FISH 4350 en FISH 4380 Manual de Instalação e Operações 85
NAVMAN
9. Verbruikte of resterende brandstof lijkt
incorrect:
a) Indien de motor loopt terwijl de Þ shÞ nder is
uitgeschakeld, zal de Þ shÞ nder de brandstof
die gedurende die tijd wordt verbruikt niet
registreren. Het gevolg hiervan is dat de
Resterende brandstofwaarde hoger is dan
de hoeveelheid brandstof in de tank.
Om dit probleem te voorkomen kunt u
gebruik maken van de autopower bedrad-
ingsmogelijkheid, zoals beschreven in 6-5
Bedradingsmogelijkheden. Dit zorgt ervoor
dat de Þ shÞ nder ingeschakeld wordt zodra
het contactsleuteltje wordt omgedraaid.
b) Als de zee ruig is kan brandstof door de
brandstoftransducer heen en weer golven,
wat in incorrecte aß ezingen resulteert. U
zou kunnen proberen een een-weg klep
tussen de brandstoftransducer en de
brandstoftank te installeren.
c) De resterende brandstofwaarde dient na
elke tankbeurt gereset te worden (zie sectie
3-3 Instelling > Brandstof).
d) U kunt de brandstoftank als gevolg van lucht-
zakken wellicht niet altijd tot hetzelfde niveau
opvullen. Dit is met name met ondervloerse
tanks het geval.
e) Brandstoftransducers verslijten na bepaalde
tijd en dienen na elke 5000 liter brandstof
vervangen te worden.
10. Flow geeft Geen of weinig
brandstof aan.
a) Controleer dat het aantal motoren op 1
is ingesteld. Zie sectie 3-3 Instelling >
Brandstof.
b) Controleer dat de brandstofkabelverbind-
ingen goed in het contact zitten en dat de
sluitmoer is aangedraaid. De sluitmoer
dient vastgedraaid te worden voor een
waterdichte verbinding.
c) Een brandstoftransducer kan verstopt rak-
en. Als dit zo is, verwijder dan de transducer
uit de brandstoß ijn en blaas er voorzichtig
door in de tegenovergestelde richting van
de brandstofß ow.
d) Controleer de brandstofkabel van begin tot
eind op schade, zoals scheurtjes, breuken
en geplette of vertrapte stukken.
e) Controleer of het brandstofÞ lter schoon is.
11.Een twinmotorinstallatie geeft maar een
ß owratio weer:
a) Controleer of het aantal motoren op 2
is ingesteld (zie sectie 3-3 Instelling >
Brandstof).
12.Onregelmatige Brandstofß owweergave:
a) De brandstofß owtransducer bevindt zich
wellicht te dicht bij de brandstofpomp of is
onderhevig aan overmatige trilling. Wij ver-
wijzen u naar de installatie-instructies die bij
de brandstoftransducer geleverd worden.
b) Controleer op lekkage in de brandstoß ijn of
bij het brandstofaanzuigpunt in de tank.
c) Het ß owÞ lter is niet geschikt voor de
motor. Controleer dat de waarde niet op
nul is ingesteld en probeer dan de waarde
te verhogen totdat een regelmatige
ß owratio wordt weergegeven. Zie sectie
3-3 Instelling > Brandstof.
13.Brandstofverbruik wordt niet weerge-
geven:
a) De boot dient te varen om het verbruik weer
te kunnen geven.
b) Controleer of het logwiel van de transducer
ongehinderd rond kan draaien en dat de
twee magneetjes in het scheprad zich op
de juiste plaats bevinden.
14.Er wordt een dubbel bodemtracé
weergegeven:
a) De boot bevindt zich wellicht in een
gebied waar schaduwen worden
gecreëerd. Zie sectie 4-1 Verklaren van
het beeldscherm.
b) In ondiep water kunnen echo’s stuiteren.
Verlaag de Toename (gevoeligheid)
instelling (zie sectie 4-3 Toename) en/of
verlaag de sterkte van de sonartrilling (zie
sectie 3-2 Instelling > Sonar).
c) Verlaag het Bereik.