Upgrades van stuurprogramma’s installeren > 162
D
E
APPARAATOPTIES
IN
HET
STUURPROGRAMMA
INSTELLEN
Nadat u de upgrades hebt geïnstalleerd, moet u mogelijk het printerstuurprogramma
bijwerken om de extra functies beschikbaar te maken voor uw toepassingen.
Accessoires zoals extra papierladen kunt u alleen gebruiken als het printerstuurprogramma
“weet” dat ze er zijn.
In sommige gevallen wordt de hardwareconfiguratie van uw apparaat automatisch
gedetecteerd wanneer het stuurprogramma wordt geïnstalleerd. Het verdient echter
aanbeveling om op zijn minst te controleren of alle beschikbare hardwarefuncties in
het stuurprogramma worden weergegeven.
Deze procedure is van essentieel belang als u extra hardwarefuncties wilt toevoegen
aan het apparaat nadat de stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd en ingesteld.
Als u het apparaat deelt met gebruikers op andere computers, moet het
printerstuurprogramma ook op die andere computers worden bijgewerkt.
W
INDOWS
1. Open het venster Eigenschappen van het stuurprogramma.
(a) Open het venster Printers (Printers en faxapparaten in Windows XP)
via het menu Start of vanuit het Configuratiescherm van Windows.
(b) Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram van dit apparaat
en kies Eigenschappen in het pop-upmenu.
2. Selecteer het tabblad Apparaatopties.
In het PostScript-stuurprogramma van Windows XP heet het tabblad
Apparaatinstellingen.
3. Stel de opties in voor de apparaten die u zojuist hebt geïnstalleerd.
4. Klik op OK om het venster te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
M
AC
OSX
Snow Leopard (Mac OS X 10.6) en Leopard (Mac OS X 10.5)
1. Open de Print & Fax Preferences (Printer- en faxvoorkeuren) in Mac OS X.
2. Zorg ervoor dat uw machine is geselecteerd.
3. Klik op Options & Supplies (Opties en verbruiksartikelen).
4. Klik op Driver (Stuurprogramma).
5. Selecteer alle hardwareopties die op uw apparaat van toepassing zijn en klik op OK.
Tiger (Mac OS X 10.4)
1. Open de Print & Fax Preferences (Printer- en faxvoorkeuren) in Mac OS X.
2. Zorg ervoor dat uw machine is geselecteerd.
3. Selecteer Printer Setup… (Printerinstellingen...).
4. Klik op het menu en kies Installable Options… (Installeerbare opties...).
5. Selecteer alle opties die op uw apparaat van toepassing zijn en klik op
Apply Changes… (Pas wijzigingen toe…).