615810
4
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/412
Pagina verder
InstructIeboekje
Start Start
Mirror Screen
Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot
Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone.
App die kan worden weergegeven op het
touchscreen van uw auto.
Gedetailleerde informatie over de audio- en
telematicafuncties.
Toegang tot bepaalde rijhulpsystemen.
Het online instructieboekje:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor
uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog
beter te leren kennen.
App Store voor CarPlay
®
-compatibele
smartphones en Google Play voor MirrorLink
TM
-
compatibele smartphones.
U kunt het complete instructieboekje
raadplegen op internet.
Overzicht van de belangrijkste
uitrustingselementen en bijbehorende instellingen.
U kunt dan de app Start MyPeugeot in
landscape-formaat gebruiken via het
touchscreen.
Door uw eigen CarPlay
®
of MirrorLink
TM
-
compatibele smartphone te synchroniseren
kunt u de apps van uw smartphone weergeven
op het touchscreen van uw auto.
Selecteer op de startpagina met het
modellenoverzicht uw taal en vervolgens het
model en de versie van het instructieboekje
aan de hand van de datum eerste toelating op
het kentekenbewijs van uw auto.
Overzicht van de verklikkerlampjes.
De laatste aanvullingen worden
aangeduid met dit pictogram:
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de 208.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder
alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van
uw auto.
Inhoud
2
208_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Openen - Sleutel 35
Portieren 35
3-deurs 36
Sluiten - Sleutel 37
Alarm 41
Achterklep 43
Ruitbediening 46
Toegang tot de auto
Instrumentenpaneel
PEUGEOT i-Cockpit 48
Voorstoelen 49
Eendelige achterbank 53
Ventilatie 56
Verwarming / ventilatie 59
Airconditioning 61
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 63
Ontwasemen - Ontdooien 66
Plafonnier 68
Sfeerverlichting 69
Zonnescherm panoramadak 70
Voorzieningen interieur 71
Aansluitingen - Connectiviteit 72
Indeling van de bagageruimte 73
Hoedenplank 74
Ergonomie en comfort
Spiegels 75
Verlichting 77
Automatische verlichting 79
Dagrijverlichting 83
Richtingaanwijzers 84
Koplampen verstellen 85
Statische bochtverlichting 86
Ruitenwissers 87
Verlichting en zicht
Alarmknipperlichten 90
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 90
Veiligheidsgordels 93
Airbags 96
Vervoer van kinderen 100
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde 102
ISOFIX-kinderzitjes 109
Kinderbeveiliging 114
Veiligheid
Eco-rijden 115
Rijadviezen 117
Starten 118
Afzetten 120
Parkeerrem 121
Handgeschakelde versnellingsbak 122
Elektronisch gestuurde versnellingsbak 123
Automatische transmissie 126
Schakelindicator 129
Wegrijden op een helling 130
Stop & Start-systeem 131
Snelheidsbegrenzer 134
Snelheidsregelaar 136
Active City Brake 141
Parkeerhulp 144
Achteruitrijcamera 146
Park Assist 147
Bandenspanningscontrole 151
Rijden
Instrumentenpanelen 11
Overzicht van de verklikkerlampjes 14
Koelvloeistoftemperatuur 25
Touchscreen 29
Boordcomputer 30
Datum en tijd 33
Dimmer verlichting 34
Overzicht
Overzicht exterieur 4
Overzicht interieur 5
Cockpit 6
Middelste deel console 8
Dakconsole 9
Onderste deel console 9
Overzicht onder de motorkap 10
Inhoud
3
208_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Brandstoftank 154
Sneeuwkettingen 158
Trekken van een aanhanger 159
Energiebeheer 161
Accessoires 162
Ruitenwisserblad vervangen 164
Allesdragers monteren 165
Onder de motorkap 167
Niveaus controleren 170
Controles 173
BlueHDi en additief AdBlue
®
174
Matte lak "Coupe franche" 181
Praktische informatie
Gevarendriehoek 182
Bandenreparatieset 183
Reservewiel 188
Een lamp vervangen 195
Zekeringen 202
12V-accu 208
Slepen 212
Brandstoftank leeg (diesel) 214
Storingen verhelpen
Urgence-oproep 222
Assistance-oproep 223
7 inch touchscreen 225
Autoradio / Bluetooth 295
Autoradio 315
Audio en telematica
Index
Symbolen
Waarschuwing
Dit symbool geeft waarschuwingen
weer die u absoluut dient te respecteren
omwille van uw veiligheid en die van
anderen en om schade aan uw auto te
voorkomen.
Informatie
Dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende
informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden
van uw auto optimaal te benutten.
Bescherming van het milieu
Dit symbool verschijnt bij adviezen met
betrekking tot de bescherming van het milieu.
Praktische informatie
Met dit symbool worden praktische tips
aangeduid.
Technische gegevens
Algemeen 215
Benzinemotoren 216
Dieselmotoren 217
Afmetingen (in mm) 218
Identicatie 220
Overzicht
4
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Overzicht exterieur
Sleutel met afstandsbediening
35-39, 44
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- follow me home-verlichting
- starten
- afzetten
- batterij
- ontgrendelen van de auto
- vergrendelen van de auto
Bagageruimte 43
- openen/sluiten
- noodbediening
Achteruitrijcamera 146
Bandenreparatieset 183-187
Ruitenwissers 87-89
Ruitenwisserbladen vervangen 164
Ontwaseming - ontdooiing 66-67
Lampen vervangen 199-201
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
- mistachterlicht
Brandstoftank, tankbeveiliging 154-157
Brandstoftank leeg (diesel) 214
Zonnescherm panoramadak 70
Allesdragers 165
Accessoires 162-163
Onderhoudsadvies 181
Wegligging 90-92
Sneeuwkettingen 158
Bandenspanningscontrolesysteem 151-153
Bandenspanning 186-187, 220
Reservewiel 188-194
- gereedschap
- demonteren/monteren
Lichtschakelaar 77-83
Led-verlichting 83
Dagrijverlichting 83
Koplampverstelling 85
Statische bochtverlichting 86
Lampen vervangen 195-199
- koplampen
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
Buitenspiegels 75-76
Portieren 35-39, 40
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Plafonnier 68
Inbraakalarm 41-42
Ruitbediening 46-47
Park Assist 147-150
Parkeerhulp 144-145
Trekhaak 159-161
Slepen 212-213
Overzicht
5
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Overzicht interieur
Indeling bagageruimte 73-74
- hoedenplank
- haken
- verlichting
- sjorogen
Voorstoelen 49-51
Stoelverwarming 52
Middenarmsteun vóór 52
Kinderzitjes 100-113
Kinderzitjes met
driepuntsgordel
106-108
ISOFIX-kinderzitjes 109-112
Mechanisch kinderslot 114
Elektrisch kinderslot 114
Airbags 96-99
Binnenspiegel 76
Parkeerrem 121
Wegrijden op een helling 130
Indeling interieur 71-72
- 12V-accessoireaansluiting
- USB-aansluiting/Jack-aansluiting
- matten
Uitschakeling frontairbag
passagierszijde 97, 102
Veiligheidsgordels 93-95
Gevarendriehoek 182
Achterbank 53-55
Overzicht
6
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Cockpit
Links Rechts
"-" Terugschakelen (elektronisch
gestuurde versnellingsbak).
"+" Opschakelen
(elektronisch gestuurde
versnellingsbak).
Snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars voor
bediening van de autoradio.
Toetsen op het stuurwiel voor
bediening van het touchscreen:
volume, veranderen van geluidsbron
.
Toetsen op het stuurwiel voor
bediening van het touchscreen.
Frontairbag.
Verstellen van het stuurwiel.
Ruitenwissers/ruitensproeiers.
Verlichting.
Snelheidsbegrenzer.
Opslaan van snelheden.
Inschakelen van het dimlicht
of grootlicht.
Inschakelen van de
mistlampen vóór en het
mistachterlicht.
Richtingaanwijzers.
Boordcomputer.
84
77-80
30
87-89
123-124
48
96-97
228
297, 317
228
139-140
134-135
136-138
123-124
Intervalstand van de
achterruitenwisser.
88
Overzicht
7
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Rij schakelaars aan de zijkant*
Uitschakelen van het ESP/
ASR-systeem.
Uitschakelen van het Stop & Start-systeem.
Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem
(zonder touchscreen).
Uitschakelen van de parkeerhulp achter.
of
Activeren van het elektrische
kinderslot.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging.
Hoogteverstelling van
de koplampen.
Activeren van de Park Assist.
Het branden van het
verklikkerlampje geeft de status
van de functie aan.
* Volgens uitvoering.
144-145
147-150
90-92
131-133 85
151-153
41-42
114
Overzicht
8
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Touchscreen.
Verwarming /
ventilatie.
Alarmknipperlichten.
Bluetooth-autoradio.
Autoradio.
Middelste deel console
Centrale
vergrendeling.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling.
Middenconsole
225-293
295-313
315-326
59-60
63-65
90
40
Handbediende
airconditioning.
66-67
Ontwaseming -
ontdooiing (achterruit,
buitenspiegels,
voorruit, zijruiten).
61-62
Overzicht
9
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Dakconsole
Peugeot Connect Assistance.
Peugeot Connect SOS.
Schakelaars plafonnier.
Active City Brake.
Onderste deel console
12V-aansluiting.
USB-/Jack-aansluiting.
Handgeschakeld met 5 versnellingen.
Handgeschakeld met 6 versnellingen.
Elektronisch gestuurd met 5 versnellingen.
Versnellingsbak
Elektronisch gestuurd met 6 versnellingen.
Automatisch met 4 versnellingen / Automatisch met 6 versnellingen.
222
122
122
123-125
123-125
126-128
72
68
141-143
223 72
Overzicht
10
208_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Overzicht onder de
motorkap
Identificatie 220
Afmetingen 218-219
Lampen vervangen 195-201
- voor
- achter
Brandstoftank leeg (diesel) 214
Motorkapontgrendeling 167
Onder de motorkap (benzine) 168
Onder de motorkap (diesel) 169
Benzinemotoren 215-216
Dieselmotoren 215, 217
12V-accu 208-211
Spaarfase accu, eco-mode 161
Zekeringen motorruimte 202-203, 207
Zekeringen dashboard 202-206
Gewichten (benzine) 215-216
Gewichten (diesel) 215, 217
Additief AdBlue 174-180
Niveaus
controleren 89, 168-172, 178-179
- olie
- remvloeistof
- koelvloeistof
- ruitensproeiervloeistof
- brandstofadditief (HDi-
dieselmotor met AdBlue
®
)
Controle en onderhoud 168-169, 173
- luchtfilter
- olie, oliefilter
- roetfilter (diesel)
- remvloeistof
- remblokken/-schijven
1
Instrumentenpaneel
11
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Instrumentenpanelen
Verlichting instrumentenpaneel
Knop
Dimmer dashboardverlichting.
Weergave van de
onderhoudsinformatie.
Sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel.
Toerenteller (x 1000 t/min
of rpm), schaalverdeling
afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of
diesel).
Toerenteller
Meter
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Snelheidsmeter
Analoge snelheidsmeter
(km/h of mph).
Niveaumeter
Brandstofniveaumeter.
Instellen van de klok.
Op nul zetten van de geselecteerde functie
(onderhoudsindicator of dagteller).
Volgens uitvoering:
- Instellen van de klok.
- Digitale snelheidsmeter.
Instrumentenpaneel
12
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Displays
Instellingen van de snelheidsregelaar.
Instellingen van de snelheidsbegrenzer.
Onderhoudsindicator.
Dagteller (km of miles).
Motorolieniveaumeter
(volgens uitvoering).
Stand van de selectiehendel en de
ingeschakelde versnelling bij uitvoeringen
met elektronisch gestuurde versnellingsbak.
Kilometerteller (km of
miles).
Schakelindicator bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak.
Stand van de selectiehendel
en de ingeschakelde
versnelling bij uitvoeringen
met automatische transmissie.
Digitale snelheidsmeter
(km/h of mph).
Deze functie kan worden
uitgeschakeld door deze
toets ingedrukt te houden
(volgens uitvoering).
1
Instrumentenpaneel
13
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Tijdteller van het Stop & Start-systeem.
Gemiddelde snelheid.
Actueel of gemiddeld brandstofverbruik.
Actieradius.
Afgelegde afstand.
Neutraalstand.
Automatisch schakelprogramma.
Achteruit.
Parkeerstand.
Sequentiële stand.
Opschakelen/Terugschakelen.
Boordcomputer Versnellingsbak
Programma Sneeuw.
Programma Sport.
Instrumentenpaneel
14
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Overzicht van de verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van het
instrumentenpaneel enkele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden aan de hand van het
overzicht welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display van het instrumentenpaneel
of op het multifunctionele display.
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of
knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft beide
mogelijkheden. Of het constant branden of
knipperen van een verklikkerlampje duidt op
een storing, is afhankelijk van de werkingsfase
van de auto.
Verklikkerlampjes
● controlelampjesdieaangevenofeen
functie is ingeschakeld,
● waarschuwingslampjesdiewaarschuwen
voor een storing of een probleemsituatie.
1
Instrumentenpaneel
15
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. De sleutel staat in de tweede stand
(contact) van het contactslot.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme gevallen
30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot
het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de handrem.
Voet op het
rempedaal
permanent. Het rempedaal moet worden
ingetrapt.
Trap bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak het
rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel
in stand N).
Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een
draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het
rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit
stand P in een andere stand te kunnen zetten.
Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te
trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden.
knippert. Als u de auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak op een
helling te lang probeert tegen te
houden door het gaspedaal in te
trappen, raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de handrem.
Instrumentenpaneel
16
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voet op het
koppelingspedaal
permanent. In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem wordt de motor niet
gestart als u het koppelingspedaal
slechts gedeeltelijk intrapt.
Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor
gestart kan worden.
Stop & Start permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Automatische
ruitenwissers
permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje
airbags brandt).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
1
Instrumentenpaneel
17
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP permanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt bij
een te lage motoroliedruk of bij een te
hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met eengekwalificeerde
werkplaats.
Service permanent, in
combinatie met een
ander verklikkerlampje.
Er is een ernstige storing opgetreden. Raadpleeg de rubriek voor het desbetreffende
verklikkerlampje en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met een
melding (auto's met
een display).
Er is een storing opgetreden waarbij
geen specifiek verklikkerlampje gaat
branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display (auto's met een display) en raadpleeg de
desbetreffende rubriek:
- waarschuwing motorolieniveau,
- kans op verstopping van het roetfilter (diesel),
- brandstofadditiefniveau (diesel met roetfilter).
Raadpleeg altijd het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Instrumentenpaneel
18
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
19
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent. Storing in het ESP-/ASR-systeem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie
met het verklikkerlampje
SERVICE.
Er is sprake van een lichte
motorstoring.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
STOP.
Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Stuurbekrachtiging
permanent. Er is een storing met betrekking tot
de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Instrumentenpaneel
20
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Additief AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 600 en
2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen: neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 0 en
600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen: neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
of vul zelf het reservoir bij.
U moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal
3,8 liter AdBlue
®
.
Raadpleeg voor het bijvullen of voor meer informatie over het additief AdBlue
®
de desbetreffende rubriek.
1
Instrumentenpaneel
21
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor,
een geluidssignaal en
een melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor,
een geluidssignaal
en een melding met
betrekking tot de
actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te
voorkomen.
knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor,
een geluidssignaal en
een melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
Instrumentenpaneel
22
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroom
accu*
permanent. Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet correct gespannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof
in de tank.
Vanaf dit moment worden de laatste
liters brandstof in de tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
knippert met de wijzer
in het rode gebied.
Er zit nog een minimale hoeveelheid
brandstof in de tank.
Bandenspanning
te laag
permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
* Volgens land van bestemming.
1
Instrumentenpaneel
23
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt of
weer losgemaakt.
permanent, en knippert
vervolgens in combinatie
met een in volume
toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Een of meer
portier en
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft,
bij een snelheid lager dan
10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft
en een geluidssignaal, bij
een snelheid hoger dan
10 km/h.
Instrumentenpaneel
24
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
Knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Bij het veranderen van rijstrook
Richtingaanwijzer
rechts
Knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Als de verlichting handmatig is ingeschakeld of in de
automatische stand staat.
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe
getrokken.
Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe om het
dimlicht weer in te schakelen.
Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar één stand naar
achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlicht permanent. Het mistachterlicht is ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om
het mistachterlicht uit te schakelen.
1
Instrumentenpaneel
25
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Koelvloeistoftemperatuur
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt
in:
- zone A, is de koelvloeistoftemperatuur in
orde,
- zone B, is de koelvloeistoftemperatuur
te hoog. Het waarschuwingslampje
maximumtemperatuur en het
waarschuwingslampje STOP
gaan branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controle
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F laat de motor ten minste één uur afkoelen,
F draai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen,
F verwijder vervolgens de dop,
F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
Niveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Verversen
Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
Instrumentenpaneel
26
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Onderhoudscontroles
Zone A van het display geeft de totale
kilometerstand weer en zone B de dagteller.
De onderhoudsindicator verschijnt als het
-
hij blijft nadat het interval is verstreken weergegeven
zolang de onderhoudscontrole niet is uitgevoerd,
De onderhoudsindicator wordt niet weergegeven
als er nog meer dan 3000 km resteren tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor (afhankelijk van het
verkoopland) wordt ook rekening
gehouden met de mate van vervuiling
van de motorolie.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend
vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van
het aantal afgelegde kilometers en
de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
onderhoudsinterval ten einde loopt:
- hij geeft het resterende aantal kilometers
tot de eerstvolgende onderhoudscontrole
weer,
- hij kan voor 2 typen interval op het display
weergegeven blijven,
1
Instrumentenpaneel
27
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Herinnering onderhoud
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 7 seconden de onderhoudssleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 7 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 7 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
7 seconden de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 7 seconden het volgende aan:
7 seconden na het aanzetten van het contact
verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de
kilometerstand en de stand van de dagteller
aan.
7 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
7 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden.
Instrumentenpaneel
28
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F
Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Druk, als de dagteller wordt weergegeven,
enkele seconden op de knop.
Nulstelling dagteller
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het op
0 zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
F zet het contact af,
F druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Praktische informatie
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor wordt deze waarschuwing
gecombineerd met het permanent
branden van het verklikkerlampje
Service (zodra het contact is aangezet).
De factor tijd kan worden meegewogen
bij de nog af te leggen kilometers,
afhankelijk van de rijgewoonten van de
bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan
branden als de tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals aangegeven
in het onderhoudsschema van de
fabrikant, is overschreden.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor kan de sleutel ook
voortijdig gaan branden vanwege de
mate van vervuiling van de motorolie.
De vervuiling van de motorolie is
afhankelijk van de rijomstandigheden
van de auto.
1
Instrumentenpaneel
29
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Touchscreen
Het touchscreen heeft de volgende functies:
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- toegang tot de configuratiemenu's van het
audiosysteem en de weergave,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
En bovendien, volgens uitvoering:
- de weergave van de
waarschuwingsmeldingen en de grafische
weergave van de parkeerhulp,
- de bediening van het navigatiesysteem en
de Online Services en weergave van de
bijbehorende informatie.
Adviezen
Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt,
met name bij bewegingen (door lijsten
bladeren, over de kaart scrollen, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als u het scherm met meerdere vingers
aanraakt, worden de commando's niet
uitgevoerd.
Deze technologie werkt bij elke temperatuur en
werkt ook wanneer u handschoenen draagt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Status van de verklikkerlampjes
Bepaalde toetsen zijn voorzien van een
verklikkerlampje dat de status van de
desbetreffende functie aangeeft.
Groen verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie geactiveerd.
Oranje verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie uitgeschakeld.
Instrumentenpaneel
30
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Boordcomputer
Display van het instrumentenpaneel
F Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de verschillende gegevens weer te
geven.
- Actuele informatie:
● actieradius,
● actueelbrandstofverbruik,
● detellervanhetStop&Start-systeem.
- Traject "1":
● gemiddeldesnelheid,
● gemiddeldbrandstofverbruik,
● deafgelegdeafstand,
voor het eerste traject.
- Traject "2" :
● gemiddeldesnelheid,
● gemiddeldbrandstofverbruik,
● deafgelegdeafstand,
voor het tweede traject.
Traject resetten
F Druk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar langer dan
2 seconden in.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
Praktische informatie
Hoewel de definities van de onderwerpen van
elk traject gelijk zijn, zijn de pictogrammen op
het touchscreen dat niet.
1
Instrumentenpaneel
31
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
F Selecteer het menu " Rijden ".
F Selecteer de gewenste functie met uw
vinger.
Touchscreen
F Druk op de toets MENU om het
hoofdmenu weer te geven.
Achtereenvolgens:
Actuele informatie
Actieradius
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog
met de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden (berekend
op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste
afgelegde kilometers).
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen
streepjes op het display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.
Actueel brandstofverbruik
(l/100 km of km/l of mpg)
Berekend over de laatste verstreken
seconden.
Stop & Start-teller (volgens
uitvoering)
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, registreert een teller hoelang de
STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het contact met
de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Instrumentenpaneel
32
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Traject resetten
F Druk op de toets voor het
resetten zodra het gewenste
traject wordt weergegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
Traject "1"
Traject "2"
Voor elk traject afzonderlijk:
Gemiddeld brandstofverbruik
(l/100 km of km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
1
Instrumentenpaneel
33
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Datum en tijd
Druk op MENU om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen ".
Touchscreen
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer op de secundaire pagina
" Tijd/datum ".
Ga naar de "Secundaire pagina".
Wijzig de parameters met de numerieke
toetsen en bevestig uw keuzes.
Druk op " Bevestigen " om de
instellingen op te slaan en het menu
te verlaten.
Instrumentenpaneel
F Druk deze toets herhaaldelijk in om de
volgende parameters weer te geven:
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Instrumentenpaneel
34
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Dimmer verlichting
Twee knoppen
Als de verlichting van de auto is ingeschakeld:
Eén knop
F Druk op deze knop om de
lichtsterkte te verhogen.
F Druk op de knop om de
lichtsterkte te variëren,
F Druk op deze knop om de
lichtsterkte te verlagen.
F laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
U kunt de lichtsterkte van de verlichting van
het dashboard en het touchscreen handmatig
aanpassen aan het licht van de omgeving.
De dashboardverlichting kan niet worden
ingesteld als de verlichting van de
auto is uitgeschakeld of, bij auto's met
dagrijverlichting, in de dagstand staat.
Touchscreen
F Selecteer "Scherminstelling".
F Druk op MENU om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
F Selecteer "Instellingen".
F Selecteer "Secundaire pagina".
Instellen
F Regel de lichtsterkte door de cursor te
verschuiven.
2
Toegang tot de auto
35
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Afstandsbediening
A. Uitklappen/inklappen.
B. Ontgrendelen.
Alarm uitschakelen.
C. Vergrendelen.
Lokaliseren.
Alarm inschakelen.
Alle portieren ontgrendelen
Met de sleutel
F Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto.
Met de afstandsbediening
F Druk op de knop.
Selectieve ontgrendeling
F Alleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk op de knop.
Met de afstandsbediening
De selectieve ontgrendeling kan
worden ingesteld met behulp van
het menu " Rijhulpsysteem " en
vervolgens " Configuratie auto " en
" Toegang auto ".
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels elektrisch uitgeklapt.
F De overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk twee keer op de knop.
Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
Via het menu "Rijhulpsysteem"
Portieren
Toegang tot de auto
36
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Bij het indrukken van deze toets
gaan de plafonniers branden en
knipperen de richtingaanwijzers
gedurende enkele seconden,
zodat u uw geparkeerde auto
kunt terugvinden.
Lokaliseren van de auto
Follow me home-verlichting
Houd deze toets ingedrukt om
de follow me home-verlichting te
activeren (inschakelen van het
parkeerlicht, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting).
Door de toets een tweede keer in te drukken
terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow
me home-verlichting weer uitgeschakeld.
Toegang tot de achterbank
Naar voren klappen van de voorstoel
Zorg ervoor dat het terugschuiven in
de oorspronkelijke stand niet wordt
verhinderd; deze stand is noodzakelijk
om de stoel te vergrendelen in de
lengterichting.
Let erop dat de veiligheidsgordel niet
blokkeert en daardoor de toegang tot
de achterbank belemmert.
Sportstoel
3-deurs
Standaard stoel
F Trek alleen deze hendel omhoog om de
rugleuning naar voren te klappen en schuif
de stoel vooruit.
Als de rugleuning wordt teruggeduwd, komt de
stoel automatisch weer in de oorspronkelijke
stand terug.
F Trek alleen deze hendel omhoog om de
rugleuning naar voren te klappen en schuif
de stoel vooruit.
Als de rugleuning wordt teruggeduwd, komt de
stoel automatisch weer in de oorspronkelijke
stand terug.
2
Toegang tot de auto
37
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk op de knop van de
afstandsbediening.
Met de afstandsbediening
Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand
gedraaid houdt of de knop van de
afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook
de ruiten gesloten.
Sluiten - Sleutel
Vergrendeling
Met de sleutel
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto.
Verlaat om veiligheidsredenen
(passagiers in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel mee te nemen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels elektrisch ingeklapt.
Het elektrisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als één van de portieren of de
achterklep geopend is, werkt de
vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Inklappen van de sleutel
Wanneer u deze knop niet indrukt,
kan de afstandsbediening beschadigd
raken.
F
Druk op deze knop voordat u de sleutel inklapt.
Toegang tot de auto
38
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodbediening van de portieren
Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een
storing in de centrale vergrendeling of van de accu.
Bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het portier te
vergrendelen of ontgrendelen.
Overige portieren
F Controleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
F Verwijder met de sleutel het zwarte
afdekkapje op de zijkant van het portier.
F Steek de sleutel zonder te forceren in de
opening en duw vervolgens, zonder te
draaien, de nok het portier in.
F Verwijder de sleutel en plaats het
afdekkapje terug.
2
Toegang tot de auto
39
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Supervergrendeling
(volgens uitvoering)
De supervergrendeling blokkeert het
van buitenaf en van binnenuit openen
van de portieren.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, is ook de
vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
Met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier richting de achterzijde
van de auto.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals richting de achterzijde van de
auto om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
Met de afstandsbediening
De supervergrendeling wordt
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels elektrisch
ingeklapt.
F Druk op de knop.
F Druk binnen 5 seconden
nogmaals op de knop om de
supervergrendeling van de auto
in te schakelen.
Toegang tot de auto
40
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Van binnenuit
Vergrendelen
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Het lampje van de knop gaat branden.
Als één van de portieren is geopend of
niet goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling van binnenuit niet.
Bij vergrendeling /
supervergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
als de supervergrendeling van buitenaf is
ingeschakeld, is de knop buiten werking.
F Trek de portierhandgreep aan de
binnenzijde naar u toe om de auto
te ontgrendelen.
F Als de supervergrendeling
is ingeschakeld moet de
afstandsbediening of de sleutel worden
gebruikt om de auto te ontgrendelen.
Automatische centrale
vergrendeling
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).
Om deze functie in of uit te schakelen
(standaard is deze ingeschakeld):
F Druk op de knop.
De portieren en de bagageruimte worden
vergrendeld.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op de knop.
Het lampje van de knop gaat uit.
F
druk op de knop tot een geluidssignaal
klinkt en/of een melding op het display
wordt weergegeven.
2
Toegang tot de auto
41
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
Alarm
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
Tijdschakeling:
De omtrekbeveiliging wordt geactiveerd na
5 seconden.
De interieurbeveiliging wordt geactiveerd na
45 seconden.
Indien een portier of de achterklep niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar
worden de omtrek- en interieurbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
Automatisch inschakelen (volgens
uitvoering)
2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep
is gesloten, wordt de beveiliging ingeschakeld.
F Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep te
voorkomen, moet eerst op de knop van de
afstandsbediening worden gedrukt.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop zal één
keer per seconde knipperen.
- Wegsleepbeveiliging*
Het systeem bewaakt veranderingen in de
wagenhoogte.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of
te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen
aan het alarmsysteem aan te brengen.
Volledige beveiliging
Uitschakelen
* Bij de GTi.
F Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop gaat uit.
Toegang tot de auto
42
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Uitschakelen van de interieurbeveiliging
De wegsleepbeveiliging wordt ook
uitgeschakeld (als uw auto hiermee is
uitgerust).
F Zet het contact af.
F Druk binnen 10 seconden op
de knop tot het verklikkerlampje
blijft branden.
F Verlaat de auto.
F Druk onmiddellijk op de
vergrendelknop van de
afstandsbediening.
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure elke keer na
het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
F
Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
in het slot van het bestuurdersportier.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
Afgaan van het alarm
Gedurende 30 seconden klinkt de sirene en
knipperen de richtingaanwijzers.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening,
is het alarm tijdens uw afwezigheid
afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt
aangezet.
Praktische informatie
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F Ontgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
F Open het portier; het alarm gaat af.
F Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
Alleen omtrekbeveiliging
Schakel de interieurbeveiliging (en de
wegsleepbeveiliging, als uw auto hiermee is
uitgerust) uit om te voorkomen dat het alarm
onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- een huisdier in de auto aanwezig is,
- een ruit op een kier staat,
- de auto wordt gewassen.
2
Toegang tot de auto
43
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Achterklep
Met de sleutel.
Met de afstandsbediening.
Openen Sluiten
F Trek de achterklep omlaag aan de
handgreep aan de binnenzijde.
F Druk indien nodig op de bovenzijde van de
achterklep om deze volledig te sluiten.
Bij draaiende motor wordt dit
gesignaleerd door:
-
het branden van dit verklikkerlampje,
-
een waarschuwingsmelding die
enkele seconden wordt weergegeven.
Tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) wordt dit gesignaleerd door:
- het branden van dit verklikkerlampje,
- een waarschuwingsmelding die enkele
seconden wordt weergegeven,
- een geluidssignaal.
Achterklep niet goed gesloten
F Ontgrendel de achterklep of de auto, druk
op de knop zodat de achterklep op een
kier wordt gezet en beweeg de achterklep
omhoog.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing in
de centrale vergrendeling, de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen,
F Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
Praktische informatie
Toegang tot de auto
44
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg
is, wordt u gewaarschuwd door dit lampje op
het dashboard, een geluidssignaal, en een
melding op het display.
F Wip het deksel los door een kleine
schroevendraaier in de uitsparing te steken.
F Til de deksel op.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats de nieuwe batterij in de juiste
richting.
F Klik het deksel vast.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Storing afstandsbediening
Synchroniseren
F Zet het contact af.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op de vergrendelknop (gesloten
hangslot) van de afstandsbediening.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk als de storing niet is verholpen.
2
Toegang tot de auto
45
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto,
uw legitimatiebewijs en indien mogelijk
de sticker met de sleutelcode naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale
code van de sleutel en de transponder
opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een
systeem met een groot bereik. Het is raadzaam
om niet met de knop van de afstandsbediening
te spelen, om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening
kan dan onbruikbaar worden en moet in dat
geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan
functioneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve
voor het synchroniseren.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Vergrendelde auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in
geval van nood de toegang tot het interieur
belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen
kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u
de auto verlaat.
Gebruikte auto
Laat door het PEUGEOT-netwerk
controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels
met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker
van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn
waarmee uw auto ontgrendeld en gestart
kan worden.
Toegang tot de auto
46
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Ruitbediening
Handmatige bediening
Openen
Sluiten
Kinderbeveiliging van de
achterportieren.
Automatische bediening
(volgens uitvoering)
Openen
Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is
verwijderd, kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan
om de ruiten weer te kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen
(volgens uitvoering)
Sluiten
Duw de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Trek de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Duw de schakelaar voorbij het zware
punt: zodra u de schakelaar loslaat
wordt de ruit volledig geopend. Druk
opnieuw op de schakelaar om het
openen te stoppen.
Trek de schakelaar voorbij het zware
punt: zodra u de schakelaar loslaat
wordt de ruit volledig gesloten. Druk
opnieuw op de schakelaar om het
sluiten te stoppen.
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil
sluiten, druk dan op de schakelaar
om de ruit helemaal te openen
en trek vervolgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
2
Toegang tot de auto
47
208_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Resetten
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Praktische informatie
Blokkering
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd,
is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.
Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
- open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten,
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde omhoog getrokken.
Ergonomie en comfort
48
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel
om het stuurwiel te ontgrendelen.
F Stel de hoogte en de diepte van het
stuurwiel af op uw rijpositie.
F Duw tegen de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Uit veiligheidsoverwegingen dienen
deze handelingen bij stilstaande auto te
worden uitgevoerd.
PEUGEOT i-Cockpit
Om de specifieke ergonomie van de Peugeot
i-Cockpit optimaal tot zijn recht te laten komen
dient u uw zitpositie in de volgende volgorde af
te stellen:
- de hoogte van de hoofdsteun,
- de hoek van de rugleuning,
- de hoogte van de zitting van de stoel,
- de positie in lengterichting van de stoel,
- de diepte en vervolgens de hoogte van het
stuurwiel.
- de buitenspiegels en binnenspiegel.
Controleer vervolgens of u een
goed zicht hebt op het "head-up"
instrumentenpaneel boven het kleine
stuurwiel.
Afstellen van het stuurwiel
3
Ergonomie en comfort
49
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Voorstoelen
F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel
in de gewenste stand.
F Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
F Duw de handgreep naar achteren.
Verstelling in lengterichting Hoogteverstelling Rugleuningverstelling
Standaardstoelen
Verstelling
Ergonomie en comfort
50
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Hoofdsteun
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Zorg er bij het verstellen van de stoel
naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door
personen of hinderlijke voorwerpen
op de vloer achter de stoel om
te voorkomen dat de stoel wordt
geblokkeerd. Onderbreek het schuiven
van de stoel meteen als dit het geval is.
3
Ergonomie en comfort
51
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Kuipstoelen
In hoogte Rugleuning
Verstelling
F Til de beugel op en schuif de stoel naar
voren of naar achteren.
F Trek de hendel omhoog om de stoel te
verhogen of duw deze omlaag om de stoel
te verlagen, totdat de gewenste stand
bereikt is.
F Duw de handgreep naar achteren en kantel
de stoel naar voren of naar achteren.
In lengterichting
Ergonomie en comfort
52
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Deksel met handgreep
F Til de handgreep op om het deksel op te
tillen.
Opbergvak in de middenconsole
F Beweeg de armsteun volledig omhoog.
Extra instellingen
Stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
F Selecteer met de draaiknop de gewenste
verwarmingsstand:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
Armsteun
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid
voor de bestuurder en voorpassagier.
3
Ergonomie en comfort
53
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Neerklappen van de rugleuning Rechtop zetten van de rugleuning
F
Schuif de voorstoelen indien nodig naar voren.
F Plaats de buitenste veiligheidsgordels
tegen de rugleuning en maak ze vast.
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
F Zet de rugleuning 2 rechtop.
F Vergrendel de rugleuning en controleer of
de rode markering van de knoppen 1 niet
meer zichtbaar is.
F Maak de buitenste veiligheidsgordels los
en plaats ze zo dat ze gebruiksklaar zijn.
F Druk de knoppen 1 gelijktijdig in om de
rugleuning 2 te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning 2 op de vaste zitting.
Eendelige achterbank
Rugleuning
Eendelige achterbank met een zitting die niet opgeklapt kan worden en een rugleuning die neergeklapt kan worden.
Ergonomie en comfort
54
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Hoofdsteunen
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,
F druk vervolgens de pal A in.
Deelbare achterbank (2/3 - 1/3)
Neerklappen van de rugleuning
F Duw op de knop 1 van de rugleuning 2 om
de rugleuning te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning 2 op de zitting.
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen
om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
F Schuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
F Houd de desbetreffende buitenste
veiligheidsgordel tegen de rugleuning en
maak deze vast.
F Zet de desbetreffende hoofdsteun in de
laagste stand of verwijder hem.
De zitting van de achterbank kan niet worden
verwijderd.
Rugleuning
3
Ergonomie en comfort
55
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Bij het neerklappen van de rugleuning
mag de middelste veiligheidsgordel niet
worden vastgemaakt, deze moet plat
tegen de rugleuning worden gelegd.
Om de inhoud van de bagageruimte te
vergroten kunt u uitsluitend de rugleuningen
van de achterbank neerklappen; de zitting
kan niet worden opgeklapt.
Hoofdsteunen
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens de pal A in.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
Terugplaatsen van de rugleuning
F Zet de rugleuning 2 rechtop.
F Vergrendel de rugleuning; controleer of
de rode markering bij de knop 1 niet meer
zichtbaar is.
F Maak de veiligheidsgordels los en en
plaats ze op zo'n manier dat ze gebruikt
kunnen worden.
F Plaats de hoofdsteun(en).
Als de auto is uitgerust met hoofdsteunen
op de achterzitplaatsen, gebruik deze dan
altijd en zorg dat ze correct zijn afgesteld.
Ergonomie en comfort
56
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel van de middenconsole.
Algemene informatie
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt via
verschillende uitstroomopeningen over het
interieur verdeeld:
- uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit,
- uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten,
-
afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters,
- afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters,
- uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers,
- uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
3
Ergonomie en comfort
57
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de ventilatie en airconditioning de volgende
gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor.
F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Praktische informatie
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem.
Interieurfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moet het
interieurfilter twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant.
Ergonomie en comfort
58
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Geadviseerde instellingen
Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Recirculatie interieurlucht /
Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
3
Ergonomie en comfort
59
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Temperatuur
F Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
Luchtopbrengstregeling
F Draai de knop in één van de
zes standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de
stand 0 staat (uitschakeling van het
systeem), wordt het thermische comfort
niet meer geregeld. Er blijft door de
rijwind echter nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Verwarming / ventilatie
Handbediende stand
Ergonomie en comfort
60
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie
F Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren:
het lampje gaat branden.
F Druk nogmaals op de toets om
de toevoer van buitenlucht weer
in te schakelen: het lampje gaat
uit.
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
3
Ergonomie en comfort
61
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Temperatuur
F Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
Luchtopbrengst
F Draai de knop in één van de
zes standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand 0
staat (uitschakeling van het systeem),
wordt het thermische comfort niet
meer geregeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Airconditioning
Handbediende stand
Ergonomie en comfort
62
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Airconditioning
aan/uit
Aan
Uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht
te versnellen kunt u gedurende enkele
ogenblikken de recirculatie van de
interieurlucht inschakelen. Schakel daarna
weer over op de toevoer van buitenlucht.
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
F Druk op de toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren:
het lampje gaat branden.
F Druk nogmaals op de toets om
de toevoer van buitenlucht weer
in te schakelen: het lampje gaat
uit.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
F Druk op de toets "A/C": het
lampje van de toets gaat branden.
F Druk nogmaals op de toets
"A/C": het lampje van de toets
gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
3
Ergonomie en comfort
63
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt
een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen
18 en 24 ligt.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3 te
laten bedragen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
F Duw de impulstoets omlaag
(blauw) om de waarde te
verlagen of omhoog (rood) om de
waarde te verhogen.
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Stand AUTO
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
F Druk herhaaldelijk op de toets
"AUTO". Het lampje gaat
branden zodra de toets wordt
ingedrukt; de ingeschakelde
stand verschijnt op het
display van de automatische
airconditioning.
Programma "comfort"
Inschakelen
Uitschakelen
F Druk op de toets "lege ventilator"
van de luchtopbrengstregeling
tot het symbool van de ventilator
is verdwenen.
Instellen
Ergonomie en comfort
64
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
AUTO - Programma "zicht"
F Druk op de toets "zicht" om
de voorruit en zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Uitschakelen
Inschakelen
De airconditioning functioneert, als de ruiten
gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
- in de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
- in de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Airconditioning
Inschakelen
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de toets
"zicht" of op de toets "AUTO".
Het lampje van de toets "zicht"
gaat uit en dat van de toets
"AUTO" gaat branden.
Het systeem wordt weer ingeschakeld met de
voor het uitschakelen ingestelde waarden.
F
Druk nogmaals op de toets
"AUTO" om terug te keren naar het
automatisch programma "comfort".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst en de
luchttoevoer en stuurt de optimale luchtstroom
naar de voorruit en de zijruiten.
Voor een maximale afkoeling of
opwarming van het interieur kan de
temperatuurregeling op een waarde lager
dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld.
F Duw de toets omlaag tot
"LO" wordt weergegeven
of omhoog tot "HI" wordt
weergegeven.
F Druk op de toets "A/C", het
desbetreffende lampje gaat
branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
F Druk de toets "A/C" nogmaals in,
het desbetreffende lampje gaat
uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
3
Ergonomie en comfort
65
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit).
Uitschakelen van het systeem
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
F Druk op deze toets
"gevulde ventilator" om de
luchtopbrengst te verhogen.
Luchtverdeling
F Druk op de toets "lege
ventilator" tot het symbool van
de ventilator is verdwenen en
"---" wordt weergegeven.
Hierdoor worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
F
Druk deze toets in om de lucht in het
interieur te laten recirculeren. Het
lampje van de toets gaat branden en
het symbool van de luchtrecirculatie
wordt weergegeven.
Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht
bij stank en stofoverlast af te sluiten. De
luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers worden geactiveerd.
F Druk deze toets herhaaldelijk in
om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte,
- de voorruit en zijruiten (ontwasemen of
ontdooien),
- de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters,
- de middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de beenruimte,
- de beenruimte.
Luchtopbrengst
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt
op het display weergegeven en wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
F Druk op deze toets
"lege ventilator" om de
luchtopbrengst te verlagen.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de
ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
Inschakelen
Uitschakelen
Handmatige stand
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies automatisch worden
geregeld.
F Druk zodra de omstandigheden
het toelaten de toets nogmaals
in om de toevoer van buitenlucht
weer te activeren en het beslaan
van de ruiten te voorkomen. Het
lampje van de toets gaat uit.
Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje
van de toets "AUTO".
Als u op de toets "gevulde
ventilator" drukt, wordt het
systeem weer ingeschakeld
waarbij de instellingen van vóór de
uitschakeling worden toegepast.
Ergonomie en comfort
66
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Ontwasemen - Ontdooien
Handbediende airconditioning
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Airconditioning met gescheiden regeling
AUTO - Programma "Zicht"Aan
Voorruit
F Druk nogmaals op de toets
"A/C"; het lampje van de toets
gaat uit.
F Druk nogmaals op de toets
"zicht" of op "AUTO"; het
lampje in de toets gaat uit en
dat van de toets "AUTO" gaat
branden.
Inschakelen
F Zet de knoppen van de
aanjagersnelheid, de
temperatuur en de luchtverdeling
in de met de desbetreffende
opdruk weergegeven stand.
F Druk op de toets "zicht" om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Uit
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de
luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer
en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Uitschakelen
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
F Schakel de airconditioning
in door op de toets "A/C" te
drukken; het lampje van de toets
gaat branden.
Deze opdruk op het
bedieningspaneel geeft aan in welke
stand de knoppen moeten staan om
de voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
3
Ergonomie en comfort
67
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
F Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit,
omdat een geringer stroomverbruik
leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
Praktische informatie
Buitenspiegels
Buitenspiegelverwarming
De buitenspiegelverwarming wordt
ingeschakeld door bij draaiende
motor de schakelaar van de
achterruitverwarming in te drukken.
Achterruitverwarming
AAN
De achterruitverwarming kan worden
ingeschakeld met de toets op het
bedieningspaneel van de airconditioning.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
F Druk op deze toets om de
achterruit en de elektrisch
verwarmde buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te
ontwasemen. Het controlelampje
van de toets gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming
ook eerder uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken.
Het controlelampje van de toets
gaat uit.
Ergonomie en comfort
68
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Plafonnier
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
-
als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
F Druk bij aangezet contact
op de desbetreffende
schakelaar.
1. Plafonnier
2. Kaartleeslampjes
In de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
-
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
-
in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in
contact zijn met de plafonnier.
3
Ergonomie en comfort
69
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Sfeerverlichting
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaan de leds van het
panoramadak automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Instellen
De sfeerverlichting kan worden
ingesteld via het configuratiemenu
van de auto op het touchscreen.
Ergonomie en comfort
70
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Zonnescherm panoramadak
F Trek het zonnescherm met de handgreep
naar achteren tot de gewenste stand is
bereikt.
SluitenOpenen
F Trek het zonnescherm met de handgreep
naar voren tot de gewenste stand is
bereikt.
3
Ergonomie en comfort
71
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Voorzieningen interieur
Dashboardkastje
Het kastje bevindt zich onder in het dashboard
en is voorzien van een deksel met een
handgreep. Door de handgreep omhoog te
bewegen wordt het kastje geopend.
Het kastje biedt ruimte voor:
F de map met de boorddocumentatie,
F een waterfles.
Onder de voorstoel
Opbergplaats voor de gevarendriehoek in de
bijbehorende hoes of opbergdoos.
Matten
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Bevestigen
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de
bediening van de pedalen worden
gehinderd en kan de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Groot open opbergvak
Dit bevindt zich op de plaats van de autoradio
(volgens uitvoering).
Open opbergvakken
Onder aan de middenconsole:
- 2 houders voor standaardformaat
frisdrankblikjes.
Portiervakken.
Ergonomie en comfort
72
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Aansluitingen - Connectiviteit
12V-aansluiting
F Til, wanneer u een accessoire van
12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het deksel op en sluit een
geschikte adapter aan.
Houd rekening met het maximale
vermogen van de aansluiting (anders kans
op beschadiging van uw accessoire).
USB-/Jack-aansluiting
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USB-
en een Jack-aansluiting, bevindt zich op de
middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van uw
audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio en ze weergeven op het display
van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting de
rubriek "Audio en telematica".
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting kan
de draagbare apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van het
externe apparaat groter is dan de door de auto
geleverde stroomsterkte.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
3
Ergonomie en comfort
73
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Indeling van de bagageruimte
1. Hoedenplank
2. Haken
3. Verlichting bagageruimte
4. Sjorogen (volgens uitvoering)
Ergonomie en comfort
74
208_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Hoedenplank
Verwijderen van de hoedenplank:
F maak de twee koorden los,
F til de hoedenplank iets op en verwijder
hem.
Terugplaatsen:
F breng de hoedenplank aan weerszijden
aan in de steunen en schuif hem in de
uitsparingen,
F til de hoedenplank aan de achterzijde op
om de twee koorden vast te maken.
Opbergen:
- rechtop achter de achterbank,
- rechtop achter de voorstoelen.
4
Verlichting en zicht
75
Spiegels
Buitenspiegels
Handmatig verstelbare buitenspiegels
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Verstellen
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de
spiegels zo zijn afgesteld dat de dode
hoek zo klein mogelijk is.
Inklappen
F Zet de knop A in de middelste stand en
beweeg de knop naar achteren om de
buitenspiegels in te klappen.
F Beweeg de knop nogmaals naar achteren
om de buitenspiegels uit te klappen.
Verstellen
F Beweeg de hendel in de vier richtingen om
de spiegel goed af te stellen.
Inklappen
F Klap de buitenspiegels na het parkeren in
om beschadiging te voorkomen.
F Klap de buitenspiegels voordat u gaat
rijden weer uit.
De buitenspiegels zijn niet verwarmd.
Verlichting en zicht
76
Met de afstandsbediening
In- en uitklappen
F Ontgrendel de auto met de
afstandsbediening om de buitenspiegels uit
te klappen.
F Vergrendel de auto; de buitenspiegels
worden automatisch ingeklapt.
Automatisch dimmende
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Binnenspiegel
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met de
knop A, worden ze niet uitgeklapt bij het
ontgrendelen van de auto. Klap in dat geval de
buitenspiegels uit met behulp van de knop A.
Het automatisch in- en uitklappen van
de buitenspiegels bij het gebruik van
de afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een
automatische autowasstraat laat wassen.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet
worden met behulp van het hendeltje aan de
onderzijde.
4
Verlichting en zicht
77
Verlichting
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- een mistachterlicht voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór met statische verlichting
voor goed zicht op kruispunten,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,
- follow me home- en instapverlichting voor
toegang tot de auto.
Automatische functies
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies die
afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- statische bochtverlichting,
- instapverlichting,
- dagrijverlichting,
- automatische verlichting.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Verlichting en zicht
78
Handbediende modus
Lichten uit (afgezet contact) /
dagrijverlichting (draaiende motor).
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampje
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Zet het symbool van de gewenste stand
tegenover het merkteken.
4
Verlichting en zicht
79
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Modus AUTO
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het
uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Automatische follow me home-
verlichting
De koppeling van de automatische follow me
home-verlichting aan de automatische verlichting
biedt de volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
- automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden,
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Conguratie
Druk op "MENU" om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
Selecteer "Rijden".
Selecteer "Secundaire pagina".
Selecteer het tabblad
"Rijhulpsysteem".
Activeer de functie "Follow me
home-verlichting".
Selecteer "Configuratie auto".
Uitschakelen
Inschakelen
Deactiveer de functie "Follow me
home-verlichting".
wordt dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een
melding op het display in combinatie met een
geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Verlichting en zicht
80
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F Duw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
De handbediende follow me
home-verlichting kan ook worden
ingeschakeld met de verlichtingsknop
van de afstandsbediening (zie de
desbetreffende rubriek).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.
4
Verlichting en zicht
81
Mistverlichting
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Verdraai de ring:
F één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F twee standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen,
F één stand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
F twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitsluitend één
mistachterlicht
F Draai de ring naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden.
F Draai de ring naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
De mistverlichting werkt in combinatie met het
dimlicht of het grootlicht.
Verlichting en zicht
82
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers
en daarom niet toegestaan. Gebruik de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
uitsluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht
kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Inschakelen van de
verlichting na het afzetten
van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te
activeren terwijl de verlichting uit is, de
ring in de stand "0" en vervolgens in de
stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van
het parkeerlicht, wordt na maximaal
30 minuten automatisch uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Uitschakelen van de
verlichting bij het afzetten
van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle
verlichting onmiddellijk uit, behalve het
dimlicht als de automatische follow me
home-verlichting is geactiveerd.
4
Verlichting en zicht
83
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting is verplicht in sommige
landen en wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart zodat de auto
overdag beter zichtbaar is voor de overige
weggebruikers.
LED-verlichting
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Afhankelijk van het land van bestemming doet
deze verlichting dienst als:
- dagrijverlichting* en als parkeerlicht
's nachts (bij dagrijverlichting is de
lichtsterkte groter),
of als
- parkeerlichten overdag en 's nachts.
* Functie kan worden ingesteld via het
configuratiemenu van de auto.
De dagrijverlichting is beschikbaar:
- in landen waar dit volgens de wetgeving
verplicht is; het dimlicht brandt in
combinatie met de parkeerlichten en de
kentekenplaatverlichting; deze functie kan
niet worden uitgeschakeld.
- in overige landen; er branden speciale
lichtunits (gloeilampen of LED's); deze
functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
De lichtschakelaar moet in de stand "0" of
"AUTO" (verlichting overdag) staan.
Het uitschakelen van de dagrijverlichting
vindt plaats als de lichtschakelaar wordt
bediend of als de motor weer wordt gestart;
het inschakelen van de dagrijverlichting vindt
onmiddellijk plaats.
De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel,
multifunctioneel display, bedieningspaneel
airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve
wanneer deze bij donker automatisch wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld (handmatig of automatisch).
Verlichting en zicht
84
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens 3 keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Deze functie kunt u bij elke snelheid
gebruiken, maar komt vooral van pas bij
het wisselen van rijstrook op wegen met
meerdere rijstroken per rijbaan.
4
Verlichting en zicht
85
Koplampen verstellen
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. Tussenstand.
1. 5 personen.
-. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
2. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand "0": basisinstelling.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken
in een land waarin het verkeer aan
de andere kant van de weg rijdt,
moet de afstelling van de koplampen
worden gewijzigd om te voorkomen
dat tegemoetkomend verkeer wordt
verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Verlichting en zicht
86
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
enz.).
Statische bochtverlichting
M et statische bochtverlichting
Zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting in
werking
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
configuratiemenu van de auto.
Standaard is de statische
bochtverlichting ingeschakeld.
Statische bochtverlichting werkt
niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
4
Verlichting en zicht
87
Ruitenwissers
Handmatige stand
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
ór
Wissen
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (duw de hendel
even omlaag).
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen
Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de
hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).
Stand AUTO
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter
de binnenspiegel regen detecteert.
De snelheid van de ruitenwissers
wordt aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Verlichting en zicht
88
Achter
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge
vorst en bij montage van een fietsendrager op
de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via
het configuratiemenu van de auto.
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt
automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Inschakelen
Druk op "MENU" om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
Selecteer "Rijden".
Selecteer "Secundaire pagina".
Selecteer "Configuratie auto".
Selecteer het tabblad
"Rijhulpsysteem".
Activeer de functie "Automatisch inschakelen
achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling".
Conguratie
Deze functie is standaard geactiveerd.
Uitschakelen
Deactiveer de functie "Automatisch
inschakelen achterruitenwisser bij
inschakelen achteruitversnelling".
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor boven
aan de voorruit achter de binnenspiegel
bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Eén keer wissen
Trek de hendel kort naar u toe.
Constatering van een storing
Als in de stand AUTO de ruitenwissers in de
intervalstand werken, laat het systeem dan
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
4
Verlichting en zicht
89
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
treden in werking en na enige tijd worden ook
de ruitenwissers ingeschakeld.
Praktische informatie
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
F Bevestig de motorkapsteun om de
motorkap open te houden.
F Zoek de blauwe dop van het reservoir op.
F Verwijder de blauwe dop.
F Vul het reservoir met een vloeistof die voor
een doeltreffende reiniging zorgt.
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen,
wordt het (bij)vullen van het reservoir met water
afgeraden.
Gebruik onder winterse omstandigheden
vloeistof op ethanol- of methanolbasis.
Veiligheid
90
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Alarmknipperlichten
Automatisch inschakelen
Bij een noodstop worden de lichten, afhankelijk
van de mate van remvertraging, automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
F
Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) dat de volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antislipregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
5
Veiligheid
91
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de verklikkerlampjes
STOP en ABS, een geluidssignaal
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid.
en een melding op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) en antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Gedurende een ingreep van de
dynamische stabiliteitscontrole of
de antispinregeling knippert het
desbetreffende verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Veiligheid
92
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Werkingslimiet
Het CDS-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampje blijft branden
Dit duidt op een storing in het CDS/
ASR-systeem.
Laat uw auto controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
F
Druk op de schakelaar om het CDS-systeem uit
te schakelen; het lampje van de schakelaar blijft
vervolgens branden. U kunt de wielen nu laten
spinnen zodat ze weer grip kunnen krijgen.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
Praktische informatie
Het CDS-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Bij de benzinemotoren 1.6 THP 155, THP
200 en THP 208 gebeurt dit echter niet en moet
de schakelaar opnieuw worden ingedrukt; het
lampje van de schakelaar blijft gedoofd zolang
het systeem is uitgeschakeld.
F Druk nogmaals op de schakelaar om
het CDS-systeem weer permanent in te
schakelen.
5
Veiligheid
93
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Veiligheidsgordels
ór
Vastmaken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Hoogteverstelling (5-deurs)
F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag
om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Veiligheid
94
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste
zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Losgemaakt/niet vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, gaat
dit verklikkerlampje branden.
Verklikkerlampje
Vastmaken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
F Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp naar
de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de gesp tegen de
zijbekleding klappert.
Verklikkerlampje
Losgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert dit verklikkerlampje gedurende
2 minuten in combinatie met een
steeds sterker wordend geluidssignaal
als een of meerdere achterpassagiers
hun gordels losmaken.
Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje
branden zolang de achterpassagiers hun
gordels niet hebben vastgemaakt.
Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft
vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd
branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat
het lampje uit als de bestuurder zijn gordel
heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h en
de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt,
knippert het verklikkerlampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft het verklikkerlampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
5
Veiligheid
95
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Adviezen
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Veiligheid
96
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Airbags
Algemeen
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
5
Veiligheid
97
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Uitschakelen
Dit waarschuwingslampje brandt op het
instrumentenpaneel bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van
uw kind altijd de airbag vóór aan
passagierszijde uit als u een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel monteert. Zo niet,
dan kan het kind (levensgevaarlijk)
gewond raken als de airbag wordt
geactiveerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" hebt verwijderd, zet dan met
afgezet contact de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
neem dan altijd contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij
een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
F Steek, bij afgezet contact, de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde.
F Draai de schakelaar in de stand "OFF".
F Houd de schakelaar in deze stand en
verwijder de sleutel.
Veiligheid
98
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Window-airbags
De window-airbags dragen bij aan de
bescherming van de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de
kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij B, waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden, neem dan altijd contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing
5
Veiligheid
99
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Bevestig geen
voorwerpen vlak bij of op de plaats waar de
airbags naar buiten komen. Deze kunnen
als de airbags worden geactiveerd ernstige
verwondingen veroorzaken.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan op
letsel of lichte brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden)
en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accessoires.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Veiligheidsvoorschriften
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Veiligheid
100
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Algemeen
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de buitenste achterzitplaatsen van
uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun
veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Vervoer van kinderen
5
Veiligheid
101
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Voorin*
"Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting"
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Zorg ervoor dat het kinderzitje geen
ander deel van de auto raakt dan de
passagiersstoel.
Passagiersstoel
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren worden geschoven, en in de hoogste
stand en met de rugleuning rechtop worden gezet.
De airbag aan passagierszijde moet zijn
uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan
het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren worden geschoven, en in de hoogste
stand en met de rugleuning rechtop worden
gezet en mag de airbag aan passagierszijde
niet worden uitgeschakeld.
* Raadpleeg de in uw land geldende regels
alvorens een kind op deze zitplaats te
vervoeren.
Stand
- In de achterste stand geschoven.
- Zitting in de hoogste stand.
Veiligheid
102
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld.
Het kind kan in dat geval bij een
aanrijding ernstig en zelfs dodelijk
gewond raken.
Airbag aan passagierszijde OFF
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde. Conform de
wettelijke voorschriften vindt u op de volgende
tabellen deze waarschuwing in alle benodigde
talen.
Uitsluitend de airbag vóór aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld.
F
Steek bij afgezet contact de sleutel in de schakelaar voor
het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.
F Draai de schakelaar in de stand "OFF".
F Houd de schakelaar in deze stand en
verwijder de sleutel.
Dit verklikkerlampje brandt
bij aangezet contact op het
instrumentenpaneel zolang de airbag
is uitgeschakeld.
5
AR
BG
НИКОГАНЕинсталирайтедетскостолченаседалкасАКТИВИРАНАпреднаВЪЗДУШНАВЪЗГЛАВНИЦА.Товаможедапричини
СМЪРТилиСЕРИОЗНОНАРАНЯВАНЕнадетето.
CS
NIKDYneumisťujtedětskézádržnézařízeníorientovanésměremdozadunasedadlochráněnéAKTIVOVANÝMčelnímAIRBAGEM.Hrozí
nebezpečíSMRTIDÍTĚTEneboVÁŽNÉHOZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der
Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
ΜηχρησιμοποιείτεΠΟΤΕπαιδικόκάθισμαμετηνπλάτητουπροςτοεμπρόςμέροςτουαυτοκινήτου,σεμιαθέσηπουπροστατεύεταιαπό
ΜΕΤΩΠΙΚΟαερόσακοπουείναιΕΝΕΡΓΟΣ.ΑυτόμπορείναέχεισανσυνέπειατοΘΑΝΑΤΟήτοΣΟΒΑΡΟΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟτουΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAGfrontalACTIVADO,yaquepodríacausarlesionesGRAVESoinclusolaMUERTEdelniño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage “seljaga sõidusuunas“ lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD.
Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontalACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADAnepostavljatidječjusjedaliculimausmjeruvožnjenasjedalozaštenoUKLJUČENIMprednjimZRNIMJASTUKOM.Tobi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHAnehasználjonmenetiránynakháttalbeszereltgyermeküléstAKTIVÁLT(BEKAPCSOLT)FRONTLÉGZSÁKKALvédettülésen.Eza
gyermekHALÁLÁTvagySÚLYOSSÉRÜLÉSÉTokozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADAneįrenkitevaikoprilaikymopriemonėssuatgalatgręžtuvaikuantsėdynės,kurisaugomaVEIKIANČIOSpriekinėsORO
PAGALVĖS.IšsiskleidusoropagalveivaikasgalibūtiMIRTINAIarbaSUNKIAITRAUMUOTAS.
LV
NEKADNEuzsdietuzaizmugurivērstubērnusēdektipriekšējāpasažierasēdvietā,kurāirAKTIVIZĒTSpriekšējaisDROŠĪBASGAISA
SPILVENS.
TasvarizraisītBĒRNANĀVIvairadītNOPIETNUSIEVAINOJUMUS.
Veiligheid
103
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDYnieinstalowaćfotelikadzieccegowpozycji"tyłemdokierunkujazdy"nasiedzeniuwyposażonymwCZOŁOWĄPODUSZKĘ
POWIETRZNĄwstanieAKTYWNYM.MożetodoprowadzićdoŚMIERCIDZIECKAlubspowodowaćuniegoPOWAŻNEOBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
EstainstalaçãopoderáprovocarFERIMENTOSGRAVESouaMORTEdaCRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВОВСЕХСЛУЧАЯХЗАПРЕЩАЕТСЯиспользоватьобращенноеназаддетскоеудерживающееустройствонасиденье,
защищенномФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙПОДУШКОЙБЕЗОПАСНОСТИ,установленнойпередэтимсиденьем.
ЭтоможетпривестикГИБЕЛИРЕБЕНКАилиНАНЕСЕНИЮЕМУСЕРЬЕЗНЫХТЕЛЕСНЫХПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDYneinštalujtedetskézádržnézariadenieorientovanésmeromdozadunasedadlochránenéAKTIVOVAMčelnýmAIRBAGOM.
MohlobydôjsťkSMRTEĽNÉMUaleboVÁŽNEMUPORANENIUDIEŤAŤA.
SL
NIKOLInenameščajteotroškegasedežashrbtomvsmerivožnje,čejeVARNOSTNABLAZINApredsprednjimsopotnikovimsedežem
AKTIVIRANA.TakšnanamestitevlahkopovzročiSMRTOTROKAaliHUDEPOŠKODBE.
SR
NIKADAnekoristitedečjesedištekojeseokreunazadnasedištuzaštićenimAKTIVNIMVAZDUŠNIMJASTUKOMisprednjega,jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLEHAVAYASTIĞIAKFolanönkoltuğayüzüarkayadönükbirçocukkoltuğuyerleştirmeyiniz.BuÇOCUĞUNÖLMESİNEveya
ÇOKAĞIRYARALANMASINAsebepolabilir.
Veiligheid
104
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
5
Veiligheid
105
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stabiel op de vloer
staat. Verzet indien nodig de voorstoel
van de auto.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Veiligheid
106
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Bevestiging met de driepunts veiligheidsgordel
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts
veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
5
Veiligheid
107
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Bevestiging kinderzitjes
Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie
Plaats
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ± 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ± 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ± 6 tot ± 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c), (e)
- met hoogteverstelling U (R) U(R) U(R) U(R)
- zonder hoogteverstelling U* U* U* U*
Zitplaats links of rechts achter (d) U U U U
Middelste zitplaats achter (d) U (f) U (f) U U
Met de veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Veiligheid
108
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
U: plaats geschikt voor het bevestigen van een
universeel goedgekeurd kinderzitje met de
veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met
de rug in de rijrichting of het gezicht in de
rijrichting.
U(R): als U, waarbij de stoel van de auto in de
hoogste stand en zo ver mogelijk naar
achteren moet staan.
U*:
als U, waarbij de rugleuning rechtop moet staan.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op
de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
(c)
Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens
een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
(d)
Als u een kinderzitje met de rug of met het
gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter
bevestigt, schuif dan de voorstoel naar voren
en zet vervolgens de rugleuning rechtop
om voldoende ruimte over te laten voor het
kinderzitje en de benen van het kind.
(e) Als een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst, moet de voorpassagiersairbag
worden uitgeschakeld. Als dat niet gebeurt,
kan het kind levensgevaarlijk gewond raken
als de airbag wordt geactiveerd.
Als een kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst, moet de voorpassagiersairbag
ingeschakeld blijven.
(f) Een kinderzitje met steun mag nooit op
deze zitplaats worden geplaatst.
5
Veiligheid
109
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Uw auto voldoet aan de meest recente
ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A, die aan het oog
worden onttrokken door de onderste welving van
de rugleuning en die zich tussen de rugleuning en
de zitting van de zitplaats bevinden. Deze ringen
bevinden zich ter hoogte van de "ISOFIX"-etiketten,
Aan de Top Tether kan de bovenste
bevestigingsriem (indien aanwezig) van een
kinderzitje worden vastgemaakt. Bij een
frontale aanrijding beperkt dit systeem het naar
voren kantelen van het kinderzitje.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
- één bevestigingsring B achter de stoel,
Top Tether genoemd, voor de bevestiging
van de bovenste riem.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker
achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de
middelste veiligheidsgordel achter naar het
midden van de auto duwen op een zodanige
manier dat de gordel normaal blijft werken.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether:
- verwijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens het kinderzitje op deze zitplaats
te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd),
- voer de bovenste riem van het kinderzitje
over de rugleuning van de zitplaats, tussen
de openingen voor de pennen van de
hoofdsteun door,
- bevestig de aansluiting van de bovenste
bevestigingsriem aan de ring B,
- trek de bovenste bevestigingsriem strak.
Veiligheid
110
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Aanbevolen kinderzitjes
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
"RÖMER Baby-Safe Plus met basis Baby-Safe Plus ISOFIX" (maatcategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit zitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met
de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
Baby P2C Midi met ISOFIX-basis (maatcategorie: D, C, A, B, B1)
Groep 1 : 9 tot 18 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen.
5
Veiligheid
111
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Volg bij het plaatsen van een kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten.
In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd.
Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
RÖMER Duo Plus ISOFIX (lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B, de Top Tether.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
FAIR G 0/1 S met RWF B ISOFIX-onderstel (gewichtsklasse C)
Groepe 0+ en 1: van de geboorte tot 18 kg
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Wordt geplaatst met behulp van een ISOFIX-onderstel dat aan de ogen A wordt bevestigd.
Er zijn 6 verschillende standen mogelijk.
Gebruik het ISOFIX-onderstel RWF type B (met de rug in de rijrichting).
Dit kinderzitje kan ook "met het gezicht in de rijrichting" worden bevestigd op zitplaatsen die niet
zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepuntsveiligheidsgordel op de
zitplaats van de auto te bevestigen.
Veiligheid
112
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Plaatsing
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor Geen ISOFIX
Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU* IL-SU IL-SU* IL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem.
X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
* Stoel van de auto in een specifieke stand: schuif de stoelen vóór het kinderzitje naar voren.
Verwijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens een kinderzitje met een rugleuning
te bevestigen op een passagiersstoel.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
5
Veiligheid
113
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Adviezen
Kinderen voorin
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aan zit of er zelfs
tegenaan drukt.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een
stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Veiligheid
114
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Elektrische kinderbeveiliging
Met behulp van dit systeem kan vanaf de
bestuurdersplaats worden voorkomen dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
Inschakelen
F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Vergrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
Mechanisch kinderslot
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
6
Rijden
115
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Rijden
116
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot
van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
6
Rijden
117
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Belangrijk!
Rijden op een
overstroomde weg
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
118
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten
Versnellingsbak
Contact
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
In de originele sleutel is een gecodeerde chip
aangebracht. Als het contact wordt aangezet,
kan alleen worden gestart als de code van de
chip wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van
de motor bij een inbraak.
Elektronische startblokkering
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd op een plaats buiten de
auto. Met behulp van deze sticker kan
de originele code in een nieuwe sleutel
worden geprogrammeerd.
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door het
Handgeschakelde versnellingsbak
F
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
Praktische informatie
Automatische transmissie
F Zet de selectiehendel in de stand P of N.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
F Zet de selectiehendel in de stand N.
Stuurwiel
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als
de wielen niet in de rechtuitstand staan)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel.
Starten
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuurwiel en aan de sleutel te draaien.
F Draai de sleutel maximaal rechtsom in de
stand 3 (Starten).
F Laat zodra de motor draait de sleutel los.
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en de melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
6
Rijden
119
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wegrijden
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Automatische transmissie
Laat uw hand tijdens het rijden niet
permanent op de versnellingshendel
rusten: de versnellingsbak kan daardoor
beschadigd raken.
F Zet de parkeerrem vrij.
F Selecteer de stand D.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
Handgeschakelde versnellingsbak
F Start de motor.
F Schakel de eerste versnelling in.
F Zet de parkeerrem vrij.
F Laat het koppelingspedaal geleidelijk
opkomen terwijl u gas geeft.
F Zet om de motor te kunnen starten de
selectiehendel in de stand N.
F Trap het rempedaal stevig in.
F Start de motor.
F Selecteer de stand A.
F Zet de parkeerrem vrij.
F Laat het rempedaal geleidelijk los en geef
vervolgens gas.
F Trek de parkeerrem aan.
F Selecteer de stand P of N.
F Start de motor.
Er klinkt een geluidssignaal in combinatie met
de weergave van een waarschuwingsmelding
als de selectiehendel niet in de juiste stand
staat.
Vergeet als u wilt wegrijden in de
stand M niet om de selectiehendel of
de schakelflipper te bedienen om de
versnelling in te schakelen.
F Trap bij draaiende motor het
rempedaal in.
De auto begint direct te rijden.
F Trap het koppelingspedaal in.
Rijden
120
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Afzetten
Contact
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de
stand 2 (Contact) van het contactslot
blijft staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de
stand 2 (Contact) om het contact weer
aan te zetten.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsoverwegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Versnellingsbak
Handgeschakelde versnellingsbak
F Zet de auto stil.
F
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
F Trek de parkeerrem aan.
F Draai de sleutel maximaal linksom in de
stand 1 (Stop).
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
F Zet de auto stil.
F Zet de versnellingshendel in de stand N.
F Trek de parkeerrem aan.
F Draai de sleutel maximaal linksom in de
stand 1 (Stop).
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Automatische transmissie
F Zet de auto stil.
F Zet de selectiehendel in de stand P of N.
F Trek de parkeerrem aan.
F Draai de sleutel maximaal linksom in de
stand 1 (Stop).
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Stuurwiel
Zet de wielen voor het afzetten van
de motor in de rechtuitstand om het
ontgrendelen van het stuurslot te
vergemakkelijken.
6
Rijden
121
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan
om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden
afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken. Denk er bij het
vrijzetten van de parkeerrem aan om
de hefboom volledig te laten zakken.
Draai bij het parkeren van de auto
op een steile helling de wielen vast
tegen het trottoir, trek de parkeerrem
aan, schakel een versnelling in (de
achteruitversnelling als de auto
bergafwaarts is geparkeerd) en zet het
contact uit.
Vergeet bij vertrek voordat u de auto
start niet dat de auto in de versnelling
staat.
Rijden
122
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Zes versnellingen
Inschakelen van de achteruitversnelling
Handgeschakelde versnellingsbak
Vijf versnellingen
) Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
) Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e versnelling
in te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling
) Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts en vervolgens naar
achteren.
) Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar links en vervolgens naar
voren.
Op het display van het instrumentenpaneel
wordt de schakelindicator met de
geadviseerde versnelling weergegeven.
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
6
Rijden
123
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Vijf versnellingen Zes versnellingen
R. Achteruit.
N. Neutraalstand.
A. Automatische stand.
M. Handgeschakelde stand.
R. Achteruit.
N. Neutraalstand.
A. Automatisch schakelprogramma.
M. Handmatig schakelen.
Automatisch
schakelprogramma
In deze stand wordt automatisch geschakeld,
zonder tussenkomst van de bestuurder.
Starten en wegrijden
Selectiehendel in de stand N.
F Houd het rempedaal stevig
ingetrapt.
F Start de motor.
F Zet de selectiehendel in de stand A of R.
F Laat het rempedaal los en geef voorzichtig
gas.
Als de motor niet aanslaat:
- Als " N" knippert op het
instrumentenpaneel, zet dan de
selectiehendel in de stand A en vervolgens
in de stand N.
-
Als de melding "Voet op het rempedaal" wordt
weergegeven, trap dan stevig het rempedaal in.
De geselecteerde stand A, R of N van de
selectiehendel wordt weergegeven op het
display.
U kunt op elk gewenst moment overschakelen
van de stand A naar M en van M naar A.
Rijden
124
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stoppen op een helling
Houd de auto niet stil met het gaspedaal maar
gebruik hiervoor de parkeerrem.
Parkeren van de auto
Zet de selectiehendel in de stand N en trek de
parkeerrem aan.
Handmatig schakelen
In deze sequentiële stand kunt u zelf
schakelen.
F Beweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen.
F Beweeg de selectiehendel
kort naar achteren om terug te
schakelen.
F Zet de selectiehendel in de stand M.
Schakelippers aan de stuurkolom
U kunt tijdelijk handmatig schakelen,
bijvoorbeeld om even snel in te halen, terwijl de
automatische stand blijft ingeschakeld.
F
Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuurwiel.
De desbetreffende versnelling wordt
ingeschakeld als het motortoerental dit
toestaat. De aanduiding AUTO blijft op het
display van het instrumentenpaneel staan.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Tijdelijk handmatig schakelen
F Druk op de achterzijde van de
schakelflipper "+" om op te schakelen.
F Druk op de achterzijde van de
schakelflipper "-" om terug te schakelen.
De ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven op het display.
6
Rijden
125
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Kruipfunctie
Afhankelijk van de uitvoering: rijden zonder gas te geven.
De aanduidingen AUTO en -
verschijnen op het instrumentenpaneel.
F Selecteer de stand N.
F Trap het rempedaal in en houd het
stevig ingetrapt.
F Wacht ongeveer 30 seconden tot " N "
of het nummer van een versnelling wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
F Laat het rempedaal los.
De versnellingsbak is weer gebruiksklaar.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden en
de aanduiding AUTO knippert in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het scherm, duidt dit
op een storing van de versnellingsbak.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door eengekwalificeerde
werkplaats.
Bij parkeren, keren enz.
Als de motor stationair draait, de parkeerrem
is vrijgezet en de stand A, M of R van de
selectiehendel is geselecteerd, begint de auto
te rijden zodra u het rempedaal loslaat.
De auto stopt zodra het bestuurdersportier
wordt geopend. Sluit in dat geval het portier
en trap het rem- of gaspedaal in om de
kruipfunctie weer te activeren.
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu moet de versnellingsbak worden gereset.
F Zet het contact aan.
Praktische informatie
Rijden
126
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatische transmissie
P. Parking - Parkeerstand.
R. Reverse - Achteruit.
N. Neutral - Neutraalstand.
D. Drive - Automatische stand.
S. Sport - Voor een meer dynamische rijstijl.
T Sneeuw - Voor het rijden op besneeuwde
wegen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Verklikkerlampje "Voet op rempedaal"
Wanneer u een stand selecteert met de
selectiehendel, wordt de desbetreffende stand
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Trap het rempedaal in als dit
verklikkerlampje gaat branden op het
instrumentenpaneel.
Automatisch schakelprogramma
In deze stand wordt automatisch geschakeld,
zonder tussenkomst van de bestuurder.
Starten en wegrijden
Parkeerrem aangetrokken.
F Start de motor.
F Selectiehendel in de stand P of N.
F Houd het rempedaal stevig
ingetrapt.
F Zet de parkeerrem vrij.
F Zet de selectiehendel in de stand D
(vooruit) of R (achteruit).
F
Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas.
De auto begint te rijden.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
6
Rijden
127
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Praktische informatie
F Selecteer de stand D om
automatisch te laten schakelen
tussen de versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om veiligheidsredenen schakelt de
versnellingsbak niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotseling
loslaat.
Handmatig schakelen
In deze sequentiële stand kunt u zelf schakelen.
F Zet de selectiehendel in de stand M.
F Beweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen.
F Beweeg de selectiehendel
kort naar achteren om terug te
schakelen.
Ongeldige waarde
Dit symbool verschijnt als een
stand niet goed is ingeschakeld
(selectiehendel tussen twee standen).
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand
R, D of M is geselecteerd, rijdt de auto
ook zonder dat het gaspedaal wordt
ingetrapt.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Selecteer de stand N nooit tijdens het
rijden.
Selecteer de stand P of R nooit voordat
de auto helemaal stilstaat.
U kunt op elk gewenst moment
overschakelen van de stand D naar M
en van M naar D.
Als de stand N tijdens het rijden per
ongeluk wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan terugzakken naar
stationair, zet de selectiehendel in de
stand D en geef weer gas.
Als de buitentemperatuur lager is dan
-23°C, is het voordat u gaat rijden
noodzakelijk om de motor gedurende
4 minuten stationair te laten draaien voor
een optimale werking en levensduur van
de motor en de versnellingsbak.
Rijden
128
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Programma Sport
Dit specifieke programma vult de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
F Druk bij draaiende motor op de
toets "S".
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding "S".
Programma Sneeuw
Terugkeren naar het
automatische programma
Parkeren van de auto
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
F als u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
F als u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehendel
geforceerd in de stand P of een
andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de parkeerrem aantrekken.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, wordt bij het openen van
het bestuurdersportier of ongeveer
45 seconden nadat het contact is
afgezet een waarschuwingsmelding
weergegeven op het display.
F Zet de selectiehendel in de stand P;
de waarschuwingsmelding verdwijnt.
Rijd altijd stapvoets wanneer u op
een ondergelopen weg rijdt of bij het
doorwaden van een diepe plas.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display,
duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3
e
versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de
stand P, of R vanuit de stand N. Dit heeft geen
schadelijke gevolgen voor de transmissie.
Rijd in deze situatie niet harder dan 100 km/h
(afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dit specifieke programma vult de automatische
werking aan. Het vergemakkelijkt het wegrijden
en verbetert de tractie op wegen met weinig
grip.
Voordat u de motor afzet:
F Zet de auto stil.
F Zet de selectiehendel in de stand P of N.
F Trek de parkeerrem aan.
F Druk op de knop T als de motor
draait.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding T.
F U kunt op elk moment terugkeren
naar de auto-adaptieve stand door
nogmaals op de knop te drukken
om het programma Sport uit te
schakelen.
6
Rijden
129
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet
opvolgen van de aanwijzing.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief
in de handgeschakelde stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen versnelling
worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
-
de achteruitversnelling in te schakelen.
Rijden
130
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wegrijden op een helling
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat.
Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak:
als de stand A is geselecteerd.
Bij een automatische transmissie: als de stand
D is geselecteerd.
De Hill Start Assist zorgt ervoor dat uw auto
nadat u op een helling bent gestopt ongeveer
2 seconden op zijn plaats wordt gehouden als
u het rempedaal loslaat, zodat u de tijd heeft
om uw voet naar het gaspedaal te verplaatsen
zonder dat de auto in beweging komt.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Zorg dat niemand de auto verlaat in de
korte periode dat de Hill Start Assist in
werking is.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent
brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem blijven deze
verklikkerlampjes branden.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De Hill Start Assist werkt als:
- de auto volledig stil wordt gehouden met
het rempedaal ingetrapt,
- de hellingshoek aan bepaalde
voorwaarden voldoet,
- het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
6
Rijden
131
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start-systeem
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet.
Werking
STOP-stand
Met e-HDi- of BlueHDi-dieselmotor en
elektronisch gestuurde versnellingsbak:
- Snelheid lager dan 6 km/h.
- Selectiehendel in de stand N.
Of
- Rempedaal ingetrapt.
Bijzonderheden
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Het verklikkerlampje"ECO" knippert een
paar seconden en gaat vervolgens uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-
stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het
starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Met BlueHDi-dieselmotor en
handgeschakelde versnellingsbak :
- Zodra de auto tot stilstand komt.
- Versnellingshendel in de neutraalstand en
koppelingspedaal niet ingetrapt.
Met PureTech-benzinemotor en handgeschakelde
versnellingsbak, elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie:
- Zodra de auto tot stilstand komt.
- Versnellingshendel in de neutraalstand
en koppelingspedaal niet ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak).
-
Rempedaal ingetrapt of selectiehendel
in de stand N (elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie).
Rijden
132
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het Stop & Start-
systeem in de STOP-stand wordt gezet,
blijven alle andere componenten zoals
de remmen normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af en neem de sleutel uit het contactslot.
Een teller telt de duur van de
momenten dat de motor afgezet
is, op. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0 gezet.
Praktische informatie
START-stand Bijzonderheden
Uit veiligheids- en comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Het verklikkerlampje "ECO"
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Met handgeschakelde versnellingsbak:
- Koppelingspedaal ingetrapt.
Met elektronisch gestuurde versnellingsbak
/ automatische transmissie:
- Selectiehendel in de stand A / D of M.
- Rempedaal niet ingetrapt.
Het verklikkerlampje"ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart.
of
- Selectiehendel in de stand N.
- Rempedaal niet ingetrapt.
- Vervolgens selectiehendel in de stand A /
D of M.
of
- Achteruitversnelling ingeschakeld.
Als u in de STOP-stand bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak
een versnelling inschakelt, maar daarbij
het koppelingspedaal niet volledig intrapt,
wordt er een melding weergegeven
met het verzoek het koppelingspedaal
volledig in te trappen, omdat anders de
motor niet gestart kan worden.
6
Rijden
133
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handmatig uitschakelen
- Indrukken.
- Het lampje van de schakelaar blijft
branden.
- Er wordt een melding weergegeven.
Als de motor is afgezet in de STOP-stand,
wordt deze onmiddellijk weer gestart.
Handmatig inschakelen
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg voor meer adviezen over
met name het rijden op overstroomde
wegen de desbetreffende rubriek.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als u het
thermische comfort in het interieur op peil wilt
houden, kan het nuttig zijn om het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
U kunt het systeem op elk gewenst moment
uitschakelen wanneer het contact aan staat.
Met deze schakelaar kunt u de functie Stop &
Start uitschakelen.
Storing
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van een speciale 12V-accu.
Werkzaamheden aan dit type accu
dienen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te worden uitgevoerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu.
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden,
kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan
of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het
contact af en start de auto met behulp van de sleutel.
- Indrukken.
- Het lampje van de schakelaar gaat uit.
-
Er wordt een melding ter bevestiging weergegeven.
Als de motor is afgezet in de STOP-
stand, wordt hij onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt
automatisch weer ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Rijden
134
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsbegrenzer
"LIMIT"
Stuurkolomschakelaars
"Dit is de gekozen snelheid die de bestuurder
niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid is
mogelijk bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden. De ingestelde
snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het gaspedaal
dieper wordt ingetrapt tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde
snelheid echter overschreden. Als het
gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden.
F Zet de draaiknop in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Selecteren
1. Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
2. Verhogen van de ingestelde snelheid.
3. Verlagen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
Instellen van een snelheid
Om de ingestelde snelheid te verhogen:
- Druk op de toets SET +.
Om de ingestelde snelheid te verlagen:
- Druk op de toets SET -.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden
ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
6
Rijden
135
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Activeren/onderbreken
Knipperen van de snelheid
Overschrijden van de
ingestelde snelheidslimiet
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt,
wordt de snelheid niet verhoogd. Als het
gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot
voorbij het zware punt, wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen en klinkt een
geluidssignaal.
Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in
te schakelen uw snelheid tot deze lager is dan
de ingestelde snelheid.
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt
wordt ingetrapt,
- als de snelheidsbegrenzer door het profiel
van de weg of tijdens een steile afdaling
niet kan voorkomen dat de snelheid
toeneemt,
- bij krachtig accelereren.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daarvan drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De laatste ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer
te activeren. Druk er nogmaals op om de
snelheidsbegrenzer te onderbreken (OFF).
F Zet de draaiknop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem uit te schakelen.
Uitschakelen van de functie
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
gevestigd houden.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de bediening van
de pedalen wordt gehinderd:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed op de vloer is bevestigd,
-
leg nooit meerdere matten op elkaar.
Rijden
136
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
1. Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsregelaar.
2. Verhogen van de ingestelde snelheid.
3. Verlagen van de ingestelde snelheid.
4. In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij normaal
doorstromend verkeer met een constante zelf
ingestelde snelheid rijden, behalve op steile
hellingen.
Auto met handgeschakelde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn
dan 40 km/h en moet minimaal de
4
e
versnelling zijn ingeschakeld.
"CRUISE"
Selecteren
F Zet de draaiknop in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Auto met elektronisch gestuurde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet, bij sequentieel schakelen, de
wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet
minimaal de 2
e
versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand A zijn geselecteerd.
Auto met automatische transmissie
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet, bij sequentieel schakelen, de
wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet
minimaal de 2
e
versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand D zijn geselecteerd.
Stuurkolomschakelaars
6
Rijden
137
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Programmeren van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of
koppelingspedaal in.
Hervatten
- Druk op deze toets nadat de
snelheidsregeling is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen
met de procedure "Programmeren van een
snelheid".
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd.
- Druk op de toets SET - of
SET +.
De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/
geactiveerd en deze snelheid wordt nu door de
auto gehandhaafd.
Het is mogelijk door gas te geven tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
Rijden
138
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Let tijdens het wijzigen van de
ingestelde snelheid op wanneer u
de snelheid instelt door de toets
ingedrukt te houden; dit kan een snelle
verandering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed op de vloer is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daarvan drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen van de functie
Zonder het gaspedaal te bedienen
Met behulp van het gaspedaal
Om de ingestelde snelheid te verlagen:
- Druk op de toets SET +.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
- Overschrijd de ingestelde snelheid
tot de gewenste snelheid is bereikt.
- Druk op de toets SET + of SET -.
- Druk op de toets SET -.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen.
- Zet de draaiknop in de stand "0": de
selectie van de snelheidsregelaar wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerstand weergegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheid gewist.
6
Rijden
139
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Ingestelde snelheden
F Druk op de toets "MENU" om het
hoofdmenu te openen.
F Selecteer het menu " Rijden ".
F Selecteer de secundaire pagina.
F Selecteer " Inst. snelheden ".
F Selecteer de snelheid die u wilt wijzigen.
F Druk op " Wijzigen ".
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
F Voer de nieuwe waarde in.
F Druk op de bevestigingsknop.
F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en
het menu te verlaten.
Met deze toets kunt u alle snelheden
selecteren.
Met deze toets kunt u alle snelheden
deselecteren.
Met deze toets kunt u de
fabrieksinstellingen herstellen.
Er kunnen maximaal 5 verschillende
snelheden worden opgeslagen voor
de snelheidsbegrenzer "LIMIT" en de
snelheidsregelaar "CRUISE".
Op het touchscreen
Praktische informatie
Rijden
140
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Selecteren van een opgeslagen snelheid:
F druk op de toets "+" of "-" en houd deze
ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
F druk nog eens op de toets "+" of "-" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem (in-/
uitgeschakeld) weergegeven.
Met de stuurkolomschakelaar
6
Rijden
141
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Laserstralen zijn onzichtbaar. Bekijk
de lasersensor nooit met een optisch
instrument (vergrootglas, microscoop
enz.): kans op oogletsel.
Active City Brake
Preventieve rijhulpfunctie die aan de hand van
signalen van de lasersensor aan de bovenzijde
van de voorruit de auto automatisch afremt als
een voorligger sterk afremt, tot stilstand komt of
vóór de auto stilstaat.
Het doel van de functie is het voorkomen van
een aanrijding of het verminderen van de
aanrijdingssnelheid.
Dit systeem is ontwikkeld om de veiligheid te
verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten
blijven houden en de afstand tot en de snelheid van
andere weggebruikers blijven inschatten.
Active City Brake is slechts een
hulpsysteem; de bestuurder moet altijd
attent blijven.
Tijdens het automatisch remmen:
- Wordt een melding weergegeven.
- Gaan de remlichten branden.
Het automatische noodremsysteem remt
pas in laatste instantie af en alleen als de
bestuurder het rempedaal helemaal niet of met
onvoldoende kracht intrapt en evenmin op de
situatie reageert met een uitwijkmanoeuvre.
Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
automatisch om een aanrijding te voorkomen.
Voorwaarden voor de activering:
- Er rijdt een voertuig op dezelfde rijstrook.
- Uw auto en uw voorligger rijden niet in een
te scherpe bocht.
- De snelheid van uw auto ligt tussen 5 en
30 km/h.
- De remfunctieregelsystemen (ABS, REF,
AFU) functioneren.
- De stabiliteitscontrolesystemen
(ASR, CDS) functioneren en zijn niet
uitgeschakeld.
- De functie Active City Brake is de
afgelopen 10 seconden niet geactiveerd.
Rijden
142
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als het snelheidsverschil tussen de
auto's niet groter is dan 15 km/h,
is de kans groot dat een aanrijding
automatisch wordt voorkomen.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen
of de kracht van de botsing te beperken
door de auto af te remmen.
Als het automatisch remmen wordt geactiveerd:
-
kan dit nog efficiënter werken als de
bestuurder het rempedaal nog steviger intrapt,
- kan de auto tot stilstand komen,
waarna nog 1,5 seconde remdruk wordt
uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd
heeft om de controle over de auto weer
over te nemen,
- kan de motor afslaan,
- kan een pompend geluid worden
waargenomen doordat het remcircuit op
druk wordt gebracht.
Touchscreen
Druk op "MENU" om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
Selecteer " Rijden ".
Selecteer "Secundaire pagina".
Selecteer "Configuratie van de
auto".
Selecteer het tabblad
" Rijhulpsysteem "
Vink "Automatisch remmen
ingeschakeld" aan.
Inschakelen
Bevestig.
Uitschakelen
Vink "Automatisch remmen uitgeschakeld"
aan.
De laatste selectie blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Als de functie automatisch remmen is
uitgeschakeld, wordt elke keer nadat het
contact wordt aangezet tijdelijk een melding
hierover weergegeven bij het overschrijden van
een bepaalde snelheid (10 km/h).
De functie moet worden uitgeschakeld:
- Als de voorruit is beschadigd ter hoogte
van de sensor.
- Bij het trekken van een aanhanger.
- Als de auto wordt gesleept.
- Bij het naderen van een tolpoort.
- Bij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
6
Rijden
143
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert geen:
- Voetgangers, dieren, motorfietsen en
fietsen.
- Stilstaande, niet-reflecterende materialen
en objecten (karton, muur enz.).
- Voertuigen die in een andere richting
rijden.
Het systeem treedt niet in werking of wordt
uitgeschakeld als de bestuurder:
- het gaspedaal diep intrapt,
- of een plotselinge stuurbeweging maakt
(uitwijkmanoeuvre).
Storingen
Houd het bovenste deel van de voorruit zoveel
mogelijk vrij van vuil en verwijder voorwerpen
(stickers, bladeren enz.) die het gezichtsveld
van de lasersensor kunnen blokkeren.
Een beslagen voorruit of op de motorkap
opgehoopte sneeuw kan de werking van de
lasersensor verstoren. Als het gezichtsveld van
de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt er een
melding weergegeven.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Rijd voorzichtig onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval,
hagel, mist, sneeuw enz.). De remweg neemt
dan toe terwijl het systeem met dezelfde
rekenparameters voor de meting blijft werken.
Laat in de volgende gevallen de functie
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats:
-
Als de melding "Storing automatisch
noodremsysteem" wordt weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal: er is dan
een storing in het systeem gedetecteerd.
- Na een aanrijding: de functie gaat namelijk
na een aanrijding waarbij de airbags
zijn geactiveerd automatisch over op de
storingsmodus en zal dan niet meer werken.
Verwijder de sensor niet, stel de sensor
niet af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Rijden
144
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerhulp
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem
in werking treedt zodra de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel verwijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
De weergave op het display is een aanvulling
op het geluidssignaal. Op het display worden
blokjes weergegeven die de auto steeds dichter
naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar".
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor
en achter) en/of een grafische weergave
(achter) bestaat uit parkeersensoren die zijn
aangebracht in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik van het systeem achter
de auto bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Weergave op het display
6
Rijden
145
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Uitschakelen van de parkeerhulp
Deactiveren van de parkeerhulp
Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden.
De gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het
contact.
Activeren van de parkeerhulp
Druk nogmaals op de schakelaar; het lampje
gaat uit.
Praktische informatie
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij
slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of
sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een fietsdrager
(auto met een door PEUGEOT aanbevolen
trekhaak of fietsdrager).
Als bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een melding en/of
een geluidssignaal, is er een storing
in het systeem gesignaleerd.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Rijden
146
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is gecombineerd met het
parkeerhulpsysteem.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De op de beelden weergegeven strepen
kunnen u helpen bij de manoeuvre.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Het is normaal als de afbeelding een vertekend
beeld geeft.
Wassen met een hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30 cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger
en de lens van de camera.
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat.
De beelden van de camera worden op het
touchscreen weergegeven.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
6
Rijden
147
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Park Assist
Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waarvan de
afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner
zijn dan het model van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd.
Het is dus mogelijk dat in combinatie met
een geluidssignaal een pictogram op het
scherm verschijnt, wat geen gevolgen
heeft voor de parkeermanoeuvre.
Door het type parkeermanoeuvre te
selecteren (fileparkeren: inparkeren of
uitparkeren) gaat het Stop & Start-
systeem niet over op de STOP-stand.
In de STOP-stand wordt bij deze
selectie de motor weer gestart.
Het Park Assist-systeem is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken en zorg dat
ook uw kleding, uw sjaal, een handtas
en dergelijke niet tussen de spaken
terechtkomen. U zou hierdoor letsel
kunnen oplopen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
besturing weer overnemen door het stuurwiel
vast te pakken.
Als de gemonteerde banden een andere
maat hebben dan de originele banden
(extra brede banden, winterbanden enz.),
kan de werking van het parkeerhulpsysteem
negatief worden beïnvloed.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
Dit systeem signaleert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal,
het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling (handgeschakelde versnellingsbak).
Rijden
148
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Fileparkeren - inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet
uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
Activeren van het Park Assist-systeem:
F Selecteer de functie voor het inparkeren in
een fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden.
F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven aan welke zijde u gaat parkeren.
F Rijd langs de parkeerplek met een snelheid
lager dan 20 km/h om de beschikbare
ruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten
ruimte voldoende groot is, geeft een melding
aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
F Rijd vooruit tot een nieuwe melding
verschijnt.
F Zet de auto in de achteruitversnelling en
laat het stuurwiel los.
Er verschijnt een melding op het scherm.
F Druk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar blijft uit.
F Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
6
Rijden
149
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding
verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal.
Fileparkeren - uitparkeren
F Selecteer de functie voor het uitparkeren
uit een fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden.
F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven dat u de parkeerplek gaat verlaten.
Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer
blijft gedurende de manoeuvre knipperen op
het instrumentenpaneel, ongeacht de stand
van de hendel.
F
Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling
in en laat het stuurwiel vervolgens los.
F Druk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar blijft uit.
De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de
manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt
die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen
van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Er verschijnt een melding op het scherm.
Activeren van het Park Assist-systeem, bij
stilstaande auto:
F Start de motor wanneer u de parkeerplek
wilt verlaten.
De bestuurder kan nu het stuur weer
overnemen.
Rijden
150
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet
worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de
bestuurder het systeem handmatig weer
activeren om de meting voort te zetten.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Objecten die groter zijn dan de afmetingen
van de auto, worden bij een manoeuvre niet
gedetecteerd door het Park Assist-systeem.
Deactiveren
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
- als het contact wordt afgezet,
- als de motor afslaat,
- als er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
- als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
- als de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
- als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
- als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt,
- als de bestuurder de schakelaar van het
Park Assist-systeem indrukt,
- als het niet mogelijk is om de auto correct
in te parkeren (te veel manoeuvres nodig
voor het in- of uitparkeren),
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- als één van de voorwielen op een obstakel
stuit.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het trekken van een aanhangwagen,
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Het lampje van de schakelaar knippert enkele
seconden. Als de storing optreedt tijdens het
gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
Deze verklikkerlampjes
duiden op een storing in de
stuurbekrachtiging.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje brandt op
het instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
scherm in combinatie met een
geluidssignaal (kort piepsignaal).
6
Rijden
151
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrole
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Rijden
152
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage bandenspanning
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F controleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
6
Rijden
153
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
F Druk met aangezet contact en
stilstaande auto gedurende
ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd
als referentiewaarden.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto.
F Druk op " Initialisatie
bandensp.controle ".
Via het menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen:
F
Bevestig het resetten door op de toets " Ja "
te drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt
een geluidssignaal en wordt een melding
weergegeven.
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Touchscreen Display A
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Praktische informatie
154
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Waarschuwing brandstofniveau
Als dit controlelampje gaat branden,
is het minimale niveau in de
brandstoftank bereikt. Er bevindt zich
nog ongeveer 5 liter brandstof in de
tank. Als het lampje knippert, is er nog
zeer weinig brandstof in de tank.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Bij het openen van de brandstoftankdop
kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar
zijn. Dit is normaal en komt doordat de
afdichting van het brandstofcircuit een
onderdruk veroorzaakt.
Brandstoftank
Inhoud van de tank: ongeveer 50 liter.
Tanken
Veilig tanken:
F zet altijd de motor af,
F open de brandstoftankklep 1,
F steek de sleutel in de dop 2 en draai de
sleutel linksom,
F verwijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep 3,
F u kunt de auto aftanken, maar laat het
vulpistool nooit meer dan 3 keer
afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege tank
(diesel) de rubriek "Brandstoftank leeg (diesel)".
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal
5 liter brandstof te tanken.
1. Openen van de brandstoftankklep.
2. Openen van de tankdop.
3. De tankdop aan de brandstoftankklep
bevestigen.
7
Praktische informatie
155
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Na het tanken:
F breng de dop aan,
F draai de sleutel naar rechts en verwijder
deze vervolgens uit de dop,
F sluit de brandstoftankklep.
Diesel
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door
het permanent branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding op het
display (volgens uitvoering).
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de
paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Brandstofadditief (diesel)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje Service in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display
(volgens uitvoering).
Brandstofafsluiter
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter
onderbroken.
Roetlter
Wanneer er brandstof wordt getankt
die niet geschikt is voor de motor
van uw auto, moet de tank worden
afgetapt en weer met de juiste
brandstof worden gevuld alvorens de
motor opnieuw kan worden gestart.
Praktische informatie
156
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Werking
Tankbeveiliging
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan (die dan wel
gevuld moet zijn met diesel) is wel
mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze
niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie
en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat
de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van Diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het PEUGEOT-
netwerk te informeren of uw auto
geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Bij auto's met een dieselmotor
Dit mechanisme is aangebracht bij auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan motoren, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstoftankdop verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
7
Praktische informatie
157
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
- Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214,
-
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 10%),
- Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet aan
de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor
de dieselmotor van uw auto. Maar als deze
brandstof, ook al is het slechts incidenteel,
wordt gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor "Zware
rijomstandigheden") strikt worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.
Praktische informatie
158
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Sneeuwkettingen
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
185/65 R15
9 mm
195/55 R16
205/45 R17 7 mm
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
7
Praktische informatie
159
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
(en aanhangergewichten indien van
toepassing voor uw auto).
Houd u aan de maximaal toegestane
aanhangergewichten. U kunt ze
vinden op het kentekenbewijs of in de
technische gegevens van uw auto.
Praktische informatie
160
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de gewichten van uw auto
(en aanhangergewichten indien van toepassing
voor uw auto).
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de hoogteverstelling van
de koplampen.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
F Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
7
Praktische informatie
161
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Energiebeheer
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals de radio,
ruitenwissers, dimlichten en plafonniers nog in
totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Na deze 30 minuten geeft een melding op het
scherm aan dat de eco-mode is ingeschakeld
en de actieve functies worden in de ruststand
gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan
het gesprek nog ongeveer 10 minuten worden
voortgezet met de handsfree set van uw
autoradio.
Uitschakelen van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze gedurende ten
minste 5 minuten draaien.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden.
Praktische informatie
162
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele
onderdelen wordt u aangeboden door het
PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast
aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en
beschikken over de garantie van PEUGEOT.
Ombouwsets
Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd
"Entreprise" voor het ombouwen van een
bedrijfsauto naar een personenauto en
omgekeerd.
"Comfort":
windgeleiders, zonneschermen opzij
en zonnescherm achter, aansteker,
bagagestoppers, kledinghanger
voor bevestiging aan de hoofdsteun,
middenarmsteun vóór, opbergruimte onder
hoedenplank, parkeerhulp voor en achter,...
"Transportoplossingen":
bak bagageruimte met vakken, bagagenet,
allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op
de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op
de allesdragers, skidrager, dakkoffer,...
"Styling":
aluminium pookknop, achterspoiler,
gestyleerde spatlappen, lichtmetalen
velgen, wieldoppen, verchroomde
buitenspiegelkappen, stickers, binnen- en
buitenspiegelkappen, handremhendels, doppen
voor lichtmetalen velgen...
"Veiligheid":
inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten
met slot, zitverhogingen en kinderzitjes,
alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek,
veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen
auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen,
sneeuwsokken, mistlampen vóór,...
"Bescherming":
matten, stoelhoezen geschikt voor stoelen
met zij-airbags, spatlappen, zijstootlijsten,
stootlijsten voor bumpers, aluminium of PVC
dorpellijsten...
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt
en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
De trekhaak moet door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden gemonteerd.
Het monteren van elektrische apparatuur
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot
storingen in het elektronisch systeem van
uw auto en een verhoogd stroomverbruik
veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem contact
op met een vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
7
Praktische informatie
163
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook
terecht voor het aanschaffen van producten
voor reiniging, onderhoud (interieur en
exterieur) - waaronder de ecologische
producten uit het gamma "TECHNATURE"*
- en bijvullen (ruitensproeiervloeistof, ...),
lakstiften en spuitbussen met de kleur die
exact overeenkomt met die van uw auto
en producten voor navullen (flacon voor
bandenreparatieset...),...
"Multimedia":
* Het gamma "TECHNATURE" is het gamma
van door PEUGEOT aanbevolen en erkende
onderhoudsproducten.
autoradio's, portable navigatiesystemen,
semi-geïntegreerde steun voor een
navigatiesysteem, handsfree set, luidsprekers,
DVD-speler (volgens uitvoering), kit voor de
aansluiting van een MP3-speler,...
Praktische informatie
164
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Ruitenwisserblad vervangen
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Demonteren van een wisserblad
F Zet de desbetreffende ruitenwisser in de
verticale stand.
F Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren van een wisserblad
F Breng het bijbehorende nieuwe wisserblad
aan en bevestig het.
F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de
voorruit.
In de verticale stand zetten:
F Als de schakelaar binnen een minuut
nadat het contact is afgezet wordt bediend,
komen de ruitenwissers omhoog zodat ze
in de verticale stand kunnen worden gezet.
In de ruststand zetten:
F Zet als de ruitenwissers weer op de
voorruit zijn gelegd het contact aan en
bedien de schakelaar.
7
Praktische informatie
165
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Allesdragers monteren
Neem het in de handleiding van
de allesdragers aangegeven
maximumgewicht voor de belading in acht.
Houd u bij het monteren van de dwarsdragers
aan hun montageplaats, deze zijn
herkenbaar aan de bevestigingspennen in de
portiersponningen.
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde
accessoires en houd u aan de
aanwijzingen en instructies in de
montagehandleiding van de fabrikant
om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen,...) te voorkomen.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade
aan de allesdragers en de
bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
PEUGEOT & TOTAL
EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN
VAN PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt Peugeot weer officieel deel
aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van
autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze
monsterrally's voorzien de equipes van Peugeot Sport
hun Peugeot 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des
tijds.
ADVISEERT
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en
Total gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie
van deze speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde
motorolie draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen
van de CO
2
-uitstoot en beschermt de motor effectief tegen
vervuiling.
7
Praktische informatie
167
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Onder de motorkap
De hendel in het interieur is zo geplaatst
dat de motorkap niet kan worden
geopend als het linker voorportier
gesloten is.
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
F
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
F Neem de motorkapsteun C uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
Openen
F Duw de hendel B omhoog en til de
motorkap op.
A. Hendel in het interieur.
B. Hendel aan de buitenzijde.
C. Motorkapsteun.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.
F Open het linker voorportier.
F Trek de hendel A aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun C uit de uitsparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de houder.
Praktische informatie
168
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus en het vervangen van
bepaalde onderdelen.
Benzine
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Reservoir remvloeistof.
4. Accu/zekeringen.
5. Zekeringkast.
6. Luchtfilter.
7. Oliepeilstok.
8. Motorolie (bij)vullen.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer
heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Niveaus controleren
Controleer de niveaus regelmatig en neem
de voorwaarden zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant in acht.
Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
7
Praktische informatie
169
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren
van de verschillende vloeistofniveaus, het
vervangen van bepaalde onderdelen en het
ontluchten van het brandstofcircuit.
Diesel
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Reservoir remvloeistof.
4. Accu/zekeringen.
5. Zekeringkast.
6. Luchtfilter.
7. Oliepeilstok.
8. Motorolie (bij)vullen.
9. Handopvoerpomp (volgens
motoruitvoering).
Het reservoir van het additief AdBlue
®
bevindt
zich in de bagageruimte, onder het reservewiel.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer
heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Niveaus controleren
Controleer de niveaus regelmatig en neem
de voorwaarden zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant in acht.
Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
170
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Niveau
Remvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden. Controleer indien dit niet het geval is
of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Niveaus controleren
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet
bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke
5000 km het olieniveau te controleren
en, indien nodig, olie bij te vullen.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering), of met de oliepeilstok.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Voeg nooit additieven toe aan de motorolie
om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voorwaarden zoals vermeld in
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet
zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
7
Praktische informatie
171
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Olieniveau
Praktische informatie
Oliepeilstok
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de motorruimte en de
oliepeilstok.
2 merktekens op de peilstok:
-
A = maxi; het olieniveau mag
nooit boven dit niveau uitkomen,
-
B = mini; als het olieniveau niet
boven het niveau B uitkomt,
moet het voor de motor van
uw auto voorgeschreven type
motorolie worden bijgevuld via
de vuldop.
Controle
F Open de motorkap en bevestig de
motorkapsteun om hem open te houden.
F Verwijder de oliepeilstok en veeg hem af
met een schone doek.
F
Steek de oliepeilstok weer volledig in de houder
en verwijder hem weer om het olieniveau te
controleren aan de hand van de merktekens.
F Steek de oliepeilstok weer in de houder.
Te laag olieniveau
F Zoek de olievuldop op.
F Verwijder de olievuldop.
F Vul motorolie bij, waarbij het olieniveau niet
oven het merkteken A uit mag komen.
F Breng de olievuldop weer aan.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer
heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor ten minste 30 minuten niet
heeft gedraaid.
Oliekwaliteit: gebruik motorolie van het
type dat wordt voorgeschreven in het
onderhouds- en garantieboekje van de
auto.
Praktische informatie
172
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Niveau te laag
Als het motorolieniveau te laag is, gaat het
symbool "OIL" knipperen of wordt een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Storing
Als de motorolieniveaumeter defect is, gaat het
symbool "OIL_ _" knipperen of wordt een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau correct
Het is normaal om tussen twee
onderhoudsbeurten (of tussen twee
keer olie verversen) olie bij te vullen.
PEUGEOT adviseert u elke 5000 km het
olieniveau te controleren met de peilstok
en indien nodig olie bij te vullen.
Elektronische olieniveaumeter
Het olieniveau wordt enkele seconden na
het aanzetten van het contact automatisch
gecontroleerd, waarbij een melding verschijnt op
het display of het scherm (volgens uitvoering).
Het weergegeven niveau is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en
de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
7
Praktische informatie
173
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Luchtfilter
Laat het luchtfilter periodiek
vervangen volgens het in het
onderhoudsschema van de fabrikant
aangegeven interval.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken
vaker, tussen twee onderhoudscontroles
door, te laten controleren.
Staat van remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten het luchtfilter twee keer zo
vaak worden vervangen.
Een verstopt luchtfilter kan de prestaties van de
motor verminderen.
Praktische informatie
174
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
BlueHDi
en additief AdBlue
®
Technologie SCR
AdBlue
®
is de merknaam van een vloeistof die
noodzakelijk is voor de goede werking van het
SCR-systeem.
Auto's met een BlueHDi-motor zijn voorzien
van een specifiek reservoir voor de AdBlue
®
met een inhoud van 17 liter.
Het AdBlue
®
-reservoir kan worden bijgevuld
met bidons van 5 of 10 liter of flacons van
1,89 l.
De BlueHDi-technologie verlaagt de uitstoot
van NOx (stikstofoxide) met wel 90% dankzij
een systeem dat de NOx omzet in waterdamp
en stikstof met behulp van een specifieke SCR-
katalysator (Selective Catalytic Reduction).
Hiermee voldoet de auto aan de Euro
6-emissienormen van de Europese Unie.
Deze normen zijn bedoeld om de uitstoot van
schadelijke stoffen door verbrandingsmotoren
te beperken.
De SCR-technologie van de BlueHDi-
dieselmotoren maakt gebruik van de inspuiting
van de vloeistof AdBlue
®
in het uitlaatsysteem.
Controleer of de houdbaarheidsdatum niet is
verstreken.
Lees de aanwijzingen op het etiket.
Als u zelf het AdBlue
®
-reservoir wilt bijvullen,
zorg er dan voor dat u over de juiste vulslang
beschikt (al dan niet meegeleverd met de
bidon).
U kunt het reservoir natuurlijk ook laten
bijvullen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
7
Praktische informatie
175
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Praktische informatie
Als er voldoende AdBlue
®
-vloeistof in het
reservoir aanwezig is, wordt er geen informatie
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Als echter een resterende actieradius van
2400 km (1500 mijl) wordt bereikt, wordt u
op verschillende manieren gewaarschuwd
(verklikkerlampje, melding, geluidssignaal).
Deze waarschuwingen worden steeds vaker
herhaald, naar gelang de actieradius afneemt,
tot ze permanent worden weergegeven.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, kan de motor
niet meer worden gestart.
Afhankelijk van de resterende actieradius
worden verschillende waarschuwingsniveaus
geactiveerd.
Elke keer dat een nieuwe grenswaarde van
de actieradius wordt bereikt, wordt u opnieuw
gewaarschuwd. Deze waarschuwingen worden
steeds vaker herhaald tot ze permanent worden
weergegeven.
- De eerste grenswaarde wordt bereikt bij
een resterende actieradius van 2400 km
(1500 mijl).
- De tweede wordt bereikt bij een resterende
actieradius van 600 km (375 mijl).
Bij een resterende actieradius van 0 km kan de
motor na het afzetten niet meer worden gestart.
Actieradiusindicatoren
Wacht niet tot de waarschuwingen
steeds vaker worden herhaald, maar vul
het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk
bij.
Actieradius
Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk
weer te geven.
Met touchscreen:
Bij een actieradius van meer dan 5000 km
(3100 mijl) wordt geen getal weergegeven.
- selecteer het menu
"Rijhulpsysteem",
- selecteer "Diagnose",
- selecteer CHECK.
Praktische informatie
176
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
dit verklikkerlampje branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
additief AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
Zodra het contact wordt aangezet, knippert
dit verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld
"Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd
binnen 600 km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
additief AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bijvullen van het additief
AdBlue
®
.
Als het contact wordt aangezet, knippert
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen.
Als u zelf additief bijvult, moet het
reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue
®
worden gevuld.
7
Praktische informatie
177
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd
Deze verklikkerlampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en de
melding "Storing emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd
(nadat 50 km is gereden terwijl de melding van
de storing permanent wordt weergegeven),
gaan deze verklikkerlampjes branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
deze verklikkerlampjes branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling: Starten geblokkeerd".
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is
bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
U hebt de limiet van de geautoriseerde
rijfase overschreden: het
startblokkerringssysteem voorkomt dat
de motor opnieuw wordt gestart.
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Als een storing wordt gedetecteerd Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen
1100 km en 0 km)
Starten geblokkeerd
Praktische informatie
178
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Bijvullen
Als spatten van de vloeistof AdBlue op
u terecht zijn gekomen, spoel deze dan
onmiddellijk met koud water weg of veeg
ze af met een schone, vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd,
verwijder het dan met een spons en
warm water.
Voorschriften
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat aan de
norm ISO 22241 voldoet.
Het additief AdBlue
®
is een oplossing op
ureumbasis.
Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en
geurloos.
Bewaar de vloeistof op een koele plaats.
Houd u na het vullen van het additiefreservoir
aan de volgende regels:
-
Zet het contact aan zonder de motor te starten.
- Wacht 10 seconden alvorens de motor te
starten.
Voer de lege AdBlue
®
-bidons/flacons
niet als huisvuil af.
Deponeer ze in de daartoe bestemde
containers of breng ze naar uw
verkooppunt.
Controleer of de auto op een vlakke en
horizontale ondergrond staat.
Parkeren
F Zet het contact af en verwijder de sleutel.
Als vloeistof is gemorst, veeg dan de omtrek
van de opening van de vulpijp met een vochtige
doek af.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto
hoger is dan -11°C. Als het kouder is,
bevriest het AdBlue
®
waardoor u het
niet in het reservoir kunt gieten. Laat
uw auto enkele uren op een warmere
plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
7
Praktische informatie
179
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Vullen
F Giet de inhoud van de flacon in het
AdBlue
®
-reservoir van uw auto.
Belangrijk: als het AdBlue
®
-
reservoir van uw auto helemaal leeg
is - dit wordt aangegeven door de
waarschuwingsmeldingen en u kunt in
dat geval de motor niet meer starten -
moet u het reservoir vullen met
minimaal 3,8 liter additief (twee flacons
van 1,89 liter).
Spoel gemorst additief onmiddellijk weg
met koud water of veeg het weg met
een vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd, verwijder
het dan met een spons en warm water.
F Veeg met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
Sluiten
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
F Breng de zwarte dop aan en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom zonder
er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat
het merkteken op de dop in lijn staat met
merkteken op de steun.
F Leg het reservewiel en/of de opbergbak
(volgens uitvoering) terug op de bodem van
de bagageruimte.
F Plaats de vloerbekleding van de
bagageruimte terug en sluit de achterklep.
Toegang
F Til voor toegang tot het AdBlue
®
-reservoir
de vloerbekleding van de bagageruimte op
en verwijder vervolgens het reservewiel of
de opbergbak (volgens uitvoering).
Openen
F Draai de zwarte dop een kwart
omwenteling linksom zonder er druk op uit
te oefenen en trek hem omhoog om hem te
verwijderen.
F Draai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
F Trek de knop omhoog om hem te
verwijderen.
Praktische informatie
180
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir leeg
is geraakt, aangegeven door de
melding "Vul brandstof- additief bij:
Starten verboden", dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de
auto te ontgrendelen en de sleutel in
het contactslot te steken.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Verdun het additief nooit met water.
Giet nooit additief in de brandstoftank.
Bewaar de bidons/flacons AdBlue
®
niet
in uw auto.
Voorschriften voor opslag
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue
®
-
reservoir zodat uw auto onder normale
omstandigheden kan functioneren.
In uitzonderlijke omstandigheden,
als de omgevingstemperatuur van de
auto bijvoorbeeld lange tijd lager is
geweest dan -15°C (5°F), kan door
bevriezing van het additief AdBlue
®
een
storing in de emissieregeling worden
weergegeven.
Stal uw auto gedurende enkele uren in
een ruimte met een hogere temperatuur
tot het additief weer vloeibaar is.
De waarschuwing van de storing in het
emissieregelsysteem verdwijnt niet direct,
maar pas na enkele kilometers rijden.
Bevriezen van het additief
AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11°C (12,2°F) en verliest
zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C.
Het is raadzaam de bidons/flacons koel
en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is het
additief ten minste één jaar houdbaar.
Additief dat bevroren is geweest, kan
weer worden gebruikt nadat het bij
kamertemperatuur is ontdooid.
Praktische informatie
7
Praktische informatie
181
208_nl_Chap07_informations-pratiques_ed01-2016
Structuurlak
De structuurlak geeft afhankelijk van de lichtval
een steeds wisselend effect waardoor de lijnen
en vormen van de auto nog fraaier tot uiting
komen. De vernis van deze lak is voorzien van
deeltjes die zichtbaar blijven. Ze zorgen voor
een unieke zijdeglans en geven reliëf aan de
lak. Deze licht korrelige structuur voelt heel
bijzonder aan.
Matte lak "Coupe franche"
Onderhoud:
Houd u aan de volgende voorschriften om
beschadiging van de lak te voorkomen:
- Was de auto met een hogedrukspuit of
minimaal met een waterslang met een
grote opbrengst. De auto kan ook in een
wasstraat worden gewassen.
-
Neem de carrosserie af met een schone
microvezeldoek zonder er hard op te wrijven.
- Verwijder voorzichtig eventuele
brandstofsporen van de carrosserie met
een zachte doek en laat vervolgens de
carrosserie drogen.
- Verwijder kleine vlekken (zoals
vingerafdrukken) met een
insectenverwijderaar uit het
"TECHNATURE "-gamma.
Voor het onderhoud van matte lak dient u
de volgende voorschriften na te leven. Deze
voorschriften zijn ook opgenomen in het
onderhouds- en garantieboekje van de auto.
- Wrijf nooit over een droge carrosserie.
- Was uw auto niet in een wasstraat met
borstels.
- Gebruik nooit poetsmiddelen voor de
carrosserie of de lichtmetalen velgen.
Poetsen doet de lak glimmen.
- Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel
of poetsmiddel en zet de auto ook niet in
de was. Deze producten zijn uitsluitend
geschikt voor glimmende oppervlakken.
Wanneer deze producten worden gebruikt
voor auto's met een matte lak, kan de
laklaag ernstig worden beschadigd,
hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen
glimmende oppervlakken of vlekken.
- Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van
een borstel, aangezien dit krassen op de
carrosserie kan achterlaten.
- Kies nooit een wasprogramma dat eindigt
met het aanbrengen van een warme
waslaag.
Maar:
- Kies nooit een wasprogramma dat eindigt
met het aanbrengen van een warme
waslaag.
- Wrijf nooit over een droge carrosserie.
- Gebruik nooit poetsmiddelen voor de
carrosserie.
- Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of
poetsmiddel en zet de auto ook niet in de
was.
Laat lakreparaties uitsluitend over aan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storingen verhelpen
182
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u de alarmknipperlichten
inschakelen en uw reflecterende
veiligheidsvest aantrekken.
De gevarendriehoek is als accessoire
leverbaar, raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor het gebruiken van de gevarendriehoek
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
8
Storingen verhelpen
183
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
De bandenreparatieset bestaat uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren,
zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de
bandenspanning te controleren of aan te
passen.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
1. 12V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
2. Flacon met afdichtmiddel, met
geïntegreerde slang.
3. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van
de bestuurder, worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen.
Samenstelling van de set
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Storingen verhelpen
184
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
F Zet het contact af.
F Plak de sticker met de snelheidslimiet in
het interieur van de auto.
Reparatie
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
Verwijder niet het voorwerp dat de
lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
F Haal het dopje van het ventiel van de lekke
band en bewaar het op een schone plaats.
F Sluit de slang van de flacon met
afdichtmiddel aan op het ventiel van de
lekke band en zet hem stevig vast.
F Sluit de slang van de compressor aan op
de flacon met afdichtmiddel.
F Keer de flacon met afdichtmiddel om en
bevestig deze aan de desbetreffende
uitsparing van de compressor.
8
Storingen verhelpen
185
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk
bij inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het
middel is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe flacon met
afdichtmiddel te kopen.
Als na 5 tot 7 minuten de gewenste
bandenspanning niet is bereikt, is
de band niet te repareren met de
bandenreparatieset; neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.
F Schakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten tot de
bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in de
band gespoten; maak de slang niet los van
het ventiel tijdens deze handeling (kans op
spatten).
Storingen verhelpen
186
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Controle en aanpassen van de bandenspanning
F Zet de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set.
Procedure voor het controleren en aanpassen
van de bandenspanning:
F Verwijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F Sluit de slang aan op het ventiel en zet
hem stevig vast.
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.
F Maak direct een rit van ongeveer
5 kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
8
Storingen verhelpen
187
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Raadpleeg na gebruik van de
bandenreparatieset altijd de
desbetreffende rubrieken om de
bandenspanning te controleren en de
bandenspanningscontrolefunctie te resetten.
F Schakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten en
breng de band op de spanning die is
aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto.
Om de bandenspanning te verlagen: druk
op de zwarte knop op de slang van de
compressor, bij de aansluiting op het ventiel.
F Zet, zodra de gewenste spanning is
bereikt, de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set en berg deze op.
Storingen verhelpen
188
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Reservewiel
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer.
van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op en verwijder deze,
F haal de houder met het gereedschap er uit.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap*
4. Moer voor slotbouten.
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5. Sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure.
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw
auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en
kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de
sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.
* fhankelijk van het verkoopland.
8
Storingen verhelpen
189
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" voor meer informatie.
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het reservewiel
F Draai de gele centrale bout los.
F Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
F Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Storingen verhelpen
190
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Terugplaatsen van het reservewiel
F Plaats de houder met het gereedschap in
het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
F Leg het reservewiel in de reservewielbak.
F Draai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
8
Storingen verhelpen
191
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en controleer of deze zich loodrecht
onder het steunpunt A aan de voorzijde of
het steunpunt B aan de achterzijde bevindt.
Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste
bij het te verwisselen wiel bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan.
Zet het contact af.
Handgeschakelde versnellingsbak:
schakel de eerste versnelling in om de
wielen te blokkeren.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak:
zet de selectiehendel in de stand R om
de wielen te blokkeren.
Automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand P om de
wielen te blokkeren.
Controleer of de verklikkerlampjes van
de handrem op het instrumentenpaneel
branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
F Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap 3 (volgens uitvoering).
F Bevestig de moer 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
F Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
Gebruik:
- de krik uitsluitend voor het
opkrikken van de auto,
- geen andere krik dan de bij de auto
geleverde krik.
Procedure
Storingen verhelpen
192
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het gebruikte steunpunt A of B raakt; het
contactvlak van het steunpunt A of B van
de auto moet goed in het centrale gedeelte
van de kop van de krik steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat op
een stroeve en harde ondergrond. Plaats
de krik uitsluitend onder de steunpunten
A of B onder de auto en controleer of het
contactvlak van het steunpunt correct in
de kop van de krik steekt. Zo niet, dan
kan de auto beschadigd raken en/of de
krik wegzakken of zelfs wegschuiven:
kans op letsel!
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
8
Storingen verhelpen
193
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel de
ringen van de bouten de velg niet raken.
Als de bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische deel van de bouten
voor de bevestiging van het reservewiel
(zie schema).
Zorg er tijdens het weer monteren van
de lichtmetalen velg voor dat de ringen
van de wielbouten schoon zijn.
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een auto die is voorzien van
een "normaal" 15 inch reservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Een auto met 16 inch of 17 inch velgen
is uitgerust met een noodreservewiel;
rijd hiermee niet sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Storingen verhelpen
194
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
F Laat de krik zakken.
F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
F Draai de slotbout vast met de wielsleutel
1 en de moer 4 (volgens uitvoering).
F Draai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
F Bevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
F Berg het gereedschap op in de houder.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de
moer 4 enigszins vast (volgens uitvoering).
F Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
8
Storingen verhelpen
195
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
A. Uitvoering met LED-verlichting
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
B. Uitvoering zonder LED-verlichting
1. Grootlicht (H7-55W).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED-
verlichting).
4. Richtingaanwijzers (PWY-24W).
5. Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H11-55W).
1. Grootlicht (H7-55W).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (W5-5W).
4. Richtingaanwijzers (PWY-24W).
5. Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H11-55W).
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de kwaliteit
van de koplampen mogen uitsluitend anti-
UV-lampen worden gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
Storingen verhelpen
196
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
F Draai de fitting een kwart slag en verwijder
deze.
F
Trek de lamp uit de fitting en vervang de lamp.
Verricht voor het monteren van de lampen de
genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde.
C. GTi-uitvoering
1. Grootlicht (H7-55W).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED-
verlichting).
4. Richtingaanwijzers (LED-verlichting).
5. Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H11-55W).
8
Storingen verhelpen
197
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Lampen grootlicht vervangen
F Neem de hoofdstekker los van de koplamp.
F Trek via de lip de beschermkap los.
F Trek de stekker van de lamp los.
F Verwijder de lamp en vervang deze.
Dagrijverlichting / parkeerlicht
vervangen
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
F Verwijder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden.
Lampen dimlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Druk de veer uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen (uitvoering A).
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden (uitvoering A) of naar boven
(uitvoering B).
Storingen verhelpen
198
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Dagrijverlichting / parkeerlicht
vervangen (LED's)
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Lampen van mistlampen /
bochtverlichting vervangen
F Via de opening onder de voorbumper kunt
u de mistlampen vóór bereiken.
F Neem de stekker van de lamphouder los
door aan de bovenkant op de borglip te
drukken.
F Verwijder de lamphouder door op de twee
klemmen te drukken (boven en onder).
F Vervang de unit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
U kunt deze unit bestellen bij
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook terecht bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
8
Storingen verhelpen
199
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
1. Remlicht (leds).
2. Achteruitrijlicht (P21W).
3. Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
4. Parkeerlicht (LED).
Achterlichten
5. Mistachterlicht (P21W).
Geïntegreerde zijknipperlichten
vervangen
F
Steek een platte schroevendraaier tussen het
spiegelglas en de houder van de buitenspiegel.
F Wip het spiegelglas met de
schroevendraaier los en verwijder het.
F Maak de kap van de buitenspiegel los door
de twee bevestigingsclips in te drukken.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
F Duw de middelste lip in en verwijder het
zijknipperlicht.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de defecte lamp.
Storingen verhelpen
200
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Lampen van achteruitrijlichten
en richtingaanwijzers vervangen
Deze twee lampen kunnen vanuit de
bagageruimte worden vervangen:
F Open de achterklep.
F Verwijder het rooster in de bekleding aan
de desbetreffende zijkant.
F Draai de moer los en verwijder deze.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Maak de lampunit los en verwijder deze
voorzichtig door de unit in een rechte
beweging naar u toe te trekken.
F Duw de vier borglippen in en trek de fitting
los.
F Draai de lamp een kwartslag en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Druk de lichtunit goed in de steungoot in de
lengteas van de auto.
Draai de moer zodanig vast dat een goede
afdichting is gewaarborgd. Draai de moer
echter niet al te vast, om te voorkomen dat de
lichtunit beschadigd raakt.
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
8
Storingen verhelpen
201
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Lamp derde remlicht vervangen
F Draai de borgpennen aan weerszijden
van het derde remlicht los zonder deze
helemaal te verwijderen.
F Duw op de bouten om de lampunit los te
maken.
F Neem de stekker van de lampunit los.
F Trek het derde remlicht naar buiten.
F Draai de lamphouder van de defecte lamp
een kwart omwenteling en verwijder deze.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Vervangen van de
kentekenplaatverlichting
Open de achterklep tot halverwege om het
vervangen te vergemakkelijken.
F Steek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten.
F Verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.
De mistlamp is vanaf de onderzijde van de
bumper bereikbaar.
F Draai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Vervangen van de mistlamp
Storingen verhelpen
202
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringen
Zekeringkast in het dashboard:
F Trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
F Verwijder het deksel en keer het om.
F Neem de steun, waarop aan de achterzijde
de tang is bevestigd, uit.
De tang voor het verwijderen van zekeringen is
bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de
zekeringkast in het dashboard of in het dashboardkastje.
Toegang tot het gereedschap
Zekeringkast in het dashboardkastje:
F Open het dashboardkastje.
F Trek het deksel van de zekeringkast
rechtsboven los.
F Verwijder het deksel en keer het om.
F Neem de steun los waarop aan de
achterzijde de tang is bevestigd.
8
Storingen verhelpen
203
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F gebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
F vervang een defecte zekering altijd door een
zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde
kleur); een afwijkende stroomsterkte kan
storingen veroorzaken (brand).
Mocht de storing kort na het vervangen van de
zekering terugkeren, laat dan de elektrische
uitrusting controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de auto stil te zetten met het contact uit,
F alle stroomverbruikers uit te schakelen,
F de defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.
Goed Defect
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en geleverd
worden, en niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomverbruik
van alle extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Tang
Informatie voor professionele reparateurs:
raadpleeg het schema van de "Methoden"
voor uitgebreide informatie over de
zekeringen en relais. Dit schema kunt u
opvragen bij het PEUGEOT-netwerk.
Storingen verhelpen
204
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F2 5 A Buitenspiegels, koplampen, diagnoseaansluiting.
F9 5 A Alarm.
F10 5 A
Afzonderlijke telematica-eenheid, servicecentrale trekhaakaansluiting.
F11 5 A Elektrochromatische binnenspiegel, extra verwarming.
F13 5 A Hifi-versterker, parkeerhulp.
F16 15 A 12V-aansluiting vóór.
F17 15 A Autoradio, autoradio (montage achteraf).
F18 20 A Touchscreen.
Links
8
Storingen verhelpen
205
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F23 5 A Make-upspiegels, kaartleeslampen.
F26 15 A Claxon.
F27 15 A Ruitensproeierpomp.
F28 5 A Stuurslot.
F29 15 A Aircocompressor.
F30 15 A Ruitenwisser achter.
Storingen verhelpen
206
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Zekering
Stroomsterkte
Functies
F01 40 A Achterruitverwarming.
F02 10 A Verwarmde buitenspiegels.
F03 30 A Impulsruitbediening vóór.
F04 - Niet gebruikt.
F05 30 A Impulsruitbediening achter.
F06 10 A Inklapbare buitenspiegels.
F07 10 A Inklapbare buitenspiegels.
F08 - Niet gebruikt.
F09 15 A Stoelverwarmingen vóór.
F10 20 A Hifi-versterker.
F11 - Niet gebruikt.
F12 - Niet gebruikt.
Rechts
8
Storingen verhelpen
207
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Zekering
Stroomsterkte
Functies
F16 15 A Mistlampen vóór.
F18 10 A Grootlicht rechts.
F19 10 A Grootlicht links.
F25 30 A Relais koplampsproeiers (montage achteraf).
F29 40 A Ruitenwissermotor vóór.
Onder de motorkap
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F Vervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Storingen verhelpen
208
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
12V-accu
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
F open de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
F bevestig de motorkapsteun,
F verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool (+).
Toegang tot de accu
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Algemeen
12V-loodaccu
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Het aanduwen om de motor te starten is bij
een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak niet toegestaan.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar,
daarom is er een afzonderlijk massapunt
aangebracht op de motorsteun.
8
Storingen verhelpen
209
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu A (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+)
van de hulpaccu B of de startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
Een aantal functies, waaronder het Stop
& Start-systeem, is niet beschikbaar
als de laadtoestand van de accu
onvoldoende is.
F Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
Storingen verhelpen
210
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12 V
heeft.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
12V-accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Volg de door de fabrikant van de lader
geleverde instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de
verkeerde polen.
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
F Zet het contact uit.
F Schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de
pluspool omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt
aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- de zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F Schakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A.
8
Storingen verhelpen
211
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Loskoppelen van de accu
Om er zeker van te zijn dat de laadtoestand van
de accu voldoende is om de motor starten, is
het raadzaam de accu los te koppelen wanneer
u gedurende langere tijd geen gebruikmaakt
van uw auto.
Alvorens de accu los te koppelen moet u de
volgende handelingen uitvoeren:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak),
F schakel alle stroomverbruikers uit
(autoradio, ruitenwissers, verlichting enz.),
F zet het contact af en wacht vier minuten.
U hoeft vervolgens slechts de pluspool (+) van
de accu los te nemen.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
Na het weer aansluiten van de
accu
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens
de motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen (afhankelijk van de uitvoering):
- de sleutel met afstandsbediening,
- ...
Aansluiting met snelkoppeling
Loskoppelen van de pluspool (+)
F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de pluspool (+)
F Plaats de geopende accupoolklem E op de
pluspool (+) van de accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem E om
hem goed tegen de accu aan te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de pasnok
opzij te bewegen en vervolgens de hendel
D omlaag te duwen.
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de
accupoolklem niet kan worden
vergrendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
Storingen verhelpen
212
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Slepen
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op en verwijder deze,
F neem het sleepoog uit de houder.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande
motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen
slepen door een professioneel
bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang...
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembare sleepoog.
8
Storingen verhelpen
213
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Slepen van uw auto Slepen van een andere auto
F Maak het klepje in de voorbumper los door
het rechts onder in te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand.
F Maak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de
twee auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
F Zet bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak de selectiehendel
in de stand N.
F Zet bij een automatische transmissie
de selectiehendel in de stand N.
Het niet opvolgen van dit voorschrift
kan er toe leiden dat bepaalde
componenten (remsysteem,
transmissie...) beschadigd raken en
dat de rembekrachtiger na het starten
mogelijk niet meer werkt.
F Ontgrendel de stuurinrichting door
de sleutel in het contact één stand te
verdraaien en zet de handrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
Storingen verhelpen
214
208_nl_Chap08_cas-de-panne_ed01-2016
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (diesel)
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging.
1.6 HDi-motor
(behalve BlueHDi)
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor om de motor te
starten (als de motor niet gelijk aanslaat,
wacht dan ongeveer 15 seconden en start
de motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
Overige motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor om de motor te
starten (als de motor niet gelijk aanslaat,
wacht dan ongeveer 15 seconden en start
de motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
BlueHDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
9
Technische gegevens
215
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Algemeen
Technische gegevens van
de motoren
Gewichten en
aanhangergewichten
Het rijklaar gewicht is gelijk aan het ledig
gewicht + de bestuurder (75 kg).
Het maximaal toegestane treingewicht en de
aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra
1000 meter met 10% te worden verminderd.
Het totale gewicht van de aanhanger kan,
binnen het maximaal toegestane treingewicht,
worden verhoogd indien de belading van de
auto wordt verminderd.
De aanbevolen kogeldruk komt overeen met
het maximale gewicht op de (zonder of met
gereedschap afneembare) trekhaakkogel.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden
om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden
verminderd.
Het trekken van een aanhanger met
een licht beladen auto heeft een
negatieve invloed op het weggedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger
heeft de auto een langere remweg.
Bij het trekken van een aanhanger mag
nooit harder worden gereden dan 100 km/h
of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 90 km/h).
MTAC: maximaal technisch toegestaan
totaalgewicht.
MTRA: maximaal toegestaan treingewicht.
De technische gegevens van de motor
(cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal
toerental, brandstof, CO
2
-uitstoot...) van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in
de commerciële documentatie.
Deze gegevens komen overeen met de op de
motortestbank gehomologeerde waarden, onder
de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De gewichten een aanhangergewichten van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs van
uw auto en in de commerciële documentatie.
U vindt deze waarden ook op het plaatje of de
sticker van de constructeur.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over deze identificatiemiddelen.
Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT
-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Technische gegevens
216
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Motor Motorcode Versnellingsbak
Hoeveelheid
motorolie met
vervangen filter (liter)
Aanhanger
ongeremd (kg)
Aanbevolen
kogeldruk (kg)
1.0 PureTech 68
CE5 / KR5
(EB0 / EB0F)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,31
450 -
450 (VASP-VUL)
30 -
30 (VASP) - 46 (VUL)
1.2 PureTech 68
QA5
(EB2FB)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,31 - -
1.2 PureTech 82
CG5 / KQ5
(EB2 / EB2F)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,31
520 -
520 (VASP-VUL)
46
CGP
(EB2 MAPS)
Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen
(ETG5)
3,31 520 46
1.2 PureTech 82 S&S
KQV
(EB2F)
Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen
(ETG5)
3,31 500 33
1.2 PureTech 110 S&S
CQJ / CZJ
(EB2DT / EB2DTM)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,56 570 / 450 46
CQQ / CZQ
(EB2DT / EB2DTM)
Automatisch,
6 versnellingen
(EAT6)
3,56 570 / 450 46
1.6 VTi 120
CA5
(EP6C)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
4,2 580 46
CAL
(EP6C)
Automatisch,
4 versnellingen
(BVA4)
4,2 580 46
1.6 THP 165 S&S
KHK
(EP6FDT)
Handgeschakeld, 6 versnellingen
(BVM6)
4,2 580 46
1.6 THP 208 S&S
KJK
(EP6FDTX)
Handgeschakeld, 6 versnellingen
(BVM6)
4,2 580 46
Benzinemotoren
VASP: gemotoriseerd voertuig met speciale functie
VUL: lichte bedrijfswagen
9
Technische gegevens
217
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Dieselmotoren
Motor Motorcode Versnellingsbak
Hoeveelheid
motorolie met
vervangen filter (liter)
Aanhanger
ongeremd (kg)
Aanbevolen
kogeldruk (kg)
1.6 HDi 75
BX5
(DV6EM)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,83 570 46
1.6 BlueHDi 75
KM5
(DV6FE)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,83
570 -
570 (VASP-VUL)
46 -
46 (VUL) - 30 (VASP)
1.6 BlueHDi 75 S&S
KMJ
(DV6FE)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,83
410 -
410 (VASP)
46
1.6 HDi 92
BW5 / BF5
(DV6DM / DV6D)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,83
570 -
570 (VASP-VUL)
46
1.6 e-HDi 92 S&S
BFS
(DV6D)
Elektronisch gestuurd, 6 versnellingen
(ETG6)
3,83 570 46
1.6 BlueHDi 100
KE5
(DV6FD)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,83
570 -
570 (VASP_VUL)
46
1.6 BlueHDi 100 S&S
KEJ
(DV6FD)
Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5)
3,83
520 -
570 (VUL)
46
KES
(DV6FD)
Elektronisch gestuurd, 6 versnellingen
(ETG6)
3,83 570 46
1.6 BlueHDi 115 S&S
LAK
(DV6FCD)
Handgeschakeld, 6 versnellingen
(BVM6)
3,83 570 46
1.6 BlueHDi 120 S&S
KDK
(DV6FC)
Handgeschakeld, 6 versnellingen
(BVM6)
3,83 570 46
VUL: lichte bedrijfswagen
VASP: gemotoriseerd voertuig met speciale functie
Technische gegevens
218
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Afmetingen (in mm)
5-deurs 3-deurs
9
Technische gegevens
219
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Bedrijfsauto-uitvoering
Aantal zitplaatsen: 2.
Nuttige inhoud van de laadruimte: 1,062 m
3
Nuttige lengte van de laadvloer: 1,335 m.
Nuttige breedte ter hoogte van de wielkasten:
1,042 m.
Nuttige breedte in het midden: 1,061 m.
Nuttige hoogte in het midden: 0,857 m.
Technische gegevens
220
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Identicatie
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de schokdempersteun.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
B. Serienummer op de onderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
C. Constructeurssticker.
Dit nummer staat op een eenmalige sticker
op de middenstijl aan passagierszijde.
D.
Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak.
Deze sticker is op de middenstijl aan
bestuurderszijde bevestigd.
De sticker bevat de volgende informatie:
- bandenspanning, onbeladen en met volle
belading,
- bandenmaat,
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
De auto is voorzien van verschillende zichtbare
merktekens voor de identificatie en registratie
van de auto.
9
Technische gegevens
221
208_nl_Chap09_caracteristique-technique_ed01-201
Audio en telematica
222
208_nl_Chap10a_BTA_ed01-2016
Urgence-oproep
Peugeot Connect SOS
Bij het aanzetten van het contact gaat
het lampje gedurende 3 seconden
groen branden om aan te geven dat
een oproep kan worden verzonden.
Werking: "Noodoproep".
Houd de toets langer dan 2 seconden ingedrukt
om de oproep naar de alarmcentrale van
"Peugeot Connect SOS" te versturen.
- Het lampje gaat groen knipperen.
- De ontvangst van de oproep wordt
bevestigd door een gesproken bericht.
Het lampje blijft groen branden wanneer de
verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde
van het gesprek gaat het lampje uit.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk als het lampje:
-
oranje knippert en vervolgens uitgaat,
dit duidt op een storing in het systeem.
- oranje blijft branden, dit geeft
aan dat de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Test van de activering:
Gebruiksvoorwaarden:
- In landen waar geen alarmcentrale
beschikbaar is, of waar lokalisering van de
auto niet is toegestaan, wordt de oproep
doorgeschakeld naar het alarmnummer
(112). 112 is in alle landen van de Europese
Unie het landelijke alarmnummer dat
gebeld moet worden in noodsituaties.
- De werking van de dienst "Peugeot
Connect SOS" is afhankelijk van de
algemene gebruiksvoorwaarden, die u
bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem.
Per ongeluk indrukken:
- als u de toets indrukt, gaat het lampje
groen branden.
- als u de toets onmiddellijk nogmaals indrukt,
wordt de oproep geannuleerd. Dit wordt
bevestigd door een gesproken bericht.
- als de verbinding al tot stand is gebracht,
zeg de telefonist dan dat het om een
vergissing gaat. Aan het einde van het
gesprek gaat het groene lampje uit.
De alarmcentrale van "Peugeot Connect
SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt
u toe in uw landstaal* en roept afhankelijk
van de situatie de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten*.
* Afhankelijk van de geografische dekking van
"Peugeot Connect Assistance" en "Peugeot
Connect SOS" en van de officiële landstaal
die door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare PEUGEOT
CONNECT-diensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
Bij een storing in het systeem kan er
wel met de auto worden gereden.
10
Audio en telematica
223
208_nl_Chap10a_BTA_ed01-2016
Peugeot Connect Assistance
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht,
raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Houd als u met uw auto bent gestrand
deze toets langer dan 2 seconden
ingedrukt om de oproep te versturen.
Een gesproken bericht bevestigt dat
de oproep is verstuurd.
Per ongeluk indrukken:
- als u de toets onmiddellijk nogmaals indrukt,
wordt de oproep geannuleerd. Dit wordt
bevestigd door een gesproken bericht.
Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de PEUGEOT
CONNECT-diensten, behoudt de
constructeur zich het recht voor
om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt u
ook over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina MyPeugeot op de
PEUGEOT-internetsite voor uw land.
Surf hiervoor naar www.peugeot.com.
Assistance-oproep
10
Audio en telematica
225
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
7 inch touchscreen
GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 226
Stuurkolomschakelaars 228
Menu's 229
Navigatie 230
Navigatie - routebegeleiding 238
Verkeer 242
Rad Media 244
Radio 250
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 252
Media 254
Instellingen 258
Internetdiensten 266
Internetbrowser 267
MirrorLink
TM
270
CarPlay
®
274
Telefoon 278
Veelgestelde vragen 286
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, worden de
elektrische functies uitgeschakeld die in werking zijn.
Zie de rubriek over de eco-mode.
Audio en telematica
226
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Basisfuncties
Gebruik de toetsen links van het touchscreen
om de menucarrousellen te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Als het bijzonder warm is, kan het systeem
gedurende minimaal 5 minuten overgaan
in de waakstand (volledig uitschakelen van
het scherm en het geluid).
10
Audio en telematica
227
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk,
ook voor verkeersinformatieberichten (TA) en
navigatieaanwijzingen).
Druk op Menu om het keuzemenu
voor de menu's weer te geven.
Druk op SRC om het keuzemenu
voor de geluidsbronnen weer te
geven.
Bij draaiende motor wordt het geluid
onderbroken door de toets in te drukken.
Bij afgezet contact wordt het systeem
ingeschakeld door de toets in te
drukken.
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio FM / DAB* / AM.
- "USB"-stick.
- CD-speler (in het dashboardkastje)*.
- Smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en
streaming-verzending via Bluetooth*.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
- Jukebox*, na audiobestanden te hebben
gekopieerd op het interne geheugen van
het systeem.
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in
de bovenste balk van het touchscreen, is
het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst
met zenders (of titels, afhankelijk van de
geluidsbron) te kiezen.
Het is een "resistief" scherm dat
voelbaar aangeraakt moet worden, met
name bij bewegingen (door een lijst
bladeren, scrollen over de kaart, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als het scherm met meerdere
vingers wordt aangeraakt, worden de
commando's niet opgevolgd.
Het scherm kan ook worden bediend
als u handschoenen draagt. Dankzij
deze technologie kan het scherm bij
elke temperatuur worden gebruikt.
Als het zeer warm is in het interieur,
kan het geluidsvolume worden beperkt
om het systeem te beschermen. Zodra
de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Gebruik voor het schoonmaken van
het display een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje)
zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet met een puntig
voorwerp aan.
Raak het scherm niet met vochtige
handen aan.
Audio en telematica
228
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Indrukken: onderbreken/hervatten
van de geluidsweergave.
Verhogen van het volume.
Wijzigen van de geluidsbron: radio,
multimedia.
Radio, draaien: automatisch zoeken
naar de vorige/volgende zender.
Radio, indrukken: toegang tot de
voorkeuzezenders.
Media, draaien: vorige/volgende
nummer.
Indrukken: een keuze bevestigen.
Verlagen van het volume.
Telefoon: telefoon opnemen.
Tijdens gesprek: toegang tot het
telefoonmenu (gesprek beëindigen,
privacy-modus, handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren, huidig
gesprek beëindigen; als de telefoon
niet wordt gebruikt, toegang tot het
telefoonmenu.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: afspeellijst weergeven.
Radio, ingedrukt houden: lijst van
ontvangen zenders bijwerken.
10
Audio en telematica
229
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Menu's
Instellingen
Rad Media
Navigatie
RijdenInternetdiensten Telefoon
Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer, ...)
en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, ...).
Selecteren van een geluidsbron of een zender,
weergeven van foto's.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
Toegang tot de boordcomputer.
Inschakelen, uitschakelen en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Openen van de "Internet- browser".
Gebruiken van bepaalde apps van uw
smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon.
Toegang tot de functie CarPlay
®
na het
aansluiten van de USB-kabel van uw
smartphone.
(Volgens uitrusting)
(Volgens uitvoering)
Audio en telematica
230
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatie
Navigatie Berekeningscriteria
10
Audio en telematica
231
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Instellingen
Navigatie
Bestemming invoeren Weergeven van de meest recente bestemmingen.
Berekeningscriteria
Snelste
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria
gekozen traject weergegeven.
Kortste
Tijd/afstand
Ecologisch
Tol
Veerbot
Verkeer
Exact-Dichtb.
Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten.
Bevestigen De opties opslaan.
Huidie locatie opslaan Het actuele adres opslaan.
De navigatie stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Spraakweergave
Het stemvolume en het opnoemen van
straatnamen instellen.
Route omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een
bepaalde afstand.
Navigatie
Weergeven als tekst.
Inzoomen.
Uitzoomen.
Weergeven op volledig scherm.
De kaart verplaatsen met de pijlen.
Kaart tweedimensionaal weergeven.
Audio en telematica
232
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Zie de rubriek " Telefoon " voor
het gebruik van de functies van
de telefoon.
Zie de rubriek " Telefoon " voor
het beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Adres
Bestemming invoeren
Contacten
10
Audio en telematica
233
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Bestemming
invoeren
Adres
Act. plaats
Het adres instellen.Point of Interest
Stadscentrum
Opslaan Het actuele adres opslaan.
Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Contacten
Adresbestanden
Een contact selecteren en de route naar diens
adres berekenen.
Raadplegen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
Op de kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te
bekijken.
Etappe&route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of
het routeplan bekijken.
Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Audio en telematica
234
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Pont of Interest zoeken
Navigatie
Point of Interest weergeven op kaart
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
10
Audio en telematica
235
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
POI zoeken
Alle POI's
Lijst van beschikbare categorieën.
Na het kiezen van de categorie de Points of
Interest selecteren.
Auto
Rest./ hotels
Persoonlijk
Zoeken De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
POI weergeven
Alles selecteren
De instellingen voor de weergave van de POI
kiezen.
Verwijderen
POI's importeren
Bevestigen De opties opslaan.
Audio en telematica
236
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Wisselen
tussen
twee
menu's.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Traffic-berichten
Instellingen
Route omleiden
Config. kaart
Navigatie
Config. kaart
Instellingen
Instellingen
10
Audio en telematica
237
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Traffic-berichten
Op de route
De keuzes voor de meldingen en het
filtergebied instellen.
Rondom auto
Op bestemming
Omleiden
Afwijken over een afstand van
Route herberekenen
Afsluiten Uw keuzes opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Config. kaart
Richting
Noorden boven
De weergave en de richting van de kaart
kiezen.
Rijrichting boven
In perspectief
Kaarten
Kenmerk
"Kaartkleur "dag"
Kaartkleur "nacht"
Dag-/nachtst. automat.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Rekencriteria
De keuzes vastleggen en het stemvolume en
het opnoemen van straatnamen selecteren.
Spraak
Waarschuwing!
Opties traffic
Bevestigen Uw keuzes opslaan.
Audio en telematica
238
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Navigatie - routebegeleiding
Een bestemming kiezen
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Opslaan " om het adres
als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Selecteer " Bevestigen ".
Druk op " Zie route op de kaart " om
de navigatie te starten.
Selecteer " Adres ".
Kies het " Land: " in de
weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier
de " Plaats: " of de postcode,
de " Straat: ", het " N°: ".
Druk elke keer op Bevestigen.
Selecteer " Navigeren ".
Kies de overige criteria: " Tol ",
" Veerboot ", " Verkeer ", " Exact ",
" Dichtb. ".
Kies de navigatiecriteria: " Snelste "
of " Kortste " of " Tijd/afstand " of
" Ecologisch ".
Druk om de navigatie-informatie te
wissen op " Instellingen ".
Druk op " De navigatie stoppen ".
Druk om de navigatie te hervatten op
" Instellingen ".
Druk op " De navigatie hervatten ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een nieuwe bestemming
Of
10
Audio en telematica
239
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer het adres in de
weergegeven lijst.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Navigeren ".
Naar een contact uit het telefoonboek
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Contacten ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer de bestemming
uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer " Navigeren ".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " om de navigatie te
starten.
Om de functie "Navigatie naar een
contact uit het telefoonboek" te kunnen
gebruiken moet het adres van het contact
zijn ingevoerd in het telefoonboek.
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of druk op " Zie route
op de kaart " om de navigatie te
starten.
Audio en telematica
240
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Naar GPS-coördinaten
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Adres ".
Stel de " Lengtegraad: "
en vervolgens de
" Breedtegraad: " in.
Selecteer " Navigeren ".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of druk op " Zie route
op de kaart " om de navigatie te
starten.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een punt op de kaart
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Op de kaart ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Door in te zoomen op de kaart worden
ingevoerde punten zichtbaar.
Door enige tijd op een punt te drukken worden
de gegevens ervan weergegeven.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " POI zoeken ".
Selecteer " Alle POI's ",
Of
" Auto ",
Of
" Rest./ hotels ".
10
Audio en telematica
241
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bij de jaarlijke update van de
kaartgegevens krijgt u ook de
beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de
Risicozones/Gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://peugeot.navigation.com.
Audio en telematica
242
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Instellen
waarschuwingsmeldingen
Risicogebieden / Gevarenzones
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Waarschuwing! ".
U kunt nu de melding voor Risicogebieden
inschakelen en vervolgens kiezen voor:
- "Geluidssignaal"
- "Alleen waarschuw. bij navi."
- "Alleen snelheidswaarschuw."
- "Snelheidsbeperking weergeven"
- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment
van de melding en het passeren van de
Risicogebieden instellen.
Selecteer " Bevestigen ".
Deze waarschuwings- en weergavefuncties
zijn alleen beschikbaar als de
Risicogebieden vooraf zijn gedownload en
in het systeem zijn geïnstalleerd.
Verkeer
Verkeersinformatie
Weergave van berichten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Traffic-berichten ".
Stel de filters
" Op de route ",
" Rondom ",
" Op bestemming " in om een
meer gedetailleerd overzicht van
meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
10
Audio en telematica
243
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer de melding in de
weergegeven lijst.
Selecteer het vergrootglas om
gesproken berichten te ontvangen.
Filters instellen
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Opties traffic ".
Selecteer:
- " Nieuwe berichten melden ",
- " Spraakweergave berichten ",
Verfijn vervolgens het gebied van
het filter.
Selecteer " Bevestigen ".
Wij adviseren een filtergebied van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
Een via het GPS-navigatiesysteem
ontvangen TMC-bericht (Trafic Message
Channel) is informatie met betrekking tot
de verkeersomstandigheden die in real
time wordt ontvangen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven automatisch onderbroken
en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke
geluidsbron hervat.
Verkeersberichten beluisteren
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op de secundaire
pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Spraak ".
Schakel " Verkeer (TA)" in
of uit.
Audio en telematica
244
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Rad Media
Niveau 1 Niveau 2
Lijst van FM-zenders
Opslaan
10
Audio en telematica
245
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Rad Media
Lijst
Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren.
Rad Media
Bron
FM-radio
Selecteer de bron.
DAB-radio
AM-radio
USB
CD
MirrorLink
TM
CarPlay
®
iPod
Bluetooth
AUX
Jukebox
Rad Media
Opslaan
Druk op een lege plek en vervolgens op
"Opslaan".
Audio en telematica
246
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Foto's
Beheer jukebox
Lijst van FM-zenders
Kopiëren naar jukebox
10
Audio en telematica
247
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Rad Media
Secundaire pagina
Lijst zenders
Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren.
Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.
Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Rad Media
Secundaire pagina
Foto's
Startscherm
De geselecteerde foto op het startscherm weergeven.
Draaien De foto 90° draaien.
Alles selecteren
Alle foto's van de lijst selecteren.
Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.
Diavoorstelling
Vorige foto.
De foto's op het volledige scherm weergeven.
Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de
volgende formaten:.gif,.jpg,.bmp,.png.
Pauzeren/afspelen.
Volgende foto.
Vol scherm
De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.
Rad Media
Secundaire pagina
Beheer jukebox
Sorteren op map
Een manier van selecteren kiezen.Sorteren op album
Alles selecteren
Kopiëren Kopiëren van bestanden naar de Jukebox.
Vergrootglas
Map aanmaken
De gewenste functie kiezen.
Hernoemen
Verwijderen
Alles selecteren
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
248
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Instellingen
Instellingen
Instellingen
10
Audio en telematica
249
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Rad Media
Secundaire pagina
Lijst met media
Weergeven van het meest recent gebruikte
medium.
Rad Media
Secundaire pagina
Instellingen
Media
Instellingen
Willekeurig afspelen (alle
nummers)
De instellingen voor het afspelen kiezen.
Willekeur. afspelen
(huidig album):
Continu herhalen
Versterking AUX
Radio
Instellingen
Volgen RDS
De instellingen in - of uitschakelen.
Volgen DAB/FM
Weergave Radio Text
Diaweergave digitale
radio
Berichten
Instellingen
Verkeersinformatie (TA)
De instellingen in - of uitschakelen.
Nieuws - Weer
Sport - Programma-info
Waarschuw. -
Onvoorziene situaties
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
250
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer Opslaan.
Selecteer indien nodig een andere
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
AM-radio.
Automatisch zenders zoeken
Selecteer FM-radio.
AM-radio.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer een in de lijst
opgeslagen zender.
Selecteer FM-radio.
Selecteer de radiozender
in de weergegeven lijst.
Selecteer Lijst updaten om de lijst
bij te werken.
Druk op de secundaire pagina.
Of
Radio
Wijzigen van een frequentieSelecteren van een zender
Om een opgeslagen zender te selecteren.
VERVOLGENS
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door
PEUGEOT is goedgekeurd, zoals een
op de 12V-aansluiting aangesloten
lader met USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Selecteer Lijst op de hoofdpagina.
Selecteer Lijst zenders op de
secundaire pagina.
Of
Druk op 3of 4of verplaats de cursor om
automatisch te zoeken naar de zender met een
hogere of lagere frequentie.
Of
10
Audio en telematica
251
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer een zender of een frequentie (zie de
desbetreffende rubriek).
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Radio ".
Schakel " Volgen RDS " in
of uit.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Druk op " Opslaan ".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Door een nummer ingedrukt te houden wordt
de zender onder dat nummer opgeslagen.
Druk op Frequentie.
Voer de volledige frequentie (bijv.:
92.10 MHz) in met het toetsenbord en
druk op Bevestigen.
Veranderen van radiozender
Door te drukken op de naam van de huidige
radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.
Druk op de naam van de door u gekozen
andere radiozender om van zender te
veranderen.
Of
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Opslaan ".
Een zender opslaan
RDS inschakelen en uitschakelen
OF
VERVOLGENS
Door op deze toets te drukken
worden de zenders achtereenvolgend
opgeslagen.
Oproepen van opgeslagen zenders
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren zonder dat
u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.
Sommige RDS-zenders zijn echter niet
in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Audio en telematica
252
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de
"Radiotekst" van de
beluisterde radiozender.
Beheer van de Jukebox.
Weergave van een huidige
bewerking.
Selecteren van de
geluidsbron.
Weergave van de "DAB"-
band.
Weergave van de naam van de
radiozender waarop is afgestemd.
Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van
geluidsbronnen en de lijst met zenders (of
titels, afhankelijk van de geluidsbron).
Selecteren van de
radiozender.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 15
Kort indrukken: selecteren
van de opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: opslaan
van een radiozender.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Weergave van de naam
en het nummer van de
beluisterde "multiplex" (ook
wel "bundel" genoemd).
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Als de beluisterde "DAB"-zender niet in "FM"
beschikbaar is, wordt de optie "DAB FM" grijs
weergegeven.
Journaline
®
is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.
Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.
Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.
10
Audio en telematica
253
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer het veranderen van
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " DAB-radio ".
Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.
Selecteer de radio in de weergegeven lijst.
Druk op " Rad Media " om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Radio ".
Selecteer "Volgsysteem
digitale zender/FM" en
vervolgens " Bevestigen ".
Volgsysteem DAB+ / FMDigitale radio
"DAB+" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met het "Volgen DAB/FM"
dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het "Volgen DAB/FM" is geactiveerd,
kan er sprake zijn van een verschil
van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-zender
en kan het geluidsvolume veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB+".
Digitale radio zorgt voor een
betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grafische informatie
weer te geven met actualiteiten van
de beluisterde radiozender. Selecteer
"Lijst" op de primaire pagina.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB+"-zender waarnaar
wordt geluisterd niet beschikbaar is
als "FM"-zender (optie " DAB+/FM "
grijs weergegeven) of als het "Volgen
DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt
het geluid onderbroken als het digitale
signaal te zwak wordt.
of
Selecteer " Lijst zenders " op de
secundaire pagina.
Audio en telematica
254
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Media
USB-speler Geluidsbron kiezen
Via de toets SRC (bron) op het
stuurwiel kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Extra-aansluiting (AUX-ingang)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Selecteer de geluidsbron.
CD-speler
Plaats de CD in de speler.
Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
10
Audio en telematica
255
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma,.aac,.flac,.ogg,.mp3" met een bitrate van
32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:
" " ?. ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten.
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Als tegelijkertijd twee identieke
apparaten zijn aangesloten (twee USB-
sticks of twee Apple
®
-spelers), werkt
het systeem niet. Het is wel mogelijk
om tegelijkertijd een USB-stick en een
Apple
®
-speler aan te sluiten.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-
RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Audio en telematica
256
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ".
Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie "Herhalen"
van de Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van
het aangesloten apparaat (artiesten /
albums / genres / playlists / audiobooks /
podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
10
Audio en telematica
257
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Beheer van de Jukebox
Sluit de apparatuur (MP3-speler enz.) met
behulp van een audiokabel aan op de USB- of
de Jack-aansluiting.
Wanneer geen enkel audiobestand naar het
systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB,
is gekopieerd, worden alle pictogrammen met
betrekking tot de functie Jukebox gearceerd
weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt.
Selecteer " Lijst met Media ".
Selecteer het vergrootglas om een
map of een album te openen en kies
elk audiobestand afzonderlijk.
Selecteer " Kopie jukebox ".
Selecteer " Bevestigen " en
vervolgens " Kopiëren ".
Selecteer "Sorteren op map".
Selecteer " Nieuwe map " om een
mappenstructuur in de jukebox aan
te maken.
"Sorteren op album".
Selecteer " Structuur behouden "
om de structuur van de apparatuur
aan te houden.
Tijdens het kopiëren wordt de
hoofdpagina weergegeven. U kunt
op elk moment de informatie met
betrekking tot het kopiëren bekijken
door op deze toets te drukken.
Of
Of
Audio en telematica
258
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1
Instellingen
Niveau 2 Niveau 3
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Audio-instellingen
10
Audio en telematica
259
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Audio-instellingen
Geluid De geluidssfeer kiezen.
Verdeling
Verdeling van het geluid door het Arkamys
®
-
systeem.
Effecten
Het geluidsvolume selecteren of het volume
koppelen aan de wagensnelheid.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Spraak
Het geluidsvolume van de stem instellen en
kiezen voor het opnoemen van straatnamen.
Bevestigen Uw instellingen opslaan.
Instellingen
Scherm uit
Functie waarmee de verlichting van het scherm
kan worden uitgeschakeld.
Door op het scherm te drukken wordt de verlichting
weer ingeschakeld.
Audio en telematica
260
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Eenheden
Display
Configuratie
Instellen datum en tijd
Fabrieksinstellingen
Niveau 1 Niveau 2
10
Audio en telematica
261
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Systeeminstelling
Eenheden
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur kiezen.
Gegevens wissen
De gewenste gegevens in de lijst selecteren en
vervolgens op Wissen drukken.
Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Tijd/datum
Bevestigen
De datum en tijd instellen en vervolgens
bevestigen.
Instellingen
Secundaire pagina
Scherminst.
Automatische tekstweergave uitschakelen
De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens
bevestigen.
Animaties uitschakelen.
Bevestigen
Audio en telematica
262
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Taalkeuze
RekenmachineConfiguratie
Kalender
Niveau 1 Niveau 2
10
Audio en telematica
263
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Talen
Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Instellingen
Secundaire pagina
Rekenmachine
De rekenmachine selecteren.
Instellingen
Secundaire pagina
Kalender
De kalender selecteren.
Audio en telematica
264
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Audio-instellingen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Audio-instellingen ".
Selecteer " Geluid "
Of
" Verdeling ".
Of
" Effecten ".
Of
" Beltonen ".
Of
" Spraak ".
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt
voor een betere geluidsverdeling in het
interieur.
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de
configuratie met 6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Geluid, Bass:,
Treble:, Loudness) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen " Verdeling " en
" Balans " zijn voor alle geluidsbronnen
gelijk.
- " Geluid " (6 verschillende opties).
- " Bass: ".
- " Treble: ".
- " Loudness " (inschakelen/
uitschakelen).
- " Verdeling ", (" Bestuurder ",
" Alle passagiers ", " Alleen vóór ").
- " Geluidssignaal bij aanraken
touchscreen ".
-
" Volume gekoppeld aan snelheid "
(inschakelen/uitschakelen).
10
Audio en telematica
265
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina.Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Systeeminstelling ". Selecteer " Tijd/datum " om de
tijdzone, de synchronisatie met
het GPS, de tijd en het formaat en
vervolgens de datum te wijzigen.
Selecteer " Scherminst. ".
Selecteer " Eenheden " om de
eenheden voor afstand, verbruik en
temperatuur te wijzigen.
Selecteer " Talen " om de taal te
wijzigen.
Schakel in of uit: " Automatische
tekstweergave uitschakelen " en
" Animaties uitschakelen. ".
Selecteer " Gegevens wissen " om
de lijst met laatste bestemmingen, de
persoonlijke points of interest en de
contacten uit het telefoonboek te wissen.
Selecteer " Rekenmachine " om de
rekenmachine weer te geven.
Vink de instelling(en) aan en
selecteer " Verwijderen ".
Selecteer " Kalender " om de
kalender weer te geven.
Selecteer " Fabrieksinstellingen " om
terug te gaan naar de standaardinstellingen.
Instellingen van het
systeem wijzigen
Audio en telematica
266
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Internetdiensten
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
10
Audio en telematica
267
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Internetbrowser
Het browsen op Internet met de smartphone
gebeurt volgens het protocol Dial-Up
Networking (DUN).
Druk op " Internetbrowser " om de
startpagina van de internetbrowser
weer te geven; verbind echter eerst
uw smartphone via Bluetooth, optie
"Internet". Zie de rubriek " Telefoon ".
Het is mogelijk dat sommige
smartphones van de nieuwste
generatie hiermee niet compatibel zijn.
Druk op Internetdiensten om de
hoofdpagina weer te geven.
Audio en telematica
268
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Teller gegevensverbruik
Instellingen internetverbinding
Wifi-verbinding
Bluetooth (apparatuur)
10
Audio en telematica
269
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Internetdiensten
Secundaire pagina
Bluetooth
Verbinding
Zoeken
Het zoeken naar een te verbinden extern
apparaat starten.
Verbinden /Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd
extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze op te slaan in de autoradio.
Verwijderen De geselecteerde telefoon Verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Internetdiensten
Secundaire pagina
Internetsnelheid
Reset
De teller van het gegevensverbruik resetten en
vervolgens bevestigen.
Bevestigen
Internetdiensten
Secundaire pagina
Wifi-verbinding
Alle Alle Wifi-netwerken weergeven.
Beveiligd Beveiligde Wifi-netwerken weergeven.
Opgeslagen Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.
Toevoegen Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen.
On /Off Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren.
Verbinden
Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk
selecteren en hiermee verbinding maken.
Audio en telematica
270
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
MirrorLink
TM
Optioneel afhankelijk van de
smartphone en het besturingssysteem.
10
Audio en telematica
271
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het
rijden verboden. Het gebruik van
de smartphone vraagt namelijk veel
aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met de
MirrorLink
TM
-technologie.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Om te zorgen voor
een optimale communicatie tussen
de smartphone en het systeem
moet de smartphone in ieder geval
worden ontgrendeld. Houd het
besturingssysteem van uw smartphone
en de datum en tijd op zowel de
smartphone als het systeem up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Tijdens het aansluiten van de smartphone op
het systeem is het raadzaam de Bluetooth
®
-
functie van de smartphone te activeren
Open de app via uw smartphone
(optioneel afhankelijk van
de smartphone en het
besturingssysteem).
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Tijdens de procedure worden
verschillende schermen weergegeven
waarin u wordt gevraagd de koppeling met
bepaalde functionaliteiten te accepteren.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op " MirrorLink
TM
" om
de functie in het systeem te
activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt
een scherm weergegeven met daarop de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Als dit slechts één app betreft, wordt deze
automatisch geactiveerd.
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar
om de spraakherkenningsfunctie van uw
smartphone via het systeem te activeren.
Voor de spraakherkenningsfunctie is een
compatibele smartphone nodig die vooraf via
Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.
Spraakherkenning
Opmerkingen:
- indien u een compatibele
smartphone bezit, kan het
nodig zijn een speciale app te
downloaden die de "MirrorLink
TM
"-
verbinding mogelijk maakt.
Druk op "Internetdiensten" op
het scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Audio en telematica
272
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
10
Audio en telematica
273
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Internetdiensten
MirrorLink
TM
Weergeven van of terugkeren naar de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Weergeven van een menulijst afhankelijk van de
eerder geselecteerde app.
"Back": huidige bewerking annuleren,
omhooggaan in de menustructuur.
"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina
"Modus auto".
Weergeven van de eerste pagina van de
"Internetdiensten".
Audio en telematica
274
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
CarPlay
®
10
Audio en telematica
275
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Druk op " CarPlay " om de CarPlay
®-
interface weer te geven.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar
om de spraakherkenningsfunctie van uw
smartphone via het systeem te activeren.
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Druk op "Internetdiensten" op
het scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Sluit de USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als hij
is verbonden met de USB-kabel.
Of
Spraakherkenning
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met de
CarPlay
®
-technologie.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig; het is daarom raadzaam
het besturingssysteem van uw
smartphone up to date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Tijdens de procedure worden één of
meerdere schermen weergegeven
waarin u wordt gevraagd de koppeling
met bepaalde functionaliteiten voor de
verbinding te accepteren.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
zal de functie " Telefoon " overgaan
in de functie " CarPlay " op het
menu-overzicht.
Druk op " CarPlay " om de CarPlay
®-
interface weer te geven.
Audio en telematica
276
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
10
Audio en telematica
277
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Internetdiensten
Apple
®
CarPlay
®
Telefoon
Favorieten
De functie "Telefoon" gaat automatisch over op
de spraakherkenning "Siri".
Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot
de menu's van de telefoon.
Aanwijzingen
Contacten
Toetsenbord
Voicemail
Muziek
Lijsten
Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers
van uw smartphone te selecteren.
Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het
nummer dat wordt afgespeeld.
Artiesten
Nummers
Albums
Overig...
Kaart Bestemmingen
Druk op "Bestemmingen" om via
spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een
adres te zoeken.
De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of
Wifi-internetverbinding van de telefoon.
Berichten Berichten weergeven
De functie "Berichten" gaat automatisch over op
de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de
geadresseerde uit te spreken.
Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot
de berichten.
Beluisteren Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.
Audio en telematica
278
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Contacten
Gesprekkenlijst
10
Audio en telematica
279
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Gesprekkenlijst
Alle oproepen
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Ontvangen
Verzonden
Contacten
Vergrootglas
Raadplegen
Aanmaken
Bellen
Telefoon
Contacten
Adresbestanden
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Raadplegen
Aanmaken
Wijzigen
Verwijderen
Alles wissen
Op naam
Bevestigen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
Audio en telematica
280
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth (apparatuur)
Opties Telefoon
Gedetecteerde apparatuur
Telefoon -verbinding
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
10
Audio en telematica
281
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon -verbinding
Secundaire pagina
Bluetooth
verbinding
Zoeken Externe apparatuur zoeken.
Verbinden /Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde
externe apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Telefoon -verbinding
Secundaire pagina
Zoeken naar
apparatuur
Gedetecteerde
apparatuur
Telefoon
Het zoeken naar externe apparatuur starten.Streaming audio
Internet
Telefoon -verbinding
Secundaire pagina
Opties Telefoon
In de wacht
De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw
telefonische gesprekspartner het gesprek met de
passagier niet kan horen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Geheugenstatus
Gebruikte en beschikbare items, percentage
gebruik van intern telefoonboek en van de
contacten via Bluetooth.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
282
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth
®
-telefoon
koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat.
Snelle procedure via de telefoon
Selecteer in het menu Bluetooth van uw
telefoon de systeemnaam in de lijst met
gedetecteerde apparatuur.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer " OK " en bevestig.
Procedure via het systeem
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"
(configuratie van de telefoon).
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Bluetooth verbinding ".
Selecteer " Zoeken naar apparatuur ".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de gewenste
telefoon en kies
" Bevestigen ".
Voer een code van minimaal 4 cijfers
in om verbinding te maken en
" Bevestigen ".
Voer dezelfde code in de telefoon in om de
verbinding tot stand te brengen.
Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden
met de volgende profielen:
- " Telefoon " (handsfree set, alleen
telefoon),
- " Streaming audio " (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- " Internet " (alleen webbrowser als uw
telefoon compatibel is met de norm
Bluetooth Dial-Up Networking "DUN").
Selecteer één of meer profielen en bevestig uw
keuze.
10
Audio en telematica
283
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
De beschikbaarheid van diensten hangt
af van het GSM-netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparatuur. Controleer in de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon
en informeer bij uw provider welke
diensten voor u toegankelijk zijn.
Het systeem kan maar één profiel
kiezen als de telefoon geen extra
functies heeft. U kunt de drie profielen
als standaardinstelling kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site
www.peugeot.nl.
De herkende telefoon
wordt weergegeven in de
lijst.
Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere
keer dat het contact wordt aangezet, worden
gevraagd om de automatische verbinding te
accepteren.
Als bij terugkomst in de auto de laatst
aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig
is, wordt deze automatisch herkend en binnen
ongeveer 30 seconden na het aanzetten van
het contact is de koppeling automatisch tot
stand gebracht (Bluetooth actief).
Om het profiel van de automatische verbinding
te veranderen moet u de telefoon in de
lijst selecteren en vervolgens de gewenste
instelling selecteren.
Het is afhankelijk van het type telefoon
of het systeem u vraagt om toestemming
voor de overdracht van uw telefoonboek.
Zo niet, selecteer dan
" Updaten ".
Verbinding maken met een
Bluetooth
®
-apparaat
Automatisch opnieuw verbinding maken
Als het contact wordt aangezet, wordt er
automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de
telefoon waarmee verbinding was toen het contact
de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen
voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Handmatig verbinding maken
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Bluetooth " om de lijst
van gekoppelde apparaten weer te
geven.
Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken.
Druk op " Zoeken naar apparatuur ".
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Audio en telematica
284
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Beheer van
telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan
randapparatuur worden gekoppeld of
losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst
van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Bluetooth " om de lijst
van gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Selecteer de randapparatuur in de lijst.
Selecteer " Zoeken naar apparatuur "
Of
" Verbinden / Loskoppelen " om via
Bluetooth verbinding te maken met
de geselecteerde randapparatuur of
de verbinding te verbreken.
Of
" Verwijderen " om de koppeling te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
Selecteer " Ophangen ".
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op " Bellen " om het nummer
te bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
10
Audio en telematica
285
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer " Contacten ".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer " Bellen ".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Gesprekkenlijst ".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Contacten ".
Selecteer " Raadplegen ".
Selecteer " Aanmaken " om een
nieuw contact toe te voegen.
Of
" Wijzigen " om het geselecteerde
contact te wijzigen.
Of
" Verwijderen " om het
geselecteerde contact te verwijderen.
Of
" Alles wissen " om alle informatie
van het geselecteerde contact te
verwijderen.
Selecteer " Op naam " om de lijst
met contacten te raadplegen.
Audio en telematica
286
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Veelgestelde vragen
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Info-Service" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding
van "Risicogebieden" die
niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of
op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de
"Risicogebieden" te kunnen bepalen. Selecteer "Op
de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te
schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de
melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.
Navigatie
10
Audio en telematica
287
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen.
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat
het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Audio en telematica
288
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen,
tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.
Houd de toets "List" van de stuurwielbediening
ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken
of druk op de functie van het systeem: "Lijst
updaten".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
10
Audio en telematica
289
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone
verbinding maak met de
telefoonfunctie en ik hem
gelijktijdig op de USB-
poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt
voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan
worden. Bij apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte
van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler
is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
audio-installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige tijd
wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem
een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
Audio en telematica
290
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0 en kies geen klankkleur.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
10
Audio en telematica
291
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden de
instellingen van de balans
uitgeschakeld.
Instellingen
Audio en telematica
292
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume:,
Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:,
Balans) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness AAN te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
10
Audio en telematica
293
208_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op www.peugeot.nl (services) kunt u bekijken of
uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen
enz.).
Sommige contacten
komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
Telefoon
10
Audio en telematica
295
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Autoradio / Bluetooth
®
Inhoud
Basisfuncties 296
Stuurkolomschakelaars 297
Radio 298
Media 300
Telefoon 304
Audio-instellingen 307
Conguratie 308
Menustructuur/menustructuren display(s) 309
Veelgestelde vragen 310
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het
inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Audio en telematica
296
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Basisfuncties
Aan/uit, volumeregeling.
Selecteren van de geluidsbron:
Radio: FM1, FM2, AM, CD, USB,
AUX, Streaming.
Telefoon: een binnenkomend gesprek
aannemen.
Telefoon, ingedrukt houden:
beëindigen van een telefoongesprek,
toegang tot het gesprekkenlogboek
van de gekoppelde telefoon.
Weergave van de lijst met
radiozenders, de nummers van een
CD/USB.
Ingedrukt houden: lijst met
voorkeuzezenders wijzigen.
Automatisch zoeken naar zenders in
aflopende volgorde.
Selecteren van het vorige nummer
van de CD, USB.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: versneld terugspoelen.
Automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
Selecteren van het volgende nummer
van de CD, USB.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen.
Instellen van de geluidsweergave :
klankkleur, hoge tonen, bassen,
loudness, balans, fader,
automatische volumeregeling.
Huidige bewerking annuleren.
Omhoog in de menustructuur (menu
of afspeellijst).
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Radio, ingedrukt houden: opslaan
van een zender als voorkeuzezender.
Andere geluidsbron: zie de
desbetreffende hoofdstukken.
Uitwerpen van de CD.
Toegang tot het algemene menu.
10
Audio en telematica
297
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Radio: selecteren van de vorige/
volgende voorkeuzezender.
CD/USB : selecteren van het genre/
de artiest/de index/de map in het
overzicht van de mappenstructuur.
Selecteren van het vorige/volgende
onderdeel van een menu.
Volume verlagen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
vooruitspoelen.
Mute: geluid onderbreken door
gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: indrukken
van een van de twee volumetoetsen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in aflopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
vorige nummer.
CD/USB: ingedrukt houden: versneld
terugspoelen.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Ingedrukt houden: toegang tot het
gesprekkenlogboek.
Volume verhogen.
Audio en telematica
298
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Radio
Opslaan van een radiozender
Selecteren van een radiozender
Lijst met zenders Invoeren van een frequentie
Druk een paar keer achter elkaar op
SRC/TEL om het golfbereik FM1,
FM2 of AM te selecteren.
Houd de gewenste toets ingedrukt om
de zender waarnaar u luistert onder
deze toets op te slaan. De naam van de
zender wordt weergegeven en er klinkt
een geluidssignaal om te bevestigen
dat de zender is opgeslagen.
Druk op een toets om de
desbetreffende opgeslagen zender te
beluisteren.
Selecteer "Radio".
Selecteer "Invoer freq.".
Druk op +,
of
druk op - om de gewenste frequentie
te selecteren.
Druk kort op een van de toetsen om
naar de volgende of vorige letter te
gaan.
Houd LIST even ingedrukt om de lijst
met zenders samen te stellen of bij
te werken; de radio-ontvangst wordt
dan tijdelijk onderbroken.
Druk op LIST voor een overzicht
van de opgeslagen zenders in
alfabetische volgorde.
Selecteer met een van de toetsen de
gewenste zender.
Bevestig met "OK".
Bevestig met "OK".
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Druk op MENU.
10
Audio en telematica
299
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Selecteer "Radio".
Selecteer "Radio".
Selecteer "Radio".
Vink "RDS" aan of uit om het RDS-
systeem in of uit te schakelen.
Vink "TXT" aan of uit om de
weergave van tekstberichten in of uit
te schakelen.
Vink "TA" aan of uit om de ontvangst
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Bevestig uw keuze door op "OK" te
drukken.
Bevestig uw keuze met "OK".
Bevestig uw keuze met "OK".
Verkeersinformatie beluisteren
RDS Tekstberichten weergeven
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten TA. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra een
verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...)
automatisch onderbroken en wordt het
verkeersbericht weergegeven TA. Zodra
het verkeersbericht is afgelopen, wordt
de weergave van de oorspronkelijke
geluidsbron hervat.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen, omdat de
frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten worden door een
radiozender tijdens het luisteren naar
de muziek meegestuurd.
Druk op MENU als de geluidsbron
FM1 of FM2 is geselecteerd.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op
MENU.
Druk op MENU.
Audio en telematica
300
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Media
USB-speler
Deze module bestaat uit een
USB- en een Jack-aansluiting
(volgens uitvoering).
Sluit een USB-stick aan op de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat met een geschikte
kabel (niet bijgeleverd) aan op de USB-
aansluiting.
Het systeem stelt afspeellijsten samen
(tijdelijk geheugen), wat bij de eerste
aansluiting enkele seconden tot enkele
minuten kan duren.
Om een lange laadtijd te voorkomen
is het raadzaam de bestanden op de
USB-stick zoveel mogelijk te beperken
tot alleen audiobestanden en een
beperkt aantal mappen te gebruiken.
De afspeellijsten worden elke keer dat
het contact wordt aangezet of een USB-
stick wordt aangesloten bijgewerkt.
Deze afspeellijsten worden
opgeslagen: als u niets aan de
afspeellijsten wijzigt, is de laadtijd de
volgende keer korter.
Druk een paar keer op SRC/TEL
om "USB" te selecteren.
Druk op een van deze toetsen om het
vorige of volgende nummer van de
afspeellijst te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spelen.
Druk op een van deze toetsen om
de vorige of volgende afspeellijst te
selecteren.
Druk op LIST om de menustructuur
van de bestanden weer te geven.
Selecteer een regel uit de lijst.
Bevestig met "OK".
Omhoog in de menustructuur.
Selecteer "Media".
Selecteer de afspeelmodus:
"Normaal", "Random", "Alle
random" of "Herhaling".
Vink "TA" aan of uit om de ontvangst
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Druk op MENU.
De eerste keer dat er verbinding wordt
gemaakt, wordt voorgesteld om een
indeling per bestand te maken. Als er
later opnieuw verbinding wordt gemaakt,
blijft de bestaande indeling behouden.
10
Audio en telematica
301
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Druk herhaalde malen op de toets
SRC/TEL om "CD" te selecteren.
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige of volgende nummer
van de lijst te gaan.
Houd een van deze toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
AUX-aansluiting
Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.)
met een audiokabel (niet bijgeleverd) aan op de
Jack-aansluiting.
Druk een paar keer op SRC/TEL
om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio. U moet het afspelen regelen met de
toetsen van het externe apparaat.
Een apparaat mag niet gelijktijdig zijn
aangesloten op de Jack-aansluiting en
de USB-aansluiting.
CD-speler
Plaats een CD in de speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de
CD-speler.
Het kan maximaal enkele tientallen seconden
duren tot de autoradio alle nummers van de
afspeellijst heeft gevonden en begint met
afspelen.
Druk op een van deze toetsen
om naar de vorige of volgende
map te gaan, afhankelijk van de
geselecteerde mappenstructuur.
Druk op LIST om de
mappenstructuur van de afspeellijst
weer te geven.
Selecteer een regel in de lijst.
Bevestig met "OK".
Ga terug naar de eerste map om de indeling te
kiezen.
- Op Mappen (CD of USB): alle mappen met
audio-bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- Op Artiest (alleen USB): alle
artiestennamen worden weergegeven in
ID3 Tag en in alfabetische volgorde.
- Op Genre (alleen USB): alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- Op Playlist (CD of USB): zoals
weergegeven in de playlist.
Audio en telematica
302
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
De autoradio speelt via een CD uitsluitend
bestanden met de extensie ".mp3", ".wma",
".wav" af en via een USB-stick bestanden met
de extensie".ogg".
Het is raadzaam de bestandsnamen niet
langer te maken dan 20 karakters en geen
speciale karakters te gebruiken (bijv.: ", ?, ù)
om problemen bij het afspelen of weergeven te
voorkomen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of
bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en tips
Gebruik uitsluitend USB-sticks met FAT32-
formaat (File Allocation Table).
Om problemen bij het gebruik van
de apparatuur te voorkomen is het
raadzaam uitsluitend gebruik te maken
van originele Apple
®
USB-kabels.
Op een CD kunt u maximaal 255 MP3-
bestanden zetten, verdeeld over maximaal
192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij
raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus
te verdelen om de duur van het lezen van de
CD beperkt te houden.
Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur
genegeerd.
Sluit geen externe harde schijf of USB-
apparaten die niet bestemd zijn voor
audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor
zou namelijk de audio-installatie beschadigd
kunnen raken.
Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de
iPod of de USB-stick moeten van het type
".m3u" of ".wpl" zijn.
Het maximum aantal herkende bestanden
bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten
op maximaal 8 verschillende niveaus.
10
Audio en telematica
303
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Bluetooth
®
streaming audio
Met streaming audio kunt u muziekbestanden
op uw telefoon via de luidsprekers van de
audio-installatie in de auto beluisteren.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek "Telefoon".
Selecteer de telefoon die u wilt gebruiken in het
menu "Bluetooth: Audio".
Het audiosysteem wordt automatisch
verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
Via de toetsen op het bedieningspaneel van
de radio en de bediening op het stuurwiel kunt
u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken
aansturen**. De informatie over de muziekstukken
kan op het display worden weergegeven.
Kies Streaming-audio als geluidsbron
door op de toets SRC/TEL te
drukken*.
Aansluiten van Apple
®
-spelers
Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt
via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van
de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
* In sommige gevallen moet het afspelen van
audiobestanden via het toetsenbord worden
geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Audio en telematica
304
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Telefoon
Een Bluetooth
®
-telefoon koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan het Bluetooth-systeem van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd
bij stilstaande auto en met aangezet
contact.
Ga naar www.peugeot.nl voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp).
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon.
Druk op de toets MENU.
De beschikbare functies zijn afhankelijk
van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth apparaten. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon of
neem contact op met uw provider voor
meer informatie over de beschikbare
functies.
U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de telefoon wordt een
bericht weergegeven: voer dezelfde code in en
bevestig uw invoer.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het,
een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
Op het scherm verschijnt een bericht ter
bevestiging van de koppeling.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot
stand brengen door naar gedetecteerde
Bluetooth-apparatuur te zoeken.
Het telefoonboek en de gesprekkenlijst
zijn na de synchronisatie beschikbaar
(mits de telefoon compatibel is).
De automatische verbinding moet in
de telefoon ingesteld worden om elke
keer bij het aanzetten van het contact
automatisch verbinding te kunnen maken
met de telefoon.
Selecteer "Bluetooth".
Selecteer in de lijst de te koppelen
telefoon.
Op het scherm wordt een
toetsenbord weergegeven: voer een
code van minimaal 4 cijfers in.
Selecteer "Zoeken".
Er wordt een venster weergegeven met de tekst
"Zoeken randapparaat bezig".
Soms verschijnt het Bluetooth-adres in plaats
van de naam van de telefoon.
Bevestig met "OK".
Bevestig met "OK".
10
Audio en telematica
305
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Druk op de toets MENU.
Druk op de toets MENU.
Verbindingen beheren Bellen
Vanuit het adresboek
Selecteer "Bluetooth".
Selecteer "Telefoon".
Selecteer "Bellen".
Selecteer "Adresboek".
"Verwijderen" om de koppeling te
verbreken.
Selecteer of deselecteer:
- "Tel.": Bluetooth-verbinding.
- "Audio": afspelen
audiobestanden.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor Streaming-audio is.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor een handsfree
telefoon is.
Selecteer "Verbindingen beheren"
en bevestig uw keuze. Er verschijnt
nu een lijst van de gekoppelde
telefoons.
Selecteer in de lijst de telefoon die u
wilt koppelen.
Bevestig met "OK".
Bevestig uw keuze met "OK".
Selecteer het gewenste nummer.
Bevestig met "OK" om het nummer
te bellen.
Het koppelen van meer dan 5 telefoons
is niet mogelijk. Druk op MENU en
selecteer "Bluetooth". Selecteer
"Verbindingen beheren". Als er al
5 telefoons zijn gekoppeld, druk dan
op "OK" om de telefoon die u wilt
verwijderen te selecteren en selecteer
vervolgens "Verwijderen" (raadpleeg
de paragraaf "Verbindingen beheren").
Audio en telematica
306
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het display.
U kunt ook op MENU drukken,
vervolgens "Telefoon" selecteren, dan
"Bellen" en ten slotte "Oproep info"
voor een overzicht van de gesprekken.
De lijst bevat alle verzonden en
ontvangen gesprekken die vanuit de auto
met de aangesloten telefoon zijn gevoerd.
U kunt ook rechtstreeks met de telefoon
bellen, zoek in dat geval altijd eerst een
veilige parkeerplaats op voordat u gaat
bellen.
Bellen
Laatst gekozen nummers*
Kies het gewenste nummer uit
de lijst: "Gemiste oproepen",
"Gekozen nummers" of
"Beantwoorde oproepen".
Houd de toets SRC/TEL ingedrukt tot
de lijst met gesprekken verschijnt.
Druk op SRC/TEL.
de toets SRC/TEL ingedrukt te
houden.
of
of
of
Navigeren door de lijst met
gesprekken.
Bevestig met "OK".
Bevestig met "OK" om het nummer
te bellen.
Druk op een van deze toetsen om de
vorige of volgende pagina van de lijst
weer te geven.
* Afhankelijk van de specificaties van de
telefoon.
selecteer "JA" om het gesprek aan
te nemen,
selecteer "NEE" om het gesprek te
weigeren.
U kunt een gesprek ook weigeren
door de terugtoets
10
Audio en telematica
307
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Gesprekken beheren
Selecteer in het contextmenu
" Ophangen " om het gesprek te
beëindigen.
Selecteer "Micro OFF" om de
microfoon uit te schakelen.
Selecteer " Doorschakelfunctie "
om het gesprek via de telefoon voort
te zetten.
Druk op ¯ om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
Druk op ¯ om de volgende instelling
op te vragen.
Selecteer nogmaals "Micro
OFF" om de microfoon weer in te
schakelen.
Selecteer " Doorschakelfunctie "
nogmaals om het gesprek via de auto
voort te zetten.
In het contextmenu:
In het contextmenu:
In sommige gevallen moet u deze
doorschakelfunctie via de telefoon kiezen.
Als het contact is afgezet, wordt de
Bluetooth-verbinding automatisch weer
tot stand gebracht als het contact weer
wordt aangezet (afhankelijk van de
specificaties van de telefoon).
De verdeling van het geluid is een audio-
instelling die zorgt voor een optimale
geluidsweergave afgestemd op het
aantal inzittenden in de auto.
Ophangen
Privégesprek
Doorschakelfunctie
U kunt ook de toets SRC/TEL even
ingedrukt houden om het gesprek te
beëindigen.
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
(om de auto te kunnen verlaten zonder het
gesprek te onderbreken)
De volgende instellingen zijn mogelijk:
-
AMBIANCE : BASS, TREBLE en LOUDNESS.
- BALANCE (balans links/rechts), FADER
(balans voor/achter).
- GELUIDSVERDELING (bestuurder of
passagier).
- AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
De audio-instellingen AMBIANCE,
TREBLE en BASS zijn gescheiden
instellingen, die u voor elke geluidsbron
apart kunt verrichten.
Audio-instellingen
Audio en telematica
308
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Conguratie
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Instelling".
Selecteer "Weergave" om het
scrollen door de tekst in- of uit te
schakelen.
Selecteer "Taal" om de taal te
wijzigen.
Selecteer "Versie" om informatie
over de software op te vragen.
Selecteer "Eenheid" om de eenheid
van temperatuur te wijzigen (Celsius,
Fahrenheit).
Selecteer "Systeem" om het
systeem te updaten. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk voor meer
informatie.
Weergave en taal instellen
10
Audio en telematica
309
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Menustructuur/menustructuren display(s)
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
4
Directory
Scrollende tekst
Deutsch
Italiano
Español
Português
Русский
Celsius
English
Nederlands
Français
Português-Brasil
Türe
Fahrenheit
Oproep info
Gemiste oproepen
Gekozen nummers
Ontvangen oproepen
Radio Telefoon
Bluetooth
Instelling
RDS
TXT
Invoer freq.
Media
Normaal
Alle random
TA Bellen
Bluetooth beheer
Eenheid
Zoeken
Weergave
Taal
Versie
Systeem
Status telefoon
1 1
1
1
2 2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
2
2
MENU
Random
Herhaling
TA
2
2
2
Audio en telematica
310
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (bassen,
hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audio-functies (bassen, hoge
tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste
stand te zetten, de klankkleur te selecteren en
de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
als de CD-speler is geselecteerd en in de stand
"Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is
niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u
een eigen klankkleur hebt ingesteld.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
Bij het veranderen
van de balans wordt
de geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
10
Audio en telematica
311
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het
station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie te
horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het
regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets SRC/TEL om het
golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
Audio en telematica
312
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde
boven in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
of "Randapparatuur niet
herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat
FAT32 (Files Allocation Table 28 bits).
Een telefoon wordt
automatisch aangesloten
als een verbinding met
een andere telefoon wordt
verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig
verbinding maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het
automatisch verbinding maken uit te schakelen.
10
Audio en telematica
313
208_nl_Chap10c_RDE2_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De iPod wordt bij het
aansluiten op de
USB-aansluiting niet herkend.
De iPod is niet compatibel met de USB-aansluiting.
De harde schijf of andere
randapparatuur wordt bij
het aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig
dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de
12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan.
Let op: controleer of de randapparatuur zelf
geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op
schade).
Tijdens streaming audio
wordt het geluid tijdelijk
onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-
signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een
betere weergave van de streaming-audio.
Bij het afspelen tijdens
"Alles random" worden
sommige nummers
overgeslagen.
De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten
van de motor wordt
de radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-
speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
10
Audio en telematica
315
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Autoradio
Inhoud
Basisfuncties 316
Stuurkolomschakelaars 317
Radio 318
Media 320
Audio-instellingen 322
Menustructuur/menustructuren display(s)
323
Veelgestelde vragen 324
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het
inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Audio en telematica
316
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Basisfuncties
Aan/uit, volumeregeling.
Selecteren van de geluidsbron:
FM1, FM2, AM, CD, AUX.
Weergave van de lijst met
radiozenders, de nummers van de
CD of de MP3-afspeellijsten.
Ingedrukt houden: updaten van de
lijst met radiozenders.
Handmatig zoeken naar een
volgende zender.
Selecteren volgende MP3-afspeellijst.
Zoeken in een lijst.
Handmatig zoeken naar een vorige
zender.
Selecteren vorige MP3-afspeellijst.
Zoeken in een lijst.
Automatisch zoeken naar zenders in
aflopende volgorde.
Selecteren vorige nummer van de CD.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: versneld
terugspoelen.
Automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
Selecteren volgende nummer van
de CD.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: versneld
vooruitspoelen.
Instellen van de geluidsweergave:
klankkleur, hoge tonen, bassen,
loudness, geluidsverdeling links/
rechts, voor/achter, automatische
volumeregeling.
Annuleren van de bewerking.
Terugkeren naar het vorige item
(menu of afspeellijst).
Selecteren opgeslagen
voorkeuzezender.
Radio, lang indrukken: opslaan van
een zender.
Uitwerpen van de CD.
Toegang tot het algemene menu.
10
Audio en telematica
317
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Radio: selecteren van vorige/
volgende voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu.
Volume verlagen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in oplopende volgorde.
CD / MP3: selecteren van het
volgende nummer.
CD: ingedrukt houden: versneld
vooruitspoelen.
Mute: geluid onderbreken door
gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op
één van de twee volumetoetsen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in aflopende volgorde.
CD/MP3: selecteren van het vorige
nummer.
CD: ingedrukt houden: versneld
terugspoelen.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Volume verhogen.
Audio en telematica
318
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Radio
Opslaan van een radiozender
Selecteren van een zender
Lijst met zenders
Druk herhaalde malen op SRC/
BAND om het golfbereik FM1, FM2 of
AM te selecteren.
Houd de gewenste toets ingedrukt om
de zender waarnaar u luistert onder
deze toets op te slaan. De naam van
de zender wordt weergegeven en er
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de zender is opgeslagen.
Druk op een toets om de
desbetreffende opgeslagen zender te
beluisteren.
Selecteer "Radio".
Selecteer "RDS".
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen omdat de
frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een
normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Druk op MENU.
Druk kort op een van de toetsen om
naar de volgende of vorige letter te
gaan.
Houd LIST even ingedrukt om de lijst
met zenders samen te stellen of bij
te werken; de radio-ontvangst wordt
dan tijdelijk onderbroken.
Druk op LIST om de lijst met
opgeslagen zenders in alfabetische
volgorde weer te geven.
Selecteer met een van de toetsen de
gewenste zender.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
10
Audio en telematica
319
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Selecteer "Radio".
Selecteer "On" of "Off" om de RDS-
functie in of uit te schakelen.
Selecteer "On" of "Off" om het
uitzenden van verkeersinformatie in-
of uit te schakelen.
Selecteer "Trafic TA".
Verkeersinformatie beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten TA. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra een
verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat
moment wordt weergegeven (Radio,
CD, ...) automatisch onderbroken om
het verkeersbericht weer te geven
TA. Zodra het verkeersbericht is
afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op MENU.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK. Bevestig met OK.
Audio en telematica
320
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Druk herhaalde malen op de toets
SRC/BAND om "CD" te selecteren.
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige of volgende nummer
van de lijst te gaan.
Houd een van deze toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
AUX-ingang (AUX)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler,
enz.) met behulp van een audiokabel (niet
meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting.
Druk herhaalde malen op SRC/
BAND totdat "AUX" wordt
weergegeven.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio. U moet het afspelen regelen met de
toetsen van het externe apparaat.
CD-speler
Plaats een CD in de speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de
CD-speler.
Het kan maximaal enkele tientallen seconden
duren tot de autoradio alle nummers van de
afspeellijst heeft gevonden en begint met
afspelen.
Druk op een van deze toetsen
om naar de vorige of volgende
map te gaan, afhankelijk van de
geselecteerde mappenstructuur.
Tekstberichten weergeven
Tekstberichten worden door een
radiozender meegestuurd en hebben
betrekking op het radiostation of de
muziek waar naar geluisterd wordt.
Selecteer "Radio".
Selecteer "On" of "Off" om de
weergave van tekstberichten in- of uit
te schakelen.
Selecteer "INFO TEXT".
Druk op MENU.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Media
10
Audio en telematica
321
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de nummers worden in
de normale volgorde volgens de
afspeellijst afgespeeld.
- Random: de nummers van een
album of een map worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Alle random: alle nummers van
alle mediaspelers worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling: alleen de nummers
van dit album of deze map worden
afgespeeld.
Selecteer "Media".
Kies de gewenste afspeelmethode.
Druk op MENU.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK om de wijzigingen
op te slaan.
Selecteer een regel uit de lijst.
Een pagina overslaan.
Selecteer een map/Playlist.
Druk op LIST om de menustructuur
van de mappen weer te geven.
Een MP3-CD afspelen
Bevestig met "OK".
Start het afspelen van het gekozen
nummer.
Omhoog in de menustructuur.
Ga terug naar de eerste map om de indeling te
kiezen:
- Op Mappen : alle mappen met audio-
bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- Op Playlist : zoals weergegeven in de
playlist.
Afspeelmethode
Audio en telematica
322
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met
de extensie ".mp3", ".wma", ".wav".
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen
maximaal 20 karakters te gebruiken en
verwijder speciale tekens (bijv. : " ? ; ù) om
problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of
bij voorkeur Joliet.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor een CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en tips
De CD-speler kan CD's met maximaal
255 MP3-bestanden afspelen verdeeld over
8 afspeellijsten. Het is echter raadzaam het
aantal speellijsten tot twee te beperken om een
lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden
met de mappenstructuur.
De geaccepteerde afspeellijsten moeten van
het type.m3u en.pls zijn.
Het maximaal aantal herkende bestanden
is 5 000 verdeeld over 500 afspeellijsten op
maximaal 8 niveaus.
Druk op ¯ om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
Kies de te wijzigen instelling.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- AMBIANCE,
- BASS,
- TREBLE,
- LOUDNESS,
- BALANCE,
- AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
De audio-instellingen BASS, TREBLE en
AMBIANCE kunt u voor elke geluidsbron
apart instellen.
Audio-instellingen
Bevestig met OK.
Wijzig de instelling.
Bevestig met OK.
10
Audio en telematica
323
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Menustructuur/menustructuren display(s)
3
3
3
3
Normaal
Alle random
Random
Herhaling
Radio Weergave
Eenheid
Taal
RDS
Media
Afspelen
INFO TEXT
Traffic TA SCROLLING
Celsius
Fahrenheit
1 1
1
1
2 2
2
2
2
1
2
2
MENU
INFO TEXT
2
Audio en telematica
324
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de
stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is
niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
10
Audio en telematica
325
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het
station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie te
horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het
regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets SRC om het golfbereik
(AM, FM1, FM2) te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
Audio en telematica
326
208_nl_Chap10d_RDE1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde
boven in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
Bij het lezen tijdens
"Shuffle voor alle
media" worden sommige
nummers overgeslagen.
De "Shuffle voor alle media" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio na
enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-
speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
.
Index
327
208_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Aanhanger.............................................159, 160
Aansluiten MirrorLink ............................270, 272
Aansluiting 12V ...............................................72
Accessoires...................................................162
Accu .......................................................208-211
Accu laden ....................................................210
Achterbank ......................................................53
Achterruitverwarming .....................................67
Achteruitrijcamera .........................................146
Achteruitrijlicht ......................................199, 200
Actieradius AdBlue .......................................176
Active City Brake ...........................................141
AdBlue
®
................................................... 20, 174
AdBlue
®
-niveau .............................................174
AdBlue
®
-reservoir ......................................... 174
Additief AdBlue .......................................20, 174
Afmetingen .................................................... 218
Afstandsbediening ..............................35, 37, 45
Afzetten van de motor ................................... 120
Airbags ......................................................23, 96
Airbags vóór ............................................. 96, 99
Airconditioning .............................................. 115
Airconditioning (handbediend) .....57, 58, 61, 66
Airconditioning met gescheiden
regeling ...................................................63, 66
Alarmknipperlichten ................................90, 182
Alarmsysteem .................................................41
Allesdragers ..................................................165
Antiblokkeersysteem (ABS) ............................90
Antispinregeling (ASR) .............................19, 90
Apple
®
-speler ................................................256
Armleuning ...................................................... 71
Armleuning vóór .............................................. 52
Audio-aansluitingen ................................72, 320
Audiokabel ....................................................254
Automatische airconditioning .............57, 58, 63
Automatische ruitenwissers ............................ 87
Automatische transmissie ............115, 126, 208
Bagageruimte .................................................. 43
Banden ..........................................................115
Bandenspanning ................................... 115, 220
Bandenspanningscontrole (met set) ............. 183
Bandenspanning te laag (detectie) ............... 151
Batterij afstandsbediening ........................44, 45
Batterij afstandsbediening vervangen ............44
Bediening autoradio aan stuurkolom ............ 228
Bekerhouder ...................................................71
Beladen ................................................. 115, 165
Benzine .........................................................157
Benzinemotor ........................................157, 168
Binnenspiegel .................................................76
BlueHDi .................................................174, 214
Bluetooth (handsfree set) ............282, 283, 304
Bluetooth (telefoon) ...............................282, 283
Bluetooth-verbinding .................... 268, 282, 283
Bochtverlichting, statisch ................................ 86
Boordcomputer .........................................30, 31
Brandstof ............................................... 115, 157
Brandstofniveaumeter ...................................154
Brandstoftank ........................................154, 156
Brandstof tanken ...........................154, 156, 157
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio.......................................252, 253
Dagrijverlichting .............................. 83, 195-197
Dashboardkastje ............................................. 71
Datum instellen ...............................................33
Derde remlicht ...............................................201
Detectie te lage bandenspanning .........151, 153
Diesel ............................................................157
Dieselmotor ............................. 15, 157, 169, 214
CarPlay verbinding ...............................275, 276
CD .................................................................254
CD MP3 ......................................... 254, 300-302
CD-/MP3 -speler ........................... 254, 300-302
Centrale vergrendeling ...................................37
Cockpit ............................................................48
Contact .......................................................... 120
Controle motorolieniveau..............................171
Controles ......................... 57, 121, 168, 169, 173
Brandstoftank leeg (diesel) ........................... 214
Brandstofverbruik .........................................115
Brandstofvulklep ...................................154, 156
Buitenlandse reizen ........................................85
Buitenspiegels.................................................75
A
B
D
C
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ......................................90
Automatisch inschakelen verlichting ..............79
Automatisch noodremsysteem ..................... 141
Autoradio .......................................................315
AUX-aansluiting ............................................254
Aux-aansluitingen .........................................320
Aux-ingang ....................................................254
Index
328
208_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Gereedschap ........................188, 189, 202, 212
Gevarendriehoek ..........................................182
Grootlicht .......................................... 77, 195-197
Instellingen (Menu's) .................... 258, 260, 262
Instellingen van het systeem ........................265
Instrumentenpaneel ........................................ 11
Instrumentenpanelen ...................................... 11
Interieurfilter ............................................57, 173
Interieurfilter (vervangen) ....................... 57, 173
Interieurverlichting ....................................68, 69
ISOFIX bevestigingen ...................................109
ISOFIX kinderzitjes ................................ 109-112
G
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting) .....................................252, 253
Dimlicht ............................................77, 195-197
Dimmer dashboardverlichting .........................34
Display instrumentenpaneel ....... 11, 30, 31, 129
Kaartleeslampjes ............................................68
Kentekenplaatverlichting ..............................201
Kinderbeveiliging ..........................................114
Kinderen ......................................... 107, 109-112
Kinderen (veiligheid) ..................................... 114
Kinderzitjes ..............95, 100, 101, 105-107, 113
Kinderzitjes (conventioneel) .........................106
Jack ...............................................................254
JACK-aansluiting ....................................72, 254
Jack-kabel .....................................................254
Jukebox (beluisteren) ....................................257
Jukebox (kopie) .............................................257
Identificatie auto............................................220
Identificatiegegevens .................................... 220
Identificatieplaatjes constructeur .................220
Identificatie (stickers) ....................................220
Indeling bagageruimte ....................................73
Indeling interieur .............................................71
Inhoud brandstoftank ....................................154
Halogeenlampen ...................................195, 196
Handgeschakelde versnellingsbak
...... 115, 122, 131
Handgrepen ..............................................36, 51
Handopvoerpomp .........................................214
Handrem ...............................................121, 173
Handsfree set ...............................282, 283, 304
Hill-Holder .....................................................130
Hoedenplank ...................................................74
Hoofdsteunen achter ................................54, 55
Hoofdsteunen verstellen ................................. 50
Hoofdsteunen vóór..........................................50
Hoogteverstelling veiligheidsgordels ........93, 94
Hulpoproep ...................................................223
Follow me home verlichting ............... 36, 79, 80
Follow-me-home verlichting ...........................79
Frequentie (radio) .................................. 250, 251
Functie snelweg (richtingaanwijzers) .............84
Eco-rijden (adviezen) ....................................115
Electronic Stability Program (ESC)
....... 19, 90, 91
Elektronische remdrukregelaar (REF) ...........90
Elektronische startblokkering ................. 45, 118
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak ........................... 115, 123, 131
Extra ingang .................................................. 320
K
J
I
H
F
E
.
Index
329
208_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Oliefilter ......................................................... 173
Oliefilter (vervangen) ....................................173
Olieniveau ............................................. 170, 171
Oliepeilstok ........................................... 170, 171
Onder de motorkap ...............................168, 169
Onderhoudscontroles ................................... 115
Onderhoudsindicator ......................................26
Ontdooien............................................61, 66, 67
Ontgrendelen ..................................................35
Ontgrendelen bagageruimte ........................... 43
Ontluchten brandstofsysteem .......................214
Ontwasemen ............................................. 61, 66
Opbergvakken ...........................................52, 71
Opbergvakken portieren ................................. 71
Openen bagageruimte ....................................43
Openen brandstofvulklep .............................154
Openen motorkap .........................................167
Openen portieren ............................................35
Openen zonnescherm panoramadak ............. 70
Opschakelindicator .......................................129
Overzicht zekeringen ....................................202
O
Menu ........................... 230, 232, 236, 244, 246,
248, 258, 260, 262, 278, 280
Menu's (audio) .............................. 244, 246, 248
Menu's (Touchscreen) ......................... 225, 229
Menustructuren display .......230, 232, 236, 244,
246, 248, 258, 260, 262, 278, 280, 309, 323
Milieu ....................................................... 44, 115
Milieubewust rijden ....................................... 115
Mistachterlicht ................................. 81, 199, 200
Mistlampen ............................................195, 196
Mistlampen vóór ........................81, 86, 198, 201
Monteren allesdragers ..................................165
Motorkap .......................................................167
Motorkapsteun ..............................................167
Motorolieniveaumeter ........................... 170, 171
MP3 (CD) ..............................................300-302
Kleurcode lak ................................................220
Klokje (instellen) .............................................. 33
Koelvloeistoftemperatuur ................................ 25
Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................25
Kofferdeksel sluiten ........................................43
Koplampverstelling .........................................85
Krik ........................................................188, 189
Panoramadak .................................................. 70
Park Assist .................................................... 147
Parkeerlichten ..... 77, 80, 83, 195-197, 199, 200
Peugeot Connect Assistance .......................223
Peugeot Connect Packs ...............................223
Peugeot Connect SOS .................................222
Plafonnier ........................................................68
Portieren sluiten .............................................. 37
Pyrotechnische gordelspanners .....................95
Navigatiesysteem......................... 230, 232, 236
Niveau brandstofadditief diesel ....................155
Niveau koelvloeistof ........................................25
Niveau remvloeistof ......28, 43, 67, 89, 170, 180
Niveau ruitensproeiervloeistof ........................ 89
Niveaus controleren .....................25, 28, 43, 67,
89, 168-170, 172, 180
Niveaus en controles ........................ 25, 28, 43,
67, 89, 168-170, 172, 180
Noodbediening achterklep .............................. 43
Noodoproep ..................................................222
Noodprocedure starten .................................209
Noodremassistentie ........................................90
Noodremassistentie (AFU) .............................90
Nulstelling onderhoudsindicator ..................... 28
Matte lak ........................................................181
Matten .............................................................71
Mat verwijderen ..............................................71
Laden accu....................................................210
Lampen vervangen ...................... 195, 199, 200
LED's .............................................................200
LED-verlichting .............................................200
Lekke band .................................................... 183
Lichtmetalen velgen ......................................181
Lichtschakelaar ......................................... 77, 80
Lokaliseren van de auto .................................. 36
Luchtfilter ................................................57, 173
Luchtfilter (vervangen) ............................57, 173
Luchtrecirculatie..............................................63
P
N
M
L
Index
330
208_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Tankbeveiliging .............................................156
Te laag brandstofniveau ...............................154
Telefoon ................................278, 280, 282-284
Temperatuurregeling.......................................63
Tijdelijke bandenspanning (met set) ............. 183
Tijd instellen ....................................................33
TMC (verkeersinformatie) ............................. 242
Toegang tot de achterbank .......................36, 51
Toevoer van buitenlucht ..................................63
Touchscreen .....................................29, 31, 153
Touchscreen (Menu's) ......................... 225, 229
Trekhaak ...............................................159, 160
T
Schakelaars stoelverwarming ........................52
SCR (Selective Catalytic Reduction) ............ 174
SCR-systeem .......................................... 21, 174
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ........................................... 122
Serienummer auto ........................................220
Set voor tijdelijke bandenreparatie ...............183
Sfeerverlichting ............................................... 69
Sjorogen .......................................................... 73
Slepen van een auto ..................................... 212
Sleutel .......................................................35, 37
Sleutel met afstandsbediening ...............45, 118
Sneeuwkettingen ..........................................158
Snelheidsbegrenzer .............................. 134, 139
Snelheidsregelaar ................................. 136, 139
Spaarfase ......................................................161
Spraakherkenning .................................271, 275
Starten...........................................................209
Starten van de auto............... 118, 119, 123, 126
Starten van de motor ....................................120
Stilzetten van de auto ................................... 118
Stoelen achter .................................................54
Stoelen verstellen ...............................36, 49, 51
Stoelverwarming .............................................52
Stop & Start ......................................16, 66, 131,
147, 154, 167, 208, 211
Streaming audio Bluetooth .......... 254, 256, 303
Stuurkolomschakelaars ................................297
Stuurslot ........................................................ 118
Supervergrendeling ........................................39
Synchroniseren afstandsbediening ................44
Synchroniseren van de afstandsbediening
.......44
S
Radio .................................... 250, 251, 254, 298
Radiozender .......................................... 250, 251
RDS ............................................................... 251
Regeling luchtopbrengst ................................. 63
Regeling luchtverdeling ..................................63
Regelmatige controles .................... 57, 121, 173
Regelmatig onderhoud .................................115
Regeneratie roetfilter ....................................155
Rembekrachtigingsysteem .............................90
Remblokken .......................................... 121, 173
Remlichten ............................................199, 200
Remmen ..........................................18, 121, 173
Remschijven..........................................121, 173
Reservewiel ..........................................188, 189
Reservoir ruitensproeiers ...............................89
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem ............153
Richtingaanwijzers
...... 80, 84, 195, 196, 199, 200
Rijadviezen ........................................... 117, 160
Rijstrookcontrolesystemen .............................90
Risicozones (update) ....................................241
Roetfilter ........................................................155
Ruitbediening ..................................................46
Ruitensproeier achter .....................................88
Ruitensproeiers ...............................................89
Ruitenwisser achter ........................................88
Ruitenwisserbladen vervangen ....................164
Ruitenwissers ............................................16, 87
Ruitenwisserschakelaar ............................87, 88
R
Veiligheidsgordels .............................93-95, 106
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen .......96,
100-102, 105, 107, 109-112
Ventilatie ..................................... 56-58, 61, 115
Ventilatieroosters ............................................56
Verbonden diensten ............................. 266, 268
Uitschakelen airbag passagier ...............96, 102
Updaten risicozones .....................................241
USB ...............................................................254
USB-aansluiting ............................. 72, 254, 301
USB-poort .....................................................254
V
U
.
Index
331
208_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Vergrendeling kofferdeksel .............................43
Verkeersinformatie (TA) ....................... 243, 299
Verkeersinformatie (TMC) ............................242
Verklikkerlampje remsysteem .........................18
Verklikkerlampjes ............................................14
Verklikkerlampje SCR-systeem ......................21
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ............15
Verlichting overdag ......................... 83, 195-197
Versnellingshendel .......................................115
Verwarming .......................................58, 61, 115
Voorgloeien (dieselmotor) ...............................15
Voorstoelen .........................................36, 49, 51
Zekeringen ....................................................202
Zekeringen vervangen ..................................202
Zekeringkast dashboard ...............................202
Zekeringkast motorruimte .............................202
Zij-airbags .................................................98, 99
Zijknipperlicht ................................................199
Zonnescherm (panoramadak) ........................70
Zuinig rijden ..................................................115
Waarschuwingssignaal sleutel in contact ....120
Waarschuwing vergeten verlichting ...............82
Webbrowser ..................................................267
Wiel demonteren ...........................................191
Wiel monteren ............................................... 191
Wiel verwisselen ...................................188, 189
Wifi-netwerkverbinding .................................268
Window-airbags ........................................98, 99
Z
W
01-16
Dit boekje behandelt alle beschikbare
uitrustingen van dit model.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk
deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje
bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe
eigenaar te geven.
Daarnaast zijn er stickers aanwezig in uw
auto om u te herinneren aan bepaalde
veiligheidsvoorschriften. Haal ze niet los; ze
kunnen de nieuwe eigenaar ook van pas komen.
Reproductie of vertaling van dit document,
zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van Automobiles
PEUGEOT.
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor
de auto bestemd is, slechts van een deel van
de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met
betrekking tot autowrakken, wordt voldaan
aan de in deze richtlijn gestelde doelen en
dat recycleerbare materialen worden gebruikt
voor de fabricage van producten die door
haar worden verkocht.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt
zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan
te brengen in de door haar gevoerde modellen
en de bijbehorende uitrusting en accessoires,
zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat
u dit te bieden.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische uitrustingen of
accessoires die niet onder een artikelnummer
in het assortiment van Automobiles
PEUGEOT voorkomen, kan storingen in
het elektronische systeem van uw auto
veroorzaken. Ga naar het PEUGEOT-netwerk
voor meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
- Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot
de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de
auto, uitsluitend voorbehouden aan het
PEUGEOT-netwerkofeengekwaliceerde
werkplaats waar de beschikking is over
geschikt gereedschap (kans op storingen in
de elektronische systemen die kunnen leiden
tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld als
deze aanwijzing niet wordt opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet door
Automobiles PEUGEOT zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens de
technische voorschriften van de fabrikant
zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van
de wettelijke en contractuele garanties.
Néerlandais
NE.16208.0070
www.peugeot.com
Instrumentenpaneel
22
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroom
accu *
permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet
correct gespannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof
in de tank.
Vanaf dit moment worden de laatste
liters brandstof in de tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter ( 45 liter bij
de BlueHDi-dieselmotor).
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
knippert met de wijzer
in het rode gebied.
Er zit nog een minimale hoeveelheid
brandstof in de tank.
Bandenspanning
te laag
permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met
het verklikkerlampje
Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
* Volgens land van bestemming.
Praktische informatie
154
Waarschuwing brandstofniveau
Als dit controlelampje gaat branden,
is het minimale niveau in de
brandstoftank bereikt. Er bevindt zich
nog ongeveer 5 liter brandstof in de
tank. Als het lampje knippert, is er nog
zeer weinig brandstof in de tank.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Bij het openen van de brandstoftankdop
kan een aanzuiggeluid van lucht
hoorbaar zijn. Dit is normaal en
komt doordat de afdichting van
het brandstofcircuit een onderdruk
veroorzaakt.
Brandstoftank
Inhoud van de tank: ongeveer 50 liter ( 45 liter bij de BlueHDi-dieselmotor).
Tanken
Veilig tanken:
) zet altijd de motor af,
) open de brandstoftankklep 1 ,
) steek de sleutel in de dop 2 en draai de
sleutel linksom,
) verwijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep 3 ,
) u kunt de auto aftanken, maar laat het
vulpistool nooit meer dan 3 keer
afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over een lege brandstoftank
(diesel) .
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal
5 liter brandstof te tanken.
1. Openen van de brandstoftankklep.
2. Openen van de tankdop.
3. De tankdop aan de brandstoftankklep
bevestigen.
7
Praktische informatie
155
Na het tanken:
) breng de dop aan,
) draai de sleutel naar rechts en verwijder
deze vervolgens uit de dop,
) sluit de brandstoftankklep.
Diesel
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door
het permanent branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding op het
display (volgens uitvoering).
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de
paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Brandstofadditief (diesel)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje Service in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display
(volgens uitvoering).
Brandstofafsluiter
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter
onderbroken.
Roet lter
Wanneer er brandstof wordt getankt
die niet geschikt is voor de motor
van uw auto, moet de tank worden
afgetapt en weer met de juiste
brandstof worden gevuld alvorens de
motor opnieuw kan worden gestart.
.
Audio en telematica
1
Noodoproep of Pechhulp
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
LED-lampje en een gesproken
bericht bevestigen dat de
oproep naar de helpdesk van
"PEUGEOT Connect SOS" is
verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene LED-lampje dooft.
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
PEUGEOT connect sos lokaliseert onmiddellijk
uw auto, neemt in uw landstaal** contact met
u op en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
"PEUGEOT connect SOS", "PEUGEOT connect
assistance" en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem beschikbaar
is en de lijst van beschikbare PEUGEOT CONNECT-
diensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op
de internetsite voor uw land bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
gedetecteerd, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
PEUGEOT Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de internetsite
voor uw land.
Type 1
Audio en telematica
2
PEUGEOT Connect Assistance
Bij een storing in het systeem kan er
wel met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect
SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "PEUGEOT connect
assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT
Connect SOS" en "PEUGEOT Connect
Assistance" en vervolgens op "PEUGEOT
Connect Assistance" om te bevestigen.
Als het oranje lampje blijft branden, moet de
noodbatterij worden vervangen.
In beide gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend
reparateur.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Het knipperen en vervolgens
doven van het oranje lampje duidt
op een storing in het systeem.
Wanneer u uw auto buiten het netwerk
van het Merk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze
diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de diensten
PEUGEOT CONNECT aan de klant,
behoudt de fabrikant zich het recht
voor om op elk willekeurig moment
het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
"PEUGEOT connect sos" en "PEUGEOT connect
assistance" en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem beschikbaar
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of
op de internetsite voor uw land bekijken.
.
Audio en telematica
3
Urgence-noodoproep of Assistance-pechhulpoproep
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en een geluidssignaal
bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "PEUGEOT
Connect SOS"* is verstuurd.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale "PEUGEOT Connect
SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto,
neemt in uw landstaal contact met u op**
en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
"PEUGEOT Connect Assistance" en "PEUGEOT
Connect SOS" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of
op de internetsite voor uw land bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
PEUGEOT Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de internetsite
voor uw land.
Type 2
Audio en telematica
4
PEUGEOT Connect Assistance
Wanneer u uw auto buiten het netwerk
van het Merk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze
diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT, behoudt de fabrikant zich
het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de
auto te wijzigen.
Bij een storing in dit systeem kan er
met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
Werking van het systeem
Voor alle landen uitgezonderd Rusland,
Wit-Rusland en Kazachstan.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
Bij het aanzetten van het contact,
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Het rode lampje knippert en dooft
vervolgens: er is een storing in
het systeem.
Het rode lampje blijft branden: er
is een storing in het systeem.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
"PEUGEOT Connect Assistance" en "PEUGEOT
Connect SOS" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of
op de internetsite voor uw land bekijken.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect
SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT
Connect SOS" en "PEUGEOT Connect
Assistance"en vervolgens op "PEUGEOT
Connect Assistance" om te bevestigen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
Urgence-oproep of Assistance-oproep niet
meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
.
Audio en telematica
5
7 inch touchscreen
GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 6
Stuurkolomschakelaars 8
Menu's 9
Navigatie 10
Navigatie - routebegeleiding 18
Verkeer 22
Radio Media 24
Radio 30
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
32
Media 34
Instellingen 38
Internetdiensten 46
MirrorLink
TM
46
CarPlay
®
50
Telefoon 52
Veelgestelde vragen 60
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, worden de
elektrische functies uitgeschakeld die in werking zijn.
Zie de rubriek over de eco-mode.
Audio en telematica
6
Basisfuncties
Gebruik de toetsen links van het touchscreen
om de menucarrousellen te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Als het bijzonder warm is, kan het systeem
gedurende minimaal 5 minuten overgaan
in de waakstand (volledig uitschakelen van
het scherm en het geluid).
.
Audio en telematica
7
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio FM / DAB* / AM*.
- "USB"-stick.
- CD-speler (in het dashboardkastje)*.
- Smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en
streaming-verzending via Bluetooth*.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in
de bovenste balk van het touchscreen, is
het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst
met zenders (of titels, afhankelijk van de
geluidsbron) te kiezen.
Het is een "resistief" scherm dat voelbaar
aangeraakt moet worden, met name
bij bewegingen (door een lijst bladeren,
scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes
aanraken is niet voldoende. Als het scherm
met meerdere vingers wordt aangeraakt,
worden de commando's niet opgevolgd.
Het scherm kan ook worden bediend
als u handschoenen draagt. Dankzij
deze technologie kan het scherm bij elke
temperatuur worden gebruikt.
Als het zeer warm is in het interieur, kan het
geluidsvolume worden beperkt om het systeem
te beschermen. Zodra de temperatuur in het
interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke
instelling weer worden gebruikt.
Gebruik voor het schoonmaken van
het display een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje)
zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet met een puntig
voorwerp aan.
Raak het scherm niet met vochtige
handen aan.
Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk,
ook voor verkeersinformatieberichten (TA) en
navigatieaanwijzingen).
Druk op Menu om het keuzemenu
voor de menu's weer te geven.
Druk op SRC om het keuzemenu
voor de geluidsbronnen weer te
geven.
Bij draaiende motor wordt het geluid
onderbroken door de toets in te
drukken.
Bij afgezet contact wordt het systeem
ingeschakeld door de toets in te
drukken.
Audio en telematica
8
Stuurkolomschakelaars
Indrukken: onderbreken/hervatten
van de geluidsweergave.
Verhogen van het volume.
Wijzigen van de geluidsbron: radio,
multimedia.
Radio, draaien: automatisch zoeken
naar de vorige/volgende zender.
Radio, indrukken: toegang tot de
voorkeuzezenders.
Media, draaien: vorige/volgende
nummer.
Indrukken: een keuze bevestigen.
Verlagen van het volume.
Telefoon: telefoon opnemen.
Tijdens gesprek: toegang tot het
telefoonmenu (gesprek beëindigen,
privacy-modus, handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren, huidig
gesprek beëindigen; als de telefoon
niet wordt gebruikt, toegang tot het
telefoonmenu.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: afspeellijst weergeven.
Radio, ingedrukt houden: lijst van
ontvangen zenders bijwerken.
.
Audio en telematica
9
Menu's
Instellingen
Rad Media
Navigatie
RijdenInternetdiensten Telefoon
Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer, ...)
en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, ...).
Selecteren van een geluidsbron of een zender,
weergeven van foto's.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
Toegang tot de boordcomputer.
Inschakelen, uitschakelen en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Gebruiken van bepaalde apps van uw
smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon.
Toegang tot de functie CarPlay
®
na het
aansluiten van de USB-kabel van uw
smartphone.
(Volgens uitrusting)
(Volgens uitvoering)
Audio en telematica
10
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatie
Navigatie Berekeningscriteria
.
Audio en telematica
11
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Instellingen
Navigatie
Bestemming invoeren Weergeven van de meest recente bestemmingen.
Berekeningscriteria
Snelste
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria
gekozen traject weergegeven.
Kortste
Tijd/afstand
Ecologisch
Tol
Veerbot
Verkeer
Exact-Dichtb.
Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten.
Bevestigen De opties opslaan.
Huidie locatie opslaan Het actuele adres opslaan.
De navigatie stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Spraakweergave
Het stemvolume en het opnoemen van
straatnamen instellen.
Route omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een
bepaalde afstand.
Navigatie
Weergeven als tekst.
Inzoomen.
Uitzoomen.
Weergeven op volledig scherm.
De kaart verplaatsen met de pijlen.
Kaart tweedimensionaal weergeven.
Audio en telematica
12
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Zie de rubriek "Telefoon" voor
het gebruik van de functies van
de telefoon.
Zie de rubriek "Telefoon" voor
het beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Adres
Bestemming invoeren
Contacten
.
Audio en telematica
13
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Bestemming
invoeren
Adres
Act. plaats
Het adres instellen.Point of Interest
Stadscentrum
Opslaan Het actuele adres opslaan.
Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Contacten
Adresbestanden
Een contact selecteren en de route naar diens
adres berekenen.
Raadplegen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
Op de kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te
bekijken.
Etappe&route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of
het routeplan bekijken.
Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Audio en telematica
14
Pont of Interest zoeken
Navigatie
Point of Interest weergeven op kaart
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
.
Audio en telematica
15
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
POI zoeken
Alle POI's
Lijst van beschikbare categorieën.
Na het kiezen van de categorie de Points of
Interest selecteren.
Auto
Rest./ hotels
Persoonlijk
Zoeken De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
POI weergeven
Alles selecteren
De instellingen voor de weergave van de POI kiezen.Verwijderen
POI's importeren
Bevestigen De opties opslaan.
Audio en telematica
16
Wisselen
tussen
twee
menu's.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Traffic-berichten
Instellingen
Route omleiden
Config. kaart
Navigatie
Config. kaart
Instellingen
Instellingen
.
Audio en telematica
17
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Traffic-berichten
Op de route
De keuzes voor de meldingen en het
filtergebied instellen.
Rondom auto
Op bestemming
Omleiden
Afwijken over een afstand van
Route herberekenen
Afsluiten Uw keuzes opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Config. kaart
Richting
Noorden boven
De weergave en de richting van de kaart kiezen.
Rijrichting boven
In perspectief
Kaarten
Kenmerk
Kaartkleur "dag"
Kaartkleur "nacht"
Dag-/nachtst. automat.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Rekencriteria
De keuzes vastleggen en het stemvolume en
het opnoemen van straatnamen selecteren.
Spraak
Waarschuwing!
Opties traffic
Bevestigen Uw keuzes opslaan.
Audio en telematica
18
Navigatie - routebegeleiding
Een bestemming kiezen
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Opslaan" om het adres
als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Selecteer "Bevestigen".
Druk op "Zie route op de kaart" om
de navigatie te starten.
Selecteer "Adres".
Kies het "Land:" in de
weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier
de "Plaats:" of de postcode,
de "Straat:", het "N°:".
Druk elke keer op Bevestigen.
Selecteer "Navigeren".
Kies de overige criteria: "Tol",
"Veerboot", "Verkeer", "Exact",
"Dichtb.".
Kies de navigatiecriteria: "Snelste"
of "Kortste" of "Tijd/afstand" of
"Ecologisch".
Druk om de navigatie-informatie te
wissen op "Instellingen".
Druk op "De navigatie stoppen".
Druk om de navigatie te hervatten op
"Instellingen".
Druk op "De navigatie hervatten".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een nieuwe bestemming
Of
.
Audio en telematica
19
Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer het adres in de
weergegeven lijst.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Navigeren".
Naar een contact uit het
telefoonboek
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Contacten".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer de bestemming
uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" om de navigatie te
starten.
Om de functie "Navigatie naar een
contact uit het telefoonboek" te kunnen
gebruiken moet het adres van het contact
zijn ingevoerd in het telefoonboek.
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" of druk op "Zie route
op de kaart" om de navigatie te
starten.
Audio en telematica
20
Naar GPS-coördinaten
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Adres".
Stel de "Lengtegraad:"
en vervolgens de
"Breedtegraad:" in.
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" of druk op "Zie route
op de kaart" om de navigatie te
starten.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een punt op de kaart
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Op de kaart".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Door in te zoomen op de kaart worden
ingevoerde punten zichtbaar.
Door enige tijd op een punt te drukken worden
de gegevens ervan weergegeven.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "POI zoeken".
Selecteer "Alle POI's",
Of
"Auto",
Of
"Rest./ hotels".
.
Audio en telematica
21
Bij de jaarlijke update van de
kaartgegevens krijgt u ook de
beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de
Risicozones/Gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://peugeot.navigation.com.
Audio en telematica
22
Instellen
waarschuwingsmeldingen
Risicogebieden / Gevarenzones
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Waarschuwing!".
U kunt nu de melding voor Risicogebieden
inschakelen en vervolgens kiezen voor:
- "Geluidssignaal"
- "Alleen waarschuw. bij navi."
- "Alleen snelheidswaarschuw."
- "Snelheidsbeperking weergeven"
- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment
van de melding en het passeren van de
Risicogebieden instellen.
Selecteer "Bevestigen".
Deze waarschuwings- en weergavefuncties
zijn alleen beschikbaar als de
Risicogebieden vooraf zijn gedownload en
in het systeem zijn geïnstalleerd.
Verkeer
Verkeersinformatie
Weergave van berichten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Traffic-berichten".
Stel de filters
"Op de route",
"Rondom",
"Op bestemming" in om een meer
gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
.
Audio en telematica
23
Selecteer de melding in de
weergegeven lijst.
Selecteer het vergrootglas om
gesproken berichten te ontvangen.
Filters instellen
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Opties traffic".
Selecteer:
- "Nieuwe berichten melden",
- "Spraakweergave berichten",
Verfijn vervolgens het gebied van
het filter.
Selecteer "Bevestigen".
Wij adviseren een filtergebied van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen
TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie
met betrekking tot de verkeersomstandigheden die
in real time wordt ontvangen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra het
verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersberichten beluisteren
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op de secundaire
pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Spraak".
Schakel "Verkeer (TA)" in
of uit.
Audio en telematica
24
Radio Media
Niveau 1 Niveau 2
Lijst van FM-zenders
Opslaan
.
Audio en telematica
25
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Rad Media
Lijst
Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren.
Rad Media
Bron
FM-radio
Selecteer de bron.
DAB-radio
AM-radio
USB
CD
MirrorLink
TM
CarPlay
®
iPod
Bluetooth
AUX
Rad Media
Opslaan
Druk op een lege plek en vervolgens op
"Opslaan".
Audio en telematica
26
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Foto's
Lijst van FM-zenders
.
Audio en telematica
27
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Rad Media
Secundaire pagina
Lijst zenders
Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren.
Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.
Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Rad Media
Secundaire pagina
Foto's
Startscherm
De geselecteerde foto op het startscherm
weergeven.
Draaien De foto 90° draaien.
Alles selecteren
Alle foto's van de lijst selecteren.
Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.
Diavoorstelling
Vorige foto.
De foto's op het volledige scherm weergeven.
Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de
volgende formaten: .gif, .jpg, .bmp, .png.
Pauzeren/afspelen.
Volgende foto.
Vol scherm
De geselecteerde foto op het volledige scherm
weergeven.
Audio en telematica
28
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Instellingen
Instellingen
Instellingen
.
Audio en telematica
29
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Rad Media
Secundaire pagina
Lijst met media
Weergeven van het meest recent gebruikte medium.
Rad Media
Secundaire pagina
Instellingen
Media
Instellingen
Willekeurig afspelen (alle
nummers)
De instellingen voor het afspelen kiezen.
Willekeur. afspelen
(huidig album):
Continu herhalen
Versterking AUX
Radio
Instellingen
Volgen RDS
De instellingen in - of uitschakelen.
Volgen DAB/FM
Weergave Radio Text
Diaweergave digitale
radio
Berichten
Instellingen
Verkeersinformatie (TA)
De instellingen in - of uitschakelen.
Nieuws - Weer
Sport - Programma-info
Waarschuw. -
Onvoorziene situaties
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
30
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer Opslaan.
Selecteer indien nodig een andere
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
AM-radio.
Automatisch zenders zoeken
Selecteer FM-radio.
AM-radio.
Druk op de secundaire pagina.
Of
Selecteer een in de lijst
opgeslagen zender.
Selecteer FM-radio.
Selecteer de radiozender
in de weergegeven lijst.
Selecteer Lijst updaten om de lijst
bij te werken.
Selecteer Lijst op de hoofdpagina.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Radio
Wijzigen van een frequentieSelecteren van een zender
VERVOLGENS
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door
PEUGEOT is goedgekeurd, zoals een
op de 12V-aansluiting aangesloten
lader met USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Selecteer Lijst zenders op de
secundaire pagina.
Of
Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om
automatisch te zoeken naar de zender met een
hogere of lagere frequentie.
Of
Om een opgeslagen zender te selecteren.
.
Audio en telematica
31
Selecteer een zender of een frequentie (zie de
desbetreffende rubriek).
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Radio".
Schakel "Volgen RDS" in
of uit.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Druk op "Opslaan".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Door een nummer ingedrukt te houden wordt
de zender onder dat nummer opgeslagen.
Druk op Frequentie.
Voer de volledige frequentie (bijv.:
92.10 MHz) in met het toetsenbord en
druk op Bevestigen.
Veranderen van radiozender
Door te drukken op de naam van de huidige
radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.
Druk op de naam van de door u gekozen
andere radiozender om van zender te
veranderen.
Of
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Opslaan".
Een zender opslaan
RDS inschakelen en uitschakelen
OF
VERVOLGENS
Door op deze toets te drukken
worden de zenders achtereenvolgend
opgeslagen.
Oproepen van opgeslagen zenders
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt
de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie
hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders
zijn echter niet in het hele land te ontvangen,
omdat de frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de zender
tijdens het rijden kan wegvallen.
Audio en telematica
32
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de
"Radiotekst" van de
beluisterde radiozender.
Selecteren van de
geluidsbron.
Weergave van de "DAB+"-
band.
Weergave van de naam van de
radiozender waarop is afgestemd.
Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van
geluidsbronnen en de lijst met zenders (of
titels, afhankelijk van de geluidsbron).
Selecteren van de
radiozender.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 15
Kort indrukken: selecteren
van de opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: opslaan
van een radiozender.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Weergave van de naam
en het nummer van de
beluisterde "multiplex" (ook
wel "bundel" genoemd).
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Als de beluisterde "DAB+"-zender niet in "FM" beschikbaar
is, wordt de optie "DAB+ FM" grijs weergegeven.
Journaline
®
is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.
Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.
Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.
.
Audio en telematica
33
Selecteer het veranderen van
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "DAB-radio".
Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina.
Selecteer de radio in de weergegeven lijst.
Druk op "Rad Media" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Radio".
Selecteer "Volgsysteem
digitale zender/FM" en
vervolgens "Bevestigen".
Volgsysteem DAB+ / FMDigitale radio
"DAB+" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met het "Volgen DAB/FM"
dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het "Volgen DAB/FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het
systeem overschakelt op de analoge
"FM"-zender en kan het geluidsvolume
veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB+".
Digitale radio zorgt voor een
betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grafische informatie
weer te geven met actualiteiten van
de beluisterde radiozender. Selecteer
"Lijst" op de primaire pagina.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB+"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-
zender (optie "DAB+/FM" grijs weergegeven)
of als het "Volgen DAB/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
of
Selecteer "Lijst zenders" op de
secundaire pagina.
Audio en telematica
34
Media
USB-aansluiting Geluidsbron kiezen
Via de toets SRC (bron) op het
stuurwiel kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele
minuten duren nadat het apparaat voor de
eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Extra aansluiting (AUX-ingang)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Deze audiobron kan alleen worden gebruikt als
de optie "Extra aansluiting" is geactiveerd in de
"Media"-instellingen.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Selecteer de geluidsbron.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
CD-speler
Plaats de CD in de speler.
Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
.
Audio en telematica
35
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate
van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens
(bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten.
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of
bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer
dan één standaard voor het branden te
gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
in (maximaal 4 x) voor een optimale
geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
.
Audio en telematica
37
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek "Telefoon" en vervolgens "Bluetooth".
Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie "Herhalen"
van de Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die
van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists /
audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
Audio en telematica
38
Niveau 1
Instellingen
Niveau 2
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Audio-instellingen
.
Audio en telematica
39
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Audio-instellingen
Geluid De geluidssfeer kiezen.
Verdeling Verdeling van het geluid door het Arkamys
®
-systeem.
Effecten
Het geluidsvolume selecteren of het volume
koppelen aan de wagensnelheid.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Spraak
Het geluidsvolume van de stem instellen en
kiezen voor het opnoemen van straatnamen.
Bevestigen Uw instellingen opslaan.
Instellingen
Scherm uit
Functie waarmee de verlichting van het scherm
kan worden uitgeschakeld.
Door op het scherm te drukken wordt de verlichting weer ingeschakeld.
Audio en telematica
40
Eenheden
Display
Configuratie
Instellen datum en tijd
Fabrieksinstellingen
Niveau 1 Niveau 2
.
Audio en telematica
41
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Systeeminstelling
Eenheden
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur kiezen.
Gegevens wissen
De gewenste gegevens in de lijst selecteren en
vervolgens op Wissen drukken.
Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Tijd/datum
Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen.
Instellingen
Secundaire pagina
Scherminst.
Automatische tekstweergave uitschakelen
De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens
bevestigen.
Animaties uitschakelen.
Bevestigen
Audio en telematica
42
Taalkeuze
RekenmachineConfiguratie
Kalender
Niveau 1 Niveau 2
.
Audio en telematica
43
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Talen
Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Instellingen
Secundaire pagina
Rekenmachine
De rekenmachine selecteren.
Instellingen
Secundaire pagina
Kalender
De kalender selecteren.
Audio en telematica
44
Audio-instellingen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Geluid"
Of
"Verdeling".
Of
"Effecten".
Of
"Beltonen".
Of
"Spraak".
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt voor
een betere geluidsverdeling in het interieur.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke
verdeling dankzij het Arkamys
©
-systeem) in
de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de weergave
af te stemmen op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie
met 6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Geluid, Bass:,
Treble:, Loudness) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen "Verdeling" en
"Balans" zijn voor alle geluidsbronnen
gelijk.
- "Geluid" (6 verschillende opties).
- "Bass:".
- "Treble:".
- "Loudness" (inschakelen/
uitschakelen).
- "Verdeling", ("Bestuurder", "Alle
passagiers", "Alleen vóór").
- "Geluidssignaal bij aanraken
touchscreen".
- "Volume gekoppeld aan snelheid"
(inschakelen/uitschakelen).
.
Audio en telematica
45
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina.Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Systeeminstelling". Selecteer "Tijd/datum" om de
tijdzone, de synchronisatie met
het GPS, de tijd en het formaat en
vervolgens de datum te wijzigen.
Selecteer "Scherminst.".
Selecteer "Eenheden" om de
eenheden voor afstand, verbruik en
temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Schakel in of uit: "Automatische
tekstweergave uitschakelen" en
"Animaties uitschakelen.".
Selecteer "Gegevens wissen" om
de lijst met laatste bestemmingen, de
persoonlijke points of interest en de
contacten uit het telefoonboek te wissen.
Selecteer "Rekenmachine" om de
rekenmachine weer te geven.
Vink de instelling(en) aan en
selecteer "Verwijderen".
Selecteer "Kalender" om de
kalender weer te geven.
Selecteer "Fabrieksinstellingen"
om terug te gaan naar de
standaardinstellingen.
Instellingen van het
systeem wijzigen
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd of wintertijd
(afhankelijk van het land).
Audio en telematica
46
MirrorLink
TM
Optioneel afhankelijk van de
smartphone en het besturingssysteem.
Internetdiensten
.
Audio en telematica
47
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het
rijden verboden. Het gebruik van
de smartphone vraagt namelijk veel
aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met de
MirrorLink
TM
-technologie.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Om te zorgen voor
een optimale communicatie tussen
de smartphone en het systeem
moet de smartphone in ieder geval
worden ontgrendeld. Houd het
besturingssysteem van uw smartphone
en de datum en tijd op zowel de
smartphone als het systeem up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Tijdens het aansluiten van de smartphone op
het systeem is het raadzaam de Bluetooth
®
-
functie van de smartphone te activeren
Open de app via uw smartphone
(optioneel afhankelijk van
de smartphone en het
besturingssysteem).
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Tijdens de procedure worden verschillende schermen
weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling
met bepaalde functionaliteiten te accepteren.
Accepteer deze om de verbinding tot stand te
brengen en te voltooien.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "MirrorLink
TM
" om
de functie in het systeem te
activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt
een scherm weergegeven met daarop de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Als dit slechts één app betreft, wordt deze
automatisch geactiveerd.
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar
om de spraakherkenningsfunctie van uw
smartphone via het systeem te activeren.
Voor de spraakherkenningsfunctie is een
compatibele smartphone nodig die vooraf
via Bluetooth met het systeem van de auto is
verbonden.
Spraakherkenning
Opmerkingen:
- indien u een compatibele
smartphone bezit, kan het
nodig zijn een speciale app te
downloaden die de "MirrorLink
TM
"-
verbinding mogelijk maakt.
Druk op "Internetdiensten" op
het scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Audio en telematica
48
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
.
Audio en telematica
49
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Internetdiensten
MirrorLink
TM
Weergeven van of terugkeren naar de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Weergeven van een menulijst afhankelijk van de
eerder geselecteerde app.
"Back": huidige bewerking annuleren,
omhooggaan in de menustructuur.
"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina
"Modus auto".
Weergeven van de eerste pagina van de
"Internetdiensten".
Audio en telematica
50
CarPlay
®
.
Audio en telematica
51
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay
®
-
technologie.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig; het
is daarom raadzaam het besturingssysteem
van uw smartphone up to date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
zal de functie "Telefoon" overgaan
in de functie "CarPlay" op het menu-
overzicht.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®-
interface weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®-
interface weer te geven.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar
om de spraakherkenningsfunctie van uw
smartphone via het systeem te activeren.
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Tijdens de procedure worden één of
meerdere schermen weergegeven
waarin u wordt gevraagd de koppeling
met bepaalde functionaliteiten voor de
verbinding te accepteren.
Druk op "Internetdiensten" op
het scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Sluit de USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als hij
is verbonden met de USB-kabel.
Of
Spraakherkenning
Als het telefoonmenu wordt weergegeven,
wordt bij het aansluiten van de USB-kabel
automatisch overgegaan op de weergave van
de CarPlay-modus.
Als een ander menu wordt weergegeven,
geeft bij het aansluiten van de USB-kabel
een melding in de bovenste balk weer dat de
CarPlay-modus is geactiveerd.
Druk op Openen om de CarPlay-modus weer
te geven.
Audio en telematica
52
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Contacten
Gesprekkenlijst
.
Audio en telematica
53
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Gesprekkenlijst
Alle oproepen
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Ontvangen
Verzonden
Contacten
Vergrootglas
Raadplegen
Aanmaken
Bellen
Telefoon
Contacten
Adresbestanden
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Raadplegen
Aanmaken
Wijzigen
Verwijderen
Alles wissen
Op naam
Bevestigen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
Audio en telematica
54
Bluetooth (apparatuur)
Opties Telefoon
Gedetecteerde apparatuur
Telefoon -verbinding
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
.
Audio en telematica
55
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
-verbinding
Secundaire pagina
Bluetooth
verbinding
Zoeken Externe apparatuur zoeken.
Verbinden /Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde
externe apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Telefoon
-verbinding
Secundaire pagina
Zoeken naar
apparatuur
Gedetecteerde apparatuur
Telefoon
Het zoeken naar externe apparatuur starten.Streaming audio
Internet
Telefoon
-verbinding
Secundaire pagina
Opties Telefoon
In de wacht
De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw
telefonische gesprekspartner het gesprek met de
passagier niet kan horen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Geheugenstatus
Gebruikte en beschikbare items, percentage
gebruik van intern telefoonboek en van de
contacten via Bluetooth.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
56
Bluetooth
®
-telefoon
koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat.
Snelle procedure via de telefoon
Selecteer in het menu Bluetooth van uw
telefoon de systeemnaam in de lijst met
gedetecteerde apparatuur.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Procedure via het systeem
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"
(configuratie van de telefoon).
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth verbinding".
Selecteer "Zoeken naar
apparatuur".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de gewenste
telefoon en kies
"Bevestigen".
Voer een code van minimaal 4 cijfers
in om verbinding te maken en
"Bevestigen".
Voer dezelfde code in de telefoon in om de
verbinding tot stand te brengen.
Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden
met de volgende profielen:
- "Telefoon" (handsfree set, alleen telefoon),
- "Streaming audio" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Internet" (alleen webbrowser als uw
telefoon compatibel is met de norm
Bluetooth Dial-Up Networking "DUN").
Selecteer één of meer profielen en bevestig uw
keuze.
.
Audio en telematica
57
De beschikbaarheid van diensten hangt
af van het GSM-netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparatuur. Controleer in de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon
en informeer bij uw provider welke
diensten voor u toegankelijk zijn.
Het systeem kan maar één profiel
kiezen als de telefoon geen extra
functies heeft. U kunt de drie profielen
als standaardinstelling kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de
site www.peugeot.nl.
De herkende telefoon
wordt weergegeven in de
lijst.
Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere
keer dat het contact wordt aangezet, worden
gevraagd om de automatische verbinding te
accepteren.
Als bij terugkomst in de auto de laatst
aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig
is, wordt deze automatisch herkend en binnen
ongeveer 30 seconden na het aanzetten van
het contact is de koppeling automatisch tot
stand gebracht (Bluetooth actief).
Om het profiel van de automatische verbinding
te veranderen moet u de telefoon in de
lijst selecteren en vervolgens de gewenste
instelling selecteren.
Het is afhankelijk van het type telefoon
of het systeem u vraagt om toestemming
voor de overdracht van uw telefoonboek.
Zo niet, selecteer dan
"Updaten".
Verbinding maken met een
Bluetooth
®
-apparaat
Automatisch opnieuw verbinding maken
Als het contact wordt aangezet, wordt er
automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de
telefoon waarmee verbinding was toen het contact
de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen
voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Handmatig verbinding maken
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth" om de lijst
van gekoppelde apparaten weer te
geven.
Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken.
Druk op "Zoeken naar apparatuur".
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Audio en telematica
58
Beheer van
telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden
gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de
lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth" om de lijst
van gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Selecteer de randapparatuur in de lijst.
Selecteer "Zoeken naar
apparatuur"
Of
"Verbinden / Loskoppelen" om via
Bluetooth verbinding te maken met
de geselecteerde randapparatuur of
de verbinding te verbreken.
Of
"Verwijderen" om de koppeling te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
Selecteer "Ophangen".
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
.
Audio en telematica
59
Selecteer "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Gesprekkenlijst".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contacten".
Selecteer "Raadplegen".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen in het
"internationale formaat".
Of
" Wijzigen" om het geselecteerde
contact te wijzigen.
Of
"Verwijderen" om het geselecteerde
contact te verwijderen.
Of
"Alles wissen" om alle informatie
van het geselecteerde contact te
verwijderen.
Selecteer "Op naam" om de lijst met
contacten te raadplegen.
Audio en telematica
60
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
Veelgestelde vragen
Navigatie
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Info-Service" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding
van "Risicogebieden" die
niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of
op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Risicogebieden"
te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen
buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment
van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.
.
Audio en telematica
61
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen.
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het
systeem is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat
het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Audio en telematica
62
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen,
tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in
de lijst is veranderd.
Houd de toets "List" van de stuurwielbediening
ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken
of druk op de functie van het systeem: "Lijst
updaten".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
.
Audio en telematica
63
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone verbinding
maak met de telefoonfunctie
en ik hem gelijktijdig op de
USB-poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt
voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan
worden. Bij apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte
van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler
is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
audio-installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige tijd
wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem
een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
Audio en telematica
64
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0 en kies geen klankkleur.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
.
Audio en telematica
65
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden de
instellingen van de balans
uitgeschakeld.
Na het selecteren van de
modus "Alle passagiers"
vind ik de geluidsverdeling
niet goed meer.
De geluidsverdeling "Alle passagiers" kunt u programmeren. Wijzig de instelling van de geluidsverdeling met
de cursor op het touchscreen.
Instellingen
Audio en telematica
66
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume:,
Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:,
Balans) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness AAN te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
.
Audio en telematica
67
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op www.peugeot.nl (services) kunt u bekijken of
uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten komen
dubbel voor in de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen
SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
Telefoon
Audio en telematica
68
Brandstof voor
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en
verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden.
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de
motor beschadigen. In bepaalde landen
kan het nodig zijn een specifieke
brandstofsoort te gebruiken (specifiek
octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking
van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met
uw dealer.
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Neem voor meer informatie contact op met het netwerk
van het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Welke brandstoffen zijn
geschikt?
Diesel voor lage temperaturen
Bij temperaturen lager dan 0°C (+32°F) kan de
stolling van paraffine in zomerdiesel storingen
in het brandstofsysteem veroorzaken. Om dat
te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de brandstoftank voor minimaal 50%
gevuld te houden.
Als desondanks bij temperaturen lager
dan -15°C (+5°F) de motor moeilijk aanslaat,
is het raadzaam de auto enige tijd in een
verwarmde garage of werkplaats te laten staan.
16CAR.A070
*16CAR.A070*
4

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-208---2015

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 208 - 2015 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 208 - 2015 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 9,46 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 208 - 2015

Peugeot 208 - 2015 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 304 pagina's

Peugeot 208 - 2015 Gebruiksaanwijzing - English - 341 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info