338273
110
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/262
Pagina verder
FORD TRANSIT Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue
productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder
moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en
door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal
vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: (CG3527nl) 09/2011 20110826123547
Inleiding
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht van symbolen.................................7
Onderdelen en accessoires...........................7
Speciale notificaties ........................................7
In één oogopslag
In één oogopslag ..............................................8
Bescherming van
inzittenden
Werking...............................................................15
Veiligheidsgordels vastmaken...................16
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen..........................................................17
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap..............................................18
Passagiersairbag uitschakelen..................18
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties.........................................20
Programmeren van de
afstandsbediening....................................20
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen...................21
Motorstartblokkering
Werking..............................................................26
Gecodeerde sleutels.....................................26
Immobilisatiesysteem inschakelen.........26
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......26
Alarm
Werking...............................................................27
Alarm inschakelen.........................................28
Alarm uitschakelen.......................................28
Stuurwiel
Audiobediening...............................................29
Spraaksturing..................................................30
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers.................................................31
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.................................................31
Voorruitsproeiers............................................32
Achterruitwissers en -sproeiers................32
Ruitenwisserbladen controleren..............33
Ruitenwisserbladen vervangen.................33
Verlichting
Verlichtingsbediening...................................35
Dagrijlicht..........................................................36
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting.....................................................36
Voorste mistlampen.....................................36
Mistachterlichten............................................37
Koplamphoogte afstellen...........................37
Waarschuwingsknipperlichten..................37
Richtingaanwijzers.........................................37
Interieurverlichting.........................................38
Tredeverlichting..............................................39
Gloeilampen vervangen..............................39
Gloeilampentabel..........................................48
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten......................49
Buitenspiegels.................................................49
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.............................................49
Schuifruiten......................................................50
Achterste zijruiten..........................................50
Instrumentenpaneel
Meters..................................................................51
1
Inhoudsopgave
Waarschuwings- en
indicatielampen..........................................53
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties......................................................57
Infodisplays
Algemene informatie....................................58
Infoberichten...................................................60
Persoonlijke instellingen..............................63
Klimaatregeling
Werking..............................................................66
Ventilatieroosters..........................................66
Handmatige klimaatregeling.....................67
Verwarmde ruiten en spiegels..................69
Extra verwarming...........................................69
Stoelen
De juiste zitpositie innemen.......................74
Voorstoelen......................................................74
Achterbank.......................................................76
Hoofdsteunen..................................................77
Verwarmde stoelen.......................................78
Gemaksfuncties
Klok......................................................................79
Kaartjeshouders.............................................79
Aansteker..........................................................79
Asbak.................................................................80
Extra voedingsaansluitingen ....................80
Bekerhouders..................................................80
Opbergruimtes.................................................81
Flessenhouder..................................................81
Vloermatten.....................................................82
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..........................................................................82
USB-poort........................................................82
Motor starten en stoppen
Algemene informatie....................................83
Contactslot.......................................................83
Een benzinemotor starten..........................83
Een dieselmotor starten.............................84
Dieselroetfilter.................................................85
Motor uitschakelen.......................................85
Start/stop knop
Werking..............................................................86
Start/stop knop gebruiken.........................86
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen..............................88
Brandstofkwaliteit - Benzine....................88
Brandstofkwaliteit - Diesel........................88
Katalysator.......................................................89
Tankklep............................................................89
Tanken...............................................................90
Brandstofverbruik..........................................90
Technische specificatie...............................90
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.........95
Aandrijving op alle wielen...........................95
Remmen
Werking..............................................................96
Tips voor rijden met ABS ...........................96
Parkeerrem.......................................................96
Stabiliteitsregeling
Werking..............................................................97
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.....................................97
Aandrijfregeling
Werking..............................................................99
Gebruik maken van aandrijfregeling......99
2
Inhoudsopgave
Regeling voor bergop rijden
Werking............................................................100
Regeling voor bergop rijden
gebruiken....................................................100
Parkeerhulp
Werking............................................................102
Gebruik maken van de parkeerhulp......102
Achteruitkijkcamera
Werking............................................................104
Achteruitkijkcamera gebruiken...............104
Snelheidsregeling (Cruise
Control)
Werking............................................................108
Gebruik maken van
snelheidsregeling.....................................108
Automatische snelheidsbe-
grenzer (ASL)
Werking.............................................................110
Transport
Algemene informatie.....................................111
Bevestigingspunten voor lading................111
Dakrekken en bagagedragers....................113
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger......................114
Tips voor het rijden
Inrijden...............................................................115
Gereduceerd motorvermogen..................115
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden...........................115
Wat te doen bij pech
Eerstehulpset..................................................116
Gevarendriehoek...........................................116
Nooduitgang...................................................116
Staat na een aanrijding
Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer.......................................117
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders.....................118
Een zekering vervangen.............................120
Specificatie-overzicht zekeringen..........120
Bergen van de auto
Sleeppunten...................................................129
Auto op vier wielen slepen........................129
Auto op vier wielen slepen - AWD.........130
Onderhoud
Algemene informatie....................................131
De motorkap openen en sluiten..............132
Overzicht motorruimte - 2,3 l Duratec-HE
(MI4).............................................................133
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel ............134
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel /2,4 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel /3.2 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel.............135
Oliepeilstaaf - 2,3 l Duratec-HE
(MI4).............................................................136
Oliepeilstaaf - 2,2 l Duratorq-TDCi
(Puma) diesel ...........................................136
Oliepeilstaaf - 2,4 l Duratorq-TDCi
(Puma) diesel /3.2 l Duratorq-TDCi
(Puma) diesel............................................137
Motorolie controleren..................................137
Motorkoelvloeistof controleren...............137
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem................................................138
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren.................................................139
Water in brandstoffilter aftappen..........139
Ruitensproeiervloeistof controleren......140
3
Inhoudsopgave
Technische specificatie.............................140
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.................144
Reinigen van binnenzijde auto.................145
Kleine lakschade repareren......................145
Accu van de auto
Starten met hulpstartkabels ..................146
Onderhoud van de accu.............................147
Accu vervangen.............................................147
Aansluitpunten van de accu ....................147
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes.....................................................149
Plaatsing van kinderzitjes.........................150
Stoelverhogers ..............................................152
ISOFIX verankeringspunten......................153
Kindersloten...................................................153
Velgen en banden
Algemene informatie..................................155
Een wiel vervangen......................................155
Bandenreparatieset.....................................162
Verzorging van banden..............................166
Gebruik van winterbanden.......................166
Gebruik van sneeuwkettingen.................166
Technische specificatie..............................167
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje......................176
Voertuigidentificatienummer...................176
Inhouden en specificaties
Technische specificatie...............................177
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie...................185
Overzicht audio-installatie
Overzicht audio-installatie.......................186
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode..........................................190
Beveiligingscode vergeten........................190
Beveiligingscode invoeren........................190
Onjuiste beveiligingscode.........................190
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen.........................................................191
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets..................................................193
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling.........................................................193
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling..............................193
Bediening van de audio-installatie........194
Voorkeuzetoetsen........................................195
Golfband toets..............................................196
Autostore toets.............................................196
Regeling functie verkeersinformatie......196
Station afstemtoetsen...............................198
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling..............200
Digitale signaalverwerking (DSP)........200
Reductie geluidsvervorming (CLIP)......200
Alternatieve frequenties............................201
Regionale modus (REG)...........................202
Nieuwsberichten..........................................202
CD-speler
CD's aanbrengen.........................................204
Nummer selecteren...................................204
4
Inhoudsopgave
CD afspelen...................................................205
CD selecteren................................................205
Versneld vooruit/achteruit.......................205
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)..................................206
CD-nummers comprimeren....................206
CD-nummers scannen..............................207
CD's uitwerpen.............................................207
CD-nummers herhalen..............................207
MP3-bestand afspelen.............................208
MP3 weergave-opties...............................208
Afspelen CD beëindigen...........................208
Meerdere CD's uitwerpen........................209
Ingangsaansluiting (AUX
IN)
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................210
Storingen verhelpen audio-
installatie
Storingen verhelpen
audio-installatie.........................................211
Telefoon
Algemene informatie...................................213
Setup telefoon...............................................213
Setup Bluetooth............................................214
Bedieningselementen telefoon...............215
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem .....................215
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ..........................218
Spraaksturing
Werking.............................................................221
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.....................................................221
Commandos audio-unit ..........................222
Commandos telefoon...............................232
Verbinding
Algemene informatie..................................237
Extern apparaat aansluiten ....................238
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth....................................................239
USB-apparaat gebruiken ........................239
iPod gebruiken .............................................242
Bijlagen
Typegoedkeuringen....................................246
Elektromagnetische compatibiliteit.....246
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford.
We adviseren u, enige tijd te nemen om
met uw auto kennis te maken door deze
handleiding te lezen. Hoe meer u van uw
auto afweet, des te beter kunt u ermee
omgaan en dat komt de veiligheid en het
rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend
wanneer u de bedieningselementen
en functies van uw auto bedient.
N.B.: Deze handleiding beschrijft
productkenmerken en opties die voor het
programma leverbaar zijn, soms nog voordat
deze algemeen verkrijgbaar zijn. Soms
worden opties beschreven waarmee uw
auto niet is uitgerust.
N.B.: Sommige van de afbeeldingen in deze
handleiding worden voor verschillende
modellen gebruikt, waardoor ze er anders
kunnen uitzien dan in uw auto. De essentiële
informatie in de afbeeldingen is echter altijd
correct.
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.: Deze handleiding dient bij de auto te
blijven wanneer deze wordt verkocht. Het
instructieboekje is een onderdeel van de
auto.
OVERZICHT VAN SYMBOLEN
Symbolen in dit instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit waarschuwingssymbool
wordt geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Originele Ford onderdelen en accessoires
zijn speciaal voor uw auto ontwikkeld. Wij
wijzen erop dat niet-originele Ford
onderdelen en accessoires niet door Ford
zijn onderzocht en goedgekeurd tenzij
expliciet door Ford is aangegeven. Wij
kunnen niet instaan voor de geschiktheid
van dergelijke producten. Wij raden u aan
uw Ford dealer te vragen of onderdelen en
accessoires geschikt zijn voor uw auto.
SPECIALE NOTIFICATIES
Zie voor conversies of aanpassingen van
uw Transit vanaf de productspecificatie
het handboek voor de bevestiging van
carrosserie-uitrusting (BEMM, Body and
Equipment Mounting Manual) op
www.etis.ford.com/fordservice.
7
Inleiding
Overzicht instrumentepaneel - wagens met links stuur
E70781
A B C D
TUV RS
E GF H J L
MNOQ P
KI
8
In één oogopslag
Overzicht instrumentepaneel - wagens met rechts stuur
L E RDG
F
B
STQP CONM VU
A
E76166
JK I H
Schakelaar elektrisch bedienbare buitenspiegel. Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 49).
A
Lichtschakelaar. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 35).B
Multifunctionele hendel. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 37). Zie
Verlichtingsbediening (bladzijde 35).
C
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 51).D
Informatiedisplay. Zie Meters (bladzijde 51).E
ECO-schakelaar. Zie Start/stop knop (bladzijde 86). Zie Automatische
snelheidsbegrenzer (ASL) (bladzijde 110).
F
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten
(bladzijde 37).
G
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
69).
H
Schakelaar achterruitverwarming. Schakelaar verwarmbare buitenspiegels Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 69).
I
Blad met bekerhouders. Zie Bekerhouders (bladzijde 80).J
9
In één oogopslag
Audio-installatie. Zie afzonderlijke handleiding.K
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 66).L
Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 79).M
Bediening temperatuurregelsysteem. Zie Klimaatregeling (bladzijde 66).N
Schakelhendel. Zie Handgeschakelde versnellingsbak (bladzijde 95).O
Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie Passagiersairbag
uitschakelen (bladzijde 18).
P
Schakelaar AWD (All Wheel Drive). Zie Aandrijving op alle wielen (bladzijde
95). Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie
Stabiliteitsregeling (bladzijde 97).
Q
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
31).
R
Contactslot.S
Claxon.T
Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels. Zie Koplamphoogte
afstellen (bladzijde 37).
U
Bekerhouder. Zie Bekerhouders (bladzijde 80).V
10
In één oogopslag
Informatiedisplays
15:04
15.0 C
ACTIERAD. TOT
BRANDST.VERBR.
8.0 l/100
GEM. SNELHEID
87 km/h
PERS. INSTELL.
SET/RESET
BUITENTEMP:
TEMP 15.0 C
200 km:
E73982
E73265
Scroll met de draaiknop door het menu.
E73266
Druk de SET en RESET toets in om een
submenu of het item dat u wilt instellen te
selecteren.
Zie Infodisplays (bladzijde 58).
Waarschuwings- en
controlelampen
Controlelamp remblokslijtage
Controlelamp remsysteem
E71340
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E95339
Controlelamp hellingstart
Controlelamp berichten
Controlelamp
stabiliteitsregelsysteem (ESP)
en aandrijfregelsysteem
Controlelamp
onderhoudsintervallen (alleen
uitvoeringen met dieselmotor)
Controlelamp schakeling
11
In één oogopslag
Controlelamp
water-in-brandstof (uitvoeringen
met dieselmotor)
Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 53).
Vergrendelen en ontgrendelen
Achterdeuren
Ontgrendelen of openenA
VergrendelenB
Wit zichtbaar, deur vergrendeldC
Schuifdeur
E71289
D
A B
CC
Bestelwagen en KombiA
BusB
VergrendelenC
OntgrendelenD
Dubbele achterdeuren
E71290
A
B
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
12
In één oogopslag
Achterklep
E71292
A
B
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
Werking van het
vergrendelingssysteem
Het vergrendelingssysteem van uw auto
kan zijn geprogrammeerd in een van de
drie primaire vergrendelingscombinaties.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 21).
Extra voedingsaansluitingen
WAARSCHUWING
Indien gebruikt terwijl de motor niet
draait, wordt hierdoor de accu
ontladen. Hierdoor kan er
onvoldoende vermogen overblijven om de
motor te starten.
E69125
Zie Extra voedingsaansluitingen
(bladzijde 80).
Stationair toerental na het starten
Wanneer de motor koud is, kan het
stationaire toerental direct na het aanslaan
hoger zijn.
Zie Motor starten en stoppen
(bladzijde 83).
Handgeschakelde versnellingsbak
De achteruit inschakelen
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag omhoog
worden gebracht tijdens inschakelen van
de achteruit.
13
In één oogopslag
Zie Handgeschakelde versnellingsbak
(bladzijde 95).
Roetfilter (DPF) dieselmotor
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en
na het afzetten van de motor en tijdens en
na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Dit is een potentieel gevaar van brand.
Zie Dieselroetfilter (bladzijde 85).
14
In één oogopslag
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen op
geen enkele wijze. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal effect kan
bewerkstelligen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 74).
Laat reparaties aan het stuurwiel, de
stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door goed
getrainde monteurs.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou de airbags
kunnen beschadigen en nadelige gevolgen
kunnen hebben voor het ontvouwen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door goed getrainde monteurs.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit
is normaal.
N.B.: De front-airbag aan passagierszijde
biedt bescherming voor een dubbele
voorstoel.
N.B.: Veeg de panelen van de airbags alleen
met een vochtige doek schoon.
Front-airbags aan bestuurders- en
passagierszijde
E68581
30
o
30
o
De front-airbags treden in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbags worden
in enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra zij in contact
komen met de lichamen van de
inzittenden, waardoor de voorwaartse
beweging wordt opgevangen. Bij lichte
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van opzij of van
achteren worden de front-airbags niet
geactiveerd.
15
Bescherming van inzittenden
Zij-airbags
E68905
De zij-airbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zij-airbags.
De zij-airbags worden geactiveerd bij zware
zijdelingse aanrijdingen. Alleen de airbag
aan de zijde van de aanrijding wordt
geactiveerd. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
zij bescherming bieden aan de omgeving
van het hoofd en de ribben. Bij lichte
zijdelingse aanrijdingen, het over de kop
slaan van de auto of bij aanrijdingen van
voren of achteren worden de zij-airbags
niet geactiveerd.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden en zijn
maximale bescherming bieden. Zie De
juiste zitpositie innemen (bladzijde 74).
Gebruik de veiligheidsgordel voor één
persoon.
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimaal
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De gordelspanners hebben een lagere
activeringsdrempel dan de airbags. Bij
lichte aanrijdingen is het mogelijk dat
alleen de gordelspanner in werking treedt.
Status na aanrijding
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een correct
hiertoe opgeleide monteur worden
uitgevoerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
E68584
16
Bescherming van inzittenden
E68585
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is. U
hebt de veiligheidsgordel niet correct
bevestigd wanneer u geen klik hoort.
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
Deze kan blokkeren wanneer u hem te snel
uittrekt of wanneer de auto op een helling
staat.
Druk de rode toets op het gordelslot in om
de veiligheidsgordel los te maken. Let de
gordel volledig en rustig oprollen.
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
Veiligheidsgordel, voor
E68901
Veiligheidsgordel, achter
E73074
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
soepel door de geleider glijdt.
17
Bescherming van inzittenden
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel over de
heupen liggen aan de onderzijde van uw
zwangere buik. Leg de schoudergordel
tussen uw borsten, boven en aan de zijkant
van uw zwangere buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Om het risico van fataal letsel of
ernstige verwonding te vermijden,
mag NOOIT een kinderzitje
achterwaarts op een voorstoel worden
geplaatst, tenzij de airbag is
UITGESCHAKELD.
E71313
De sleutelschakelaar en de controlelamp
'airbag uitgeschakeld' zijn aangebracht in
het instrumentenpaneel.
Wanneer de controlelamp 'airbag
uitgeschakeld' op het instrumentenpaneel
met onderbrekingen brandt, dan is er
sprake van een storing. Neem het
kinderveiligheidszitje van de voorstoel. Laat
het systeem voor uw eigen veiligheid door
een geschoolde monteur controleren. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 53).
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
Wanneer een kinderzitje op de voorstoel
wordt geplaatst, let er dan op dat de
sleutelschakelaar in de stand A staat.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld brandt. Zie
In één oogopslag (bladzijde 8).
18
Bescherming van inzittenden
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Controleer of de airbag is
INGESCHAKELD om ervoor te
zorgen dat het veiligheidssysteem
voor volwassenen correct werkt.
Draai, nadat u het kinderzitje van de
voorstoel hebt verwijderd, de
sleutelschakelaar weer in de stand B.
19
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met een
klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en
alarmsystemen). Wanneer de frequenties
worden gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
Hierdoor worden eventuele
frequentieblokkeringen voorkomen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd). Vraag uw dealer om
instructies.
20
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de wagen bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling is
ingeschakeld kunnen de portieren niet van
binnenuit worden ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel
worden vergrendeld. Wanneer u probeert
de dubbele vergrendeling in te schakelen
terwijl er nog een portier openstaat, klinkt
er een kort claxonsignaal en vergrendelen
en ontgrendelen de portiersloten eenmaal.
De portiersloten keren in hun
oorspronkelijke stand terug.
Wanneer u de portieren met succes dubbel
hebt vergrendeld, knipperen de
richtingaanwijzers tweemaal. Wanneer
de waarschuwingsknipperlichten zijn
ingeschakeld, knipperen de
richtingaanwijzers tweemaal lang.
Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
E71294
A
B
A
B
A
B
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel in de ontgrendelstand en
vervolgens in de vergrendelstand om de
portieren dubbel te vergrendelen.
21
Sloten
Portieren met de
afstandsbediening vergrendelen
en ontgrendelen
E71293
A B C
VergrendelenA
OntgrendelenB
Laadruimte ontgrendelenC
Druk de betreffende toets eenmaal in.
Portieren met de afstandsbediening
dubbel vergrendelen
Druk de vergrendeltoets tweemaal in.
Portieren met de hendels
vergrendelen en ontgrendelen
Voorportieren
E71286
B
C
A
Wit merktekenA
VergrendelenB
OntgrendelenC
Wanneer u het witte merkteken ziet, is het
portier vergrendeld.
Achterdeuren
Ontgrendelen of openenA
VergrendelenB
Wit merktekenC
Wanneer u het witte merkteken ziet, is het
portier vergrendeld.
Schuifdeur
E71289
D
A B
CC
Bestelwagen en KombiA
BusB
22
Sloten
VergrendelenC
OntgrendelenD
Dubbele achterdeuren
E71290
A
B
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
E71291
Achterklep
E71292
A
B
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
De ontgrendelknop is via de opening aan
de onderzijde van de achterklep bereikbaar.
Slagvergrendeling
N.B.: Laat uw sleutels niet in de wagen
liggen.
N.B.: U hoort een kort claxonsignaal
wanneer u probeert de deuren te
vergrendelen terwijl er nog een deur is
geopend.
Met behulp van slagvergrendeling kan een
portier worden gesloten met de sleutel of
de afstandsbediening bij een geopend
portier. Het portier wordt vergrendeld als
deze wordt gesloten.
Automatisch vergrendelen
Uw voertuig heeft de mogelijkheid om de
portieren automatisch te vergrendelen
wanneer uw snelheid hoger is dan 8 km/h.
Uw dealer kan deze functie indien nodig
in- of uitschakelen. Als deze functie wordt
ingeschakeld, dient u voor het
ontgrendelen van de achterdeuren of
zijlaaddeuren het contact uit te schakelen
en de sleutel of afstandsbediening te
gebruiken.
23
Sloten
Automatisch opnieuw
vergrendelen
De portieren worden automatisch opnieuw
vergrendeld wanneer u niet binnen 45
seconden na het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent. De
portieren worden vergrendeld en de
alarminstallatie keert terug in de vorige
stand.
Een fase ontgrendeling
N.B.: De richtingaanwijzers knipperen
eenmaal wanneer u de deuren ontgrendelt.
Indien ingeschakeld, zijn de volgende
voorzieningen beschikbaar:
U ontgrendelt alle deuren wanneer u:
de hendel aan de binnenzijde uittrekt
(behalve wanneer u de deuren dubbel
hebt vergrendeld)
of de sleutel in een van de deuren
draait.
Druk eenmaal op de ontgrendeltoets
op de afstandsbediening.
Druk de ontgrendeltoets voor de
laadruimte op de afstandsbediening
eenmaal in (Chassis Cabine).
Wanneer u de achterdeuren of de
achterklep en de schuifdeur wilt
ontgrendelen, druk dan de ontgrendeltoets
van de laadruimte eenmaal in.
Twee fasen ontgrendeling
N.B.: De richtingaanwijzers knipperen
eenmaal wanneer u de deuren ontgrendelt.
U ontgrendelt de voorportieren wanneer
u:
de hendel aan de binnenzijde uittrekt
(behalve wanneer u de deuren dubbel
hebt vergrendeld)
of de sleutel in een van de deuren
draait.
Druk eenmaal de ontgrendeltoets op
de afstandsbediening in (Bestelwagen,
Bus en Kombi).
U ontgrendelt het bestuurdersportier
wanneer u:
de ontgrendeltoets op de
afstandsbediening eenmaal indrukt
(Chassis Cabine).
De voorportieren, achterdeuren en de
laadruimte worden ontgrendeld als u:
de sleutel in één van beide
voorportieren tweemaal binnen drie
seconden draait.
Druk de ontgrendeltoets op de
afstandsbediening tweemaal binnen
drie seconden in.
Wanneer u bij een bestelwagen de
achterdeuren of de achterklep en de
schuifdeur wilt ontgrendelen, druk dan de
ontgrendeltoets van de laadruimte
eenmaal in.
Wanneer u bij wagens met Chassis-cabine
het passagiersportier wilt ontgrendelen,
druk dan de ontgrendeltoets van de
laadruimte eenmaal in.
Zone opnieuw vergrendelen
De sloten van de Bestelwagen, Bus en
Kombi zijn onderverdeeld in twee zones,
die van de cabine en van de laadruimte. De
Chassis-cabine heeft slechts één zone: die
van de cabine.
24
Sloten
Verlaat de wagen en druk op de
vergrendeltoets.
Druk eenmaal op de ontgrendeltoets
of de ontgrendeltoets van de
laadruimte om de betreffende zone te
ontgrendelen.
Wanneer u nu een deur in de ontgrendelde
zone opent, blijven de andere deuren in die
zone automatisch vergrendeld.
Programmeerbaar
ontgrendelingssysteem
Het programmeerbare
ontgrendelingssysteem wordt bij het
afleveringsklaarmaken geprogrammeerd.
U kunt kiezen welke deuren worden
ontgrendeld wanneer u de ontgrendeltoets
en de ontgrendeltoets van de laadruimte
op de afstandsbediening eenmaal of
tweemaal indrukt. Wanneer u deze
voorziening hebt gedeactiveerd, kan deze
niet meer worden geactiveerd. Raadpleeg
uw dealer voor meer informatie.
25
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met een
onjuist gecodeerde sleutel kan starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de ontvanger
uw sleutel niet herkennen als geldige sleutel.
N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,
laat dan de code bij al uw overige sleutels
wissen. Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie. Laat de vervangingssleutels
samen met uw overige sleutels opnieuw
coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer
het sleutelnummer door, dat op het plaatje
staat dat met de originele sleutels is
geleverd. U kunt ook extra sleutels bij uw
Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
De controlelamp in de instrumentengroep
knippert ter bevestiging dat het systeem
is ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
De controlelamp in de instrumentengroep
brandt ongeveer drie seconden en gaat
vervolgens uit. Wanneer de controlelamp
langer dan een minuut blijft branden of
knipperen en vervolgens met
onregelmatige intervallen gaat branden,
dan is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
26
Motorstartblokkering
WERKING
Alle uitvoeringen
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
de alarmclaxon 30 seconden en knipperen
de waarschuwingsknipperlichten vijf
minuten. Wanneer de oorzaak van het
activeren van het alarm niet wordt
opgeheven, keert de alarminstallatie in zijn
vorige status. Wanneer de oorzaak niet
wordt opgeheven, klinkt de alarmclaxon
opnieuw.
Wagens met een perimeter alarm
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beschermt ook de
audio-installatie en de aanhanger (indien
een Ford trekhaak is gemonteerd). U kunt
de alarminstallatie volledig of gedeeltelijk
inschakelen. De aanhangerdetectie wordt
uitgeschakeld wanneer u het alarm
gedeeltelijk inschakelt.
Het perimeter alarm wordt geactiveerd
wanneer iemand:
een portier opent
de motorkap opent
probeert de motor te starten met een
onjuist gecodeerde sleutel
de audio-installatie verwijdert
de stekker van de aanhanger
loskoppelt (wanneer deze was
aangesloten toen de alarminstallatie
werd ingeschakeld).
Uitvoeringen met een categorie 1
alarminstallatie
E71401
N.B.: Een vals alarm kan ook veroorzaakt
worden door de hulpverwarming. Zie Extra
verwarming (bladzijde 69). Als u de
hulpverwarming gebruikt, richt de
luchtstroom dan op de beenruimte.
De categorie 1 alarminstallatie is een
uitbreiding op het perimeter alarm.
Ultrasonische detectie van bewegingen in
het interieur beveiligen uw wagen tegen
het ongeoorloofd binnengaan van het
passagierscompartiment en de laadruimte.
U kunt de alarminstallatie geheel of
gedeeltelijk inschakelen. De
aanhangerdetectie en de beveiliging van
het interieur worden uitgeschakeld
wanneer u het alarm gedeeltelijk
inschakelt. De beveiliging van het interieur
wordt niet geactiveerd wanneer u de
alarminstallatie bij geopend portier
inschakelt.
De categorie 1 alarminstallatie werkt alleen
correct wanneer alle ruiten volledig zijn
gesloten. Plaats geen voorwerpen vóór de
bewegingssensoren.
De categorie 1 alarminstallatie wordt
geactiveerd wanneer:
beweging wordt geregistreerd in het
passagierscompartiment of de
laadruimte
iemand tracht de laadruimte binnen te
gaan via de achterdeur of de ruit in de
achterklep.
27
Alarm
ALARM INSCHAKELEN
Perimeter alarminstallatie
Twintig seconden nadat u de deuren hebt
vergrendeld schakelt de alarminstallatie
in. Tijdens deze vertraging kunt u de deuren
of de motorkap sluiten zonder het alarm
te activeren.
Gedeeltelijk alarm
Vergrendel de deuren met de sleutel. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 21).
Volledige inschakeling
Vergrendel de deuren met de
afstandsbediening of schakel de dubbele
vergrendeling met de sleutel of de
afstandsbediening in. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 21).
Categorie 1 alarm
Gedeeltelijk alarm
Vergrendel de deuren met de sleutel. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 21).
Volledige inschakeling
N.B.: Schakel de alarminstallatie niet
volledig in wanneer zich iemand in de wagen
bevindt.
Vergrendel de deuren met de
afstandsbediening of schakel de dubbele
vergrendeling met de sleutel of de
afstandsbediening in. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 21).
ALARM UITSCHAKELEN
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan of
ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 21).
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel via het bestuurdersportier te
ontgrendelen en zet het contact binnen 12
seconden met een correct gecodeerde
sleutel aan of ontgrendel de deuren met
de afstandsbediening. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 21).
28
Alarm
AUDIOBEDIENING
Kies de radio, CD of cassette modus op de
audio-installatie.
De volgende functies kunnen met de
afstandsbediening worden bediend:
Volume
E78046
Hoger volume: druk op de bovenste toets
op de achterzijde van de
afstandsbediening.
Minder volume: druk op de onderste toets
op de achterzijde van de
afstandsbediening.
Seek (zoekfunctie)
E78047
Beweeg de hendel naar boven of naar
beneden:
In de radio modus wordt het
eerstvolgende radiostation op een
hogere of lagere frequentie opgezocht.
In de CD modus wordt het volgende
of het vorige nummer gekozen.
Modus
E78048
Druk kort op de toets aan de zijkant:
29
Stuurwiel
In de radio modus wordt het volgende
in het geheugen opgeslagen
radiostation opgezocht.
In de CD modus wordt de volgende CD
gekozen wanneer een CD-wisselaar is
gemonteerd.
In alle modi om een verkeersbericht
te onderbreken.
Druk de toets aan de zijkant in en houd
deze ingedrukt:
In de radio modus om van golflengte
te veranderen.
SPRAAKSTURING
E78049
Druk, om de spraakbesturing in of uit te
schakelen, op de toets aan de bovenzijde.
Voor meer informatie Zie Spraaksturing
(bladzijde 221).
30
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
E71012
A
B
C
D
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallenB
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E71013
C
A
B
Wissen met lange intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met korte intervallenC
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
Automatisch wissen
E71014
B
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De regensensor
is bijzonder gevoelig en de
ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden vervangen,
blijft de regensensor continu water op de
voorruit waarnemen. Dit heeft tot gevolg
dat de ruitenwissers in werking treden
terwijl het grootste deel van de voorruit
droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de automatische
wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
31
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt nadat het contact is aangezet,
maken de ruitenwissers een wisbeweging
ongeacht of de voorruit droog of nat is. De
regensensor meet daarna continu de
hoeveelheid water op de voorruit en zal de
snelheid van de ruitenwissers automatisch
instellen.
Wanneer u het contact aanzet terwijl de
automatische wisfunctie al is ingeschakeld,
maken de ruitenwissers geen wisbeweging
tot de regensensor water op de voorruit
detecteert.
E71015
B
A
Lage gevoeligheidA
Hoge gevoeligheidB
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Wanneer u de knop
in de stand voor lage gevoeligheid zet,
zullen de ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een grote hoeveelheid
water op de voorruit registreert. Wanneer
u de knop in de stand voor hoge
gevoeligheid zet, zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
kleine hoeveelheid water op de voorruit
registreert.
VOORRUITSPROEIERS
E71016
WAARSCHUWING
Schakel de ruitenwissers niet langer
dan 10 seconden achtereen in of
wanneer het reservoir leeg is.
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E71017
De achterruitwisser volgt de intervallen van
de voorruitwissers.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser treedt automatisch in
werking wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld en de ruitenwisserschakelaar
in stand A, B, C of D staat.
32
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Ruitensproeier, achter
E71018
WAARSCHUWING
Schakel de achterruitsproeier niet
langer dan 10 seconden achtereen
in of wanneer het reservoir leeg is.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de rubber
randen van de ruitenwisserbladen op
oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
E93783
1
2
E93784
3
5
4
E93785
33
Ruitenwissers en ruitensproeiers
6
E93786
Breng de eerder verwijderde onderdelen in
omgekeerde volgorde aan.
34
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E71094
D
B CAF
E
UitA
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Mistlampen, voorD
MistachterlichtenE
ParkeerlichtenF
Dagrijlichten
De koplampen branden wanneer het
contact is ingeschakeld en de
koplampbediening in stand A staat. Om
over te schakelen op grootlicht moet de
bediening van de verlichting eerst in stand
C staan.
Parkeerlichten
Zet eerst het contact af.
Beide zijden
Druk de lichtschakelaar in en draai hem in
stand F.
Een zijde
E77368
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E71095
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om tussen grootlicht en dimlicht te
wisselen.
Lichtsignaal
Beweeg de schakelaarhendel naar het
stuurwiel.
35
Verlichting
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er klinkt
kort een signaal. Bij een geopende deur
gaan de koplampen automatisch na drie
minuten uit, of 30 seconden nadat de
laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
AAN te zetten.
DAGRIJLICHT
De lampen gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
WAARSCHUWING
Onder slechte
weersomstandigheden kan het nodig
zijn uw koplampen handmatig in te
schakelen.
N.B.: Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het groot licht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
E73840
Auto's zonder dagrijlicht
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
Auto's met dagrijlicht
De koplampen blijven ingeschakeld. Zie
Dagrijlicht (bladzijde 36).
VOORSTE MISTLAMPEN
E71096
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
36
Verlichting
N.B.: Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld, kunnen de mistlampen,
vóór, niet worden ingeschakeld.
MISTACHTERLICHTEN
E71097
WAARSCHUWING
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
N.B.: Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld, kunnen de
mistachterlichten niet worden ingeschakeld.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
E74611
A
B
Lichtbundels hogerA
Lichtbundels lagerB
Zet de regelknop voor de hoogteregeling
van de lichtbundels op nul wanneer de
wagen onbeladen is. Stel de lichtbundels
zodanig in dat het wegdek tussen 35 en
100 voor u is verlicht wanneer de wagen
gedeeltelijk of maximaal is beladen.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
E71943
Voor locatie: Zie In één oogopslag
(bladzijde 8).
RICHTINGAANWIJZERS
E71098
37
Verlichting
N.B.: Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Leeslampen - uitvoeringen zonder
interieursensoren
Type 1
E71099
B
C
A
AanA
UitB
PortiercontactC
Interieurverlichting zonder schakelaar
brandt alleen wanneer de schakelaar op
de interieurverlichting voorin in de stand C
staat en een deur wordt geopend.
Type 2
E126234
D
E
A
C
B
Aan (lamp voorcompartiment)A
Uit (lamp voorcompartiment)B
PortiercontactC
Uit (lamp achtercompartiment)D
Aan (lamp achtercompartiment)A
De lampen van het actercompartiment
gaan aan wanneer u een portier opent,
ongeacht de schakelaarpositie.
Uitvoeringen met dubbele
vergrendeling
Wanneer u de schakelaar in stand C zet,
blijft de interieurverlichting korte tijd nadat
u de deuren hebt gesloten doorbranden.
Bij het aanzetten van het contact gaat het
onmiddellijk uit.
Wanneer u het contact afzet, gaat de
interieurverlichting branden. Na korte tijd
schakelt gaat het automatisch uit.
Wanneer u een deur open laat, gaat de
interieurverlichting automatisch na 30
minuten uit. Zet het contact kort aan om
het weer in te schakelen.
38
Verlichting
Leeslampen - uitvoeringen met
interieursensoren
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een deur of de achterklep
ontgrendelt of opent. Wanneer u een deur
openlaat, gaat het korte tijd later
automatisch uit om te voorkomen dat de
accu leegraakt. Zet het contact korte tijd
aan om de verlichting weer in te schakelen.
De interieurverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. Het gaat
korte tijd later automatisch uit of wanneer
u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u de schakelaar in stand C zet,
gaat de interieurverlichting branden. Het
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het
contact korte tijd aan om de verlichting
weer in te schakelen.
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact kort aan om het weer in te
schakelen.
TREDEVERLICHTING
De tredeverlichting wordt automatisch in-
en uitgeschakeld wanneer u de deuren
opent en sluit. Wanneer u de deuren met
de afstandsbediening ontgrendelt gaat de
tredeverlichting branden. Het gaat korte
tijd later automatisch uit.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 48).
39
Verlichting
N.B.: Wanneer de wagen is voorzien van
airconditioning raden wij aan uw dealer te
vragen of hij de gloeilampen van uw wagen
wil vervangen. Sommige gloeilampen zijn
moeilijk bereikbaar.
N.B.: U moet de koplamp verwijderen om
de gloeilamp van de koplamp, het stadslicht
of de richtingaanwijzer te vervangen.
N.B.: De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen in
omgekeerde volgorde van verwijderen aan,
tenzij anders is voorgeschreven.
Een koplamp verwijderen
E71057
2
4
3
1. Open de motorkap. Zie Onderhoud
(bladzijde 131).
2. Verwijder de schroeven.
3. Trek de stekker los.
4. Verwijder de koplamp.
Grootlicht en dimlicht
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
E71058
3
2
1
E71059
4
5
1. Verwijder de koplamp.
2. Maak de klemmen los.
3. Verwijder het paneel.
40
Verlichting
4. Trek de stekker los.
5. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Stadslichten
E71060
2341
1. Verwijder de koplamp.
2. Verwijder het paneel.
3. Verwijder de gloeilamp en de
lamphouder.
4. Verwijder de gloeilamp.
Richtingaanwijzers voor
E71061
3
2
1
1. Verwijder de koplamp.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Voormistlichten
E71062
1
2
N.B.: De gloeilamp kan niet uit de
lamphouder worden genomen.
1. Trek de stekker los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
41
Verlichting
Zijknipperlichten
Type 1
E71063
13
2
1. Verwijder voorzichtig het zijknipperlicht.
2. Pak de lamphouder beet, draai het huis
linksom en verwijder het.
3. Verwijder de gloeilamp.
Type 2
E71064
1
2
1. Draai het glas rechtsom en verwijder
het.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Zijmarkeringslampen
Chassis Cabine en uitvoeringen met
open laadbak en verlengd chassis
E75022
1
2
3
1. Trek de stekker los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Jumbo bestelwagen
E71065
1
2
1. Draai het glas links- of rechtsom en
verwijder het.
2. Verwijder de gloeilamp.
42
Verlichting
Achterlichtunits
Bus en Kombi
E71066
1 2
A
B
C
D
E71067
Achterlicht en remlichtA
RichtingaanwijzerB
AchteruitrijlampC
MistachterlichtD
1. Verwijder de vleugelmoeren.
2. Verwijder de achterlichtunit en maak
de lamphouder los.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
43
Verlichting
Chassis-cabine en uitvoeringen met
open laadbak
Type 1
E71068
2
1
3
E71069
E D C B A
RichtingaanwijzerA
RemlichtB
AchterlichtC
AchteruitrijlampD
MistachterlichtA
1. Maak de klem los en schuif het
kunststof frame naar de zijkant.
2. Verwijder het glas.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Type 2
E124794
2
1
3
A B C D
E124795
Achterlicht en remlichtA
RichtingaanwijzerB
AchteruitrijlampC
MistachterlichtD
1. Verwijder de moer.
2. Trek de stekker los.
3. Verwijder de schroef.
44
Verlichting
Achterlichten
Uitvoeringen met open laadbak
E71072
2
1
1. Werk voorzichtig het glas los van de
houder.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht
E71071
1
2
3
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder het lamphuis.
3. Verwijder de gloeilamp.
Markeringslichten op het dak
E71073
1
2
3
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder het glas.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
Uitvoeringen met dubbele
achterdeuren
E71074
2
1
1. Verwijder het glas.
2. Verwijder de gloeilamp.
45
Verlichting
Uitvoeringen met een achterklep
2
2
1
1
E71075
1. Verwijder het lampglas.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met open laadbak
E71076
1
2
1. Verwijder het glas.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Binnenverlichting voorin
Uitvoeringen zonder interieursensoren
E71077
1
2
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met interieursensoren
46
Verlichting
E73092
3
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder het glas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Binnenverlichting achterin
E71078
1
2
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen, voor
E73938
1
2
E73939
3
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Tredeverlichting
2
2
E71080
1
3
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de lamphouder.
3. Verwijder de gloeilamp.
47
Verlichting
GLOEILAMPENTABEL
Watt (specificatie)Gloeilamp
21Remlicht - Chassis-cabine en uitvoering met open laadbak
16Derde remlicht
21Richtingaanwijzer, voor
55 (H11)Mistlamp, voor
55/60Grootlicht en dimlicht
10Interieurverlichting
10
Kentekenplaatverlichting - behalve uitvoeringen met
dubbele achterdeuren
5
Kentekenplaatverlichting - uitvoeringen met dubbele
achterdeuren
10Leeslamp
21Richtingaanwijzer, achter
21Mistachterlicht
4Markeringslicht, achter - uitvoering met open laadbak
21Achteruitrijlamp
4Markeringslicht op dak
5Stadslicht
3Markeringslicht
5Zijknipperlicht (type 1)
21/5Zijknipperlicht (type 2)
10Tredeverlichting
21/5Rem- en achterlicht
10
Achterlicht - Chassis-cabine en uitvoering met open
laadbak
48
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
E71327
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Ruit van bestuurdersportier
automatisch openen
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk hem opnieuw in om de
ruit te stoppen.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit
en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
E71280
B
C
A
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
E71281
49
Ruiten en spiegels
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een verwarmingselement
dat het spiegelglas ontdooit en
ontwasemt. Zie Klimaatregeling
(bladzijde 66).
SCHUIFRUITEN
E66497
1
2
ACHTERSTE ZIJRUITEN
E66498
Trek de hendel naar buiten om de ruit te
openen. Druk in het midden van de hendel
om deze te vergrendelen. Trek in het
midden van de hendel om de ruit te sluiten.
Druk hem naar achteren tot hij wordt
vergrendeld.
50
Ruiten en spiegels
METERS
Instrumentengroep - laag uitrustingsniveau
E71334
BA C
EG F
D
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
Terugsteltoets dagtellerE
Kilometerteller, dagteller, klok, actieradius tot tank leeg en controlelamp niet
goed gesloten portier
F
Insteltoets klokG
51
Instrumentenpaneel
Instrumentengroep - hoog uitrustingsniveau
E73043
BA C
EF
D
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
Waarschuwingslamp berichtE
Informatiecentrum. Zie Algemene informatie (bladzijde 58).F
52
Instrumentenpaneel
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Toont de temperatuur van de koelvloeistof.
Bij normale bedrijfstemperatuur blijft de
naald in het middengedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de naald in de richting van 120
°C beweegt, is de motor oververhit. Zet de
motor af, zet het contact af en stel de
oorzaak vast zodra de motor is
afgekoeld. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 137). Zie
Gereduceerd motorvermogen (bladzijde
115).
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van de pomp
toont aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
Kilometerteller, dagteller en klok
Instrumentengroep - laag
uitrustingsniveau
A B
C
E71335
Klok en actieradius tot
brandstoftank leeg
A
DagtellerB
KilometertellerC
N.B.: De dagteller wordt gereset wanneer
een afstand van 1999,9 kilometer is
afgelegd.
De dagteller kan worden gebruikt om de
lengte van een bepaald traject te
registreren. Druk op de terugsteltoets om
de dagteller op nul terug te stellen.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Instrumentengroep, laag
uitrustingsniveau
Nadat het contact is aangezet gaan de
volgende controlelampen en indicatoren
ter bevestiging dat het systeem
operationeel is kort branden:
ABS
Airbag
53
Instrumentenpaneel
Remblokslijtage
Remsysteem
Snelheidsregeling
Portier niet goed gesloten
Motor
Hellingstart
Contact
Laag brandstofpeil
Oliedruk
Onderhoudsinterval
Schakelen
Stabiliteitsregelsysteem (ESP) en
aandrijfregelsysteem
Water in brandstof
Instrumentengroep, hoog
uitrustingsniveau
Nadat het contact is aangezet gaan de
volgende controlelampen en indicatoren
ter bevestiging dat het systeem
operationeel is kort branden:
ABS
Airbag
Remblokslijtage
Remsysteem
Snelheidsregeling
Motor
Hellingstart
Contact
Laag brandstofpeil
Berichtenindicator
Schakelen
Stabiliteitsregelsysteem (ESP) en
aandrijfregelsysteem
Start/stop
Water in brandstof
Indien één van deze waarschuwings- of
controlelampen niet brandt nadat het
contact is aangezet, duidt dit op een
storing. Laat het systeem onmiddellijk door
een geschoolde monteur controleren.
Controlelamp ABS
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit op
een storing. De normale
remwerking blijft gehandhaafd (zonder
ABS). Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp airbag
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit op
een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
Controlelamp remblokslijtage
De controlelamp gaat branden
wanneer de remblokken zijn
versleten tot een vooraf
vastgestelde grens. Laat dit onmiddellijk
door een geschoolde monteur controleren.
Lamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
54
Instrumentenpaneel
Als de lamp tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de parkeerrem niet is
ingeschakeld. Als de parkeerrem niet is
ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een geschoolde monteur controleren.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
De controlelamp gaat branden
wanneer u een snelheid heeft
ingesteld met behulp van de
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (bladzijde 108).
Richtingaanwijzer
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 39).
Controlelamp portier niet goed
gesloten
De controlelamp gaat branden
wanneer u de auto op contact
heeft gezet en de portieren, de
motorkap of de achterklep niet goed zijn
gesloten.
Controlelampen motor
Controlelamp motorstoring
Controlelamp aandrijflijn
Alle modelvarianten
Als een van deze lampen gaat branden bij
een draaiende motor, dan duidt dit op een
storing. De motor blijft draaien maar levert
wellicht minder vermogen. Wanneer deze
tijdens het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
WAARSCHUWING
Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
Als beide lampen samen gaan branden,
breng de auto dan zo snel mogelijk tot
stilstand wanneer dit veilig kan. Doet
u dit niet, dan kan dit leiden tot verminderd
vermogen en afslaan van de motor. Zet de
auto van contact en probeer de motor te
starten. Laat het systeem onmiddellijk door
een geschoolde monteur controleren als
de motor kan worden gestart. Als de motor
niet start, moet de auto worden
gecontroleerd alvorens de rit kan worden
voortgezet.
Controlelamp mistlampen, vóór
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistlampen, vóór
inschakelt.
55
Instrumentenpaneel
Controlelamp voorgloeien
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 84).
Controlelamp koplampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u het dimlicht van de
koplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp hellingstart
E95339
Onder het rijden brandt deze
lamp tijdens activering van het
systeem. Als de auto op contact
is gezet en de controlelamp niet gaat
branden, dan geeft dit aan dat het systeem
is gedeactiveerd. Uw dealer kan het
systeem heractiveren. Tijdens een storing
wordt het systeem uitgeschakeld en
brandt de controlelamp niet onder het
rijden.
Controlelamp laadstroom
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit op
een storing. Schakel alle
onnodige stroomverbruikers uit. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
Controlelamp grootlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 60).
Controlelamp oliedruk
WAARSCHUWING
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat branden
terwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af. Controleer
het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 137).
Controlelamp mistachterlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
56
Instrumentenpaneel
Controlelamp onderhoudsbeurt
Auto's met dieselmotor
De controlelamp gaat branden
als onderhoud nodig is of er een
overmatige hoeveelheid
roetdeeltjes of drab in de olie aanwezig is.
Laat de motorolie zo spoedig mogelijk
verversen.
Uw dealer schakelt de controlelamp
onderhoudsbeurt uit nadat hij de
onderhoudsbeurt heeft uitgevoerd.
Controlelamp schakeling
De controlelamp brandt om aan
te geven dat schakelen naar een
hogere versnelling zuiniger is en
zorgt voor een lagere CO2-uitstoot. De
controlelamp brandt niet tijdens perioden
van hoge acceleraties, remmen of
intrappen van het koppelingspedaal.
Controlelamp stabiliteitsregeling
(ESP) en tractieregeling
N.B.: Wanneer het ESP systeem of het
tractieregelsysteem een storing vertoont,
schakelt het betreffende systeem
automatisch uit.
De controlelamp gaat branden
als een van de systemen is
geactiveerd. Wanneer de lamp
niet knippert of tijdens het rijden gaat
branden, duidt dit op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt of
wanneer u het contact afzet.
Start/stop-indicatielamp
De lamp gaat branden wanneer
de motor automatisch is
gestopt. De lamp gaat knipperen
om u te laten weten wanneer de motor
opnieuw moet worden gestart. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde
86). Zie Infoberichten (bladzijde 60).
Controlelamp water in brandstof
Auto's met dieselmotor
De controlelamp gaat branden
ingeval van overmatige
hoeveelheden water in het
brandstoffilter. Tap het water onmiddellijk
af. Zie Water in brandstoffilter
aftappen (bladzijde 139). Als de lamp gaat
branden nadat het water is afgetapt, dan
geeft dit aan dat onderhoud van het
brandstoffilter nodig is. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
Waarschuwing portier open
De gong voor geopend portier klinkt
wanneer u het contact aanzet en nog niet
alle deuren, de motorkap of de achterklep
goed zijn gesloten.
Informatiecentrum
Zie Persoonlijke instellingen (bladzijde
63).
57
Instrumentenpaneel
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Stel omwille van de
verkeersveiligheid de functies alleen
in wanneer de auto stilstaat.
Met het Informatie Centrum en de
multifunctionele hendel aan de stuurkolom
kunnen verschillende systemen worden
geprogrammeerd.
Het Informatie Centrum geeft tevens
waarschuwingsberichten over storingen
of niet correct werkende systemen. Zie
Infoberichten (bladzijde 60).
Hoofdmenu
Overzicht van de schermen van het
hoofdmenu
15:04
15.0 C
ACTIERAD. TOT
BRANDST.VERBR.
8.0 l/100
GEM. SNELHEID
87 km/h
PERS. INSTELL.
SET/RESET
BUITENTEMP:
TEMP 15.0 C
200 km:
E73982
De diverse submenu's kunnen via het
hoofdmenu worden bereikt.
58
Infodisplays
Toetsen
E73265
Scroll met de draaiknop door het menu.
E73266
N.B.: Indien de geluidssignalen zijn
geactiveerd, klinkt telkens wanneer de knop
wordt ingedrukt een kort geluidssignaal.
Druk de SET en RESET toets in om een
submenu of het item dat u wilt instellen te
selecteren.
Kilometerteller
4,7 tocht
15:04
000039 km
15.0 C
E73983
Dagteller
4,7 tocht
15:04
000039 km
15.0 C
E73984
N.B.: De dagteller wordt op nul gezet
wanneer er een afstand van 1999,9
kilometer is bereikt.
Druk de SET en RESET toets minimaal
twee seconden in om de teller terug te
stellen.
Actieradius tot de brandstoftank
leeg is
E73985
4,7 tocht
ACTIERAD. TOT
LEEG 200 km
000039 km
N.B.: De waarde kan variëren naarmate de
rijomstandigheden veranderen.
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is.
Gemiddeld brandstofverbruik
E73986
4,7 tocht
BRANDST.VERBR.
8.0 l/100
000039 km
59
Infodisplays
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Druk op de SET en RESET toets om de
meter terug te stellen.
Gemiddelde snelheid
E73987
4,7 tocht
GEM. SNELHEID
87 km/h
000039 km
Geeft de gemiddelde snelheid weer over
de laatste 1.000 kilometer (600 mijl) of
vanaf het moment dat de functie op nul
werd teruggesteld.
Druk op de SET en RESET toets om de
meter terug te stellen.
Buitentemperatuur
E73988
4,7 tocht
BUITENTEMP:
TEMP
000039 km
15,0 C
WAARSCHUWING
Zelfs wanneer de temperatuur tot
boven +4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt bij de
volgende weersomstandigheden:
+4 ºC of lager: waarschuwing voor
opvriezen
0 ºC of lager: waarschuwing voor
ijsvorming
INFOBERICHTEN
Waarschuwingsberichten
Wanneer bepaalde
waarschuwingsberichten op het display
verschijnen moet u de SET en RESET
toets indrukken om de berichten te
bevestigen.
E73273
Sommige waarschuwingsberichten
worden vergezeld door een
waarschuwingslamp boven het display en
branden rood of oranje, afhankelijk van de
ernst van het probleem.
Wanneer een waarschuwingsbericht wordt
vergezeld door een waarschuwingslamp,
blijft deze branden.
60
Infodisplays
BetekenisWaar-
schu-
wings-
lamp
Berichten
Schakel het contact uit voordat u uit het voertuig
stapt als het systeem de motor uitgeschakeld
heeft. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde
86).
roodSCHAKEL CONTACT UIT
Storing aan de motor of gerelateerde systemen.
Stop zodra dit veilig kan en zet de motor onmiddel-
lijk af. Laat de motor door getrainde monteurs
controleren.
roodMOTOR SYST. STORING
Controleer het oliepeil. Stop zodra dit veilig kan
en zet de motor onmiddellijk af. Vul motorolie bij.
Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).
roodOLIEPEIL LAAG
Er is water in de brandstof gevonden. Zie Water
in brandstoffilter aftappen (bladzijde 139).
roodWATER IN BRANDSTOF
Duidt aan dat onderhoud van het brandstoffilter
vereist is. Laat het systeem zo snel mogelijk door
een goed opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
roodONDERHOUD
BRANDST.FILTER
De buitentemperatuur is lager dan 0 ºCroodBUITENTEMP. LAAG
De buitentemperatuur is lager dan +4 ºCoranjeBUITENTEMP. LAAG
Laat uw wagen door getrainde monteurs contro-
leren.
oranjeVERVERS OLIE NU
Controleer of alle portieren goed zijn gesloten.oranjePORT. OPEN SLUIT
PORT.
Het bestuurdersportier is open.oranjeBEST.PORT. OPEN
Het voorportier aan passagierszijde is open.oranjePAS. PORT. OPEN
Het achterportier aan bestuurderszijde is open.oranjeBEST. ACHTER PORT.
OPEN
Het achterportier aan passagierszijde is open.oranjePAS. ACHTER PORT.
OPEN
De laadruimte of de achterdeur is open.oranjeKOFFERKLEP OPEN
De motorkap is open.oranjeMOTORKAP OPEN
61
Infodisplays
BetekenisWaar-
schu-
wings-
lamp
Berichten
Duidt aan dat de olie moet worden ververst.-OLIE VERVERSEN
BINNEN xx DAG
De wekker gaat af. Zie Persoonlijke instellingen
(bladzijde 63).
-*WEKKER* RESET V.
STOP
De motor moet weer worden gestart; druk een
pedaal in om te starten. Zie Start/stop knop
gebruiken (bladzijde 86).
-EEN PEDAAL INDRUKKEN
Selecteer neutraal om het systeem de motor weer
te laten starten. Zie Start/stop knop gebruiken
(bladzijde 86).
-VERSNELLING IN VRIJ
ZETTEN
Het start/stop-systeem werkt niet. Er moet
handmatig worden gestart.
-HANDM. STARTEN
VEREIST
62
Infodisplays
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
Overzicht van de schermen van het
hoofdmenu
E73990
PERS. INSTELL.
PERS. INSTELL.
EXIT
TAAL
NEDERLANDS
MAATEENHEDEN
METRISCH
BERICHT GONG
UIT
TIJD INSTELLEN
12:5931,12,04
12:5931,12,04
TIJDSINSTEL.
24 h
WEKKER INST.
UIT
SET/RESET
Menu Persoonlijke instellingen
PERS. INSTELL.
SET/RESET
E73989
4,7 tocht
000039 km
De volgende submenu's zijn in het Menu
Persoonlijke instellingen toegankelijk:
Taal
Tijd instellen
Wekker instellen
Weergave klok
Maateenheden
Gongsignalen bij berichten
Taal instellen
TAAL
NEDERLANDS
E73991
4,7 tocht
000039 km
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels (GB), Duits, Italiaans, Frans,
Spaans, Turks, Russisch, Nederlands,
Pools, Zweeds, Portugees.
Wanneer u een taal hebt geselecteerd,
draai dan de draaiknop om de instelling op
te slaan en het menu te verlaten.
Tijd instellen
Zie Klok (bladzijde 79).
63
Infodisplays
Wekker instellen
WEKKER INST.
04,08,00 23,59
UIT
E74286
4,7 tocht
000039 km
Druk de SET en RESET toets in en
houd ze ingedrukt. De dag begint te
knipperen. Met de draaiknop kan de
juiste dag worden geselecteerd.
Druk de SET en RESET toets in om de
instelling te bevestigen en naar de
maand te gaan.
Ga op dezelfde wijze tewerk om het
jaar, de uren en minuten in te stellen.
Na het instellen van de minuten en het
indrukken van de SET en RESET toets,
wordt de tijd in het geheugen
opgeslagen.
Druk op de SET en RESET toets om
de alarminstallatie in of uit te
schakelen.
Alarm ingeschakeld
E74287
4,7 tocht
000039 km
15:04
15.0 C
E74387
4,7 trip
*WEKKER*
RESET V. STOP
000039 km
Druk op de SET en RESET toets om de
installatie uit te schakelen.
Weergave klok
TIJDSINSTEL.
24 h
E73995
4,7 tocht
000039 km
Druk op de SET en RESET toets om te
wisselen tussen 12 en 24 uurs weergave.
Eenheden
MAATEENHEDEN
METRISCH
E73993
4,7 tocht
000039 km
Druk op de SET en RESET toets om te
wisselen tussen metrische en Engelse
eenheden.
Gongsignalen bij berichten
De volgende gongsignalen kunnen worden
uitgeschakeld:
buitentemperatuur 4 °C
bevestiging tijdinstelling
SET en RESET toets ingedrukt
BERICHT GONG
UIT
E73994
4,7 tocht
000039 km
64
Infodisplays
Druk op de SET en RESET toets om de
gongsignalen in of uit te schakelen.
Menu Persoonlijke instellingen
Exit
E73996
PERS. INSTELL.
EXIT
Druk op de SET en RESET toetsen om het
menu te verlaten.
65
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld, kunnen
de ruiten beslaan. Wanneer de ruiten
beslaan, stel dan de standen in om de
voorruit te ontdooien en te ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht
de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4 °C.
N.B.: Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om de
ruiten wasemvrij te houden wordt vocht
aan de lucht onttrokken. Het condens
wordt naar buiten afgevoerd en daarom is
het normaal dat zich een klein plasje water
onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
E71344
E
F
A B
C
D
Naar linksA
Naar rechtsB
OpenC
DichtD
NeerE
OpF
66
Klimaatregeling
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Luchtverdeelknop
HoofdniveauA
BeenruimteB
VoorruitC
N.B.: Een kleine hoeveelheid lucht stroomt
altijd naar de voorruit.
Temperatuurregelknop
E65966
Aanjager
E65967
A
UitA
N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Gerecirculeerde lucht
E65968
A B
Gerecirculeerde luchtA
BuitenluchtB
Voorruit snel ontdooien en
ontwasemen
E65969
Sluit alle luchtroosters voor maximale
luchttoevoer naar de voorruit. Schakel zo
nodig de ruitverwarming in. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
69).
Interieur snel verwarmen
E65970
67
Klimaatregeling
Ventilatie
E65971
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
E65972
C
A B
D
Gerecirculeerde luchtA
BuitenluchtB
Aan en uitC
Controlelamp airconditioningD
N.B.: De controlelamp in de schakelaar
brandt wanneer de airconditioning is
ingeschakeld.
Koelen met buitenlucht
E65973
Schakel de airconditioning in.
Interieur snel afkoelen
E65974
Schakel de airconditioning in.
Voorruit ontdooien en ontwasemen
E65975
A
VoorruitA
Zet de luchtverdeelknop in de stand A en
kies toevoer van buitenlucht. Wanneer de
temperatuur hoger is dan 4 °C (39 °F),
schakelt de airconditioning automatisch
in. De controlelamp in de schakelaar
brandt in dit geval niet.
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E65976
A
VoorruitA
68
Klimaatregeling
Zet de luchtverdeelknop in de stand A en
kies toevoer van buitenlucht. Wanneer de
temperatuur hoger is dan 4 °C (39 °F),
schakelt de airconditioning automatisch
in. De controlelamp in de schakelaar
brandt in dit geval niet.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
N.B.: Als de omgevingstemperatuur zeer
laag en de motor koud is, dan wordt de
voorruitverwarming automatisch
ingeschakeld.
N.B.: Als start/stop actief is, stopt de motor
niet automatisch wanneer de verwarmde
ruiten reeds zijn ingeschakeld. Als de
schakelaar ruitverwarming wordt ingedrukt
nadat de motor automatisch is gestopt, dan
moet de motor opnieuw worden gestart.
Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde
86).
Voorruitverwarming
E72506
Achterruitverwarming
E72507
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
De ruitverwarmingen werken alleen
wanneer de motor draait en worden
automatisch uitgeschakeld na een korte
periode.
Verwarmbare buitenspiegels
N.B.: Bij auto's zonder een schakelaar
ruitverwarming worden de verwarmbare
buitenspiegels automatisch ingeschakeld
wanneer de voorruit- of
achterruitverwarming wordt ingeschakeld.
In de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Na korte tijd schakelt de verlichting
automatisch uit.
EXTRA VERWARMING
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Schakel de programmeerbare
standverwarming niet in bij
tankstations, bij bronnen met
brandbare dampen of stoffen of in
afgesloten ruimtes.
Tank geen brandstof wanneer het
display van de programmeerbare
standverwarming is ingeschakeld.
N.B.: De programmeerbare
standverwarming schakelt automatisch uit
wanneer de accuspanning laag wordt.
N.B.: Alle symbolen op het display
knipperen wanneer de stroomtoevoer naar
de programmeerbare standverwarming
onderbroken is geweest. Onder deze
omstandigheden werkt de verwarming niet.
Zet het klokje gelijk.
N.B.: De programmeerbare
standverwarming schakelt bij storingen uit.
Laat het systeem door een deskundige
controleren.
Neem de volgende richtlijnen in acht:
69
Klimaatregeling
Schakel de programmeerbare
standverwarming het gehele jaar
minimaal eenmaal per maand
ongeveer tien minuten in. Hierdoor
wordt voorkomen dat de
vloeistofpomp en de aanjagermotor
gaan vastzitten.
Om corrosie te voorkomen moet de
koelvloeistof in uw auto het gehele jaar
door minstens 10 % antivries bevatten.
Om luchtbellen te voorkomen moet u
ervoor zorgen dat het koelvloeistofpiel
zicht tussen het MAX en MIN
merkteken op het reservoir bevindt. Zie
Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 137).
De aanjager van de programmeerbare
standverwarming wordt ingeschakeld
zodra de koelvloeistof een bepaalde
temperatuur heeft bereikt. In deze
stand heeft de omgevingstemperatuur
gaan invloed.
Wij continu gebruik van de
standverwarming, registreert deze de
omgevingstemperatuur. Wanneer deze
hoger is dan 5 °C wordt de
programmeerbare standverwarming
niet ingeschakeld.
De programmeerbare standverwarming
werkt onafhankelijk van de verwarming
van de auto door het koelvloeistofcircuit
van de motor te verwarmen. Hij wordt door
de brandstoftank van energie voorzien. U
kunt het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Het is mogelijk dat bij ingeschakelde
programmeerbare standverwarming er
uitlaatgassen onder de zijkanten van de
auto vrijkomen. Dit is normaal.
Werkingsprincipe
Voor ingebruikneming
LET OP
Wanneer de aanjagerschakelaar in
een andere stand dan stand één
wordt gezet, heeft dit een kortere
levensduur van de accu of zelfs een lege
accu tot gevolg.
Voordat de verwarming wordt
ingeschakeld of geprogrammeerd moeten
de volgende instellingen worden
voorbereid:
Zet de temperatuurregelknop van het
standaard verwarmingssysteem op
maximum.
Zet de aanjagerschakelaar in stand 1.
Schakel voor het afzetten van het
contact de recirculatiestand in. Wacht
minimaal vijf seconden met het sluiten
van de luchtroosters van het
ventilatiesysteem.
Zet alle luchtroosters in de cabine
open.
Instellen van de tijd
A
D
B
E71347
70
Klimaatregeling
Druk de toets A langer dan drie seconden
ingedrukt en houd hem ingedrukt tot de
tijdsaanduiding op het display knippert.
Druk de toetsen B en D binnen vijf
seconden in om de tijd in te stellen. Houd
de betreffende toets ingedrukt om de
tijdsaanduiding snel te veranderen.
Verwarmingsduur programmeren
A
D
B
E71348
LET OP
De aanbevolen instelling is 30
minuten. Langere tijden verkorten de
levensduur van de accu of kunnen
zelfs een lege accu tot gevolg hebben.
N.B.: De verwarmingsduur voor van te voren
ingestelde tijden en de verwarmingsmodi
kunnen voor 10 tot 120 minuten worden
ingesteld.
Druk de toets A langer dan drie seconden
ingedrukt en houd hem ingedrukt tot de
tijdsaanduiding op het display knippert.
Wacht vijf seconden tot het
verwarmingssymbool verschijnt en de
verwarmingsduur knippert.
Druk de toetsen B en D in om de
verwarmingsduur in te stellen.
Druk na het instellen van de
verwarmingsduur op toets A. Het display
geeft nu de tijd weer met een knipperende
dubbele punt.
Verwarming uitschakelen
Druk op de toets met het
verwarmingssymbool. De verwarming blijft
nog drie minuten werken en schakelt
vervolgens uit. Het display duidt nu de tijd
aan.
Geprogrammeerde verwarmingsmodus
C
E71349
De verwarming kan op elk gewenst
moment voor de geprogrammeerde
tijdsduur worden ingeschakeld. Druk op
toets C. Het display wordt verlicht en toont
de resterende verwarmingstijd en het
verwarmingssymbool.
71
Klimaatregeling
Verwarming continu inschakelen
B C
E71350
WAARSCHUWING
Nadat het contact is afgezet blijft de
verwarming werken. Schakel de
verwarming uit om onnodig
verwarmen te voorkomen.
Druk op toets B en houd deze ingedrukt.
Druk op toets C. De verwarming werkt nu
tot toets C opnieuw wordt ingedrukt. Het
display wordt verlicht en toont de tijd en
het verwarmingssymbool.
Verwarmingsmodus programmeren
De verwarming schakelt automatisch op
de geactiveerde inschakeltijd in en blijft
gedurende de geprogrammeerde
verwarmingsduur werken. Het display
wordt verlicht en toont de resterende
verwarmingstijd en het
verwarmingssymbool.
U kunt drie verschillende inschakeltijden
programmeren.
Inschakeltijden programmeren
A
D
B
E71351
Druk toets A meerdere keren in tot het
symbool 1, 2 of 3) voor de gewenste
inschakeltijd wordt weergegeven. Druk op
toetsen B en D om de tijd in te stellen.
Houd de betreffende toets ingedrukt om
de tijdsaanduiding snel te veranderen.
Druk na het programmeren van de
inschakeltijden op toets A. Het display
geeft nu de tijd weer met een knipperende
dubbele punt.
Geprogrammeerde inschakeltijden
activeren/ deactiveren
A C
E71352
72
Klimaatregeling
Druk toets A meerdere keren in tot het
symbool 1, 2 of 3) voor de gewenste
inschakeltijd wordt weergegeven. Druk op
toets C. Het ON symbool verschijnt op het
display. Druk opnieuw op toets C om de
inschakeltijd weer te deactiveren.
73
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze u
in een zodanige positie houden dat
de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal bescherming
bieden. Wij raden aan dat u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met
de onderzijde van uw rug zover mogelijk
naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
VOORSTOELEN
WAARSCHUWING
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Stoelen naar voren en achteren
schuiven
E66529
1
2
2
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel omhoog
hebt getrokken om er zeker van te
zijn dat de stoel weer goed is vergrendeld.
74
Stoelen
LET OP
Schuif de voorstoelen niet te ver naar
het instrumentenpaneel toe. De
voorste negen vergrendelingspunten
zijn alleen bestemd om de accu
toegankelijk te maken.
Lendensteun afstellen
E66530
A
A
B
VollerA
LegerB
Hellingshoek van de zitting
verstellen
E66531
E66532
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen
E66533
Armsteun instellen
E66534
Draai de knop onder de armsteun.
75
Stoelen
Stoel draaien
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
LET OP
Draai de stoel alleen naar het midden
van de auto en niet richting het portier.
E99961
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Gebruik tijdens het rijden de
achterbank niet als bed.
Zorg ervoor dat de stoelen en de
achterbanken goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
Zorg er bij het omhoog klappen van
de rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
Een rugleuningdeel naar voren
kantelen
E70789
1
3
2
Complete rugleuning naar voren
kantelen
E68610
Rugleuning naar voren kantelen:
1. Trek de lussen naar beneden en houd
ze in deze stand.
2. Druk de rugleuning naar voren.
76
Stoelen
Rugleuning weer in de verticale stand
kantelen:
1. Trek de lussen naar beneden en houd
ze in deze stand.
2. Druk de rugleuning weer in verticale
stand.
Zittingen van achterbanken
verwijderen
2
1
E68611
E68612
WAARSCHUWINGEN
Plug de vrijgekomen boutgaten af
wanneer u de banken verwijderd. Dit
om te voorkomen dat uitlaatgassen
de wagen kunnen binnendringen.
WAARSCHUWINGEN
De achterbank weegt 89 kilogram.
LET OP
Sla de achterbank op een droge en
veilige plaats op.
1. Rugleuning naar voren klappen
2. Trek de hendel naar boven en houd
hem in deze stand.
3. Trek voorzichtig de bank naar achteren
tot de voorzijde van het frame uit de
verankeringen in de vloer loskomt.
4. Verwijder de bank.
Breng de bank in omgekeerde volgorde
aan.
HOOFDSTEUNEN
E66539
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWING
Trek de hoofdsteun omhoog
wanneer de achterbank door een
passagier of voor een kinderzitje
wordt gebruikt.
77
Stoelen
Stel de hoofdsteun zo in, dat de bovenzijde
ervan gelijkligt met de bovenzijde van uw
hoofd.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
VERWARMDE STOELEN
E66540
N.B.: Start de motor om de
stoelverwarming in te schakelen
N.B.: De verwarming kan alleen opnieuw
geactiveerd worden als de stoeltemperatuur
is afgenomen tot minder dan 26 °C.
De stoelverwarming bereikt zijn maximum
temperatuur na vijf tot zes minuten. Het
systeem wordt automatisch uitgeschakeld.
78
Stoelen
KLOK
Auto's met klok in de audio- of
navigatie-unit
Raadpleeg voor gedetailleerde instructies
hoe de klok moet worden ingesteld de
afzonderlijke handleiding van de audio-unit
of de navigatie-unit.
Uitvoeringen met een
instrumentengroep van het lage
uitrustingsniveau
N.B.: U hooft een kort signaal wanneer de
klok is ingesteld.
N.B.: Houd de toets van de klok langer dan
een seconde ingedrukt om te wisselen
tussen de 12 en 24 uurs modus.
1. Zet de contactsleutel in stand II.
2. Houd de toets langer dan drie
seconden ingedrukt, tot de
tijdsaanduiding op het display gaat
knipperen.
3. Druk de toets in om de tijd in te stellen.
Houd de toets ingedrukt om de tijd
versneld in te stellen.
Uitvoeringen met een
instrumentengroep van het hoge
uitrustingsniveau
TIJD INSTELLEN
01,01,00 15,03
E73992
4,7 tocht
000039 km
1. Scroll naar dit display. Druk op SET en
RESET en houd deze ingedrukt. De dag
begint te knipperen. Instellen met de
draaiknop.
2. Druk op de SET en RESET toets om
de instelling te bevestigen en ga naar
de maand.
3. Ga op dezelfde wijze te werk voor het
instellen van het jaar, de uren en
minuten.
Na het instellen en indrukken van de SET
en RESET toetsen, worden de tijd en
datum opgeslagen.
KAARTJESHOUDERS
E77059
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met een
maximum vermogen van 20 ampère.
Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers die
geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.
79
Gemaksfuncties
E72972
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
Voor locatie: Zie In één oogopslag
(bladzijde 8).
ASBAK
E69119
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
WAARSCHUWING
Indien gebruikt terwijl de motor niet
draait, wordt hierdoor de accu
ontladen. Er is wellicht onvoldoende
vermogen om de motor opnieuw te starten.
N.B.: Alleen gebruiken voor 12 volt
accessoires met een maximum vermogen
van 20 ampère. Gebruik alleen Ford stekkers
of stekkers die geschikt zijn voor gebruik in
SAE gestandaardiseerde aansluitingen.
E69125
BEKERHOUDERS
E69128
80
Gemaksfuncties
E69129
WAARSCHUWINGEN
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
Gebruik het tafeltje niet tijdens het
rijden.
Plaats geen glazen voorwerpen in de
bekerhouders.
OPBERGRUIMTES
Opbergruimte boven de voorruit
E69133
WAARSCHUWING
Plaats geen zware voorwerpen in de
opbergruimte boven de voorruit.
Opbergvak op dashboard
E77061
FLESSENHOUDER
E75484
WAARSCHUWING
Plaats geen glazen voorwerpen in de
flessenhouder.
81
Gemaksfuncties
VLOERMATTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de vloermatten worden
gebruikt, zorg dan dat de
vloermatten correct worden
vastgemaakt met de correcte
bevestigingselementen, zodat de matten
geen invleod hebben op de bediening van
de pedalen.
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
E100038
USB-POORT
E100038
Zie Verbinding (bladzijde 237).
82
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over het
starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende ca.
8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Starten met
hulpstartkabels (bladzijde 146).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel in de stand 0
of I terug zolang de auto nog in
beweging is.
E72128
0 Contact uitgeschakeld.
I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang in
deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings-
en controlelampen branden. Dit is de stand
waarin de sleutel moet staan tijdens het
rijden. U moet deze stand ook kiezen
wanneer de auto wordt gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Koude of warme motor
Alle auto's
LET OP
Zet bij temperaturen lager dan -20°C
het contact tenminste één seconde
aan alvorens de motor te starten.
Hierdoor zorgt u ervoor dat de maximale
benzinedruk wordt opgebouwd voordat de
motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Auto's met automatische transmissie
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
83
Motor starten en stoppen
Alle auto's
Wacht even wanneer de motor niet binnen
15 seconden aanslaat, en probeer het
opnieuw.
Is de motor na drie startpogingen nog niet
aangeslagen, wacht dan tien seconden en
ga te werk zoals is beschreven onder
Verzopen motor.
Levert het starten bij temperaturen lager
dan -25°C problemen op, druk het
gaspedaal dan ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Auto's met automatische transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle auto's
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait, is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
Het stationaire toerental neemt langzaam
tot normaal af zodra de katalysator
opwarmt.
EEN DIESELMOTOR STARTEN
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
N.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan
-15 ºC, mag u de startmotor 15 seconden
achtereen inschakelen. Wanneer de auto
frequent wordt gebruikt bij dergelijk lage
temperaturen raden wij aan een
verwarmingselement in het motorblok te
laten monteren.
N.B.: Schakel de startmotor in tot de motor
aanslaat.
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 15 seconden inschakelen.
N.B.: Als motor na een aantal pogingen niet
start, dan gaat de motorcontrolelamp
branden. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 53). De motor
mag pas na 30 minuten opnieuw worden
gestart om beschadiging van de startmotor
te voorkomen.
Zet het contact aan en wacht tot
de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Druk het gaspedaal niet in.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
84
Motor starten en stoppen
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Selecteer park of neutral.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
DIESELROETFILTER
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en
na het afzetten van de motor en tijdens en
na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
LET OP
U dient te voorkomen dat de
brandstof opraakt.
N.B.: Tijdens regeneratie bij een laag
toerental of stationaire motor kan een hete
metaalachtige lucht worden geroken en is
wellicht een klikkend metaalachtig geluid
hoorbaar. Dit wordt veroorzaakt door de
tijdens de regeneratie bereikte hoge
temperaturen en dit is normaal.
N.B.: Nadat de motor is afgezet draaien de
ventilatoren wellicht nog een korte periode
door.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is het
DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige rijomstandigheden
moet u echter het regeneratieproces
ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uw
tijdens het rijden regelmatig stopt en start
(met verhoogd accelereren en
decelereren), dan zal een enkele keer rijden
onder de volgende omstandigheden het
regeneratieproces ondersteunen:
Rijd tot 20 minuten met een constante
snelheid, bij voorkeur op een hoofdweg
of snelweg.
Voorkom langdurig stationair draaien
en neem altijd snelheidslimieten en het
type wegdek in acht.
Zet de auto niet van contact.
Kies zo nodig een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een hoger
motortoerental te verkrijgen.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
85
Motor starten en stoppen
WERKING
ECO-systeem
WAARSCHUWING
Voor auto's met
start/stop-schakelaar verschillen de
accuvereisten. De accu moet worden
vervangen door een accu met exact
dezelfde specificatie als de originele.
Het systeem bestaat uit een
start/stop-schakelaar en een
snelheidsbegrenzer. Deze combinatie
verlaagt het brandstofverbruik en de
CO2-emissies door de motor uit te
schakelen wanneer de auto stationair
draait, bijvoorbeeld bij verkeerslichten. De
motor wordt opnieuw gestart wanneer de
bestuurder het koppelingspedaal intrapt
en wanneer een voertuigsysteem dit
aanvraagt, bijvoorbeeld voor het laden van
de accu. Het systeem begrenst tevens de
voertuigsnelheid tot 110 km/u. Zie
Automatische snelheidsbegrenzer
(ASL) (bladzijde 110).
Om maximaal voordeel uit het systeem te
halen, moet de keuzehendel in de neutrale
stand worden gezet en het
koppelingspedaal bij een stop van langer
dan drie seconden worden losgelaten.
START/STOP KNOP
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
Indien het systeem dit vereist, kan de
motor automatisch opnieuw worden
gestart. De motor wordt alleen
automatisch opnieuw gestart wanneer een
van de pedalen wordt ingetrapt. Als geen
pedaal wordt ingetrapt, gaat de
start/stop-indicatielamp knipperen en
wordt een bericht weergegeven in de
display.
WAARSCHUWINGEN
Schakel het contact uit voordat de
motorkap wordt geopend of
onderhoudswerkzaamheden worden
uitgevoerd.
Schakel altijd het contact uit voordat
u uit de auto stapt, want het systeem
kan de motor wel uitgeschakeld
hebben, maar het contact is nog steeds
ingeschakeld.
Het systeem werkt wellicht niet
wanneer extra energieverbruikers
blijven aangesloten bij afgezet
contact.
N.B.: Het systeem werkt alleen wanneer de
motor de normale bedrijfstemperatuur heeft
bereikt en de buitentemperatuur tussen 0
°C en 40 °C ligt.
N.B.: Als u de motor laat afslaan en
vervolgens binnen vijf seconden het
koppelingspedaal intrapt, dan wordt de
motor automatisch opnieuw gestart.
N.B.: De start/stop-indicatielamp brandt
groen wanneer de motor wordt
uitgeschakeld. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 53).
N.B.: Als het systeem een storing heeft
geregistreerd wordt dit uitgeschakeld. De
OFF-lamp op de ECO-schakelaar brandt
permanent. Als de lamp blijft branden na
een ontstekingscyclus, dan moet het
systeem worden gecontroleerd door een
geschoolde monteur.
N.B.: Wanneer u het systeem heeft
uitgeschakeld, is de schakelaar verlicht.
N.B.: Het systeem wordt geactiveerd in
combinatie met de snelheidsbegrenzer. Zie
Automatische snelheidsbegrenzer (ASL)
(bladzijde 110).
86
Start/stop knop
Het systeem in- en uitschakelen
E140218
Het systeem is standaard ingeschakeld.
Druk op de schakelaar in het
instrumentenpaneel om het systeem uit
te schakelen. Het systeem wordt alleen
gedeactiveerd gedurende de huidige
contactcyclus. Druk nogmaals op de
schakelaar om het systeem in te
schakelen. Voor locatie. Zie In één
oogopslag (bladzijde 8).
Motor afzetten
1. Stop de auto.
2. Zet de keuzehendel in de
neutraalstand.
3. Laat het koppelingspedaal los.
4. Laat het gaspedaal los.
Het systeem zet de motor wellicht niet af
onder bepaalde omstandigheden,
bijvoorbeeld:
Lage accuspanning.
De buitentemperatuur is te laag of te
hoog.
Het bestuurdersportier is geopend.
Lage bedrijfstemperatuur motor.
Als een snelheid van 5 km/u niet is
overschreden.
De auto staat op een steile helling.
De voorruitverwarming of de
achterruitverwarming is ingeschakeld.
Tijdens regeneratie van het
dieselroetfilter.
Motor starten
N.B.: De keuzehendel moet in de
neutraalstand staan. Als de schakelhendel
niet in neutraal staat, gaat de
start/stop-indicatielamp knipperen en
wordt een bericht weergegeven in de
display.
Druk het koppelingspedaal in.
WAARSCHUWING
Indien het systeem dit vereist, kan de
motor automatisch opnieuw worden
gestart. De motor wordt alleen
automatisch opnieuw gestart wanneer een
van de pedalen wordt ingetrapt. Als geen
pedaal wordt ingetrapt, gaat de
start/stop-indicatielamp knipperen en
wordt een bericht weergegeven in de
display.
Het systeem kan de motor onder bepaalde
omstandigheden weer starten,
bijvoorbeeld:
Lage accuspanning.
De voorruitverwarming of de
achterruitverwarming is ingeschakeld.
De auto beweegt (bijvoorbeeld bergaf
rollen).
87
Start/stop knop
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden
dat de brandstof overstroomt. Het morsen
van brandstof kan gevaarlijk zijn voor
andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of andere
toevoegingen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of een
equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe. Deze
kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of de
betreffende nationale specificatie.
N.B.: We adviseren alleen brandstof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
N.B.: Het gebruik van niet door Ford
goedgekeurde additieven of andere
motorbehandelingen worden door Ford
afgeraden.
N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Opslaan voor de lange termijn
De meeste dieselbrandstoffen bevatten
biodiesel; wanneer uw voertuig lange tijd
niet wordt gebruikt (meer dan twee
maanden), dan wordt aanbevolen de tank
enkel met diesel op aardoliebasis (indien
beschikbaar) te vullen of een antioxidant
aan de biodiesel toe te voegen. Uw dealer
kan u helpen met een geschikte
antioxidant.
88
Brandstof en tanken
KATALYSATOR
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik
van de motor en na het afzetten van de
motor straalt het uitlaatsysteem veel
warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie Starten
met hulpstartkabels (bladzijde 146).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
TANKKLEP
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat tijdens het tanken
brandstof wordt gemorst, die zich in
het vulpistool bevindt.
Wij raden aan minimaal 10 seconden
te wachten alvorens het vulpistool
uit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in de
brandstoftank kan stromen.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de brandstofvulklep vanaf
een afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
N.B.: Het is normaal dat een sissend geluid
hoorbaar is wanneer u de tankdop opent.
1
E66588
2
E95392
89
Brandstof en tanken
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger, enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
234 - 244
8,9 (31,9) -
9,2 (30,6)
7,5 (37,7) -
7,9 (35,8)
11,2 (25,2) -
11,5 (24,6)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
74 kW (100 pk), asreductie:
4,78
225 - 230
8,5 (33,1) -
8,7 (32,4)
7,2 (39,2) -
7,4 (38,2)
10,8 (26,2) -
11,0 (25,7)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
74 kW (100 pk), asreductie:
3,73 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, met DPF
250 - 261
9,5 (29,8) -
9,9 (28,6)
8,0 (35,3) -
8,4 (33,6)
12,0 (23,5) -
12,4 (22,8)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
74 kW (100 pk), asreductie:
5,11
254 - 259
9,6 (29,4) -
9,8 (28,8)
8,1 (34,9) -
8,3 (34,0)
12,2 (23,2) -
12,4 (22,8)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
74kW (100 pk), asreductie:
4,27 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, met DPF
90
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
225 - 227
8,5 (33,2) -
8,6 (32,8)
7,3 (38,7) -
7,4 (38,2)
10,6 (26,7) -
10,7 (26,4)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
85 kW (115 pk), asreductie:
3,73 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, zonder DPF
225 - 230
8,5 (33,2) -
8,7 (32,4)
7,1 (39,8) -
7,3 (38,7)
10,9 (25,8) -
11,1 (25,4)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
85 kW (115 pk), asreductie:
3,73 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, met DPF
254 - 258
9,6 (29,4) -
9,8 (28,8)
7,9 (35,8) -
8,0 (35,3)
12,6 (22,4) -
12,8 (22,1)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
85 kW (115 pk), asreductie:
4,27 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, zonder DPF
253 - 259
9,6 (29,4) -
9,8 (28,8)
7,9 (35,8) -
8,1 (34,9)
12,5 (22,6) -
12,7 (22,2)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
85 kW (115 pk), asreductie:
4,27 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, met DPF
238 - 242
9,0 (31,4) -
9,2 (30,8)
7,6 (37,2) -
7,8 (36,2)
11,4 (24,8) -
11,5 (24,6)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
103 kW (140 pk), asreductie:
3,73 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, zonder DPF
238 - 246
9,0 (31,4) -
9,3 (30,3)
7,6 (37,2) -
8,0 (35,3)
11,4 (24,8) -
11,6 (24,4)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
103 kW (140 pk), asreductie:
3,73 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, met DPF
260 - 264
9,8 (28,7) -
10,0 (28,3)
8,1 (34,9) -
8,3 (34,0)
12,8 (22,1) -
12,9 (21,9)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
103 kW (140 pk), asreductie:
4,27 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, zonder DPF
260 - 269
9,8 (28,7) -
10,2 (27,7)
8,1 (34,9) -
8,5 (33,2)
12,8 (22,1) -
13,1 (21,6)
Kombi 2.4L DuraTorq-TDCi
103 kW (140 pk), asreductie:
4,27 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak, met DPF
258 - 260
9,8 (29,0) -
9,9 (28,7)
7,9 (35,7) -
8,0 (35,2)
12,9 (21,9) -
13,0 (21,7)
Kombi 3.2L DuraTorq-TDCi,
147kW (200 pk), asreductie:
3,58 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak
91
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
280 - 283
10,6 (26,6) -
10,7 (26,4)
8,4 (33,6) -
8,5 (33,2)
14,4 (19,6) -
14,5 (19,5)
Kombi 3.2L DuraTorq-TDCi,
147kW (200 pk), asreductie:
4,10 - handgeschakelde 6-
versnellingsbak
Achterwielaandrijving - M1
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
214 - 219
8,1 (34,9) -
8,3 (34)
7,1 (39,8) -
7,2 (39,2)
9,9 (28,6) -
10,1 (28)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125 pk)
- (Puma), asreductie: 3,91,
Fase V met Start/Stop-
systeem
204 - 209
7,7 (36,7) -
7,9 (35,7)
6,9 (40,9) -
7 (40,4)
9,2 (30,8) -
9,4 (30,1)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,58, Fase V met
Start/Stop-systeem
209 - 214
7,9 (35,7) -
8,1 (34,9)
6,9 (40,9) -
7 (40,4)
9,7 (29,1) -
9,9 (28,6)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,58, Fase V zonder
Start/Stop-systeem
194 - 199
7,3 (38,7) -
7,5 (37,7)
6,7 (42,2) -
6,8 (41,5)
8,5 (33,1) -
8,7 (32,4)
2.2L Duratorq-TDCi (92
kW/125 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,31, Fase V met
Start/Stop-systeem
199 - 204
7,6 (37,2) -
7,7 (36,7)
6,7 (42,2) -
6,8 (41,5)
9,1 (31) - 9,3
(30,4)
2.2L Duratorq-TDCi (92
kW/125 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,31, Fase V zonder
Start/Stop-systeem
92
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
219 - 224
8,3 (34) - 8,5
(33,1)
7,1 (39,8) -
7,2 (39,2)
10,3 (27,4) -
10,6 (26,7)
2.2L Duratorq-TDCi (92
kW/125 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,91, Fase V zonder
Start/Stop-systeem
219 - 224
8,3 (34) - 8,5
(33,1)
7,1 (39,8) -
7,2 (39,2)
10,3 (27,4) -
10,6 (26,7)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125 pk)
- (Puma), asreductie: 3,91,
Fase IV zonder Start/Stop-
systeem
209 - 214
7,9 (35,7) -
8,1 (34,9)
6,9 (40,9) -
7 (40,4)
9,7 (29,1) -
9,9 (28,6)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,58, Fase IV zonder
Start/Stop-systeem
199 - 204
7,6 (37,2) -
7,7 (36,7)
6,7 (42,2) -
6,8 (41,5)
9,1 (31) - 9,3
(30,4)
2.2L Duratorq-TDCi (92
kW/125 pk) - (Puma), asre-
ductie: 3,31, Fase IV zonder
Start/Stop-systeem
Voorwielaandrijving - M1
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
184 - 189
7 (40,4) - 7,2
(39,2)
6,3 (44,8) -
6,5 (43,5)
8,1 (34,9) -
8,3 (34)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125
pk), (103 kW/140 pk) -
(Puma), asreductie: 4,36,
Fase V met Start/Stop-
systeem
93
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
189 - 194
7,2 (39,2) -
7,4 (38,2)
6,4 (44,1) -
6,6 (42,8)
8,5 (33,1) -
8,7 (32,4)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125
pk), (103 kW/140 pk) -
(Puma), asreductie: 4,93,
Fase V met Start/Stop-
systeem
189 - 194
7,2 (39,2) -
7,4 (38,2)
6,3 (44,8) -
6,5 (43,5)
8,6 (32,8) -
8,8 (32,1)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125
pk), (103 kW/140 pk) -
(Puma), asreductie: 4,36,
Fase V zonder Start/Stop-
systeem
194 - 199
7,4 (38,2) -
7,5 (37,7)
6,4 (44,1) -
6,6 (42,8)
9 (31,4) - 9,2
(30,8)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125
pk), (103 kW/140 pk) -
(Puma), asreductie: 4,93,
Fase V zonder Start/Stop-
systeem
189 - 194
7,2 (39,2) -
7,4 (38,2)
6,3 (44,8) -
6,5 (43,5)
8,7 (32,4) -
8,8 (32,1)
2.2L Duratorq-TDCi (74
kW/100 pk), (92 kW/125
pk), (103 kW/140 pk) -
(Puma), asreductie: 4,36,
Fase IV met Start/Stop-
systeem
194 - 199
7,4 (38,2) -
7,5 (37,7)
6,4 (44,1) -
6,6 (42,8)
9 (31,4) - 9,2
(30,8)
2.2L Duratorq-TDCi (92
kW/125 pk), (103 kW/140
pk) - (Puma), asreductie:
4,93, Fase IV met
Start/Stop-systeem
94
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag omhoog
worden gebracht tijdens inschakelen van
de achteruit.
AANDRIJVING OP ALLE
WIELEN
LET OP
Uitvoeringen met AWD (aandrijving
op alle wielen) moeten worden
gesleept met ALLE wielen op het
wegdek of ALLE wielen van het wegdek.
Zie Bergen van de auto (bladzijde 129).
Als de AWD-controlelamp knippert onder
het rijden, dan duidt dit op een storing. Bij
storingen schakelt het systeem uit. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Automatische functie
Het AWD-systeem waarmee bepaalde
uitvoeringen met achterwielaandrijving zijn
uitgerust, brengt automatisch het
aandrijfkoppel over naar de voorwielen
wanneer het wegdek glad is geworden
door regen, sneeuw, ijs, enz.
Wanneer AWD niet langer noodzakelijk is,
schakelt het systeem automatisch uit en
treedt de normale achterwielaandrijving
weer in werking.
Handmatige modus
N.B.: Het voertuig kan ongebruikelijke
rijeigenschappen vertonen als de
handmatige modus geactiveerd blijft bij het
rijden op een normaal wegdek.
N.B.: De handmatige modus wordt
automatisch gedeactiveerd wanneer u
harder dan 100 km/h (62 mph) rijdt.
Als er extra tractie nodig is bij het wegrijden
op een overmatig glad wegdek, druk dan
op de AWD-schakelaar. Voor locatie. Zie
In één oogopslag (bladzijde 8). Het
lampje in de schakelaar gaat branden.
Druk nogmaals op de schakelaar om terug
te keren naar de automatische modus.
95
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET ABS
N.B.: Wanneer het systeem in werking is,
pulseert het rempedaal en legt wellicht een
langere weg af. Blijf het rempedaal
indrukken. Er is tevens wellicht een geluid
hoorbaar vanaf het systeem. Dit is normaal.
Het ABS voorkomt geen risico's die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt;
de auto te maken krijgt met
aquaplaning;
u bochten te snel neemt;
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
WAARSCHUWING
Bij auto's met automatische
transmissie moet de keuzehendel
altijd in de stand P (Park) staan.
Druk het rempedaal krachtig in.
Trek de handremhendel krachtig en
zover mogelijk aan.
Druk de ontgrendelknop tijdens het
aantrekken niet in.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
opwaartse richting, schakel dan de
eerste versnelling of P (Park) in en
draai het stuurwiel van de trottoirband
af.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
neerwaartse richting, schakel dan de
achteruit of P (Park) in en draai het
stuurwiel naar de trottoirband toe.
Druk, om de handrem los te zetten, het
rempedaal krachtig in, trek de hefboom
iets omhoog, druk de ontgrendelknop in en
laat de hefboom zakken.
96
Remmen
WERKING
Elektronisch
Stabiliteitsprogramma (ESP)
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
Zonder ESPA
Met ESPB
Het systeem ondersteunt de stabiliteit van
de auto wanneer deze dreigt uit te breken.
Dit wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
tractieregeling door het motorkoppel te
verlagen wanneer de wielen bij het
accelereren beginnen door te draaien. Het
verbetert de mogelijkheden om op gladde
wegdekken of losse oppervlakken op te
trekken en het verbetert het comfort door
wielspin in haarspeldbochten te beperken.
Waarschuwingslamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens het rijden
wordt geactiveerd, knippert de lamp. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 53).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem kan een noodstopsituatie
herkennen aan de snelheid waarmee u het
rempedaal indrukt. Het zorgt voor
maximale remdruk zolang het rempedaal
wordt ingedrukt. Het systeem kan de
remweg in kritieke situaties verkorten.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
E78085
Houd bij een snelheid van 60 km/u (37
mph) de schakelaar gedurende één
seconde ingedrukt. Het lampje in de
schakelaar gaat branden.
N.B.: Wanneer u het systeem uitschakelt,
treedt dit tijdelijk opnieuw in werking
wanneer het rempedaal wordt ingedrukt en
de wagen slipt. De ESP controlelamp
knippert in een dergelijk geval.
97
Stabiliteitsregeling
N.B.: Wanneer u het systeem uitschakelt,
dan wordt het systeem automatisch
geheractiveerd als de snelheid hoger is dan
60 km/u (37 mph).
Druk de schakelaar opnieuw in om het
systeem in te schakelen. Telkens wanneer
u het contact aan zet wordt het systeem
automatisch ingeschakeld.
Voor locatie: Zie In één oogopslag
(bladzijde 8).
98
Stabiliteitsregeling
WERKING
Het tractieregelsysteem verbetert de
tractie wanneer een wiel doorspint bij
snelheden tot 40 km/h (25 mph). Wanneer
een wiel begint door te spinnen wijzigt het
tractieregelsysteem de druk naar de
remklauw van dat wiel tot het stopt met
doorspinnen.
GEBRUIK MAKEN VAN
AANDRIJFREGELING
Het traction control systeem is
operationeel wanneer u het contact
aanzet.
De controlelamp van het traction control
systeem knippert wanneer het systeem in
werking is. Geef rustig gas tot het
doorspinnende wiel weer grip heeft.
Het traction control systeem schakelt
tijdelijk uit wanneer het buitensporig vaak
binnen een korte tijd wordt ingeschakeld.
Dit is normaal en heeft geen invloed op het
remsysteem.
Bij uitgeschakeld ESP blijft het traction
control systeem werken. De controlelamp
in de instrumentengroep knippert in dit
geval niet.
99
Aandrijfregeling
WERKING
Het systeem maakt het eenvoudiger op te
trekken wanneer de auto op een helling
staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik
te maken van de parkeerrem.
Wanneer het systeem actief is, dan blijft
de auto korte tijd op de helling stil staan
nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende
deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het
rempedaal te halen, het gaspedaal in te
drukken en op te trekken. De remmen
worden automatisch gelost zodra de motor
voldoende vermogen heeft opgebouwd
om weg te rijden. Zo wordt voorkomen dat
de auto op een helling kan terugrollen. Dit
is een voordeel wanneer u op een helling
moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf een
helling van een parkeerplaats, bij
verkeerslichten of tijdens het achteruit
tegen een helling inparkeren.
WAARSCHUWING
Het systeem vervangt niet de
parkeerrem. Trek altijd de handrem
aan en schakel de eerste versnelling
of de achteruit in wanneer u de auto
verlaat.
REGELING VOOR BERGOP
RIJDEN GEBRUIKEN
Het systeem wordt automatisch
geactiveerd als de auto op een helling van
meer dan 3% wordt stilgezet. Het systeem
werkt als de auto met de neus bergaf staat
gericht met ingeschakelde
achteruitversnelling en als de auto bergop
staat gericht met ingeschakelde
vooruitversnelling.
Het systeem activeren
WAARSCHUWINGEN
U dient in de auto te blijven zitten
nadat het systeem is geactiveerd.
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is alleen actief als de
groene lamp in het
instrumentenpaneel brandt. U blijft
te allen tijde verantwoordelijk voor het
besturen van de auto en het zo nodig in en
uitschakelen van het systeem.
U kunt het systeem alleen activeren als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De motor loopt.
Alle portieren (inclusief laaddeuren)
zijn volledig gesloten.
De parkeerrem is volledig losgezet.
Er geen sprake is van storingen.
Activeren van het systeem:
1. Trap het rempedaal en het
koppelingspedaal in om de wagen
volledig stil te zetten. Houd het
rempedaal en het koppelingspedaal
ingetrapt.
2. Als de sensor registreert dat de auto
op een helling staat, dan wordt het
systeem automatisch geactiveerd en
gaat de groene lamp in het
instrumentenpaneel branden.
3. Wanneer u uw voet van het rempedaal
neemt, blijft de wagen gedurende
ongeveer twee tot drie seconden op de
helling staan zonder achteruit te rollen.
Deze periode wordt automatisch
verlengd als u bezig bent weg te rijden.
4. Rij weg op de normale manier. De
remmen worden automatisch gelost.
WAARSCHUWING
Als het motortoerental te hoog wordt
opgejaagd of als een storing wordt
geregistreerd bij een actief systeem,
dan wordt het systeem gedeactiveerd en
dooft de groene lamp.
100
Regeling voor bergop rijden
Het systeem deactiveren
Voer voor het activeren van het systeem
één van de volgende stappen uit:
Trek de handrem aan.
Open een willekeurig portier (inclusief
de laaddeuren).
Rij weg de helling op zonder de
handrem aan te trekken.
Wacht twee tot drie seconden tot het
systeem automatisch wordt
gedeactiveerd.
Als het systeem is geactiveerd in een
vooruitversnelling, selecteer dan de
achteruitversnelling.
Als het systeem is geactiveerd in de
neutrale versnelling, laat dan het
koppelingspedaal los.
Als het systeem is geactiveerd in een
achteruitversnelling, selecteer dan de
neutrale versnelling.
De groene lamp wordt gedoofd.
Het systeem uitschakelen
Uw dealer kan deze functie indien nodig
permanent uitschakelen.
101
Regeling voor bergop rijden
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Uitvoeringen met een trekhaakmodule
die niet door ons is goedgekeurd,
kunnen obstakels niet correct
detecteren.
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen met
een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter
(8 inch).
N.B.: Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons goedgekeurde
trekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal
registreert dat op dezelfde frequentie wordt
uitgezonden als de sensoren gebruiken, of
wanneer de auto maximaal is beladen, kan
een vals signaal worden gegeven.
N.B.: De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie seconden
constant blijft, wordt het akoestisch signaal
uitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnen
de binnenste sensoren objecten achter de
auto detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
E77927
De parkeerhulp wordt automatisch
geactiveerd wanneer u bij aangezet
contact de achteruit inschakelt.
102
Parkeerhulp
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en een
obstakel ca. 150 cm bedraagt of ca. 50 cm
aan de zijkanten. Wanneer de afstand
kleiner wordt, volgen de signalen elkaar
sneller op. Een voortdurend signaal
weerklinkt op een afstand van minder dan
30 centimeter tot de achterbumper.
N.B.: Wanneer u drie seconden lang een
hoge pieptoon hoort, duidt dit op een
storing. Het systeem wordt uitgeschakeld.
Laat het systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
103
Parkeerhulp
WERKING
De camera is een visueel hulpmiddel bij
achteruitrijden.
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw wagen te wassen,
spuit dan kort op de camera vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter.
Oefen geen druk op de camera uit.
N.B.: Houd de camera vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de camera niet met scherpe
voorwerpen, ontvetter, was of organische
producten. Gebruik alleen een zachte doek.
Tijdens de bediening worden in de display
hulplijnen weergegeven die de route van
de wagen en de geschatte afstand vanaf
voorwerpen aan de achterzijde voorstellen.
ACHTERUITKIJKCAMERA
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
De bediening van de
achteruitkijkcamera varieert
afhankelijk van de
buitentemperatuur, de rij-omstandigheden
van de wagen en het type weg.
De in de display weergegeven
afstanden kunnen verschillen van de
werkelijke afstand.
Plaats geen voorwerpen voor de
camera.
104
Achteruitkijkcamera
A B C
E95058
Display achteruitkijkcameraA
Achteruitkijkcamera - achterklepB
Achteruitkijkcamera - laaddeurC
Achteruitkijkcamera activeren
LET OP
Het kan voorkomen dat de camera
voorwerpen die zich te dicht bij de
wagen bevinden niet kan registreren.
Schakel de achteruitversnelling in met
ingeschakeld contact. De afbeelding wordt
op het scherm weergegeven.
De camera werkt wellicht niet correct
onder de volgende omstandigheden:
Donkere gebieden.
Fel licht.
Als de buitentemperatuur snel toe- of
afneemt.
Als de camera nat is (bijvoorbeeld
tijdens regen of een hoge vochtigheid).
Als het zicht van de camera is
geblokkeerd (bijvoorbeeld door
modder).
Display gebruiken
LET OP
Voorwerpen boven de camera worden
niet weergegeven. Controleer indien
nodig het gebied achter de auto.
105
Achteruitkijkcamera
LET OP
Markeringen worden alleen gebruikt
als algemene richtlijn en worden
berekend voor auto's met een
maximale belading op een egaal wegdek.
N.B.: Bij achteruitrijden met een aanhanger
geven de lijnen op het scherm de
autorichting aan en niet de richting van de
aanhanger.
De lijnen geven een geprojecteerde route
van de auto en de afstand vanaf de
buitenspiegels en de achterbumper aan.
E100159
A A
A A
B
D
C
E
Speling buitenspiegel - 0,1 meterA
0,5 meterB
1 meterC
106
Achteruitkijkcamera
2 meterD
3 meterE
Achteruitkijkcamera in- en
uitschakelen
A
E95059
Aan- en uittoetsA
Druk op toets A om het systeem
handmatig uit te schakelen.
N.B.: De toets werkt alleen als de
achteruitversnelling is ingeschakeld en de
auto op contact staat.
Achteruitkijkcamera deactiveren
N.B.: Schakel een vooruitversnelling in. De
display blijft een korte periode aan alvorens
deze wordt uitgeschakeld.
107
Achteruitkijkcamera
WERKING
Met cruise control (automatische
snelheidsregeling) kunt u met behulp van
de schakelaars op het stuurwiel de
rijsnelheid instellen. Cruise control werkt
vanaf snelheden van 30 km/h.
GEBRUIK MAKEN VAN
SNELHEIDSREGELING
WAARSCHUWING
Schakel onder drukke
verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E75456
N.B.: Het systeem is gereed op de snelheid
in te stellen.
Snelheid instellen
E75452
Druk de schakelaar in om de huidige
snelheid op te slaan en aan te houden. De
controlelamp van de cruise control gaat
branden. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 53).
Ingestelde snelheid veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de
snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakel
terug en druk op de SET- schakelaar om
het systeem te helpen de ingestelde
snelheid te handhaven.
N.B.: Wanneer u het gaspedaal indrukt,
verandert de ingestelde snelheid niet.
Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de
auto weer met de eerder ingestelde snelheid
rijden.
108
Snelheidsregeling (Cruise Control)
E95393
A
B
Accelereren (versnellen)A
Decelereren (vertragen)B
Ingestelde snelheid uitschakelen
E75453
Druk het rempedaal of de RES schakelaar
in.
N.B.: Het systeem regelt niet langer de
rijsnelheid. De controlelamp van de cruise
control gaat niet branden, maar de laatst
ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen
E75453
De controlelamp van de cruise control gaat
branden en het systeem zal proberen de
auto met de eerder door u ingestelde
snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E75455
De eerder door u ingestelde snelheid blijft
niet in het geheugen opgeslagen. De
controlelamp van de cruise control gaat
niet branden.
109
Snelheidsregeling (Cruise Control)
WERKING
Toerentalbegrenzer
Het toerental van de motor wordt
begrensd om beschadigingen te
voorkomen.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat u
sneller dan de geprogrammeerde snelheid
rijdt. Raadpleeg voor meer informatie de
tabel op de zonneklep aan
bestuurderszijde.
Uitvoeringen met een dieselmotor
U kunt de topsnelheid van uw auto op een
bepaalde waarde begrenzen,
vooropgesteld dat deze binnen de
wettelijke normen valt. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie.
Auto's met start/stop-systeem
N.B.: Als de auto een vaste snelheidslimiet
heeft van lager dan 110 km/u, dan neemt
deze de schakelbare snelheidsbegrenzer
behorende bij start/stop over.
Als start/stop wordt geactiveerd, wordt de
voertuigsnelheid begrensd tot 110 km/u.
E140218
Het systeem is standaard ingeschakeld.
Druk op de ECO-schakelaar om deze
snelheidslimiet te deactiveren. Het
systeem wordt alleen gedeactiveerd
gedurende de huidige contactcyclus. Druk
nogmaals op de schakelaar om het
systeem in te schakelen. Voor locatie. Zie
In één oogopslag (bladzijde 8).
110
Automatische snelheidsbegrenzer (ASL)
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander voorwerpen
zo laag mogelijk en zo ver mogelijk
naar voren in de bagageruimte of de
laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
176).
LET OP
Laat geen items in contact komen
met de achterruiten.
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR
LADING
N.B.: Het aantal ladingsteunen kan
afhankelijk van de uitvoering van de wagen
variëren.
111
Transport
Lading bevestigen
E75510
112
Transport
Extra steunen
Ladingrail (middelhoog)
E77500
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
E71359
WAARSCHUWINGEN
Er is geen dakbelasting toegestaan
bij busmodellen met een lange
wielbasis, enkellucht, 13, 14 of 15
stoelen en een 200 pk dieselmotor.
Er is geen dakbelasting toegestaan
bij busmodellen met een lange
wielbasis, enkellucht, 13, 14 of 15
stoelen en een 140 pk dieselmotor met
aandrijving op alle wielen (AWD).
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximale asbelasting
niet. Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 176).
Overschrijd de maximaal toegestane
dakbelasting van 100 kg, of 50 kg voor
Euroline en Nugget voertuigen,
(inclusief de imperiaal) niet.
Controleer de bevestiging van de de
imperiaal als volgt:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Uitvoeringen met een nooduitgang
Zie Nooduitgang (bladzijde 116).
113
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWINGEN
Overschrijd het maximaal
toelaatbaar treingewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat
niet. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
176).
Rijd niet sneller dan 90 km/h (55
mph) wanneer u met een beladen
aanhanger van meer dan 2.000 kg
rijdt.
LET OP
Overschrijd nooit de maximale
toegestane kogeldruk, d.w.z. het
verticale gewicht op de trekhaakkogel,
van 112 kilogram voor alle auto's behalve
dubbele chassiscabine en bestelwagen of
140 kilogram voor dubbele chassiscabine
en bestelwagen.
N.B.: Niet alle wagens zijn geschikt of
goedgekeurd voor een trekhaak. Controleer
daarom eerst bij uw dealer.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen wagen rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
De stabiliteit van de wagen-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
Het maximum toelaatbaar wagengewicht
en het aanhangergewicht geven de
technische eisen weer, die worden gesteld
voor hellingen tot 12 % en bij hoogten van
1.000 meter boven de zeespiegel. In
bergachtige streken worden de prestaties
van de motor door de lagere luchtdruk
nadelig beïnvloed. Daarom gelden de
volgende beperkingen:
In bergachtige streken moet vanaf hoogten
van 1.000 meter het maximum toelaatbaar
gewicht voor iedere 1.000 meter met 10%
worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
114
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer. Gedurende deze periode
kan de auto een andere rijkarakteristiek
vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer in de stad en gedurende de
eerste 1500 kilometer op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd niet te snel gedurende de eerste
1500 kilometer. Varieer uw snelheid
regelmatig en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.
GEREDUCEERD
MOTORVERMOGEN
Uw wagen kan zonder de motor te
beschadigen korte tijd doorrijden wanneer
de motor oververhit is. De motor levert dan
minder vermogen. De afstand die u kunt
afleggen is afhankelijk van de
buitentemperatuur, de belading van de
wagen en het omgeving waarin u rijdt.
Wanneer de naald naar het bovenste
gebied beweegt, is de motor oververhit.
Zie Meters (bladzijde 51).
Wanneer de temperatuur blijft stijgen zorgt
het systeem ervoor dat de
brandstoftoevoer naar de motor wordt
gereduceerd. De airconditioning (indien
gemonteerd) wordt uitgeschakeld en de
koelventilateur wordt ingeschakeld.
LET OP
Wordt te lang doorgereden, dan
neemt de motortemperatuur nog
verder toe en zal de motor volledig
worden uitgeschakeld.
Breng uw auto tot stilstand zodra dit
kan.
Zet onmiddellijk de motor af om
ernstige beschadiging te voorkomen.
Laat de motor eerst afkoelen.
Controleer het koelvloeistofpeil. Zie
Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 137).
Laat de auto onmiddellijk door een
deskundige controleren.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR KOUDE
WEERSOMSTANDIGHEDEN
De werking van sommige componenten
en systemen kan worden beïnvloed bij
temperaturen lager dan -30 °C.
115
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Bus
Voor een EHBO-doos is ruimte onder de
stoel op de tweede rij.
Gesloten bestelwagen, Kombi,
Chassis Cabine, uitvoering met
open laadbak
Voor de gevarendriehoek is ruimte in het
opbergvak op het portier aan
bestuurderszijde.
GEVARENDRIEHOEK
In de kaartenbak op het bestuurdersportier
bevindt zich een ruimte voor het opbergen
van een gevarendriehoek.
NOODUITGANG
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de imperiaal en de
lading erop de nooduitgang niet
afdekken. Vraag uw dealer voor
advies over imperiaals die voor uw wagen
geschikt zijn.
Breek in geval van nood het glas met de
hamer.
116
Wat te doen bij pech
ONDERBREKINGS-
SCHAKELAAR
BRANDSTOFTOEVOER
Wanneer u een ongeluk of een lichte
aanrijding hebt gehad (bijv. tijdens het
parkeren ergens tegenaan gereden) kan
de veiligheidsschakelaar te
brandstoftoevoer onderbreken. De
schakelaar bevindt zich op het zijpaneel
voor het passagiersportier.
Toegang tot de schakelaar
N.B.: Tijdens het aanbrengen moet een klik
hoorbaar zijn bij het laten aangrijpen van
beide klemmen.
E70869
2
2
1
E71360
Schakelaar terugstellen
WAARSCHUWING
Stel de veiligheidsschakelaar niet
terug wanneer u brandstof ruikt of
ziet weglekken.
1. Contact afzetten.
2. Controleer het brandstofsysteem op
lekkage.
3. Verkrijg toegang tot de schakelaar.
4. Druk de bovenzijde van de schakelaar
in om deze terug te stellen. U voelt en
hoort een klik.
5. Draai de contactsleutel in de stand II.
Wacht enkele seconden en draai de
sleutel terug in de stand I.
6. Controleer het brandstofsysteem
opnieuw op lekkage.
117
Staat na een aanrijding
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Stuur rechts
A
B
C
D
E70864
Stuur links
B
D
A
E91162
C
Voorschakel-zekeringkastA
Standaard relaiskastB
Aansluitkast in
passagierscompartiment
C
Aansluitkast in motorruimteD
Voorschakel-zekeringkast
Bestuurdersstoel
1
2
E70866
Standaard relaiskast
E70869
2
2
1
118
Zekeringen
E70868
3
3
4
Aansluitkast aan passagierszijde
E70869
2
2
1
E70870
3
3
4
N.B.: Tijdens het aanbrengen moet een klik
hoorbaar zijn bij het laten aangrijpen van
beide klemmen.
Aansluitkast in
motorcompartiment
E70867
Voor locatie: Zie Onderhoud (bladzijde
131).
119
Zekeringen
EEN ZEKERING VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
uw auto op geen enkele wijze. Laat
reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes door
goed getrainde monteurs uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
elektrische onderdelen uit voordat u
probeert een zekering te vervangen
of deze aanraakt.
LET OP
Vervang een doorgeslagen zekering
door een exemplaar met hetzelfde
vermogen.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterktes, zijn zogenaamde
steekzekeringen.
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Voorschakel-zekeringkast
E70871
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Startmotor en dynamogrijs3501
Voeding aansluitkast passagierszijde - startre-
levant/aansluitkast passagierszijde KL15 voor
start/stop
geel602
120
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Voeding aansluitkast motorcompartiment -
niet startrelevant
blauw1003
Voorruitverwarming, rechterzijdegroen404
Voeding standaard relaiskast - niet startrele-
vant
blauw1005
Voorruitverwarming, linkerzijdegroen406
Voeding aansluitkast passagierszijde - niet
startrelevant
geel607
Aansluitpuntgeel608
Aansluitpuntgeel609
Aansluitpuntgeel6010
Geschakelde circuitsRelais
Tweede onderbrekingsschakelaar accuR1
Aansluitkast in
motorcompartiment
E70872
121
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Koelventilateurgeel6011
Voeding trekhaak en trekhaakmodule
(KL30)
roze3012
Pomp van ABS en ESPgroen4013
Wordt niet gebruikt--14
Gloeibougiesgeel6015
Relais contactslot (KL15 #3geel6016
Vrijgave startmotorroze3017
Voeding ontsteking (KL15) naar aansluitkast
passagierszijde (auto's zonder start/stop)
groen4018
Wordt niet gebruikt (auto's met start/stop)--18
Wordt niet gebruikt--19
ABS, ESP, sensor stuurhoek, voeding
giersensor (KL30)
rood1020
Kleppen en regeleenheid ABS en ESPnaturel2521
Wordt niet gebruikt--22
Wordt niet gebruikt--23
Brandstofpomp (zonder extra verwarming
op brandstof)
bruin524
Brandstofpomp (met extra verwarming op
brandstof)
geel2024
Wordt niet gebruikt--25
Spanning PCMblauw1526
Brandstofpomp (met extra verwarming op
brandstof)
bruin527
T-MAF sensorbruin528
Controle gloeibougie extra verwarmingbruin529
Sonische ontluchtklep7,530
VAP-pomp/UEGOblauw1531
122
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Gloeibougie verdampergeel2032
Achteruitrijlampenrood1033
Voeding aanhanger KL15geel2034
Wordt niet gebruikt--35
Koppeling van compressor airconditioningrood1036
Wordt niet gebruikt--37
Geschakelde circuitsRelais
GloeibougiesR2
Trekhaak (KL15)R3
Vrijgave startmotorR4
Voeding (KL15 #4)R5
Voeding (KL15 #3)R6
BenzinepompR7
Gloeibougie verdamperR8
Wordt niet gebruiktR9
Solenoïde van compressor airconditioningR10
123
Zekeringen
Standaard relaiskast
E70873
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Achterruitwissergeel2038
Bediening airconditioning voor en achterrood1039
Wordt niet gebruiktbruin540
Tachograafbruin541
Hoogteregeling koplamplichtbundels, hoofd-
lichtschakelaar (KL15)
bruin542
Verwarmbare voorstoelengeel2043
Claxongeel2044
Extra voedingspunt voorzijdegeel2045
Verwarmbare buitenspiegels, indien CAT 1
gemonteerd
rood1046
124
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Aanstekergeel2047
Voeding relaisspoelen, elektrisch bedienbare
buitenspiegels
bruin548
Extra voedingspunt achterzijdegeel2049
Grootlicht, linksrood1050
Grootlicht, rechtsrood1051
Dimlicht, linksrood1052
Dimlicht, rechtsrood1053
Voorgeschakelde zekering voor dimlicht,
grootlicht, verlichting overdag, tachograaf,
aanjager van standverwarming
roze3054
Aanjagermotorgroen4055
Elektrisch bedienbare ruitengeel2056
Aanjagermotor, achterroze3057
Ruitenwissermotor, voorroze3058
Achterruitverwarming, verwarmbare buiten-
spiegels
roze3059
Wordt niet gebruikt--60
Relais contact (KL15 #1)geel6061
Relais contact (KL15 #2)geel6062
Geschakelde circuitsRelais
DimlichtR11
Verwarmde portierspiegels (als CAT 1 alarm is aange-
bracht), voedingsuitgang (als CAT 1 alarm niet is aange-
bracht)
R12
GrootlichtR13
ClaxonR14
Verlichting overdagR15
125
Zekeringen
Geschakelde circuitsRelais
Programmeerbare standverwarmingR16
Verwarmbare achterruiten en verwarmbare buitenspiegels
(of achterruitverwarming, links, indien CAT 1 alarm is
gemonteerd)
R17
Achterruitverwarming, rechts (indien CAT 1 alarm is
gemonteerd)
R18
Voeding (KL15 #2)R19
PJB KL15 (alleen start/stop)R20
Voeding (KL15 #1)R21
Voorruitverwarming, rechterzijdeR22
Ruitenwissers, voor, hoge en lage wissnelheidR23
AchterruitwisserR24
Ruitenwissers voor, aan en uit functieR25
Voorruitverwarming, linkerzijdeR26
126
Zekeringen
Aansluitkast aan passagierszijde
E70874
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Parkeerhulp achter, regensensorbruin563
Sensor gaspedaalgrijs264
Remlichtschakelaarblauw1565
Instrumentengroep, voeding PATS, tacho-
graaf, schakelaar instrumentenverlichting
bruin566
Sproeierpompblauw1567
Regeleenheid veiligheidssysteemrood1068
Schakelaar buitenverlichting (KL15)geel2069
Alarmclaxon met eigen accugeel2070
Schakelaar buitenverlichting (KL30)bruin571
Voeding accusaver, OBDII (KL30)rood1072
Voeding radio, navigatiesysteem en telefoonblauw1573
127
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Instrumentengroep, schakelklok standverwar-
ming, voeding keyless entry systeem, sensor
interieuralarm (KL30)
bruin574
Stadslicht, rechtsbruin7,575
Stadslicht, linksbruin7,576
Voeding contactslot, verbreekschakelaar
accuvoeding relaisspoelen
bruin577
Centrale vergrendelingblauw1578
Kentekenplaatverlichting, zijmarkeringbruin7,579
Mistlampen, vóórblauw1580
Mistachterlichtenrood1081
Voedingsspanning audiosysteem en instru-
mentenpaneel
violet382
Extra zekeringen
PlaatsBeveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Beenruimte aan
linkerzijde
Trekhaakmodule
rood1083
Onder de zeke-
ringenhouder in
de motorruimte
DPF-gloeistiftsensor
bruin7,584
128
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
E71361
A
B
C
Sleepoog, voorA
Sleepoog, achter (Bestelwagen,
Bus, Kombi)
B
Sleepoog, achter (Chassis
Cabine en uitvoering met open
laadbak)
C
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Wagens met automatische
transmissie
LET OP
Wanneer uw auto met snelheden
boven 20 km/h en over afstanden van
meer dan 20 kilometer moet worden
gesleept, moet hij worden getransporteerd
terwijl alle vier wielen vrij zijn van het
wegdek.
129
Bergen van de auto
LET OP
Het wordt aanbevolen de auto niet te
slepen met de aandrijfwielen op het
wegdek. Als het echter nodig is om de
auto van een gevaarlijk plaats te
verwijderen, sleep uw auto dan niet sneller
dan 20 km/h of over een afstand van meer
dan 20 kilometer.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat deze
vrij zijn van het wegdek.
Sleep uw voertuig niet als de
omgevingstemperatuur lager is dan
0 ºC.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN - AWD
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
LET OP
Bij een mechanische storing aan de
transmissie van uw wagen moet deze
worden gesleept met ALLE wielen op
het wegdek of met ALLE wielen van het
wegdek.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
130
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford Erkende
Reparateurs ter beschikking die u met hun
professionele expertise ter zijde kunnen
staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn
het best gekwalificeerd om het onderhoud
aan uw auto snel en vakkundig uit te
voeren. Bovendien beschikken zij over
gereedschappen en apparatuur die
speciaal zijn ontwikkeld om het onderhoud
aan uw auto uit te voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende motor
niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Binnenverlichting
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 137).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 138).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 140).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 167).
Staat van de banden. Zie Verzorging
van banden (bladzijde 166).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 137).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Stuurbekrachtigingsvloeistofpeil. Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 139).
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
167).
131
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
Motorkap openen
E72108
1
3
2
E72109
4
5
Motorkap sluiten
N.B.: Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 - 30 cm dichtvallen.
132
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4)
E70606
A B C D
GHI F
E
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
C
Plus aansluiting accu (voor aansluiten van hulpstartkabels). Zie Accu van de
auto (bladzijde 146).
D
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).E
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 140).
F
Aansluitkast in motorcompartiment. Zie Zekeringen (bladzijde 118).G
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren
(bladzijde 139).
H
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).I
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
133
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (PUMA)
DIESEL
E70605
A B C
FG
H H
I
E
D
Waterafscheider brandstoffilter (auto's met stuur links). Zie Water in
brandstoffilter aftappen (bladzijde 139).
A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
A
Motorolievuldop
*
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
C
Waterafscheider brandstoffilter (auto's met stuur rechts). Zie Water in
brandstoffilter aftappen (bladzijde 139).
C
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).D
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 140).
E
Aansluitkast in motorcompartiment. Zie Zekeringen (bladzijde 118).F
Plus aansluiting accu (voor aansluiten van hulpstartkabels). Zie Accu van de
auto (bladzijde 146).
G
134
Onderhoud
Motoroliepeilstaaf
* **
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).H
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 139).
I
*
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
**
De oliepeilstok is aangebracht op een van de twee aangegeven locaties.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (PUMA)
DIESEL /2,4 L DURATORQ-TDCI (PUMA) DIESEL /3.2 L
DURATORQ-TDCI (PUMA) DIESEL
E70607
A B C D E
HIJ G
F
Waterafscheider brandstoffilter (auto's met stuur links). Zie Water in
brandstoffilter aftappen (bladzijde 139).
A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
A
Motoroliepeilstok - 2.4L Duratorq-TDCi (Puma) Diesel en 3.2L Duratorq-TDCi
(Puma) Diesel
*
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).
B
135
Onderhoud
Motoroliepeilstok - 2.2L Duratorq-TDCi (Puma) Diesel
*
. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 137).
C
Motorolievuldop
*
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
E
Waterafscheider brandstoffilter (auto's met stuur rechts). Zie Water in
brandstoffilter aftappen (bladzijde 139).
E
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).F
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 140).
G
Aansluitkast in motorcompartiment. Zie Een zekering vervangen (bladzijde
120).
H
Plus aansluiting accu (voor aansluiten van hulpstartkabels). Zie Starten met
hulpstartkabels (bladzijde 146).
I
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren
(bladzijde 139).
J
*
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OLIEPEILSTAAF - 2,3 L
DURATEC-HE (MI4)
E92036
A B
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,2 L
DURATORQ-TDCI (PUMA)
DIESEL
E90983
A
B
MINA
MAXB
136
Onderhoud
OLIEPEILSTAAF - 2,4 L
DURATORQ-TDCI (PUMA)
DIESEL /3.2 L DURATORQ-
TDCI (PUMA) DIESEL
E71362
A B
MINA
MAXB
MOTOROLIE CONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren
bereikt zijn normale waarden na ongeveer
5000 kilometer.
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en de MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat de motor
wordt gestart.
N.B.: De auto moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop.
WAARSCHUWING
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
N.B.: Neem onmiddellijk gemorste olie op
met een absorberende doek.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 140).
Draai de vuldop er weer op. Draai hem tot
u sterke weerstand voelt.
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
137
Onderhoud
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer de
motor heet is. Laat de motor eerst
afkoelen.
Onverdunde koelvloeistof is
brandbaar en kan ontbranden
wanneer deze wordt gemorst op een
hete uitlaat.
LET OP
In een noodgeval kan water in het
koelsysteem worden bijgevuld om een
tankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistof
met een incorrecte mengverhouding
kan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistof
en water (50/50) op basis van vloeistof
die voldoet aan de Ford specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde 140).
CONTROLE VLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het gebruik van een andere vloeistof
dan de aanbevolen remvloeistof kan
de werking van het remsysteem
reduceren en voldoet niet aan de
prestatiestandaard van Ford.
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
Als het vloeistofpeil is gezakt tot de
markering MIN, laat het systeem dan
zo snel mogelijk controleren door een
goed opgeleide monteur.
N.B.: Bewaar remvloeistof schoon en droog.
Vervuiling door vuil, water,
petroleumproducten of andere materialen
kunnen leiden tot beschadiging en mogelijk
het defect raken van het remsysteem.
N.B.: Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 140).
138
Onderhoud
STUURBEKRACHTI-
GINGSVLOEISTOF
CONTROLEREN
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 140).
WATER IN BRANDSTOFFILTER
AFTAPPEN
Uitvoeringen met een dieselmotor
WAARSCHUWINGEN
Voer geen dieselolie met het
huishoudelijk afval af en laat het niet
in de riolering stromen. Maak gebruik
van de faciliteiten van de gemeente
reinigingsdienst.
WAARSCHUWINGEN
De plug komt omhoog bij het openen
van de afvoer. Sluit de afvoer nadat
het water is afgetapt.
N.B.: De controlelamp water-in-brandstof
gaat bij draaiende motor na ongeveer 2
seconden uit.
N.B.: Vul alleen vloeistof bij die voldoet aan
de Ford specificatie. Zie Brandstof en
tanken (bladzijde 88).
1
2
E140047
1. Sluit een geschikte slang aan op de
aftapplug en steek de slang in een
geschikte opvangbak.
2. Draai de aftapplug een tot twee
omwentelingen los en laat het water
wegstromen.
Breng de eerder verwijderde onderdelen in
omgekeerde volgorde aan.
139
Onderhoud
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
Gebruik voor het bijvullen een mengsel van
sproeiervloeistof en water om bevriezing
bij koude weersomstandigheden te
voorkomen en het reinigende effect te
verbeteren. We adviseren alleen
sproeiervloeistof van hoge kwaliteit te
gebruiken.
Raadpleeg de productinstructies voor
informatie over vloeistofverdunning.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
LET OP
Gebruik geen vloeistoffen die niet aan de gedefinieerde specificaties of eisen voldoen.
Gebruik van een ongeschikte vloeistof kan beschadiging tot gevolg hebben, hetgeen
niet onder de Garantie valt.
Aanbevolen vloeistofSpecificatieOnderdeel
Castrol Engine Oil
3
WSS-M2C913-CMotorolie
Ford of Motorcraft
stuurbekrachtigings-
vloeistof (groen)
2
WSS-M2C204-A2Stuurbekrachtiging
Ford of Motorcraft
stuurbekrachtigings-
vloeistof (rood)
2
WSA-M2C195-AStuurbekrachtiging
Motorcraft SuperPlus
Anti-freeze
WSS-M97B44-DKoelvloeistof
Ford of Motorcraft
Super DOT 4 remvloei-
stof
WSS-M6C57-A2Remvloeistof
Ford hypoïdeolieWSS-M2C939A
Achteras
1
1
Onder normale omstandigheden behoeft de achteras geen onderhoud. Wanneer de
achteras echter volledig in water ondergedompeld is geweest, moet de olie door uw
dealer worden ververst.
2
Vul altijd met dezelfde kleur vloeistof bij.
140
Onderhoud
*
U kunt tevens Ford Engine Oil motorolie of een andere motorolie gebruiken wanneer
deze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-C.
N.B.: Wanneer de auto wordt gebruikt bij temperaturen onder -20 °C, moet u geen SAE
10W-40 motorolie gebruiken.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie
WSS-M2C913-C, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE 5W-40 of SAE 10W-40
gebruiken die voldoet aan de specificatie ACEA A5/B5 (aanbevolen) of ACEA A3/B3.
Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben dat de motor minder snel aanslaat,
minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Castrol motorolie wordt aanbevolen.
E115472
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merktekenVloeistof stuurbekrachtigingAlle
5,5 (1,2)VoorruitsproeiersAlle
80 (17,6)BrandstoftankAlle - Normale hoeveelheid
103 (22,7)BrandstoftankVerhoogde hoeveelheid
4,3 (1,0)Motorolie met filter2.3L Duratec-HE
3,9 (0,9)Motorolie zonder filter2.3L Duratec-HE
10,1 (2,2)
Koelsysteem met extra
verwarming
2.3L Duratec-HE
7,8 (1,7)
Koelsysteem met alleen
extra verwarming voorin
2.3L Duratec-HE
6,2 (1,4)Motorolie met filter
2.2L DuraTorq-TDCi, voor-
wielaandrijving
6,0 (1,3)Motorolie zonder filter
2.2L DuraTorq-TDCi, voor-
wielaandrijving
10,1 (2,2)Motorolie met filter
2.2L DuraTorq-TDCi,
achterwielaandrijving
9,7 (2,1)Motorolie zonder filter
2.2L DuraTorq-TDCi,
achterwielaandrijving
141
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
8,8 (1,9)Motorolie met filter2.4L DuraTorq-TDCi
8,4 (1,8)Motorolie zonder filter2.4L DuraTorq-TDCi
12 (2,6)
Koelsysteem met standver-
warming en extra verwar-
ming
2.2L DuraTorq-TDCi,
achterwielaandrijving
12 (2,6)
Koelsysteem met extra
verwarming
2.2L DuraTorq-TDCi,
achterwielaandrijving
12 (2,6)
Koelsysteem met standver-
warming
2.2L DuraTorq-TDCi,
achterwielaandrijving
10 (2,2)
Koelsysteem met alleen
extra verwarming voorin
2.2L DuraTorq-TDCi,
achterwielaandrijving
13 (2,9)
Koelsysteem met standver-
warming en extra verwar-
ming
2.2L DuraTorq-TDCi, voor-
wielaandrijving en 2.4L
DuraTorq-TDCi
12,8 (2,8)
Koelsysteem met extra
verwarming
2.2L DuraTorq-TDCi, voor-
wielaandrijving en 2.4L
DuraTorq-TDCi
11,5 (2,5)
Koelsysteem met standver-
warming
2.2L DuraTorq-TDCi, voor-
wielaandrijving en 2.4L
DuraTorq-TDCi
10 (2,2)
Koelsysteem met alleen
extra verwarming voorin
2.2L DuraTorq-TDCi, voor-
wielaandrijving en 2.4L
DuraTorq-TDCi
11,4 (2,5)Motorolie met filter3.2L DuraTorq-TDCi
11 (2,4)Motorolie zonder filter3.2L DuraTorq-TDCi
7,3 (1,6)Koelsysteem3.2L DuraTorq-TDCi
Vulhoeveelheden motorolie
Vulhoeveelheid in liter
(gallons)
Motor
0,7 (0,2)2.3L Duratec-HE
1,5 (0,3)2.2L DuraTorq-TDCi
2 (0,4)2.4L DuraTorq-TDCi
142
Onderhoud
Vulhoeveelheid in liter
(gallons)
Motor
2,5 (0,6)3.2L DuraTorq-TDCi
143
Onderhoud
REINIGEN VAN BUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het wassen
in een autowasserette in de was
wordt gezet, verwijder dan de was
van de voorruit.
LET OP
Controleer eerst de geschiktheid van
de autowasserette voor uw auto,
voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige onderdelen
van uw auto worden beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen te
reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
144
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN BINNENZIJDE
AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
Achterruiten
LET OP
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een
grote keuze aan producten. Lees en volg
nauwkeurig de instructies van de fabrikant
op.
145
Verzorging van de auto
STARTEN MET
HULPSTARTKABELS
WAARSCHUWINGEN
Gebruik brandstofleidingen,
motorafdekkingen of inlaatspruitstuk
nooit als massapunten.
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
E75524
A
B
2
1
Wagen met de lege accuA
Wagen met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabel1
Negatieve hulpstartkabel2
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
E71368
1
2
3. Trek de kap van het plusaansluitpunt
van de accu omhoog. Zie het
betreffende overzicht van de
motorruimte voor de locatie van de
items. Zie Onderhoud (bladzijde 131).
4. Verbind de pluspool (+) van auto A
met de pluspool (+) van auto B (kabel
1).
5. Verbind de min (-) pool van auto B met
het motorblok of de motorsteun van
auto A (kabel 2).
WAARSCHUWINGEN
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen
accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen en onderdelen
van het brandstoftoevoersysteem in
aanraking kunnen komen.
Motor starten
1. Start de motor van wagen B en laat
deze met een matig hoog toerental
draaien.
2. Start de motor van wagen A.
146
Accu van de auto
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels los
te koppelen.
WAARSCHUWING
Schakel de koplampen tijdens het
loskoppelen van de hulpstartkabels
niet in. Door de spanningspiek
kunnen de gloeilampen doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde volgorde
los.
ONDERHOUD VAN DE ACCU
Extra op de voertuigaccu aangesloten
verbruikers van meer dan 30 A
(bedrijfslast) en 12 mA (last bij
uitgeschakeld contact) kunnen leiden tot
vroegtijdig defect raken van de accu.
Accu's met een hoge capaciteit zijn
beschikbaar bij uw Ford dealer.
ACCU VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Voor auto's met
start/stop-schakelaar verschillen de
accuvereisten. De accu moet worden
vervangen door een accu met exact
dezelfde specificatie als de originele.
Zorg ervoor dat de accubak goed is
afgesloten.
N.B.: De accu bevindt zich onder de
bestuurdersstoel in de auto.
N.B.: Indien nodig moet de Keycode van de
audio-installatie opnieuw worden
geprogrammeerd.
1
2
E66643
1. Draai de veiligheidspen linksom en
verwijder deze.
2. Verwijder het accudeksel.
3. Schuif de stoel helemaal naar voren.
Zie Voorstoelen (bladzijde 74).
Breng de eerder verwijderde onderdelen in
omgekeerde volgorde aan.
AANSLUITPUNTEN VAN DE
ACCU
E75702
2
1
LET OP
Sluit een elektrische componenten
direct op de accu van de wagen aan.
147
Accu van de auto
Er zijn drie aansluitpunten, elk levert
maximaal een stroomsterkte van 60
ampère. Vraag uw dealer om advies over
accessoires die voor uw wagen geschikt
zijn.
1. Maak de klemmen los.
2. Trek de kap omhoog.
148
Accu van de auto
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter
plaatsnemen in een geschikt
goedgekeurd kinderzitje dat op de
achterbank is bevestigd.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht in
uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, dient u het
kinderzitje door een hiertoe opgeleide
monteur te laten controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03
(of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en
goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een
aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (Groep 0+)
dat op de achterbank is bevestigd.
149
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (Groep 1), dat op de
achterbank is bevestigd.
PLAATSING VAN KINDERZITJES
Plaatsen voor het kinderzitje
WAARSCHUWING
Wanneer een kinderzitje met gordels worden gebruikt, dan mogen deze niet slap
hangen.
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitver-
hoger of
kussen
Zitver-
hoger of
kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
Babyzitje
XXXXX
Passagiersstoel, voor,
met airbag
U
1
U
1
U
1
U
1
U
1
Passagiersstoel, voor,
zonder airbag
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
U
1
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
150
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
I0+0
9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Kinderveilig-
heidszitje
Babyzitje
IUIUIUAchter ISOFIX tweede zitrij
A, B, B1, C, DC, D, EE
ISOFIX maatklasse
*
U Geschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
*
Als omschreven in ECE-R16.
N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor de
gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats waar
het zitje wordt aangebracht.
151
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
STOELVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder de
arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop
zitten.
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram, maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op de
achterbank gebruikt, zorg dan dat het
kinderzitje stevig tegen de stoel rust.
De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 77).
Kinderzitje (Groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
Zitverhoger (Groep 3)
E68924
152
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
E68945
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het ISOFIX
systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een
steun aan de onderzijde aan.
N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is
voor de gewichtsgroep van uw kind en dat
de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de
plaats waar het zitje wordt aangebracht.
Zie Plaatsing van kinderzitjes (bladzijde
150).
Uw wagen is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
van de zitplaatsen op de tweede zitrij
tussen de rugleuning en de zitting worden
bevestigd. Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
bevinden zich aan de achterzijde van de
zitplaatsen op de tweede zitrij.
Een kinderzitje met een
veiligheidsgordel aan de
bovenzijde bevestigen
E68946
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan de
bovenzijde aan geen ander punt dan
aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren niet
van binnenuit worden geopend.
153
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
E74584
Linkerzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen en
linksom om te ontgrendelen.
Rechterzijde
Draai linksom om te vergrendelen en
rechtsom om te ontgrendelen.
154
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig.
Wanneer u banden monteert met een
andere diameter dan de in de fabriek
gemonteerde banden, duidt de
snelheidsmeter de snelheid niet correct
meer aan. Breng uw auto naar uw dealer
en laat het motor managementsysteem
opnieuw programmeren.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een tabel met de
bandenspanning.
Controleer bij koude banden de
bandenspanning bij een temperatuur
waarin u gaat rijden.
Voor het ruimtebesparende reservewiel
moet de hoogste bandenspanning voor uw
auto/band-combinatie worden
aangehouden.
Gegevens omtrent banden, velgen en
bandenspanningen voor speciale
uitvoeringen staan alleen op de tabel met
bandenspanningen van de betreffende
auto.
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw dealer
een vervangings dopsleutel en vervangings
slotmoeren verkrijgen.
Reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de
achterzijde van de auto.
Uitvoeringen met enkellucht
E70947
Uitvoeringen met dubbellucht
E70948
Wanneer uw auto is uitgerust met een
veiligheidsbout, verwijder deze dan door
hem linksom te draaien.
Steek het platte uiteinde van de
wielmoersleutel (Bus, Bestelwagen en
Kombi) of de korte zijde van de krikslinger
(Chassis Cabine, uitvoering met open
laadbak) in de opening. Draai hem linksom
tot het wiel op de grond rust en de kabel
niet meer gespannen is.
155
Velgen en banden
E70949
1
1
2
1. Verwijder de vleugelmoer(en).
2. Steek de steun en de kabel door de
centrale opening in de velg.
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw auto
wordt geleverd mag alleen worden
gebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet is beschadigd
of vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is van verontreinigingen.
U mag nooit iets tussen de krik en de
grond of de krik en de auto plaatsen.
N.B.: Auto's met een bandenreparatieset
zijn niet uitgerust met een boordkrik en een
wielmoersleutel.
De krik, de wielmoersleutel en de krikslinger
bevinden zich in een opbergvak in de
opstaptrede rechtsvoor.
Auto's uit de 430- en 460-serie
E70959
Zet de krikslinger in elkaar.
Steek het platte uiteinde van de
krikstang op de kraan. Draai de stang
geheel rechtsom. Schuif de stang in de
pomp en krik de auto op door een
pompende beweging te maken.
Alle behalve auto's uit de 430- en
460-serie
E70957
Klap de krikstang uit.
156
Velgen en banden
E70958
Steek de haak van de stang in het oog
op de krik. Breng de wielmoersleutel
aan in het andere uiteinde van de stang
en draai hem rechtsom.
Voorste kriksteunpunten
LET OP
Gebruik alleen de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, de
motor, het remsysteem of de
brandstofleidingen beschadigen.
Let erop wanneer u de krik aanbrengt
bij een auto met airconditioning
achterin (A/C), dat de krik niet in
aanraking komt met de leidingen van de
airconditioning of de ophangstrip van de
brandstoftank.
Auto's uit de 430- en 460-serie
E70951
Plaats de krik onder de uitsparingen aan
de achterzijde van het subframe.
157
Velgen en banden
Alle behalve auto's uit de 430- en
460-serie
E70952
Klap de klep op de bovenzijde van de krik
dicht (opbergstand). De achterste bouten
van het voorste subframe passen in een
uitsparing in de klep op de krik.
Kriksteunpunten, achter
LET OP
Gebruik alleen de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, de
motor, het remsysteem of de
brandstofleidingen beschadigen.
Bus, bestelwagen en Kombi (260, 280
en 300 serie) met voorwielaandrijving
E70953
Klap de klep op de bovenzijde van de krik
open. Plaats de krik onder de bladveer van
het achterwiel, direct voor het wiel.
Bus, bestelwagen en Kombi (330 en
350 serie) met voorwielaandrijving
N.B.: In het reservewiel bevindt zich een
extra blok.
158
Velgen en banden
E70954
Klap de klep op de bovenzijde van de krik
open. Plaats de krik op het blok.
Auto's uit de 430- en 460-serie
N.B.: Plaats de krik onder de as, zo dicht
mogelijk bij het wiel dat omhoog moet
worden gebracht.
E74136
Alle Chassis Cabine, bus, bestelwagen
en Kombi uitvoeringen met
achterwielaandrijving (alle behalve
auto's uit de 430- en 460-serie)
N.B.: Plaats de krik onder de as, zo dicht
mogelijk bij het wiel dat omhoog moet
worden gebracht.
159
Velgen en banden
E70955
Klap de klep op de bovenzijde van de krik
open.
Wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto dusdanig dat u,
noch het verkeer hinder ondervindt
of gevaar loopt.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en schakel de
parkeerrem in.
WAARSCHUWINGEN
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'
wanneer deze met een automatische
transmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg. Dit
is aangebracht in de B-stijl of in het
reservewiel.
Let erop dat de pijlen op richting
gebonden banden in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk door
een deskundige in de juiste richting
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit onder
een auto die alleen wordt
ondersteund door een krik.
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
1. Steek het platte uiteinde van de
wielmoersleutel tussen de velg en het
wieldeksel en verwijder voorzichtig de
naafdop of het wieldeksel.
160
Velgen en banden
E70956
2. Verwijder de moerdoppen.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
4. Draai de wielmoeren een slag los.
5. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
6. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebben en
kan de typegoedkeuring ongeldig maken.
Zie Technische specificatie (bladzijde
167).
Zorg ervoor dat er zich geen
smeermiddel (vet of olie) op de
schroefdraad of tussen de tapeinden
en de moeren bevindt.
N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van
de wielmoeren naar de velg is gekeerd.
N.B.: De wielmoeren van de lichtmetalen
velgen kunnen ook worden gebruikt voor het
stalen reservewiel.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
E70961
1
1
2
3
4
5
6
2
3
4
5
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegeven
volgorde definitief vast. Zie
Technische specificatie (bladzijde
167).
7. Druk de naafdop of het wieldeksel met
de bal van uw hand vast.
8. Breng de moerdoppen aan.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
161
Velgen en banden
N.B.: Wanneer het reservewiel een andere
maat heeft of anders is geconstrueerd dan
de overige wielen, laat deze dan zo spoedig
mogelijk vervangen.
Wiel opbergen
LET OP
Hijs de reservewielhouder niet op
zonder het wiel te hebben vastgezet.
Wanneer geen wiel is aangebracht
kan het ophijsmechanisme bij het laten
zakken worden beschadigd.
N.B.: Alleen wanneer het
ophijsmechanisme doorslipt is het wiel
volledig omhoog gebracht.
Leg het wiel met de buitenzijde naar
beneden gekeerd plat op de grond.
Kantel de steun en steek hem met de
staalkabel door de centrale opening in
de velg. Draai de vleugelmoer(en) vast.
Steek het platte uiteinde van de
wielmoersleutel geheel in de boring en
draai de wielmoersleutel rechtsom.
Breng, bij uitvoeringen met een
veiligheidsbout, deze aan en draai hem
rechtsom.
Berg de wielmoersleutel, de krik en de
krikstang op.
BANDENREPARATIESET
WAARSCHUWING
Voor campers gelden afzonderlijke
instructies die zijn opgenomen in de
bandenreparatieset.
Het kan voorkomen dat in de wagen geen
reservewiel is aangebracht. In een dergelijk
geval is een bandenreparatieset voor
noodgevallen aanwezig die kan worden
gebruikt voor het repareren van één lekke
band.
De bandenreparatieset bevindt zich in het
handschoenenkastje.
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging kunnen
sommige banden slechts gedeeltelijk
of soms geheel niet worden gedicht. Een
te lage bandenspanning kan het
weggedrag van de wagen beïnvloeden,
waardoor u de macht over het stuur kunt
verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd was
als gevolg en het rijden met een te
lage bandenspanning.
Gebruik de bandenreparatieset niet
bij run flat banden.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in de
bandwang.
Met behulp van de bandenreparatieset
kunnen de meeste bandenlekken (met een
diameter van maximaal 6 mm of 1/4 inch)
worden gerepareerd om de mobiliteit
tijdelijk te herstellen.
Let op het volgende bij gebruik van de set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen, vooral
wanneer de wagen zwaar is beladen
of tijdens het rijden met een aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/h (50 mph).
162
Velgen en banden
Houd de set buiten het bereik van
kinderen.
Gebruik de set bij
omgevingstemperaturen van 30 °C
(-22 °F) tot +70 °C (+158 °F).
Bandenreparatieset gebruiken
WAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zich
gedragen als een explosief of
drijfmiddel.
Laat tijdens gebruik de
bandenreparatieset nooit onbeheerd
achter.
LET OP
De compressor mag niet langer dan
10 minuten blijven ingeschakeld.
N.B.: Gebruik de bandenreparatieset alleen
bij wagens die ermee zijn uitgerust.
Parkeer uw wagen zodanig langs de
kant van de weg dat u het verkeer niet
belemmert en dat u in staat bent de
bandenreparatieset te gebruiken
zonder in gevaar te komen.
Trek, zelfs wanneer u op een vlakke
ondergrond geparkeerd staat, de
handrem aan om te waarborgen dat
de wagen niet in beweging kan komen.
Probeer geen vreemde voorwerpen,
zoals spijkers of schroeven, uit de band
te verwijderen.
Laat de motor draaien terwijl de set
wordt gebruikt, maar niet als de wagen
in een afgesloten of slecht
geventileerde ruimte staat
(bijvoorbeeld in een gebouw). Schakel
onder dergelijke omstandigheden de
compressor in bij afgezette motor.
Vervang de fles met het afdichtmiddel
door een nieuwe voordat de
houdbaarheidsdatum (zie de
bovenzijde van de fles) is bereikt.
Informeer andere gebruikers van de
auto dat de band tijdelijk is gerepareerd
met de bandenreparatieset en stel ze
op de hoogte van de speciale
rijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat u
het afdichtmiddel in de band pompt.
Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de band
op te pompen.
Ga niet vlak naast de band staan
wanneer de compressor draait.
Sla de bandwang gade. Wanneer u
scheuren, knobbels en dergelijke ziet
verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met het
drukregelventiel ontsnappen B. Rijd niet
verder met deze band.
Het afdichtmiddel bevat natuurlijk
latex. Voorkom contact met huid,
ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffende
lichaamsdeel dan direct met veel water
schoon en neem contact op met uw
huisarts.
Wanneer de bandenspanning binnen
zeven minuten lager wordt dan 1,8
bar (26 psi), kan de band ernstig zijn
beschadigd, waardoor een tijdelijke
reparatie onmogelijk is. Vervolg in een
dergelijk geval uw reis niet met deze band.
163
Velgen en banden
LET OP
Wanneer de fles op de houder wordt
gedraaid, wordt de afdichting van de
fles verbroken. Schroef de fles niet los
van de houder, omdat het afdichtmiddel
dan wegloopt.
E94973
B
J
I
F
E
C
K
A
G
H
D
BeschermdopA
DrukontlastklepB
SlangC
Oranje dopD
FlessenhouderE
DrukmeterF
Stekker met kabelG
CompressorschakelaarH
LabelI
Afdekking flesJ
Fles met afdichtmiddelK
1. Maak de afdekking van de
bandenreparatieset open.
2. Trek het label I waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/h
vermeld staat van het huis en maak het
binnen het gezichtsveld van de
bestuurder vast op het
instrumentenpaneel. Zorg dat het label
niet wordt vastgemaakt op belangrijke
onderdelen/plekken.
3. Haal de slang C en de stekker met
kabel G uit de set.
4. Schroef de oranje dop D en de
afdekking van de fles J los.
5. Schroef de fles met afdichtmiddel K
naar rechts tot de aanslag in de
flessenhouder E.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band af.
7. Maak de beschermdop A los van de
slang C en draai de slang C stevig op
het ventiel van de beschadigde band.
8. Zorg dat de compressorschakelaar H
in stand 0 staat.
9. Sluit de stekker G aan op de aansluiting
van de aansteker of het extra elektrisch
aansluitpunt. Zie Aansteker (bladzijde
79). Zie Extra
voedingsaansluitingen (bladzijde
80).
10. Start de motor.
11. Zet de compressorschakelaar H in
stand 1.
164
Velgen en banden
12. Pomp de band niet langer dan zeven
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar (26 psi) en een maximum
druk van 2,5 bar (51 psi). Zet de
compressorschakelaar H in stand 0
en controleer de huidige
bandenspanning met behulp van
drukmeter F.
13. Neem de stekker G uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14. Draai de slang C snel van het ventiel
los en breng de beschermdop A aan.
Draai het ventieldopje vast.
15. Laat de fles met afdichtmiddel K in
de flessenhouder E zitten.
16. Zorg ervoor dat de
bandenreparatieset, de dop van de
fles en de oranje kap veilig worden
opgeborgen, maar makkelijk
bereikbaar zijn. De set is opnieuw
nodig bij het controleren van de
bandenspanning.
17. Rijd onmiddellijk weg en rijd ongeveer
drie kilometer (twee mijl) zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in de band
wordt gepompt, kan de druk toenemen tot
6 bar (87 psi) maar deze neemt na ca. 30
seconden weer af.
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de bandenspanning
opnieuw. Wanneer de bandenspanning
lager is dan 1,3 bar (19 psi) of wanneer er
scheuren, knobbels of dergelijke zichtbaar
zijn, hervat dan uw reis niet met deze band.
Bandenspanning controleren
1. Stop de wagen na ongeveer drie
kilometer (twee mijl). Controleer en
corrigeer zo nodig de spanning van de
beschadigde band.
2. Breng de set aan en lees de
bandenspanning af van de drukmeter
F.
3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi)
of hoger is, breng de band dan op de
voorgeschreven spanning. Zie
Technische specificatie (bladzijde
167).
4. Volg de procedure voor het
opppompen van de band.
5. Controleer de bandenspanning met
behulp van de drukmeter F. Wanneer
de bandenspanning te hoog is, laat dan
de spanning afnemen met behulp van
de drukregelklep B.
6. Als de band de correcte
bandenspanning heeft, zet dan de
compressorschakelaar H in stand 0,
verwijder de stekker G uit de
aansluiting, draai de slang C los, draai
de ventieldop aan en vervang de
beschermdop A.
7. Laat de fles met afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten en berg de set
op op de plaats waar deze vandaan
kwam.
8. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de beschadigde
band te vervangen. Vertel, voordat de
band van de velg wordt afgenomen, de
bandenspecialist dat de band een
afdichtmiddel bevat. Vervang de set
zo snel mogelijk na het eerste gebruik.
N.B.: Bedenk dat een bandenreparatieset
slechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt.
Voorschriften aangaande bandreparatie na
gebruik van de bandenreparatieset kunnen
per land verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
165
Velgen en banden
WAARSCHUWING
Zorg er voordat u wegrijdt voor dat
de band de voorgeschreven
bandenspanning heeft. Zie
Technische specificatie (bladzijde 167).
Controleer voortdurend de
bandenspanning tot de band is vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
VERZORGING VAN BANDEN
N.B.: 18" sportbanden zijn banden met een
laag profiel en hebben mogelijk een kortere
levensduur in vergelijking tot de standaard
banden voor lichte bedrijfswagens,
afhankelijk van de belasting en de
rijomstandigheden. Neem voor meer
informatie contact op met uw Ford dealer.
E70415
Zorg voor een langere levensduur ervoor
dat de banden van de voor- en
achterwielen gelijkmatig slijten. Wij raden
aan dat de voor- en achterwielen met
regelmatige intervallen van 15.000 tot 20
000 km (9.000 tot 12.000 mijl) te
wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs
trottoirbanden schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het
dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk met de wielen onder een rechte
hoek het trottoir op.
Controleer regelmatig de banden op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage betekent dat de
wieluitlijning niet meer aan de specificaties
voldoet.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische specificatie
(bladzijde 167).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/u.
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
166
Velgen en banden
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine
schakels.
Gebruik alleen sneeuwkettingen op de
aangedreven wielen.
Uitvoeringen met
voorwielaandrijving
N.B.: In de registratiedocumenten zijn voor
de vooras alleen 195/75 R 16 C banden
vermeld.
Wanneer uw auto is uitgerust met 215/75
R 16 C banden, monteer dan 195/75 R 16 C
(M+S) banden op de voorwielen. Breng de
bandenspanning op de maximum
voorgeschreven waarde.
Auto's met achterwielaandrijving
Breng alleen sneeuwkettingen aan op de
achterwielen.
Auto's met vierwielaandrijving
(AWD)
Breng alleen sneeuwkettingen aan op de
achterwielen.
Uitvoeringen met
stabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)
kunnen een wat ongebruikelijke
rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan
worden voorkomen door het systeem uit
te schakelen. Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 97).
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Wieltype
200 (147,5)Alle
Bandenspanning (koude banden)
Bus
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,1 (60)3,8 (55)3 (44)3 (44)185/75 R 16 C280S
167
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,9 (57)3,6 (52)3 (44)3 (44)195/70 R 15 C280S
3,7 (54)3,4 (49)2,8 (41)2,8 (41)205/65 R 16 C280S
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 C
350L - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
4,8 (70)3,8 (55)4,8 (70)3,8 (55)215/75 R 16 C
350L - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
4,8 (70)3,8 (55)4,8 (70)3,8 (55)215/75 R 16 C370L
4,1 (60)4,7 (68)4,1 (60)4,7 (68)185/75 R 16 C410EF/M2
3,7 (54)4,6 (67)3,7 (54)4,6 (67)195/75 R 16 C410EF/M2
Bestelwagen en Kombi - achterwielaandrijving
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,2 (61)3,5 (51)4,2 (61)3,5 (51)205/75 R 16 C300S/M/L
4,5 (65)3,4 (49)4,5 (65)3,4 (49)215/75 R 16 C330S/M/L
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 C
350M/L - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
4,8 (70)3,8 (55)4,8 (70)3,8 (55)215/75 R 16 C
350M/L - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
4,9 (71)3,5 (51)4,9 (71)3,5 (51)215/75 R 16 C
350EF - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
168
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,9 (71)3,8 (55)4,9 (71)3,8 (55)215/75 R 16 C
350EF - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
4,1 (60)4,7 (68)4,1 (60)4,7 (68)185/75 R16 C
430EF - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
3,7 (54)4,6 (67)3,7 (54)4,6 (67)195/75 R16 C
430EF - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
3,5 (51)4,7 (68)3,5 (51)4,7 (68)185/75 R 16 C
430EF - GVM 3.500
kilogram
3,2 (46)4,6 (67)3,2 (46)4,6 (67)195/75 R 16 C
460M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
2.600 kilogram
4,3 (62)4,6 (67)4,3 (62)4,6 (67)195/75 R 16 C
460M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
3.300 kilogram
Bestelwagen en Kombi - voorwielaandrijving
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,5 (51)3,4 (49)3,5 (51)3,4 (49)195/70 R 15 C250S
3,5 (51)3,4 (49)3,5 (51)3,4 (49)205/65 R 16 C250S
3,8 (55)3,8 (55)3,8 (55)3,8 (55)185/75 R 16 C260S
3,3 (48)3,3 (48)3,3 (48)3,3 (48)195/70 R 15 C
260S - GVM 2.350
kilogram
169
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,3 (48)3,3 (48)3,3 (48)3,3 (48)205/65 R 16 C
260S - GVM 2.350
kilogram
3,8 (55)3,8 (55)3,8 (55)3,8 (55)185/75 R 16 C
260S - GVM 2.350
kilogram
3,5 (51)3,4 (49)3,5 (51)3,4 (49)195/70 R 15 C
260S - Maximaal
voorasgewicht 1.450
kilogram - Maximaal
achterasgewicht 1.475
kilogram
3,5 (51)3,4 (49)3,5 (51)3,4 (49)205/65 R 16 C260S
3,5 (51)3,4 (49)3,5 (51)3,4 (49)195/70 R 15 C260S - Sportvan
2,9 (42)2,8 (41)2,9 (42)2,8 (41)235/45 R18260S - Sportvan
4,4 (64)3,8 (55)4,4 (64)3,8 (55)185/75 R 16 C
280S - Maximaal
achterasgewicht
1.650 kilogram
4,1 (60)3,8 (55)4,1 (60)3,8 (55)185/75 R 16 C
280S - Maximaal
achterasgewicht 1.550
kilogram
4,2 (61)3,6 (52)4,2 (61)3,6 (52)195/70 R 15 C
280S - Maximaal
achterasgewicht
1.650 kilogram
3,9 (57)3,6 (52)3,9 (57)3,6 (52)195/70 R 15 C
280S - Maximaal
achterasgewicht 1.550
kilogram
4 (58)3,4 (49)4 (58)3,4 (49)205/65 R 16 C
280S - Maximaal
achterasgewicht
1.650 kilogram
3,7 (54)3,4 (49)3,7 (54)3,4 (49)205/65 R 16 C
280S - Maximaal
achterasgewicht 1.550
kilogram
4,2 (61)3,7 (54)4,2 (61)3,7 (54)195/70 R 15 C280M
170
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4 (58)3,6 (52)4 (58)3,6 (52)205/65 R 16 C280M
4,4 (64)3,9 (57)4,4 (64)3,9 (57)185/75 R 16 C280M
4,1 (60)3,8 (55)4,1 (60)3,8 (55)185/75 R 16 C
280M - Gereduceerd
GVM - alleen VK
4,4 (64)3,9 (57)4,4 (64)3,9 (57)185/75 R 16 C
280M - Gereduceerd
GVM - alleen Italië
3,8 (55)3,4 (49)3,8 (55)3,4 (49)195/70 R 15 C
280M - Gereduceerd
GVM - alleen VK
4,2 (61)3,7 (54)4,2 (61)3,7 (54)195/70 R 15 C
280M - Gereduceerd
GVM - alleen Italië
3,7 (54)3,4 (49)3,7 (54)3,4 (49)205/65 R 16 C
280M - Gereduceerd
GVM - alleen VK
4 (58)3,6 (52)4 (58)3,6 (52)205/65 R 16 C
280M - Gereduceerd
GVM - alleen Italië
4,7 (68)4,2 (61)4,7 (68)4,2 (61)185/75 R 16 C300S/M/L
4,5 (65)4 (58)4,5 (65)4 (58)195/70 R 15 C300S/M/L
4,3 (62)3,8 (55)4,3 (62)3,8 (55)205/65 R 16 C300S/M/L
4,4 (64)4,1 (60)4,4 (64)4,1 (60)185/75 R 16 C
300L - Gereduceerd
GVM 2.800 kilogram
4,2 (61)3,9 (57)4,2 (61)3,9 (57)195/70 R 15 C
300L - Gereduceerd
GVM 2.800 kilogram
4 (58)3,7 (54)4 (58)3,7 (54)205/65 R 16 C
300L - Gereduceerd
GVM 2.800 kilogram
4,5 (65)3,4 (49)4,5 (65)3,4 (49)215/75 R 16 C330S/M/L
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 C350M/L
171
Velgen en banden
Chassis-cabine en uitvoeringen met open laadbak - achterwielaandrijving
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,2 (61)3,5 (51)4,2 (61)3,5 (51)205/75 R 16 C300S/M
4,5 (65)3,4 (49)4,5 (65)3,4 (49)215/75 R 16 C330S/M/L
3,3 (48)4,7 (68)3,3 (48)4,7 (68)185/75 R 16 C
350S/M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
2.450 kilogram
3,3 (48)4,2 (61)3,3 (48)4,2 (61)185/75 R 16 C
350EF - Gereduceerd
GVM
3,5 (51)4,7 (68)3,5 (51)4,7 (68)185/75 R 16 C
350L/EF - Maximaal
achterasgewicht
2.600 kilogram
3,3 (48)4,6 (67)3,3 (48)4,6 (67)195/75 R 16 C
350S/M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
2.450 kilogram
3,2 (46)4,6 (67)3,2 (46)4,6 (67)195/75 R 16 C
350L/EF - Maximaal
achterasgewicht
2.600 kilogram
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 C
350S/M/L - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
4,8 (70)3,8 (55)4,8 (70)3,8 (55)215/75 R 16 C
350S/M/L - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
4,9 (71)3,5 (51)4,9 (71)3,5 (51)215/75 R 16 C
350EF - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
4,9 (71)3,8 (55)4,9 (71)3,8 (55)215/75 R 16 C
350EF - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
4,9 (71)3,1 (45)4,9 (71)3,1 (45)215/75 R 16 C
350EF - Gereduceerd
GVM
172
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,5 (51)4,7 (68)3,5 (51)4,7 (68)185/75 R 16 C
430EF - Maximaal
achterasgewicht
2.600 kilogram
4,1 (60)4,7 (68)4,1 (60)4,7 (68)185/75 R 16 C
430M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
2.950 kilogram
3,7 (54)4,6 (67)3,7 (54)4,6 (67)195/75 R 16 C430M/L/EF
3,2 (46)4,6 (67)3,2 (46)4,6 (67)195/75 R 16 C
460M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
2.600 kilogram
4,3 (62)4,6 (67)4,3 (62)4,6 (67)195/75 R 16 C
460M/L/EF - Maxi-
maal achterasgewicht
3.300 kilogram
Chassis-cabine en uitvoeringen met open laadbak - voorwielaandrijving
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,7 (68)4,2 (61)4,7 (68)4,2 (61)185/75 R 16 C300S/M
4,5 (65)4 (58)4,5 (65)4 (58)195/70 R 15 C300S/M
4,3 (62)3,8 (55)4,3 (62)3,8 (55)205/65 R 16 C300S/M
n.v.t.4,1 (60)n.v.t.4,1 (60)195/75 R 16 C
330S/M/L - Sneeuw-
kettingen op voor-
wielen
4,5 (65)3,4 (49)4,5 (65)3,4 (49)215/75 R 16 C330S/M/L
n.v.t.4,3 (62)n.v.t.4,3 (62)195/75 R 16 C
350M/L/EF -
Sneeuwkettingen op
voorwielen
173
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 C350M/L/EF
Aandrijving op alle wielen
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,2 (61)3,5 (51)4,2 (61)3,5 (51)205/75 R 16 C300S
4,5 (65)3,4 (49)4,5 (65)3,4 (49)215/75 R 16 C330S/M/L
3,7 (54)3,4 (49)3,7 (54)3,4 (49)215/75 R 16 C
330S - Gereduceerd
GVM
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 C
350M/L - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
4,8 (70)3,8 (55)4,8 (70)3,8 (55)215/75 R 16 C
350M/L - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
4,9 (71)3,5 (51)4,9 (71)3,5 (51)215/75 R 16 C
350EF - Maximaal
voorasgewicht 1.750
kilogram
4,9 (71)3,8 (55)4,9 (71)3,8 (55)215/75 R 16 C
350EF - Maximaal
voorasgewicht 1.850
kilogram
174
Velgen en banden
ECOnetic
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,4 (49)3 (43)3,4 (49)3 (43)215/75 R 16 CECOnetic 280S
4,8 (70)3,5 (51)4,8 (70)3,5 (51)215/75 R 16 CECOnetic 350L
175
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
N.B.: Het ontwerp van het
identificatieplaatje kan afwijken van het
getoonde plaatje.
N.B.: De informatie op het
identificatieplaatje is afhankelijk van de
vereisten per land.
E85610
C
B
E
D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het voertuigidentificatienummer (VIN) en
de maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het rechter
voorportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER
E71369
Het Voertuig Identificatie Nummer is in de
rechter voorwielkuip ingeslagen. Het is ook
op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
176
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de auto
Korte wielbasis
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
4863 (191,5)
Maximum lengte - zonder trede achter (Bestelwagen
en Kombi)
5254 (206,9)
Maximum lengte (Chassis-cabine en laadbak uitvoe-
ringen met open laadbak)
4965 (195,5)
Maximum lengte - met trede achter (Bestelwagen en
Kombi)
5070 (199,6)
Maximum lengte - met trekhaak (Bestelwagen en
Kombi)
5254 (206,9)
Maximum lengte - met trekhaak (Chassis Cabine en
laadbak uitvoeringen met open laadbak)
1974 (77,7)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Bestelwagen
en Kombi)
1998 (78,6)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Chassis-
cabine en laadbak uitvoeringen met smalle laadbak)
2198 (86,5)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Chassis-
cabine en laadbak uitvoeringen met brede laadbak)
1997 - 2089 (78,6 - 82,2)Totale hoogte - laag dak (Bestelwagen en Kombi)
1956 - 2042 (77 - 80,4)
Totale hoogte - laag dak (Chassis-cabine en uitvoe-
ringen met open laadbak)
2313 - 2405 (91,1 - 94,7)
Totale hoogte - semi-hoog dak (Bestelwagen en
Kombi)
2933 (115,5)Wielbasis (Bestelwagen en Kombi)
3137 (123,5)
Wielbasis (Chassis-cabine en uitvoeringen met open
laadbak)
1737 - 1757 (68,4 - 69,2)Spoorbreedte, voor
1642 - 1720 (64,6 - 67,7)Spoorbreedte, achter
177
Inhouden en specificaties
Middellange wielbasis
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
5230 (205,9)
Maximum hoogte - semi-hoog dak (Bestelwagen en
Kombi)
5704 (224,6)
Maximum lengte - zonder trede achter (Chassis Enkele
Cabine en laadbak uitvoeringen met open laadbak)
5721 (225,2)
Maximum lengte - zonder trede achter (Chassis
Dubbele Cabine en laadbak uitvoeringen met open
laadbak)
5332 (209,9)
Maximum lengte - met trede achter (Bestelwagen en
Kombi)
5373 (211,5)
Maximum lengte - met trekhaak (Bestelwagen en
Kombi)
5481 (215,8)
Maximum lengte - met trekhaak (Chassis Enkele
Cabine en laadbak uitvoeringen zonder open laadbak)
5721 (225,2)
Maximum lengte - met trekhaak (Chassis Dubbele
Cabine en laadbak uitvoeringen met open laadbak)
5704 (224,6)
Maximum lengte - met trekhaak (Chassis Enkele
Cabine en laadbak uitvoeringen met open laadbak)
1974 (77,7)
Totale breedte excl. buitenspiegels (Bestelwagen en
Kombi) - enkele achterwielen
2084 (82)
Totale breedte excl. buitenspiegels (Bestelwagen en
Kombi) - dubbele achterwielen
1998 (78,6)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Chassis-
cabine en laadbak uitvoeringen met smalle laadbak)
2198 (86,5)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Chassis-
cabine en laadbak uitvoeringen met brede laadbak)
1944 - 2069 (76,5 - 81,5)Totale hoogte - laag dak (Bestelwagen en Kombi)
1948 - 2057 (76,7 - 81)
Totale hoogte - laag dak (Chassis Enkele Cabine en
uitvoeringen met open laadbak)
2031 - 2069 (80 - 81,5)
Totale hoogte - laag dak (Chassis Dubbele Cabine en
uitvoeringen met open laadbak)
2302 - 2390 (90,6 - 94,1)
Totale hoogte - semi-hoog dak (Bestelwagen en
Kombi)
178
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
2532 - 2616 (99,7 - 103)Totale hoogte - hoog dak (Bestelwagen en Kombi)
3300 (129,9)Wielbasis (Bestelwagen en Kombi)
3504 (138)
Wielbasis (Chassis-cabine en uitvoeringen met open
laadbak)
1737 - 1761 (68,4 - 69,3)Spoorbreedte, voor
1710 - 1734 (67,3 - 68,3)
Spoorbreedte, achter (alle uitvoeringen met enkele
achterwielen)
1642 (64,6)
Spoorbreedte, achter (Chassis Cabine en uitvoeringen
met open laadbak - dubbele achterwielen)
Lange wielbasis
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
5751 (226,4)
Maximum hoogte - semi-hoog dak (Bestelwagen en
Kombi)
5751 (226,4)
Maximum hoogte - extra hoog dak (Bestelwagen en
Kombi)
6474 (254,9)
Maximum hoogte - extra hoog dak (Verlengd chassis
Bestelwagen en Kombi)
6175 (243,1)
Maximum lengte (Chassis Enkele Cabine en laadbak
uitvoeringen met open laadbak)
6142 (241,8)
Maximum lengte (Chassis Dubbele Cabine en laadbak
uitvoeringen met open laadbak)
5782 - 6505 (227,6 - 256,1)
Maximum lengte - met trede achter (Bestelwagen en
Kombi)
6576 (258,9)
Maximum lengte - met trede achter (Verlengd chassis
Bestelwagen en Kombi)
6675 (262,8)
Maximum lengte - met trede achter (Verlengd chassis,
Chassis Enkele Cabine met open laadbak)
6592 (259,5)
Maximum lengte - met trede achter (Verlengd chassis,
Chassis Dubbele Cabine met open laadbak)
5798 (228,3)
Maximum lengte - met trekhaak (Bestelwagen en
Kombi)
179
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
6522 (256,8)
Maximum lengte - met trekhaak (Verlengd chassis
Bestelwagen en Kombi)
6175 (240,5)
Maximum lengte - met trekhaak (Chassis Cabine en
laadbak uitvoeringen met open laadbak)
6675 (260,2)
Maximum lengte - met trekhaak (Chassis Cabine en
laadbak uitvoeringen met open laadbak), verlengd
frame
1974 (77,7)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Bestelwagen
en Kombi met enkellucht)
1999 (78,7)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Bestelwagen
en Kombi met enkellucht en magnetische deurbeves-
tiging)
2084 (82)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Bestelwagen
en Kombi met dubbellucht)
1998 (78,6)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Chassis-
cabine en laadbak uitvoeringen met smalle laadbak)
2198 (86,5)
Totale breedte - exclusief buitenspiegels (Chassis-
cabine en laadbak uitvoeringen met brede laadbak)
1972 - 2052 (77,6 - 80,8)
Totale hoogte - laag dak (Chassis Enkele Cabine en
uitvoeringen met open laadbak)
2012 - 2055 (79,2 - 80,9)
Totale hoogte - laag dak (Chassis Dubbele Cabine en
uitvoeringen met open laadbak)
2325 - 2402 (91,5 - 95,6)
Totale hoogte - semi-hoog dak (Bestelwagen en
Kombi)
2383 (93,8)
Totale hoogte - semi-hoog dak (Verlengd chassis
Bestelwagen en Kombi)
2608 - 2629 (102,7 - 103,5)
Totale hoogte - extra hoog dak (Verlengd chassis
Bestelwagen en Kombi)
2543 - 2619 (100,1 - 103,1)Totale hoogte - hoog dak (Bestelwagen en Kombi)
2012 - 2052 (79,2 - 80,8)
Totale hoogte - Verlengd chassis (Chassis Enkele
Cabine)
2012 - 2055 (79,2 - 80,9)
Totale hoogte - Verlengd chassis (Chassis Dubbele
Cabine)
3750 (147,6)Wielbasis (Bestelwagen en Kombi)
180
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
3954 (155,7)
Wielbasis (Chassis-cabine en uitvoeringen met open
laadbak)
1737 - 1757 (68,4 - 69,1)Spoorbreedte, voor
1710 - 1720 (67,3 - 67,7)Spoorbreedte, achter (Bestelwagen en Kombi)
1642 (64,6)
Spoorbreedte, achter (Chassis Cabine en uitvoeringen
met open laadbak - dubbele achterwielen)
181
Inhouden en specificaties
Afstanden trekhaak
Bestelwagen en Kombi
E71267
A
C
B
D
E
F
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingItem
1140 (44,9)
Hart wiel - uiteinde trekhaakkogel (standaard
frame)
A
1863 (73,3)
Hart wiel - uiteinde trekhaakkogel (verlengd
frame)
A
416 (16,4)Hart trekhaakkogel - langsbalkB
182
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingItem
832 (32,8)Binnenzijde langsbalkC
334 (13,1)Hart trekhaakkogel - hart 1e bevestigingspuntD
403,5 (15,9)
Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigings-
punt
E
473 (18,6)
Hart trekhaakkogel - hart 3e bevestigings-
punt
F
Chassis-cabine en uitvoeringen met open laadbak
E71268
A
C
B
D
E
183
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingItem
1180 (46,5)
Hart wiel - uiteinde trekhaakkogel (standaard
frame)
A
1562 (61,5)
Hart wiel - uiteinde trekhaakkogel (verlengd
frame)
A
418 (16,5)Hart trekhaakkogel - langsbalkB
836 (32,9)Binnenzijde langsbalkC
237 (9,3)Hart trekhaakkogel - hart 1e bevestigingspuntD
343,5 (13,5)
Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigings-
punt
E
184
Inhouden en specificaties
BELANGRIJKE AUDIO-
INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Door technische verschillen kunnen
opneembare CDs (CD-R's) en
opnieuw beschrijfbare CDs
(CD-RW's) mogelijk niet correct
functioneren.
Op deze toestellen kunnen CD's
worden afgespeeld die aan de
International Red Book standaard
audiospecificatie voldoen. CDs met
kopieerbeveiliging van sommige
fabrikanten voldoen niet aan deze
standaard; het correct afspelen ervan kan
dan ook niet worden gegarandeerd.
Dual format, dubbelzijdige CD's
(DVD Plus, CD-DVD format), die door
de muziekindustrie worden gebruikt,
zijn dikker dan normale CD's; het correct
afspelen ervan kan dan ook niet worden
gegarandeerd en bovendien kunnen ze
klemraken. CDs met een onregelmatige
vorm en CDs met krasbescherming of
zelfklevende etiketten mogen niet worden
gebruikt. Garantieclaims, waarbij dit type
CD in een audiotoestel wordt aangetroffen
dat voor reparatie wordt aangeboden,
worden niet geaccepteerd.
Alle toestellen behalve Sony CD
(maar niet de 6CD) zijn uitsluitend
bedoeld voor het afspelen van
commercieel geperste 12 cm audio-CD's.
De Sony CD-speler kan 8 cm CD's afspelen
wanneer een door Sony goedgekeurde
adapter is aangebracht (CSA-8).
Het audiotoestel kan worden
beschadigd wanneer voorwerpen als
creditcards of munten in de CD-sleuf
worden geduwd.
Labels op het audiotoestel
E66256
E66257
CD etiketten
Audio-CD
E66254
MP3
E66255
185
Inleiding audio-installatie
6000CD
A
B
C
D
E
O
G
N
E138367
F
H
G
M
I
L
J
K
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 204).A
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 204).B
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 207).C
Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 193).D
Golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 196).E
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 191).F
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 195).G
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 196).H
Oproep aannemen en telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 213).I
Opwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 198).J
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 194).K
Neerwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 198).L
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 193).
M
186
Overzicht audio-installatie
Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling
(bladzijde 193).
N
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 210).O
6006CDC
E138369
N
J
M
K
L
F
I
H
P
H
O
A
B
D
C
E
G
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 204).A
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 204).B
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 207). Zie Meerdere CD's
uitwerpen (bladzijde 209).
C
CD laden. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 204).D
Golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 196).E
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 191).F
Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 193).G
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 195).H
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 196).I
Oproep aannemen en telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 213).J
Opwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 198).K
187
Overzicht audio-installatie
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 194).L
Neerwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 198).M
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 193).
N
Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling
(bladzijde 193).
O
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 210).P
Sony CD
E138370
G
H
I
J
S
R
Q
P
C
D
A
B
E
F
K
M
O
N
L
Scannen. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 198). Zie CD-nummers
scannen (bladzijde 207).
A
Informatie. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 193). Zie Menu's
audio-installatie (bladzijde 200). Zie CD-speler (bladzijde 204). Zie Storingen
verhelpen audio-installatie (bladzijde 211).
B
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 195).C
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 204).D
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 191).E
DSP selecteren. Zie Digitale signaalverwerking (DSP) (bladzijde 200).F
188
Overzicht audio-installatie
Automatisch opslaan. Zie Autostore toets (bladzijde 196).G
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 194).H
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 196).I
Aan/uit-regeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 193).J
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 193).
K
Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 213).L
Volumeregeling, navigatietoetsen en keuzetoets.M
Oproep beantwoorden. Zie Telefoon (bladzijde 213).N
Toonregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling (bladzijde 193).O
Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 213).P
Radio en golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 196).Q
Extra ingang en CD selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde
210). Zie CD-speler (bladzijde 204).
R
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 207).S
189
Overzicht audio-installatie
BEVEILIGINGSCODE
Elk toestel bevat een unieke code die moet
worden ingevoerd voordat het toestel kan
worden gebruikt.
Is de accu losgekoppeld of is het toestel
uit de auto verwijderd geweest, dan moet
de code opnieuw worden ingevoerd
voordat het toestel kan worden gebruikt.
BEVEILIGINGSCODE
VERGETEN
Raakt u uw unieke code kwijt, neem dan
contact op met uw dealer en geef hem de
gegevens van uw audiotoestel en overleg
een identiteitsbewijs.
BEVEILIGINGSCODE
INVOEREN
Verschijnt CODE - - - -, CODE 0000 of
ENTER KEYCODE in het display wanneer
u het audiotoestel inschakelt, dan moet u
met behulp van de
stationsvoorkeuzetoetsen de unieke code
invoeren.
6000CD en 6006CDC
1. Druk meerdere malen op de
voorkeuzetoets 1 totdat het eerste cijfer
van de unieke code in het display
verschijnt.
2. Druk op dezelfde wijze op de
voorkeuzetoetsen 2, 3 en 4 voor de
resterende drie cijfers.
3. Zorg ervoor dat de complete code
correct is voordat u op de
voorkeuzetoets 5 drukt om uw selectie
te bevestigen.
Sony CD
1. Voer de unieke code in met behulp van
de stationsvoorkeuzetoetsen.
2. Maakt u een fout bij het invoeren van
de code, voer de cijfers dan opnieuw in
door de toetsen 0-9 te blijven
gebruiken. Het display gaat van
cijferpositie 1 naar 4 en vervolgens weer
terug.
3. Zorg ervoor dat de complete code
correct is voordat u op de
voorkeuzetoets * of de toets tussen de
navigatietoetsen drukt om uw selectie
te bevestigen.
ONJUISTE BEVEILIGINGSCODE
Maximaal zijn 10 invoerpogingen van de
unieke code toegestaan, met verschillende
consequenties indien u een fout maakt.
Het aantal pogingen wordt in het display
weergegeven.
Wanneer in het display CODE verschijnt,
kan meteen een nieuwe poging worden
gedaan.
Wanneer in het display WAIT 30
verschijnt, wordt het toestel 30 minuten
lang geblokkeerd. Wacht dan tot de timer
tot nul heeft afgeteld. Wanneer CODE in
het display verschijnt, voert u de correcte
code in.
N.B.: Na 10 mislukte pogingen wordt het
toestel permanent uitgeschakeld en wordt
LOCKED in het display weergegeven. Neem
contact op met uw Ford dealer.
190
Beveiliging van uw audio-installatie
TIJD EN DATUM VAN DE
AUDIO-INSTALLATIE
INSTELLEN
6000CD en 6006CDC
Datum en tijd veranderen
Druk op de CLOCK toets om de datum en
tijd weer te geven.
N.B.: Wanneer u binnen 30 seconden na
het indrukken van de CLOCK toets niet op
een andere toets drukt, keert het display
naar de eerdere instelling terug.
1. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de datum en
de tijd te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
2. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om extra datum-
en tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen.
4. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
5. Druk op de CLOCK toets om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
N.B.: Wanneer u niet binnen 30 seconden
na het veranderen van een datum- of
tijdwaarde op de CLOCK toets drukt, wordt
het instellen beëindigd en worden de nieuwe
waarden automatisch opgeslagen.
N.B.: Druk op de CLOCK toets en houd deze
langer dan twee seconden ingedrukt om de
uurwaarde voor het instellen van winter- of
zomertijd te selecteren.
12/24 uurs modus
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
Datum en tijd veranderen
1. Druk op de CLOCK toets.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets totdat de datum- of
tijdwaarde die u wenst te veranderen
in het display knippert.
3. Gebruik de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om de gekozen datum- of tijdwaarde
te veranderen.
4. Gebruik de linker of rechter
navigatietoets om extra datum- en
tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
5. Herhaal de stappen drie of vier indien
nodig.
6. Druk op de CLOCK toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
12/24 uurs modus
1. Druk op de MENU toets.
2. Druk op de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
191
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
192
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
AAN/UIT TOETS
Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het
toestel nog een uur nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
Na een uur schakelt het radiotoestel
automatisch uit.
BASS/TREBLE (LAGE/HOGE
TONEN) REGELING
De bass-functie wordt gebruikt om de
lage-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
De treble-functie wordt gebruikt om de
hoge-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
6000CD en 6006CDC
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de BASS/TRE toets
voor de lage-tonenweergave en
tweemaal voor de
hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
Sony CD
N.B.: U kunt deze instellingen afzonderlijk
aanpassen voor CD, radio en Aux.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de TONE toets voor
de lage-tonenweergave en tweemaal
voor de hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de navigatietoets opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken om de
gewenste aanpassingen door te
voeren.
BALANCE/FADE (BALANS
LINKS/RECHTS,
VOOR/ACHTER) REGELING
De balansfunctie wordt gebruikt om de
geluidsverdeling tussen de linker en rechter
luidsprekers aan te passen.
De fade-functie wordt gebruikt voor het
aanpassen van de geluidsverdeling van
voor naar achter in auto's die met
luidsprekers achterin zijn uitgerust.
6000CD en 6006CDC
1. Druk eenmaal op de FADE/BAL toets
voor de fade-functie en tweemaal voor
de balansfunctie.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
Sony CD
1. Druk eenmaal op de FAD/BAL toets
voor de fade-functie en tweemaal voor
de balansfunctie.
2. Gebruik de navigatietoetsen opwaarts
of neerwaarts in voor het aanpassen
van de fade-instelling en de
navigatietoetsen links en rechts voor
het aanpassen van de balansinstelling.
Het gekozen niveau wordt in het display
weergegeven.
193
Werking van de audio-installatie
BEDIENING VAN DE AUDIO-
INSTALLATIE
Gebruik de MENU toets om toegang te
verkrijgen tot functies die niet direct via een
van de bedieningstoetsen gekozen kunnen
worden. Druk op de MENU toets voor
functies op het eerste niveau, of op de
MENU toets en houd deze ingedrukt voor
functies op het tweede niveau (niet
leverbaar op Sony audio-units).
6000CD en 6006CDC
Menufuncties
Tweede niveauEerste niveau
Tijdens alle functiesTijdens het afspelen
van een CD
Tijdens het afspelen
van een cassette
Tijdens radio-
ontvangst
Lokale of algemene
verkeersberichten
Scannen12/24 uurHandmatig
afstemmen
AF
**
Shuffle
AVC
*
Scanfunctie
REGHerhalenMenu ADV12/24 uur
NieuwsKlomp-
AVC
*
CLIP12/24 uur-Menu ADV
VID
AVC
*
--
Bluetooth aan/uitMenu ADV--
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van de audio-unit
of de auto.
N.B.: Functies op het tweede niveau (geavanceerd) kunnen ook ingevoerd worden door
het ADV menu in het menu van het eerste niveau te selecteren.
*
Automatische volumeregeling.
**
Alternatieve frequenties.
Sony CD
Menufuncties
Tijdens het afspelen van een CDTijdens radio-ontvangst
12/24 uur12/24 uur
CLIP AAN/UITCLIP AAN/UIT
194
Werking van de audio-installatie
Menufuncties
Tijdens het afspelen van een CDTijdens radio-ontvangst
Nieuws AAN/UITNieuws AAN/UIT
AVC
1
AVC
1
AF
2
AF
2
TA
3
volumeTA
3
volume
Lokale of algemene verkeersberichtenLokale of algemene verkeersberichten
ShuffleRegionaal AAN/UIT
Herhalen-
Comp AAN/UIT-
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van de audio-unit
of de auto.
1
Automatische volumeregeling.
2
Alternatieve frequenties.
3
Verkeersberichten.
Sony CD met Bluetooth
Door op de PHONE toets gevolgd door de
MENU toets te drukken, wordt toegang
verkregen tot de volgende opties:
Geen actieve telefoon of Actieve
telefoon.
BT-apparaat ontkoppelen.
Oproepen weigeren AAN/UIT.
Bluetooth AAN/UIT
VOORKEUZETOETSEN
Met deze voorziening kunt u uw favoriete
radiostations opslaan, zodat u later direct
hierop kunt afstemmen door de juiste
golfband te selecteren en op de
betreffende voorkeuzetoets te drukken.
1. Kies een golfband.
2. Stem af op het gewenste radiostation.
3. Houd een van de voorkeuzetoetsen
ingedrukt. De geluidsweergave wordt
onderbroken. Zodra het geluid weer
wordt weergegeven, is het radiostation
opgeslagen.
Dit kan op elke golfband en voor iedere
voorkeuzetoets worden herhaald.
N.B.: Wanneer u naar een ander deel van
het land rijdt, worden FM RDS (Radio Data
System) radiostations die op alternatieve
frequenties uitzenden onder de
voorkeuzetoetsen opgeslagen.
195
Werking van de audio-installatie
GOLFBAND TOETS
N.B.: De AM/FM of RADIO toets kan ook
worden gebruikt om naar radio-ontvangst
terug te keren wanneer u naar een andere
geluidsbron hebt geluisterd.
6000CD en 6006CDC
Druk op de AM/FM toets om een keuze
uit de beschikbare golfbanden te maken.
Sony CD
Druk op de RADIO toets om een keuze uit
de beschikbare golfbanden te maken.
AUTOSTORE TOETS
N.B.: Met deze functie worden de eerder
onder Autostore opgeslagen
voorkeuzestations overschreven.
N.B.: De autostore-band kan, net als bij de
andere golfbanden, ook worden gebruikt
om radiostations handmatig op te slaan.
N.B.: De krachtigste beschikbare signalen
op de gekozen golfband worden
opgeslagen.
De geluidsweergave wordt onderbroken
en AUTOSTORE wordt in het display
weergegeven terwijl de unit de frequenties
afzoekt.
Wanneer het zoeken voltooid is, wordt de
geluidsweergave hersteld en worden de
krachtigste signalen onder de
voorkeuzetoetsen van Autostore
opgeslagen.
6000CD en 6006CDC
Druk op de AM/FM toets en houd deze
ingedrukt.
Sony CD
Druk op de AST of RADIO toets en houd
deze ingedrukt.
REGELING FUNCTIE
VERKEERSINFORMATIE
Veel radiostations die op de FM-band
uitzenden hebben een TP-code die
aangeeft dat deze verkeersinformatie
uitzenden.
Verkeersberichten inschakelen
Voordat u verkeersberichten kunt
ontvangen, moet u op de TA toets drukken.
TA-D dan wel TA-L wordt in het display
weergegeven om aan te geven dat de
functie is ingeschakeld.
Indien u reeds heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie
uitzendt, wordt ook TP in het display
weergegeven. Anders zoekt de unit naar
een verkeersprogramma en wordt tijdens
het zoeken TP SEEK weergegeven. Kan de
unit een dergelijk radiostation niet vinden,
dan wordt NOT FOUND in het display
weergegeven.
TP verschijnt in een venster in het display
wanneer u heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie levert
via een geschakeld RDS (radio data
system) of EON (enhanced other network)
radiostation.
Wanneer verkeersinformatie wordt
uitgezonden, wordt de normale weergave
van radio, cassette of CD automatisch
onderbroken en verschijnt "TRAFFIC" op
het display.
Wanneer het verkeersinformatiesignaal
zwakker wordt, knippert TP in het display.
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken (de linker of rechter
navigatietoets op Sony audio-units) om
een ander radiostation te zoeken.
196
Werking van de audio-installatie
N.B.: Wanneer dit tijdens het afspelen van
een CD of een apparaat in de
AUX-aansluiting gebeurt of, bij bepaalde
modellen, wanneer het radiovolume op 0 is
gezet, dan zal de unit automatisch op een
ander radiostation afstemmen dat
verkeersinformatie uitzendt.
Indien een radiostation wordt gekozen of
met behulp van de voorkeuzetoetsen
wordt opgeroepen dat geen
verkeersinformatie uitzendt, dan blijft de
unit op dat radiostation afgestemd tenzij
TA uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld wordt.
N.B.: Wanneer TA is ingeschakeld en u kiest
een voorkeuzezender of stemt handmatig
af op een radiostation dat geen
verkeersinformatie (TA) uitzendt, dan wordt
geen verkeersinformatie weergegeven.
Lokale of algemene
verkeersinformatie
Omdat in sommige gebieden het aantal
RDS of EON verkeersberichten erg hoog
kan zijn, kan worden gekozen tussen lokale
of algemene verkeersinformatie.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat TA in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om lokale (TA
LOCAL) dan wel algemene (TA DIST)
verkeersinformatie te selecteren.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
N.B.: TA-L dan wel TA-D wordt in het
display weergegeven.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets en gebruik de
opwaarts of neerwaarts navigatietoets
om de TA display te selecteren.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Volume van de verkeersberichten
Verkeersberichten onderbreken de normale
geluidsweergave met een
voorgeprogrammeerd volume dat
gewoonlijk hoger is dan het gebruikelijke
luistervolume.
Instellen van het
voorgeprogrammeerde volume
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Stel het gewenste volume met de
draaiknop in.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Sony CD
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te kiezen.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht gaat
de audio-unit weer door met zijn normale
werking. Om een verkeersbericht voortijdig
af te breken, drukt u tijdens het
verkeersbericht op TA.
197
Werking van de audio-installatie
N.B.: Indien u op een ander tijdstip op TA
drukt, worden berichten uitgeschakeld.
STATION AFSTEMTOETSEN
DAB-service linking
N.B.: De DAB-service linking is standaard
uitgeschakeld.
N.B.: Via service linking zijn kruisreferenties
naar andere betreffende frequenties van
hetzelfde radiostation mogelijk, bijvoorbeeld
FM en andere DAB-ensembles.
N.B.: Het systeem schakelt automatisch
naar een ander corresponderend
radiostation indien het huidige radiostation
niet beschikbaar is, bijvoorbeeld tijdens het
verlaten van het dekkingsgebied.
DAB-service linking inschakelen
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat DIGITAL RADIO
SERVICE LINK in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om AUTO te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
DAB-service linking uitschakelen
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat DIGITAL RADIO
SERVICE LINK in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om OFF te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
Zoeken
6000CD en 6006CDC
Kies een golfband en druk kort op de toets
voor opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken. Het toestel stopt bij het eerste
radiostation dat in de door u gekozen
richting wordt gevonden.
Sony CD
Kies een golfband en druk kort op de
navigatietoets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken. Het toestel stopt bij
het eerste radiostation dat in de door u
gekozen richting wordt gevonden.
Handmatig afstemmen
6000CD en 6006CDC
1. Kies een golfband en druk op de toets
MENU totdat MAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de golfband
in kleine stappen omhoog of omlaag
af te zoeken of houd de toets ingedrukt
om de golfband in grotere stappen af
te zoeken totdat u een radiostation
vindt waarnaar u wilt luisteren.
Sony CD
Kies een golfband en druk kort op de
navigatietoets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken om in kleine stappen
de golfband omhoog of omlaag af te
zoeken. Het display geeft de gekozen
frequentie weer.
Scanfunctie
Met de scanfunctie kunt u elk gevonden
station 10 seconden lang beluisteren.
198
Werking van de audio-installatie
6000CD en 6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gekozen
golfband omhoog of omlaag af te
zoeken.
3. Afhankelijk van het audiotoestel drukt
u op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken of op de MENU
toets om verder te luisteren naar een
radiostation.
Sony CD
1. Druk op de SCAN toets. SCAN knippert
of SCANNING wordt in het display
weergegeven.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om binnen een golfband
te zoeken.
3. Druk op de SCAN toets om verder te
luisteren naar een radiostation.
199
Werking van de audio-installatie
AUTOMATISCHE
VOLUMEREGELING
Met deze functie regelt u het
geluidsvolume ter compensatie van
motorgeluiden en bandengeruis.
6000CD en 6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AVC in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de instelling
aan te passen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat AVC in het
display wordt weergegeven.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
DIGITALE
SIGNAALVERWERKING (DSP)
DSP voor bezette zitplaatsen
Deze functie houdt rekening met de
verschillen in afstand tot de diverse
luidsprekers in de auto ten opzichte van de
zitplaatsen. Kies de zitplaats waarvoor het
audiosignaal moet worden gecorrigeerd.
DSP-equalizer
Kies de muziekcategorie waarnaar u bij
voorkeur luistert. Het audiosignaal
verandert om de weergave van de specifiek
gekozen muziekstijl te verbeteren.
DSP-instellingen wijzigen
1. Druk eenmaal op de DSP toets voor
bezette zitplaatsen en tweemaal voor
de equalizer. Positie van onderdeel: Zie
Overzicht audio-installatie
(bladzijde 186).
2. Gebruik de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om de gewenste instelling te kiezen.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
bevestigen.
REDUCTIE
GELUIDSVERVORMING (CLIP)
Deze functie detecteert automatisch
geluidsvervormingen en verlaagt het
geluidsvolume totdat de vervorming is
verdwenen. Dit betekent dat wanneer u
het volume handmatig verhoogt de waarde
in het display toeneemt, maar het geluid
mogelijk niet toeneemt.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat CLIP in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
200
Menu's audio-installatie
Sony CD
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat CLIP in het
display wordt weergegeven.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
ALTERNATIEVE FREQUENTIES
Veel programma's die op de FM golfband
uitzenden, hebben een PI
(programma-identificatie) code, die door
het audiotoestel kan worden herkend.
Wanneer bij uw radio AF (alternatieve
frequenties) is ingeschakeld en u rijdt van
het ene naar het andere ontvangstgebied,
dan zoekt deze functie naar een krachtiger
stationssignaal en stemt daarop af zodra
het is gevonden.
Onder bepaalde omstandigheden kan door
het afstemmen op alternatieve frequenties
(AF) de normale ontvangst tijdelijk worden
onderbroken.
Het toestel evalueert continu de
signaalsterkte en, indien een beter signaal
beschikbaar komt, schakelt het toestel
over naar dat alternatief. De
geluidsweergave wordt onderbroken terwijl
het toestel de lijst met alternatieve
frequenties controleert en, zo nodig, de
gekozen golfband eenmaal afzoekt naar
een alternatieve frequentie.
Wanneer een radiostation wordt gevonden,
wordt de geluidsweergave hervat; wanneer
geen radiostation wordt gevonden, keert
het toestel automatisch terug naar de
oorspronkelijke frequentie. Op bepaalde
toestellen wordt NOT FOUND in het
display weergegeven.
Wanneer AF-MAN is gekozen, werkt het
toestel op dezelfde wijze als bij AF-AUTO
of AF-ON, maar er wordt dan alleen naar
alternatieve frequenties gezocht wanneer
op een voorkeuzetoets wordt gedrukt.
Wanneer AF-OFF is gekozen, blijft het
toestel op de oorspronkelijk gekozen
frequentie afgestemd. In deze modus
wordt AF-OFF telkens wanneer het toestel
wordt ingeschakeld, weergegeven.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AF in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Scroll met de linker of rechter
navigatietoets door het display totdat
de gewenste instelling in het display
wordt weergegeven.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
201
Menu's audio-installatie
REGIONALE MODUS (REG)
De functie REG (regionale modus) regelt
het gedrag van AF door tussen regionale
netwerken van een hoofdzender te
schakelen. Een zender kan over een groot
netwerk beschikken dat in een groot deel
van het land te ontvangen is. Op
verschillende momenten van de dag kan
dit grote netwerk worden onderverdeeld
in een aantal kleinere regionale netwerken,
die bijvoorbeeld in grotere plaatsen of
steden zijn gevestigd. Wanneer het
netwerk niet in regionale zenders wordt
opgesplitst, zendt het complete netwerk
hetzelfde programma uit.
Regionale modus AAN: Dit voorkomt dat
AF willekeurig naar andere regionale
netwerken schakelt die niet hetzelfde
programma uitzenden.
Regionale modus UIT: Hiermee kan een
groter gebied worden ontvangen wanneer
naburige regionale netwerken hetzelfde
programma uitzenden; het kan er echter
wel toe leiden dat AF willekeurig
overschakelt wanneer dit niet het geval is.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REG in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat REGIONAL in
het display wordt weergegeven.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
NIEUWSBERICHTEN
Sommige radiotoestellen onderbreken de
normale ontvangst voor nieuwsbulletins
van radiostations op de FM golfband op
dezelfde wijze als bij verkeersberichten.
Tijdens nieuwsberichten wordt afwisselend
de stationsnaam en NEWS in het display
weergegeven. Het nieuwsbericht
onderbreekt de geluidsweergave met
hetzelfde voorgeprogrammeerde volume
als bij verkeersberichten.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat NEWS in het display
wordt weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat NEWS in het
display wordt weergegeven.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
maken.
202
Menu's audio-installatie
4. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
5. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
203
Menu's audio-installatie
CD'S AANBRENGEN
6000CD
Controleer altijd dat de CD-sleuf leeg is
alvorens een CD in te brengen.
Breng een CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel in.
6006CDC
Een CD laden
Druk op de LOAD toets en laat deze weer
los of druk op een voorkeuzetoets. WAIT
wordt in het display weergegeven.
Wanneer de boodschap verandert in LOAD
CD, en lichten in de CD-sleuf knipperen,
steekt u de CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel.
Meer dan een CD laden
WAARSCHUWING
Wanneer de voeding naar het
audiotoestel wordt onderbroken en
vervolgens weer wordt aangesloten,
dan controleert het systeem automatisch
of zich CD's in het magazijn bevinden. Dit
duurt ongeveer 25 seconden. Gedurende
deze tijd worden alle functies, met
uitzondering van het invoeren van de
Keycode, geblokkeerd.
1. Druk op de LOAD toets en houd deze
ingedrukt totdat LOAD ALL in het
display wordt weergegeven.
2. Wanneer de boodschap verandert in
LOAD CD, en lichten in de CD-sleuf
knipperen, steek dan een CD, met het
label naar boven gekeerd, in het
audiotoestel.
3. Een CD-symbool met een nummer
knippert in het display en LOAD wordt
in het display weergegeven. Wanneer
de CD is geladen, verschijnt een
nummer bij één van de CD-symbolen
om de plaats van de CD aan te geven.
4. Wanneer de boodschap verandert
inWAIT en vervolgens in LOAD CD
kunt u een andere CD laden.
5. Herhaal de laatste stap om meer CD's
te laden of om het laden te
onderbreken wanneer u klaar bent met
CD's laden.
N.B.: Probeer geen CD's te laden wanneer
WAIT in het display wordt weergegeven.
N.B.: Laad nooit twee CDs in de vorm van
een acht met overlappende randen.
N.B.: U kunt maximaal zes CD's laden.
N.B.: Wordt opnieuw op de LOAD toets
gedrukt, dan wordt CDC FULL in het display
weergegeven.
Sony CD
Controleer altijd dat de CD-sleuf leeg is
alvorens een CD in te brengen.
Breng een CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel in.
LOADING, READING CD en AUDIO CD
of MP3 CD wordt in het display
weergegeven, en het afspelen start
automatisch.
NUMMER SELECTEREN
6000CD en 6006CDC
Druk eenmaal op de toets voor opwaarts
zoeken om naar het volgende nummer te
gaan of druk er meerdere malen op om
naar daaropvolgende nummers te gaan.
204
CD-speler
Druk eenmaal op de toets voor neerwaarts
zoeken om het huidige nummer te
herhalen. Wanneer binnen twee seconden
vanaf het begin van een nummer op deze
toets wordt gedrukt, dan wordt het vorige
nummer gekozen.
Druk meerdere malen op de toets voor
neerwaarts zoeken om voorafgaande
nummers te kiezen.
Sony CD
Druk eenmaal op de navigatietoets voor
opwaarts zoeken om naar het volgende
nummer te gaan of druk er meerdere
malen op om naar daaropvolgende
nummers te gaan.
Druk eenmaal op de navigatietoets voor
neerwaarts zoeken om het huidige nummer
te herhalen. Wanneer binnen twee
seconden vanaf het begin van een nummer
op deze toets wordt gedrukt, dan wordt
het vorige nummer gekozen.
Druk meerdere malen op de navigatietoets
voor neerwaarts zoeken om voorafgaande
nummers te kiezen.
CD AFSPELEN
N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het
nummer en de tijd die is verstreken sinds de
start van het nummer in het display
weergegeven.
N.B.: Wanneer bij CD wisselaars twee of
meer CD's na elkaar worden geladen, begint
het afspelen met de CD die het laatst is
geladen.
6000CD en 6006CDC
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD om het afspelen van de CD te
starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
Sony CD
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD/AUX om het afspelen van de
CD te starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
CD SELECTEREN
6006CDC
Bij CD wisselaars worden de CD's normaal
achter elkaar in oplopende volgorde
afgespeeld.
U kunt echter naar een CD van uw keuze
overschakelen door te drukken op de
voorkeuzetoets met het nummer van de
CD die u wenst af te spelen. Het display
geeft dan aan welke CD is gekozen.
Het toestel onthoudt welke CD's
beschikbaar zijn en kiest dus geen
ontbrekende CD. Wanneer u met behulp
van de voorkeuzetoetsen een ontbrekende
CD kiest, wordt NO CD in het display
weergegeven en gaat het afspelen verder
met de huidige CD.
N.B.: Wanneer een gekozen CD beschadigd
is of ondersteboven is aangebracht, knippert
de waarschuwing CD ERROR en wordt het
nummer van de CD weergegeven. Het
toestel kiest dan de volgende beschikbare
CD.
VERSNELD
VOORUIT/ACHTERUIT
6000CD en 6006CDC
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken en houd deze ingedrukt
om voorwaarts of achterwaarts binnen de
nummers van de CD te zoeken.
205
CD-speler
Sony CD
Druk op de linker of rechter navigatietoets
en houd deze ingedrukt om voorwaarts of
achterwaarts te zoeken binnen de
nummers van de CD.
SHUFFLE/RANDOM (DOOR
ELKAAR/WILLEKEURIG)
Door het willekeurig afspelen van
nummers, ook wel "shuffle" genaamd,
worden alle nummers op een CD in
willekeurige volgorde afgespeeld.
6000CD en 6006CDC
N.B.: Wanneer SHUFF CD is gekozen,
worden alleen de nummers van de huidige
CD in willekeurige volgorde afgespeeld.
Wanneer SHUF ALL is gekozen, worden de
nummers van alle CD's in willekeurige
volgorde afgespeeld.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SHUF in het display wordt
weergegeven.
2. Scroll met de toets voor opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken door het
display totdat SHUF ALL of SHUFF CD
in het display wordt weergegeven.
3. Gebruik indien nodig de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om het volgende nummer te kiezen.
N.B.: Wanner de functie is ingeschakeld
verschijnt telkens wanneer een nieuw
nummer wordt gekozen SHUFFLE in het
display.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat SHUFFLE in het
display wordt weergegeven.
3. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
CD-NUMMERS COMPRIMEREN
6000CD en 6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat COMP in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat COMP in het
display wordt weergegeven.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
maken.
4. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
5. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
206
CD-speler
CD-NUMMERS SCANNEN
Met behulp van de SCAN functie kunt u elk
nummer ongeveer 10 seconden lang
beluisteren.
6000CD en 6006CDC
N.B.: Na de selectie verschijnt SCAN kort
in het display aan het begin van elk nummer.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om SCAN CD
dan wel SCAN ALL te kiezen.
3. Druk nogmaals op de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om een nummer verder te beluisteren.
Sony CD
1. Druk eenmaal op de SCAN toets om
elk nummer te scannen.
2. Druk nogmaals op de SCAN toets om
SCAN OFF te kiezen.
CD'S UITWERPEN
N.B.: De radio-ontvangst wordt
automatisch hervat wanneer op de toets
EJECT wordt gedrukt.
N.B.: Wanneer onbedoeld op de EJECT
toets wordt gedrukt, kunt u het uitwerpen
annuleren door nogmaals op de toets te
drukken.
N.B.: Als de CD niet wordt verwijderd, dan
wordt deze weer terug de audio-unit
ingetrokken.
6000CD
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD.
6006CDC
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD die wordt
afgespeeld of gebruik een voorkeuzetoets
om een CD te kiezen die u wilt verwijderen.
SELECT of SELECT CD gevolgd door
REMOVE CD wordt in het display
weergegeven.
Sony CD
N.B.: Is geen CD geladen wanneer op de
EJECT toets wordt gedrukt, dan wordt NO
CD in het display weergegeven.
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD. EJECTING en
PLEASE REMOVE wordt in het display
weergegeven.
CD-NUMMERS HERHALEN
6000CD
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REPEAT in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om te kiezen
tussen OFF en TRK.
6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REPEAT in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om te kiezen
tussen ALL (standaard), CD en TRK.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat REPEAT in het
display wordt weergegeven.
207
CD-speler
3. Kies met behulp van de linker of rechter
navigatietoetsen REPEAT TRACK of
REPEAT OFF.
4. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
MP3-BESTAND AFSPELEN
N.B.: Sommige audiobestanden met een
kopieerbeveiliging kunnen wellicht niet
worden gelezen door de CD-speler.
De CD-speler ondersteunt tevens
audiobestanden van het formaat MP3 en
WMA.
Wanneer een CD met audio in de CD-speler
wordt geplaatst, wordt de mapstructuur
van de CD ingelezen. Het kan even duren
voordat wordt begonnen met afspelen
(afspelen is afhankelijk van de kwaliteit
van de CD).
MP3 nummers kunnen op verschillende
manieren op een CD worden opgenomen.
Ze kunnen allemaal in de hoofdmap
worden geplaatst, net als bij een normale
audio-CD, of ze kunnen in een bepaalde
map worden geplaatst, die bijvoorbeeld
bedoeld is voor een album, een artiest of
een bepaald genre.
Een multi session CD afspelen
De normale afspeelvolgorde bij CDs met
meerdere mappen is eerst de nummers in
de bovenliggende map, dan de nummers
in de eerste onderliggende map, vervolgens
de nummers in de tweede onderliggende
map, etc. Wanneer bijvoorbeeld folder 1 de
folders 1a en 1b bevat, en folder 2 bevat
folder 2a, is de afspeelvolgorde folder 1, 1a,
1b, 2, 2a.
Wanneer het afspelen van een bestand is
voltooid, wordt verder gegaan met het
afspelen van de andere bestanden in
dezelfde map. De map wordt automatisch
gewijzigd wanneer alle bestanden in de
huidige map zijn afgespeeld.
MP3 WEERGAVE-OPTIES
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,
kan bepaalde informatie die gecodeerd in
elke opname is opgenomen, worden
weergegeven. Deze informatie omvat
meestal:
De bestandsnaam
De naam van de map
ID3 informatie die op het album kan
staan of de naam van de artiest.
Gewoonlijk wordt de naam van het
bestand dat wordt afgespeeld
weergegeven. Druk om een van de andere
informatie-items te selecteren
herhaaldelijk op de INFO toets tot het
benodigde item wordt weergegeven in de
display.
N.B.: Wanneer de gekozen ID3 informatie
niet beschikbaar is, verschijnt NO MP3 TAG
op het display.
Opties weergave CD tekst
Wanneer een audio CD met CD tekst wordt
afgespeeld, kan een beperkte hoeveelheid
informatie, die aan elk nummer is
toegevoegd, worden weergegeven. Deze
informatie omvat meestal:
De naam van de CD
De naam van de artiest
De naam van het nummer.
N.B.: Deze display-opties kunnen op
dezelfde wijze worden gekozen als bij MP3
CDs. NO DISC NAME of NO TRACK NAME
wordt weergegeven in de display als geen
informatie is gecodeerd.
AFSPELEN CD BEËINDIGEN
6000CD en 6006CDC
Druk op de AM/FM of AUX toets.
208
CD-speler
N.B.: Hierdoor wordt de CD niet
uitgeworpen; de CD-weergave wordt alleen
onderbroken op de plaats waar de
radio-weergave werd hervat.
Druk opnieuw op de CD toets om het
afspelen van de CD te hervatten.
Sony CD
Druk op de RADIO of CD/AUX toets.
N.B.: Hierdoor wordt de CD niet
uitgeworpen; de CD-weergave wordt alleen
onderbroken op de plaats waar de
radio-weergave werd hervat.
Druk opnieuw op de CD/AUX toets om
het afspelen van de CD te hervatten.
MEERDERE CD'S UITWERPEN
6006CD
Druk op de EJECT toets en houd deze
ingedrukt totdat EJECT ALL in het display
wordt weergegeven.
Het display wisselt tussen REMOVE en
WAIT.
Wordt REMOVE weergegeven, verwijder
dan een CD uit het toestel. Herhaal deze
handelingen totdat alle CDs zijn
verwijderd.
209
CD-speler
N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het
afspelen van een extra apparaat het volume
daarvan hoog. Hierdoor worden storingen
gereduceerd wanneer het apparaat wordt
aangesloten op de aansluiting voor de
sigarenaansteker in de auto.
Via de extra ingang (AUX IN), indien
aanwezig, kan een extra apparaat zoals
een MP3-speler op het audiotoestel van
de auto worden aangesloten. Het geluid
kan via de autoluidsprekers worden
weergegeven.
Sluit het extra apparaat met conventionele
3,5 mm audiostekkers aan op de AUX IN
aansluiting.
Kies de extra ingang door middel van de
AUX toets en het extra apparaat wordt via
de autoluidsprekers afgespeeld. AUX
wordt in het display weergegeven. Volume,
hoge en lage tonen kunnen zoals
gewoonlijk via het audiotoestel worden
geregeld.
De toetsen van het audiotoestel kunnen
ook worden gebruikt om de weergave van
het audiotoestel te hervatten, terwijl het
extra apparaat aangesloten blijft.
210
Ingangsaansluiting (AUX IN)
RemedieDisplay van het audiotoestel
Algemeen storingsbericht voor storingen tijdens het
afspelen van een CD, bijv.: kan CD niet aflezen, data-CD
aangebracht. Kan ook wijzen op een storing in het
audiotoestel. Controleer of de CD correct geladen is,
reinig de CD en laad deze opnieuw of vervang de CD
door een voor u bekende muziek-CD. Zie CD's
uitwerpen (bladzijde 207). Zie Meerdere CD's
uitwerpen (bladzijde 209). Zie CD's aanbrengen
(bladzijde 204). Wanneer de storing blijft bestaan. Neem
contact op met uw Ford dealer.
CD ERROR
PLEASE CHECK CD
CDC ERROR
Bericht dat aangeeft dat zich geen CD's in het audiotoe-
stel of de CD-wisselaar bevinden. Breng een CD aan.
Zie CD's aanbrengen (bladzijde 204).
NO CD
NO CDS
NO CD #
Omgevingstemperatuur te hoog CD-speler werkt niet
totdat deze is afgekoeld.
HIGH TEMP
CD DRIVE HIGH TEMP
Bericht dat aangeeft dat zich reeds een CD in de sleuf
bevindt. Werp de CD uit de gekozen sleuf uit alvorens
te proberen een CD aan te brengen, of kies een andere
sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 204).
SLOT FULL
Bericht dat aangeeft dat alle sleuven van het audiotoe-
stel reeds bezet zijn. Zie CD's uitwerpen (bladzijde
207). Zie Meerdere CD's uitwerpen (bladzijde 209).
CDC FULL
Er is een ongeschikte CD aangebracht, bijvoorbeeld
geen audio-CD. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 207).
Zie Meerdere CD's uitwerpen (bladzijde 209).
DATA CD
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 190).
CODE ----
Bericht dat u vraagt, te wachten tot de volgende poging
kan worden ondernomen om de Keycode in te geven.
Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde 190).
WAIT
Bericht dat het aantal verkeerd ingegeven Keycodes
aangeeft. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
190).
TRIES
Bericht dat aangeeft dat de systeembeveiliging het
toestel heeft geblokkeerd nadat herhaaldelijk onjuiste
Keycodes zijn ingegeven. Neem contact op met uw Ford
dealer.
LOCKED
211
Storingen verhelpen audio-installatie
RemedieDisplay van het audiotoestel
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 190).
KEYCODE....
ENTER KEYCODE....
Bericht dat u informeert dat de ingegeven Keycode
onjuist is. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
190).
INCORRECT
212
Storingen verhelpen audio-installatie
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van het handsfree systeem
voor de Bluetooth mobiele telefoon
beschreven.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij uw
mobiele telefoon vast te houden.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetooth
apparaten implementeren. Daardoor is het
mogelijk dat een telefoon niet compatible
met een handsfree systeem is, waardoor
in sommige gevallen de prestaties van het
systeem aanzienlijk worden beperkt. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
SETUP TELEFOON
Telefoonboek
Na het opstarten kan het al naar gelang de
grootte enkele minuten duren voordat u
toegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadres
kunnen verschillende categorieën op de
audiounit worden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
ThuisH
FaxF
N.B.: Adressen kunnen met of zonder
toevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon worden
weergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
E87994
Fax
213
Telefoon
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst wordt
gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon bij het
systeem is aangemeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
Selecteer de telefoon in het menu van de
actieve telefoon.
Wanneer het contact en het audio- of
navigatiesysteem weer worden
ingeschakeld, wordt de koppeling aan de
laatste actieve telefoon door het systeem
hersteld.
N.B.: In sommige gevallen moet de
Bluetooth verbinding ook op de telefoon
worden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audiounit toegankelijk.
N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten
worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth
apparaten zijn gekoppeld, moet er één
worden ontkoppeld om een nieuw apparaat
te kunnen koppelen.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruiken
moet deze worden gekoppeld aan het
telefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienen
Er kunnen maximaal zes Bluetooth
apparaten aan het systeem in de auto
worden gekoppeld.
N.B.: Wanneer met de telefoon die als de
nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd
een gesprek wordt gevoerd, wordt het
gesprek doorgeschakeld naar het
audiosysteem in de auto.
N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan een
systeem in de auto is gebonden, kan deze
nog op de gebruikelijke wijze worden
gebruikt.
Eisen voor een Bluetooth
verbinding
Het volgende is vereist voordat met een
Bluetooth telefoon een verbinding tot
stand kan worden gebracht.
1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijn
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de
menu-optie Bluetooth in de audiounit
op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor
meer informatie over
telefooninstellingen de handleiding van
uw mobiele telefoon.
2. Zoek in het Bluetooth menu van uw
telefoon naar Ford Audio en selecteer
deze optie.
3. Voer het op de voertuigdisplay
weergegeven codenummer in met
behulp van de toetsen van de telefoon.
Wanneer geen codenummer wordt
weergegeven op de display, voer dan
het Bluetooth PIN nummer 0000 in
met behulp van de toetsen van de
telefoon. Voer nu het op de
voertuigdisplay weergegeven
Bluetooth PIN-nummer in.
4. Als de mobiele telefoon om
goedkeuring van de automatische
verbinding vraagt, selecteer dan JA.
214
Telefoon
N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld,
wordt een telefoongesprek verbroken.
Wanneer de contactsleutel in de stand '0'
wordt gezet, blijft de telefoonverbinding
behouden.
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Afstandsbediening
Voice en mode toets
2
1
E87661
Voice toets1
Mode toets2
Oproepen kunnen worden beantwoord
door eenmaal op de toets MODE te
drukken. Druk de toets opnieuw in om de
oproep te beëindigen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten
door op de CD, AM/FM of AUX toets te
drukken.
Bellen
Een nummer kiezen m.b.v.
spraakbesturing
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Commandos telefoon (bladzijde 232).
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Houd de MENU toets ingedrukt tot
PHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om het
gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt om naar
de volgende letter van het alfabet te gaan.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het geselecteerde
telefoonnummer te bellen.
215
Telefoon
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek - Sony radio
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de zoektoets tot het
telefoonboek wordt weergegeven.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen ingedrukt
om naar de volgende letter van het alfabet
te gaan.
4. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het geselecteerde
telefoonnummer te bellen.
Een nummer kiezen m.b.v. het
telefoontoetsenblok
Als u over een audiounit met
telefoontoetsenblok beschikt (toetsen
0-9, * en #):
1. Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
op de toets PHONE als u een Sony
radio hebt.
2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'.
N.B.: Als u bij het kiezen van een
telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,
druk dan op de toets 'naar links zoeken' om
het laatste cijfer te wissen. Wanneer de
toets lang wordt ingedrukt, wordt de
complete serie cijfers gewist.
Houd de 0 ingedrukt om een + in te toetsen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigd door
op de toets 'weigeren' te drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek beëindigen door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken of door op de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst
CALL IN. Selecteer op bepaalde
audiounits de lijst GEMISTE,
INKOMENDE of UITGAANDE
gesprekken.
N.B.: Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het gewenste
telefoonnummer te bellen.
Een nummer opnieuw kiezen - Sony
radio
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de zoektoets tot de gewenste
lijst wordt weergegeven.
N.B.: Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
216
Telefoon
4. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
telefoonnummer te kiezen.
Laatst gekozen nummer opnieuw
kiezen - Sony radio
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Druk nogmaals op de toets
'beantwoorden' om het nummer te
kiezen.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de toets
PHONE of de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunnen worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek weigeren door op
PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er
een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in
de wachtstand plaatsen en het tweede
inkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets PHONE of de
toets MODE op de afstandsbediening te
drukken.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken. Bij audio-units zonder
telefoontoetsenblok kunt u ook een
tweede inkomend gesprek weigeren door
op de toets CD of de toets AM/FM te
drukken.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het dempen
verschijnt er een bevestiging op het display.
Audio-units met een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie uit
te schakelen.
Audio-units zonder een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'omhoog- of
omlaagzoeken'. Druk nogmaals op de toets
om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
Met behulp van de voorkeuzetoetsen
N.B.: Deze procedure geldt alleen voor
audio-units met een telefoontoetsenbord.
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets
(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
217
Telefoon
Met behulp van het menu op de
audio-unit
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de ACTIVE PHONE optie
op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende opgeslagen
telefoons om de gekoppelde telefoons
weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die de actieve
telefoon moet worden.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de optie DEBOND op de
audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om de
te ontkoppelen telefoon weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die moet worden
ontkoppeld.
Een gekoppelde telefoon
ontkoppelen - Sony radio
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen tot u
de optie ONTKOPPELEN bereikt.
3. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om de
te ontkoppelen telefoon weer te geven.
4. Druk op de toets OK om te
ontkoppelen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S MET
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van het navigatiesysteem
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van het
navigatiesysteem voor meer informatie over
de bediening.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs als uw telefoon met het
navigatiesysteem is verbonden, kan deze
nog steeds op normale wijze worden
gebruikt.
Bellen
Een nummer kiezen
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Spraaksturing (bladzijde 221).
218
Telefoon
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunt u beëindigen door op de
toets BEËINDIGEN, de toets MODE op
de afstandsbediening of de toets
AAN/UIT op het navigatiesysteem te
drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Kies NUMMER HERHALEN.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de toets
MODE op de afstandsbediening of de
toets PHONE op het apparaat te drukken
of door de optie AANNEMEN in het menu
te gebruiken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunt u weigeren
door op de toets 'weigeren' of de toetsen
CD of AM/FM op het apparaat te drukken
of door de optie WEIGEREN in het menu
te gebruiken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede oproep
beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets MODE op de
afstandsbediening of de toets PHONE op
het apparaat te drukken of door de optie
AANNEMEN in het menu te gebruiken.
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken of op een van de volgende toetsen
op het apparaat: CD, AM/FM.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het dempen
verschijnt er een bevestiging op het display.
SD-navigatie-units
Druk op de toets 'dempen' (doorgestreept
microfoonsymbool). Druk nogmaals op de
toets om deze functie uit te schakelen.
CD-navigatiesystemen
Druk op de toets 'microfoon dempen'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie uit
te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
219
Telefoon
2. Selecteer met behulp van de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu de
actvieve telefoon in de lijst.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer de optie BT-INSTELLINGEN
in het menu.
3. Selecteer de AFMELDEN optie in het
menu.
4. Selecteer de telefoon in de lijst.
220
Telefoon
WERKING
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeem
bedienen zonder dat uw aandacht van de
weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld
instellingen te veranderen of om reacties
van het systeem te lezen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels gebruikt,
zet het spraakbesturingssysteem uw
spraaklabel om in een bedieningssignaal
voor het systeem. Uw spraaklabels nemen
de vorm aan van dialogen of commando's.
U wordt door mededelingen of vragen door
deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
het systeem voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat gebruiken.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
Bluetooth telefoon
radio
CD-speler/ CD-wisselaar
extern apparaat (USB)
extern apparaat (iPod)
automatische klimaatregeling
navigatiesysteem (raadpleeg de
afzonderlijke navigatiehandleiding).
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord. Het
spraakbesturingssysteem herhaalt elk
gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Een gedetailleerde uitleg
over alle mogelijke gesproken commando's
kunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten de
auto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor iedere
functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
221
Spraaksturing
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
CD-speler/CD-wisselaar "DISC" en
"TRACK"
automatische klimaatregeling:
"TEMPERATURE", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON" en
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
radio: "TUNE NAME"
extern apparaat (USB): "TRACK"
extern apparaat (iPod): "TRACK"
SD-kaart: "TRACK".
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE of de MODE
toets drukken en wachten tot het systeem
met een piep antwoordt. Zie
Spraaksturing (bladzijde 30).
Druk de toets opnieuw in om de
spraakbesturing uit te schakelen.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen
aan items zoals favoriete radiozenders en
persoonlijke telefooncontacten. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 222).
Zie Commandos telefoon (bladzijde 232).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3
seconden.
COMMANDOS AUDIO-UNIT
CD-speler
U kunt het afspelen direct met
spraakbesturing bedienen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
222
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de CD
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle alles
Random afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
223
Spraaksturing
CD-wisselaar
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CD CHANGER"
"HELP"
"PLAY"
"DISC"
*
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE CD"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT CD"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kunt u
het nummer van de CD kiezen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"DISC NUMBER PLEASE"
"DISC"
*
2
224
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"DISC <nummer>""<een getal tussen 1 en 6>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de CD
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle CD
Random afspelen binnen de CD-inhoud
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"SHUFFLE CD"2
Radio
De gesproken commando's ondersteunen
de radiofuncties en u kunt met Voice
Control op radiostations afstemmen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.
"RADIO"
"HELP"
"AM"
225
Spraaksturing
"RADIO"
"FM"
"TUNE NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>"
"<frequentie>"
*
3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaande
voor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van
0,1
"Eighty nine point nine" (89,9)
"Ninety" (90,0)
"One hundred point five" (100,5)
"One zero one point one" (101,1)
"One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen
van 9
AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen
van 1
"Five thirty one" (531)
"Nine hundred" (900)
"Fourteen forty" (1440)
"Fifteen zero three" (1503)
"Ten eighty" (1080)
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam in
het bestand opslaan.
226
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een opgeslagen
radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
*
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
227
Spraaksturing
Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Afspelen
Met deze functie schakelt de audiobron
over op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
Auxiliary ingang
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
apparaat met auxiliary ingang.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"LINE IN""LINE IN"2
228
Spraaksturing
Externe apparaten - USB
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
extern USB-apparaat dat op de audiounit
kan worden aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "USB"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"FOLDER"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 237).
Afspelen USB
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
USB-apparaat.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
229
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"USB""USB"2
"PLAY"3
USB-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op het
USB-apparaat kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
*
4
* Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Externe apparaten - iPod
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
iPod die op de audiounit kan worden
aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
230
Spraaksturing
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 237).
iPod-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
4
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4",
"5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
iPod-afspeellijst
U kunt direct een afspeellijst in de iPod
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"PLAYLIST NUMBER PLEASE"
"PLAYLIST"
*
3
"PLAYLIST <nummer>""<een getal tussen 1 en 10>"4
* Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen
worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 237).
231
Spraaksturing
COMMANDOS TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"
*
"DIAL NUMBER"
*
"DIAL NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Telefoonfuncties
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
232
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
*
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
*
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REDIAL"
"REDIAL"
*
2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
233
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)
Met deze functie worden gesproken
getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor
bijvoorbeeld het op afstand bedienen van
het antwoordapparaat bij u thuis of voor
het invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Bedien de toets
VOICE en wacht op de systeemprompt.
Kan alleen worden gebruikt op auto's met
een aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze functie kan worden gebruikt
voor het kiezen van een nummer door de
naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
234
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
235
Spraaksturing
Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Hoofdinstellingen
Oproepen weigeren
Oproepen kunnen zo worden ingesteld dat
ze met spraakbesturing automatisch
worden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS"
"ACCEPT CALLS"
*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
236
Spraaksturing
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Ga voorzichtig te werk bij het omgaan
met externe apparaten met
blootliggende stekkers (zoals de
USB-plug). Vervang altijd de
beschermkap/beschermplaat (indien
mogelijk). Er bestaat kans op
elektrostatische ontlading, wat tot schade
aan het apparaat kan leiden.
Raak de USB-aansluiting in de auto
niet aan of voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de
aansluiting af wanneer deze niet wordt
gebruikt.
Maak alleen gebruik van
USB-massaopslagapparaten.
Zet de audio-unit altijd op een andere
bron (bijvoorbeeld de radio) alvorens
het USB-apparaat te ontkoppelen.
Breng geen USB-hubs of -splitters
aan.
N.B.: Het systeem is alleen ontworpen voor
het herkennen en lezen van geschikte
audiobestanden van een USB-apparaat dat
voldoet aan de klasse voor
USB-massaopslagapparaten of een iPod.
Er kan niet worden gegarandeerd dat alle
beschikbare USB-apparaten met het
systeem kunnen worden gecombineerd.
N.B.: Er kan gebruik worden gemaakt van
compatibele apparaten met een
USB-adapterkabel en apparaten die
rechtstreeks kunnen worden aangesloten
op de USB-aansluiting van de auto
(bijvoorbeeld USB-geheugensticks en Pen
Drives).
N.B.: Het kan voorkomen dat sommige
USB-apparaten met een hoger
stroomverbruik incompatibel zijn
(bijvoorbeeld sommige grotere harde
schijven).
N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de
bestanden van het externe apparaat
variëren afhankelijk van factoren zoals de
bestandsstructuur, de grootte van het
bestand en de inhoud van het apparaat.
Het systeem ondersteunt een aantal
externe apparaten voor een volledige
integratie met de audio-unit via de
USB-aansluitingen en extra aansluitingen.
Eenmaal aangesloten kan het externe
apparaat worden aangestuurd via de
audio-unit.
Hieronder staat een lijst met veel
voorkomende compatibele apparaten:
USB-geheugensticks
USB-draagbare harde schijven
Enkele MP3-spelers met
USB-aansluiting
iPod mediaspelers (ga naar
www.ford-mobile-connectivity.com
voor de nieuwste compatibiliteitslijst).
Het systeem is USB 2.0 Full Speed
compatibel, USB 1.1 Host Compliant en
ondersteunt FAT 16/32 bestandssystemen.
Informatie over audiobestands-
structuren voor externe apparaten
USB
Maak alleen een enkele partitie op het
USB-apparaat.
Als afspeellijsten worden gemaakt, dan
dienen deze de correcte bestandspaden
gerefereerd aan het USB-apparaat te
bevatten. Er wordt aanbevolen de
afspeellijst te maken nadat de
audiobestanden zijn overgedragen naar
het USB-apparaat.
Afspeellijsten moeten worden gemaakt in
.m3u formaat.
Audiobestanden moeten worden gemaakt
in .mp3 formaat.
237
Verbinding
Houd u aan het volgende:
1000 items per map (bestanden,
mappen en afspeellijsten)
5000 mappen met USB-apparaat
(inclusief afspeellijsten)
8 submapniveau's.
Volg de onderstaande procedure voor het
inschakelen van spraakregeling voor
aangepaste afspeellijsten en mappen:
Maak mappen met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen
1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3" zonder
extensie.
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfer
tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed
"Ford5.m3u" zonder spatie tussen
"Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste mappen en
afspeellijsten worden geselecteerd met
behulp van spraakregeling. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 222).
iPod
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1
en 10 is voor het inschakelen van
spraakregeling voor aangepaste
afspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7" zonder
spatie tussen "Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten
worden geselecteerd met behulp van
spraakregeling. Zie Commandos
audio-unit (bladzijde 222).
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN
WAARSCHUWING
Zorg dat het externe apparaat stevig
in de auto is bevestigd en dat
bijbehorende aansluitingen de
bedieningselementen voor het rijden niet
blokkeren.
Externe apparaten kunnen worden
aangesloten met behulp van de extra
ingangsaansluiting en de USB-poort. Zie
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
(bladzijde 82). Zie USB-poort (bladzijde
82).
Aansluiting
Sluit het apparaat aan en bevestig het
indien nodig om bewegen in de auto te
voorkomen.
Een iPod aansluiten
Voor een optimaal gebruiksgemak en een
optimale audiokwaliteit wordt aangeraden
een bijpassende eenpolige kabel aan te
schaffen bij uw dealer.
De iPod kan tevens worden aangesloten
met behulp van de standaard iPod
USB-kabel en een aparte 3,5 mm
audiokabel. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van deze methode moet het
volume van de iPod op maximum worden
gezet en de equalizerinstellingen worden
uitgeschakeld alvorens de aansluitingen
te maken:
Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de
iPod aan op de AUX IN aansluiting.
Sluit de USB-kabel van de iPod aan op
de USB-aansluiting van de auto.
238
Verbinding
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN - AUTO'S MET
BLUETOOTH
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten
LET OP
Omdat er verschillende standaarden
bestaan, kunnen fabrikanten een
groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Hierdoor kan incompatibiliteit ontstaan
tussen het Bluetooth apparaat en het
systeem, wat in sommige gevallen de
systeemfunctionaliteit kan beperken. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen apparaten worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
Apparaat aansluiten op
(voertuig)systeem
N.B.: Sommige audio- en navigatie-units
beschikken over een afzonderlijk Bluetooth
audio-menu. Dit menu kan worden gebruikt
voor toegang tot de setup en de bediening.
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 214).
Het apparaat bedienen
Selecteer Bluetooth audio als de actieve
bron.
Toegang tot nummers kan worden
verkregen door vooruit en achteruit te
navigeren met behulp van de knoppen op
het stuur of rechtstreeks via de knoppen
van de audio-unit.
USB-APPARAAT GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100029
USB-apparaat is de actieve bron
E100022
Map
E100023
Afspeellijst
E100024
Album
E100025
Artiest
E100026
Bestandsnaam
E100027
Titel van nummer
E100028
Informatie niet beschikbaar
Sony radio
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door herhaaldelijk op de
CD/AUX toets te drukken tot "USB" in de
display verschijnt. Nadat het
USB-apparaat is aangesloten, wordt het
eerste nummer van de eerste map
automatisch afgespeeld. Vervolgens wordt
na het wijzigen van de audiobron de
afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
239
Verbinding
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van het apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de mapstructuur omhoog of
omlaag te bladeren. Druk op de OK toets
om afspelen te selecteren nadat het
gewenste nummer of de gewenste
afspeellijst of map is gemarkeerd.
N.B.: Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van het USB-apparaat wilt
navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het USB-menu. De functies willekeurig
afspelen (shuffle) en herhaald afspelen
(repeat) kunnen worden ingeschakeld voor
wat betreft de mappen en afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om het gehele
apparaat, de huidige map of een
afspeellijst te scannen (indien actief).
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te drukken,
kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot "DEVICES" in de display
verschijnt. Selecteer DEVICES en selecteer
vervolgens USB uit de beschikbare
apparatenlijst. Nadat het USB-apparaat
is aangesloten, wordt het eerste nummer
van de eerste map automatisch
afgespeeld. Vervolgens wordt na het
wijzigen van de audiobron de
afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk eenmaal op de SELECT toets om
door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
240
Verbinding
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de draaiknop voor
scrollen/selecteren om door lijsten te
bladeren. Druk op de toets om de inhoud
uit te breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of map of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op ESC
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze
in om door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om
de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor wat
betreft mappen en afspeellijsten. Er
kunnen verschillende opties worden
weergegeven, afhankelijk van het feit of
een afspeellijst al dan niet actief is.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
SD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot de USB-toets aan de linkerzijde
van de display verschijnt. Selecteer USB
uit de beschikbare apparatenlijst.
N.B.: Sommige apparaten worden getoond,
maar kunnen niet worden geselecteerd
(afhankelijk van het feit of het apparaat al
dan niet is aangesloten).
Nadat het USB-apparaat is aangesloten,
wordt het eerste nummer van de eerste
map automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron de
afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
scrollen om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
241
Verbinding
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de scroll-toetsen
om door lijsten te bladeren. Druk op de
toets om de inhoud uit te breiden binnen
de gemarkeerde afspeellijst of map of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op de pijltjestoets naar links
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de schuifbalk
om door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om
de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor wat
betreft mappen en afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
IPOD GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100030
iPod is de actieve bron
E100031
Afspeellijst iPod
E100032
Artiest iPod
E100033
Album iPod
E100034
Genre iPod
E100035
Nummer iPod
E100036
Algemene categorie iPod
E100037
Algemeen mediabestand iPod
Sony radio
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 238).
Selecteer de iPod als de audiobron door
herhaaldelijk op de CD/AUX toets te
drukken tot "iPod" in de display verschijnt.
242
Verbinding
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de
radiodisplay. Bladeren door de inhoud is
gebaseerd op hetzelfde principe als voor
het gebruik van een stand-alone iPod
(bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.).
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de structuur omhoog of omlaag
te bladeren. Druk op de OK toets om
afspelen te selecteren nadat het gewenste
nummer, album, genre of de gewenste
afspeellijst of artiest is gemarkeerd.
N.B.: Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van de iPod wilt navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van de
iPod te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te drukken,
kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 238).
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot
"DEVICES" in de display verschijnt.
Selecteer DEVICES en selecteer vervolgens
iPod uit de beschikbare apparatenlijst.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken
op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de
SELECT toets om door de inhoud van de
iPod te bladeren.
243
Verbinding
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de draaiknop voor
scrollen/selecteren om door lijsten te
bladeren. Druk op de toets om de inhoud
uit te breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of artiest, het gemarkeerde
album of genre of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op ESC
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze in
om door de inhoud van de iPod te
bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
SD-navigatie-units
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 238).
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot de
iPod-toets aan de linkerzijde van de display
verschijnt. Selecteer iPod uit de
beschikbare apparatenlijst.
N.B.: Sommige apparaten worden getoond,
maar kunnen niet worden geselecteerd
(afhankelijk van het feit of het apparaat al
dan niet is aangesloten).
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken
op artiest, titel enz.). Druk op de
pijltjestoets omhoog/omlaag scrollen om
door de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
244
Verbinding
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de scroll-toetsen om door
lijsten te bladeren. Druk op de toets om de
inhoud uit te breiden binnen de
gemarkeerde afspeellijst of artiest, het
gemarkeerde album of genre of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op de pijltjestoets naar links
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de schuifbalk
om door de inhoud van de iPod te
bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
245
Verbinding
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: WJLRX-42
IC: 7847A-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteitsverklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan de
vereisten van Council Directive 1999/5/EC.
Een kopie van de Conformiteitsverklaring
kunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG
Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw auto is getest en gecertificeerd
volgens de wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of
andere geldende lokale vereisten). U dient
ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft
gemonteerd voldoet aan de betreffende
lokale wetgeving. Laat apparatuur door
goed geschoolde monteurs monteren.
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw auto worden gemonteerd, wanneer
deze volledig voldoen aan de parameters
die in de onderstaande tabel zijn
weergegeven. Er zijn geen bijzondere
voorzieningen of voorwaarden voor het
monteren of gebruik.
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in de ontvouwruimte van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aan de
originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de auto.
Houd antennekabels en
stroomdraden minimaal 100 mm
weg van elektronische modules en
airbags.
N.B.: Breng alleen antennes op het dak aan
op de aangegeven posities.
246
Bijlagen
E100566
1 2 3
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen in
watt (piek RMS)
Frequentieband
MHz
1. 2. 350 W1 30
1. 2. 350 W30 54
1. 2. 350 W68 87,5
1. 2. 350 W142 176
1. 2. 350 W380 512
1. 2. 310 W806 940
1. 2. 310 W1200 1400
1. 2. 310 W1710 1885
1. 2. 310 W1885 2025
N.B.: Controleer na het monteren van een
RF zender of deze niet de overige elektrische
uitrusting in de auto stoort, zowel in de
standby- als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
247
Bijlagen
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender
binnen het passagierscompartiment
worden opgewekt niet de grenzen
overschrijdt waaraan het menselijk lichaam
mag worden blootgesteld.
248
Bijlagen
A
A/C
Zie: Klimaatregeling............................................66
Aan/uit toets..................................................193
Aandrijfregeling..............................................99
Werking....................................................................99
Aandrijving op alle wielen...........................95
Automatische functie.........................................95
Handmatige modus............................................95
Aanhangers trekken......................................114
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
............................................................................82
Aansluitpunten van de accu ....................147
Aansteker..........................................................79
ABS
Zie: Remmen.........................................................96
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires.........................7
Accu van de auto..........................................146
Accu vervangen.............................................147
Achterbank.......................................................76
Complete rugleuning naar voren
kantelen..............................................................76
Een rugleuningdeel naar voren
kantelen..............................................................76
Zittingen van achterbanken
verwijderen.........................................................77
Achterruitwissers en -sproeiers................32
Ruitensproeier, achter.........................................33
Wissen met intervallen.......................................32
Wissen tijdens achteruitrijden.........................32
Achterste zijruiten..........................................50
Achteruitkijkcamera....................................104
Werking..................................................................104
Achteruitkijkcamera gebruiken...............104
Achteruitkijkcamera activeren......................105
Achteruitkijkcamera deactiveren..................107
Achteruitkijkcamera in- en
uitschakelen.....................................................107
Display gebruiken...............................................105
Afspelen CD beëindigen...........................208
6000CD en 6006CDC...................................208
Sony CD................................................................209
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening..........................................20
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling............................................66
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties.......................................................57
Informatiecentrum...............................................57
Waarschuwing portier open.............................57
Alarm...................................................................27
Werking.....................................................................27
Alarm inschakelen.........................................28
Categorie 1 alarm..................................................28
Perimeter alarminstallatie................................28
Alarm uitschakelen.......................................28
Categorie 1 alarm..................................................28
Perimeter alarminstallatie................................28
Algemene informatie over
radiofrequenties..........................................20
Alternatieve frequenties............................201
6000CD en 6006CDC.....................................201
Sony CD..................................................................201
Asbak.................................................................80
ASL
Zie: Automatische snelheidsbegrenzer
(ASL)...................................................................110
Audiobediening...............................................29
Modus.......................................................................29
Seek (zoekfunctie)..............................................29
Volume.....................................................................29
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding.......................................191
Automatische snelheidsbegrenzer
(ASL)...............................................................110
Werking...................................................................110
Automatische volumeregeling..............200
6000CD en 6006CDC...................................200
Sony CD................................................................200
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers..................................................31
Automatisch wissen.............................................31
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting......................................................36
Auto's met dagrijlicht.........................................36
Auto's zonder dagrijlicht...................................36
Auto op vier wielen slepen........................129
Alle uitvoeringen.................................................129
Wagens met automatische
transmissie.......................................................129
Auto op vier wielen slepen - AWD.........130
249
Index
Autostore toets.............................................196
6000CD en 6006CDC.....................................196
Sony CD.................................................................196
AWD
Zie: Aandrijving op alle wielen........................95
B
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling...............................193
6000CD en 6006CDC.....................................193
Sony CD..................................................................193
Bandenreparatieset.....................................162
Algemene informatie........................................162
Bandenreparatieset gebruiken......................163
Bandenspanning controleren........................165
Band oppompen.................................................163
Bandenspanningen
Zie: Technische specificatie............................167
Banden
Zie: Velgen en banden......................................155
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling..........................................................193
6000CD en 6006CDC.....................................193
Sony CD..................................................................193
Bedieningselementen telefoon...............215
Afstandsbediening.............................................215
Bediening van de audio-installatie........194
Sony CD met Bluetooth...................................195
Bekerhouders..................................................80
Belangrijke audio-informatie...................185
CD etiketten..........................................................185
Labels op het audiotoestel.............................185
Bergen van de auto......................................129
Bescherming van inzittenden.....................15
Werking.....................................................................15
Beveiligingscode..........................................190
Beveiligingscode invoeren........................190
6000CD en 6006CDC....................................190
Sony CD.................................................................190
Beveiligingscode vergeten........................190
Beveiliging van uw
audio-installatie........................................190
Bevestigingspunten voor lading................111
Extra steunen........................................................113
Lading bevestigen................................................112
Bijlagen............................................................246
Brandstof en tanken.....................................88
Technische specificatie.....................................90
Brandstofkwaliteit - Benzine....................88
Brandstofkwaliteit - Diesel........................88
Opslaan voor de lange termijn.......................88
Brandstofverbruik..........................................90
Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie.............................90
Buitenspiegels.................................................49
Handmatig inklapbare spiegels.....................49
C
CD's aanbrengen.........................................204
6000CD................................................................204
6006CDC.............................................................204
Sony CD................................................................204
CD's uitwerpen.............................................207
6000CD................................................................207
6006CDC.............................................................207
Sony CD.................................................................207
CD afspelen...................................................205
6000CD en 6006CDC....................................205
Sony CD................................................................205
CD-nummers comprimeren....................206
6000CD en 6006CDC...................................206
Sony CD................................................................206
CD-nummers herhalen..............................207
6000CD................................................................207
6006CDC.............................................................207
Sony CD.................................................................207
CD-nummers scannen..............................207
6000CD en 6006CDC....................................207
Sony CD.................................................................207
CD selecteren................................................205
6006CDC.............................................................205
CD-speler.......................................................204
Commandos audio-unit ..........................222
Auxiliary ingang..................................................228
CD-speler..............................................................222
CD-wisselaar.......................................................224
Externe apparaten - iPod...............................230
Externe apparaten - USB................................229
Radio.......................................................................225
250
Index
Commandos telefoon...............................232
Een telefoonboek aanleggen........................234
Hoofdinstellingen..............................................236
Telefoon.................................................................232
Telefoonfuncties................................................232
Contactslot.......................................................83
Contactslot
Zie: Contactslot....................................................83
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren.............137
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren................................137
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.................................................138
Cruise Control
Zie: Snelheidsregeling (Cruise Control).....108
D
Dagrijlicht..........................................................36
Dakrekken en bagagedragers....................113
Imperiaal.................................................................113
Uitvoeringen met een nooduitgang..............113
De juiste zitpositie innemen.......................74
De motorkap openen en sluiten..............132
Motorkap openen...............................................132
Motorkap sluiten.................................................132
Dieselroetfilter.................................................85
Regeneratie............................................................85
Digitale signaalverwerking (DSP)........200
DSP-equalizer....................................................200
DSP-instellingen wijzigen..............................200
DSP voor bezette zitplaatsen.......................200
DPF
Zie: Dieselroetfilter..............................................85
DRL
Zie: Dagrijlicht........................................................36
E
Een benzinemotor starten..........................83
Koude of warme motor.....................................83
Stationair toerental na het starten...............84
Verzopen motor....................................................84
Een dieselmotor starten.............................84
Koude of warme motor.....................................84
Een wiel vervangen......................................155
Boordkrik................................................................156
Kriksteunpunten, achter..................................158
Reservewiel...........................................................155
Voorste kriksteunpunten..................................157
Wiel aanbrengen.................................................161
Wiel opbergen......................................................162
Wielslotmoeren...................................................155
Wiel verwijderen.................................................160
Een zekering vervangen.............................120
Eerstehulpset..................................................116
Bus............................................................................116
Gesloten bestelwagen, Kombi, Chassis
Cabine, uitvoering met open
laadbak...............................................................116
Elektrisch bedienbare ruiten......................49
Ruit van bestuurdersportier automatisch
openen................................................................49
Elektrische portiersloten
Zie: Vergrendelen en ontgrendelen................21
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels..............................................49
Elektromagnetische
compatibiliteit...........................................246
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.....................................................239
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten........................................................239
Extern apparaat aansluiten ....................238
Aansluiting...........................................................238
Extra verwarming...........................................69
Algemene informatie..........................................69
Werkingsprincipe..................................................70
Extra voedingsaansluitingen ....................80
F
Flessenhouder..................................................81
G
Gebruik maken van aandrijfregeling......99
Gebruik maken van de
parkeerhulp.................................................102
251
Index
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ............................218
Actieve telefoon afmelden............................220
Bellen......................................................................218
Een inkomend gesprek ontvangen..............219
Een tweede oproep ontvangen.....................219
Microfoon dempen............................................219
Van actieve telefoon veranderen..................219
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ......................215
Actieve telefoon afmelden..............................218
Bellen.......................................................................215
Een gekoppelde telefoon ontkoppelen -
Sony radio.........................................................218
Een inkomend gesprek ontvangen...............217
Een tweede oproep ontvangen.....................217
Microfoon dempen.............................................217
Van actieve telefoon veranderen..................217
Gebruik maken van
snelheidsregeling......................................108
Cruise control inschakelen.............................108
Cruise control uitschakelen............................109
Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen......................................................109
Ingestelde snelheid uitschakelen................109
Ingestelde snelheid veranderen...................108
Snelheid instellen..............................................108
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.......................................97
Gebruik van sneeuwkettingen.................166
Alle uitvoeringen.................................................166
Auto's met achterwielaandrijving................167
Auto's met vierwielaandrijving
(AWD)................................................................167
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling
(ESP)..................................................................167
Uitvoeringen met voorwielaandrijving........167
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap...............................................18
Gebruik van winterbanden.......................166
Gecodeerde sleutels.....................................26
Gemaksfuncties..............................................79
Gereduceerd motorvermogen..................115
Gevarendriehoek...........................................116
Gloeilampentabel..........................................48
Gloeilampen vervangen..............................39
Achterlichten.........................................................45
Achterlichtunits....................................................43
Binnenverlichting achterin................................47
Binnenverlichting voorin....................................46
Derde remlicht.......................................................45
Een koplamp verwijderen.................................40
Grootlicht en dimlicht........................................40
Kentekenplaatverlichting..................................45
Leeslampen, voor.................................................47
Markeringslichten op het dak..........................45
Richtingaanwijzers voor......................................41
Stadslichten............................................................41
Tredeverlichting.....................................................47
Voormistlichten.....................................................41
Zijknipperlichten...................................................42
Zijmarkeringslampen..........................................42
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen............................39
Golfband toets..............................................196
6000CD en 6006CDC.....................................196
Sony CD.................................................................196
H
Handgeschakelde versnellingsbak.........95
Handmatige klimaatregeling.....................67
Aanjager...................................................................67
Airconditioning......................................................68
Gerecirculeerde lucht..........................................67
Interieur snel verwarmen...................................67
Luchtverdeelknop................................................67
Temperatuurregelknop.......................................67
Ventilatie.................................................................68
Voorruit snel ontdooien en
ontwasemen.....................................................67
Handrem
Zie: Parkeerrem....................................................96
Hill launch assist (HLA)
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken..........................................................100
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden...................100
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken..........................................................100
252
Index
Hoofdsteunen..................................................77
Hoofdsteun instellen...........................................77
Hoofdsteun verwijderen....................................78
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen............................................................17
Veiligheidsgordel, achter.....................................17
Veiligheidsgordel, voor.........................................17
Hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ................146
I
Immobilisatiesysteem inschakelen.........26
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering..................................26
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......26
In één oogopslag ..............................................8
......................................................................................13
Extra voedingsaansluitingen.............................13
Handgeschakelde versnellingsbak.................13
Informatiedisplays.................................................11
Overzicht instrumentepaneel - wagens met
links stuur..............................................................8
Overzicht instrumentepaneel - wagens met
rechts stuur..........................................................9
Roetfilter (DPF) dieselmotor............................14
Stationair toerental na het starten.................13
Vergrendelen en ontgrendelen.........................12
Waarschuwings- en controlelampen.............11
Infoberichten...................................................60
Waarschuwingsberichten................................60
Infodisplays......................................................58
Algemene informatie..........................................58
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays....................................................58
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................210
Inhouden en specificaties .........................177
Technische specificatie.....................................177
Inleiding audio-installatie.........................185
Inleiding.................................................................7
Inrijden...............................................................115
Banden....................................................................115
Motor........................................................................115
Remmen en koppeling.......................................115
Instrumentenpaneel......................................51
Interieurverlichting.........................................38
Leeslampen............................................................39
Leeslampen - uitvoeringen met
interieursensoren............................................39
Leeslampen - uitvoeringen zonder
interieursensoren............................................38
Uitvoeringen met dubbele
vergrendeling....................................................38
iPod-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..................238
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................239
iPod gebruiken .............................................242
CD-navigatie-units............................................243
SD-navigatie-units............................................244
Sony radio.............................................................242
iPod
Zie: iPod gebruiken ...........................................242
ISOFIX verankeringspunten......................153
Een kinderzitje met een veiligheidsgordel
aan de bovenzijde bevestigen...................153
K
Kaartjeshouders.............................................79
Katalysator.......................................................89
Rijden met een auto met katalysator...........89
Kindersloten...................................................153
Linkerzijde..............................................................154
Rechterzijde..........................................................154
Kinderzitjes.....................................................149
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen...........................................149
Kleine lakschade repareren......................145
Klimaatregeling..............................................66
Werking....................................................................66
Klok......................................................................79
Auto's met klok in de audio- of
navigatie-unit....................................................79
Uitvoeringen met een instrumentengroep
van het hoge uitrustingsniveau..................79
Uitvoeringen met een instrumentengroep
van het lage uitrustingsniveau....................79
Koplamphoogte afstellen...........................37
253
Index
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers.................113
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters........................................66
M
Meerdere CD's uitwerpen........................209
6006CD................................................................209
Menu's audio-installatie..........................200
Meters..................................................................51
Brandstofmeter....................................................53
Instrumentengroep - hoog
uitrustingsniveau.............................................52
Instrumentengroep - laag
uitrustingsniveau..............................................51
Kilometerteller, dagteller en klok...................53
Koelvloeistoftemperatuurmeter.....................53
Mistachterlichten............................................37
Mistlampen - Achter
Zie: Mistachterlichten.........................................37
Mistlampen - Voor
Zie: Voorste mistlampen...................................36
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten...........132
Motorkoelvloeistof controleren...............137
Bijvullen..................................................................138
Koelvloeistofpeil controleren..........................137
Motorolie controleren..................................137
Bijvullen...................................................................137
Het oliepeil controleren....................................137
Motorstartblokkering....................................26
Werking....................................................................26
Motor starten en stoppen ..........................83
Algemene informatie..........................................83
Motor uitschakelen.......................................85
Auto's met turbocompressor..........................85
MP3-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..................238
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................239
MP3-bestand afspelen.............................208
Een multi session CD afspelen....................208
MP3 weergave-opties...............................208
Opties weergave CD tekst.............................208
N
Nieuwsberichten..........................................202
6000CD en 6006CDC....................................202
Sony CD.................................................................202
Nooduitgang...................................................116
Nummer selecteren...................................204
6000CD en 6006CDC....................................204
Sony CD................................................................205
O
Oliepeilstaaf - 2,2 l Duratorq-TDCi
(Puma) diesel ............................................136
Oliepeilstaaf - 2,3 l Duratec-HE
(MI4)..............................................................136
Oliepeilstaaf - 2,4 l Duratorq-TDCi
(Puma) diesel /3.2 l Duratorq-TDCi
(Puma) diesel..............................................137
Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer........................................117
Schakelaar terugstellen.....................................117
Toegang tot de schakelaar...............................117
Onderdelen en accessoires...........................7
Onderhoud.......................................................131
Algemene informatie..........................................131
Technische specificatie....................................140
Onderhoud van de accu.............................147
Onjuiste beveiligingscode.........................190
Opbergruimtes.................................................81
Opbergruimte boven de voorruit.....................81
Opbergvak op dashboard..................................81
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht audio-installatie.......................186
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel /2,4 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel /3.2 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel..............135
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (Puma) diesel .............134
Overzicht motorruimte - 2,3 l Duratec-HE
(MI4)...............................................................133
Overzicht van symbolen.................................7
Symbolen in dit instructieboekje.......................7
Symbolen op uw auto...........................................7
254
Index
P
Parkeerhulp ...................................................102
Werking..................................................................102
Parkeerrem.......................................................96
Passagiersairbag uitschakelen..................18
Airbag aan passagierszijde
inschakelen.........................................................19
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen.......................................................18
Persoonlijke instellingen..............................63
Eenheden................................................................64
Gongsignalen bij berichten..............................64
Menu Persoonlijke instellingen.......................63
Menu Persoonlijke instellingen Exit...........65
Overzicht van de schermen van het
hoofdmenu........................................................63
Taal instellen..........................................................63
Tijd instellen...........................................................63
Weergave klok.......................................................64
Wekker instellen...................................................64
Plaatsen zekeringenhouders.....................118
Aansluitkast aan passagierszijde..................119
Aansluitkast in motorcompartiment...........119
Standaard relaiskast..........................................118
Voorschakel-zekeringkast................................118
Plaatsing van kinderzitjes.........................150
Programmeren van de
afstandsbediening......................................20
R
Reductie geluidsvervorming
(CLIP)...........................................................200
6000CD en 6006CDC...................................200
Sony CD..................................................................201
Regeling functie
verkeersinformatie....................................196
Instellen van het voorgeprogrammeerde
volume...............................................................197
Lokale of algemene
verkeersinformatie.........................................197
Verkeersberichten beëindigen.......................197
Verkeersberichten inschakelen.....................196
Volume van de verkeersberichten................197
Regeling voor bergop rijden
gebruiken.....................................................100
Het systeem activeren.....................................100
Het systeem deactiveren..................................101
Het systeem uitschakelen................................101
Regeling voor bergop rijden.....................100
Werking..................................................................100
Regionale modus (REG)...........................202
6000CD en 6006CDC....................................202
Sony CD.................................................................202
Reinigen van binnenzijde auto.................145
Achterruiten..........................................................145
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen...............145
Veiligheidsgordels..............................................145
Reinigen van buitenzijde auto..................144
Achterruit reinigen..............................................144
Chromen onderdelen reinigen.......................144
Koplampen reinigen..........................................144
Onderhoud van de lak......................................144
Remmen............................................................96
Werking....................................................................96
Richtingaanwijzers.........................................37
Ruiten en spiegels..........................................49
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers............31
Ruitensproeiervloeistof
controleren..................................................140
Ruitenwisserbladen controleren..............33
Ruitenwisserbladen vervangen.................33
Ruitenwissers en ruitensproeiers..............31
S
Schuifruiten......................................................50
Setup Bluetooth............................................214
Eisen voor een Bluetooth verbinding..........214
Telefoons bedienen...........................................214
Setup telefoon...............................................213
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden.......................................................214
Telefoonboek........................................................213
Telefoonboekcategorieën................................213
Van een telefoon een actieve telefoon
maken................................................................214
255
Index
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)...................................206
6000CD en 6006CDC...................................206
Sony CD................................................................206
Sleeppunten...................................................129
Sleutels en afstandsbediening.................20
Sloten...................................................................21
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen..............166
Snelheidsregeling (Cruise Control)
Zie: Gebruik maken van
snelheidsregeling..........................................108
Snelheidsregeling (Cruise Control).......108
Werking..................................................................108
Speciale notificaties ........................................7
Specificatie-overzicht zekeringen..........120
Aansluitkast aan passagierszijde..................127
Aansluitkast in motorcompartiment............121
Extra zekeringen..................................................128
Standaard relaiskast.........................................124
Voorschakel-zekeringkast...............................120
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels.......................................49
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels................69
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.......................................................221
Spraaklabel..........................................................222
Werking van het systeem.................................221
Spraaksturing..................................................30
Werking...................................................................221
Staat na een aanrijding................................117
Stabiliteitsregeling.........................................97
Werking....................................................................97
Standverwarming
Zie: Extra verwarming........................................69
Start/stop knop gebruiken.........................86
Het systeem in- en uitschakelen....................87
Motor afzetten.......................................................87
Motor starten.........................................................87
Start/stop knop..............................................86
Werking....................................................................86
Starten met hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ................146
Starten met hulpstartkabels ..................146
Hulpstartkabels aansluiten............................146
Motor starten.......................................................146
Station afstemtoetsen...............................198
DAB-service linking............................................198
Handmatig afstemmen...................................198
Scanfunctie..........................................................198
Zoeken....................................................................198
Stoelen...............................................................74
Stoelverhogers ..............................................152
Kinderzitje (Groep 2).........................................152
Zitverhoger (Groep 3).......................................152
Storingen verhelpen
audio-installatie..........................................211
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren...................................................139
Bijvullen..................................................................139
Stuurwiel...........................................................29
T
Tanken...............................................................90
Tankklep............................................................89
Technische specificaties
Zie: Inhouden en specificaties .......................177
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ................................218
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ..........................215
Telefoon............................................................213
Algemene informatie.........................................213
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen..........................................................191
6000CD en 6006CDC......................................191
Sony CD...................................................................191
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS .........................96
Tips voor het rijden........................................115
Tips voor rijden met ABS ...........................96
Transport............................................................111
Algemene informatie...........................................111
Tredeverlichting..............................................39
Trekken van een aanhanger......................114
Steile hellingen.....................................................114
Typegoedkeuringen....................................246
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.............246
RX-42 - Conformiteitsverklaring..................246
256
Index
U
USB-apparaat gebruiken ........................239
CD-navigatie-units...........................................240
SD-navigatie-units.............................................241
Sony radio.............................................................239
USB-poort........................................................82
USB
Zie: USB-apparaat gebruiken ......................239
V
Veiligheidsgordels vastmaken...................16
Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken.................16
Veiligheidsmaatregelen..............................88
Veiligheidsuitrusting voor kinderen.......149
Velgen en banden.........................................155
Algemene informatie........................................155
Technische specificatie....................................167
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling............................................66
Ventilatieroosters..........................................66
Verbinding.......................................................237
Algemene informatie........................................237
Vergrendelen en ontgrendelen...................21
Automatisch opnieuw vergrendelen.............24
Automatisch vergrendelen...............................23
Dubbele vergrendeling........................................21
Een fase ontgrendeling......................................24
Portieren met de afstandsbediening
vergrendelen en ontgrendelen....................22
Portieren met de hendels vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................22
Portieren met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen......................................................21
Programmeerbaar
ontgrendelingssysteem................................25
Slagvergrendeling................................................23
Twee fasen ontgrendeling................................24
Zone opnieuw vergrendelen............................24
Verlichtingsbediening...................................35
Dagrijlichten...........................................................35
Grootlicht en dimlicht.........................................35
Home safe verlichting........................................36
Lichtsignaal............................................................35
Parkeerlichten........................................................35
Standen van de lichtschakelaar.....................35
Verlichting.........................................................35
Versneld vooruit/achteruit.......................205
6000CD en 6006CDC....................................205
Sony CD................................................................206
Versnellingsbak/transmissie.....................95
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie...................95
Verwarmde ruiten en spiegels..................69
Verwarmbare buitenspiegels..........................69
Verwarmbare ruiten............................................69
Verwarmde stoelen.......................................78
Verwarming
Zie: Klimaatregeling............................................66
Verzorging van banden..............................166
Verzorging van de auto...............................144
VIN
Zie: Voertuigidentificatienummer.................176
Vloermatten.....................................................82
Voertuigidentificatienummer...................176
Voertuigidentificatieplaatje......................176
Voertuigidentificatie....................................176
Voorkeuzetoetsen........................................195
Voorruitsproeiers............................................32
Voorruitwissers.................................................31
Wissen met intervallen.......................................31
Voorste mistlampen.....................................36
Voorstoelen.......................................................74
Armsteun instellen...............................................75
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen............................................................75
Hellingshoek van de zitting verstellen..........75
Lendensteun afstellen........................................75
Stoel draaien..........................................................76
Stoelen naar voren en achteren
schuiven..............................................................74
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden............................115
257
Index
W
Waarschuwings- en
indicatielampen...........................................53
Berichtenindicator...............................................56
Controlelamp ABS...............................................54
Controlelamp airbag...........................................54
Controlelamp automatische
snelheidsregeling............................................55
Controlelampen motor......................................55
Controlelamp grootlicht....................................56
Controlelamp hellingstart................................56
Controlelamp koplampen................................56
Controlelamp laadstroom................................56
Controlelamp laag brandstofniveau............56
Controlelamp mistachterlicht.........................56
Controlelamp mistlampen, vóór....................55
Controlelamp oliedruk.......................................56
Controlelamp onderhoudsbeurt.....................57
Controlelamp portier niet goed
gesloten..............................................................55
Controlelamp remblokslijtage........................54
Controlelamp schakeling...................................57
Controlelamp stabiliteitsregeling (ESP) en
tractieregeling...................................................57
Controlelamp voorgloeien................................56
Controlelamp water in brandstof...................57
Instrumentengroep, hoog
uitrustingsniveau.............................................54
Instrumentengroep, laag
uitrustingsniveau.............................................53
Lamp remsysteem...............................................54
Richtingaanwijzer.................................................55
Start/stop-indicatielamp..................................57
Waarschuwingsknipperlichten..................37
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...............144
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...............144
Water in brandstoffilter aftappen..........139
Uitvoeringen met een dieselmotor..............139
Wat te doen bij pech ...................................116
Werking van de audio-installatie...........193
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden.....................166
Z
Zekeringen........................................................118
258
Index
(CG3527nl)
110

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Pelgrim kk 7174 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Pelgrim kk 7174 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 43,86 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info