30
AUTOMATISCHE OPNAMESTAND
MACRO – te gebruiken voor dichtbij-opnamen tussen 20 en 60 cm (gemeten
vanaf de CCD). Het objectief zoomt automatisch naar de macrostand; de beeld-
hoek kan niet worden veranderd. Vanwege parallax dient u de lcd-monitor te
gebruiken om de compositie te bepalen.
NACHTPORTRET – voor subtiel belichte nachtopnamen met diepte. Is de flitser
uitgeschakeld, dan zal de camera vaak lange sluitertijdengebruiken. Gebruik van
een statief wordt daarom aanbevolen. Wordt de flitser ingesteld op invulflits (blz.
32), dan worden de flits op het onderwerp en de belichting voor de achtergrond
met elkaar in evenwicht gebracht. Vraag uw onderwerp ook na de flits nog stil te
blijven staan, omdat de sluiter nog geopend kan zijn voor de belichting van de
achtergrond.
PORTRET – speciaal afgestemd op het bereiken van een zachte huidtoonweer-
gave en een lichte onscherpte in de achtergrond. Portretten worden vaak het
mooist in de telestand; door de grotere opname-afstand worden de verhoudingen
in het gezicht niet overdreven, terwijl de beperkte scherptedipte de achtergrond
onscherp houdt.
LANDSCHAP – speciaal afgestemd op het produceren van scherpe, kleurrijke
landschapsopnamen. De automatischeselectie van digitale onderwerps-
programma’s kiest dit programma bij overzichtsopnamen in een landschappelijke
omgeving.
SPORT/ACTIE – speciaal afgestemd op het bevriezen van actie. De automatische
selectie van digitale onderwerpsprogramma’s kiest dit programma wanneer er
bewegende onderwerpen op afstand met een tele-instelling worden gefotogra-
feerd.
ZONSONDERGANG – speciaal afgestemd op het produceren van rijke, warme
zonsondergangen. De automatische selectie van digitale onderwerpsprogramma’s
herkent de warme tint van de zonsondergang in een landschapsfoto en activeert
dit programma.