9
4.2 Vullen van de installatie
Een getapte opening ø 2”1/2 met afdekstop is voorzien
onderaan op de voorkant van de ketel om zo het opge-
stapelde bezinksel (slib) te kunnen verwijderen. De ins-
tallateur kan er een kraan op vastmaken met 1/4 draai.
Bij het verwijderen van het slib komt er ook vrij veel water
uit de ketel. Na deze handeling de installatie laten vollo-
pen zoals beschreven in § 4.2.
Opmerking : indien u een ketel vervangt, aangesloten op
een oude kring dan moet de installatie grondig worden
schoongemaakt. Plaats eveneens een decanteerpot voor
het slib op de retourleiding en in de onmiddellijke buurt
van de ketel.
4.3 Aanslag verwijderen
De ketel kan worden gevuld via de aflaatkraan. Het vullen
moet gebeuren bij een zwak debiet om de ontluchting de
ketel via het hoogste punt van de installatie toe te laten.
De ketel wordt gevuld terwijl de pompen buiten werking
zijn.
ZEER BELANGRIJK : eerste inbedrijf-
stelling na gedeeltelijke of volledige ledi-
ging van de installatie : als niet alle ont-
luchtingspunten naar een expansievat in
open lucht leiden, dan moet de installatie -
behalve de automatische ontluchters die
zorgen voor een afdrijving van de gassen
tijdens de werking - extra voorzien worden
van handbediende ontluchters zodat alle
hoge punten van de installatie kunnen wor-
den ontlucht en zodat men alvorens de bran-
der te ontsteken kan nagaan of de met water
gevulde installatie goed ontlucht werd.
Geen koud water toevoegen in de retour-
leiding als de ketel warm is.
5. AANSLUITING OP HET ROOKGASKANAAL
Voor het bepalen van de doorsnede en de hoogte van de
schoorsteen, raadpleeg de geldende regelgeving (Zie NBN
B 61-001).
U dient niet te vergeten dat de ketels PK.-340/II overdruk-
ketels zijn en dat de druk aan de rookkast niet meer dan
0 mbar mag gedragen.
Het toestel moet worden geïnstalleerd volgens de regels
van de kunst met een dichte buis in materiaal bestand
tegen de warme verbrandingsgassen en de eventuele
zure condens. De aansluiting moet demonteerbaar zijn
en min. drukverliezen waarborgen d.w.z. een zo kort
mogelijke aansluiting zonder bruske wijziging in de doors-
nede.De diameter van het rookgaskanaal moet mins-
tens gelijk zijn aan deze van de uitgang van de ketel
d.w.z. ø 180 voor 4,5 en 6 elementen en ø 200 mm
voor 7, 8 en 9 elementen. Om het afstellen van de bran-
der en het controleren van de verbranding mogelijk te
maken, zal de installateur een meetaansluiting aan-
brengen op de rookgasbuis (gat van Ø 10 mm).
5.3 Aansluiting tussen de ketel en het rookgaskanaal
De hoge prestaties van moderne ketels, hun toepas-
sing in bijzondere omstandigheden vanwege de tech-
nologische evolutie (zoals werking op lage, gemodu-
leerde temperatuur) leiden tot zeer lage temperaturen
van de rookgassen.
Daarom is het nodig :
- leidingen te gebruiken die de aflaat van condensvor-
ming ontstaan tijdens de werking, toelaten om het risi-
co op be-schadiging van de schouw te vermijden,
- een ontluchtingstee onderaan de schouw te installeren.
De installatie van een trekregelaar is eveneens aanbe-
volen.
- Als laatste redmiddel (schoorsteen is oud, bevindt zich
buiten, is slecht geïsoleerd), indien nodig kunnen de
convectieversnellers van de 4 bovenste rookkanalen
gedeeltelijk verwijderd worden. Daardoor stijgt evenwel
de temperatuur van de rookgassen.
5.2 Bepalen van het rookgaskanaal
5.1 Nodige maatgegevens