niet te kiezen, c.q. de REAR-functie wordt
automatisch uitgeschakeld (zie de gebruiks-
aanwijzing van de camera).
Synchronisatie bij lange belichtingstijden (SLOW)
Sommige camera’s bieden in bepaalde functies de
mogelijkheid voor flitsen bij een lange belichtings-
tijd ’SLOW’. Deze functie biedt de mogelijkheid,
bij geringe omgevingshelderheid de achtergrond
sterker in de opname tot uitdrukking te brengen.
Dit wordt bereikt door belichtingstijden die aange-
past zijn aan de helderheid van de omgeving.
Daarbij worden door de camera automatisch be-
lichtingstijden ingesteld die langer zijn dan de
flitssynchronisatietijd. Bij sommige camera’s wordt
de synchronisatie bij lange belichtingstijden in be-
paalde cameraprogramma’s (bijv. nachtopname-
programma enz.) automatisch geactiveerd (zie de
gebruiksaanwijzing van de camera).
Gebruik bij lange belichtingen een statief om
bewogen opnamen te vermijden!
5.6 Autofocus-meetflits
Zodra het voor automatisch scherpstellen te donker
wordt, wordt door de elektronica in de camera de
autofocus-meetflits geactiveerd. Daarvoor wordt er,
afhankelijk van het type camera, door camera en
flitser een serie korte flitsen ontstoken, c.q. de inge-
bouwde AF-schijnwerper (alleen op de 28 AF-3 O
digital) geactiveerd.
Om de AF-meetflits te activeren moet het objectief
op de camera op AF staan. Op de camera moet de
autofocus-functie ’Single-AF’, c.q. ’ONE-SHOT-AF’
ingesteld zijn. Bij camera’s met meerdere AF-ka-
ders bevelen wij aan, alleen het centrale meetveld,
c.q. het middelste AF-kader te activeren. Als de
fotograaf met de hand of de camera automatisch
een decentraal AF-meetkader kiest, wordt soms de
AF-meetflits niet geactiveerd. Enkele camera’s ge-
bruiken in dat geval de in de camera ingebouwde
AF-schijnwerper voor de AF-meetflits.
Bij sommige camera’s wordt alleen de in de
camera ingebouwde AF-schijnwerper geacti-
veerd, c.q. wordt, afhankelijk van de helder-
heid van de omgeving, de af-meetflits van de
☞
☞
73
ń