Sensitivity
Color Mode
Contrast
Auto
NaturalColor
Normal
Normal
Sharpness
Key func. Flash mode
6766 Geavanceerde opnametechniek
Sharpness: hard
Sharpness: zacht
Verscherping (Sharpness)
Met de verscherping regelt u of de contouren van details worden
verhard of verzacht. Er zijn drie instellingen: hard (+), normal en
zacht (–). Dit kan worden ingesteld in sectie 3 van de P-, A-, S- en
M-menu’s (blz. 44).
Het effect van de instelling is op het live-beeld te zien, maar moge-
lijk moeilijk te onderscheiden. Op de monitor van een computer
zijn de verschillen duidelijk zichtbaar. Wordt een ander niveau dan
normaal ingesteld, dan verschijnt een aanduiding op de monitor.
Normaal
Toetsfunctie toewijzen (Key.func.)
Voor de functie die wordt toegekend aan de flitstoets kunt u kiezen
uit flitsstand, transportstand, witbalans, scherpstelstand, kleurin-
stelling en gevoeligheid. Dit kan worden ingesteld in sectie 3 van
de P-, A-, S- en M-menu’s (blz. 44). De flitsstand kan ook worden
veranderd in sectie 2 van de P-, A-, S- en M-menu’s.
Door op de flitstoets te drukken verandert u de functie die in het
menu wordt ingesteld. Druk op de centrale toets van de stuureen-
heid of druk de ontspanknop half in om de instelling te activeren.
Selecteert u de optie voor de eigen witbalansinstelling, dan ver-
schijnt het kalibratiescherm. Vul het beeld met een wit object (zorg
ervoor dat het beschenen wordt door het licht dat het onderwerp
zal verlichten) en druk op de centrale toets van de stuureenheid
om de camera te kalibreren.
:enter
Key func.
:enter:sel.
Focus mode
Color mode
White balance
Drive mode
Flash mode
Sensitivity
Wanneer Key func. wordt geselecteerd en geopend
verschijnt een bevestigingsscherm. Gebruik de vier-
wegtoetsen van de stuureenheid om de functie te
selecteren. Druk op de centrale toets om de instelling
te voltooien.
Sensitivity
Color Mode
Contrast
Auto
NaturalColor
Normal
Normal
Sharpness
Key func. Flash mode