107
Beelden zijn
niet scherp.
Scherpstel-
signaal is
rood.
Onderwerp te dichtbij.
Let er op dat het onderwerp
zich binnen het AF-bereik
bevindt (blz. 24) of gebruik de
macro-stand (blz. 28).
De camera staat in de
macro-stand.
Zet macro-instelling uit (blz.
28).
In de onderhavige situa-
tie kan er niet goed wor-
den scherpgesteld (blz.
25).
Gebruik de scherpstelvergren-
deling om op een object op
dezelfde afstand als het onder-
werp in te stellen (blz. 24), of
stel handmatig scherp (blz. 56).
Opnamen zijn
zonder flits
binnen of bij
weinig licht
gemaakt.
Lange sluitertijden geven
wanneer de camera in de
hand wordt gehouden tril-
lingsonscherpte.
Gebruik een statief, stel de
cameragevoeligheid hoger in
(blz. 50) of gebruik de flitser
(blz. 30).
Continu
transport
werkt niet
Beeldkwaliteit is ingesteld op superfijn.
Verander de kwaliteitsinstelling
(blz. 38, 50).
Bij gebruik-
van de flitser
zijn de opna-
men te don-
ker.
Onderwerp buiten het
flitsbereik (blz. 57).
Ga dichter bij het onderwerp of
stel de cameragevoeligheid
hoger in (blz. 50).
“Err” ver-
schijnt op het
datascherm
Zet de camera uit en verwijder en herplaats de batterijen, of ontkoppel de
neststroomadapter en sluit hem weer aan. Is de camera heet, laat hem dan
afkoelen voordat u de batterijen en de CompactFlash kaart verwijdert.
Probleem Symptoom Oorzaak Oplossing