61
ń
opnamesituatie kan bijv. door de diafragma-instelling op de camera of door het
kiezen van een geschikt deelvermogen worden bereikt.
Het instellen:
•
Druk zo vaak op de toets ‘Mode’, dat in het display ‘Mode’ aangegeven staat.
• Stel met de toetsen UP ̆ en DOWN ̄ u de functie in. De geselecteerd
functie verschijnt dan tegen een balkje. De instelling treedt onmiddellijk in wer-
king.
• Druk op de toets ‘Return’ . Het display schakelt naar de normale weergave
terug. Als u niet op de toets ‘Return‘ drukt, schakelt het display na ong. 5
sec. naar de normale weergave terug.
Het instellen van een deelvermogen:
• Druk zo vaak op de toets ‘Para’ (parameter), dat in het display ‘P’ voor deel-
vermogen wordt aangegeven.
• Stel met de toetsen PLUS / MINUS de gewenste waarde (1/1 – 1/256) in. De
instelling treedt onmiddellijk in werking.
• Druk op de toets ‘Return’ . Het display schakelt naar de normale weergave
terug. Als u niet op de toets ‘Return’ drukt, schakelt het display na ong. 5
sec. naar de normale weergave terug.
In het display wordt de afstand aangegeven, waarbij het onderwerp correct
wordt belicht.
Sommige camera’s ondersteunen de functie van flitsen met manual-instel-
lingen alleen in de cameramodus Manual !
5.7 Stroboscopisch flitsen
De functie stroboscopisch flitsen is een flitsfunctie met handinstelling (manu-
al). Hierbij kunnen meerdere flitsbelichtingen op één enkel beeld gemaakt wor-
den. Dat is bijzonder interessant bij bewegingsstudies en effectopnamen. In de
stroboscopisch flitsenfunctie geeft de flitser meerdere flitsen met een bepaalde
flitsfrequentie af. De functie is daarom alleen met een deelvermogen van max.
1/4 of minder te realiseren.
M
☞
M
Voor een stroboscoop-opname kan de flitsfrequentie (flitsen per seconde) van 1
… 50 Hz in stappen van 1 Hz en het aantal flitsen van 2 … 50 in stappen van 1
flits worden gekozen.
Het instellen:
• Druk zo vaak op de toets ‘Mode’, dat in het display ‘Mode’ aangegeven staat.
• Stel met de toetsen UP ̆ en DOWN ̄ u de functie in. De geselecteerd
functie verschijnt dan tegen een balkje. De instelling treedt onmiddellijk in wer-
king.
• Druk op de toets ‘Return’ . Het display schakelt naar de normale weergave
terug. Als u niet op de toets ‘Return’ drukt, schakelt het display na ong. 5
sec. naar de normale weergave terug.
Aantal flitsen (N) bij stroboscopisch flitsen
In deze functie kan het aantal flitsen (N) per opname worden ingesteld.
Het aantal flitsen kan tussen 2 en 50 stapsgewijs worden ingesteld. Het daarbij
maximaal mogelijke, met de hand ingestelde deelvermogen wordt dan automa-
tisch aangepast.
Flitsfrequentie (f) bij stroboscopisch flitsen
In deze functie kan de flitsfrequentie (f) worden ingesteld. De flitsfrequentie geeft
het aantal flitsen per seconde aan. De flitsfrequentie kan tussen 1 en 50 stapsge-
wijs worden ingesteld Het daarbij maximaal mogelijke, met de hand ingestelde
deelvermogen wordt dan automatisch aangepast.
Het instellen:
• Druk zo vaak op de toets ‘Para’ (parameter), dat in het display de gewenste
flitsparameter (N, c.q. f) wordt aangegeven.
• Stel met de PLUS / MINUS toetsen de gewenste waarde in. De instelling treedt
onmiddellijk in werking.
• Druk op de toets ‘Return’ . Het display schakelt naar de normale weergave
terug. Als u niet op de toets ‘Return’ drukt, schakelt het display na ong. 5
sec. naar de normale weergave terug.