817177
45
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/621
Pagina verder
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto Map met voertuigdocumenta
tie in de auto
Digitaal op het internetDigitaal als app
De inhoud van de handleiding
direct in het multimediasysteem
van de auto (menupunt "Voer‐
tuig-info") bekijken. Start met het
snelmenu of verdiep uw kennis
met nuttige tips.
Hier vindt u alle informatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
gen en de garantie van uw auto
in gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage.
De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É2235846704Z1072ËÍ
2235846704Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P223 0196 07 Onderdeelnummer 223 584 67 04 Z107
Uitgave NA2020-12f
S-Klasse
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-Benz S-Klasse
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de TechnischeRedactie op
het volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer
Service, 70546 Stuttgart, Duitsland
©Mercedes‑Benz AG:Nadruk, vertaling en
reproductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder
schriftelijke toestemming van Mercedes‑Benz AG
niet toegestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders‐
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval
door de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzit‐
jesbevestigingssysteem op een stoel met
INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken,
want dat kanvoor het kind DODELIJKE of
ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 06.07.20
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eersterit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto.Voor uw eigen veiligheid en voor een lan‐
gere levensduur van de auto adviseren wij u de
volgende aanwijzingen en waarschuwingsaanwij‐
zingen in deze handleiding op te volgen. Onoplet‐
tendheid kantot schade aan de auto en tot per‐
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto kanverschillen en is afhankelijk van de vol‐
gende factoren:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met links stuur. Bij auto's met rechts stuur
wijkt de indeling van onderdelen en bedienings‐
elementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn voertuigen steeds
verder.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
Ruitvoering
Rtechniek
Daaromkan de beschrijving in sommige gevallen
afwijken van uw auto.
De volgende documentatie is onderdeel van de
auto:
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handlei‐
dingen
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe‐
zig zijn. Alle documentatie moet bij verkoop van
de auto aan de nieuwe eigenaar worden over‐
handigd.
2235846704Z107
2235846704Z107
Symbolen ...................................................... 5
In één oogopslag .......................................... 6
Cockpit ........................................................... 6
Waarschuwings- en controlelampjes
(standaard) ..................................................... 8
Waarschuwings- en controlelampjes
(met bestuurderscamera) .............................10
Bedieningspaneel dakconsole ....................... 12
Portierbedieningseenheid en stoelinstel‐
lingen ............................................................ 14
Bedieningsinstellingen achterin .................... 16
In gevalvan nood en pech ............................ 18
Digitale handleiding ................................... 20
Digitale handleiding oproepen ...................... 20
Algemene aanwijzingen ............................. 21
Milieubescherming ....................................... 21
Terugname van de oude auto ........................ 21
Mercedes-Benz Originele Onderdelen ..........22
Handleiding .................................................. 23
Aanraakgevoelige bedieningselementen .......23
Bedrijfsveiligheid .......................................... 24
Conformiteitsverklaring ................................ 26
Diagnose-interface ....................................... 32
Gekwalificeerde werkplaats .......................... 34
Registratie van de auto ................................. 34
Correct gebruik van de auto ......................... 34
Informatie over de REACH-verordening ........ 35
Informatie voor personen met elektroni‐
sche medische hulpmiddelen ....................... 35
Aansprakelijkheid voor gebreken .................. 36
QR-codes voor reddingskaart .......................36
Gegevensopslag ...........................................36
Auteursrecht .................................................40
Veiligheid voor inzittenden ........................ 41
Veiligheidssysteem ....................................... 41
Veiligheidsgordels ........................................ 43
Airbags .........................................................48
PRE-SAFE®systeem .....................................57
Automatische maatregelen na een onge‐
val .................................................................58
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............59
Aanwijzingen met betrekking tot huisdie‐
ren in de auto ............................................... 80
Openen en sluiten ...................................... 81
Sleutel .......................................................... 81
Portieren ...................................................... 86
Bagageruimte ................................................ 91
Zijruiten ........................................................ 98
Schuifdak .................................................... 101
Rolzonneschermen .....................................106
Diefstalbeveiliging ...................................... 108
Stoelen en opbergen................................ 111
Aanwijzingen voor een correcte stand
van de bestuurdersstoel .............................. 111
Stoelen ........................................................ 111
Stuurwiel .....................................................131
In- en uitstaphulp ........................................ 133
Geheugenfunctie ........................................ 134
Geheugenfunctie achterin ...........................136
Opbergmogelijkheden ................................. 138
Contactdozen ............................................. 148
Koelbox .......................................................150
Draadloos opladen van de mobiele tele‐
foon en koppeling met de buitenantenne .... 153
Vloermatten aanbrengen of verwijderen .....155
2Inhoudsopgave
Licht en zicht ............................................ 157
Exterieurverlichting .....................................157
Interieurverlichting ...................................... 167
Ruitenwissers en ruitensproeierinstalla‐
tie ...............................................................169
Spiegels ...................................................... 173
Vlak in de voorruit dat radiogolven door‐
laat .............................................................. 176
Werking van de infrarood-reflecterende
voorruit .......................................................176
Klimaatregeling ........................................ 177
Overzicht temperatuurregelsystemen ......... 177
Temperatuurregelsysteem bedienen ........... 178
Rijden en parkeren................................... 193
Rijden .........................................................193
DYNAMIC SELECT-schakelaar ..................... 205
Automatische transmissie ..........................207
Functie van de 4MATIC ............................... 212
Tanken ........................................................ 212
Parkeren ..................................................... 219
Rij- en rijveiligheidssystemen ..................... 227
Aanhangwagenvoorziening .........................293
Functie van de fietsdrager .......................... 298
Aanwijzingen met betrekking tot het
trekken van auto's ...................................... 301
Bestuurdersdisplay ................................. 302
Aanwijzingen met betrekking tot het
bestuurdersdisplay .....................................302
Aanwijzingen met betrekking tot het 3D-
bestuurdersdisplay .....................................302
Bestuurdersdisplay bedienen ..................... 302
Menu's op het bestuurdersdisplay .............. 304
Head-up-display .......................................... 304
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost
technologie) ............................................... 308
Overzicht van de statusindicaties op het
bestuurdersdisplay .....................................309
MBUX multimediasysteem ...................... 310
Overzicht en bediening ...............................310
Systeeminstellingen .................................... 324
Navigatie en verkeer ................................... 328
Telefoon ...................................................... 334
Mercedes me & apps .................................. 338
Mercedes-Benz noodoproepsysteem ..........347
Radio, media & tv .......................................354
Klankinstellingen .........................................361
Onderhoud en verzorging ....................... 362
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS ..........................................................362
Motorruimte ...............................................363
Reiniging en verzorging .............................. 369
Pechhulp ................................................... 377
Noodgeval ...................................................377
Bandenpech ............................................... 379
Accu (auto) ................................................. 385
Aan- of wegslepen ...................................... 391
Elektrische zekeringen ................................ 395
Banden en velgen .................................... 400
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ........... 400
Aanwijzingen met betrekking tot het
regelmatig controleren van de velgen en
banden .......................................................400
Inhoudsopgave 3
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen .................................................... 400
Sneeuwkettingmodus in- of uitschakelen .... 401
Bandenspanning .........................................401
Verwisselen van een wiel ............................ 404
Noodwiel ..................................................... 414
Technische gegevens ............................... 416
Aanwijzingen met betrekking tot de tech‐
nischegegevens .......................................... 416
Boordelektronica ......................................... 416
Zendvergunningen voertuigcomponenten ... 418
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer ............................................ 489
Bedrijfsstoffen ............................................ 490
Autogegevens ............................................. 500
Aanhangwagenvoorziening .........................501
Displaymeldingen met waarschu‐
wings- en controlelampjes ...................... 503
Displaymeldingen ....................................... 503
Waarschuwings- en controlelampjes .......... 560
Trefwoordenregister................................ 578
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbo‐
len:
&GEVAAR Gevaar door het niet in acht
nemen vanwaarschuwingsaanwijzingen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva‐
ren die uw gezondheid of uw levenresp. de
gezondheid of het levenvan anderen in
gevaar kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij‐
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie
die behulpzaam kan zijn.
#Handelingsinstructie
(/pagina) Meer informatie over een onder‐
werp
Melding Melding op het centrale display
4Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
5Overeenkomstige submenu's, die in
het multimediasysteem moeten
worden geselecteerd
*Geeft een oorzaak aan
Symbolen 5
Linkse besturing
6In één oogopslag Cockpit
1Lichtschakelaar 157
2Stuurwielschakelpaddles 210
3Combischakelaar 159
4Bestuurdersdisplay 302
5DIRECT SELECT-keuzehendel 207
6üStart-stoptoets 194
èECO start-stopsysteem 203
7Centraal display 310
8Dashboardkastje 141
9Opbergvak 141
ABedieningspaneel voor:
÷DYNAMIC SELECT-schakelaar 206
cActieve parkeerassistent 283
&Standverwarming in- en uitschakelen 186
\Snelle toegang tot auto
úVingerafdruksensor 310
ÜMBUX multimediasysteem in- en uit‐
schakelen
310
aGeluid uit- en inschakelen 310
øVolume instellen 310
B£Alarmknipperlichtinstallatie 160
CBedieningsgroep MBUX multimediasysteem 312
DStuurwiel instellen 131
ýStuurwielverwarming in- en uitschake‐
len
132
EBedieningsgroep:
Bestuurdersdisplay 302
IActieve afstandsassistent DISTRONIC
en variabele limiter
240
FDiagnose-interface 32
GMMotorkap openen 363
H!Elektrische parkeerrem 222
In één oogopslag Cockpit 7
Bestuurdersdisplay standaard
8In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes (standaard)
1#! Knipperlichten 159
2ïAanhangwagenvoorziening 563
3äOnderstel (rood) 571
äOnderstel (geel) 571
4#Elektrischestoring 565
5ÙStuurbekrachtiging (rood) 563
ÙStuurbekrachtiging (geel) 563
ÙGestuurde achteras (rood) 563
ÙGestuurde achteras (geel) 563
66Veiligheidssysteem 561
7üVeiligheidsgordel 561
8LAfstandswaarschuwing 571
9!ABS 573
AhBandenspanningscontrole 576
B;Motordiagnose 565
CåESP®OFF 573
÷ESP®573
D%Dieselmotor: Voorgloeien
EHMercedes me connect 575
FÿKoelvloeistoftemperatuur 565
GKoelvloeistoftemperatuurmeter
H!Elektrische parkeerrem (geel) 569
I!Elektrische parkeerrem (rood) 569
JJRemmen (rood) 569
JRemmen (geel) 569
K8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
565
LBrandstofpeil
MKGrootlicht 159
LDimlicht 157
TStandlicht 157
NRMistachterlicht 158
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes (standaard) 9
Bestuurdersdisplay met bestuurderscamera
10 In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes (met bestuurderscamera)
1#! Knipperlichten 159
2üVeiligheidsgordel 561
3LAfstandswaarschuwing 571
46Veiligheidssysteem 561
5hBandenspanningscontrole 576
6åESP®OFF 573
÷ESP®573
7!ABS 573
8%Dieselmotor: Voorgloeien
9HMercedes me connect 575
AÿKoelvloeistoftemperatuur 565
BKoelvloeistoftemperatuurmeter
C!Elektrische parkeerrem (geel) 569
D!Elektrische parkeerrem (rood) 569
EJRemmen (rood) 569
JRemmen (geel) 569
F8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
565
GBrandstofpeil
HRMistachterlicht 158
IKGrootlicht 159
LDimlicht 157
TStandlicht 157
JïAanhangwagenvoorziening 563
K#Elektrische storing 565
L;Motordiagnose 565
MÙStuurbekrachtiging (rood) 563
ÙStuurbekrachtiging (geel) 563
ÙGestuurde achteras (rood) 563
ÙGestuurde achteras (geel) 563
NäOnderstel (rood) 571
äOnderstel (geel) 571
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes (met bestuurderscamera) 11
12 In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen
2cInterieurverlichting voorin in- en uit‐
schakelen
167
3uInterieurverlichting achterin in- en uit‐
schakelen
167
4;me-toets 339
5DAchtersterolzonnescherm panorama‐
schuifdak openen en sluiten
101
6|Automatische interieurverlichtingsrege‐
ling in- en uitschakelen
167
7GSOS-toets 339
8pRechter leeslampje in- en uitschakelen 167
93Panoramaschuifdak openen en sluiten 101
3Voorsterolzonnescherm panorama‐
schuifdak openen en sluiten
101
AControlelampje PASSENGER AIR BAG 54
BBinnenspiegel 174
CpLinker leeslampje in- en uitschakelen 167
In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole 13
14 In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1ßÜAuto ver- en ontgrendelen 87
2Stoel elektrisch instellen 111
3wStoelverwarming in- en uitschakelen 129
4sStoelventilatie in- en uitschakelen 131
5wPassagiersstoel vanaf bestuurdersstoel
instellen
114
6Geheugenfunctie bedienen 135
7ÍBuitenspiegels bedienen 173
8WRechter zijruit openen en sluiten 98
9WRuit rechts achterin openen en sluiten 98
ApKofferdeksel openen en sluiten 91
BDRolzonnescherm achterruit 107
CSKinderslot voor zijruiten achterin 79
DPortier openen 86
EWRuit links achterin openen en sluiten 98
FWLinker zijruit openen en sluiten 98
GHoofdsteunen instellen 123
HStoelinstellingen met multimediasysteem 126
In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 15
16 In één oogopslag Bedieningsinstellingen achterin
1Klimaatregeling bedieningseenheid achterin 178
2Elektronicavak in de middenconsole
230V-aansluiting 149
3VPassagiersstoel selecteren 115
4sStoelventilatie achterin in- en uitschake‐
len
131
5wStoelverwarming achterin in- en uitscha‐
kelen
129
6Zitplaats achterin elektrisch instellen 116
7Geheugenfunctie achterin 137
8Opbergbox in rugleuning
Koelbox 150
9Opbergvak in de armsteun achterin
AHouder MBUX tablet achterin
BBekerhouder
In één oogopslag Bedieningsinstellingen achterin 17
18 In één oogopslag In gevalvan nood en pech
1B-stijl met:
QR-code voor het bepalen van de reddings‐
kaart
36
2Veiligheidsvesten 377
3;me-toets 339
GSOS-toets 339
4Bedrijfsstoffen controleren en bijvullen 490
Starthulp 389
5Aan- of wegslepen 392
6Bandenpech 379
7£Alarmknipperlichtinstallatie 160
8Brandblusser 379
9Tankdopklep met:
Informatieplaatje voor brandstof 212
Informatieplaatje voor bandenspanning 402
QR-code voor het bepalen van de reddings‐
kaart
36
AAan- of wegslepen 392
BEHBO-set 378
CTIREFIT-set 381
DGevarendriehoek 378
In één oogopslag In gevalvan nood en pech 19
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Info
5Handleiding 5Digitale handleiding openen
De digitale handleiding beschrijft de functies en
de bediening van de auto en van het multimedia‐
systeem.
#In de digitale handleiding een van de vol‐
gende menupunten selecteren:
RSnelle start: Hier vindt u de eerste stappen
voor het instellen van uw bestuurdersplaats.
RTips: Hier krijgt u informatie om u voor te
bereiden op bepaalde alledaagse situaties
met uw auto.
RAnimaties: Hier kunt u animaties over de
voertuigfuncties bekijken.
RMeldingen: Hier vindt u aanvullende informa‐
tie over de meldingen op het bestuurdersdis‐
play.
RTaal: Hier kunt u de taal voor de digitale
handleiding instellen.
In het zoekveld Zoeken kunt u zoeken op tref‐
woord om snel antwoorden te vinden op vragen
over de werking van de auto.
1Menu
2Zoeken
3Terug
4Inhoudsgebied
Sommige hoofdstukken in de digitale handlei‐
ding, zoals waarschuwingsaanwijzingen, kunnen
worden open- en dichtgeklapt.
Extra mogelijkheden, om de digitale handlei‐
ding op te roepen:
Bestuurdersdisplay: Oproepen van beknopte
informatie over displaymeldingen in het combi-
instrument
MBUX spraakassistent: Oproepen via het
spraakgestuurd bedieningssysteem
Globale zoekfunctie: Oproepen van zoekresul‐
taten in de inhoud van de digitale handleiding in
het homescreen
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
%Met automatische inhoudsupdates kunt u de
digitale handleiding altijd actueel houden.
Deze functie is landafhankelijk.
20 Digitale handleiding
Milieubescherming
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
De uitstoot van schadelijke stoffenvan de
auto heeft een directe samenhang met het
autogebruik.
De auto op milieuvriendelijke wijze gebruiken
om een bijdrage te leveren aan de bescher‐
ming van het milieu. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfs‐
omstandigheden en uw persoonlijke rijstijl in
acht nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste banden‐
spanning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij‐
voorbeeld een niet meer benodigde
imperial).
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ont‐
ziet het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Tijdens het startengeen gasgeven.
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien.
#Anticiperend rijden en voldoende
afstand houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem‐
men vermijden.
#Tijdig schakelen en de versnellingen
slechts Ôuitrijden.
#De motor als het verkeer gedurende
langere tijd stilstaat afzetten, bijvoor‐
beeld het ECO start-stopsysteem
gebruiken.
#Zuinig rijden. Voor een zuinige rijstijl de
ECO-aanduiding in acht nemen.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrak‐
kenvan de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk
af te voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net‐
werk vanverzamelpunten en demontagebedrij‐
venter beschikking. Bij deze bedrijvenkunt u uw
auto gratis afgeven. Hierdoor levert u een waar‐
devolle bijdrage aan het sluiten van de recycling‐
kringloop en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Algemene aanwijzingen 21
Mercedes-Benz Originele Onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet gebruiken vangerecyclede rui‐
laggregaten
Mercedes‑Benz AG biedt gerecyclede ruilag‐
gregaten en -onderdelen met dezelfde kwali‐
teit als nieuwe onderdelen aan. Daarbij geldt
dezelfde aansprakelijkheid voor gebreken als
bij nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onder‐
delen van Mercedes‑Benz AG gebrui‐
ken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de wer‐
king van de veiligheidssystemen door de
installatie van accessoires, reparaties of
laswerkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden
en sensoren voor de veiligheidssystemen
ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
RCombi-instrument
RMiddenconsole
RZijdelingse dakframes
#In deze gebieden geen accessoires
monteren zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces‐
soires laten uitvoeren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veilig‐
heidsrelevante accessoires worden gebruikt, kan
de bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking vanveiligheidsrelevante sys‐
temen, bijvoorbeeld het remsysteem, kan
gestoord worden. Uitsluitend Mercedes-Benz
Originele Onderdelen of onderdelen van dezelfde
kwaliteit gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype
goedgekeurde banden en velgen en accessoires
gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun betrouw‐
baarheid, veiligheid en geschiktheid. Andere
onderdelen kan Mercedes-Benz, ondanks voort‐
durende marktverkenningen, niet beoordelen.
Ook als in een enkel geval een goedkeuring door
een keuringsinstantie of officiële instantie aan‐
wezig is, neemt Mercedes-Benz geen verant‐
22 Algemene aanwijzingen
woordelijkheid voor het gebruik in Mercedes-
Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in-
en omgebouwd als deze aan de wettelijke voor‐
schriftenvoldoen. Alle Mercedes-Benz Originele
Onderdelen voldoen aan de voorwaarden van de
goedkeuring. Niet goedgekeurde onderdelen
kunnen leiden tot het vervallen van de typegoed‐
keuring.
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeu‐
ring aangegeven type auto.
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver‐
keersdeelnemers.
RBij een negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz Originele
Onderdelen altijd het voertuigidentificatienum‐
mer (VIN) vermelden (/pagina 489).
Handleiding
Deze handleiding beschrijft alle modellen en de
standaarduitrustingen en opties van uw auto die
op het tijdstip van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren. Landspecifieke
afwijkingen zijn mogelijk. In acht nemen dat uw
auto mogelijk niet met alle beschreven functies
is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies. Daarom kan de uitrusting
van uw auto bij sommige beschrijvingen en
afbeeldingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Aanraakgevoelige bedieningselementen
Uw auto is naast de conventionele schakelaars
en toetsen uitgerust met aanraakgevoelige
bedieningselementen.
Deze bevinden zich op de volgende plaatsen in
uw auto:
RDak- en portierbedieningseenheid
RKlimaatregeling
RStuurwiel
RMBUX multimediasysteem
De bedieningselementen beschikken over aan‐
raakgevoelige oppervlakken. De oppervlakken
worden aangestuurd door indrukken of door vee‐
gbewegingen om bijvoorbeeld instellingen uit te
voeren of functies te activeren.
Bij de touchscreens krijgt u ook een haptische
feedback op het aanraakgevoelige oppervlak, bij‐
voorbeeld in de vorm van een impuls, een trilling
of een veranderende oppervlaktestructuur.
Algemene aanwijzingen 23
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld een
haptische feedback worden gegeven:
RBij het indrukken van een toets op het opper‐
vlak
RBij het bladeren in een lijst of tabel
RBij het bereiken van een nieuw gedeelte op
het oppervlak, bijvoorbeeld een pop-upven‐
ster
Bij de omgang met aanraakgevoelige oppervlak‐
ken met de volgende punten rekening houden
om problemen met de bediening te voorkomen:
RGeen stickers of iets dergelijks op de opper‐
vlakken plakken.
RDe oppervlakken beschermen tegenvocht.
RDe oppervlakken vrij vanstof en vuil houden.
Sommige aanraakgevoelige bedieningselemen‐
ten zijn naast een symbool ook voorzien van
geïntegreerde controlelampjes. Bij de bediening
erop letten dat u op het symbool van het bedie‐
ningselement drukt.
Bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storingen in de werking of sys‐
teemuitval
Om functiestoringen of systeemuitvallen te
vermijden:
#De voorgeschreven service‑ en onder‐
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door ondeskundige wijzigin‐
gen aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
software en bedrading hiervankunnen de
werking en/of de werking van andere gekop‐
pelde onderdelen of veiligheidsrelevante sys‐
temen nadelig beïnvloeden.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in het geding komen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek‐
tronische onderdelen en de software.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Bij wijzigingen aan de voertuigelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Voertuigelektronica" in de
"Technische gegevens" in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandbaar materiaal aan hete onderdelen
van het uitlaatsysteem
Als brandbare materialen, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen
deze materialen ontsteken.
#Tijdens het rijden op onverharde wegen
of in het terrein regelmatig de onder‐
zijde van de auto controleren.
24 Algemene aanwijzingen
#In het bijzonder ingeklemde delen van
planten of ander brandbaar materiaal
verwijderen.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door te snel rijden en door stoten tegen
de bodemplaat of onderdelen van het
onderstel
Met name in de volgende gevallen kan de
auto worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde
wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel,
bijvoorbeeld een stoeprand, een ver‐
keersdrempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of onderdelen van het onder‐
stel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden kunnen
in dergelijke of vergelijkbare situaties ook
niet-zichtbaar worden beschadigd. Op deze
manier beschadigde onderdelen kunnen
onverwacht uitvallen of de bij een ongeval
optredende belastingen niet meer zoals
bedoeld opnemen.
Als de bodembekleding beschadigd is, kan
zich brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, tussen de bodemplaat en
bodembekleding verzamelen. Als dit materi‐
aal met hete onderdelen van het uitlaatsys‐
teem in contact komt, kan dit ontsteken.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren en repare‐
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als
verder wordtgereden, direct op een vei‐
lige plaats stoppen en contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie)
&GEVAAR Levensgevaar door het aanra‐
kenvan beschadigde hoogspanningson‐
derdelen
Auto's met 48V-boordnet bevatten indivi‐
duele hoogspanningsonderdelen. Deze hoog‐
spanningsonderdelen staan onder hoge
spanning.
Als u componenten van deze hoogspannings‐
onderdelen verandert of beschadigde com‐
ponenten aanraakt, kunt u een stroomstoot
krijgen.
Hoogspanningsonderdelen kunnen bij een
ongeval ook onzichtbaar beschadigd worden.
#Nooit veranderingen aan componenten
van hoogspanningsonderdelen uitvoe‐
ren.
#Nooit beschadigde componenten van
hoogspanningsonderdelen aanraken.
#Na een ongeval nooit componenten van
hoogspanningsonderdelen aanraken.
Algemene aanwijzingen 25
Auto's met 48V-boordnet bevatten hoogspan‐
ningscomponenten. Deze onderdelen zijn met
een hoogspanningslabel gemarkeerd:
Alle werkzaamheden aan hoogspanningscompo‐
nenten mogen alleen door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van
de onderdelen van het voertuig werd overeen‐
komstig de richtlijn UN R10, in de telkens actu‐
eel geldende uitgave,gecontroleerd en bewezen.
Radiografische onderdelen van de auto
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio‐
grafische bestanddelen van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com‐
municatieapparatuur:
De fabrikant van de zendapparatuur verklaart,
dat alle in de auto gemonteerde zendapparatuur
voldoet aan de richtlijn 2014/53/EU. De volle‐
dige tekstvan de EU-conformiteitsverklaringen is
verkrijgbaar op het volgende internetadres:
https://moba.i.daimler.com/markets/ece-row/
baix/cars/certificates-of-conformity/de_DE/
index.html
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor Brazilië:
Aanwijzingen voor de zendapparatuur in het
voertuig:
Deze systemen worden niet beschermd tegen
schadelijke storingen en mogen geen storingen
in correct goedgekeurde systemen veroorzaken.
Alleen voor Nigeria:
Aansluiting en gebruik van de radiocommunica‐
tieapparatuur in deze auto is goedgekeurd door
de Nigeriaanse communicatiecommissie.
Alleen voor Oekraïne:
Hierbij verklaart de fabrikant dat de radiogra‐
fische onderdelen van de auto voldoen aan de
technischevoorschriftenvoor mobilofoons.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Soort radiografische toepassingen in de auto
Naast de typische frequenties voor mobiele
communicatie maken auto's van Mercedes-Benz
gebruik van de volgende radiografische toepas‐
singen:
26 Algemene aanwijzingen
Soort radiografische toepassingen in de auto
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch
veld
Comfort-sluitsysteem 20 kHz (9 - 90 kHz)≤72 dBμA/m bij 10 m
Draadloze vermogensoverdracht105 kHz (90 - 119 kHz) 42 dBμA/m bij 10 m
Comfort-sluitsysteem,
Draadloze vermogensoverdracht
125 kHz (119 -135 kHz)
127 kHz (119 -135 kHz)
42 dBμA/m bij 10 m
55,77 dBμA/m bij 10 m
Near Field Communication 13,553 13,567 MHz 42 dBμA/m bij 10 m
Comfort-sluitsysteem, garagedeurbediening,
bandenspanningscontrole
433 MHz (433,05 434,79 MHz)≤10 mW ERP
Afstandsbediening functie "extra verwarmen",
garagedeurbediening
868 MHz (868,0 868,6 MHz)≤25 mW ERP
Afstandsbediening functie "extra verwarmen",
garagedeurbediening
869 MHz (868,7 869,2 MHz)≤25 mW ERP
Bluetooth®, Kleer, RLAN, draadloze hoofdtele‐
foons
2,4 GHz ISM-band (2400 2483,5 MHz) 100 mW EIRP
RLAN 5 GHz 25 mW EIRP
Algemene aanwijzingen 27
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch
veld
Sensor voor interieurbeveiliging, RLAN 5,8 GHz UNII-3 (5725 5875 MHz) 25 mW EIRP
Comfort-sluitsysteem 7,25 GHz UWB (6,0 - 8,5 GHz) -41,3 dBm/MHz EIRP mean 0 dBm/MHz
EIRP Peak
76 GHz radar 76 77 GHz 55 dBm Peak EIRP
Carsharing-module NFC:
13,553 13,567 MHz
Bluetooth®:
2402 2480 MHz
NFC:
42 dBμA/m bij 10 m
Bluetooth®:
+4 dBm (vermogensklasse 2)
Mobiele telefoonnetwerkverbinding (telefoonre‐
geleenheidTel7)
E-GSM (900 MHz)
GSM (1800 MHz)
+33 dBm
+30 dBm
UMTS (Band I)
UMTS (Band III)
UMTS (Band VIII)
+24 dBm (+1/-3 dB)
+24 dBm (+1/-3 dB)
+24 dBm (+1/-3 dB)
28 Algemene aanwijzingen
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch
veld
LTE (Band 1)
LTE (Band 3)
LTE (Band 7)
LTE (Band 8)
LTE (Band 20)
LTE (Band 28)
+23 dBm (±2 dB)
+23 dBm (±2 dB)
+23 dBm (±2 dB)
+23 dBm (±2 dB)
+23 dBm (±2 dB)
+23 dBm (±2 dB)
Mobiele telefoonnetwerkverbinding (Router And
Mobile SErviceS)
GSM (E-GSM 850 / E-GSM 900, Class 4)
GSM (E-GSM 1800 / E-GSM 1900, Class 4)
< +32,5 dBm (±1 dB)
< +29,5 dBm (±1 dB)
UMTS (WCDMA FDD I, II, III, IV, V, VIII, XIX Class
3)
< + 23,5 dBm (±1 dB)
Algemene aanwijzingen 29
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch
veld
LTE (FDD B1, Class 3)
LTE (FDD B2, Class 3)
LTE (FDD B3, Class 3)
LTE (FDD B4, Class 3)
LTE (FDD B5, Class 3)
LTE (FDD B7, Class 3)
LTE (FDD B8, Class 3)
LTE (FDD B9, Class 3)
LTE (FDD B18, Class 3)
LTE (FDD B19, Class 3)
LTE (FDD B21, Class 3)
LTE (FDD B28, Class 3)
LTE (TDD B38, Class 3)
LTE (TDD B40, Class 3)
LTE (TDD B41, Class 3)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
< + 23 dBm (±1 dB)
GNSS (1559 - 1610 MHz) Receiving only
30 Algemene aanwijzingen
Gegevens over de specifieke mate van
absorptie
Alleen voor Frankrijk:
De waarden werden conform de richtlijn
Décret 2019-1186met betrekking tot de
opgave van de specifieke mate van absorptie
(SAR) vanradiografische onderdelen van de auto
bepaald en gecontroleerd.
Gegevens over de specifieke mate van absorptie
Onderdelen van de auto (omschrijving conform EU DoC)SAR-waarde in W/kg
Telefooninstallatie datacommunicatie < 0,4 W/kg
Hermes 2.1<0,4 W/kg
Compensator ECE DE003 & ECE DE 004 < 0,4 W/kg
Tablet-PC SM-T230NZ < 0,82 W/kg
DAI RSE < 1,8 W/kg
Krik
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
1.
De ondergetekende
Fabrikant:
BRANO a.s.
74741 Hradec nad Moravicí, Opavs 1000,
Tsjechië
Id.-nr.: 64-387-5933
BTW-nr.: CZ64-387-5933
gemachtigd als vertegenwoordiger van de fabri‐
kant, verklaart hierbij dat:
2. a)
Benaming:
Krik
Type, nummer:
A) A 164 580 02 18, A 166 580 01 18
B) A 240 580 00 18
C) A 639 580 02 18
Algemene aanwijzingen 31
D) A 639 580 03 18
E) A 910 580 00 00
F) A 293 580 00 00
Productiejaar: 2020
de aangegeven machine in overeenstemming is
met de geldende Europese
machinerichtlijn 2006/42/EG.
b)
Beschrijving en gebruiksdoel:
De krik is uitsluitend bedoeld voor het omhoog‐
brengen van de aangegeven auto overeenkom‐
stig de op de krik aangebrachte gebruiksaanwij‐
zing.
3.
Referentiegegevens van de geharmoniseerde
normen of specificaties
ISO 4063, EN ISO 14341-A, AS 2693, DBL
8230.10, DBL 7382.20, DBL 8451.15, MBN
10435,
Technische documentatie van het product is in
de fabriek aanwezig. Gevolmachtigde voor de
samenstelling van de technische documentatie:
Hoofd van de technische afdeling Brano a.s.
4.
Hradec nad Moravicí
Plaats
5.
11.05.2020
Datum
Ing. Petr Wozniak
[Handtekening]
Director of Quality
TIREFIT-set
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
Overeenkomstig EU-richtlijn 2006/42/EG
Hiermee verklaren wij, dat het product
Productbenaming: Elektrische luchtpomp
Daimler
Typeaanduiding: 0872,DT/UW 200077 - IBK-
LK2P
MB-onderdeelnummer: A 000 583 9204
aan de volgende overeenkomstige bepalingen
voldoet:
2014/30/EU
Toegepaste geharmoniseerde normen, in het bij‐
zonder:
DIN EN 55014-1: 2017
DIN EN 55014-2: 2015
Fabrikant: Dunlop Tech GmbH
Adres: Offenbacher Landstrasse. 8, 63456
Hanau
Gevolmachtigde: Afdeling IMS
Datum: Maart 2020
Handtekening: IMS-AE, IMS-AE-L
Diagnose-interface
De diagnose-interface is een technische inter‐
face in de auto. Het wordt door een werkplaats
gebruikt voor bijvoorbeeld reparatie- en onder‐
32 Algemene aanwijzingen
houdswerkzaamheden of voor het uitlezen van
voertuiggegevens. Diagnoseapparaten moeten
daarom alleen door een gekwalificeerde service‐
werkplaats worden aangesloten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het aansluiten van apparaten
aan de diagnose-interface
Als er apparaten op de diagnose-interface
van het voertuig worden aangesloten, kunnen
de functie vanvoertuigsystemen en de
bedrijfsveiligheid worden beïnvloed.
#Om veiligheidsredenen wordtgeadvi‐
seerd, alleen de door uw Mercedes-
Benz-servicewerkplaats goedgekeurde
producten te gebruiken en aan te slui‐
ten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia‐
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle‐
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla‐
den, bijvoorbeeld door het rijden van
een grotere afstand.
Het aansluiten en het gebruik van een ander
apparaat aan de diagnose-interface kan de vol‐
gende uitwerkingen hebben:
RFunctiestoringen in voertuigsystemen
Algemene aanwijzingen 33
RPermanente beschadiging vanvoertuigcom‐
ponenten
De hierop betrekking hebbende garantievoor‐
waarden in acht nemen.
Bovendien kan het aansluitenvan apparaten op
de diagnose-interface ertoe leiden dat bijvoor‐
beeld informatie van de uitlaatgasbewaking
wordtteruggezet. Daardoor bestaat de mogelijk‐
heid, dat de auto niet meer voldoet aan de eisen
van de volgende uitlaatgasanalysevan de Alge‐
mene Periodieke Keuring.
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalificatie
om de vereiste werkzaamheden aan de auto uit
te voeren. Dit geldt in het bijzonder voor veilig‐
heidsrelevante werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde‐
len
RAuto's met 48V-boordnet (EQ Boost tech‐
nologie): Werken aan hoogspanningscompo‐
nentenvan het 48V-boordnet
Mercedes‑Benz adviseert een Mercedes‑Benz
servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kanvoorkomen dat Mercedes-Benz zijn ser‐
vicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te voe‐
ren. Door de inspectie worden de kwaliteit en de
veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege‐
gevens heeft,kan Mercedes-Benz u over de
technische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe‐
renover een adreswijziging of wisseling van
eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken‐
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van het voertuig in het bijzonder de
volgende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei‐
ding
RDe technischegegevens van de auto
34 Algemene aanwijzingen
RDe verkeersregels en ‑voorschriften
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan‐
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie‐
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoffen
(SVHC).
Mercedes‑Benz AG handelt naar beste weten,
om de toepassing en het gebruik van deze
SVHC's te vermijden en de klant in staat te stel‐
len veilig met deze stoffen om te gaan. Na
navraag bij leveranciers en interne productinfor‐
matie van Mercedes‑Benz AG zijn SVHC's
bekend, die zich voor meer dan 0,1 gew.-% in
afzonderlijke onderdelen van deze auto bevin‐
den.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de vol‐
gende adressen:
Rhttps://reach.daimler.com/de/home/
Rhttps://reach.daimler.com/en/home/
Informatie voor personen met elektroni‐
sche medische hulpmiddelen
Ondanks een zorgvuldige ontwikkeling kan
Mercedes‑Benz AG een onderlinge beïnvloeding
vanvoertuigsystemen en elektronische medi‐
sche hulpmiddelen, bijvoorbeeld pacemakers,
niet helemaal uitsluiten.
Daarnaast zijn er in de auto componenten
gemonteerd, die onafhankelijk van de bedrijfs‐
toestand van de auto magnetische velden kun‐
nen produceren die overeen komen met die van
een permanente magneet. Deze velden kunnen
bijvoorbeeld aanwezig zijn in de omgeving van
het multimediasysteem en het sound system of,
afhankelijk van de uitvoering van de auto, ook in
de buurt van de stoelen.
Daarom kunnen in enkele gevallen en afhankelijk
van de gebruikte hulpmiddelen de volgende
effecten optreden:
RStoringen van de hulpmiddelen
RGezondheidsschade
De instructies en waarschuwingenvan de fabri‐
kant van de hulpmiddelen in acht nemen en in
gevalvan twijfel contact opnemen met de fabri‐
kant en/of uw arts. In het gevalvan aanhou‐
dende onzekerheid over mogelijke defecten van
de hulpmiddelen, adviseert Mercedes‑Benz AG
zo weinig mogelijk elektrische voertuigsystemen
te gebruiken en/of een overeenkomstige afstand
tot de componentente houden.
Reparaties en onderhoudswerkzaamheden in de
buurt van de volgende componenten alleen door
een gekwalificeerde werkplaats laten uitvoeren:
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
RZendantennes
RHet multimediasysteem of het sound system
Bij vragen of opmerkingen kunt u contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
Algemene aanwijzingen 35
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ont‐
staan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre‐
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshand‐
leiding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuig‐
schade in acht nemen.
QR-codes voor reddingskaart
In de tankdopklep en aan de tegenovergestelde
zijde op de B-stijl zijn QR-codes aangebracht. Bij
een ongevalkunnen reddingsdiensten met
behulp van de QR-codes snel de overeenkom‐
stige reddingskaart voor de auto bepalen. De
actuele reddingskaart bevat in compacte vorm
de belangrijkste informatie over de auto, bijvoor‐
beeld de ligging van de elektrische bedrading.
Meer informatie vindt u op https://
www.mercedes-benz.de/qr-code.
Gegevensopslag
Gegevensverwerking in de auto
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronischeregeleenheden
gemonteerd. Regeleenheden verwerkengege‐
vens die ze bijvoorbeeld ontvangen vanvoertuig‐
sensoren, zelf genereren of onderling uitwisse‐
len. Sommige regeleenheden zijn noodzakelijk
voor het veilig functioneren van de auto, andere
ondersteunen u bij het rijden, zoals bestuurders‐
assistentiesystemen, en weer andere maken
comfort- of infotainmentfuncties mogelijk.
Hieronder vindt u algemene informatie over de
gegevensverwerking in de auto. Aanvullende
informatie over welke specifieke gegevens met
welk doel in uw auto worden verzameld, opgesla‐
gen en aan derden worden verzonden, kunt u in
direct verband met de aanwijzingen omtrent de
betreffende functiekenmerken vinden in de
diverse handleidingen. Deze zijn ook online en
afhankelijk van de uitrusting digitaal in de auto
beschikbaar.
Persoonsverband
Elke auto is voorzien van een uniek voertuigiden‐
tificatienummer. Afhankelijk van het land kan via
dit voertuigidentificatienummer, bijvoorbeeld
door de autoriteiten, ook de identiteit van de
eigenaar worden bepaald. Er zijn ook andere
manieren om uit de auto verzamelde gegevens
te herleiden naar de eigenaar of bestuurder, bij‐
voorbeeld via het kenteken van de auto.
De door regeleenheden gegenereerde of ver‐
werkte gegevens kunnen daarom persoonsgere‐
lateerd zijn of onder bepaalde voorwaarden per‐
soonsgerelateerd worden. Afhankelijk van de
beschikbare voertuiggegevens kunnen eventueel
conclusies worden getrokken over bijvoorbeeld
uw rijgedrag, uw locatie, uw route of het
gebruiksgedrag.
36 Algemene aanwijzingen
Wettelijke vereistenvoor de openbaarma‐
king vangegevens
In het kader vanwettelijke voorschriften zijn
fabrikanten in de regelverplicht om op verzoek
vanoverheidsinstanties binnen gepaste grenzen
door de fabrikant opgeslagen gegevens in indivi‐
duele gevallen vrij te geven. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn bij het onderzoeken van een straf‐
baar feit.
Krachtens de toepasselijke wetgeving zijn over‐
heidsinstanties ook bevoegd om in individuele
gevallen zelf gegevens van auto's uit te lezen. Zo
kan bijvoorbeeld uit de regeleenheid van de air‐
bag na een ongeval informatie worden uitgele‐
zen, die meer opheldering hieroverkangeven.
Bedrijfsgegevens in de auto
Regeleenheden verwerkengegevens voor een
juiste werking van de auto.
Daartoe behoren bijvoorbeeld de volgende gege‐
vens:
RInformatie over de voertuigstatus, bijvoor‐
beeld snelheid, langsversnelling, dwarsver‐
snelling, wieltoerental, weergave vangeslo‐
tenveiligheidsgordels
ROmgevingsomstandigheden, bijvoorbeeld
temperatuur, regensensor, afstandssensor
In de regel zijn deze gegevens tijdelijk, blijven ze
niet buiten hun verwerkingsduur bewaard en
worden ze alleen in de auto zelf verwerkt. Regel‐
eenheden zijn vaak voorzien vangegevensgeheu‐
gens, bijvoorbeeld de autosleutel. Deze worden
gebruikt om tijdelijk of permanent informatie te
kunnen documenteren over de toestand van de
auto, de belasting van componenten, de onder‐
houdsbehoefte of technischestoringen en fou‐
ten.
Afhankelijkvan de technische uitrusting worden
de volgende gegevens opgeslagen:
RBedrijfstoestanden van systeemcomponen‐
ten, bijvoorbeeld niveaus, bandenspanning,
accustatus
RStoringen en defecten in belangrijke sys‐
teemcomponenten, bijvoorbeeld verlichting,
remmen
RReacties van de systemen in specifieke rijsi‐
tuaties, bijvoorbeeld activerenvan een air‐
bag, ingrepen van de stabiliteitsregelsyste‐
men
RInformatie overstoringen die de auto kunnen
beschadigen
In speciale gevallen kan het nodig zijn om gege‐
vens op te slaan die normaliter slechts tijdelijk
zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de
auto een functiestoring heeft herkend.
Wanneer u diensten laat uitvoeren, bijvoorbeeld
reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, kun‐
nen - indien noodzakelijk - de opgeslagen
bedrijfsgegevens samen met het voertuigidentifi‐
catienummer worden uitgelezen en gebruikt. Het
uitlezen uit de auto kangebeuren door mede‐
werkers van het servicenetwerk, bijvoorbeeld
garages, fabrikanten of door derden, bijvoor‐
beeld pechdiensten. Hetzelfde geldt voor garan‐
tiegevallen en kwaliteitswaarborgingsmaatrege‐
len.
Het uitlezen vindt in de regel plaats via de wette‐
lijk voorgeschreven aansluiting voor de dia‐
gnose-interface in de auto. De uitgelezen
bedrijfsgegevens documenteren de technische
toestand van de auto of van afzonderlijke com‐
ponenten, helpen bij de storingsdiagnose, de
naleving vangarantieverplichtingen en bij de
Algemene aanwijzingen 37
kwaliteitsverbetering. Deze gegevens, in het bij‐
zonder informatie over de belasting van compo‐
nenten, technischestoringen, foutieve bedienin‐
gen en andere fouten, worden indien nodig
samen met het voertuigidentificatienummer aan
de fabrikant doorgegeven. Daarnaast is de fabri‐
kant verantwoordelijkvoor de productaanspra‐
kelijkheid. Ook hiervoor gebruikt de fabrikant
bedrijfsgegevens uit auto's, bijvoorbeeld voor
terugroepacties. Deze gegevens kunnen ook
worden gebruikt om aanspraken van de klant op
garantie en coulance te controleren.
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader vanreparatie- of onderhoudswerkzaamhe‐
den of op uw verzoek door een servicewerk‐
plaats worden gereset.
Comfort- en infotainmentfuncties
Ukunt comfortinstellingen en individualiseringen
in uw auto opslaan en altijd wijzigen of resetten.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreffende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende instellingen:
RZitposities en stuurwielpositie
ROnderstelafstellingen en klimaatregelingsin‐
stellingen
RIndividualiseringen, bijvoorbeeld interieurver‐
lichting
Ukunt in het kader van de geselecteerde uitrus‐
ting zelf gegevens invoeren in de infotainment‐
functies van de auto.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreffende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende gegevens:
RMultimedia-gegevens, bijvoorbeeld muziek,
films of foto's voor de weergave in een geïn‐
tegreerd multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in com‐
binatie met een geïntegreerde handsfree-
installatie of een geïntegreerd navigatiesys‐
teem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien‐
sten
Deze gegevens voor comfort- en infotainment‐
functies kunnen lokaal in de auto worden opge‐
slagen, of ze bevinden zich op een apparaat dat
u met de auto heeft verbonden, bijvoorbeeld
smartphone, usb-stick of mp3-speler. Gegevens
die u zelf hebt ingevoerd kunt u op elk gewenst
moment verwijderen.
Het verzenden van deze gegevens vanuit de auto
gebeurt alleen op uw verzoek. Dit geldt met
name bij het gebruik van onlineservices in over‐
eenstemming met de door u geselecteerde
instellingen.
Smartphone integratie (bijvoorbeeld Android
Auto of Apple CarPlay®)
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel
apparaat met de auto verbinden. U kunt deze
vervolgens aansturen met behulp van de in de
auto geïntegreerde bedieningselementen. Daar‐
bij kunnen beeld en geluid van de smartphones
via het multimediasysteem worden weergege‐
ven. Tegelijkertijd wordt bepaalde informatie
doorgegeven aan uw smartphone. Daartoe beho‐
ren afhankelijkvan de soort integratie bijvoor‐
beeld positiegegevens, dag-/nachtmodus en ver‐
dere algemene statussen van de auto.Raad‐
pleeg hiervoor de handleiding van de auto en het
infotainmentsysteem.
38 Algemene aanwijzingen
De integratie maakt het gebruik vangeselec‐
teerde smartphone-apps, bijvoorbeeld navigatie
of muziekweergave, mogelijk. Verdere interactie
tussen smartphone en auto, in het bijzonder
actieve toegang tot de voertuiggegevens, vindt
niet plaats. De manier waarop de gegevens ver‐
der worden verwerkt, wordt bepaald door de
aanbieder van de betreffende app. Of en welke
instellingen u daarbij kunt kiezen, is afhankelijk
van de betreffende app en van het besturings‐
systeem van uw smartphone.
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen
vangegevens tussen uw auto en verdere syste‐
men mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding
wordt mogelijkgemaakt door een zend- en ont‐
vangstapparaat van de auto of via een door u
geïnstalleerd mobiel apparaat, bijvoorbeeld een
smartphone. Via deze mobiele-gegevensverbin‐
ding kunnen online-functies worden gebruikt.
Daartoe behoren onlinediensten en applicaties/
apps, die door de fabrikant of door andere
bedrijvenworden aangeboden.
Dienstenvan de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreffende functies op een geschikte plek, zoals
in de handleiding of op de website van de fabri‐
kant, door de fabrikant beschreven en wordt de
daarmee verbonden informatie over de gege‐
vensbescherming gegeven. Om de onlinedien‐
sten mogelijk te maken, kunnen persoonlijke
gegevens worden gebruikt. De bijbehorende
gegevensuitwisseling vindt plaats via een
beschermde verbinding, bijvoorbeeld met de
daarvoor voorziene IT-systemen van de fabri‐
kant. Het verrichten van services buiten het ver‐
zamelen, verwerken en gebruiken van persoons‐
gegevens vindt uitsluitend plaats op basis van
een wettelijke licentie. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij een wettelijkvoorgeschreven noodop‐
roepsysteem, een contractuele overeenkomst of
op basis vantoestemming.
Ukunt de gedeeltelijk betaalde services en func‐
ties laten activeren of deactiveren. Een uitzonde‐
ring hierop vormen wettelijkvoorgeschreven
functies en services, bijvoorbeeld het noodop‐
roepsysteem.
Dienstenvan derden
Wanneer u onlineservices van andere aanbieders
(derden) gebruikt, zijn deze services onderwor‐
pen aan de verantwoordelijkheid en de alge
mene- en gebruiksvoorwaarden van de betref‐
fende aanbieder. De fabrikant heeft vaak geen
invloed op de inhoud die hierbij wordt uitgewis‐
seld.
Win daarom informatie in bij de betreffende aan‐
bieder over het soort, de omvang en het doel van
het verzamelen en het gebruiken van persoons‐
gegevens in het kader van services door derden.
Gegevensbeschermingsrechten
Afhankelijk van het land, de uitrusting en functio‐
naliteit van uw auto evenals van de gebruikte
diensten en serviceaanbiedingen kunt u aan‐
spraak maken op verschillende gegevensbe
schermingsrechten. Meer informatie overgege
vensbescherming en uw gegevensbeschermings‐
rechtenkunt u vinden op de website van de
fabrikant of verkrijgen als onderdeel van de
Algemene aanwijzingen 39
betreffende diensten en serviceaanbiedingen.
Daar vindt u ook de contactgegevens van de
fabrikant en zijn functionaris voor gegevensbe‐
scherming.
Gegevens die alleen lokaal in de auto zijn opge‐
slagen kunt u met deskundige ondersteuning,
bijvoorbeeld in een werkplaats, eventueel tegen
vergoeding laten uitlezen.
Auteursrecht
Meer informatie over de licenties van de
gebruikte vrije en open source software in uw
auto vindt u op de gegevensdrager in uw map
met voertuigdocumentatie en bijgewerkt op
internet onder:
https://www.mercedes-benz.com/opensource
40 Algemene aanwijzingen
Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veiligheids‐
systeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende com‐
ponenten:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitjesbevestigingssysteem
RKinderzitjebevestigingen
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval
mogelijk contact van de inzittenden met delen
van het interieur vermijden. Bovendien kan het
veiligheidssysteem bij een ongeval de belastin‐
genvoor de inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijkvan de herkende ongevalssituatie
vormen gordelspanners en/of airbags een aan‐
vulling op de correct omgegespte veiligheidsgor‐
del. De gordelspanners en/of airbags worden
niet bij elk ongeval geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
een voor Mercedes-Benz-auto's geschikt aan‐
vullend veiligheidssysteem worden beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon‐
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie vol‐
ledig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en
airbags in het algemeen geen bescherming
tegenvoorwerpen die van buitenaf de auto bin‐
nendringen. Ook het risico vanverwondingen
door de zich ontplooiende airbag kan niet volle‐
dig worden uitgesloten.
Beperking van het beschermingspotentieel
van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door wijzigingen aan het veiligheids‐
systeem
Door veranderingen aan het veiligheidssys‐
teem kan dit de inzittenden niet meer zoals
bedoeld beschermen.
#Nooit onderdelen van het veiligheids‐
systeem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en
elektronische onderdelen of de soft‐
ware daarvan uitvoeren.
Wanneer de auto moet worden aangepast aan
een persoon met een lichamelijke handicap,
wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Mercedes-Benz adviseert om voertuigaanpassin‐
gente gebruiken die Mercedes-Benz voor uw
auto heeft goedgekeurd.
Veiligheid voor inzittenden 41
Bedrijfsklare status van het veiligheidssys‐
teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6tijdens de
zelfdiagnose branden. Deze dooft uiterlijk enkele
seconden na het startenvan de auto. De onder‐
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont
een storing
In de volgende gevallen is een storing van het
veiligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings‐
lampje veiligheidssysteem 6continu of
herhaaldelijk branden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van het vei‐
ligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kun‐
nen onbedoeld worden geactiveerd of bij een
ongeval niet zoals bedoeld worden geacti‐
veerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten con‐
troleren en repareren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Werking van het veiligheidssysteem bij een
ongeval
De werking van het veiligheidssysteem is afhan‐
kelijk van de bepaalde zwaartevan de botsing en
de verwachte aard van het ongeval:
RFrontale aanrijding
RAanrijding van achteren
RAanrijding van opzij
ROver de kop slaan
De activeringsdrempels voor de onderdelen van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil‐
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure heeft een anticiperend karakter. De
activering van de onderdelen van het veiligheids‐
systeem moet tijdig, aan het begin van het onge‐
val, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een air‐
bagactivering. Ze geven daarvoor ook geen indi‐
catie.
De auto kan behoorlijkworden vervormd zonder
dat een airbag wordtgeactiveerd. Dit is het geval
als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen
worden geraakt en geen grotevertraging van de
auto wordtgehaald. Omgekeerd kan een airbag
worden geactiveerd, hoewel de auto slechts
gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer
stijve onderdelen van de auto, zoals langsdra‐
gers,worden getroffen, kan de vertraging van de
auto daardoor groot genoeg zijn.
42 Veiligheid voor inzittenden
Afhankelijkvan de herkende activeringssituatie,
kunnen de onderdelen van het veiligheidssys‐
teem onafhankelijk van elkaar worden geacti‐
veerd:
RGordelspanner: Frontale aanrijding, aanrij‐
ding van achteren, aanrijding van opzij, over
de kop slaan
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Fron‐
tale aanrijding
RKneebag: Frontale aanrijding
RSidebag: Aanrijding van opzij
RMiddenairbag: Aanrijding van opzij, over de
kop slaan
RWindowbag: Aanrijding van opzij, over de kop
slaan, frontale aanrijding
RBeltbag: Frontale aanrijding
RPRE-SAFE®impuls zijkant: Aanrijding van
opzij
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
correcte status van de passagiersairbag contro‐
leren (/pagina 54).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten ver‐
vangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geacti‐
veerd.
Als een gordelspanner of airbag wordtgeacti‐
veerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij‐
komen:
RDe knal heeft over het algemeen geen nega‐
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het alge‐
meen niet schadelijk voor de gezondheid,
maar kan bij personen met astma of ademha‐
lingsmoeilijkheden kortstondige ademha‐
lingsmoeilijkheden veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet
u de auto direct verlaten of een zijruit ope‐
nen om ademhalingsmoeilijkheden te voorko
men.
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veiligheids‐
gordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit
altijd correct omgespen. Alleen een correct
omgegespte veiligheidsgordel kan adequaat
beschermingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij verkeerd omgegespte veiligheids‐
gordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Veiligheid voor inzittenden 43
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei‐
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin‐
genverwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding
hebben.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de cor‐
recte stand van de bestuurdersstoel en het
instellen van de stoelen in acht nemen
(/pagina 111 ).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragen
veiligheidsgordel zijn beschermingspotentieel
kan behalen, moet elke inzittende de volgende
aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en niet ver‐
draaid tegen het lichaam aan liggen.
RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder en zo diep mogelijktegen
de heup aan lopen.
RDe schoudergordel mag niet de hals raken en
ook niet onder de arm of achter de rugwor‐
den doorgevoerd.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.
RDe heupgordel indien mogelijk omlaag tegen
de heup aan drukken en met de schouder‐
gordel straktrekken. De heupgordel mag
nooit over buik of onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop let‐
ten.
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken. Nooit een baby of een
kind op de schoot van een inzittende meene‐
men.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen. Voor het beveiligen vanvoorwer‐
pen, bagage of lading altijd de aanwijzingen
met betrekking tot het beladen van de auto
in acht nemen (/pagina 138).
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer‐
pen tussen een persoon en de zitting bevin‐
den, zoals een kussen.
Als een kind in de auto meerijdt, ook altijd de
aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij "Kin‐
deren in de auto" in acht nemen
" (/pagina 60).
Beperking van het beschermingspotentieel
van de veiligheidsgordel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg ver‐
ticale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daar‐
bij letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg
verticale stand staan en de schouder‐
44 Veiligheid voor inzittenden
gordel moet over het midden van de
schouder lopen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar zonder aanvullend veiligheidssys‐
teem voor kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei‐
ligheidsgordel niet zonder geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen correct omges‐
pen.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen beveiligen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door geblokkeerd gordelslot en gor‐
delverankering
Als voorwerpen naast de voorstoel het gor‐
delslot of de verschuifbare gordelverankering
bij de voorstoel blokkeren, wordt de werking
van de gordelspanner nadelig beïnvloed.
#Voor aanvang van de rit controleren of
zich geen voorwerpen bij het gordelslot
of tussen de voorstoel en het portier
bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door beschadigde of gewijzigde veilig‐
heidsgordels
Veiligheidsgordels kunnen met name in de
volgende situaties mogelijk geen bescher‐
ming bieden:
RDe veiligheidsgordel is beschadigd, gewij‐
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd.
RHet gordelslot is beschadigd of sterk ver‐
vuild.
REr zijn wijzigingen aan gordelspanners,
gordelverankeringen of gordeloprolauto‐
maten uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook onzichtbaar worden beschadigd, bijvoor‐
beeld door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld
werken.
#Nooit wijzigingen aan het veiligheidsgor‐
delsysteem uitvoeren, bijvoorbeeld vei‐
ligheidsgordels, gordelsloten, gordel‐
spanners, gordelverankeringen en gor‐
deloprolautomaten.
#De veiligheidsgordels moeten onbe‐
schadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels
te gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Veiligheid voor inzittenden 45
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door pyrotechnisch geactiveerde
gordelspanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel‐
spanners werken niet meer en kunnen
daarom niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel‐
spanners direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door
bekneld rakenvan de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet
volledig is opgerold, kan hij in het portier of
in het stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig‐
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Informatie over de beltbag in de veiligheids‐
gordel achterin
Een veiligheidsgordel achterin met beltbag is te
herkennen aan het opschrift BELTBAG.
De beltbag vergroot bij activering het steunvlak
op de borstkasvan de inzittende.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet goedgekeurd kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem
De beltbag kan bij een ongeval een niet voor
de beltbag goedgekeurd of niet toegelaten
kinderzitjesbevestigingssysteem beschadi‐
gen.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede‐
nen alleen een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem te gebruiken, dat Mercedes-Benz in
combinatie met een beltbag heeft getest en
goedgekeurd.
Informatie over kinderzitjesbevestigingssyste‐
men (/pagina 63).
Veiligheidsgordel omgespen en instellen
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar
buiten wordtgetrokken, blokkeert de gordelo‐
prolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
Auto's met verlichte designgordelsloten: Het
verlichte gordelslot vergemakkelijkt in bepaalde
situaties het omgespen van de veiligheidsgordel,
bijvoorbeeld in ongunstige lichtomstandigheden.
%De verlichting van het gordelslot is geen indi‐
catie voor een correcte werking van het gor‐
delslot.
46 Veiligheid voor inzittenden
#De gordelslottong 2van de veiligheidsgor‐
del altijd in het bij de zitplaats behorende
gordelslot 1vergrendelen.
#Met de gordelgeleidingontgrendeling inge‐
drukt de gordeldoorvoeropening 3in de
gewenste stand schuiven.
#De gordelgeleidingontgrendeling loslaten en
controleren dat de gordeldoorvoeropening
3vergrendelt.
%Alleen een correct omgegespte veiligheids‐
gordel kan adequaat beschermingspotentieel
bieden. De aanwijzingen met betrekking tot
het omgespen van de veiligheidsgordel in
acht nemen (/pagina 43).
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner en sidebags bij onbezette passa‐
giersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner en de sidebag worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Functie van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®:Nadat een veiligheids‐
gordel voorin is omgegespt, kan automatisch
een gordelaanpassing met een bepaalde terug‐
trekkracht plaatsvinden. De veiligheidsgordel
daarbij niet vasthouden.
De gordelaanpassing kan via het multimediasys‐
teem worden in- of uitgeschakeld
(/pagina 47).
Gordelaanpassing via het multimediasys‐
teem in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Inzittendenbescherming
#De gordelaanpassing in- of uitschakelen.
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de
gordelslottong teruggeleiden.
Werking van de gordelwaarschuwing voor
bestuurder en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel
üop het bestuurdersdisplay maakt u erop
attent dat alle inzittenden de veiligheidsgordel
correct moeten omgespen.
Veiligheid voor inzittenden 47
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuur‐
der en passagier de veiligheidsgordel hebben
omgegespt.
Functie van de statusindicatie veiligheids‐
gordels achterin
De statusindicatie veiligheidsgordels achterin is
alleen in bepaalde landen beschikbaar.
Als het contact is ingeschakeld toont de status‐
indicatie veiligheidsgordels achterin gedurende
een bepaalde tijd, welke veiligheidsgordel ach‐
terin niet is omgegespt.
De status van de veiligheidsgordel achterin is te
herkennen aan de kleur van het symbool op het
bestuurdersdisplay:
RGrijs: Er is geen gordelslottong van een veilig‐
heidsgordel achterin in het bij de zitplaats
behorende gordelslot vergrendeld.
RGroen: De gordelslottong van een veiligheids‐
gordel achterin is in het bij de zitplaats beho‐
rende gordelslot vergrendeld.
Elke inzittende moet de veiligheidsgordel
voor aanvang van de rit altijd correct omges‐
pen.
RRood: Een inzittende achterin heeft het gor‐
delslot via de ontgrendelingsknop ontgren‐
deld en heeft dus de veiligheidsgordel moge‐
lijk niet correct om.
Indien een inzittende achterin de veiligheidsgor‐
del losmaakt, wordt de statusindicatie veilig‐
heidsgordel achterin opnieuw weergegeven.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
Airbags
Overzicht van de airbags
Bestuurders-/passagiersstoel:
1Kneebag
2Bestuurdersairbag
3Passagiersairbag
4Windowbag
5Sidebags
6Middenairbag1
1) Alleen voor bepaalde landen.
48 Veiligheid voor inzittenden
Zitplaatsen achterin:
4Windowbag
7Sidebags
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG. Bij bepaalde airbags
wijst bovendien een pijlsymbool Mnaar de
inbouwplaats.
Een airbag kan bij activering het beschermings‐
potentieel voor de betreffende inzittende vergro‐
ten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
RKneebag: Bovenbeen, knie en onderbeen
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Hoofd
en borstkas
RWindowbag: Hoofd
RSidebag: Borstkas, voorin ook voor het bek‐
ken
RMiddenairbag: Hoofd en borstkas
Informatie met betrekking tot de kinderzit‐
jesbevestigingssystemen op de passagiers‐
stoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders‐
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval
door de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzit‐
jesbevestigingssysteem op een stoel met
INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken,
want dat kanvoor het kind DODELIJKE of
ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen
(/pagina 76). Beslist ook de aanwijzingen
met betrekking tot naar achteren of naar voren
gerichte kinderzitjesbevestigingssystemen op de
passagiersstoel in acht nemen.
Informatie over de automatische uitschake‐
ling van de passagiersairbag
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
correcte status van de passagiersairbag contro‐
leren (/pagina 54).
*AANWIJZING Bij onbezette passagiers‐
stoel beslist in acht nemen
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde
de onderdelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voor‐
werpen geplaatst.
Veiligheid voor inzittenden 49
RDe gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del is bij onbezette passagiersstoel in het
gordelslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie
kan de windowbag aan passagierszijde worden
geactiveerd. Het activeren is onafhankelijk van
of de passagiersstoel wel of niet bezet is.
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als wordt afgewekenvan de correcte zitposi‐
tie, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Elke inzittende moet de volgende punten in
acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
In het bijzonder erop letten, dat bij zwan‐
gere vrouwen de heupgordel nooit over
buik of onderlichaam loopt.
RDe correcte zitpositie innemen en de
grootst mogelijke afstand tot de airbags
aanhouden.
RDe volgende aanwijzingen in acht nemen.
#Altijd controleren of zich geen voorwer‐
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tre‐
dende airbag te vermijden moet elke inzittende
met name de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen, de bestuurders- en passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/pagina 111 ).
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
het portier of de zijruit leunen. Anders
bevindt u zich in het ontplooiingsgebied van
de airbags.
RDe voeten moeten zich altijd op de vloer
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op de
cockpit leggen. Anders bevinden uw voeten
zich in het ontplooiingsgebied van de airbag.
50 Veiligheid voor inzittenden
RWanneer kinderen in de auto worden meege‐
nomen, de aanvullende aanwijzingen in acht
nemen (/pagina 60).
RVoorwerpen altijd correct opbergen en bevei‐
ligen.
Voorwerpen in het interieur kunnen het correct
functioneren van een airbag in gevaar brengen.
Elke inzittende moet altijd met name de vol‐
gende punten in acht nemen:
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel
en het portier als ook de deurstijl (B-stijl) lig‐
gen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kle‐
dinghangers aan handgrepen of kledinghaken
hangen.
REr mogen geen accessoires zoals mobiele
navigatiesystemen, mobiele telefoons of
bekerhouders in het ontplooiingsgebied van
een airbag zijn aangebracht, bijvoorbeeld op
de cockpit, aan portieren, zijruiten of zijbe‐
kledingen.
Bovendien mag geen aansluitkabel, span‐
band of bevestigingsriem in het ontplooiings‐
gebied van een airbag lopen of worden
bevestigd. Altijd de montagehandleiding van
de fabrikant van het accessoire in acht
nemen, in het bijzonder ook de aanwijzingen
met betrekking tot een geschikte montage‐
plaats.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk‐
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Beperking van het beschermingspotentieel
van de airbags
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door wijzigingen aan de afdekking van
een airbag
Als u de afdekking van een airbag wijzigt of
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers,
hierop aanbrengt, kan de airbag niet meer
zoals bedoeld functioneren.
#Nooit de afdekking van een airbag ver‐
anderen en geen voorwerpen erop aan‐
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG (/pagina 48).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe‐
zen
Door ongeschikte stoelhoezen kunnen de air‐
bags de inzittenden niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Bovendien kan de werking van de automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag
nadelig worden beïnvloed.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreffende
stoel heeft goedgekeurd.
Veiligheid voor inzittenden 51
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van de sen‐
soren in de portierbekleding
Door wijzigingen of ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden aan portieren of portierbe‐
kledingen en door beschadigde portieren kan
de airbag niet meer zoals bedoeld werken.
#Nooit de portieren of delen waarvan
wijzigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por‐
tierbekledingen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer.
#Om een geactiveerde airbag te vervan‐
gen, de auto naar een gekwalificeerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
Status van de passagiersairbag
Functie van de automatische uitschakeling
van de passagiersairbag
De automatische uitschakeling van de passa‐
giersairbag kan herkennen of een persoon op de
passagiersstoel zit of dat een kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem op de stoel is gemonteerd. Dien‐
overeenkomstig wordt de passagiersairbag in- of
uitgeschakeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders‐
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys‐
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders‐
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor
zorgen dat er geen voorwerpen onder
de bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de volgende pun‐
ten in acht nemen:
ROp een correcte plaatsing van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem letten
(/pagina 64).
RBeslist de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
RNooit voorwerpen onder of achter het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem leggen, zoals een
kussen.
RDe zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
RHet draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
RDe leuning van een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa‐
giersstoel aan liggen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet het dak raken of door de hoofdsteun
worden belast. De rugleuninghoek en de
52 Veiligheid voor inzittenden
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig
aanpassen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen tussen
zitvlak en kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem kunnen de wer‐
king van de automatische uitschakeling van
de bijrijdersairbag verstoren.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem moet volledig op het
zitvlak van de bijrijdersstoel rusten.
#De leuning van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet
zo volledig mogelijk tegen de rugleuning
van de bijrijdersstoel aan liggen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol‐
gende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/pagina 43).
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
Anders kan de passagiersairbag abusievelijk
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de vol‐
gende gevallen:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak
ontlast.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij uitgeschakelde passa‐
giersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitge‐
schakeld .
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeldmet delen van het interieur in
aanraking komen, in het bijzonder als hij
dicht op het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zor‐
gen dat:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel correct is en dat de pas‐
sagiersairbag overeenkomstig de persoon
op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld
is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor‐
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Wanneer de passagiersstoel bezet is, vindt na de
zelfdiagnose van de automatische uitschakeling
van de passagiersairbag de classificatie van de
persoon of het kinderzitjesbevestigingssysteem
op de passagiersstoel plaats. De PASSENGER
Veiligheid voor inzittenden 53
AIR BAG controlelampjes geven de status van de
passagiersairbag weer.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de wer‐
king van de controlelampjes PASSENGER AIR
BAG in acht nemen (/pagina 54).
Functie van de PASSENGER AIR BAG contro‐
lelampjes
Zelfdiagnose van de automatische uitschake‐
ling van de passagiersairbag
Bij ingeschakeld contact branden beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF tijdens
de zelfdiagnose tegelijkertijd.
Na de zelfdiagnose wordt de status van de pas‐
sagiersairbag via de controlelampjes PASSEN‐
GER AIR BAGweergegeven:
RON brandt: De passagiersairbag kan tijdens
een ongevalgeactiveerd worden.
Na 60 seconden dooft het controlelampje.
RON en OFF zijn gedoofd: De passagiersair‐
bag kan tijdens een ongeval geactiveerd wor‐
den.
ROFF brandt: De passagiersairbag is uitge‐
schakeld. Hij wordt bij een ongeval niet geac‐
tiveerd.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON
gedoofd is, geeft alleen het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF de status van de passa‐
giersairbag aan. Het controlelampje PASSENGER
AIR BAG OFF kan continu branden of gedoofd
zijn.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF en het waarschuwingslampje veiligheidssys‐
teem 6tegelijkertijd branden, mag niemand
de passagiersstoel gebruiken. in dit geval ook
geen kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel monteren. De automatische uitscha‐
keling van de passagiersairbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controleren en
repareren.
Statusindicatie
Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
correcte status van de passagiersairbag contro‐
leren.
Na de montage van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op
de passagiersstoel: PASSENGER airbag OFF
moet continu branden.
54 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen
(/pagina 76).
Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en het postuur van het kind kan het contro‐
lelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn.
In dit geval mag het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet op de passa‐
giersstoel worden gemonteerd.
In plaats daarvan het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op een geschikte
zitplaats achterin aanbrengen.
Na montage van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF kan con‐
tinu branden of gedoofd zijn, afhankelijk van het
kinderzitjesbevestigingssysteem en het postuur
van het kind. Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerde plaatsing van het naar
vorengerichte kinderzitjesbevestigings‐
systeem
Als een kind in een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers‐
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel
te dicht bij de cockpit wordtgeplaatst, kan
het kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur
in aanraking komen, als het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
RDoor de airbag worden geraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk
naar achteren plaatsen en de zitting‐
hoogteverstelling in de laagste stand
zetten. Daarbij altijd de correcte ligging
van de schoudergordel vanaf de gordel‐
doorvoeropening van de auto naar de
schoudergordelgeleiding van het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem in acht
Veiligheid voor inzittenden 55
nemen. De schoudergordelband moet
vanaf de gordeldoorvoeropening naar
voren en omlaag verlopen. Indien nodig
de gordeldoorvoeropening en de passa‐
giersstoel overeenkomstig instellen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen
(/pagina 76).
Er zit een persoon op de passagiersstoel:
PASSENGER AIR BAG OFF kan continu branden
of gedoofd zijn, afhankelijk van het postuur van
de persoon.
Een persoon op de passagiersstoel moet altijd
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel bezet is door
een volwassene of een persoon met overeen‐
komstig postuur, moet het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn. Hier‐
mee wordt aangegeven dat de passagiersair‐
bag geactiveerd is.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt, mag een volwassene of
een persoon met overeenkomstig postuur de
passagiersstoel niet gebruiken.
In plaats daarvan een zitplaats achterin
gebruiken.
RWanneer de passagiersstoel bezet is door
een persoon met een klein postuur (bijvoor‐
beeld een tiener of een kleine volwassene),
brandt het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF afhankelijk van het classificatiere‐
sultaat continu of is het gedoofd.
-PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd: De
passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren zetten of voor de persoon met klein
postuur een zitplaats achterin gebruiken.
-PASSENGER AIR BAG OFF brandt continu:
De persoon met klein postuur mag de
passagiersstoel niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij brandend PASSENGER
AIR BAG OFF-controlelampje
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de zelfdiagnose nog steeds brandt, is
de passagiersairbag uitgeschakeld.
Bij bezette passagiersstoel altijd het vol‐
gende controleren:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel moet correct zijn en de
passagiersairbag moet overeenkomstig
de persoon op de passagiersstoel in- of
uitgeschakeld zijn.
RDe persoon moet correct zitten en de vei‐
ligheidsgordel correct hebben omge‐
gespt.
RDe passagiersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel (/pagina 76)
56 Veiligheid voor inzittenden
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem (/pagina 64)
PRE-SAFE®systeem
Functie van PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
De PRE-SAFE®kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®onafhankelijk van elkaar worden geno‐
men:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met schuifdak: Het schuifdak slui‐
ten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger
zitpositie van de passagiersstoel instellen.
RAuto's met geheugenfunctie achterin: Een
gunstiger zitpositie van de buitenste zitplaat‐
sen achterin instellen.
RAuto's met multicontourstoel: De lucht‐
druk in de zijkanten van de rugleuning verho‐
gen.
RPRE-SAFE®Sound: Kan het eigen bescher‐
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen in de beenruimte of achter de
stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem
ongedaan maken
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Als de gordelvoorspanning niet afneemt, de
rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
Functie van PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
De PRE-SAFE®PLUS kan een dreigende aanrij‐
ding herkennen, met name een aanrijding van
achteren, en neemt preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden. Deze maatrege‐
len kunnen een dreigend ongeval niet voorko
men.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®PLUS onafhankelijk van elkaar worden
genomen:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RAlarmknipperlichtinstallatie achter met een
verhoogde frequentie inschakelen.
RRemdruk verhogen als de auto stilstaat. Deze
remingreep wordt bij het wegrijden automa‐
tisch beëindigd.
Veiligheid voor inzittenden 57
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Systeemgrenzen
Het systeem neemt in de volgende situaties
geen maatregelen:
Rbij achteruitrijden
of
Rbij het rijden met een aanhangwagen en drei‐
gende aanrijding van achteren
Het systeem voert in de volgende situaties geen
remingreep uit:
Rtijdens het rijden
of
Rbij het in- of uitparkeren met de actieve par‐
keerassistent
Werking van PRE-SAFE®impuls zijkant
De PRE-SAFE®impuls zijkant kan bij herkenning
van een dreigende aanrijding van opzij het
bovenlichaam van de voorste inzittenden tijdelijk
naar het midden van de auto verplaatsen. Daar‐
toewordt aan de zijde van het ongeval zeer snel
een luchtkamer in de buitenste zijkant van de
rugleuning opgeblazen. De afstand tussen het
portier en de inzittende kan daardoor worden
vergroot.
Wanneer de PRE-SAFE®impuls zijkant is geacti‐
veerd of een storing vertoont, wordt de display‐
melding PRE-SAFE impuls zijkant functioneert
niet zie handleiding weergegeven
(/pagina 504).
Automatische maatregelen na een ongeval
Afhankelijk van de soort en de ernst van het
ongeval, en afhankelijk van de uitrusting van de
auto,kunnen bijvoorbeeld de volgende maatre‐
gelen worden gestart:
RAutomatisch remmen (multicollision brake)
RAlarmknipperlichtinstallatie inschakelen
RAutomatische noodoproep activeren
(/pagina 349)
RMotor afzetten
Het contact uit- en weer inschakelen om de
auto opnieuw te starten (/pagina 194).
Afhankelijkvan de soort en de ernst van het
ongeval kan de auto mogelijk niet meer wor‐
den gestart.
RBrandstoftoevoersysteem uitschakelen
RPortieren ontgrendelen
RZijruiten laten zakken
RNoodhulp weergeven op het centraal display
RInterieurverlichting inschakelen
Werking van de multicollision brake
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan de multi‐
collision brake de ernst van een tweede ongeval
verlagen of deze zelfs vermijden.
Wanneer een ongevalwordt herkend, kan de
multicollision brake een automatische remming
activeren. Wanneer de auto totstilstand is geko
men, wordt de parkeerrem automatisch inge‐
schakeld.
De bestuurder kan de automatische remming
afbreken door de volgende acties uit te voeren:
RSterkerremmen dan de automatische rem‐
ming.
RHet gaspedaal krachtig geheel indrukken.
58 Veiligheid voor inzittenden
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Altijd in acht nemen wanneer kinderen meer‐
ijden
%Beslist ook de van de situatie afhankelijke
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. U
kunt zo mogelijke risico's herkennen en
gevarenvermijden wanneer kinderen meerij‐
den (/pagina 60).
Consequent zijn
Besef dat nalatigheid bij het beveiligen van kin‐
deren in kinderzitjesbevestigingssystemen ern‐
stige gevolgen kan hebben. Wees altijd conse‐
quent en beveilig kinderen voor iedere rit zorg‐
vuldig.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan twaalf jaar
of kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem (/pagina 64).
Uit de ongevallenstatistieken blijkt, dat kinderen
die op de zitplaatsen achterin zijn beveiligd, veili‐
ger zijn dan kinderen die op de voorstoel zijn
beveiligd. Daarom adviseert Mercedes-Benz
dringend het kinderzitjesbevestigingssysteem bij
voorkeur op een zitplaats achterin te monteren.
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor‐
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar vorengericht kinderzitje
REen stoelverhoging met leuning en gordelge‐
leidingen
Mercedes-Benz adviseert een stoelverhoging
met rugleuning te gebruiken.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de
lengte.
De wetten en voorschriften in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif‐
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet vol‐
gens de geldende testvoorschriften en richtlijnen
toegestaan zijn; dit controleren. Meer informatie
is verkrijgbaar in een gekwalificeerde werk‐
plaats. Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens deze UNECE-normen
worden gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
temen)
Veiligheid voor inzittenden 59
Informatie met betrekking tot de toelatingscate‐
gorieën voor kinderzitjesbevestigingssystemen
en de opgaven op het goedkeuringslabel
(/pagina 65).
Risico herkennen, gevaar vermijden
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rde ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeugels
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Rde TopTether-verankeringen
Bij voorkeur een ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem monteren.
De eenvoudige montage aan de bevestigingsbeu‐
gels van de auto kan het risico van een verkeerd
gemonteerd kinderzitjesbevestigingssysteem
reduceren.
Als het kind met de geïntegreerde veiligheidsgor‐
del van het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem beveiligd is, beslist het gewicht
van het kind en het toegestaan totaalgewicht van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen (/pagina 69).
Voordeel van een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in een
geschikt naar achteren gericht kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
gevaltegengesteld aan de rijrichting en kijkt
naar achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief
zwakke nekspieren in verhouding tot de grootte
en het gewicht van hun hoofd. In een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan
het gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij
een ongeval worden gereduceerd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd cor‐
rect bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
Het kind kan niet zoals bedoeld worden
beveiligd of worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem en de gebruiksmogelijk‐
heden in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem moet op de zit‐
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen onder of achter het
kinderzitjesbevestigingssysteem leggen,
zoals een kussen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen
alleen met de bijgeleverde originele
hoezen gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi‐
nele hoezen vervangen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door niet-vastgezette kin‐
derzitjesbevestigingssystemen in de auto
Als het kinderzitjesbevestigingssysteem ver‐
keerd gemonteerd of niet vastgezet is, kan
het loskomen.
60 Veiligheid voor inzittenden
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan
rondslingeren en inzittenden raken.
#Ook niet gebruikte kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen altijd correct monteren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem en de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen:
-ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de zitplaats achterin inbou‐
wen (/pagina 69).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 74).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de passagiersstoel
bevestigen (/pagina 77). De speci‐
fieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar vorengerichte kin‐
derzitjesbevestigingssystemen in acht
nemen (/pagina 76).
Bij een bezette passagiersstoel voor en
ook tijdens het rijden en afhankelijkvan
de situatie de correcte status van de pas‐
sagiersairbag controleren (/pagina 54).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RIndien aanwezig, TopTether tevens bevesti‐
gen.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veran‐
deren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door veranderingen aan het kinderzitjes‐
bevestigingssysteem
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan niet
meer naar behoren werken. Er bestaatver‐
hoogd gevaar voor letsel!
#Nooit een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem veranderen.
#Alleen accessoires aanbrengen die de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem specifiek voor dit kinder‐
zitjesbevestigingssysteem heeft goed‐
gekeurd.
Mercedes-Benz adviseert u voor het reinigen van
de door Mercedes-Benz geadviseerde kinderzit‐
jesbevestigingssystemen Mercedes-Benz-verzor‐
gingsmiddelen te gebruiken.
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssyste‐
men gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het gebruik van
beschadigde kinderzitjesbevestigingssys‐
temen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin‐
derzitjesbevestigingssystemen of hun beves‐
tigingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind wordt mogelijk niet tegengehouden.
Veiligheid voor inzittenden 61
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssystemen direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kin‐
derzitjesbevestigingssystemen direct bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren, voordat weer een kinderzit‐
jesbevestigingssysteem wordtgemon‐
teerd.
Direct invallend zonlicht vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door directe zonnestraling op
het kinderzitje
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem aan directe zonnestraling wordt bloot‐
gesteld, kunnen delen hiervan zeer heet wor‐
den.
Kinderen kunnen zich branden aan deze
delen, in het bijzonder aan metalen delen van
het kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem niet aan directe zon‐
nestraling wordt blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
beschermen, bijvoorbeeld met een
deken.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen als het aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
62 Veiligheid voor inzittenden
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen in het bijzonder kinde‐
ren langdurig aan hoge of lage temperatu‐
renworden blootgesteld, bestaat gevaar voor
letsel of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen
%Meer informatie over het correcte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-
Benz adviseert een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats.
Auto's met beltbag:
Als een kind op een van de buitenste zitplaatsen
achterin in een kinderzitjesbevestigingssysteem
wordt beveiligd, beslist de volgende aanwijzingen
in acht nemen:
RAlleen een door Mercedes-Benz goedgekeurd
kinderzitjesbevestigingssysteem gebruiken.
-Gewichtsgroep 0, 0+ of 1: Het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem beslist aan de
ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesverankering
bevestigen.
-Gewichtsgroep II/III: Alleen de goedge‐
keurde kinderzitjes KIDFIX XP en AMG
KIDFIX XP gebruiken.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem met de ISOFIX- of i-Size-kin‐
derzitjesverankering bevestigen.
REen naar vorengericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem met de ISOFIX- of i-Size-kinder‐
zitjesverankering en indien aanwezig met de
TopTether-verankering bevestigen.
RDe aanwijzingen onder "Beltbag in de veilig‐
heidsgordel achterin" (/pagina 46) in acht
nemen.
Bevestiging met ISOFIX
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa
15 maanden)
Type1BABY SAFE plus
Grootteklasse E
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2B6 6 86 8224
1Fabrikant: Britax mer.. 2 Met kleurcode 9H95..
Gewichtsgroep I (9 tot18 kg en van circa
9 maanden tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Grootteklasse B1
Goedkeuring E1 04 301 133
Veiligheid voor inzittenden 63
Type1DUO plus
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1Fabrikant: Britax mer.. 2 Met kleurcode 9H95..
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de
zitplaats
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa
6 maanden) en gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg
en tot circa15 maanden)
Type1BABY SAFE plus II
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2A 000 970 38 02
1Fabrikant: Britax mer.. 2 Met kleurcode 9H95..
Gewichtsgroep I (9 tot18 kg en van circa
9 maanden tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1Fabrikant: Britax mer.. 2 Met kleurcode 9H95..
Gewichtsgroep II/III (15 tot 36 kg en van
circa 4 tot12 jaar)
Type1KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 49 02
Type1AMG KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 33 02
1Fabrikant: Britax mer.. 2 Met kleurcode 9H95..
Overzichtgeschikte zitplaatsen in de auto
voor het aanbrengen van een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem
Linker/rechter zitplaats achterin
Geprefereerd bevestigingssysteem:
®ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 67)
of
°i-Size kinderzitjebevestiging
(/pagina 68)
¯TopTether, indien aanwezig, eveneens
bevestigen (/pagina 71).
Alternatief bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 72)
Passagiersstoel
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 72)
64 Veiligheid voor inzittenden
Beslist in acht nemen:
RBij een bezette passagiersstoel voor en ook
tijdens het rijden en afhankelijkvan de situ‐
atie de correcte status van de passagiersair‐
bag controleren (/pagina 54).
RAanwijzingen met betrekking tot de automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag
in acht nemen (/pagina 52).
Middelste zitplaats achterin
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 72)
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens deze UNECE-normen
worden gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
temen)
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld
gegevens over de toelatingscategorie, gewichts‐
groep en het goedkeuringsnummer.
Afhankelijk van de toelatingscategorie van het
kinderzitjesbevestigingssysteem kunnen verdere
gegevens aanwezig zijn, zoals de ISOFIX-grootte‐
klasse.
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over‐
eenkomstig de overzichten met betrekking
tot de geschiktheid van de zitplaatsen voor
de bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
Veiligheid voor inzittenden 65
systemen op de met U, UF of IUF geken‐
merkte zitplaatsen worden gebruikt.
De kenmerking IUF heeft betrekking op
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van
de categorie "Universal". Deze kinderzitjes‐
bevestigingssystemen moeten bovendien
worden bevestigd met TopTether of steun‐
voet.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigings‐
systemen van de categorie "Semi-Universal"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
RAutospecifiek: Kinderzitjesbevestigingssys‐
temen van de categorie "autospecifiek"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
Toelatingscategorieën volgens UN-R129
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Ri‑Size: Kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "i‑Size" zijn toegestaan voor het
inbouwen in auto's met i‑Size-bevestigings‐
beugels. Ze kunnen overeenkomstig de over‐
zichten met betrekking tot de geschiktheid
van de zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen op de met
i‑U gekenmerkte zitplaatsen worden gebruikt.
Het kenmerk i‑U heeft betrekking op i‑Size
kinderzitjesbevestigingssystemen van de
categorie "Universal". Deze kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen moeten bovendien wor‐
den bevestigd met TopTether of steunvoet.
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht
nemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijn er
naar voren en/of naar achteren gerichte kinder‐
zitjesbevestigingssystemen. Het gebruik kan
beperkt zijn voor bepaalde zitplaatsen:
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van een ISOFIX-kinderzitjesbevestiging‐
systeem (/pagina 67)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssyste‐
men (/pagina 68)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti‐
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen
die met de veiligheidsgordels worden beves‐
tigd (/pagina 72)
66 Veiligheid voor inzittenden
Kinderzitjesbevestigingssysteem met ISOFIX
of i-Size op de zitplaats achterin bevestigen
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestig‐
ingsystemen
ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigings‐
systeem voor speciale kinderzitjesbevestigings‐
systemen.
®Het symbool geeft de geschikte zitplaat‐
sen aan voor de bevestiging van een
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem
conform UN-R44 (/pagina 65).
Alleen kinderzitjesbevestigingssystemen
bevestigen, die conform UN-R44 overeen‐
komstig de volgende ISOFIX-tabellen zijn
goedgekeurd.
Babydraagzak
Grootteklasse
Systeem
Linker/rechter zit‐
plaats achterin
F– ISO/L1X
G– ISO/L2 X
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem
in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa 6
maanden)
Grootteklasse
Systeem
Linker/rechter zit‐
plaats achterin
E– ISO/R1 IL
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeen‐
komstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotype‐
lijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
vermeld.
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa15
maanden)
Grootteklasse
Systeem
Linker/rechter zit‐
plaats achterin
E– ISO/R1 IL
D– ISO/R2,
ISO/R2X
IL
C– ISO/R3 IL (1)
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeen‐
komstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotype‐
lijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
vermeld.
(1) Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de
grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaat‐
sen. Daarbij erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet
tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
Veiligheid voor inzittenden 67
Gewichtsgroep I (9–18 kg en circa 9 maan‐
den tot 4 jaar)
Grootteklasse
Systeem
Linker/rechter zit‐
plaats achterin
D– ISO/R2,
ISO/R2X
IL
C– ISO/R3 IL (1)
B– ISO/F2IUF
B1 ISO/F2XIUF
Grootteklasse
Systeem
Linker/rechter zit‐
plaats achterin
A– ISO/F3IUF
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeen‐
komstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotype‐
lijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
vermeld.
IUF Geschikt voor naar vorengerichte ISOFIX-kinderzitjesbevestig‐
ingsystemen van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
(1) Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de
grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaat‐
sen. Daarbij erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet
tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor
bevestiging van i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen
i‑Size is een gestandaardiseerd bevestigingssys‐
teem voor speciale kinderzitjesbevestigingssys‐
temen.
°Het symbool geeft de geschikte zitplaat‐
sen aan voor de bevestiging van een
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem
conform UN-R129 (/pagina 65).
Er mogen kinderzitjesbevestigingssyste‐
men worden bevestigd die conform UN-
R44 overeenkomstig de ISOFIX-tabellen
(/pagina 67) of conform UN-R129 over‐
eenkomstig de volgende i‑Size-tabel zijn
toegestaan.
68 Veiligheid voor inzittenden
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(ISO/R2, ISO/F2X, ISO/B2, ISO/B3)
Passagiersstoel Linker/rechter zit‐
plaats achterin
Xi‑U
X Niet geschikt voor een i-Size-
kinderzitjesbevestigingssys‐
teem van de categorie "Univer‐
sal".
i-U Geschikt voor een naar
voren of een naar achteren
gericht i-Size-kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem van de cate‐
gorie "Universal".
ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de zitplaats achterin inbouwen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het overschrijden van
het toegestaan totaalgewicht van kind en
kinderzitjesbevestigingssysteem
De ISOFIX‑ of i‑Size-kinderzitjesbevestigings‐
systemen kunnen overbelast raken en het
kind kan bijvoorbeeld bij een ongeval niet
meer worden tegengehouden.
#Als het kind en het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem samen meer dan 33 kg
wegen, alleen een ISOFIX‑ of een i‑Size-
kinderzitjesbevestigingssysteem gebrui‐
kenwaarbij het kind met de veiligheids‐
gordel van de zitplaats wordt beveiligd.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
tevens, indien aanwezig, met de Top
Tether-gordel vastzetten.
Altijd de gegevens over het gewicht van het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem in acht nemen:
Rin de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem
Rop een label aan het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem, indien aanwezig
Regelmatig controleren dat het toegestaan
totaalgewicht van kind en kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem wordt aangehouden.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem altijd het volgende in acht nemen:
OAltijd het toepassingsgebied en de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor bevestiging van
een kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 67)
of
i‑Size-kinderzitjesverankering
(/pagina 68)
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem in acht nemen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
®Bij de montage van een ISOFIX-kinderzit‐
jesbevestigingsysteem ook het volgende in acht
nemen:
OBij gebruik van een babyschaal van de
gewichtsgroep 0/0+ en een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssys‐
Veiligheid voor inzittenden 69
teem van de gewichtsgroep I op een zit‐
plaats achterin: De voorstoel zo instellen,
dat deze het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van de
gewichtsgroep I: Indien mogelijk de hoofd‐
steunen van de betreffende stoel uitbou‐
wen. Bovendien moet de leuning van het
kinderzitjesbevestigingssysteem zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de zit‐
plaats aan liggen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
OWanneer de hoofdsteun van het kinderzitje
in aangebrachte toestand in de auto niet
compleet kanworden uitgeschoven, leidt dit
tot een beperking in de maximale grootte-
instelling bij kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III.
Contact met het dak bij volledig uitgescho‐
ven en vergrendelde hoofdsteun leidt niet
tot een beperking tijdens het gebruik.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
°Bij de montage van een i‑Size-kinderzitjes‐
bevestigingssysteem ook het volgende in acht
nemen:
OBij gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem:
De voorstoel zo instellen dat deze het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem: Indien
mogelijk de hoofdsteunen van de betref‐
fende stoel uitbouwen. Bovendien moet de
leuning van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem zo volledig mogelijk tegen de rugleu‐
ning van de zitplaats aan liggen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
Voor iedere rit beslist controleren, dat het
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem of het
70 Veiligheid voor inzittenden
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem correct in
beide ISOFIX- of i‑Size-bevestigingsbeugels ver‐
grendeld is.
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig‐
heidsgordel van de middelste zitplaats bij
de montage van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem
#Controleren dat de veiligheidsgordel
niet bekneld raakt.
#De afdekking 1omhoogklappen.
#De lip aan de afdekking 1omhoogtrekken
en op het steunvlak plaatsen.
De afdekking 1blijft omhooggeklapt.
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem aan beide ISOFIX-bevestigings‐
beugels 2monteren.
#De afdekking 1omhoogklappen om deze te
sluiten.
#De lip van het steunvlak tillen en in de sleuf
tussen de rugleuning en de zitting teruggelei‐
den. Daarbij de bekledingsklep sluiten.
TopTether bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het instellen van de
stoel na montage van een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem
Auto's met elektrisch instelbare zitplaatsen
achterin:
Het volgende kangebeuren:
RDe TopTether-gordel kante los of te strak
worden gespannen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem kan
loskomen, verkeerd gepositioneerd of
beschadigd worden en dan niet zoals
bedoeld beschermen.
#Nooit de stoel verstellen nadat het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem is gemon‐
teerd.
¯Indien het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem van een TopTether-gordel voorzien
is:
TopTether kan het gevaar voor letsel ver‐
minderen. De TopTether-gordel biedt de
mogelijkheid voor een extra verbinding
tussen het met ISOFIX of met i‑Size
bevestigde kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en de auto.
#Indien nodig de hoofdsteun 1omhoog‐
schuiven (/pagina 124).
Veiligheid voor inzittenden 71
#De afdekking 2van de TopTether-veranke‐
ring 3verwijderen.
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem met TopTether inbouwen.
Daarbij de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
#De TopTether-gordel 4onder de hoofd‐
steun 1tussen de beide hoofdsteunstangen
doorvoeren.
#De TopTether-haak 5van de TopTether-
gordel 4zonder deze te verdraaien in de
TopTether-verankering 3bevestigen.
#De TopTether-gordel 4spannen. Daarbij de
montagehandleiding van de fabrikant van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
#Indien nodig de hoofdsteun 1omlaagschui‐
ven (/pagina 124). Erop letten dat de Top
Tether-gordel 4niet in het verloop wordt
gehinderd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel bevestigen
Aanwijzingen met betrekking tot de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen die met de
veiligheidsgordels worden bevestigd
Zitplaatsen achterin zonder beltbag
Gewichtsgroep 0: Tot10 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U
Middelste zitplaats achterin1U
Gewichtsgroep 0+: Tot13 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U
Middelste zitplaats achterin1U
Gewichtsgroep I: 9 tot18 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U
Middelste zitplaats achterin1U
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U
Middelste zitplaats achterin1U
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U
Middelste zitplaats achterin1U
1 Kinderzitjesbevestigingssystemen met steunvoet
zijn niet geschikt voor deze zitplaats.
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
72 Veiligheid voor inzittenden
Zitplaatsen achterin met beltbag
Gewichtsgroep 0: Tot10 kg
Linker/rechter zitplaats achterin X
Gewichtsgroep 0+: Tot13 kg
Linker/rechter zitplaats achterin X
Gewichtsgroep I: 9 tot18 kg
Linker/rechter zitplaats achterin X
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Linker/rechter zitplaats achterin L1
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Linker/rechter zitplaats achterin L1
1 Alleen de goedgekeurde kinderzitjes KIDFIX XP en
AMG KIDFIX XP gebruiken.
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadvi‐
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de
auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn aan‐
gegeven.
Auto's met beltbag: Als een kind op een van de
buitenste zitplaatsen achterin in een kinderzit‐
jesbevestigingssysteem wordt beveiligd, beslist
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RAlleen een door Mercedes-Benz goedgekeurd
kinderzitjesbevestigingssysteem gebruiken.
RDe aanwijzingen in "Overzicht van de geadvi‐
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen" in
acht nemen (/pagina 63).
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem met de ISOFIX- of i-Size-kin‐
derzitjesverankering bevestigen.
REen naar vorengericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem met de ISOFIX- of i-Size-kinder‐
zitjesverankering en indien aanwezig met de
TopTether-verankering bevestigen.
Aanwijzingen met betrekking tot de kinder‐
zitjesbevestigingssystemen op de passa‐
giersstoel
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel
moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen voor kinderzitjesbevestigingssyste‐
men op de passagiersstoel in acht nemen
(/pagina 77).
RDe specifieke aanwijzingen met betrekking
tot naar achteren en naar vorengerichte kin‐
derzitjesbevestigingssystemen in acht
nemen. Bij een bezette passagiersstoel voor
en ook tijdens het rijden en afhankelijkvan
de situatie de correcte status van de passa‐
giersairbag controleren (/pagina 54).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep 0: Tot10 kg
Passagiersairbag geactiveerd1X
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Veiligheid voor inzittenden 73
Gewichtsgroep 0+: Tot13 kg
Passagiersairbag geactiveerd 1X
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep I: 9 tot18 kg
Passagiersairbag geactiveerd 1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Passagiersairbag geactiveerd 1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
1 De zittinghoek zo instellen dat de voorsterand van
de zitting zich in de bovenste en de achtersterand
van de zitting zich in de onderste positie bevinden.
2 De auto is uitgerust met automatische uitschakeling
van de passagiersairbag: Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadvi‐
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de
auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn aan‐
gegeven.
UF: Geschikt voor naar vorengerichte kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen
Bij de montage van een kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem dat met de veiligheidsgordels
wordt bevestigd het volgende in acht nemen:
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 72).
OBij gebruik van een babyschaal van de
gewichtsgroep 0/0+ en een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssys‐
teem vangewichtsgroep I op een zit‐
plaats achterin: De voorstoel zo instellen,
dat deze het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem niet raakt.
74 Veiligheid voor inzittenden
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van
gewichtsgroep I: Indien mogelijk de hoofd‐
steunen van de betreffende stoel uitbou‐
wen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de zit‐
plaats achterin aan liggen.
OWanneer de hoofdsteun van het kinderzitje
in aangebrachte toestand in de auto niet
compleet kanworden uitgeschoven, leidt dit
tot een beperking in de maximale grootte-
instelling bij kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III.
Contact met het dak bij volledig uitgescho‐
ven en vergrendelde hoofdsteun leidt niet
tot een beperking tijdens het gebruik.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monte‐
ren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de zitplaats achterin rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar vorenverlopen.
Aanwijzingen voor auto's zonder automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag
Sticker zichtbaar bij geopend passagierspor‐
tier
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde
een speciale sticker op de cockpit.
Veiligheid voor inzittenden 75
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem altijd op een geschikte zit‐
plaats achterin inbouwen.
-Geschiktheid van zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen die met de veiligheidsgordels
worden bevestigd (/pagina 72)
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 74).
RAanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
(/pagina 76)
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
De specifieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar vorengerichte kinderzit‐
jesbevestigingssystemen in acht nemen
(/pagina 77).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde van
de zonneklep
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de passagiersairbag in acht
nemen:
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel
76 Veiligheid voor inzittenden
moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling van de passagiersairbag in acht
nemen (/pagina 52).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel moet altijd de passagiersairbag
uitgeschakeld zijn. Dit is alleen het geval als
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
continu brandt (/pagina 54).
RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de passagiersstoel bevesti‐
gen
Bij de montage van een geschikt kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel altijd
het volgende in acht nemen:
ODe aanwijzingen met betrekking tot naar
achteren en naar vorengerichte kinderzit‐
jesbevestigingssystemen op de passagiers‐
stoel in acht nemen (/pagina 76).
ODe montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 72).
OBij gebruik van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem van de groep
I: Indien mogelijk de hoofdsteunen van de
betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de
passagiersstoel aan liggen.
OWanneer de hoofdsteun van het kinderzitje
in aangebrachte toestand in de auto niet
compleet kanworden uitgeschoven, leidt dit
tot een beperking in de maximale grootte-
instelling bij kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III.
Contact met het dak bij volledig uitgescho‐
ven en vergrendelde hoofdsteun leidt niet
tot een beperking tijdens het gebruik.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
ONooit voorwerpen, zoals een kussen, onder
of achter het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren instellen en de stoel zo mogelijk in de
bovenste stand zetten.
Veiligheid voor inzittenden 77
#De zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
#De zittinghoek zo instellen dat de voorste
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achtersterand van de zitting zich in de
onderste positie bevindt.
#De rugleuning zo rechtop mogelijk instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monte‐
ren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
#Indien noodzakelijk de gordeldoorvoerope‐
ning en de passagiersstoel overeenkomstig
instellen.
Kinderbeveiligingen
Kinderslot voor achterportieren vergrende‐
len/ontgrendelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen in het bijzonder kinde‐
ren langdurig aan hoge of lage temperatu‐
renworden blootgesteld, bestaat gevaar voor
letsel of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
78 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen meerijden, kunnen deze
met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
#Wanneer kinderen meerijden, altijd de
aanwezige kinderbeveiligingen active‐
ren.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Kindersloten zijn aanwezig voor de achterportie‐
ren en de zijruiten achterin.
Auto's voor het Verenigd Koninkrijk: De belang‐
rijke veiligheidsaanwijzingen in het hoofdstuk
"Aanwijzingen met betrekking tot de extra por‐
tiervergrendeling" in acht nemen.
Het kinderslot in de achterportieren vergrendelt
elk portier afzonderlijk. Dit kan dan niet meer
van binnenuit worden geopend.
#De hendel in de richting van de pijl 1(ver‐
grendelen) of 2(ontgrendelen) indrukken.
#Vervolgens de werking van het kinderslot
controleren.
Kinderslot voor zijruiten achterin vergrende‐
len/ontgrendelen
Veiligheid voor inzittenden 79
#Vergrendelen/ontgrendelen: De toets2
indrukken.
De zijruit achterin kan op de volgende manie‐
renworden geopend of gesloten:
RHet controlelampje 1brandt: Met de
schakelaar op het bestuurdersportier
RHet controlelampje 1is gedoofd: Met
de schakelaar op het betreffende achter‐
portier of het bestuurdersportier
Als het kinderslot is geactiveerd, is de bediening
achterin geblokkeerd voor:
Rde zijruiten achterin
Rde instelling van de passagiersstoel vanuit
achterin
Rde rolzonneschermen
-van de zijruiten achterin
-van de achterruit
-in het dak
Aanwijzingen met betrekking tot huisdieren
in de auto
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door onbewaakte, niet vast‐
gezette dieren in het voertuig
Als dieren zonder toezicht of los in het voer‐
tuig worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld
toetsen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen de dieren bijvoorbeeld:
RUitrustingen van het voertuig activeren en
bijvoorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remma‐
noeuvres door het voertuig worden geslin‐
gerd en daarbij inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in het voer‐
tuig laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een
geschikte transportbox.
80 Veiligheid voor inzittenden
Sleutel
Overzicht sleutelfuncties
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleu‐
tel door magnetische velden
#De sleutels uit de buurt vansterke mag‐
netische velden houden.
Voertuigsleutel
1Controlelampje
2Vergrendelen
3Ontgrendelen (met voelhulp)
4Kofferdeksel openen en sluiten
%Wanneer het controlelampje 1bij het
indrukken van de toetsÜof sniet
gaat branden, is de batterij bijna leeg of
eventueel ontladen. De batterij zo snel
mogelijkvervangen.
De batterijvan de sleutelvervangen
(/pagina 84).
Openen en sluiten 81
Met de sleutel worden de volgende onderdelen
ver- en ontgrendeld:
RPortieren
RTankdopklep
RKofferdeksel
Als de auto niet binnen circa 40 seconden na het
ontgrendelen wordtgeopend, wordt deze weer
vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara‐
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
Controlelampje van de autovergrendeling
Bij het vergrendelen van de auto van buitenaf
knippert het controlelampje 1in de bekleding
aan bestuurderszijde. Als de auto van binnenuit
of tijdens het rijden wordtvergrendeld, blijft het
controlelampje 1gedoofd.
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten
#Het Akoestisch sluitsignaal in- of uitschake‐
len.
%Het volgende in acht nemen:
De geselecteerde instelling van het akoes‐
tisch sluitsignaal dient in overeenstemming
te zijn met de betreffende nationale ver‐
keersregels. In sommige landen, waaronder
Duitsland, is het gebruik van het akoestisch
sluitsignaal wettelijk niet toegestaan (in
Duitsland conform §16 Abs. 1 en §30 Abs. 1
StVO). De bestuurder van de auto dient zich
aan de voorschriftente houden. In landen
waar het gebruik van deze functie niet is toe‐
gestaan, is deze functie in uw auto niet geac‐
tiveerd en mag ook niet worden geactiveerd.
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen
82 Openen en sluiten
RBestuurdersportier en tankdopklep ontgren‐
delen
#Tussen de instellingen omschakelen: De
toetsen Üen stegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het controlelampje
tweemaal knippert.
Mogelijkheden als de ontgrendelingsfunctie
bestuurdersportier en tankdopklep is gekozen:
RAuto centraal ontgrendelen: De toetsÜ
tweemaal indrukken.
RAuto's met KEYLESS-GO: Als de binnenzijde
van de portiergreep van het bestuurderspor‐
tier wordt aangeraakt, worden alleen het
bestuurdersportier en de tankdopklep ont‐
grendeld.
Werking van de sleutel deactiveren
Auto's met KEYLESS-GO: Wanneer u de wer‐
king van de sleutel deactiveert, worden ook de
KEYLESS-GO-functies gedeactiveerd. Een toe‐
gangs- of wegrijbeveiliging door KEYLESS-GO is
in dat geval niet meer mogelijk met de betref‐
fende sleutel. Activeer de werking van de sleutel,
zodat alle functies weer zoals gewend met deze
sleutel beschikbaar zijn.
Ukunt de werking van de sleutel bovendien
deactiveren om het stroomverbruik van de
betreffende sleutelte reduceren, als u de auto of
een sleutel gedurende langere tijd niet gebruikt.
#Deactiveren: De toetssvan de sleutel
tweemaal kort na elkaar indrukken.
Het controlelampje van de sleutelgaat twee‐
maal kort en eenmaal lang branden.
#Activeren: Een willekeurige toetsvan de
sleutel indrukken.
%Bij het startenvan de auto met de sleutel in
het opbergvak in de middenconsole wordt de
werking van de sleutel automatisch geacti‐
veerd (/pagina 194).
Noodsleutelverwijderen en aanbrengen
Noodsleutelverwijderen
#De ontgrendelingsknop 1indrukken.
De noodsleutel 2wordt iets naar buiten
geschoven.
#De noodsleutel2er helemaal uit trekken.
Openen en sluiten 83
Noodsleutel aanbrengen
#De noodsleutel 2bij de markering 3naar
binnen schuiven, tot deze vergrendelt.
%Om de sleutel aan een sleutelbos te bevesti‐
gen, kan de noodsleutel2worden gebruikt.
Batterijvan de sleutel vervangen
&GEVAAR Levensgevaar door inslikken
van batterijen
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
slikt, kunnen er binnen twee uur ernstige
inwendige brandwonden optreden.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Als de afdekking en/of het deksel van
het batterijenvak niet goed sluit, de
sleutel niet meer gebruiken en buiten
het bereik van kinderen bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stof‐
fen. Het is wettelijke verboden, deze samen
met het huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2032
nodig.
Mercedes-Benz adviseert de batterij te laten ver‐
vangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 83).
84 Openen en sluiten
#De noodsleutel 2in de richting van de pijl
in de opening van de sleutel drukken, tot de
afdekking 1opent. Hierbij de afdekking 1
niet dichtdrukken.
#De noodsleutel 2in de opening aanbrengen
en het deksel 3openklappen en verwijde‐
ren.
#De sleuteltegen de binnenzijde van de hand
kloppen, tot de batterij 4uit de sleutel valt.
#De nieuwe batterij met de pluspool omhoog
aanbrengen. Hiervoor een pluisvrije doek
gebruiken.
#Het oppervlak van de batterij moet vrij zijn
van pluizen, vet of andere verontreinigingen.
#Het deksel 3met de voorste lippen eerst in
de behuizing aanbrengen en vervolgens aan
beide zijden dichtdrukken.
#Het deksel 3moet volledig gesloten zijn.
#De afdekking 1met de voorste lippen eerst
in de behuizing aanbrengen en dichtdrukken,
tot deze volledig gesloten is.
#De noodsleutelweer aanbrengen
(/pagina 83).
Problemen met de sleutel verhelpen
Ukunt de auto niet meer ver- of ontgrende‐
len.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controle‐
ren (/pagina 81).
#Eventueel de batterij van de sleutelvervan‐
gen (/pagina 84).
#De reservesleutel gebruiken.
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/pagina 89).
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een sto‐
ring.
De sleutelfunctie wordtgestoord door bijvoor‐
beeld:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Openen en sluiten 85
Rafscherming door metalen voorwerpen of
contactlussen voor poort- of slagboominstal‐
laties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
U heeft een sleutel verloren.
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats
laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten latenver‐
vangen.
Portieren
Aanwijzingen met betrekking totextra por‐
tiervergrendeling
De extra portiervergrendeling is alleen beschik‐
baar bij auto's voor het Verenigd Koninkrijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
voor personen in de auto bij geacti‐
veerde extra portiervergrendeling
Wanneer de extra portiervergrendeling geac‐
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnenuit geopend worden.
#Personen, in het bijzonder kinderen,
nooit zonder toezicht in de auto achter‐
laten.
#Wanneer zich personen in de auto
bevinden, nooit de extra portiervergren‐
deling activeren.
De extra portiervergrendeling wordt in de vol‐
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe auto wordtvergrendeld met de sleutel.
RDe auto wordtvergrendeld met KEYLESS-GO.
Als de auto via Mercedes me connect is vergren‐
deld, is de extra portiervergrendeling niet actief.
Wanneer de extra portiervergrendeling is geacti‐
veerd, kunt u de portieren niet van binnenuit
openen.
%Na de vergrendeling kunt u met de claxon
een signaal laten geven.
De activering van de extra portiervergrendeling
kanworden voorkomen, door voor het vergren‐
delen van de auto de interieurbeveiliging uit te
schakelen (/pagina 110).
Portieren van binnenuit ontgrendelen en ope‐
nen
#Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: De
aanwijzingen voor de extra portiervergrende‐
ling in acht nemen (/pagina 86).
#Aan de portiergreep 1trekken.
86 Openen en sluiten
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgren‐
delen
#Ontgrendelen: De toets1indrukken.
#Vergrendelen: De toets2indrukken.
Wanneer de auto vergrendeld is, brandt het
rode controlelampje in de toets2.
%De toetsen bevinden zich ook op de achter‐
portieren.
De tankdopklep wordt niet ver- en ontgrendeld.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RAls de auto met de sleutelvergrendeld is.
RAls de auto met KEYLESS-GO vergrendeld is.
Auto met KEYLESS-GO ver- en ontgrendelen
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich buiten de auto.
RDe afstand van de sleuteltot de auto is niet
meer dan 1 m.
RHet bestuurdersportier en het portier, waar‐
van de portiergreep wordt bediend, zijn
gesloten.
In de volgende gevallen worden de portiergrepen
uitgeschoven:
RAls de auto wordt ontgrendeld
RAls de voertuigsleutel wordt herkend
RAls een portier wordtgeopend
In de volgende gevallen worden de portiergrepen
ingeschoven:
RAls de auto wordtvergrendeld
RBij het wegrijden
RNa een wachtperiode
*AANWIJZING Schade aan de auto door
het onbedoeld openen van het kofferdek‐
sel of een portier
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de sleutelfuncties
deactiveren.
of
#Erop letten dat de sleutel ten minste
3 m (hogedrukreiniger) of 6 m (was‐
straat) van de auto verwijderd is.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot het auto
wassen in een wasstraat (/pagina 369)
RAanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van een hogedrukreiniger (/pagina 370)
Openen en sluiten 87
#Auto ontgrendelen: De binnenzijde van de
portiergreep 1aanraken.
%Als de portiergreep niet uitgeschoven is, het
sensorvlak 2aanraken om de auto te ont‐
grendelen.
#Auto vergrendelen: Het verdiepte sensor‐
vlak 3aanraken.
#Comfortsluiting: Het verdiepte sensorvlak
3lang aanraken.
%Meer informatie over de comfortsluiting
(/pagina 100).
Problemen met KEYLESS-GO verhelpen
De auto kan niet meer met de KEYLESS-GO
worden ver- en ontgrendeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe sleutelfuncties zijn gedeactiveerd.
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#De sleutelfuncties activeren (/pagina 83).
#Met het controlelampje de batterij controle‐
ren (/pagina 81).
#Eventueel de batterij van de sleutelvervan‐
gen (/pagina 84).
#De reservesleutel gebruiken.
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/pagina 89).
#De auto en de sleutel bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een sto‐
ring.
De KEYLESS-GO functie wordtgestoord door bij‐
voorbeeld:
Rhoogspanningskabels
88 Openen en sluiten
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of
contactlussen voor poort- of slagboominstal‐
laties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
Automatischevergrendeling in- of uitschake‐
len
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Sluitfuncties
%De auto wordt automatisch vergrendeld als
het contact is ingeschakeld en de wielen
sneller dan stapvoets draaien.
#Autom. vergrendeling in- of uitschakelen.
In de volgende situaties bestaat gevaar voor bui‐
tensluiten als de functie is ingeschakeld:
RBij het aanslepen of aanduwen van de auto
RAls de auto zich op een rollentestbank
bevindt
Functie van de servosluiting
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
automatisch dichttrekkenvan de portie‐
ren
Er kunnen lichaamsdelen of voorwerpen
bekneld raken en letsel ontstaan.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaams‐
delen of voorwerpen in het sluitgebied
bevinden.
#Het automatisch dichttrekken van de
portieren kanworden onderbroken door
aan de binnenzijde of aan de buitenzijde
aan de portiergreep te trekken.
Als het portier tot in de eerste klikstand in het
slot wordtgedrukt, trekt de servosluiting het
portier automatisch in het slot.
%Als de auto van buitenaf wordtvergrendeld
of tijdens het wegrijden kunnen de portieren
automatisch worden dichtgetrokken.
Auto met de noodsleutel ver- en ontgrende‐
len
Linker portier met de noodsleutel ontgrende‐
len
Auto's zonder KEYLESS-GO
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 83).
Openen en sluiten 89
#Iets aan de portiergreep trekken en deze
vasthouden.
#Ontgrendelen: De noodsleutel in de slotci‐
linder steken.
#De noodsleutel linksom in de stand 1
draaien.
#De noodsleutel verwijderen en de portier‐
greep loslaten.
Auto's met KEYLESS-GO
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 83).
#Indien de portiergreep ingeschoven is: De
portiergreep aan de voorzijde 1indrukken.
De portiergreep komt iets naar buiten.
#Iets aan de portiergreep trekken en deze
vasthouden.
#Indien de portiergreep uitgeschoven is:
De portiergreep iets aantrekken en aange‐
trokken houden.
#Ontgrendelen: De noodsleutel in de slotci‐
linder steken.
#De noodsleutel linksom in de stand 1
draaien.
#De noodsleutel verwijderen en de portier‐
greep loslaten.
90 Openen en sluiten
Portieren vergrendelen
#Een geschikt voorwerp, bijvoorbeeld de
noodsleutel, in de uitsparing 1van het por‐
tierslot aanbrengen.
#Linkerzijde van de auto vergrendelen: De
noodsleutel tot de aanslag rechtsom draaien.
#Rechterzijde van de auto vergrendelen:
De noodsleutel tot de aanslag linksom
draaien.
Wanneer het vergrendelde portier vervolgens
wordtgesloten, kunt u dit niet meer van buitenaf
openen.
Bagageruimte
Kofferdeksel openen
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen uit, bijvoorbeeld koolmonoxide. Als
het kofferdeksel is geopend als de motor
draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kun‐
nen uitlaatgassen in het interieur terecht
komen.
#Altijd de motor afzetten alvorens het
kofferdeksel te openen.
#Nooit met een geopend kofferdeksel rij‐
den.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terklep door obstakels boven de auto
De achterklep zwenkt bij het openen omhoog
uit.
#Erop letten dat er voldoende plaats
boven de achterklep is.
#Aan de handgreep van het kofferdeksel trek‐
ken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/pagina 95).
Openen en sluiten 91
Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel
#Aan de afstandsbedieningstoets 1voor het
kofferdeksel trekken.
#De toetsHvan de sleutel lang indrukken.
#Een in een tussenstand gestopt kofferdeksel
omhoogtrekken. Loslaten zodra dit begint te
openen.
Bij ingeschakelde kofferdekselbegrenzing het
gestopte kofferdeksel handmatig omhoog‐
trekken.
Wanneer een obstakel het kofferdeksel tijdens
het automatisch openen hindert, wordt het kof‐
ferdeksel gestopt door de blokkeerherkenning.
De automatische blokkeerherkenning is slechts
een hulpmiddel. U dient zelf altijd goed te blijven
opletten.
Kofferdeksel sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot het sluiten
van het kofferdeksel: Uw auto is uitgerust met
automatische sleutelherkenning. Als wordt her‐
kend dat een bij de auto behorende sleutel zich
in de auto bevindt, wordt het kofferdeksel niet
vergrendeld.
Dit is afhankelijkvan de volgende voorwaarden:
RHet kofferdeksel is gesloten en de auto is
vooraf vergrendeld.
REr wordtgeen tweede bij de auto behorende
sleutel buiten de auto herkend.
92 Openen en sluiten
Het kofferdeksel wordt in dat geval niet vergren‐
deld en gaat weer van het slot.
De automatische sleutelherkenning is slechts
een hulpmiddel en is geen vervanging van uw
oplettendheid.
#Vóór het vergrendelen controleren of ten
minste één bij de auto behorende sleutel zich
buiten de auto bevindt.
#Het kofferdeksel aan de handgreepkom
omlaagtrekken en dichtdrukken.
%Wanneer het kofferdeksel iets wordt dichtge‐
drukt, trekt de servosluiting het kofferdeksel
automatisch in het slot.
Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
automatisch sluiten van het kofferdeksel
Er kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Er
kunnen zich personen in het sluitgebied
bevinden.
#Erop letten dat zich niemand in de
omgeving van het sluitgebied bevindt.
#Om de sluitprocedure te stoppen, een
van de volgende mogelijkheden gebrui‐
ken:
RDe toetsHin de sleutel indruk‐
ken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of
eraan trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets in
het kofferdeksel indrukken.
RAan de handgreep van het koffer‐
deksel trekken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: De sluit‐
procedure kan ook met een schoppende
beweging onder de achterbumper worden
gestopt.
#Aan de handgreep van het kofferdeksel trek‐
ken. Loslaten zodra dit begint te sluiten.
#Een in een tussenstand gestopt kofferdeksel
omlaag drukken.
Het kofferdeksel wordtverder gesloten.
#De afstandsbedieningstoets 1voor het kof‐
ferdeksel indrukken.
Openen en sluiten 93
#De sluittoets 1in het kofferdeksel indruk‐
ken.
Auto's met KEYLESS-GO
#De vergrendelingstoets2in het kofferdek‐
sel indrukken.
Wanneer een sleutel buiten de auto wordt
herkend, wordt het kofferdeksel gesloten en
de auto vergrendeld.
#Bij een volledig geopend kofferdeksel de
toetsHvan de sleutel lang indrukken. De
sleutel moet zich daarbij in de omgeving van
de auto bevinden.
Auto's met HANDS-FREE ACCESS
#Bij volledig geopend kofferdeksel met de voet
een schoppende beweging onder de bumper
maken (/pagina 95).
Automatische anti-inklemfunctie van het kof‐
ferdeksel
Het kofferdeksel is uitgerust met een automati‐
sche blokkeerherkenning met anti-inklemfunctie.
Wanneer een object het kofferdeksel tijdens de
automatische sluitprocedure hindert, wordt het
kofferdeksel automatisch weer geopend. De
automatische anti-inklemfunctie is slechts een
hulpmiddel en is geen vervanging van uw oplet‐
tendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers
Rtegen het einde van het sluitproces
De anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaams‐
delen in het sluitgebied bevinden.
#Als iemand ingeklemd raakt, een van de
volgende mogelijkheden gebruiken:
RDe toetsHin de sleutel indruk‐
ken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets in
het kofferdeksel indrukken.
RAan de handgreep van het koffer‐
deksel trekken.
94 Openen en sluiten
Functie HANDS-FREE ACCESS
Met HANDS-FREE ACCESS kunt u door een
schoppende beweging met de voet onder de
bumper het kofferdeksel openen, sluiten of stop‐
pen.
De schoppende beweging activeert afwisselend
een openings- of sluitingsprocedure.
De aanwijzingen met betrekking tot het openen
(/pagina 91) en sluiten (/pagina 92) van het
kofferdeksel in acht nemen.
%Tijdens het openen of sluitenvan het koffer‐
deksel klinkt er een waarschuwingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door heet uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem van de auto kan zeer heet
zijn. Als u HANDS-FREE ACCESS gebruikt,
kunt u zich bij het aanraken van het uitlaat‐
systeem branden.
#Altijd ervoor zorgen dat de schoppende
beweging alleen in het herkenningsge‐
bied van de sensoren wordt uitgevoerd.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
het onbedoeld openen van het kofferdek‐
sel of een portier
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de sleutelfuncties
deactiveren.
of
#Erop letten dat de sleutel ten minste
3 m (hogedrukreiniger) of 6 m (was‐
straat) van de auto verwijderd is.
Ervoor zorgen dat u bij het makenvan de schop‐
pende beweging stevig staat. Anders kunt u bij‐
voorbeeld bij ijzel uw evenwicht verliezen.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe sleutel bevindt zich achter de auto.
RBij de schoppende beweging ten minste
30 cm van de auto verwijderd blijven.
RBij de schoppende beweging niet de bumper
aanraken.
RDe schoppende beweging niet te langzaam
uitvoeren.
RDe schoppende beweging moet naar de auto
toe en er vanaf zijn.
Openen en sluiten 95
1Registratiegebied van de sensoren
Wanneer meerdere schoppende bewegingen
achter elkaar zonder succes zijn, tien seconden
wachten.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende gevallen moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe sensoren zijn vervuild, bijvoorbeeld door
pekel of sneeuwophoping.
RWanneer de schoppende beweging met een
beenprothese wordt uitgevoerd.
Het kofferdeksel kan in de volgende situaties
onbedoeld openen of sluiten:
RWanneer personen armen of benen in het
registratiegebied bewegen, bijvoorbeeld bij
het poetsen van de auto of bij het oprapen
vanvoorwerpen.
RWanneer voorwerpen achter de auto langs
worden gevoerd of neergezet, bijvoorbeeld
spanbanden of bagage.
RWanneer spanbanden, dekzeilen of andere
afdekkingen over de bumper worden getrok‐
ken.
RWanneer een beschermingsmat wordt
gebruikt die over de laaddrempel omlaag in
het registratiegebied van de sensoren hangt.
RWanneer de beschermingsmat niet correct is
bevestigd.
RBij het werken aan de aanhangwagenvoorzie‐
ning, aan aanhangwagens of achterfietsdra‐
gers.
In deze en vergelijkbare situaties de sleutelfunc‐
ties deactiveren (/pagina 83) of geen sleutel
bij u dragen.
Afzonderlijke vergrendeling van de bagage‐
ruimte in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten
Afzonderlijke vergrendeling van de bagage‐
ruimte inschakelen
#Kofferruimte blokkeren selecteren.
#Een pincode invoeren.
#De pincode met OK bevestigen.
#De pincode opnieuw invoeren en bevestigen.
Als de auto centraal wordt ontgrendeld, blijft
de bagageruimte vergrendeld.
%Als een ongevalwordt herkend, wordt de
bagageruimte ontgrendeld, ook als de afzon‐
derlijke vergrendeling ingeschakeld is.
%Met de noodsleutel kan de bagageruimte
ook tijdens de actieve bagageruimtevergren‐
deling worden geopend. In dat geval blijft de
afzonderlijke vergrendeling van de bagage
ruimte actief.
96 Openen en sluiten
Afzonderlijke vergrendeling van de bagage‐
ruimte uitschakelen
#Kofferruimte blokkeren selecteren.
#De pincode invoeren.
Als de pincode correct is, wordt de afzonder‐
lijke vergrendeling van de bagageruimte uit‐
geschakeld en wordt de pincode gewist.
Pincode terugzetten
Als u de pincode vergeten bent, kunt u de afzon‐
derlijke vergrendeling van de bagageruimte met
de noodsleutel uitschakelen.
#Kofferruimte blokkeren selecteren.
#PIN-code vergeten? bevestigen.
#De bagageruimte binnen drie minuten met de
noodsleutel ontgrendelen.
De afzonderlijke vergrendeling van de baga‐
geruimte wordt uitgeschakeld en de pincode
wordtgewist.
Kofferdeksel met de noodsleutel ontgrende‐
len
#De noodsleutel uit de sleutel trekken
(/pagina 83).
#De noodsleutel tot de aanslag in het koffer‐
dekselslot steken.
#De noodsleutel linksom vanstand 1in de
stand 2draaien.
#De noodsleutel in de stand 1terugdraaien
en verwijderen.
%Als het kofferdeksel met de noodsleutel
wordt ontgrendeld en vervolgens wordt
geopend, wordt de diefstal-/inbraakalarmin‐
stallatie geactiveerd.
Kofferdekselbegrenzing in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten
#Openingsbegrenzing in- of uitschakelen.
Deze functie verhindert dat het kofferdeksel bij‐
voorbeeld een laag garageplafond raakt.
Openen en sluiten 97
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trek‐
ken om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluitenvan een zijruit kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld
raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#De kinderbeveiliging voor de zijruiten
achterin activeren.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
#Automatische beweging starten: De toets
Wtot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
98 Openen en sluiten
#Automatische beweging onderbreken: De
toetsWopnieuw indrukken of eraan trek‐
ken.
Als de auto is geparkeerd kunt u de zijruiten nog
steeds bedienen.
De functie is gedurende circa vier minuten of tot
het openen van een voorportier beschikbaar.
%Auto's met elektrische rolzonnescher‐
men in de achterportieren links en
rechts: De toetsen voor de achterste zijrui‐
ten openen en sluiteneveneens de rolzonne‐
schermen (/pagina 106).
Automatische anti-inklemfunctie van de zij‐
ruiten
Wanneer een obstakel een zijruit tijdens de sluit‐
procedure hindert, gaat de zijruit automatisch
weer open. De automatische anti-inklemfunctie
is slechts een hulpmiddel en is geen vervanging
van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers
Rtijdens het initialiseren
In deze situaties kan de anti-inklemfunctie
het inklemmen niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de
toetsWindrukken om de zijruit weer
te openen.
Automatische functie van de zijruiten
In de volgende situaties worden de zijruiten
automatisch geslotenwanneer de auto is uitge‐
schakeld:
RAls het gaat regenen
De regenwordtgedetecteerd door een
regensensor in de voorruit.
Rbij extreme temperaturen
Rna een bepaalde tijd (afhankelijk van de
boordnetspanning)
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
De zijruiten worden geslotentot de ventilatie‐
stand.
Auto's met panoramaschuifdak: De zijruiten
worden volledig gesloten als het schuifdak is
geopend.
Indien de zijruiten bij een automatische sluitpro‐
cedure worden geblokkeerd, dan gaat de betref‐
fende zijruit weer een stukje open. Daarna is de
automatische functie voor het schuifdak en de
zijruiten uitgeschakeld.
Openen en sluiten 99
Comfortopening (auto voor aanvang van de
ritventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
#De toetsÜop de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruitenworden geopend.
RHet panoramaschuifdak wordtgeopend.
RDe stoelventilatie van de bestuurders‐
stoel wordt ingeschakeld.
%Als de rolzonneschermen van het panorama‐
schuifdak gesloten zijn, openen als eerste de
rolzonneschermen.
%Als de rolzonneschermen van de achterpor‐
tierengesloten zijn, openen als eerste de rol‐
zonneschermen.
#Comfortopening onderbreken: De toets
Üloslaten.
#Comfortopening voortzetten: De toets
Üopnieuw indrukken en ingedrukt hou‐
den.
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettende comfortsluiting
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten en het
schuifdak bekneld raken.
#Bij de comfortsluiting de volledige sluit‐
procedure controleren en erop letten
dat zich geen lichaamsdelen in het sluit‐
gebied bevinden.
#De toetssop de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordtvergrendeld.
RDe zijruitenworden gesloten.
RHet panoramaschuifdak wordtgesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets
sloslaten.
#Comfortsluiting voortzetten: De toets
sopnieuw indrukken en ingedrukt hou‐
den.
%De comfortsluiting werkt ook met KEYLESS-
GO (/pagina 87).
Problemen met de zijruiten verhelpen
&WAARSCHUWING Inklem- of levensge‐
vaar door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct
na het blokkeren sluit de zijruit met ver‐
hoogde of maximale kracht. De anti-inklem‐
100 Openen en sluiten
functie is daarbij niet actief en er kunnen
lichaamsdelen bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsde‐
len in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de
toets loslaten of de toets opnieuw
indrukken, om de zijruit weer te ope‐
nen.
Een zijruit kan niet worden gesloten en de
oorzaak is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruit‐
geleider bevinden.
#De zijruiten initialiseren.
Zijruiten initialiseren
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd
en direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken
(opnieuw afstellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt
geblokkeerd en direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken (bij‐
stellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
De zijruiten kunnen niet via de comfortope‐
ning worden geopend of gesloten.
Mogelijke oorzaak:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controle‐
ren (/pagina 81).
#Eventueel de batterij van de sleutelvervan‐
gen (/pagina 84).
Schuifdak
Schuifdak openen en sluiten
%Het begrip "schuifdak" heeft betrekking op
het panoramaschuifdak.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van het schuifdak
Er kunnen lichaamsdelen in het bewegings‐
gebied bekneld raken.
#Bij het openen en sluiten controleren
dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied van het schuifdak
bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#bij de automatische beweging het
bedieningsgedeelte aanraken.
Het openen of sluiten wordtgestopt.
Openen en sluiten 101
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
bediening van het schuifdak door kinde‐
ren
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van de rolzonnescher‐
men
Er kunnen lichaamsdelen tussen het rolzon‐
nescherm of het schuifdak en de omlijsting
bekneld raken.
#Bij het openen of sluiten controleren
dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied van de rolzonnescher‐
men bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#bij de automatische beweging het
bedieningsgedeelte aanraken.
Het openen of sluiten wordtgestopt.
*AANWIJZING Storing in de werking door
sneeuw en ijs
Sneeuw en ijskunnen leiden totstoringen in
de werking van het schuifdak.
#Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt.
*AANWIJZING Beschadiging door uitste‐
kende voorwerpen
Voorwerpen, die uit het schuifdak steken,
kunnen de afdichtrubbers beschadigen.
#Geen voorwerpen uit het schuifdak
laten steken.
*AANWIJZING Beschadiging van panora‐
maschuifdak door dakdrager
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een dakdrager is gemon‐
teerd, kan het panoramaschuifdak door de
dakdrager beschadigd worden.
#Het panoramaschuifdak niet openen
wanneer een dakdrager is gemonteerd.
102 Openen en sluiten
Met het bedieningsgedeelte 1worden het
schuifdak en het voorsterolzonnescherm
bediend.
Het panoramaschuifdak kan alleen worden
bediend als het rolzonnescherm geopend is.
#Openen: Naar achteren over het bedienings‐
gedeelte 1vegen en vasthouden.
#Sluiten: Naar vorenover het bedieningsge‐
deelte 1vegen en vasthouden.
#Omhoog- of omlaagbrengen: Kort op het
bedieningsgedeelte 1drukken.
#Automatische beweging starten: Naar
voren of achteren over het bedieningsge‐
deelte 1vegen.
#Automatische beweging onderbreken: Het
bedieningsgedeelte 1opnieuw aanraken.
Het openen of sluiten wordtgestopt.
Achtersterolzonnescherm vanuit voorin
bedienen
#Openen of sluiten: De toets1indrukken.
#Stoppen: De toets1opnieuw indrukken.
Wanneer het openen of het sluitenwordt
gestopt, wordt het rolzonnescherm bij het voort‐
zetten eerst weer gesloten.
Achtersterolzonnescherm van achteren uit
bedienen
#Handmatig openen of sluiten: De toets1
tot het drukpunt bedienen, tot het rolzonne‐
scherm de gewenste stand heeft bereikt.
#Volledig openen of sluiten: De toets1tot
voorbij het drukpunt drukken of trekken en
loslaten.
Openen en sluiten 103
Automatische anti-inklemfunctie van het
schuifdak
Wanneer een obstakel het schuifdak tijdens de
sluitprocedure hindert, wordt het schuifdak auto‐
matisch weer geopend. De automatische anti-
inklemfunctie is slechts een hulpmiddel en is
geen vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rtegen het einde van het sluitproces
Rtijdens het initialiseren.
Rbij het opnieuw handmatig sluitenvan het
schuifdak, direct na een automatische
anti-inklemming.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#Bij het automatisch sluiten het bedie‐
ningsgedeelte aanraken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Automatische anti-inklemfunctie van de rol‐
zonneschermen
Wanneer een obstakel een rolzonnescherm tij‐
dens de sluitprocedure hindert, wordt het rolzon‐
nescherm automatisch weer geopend. De auto‐
matische anti-inklemfunctie is slechts een hulp‐
middel en is geen vervanging van uw oplettend‐
heid.
#Bij het sluitenvan het rolzonnescherm con‐
troleren dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzon‐
der niet op zachte, lichte en dunne objecten,
bijvoorbeeld vingers.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm
controleren dat zich geen lichaamsde‐
len in het bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#Bij het automatisch sluiten het bedie‐
ningsgedeelte aanraken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Automatische functies van het schuifdak
%Het begrip "schuifdak" heeft betrekking op
het panoramaschuifdak.
Het schuifdak wordt als de auto is afgezet in de
volgende situaties automatisch gesloten:
RAls het gaat regenen
De regenwordtgedetecteerd door een
regensensor in de voorruit.
Rbij extreme temperaturen
Rna een bepaalde tijd (afhankelijk van de
boordnetspanning)
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
104 Openen en sluiten
Om het interieur verder te ventileren wordt het
schuifdak vervolgens aan de achterzijde
omhooggekanteld.
Indien het schuifdak bij de automatische sluit‐
procedure wordtgeblokkeerd, gaat het dak auto‐
matisch weer een stukje open. Daarna is de
automatische functie voor het schuifdak en de
zijruiten uitgeschakeld.
Regensluiting als de auto rijdt
Auto's met panoramaschuifdak: Als het gaat
regenen, wordt het gekantelde schuifdak tijdens
het rijden automatisch omlaaggebracht.
Automatisch omlaagbrengen
Auto's met panoramaschuifdak: Als het
schuifdak aan de achterzijde omhooggekanteld
is, wordt het bij hogere snelheden automatisch
iets minder vergeopend. Bij lage snelheden
wordt het automatisch weer verder geopend.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
automatisch omlaagbrengen van het
schuifdak
Het omhooggekantelde schuifdak komt bij
hogere snelheden aan de achterzijde auto‐
matisch weer iets omlaag.
#Erop letten dat tijdens het rijden nie‐
mand in het bewegingsgebied van het
schuifdak grijpt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, het
bedieningsgedeelte aanraken.
Problemen met het schuifdak verhelpen
&WAARSCHUWING Inklem- of levensge‐
vaar bij opnieuw sluiten van het schuif‐
dak
Bij het opnieuw sluiten direct na het blokke‐
ren of initialiseren sluit het schuifdak met
verhoogde of met maximale kracht.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsde‐
len in het sluitgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#Bij het automatisch sluiten het bedie‐
ningsgedeelte aanraken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Het schuifdak kan niet worden gesloten en
de oorzaak is niet zichtbaar.
%Het begrip "schuifdak" heeft betrekking op
het panoramaschuifdak.
Als het schuifdak bij het sluiten wordtgeblok‐
keerd en weer iets opent:
#Direct na de automatische anti-inklemming
naar vorenover het bedieningsgedeelte
(/pagina 101) vegen en dit ingedrukt hou‐
den totdat het schuifdak gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluit‐
kracht gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordt
geblokkeerd en weer iets opent:
Openen en sluiten 105
#De vorige stap herhalen.
Het schuifdak wordt nogmaals met ver‐
hoogde sluitkracht gesloten.
Het schuifdak of het voorsterolzonnescherm
kan alleen met schokken bewegen.
#Het schuifdak en het rolzonnescherm initiali‐
seren.
Schuifdak en rolzonnescherm initialiseren
#Zo lang meerdere malen naar vorenover het
bedieningsgedeelte (/pagina 101) vegen en
dit ingedrukt houden totdat het schuifdak
volledig gesloten is.
#Het bedieningsgedeelte nog een seconde
ingedrukt houden.
#Zo lang op het bedieningsgedeelte drukken
en ingedrukt houden tot het voorsterolzon‐
nescherm volledig gesloten is.
#Het bedieningsgedeelte nog een seconde
ingedrukt houden.
#Het schuifdak met de automatische bewe‐
ging volledig openen en vervolgens weer slui‐
ten.
Het achtersterolzonnescherm kan alleen
met schokken bewegen.
#Het achtersterolzonnescherm initialiseren.
Achtersterolzonnescherm initialiseren
#De toets1meermaals zo lang omlaag trek‐
ken, tot het rolzonnescherm volledig gesloten
is.
#Nog een seconde aan de toets1trekken.
#Het achtersterolzonnescherm met de auto‐
matische beweging volledig openen en ver‐
volgens weer sluiten.
Rolzonneschermen
Rolzonneschermen van de achterste zijruiten
uit- of inrollen
De rolzonneschermen van de achterste zijruiten
kunnen met de toetsvoor de zijruit worden
bediend.
106 Openen en sluiten
1Zijruit/rolzonnescherm linksachter
2Zijruit/rolzonnescherm rechtsachter
#Volledig sluiten: Als de zijruit gesloten is of
aan het sluiten is, aan de betreffende toets
trekken.
#Volledig openen: De betreffende toets
indrukken.
Rolzonnescherm van de achterruit uit- of
inrollen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
uit‑ of inrollen van het rolzonnescherm
Lichaamsdelen in het bewegingsbereik van
het rolzonnescherm kunnen bekneld raken.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaams‐
delen in het bewegingsgebied bevinden.
#Als iemand bekneld raakt, de toets
opnieuw kort indrukken.
Het openen of sluiten wordtkort
gestopt. Vervolgens gaat het rolzonne‐
scherm weer naar de uitgangspositie
terug.
Vanaf de bestuurdersstoel uit- of inrollen
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen
Voorwerpen kunnen tot storingen in de wer‐
king van het rolzonnescherm leiden.
#Geen voorwerpen op de hoedenplank
leggen.
#Erop letten dat het rolzonnescherm vrij
kan bewegen.
#De toets1indrukken.
%Afhankelijk van het model bevindt de toets
1zich in de portierbedieningseenheid aan
bestuurderszijde.
Openen en sluiten 107
Vanuit achterin uit- of inrollen
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen
Voorwerpen kunnen tot storingen in de wer‐
king van het rolzonnescherm leiden.
#Geen voorwerpen op de hoedenplank
leggen.
#Erop letten dat het rolzonnescherm vrij
kan bewegen.
#Uitrollen: Aan de toets1trekken.
#Inrollen: De toets1indrukken.
Als het kinderslot voor de zijruiten achterin is
ingeschakeld, is de toets1uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zon‐
der passende sleutelkanworden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch inge‐
schakeld bij het uitschakelen van het contact en
uitgeschakeld bij het inschakelen van het con‐
tact.
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Werking van de EDW
Als de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol‐
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van het kofferdeksel
RBij het openen van de motorkap
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/pagina 110)
RBij het activeren van de wegsleepbeveiliging
(/pagina 109)
108 Openen en sluiten
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle‐
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa‐
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 194)
%Bij een actief Mercedes‑Benz noodoproep‐
systeem wordt tijdens een alarm van meer
dan 30 seconden automatisch contact opge‐
nomen met de klantenservice
(/pagina 349).
Alarm van het EDW beëindigen
#De toetsÜ,sof Hop de sleutel
indrukken.
of
#De start-stoptoets indrukken met de sleutel
in het opbergvak (/pagina 194).
Alarm met KEYLESS-GO beëindigen:
#De buitenste portiergreep aanraken, met de
sleutel buiten de auto.
Functie van de wegsleepbeveiliging
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en een
wijziging van de hellingshoek van de auto wordt
herkend, treedt een optisch en akoestisch alarm
in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geactiveerd
als de volgende onderdelen gesloten zijn:
RPortieren
RKofferdeksel
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toetsÜof H
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 194)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
Openen en sluiten 109
Informatie over botsingherkenning bij gepar‐
keerde auto (/pagina 225).
Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten 5Voertuigbeveiliging
#De Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen.
In de volgende gevallen wordt de wegsleepbevei‐
liging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wan‐
neer een beweging in het interieur wordt her‐
kend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na
circa tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd
als de volgende onderdelen gesloten zijn:
RPortieren
RKofferdeksel
De interieurbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toetsÜof H
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 194)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
In de volgende situaties kan een vals alarm
optreden:
RDoor bewegende voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij een geopende zijruit
RBij een geopend panoramaschuifdak
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten 5Voertuigbeveiliging
#De Interieurbeveiliging in- of uitschakelen.
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili‐
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
110 Openen en sluiten
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veilig‐
heidsgordel omgespt.
#Voordat de motorwordtgestart: In het
bijzonder de chauffeursstoel, de hoofd‐
steunen, het stuurwiel of de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges‐
pen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2en de
bestuurdersstoel 3:
RMet inachtneming van de volgende punten zo
ver mogelijk van de bestuurdersairbag verwij‐
derd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door
het midden van de hoofdsteun ondersteund.
RUkunt het stuurwiel met licht gebogen
armen vastpakken.
RUkunt uw benen vrij bewegen.
RUkunt alle informatie in het combi-instru‐
ment goed aflezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi‐
tuatie.
RUw veiligheidsgordel ligt straktegen het
lichaam aan en loopt over het midden van de
schouder en ter hoogte van het bekken zo
dicht mogelijktegen de heup aan.
Stoelen
Voorstoel elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
Stoelen en opbergen 111
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Ook als het contact is afgezet kunt u de stoelen
instellen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk
dat uzelf of andere inzittenden bekneld
raken, bijvoorbeeld door de geleiderail van de
stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veilig‐
heidsgordel omgespt.
#Voordat de motorwordtgestart: In het
bijzonder de chauffeursstoel, de hoofd‐
steunen, het stuurwiel of de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges‐
pen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettend instellen van de zitting‐
hoogte
Bij onoplettend instellen van de zittinghoogte
kunnen uzelf of andere inzittenden bekneld
raken en daarbij letsel oplopen.
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegenvan de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstel‐
lingssysteem terechtkomen; dit contro‐
leren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd ingestelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen zijn niet correct zijn inge‐
steld is er een verhoogd risico op letsel aan
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
112 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg ver‐
ticale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daar‐
bij letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg
verticale stand staan en de schouder‐
gordel moet over het midden van de
schouder lopen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door overmatige belasting van de hand‐
grepen
Als u de handgreep belast met uw hele
lichaamsgewicht of er plotseling aan trekt,
kan de handgreep worden beschadigd of los‐
raken uit de verankering.
#De handgrepen alleen gebruiken om de
zitpositie te stabiliseren of als onder‐
steuning bij het in‑ en uitstappen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders‐
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys‐
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders‐
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor
zorgen dat er geen voorwerpen onder
de bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len bij het terugzetten
De stoelen kunnen bij het terugzetten door
voorwerpen worden beschadigd.
#Bij het terugzetten van de stoelen
mogen zich geen voorwerpen in de
beenruimte, onder of achter de stoelen
bevinden; dit controleren.
De schakelaars voor het instellen van de stoelen
hebben geen slag. Als u op de schakelaars drukt,
krijgt u daarom geen directe feedback van de
schakelaars. De feedback vindt alleen plaats
door de beweging van de stoel.
Stoelen en opbergen 113
1Hoofdsteunlengterichting (auto's met EASY
ADJUST-comforthoofdsteunen)
2Hoofdsteunhoogte
3Zithoogte
4Zittinghoek
5Zittingdiepte
6Stoellengterichting
7Rugleuninghoek
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 135).
%Bij het instellen van de zithoogte of de stoel‐
lengterichting wordt de hoofdsteunhoogte
automatisch ingesteld.
%Auto's met EASY ADJUST-comforthoofds‐
teunen: Bij het instellen van de rugleuning‐
hoek wordt de hoofdsteunlengterichting
automatisch ingesteld.
Passagiersstoel vanaf bestuurdersstoel elek‐
trisch instellen
Voor de passagiersstoel kunnen de volgende
functies worden opgeroepen:
RStoelinstelling
RStoelverwarming
RStoelventilatie
RGeheugenfunctie
114 Stoelen en opbergen
#Passagiersstoel selecteren: De toets1
indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
#De passagiersstoel met behulp van de toet
sen in de portierbedieningseenheid aan
bestuurderszijde instellen.
Passagiersstoel vanuit achterin elektrisch
instellen
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen
1Passagiersstoel selecteren
2Hoofdsteunhoogte
3Rugleuninghoek
4Zithoogte
5Stoellengterichting
Auto's met EASY ADJUST-comforthoofdsteunen
1Passagiersstoel selecteren
2Hoofdsteunlengterichting
3Hoofdsteunhoogte
4Rugleuninghoek
Stoelen en opbergen 115
5Zithoogte
6Stoellengterichting
#De zitplaats achterin instellen
(/pagina 116).
#Passagiersstoel selecteren: De toets1
indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
#De passagiersstoel via de toetsen in de por‐
tierbedieningseenheid achterin instellen.
%De functie kan via het kinderslot voor ach‐
terinworden geblokkeerd (/pagina 79).
Zitplaats achterin elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg ver‐
ticale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daar‐
bij letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg
verticale stand staan en de schouder‐
gordel moet over het midden van de
schouder lopen; dit controleren.
De schakelaars voor het instellen van de stoelen
hebben geen slag. Als u op de schakelaars drukt,
krijgt u daarom geen directe feedback van de
schakelaars. De feedback vindt alleen plaats
door de beweging van de stoel.
Alleen de buitenste zitplaatsen achterin kunnen
elektrisch worden ingesteld.
1Hoofdsteunlengterichting (auto's met actieve
multicontourstoel)
2Hoofdsteunhoogte
3Rugleuninghoek
4Gecombineerde zittinghoek en -hoogte
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 137).
116 Stoelen en opbergen
Ligstand instellen
#Ligstand instellen: De toets1indrukken.
RDe zitplaats achterin gaat naar de lig‐
stand.
RDe passagiersstoel gaat naar de stand
voor het rijden met chauffeur.
RDe voetensteun schuift onder de passa‐
giersstoel vandaan.
RIndien aanwezig, gaat de beensteun
omhoog.
#Standaard stoelinstelling herstellen: De
toets1indrukken.
%De functie kan via het kinderslot voor ach‐
terinworden geblokkeerd (/pagina 79).
%De beensteun klapt bij een te zware belas‐
ting omlaag. In dat geval de beensteun weer
omhoog klappen en vergrendelen.
Rijden met chauffeur
Informatie over het rijden met chauffeur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd ingestelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen zijn niet correct zijn inge‐
steld is er een verhoogd risico op letsel aan
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
Stoelen en opbergen 117
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders‐
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys‐
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders‐
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor
zorgen dat er geen voorwerpen onder
de bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
*AANWIJZING Beschadiging vanvoorwer‐
pen in het bagagenet in de beenruimte
aan passagierszijde bij het instellen van
de passagiersstoel bij het rijden met
chauffeur
Voorwerpen in het bagagenet in de been‐
ruimte van de passagier kunnen bij het instel‐
len van de passagiersstoel in de stand voor
het rijden met chauffeur worden beschadigd.
#De voorwerpen uit het bagagenet ver‐
wijderen.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len bij het terugzetten
De stoelen kunnen bij het terugzetten door
voorwerpen worden beschadigd.
#Bij het terugzetten van de stoelen
mogen zich geen voorwerpen in de
beenruimte, onder of achter de stoelen
bevinden; dit controleren.
De schakelaars voor het instellen van de stoelen
hebben geen slag. Als u op de schakelaars drukt,
krijgt u daarom geen directe feedback van de
schakelaars. De feedback vindt alleen plaats
door de beweging van de stoel.
Het volgende in acht nemen:
RDe passagiersstoel voor het rijden met chauf‐
feur al ór de rit correct instellen.
Bij het rijden met chauffeur worden de volgende
instellingen uitgevoerd bij de passagiersstoel:
RDe stoel wordt naar voren bewogen.
RDe rugleuning wordt naar vorengekanteld.
RDe hoofdsteun wordt naar voren neergeklapt.
De passagiersstoel gaat in de volgende situaties
automatisch van de stand voor het rijden met
chauffeur terug naar de normale stand:
RDe passagiersstoel wordt met behulp van de
toetsen in de portierbedieningseenheid aan
passagierszijde ingesteld.
RDe veiligheidsgordel van de passagiersstoel
wordt in het gordelslot gestoken.
RDe passagiersstoel wordt als bezet herkend.
RDe hoofdsteun aan passagierszijde wordt
vanaf de zitplaats achterin of vanaf de
bestuurdersstoel teruggeklapt.
De passagiersstoel in de stand voor het rij‐
den met chauffeur zetten
Voorwaarden
RDe passagiersstoel is niet bezet.
RDe veiligheidsgordel aan passagierszijde is
niet in het gordelslot gestoken.
118 Stoelen en opbergen
1Passagiersstoel selecteren
2Stoellengterichting instellen
#Passagiersstoel selecteren: De toets1
indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
Stand voor rijden met chauffeur instellen
#De toets2naar voren drukken en ingedrukt
houden.
De passagiersstoel beweegt naar voren en
stopt bij de grens van het bereik voor het rij‐
den met chauffeur.
#De toets2loslaten.
#De toets2opnieuw naar voren drukken en
ingedrukt houden, tot de passagiersstoel in
de stand voor het rijden met chauffeur staat.
De hoofdsteun van de passagiersstoel klapt
naar voren. De passagiersstoel beweegt naar
voren.
%Als de passagiersstoel al bij de grens van het
bereik voor het rijden met chauffeur staat,
wordt de stand voor het rijden met chauffeur
direct ingesteld.
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 137).
%De functie kan via het kinderslot voor ach‐
terinworden geblokkeerd (/pagina 79).
Stoelen en opbergen 119
Voetensteun aan de passagiersstoel gebrui‐
ken
Voorwaarden
RDe passagiersstoel bevindt zich afhankelijk
van de uitrusting in een van de volgende
posities:
-Auto's zonder beensteun: De passagiers‐
stoel is in een willekeurige positie
gebracht.
-Auto's met beensteun: de passagiersstoel
is geheel naar vorengeschoven.
RDe passagiersstoel staat in de stand voor het
rijden met chauffeur.
Voetensteun gebruiken
De voetensteun bevindt zich aan de achterzijde
van de passagiersstoel.
#De toets1naar achteren drukken.
De voetensteun schuift onder de passagiers‐
stoel vandaan.
#De uitgeschovenvoetensteun met de voet
naar boven drukken tot deze ontgrendelt.
#De voetensteun naar beneden laten bewe‐
gen.
De voetensteun steunt op de bodem van de
auto.
Voetensteun opbergen
#De voetensteun met de voet naar boven
drukken tot deze vergrendelt.
#De toets1naar voren drukken.
De voetensteun schuift onder de passagiers‐
stoel.
Hoofdsteun aan passagierszijde neerklappen
of opklappen (rijden met chauffeur)
Voorwaarden
RDe passagiersstoel is niet bezet.
RDe veiligheidsgordel aan passagierszijde is
niet in het gordelslot gestoken.
120 Stoelen en opbergen
#Passagiersstoel selecteren: De toets1
indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
Hoofdsteun inklappen
#De toets2naar voren drukken en ingedrukt
houden.
De hoofdsteun beweegt zich iets naar voren
en stopt.
#De toets2loslaten.
#De toets2opnieuw naar voren drukken.
De hoofdsteun klapt naar voren.
#Hoofdsteun opklappen: De toets2naar
achteren drukken.
De hoofdsteun klapt op.
%Ukunt de hoofdsteun aan passagierszijde
ook vanuit de passagiersstoel opklappen.
Daartoe op een willekeurige toets in de por‐
tierbedieningseenheid aan passagierszijde
drukken.
%Als de hoofdsteun al in de voorstestand
staat, klapt deze direct naar voren neer.
%De functie kan via het kinderslot voor ach‐
terinworden geblokkeerd (/pagina 79).
Stoelen en opbergen 121
Passagiersstoel in de normale stand zetten
(rijden met chauffeur)
#Passagiersstoel selecteren: De toets1
indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
Normale stand instellen
#De toets3naar achteren drukken en inge‐
drukt houden.
De passagiersstoel stopt bij de grens van het
bereik voor het rijden met chauffeur. De
hoofdsteun aan passagierszijde wordt opge‐
klapt.
Vervolgens beweegt de passagiersstoel ver‐
der naar achteren.
of
#De toets2kort naar achteren drukken.
De passagiersstoel stopt automatisch bij de
grens van het bereik voor het rijden met
chauffeur. De hoofdsteun aan passagiers‐
zijde wordt opgeklapt.
%De normale stand kan ook vanuit de passa‐
giersstoel worden ingesteld. Daartoe op een
willekeurige toets in de portierbedienings‐
eenheid aan passagierszijde drukken.
#De instellingen met de geheugenfunctie
oproepen (/pagina 137).
%De functie kan via het kinderslot voor ach‐
terinworden geblokkeerd (/pagina 79).
122 Stoelen en opbergen
Hoofdsteunen
Comforthoofdsteunen van de voorstoelen
mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veilig‐
heidsgordel omgespt.
#Voordat de motorwordtgestart: In het
bijzonder de chauffeursstoel, de hoofd‐
steunen, het stuurwiel of de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges‐
pen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd ingestelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen zijn niet correct zijn inge‐
steld is er een verhoogd risico op letsel aan
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
#Naar vorenverstellen: De hoofdsteun naar
voren trekken.
#Naar achteren verstellen: De ontgrende‐
lingsknop 1indrukken en de hoofdsteun
naar achteren drukken.
Extra kussen van de comforthoofdsteun op
de voorstoelen bevestigen en verwijderen
Stoelen en opbergen 123
#De hoofdsteun 2geheel naar voren plaat‐
sen.
#Extra kussen bevestigen: Het klittenband
4aan de achterzijde van het extra kussen
1losmaken.
#Het klittenband 4tussen de hoofdsteun 2
en de band 3door voeren.
#Het klittenband 4vastmaken.
#Positie van het extra kussen wijzigen: Het
extra kussen 1omhoog- of omlaagschui‐
ven.
#Extra kussen verwijderen: Het klittenband
4van het extra kussen 1losmaken.
#Het extra kussen 1verwijderen.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
vanuit voorin elektrisch omlaagbrengen
Multimediasysteem:
4©5ß5y
#üindrukken.
Buitenste hoofdsteunen van de zitplaatsen
achterin mechanisch instellen
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoog‐
trekken en latenvergrendelen.
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1
in de richting van de pijl drukken.
#De hoofdsteun omlaagdrukken en laten ver‐
grendelen.
#Hoofdsteunhoek instellen: De hoofdsteun
in de richting van de pijl 2trekken of schui‐
ven.
Buitenste comforthoofdsteunen van de zit‐
plaatsen achterin mechanisch instellen
#Hoofdsteunhoek instellen: De hoofdsteun
in de richting van de pijl 1trekken of schui‐
ven.
124 Stoelen en opbergen
Extra kussen van de hoofdsteun achterin
bevestigen en verwijderen (afzonderlijke zit‐
plaatsen)
#De hoofdsteun 2geheel naar voren plaat‐
sen.
#Extra kussen bevestigen: Het klittenband
4aan de achterzijde van het extra kussen
1losmaken.
#Het klittenband 4tussen de hoofdsteun 2
en de band 3door voeren.
#Het klittenband 4vastmaken.
#Positie van het extra kussen wijzigen: Het
extra kussen 1omhoog- of omlaagschui‐
ven.
#Extra kussen verwijderen: Het klittenband
4van het extra kussen 1losmaken.
#Het extra kussen 1verwijderen.
Verwarmbaar extra kussen bevestigen
Bij auto's met elektrisch instelbare hoofdsteunen
kan het extra kussen worden verwarmd.
#Het extra kussen zoals beschreven aan de
hoofdsteun bevestigen.
#De hoofdsteun in de hoogstestand zetten.
#De drukknopen 2van de extra band in de
tegendrukknopen 1op de hoofdsteun druk‐
ken.
#De hoofdsteun op de gewenste hoogte zet‐
ten.
#Nekwarmte van het extra kussen in- of
uitschakelen: Controleren of de drukknopen
2van de extra band correct in de tegen‐
drukknopen 1op de hoofdsteun zijn
gedrukt.
#In het multimediasysteem moet de functie
"Nekwarmte aan stoelverwarming koppe‐
len“ actief zijn; dit controleren
(/pagina 126).
Stoelen en opbergen 125
#De stoelverwarming in- of uitschakelen
(/pagina 129).
Middelste hoofdsteun mechanisch uitschui‐
ven en inklappen
#Uitschuiven: De hoofdsteun omhoogtrekken
tot deze vergrendelt. #Inklappen: De knop 1indrukken.
#De hoofdsteun volledig naar beneden schui‐
ven.
De middelste hoofdsteun heeft een gebruiks‑ en
een niet-gebruikspositie. De gebruikspositie is
de uitgeschoven positie, waarin de hoofdsteun
vergrendelt; de niet-gebruikspositie is de volledig
naar beneden geschoven positie van de hoofd‐
steun. Als de middelste zitplaats wordtgebruikt,
moet de hoofdsteun zich in de uitgeschoven, ver‐
grendelde gebruikspositie bevinden.
Stoelinstellingen configureren
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Stoel
Luchtkussens instellen
#In het betreffende menu de luchtkussens
voor Lendensteun,Schouders of Zijwangen
instellen.
Stoelverwarmingsbalans instellen
#Verwarmingsinstellingen selecteren.
#Stoelverwarmingsbalans selecteren.
#De warmteverdeling voor de gewenste stoel
instellen.
%Achterin kan de stoelverwarmingsbalans in
het menu Stoelklimatisering worden inge‐
steld.
Nekwarmte aan stoelverwarming koppelen
#Tevens nekverwarmer selecteren.
126 Stoelen en opbergen
#De functie voor de gewenste stoel in- of uit‐
schakelen.
Wanneer de functie actief is, wordt de
nekwarmte van het extra kussen aan de
stoelverwarming gekoppeld.
Automatischestoelaanpassing instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
het instellen van de bestuurdersstoel na
het oproepen van een rijdersprofiel
Door het selecteren van een gebruikerspro‐
fiel kan de bestuurdersstoel worden inge‐
steld op de bij dat gebruikersprofiel opgesla‐
gen positie. Hierdoor kunnen u of andere
inzittenden letsel oplopen.
#Er mogen zich geen personen of
lichaamsdelen in het verstelbereik van
de stoel bevinden tijdens de instelling
van de bestuurdersstoel via het multi‐
mediasysteem.
Wanneer een persoon ingeklemd dreigt te
raken, direct het instellen stoppen door:
#a) De waarschuwingsmelding op het
centrale display aan te tippen.
of
#b) Een positietoetsvan de geheugen‐
functie of een stoelinstelschakelaar in
het bestuurdersportier te bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Stoel
5Automatische zitpositie
Bestuurdersstoel- en stuurwielpositie aan‐
passen aan lichaamslengte
De auto berekent op basis van de lichaams‐
lengte van de bestuurder een geschikte bestuur‐
dersstoel- en stuurwielpositie en stelt deze
direct in.
#De maateenheid instellen: cm of ft/in
selecteren.
#De lichaamslengte instellen op de schaal.
#Positie-instelling starten selecteren.
De bestuurdersstoel- en stuurwielpositie
worden aangepast aan de ingestelde
lichaamslengte.
%Als de door de auto berekende bestuurders‐
stoel- of stuurwielpositie niet praktisch of
handig is, kan deze op elk gewenst moment
handmatig worden aangepast met behulp
van de bedieningsknoppen.
De buitenspiegels worden niet ingesteld door
deze functie, maar moeten handmatig wor‐
den ingesteld met behulp van de bedienings‐
schakelaars.
%Deze instellingen kunnen ook worden uitge‐
voerd via de Mercedes me gebruikersac‐
count voor uw gebruikersprofiel. Door de
synchronisatie van de profielen in de auto en
de Mercedes me connect profielen worden
deze instellingen overgenomen door uw
auto. Meer informatie over het synchronise‐
renvangebruikersprofielen .
Stoelen en opbergen 127
Automatische aanpassing van de zijdelingse
steun instellen (actieve multicontourstoel)
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Stoel
#Rijdynamische stoel selecteren.
Met deze functie wordt de zijdelingse steun van
de actieve multicontourstoel automatisch aange‐
past aan de rij- en bochtendynamiek van de
auto.
#De gewenste instelling selecteren.
Overzicht van de massageprogramma's
RHot Relaxing rug: Op basis van de Hot Stone-
massage combineert het programma warmte
en massage. Eerst wordt de ruggemasseerd.
Bovendien worden warme drukpunten voel‐
baar, te beginnen in het bekkengebied.
RHot Relaxing schouders: Combinatie van
warmte en massage. Eerst worden de schou‐
ders gemasseerd. Bovendien worden warme
drukpunten voelbaar, te beginnen in het bek‐
kengebied.
RActivating Massage:Verkwikkende massage
door opwaartse massagegolven.
RClassic Massage: Ontspannende massage
van de rug.
RGolfmassage:Regenererende massage door
massagegolven over de rug en in de zitting.
RMobilizing Massage: Mobiliserende massage
door opwaartse massagegolven. Kan een
langzamere, diepere ademhaling bevorderen.
Daarmee kan de zuurstoftoevoer naar de cel‐
len en hersenen worden verbeterd.
RWorkout leuning en Workout kussen:Voor
deze programma's is uw medewerking ver‐
eist. Door de afwisseling tussen aanspanning
en ontspanning bevordert u de doorbloeding
van de spieren. Zodra u een drukpunt voelt,
dient u op deze plek tegendruk te geven om
rug-, buik- en beenspieren te activeren.
RDiepe golven: Golfbewegingen in het kussen
kunnen de doorbloeding en stofwisseling in
de onderrug en benen stimuleren.
RDiepe workout:Verbind de Workout leuning
met de Workout kussen. De vibrerende mas‐
sage in het kussen versterkt de effectiviteit
van de aan- en ontspanning van de spieren,
terwijl u tegendruk geeft op het drukpunt.
Daarmee kunnen de stofwisseling en door‐
bloeding in het zitvlak en de benen worden
ondersteund.
RKuitmassage (achterin): Vibrerende massage
van de kuiten. Kanstofwisseling en bloedcir‐
culatie ondersteunen.
RGolfmassage (achterin): Combineert de vibra‐
tie van de kuitmassage met de Classic Mas‐
sage van de rug achterin.
Massageprogramma voor voorstoelen selec‐
teren
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Massage
#Een massageprogramma selecteren
(/pagina 128).
#Het programma voor de gewenste stoel star‐
ten;.
#Massage-intensiteit instellen: Intensief in-
of uitschakelen.
128 Stoelen en opbergen
%Voor de zitplaatsen achterin kunnen de mas‐
sageprogramma's op de volgende apparaten
(indien beschikbaar) worden geselecteerd:
Rop de displays achterin
Rop de MBUX tablet achterin
De selectie vindt plaats zoals via de dis‐
plays achterin voor de zitplaatsen ach‐
terinvan de 2e rij zitplaatsen.
Stoelinstellingen terugzetten
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Stoel
#Terugzetten selecteren.
#ßvoor de gewenste stoel selecteren.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningvulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe‐
ratuursensatie of met een beperkte reactie‐
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brand‐
wonden gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res bij ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingescha‐
keld, kan door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res op de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens
of kinderzitjes, warmteophoping optreden.
Daardoor kan het zittingvlak worden bescha‐
digd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin‐
gaccessoires op de stoelen bevinden;
dit controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Stoelen en opbergen 129
#De toets1zo vaak indrukken, tot de gewen‐
steverwarmingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden. Wan‐
neer alle controlelampjes gedoofd zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
%De stoelverwarming schakelt automatisch na
8, 10 en 20 minuten terug uit de drie verwar‐
mingsstanden tot het volledig uitschakelen
van de stoelverwarming.
%Wanneer u de spanningsvoorziening binnen
20 minuten uit- en weer inschakelt, blijft de
laatste instelling van de stoelverwarming
voor de bestuurdersstoel actief.
%De verdeling van de verwarmde vlakken van
zitting en rugleuning van de voorstoelen‑ en
zitplaatsen achterin kan met het multimedia‐
systeem worden ingesteld (/pagina 130).
%Auto's met warmtecomfortpakket: De ver‐
warming van de armsteunen in het portier en
de middenconsole kan in het multimediasys‐
teem worden ingesteld (/pagina 130).
Vlakkenverwarming instellen
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Stoel
5Verwarmingsinstellingen
5Vlakkenverwarming
Bij ingeschakelde stoelverwarming kunnen de
armsteunen, de middelste gebieden van de por‐
tieren en de middenconsole worden verwarmd.
130 Stoelen en opbergen
#De functie in- of uitschakelen voor de gewen‐
stestoelen.
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#De toets1zo vaak indrukken, tot de gewen‐
ste aanjagerstand bereikt is.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een
tot drie controlelampjes branden. Wanneer
alle controlelampjes gedoofd zijn, is de stoel‐
ventilatie uitgeschakeld.
%Wanneer u de spanningsvoorziening binnen
20 minuten uit- en weer inschakelt, blijft de
laatste instelling van de stoelventilatie voor
de bestuurdersstoel actief.
Stuurwiel
Stuurwiel elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veilig‐
heidsgordel omgespt.
#Voordat de motorwordtgestart: In het
bijzonder de chauffeursstoel, de hoofd‐
steunen, het stuurwiel of de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges‐
pen.
Stoelen en opbergen 131
&WAARSCHUWING Inklemgevaar voor
kinderen bij het instellen van het stuur‐
wiel
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen,
kunnen ze bekneld raken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Het stuurwiel kanworden ingesteld als de span‐
ningsvoorziening is uitgeschakeld.
1Omhoog zetten
2Naar achteren zetten
3Omlaag zetten
4Naar voren zetten
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 135).
Stuurwielverwarming in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
#De schakelaar in de stand 1of 2drukken.
Als het controlelampje 3brandt, is de
stuurwielverwarming ingeschakeld.
132 Stoelen en opbergen
Als het contact wordt uitgeschakeld wordt de
stuurwielverwarming ook uitgeschakeld.
Stuurwielverwarming aan stoelverwarming
koppelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Stoel
5Verwarmingsinstellingen
#Tevens stuurwielverwarming aantikken.
De stuurwielverwarming wordt aan de stoel‐
verwarming gekoppeld.
Als deze functie geactiveerd is, wordt de stuur‐
wielverwarming automatisch geactiveerd en
gedeactiveerd, wanneer de stoelverwarming
wordt in- en uitgeschakeld.
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij wegrijden tijdens het instellen van
de uitstaphulp
Ukunt de controle over het voertuig verlie‐
zen.
#Alvorens wegte rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instellen van de in‑ en uitstaphulp
Daardoor kunnen u en andere inzittenden
bekneld raken.
#U ervanverzekeren dat er zich geen
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel en het stuurwiel bevinden.
#Bij gevaar van bekneld raken door het
stuurwiel de bedieningshendel van het
stuurwiel bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
#Bij gevaar van bekneld raken door de
bestuurdersstoel op de schakelaar voor
de stoelinstelling drukken.
De instelling wordt onderbroken.
Het instellen kanwordtgestopt door het indruk‐
kenvan een geheugenplaatstoetsvan de geheu‐
genfunctie.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de in‑ en uitstaphulp door kin‐
deren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp acti‐
veren, kunnen zij bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Om ervoor te zorgen dat u de in- en uitstaphulp
kunt gebruiken moet de automatische stoelaan‐
passing zijn ingeschakeld (/pagina 127).
Stoelen en opbergen 133
Als de in- en uitstaphulp actief is, zwenkt het
stuurwiel in de volgende situaties omhoog, en
beweegt de bestuurdersstoel naar achteren:
RHet contact wordt uitgeschakeld als het
bestuurdersportier geopend is.
RBij uitgeschakeld contact wordt het bestuur‐
dersportier geopend.
%Het stuurwiel zwenkt alleen omhoog, als dit
zich niet al tegen de bovenste aanslag
bevindt. De bestuurdersstoel schuift alleen
naar achteren, als deze niet al in de achter‐
stestand staat.
Het stuurwiel en de bestuurdersstoel bewegen in
de volgende gevallen in de laatste rijstand terug:
RHet contact of de spanningsvoorziening
wordt ingeschakeld als het bestuurderspor‐
tier gesloten is.
RU sluit het bestuurdersportier terwijl het con‐
tact is ingeschakeld.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt het contact uit.
RUroept de stoelinstellingen op met de geheu‐
genfunctie.
RDe stoelinstelling wordt met de geheugen‐
functie opgeslagen.
Wanneer een van de positietoetsen van de
geheugenfunctie wordt ingedrukt, wordt het
instellen gestopt.
In- en uitstaphulp instellen
Voorwaarden
RDe automatische stoelaanpassing is geacti‐
veerd (/pagina 127).
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Comfort 5In- en uitstaphulp
#Stuurwiel en stoel,Alleen stuurwiel of Uit
selecteren.
%Wanneer u een individueel gebruikersprofiel
gebruikt, wordt deze invoer voor de in- en
uitstaphulp overgenomen. Daardoor bewe‐
gen de bestuurdersstoel en het stuurwiel
automatisch naar de juiste positie .
Geheugenfunctie
Werking van de geheugenfunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door gebruik van de geheugenfunctie
tijdens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordtgebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders‐
zijde alleen gebruiken als de auto stil‐
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheu‐
genfunctie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel instelt,
kunt u of kunnen andere inzittenden in het
bijzonder kinderen bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen‐
functie waarborgen, dat niemand
134 Stoelen en opbergen
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel of het stuurwiel heeft.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
een geheugenplaatstoets of stoelver‐
stelschakelaar bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de geheugenfunctie door kin‐
deren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti‐
veren, kunnen deze bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Ukunt de geheugenfunctie bij uitgeschakeld
contact gebruiken.
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maxi‐
maal drie personen.
De volgende instellingen van de voorstoelen kun‐
nen worden opgeslagen:
RStoel-, leuning-, hoofdsteunpositie en rugleu‐
ningwelving van de stoel in het lendenge‐
deelte
RAuto's met actieve multicontourstoelen:
-Zijwangen van de rugleuning
-Schouders van de rugleuning
-Rugleuningwelving van de stoel
-Stand van de dynamische functie
RStoelverwarming: Verdeling van de ver‐
warmde vlakken voor zitting en rugleuning
RBestuurderszijde: stuurwielpositie, buiten‐
spiegelstand aan bestuurders- en passagiers‐
zijde
RHead-up-display (afhankelijk van de uitrus‐
ting)
Geheugenfunctie bedienen
Opslaan
#De voorstoel, het stuurwiel, het head-up-dis‐
play en de buitenspiegels in de gewenste
stand instellen.
#De geheugentoets Vindrukken en weer
loslaten.
Stoelen en opbergen 135
#Binnen drie seconden een van de geheugen‐
plaatstoetsen 4,Tof Uindrukken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen
zijn opgeslagen.
#Oproepen: De geheugenplaatstoets4,
Tof Uindrukken.
De opgeslagen positie wordt aangestuurd.Na
het loslaten van de toetsworden de voor‐
stoel, de buitenspiegels, het head-up-display
en de stuurkolom automatisch verder in de
opgeslagen positie gezet.
%Bestuurdersstoel: Om tijdens het rijden
een opgeslagen positie op te roepen, moet
de geheugenplaatstoets ingedrukt worden
gehouden.
Geheugenfunctie achterin
Werking van de geheugenfunctie achterin
Zitplaats achterin bedienen
Met de geheugenfunctie achterin kunnen stoelin‐
stellingen voor de zitplaats achterin worden
opgeslagen en opgeroepen voor maximaal drie
personen.
De volgende instellingen van de zitplaats ach‐
terinkunnen worden opgeslagen:
RStoel-, leuning- en hoofdsteunpositie
RAuto's met actieve multicontourstoelen:
Zijkanten van de rugleuning, rugleuningwel‐
ving in het lendegedeelte
RStoelverwarming: Verdeling van de ver‐
warmde vlakken voor zitting en rugleuning
Passagiersstoel en zitplaats achterin bedie‐
nen
Met de geheugenfunctie achterin kunnen stoelin‐
stellingen voor de passagiersstoel en de zitplaats
achterin worden opgeslagen en opgeroepen voor
maximaal drie personen.
De volgende instellingen van de passagiersstoel
kunnen worden opgeslagen:
RStoel-, leuning- en hoofdsteunpositie
De volgende instellingen van de zitplaats ach‐
terinkunnen worden opgeslagen:
RStoel-, leuning- en hoofdsteunpositie
RAuto's met actieve multicontourstoelen:
Zijkanten van de rugleuning, rugleuningwel‐
ving in het lendegedeelte
RStoelverwarming: Verdeling van de ver‐
warmde vlakken voor zitting en rugleuning
Als het controlelampje in de toetsvbrandt,
worden op één geheugenplaats bovendien nog
de volgende instellingen opgeslagen:
RPositie van de voetensteun bij de passagiers‐
stoel, indien aanwezig
RPositie van het beeldscherm, indien aanwezig
Met de geheugenplaatstoetsen slaat u altijd de
actuele instelling van de stoelen op de actuele
zitplaats op.
136 Stoelen en opbergen
Zitplaats achterin via geheugenfunctie ach‐
terin bedienen
Opslaan
#De toets1indrukken.
Als het controlelampje niet brandt, is de zit‐
plaats achterin geselecteerd.
#De zitplaats achterin via de toetsen in de por‐
tierbedieningseenheid instellen
(/pagina 116).
Auto's zonder ruststoel achterin (voorbeeld)
#De geheugentoets Vindrukken en weer
loslaten.
Oproepen
#De toets1indrukken.
Als het controlelampje niet brandt, is de zit‐
plaats achterin geselecteerd.
Passagiersstoel en zitplaats achterin via
geheugenfunctie achterin bedienen
Opslaan
Stoelen en opbergen 137
#De toets1indrukken.
Als het controlelampje niet brandt, is de zit‐
plaats achterin geselecteerd.
#De zitplaats achterin via de toetsen in de por‐
tierbedieningseenheid instellen
(/pagina 116).
#De toets1indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
#De passagiersstoel via de toetsen in de por‐
tierbedieningseenheid achterin instellen
(/pagina 111 ).
#Controleren of het controlelampje in de toets
1brandt.
Auto's zonder ruststoel achterin (voorbeeld)
#De geheugentoets Vindrukken en weer
loslaten.
Oproepen
#De toets1indrukken.
Als het controlelampje brandt, is de passa‐
giersstoel geselecteerd.
%De geheugenplaats in het gedeelte voor het
rijden met chauffeur kunnen alleen worden
ingesteld als aan de voorwaarden voor het
rijden met chauffeur zijn voldaan
(/pagina 117).
%De functie kan via het kinderslot voor ach‐
terinworden geblokkeerd (/pagina 79).
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen uit, bijvoorbeeld koolmonoxide. Als
het kofferdeksel is geopend als de motor
draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kun‐
nen uitlaatgassen in het interieur terecht
komen.
#Altijd de motor afzetten alvorens het
kofferdeksel te openen.
138 Stoelen en opbergen
#Nooit met een geopend kofferdeksel rij‐
den.
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een
airbag kunnen het correct functioneren van de
airbag in gevaar brengen.
De aanwijzingen met betrekking tot het bescher‐
mingspotentieel van de airbags (/pagina 50) in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door ongeschikt opbergen vanvoorwer‐
pen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten‐
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet
uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot de beker‐
houders in acht nemen.
Auto's met automatische uitschakeling van
de passagiersairbag: Ingeklemde voorwerpen
onder de passagiersstoel kunnen de automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag ver‐
storen of het systeem beschadigen. Daarom de
aanwijzingen met betrekking tot de automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag in
acht nemen (/pagina 52).
*AANWIJZING Beschadiging van de arm‐
steun achterin lichaamsgewicht
De uitgeklapte armsteun achterin kanwor‐
den beschadigd door lichaamsgewicht.
Stoelen en opbergen 139
#Niet op de armsteun achterin zitten of
erop leunen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij gebruik van de bekerhou‐
der tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de bekerkan en kanvloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bij‐
zonder door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor‐
den afgeleid en de controle over de auto ver‐
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou‐
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij
hete vloeistoffen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
bekerhouder
De bekerhouder kan bij het terugklappen van
de armsteun achter worden beschadigd.
#De armsteun achter alleen bij gesloten
bekerhouder terugklappen.
*AANWIJZING Beschadiging van het
opbergvak onder de asbak door grote
hitte
Het opbergvak onder de asbak is niet hitte‐
bestendig en kanworden beschadigd door
het neerleggen van brandende sigaretten.
#De asbak moet volledig vergrendeld
zijn.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van
de sigarettenaansteker of de hete fitting wor‐
den aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken:
Rwanneer de hete sigarettenaanstekervalt.
Rwanneer bijvoorbeeld kinderen de hete
sigarettenaanstekertegenvoorwerpen
houden.
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet
bij de sigarettenaanstekerkunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
140 Stoelen en opbergen
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Het rijgedragvan de auto is afhankelijk van de
verdeling van de bagage. Daarom bij het beladen
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toege‐
staan totaalgewicht en de toegestane asbe‐
lastingen van de auto overschrijden.
De gegevens op het voertuigtypeplaatje raad‐
plegen (/pagina 489).
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleu‐
ningen beladen.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe bagage aan de bagagehaken vastzetten.
De bagagehaken gelijkmatig belasten.
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
1Opbergvakken in de portieren
2Opberg- en telefoonvak onder de armsteun
met oplaadmodule voor het draadloos opla‐
den van de mobiele telefoon, multimedia- en
usb-aansluitingen en opbergvak, bijvoor‐
beeld voor een mp3-speler
3Opbergvak in de middenconsole voorin met
bekerhouders, usb-aansluitingen en oplaad‐
module voor het draadloos opladen van de
mobiele telefoon
4Opbergvak ór het centraal display van het
multimediasysteem
5Dashboardkastje
%De rubbermat in het opbergvak in de mid‐
denconsole voorin 3kanworden verwij‐
derd om te worden gereinigd met helder,
lauw water. De aanwijzingen met betrekking
tot de verzorging van het interieur in acht
nemen (/pagina 374).
Handset uit het opbergvak achterin verwijde‐
ren
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen achterin
#De armsteun achterin omklappen.
#Het opbergvak in de armsteun achterin ope‐
nen.
Stoelen en opbergen 141
#De handset 1aantippen.
De handset 1komt omhoog.
#De handset 1verwijderen.
Overzicht van de bagageruimtehaken
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe bagage aan de bagagehaken vastzetten.
RVoor het vastzetten geen elastische riemen
of netten gebruiken. Deze zijn alleen geschikt
als beveiliging tegen het verschuiven van
lichte bagage.
RDe sjormiddelen niet over scherpe randen of
hoeken bevestigen.
RDe scherpe randen en hoeken afdekken.
De bagageruimte heeft afhankelijk van de uitrus‐
ting maximaal vier bagagehaken.
1Bagageruimtehaken
Doorlaadmogelijkheid achterin openen
Voorwaarden
RDe doorlaadklep is ontgrendeld
(/pagina 143).
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen achterin
#Auto's met elektrisch instelbare buiten‐
ste zitplaatsen: De armsteun achterin
omklappen.
142 Stoelen en opbergen
#Aan de handgreep 1trekken en de afdek‐
king 2omlaagklappen.
De opbergbox in de rugleuning achterin is
geopend.
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen achterin
#De ontgrendelingsschuif 2in de handgreep‐
komvan de doorlaadklep 1omhoogschui‐
ven.
De doorlaadklep 1is ontgrendeld.
#De doorlaadklep 1met omhoog geschoven
ontgrendelingsschuif 2zo ver mogelijk naar
achteren drukken, tot de klep in de bovenste
stand vergrendelt.
De doorlaadmogelijkheid achterin is
geopend.
Wanneer de doorlaadmogelijkheid weer als
opbergvak moet worden gebruikt:
#De doorlaadklep 1omlaagklappen en in de
bagageruimte vergrendelen (/pagina 143).
Doorlaadmogelijkheid in de bagageruimte
vergrendelen
Voorwaarden
RDe koelbox is verwijderd.
#De ontgrendelingsschuif van de doorlaadklep
1in de bagageruimte naar rechts schuiven.
De doorlaadklep is vergrendeld.
Tashaken gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
gebruik van de tashaken met zware voor‐
werpen
De tashaak kan zware voorwerpen of bagage
niet tegenhouden.
Voorwerpen of bagagestukken kunnen gaan
rondslingeren en inzittenden raken.
Stoelen en opbergen 143
#Alleen lichte voorwerpen aan de tas‐
haak hangen.
#Nooit harde, scherpkantige of breek‐
bare voorwerpen aan de tashaak han‐
gen.
#De tashaken 2aan de lip 1omlaagtrek‐
ken.
%De aanwijzingen met betrekking tot het bela‐
den van de auto in acht nemen
(/pagina 138).
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
Hoogte van de EASY-PACK-bagageruimte-
comfortbox traploos instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor inklem‐
men en letsel bij het omhoogkomen van
de laadvloer
De handen kunnen in het frame van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox bekneld
raken en voorwerpen kunnen omhoog geslin‐
gerd worden.
#Ervoor zorgen dat de handen zich niet
in het bewegingsgebied van de laad‐
vloer bevinden.
#Als er iemand bekneld raakt, de laad‐
vloer in het midden voorzichtig omlaag‐
drukken.
#Voor het omhoogkomen alle voorwer‐
pen van de laadvloer verwijderen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
erin drukken van de EASY-PACK bagage‐
ruimte-comfortbox
Bij het erin drukken in de ingetrokken stand
kunnen de handen bekneld raken. In het bij‐
zonder kinderen kunnen zich daarbij verwon‐
den.
#Ervoor zorgen dat de handen zich niet
in het bewegingsgebied van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox bevin‐
den.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
*AANWIJZING Beschadiging van de uitge‐
trokken EASY-PACK-bagageruimte-com‐
fortbox
Wanneer de EASY-PACK-bagageruimte-com‐
fortbox uitgetrokken is, kan de EASY-PACK-
144 Stoelen en opbergen
bagageruimte-comfortbox worden bescha‐
digd.
#Geen voorwerpen op het frame van de
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
leggen of van bovenaf op het frame
drukken.
#Het kofferdeksel niet sluiten wanneer
de EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box uitgetrokken is.
*AANWIJZING Beschadiging van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox door
voorwerpen
Scherpe, puntige, breekbare ronde, rollende
of zware voorwerpen kunnen de EASY-PACK-
bagageruimte-comfortbox beschadigen en
worden weggeslingerd.
#Geen scherpe, puntige, ronde, rollende
of breekbare voorwerpen in de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox vervoe‐
ren.
#Dergelijke voorwerpen altijd buiten de
box in de bagageruimte opbergen en
vastzetten.
#De maximaal toegestane belasting van
de EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box altijd in acht nemen.
#De EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box niet gebruiken als de zitplaatsen
achterin zijn neergeklapt.
De maximaal toegestane belasting van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox bedraagt 10 kg.
Om overbelading te vermijden, beweegt de
bodem van de box vanaf een belading van circa
5kg tot op de bagageruimtebodem omlaag.
#Uittrekken: Aan de handgreep 2van de
box trekken.
#Laadvolume vergroten: De laadvloer 1in
het midden tot de gewenste positie en
grootte van de box omlaagdrukken.
#Laadvolume verkleinen: De toets3
indrukken.
Stoelen en opbergen 145
#Opbergen: De box aan de handgreep 2vol‐
ledig naar binnen drukken, tot deze vergren‐
delt.
%De aanwijzingen met betrekking tot het reini‐
genvan de EASY-PACK-bagageruimte-com‐
fortbox in acht nemen (/pagina 374).
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox aan‐
brengen of verwijderen
Aanbrengen
#De draaigreep 6naar buiten draaien.
#De houders 3van de box 1in de openin‐
gen2aanbrengen.
#De box 1in de richting van de pijl optillen
en de haken5in de verankeringen van de
hoedenplank 4drukken.
#De draaigreep 6naar binnen draaien.
146 Stoelen en opbergen
Verwijderen
#De draaigreep 6naar buiten draaien.
#De box 1in de richting van de pijl laten zak‐
ken en uit de verankeringen in de hoeden‐
plank trekken.
#De box 1naar achteren in de richting van
de pijl uit de openingen trekken.
Dakdrager bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij overschrijden van de maximum‐
dakbelasting
Het zwaartepunt van de auto en de ver‐
trouwde rij-eigenschappen en het stuur- en
remgedrag veranderen.
Wanneer de maximumdakbelasting wordt
overschreden, worden de rij-eigenschappen
en het stuur- en remgedrag sterk nadelig
beïnvloedt.
#Beslist de maximumdakbelasting aan‐
houden en de rijstijl aanpassen.
De maximumdakbelasting vindt u in het hoofd‐
stuk "Technische gegevens".
*AANWIJZING Schade aan de auto door
niet goedgekeurde dakdragers
Bij niet voor Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde dakdragers kan schade aan de auto
ontstaan.
#Alleen voor Mercedes-Benz geteste en
goedgekeurde dakdragers gebruiken.
#Controleren of bij een gemonteerde
dakdrager, afhankelijk van de uitrusting
van de auto, het kofferdeksel volledig
kanworden geopend.
#De bagage zodanig op de dakdrager
aanbrengen dat de auto ook tijdens het
rijden niet kanworden beschadigd.
*AANWIJZING Beschadiging van panora‐
maschuifdak door dakdrager
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een dakdrager is gemon‐
teerd, kan het panoramaschuifdak door de
dakdrager beschadigd worden.
#Het panoramaschuifdak niet openen
wanneer een dakdrager is gemonteerd.
Stoelen en opbergen 147
*AANWIJZING Beschadiging van de
afdekkingen
De afdekkingen kunnen bij het openen wor‐
den beschadigd en bekrast.
#Geen metalen of harde voorwerpen
gebruiken.
#De afdekkingen 1voorzichtig in de richting
van de pijl omhoogklappen.
#De dakdrager aan de bevestigingspunten
onder de afdekkingen1bevestigen.
#De montagehandleiding van de fabrikant van
de dakdrager opvolgen.
#De bagage op de dakdrager beveiligen.
Contactdozen
12V-aansluiting gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) aangesloten.
Afhankelijkvan de uitrusting van de auto
beschikt deze over de volgende 12V-aansluitin‐
gen:
RIn de beenruimte van de passagier
RBij auto's met achterbank of elektrisch instel‐
bare buitenste zitplaatsen achterin: In het
elektronicavak in de middenconsole achterin
RIn de bagageruimte
12V-aansluiting in het elektronicavak in de
middenconsole achterin (voorbeeld)
#Het deksel 1van de contactdoos openklap
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
Als een apparaat op de 12V-aansluiting wordt
aangesloten, het deksel van het opbergvak
geopend laten.
148 Stoelen en opbergen
230V-aansluiting achterin gebruiken
&GEVAAR Levensgevaar door beschadi‐
ging van aansluitkabel of contactdoos
Als de aansluitkabel of de 230V‑aansluiting
uit de bekleding is getrokken, beschadigd of
nat is, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Alleen een droge en onbeschadigde
aansluitkabel gebruiken.
#Bij uitgeschakeld contact controleren of
de 230V‑aansluiting droog is.
#Een uit de bekleding getrokken of
beschadigde 230V‑aansluiting direct
laten controleren of vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
#De aansluitkabel nooit in een uit de
bekleding getrokken of beschadigde
230V-aansluiting steken.
&GEVAAR Levensgevaar door ondeskun‐
dig werken met de contactdoos
Ukunt met name een stroomstoot krijgen:
RAls in de contactdoos wordtgegrepen.
RAls ongeschikte apparaten of voorwerpen
in de contactdoos worden gestoken.
#Niet de binnenkant van de contactdoos
aanraken.
#Alleen geschikte apparaten op de con‐
tactdoos aansluiten.
Voorwaarden
REr zijn alleen apparaten met een passende
stekker, die voldoet aan de betreffende
landspecifieke normen, aangesloten.
REr worden geen stekkerdozen gebruikt.
%Er kunnen slechts apparatentot maximaal
150 W (0,65 A) worden aangesloten.
Auto's met achterbank of elektrisch instelbare bui‐
tenste zitplaatsen achterin
#Auto's met achterbank of elektrisch
instelbare buitenste zitplaatsen: Het elek‐
tronicavak in de middenconsole achterin
openen.
#De klep 3openen.
Stoelen en opbergen 149
#De stekker van het apparaat in de 230V-aan‐
sluiting 2steken.
Als de boordnetspanning voldoende is gaat
het controlelampje 1branden.
Usb-aansluiting achterin
Afhankelijk van de uitrusting beschikt de auto
over de volgende usb-aansluitingen achterin:
RIn het elektronicavak in de middenconsole
achterin
RIn het opbergvak in de armsteun achterin
%Deze usb-aansluitingen achterin kunnen wor‐
den gebruikt voor het opladen van een
mobiel apparaat.
Op de usb-aansluitingen kunnen usb-apparaten,
zoals een mobiele telefoon, worden opgeladen
met een passende laadkabel. De apparaten kun‐
nen als het contact is ingeschakeld, afhankelijk
van de uitrusting van de auto, met maximaal 20V
(5 A) worden opgeladen.
Koelbox
Koelbox gebruiken
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
afgedekt luchtroostervan de koelbox
Als het luchtroostervan de koelbox worden
afgedekt, kan deze oververhit raken.
#Er altijd voor zorgen dat het luchtroos‐
ter vrij is.
Het luchtroostervan de koelbox bevindt zich in
de bagageruimte.
De koelbox met maximaal 3,5 kg beladen.
In het bovenste vakvan de koelbox kunnen bij‐
voorbeeld kunststofflessen van maximaal 0,5 l
en blikjes van 0,33 l worden opgeborgen.
Als de koelbox gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt, moet deze worden uitgeschakeld, ont‐
dooid en gereinigd. Hierna het deksel enige tijd
open laten staan.
De koelbox reduceert zijn koelcapaciteit of scha‐
kelt in de volgende gevallen uit:
REr te veel stroomverbruikers ingeschakeld
zijn.
RDe startaccu is niet voldoende opgeladen.
Als dit het geval is, knipperen de controlelamp‐
jes van de toetsvoor het in- en uitschakelen van
de koelbox. Als er weer voldoende spanning is,
wordt de koeling weer ingeschakeld.
150 Stoelen en opbergen
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen achterin
#Auto's met elektrisch instelbare buitenste zit‐
plaatsen: De armsteun achterin omklappen.
#Aan de handgreep 1van de opbergbox
trekken en de afdekking 2van de opberg‐
box omlaagklappen.
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen achterin
#Openen: Aan de handgreep van de koelbox
1trekken en de afdekking van de koelbox
omlaagklappen.
#Inschakelen: De toets2zo vaak indruk‐
ken, tot één controlelampje (weinig koeling)
of twee controlelampjes (veel koeling) bran‐
den.
#Uitschakelen: De toets2zo vaak indruk‐
ken, tot de beide controlelampjes gedoofd
zijn.
Koelbox verwijderen of aanbrengen
Aanbrengen
Stoelen en opbergen 151
#De afdekkappen 1verwijderen.
#De doorlaadklep 2achterin openen, tot de
doorlaadklep in de bovenste stand is ver‐
grendeld (/pagina 142).
#De handgreep 7omhoogtrekken en vast‐
houden.
De verankering van de koelbox 4is ont‐
grendeld.
#De koelbox met omhoog getrokken hand‐
greep 7in de geopende doorlaadmogelijk‐
heid schuiven.
De verankering 4en de elektrische contac‐
tenvan de koelbox 3bevinden zich in de
uitsparingen 5en 6van de doorlaadmoge‐
lijkheid.
#Nadat de koelbox in de auto is geplaatst en
aangesloten, de handgreep 7omlaagdruk‐
ken.
De koelbox is vergrendeld.
Verwijderen
#De handgreep 7omhoogtrekken en vast‐
houden.
#De koelbox met omhoog getrokken hand‐
greep 7uit de uitsparingen 5en 6van
de doorlaadmogelijkheid trekken.
De verankering 4en de elektrische contac‐
tenvan de koelbox 3zijn verwijderd uit de
uitsparingen 5en 6van de doorlaadmoge‐
lijkheid.
Opbergvak van de koelbox in de bagage‐
ruimte openen of sluiten
#Openen: Het opbergvak in de koelbox 1
aan de handgreep in de richting van de pijl
naar achteren schuiven.
Het opbergvak 1is geopend.
#Sluiten: Het opbergvak in de koelbox 1in
de richting van de pijl naar voren schuiven.
Het opbergvak 1is gesloten.
152 Stoelen en opbergen
Draadloos opladen van de mobiele telefoon
en koppeling met de buitenantenne
Aanwijzingen met betrekking tot het draad‐
loos opladen van de mobiele telefoon
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door ongeschikt opbergen vanvoorwer‐
pen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten‐
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet
uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door het
bewarenvan de voorwerpen in de
mobiele-telefoonhouder
Als u andere voorwerpen in de mobiele-tele‐
foonhouder plaatst, kan er met name gevaar
voor brand ontstaan.
#Behalve een mobiele telefoon geen
andere voorwerpen in de mobiele-tele‐
foonhouder plaatsen, vooral geen meta‐
len voorwerpen.
*AANWIJZING Beschadiging vanvoorwer‐
pen door het bewaren in de mobiele-tele‐
foonhouder
Als voorwerpen in de houder van de mobiele
telefoon worden gelegd, kunnen ze door
elektromagnetische velden worden bescha‐
digd.
#Geen creditcards, opslagmedia, skipas‐
sen of andere gevoelig op elektromag‐
netische velden reagerende voorwerpen
in de mobiele-telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
mobiele-telefoonhouder door vloeistoffen
Wanneer vloeistoffen in de mobiele-telefoon‐
houder terechtkomen, kan deze beschadigd
raken.
#Erop letten dat er geen vloeistoffen in
de mobiele-telefoonhouder terecht
komen.
Stoelen en opbergen 153
Altijd de informatie voor personen met elektroni‐
sche medische hulpmiddelen in acht nemen
(/pagina 35).
RAfhankelijk van de uitrusting van de auto
wordt de mobiele telefoon via de oplaadmo‐
dule verbonden met de buitenantenne van de
auto.
RAlleen als het contact is ingeschakeld zijn de
oplaadfunctie en de draadloze koppeling van
de mobiele telefoon met de buitenantenne
van de auto beschikbaar.
RKleine mobiele telefoons kunnen mogelijk
niet op elke plaats van de mobiele-telefoon‐
houder worden opgeladen.
RGrote mobiele telefoons die niet in de
mobiele-telefoonhouder liggen, kunnen
mogelijk niet worden opgeladen of worden
gekoppeld met de buitenantenne van de
auto.
RDe mobiele telefoon kan bij het opladen
warm worden. Dat kan ook afhankelijk zijn
van de applicaties (apps) die op de achter‐
grond actief zijn.
RVoor efficiënter opladen en koppeling met de
buitenantenne van de auto de beschermhoes
van de mobiele telefoon verwijderen. Dit
geldt niet voor beschermhoezen die voor het
draadloos opladen noodzakelijk zijn.
Mobiele telefoon voorin draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geschikt voor draad‐
loos opladen.
Een lijst met geschikte mobiele telefoons
vindt u op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/
Afhankelijk van de uitrusting beschikt de auto
over de volgende draadloze oplaadmogelijkhe‐
den voor de mobiele telefoon in de cockpit:
RIn het voorste opbergvak
RIn het opbergvak in de armsteun van de
cockpit
Draadloos opladen van de mobiele telefoon in het
voorste opbergvak (voorbeeld)
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid‐
den, met het display omhoog, op de mat 1
leggen.
Draadloos opladen van de mobiele telefoon
in het voorste opbergvak: Wanneer in het mul‐
timediasysteem een aanwijzing wordtweergege
ven, wordt de mobiele telefoon opgeladen. Sto‐
ringen bij het opladen van de mobiele telefoon
worden weergegeven op het display van het mul‐
timediasysteem.
Draadloos opladen van de mobiele telefoon
in de middenconsole onder de armsteun:
154 Stoelen en opbergen
Wanneer het controlelampje brandt, wordt de
mobiele telefoon opgeladen. Storingen bij het
opladen van de mobiele telefoon worden weer‐
gegeven doordat het controlelampje drie keer
knippert.
%De mat kanworden verwijderd om te worden
gereinigd, met bijvoorbeeld helder, lauw
water.
Zendvergunning voor Brazilië
Dit apparaat werkt in de secundaire modus;
d.w.z. het beschikt niet over een bescherming
tegen schadelijke interferenties, ook niet van
stations van hetzelfde type, en het mag geen
interferenties veroorzaken met systemen, die in
de primaire modus werken.
Dit product is toegestaan conform de in de ver‐
ordening 242/2000 vastgelegde procedure van
het Braziliaanse telecommunicatie-agentschap
ANATEL en voldoet aan de geldende technische
eisen.
Meer informatie is verkrijgbaar op de website
van ANATEL. www.anatel.gov.br
#Meer informatie over de conformiteitsverkla‐
ring radiografische onderdelen van de auto.
Mobiele telefoon achterin draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geschikt voor draad‐
loos opladen.
Een lijst met geschikte mobiele telefoons
vindt u op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/
Auto's met elektrisch instelbare buitenste zitplaat‐
sen
#De armsteun achterin omklappen.
#Het opbergvak in de armsteun achterin 1
openen.
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid‐
den, met het display omhoog, op de mat 2
leggen.
Wanneer het controlelampje in het voorste
gedeelte van het mobiele telefoonsysteem
brandt, wordt de mobiele telefoon opgela‐
den. Storingen bij het opladen van de
mobiele telefoon worden weergegeven door‐
dat het controlelampje drie keer knippert.
%De aanwijzingen met betrekking tot het bela‐
den van de auto in acht nemen
(/pagina 138).
Vloermatten aanbrengen of verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
Stoelen en opbergen 155
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
Vloermat aanbrengen
#De betreffende stoel naar achteren schuiven
en de vloermat goed uitgelijnd in de been‐
ruimte aanbrengen.
#De drukknoppen 1op de houders 2druk‐
ken.
#De betreffende stoel instellen.
Vloermat verwijderen
#De betreffende stoel naar achteren schuiven
en de vloermat van de houders 2trekken.
#De betreffende stoel instellen.
156 Stoelen en opbergen
Exterieurverlichting
Aanwijzingen voor het aanpassen van de ver‐
lichting bij buitenlandse reizen
De koplampen worden bij het overstekenvan de
grens in landen waar aan de andere kant van de
wegwordtgereden automatisch aangepast en
behouden hun volledige functionaliteit. Indien
nodig kunnen de koplampen in het menu Dim-
licht ook handmatig worden aangepast
(/pagina 166).
In de volgende gevallen de instelling van de kop‐
lampen controleren en indien nodig handmatig
aanpassen:
RWanneer de displaymelding Instelling dim-
licht (links/rechts verkeer) alleen handmatig
mogelijk wordtweergegeven.
RWanneer de displaymelding Instelling dim-
licht (links/rechts verkeer) controleren wordt
weergegeven.
Na de handmatige aanpassing:
RHet tegemoetkomend verkeer wordt niet ver‐
blind.
RDe kant van de wegwordt niet meer zo ver
en hoog verlicht.
RDe functies "verlichting voor snelwegen" en
"uitgebreid mistlicht" zijn niet beschikbaar.
Aanwijzingen oververlichtingssystemen en
uw verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de
auto zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoor‐
delijkheid voor de correcte voertuigverlichting
overeenkomstig de heersende licht- en zichtom‐
standigheden, de wettelijke bepalingen en de
verkeerssituatie ligt bij de bestuurder van de
auto.
Verlichtingsschakelaar
Lichtschakelaar bedienen
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStandlicht en kentekenplaatverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de lichtschakelaar)
Licht en zicht 157
5LDimlicht/grootlicht
6RMistachterlicht in- of uitschakelen
Bij activering van het dimlichtwordt het contro‐
lelampje voor het standlicht Tgedeactiveerd
en door het controlelampje dimlicht Lver‐
vangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke
regelingen veilig en voldoende verlicht parke
ren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand‐
licht
Als het standlicht gedurende meerdere uren
ingeschakeld blijft, wordt de accu belast.
#Indien mogelijk het rechterXof het
linker Wparkeerlicht inschakelen.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stads- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende motor‐
start automatisch uitgeschakeld.
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld wan‐
neer het bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
tatieverlichting in acht nemen
(/pagina 166).
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, het dimlicht en het dagrijlicht
worden overeenkomstig de status van het con‐
tact, het draaien van de motor en het omge‐
vingslicht automatisch geschakeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
Ãstaat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand Ldraaien.
Het automatisch rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De verantwoordelijkheid voor het inschake‐
len van de verlichting ligt altijd bij de bestuurder.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
stand Lof Ã.
#De toetsRindrukken.
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
158 Licht en zicht
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#De betreffende functie met de combischake‐
laar bedienen.
Grootlicht inschakelen
#De lichtschakelaar in de stand Lof Ã
draaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1drukken.
Bij activering van het grootlichtwordt het
controlelampje voor het dimlicht L
gedeactiveerd en door het controlelampje
grootlicht Kvervangen.
Grootlicht uitschakelen
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1drukken of in de richting van de pijl 3
trekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3trekken.
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van de pijl 2
of 4drukken.
De betreffende knipperlichten knipperen
driemaal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar
tot voorbij het drukpunt in de richting van de
pijl 2of 4drukken.
Auto's met actieve rijstrookwisselassistent:
RGedurende het veranderenvanrijstrook
kan het door de bestuurder geactiveerde
knippersignaal worden verlengd.
RDe richtingaanwijzer kan automatisch
worden geactiveerd, wanneer de bestuur‐
der net de richtingaanwijzer heeft
bediend, maar het wisselen vanrijstrook
niet meteen mogelijk was.
Licht en zicht 159
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
#De toets1indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper‐
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag werd geactiveerd.
RDe auto wordtvanaf een snelheid boven
70 km/h, hard afgeremd tot stilstand.
Als vervolgens wordtverder gereden, wordt de
alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. De alarmknipper‐
lichtinstallatie kan ook met de alarmknipperlich‐
tentoets worden uitgeschakeld.
Adaptieve functies MULTIBEAM LED en DIGI‐
TAL LIGHT
Functie van het Intelligent Light System
Bij dit systeem passen de koplampen zich aan de
rij- en weerssituatie aan. Bovendien biedt het uit‐
gebreide functies voor een verbeterdeverlichting
van de rijbaan.
Het systeem bestaat uit de volgende functies:
RActieve bochtenverlichting (/pagina 160)
RBochtenverlichting (/pagina 161)
RVerlichting voor snelwegen (/pagina 161)
RUitgebreid mistlicht (/pagina 161)
RSlechtweerverlichting (/pagina 162)
RCitylicht (/pagina 162)
RTopografische compensatie (auto's met DIGI‐
TAL LIGHT) (/pagina 162)
Het systeem werkt alleen als het donker is.
Functie van de actieve bochtenverlichting
Functies van de actieve bochtenverlichting:
RDe koplampen volgen de stuurbewegingen.
RDaardoor worden relevante gebieden tijdens
het rijden beterverlicht.
De functies zijn bij ingeschakeld dimlicht actief.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto wordt
bovendien het verloop van de eigenrijstrook
geanalyseerd en de actieve bochtenverlichting
anticiperend aangestuurd.
160 Licht en zicht
Werking van de bochtenverlichting
De bochtenverlichting verbetert de verlichting
van de weg in de rijrichtingsverandering, zodat
bijvoorbeeld scherpe bochten overzichtelijker
worden. De bochtenverlichting kan alleen wor‐
den geactiveerd als het dimlicht ingeschakeld is.
In de volgende gevallen is de functie actief:
RBij snelheden onder 40 km/h en ingescha‐
keld knipperlicht of gedraaid stuurwiel
RBij snelheden tussen 40 km/h en 70 km/h
en gedraaid stuurwiel
Rotonde- en kruisingsfunctie: De bochtenver‐
lichting wordt door de verwerking van de actuele
navigatiepositie van de auto aan beide zijden
geactiveerd. Het blijft actief totdat de rotonde of
kruising wordtverlaten.
Functie van de verlichting voor snelwegen
De verlichting voor snelwegen vergroot het
bereik en de helderheid van de lichtbundel en
maakt een verder zicht mogelijk.
De functie is actief wanneer een snelwegrit
wordt herkend:
Raan de hand van de rijsnelheid
Rvia de multifunctionele camera
Rof via de navigatie
In de volgende gevallen is de functie niet actief:
Rbij snelheden onder 80 km/h
Functie van het uitgebreide mistlicht
Het uitgebreid mistlicht vermindert de eigenver‐
blinding en verbetert de verlichting van de kant
van de weg.
De functie wordt in de volgende situatie automa‐
tisch geactiveerd:
RBij snelheden onder 70 km/h en ingescha‐
keld mistachterlicht
Licht en zicht 161
De functie wordt in de volgende situatie automa‐
tisch gedeactiveerd:
RNa de activering worden snelheden boven
100 km/h bereikt.
RHet mistachterlicht is uitgeschakeld.
Functie van de slechtweerverlichting
De slechtweerverlichting vermindert reflecties
bij regen door het doelgericht dimmen van
afzonderlijke LED's van de koplampen. De
bestuurder en andere verkeersdeelnemers wor‐
den zo minder verblind.
Functie van het Citylicht
Het Citylicht verbetert de verlichting van de zij‐
kant van de weg binnen de bebouwde kom door
een brede lichtverdeling.
In de volgende gevallen is de functie actief:
Rbij lage snelheden
Rin verlichte gebieden binnen de bebouwde
kom
Functie van de topografische compensatie
Op basis vankaartgegevens reageert het verlich‐
tingssysteem proactief op hoogteverschillen van
de rijbaan. Daardoor wordt de lichtbundel van de
koplampen bij het rijden op hellingen vrijwel
constant gehouden.
%De beschikbaarheid van de functie is lands‐
afhankelijk.
Assistentiefunctie van het DIGITAL LIGHT ()
Het DIGITAL LIGHT is een visuele uitbreiding van
de bestuurdersassistentiesystemen, doordat tij‐
dens het rijden assistentieweergavenór de
auto worden geprojecteerd. Op die manier kan
het DIGITAL LIGHT de bestuurder in kritische
situaties ondersteunen.
%De beschikbaarheid van de functies verschilt
per land.
Het systeem is actief in de volgende gevallen:
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
RHet grootlicht is ingeschakeld.
%Als u het head-up-display met augmented
reality activeert, kunnen de projecties afhan‐
kelijk van de situatie gedeactiveerd zijn.
%Afhankelijk van het land waarin u zich
bevindt kunnen vanwege afwijkende wette‐
lijke voorschriften bepaalde functies gedeac‐
tiveerd zijn, ook als deze in het multimedia‐
systeem geactiveerd zijn. Bij grensovergan‐
gen past de auto zich automatisch aan de
geldende voorschriften aan.
Spotlight
De spotlightfunctie werkt op de achtergrond en
beschijnt herkende personen binnen de rijst‐
rookmarkeringen met de koplampen met vier
korte impulsen. De bestuurder wordt door mid‐
del van een projectie gewezen op de positie van
tegemoetkomende voetgangers.
162 Licht en zicht
De functie is actief in de volgende situaties:
RUrijdt buiten verlichte bebouwde omgevin‐
gen.
RHet systeem herkent een rijstrookmarkering.
Waarschuwingen
Wanneer de verkeerstekenassistent een van de
onderstaande situaties herkent, wordt bij snelhe‐
den vanten minste 30 km/h in de volgende situ‐
aties een driehoek op de rijbaan geprojecteerd:
RUrijdt tegen de toegestane rijrichting in, bij‐
voorbeeld op een snelwegoprit.
RU nadert een stopbord, zonder snelheid te
verminderen.
RU nadert een rood verkeerslicht, zonder snel‐
heid te verminderen.
De systeemgrenzen van de verkeerstekenassis‐
tent in acht nemen (/pagina 257).
Aanwijzingen
Wanneer de verkeerstekenassistent wegwerk‐
zaamheden herkent, ondersteunt het systeem
als volgt:
RBij het naderen vanwegwerkzaamheden
wordt een overeenkomstig symbool op de rij‐
baan geprojecteerd.
RBij het passeren vanwegwerkzaamheden
worden geleidelijnen op de rijbaan geprojec‐
teerd, die ongeveer overeenkomen met de
totale breedte van de auto. In nauwe bochten
worden de geleidelijnen tijdelijk uitgescha‐
keld.
De systeemgrenzen van de verkeerstekenassis‐
tent in acht nemen (/pagina 257).
Intelligent Light System in- of uitschakelen
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Licht en zicht 163
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5MULTIBEAM LED
#Dynamisch dimlicht in- of uitschakelen.
%Bij auto's met DIGITAL LIGHT koplampen kan
het Intelligent Light System in het menu
DIGITAL LIGHT worden in- en uitgeschakeld.
Uitgebreide assistentiefuncties in- of uit‐
schakelen
%De beschikbaarheid van de functies verschilt
per land.
#Ondersteunende projecties selecteren.
#De gewenste projectie in- of uitschakelen.
#Projectie bij openen/sluiten in- of uitschake‐
len.
Een hoge resolutie-scenario ter begroeting of
als afscheid wordt bij het ontgrendelen en
vergrendelen van de auto gedurende een
korte periode buiten de auto afgespeeld,
wanneer de zoekverlichting of de uitschakel‐
vertragingstijd van de verlichting is geacti‐
veerd.
%Meer informatie over de zoekverlichting
(/pagina 166)
Meer informatie over de uitschakelvertra‐
gingstijd van de verlichting buiten
(/pagina 166)
Adaptieve grootlichtassistent Plus
Functie van de adaptieve grootlichtassistent
Plus
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent Plus
De adaptieve grootlichtassistent Plus rea‐
geert niet op:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent Plus niet of niet
tijdig op andere verkeersdeelnemers met
eigen verlichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent Plus kangeen
rekening houden met de weg- en weersomstan‐
digheden en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent Plus is slechts
een hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
164 Licht en zicht
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent Plus wisselt
automatisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGedeeltelijk grootlicht
RGrootlicht
RULTRA RANGE grootlicht (alleen auto's met
DIGITAL LIGHT)
Het ULTRA RANGE grootlicht vergroot de helder‐
heid van de lichtbundel tot het wettelijktoege‐
stane maximum.
Het gedeeltelijk grootlicht zondert andere ver‐
keersdeelnemers af van het grootlichtgebied.
Het verblindt hen niet en verschaft de bestuur‐
der toch volledig grootlicht rond de afgezon‐
derdevoertuigen.
Bij snelheden onder 25 km/h of voldoende
straatverlichting:
RHet gedeeltelijk grootlicht en grootlicht scha‐
kelen automatisch uit.
Bij snelheden boven 30 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
RAls andere verkeersdeelnemers worden her‐
kend, wordt automatisch het gedeeltelijk
grootlicht ingeschakeld.
Bij snelheden boven 40 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend en de rijbaan rechtverloopt, wordt
automatisch het ULTRA RANGE grootlicht
ingeschakeld.
RAls andere verkeersdeelnemers worden her‐
kend, wordt automatisch het gedeeltelijk
grootlicht ingeschakeld.
RWanneer sterk reflecterende borden worden
herkend, wordt het ULTRA RANGE grootlicht
automatisch uitgeschakeld.
%De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspa‐
neel dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent Plus in- of uit‐
schakelen
Inschakelen
#De lichtschakelaar in de stand Ãdraaien.
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
kelen.
Als de adaptieve grootlichtassistent Plus
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
Licht en zicht 165
lampje _op het bestuurdersdisplay bran‐
den. Als het grootlicht of gedeeltelijk groot‐
licht in ingeschakeld, brandt tevens het
betreffende blauwe controlelampje.
Uitschakelen
#Het grootlicht via de combischakelaar uit‐
schakelen.
Dimlicht instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5MULTIBEAM LED 5Dimlicht
#Rechts verkeer,Links verkeer of Automa-
tisch selecteren.
%Bij auto's met DIGITAL LIGHT koplampen kan
het Intelligent Light System in het menu
DIGITAL LIGHT worden ingesteld.
Uitschakelvertragingstijd exterieurverlich‐
ting instellen
Voorwaarden
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5Interieur- en exterieurverlichting
5Uitschakelvertraging buiten
#Een uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Bij het parkerenvan de auto wordt de exte‐
rieurverlichting gedurende de ingestelde tijd
geactiveerd.
Zoekverlichting in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5Interieur-/exterieurverlicht.
#De Zoekverlichting in- of uitschakelen.
Als de functie geactiveerd is, brandt de exte
rieurverlichting gedurende 40 seconden na het
ontgrendelen van de auto. Als de auto wordt
gestart, wordt de zoekverlichting gedeactiveerd
en het automatisch rijlichtgeactiveerd.
166 Licht en zicht
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
1cInterieurverlichting voorin in- of uit‐
schakelen
2uInterieurverlichting achterin in- of uit‐
schakelen
3|Automatische interieurverlichtingsrege‐
ling in- of uitschakelen
#Leeslampjes in- of uitschakelen: De hand
onder het betreffende leeslampje 4of 5
houden.
Bedieningseenheid in handgreep (achter)
1pLeeslampje aan de betreffende zijde
van de auto
2uInterieurverlichting achter
#Leeslampjes inschakelen: De toets1
indrukken.
Het leeslampje, de interieurverlichting in de
handgreep en de plafondverlichting aan de
betreffende zijde van de auto gaan branden.
#Leeslampjes uitschakelen: De toets1
een- of tweemaal indrukken.
Bij de eerstekeer drukken doven de inte‐
rieurverlichting in de handgreep en de pla‐
fondverlichting aan de betreffende zijde van
de auto.
Bij de tweede keer drukken dooft het lees‐
lampje aan de betreffende zijde van de auto.
#Interieurverlichting achter in- of uitscha‐
kelen: De toets2indrukken.
De leeslampjes, de interieurverlichting in de
handgreep en de plafondverlichting aan
beide zijden van de auto gaan branden of
doven.
Sfeerverlichting instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Comfort
5Sfeerverlichting
Kleur instellen
#Kleur selecteren.
#Eenkleurig of Meerkleurig selecteren.
#De gewenste kleur of kleurencombinatie
instellen.
Licht en zicht 167
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
%Afhankelijk van de helderheid van de omge‐
ving wisselt de sfeerverlichting automatisch
tussen de dag- en de nachtmodus.
Lichtsterkte van de zones activeren
#Helderheid selecteren.
#Zones koppelen uitschakelen.
De zones Direct,Indirect en Accenten zijn
afzonderlijk instelbaar.
%Bij auto's met actieve sfeerverlichting kan
bovendien de zone Lichtband worden inge‐
steld.
Effecten activeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks geactiveerde effecten van
de sfeerverlichting en de actieve sfeer‐
verlichting
Voor het gebruik van de effecten waarschu‐
wingsondersteuningen moeten de betref‐
fende functies in het rijassistentiemenu geac‐
tiveerd zijn.
#De functies en de assistenten moeten
ingeschakeld zijn; dit controleren.
%De uitstapwaarschuwing is slechts een hulp‐
middel.
Verdere aanwijzingen met betrekking totrij‐
systemen en uw verantwoordelijkheid:
(/pagina 227)
#Effecten selecteren.
#Het gewenste effect activeren.
%Afhankelijkvan de uitrusting van de auto zijn
verschillende effecten beschikbaar.
Effecten terugkoppelingsmeldingen:
RKlimaatregeling: Bij wijzigingenvan de tem‐
peratuurinstelling in de auto verandert kort
de kleur van het sfeerlicht.
RSpraakassistent: Bij auto's met actieve sfeer‐
verlichting wordt de spraakassistent visueel
geanimeerd.
Effecten waarschuwingsondersteuningen:
RUitstapwaarschuwing: Indien bij het verlaten
van de auto een object in de dode hoek
wordt herkend, knippert de sfeerverlichting
in het betreffende portier rood.
Meer informatie over de uitstapwaarschu‐
wing (/pagina 261).
RActieve spoorassistent:Wanneer een waar‐
schuwing van de actieve spoorassistent
wordtgegeven, knippert de actieve sfeerver‐
lichting rood.
Meer informatie over de actieve spoorassis‐
tent: (/pagina 265).
RActieve remassistent:Wanneer een waar‐
schuwing van het Active Brake Assist System
wordtgegeven, knippert de actieve sfeerver‐
168 Licht en zicht
lichting in het midden van de cockpit fel
rood.
Meer informatie over het Active Brake Assist
System (/pagina 252).
RActieve dodehoekassistent: Bij auto's met
actieve sfeerverlichting knippert de sfeerver‐
lichting aan de betreffende zijde rood, wan‐
neer een waarschuwing van de actieve dode‐
hoekassistent wordtgegeven.
Meer informatie over de actieve dodehoekas‐
sistent (/pagina 261).
Begroeting
RBij het instappen in de auto wordt een bijzon‐
dere kleuranimatie weergegeven.
Meerkleurig geanimeerd
RDe ingestelde kleurencombinatie verandert
met een vast ritme.
%Bij auto's met actieve sfeerverlichting wordt
een animatie afgespeeld.
%De gewenste terugkoppelingsmeldingen en
waarschuwingsondersteuningen kunnen via
het symbool ´worden in- en uitgescha‐
keld. Afhankelijk van de uitrusting zijn ver‐
schillende terugkoppelingsmeldingen en
waarschuwingsondersteuningen beschik‐
baar.
%Wanneer de helderheid is ingesteld op een
laag niveau, dan vinden de waarschuwings‐
animatie plaats met een hogere basishelder‐
heid.
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting
in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5Interieur- en exterieurverlichting
5Uitschakelvertraging binnen
#Uitschakelvertraging binnen in- of uitschake‐
len.
Wanneer deze functie actief is, blijft de inte‐
rieurverlichting na het vergrendelen van de
auto nog een korte tijd branden.
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1gRuitenwissers uit
2ÄAutomatisch wissen normaal
3ÅAutomatisch wissen vaak
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
Licht en zicht 169
#De combischakelaar in de betreffende stand
1-5draaien.
#Eenmaal wissen/sproeien: Op de combi‐
schakelaar de toets in de richting van de pijl
1bedienen.
RíEenmaal wissen
RîWissen met ruitensproeiervloeistof
Auto's met MAGIC VISION CONTROL: In de
stand 2of 3wordt het wissen automatisch
gestart wanneer vervuiling op de voorruit wordt
herkend, zo lang de displaymelding Ruitensproei-
ervloeistof bijvullen niet wordtweergegeven.
Voorruit intensief reinigen
Als de voorruit sterk vervuild is, kunt u deze
boven een buitentemperatuur van 5 °C intensief
reinigen.
#Bij stilstaande auto de combischakelaar in de
stand 1,2of 3draaien.
#De toets op de combischakelaar gedurende
circa twee seconden in de richting van de pijl
1drukken.
De ruitenwisserarmen bewegen naar de ver‐
vangingsstand en ruitensproeiervloeistof
wordtover de voorruit verspreid.
Na ongeveer 30 seconden bewegen de rui‐
tenwisserarmen weer terug en wordt de
voorruit enkele malen gewist. De intensieve
reiniging is voltooid.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het ver‐
vangen van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging
komen bij het vervangen van de ruitenwisser‐
bladen, kunt u door de ruitenwisserarm
bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver‐
vangen, altijd de ruitenwissers en het
contact uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand
zetten
#Het contact in- en direct weer uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden de toetsîop
de combischakelaar gedurende circa
drie seconden indrukken (/pagina 169).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan‐
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg‐
klappen.
170 Licht en zicht
#De ruitenwisserarm met één hand vasthou‐
den. Met de andere hand het ruitenwisser‐
blad in de richting van de pijl 1tot de aan‐
slag van de ruitenwisserarm wegdraaien.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de demontagepositie
vergrendelt.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
4van de ruitenwisserarm verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting
van de pijl 1op de ruitenwisserarm aan‐
brengen.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de vergrendelingsposi‐
tie vergrendelt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con‐
troleren.
#De ruitenwisserarmen weer naar de voorruit
klappen.
#Het contact inschakelen.
#Op de combischakelaar de toetsî
indrukken.
De ruitenwisserarmen gaan terug naar de uit‐
gangspositie.
#Het contact uitschakelen.
Licht en zicht 171
Onderhoudsindicatie
#De beschermfolie 1van de onderhoudsindi‐
catie bij de punt van het blad van het nieuwe
ruitenwisserblad lostrekken.
Als de kleur van de onderhoudsindicatie veran‐
dert van zwart naar geel, moeten de ruitenwis‐
serbladen worden vervangen.
%De tijd tot het veranderenvan de kleur is
afhankelijkvan de gebruiksvoorwaarden.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
(MAGIC VISION CONTROL)
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand
zetten
#Het contact uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden op de combischa‐
kelaar de toetsîindrukken
(/pagina 169).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan‐
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#Ruitenwisserblad in demontagepositie
zetten: Met één hand de ruitenwisserarm
vasthouden. Met de andere hand het ruiten‐
wisserblad in de richting van de pijl 1tot
voorbij de weerstand draaien.
Het ruitenwisserblad vergrendelt met een
klik in de demontagepositie.
172 Licht en zicht
#Ruitenwisserblad verwijderen: De ontgren‐
delingsknop 2indrukken, het ruitenwisser‐
blad in de richting van de pijl 3lostrekken
en verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting
van de pijl 1op de ruitenwisserarm schui‐
ven, tot de ontgrendelingsknop 2aangrijpt.
#Het ruitenwisserblad door de weerstand in
de richting van de pijl 3op de ruitenwisse‐
rarm drukken.
Het ruitenwisserblad vergrendelt met een
hoorbare klik en kanweer vrij bewegen.
#De ruitenwisserarm weer naar de voorruit
klappen.
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veilig‐
heidsgordel omgespt.
#Voordat de motorwordtgestart: In het
bijzonder de chauffeursstoel, de hoofd‐
steunen, het stuurwiel of de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges‐
pen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van de buitenspiegel door
verkeerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat‐
ten door over de schouder te kijken.
Licht en zicht 173
Buitenspiegels instellen
#Met de toetsen 2of 4de benodigde spie‐
gel selecteren.
%Bij auto's met MBUX interieurassistent en
bestuurderscamera kan de gewenste buiten‐
spiegel ook vooraf worden geselecteerd door
een natuurlijke beweging van het hoofd naar
links of naar rechts (/pagina 318).
#Met de toets1de stand van de geselec‐
teerde spiegel instellen.
Buitenspiegels in- en uitklappen
#De toets3kort indrukken.
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buiten‐
spiegels kort worden bewogen met de toets
3. Alleen dan werkt het automatisch inklap‐
pen van de spiegels.
Buitenspiegel vergrendelen
Als een buitenspiegel met geweld uit de vergren‐
deling is gedrukt, als volgt te werk gaan.
#De toets3ingedrukt houden.
Er is een klikkend geluid hoorbaar, gevolgd
door een vergrendelgeluid. De buitenspiegel
neemt de correcte positie in.
Functie van de automatisch dimmende spie‐
gels
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim‐
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar
buiten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezond‐
heid en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in
contact met huid, ogen, ademhalingsorganen
of kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende
in acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt,
direct grondig de mond uitspoelen.
174 Licht en zicht
Geen braken opwekken. Zo snel
mogelijk naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
De binnen- en buitenspiegel aan de bestuurders‐
zijde blinderen automatisch als licht op de sen‐
sor van de binnenspiegelvalt.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RDe motor is afgezet.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Functie van de inparkeerstand van de buiten‐
spiegel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
In de volgende situaties klapt de buitenspiegel
aan passagierszijde omlaag in de richting van
het achterwiel aan passagierszijde:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/pagina 175).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese‐
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans‐
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toetsvoor de buitenspiegel aan bestuur‐
derszijde wordt ingedrukt.
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan
passagierszijde via de achteruitversnelling
opslaan
Opslaan
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
Licht en zicht 175
#Met de toets1de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde in de gewenste inparkeerstand
brengen.
Oproepen
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch spiegels inklappen in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten
#Automatisch spiegels inklappen in- of uit‐
schakelen.
Vlak in de voorruit dat radiogolven doorlaat
Apparatuur die met radiogolven werkt, bijvoor‐
beeld tolheffingssystemen, kan alleen in de vlak‐
ken in de voorruit die radiogolven doorlaten 1
worden gemonteerd.
De vlakken die radiogolven doorlaten 1zijn het
beste vanaf de buitenzijde zichtbaar als de voor‐
ruit wordt beschenen met een extra lichtbron.
Neem de positie in acht bij auto's met:
RVoorruitverwarming
RInfrarood-reflecterende voorruit
Werking van de infrarood-reflecterende
voorruit
De infrarood-reflecterende voorruit is voorzien
van een coating en voorkomt een te sterke
opwarming van het interieur.
De coating beschermt het interieur tegenradio‐
golven.
176 Licht en zicht
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaat‐
regeling
Opdat de airconditioning, de controle op schade‐
lijke stoffen en de filtering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurfilter samen met
het voorfilter in de motorruimte worden
gebruikt. Erop letten dat het filter volgens de
voorschriften aangebracht is en dat het filterhuis
in de motorruimte correct en tijdens de werking
altijd goed afgeslotenwordt door het deksel.
Door Mercedes-Benz geadviseerde en vrijgege
venfilters gebruiken. Onderhoudswerkzaamhe‐
den altijd laten uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Overzicht aircobedieningseenheid THERMO‐
TRONIC
1sTemperatuur verhogen
20Synchroniseringsfunctie in- of uitscha‐
kelen (/pagina 180)
3
Klimaatregeling in- of uitschakelen
(/pagina 178)
4¿A/C-functie in- of uitschakelen
(/pagina 179)
5¬Voorruit ontwasemen
6gLuchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/pagina 180)
7¤Achterruitverwarming in- of uitschake‐
len
8JLuchthoeveelheid verhogen of klimaat‐
regeling inschakelen (/pagina 178)
9rTemperatuur verlagen
AÃKlimaatregeling automatisch regelen,
rechts (/pagina 179)
B±Klimaatmenu oproepen
(/pagina 179)
CÃKlimaatregeling automatisch regelen,
links (/pagina 179)
DILuchthoeveelheid verlagen of klimaat‐
regeling uitschakelen (/pagina 178)
Klimaatregeling 177
Overzicht bedieningseenheid achterin
1Luchtverdeling op middelsteroosters en zij‐
luchtroosters instellen, links achterin
2Temperatuur achterin instellen, links
3Luchthoeveelheid instellen of klimaatrege‐
ling in- en uitschakelen, links achterin
(/pagina 179)
4Klimaatregeling in- of uitschakelen
(/pagina 179)
Restwarmte in- of uitschakelen
(/pagina 181)
5Luchthoeveelheid instellen of klimaatrege‐
ling in- en uitschakelen, rechts achterin
(/pagina 179)
6Temperatuur achterin instellen, rechts
7Luchtverdeling op middelsteroosters en zij‐
luchtroosters instellen, rechts achterin
8Klimaatregeling achterin automatisch rege
len, rechts
9Luchtverdeling op luchtuitstroomopeningen
in beenruimte instellen, rechts achterin
ASynchronisatie is ingeschakeld
(/pagina 180)
BLuchtverdeling op luchtuitstroomopeningen
in beenruimte instellen, links achterin
CKlimaatregeling achterin automatisch rege‐
len, links
De instellingen voor de tweede rij zitplaatsen
kunnen afhankelijkvan de uitrusting via de
bedieningseenheid achterin, het multimediasys‐
teem (/pagina 180) of de MBUX tablet ach‐
terinworden uitgevoerd.
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
Klimaatregeling inschakelen
#De luchthoeveelheid met Jin de klimaat‐
regelvan het centraal display in de stand 1 of
hoger zetten
of
#Ã,s,rof ±indrukken.
Klimaatregeling uitschakelen
#De luchthoeveelheid met Iin de klimaat‐
regelvan het centraal display in de stand 0
zetten
of
#
indrukken.
Als de klimaatregeling is uitgeschakeld, kunnen
de ruiten sneller beslaan. Klimaatregeling
slechts kortstondig uitschakelen.
178 Klimaatregeling
Klimaatregeling via bedieningseenheid ach‐
terin in- of uitschakelen
#Inschakelen: De toets4indrukken.
of
#De luchthoeveelheid met de toetsen 3en
5in de stand 1 of hoger zetten.
of
#De toetsen 2,6,8of Cindrukken.
#Uitschakelen: De toets4indrukken.
of
#De luchthoeveelheid met de toetsen 3en
5in de stand 0 zetten.
%Als de klimaatregeling achterin met de
toets4is uitgeschakeld, verschijnt op het
display achterin OFF.
Klimaatmenu oproepen
Het klimaatmenu kan via de klimaatregel worden
opgeroepen. De klimaatregel wordt altijd onder‐
aan het centraal display weergegeven.
#Het item Airco-menu op de klimaatregel
selecteren.
Het menu 1e rij zitplaatsen wordtgeopend.
A/C-functie via multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 51e rij zitplaatsen
Wanneer de A/C-functie geactiveerd is, wordt,
afhankelijkvan de omstandigheden buiten, een
betere afkoeling en droging van de interieurlucht
ondersteund.
#A/C (A/C) selecteren.
Klimaatregeling automatisch regelen
In de automatische stand wordt de ingestelde
interieurtemperatuur automatisch door de lucht‐
toevoer geregeld en constant gehouden.
#In de klimaatregel van het centraal display
AUTO indrukken.
%Door het indrukken vanKop de klimaat‐
regelvan het multimediasysteem kan de
luchthoeveelheid worden verhoogd of ver‐
laagd.
#Omschakelen naar handmatige functie:
De automatische stand uitschakelen of een
luchtverdeling instellen, bijvoorbeeld P.
Luchtverdeling instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu
#1e rij zitplaatsen of 2e rij zitplaatsen selecte‐
ren.
#De luchtverdeling instellen: ¯,Pof
Oselecteren.
#De luchthoeveelheid instellen.
%Er kunnen meerdere luchtverdelingen tegelij‐
kertijdworden geselecteerd, om bijvoor‐
beeld de temperatuur bij de voorruit en in de
beenruimte gelijktijdig te regelen. Er is ech‐
ter altijd ten minste één zone actief.
De klimaatregeling van de voorruit ¯kan
alleen voor de eersterij zitplaatsen worden
geselecteerd.
Klimaatregeling 179
Beenruimtetemperatuur instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu
#^Beenruimtetemperatuur instellen.
Klimaatregeling achterin instellen (multime‐
diasysteem)
Multimediasysteem:
4Airco-menu
Temperatuur instellen
#2e rij zitplaatsen selecteren.
#De temperatuur instellen.
Luchthoeveelheid instellen
#2e rij zitplaatsen selecteren.
#De luchthoeveelheid instellen.
Klimaatregeling achterin automatisch rege‐
len
#AUTO selecteren.
Klimaatregeling achterin uitschakelen
#REAR OFF selecteren.
Synchronisatiefunctie van de klimaatrege‐
ling via het multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu
Met de synchronisatiefunctie wordt de klimaat‐
regeling centraal geregeld. De instelling vantem‐
peratuur, luchthoeveelheid en luchtverdeling van
de bestuurder wordt automatisch overgenomen
voor elke klimaatzone.
#1e rij zitplaatsen selecteren.
#SYNC (SYNC) selecteren.
Condens van de ruiten verwijderen
Aan de binnenzijde beslagen ruiten
#In de klimaatregelvan het centraal dis‐
play Ãindrukken.
#Als de ruiten beslagen blijven: In de klimaat‐
regelvan het centraal display ¬indruk‐
ken.
Aan de buitenzijde beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#De toetsÃindrukken.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
#In de klimaatregel van het centraal display
gindrukken.
De interieurlucht wordtgerecirculeerd.
De luchtrecirculatie schakelt na enige tijd auto‐
matisch over naar de buitenluchtmodus.
%Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De luchtrecir
culatie slechts kortstondig inschakelen.
Restwarmte in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe functie restwarmte is beschikbaar.
RDe auto is geparkeerd.
180 Klimaatregeling
RDe koelvloeistoftemperatuur moet voldoende
hoog zijn.
Met de restwarmte van de motorkan de fron‐
truimte van de auto, afhankelijk van de inge‐
stelde temperatuur, circa 30 minuten worden
verwarmd of geventileerd.
#Inschakelen: In de klimaatregelvan het cen‐
traal display Restwarmte selecteren.
De restwarmte wordt automatisch uitgescha‐
keld.
Restwarmte via bedieningseenheid achterin
in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe functie restwarmte is beschikbaar.
RDe auto is geparkeerd.
RDe koelvloeistoftemperatuur moet voldoende
hoog zijn.
Bij geactiveerde motorrestwarmte achterin kan
het interieur voor- en achterin circa 15 minuten
worden verwarmd of geventileerd.
#De toets4indrukken.
Ionisering in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Luchtkwaliteit
De ionisering verbetert de kwaliteit van de interi‐
eurlucht. De ionisering van de interieurlucht zelf
is reukloos.
#Ionisering selecteren.
%De functie kan alleen worden uitgevoerd als
de AUTO-modus is geactiveerd of de lucht‐
verdeling naar de zijluchtroosters is inge‐
steld. Wanneer de zijluchtroosters aan
bestuurderszijde zijn gesloten, is de functie
beperkt.
Parfumeringssysteem
Parfumeringssysteem instellen
Voorwaarden
RHet systeem klimaatregeling is ingeschakeld.
RHet dashboardkastje is gesloten.
REen flacon is geplaatst.
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Luchtkwaliteit
Het parfumeringssysteem verspreidt met behulp
van een flacon in het dashboardkastje een aan‐
gename geur in het interieur.
#Parfumering selecteren.
#Net zo vaak drukken totdat de gewenste
intensiteit is bereikt.
Flacon van het parfumeringssysteem aan‐
brengen of verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door parfumvloeistof
Wanneer kinderen de flacon openen, zouden
ze de parfumvloeistofkunnen drinken of in
de ogen kunnen krijgen.
#Kinderen niet zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Wanneer de parfumvloeistof is gedron‐
ken, direct naar een arts gaan.
Klimaatregeling 181
#Wanneer parfumvloeistof in de ogen
terecht is gekomen, de ogen met
schoon water uitspoelen.
#Bij aanhoudende klachten naar een arts
gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
ondeskundige afvoer vanvolle flacons
Volle flacons mogen niet met het
huisvuil worden afgevoerd.
#
Volle flacons bij een afval
inzamelstation inleveren.
1Deksel
2Flacon
#Aanbrengen: De flacon tot de aanslag in de
houder schuiven.
#Verwijderen: Na het openen van het dash‐
boardkastje circa zeven seconden wachten
en de flacon verwijderen.
Wanneer niet originele Mercedes-Benz parfums
worden gebruikt, de waarschuwingen op de ver‐
pakking van de parfumvloeistof in acht nemen.
De flacon met origineel Mercedes-Benz parfum
nadat deze opgebruikt is afvoeren en niet
opnieuw vullen.
Flacon om zelf te vullen
#De dop van de lege flacon losdraaien.
#De flacon met maximaal 15 ml vullen.
#De dop op de flacon draaien.
De lege, zelf te vullen flacon altijd met dezelfde
parfumvloeistof vullen. Het afzonderlijke infor‐
matieblad dat bij de flacon is gevoegd in acht
nemen.
Informatie over de voorruitverwarming
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door aanraken van de voorruit
bij ingeschakelde voorruitverwarming
De voorruit kan zeer heet worden als de
voorruitverwarming is ingeschakeld.
182 Klimaatregeling
Bij personen met beperkte temperatuursen‐
satie of met een beperkte reactiemogelijk‐
heid op hogere temperaturen kan dit tot
gezondheidsklachten of zelfs op brandwon‐
den gelijkende verwondingen leiden.
#De voorruit alleen aanraken als de voor‐
ruitverwarming is uitgeschakeld.
#De voorruit laten afkoelen alvorens
deze aan te raken.
De voorruitverwarming wordt automatisch geac‐
tiveerd wanneer ¬in de klimaatregel van het
centraal display is ingeschakeld.
Nadat de auto is gestart wordt de voorruitver‐
warming automatisch naar behoefte ingescha‐
keld.
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
Werking van de klimaatregeling vooraf op de
vertrektijd
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen in het bijzonder kinde‐
ren langdurig aan hoge of lage temperatu‐
renworden blootgesteld, bestaat gevaar voor
letsel of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningvulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe‐
ratuursensatie of met een beperkte reactie‐
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brand‐
wonden gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
%Deze functie is alleen bij auto's met 48V-
boordnet (EQ Boost technologie) beschik‐
baar.
De lucht in het interieur kan bij een geparkeerde
auto op de ingestelde temperatuur worden ver‐
warmd, geventileerd of gekoeld.
Als de auto is aangesloten op een stroomvoor‐
ziening, heeft het opladen van de 48V-accu tot
een vastgelegde minimale laadtoestand voor‐
rang.
Onder de volgende voorwaarden kan de draaipe‐
riode van de klimaatregeling vooraf korter wor‐
den:
RDe auto is niet op een stroomvoorziening
aangesloten.
Klimaatregeling 183
RDe 48V-accu is niet volledig opgeladen.
Door de actieve klimaatregeling vooraf kan de
laadtoestand van de 48V-accu ook bij een aan‐
gesloten laadkabelstekker teruglopen.
Tijdens het koelen en ventileren wordt de stoel‐
ventilatie, indien aanwezig, geactiveerd.
Tijdens het verwarmen worden de volgende
functies, indien aanwezig, geactiveerd:
RStoelverwarming
RStuurwielverwarming
RVlakkenverwarming
RSpiegelverwarming
RAchterruitverwarming
RVoorruitverwarming
Bij een wijziging van de ingestelde temperatuur
wordt automatisch de klimaatregelingsfunctie
geactualiseerd en van de verwarmingsfunctie
naar de ventilatie- of koelfunctie, van de koel‐
functie naar de ventilatie- of verwarmingsfunctie
of van de ventilatiefunctie naar de verwarmings-
of koelfunctie omgeschakeld.
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Voorklimatisering
Eenmalige vertrektijd instellen
#Het stiftsymbool naast Vertrektijd selecte‐
ren.
#Een vertrektijd selecteren of instellen en met
OK bevestigen.
Weekprofiel instellen
#Het stiftsymbool naast Vertrektijd selecte‐
ren.
#De gewenste vertrektij instellen, bijvoorbeeld
elke dag om 8:00 uur en als Weekprofiel
markeren.
#Met OK bevestigen.
Stoelen selecteren
#Bestuurder,Voorpassagier,Linksachter of
Rechtsachter selecteren.
De klimaatregeling vooraf wordt voor de
geselecteerde stoelen uitgevoerd.
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd in-
of uitschakelen
Voorwaarden
RDe 48V-accu is voldoende opgeladen.
RDe functie is via het multimediasysteem
geactiveerd.
#Inschakelen: De vertrektijd instellen
(/pagina 184).
De klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
wordt maximaal 55 minuten voor de gekozen
vertrektijd ingeschakeld. Bij vertraging van
de vertrektijd blijft de klimaatregeling nog vijf
minuten werken.
#Uitschakelen: De toets&omhoog- of
omlaagdrukken.
De volgende functies, indien aanwezig, blijven
ook na het startenvan de auto ingeschakeld:
RStoelverwarming
RStoelventilatie
RVlakkenverwarming
184 Klimaatregeling
Directe klimaatregeling vooraf in- of uitscha‐
kelen
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen in het bijzonder kinde‐
ren langdurig aan hoge of lage temperatu‐
renworden blootgesteld, bestaat gevaar voor
letsel of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningvulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe‐
ratuursensatie of met een beperkte reactie‐
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brand‐
wonden gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
%De directe klimaatregeling vooraf is alleen bij
auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie) beschikbaar.
Het interieur kan, bijvoorbeeld tijdens een riton‐
derbreking, tot 50 minuten verder worden ver‐
warmd of gekoeld.
#De temperatuur met de pijlen wop de
klimaatregel van het centraal display instel‐
len.
#De toets1indrukken.
Het rode of het blauwe controlelampje in de
toets1gaat branden of dooft.
De kleuren van het controlelampje hebben de
volgende betekenis:
RBlauw: De standventilatie is ingeschakeld.
Klimaatregeling 185
RRood: De standverwarming is ingeschakeld.
RGeel: De vertrektijd is voorgeselecteerd.
Standverwarming/-ventilatie
Werking van de standverwarming/-ventilatie
RDe lucht in het interieur wordttot de inge‐
stelde temperatuur verwarmd of gekoeld.
RDe lucht in het interieur kan niet tot onder de
buitentemperatuur worden afgekoeld.
RAls de buitentemperatuur wijzigt, wordt auto‐
matisch omgeschakeld van de verwarmings-
naar de ventilatiefunctie, of van de ventilatie-
naar de verwarmingsfunctie.
De standverwarming en de uitgang van de uit‐
laatgassen bevinden zich achter het rechter
voorwiel.
Standverwarming/-ventilatie via bedienings‐
eenheid in- of uitschakelen
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in de auto binnendringen. Dat is bij‐
voorbeeld in geslotenruimtes het geval, of
als de auto in de sneeuw vastzit.
#In geslotenruimtes zonder afzuiginstal‐
latie de standverwarming uitschakelen,
bijvoorbeeld in de garage.
#Als de motor of de standverwarming
werken, de uitlaateindpijp en de omge‐
ving van de auto sneeuwvrij houden.
#Aan de luwzijde van de auto een zijruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
hete onderdelen van de standverwar‐
ming en uitlaatgassen
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken.
#Als de standverwarming is ingeschakeld
ervoor zorgen dat:
Rhete onderdelen van de auto niet in
contact komen met brandbaar mate‐
riaal.
Rde uitlaatgassen ongehinderd via de
uitlaateindpijp van de standverwar‐
ming naar buitenkunnen treden.
Rde uitlaatgassen niet met brandbaar
materiaal in aanraking komen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door
gebruik van de standverwarming-ventila‐
tie
Het gebruik van de standverwarming-ventila‐
tie belast de accu.
186 Klimaatregeling
#Uiterlijk na tweemaal verwarmen of
ventileren van de auto een langere
afstand rijden.
Voorwaarden
RDe buitentemperatuur is lager dan 15 °C.
RDe brandstoftank is voldoende gevuld.
%Wanneer het peil van de brandstoftank te
laag is, kan de werking van de standverwar‐
ming beperktworden.
#De temperatuur met de pijlen wop de kli‐
maatregel van het centraal display instellen.
#De toets&indrukken.
Het rode of het blauwe controlelampje in de
toets&gaat branden of dooft.
De kleuren van het controlelampje hebben de
volgende betekenis:
RBlauw: De standventilatie is ingeschakeld.
RRood: De standverwarming is ingeschakeld.
RGeel: De vertrektijd is voorgeselecteerd.
De standverwarming/-ventilatie wordt na
50 minuten uitgeschakeld.
Bediening via app: De standverwarming/-venti‐
latie kan ook via de app van Mercedes me con‐
nect worden bediend. Meer informatie vindt u in
de afzonderlijke handleiding onder https://
moba.i.daimler.com/markets/ece-row/baix/
cars/connectme/de_DE/#emotions/
Startseite.html.
Standverwarming/-ventilatie via multimedia‐
systeem instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Standverwarming
Vertrektijd selecteren
#De tijd Tijd A,Tijd B of Tijd C selecteren.
Vertrektijd instellen
#De tijd Tijd A,Tijd B of Tijd C selecteren.
#De pen naast de tijd selecteren.
#Een tijd instellen.
Standverwarming/-ventilatie via afstandsbe‐
diening instellen
Voorwaarden
RDe buitentemperatuur is lager dan 15 °C.
RDe brandstoftank is voldoende gevuld.
Direct inschakelen
#De toetsulang indrukken.
Vertrektijd instellen
#De toetsukort indrukken.
Klimaatregeling 187
#De toets,of .zo vaak indrukken, tot
de tijd die moet worden gewijzigd op het dis‐
play verschijnt.
#De toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
Het symbool Îknippert op het display van
de afstandsbediening.
#Met de toetsen ,en .de gewenste
vertrektijd instellen.
#De toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
De nieuwe vertrektijd is nu opgeslagen.
Er kunnen maximaal drie vertrektijden worden
opgeslagen.
#Vertrektijd activeren: De gewenste vertrek‐
tijd selecteren en de toetsulang indruk‐
ken.
Op het display verschijnen het symbool Í,
de vertrektijd en, afhankelijkvan de geselec‐
teerde vertrektijd, de letter A, B of C.
#Vertrektijd deactiveren: De gewenste ver‐
trektijd selecteren en de toets^lang
indrukken.
Op het display verschijnt OFF.
#Status van de actieve standverwarming
controleren: De toetsukort indrukken.
Direct uitschakelen
#De toets^lang indrukken.
Overzicht displaymeldingen van de afstands‐
bediening (standverwarming/-ventilatie)
1Standventilatie ingeschakeld
2Standverwarming ingeschakeld
3Geselecteerde vertrektijd
4Resterende tijd van de standverwarming/-
ventilatie (in minuten)
5Standverwarming/-ventilatie actief
6Vertrektijd geactiveerd
7Signaalsterkte
Verdere weergavemogelijkheden:
RTijd: De geactiveerde vertrektijd.
RNul minuten: De draaitijd van de standver‐
warming wordtverlengd, omdat de motor bij
het starten nog niet de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
ROFF: De standverwarming/-ventilatie is uit‐
geschakeld.
Batterij van de afstandsbediening vervangen
(standverwarming)
&GEVAAR Levensgevaar door inslikken
van batterijen
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
188 Klimaatregeling
slikt, kunnen er binnen twee uur ernstige
inwendige brandwonden optreden.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Als de afdekking en/of het deksel van
het batterijenvak niet goed sluit, de
sleutel niet meer gebruiken en buiten
het bereik van kinderen bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Batterijen bevatten giftige en agres‐
sieve bestanddelen.
#
Ontladen batterijen bij een
gekwalificeerde werkplaats of bij een
inzamelpunt voor oude batterijen afge‐
ven.
Voorwaarden
REen lithiumbatterij van het type CR2450 is
beschikbaar.
#Met een spits voorwerp in de uitsparing 1
drukken.
#De batterij-afdekking 2in de richting van
de pijl naar achteren schuiven.
#De nieuwe batterij 3met de tekst omhoog
aanbrengen.
#De batterij-afdekking 2tegen de richting
van de pijl op de afstandsbediening schuiven,
tot de batterij-afdekking vergrendelt.
Problemen met de afstandsbediening van de
standverwarming/-ventilatie
Op het display van de afstandsbediening ver‐
schijnt FAIL ¨¨
Mogelijke oorzaak:
RDe signaaloverdracht tussen de zender en
ontvanger vertoont een storing.
#De stand ten opzichte van de auto verande‐
ren, zo nodig dichter bij de auto gaan staan.
Op het display van de afstandsbediening ver‐
schijnt FAIL
Mogelijke oorzaak:
RDe startaccu is niet voldoende opgeladen.
Klimaatregeling 189
#De startaccu laden.
Mogelijke oorzaak:
RDe buitentemperatuur is hoger dan 15 °C.
#De standverwarming alleen gebruiken bij een
buitentemperatuur lager dan 15 °C.
Mogelijke oorzaak:
RDe brandstoftank is niet voldoende gevuld.
#Bij het eerstvolgende tankstation tanken.
Op het display van de afstandsbediening ver‐
schijnt FAIL ¯¯
Mogelijke oorzaak:
RDe standverwarming vertoont een storing.
#De standverwarming bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen ór instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer
hete of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht‐
uitstroomopeningen.
#Naar behoefte de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit‐
stroomopeningen naar het interieur te waarbor‐
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij‐
houden.
RDe luchtinlaat vrijhouden van afzettingen
(/pagina 369).
#Openen van middelste luchtuitstroom‐
openingen en zijluchtroosters:De toets1
indrukken.
De drie controlelampjes in de toetsgaan
branden. De luchtuitstroomopeningen zijn
volledig geopend.
190 Klimaatregeling
#Sluiten van middelste luchtuitstroomope‐
ningen en zijluchtroosters: De toets1
opnieuw indrukken.
De drie controlelampjes in de toets doven in
volgorde. De luchtuitstroomopeningen zijn
volledig gesloten.
#Luchtstroomrichting van de zijluchtroos‐
ters instellen: Het buitenste zijluchtroos‐
ter2in het midden vastpakken en naar
boven of beneden schuiven of naar links of
rechts zwenken.
#Luchtstroomrichting van de middelste
luchtuitstroomopeningen instellen: De
luchtuitstroomopening 3in het midden
vastpakken en naar boven, beneden, links of
rechts zwenken.
Uitstroomopeningen achterin instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer
hete of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht‐
uitstroomopeningen.
#Naar behoefte de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Uitstroomopeningen achterin in de midden‐
console instellen
#Openen van uitstroomopeningen ach‐
terin: De toets1indrukken.
De luchtuitstroomopeningen zijn volledig
geopend en drie controlelampjes in de toets
gaan branden.
#Sluitenvan uitstroomopeningen achterin:
De toets1opnieuw indrukken.
De drie controlelampjes in de toets doven in
volgorde. De luchtuitstroomopeningen zijn
volledig gesloten.
#Luchtstroomrichting van de uitstroom‐
openingen achterin instellen: De luchtuit‐
stroomopening 2in het midden vastpakken
en naar boven, beneden, links of rechts
zwenken.
Klimaatregeling 191
Zijluchtroosters achterin instellen
#Openen van zijluchtroosters achterin: De
toets1indrukken.
Het zijluchtrooster is geopend, wanneer de
toetsvlak ligt met de zijbekleding.
#Sluitenvan zijluchtroosters achterin: De
toets1opnieuw indrukken.
Het zijluchtrooster is gesloten, wanneer de
toets boven de zijbekleding uitsteekt.
#Luchtstroomrichting van de zijluchtroos‐
ters instellen: De luchtuitstroomopening 2
in het midden vastpakken en naar boven,
beneden, links of rechts zwenken.
Luchtuitstroomopening in dashboardkastje
openen en sluiten
*AANWIJZING Beschadiging temperatuur‐
gevoelige voorwerpen in het dashboard‐
kastje
Door de luchtuitstroomopening in het dash‐
boardkastje kunnen daar bewaarde, tempera‐
tuurgevoelige voorwerpen worden bescha‐
digd.
#Wanneer de auto wordt verwarmd, de
luchtuitstroomopening sluiten.
#Bij hoge buitentemperaturen de lucht‐
uitstroomopening openen en de A/C-
functie inschakelen.
Opdat het dashboardkastje gekoeld wordt, moet
de automatische airconditioning ingeschakeld
zijn.
1Draaiknop luchtuitstroomopening
2Luchtuitstroomopening
#Openen of sluiten: De draaiknop 1rechts-
of linksom draaien.
192 Klimaatregeling
Rijden
Spanningsvoorziening of contact inschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
RHet rempedaal wordt niet bediend.
#Spanningsvoorziening inschakelen: De
toets1eenmaal indrukken.
Ukunt bijvoorbeeld de ruitenwissers inscha‐
kelen.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de spanningsvoorziening weer uitge‐
schakeld:
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
Rijden en parkeren 193
RDe toets1wordt nog tweemaal ingedrukt.
#Contact inschakelen: De toets1twee‐
maal indrukken.
Op het bestuurdersdisplay verschijnen de
controlelampjes.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, wordt het contact weer uitgescha‐
keld:
RDe auto wordt niet binnen 15 minuten
gestart en de transmissie staat in de stand
jof de elektrische parkeerrem is ingescha‐
keld.
RDe toets1wordt eenmaal ingedrukt.
Auto starten
Auto met start-stoptoets starten
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor en de eventueel aanwezige
standverwarming nooit in een gesloten
ruimte zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Er bestaat gevaar
voor brand door de brandbare materialen
in de motorruimte of bij het uitlaatsys‐
teem
Brandbare materialen kunnen ontsteken.
#Daaromregelmatig controleren dat zich
geen brandbaar materiaal in de motor‐
ruimte of tegen het uitlaatsysteem
bevindt.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
#De transmissie in de stand jof izetten.
#Het rempedaal indrukken en de toets1
eenmaal indrukken.
#Als de auto niet start: Niet benodigde ver‐
bruikers uitschakelen en de toets1een‐
maal indrukken.
#Als de auto nog steeds niet start en op het
bestuurdersdisplay de displaymelding Sleu-
tel in aangegeven bergplaats leggen zie
handleiding verschijnt: De auto starten met
de sleutel in het opbergvak (noodpro‐
gramma) (/pagina 194).
%Ukunt de motor tijdens het rijden afzetten.
Hiertoe gedurende circa drie seconden de
toets1indrukken of binnen drie seconden
de toets1driemaal indrukken. Hiertoe
beslist de veiligheidsaanwijzingen onder
"Aanwijzingen met betrekking tot het rijden"
(/pagina 198) in acht nemen.
De informatie over de displaymeldingen die op
het bestuurdersdisplay kunnen worden weerge‐
geven in acht nemen.
Auto starten met sleutel in opbergvak (nood‐
programma)
Wanneer de auto niet start en op het bestuur‐
dersdisplay de displaymelding Sleutel in aange-
geven bergplaats leggen zie handleiding ver‐
194 Rijden en parkeren
schijnt, kan de auto in het noodprogramma wor‐
den gestart.
#Controleren of de bekerhouder 2leeg is.
#De sleutel 1van de sleutelbos verwijderen.
#De sleutel 1in de bekerhouder 2leggen.
De auto wordt na korte tijd gestart.
Als de sleutel 1uit de bekerhouder 2
wordtgenomen, blijft de motor draaien. Om
de auto opnieuw te kunnen starten moet de
sleutel1echter tijdens de gehele rit in de
bekerhouder 2liggen.
#De sleutel 1bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Als de auto niet start:
#De sleutel 1in de bekerhouder 2laten lig‐
gen.
#Het rempedaal indrukken en de auto met de
start-stoptoetsstarten.
%Met de start-stoptoetskan ook de span‐
ningsvoorziening of het contact worden inge‐
schakeld.
De informatie over de displaymeldingen die op
het bestuurdersdisplay kunnen worden weerge‐
geven in acht nemen.
Auto via Remote Online services starten
Het interieur voor aanvang van de ritkoelen
of verwarmen
Voor het starten het volgende controleren:
RDe wettelijke bepalingen die vantoepassing
zijn voor de betreffende parkeerplek maken
het startenvan de motor met de smartphone
mogelijk.
RHet starten en laten draaien van de auto is
zonder gevaar mogelijk op de parkeerplek.
RDe brandstoftank is voldoende gevuld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
Startaccu voor begin van de rit opladen
Wanneer de accu van de auto ontladen is, kunt u
op uw smartphone een bericht ontvangen. Dan
kunt u de auto starten met behulp van de smart‐
phone om de accu op te laden. Na tien minuten
wordt de auto weer automatisch afgezet.
Voor het starten het volgende controleren:
RDe wettelijke bepalingen die vantoepassing
zijn voor de betreffende parkeerplek maken
het startenvan de motor met de smartphone
mogelijk.
RHet starten en laten draaien van de auto is
zonder gevaar mogelijk op de parkeerplek.
RDe brandstoftank is voldoende gevuld.
Rijden en parkeren 195
Auto starten (Remote Online)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
het ongewild in werking treden van de
motor
Als de motor tijdens onderhouds‑ of repara‐
tiewerkzaamheden ongewild in werking
treedt, kunnen lichaamsdelen bekneld raken.
#De motor altijd tegen ongewild in wer‐
king treden beveiligen, voordat onder‐
houds‑ of reparatiewerkzaamheden
worden uitgevoerd.
Voorwaarden
RDe parkeerstand jis ingeschakeld.
RHet alarm van het diefstal-/inbraakalarmin‐
stallatie is niet actief.
RHet paniekalarm is niet actief.
RDe alarmknipperlichtinstallatie is uitgescha‐
keld.
RDe motorkap is gesloten.
RDe portieren zijn gesloten en vergrendeld.
RDe zijruiten en het schuifdak zijn gesloten.
#De auto met de smartphone starten.
Na iedere start draait de motor tien minuten.
Ukunt maximaal twee startpogingen na elkaar
uitvoeren. Voordat u de motor opnieuw met de
smartphone kunt starten, moet u de auto een‐
maal met de sleutel starten. U kunt de auto altijd
weer afzetten.
%Meer Informatie vindt u in de smartphone
app.
Startenvan de motorvoor onderhouds- of
reparatiewerkzaamheden verhinderen:
#De alarmknipperlichtinstallatie inschakelen.
of
#De portieren ontgrendelen.
of
#Een zijruit of het schuifdak openen.
Inrij-aanwijzingen
De motorgedurende de eerste1500 km ontzien:
RMet wisselende snelheid en wisselend motor‐
toerental rijden.
RNiet sneller dan 140 km/h rijden.
RIn het rijprogramma Aof ;rijden.
RTijdig opschakelen, uiterlijk wanneer de wij‐
zer van de toerenteller het laatste derde deel
ór het rode gebied heeft bereikt.
ROm te remmen niet handmatig terugschake‐
len.
RHoge belastingen en volgas vermijden.
RHet gaspedaal niet tot voorbij het drukpunt
indrukken (kickdown).
RPasvanaf 1500 km kan het motortoerental
geleidelijk worden verhoogd en het volledige
snelheidsbereik worden gebruikt.
Dit geldt eveneens als de motor of onderdelen
van de aandrijflijn zijn vervangen.
Tevens de volgende inrij-aanwijzingen in acht
nemen:
RNa aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste‐
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
196 Rijden en parkeren
RNieuwe of vervangen remblokken, remschij‐
ven en banden bereiken pas na enkele hon‐
derden kilometers de optimale remwerking
en grip. De verminderde remwerking door
krachtiger indrukken van het rempedaal com‐
penseren.
Aanwijzingen met betrekking tot de geopti‐
maliseerde acceleratie
Wanneer aan alle benodigde (activerings-)voor‐
waarden wordtvoldaan, kan een optimale acce‐
leratie uit stilstand worden bereikt.
De geoptimaliseerde acceleratie niet op de
openbare weggebruiken. Wielen kunnen daarbij
afzonderlijk doordraaien en de auto kan uitbre‐
ken. Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar
voor ongevallen.
Beslist de veiligheidsaanwijzingen en de informa‐
tie over het onderwerp ESP®in acht nemen
(/pagina 229).
Wegrijden met geoptimaliseerde acceleratie
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door doordraaiende wie‐
len
Als met optimale acceleratie wordtweggere‐
den, kan één van de wielen doordraaien en
kan de auto uitbreken.
Als het ESP®is uitgeschakeld, bestaat ver‐
hoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
#Er mogen zich geen personen of voor‐
werpen in de omgeving van de auto
bevinden; dit controleren.
Voorwaarden
RDe auto is ingereden (/pagina 196).
RDe auto en de banden zijn in goede staat.
RDe auto bevindt zich op een rijbaan met vol‐
doende grip.
RMotor en transmissie zijn op bedrijfstempera‐
tuur.
*AANWIJZING Verhoogde slijtage door
geoptimaliseerde acceleratie
Bij het wegrijden met geoptimaliseerde acce‐
leratie worden alle componentenvan de aan‐
drijflijn zeer zwaar belast.
Dat kantotverhoogde onderdeelslijtage lei‐
den.
#Niet voortdurend wegrijden met geopti‐
maliseerde acceleratie.
#De rijstand hinschakelen (/pagina 210).
#Het stuurwiel in de rechtuitstand zetten.
#Het meest sportieve, beschikbare rijpro‐
gramma Bof Cselecteren
(/pagina 206).
#Het ESP®uitschakelen (/pagina 231).
#Met de linkervoet het rempedaal krachtig
indrukken en vasthouden.
#Met de rechtervoet het gaspedaal volledig
indrukken.
Rijden en parkeren 197
#Na uiterlijk vijf seconden de linkervoet vlot
van het rempedaal nemen, daarbij het gaspe‐
daal ingedrukt houden.
De auto rijdt met maximale acceleratie weg.
#Het ESP®inschakelen, zodra het accelereren
beëindigd is.
Beëindigen van de geoptimaliseerde accele‐
ratie
#De voet van het gaspedaal nemen.
#Het ESP®weer inschakelen.
%Na het wegrijden met geoptimaliseerde
acceleratie kunnen onderdelen van de aan‐
drijflijnsterk opgewarmd zijn. Daardoor kun‐
nen de geoptimaliseerde acceleratiewaarden
pas na enkele minuten opnieuw worden
bereikt.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ongeschikte schoenen
Ongeschikte schoenen zijn bijvoorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoffels
#Om de pedalen veilig te kunnen bedie‐
nen altijd geschikte schoenen dragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij uitgeschakeld contact tijdens het
rijden
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge‐
schakeld, zijn veiligheidsrelevante functies
beperkt of niet meer beschikbaar.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het
sturen en remmen vereist.
#Niet het contact afzetten tijdens het rij‐
den.
198 Rijden en parkeren
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor en de eventueel aanwezige
standverwarming nooit in een gesloten
ruimte zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
een glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in het interieur binnendringen. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de auto in de
sneeuw vastzit.
#Als de motor of de standverwarming
moet blijven draaien, de uitlaateindpijp
en de omgeving van de auto sneeuwvrij
houden.
#Aan de luwzijde van de auto een ruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe‐
daal laat rusten, kan het remsysteem over‐
verhit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
*AANWIJZING Motorschade door te hoog
motortoerental
Als in het maximumtoerentalbereik wordt
gereden, wordt de motor beschadigd.
#De motor niet voorbij het maximumtoe‐
rentalbereik laten draaien.
*AANWIJZING Slijtage van de remblokken
door het continu indrukken van het rem‐
pedaal
#Het rempedaal niet continu indrukken
tijdens het rijden.
#Om de remwerking van de motorte
benutten, vroegtijdig een versnelling
terugschakelen.
Rijden en parkeren 199
*AANWIJZING Beschadiging van de aan‐
drijflijn en de motor bij het wegrijden
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien. Meteen wegrijden.
#Hoge motortoerentallen en volgas ver‐
mijden totdat de motor de bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
*AANWIJZING Beschadiging van de kata‐
lysator door onverbrande brandstof
De motor draait onregelmatig en slaat over.
Onverbrande brandstofkan in de katalysator
geraken.
#Maar weinig gasgeven.
#De oorzaak zo snel mogelijk latenver‐
helpen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
met dakbelasting, aanhangwagen of volledig
beladen auto
Bij het rijden met een beladen dakdrager of aan‐
hangwagen en bij een volledig beladen of
bezette auto verandert het rij- en stuurgedrag
van uw auto.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe toegestane dakbelasting en het toege‐
stane aanhangwagengewicht niet overschrij‐
den. Hiertoe ook de technischegegevens in
de gedrukte handleiding in acht nemen.
RDe belading en de dakbelasting gelijkmatig
verdelen en zware voorwerpen zo laag moge‐
lijk leggen. Hiertoe ook de aanwijzingen met
betrekking tot het beladen van de auto in
acht nemen (/pagina 138).
RBehoedzaam rijden; abrupt wegrijden, rem‐
men en sturen alsmede snel rijden door
bochtenvermijden.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
op wegenwaarop gestrooid is
De remwerking is beperkt op wegenwaarop
gestrooid is.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem‐
blokken kan de remweg aanzienlijk langer
worden of kan de auto aan één kant sterker
of zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
De zoutlaag als volgt verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou‐
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende ritvoorzichtig het rempedaal
indrukken.
Aanwijzingen met betrekking tot aquaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de rijbaan
kan aquaplaning optreden.
Bij sterke neerslag of bij omstandigheden waar‐
bij aquaplaning optreden kan, de volgende aan‐
wijzingen in acht nemen:
RVoorzichtig de snelheid verlagen.
200 Rijden en parkeren
RDoor spoorvorming ontstane geulen vermij‐
den.
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking
tot het regelmatig controleren van wielen en
banden in acht nemen (/pagina 400).
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
door water op de straat
In de auto binnendringend waterkan de motor,
de elektronica en de transmissie beschadigen.
Ook kanwater via de luchtaanzuigaansluiting
door de motorworden aangezogen en motor‐
schade veroorzaken.
De volgende aanwijzingen in acht nemen wan‐
neer u door water moet rijden:
RDe waterhoogte bij rustig water mag maxi‐
maal tot de onderrand van de carrosserie
staan.
RMaximaal met een snelheid van10 km/h rij‐
den, anders kanwater in het interieur of de
motorruimte binnendringen.
RVoorliggers of tegenliggers kunnen voor gol‐
ven zorgen, waardoor de maximaal toege‐
stane hoeveelheid water op de wegkanwor‐
den overschreden.
Na het rijden door water hebben de remmen een
verminderde remwerking. Rekening houdend
met de verkeerssituatie voorzichtig afremmen
tot de volledige remwerking weer beschikbaar is.
Functie van de gestuurde achteras
De gestuurde achteras is een extra elektrome‐
chanischestuurinrichting van de achteras, die
afhankelijkvan de snelheid de besturing van de
achterwielen aanpast aan de stand van de voor‐
wielen. Daardoor ontstaat een grotere wend‐
baarheid en een verbeterderijstabiliteit, bijvoor‐
beeld in bochten.
De gestuurde achteras heeft de volgende eigen‐
schappen:
RMinder stuurkracht en een kleinere draaicir‐
kel en daardoor is een lagere inspanning bij
het parkeren nodig
RVerbeterderijstabiliteit, bijvoorbeeld in boch‐
ten
RDirectere besturing en daardoor een verbe‐
terdestuurrespons van de auto
De aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van sneeuwkettingen (/pagina 400) en de acti‐
vering van de sneeuwkettingmodus in acht
nemen.
ECO start-stopsysteem
Werking van het ECO start-stopsysteem
%Het ECO start-stopsysteem is, afhankelijk
van de motorisering, niet in alle rijprogram‐
ma's beschikbaar. Hiertoe de statusindicatie
op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Als met betrekking tot de auto is voldaan aan
alle voorwaarden voor de automatische motor‐
stop, wordt de motor in de volgende situaties
automatisch afgezet:
RDe auto wordt in de transmissiestand hof
igestopt.
Rijden en parkeren 201
RAuto's met 48V-boordnet: U drukt bij lage
snelheid het rempedaal in.
Wanneer het systeem een van de volgende situ‐
aties heeft herkend, wordt de motor niet uitge‐
schakeld:
RUstopt bij een stopbord, er bevindt zich geen
voertuig ór u.
RHet voertuig dat ór u staat rijdt weer weg.
RU manoeuvreert, verdraait het stuurwiel
sterk of schakelt de achteruitversnelling in.
%Wanneer het systeem een intelligente stop‐
verhinderaar heeft herkend, bijvoorbeeld een
stopbord, wordt de motor niet uitgeschakeld.
Wanneer u de HOLD-functie activeert of de
parkeerstand jinschakelt, kan de motor
ondanks een intelligente stopverhinderaar
worden uitgeschakeld.
De motorwordt in de volgende gevallen weer
automatisch gestart:
RDe transmissiestand hof kwordt inge‐
schakeld.
RHet gaspedaal wordt ingedrukt.
REr moet een automatische motorstart bij de
auto worden uitgevoerd.
RU laat het rempedaal los.
RAuto's met 48V-boordnet:
-U laat het rempedaal los op de helling en
de auto begint niet te rollen.
-De auto begint te rollen op een helling en
gaat vanaf 20 km/h niet automatisch
over op de modus uitrollen.
Weergaven van het ECO start-stopsysteem op
het bestuurdersdisplay:
RHet symbool è(groen) verschijnt bij stil‐
stand: De motor is door het ECO start-stop‐
systeem afgezet.
RHet symbool ç(geel) verschijnt bij stil‐
stand: Er is niet aan alle voorwaarden voor
een motorstopvoldaan.
RNoch het symbool ènoch çver‐
schijnt wanneer de auto stilstaat: Er is een
intelligente stopverhinderaar herkend, bij‐
voorbeeld een stopbord.
RHet symbool sverschijnt: Het ECO start-
stopsysteem is uitgeschakeld of er is een sto‐
ring aanwezig.
Als de motor door het ECO start-stopsysteem is
afgezet en de auto wordtverlaten, klinkt een
waarschuwingssignaal en wordt de motor niet
opnieuw gestart. Bovendien verschijnt op het
bestuurdersdisplay de volgende displaymelding:
Auto klaar om te rijden Voor het verlaten con-
tact uitschakelen
Als het contact niet wordt uitgeschakeld, wordt
dit na drie minuten automatisch uitgeschakeld.
202 Rijden en parkeren
ECO start-stopsysteem uit- of inschakelen
#De toets1indrukken.
Bij het uit- of inschakelen van het ECO start-
stopsysteem verschijnt een weergave in het
bestuurdersdisplay.
%Wanneer het ECO start-stopsysteem uitge‐
schakeld is, verschijnt permanent de weer‐
gavesop het bestuurdersdisplay.
Functie van de ECO-aanduiding
De ECO-aanduiding toont afhankelijk van de situ‐
atie een analyse van uw rijstijl op het bestuur‐
dersdisplay. Ukunt de efficiëntie van uw rijstijl
controleren en eventueel aanpassen. In het
menu ECO-weergave wordt een bal 1afge‐
beeld, die passend bij het rijgedrag op een gesti‐
leerde weg in rijrichting vooruit of achteruit rolt.
Boven en onder de weggeven lijnen het gebied
met een efficiënte rijstijl aan 3. De bal 1is
groen wanneer deze binnen de lijnen rolt. Buiten
de lijnen wordt de bal oranje.
De ECO-aanduiding evalueert de volgende crite‐
riavoor een brandstofbesparende rijstijl:
Rtijdig uitrollen
Rgelijkmatige snelheid
Rbeheerst accelereren
%De totale analysevan uw rijstijl "Na vertrek"
wordt in een percentage (2) aangegeven en
naast de ECO-aanduiding weergegeven. De
analyse start bij 0% en kan maximaal 100%
bereiken.
%De functie ECO-weerg. kan via de menu's
Klassiek en Exclusief oproepen
(/pagina 304).
Functie van de ECO-assistent
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie)
%De ECO-assistent is uitsluitend actief in de
rijprogramma's ;en A.
De ECO-assistent analyseert gegevens van de
geplande route van de auto. Daardoor kan het
systeem helpen om de rijstijl optimaal aan de
Rijden en parkeren 203
geplande route aan te passen, brandstofte
besparen en te recupereren. Wanneer het sys‐
teem een voorligger heeft herkend en de auto de
situatie nadert, berekent de ECO-assistent op
basis van afstand, snelheid en helling de opti‐
male snelheid voor een maximale brandstofbe‐
sparing en recuperatie-energie.
Weergavevan de ECO-assistent op het bestuurders‐
display in het menu Assistentie
1Komende routegebeurtenis
2Advies "Voet van het gas"
Wanneer een komende routegebeurtenis wordt
herkend, die efficiënter kanworden genomen
door een aanpassing van de rijstijl, wordt het
betreffende symbool 1weergegeven.
Bovendien wordt het symbool ýzo lang
weergegeven, tot de bestuurder de voet van het
gaspedaal neemt, of tot de routegebeurtenis
gepasseerd is.
Het symbool 1verdwijnt, zodra de ECO-assis‐
tent geen verder advies kan afleiden uit de
komende route.
De volgende routegebeurtenissen kunnen door
de ECO-assistent worden herkend:
3Rotonde
4S-bocht
5Scherpe bocht
6T-kruising
7Afdaling
8Voorliggers
9Snelheidslimieten
%In het rijprogramma Awordt alleen de
routegebeurtenis 8"Voorligger" weergege
ven.
Systeemgrenzen
Wanneer de berekende route bij een actieve rou‐
tebegeleiding wordtgehandhaafd, kan de ECO-
assistent nog nauwkeuriger werken. De basis‐
functie functioneert ook zonder actieve routebe‐
geleiding. Niet op alle verkeerstekens en ver‐
keerssituaties kanworden geanticipeerd. De
kwaliteit is afhankelijk van het kaartmateriaal.
De ECO-assistent is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de snelheid en het tijdig remmen.
204 Rijden en parkeren
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door regen, sneeuw,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, direct invallend zonlicht of
door reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of wanneer
de camera beslagen, beschadigd of afgedekt
is
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting
RAls de informatie in de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist of niet actu‐
eel is
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of
aangrenzende rijstroken
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Werking van de DYNAMIC SELECT toets
%Afhankelijkvan het motortype en de uitrus‐
ting beschikt de auto oververschillende rij‐
programma's.
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar kunt u wis‐
selen tussen de volgende rijprogramma's.
Het geselecteerde rijprogramma verschijnt in het
bestuurdersdisplay.
=Individual
RIndividuele instellingen
BSport+
RBijzonder sportief rijden met verlaging van
het onderstel
RBenadrukt de bij de auto behorende onder-
en overstuureigenschappen voor een nog
actievere rijstijl
RAlleen geschikt voor een goede staat van de
rijbaan, een droge rijbaan en een overzichte‐
lijke verkeerssituatie
CSport
RSportief rijden met verlaging van het onder‐
stel
RNog steeds sportieve, maar op stabiliteit geo‐
riënteerde instelling
RStelt de op sportiviteit gerichte bestuurder in
staat een actieve rijstijl aan te houden
RAlleen geschikt voor een goede staat van de
rijbaan, een droge rijbaan en een overzichte‐
lijke verkeerssituatie
AComfort
RComfortabel en zuinig rijden
RCompromis tussen grip en stabiliteit
RVoor alle wegdekomstandigheden geadvi‐
seerd
;Eco
RBijzonder zuinig rijden
RCompromis tussen grip en stabiliteit
RVoor alle wegdekomstandigheden geadvi‐
seerd
Rijden en parkeren 205
De eigenschappen van de volgende systemen
veranderen door het ingestelde rijprogramma:
RAandrijving
-Motor- en transmissiemanagement
-Actieve afstandsassistent DISTRONIC
-Beschikbaarheid van de modus uitrollen
RESP®
ROnderstel
-Vering en demping
-Voertuighoogte
RStuurinrichting
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT toets1links of rechts
indrukken.
Het geselecteerde rijprogramma verschijnt in
het bestuurdersdisplay.
DYNAMIC SELECT configureren (multimedia‐
systeem)
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5DYNAMIC SELECT
Rijprogramma I instellen
#Individual selecteren.
#Een categorie selecteren en instellen.
Herstelweergave in- en uitschakelen
#Vragen bij starten in- of uitschakelen.
Functie aan: De volgende keer dat de auto
wordtgestart, verschijnt de vraag of het laatst
actieve rijprogramma weer moet worden inge‐
steld. Wanneer het ECO start-stopsysteem uitge‐
schakeld was, verschijnt bovendien de vraag of
de functie gedeactiveerd moet blijven.
%De vraag verschijnt alleen als de laatste
actieve instellingen van de standaardinstel‐
lingen afwijken.
Functie uit: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, wordt automatisch het rijprogramma
206 Rijden en parkeren
Aingesteld. Het ECO start-stopsysteem
wordt automatisch geactiveerd.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4©5Info
#Voertuig selecteren.
De voertuiggegevens worden weergegeven.
Motorgegevens weergeven
Multimediasysteem:
4©5Info
#Motor selecteren.
De motorgegevens worden weergegeven.
%De daadwerkelijk haalbare (maximum) waar‐
den voor motorvermogen en motorkoppel
kunnen afwijkenvan de gecertificeerde
waarden, binnen de toleranties die volgens
de landspecifieke specificaties zijn toege‐
staan (gebaseerd op UN-ECE nr. 85 of lands‐
pecifieke specificaties).
Voorbeelden vanfactoren die van invloed
zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
RBedrijfstemperatuur van de motor
%De weergegevenwaarden dienen slechts als
richtlijn. De op het centraal display weerge‐
gevenwaarden voor motorvermogen en
motorkoppel kunnen van de werkelijke waar‐
den afwijken.
Verbruiksindicatie oproepen
Multimediasysteem:
4©5Info
#Verbruik selecteren.
De actuele en gemiddelde verbruikswaarden
worden weergegeven.
Automatische transmissie
DIRECT SELECT-keuzehendel
Functie van de DIRECT SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de auto stilstaat en de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld,
altijd het rempedaal stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
Rijden en parkeren 207
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de
transmissiestand gewijzigd. De actuele transmis‐
siestand wordtweergegeven op het bestuurders‐
display.
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eersteweer‐
stand omhoogdrukken.
208 Rijden en parkeren
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eersteweerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
%Om de neutraalstand ite kiezen wanneer
het contact is ingeschakeld, de keuzehendel
meerdere seconden tot de eersteweerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
Als vervolgens het rempedaal wordt losgelaten
kan de auto vrij worden bewogen, bijvoorbeeld
om te worden geduwd of gesleept.
Wanneer de automatische transmissie ook
als het contact is uitgeschakeld of wanneer
het bestuurdersportier wordtgeopend in de
neutraalstand iimoet blijven, als volgt te
werk gaan:
#Het rempedaal indrukken en bij voertuigstil‐
stand de neutraalstand iinschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#Het contact uitschakelen.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt de melding
Wegrolgevaar N handmatig ingeschakeld Geen
automatische inschakeling van P.
%Wanneer de auto aansluitend wordtverlaten
en de sleutel zich in de auto bevindt, blijft de
automatische transmissie in de neutraal‐
stand i.
Het automatisch inschakelen van de parkeer‐
stand jwordt opnieuw geactiveerd zodra aan
één van de volgende voorwaarden is voldaan:
REr wordt in transmissiestand hof kgewis‐
seld.
RDe toetsjwordt ingedrukt.
Parkeerstand P inschakelen
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet‐
tenvan de auto in acht nemen
(/pagina 219).
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stil‐
staat.
#Als de auto stilstaat de toetsjindrukken.
Wanneer de transmissiestandaanduiding j
weergeeft, is de parkeerstand ingeschakeld.
Wanneer de transmissiestandaanduiding niet
jweergeeft, de auto tegenwegrollen bevei‐
ligen.
%Afhankelijk van de situatie kan het enige tijd
durenvoordat jis ingeschakeld. Daarom
altijd op de transmissiestandaanduiding let‐
ten.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de parkeerstand jautomatisch
ingeschakeld:
RU schakelt bij voertuigstilstand in de trans‐
missiestand hof khet contact uit.
RU opent bij voertuigstilstand of met zeer
geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
hof khet bestuurdersportier.
RU zet terwijl de auto rolt in de transmissie‐
stand hof kde motor af en brengt de
auto totstilstand.
RU schakelt terwijl de auto rolt de transmissie‐
stand iin, brengt de auto tot stilstand en
opent daarna het bestuurdersportier.
RHet automatisch inschakelen van de parkeer‐
stand jis voertuigtechnisch noodzakelijk.
Rijden en parkeren 209
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand hof kin.
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eersteweer‐
stand omlaagdrukken.
De automatische transmissie schakelt de ver‐
snellingen in de transmissiestand hautoma‐
tisch. Dit is onder meer afhankelijk van de vol‐
gende factoren:
RHet geselecteerde rijprogramma
RDe stand van het gaspedaal
RDe gereden snelheid
Handmatig schakelen
Als de automatische transmissie in de stand h
staat, kunt u met de stuurwielschakelpaddles
handmatig schakelen. Indien toegestaan scha‐
kelt de automatische transmissie, afhankelijk
van aan welke stuurwielschakelpaddle is getrok‐
ken, naar een hogere of een lagere versnelling.
Om de automatische transmissie handmatig te
schakelen, hebt u twee mogelijkheden:
RKortstondige instelling
RPermanente instelling
Als het handmatig schakelen wordtgedeacti‐
veerd, worden de versnellingen automatisch
geschakeld.
Kortstondige instelling:
#Activeren: Aan de stuurwielschakelpaddle
1of 2trekken.
Het handmatig schakelen is gedurende korte
tijd geactiveerd. De transmissiestandaandui‐
ding geeft pen de actuele versnelling aan.
%Hoe lang het handmatig schakelen geacti‐
veerd moet blijven, is afhankelijk vanver‐
schillende factoren.
In de volgende gevallen kan het handmatige
schakelen automatisch uitgeschakeld wor‐
den:
RWisselen vanrijprogramma
ROpnieuw startenvan de auto
ROpnieuw inschakelen van de transmissie‐
stand h
RRijstijl
#Opschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 2trekken.
210 Rijden en parkeren
#Terugschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 1trekken.
#Deactiveren: Aan de stuurwielschakelpaddle
2trekken en deze vasthouden.
De transmissiestandaanduiding geeft h
aan.
Permanente instelling:
#Het rijprogramma =selecteren
(/pagina 206).
#De instelling van de aandrijving pselecte‐
ren (/pagina 206).
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor een
brandstofbesparende rijstijl.
#Als het schakeladvies 1naast de transmis‐
siestandaanduiding verschijnt: De geadvi‐
seerde versnelling inschakelen.
Kickdowngebruiken
#Maximaal accelereren: Het gaspedaal tot
voorbij het drukpunt indrukken.
Om de motortegen een te hoog motortoerental
te beschermen, schakelt de automatische trans‐
missie bij het maximummotortoerental in de
eerstvolgende hogere versnelling.
Werking van de modus uitrollen
Bij anticiperende rijstijl wordt u door de modus
uitrollen geholpen om het brandstofverbruik te
reduceren.
De modus uitrollen heeft de volgende eigen‐
schappen:
RDe verbrandingsmotorwordtvan de aandrijf‐
lijn losgekoppeld en draait stationair verder.
RDe transmissiestandaanduiding hwordt
groen weergegeven.
RAuto's met 48V-boordnet (EQ-Boost tech‐
nologie): De verbrandingsmotorwordteven‐
tueel uitgeschakeld. Alle functies van de auto
blijven verder actief.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de modus uitrollen geactiveerd:
RHet rijprogramma ;is geselecteerd.
RDe snelheid ligt in het geschikte gebied.
REr is een geschikt wegverloop aanwezig, bij‐
voorbeeld geen steile hellingen of krappe
bochten.
RAan de aanhangwagenvoorziening is geen
aanhangwagen gekoppeld of fietsdrager
bevestigd.
Rijden en parkeren 211
RHet gas- of rempedaal wordt niet ingedrukt
(met uitzondering van lichte remmingen).
%De modus uitrollen kan ook worden geacti‐
veerd als in het rijprogramma =voor de
aandrijving de instelling "Eco" is geselec‐
teerd.
Als niet meer aan een van de voorwaarden wordt
voldaan, wordt de modus uitrollen weer uitge‐
schakeld.
De modus uitrollen kan ook door de volgende
parameters verhinderd worden:
RHelling
RAfdaling
RTemperatuur
RHoogte
RSnelheid
RBedrijfstoestand van de motor
RVerkeerssituatie
Functie van de 4MATIC
De 4MATIC zorgt voor aandrijving van alle vier de
wielen. Als een aangedreven wiel vanwege onvol‐
doende grip doordraait verbetert de 4MATIC
samen met het ESP®en het 4ETS de grip van de
auto.
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen bij
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. De
4MATIC kangeen rekening houden met de weg-
en weersomstandigheden en de verkeerssitua‐
tie. De 4MATIC is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid, in het bijzonder voor een
veilige afstand, de snelheid, het tijdig remmen en
het aanhouden van de rijstrook, ligt bij u.
%Alleen als bij een winterse staat van het weg‐
dek winterbanden (M+S-banden) worden
gebruikt, zo nodig met sneeuwkettingen,
wordt de maximale werking van de 4MATIC
bereikt.
Tanken
Tanken
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
212 Rijden en parkeren
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kan ervoor zorgen
dat brandstofdampen ontsteken.
#Voordat u de tankdop opent of het vul‐
pistool vastpakt, de metalen carrosserie
van de auto aanraken.
#Om te voorkomen dat opnieuw een
elektrostatische oplading optreedt, tij‐
dens het tanken niet weer in de auto
stappen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandstofmengsel
Auto's met dieselmotor:
Als de motor draait kunnen onderdelen van
het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit
raken.
#Nooit benzine tanken.
#Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met benzinemotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije benzine
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10%ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor het tanken van E10.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
Rijden en parkeren 213
RBenzine met meer dan 3 vol.% methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordt getankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met dieselmotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen zwavelvrije diesel tanken die vol‐
doet aan de Europese norm EN 590, of
gelijkwaardig.
In landen zonder zwavelvrije diesel
alleen zwavelarme diesel tanken met
een zwavelgehalte van minder dan
50 ppm.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RBenzine
RMarinediesel
RStookolie
RPure biodiesel of plantaardige olie
RPetroleum of kerosine
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Geen diesel tanken bij
auto's met benzinemotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof bij de motorkomen.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
214 Rijden en parkeren
*AANWIJZING Geen benzine tanken bij
auto's met dieselmotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof in het brandstofsysteem
geraken.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
*AANWIJZING Beschadiging aan het
brandstofsysteem door overvulde brand‐
stoftank
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
Wanneer te veel brandstof is bijgevuld, bij‐
voorbeeld vanwege een defecte tankzuil:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Eruit spuitende brandstof
bij het verwijderen van het vulpistool
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
%Tijdens het tanken niet weer in de auto stap‐
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen en de brandstof in acht nemen.
Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te
vinden op het informatieplaatje in de tankdop‐
klep.
1Tankdopklep
2Houder voor tankdop
3Bandenspanningstabel
4QR-code voor reddingskaart
5Brandstofsoort
#Op de achterzijde van de tankdopklep 1
drukken.
#De tankdop linksom draaien en verwijderen.
Rijden en parkeren 215
#De tankdop van bovenaf in de houder 2
aanbrengen.
#De vulpijpvan het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, latenrusten en tanken.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het
vulpistool afslaat.
%Auto's met dieselmotor: De opening van
de tankvulbuis is alleen geschikt voor de
tankpistolen van een dieselpomp.
%Auto's met dieselmotor: Bij een volledig
leeggereden brandstoftank ten minste 5 l
diesel bijtanken.
%Auto's met dieselmotor: Bij het bijtanken
met behulp van een jerrycan voor dieselau‐
to's een vulpijp met een grote diameter
gebruiken. Anders kan de vulpijp niet in de
tankvulbuis worden geschoven.
#De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergren
delt.
#De tankdopklep 1sluiten.
AdBlue®(alleen auto's met dieselmotor)
Aanwijzingen met betrekking tot het bijvul‐
len vanAdBlue®
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistofvoor
de NOx-uitlaatgasnabehandeling bij dieselmoto‐
ren. Voor een correcte werking van de uitlaat‐
gasnabehandeling alleen AdBlue®volgens ISO
22241 gebruiken.
AdBlue®heeft de volgende eigenschappen:
Rniet-giftig
Rkleur- en reukloos
Rniet-brandbaar
Als u de AdBlue®-tank opent, kan een kleine
hoeveelheid ammoniakdamp vrijkomen. De
AdBlue®-tank alleen bijvullen in goed geventi‐
leerde ruimtes.
Vermijden dat AdBlue®met de huid, ogen of kle‐
ding in contact komt. Kinderen uit de buurt van
AdBlue®houden.
AdBlue®niet inslikken. Als AdBlue®is ingeslikt,
de mond direct grondig met schoon water uit‐
spoelen. Daarna veel water drinken. Onmiddellijk
de hulp van een arts inroepen.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
AdBlue®is hier verkrijgbaar:
RAdBlue®kunt u bij een gekwalificeerde werk‐
plaats, bijvoorbeeld bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats, in het kader van de snel‐
service laten bijvullen.
RAdBlue®is bij een groot aantal tankstations
via AdBlue®tankzuilen beschikbaar.
RAls alternatief is AdBlue®bij gekwalificeerde
werkplaatsen, bijvoorbeeld een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats en bij talrijke tank‐
stations als AdBlue®bijvulcontainer of
AdBlue®navulflacon verkrijgbaar.
%Bij navulverpakkingen erop letten dat een
druppelvrijeverbindingsmogelijkheid met de
vulopening van de auto aanwezig is.
216 Rijden en parkeren
AdBlue®bijvullen
*AANWIJZING Motorschade door
AdBlue®in de brandstof
#AdBlue®mag niet in de brandstoftank
worden gevuld.
#AdBlue®alleen in de AdBlue®-tank vul‐
len.
#Vermijden dat de AdBlue®-tank te ver
wordtgevuld.
*AANWIJZING Verontreiniging van het
interieur door vrijkomende AdBlue®
#De AdBlue®navulverpakking na het vul‐
len goed afsluiten.
#AdBlue®navulverpakkingen niet langdu‐
rig in de auto vervoeren.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
De volgende na elkaar optredende meldingen op
het bestuurdersdisplay verzoeken u om de
AdBlue®-tank bij te vullen:
RAdBlue bijvullen zie handleiding. De AdBlue®-
voorraad is tot onder de reservemarkering
gedaald. Direct AdBlue®bijvullen.
RAdBlue bijvullen Noodloop over XXX km Zie
handleiding. De lage AdBlue®-voorraad leidt
tot een beperking van het vermogen nadat de
getoonde resterende afstand is gereden.
Direct AdBlue®bijvullen.
RXX,X l AdBlue bijvullen Noodloop: Max. XXX
km/h Geen start na XXX kmDe lage AdBlue®
voorraad leidt tot een beperking van het ver‐
mogen vanaf de weergegeven snelheid. Na
de getoonde resterende afstand kan de
motor niet meer worden gestart. Ten minste
de aangegeven hoeveelheid AdBlue®bijvul‐
len.
RXX,X l AdBlue bijvullen Contact AAN, 60s
wachten anders geen start mogelijk. De
AdBlue®-voorraad is opgebruikt. U kunt de
motor niet meer starten. Ten minste de aan‐
gegeven hoeveelheid AdBlue®bijvullen. Het
contact inschakelen en circa 60 seconden
wachten. De motorstarten.
Ukunt de AdBlue®-actieradius en het peil op het
bestuurdersdisplay in het menu Service laten
weergeven.
%De weergegevenAdBlue®-actieradius is
sterk afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfs‐
omstandigheden. Daaromkan de werkelijke
actieradius van de berekende actieradius
afwijken.
Rijden en parkeren 217
AdBlue®tankdop openen
#Op de achterzijde van de tankdopklep 1
drukken.
#De AdBlue®-tankdop 2linksom draaien en
verwijderen.
%De AdBlue®-tankdop kan ook in de tankdop‐
houder in het scharnier van de tankdopklep
worden geplaatst.
AdBlue®bijvullen
Mercedes-Benz adviseert om AdBlue®bij te vul‐
len met behulp van een dispenser. Als er geen
AdBlue®-dispenser beschikbaar is, kunt u ook
AdBlue®bijvullen met behulp van een jerrycan.
#De dop van de AdBlue®-jerrycan 4los‐
draaien.
#De eenwegslang 3met de hand op de ope‐
ning van de AdBlue®bijvulcontainer 4vast‐
draaien.
#De eenwegslang 3met de hand op de vul‐
pijp van de auto vastdraaien.
#De AdBlue®-bijvulcontainer 4omhoogbren‐
gen en kantelen.
Als de AdBlue®-tank volledig gevuld is, stopt
het vullen.
De AdBlue®bijvulcontainer 4kangedeelte‐
lijk geleegd worden verwijderd.
#De eenwegslang 3en de AdBlue®bijvulcon‐
tainer 4in omgekeerde volgorde losdraaien
en afsluiten.
#De AdBlue®-tankdop 2aanbrengen en
rechtsom draaien, tot hij hoorbaar vergren‐
delt.
#De tankdopklep 1sluiten.
#De ontsteking gedurende ten minste
60 seconden inschakelen.
218 Rijden en parkeren
%Wanneer de auto door een lege AdBlue®-
tank niet meer konworden gestart, duurt het
maximaal 60 seconden voordat het bijvullen
wordt herkend.
#De auto starten.
%Een AdBlue®navulverpakking niet continu in
de auto meenemen.
Parkeren
Auto afzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door wegrollen van een
onvoldoende beveiligde auto
Als de auto zonder voldoende beveiliging
wordtgeparkeerd, kan deze ook bij een lichte
helling ongecontroleerd wegrollen.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien
dat de auto in de richting van de stoep‐
rand rolt als deze in beweging komt.
#De parkeerrem bedienen.
#De transmissie in de stand jzetten.
&WAARSCHUWING Brandgevaar bij hete
onderdelen van het uitlaatsysteem
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken.
#De auto zo parkeren dat geen brand‐
baar materiaal met hete onderdelen van
de auto in contact kankomen.
#Niet op een droge wei of afgeoogste
graanvelden parkeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
#De auto altijd tegenwegrollen beveili‐
gen.
Rijden en parkeren 219
#De auto totstilstand brengen door het rem‐
pedaal in te drukken.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de
auto in de richting van de stoeprand rolt als
deze in beweging komt.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
#Bij stilstaande auto en ingedrukt rempedaal
de transmissiestandjinschakelen
(/pagina 209).
#De motor en het contact uitschakelen door
de toets1in te drukken.
#De bedrijfsrem langzaam loslaten.
#Uitstappen en de auto vergrendelen.
%Wanneer de auto wordtgeparkeerd, kunt u
de zijruiten en het panoramaschuifdak nog
circa vier minuten bedienen nadat het
bestuurdersportier gesloten is.
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening pro‐
grammeren
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor en de eventueel aanwezige
standverwarming nooit in een gesloten
ruimte zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het openen of sluiten van een garage
deur met de garagedeurbediening
Wanneer de garagedeur met de geïnte‐
greerde garagedeurbediening wordt bediend
of geprogrammeerd, kunnen personen in het
bewegingsgebied van de garagedeur worden
ingeklemd of worden geraakt.
#Altijd opletten dat zich niemand in het
bewegingsgebied van de garagedeur
bevindt.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage respectievelijk
buiten het zwenkbereik van de garagedeur
geparkeerd.
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
220 Rijden en parkeren
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd
mogelijk bij ingeschakeld contact.
#De in te leren toets1,2of 3indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 4knippert geel.
%Het kantot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 4knippert verder geel.
#De afstandsbediening 5op een afstand tus‐
sen 1 cm en 8 cm op de toets1,2of 3
richten.
#De toets6van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot een van
de volgende signalen verschijnt:
RHet controlelampje 4brandt permanent
groen. De programmering is afgesloten.
RHet controlelampje 4knippert groen.
De programmering was succesvol. Boven‐
dien moet een wisselcode-synchronisatie
met het garagedeurbedieningssysteem
worden uitgevoerd.
#Als het controlelampje 4niet groen brandt
of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe‐
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys‐
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied
van het portier.
#De programmeertoetsvan de deuraandrij‐
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol‐
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram‐
meerde toets1,2of 3indrukken, totdat
het portier sluit.
Als het portier sluit, is de programmering
afgesloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie‐
ning lezen.
Rijden en parkeren 221
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5ver‐
vangen.
#De afstandsbediening 5onder verschil‐
lende hoeken op een afstand tussen 1 cm en
8 cm voor de binnenspiegel houden. Daarbij
elke instelstand ten minste 25 seconden aan‐
houden.
#De afstandsbediening 5onder dezelfde
hoeken op verschillende afstanden van de
binnenspiegel houden. Daarbij elke instel‐
stand ten minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedu‐
rende bepaalde tijd zenden, voor het verstrij‐
kenvan de zendtijd opnieuw de toets6van
de afstandsbediening 5indrukken.
#De antennekabel van de deurbediening op de
afstandsbediening richten.
%Ondersteuning en aanvullende informatie
voor de programmering:
RBij de HomeLink®Hotline via het num‐
mer (0) 08000 466 354 65 of +49 (0)
6838 907-277
ROp het internet onder https://
www.homelink.com
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreffende toets is voor het bedienen
van de garagedeur geprogrammeerd.
#De toets1,2of 3indrukken en inge‐
drukt houden, tot de garagedeur opent of
sluit.
#Als het controlelampje 4na circa 20 secon‐
den geel knippert: Opnieuw de eerder inge‐
drukte toets indrukken en ingedrukt houden,
tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wis‐
sen
#De toetsen 1en 3indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 4brandt geel.
#Als het controlelampje 4groen knippert: De
toetsen 1en 3loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
222 Rijden en parkeren
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
De elektrische parkeerremwordt automatisch
bediend, als de transmissie in de stand jstaat
en aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken
(/pagina 224).
In de volgende situaties wordt de elektrische
parkeerrem ook vastgezet:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto totstilstand.
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand
op zijn plaats.
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
Dit is het geval als tevens aan een van de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Als de elektrische parkeerrem ingeschakeld is,
brandt op het bestuurdersdisplay het rode con‐
trolelampje !.
De elektrische parkeerremwordt niet automa‐
tisch bediend, als de motor door het ECO start-
stopsysteem wordt afgezet.
Functie van de elektrische parkeerrem (auto‐
matisch vrijzetten)
De elektrische parkeerremwordt vrijgezet, als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe motor draait.
RDe transmissie staat in de stand hof ken
het gaspedaal wordt ingedrukt of er wordt bij
gesloten bestuurdersportier geschakeld van
de transmissiestand jin de stand hof
k.
RAls de transmissie in de stand kstaat,
moet het kofferdeksel gesloten zijn.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot
van de bestuurdersstoel.
Rijden en parkeren 223
Als de gordelslottong niet in het gordelslot
van de bestuurdersstoel steekt, moet aan
één van de volgende voorwaarden voldaan
zijn:
-De transmissiestand jwordtverlaten.
-Er is voorheen sneller dan 3 km/h gere‐
den.
Als de elektrische parkeerremwordt vrijgezet,
dooft in het bestuurdersdisplay het rode contro‐
lelampje !.
Elektrische parkeerrem handmatig inschake‐
len of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1drukken.
Het rode controlelampje !brandt in het
bestuurdersdisplay.
%Alleen wanneer het controlelampje continu
brandt, is de elektrische parkeerrem correct
ingeschakeld.
Vrijzetten
#Het contact inschakelen.
#Aan de handgreep 1trekken.
In het bestuurdersdisplay dooft het rode con‐
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1indrukken en ingedrukt
houden.
Zolang de auto nog rijdt, wordt de melding
Parkeerrem ontgrendelen weergegeven en
knippert het rode controlelampje !.
Wanneer de auto totstilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld. Het rode controlelampje !brandt in
het bestuurdersdisplay.
224 Rijden en parkeren
Informatie over botsingherkenning bij gepar‐
keerde auto
Wanneer bij de vergrendelde auto met ingescha‐
kelde wegsleepbeveiliging een botsing wordt
herkend, ontvangt u in het multimediasysteem
bij het inschakelen van het contact een bericht.
Hierbij ontvangt u informatie over de volgende
punten:
Rpotentieel getroffen gedeelte van de auto
Rkracht van de botsing
In de volgende situaties kan een abusievelijke
activering optreden:
RDe geparkeerde auto wordtverplaatst, bij‐
voorbeeld in een garage met een dubbele
etage.
%Om een abusievelijke activering te voorko
men, de wegsleepbeveiliging uitschakelen.
Wanneer de wegsleepbeveiliging wordt uitge‐
schakeld, wordt ook de botsingherkenning
uitgeschakeld.
De botsingherkenning kan via het multime‐
diasysteem permanent worden uitgescha‐
keld (/pagina 225).
Systeemgrenzen
De herkenning kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
Rbij schade zonder botsing, bijvoorbeeld bij
een afgebroken buitenspiegel of lakschade
door een sleutel
Rbij een botsing met lage snelheid
Rals de elektrische parkeerrem niet ingescha‐
keld is
Botsingherkenning bij geparkeerde auto
instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten 5Voertuigbeveiliging
#De functie onder Botsingherkenning in- of
uitschakelen.
%Er kunnen maximaal drie incidenten worden
geregistreerd. Bij elk incident worden maxi‐
maal vijftien foto's gemaakt. Bij een volgend
incident worden de foto's van het eerste inci‐
dent overschreven, als deze niet al eerder
zijn gewist.
Botsfoto's in- of uitschakelen
Let op eventuele wettelijke beperkingen in som‐
mige landen met betrekking tot het automatisch
maken vanfoto's van de omgeving van de auto.
#Botsfoto's in- of uitschakelen.
Botsfoto's met de Mercedes me App verzen‐
den
#Botsfoto's uploaden selecteren.
#De QR-code op het centraal display met de
Mercedes me App scannen.
De botsfoto's worden versleuteld geüpload
naar Mercedes me.
%Ukunt de botsfoto's in de Mercedes me App
op alle apparaten bekijken, waarmee de QR-
code is gescand.
Botsfoto's op usb-stick kopiëren
#Een usb-stick aansluiten .
#Botsfoto's beheren selecteren.
Rijden en parkeren 225
#Kopie (USB) selecteren.
Alle botsfoto's worden naar de usb-stick
gekopieerd.
%Voor een goede werking alleen FAT32 of
exFATgeformatteerde usb-opslagmedia
gebruiken.
Botsfoto's wissen
#Botsfoto's beheren selecteren.
#Wissen selecteren.
Alle botsfoto's worden gewist.
Aanwijzingen met betrekking tot het buiten
gebruik stellen van de auto
Als de auto langer dan zes weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan door het stilstaan schade ont‐
staan.
Eveneens kan de 12V-accu door volledige ontla‐
ding beschadigd raken.
%Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Rusttoestand (verlenging van de standtijd
van de startaccu)
Functie van de ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
Wanneer de ruststand wordtgeactiveerd, wordt
het energieverlies bij langere standtijdgemini‐
maliseerd.
De ruststand heeft de volgende eigenschappen:
RDe startaccu wordt ontzien.
ROp het bestuurdersdisplay verschijnt de
maximale standtijd.
RDe verbinding met online-services wordt
onderbroken.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, kan de ruststand via het multimediasys‐
teem worden geactiveerd of gedeactiveerd:
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
Wanneer de weergegevenstandtijdvan de auto
wordtoverschreden, kan dit tot een verminderd
comfort leiden en is het mogelijk dat de start‐
accu de motoreventueel niet kanstarten.
De startaccu in de volgende situaties opladen:
RDe standtijdvan de auto moet worden ver‐
lengd.
RDe laadtoestand van de startaccu is niet vol‐
doende voor de ruststand.
%De ruststand wordt automatisch gedeacti‐
veerd als het contact wordt ingeschakeld.
Ruststand activeren of deactiveren (auto uit‐
schakelen)
Voorwaarden
RDe motor is afgezet.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten
#Ruststand in- of uitschakelen.
226 Rijden en parkeren
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien vanrijsystemen die u onder‐
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvre‐
ren. De rijsystemen zijn slechts hulpmiddelen.
Deze kunnen uw waarneming van de omgeving
niet vervangen en ontslaan u niet van uw ver‐
keersrechtelijke verantwoordelijkheid. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de gereden snelheid, het tijdig rem‐
men en het aanhouden van de rijstrook. Voort‐
durend de verkeerssituatie in de gaten houden
en indien nodig ingrijpen. De grenzen voor een
veilig gebruik in acht nemen.
Rijsystemen kunnen het gevaar voor ongevallen
van een niet aangepaste rijstijl niet verminderen
en de natuurkundige grenzen niet verleggen. Het
systeem kan niet altijd rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie.
Informatie over de sensoren en camera's van
de auto
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met camera's en radar-, lidar- of ultra‐
sone sensoren de omgeving voor, achter of
naast uw auto.
%De radar- en lidarsensoren zijn achter de
bumpers en/of achter de Mercedes-Benz
ster geïntegreerd.
1Multifunctionele camera
2Camera's in de buitenspiegel
3Ultrasone sensoren
4Frontcamera
5Achteruitrijcamera
Rijden en parkeren 227
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij beperkte herkenningsmogelijkheid
van de sensoren en camera's van de
auto
Als de gebieden van de sensoren en came‐
ra's van de auto afgedekt, beschadigd of ver‐
vuild zijn, kunnen sommige rijsystemen en rij‐
veiligheidssystemen niet meer correct functi‐
oneren. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#De omgeving van de sensoren en came‐
ra's van de auto altijd vrij en schoon
houden.
#Beschadigingen aan de bumper, in de
radiateurgrille of steenslag op de voor-
of achterruit bij een gekwalificeerde
werkplaats laten repareren.
Met name de omgeving van de sensoren en
camera's vrijhouden van vuil, ijs of natte sneeuw
(/pagina 373). De sensoren en camera's, als‐
mede hun registratiegebieden, mogen niet wor‐
den afgedekt. Geen extra kentekenplaathouders,
reclameborden, stickers, wrapfolie of steenslag‐
folie in het registratiegebied van de sensoren en
camera's aanbrengen. Erop letten dat er geen
uitstekende lading in het registratiegebied hangt.
Bij een beschadiging van de bumper of de radia‐
teurgrille of na een botsing de werking van de
sensoren laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats . Beschadigingen of steenslag
in de omgeving van de camera's in de voorruit of
de achterruit bij een gekwalificeerde werkplaats
laten repareren.
Overzicht van de rijsystemen en rijveilig‐
heidssystemen
RABS (AntiBlokkeerSysteem) (/pagina 229)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis‐
tentsysteem) (/pagina 229)
RESP®(Elektronisch StabiliteitsProgramma)
(/pagina 229)
RESP®zijwindassistent (/pagina 231)
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
(/pagina 231)
REBD (Electronic BrakeforceDistribution)
(/pagina 232)
RStuurassistent STEER CONTROL
(/pagina 232)
RHOLD-functie (/pagina 232)
RWegrijhulp voor op hellingen (/pagina 233)
RAdaptief remlicht (/pagina 234)
RATTENTION ASSIST (/pagina 234)
RLimiter (/pagina 236)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 257)
RVerkeerslichtweergave (/pagina 261)
RAIRMATIC (/pagina 268)
Rijassistentiepakket
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 237)
RActieve snelheidslimietassistent (landsafhan‐
kelijk) (/pagina 242)
RRoutegebaseerde snelheidsaanpassing
(landsafhankelijk) (/pagina 243)
RActive Brake Assist System (/pagina 252)
RActieve stuurassistent (landsafhankelijk)
(/pagina 246)
228 Rijden en parkeren
RActieve noodstopassistent (landsafhankelijk)
(/pagina 248)
RActieve rijstrookwisselassistent (landsafhan‐
kelijk) (/pagina 250)
RActieve fileassistent (landsafhankelijk)
(/pagina 245)
RActieve dodehoekassistent met uitstapwaar‐
schuwing (/pagina 261)
RActieve spoorassistent (/pagina 265)
RPRE-SAFE®impuls zijkant (/pagina 58)
Parkeerpakket
RAchteruitrijcamera (/pagina 270)
R360°-camera (/pagina 272)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/pagina 277)
RActieve parkeerassistent (/pagina 281)
RRemote parkeerassistent (/pagina 286)
Functie van het ABS
Het antiblokkeersysteem (ABS) regelt de rem‐
druk in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een nood‐
stop of onvoldoende grip van de banden,
wordt het blokkeren van de wielen voorko
men.
RBij het remmen blijft de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Als het ABS regelt, is pulseren van het rempe‐
daal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandig‐
heden zijn en u eraan herinneren bijzonder voor‐
zichtig te rijden.
Functie van het BAS
Het Brake Assist System (BAS) ondersteunt u bij
een noodstop met extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BASgeactiveerd:
RHet BASverhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BASkan de remwegverkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de remweer normaal. Het BASwordtgedeacti‐
veerd.
Functie van het ESP®(elektronisch stabili‐
teitsprogramma)
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uit‐
geschakeld ESP®
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP®niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP®alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich
voordoen.
Het ESP®kan, binnen de natuurkundige grenzen,
de rijstabiliteit en de tractie in de volgende situ‐
aties bewaken en verbeteren:
RBij het wegrijden op een natte of gladde rij‐
baan
Rijden en parkeren 229
RBij het remmen
Wanneer de auto van de door de bestuurder
gewenste koers afwijkt, kan het ESP®de auto
door de volgende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet motorvermogen wordt aangepast aan de
situatie.
Als het waarschuwingslampje åpermanent
brandt, is het ESP®uitgeschakeld:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook als het ESP®is uitgeschakeld, wordt u
bij het remmen nog steeds ondersteund
door het ESP®.
Als het waarschuwingslampje ÷knippert,
hebben een of meerdere wielen hun slipgrens
bereikt:
RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en weers‐
omstandigheden aanpassen.
RHet ESP®in geen geval uitschakelen.
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo
ver indrukken als nodig is.
Om de tractie te verbeteren het ESP®in de vol‐
gende situaties uitschakelen:
RBij gebruik van sneeuwkettingen
RIn diepe sneeuw
ROp zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees‐
werking voor een betere tractie.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷perma‐
nent brandt, is het ESP®vanwege een storing
niet beschikbaar.
De volgende informatie in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 560)
RDisplaymeldingen (/pagina 503)
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is onderdeel van
het ESP®en maakt het mogelijk wegte rijden op
een gladde rijbaan.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RAls de aangedreven wielen doordraaien, wor‐
den ze afzonderlijk afgeremd.
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
Invloed van de rijprogramma's op het ESP®
De rijprogramma's maken een aanpassing van
het ESP®aan verschillende weersomstandighe‐
den, de staat van het wegdek en de gewenste rij‐
stijl mogelijk. Afhankelijk van het gekozen rijpro‐
gramma wordt de betreffende ESP®modus
geactiveerd. De rijprogramma's kunnen ook wor‐
den ingesteld met de DYNAMIC SELECT-schake‐
laar (/pagina 206).
230 Rijden en parkeren
Functie van de ESP®zijwindassistent
De ESP®zijwindassistent herkent plotseling
optredende zijwind en helpt de bestuurder om
de auto in het goede spoor te houden:
RDe ESP®zijwindassistent is bij rechtuit rijden
of flauwe bochten in het snelheidsbereik van
circa 75 km/h tot 200 km/h actief.
RDe auto wordtgestabiliseerd door een
gerichte en eenzijdige remingreep.
Functie van de ESP®aanhangwagenstabilisa‐
tie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij slechte verkeers‑ en weersom‐
standigheden
Bij slechte verkeers‑ en weersomstandighe‐
den kan de aanhangwagenstabilisatie slinge‐
renvan de combinatie niet voorkomen. Aan‐
hangwagens met een hoog zwaartepunt kun‐
nen kantelen voordat het ESP®dit herkent.
#De rijstijl altijd aan de actuele verkeers‑
en weersomstandigheden aanpassen.
De ESP®aanhangwagenstabilisatie kan uw auto
tijdens het rijden met een aanhangwagen stabili‐
seren, als deze gaat slingeren:
RDe ESP®aanhangwagenstabilisatie is vanaf
een snelheid van 65 km/h actief.
REen lichte slingering wordtgestabiliseerd
door een gerichte en eenzijdige remingreep.
RBij sterk slingeren worden bovendien het
motorvermogen verminderd en alle wielen
afgeremd.
De ESP®aanhangwagenstabilisatie kan onder de
volgende omstandigheden beperkt of helemaal
niet werken:
RDe aanhangwagen is niet correct aangesloten
of wordt door de auto niet correct herkend.
ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma)
in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5ß5y
%Het ESP®kan alleen via de snelle toegang
worden in- en uitgeschakeld, indien minimaal
een andere functie in de snelle toegang
beschikbaar is. Verder vindt u het ESP®in
het menu Assistentie.
#ESP selecteren.
#Aan of åUit selecteren.
Als in het combi-instrument het waarschuwings‐
lampje ESP®OFF åpermanent brandt, is het
ESP®uitgeschakeld.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
de displaymeldingen die in het combi-instrument
kunnen worden weergegeven, in acht nemen.
Rijden en parkeren 231
Functie van de EBD
De Electronic Brakeforce Distribution (EBD)
heeft de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk naar
de achterwielen.
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem‐
men, in het bijzonder in bochten.
Functie van de stuurassistent STEER CON‐
TROL
De stuurassistent STEER CONTROL ondersteunt
u door met een in het stuurwiel merkbare kracht
in de voor de stabilisatie van de auto juisterich‐
ting te sturen.
Dit stuuradvies krijgt u in de volgende situaties:
RTijdens het remmen bevinden de beide rech‐
ter of linker wielen zich op een natte of
gladde rijbaan.
RDe auto geraakt in een slip.
Systeemgrenzen
De stuurassistent STEER CONTROL kan in de
volgende situaties nadelig beïnvloed of buiten
werking zijn:
RHet ESP®is uitgeschakeld.
RHet ESP®vertoont een storing.
RDe stuurinrichting vertoont een storing.
Als het ESP®een storing vertoont, wordt u ver‐
der ondersteund door de elektrische stuurbe‐
krachtiging.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor‐
beeld bij het wachten in het verkeer.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder‐
steuning tijdens het rijden en vormtgeen vol‐
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30 %.
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde HOLD-functie bij
het verlaten van de auto
Als de auto wordtverlaten terwijl deze alleen
door de HOLD-functie wordt afgeremd, kan
hij in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal
wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door
een inzittende.
#De auto bij het verlaten altijd tegen
wegrollen beveiligen.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
232 Rijden en parkeren
RHet bestuurdersportier is gesloten of de vei‐
ligheidsgordel aan bestuurderszijde is omge‐
gespt.
RDe motor draait of is door het ECO start-
stopsysteem afgezet.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h,kof
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd
snel verder indrukken, tot de melding ë
op het bestuurdersdisplay verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om wegte rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ëop het bestuurdersdisplay verdwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand jgezet.
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand jen/of de
elektrische parkeerremgewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe auto wordtgeparkeerd.
REr treedt een systeemstoring op of de span‐
ningsvoorziening is onvoldoende.
Bovendien kan op het bestuurdersdisplay de
melding Direct remmen verschijnen en een
regelmatig waarschuwingssignaal klinken.
#Direct stevig de rem indrukken tot de waar‐
schuwingsmelding verdwijnt.
De HOLD-functie wordt uitgeschakeld.
#Bovendien de auto tegenwegrollen beveili‐
gen.
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende
korte tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe transmissie staat in de stand hof k.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rem‐
pedaal op het gaspedaal te plaatsen en wegte
rijden zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van de auto
Na korte tijd houdt de wegrijhulp voor op hel‐
lingen de auto niet meer tegen.
#De voet snel van het rem‑ op het gaspe‐
daal zetten. De auto niet verlaten als
deze met de wegrijhulp voor op hellin‐
genwordtvastgehouden.
Rijden en parkeren 233
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achter‐
opkomend verkeer bij een noodstopsituatie door
de volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot
stilstand is gekomen. Als vervolgens wordtver‐
der gereden, wordt de alarmknipperlichtinstalla‐
tie bij circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.
ATTENTION ASSIST
Functie van de ATTENTION ASSIST met
microslaapherkenning
%De deelfunctie microslaapherkenning is
alleen in combinatie met de bestuurdersca‐
mera beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien tekenen voor vermoeidheid of toene‐
mende onoplettendheid bij de bestuurder wor‐
den herkend, wordt een pauze voorgesteld door
het systeem.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmid‐
del. Hij kanvermoeidheid of toenemende onop‐
lettendheid niet altijd tijdig herkennen. Het sys‐
teem is geen vervanging van een uitgeruste en
opmerkzame bestuurder. Bij langere ritten tijdig
en regelmatig pauzes nemen, waarbij u goed
kunt uitrusten.
Ukunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het
systeem
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het
systeem: De bestuurder wordt eerder
gewaarschuwd en de door het systeem
bepaalde alertheidstoestand wordtovereen‐
komstig aangepast.
Als vermoeidheid of een toenemende onoplet‐
tendheid wordt herkend, verschijnt op het
bestuurdersdisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoefte pauze nemen. Wanneer u geen
pauze neemt en de ATTENTION ASSIST nog
steeds toenemende onoplettendheid vaststelt,
wordt u op z'n vroegst na 15 minuten opnieuw
gewaarschuwd.
234 Rijden en parkeren
Op het bestuurdersdisplay wordt de volgende
informatie weergegeven:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand:
-Hoe meer cirkelsegmenten 2worden
weergegeven, hoe hoger de vastgestelde
aandachtstoestand is.
-Naarmate de aandacht afneemt, worden
minder cirkelsegmenten 2weergege
ven.
RDe status van de microslaapherkenning 1:
-Uitgeschakeld: De indicatie 1wordt niet
weergegeven.
-Ingeschakeld maar niet operationeel: De
indicatie 1is grijs.
-Ingeschakeld en operationeel: De indica‐
tie 1is groen.
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen Attention
Levelkan berekenen en zo doende geen waar‐
schuwing kangeven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Indien het systeem met behulp van de bestuur‐
derscamera voortekenen van een microslaap
herkend, verschijnt op bestuurdersdisplay de
waarschuwingsmelding ATTENTION ASSIST
Secondeslaap Pauze! en klinkt tegelijkertijd een
waarschuwingssignaal. De waarschuwingsmel‐
ding moet met de Touch-Control worden beves‐
tigd. Geadviseerd wordt om direct een pauze te
nemen.
Wanneer op het bestuurdersdisplay een waar‐
schuwing wordtgegeven, wordt in het multime‐
diasysteem voorgesteld om naar een wegrestau‐
rant te zoeken. U kunt een wegrestaurant selec‐
teren en de navigatie daarnaartoe starten.
Nadat de motor opnieuw is gestart, is de ATTEN‐
TION ASSIST met microslaapherkenning automa‐
tisch weer ingeschakeld. De laatst geselecteerde
gevoeligheid blijft opgeslagen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids‐
bereik tussen 60 km/hen 200 km/h.
De functie microslaapherkenning is beschikbaar
vanaf 20 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt met name in de
volgende situaties slechts beperkt en waarschu‐
wingen wordtvertraagd of helemaal niet gege‐
ven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu‐
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneffenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelhe‐
den of krachtige acceleraties)
RBij een actieve stuurassistent van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
RBij een verkeerd ingestelde tijd
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
vanrijstrook en snelheid
De microslaapherkenning werkt bovendien niet
als de bestuurderscamera niet de ogen van de
bestuurder kanvastleggen, bijvoorbeeld van‐
wege de volgende factoren:
RAfgedekte ogen, bijvoorbeeld door de stuur‐
kolominstelling
Rijden en parkeren 235
ROngunstige lichtomstandigheden
RBepaalde brillen en zonnebrillen
RKijkrichting buiten het gezichtsveld van de
bestuurderscamera
Hiertoe eveneens de informatie over de display‐
meldingen die op het bestuurdersdisplay kunnen
worden weergegeven in acht nemen.
In de volgende situaties wordt de vermoei‐
dheids- en opmerkzaamheidsanalysevan de
ATTENTION ASSIST met microslaapherkenning
teruggezet en bij verder rijden opnieuw gestart:
RDe motorwordt afgezet.
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen
van bestuurder of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5ATTENTION ASSIST
Gevoeligheid instellen
#De actuele instelling aantippen.
#Standaard of Gevoelig selecteren.
Microslaapwaarschuwing in- of uitschakelen
#Microslaapwaarschuwing in- of uitschakelen.
Limiter
Functie van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
De snelheid kan op de volgende manierenwor‐
den begrensd:
RVariabel: Voor een kortstondige begrenzing
van de rijsnelheid, bijvoorbeeld binnen de
bebouwde kom
RPermanent: Voor een langdurige begrenzing
van de rijsnelheid, bijvoorbeeld bij het
gebruik van winterbanden
De variabele limiter wordt bediend met de over‐
eenkomstige stuurwieltoetsen (/pagina 240).
Ukunt elke snelheid vanaf 20 km/h tot de door
de constructie bepaalde maximumsnelheid of de
opgeslagen winterbandenlimiet instellen. Als de
auto is gestart, kunt u de instelling ook uitvoeren
bij stilstaande auto.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Weergaven op het bestuurdersdisplay
RÈ(grijs): Variabele limiter is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd.
RÈ(knippert grijs): Variabele limiter is tij‐
delijk passief.
RÈ(groen): Variabele limiter is geacti‐
veerd.
Een opgeslagen snelheid wordt onder de weer‐
gave Èweergegeven en gemarkeerd in de
snelheidsmeter.
Als de gereden snelheid hoger dan de opgesla‐
gen snelheid is, knippert de aanduiding È.
Kickdown
Als het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt
ingedrukt (kickdown), wordt de variabele limiter
passief geschakeld. Op het bestuurdersdisplay
verschijnt de melding Èpassief.
236 Rijden en parkeren
Als de kickdown is beëindigd, wordt de variabele
limiter in de volgende situaties opnieuw geacti‐
veerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
Informatie over de permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de
snelheid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/pagina 237).
Kort voor het bereiken van de ingestelde snel‐
heid verschijnt deze op de bestuurdersdisplay.
Als u de melding bevestigt, wordt zolang de auto
niet wordtgeparkeerd geen melding meer gege
ven. Een nieuwe melding verschijnt pas weer
nadat de auto opnieuw is gestart of wanneer de
ingestelde snelheid wordtgewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blijft de rijsnel‐
heid onder de ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instel‐
len
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Rijden
#Winterbanden-limiet in- of uitschakelen.
Snelheid instellen
#Znaast Winterbanden-limiet selecteren.
#Een snelheid selecteren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Functie van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt
bij een vrije doorgang de ingestelde snelheid
aan. Als er voorliggers worden herkend wordt de
ingestelde afstand aangehouden, indien nodig
tot stilstand. De auto wordt afhankelijkvan de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel‐
heid versneld of vertraagd. Snelheid en de
afstand worden in het stuurwiel ingesteld en
opgeslagen.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC werkt
in het snelheidsbereik tussen 20 km/h en
210 km/h.
Verdere eigenschappen van de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl overeenkomstig het
gekozen rijprogramma (brandstofbesparend,
comfortabel of dynamisch) (/pagina 205)
RInleiding van een acceleratie naar de opge
slagen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij‐
strook te wisselen
RReactie op herkende stilstaande voertuigen
binnen de bebouwde kom (met uitzondering
vanfietsen en motorfietsen)
RInachtneming van eenzijdige inhaalverboden
op autosnelwegen of meerbaans wegen met
gescheiden rijbanen (landsafhankelijk)
Landsafhankelijk beschikbare extra functie:
Wanneer de actieve afstandsassistent
Rijden en parkeren 237
DISTRONIC de auto tot stilstand heeft afgeremd,
dan kan de auto binnen 30 seconden automa‐
tisch de weer wegrijdende voorligger volgen. Als
bij het wegrijden een kritieke situatie in de
omgeving wordt herkend, bijvoorbeeld een per‐
soon voor de auto, vindt een optische en akoes‐
tische overnamewaarschuwing plaats en moet
de bestuurder zelf ingrijpen. De auto wordt niet
verder versneld.
De stand-by stand van de actieve afstandsassis‐
tent DISTRONIC wordt bij het wegrijden weerge‐
geven door het groene, cyclisch knipperende
voertuigsymbool ç.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Weergave op het bestuurdersdisplay in het
menu Assistentie
1Voorliggers
2Afstandsschaal
3Ingestelde voorgeschreven afstand
Een herkende voorligger 1wordt groen geac‐
centueerd. Deze kan zich eveneens op de aan‐
grenzende linker rijstrook bevinden als rechts
inhalen niet is toegestaan, bijvoorbeeld op auto‐
snelwegen.
Permanente statusindicatie
Rç(wit): Actieve afstandsassistent
DISTRONIC gekozen, normafstand ingesteld
Rç(groen): Actieve afstandsassistent
DISTRONIC actief, voorgeschreven afstand
ingesteld en voertuig herkend
De opgeslagen snelheid onder de permanente
statusindicatie weergegeven en wordtgemar‐
keerd in de snelheidsmeter. Wanneer de actieve
afstandsassistent DISTRONIC passief is, wordt
de statusindicatie grijsweergegeven.
Is de snelheid van de voorligger of de snelheids‐
aanpassing op basis van de verwachte routege‐
beurtenis lager dan de opgeslagen snelheid, dan
branden de segmenten in de snelheidsmeter.
Als u de ingestelde voorgeschreven afstand ver‐
groot of verkleind, verschijnt kortstondig de mel‐
ding Òonder het voertuig in de permanente
statusindicatie.
%Op snelwegen of autowegenwordt het
groene voertuigsymbool çcyclisch weer‐
gegeven als het systeem gereed is om weg
te rijden.
238 Rijden en parkeren
%Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de
instelling voor de actieve afstandsassistent
DISTRONIC bedient, wordt het systeem pas‐
sief geschakeld. Op het bestuurdersdisplay
verschijnt de melding çpassief.
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, direct invallend zonlicht of sterk
wisselende lichtomstandigheden
RAls de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RAls de radarsensoren vervuild of afgedekt
zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile
hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals fietsen of motor‐
fietsen
Op gladde wegenkunnen bovendien een of
meerdere wielen door remmen of accelereren
hun grip verliezen en kan de auto in een slip
raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accele‐
reren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her‐
kent of reageert op niet relevante objec‐
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem‐
men.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij onvoldoende vertraging van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC
remt uw auto met tot 50% van de mogelijke
vertraging af. Wanneer deze vertraging niet
voldoende is, waarschuwt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC u optisch en
akoestisch.
#De snelheid aanpassen en voldoende
afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
Rijden en parkeren 239
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte herkenning van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea‐
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wis‐
selen vanrijstrook
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of
stilstaande voertuigen of onverwachte
obstakels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder‐
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage‐
ren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC en
variabele limiter bedienen
Voorwaarden
Actieve afstandsassistent DISTRONIC:
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP®is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RAlle portieren zijn gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem is
succesvol afgesloten.
RDe sneeuwkettingmodus is niet actief
(/pagina 401).
Variabele Limiter
RDe variabele limiter is geselecteerd. JOpgeslagen of herkende snelheid overne‐
men
±Actieve afstandsassistent DISTRONIC of
variabele limiter deactiveren
1Snelheid verhogen/verlagen
KVoorgeschreven afstand vergroten/verklei‐
nen
IOmschakelen tussen limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
240 Rijden en parkeren
#Actieve afstandsassistent DISTRONIC of
variabele limiter bedienen: Met slechts één
vinger de betreffende toets indrukken of over
het bedieningspaneel vegen.
Omschakelen tussen limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
#Iindrukken.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of vari‐
abele limiter activeren
#Activeren zonder opgeslagen snelheid:
M,Nof Jindrukken. Actieve
afstandsassistent DISTRONIC: De voet van
het gaspedaal nemen.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
of
#Activeren met opgeslagen snelheid: J
indrukken. Actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De voet van het gaspedaal
nemen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt opge‐
roepen en door de auto aangehouden
(actieve afstandsassistent DISTRONIC) of
begrensd (variabele limiter).
Wanneer de opgeslagen snelheid is gewist,
wordt de momenteel gereden snelheid opge‐
slagen.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
opgeslagen snelheid gewist. Wanneer u de
actieve afstandsassistent DISTRONIC acti‐
veert, wordt de opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Snelheid verhogen of verlagen
#Opgeslagen snelheid verhogen: Van onder
naar bovenover het bedieningspaneel 1
vegen.
RDe opgeslagen snelheid wordt met
1 km/h verhoogd.
#Opgeslagen snelheid verlagen: Van boven
naar onder over het bedieningspaneel 1
vegen.
RDe opgeslagen snelheid wordt met
1 km/h verlaagd.
of
#Kort aan de bovenzijde Mof onderzijde
Nop het schakelaarpaneel 1indrukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#Aan de bovenzijde Mof onderzijde N
op het schakelaarpaneel 1indrukken en
ingedrukt houden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De auto op de gewenste snelheid brengen.
#Aan de bovenzijde Mop het schakelaarpa‐
neel 1indrukken.
Rijden en parkeren 241
Op het bestuurdersdisplay weergegeven
snelheidsbegrenzing overnemen:
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC of
variabele limiter activeren.
#Jindrukken.
De op het bestuurdersdisplay weergegeven
snelheidslimiet wordt als opgeslagen snel‐
heid overgenomen. De auto past de snelheid
aan die van de voorligger aan, tot maximaal
de opgeslagen snelheid of begrenst de rij‐
snelheid overeenkomstig.
Met behulp van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC wegrijden
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC
activeren en de voet van het rempedaal
nemen.
#Jindrukken.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Normafstand tot de voorligger vergroten of
verkleinen
#Kindrukken.
De display Òverschijnt onder de statusin‐
dicatie ç.
De voorgeschreven afstandwordt met één
stand kleiner.
Als reeds de laagste stand is geselecteerd,
springt de selectie naar de hoogste stand.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of vari‐
abele limiter deactiveren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde actieve afstands‐
assistent DISTRONIC bij het verlaten van
de bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan
de auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent
DISTRONIC altijd uitschakelen en de
auto tegenwegrollen beveiligen, voor‐
dat de bestuurdersstoel wordtverlaten.
#±indrukken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
De variabele limiter wordt niet gedeacti‐
veerd.
Functie van de actieve snelheidslimietassis‐
tent
Als een gewijzigde snelheidslimiet tussen
20 km/h en 130 km/h wordt herkend terwijl het
automatisch overnemen van snelheidslimieten is
ingeschakeld, wordt de nieuwe snelheid automa‐
tisch overgenomen als opgeslagen snelheid
(/pagina 245).
De rijsnelheid wordt uiterlijkter hoogte van de
verkeersborden aangepast. Bij plaatsnaambor‐
den wordt de snelheid overeenkomstig de in de
bebouwde komgeldende snelheid aangepast. De
weergave van de snelheidslimiet op het bestuur‐
dersdisplay wordt altijd geactualiseerd ter
hoogte van het verkeersbord.
242 Rijden en parkeren
Indien op Duitse autosnelwegen geen snelheids‐
begrenzing geldt, gebruikt het systeem op de
onbegrensde weg de opgeslagen snelheid als
richtsnelheid. Wanneer de opgeslagen snelheid
op een onbegrensde wegen niet wordtveran‐
derd,komt deze overeen met de richtsnelheid
van130 km/h.
Wanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC door bediening van het gaspedaal
passief geschakeld is, worden alleen snelheidsli‐
mietenovergenomen die hoger zijn dan de inge‐
stelde snelheid.
Bij de toegestane maximumsnelheid wordtgeen
rekening gehouden met de staat van het wegdek
en de actuele weers- en verkeerssituatie. Uw
snelheid indien nodig aanpassen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Systeemgrenzen
Voor de herkenning vanverkeerstekens gelden
de systeemgrenzen van de verkeerstekenassis‐
tent (/pagina 257).
Snelheidsbegrenzingen lager dan 20 km/h wor‐
den door het systeem niet automatisch als opge‐
slagen snelheid overgenomen. Beperkte snel‐
heidsbegrenzingen (bijvoorbeeld tijdelijk of van‐
wege het weer) kunnen door het systeem niet
eenduidig worden herkend. De toegestane maxi‐
mumsnelheid voor een combinatie wordt door
het systeem niet herkend.
In deze situaties de snelheid aanpassen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door aanpassing van de snelheid
door de actieve snelheidslimietassistent
De snelheid die door de actieve snelheidsli‐
mietassistent wordtovergenomen kan in
sommige gevallen te hoog of onjuist zijn:
Rbij snelheidsbegrenzingen tot onder
20 km/h
RBij regen of mist
Rbij het rijden met een aanhangwagen
#Erop letten dat de rijsnelheid altijd over‐
eenkomt met de verkeersregels.
#De gereden snelheid aanpassen aan de
actuele verkeers- en weersomstandig‐
heden.
Functie van de routegebaseerde snelheids‐
aanpassing
Wanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC geactiveerd is, wordt de rijsnelheid
aangepast aan naderende routesituaties. Een
naderende routegebeurtenis wordt, afhankelijk
van het gekozen rijprogramma, brandstofbespa‐
rend, comfortabel of dynamisch gereden. Is de
routegebeurtenis gepasseerd, dan accelereert
de auto weer naar de opgeslagen snelheid. Daar‐
bij worden de ingestelde afstand, herkende voor‐
ligger en naderende snelheidslimieten in acht
genomen.
De routegebaseerde snelheidsaanpassing kan in
het multimediasysteem worden geactiveerd
(/pagina 245).
De volgende routegebeurtenissen worden in aan‐
merking genomen:
RBochten
RRotondes
Rijden en parkeren 243
RT-kruisingen
RSplitsingen en afritten
RFiles die worden genaderd (alleen met Live
Traffic )
Daarnaast wordt de snelheid verlaagd, als bij
ingeschakelde richtingaanwijzer een van de vol‐
gende situaties wordt herkend:
RAfslaan op kruisingen
RRijden op uitvoegstroken
RRijden op rijstroken aangrenzend op uitvoeg‐
stroken
De bestuurder is altijd verantwoordelijkvoor de
keuze van een passende snelheid en voor het in
acht nemen van andere verkeersdeelnemers. Dit
geldt in het bijzonder op kruisingen, rotondes en
verkeerspleinen en bij verkeerslichtsystemen,
omdat de routegebaseerde snelheidsaanpassing
de auto niet tot stilstand afremt.
Als bij actieve routebegeleiding een bepaalde
routegebeurtenis wordt herkend, wordt automa‐
tisch een eerste aanpassing van de snelheid uit‐
gevoerd. Met het inschakelen van de richtingaan‐
wijzer wordt de gekozen routebegeleiding beves‐
tigd en de verdere aanpassing van de snelheid
geactiveerd.
De aanpassing van de snelheid wordt in de vol‐
gende gevallen beëindigd:
Rals de richtingaanwijzer voorafgaand aan de
routegebeurtenis wordt uitgeschakeld en
ervanwordt uitgegaan, dat de routegebeurte
nis niet van belang is voor de bestuurder.
Rwanneer de bestuurder tijdens de procedure
het gas- of rempedaal bedient.
Systeemgrenzen
De routegebaseerde snelheidsaanpassing houdt
geen rekening met eventuele voorrangsregels.
De bestuurder is verantwoordelijkvoor het aan‐
houden van het wegenverkeersreglement en een
aangepaste snelheid.
Bij lastige omgevingsomstandigheden kan de
keuze van de snelheid door het systeem niet
geschikt zijn voor de situatie:
ROnoverzichtelijk verloop van de rijbaan
RRijstrookversmallingen
RVerschillende toegestane maximumsnelhe‐
den op afzonderlijke rijstroken, bijvoorbeeld
bij tolpoorten
RNatheid, sneeuw of ijs
RWanneer een transportinrichting, bijvoor‐
beeld een aanhangwagen of fietsdrager, op
de aanhangwagenvoorziening is bevestigd en
de elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
In deze situaties moet de bestuurder zelf over‐
eenkomstig ingrijpen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks routegebaseerde snelheids‐
aanpassing
De routegebaseerde snelheidsaanpassing
kan in de volgende situaties onjuist zijn of tij‐
delijk niet beschikbaar zijn:
Rals de bestuurder niet de vooruitbere‐
kende route volgt
Rwanneer kaartgegevens niet actueel of
niet beschikbaar zijn
244 Rijden en parkeren
Rbij wegwerkzaamheden
Rbij slechte weers‑ en wegdekomstandig‐
heden
Rwanneer het gaspedaal wordt bediend
Rbij elektronisch weergegeven snelheids‐
begrenzingen
#De snelheid aan de verkeerssituatie
aanpassen.
Rijstijl van de actieve afstandsassistent
instellen
Voorwaarden
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Rijden 5Actieve afstandsassistent
Rijstijl selecteren
#Op basis van DYNAMIC SELECT,Dynamisch
of Comfortabel selecteren.
Snelheidsaanpassing instellen
#Bij bochten enz. of Bij begrenzingen selecte‐
ren.
Wanneer deze functies actief zijn, wordt de
rijsnelheid aangepast vanwege een nade‐
rende routegebeurtenis, of aan de door de
verkeerstekenassistent herkende snelheids‐
begrenzingen.
%Wanneer een van de volgende systemen
actief is, kan de herkende snelheid handma‐
tig als toegestane maximumsnelheid worden
overgenomen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RVariabele Limiter
Meer informatie over de actieve afstandsas‐
sistent DISTRONIC (/pagina 240).
%Meer informatie over de aanpassing van de
rijsnelheid (/pagina 243).
Functie van de actieve file-assistent
De actieve fileassistent ondersteunt u in de file
op wegen met gescheiden rijbanen en meerdere
afzonderlijke rijstroken binnen maximaal
60 seconden met automatisch wegrijden en sub‐
tiele stuurbewegingen. De fileassistent richt zich
op de voorligger en op rijstrookmarkeringen. De
actieve fileassistent houdt automatisch een vei‐
lige afstand tot de voorligger en tot invoegende
voertuigen aan.
De actieve fileassistent vereist dat de bestuurder
het stuurwiel voortdurend vasthoudt, zodat hij
altijd koers- of spoorcorrigerend kan ingrijpen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
De actieve fileassistent wordt automatisch geac‐
tiveerd als aan alle volgende voorwaarden is vol‐
daan:
RUrijdt op een autosnelweg of een autoweg in
de file.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld en actief (/pagina 240).
RDe actieve stuurassistent is ingeschakeld en
actief (/pagina 248).
RDe rijsnelheid is max. 60 km/h.
Rijden en parkeren 245
Wanneer de actieve file-assistent actief is, ver‐
schijnt de statusindicatie ¬op het bestuur‐
dersdisplay.
Systeemgrenzen
Voor de actieve fileassistent gelden de systeem‐
grenzen van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC en de actieve stuurassistent
(/pagina 246).
Actieve stuurassistent
Functie van de actieve stuurassistent
De actieve stuurassistent is slechts tot een snel‐
heid van210 km/h beschikbaar. Het systeem
ondersteunt u met subtiele stuuringrepen om in
het midden van de rijstrook te rijden. De actieve
stuurassistent richt zich, afhankelijkvan de gere‐
den snelheid, op voorliggers en rijstrookmarke‐
ringen.
%Afhankelijkvan het land kan de actieve
stuurassistent zich bij lagere snelheden ori‐
ënteren op het omringende verkeer. Indien
nodig kan de actievestuurassistent dan ook
ondersteunen door een decentrale positie op
de rijstrook aan te houden.
Wanneer de herkenning vanrijstrookmarkerin‐
gen en voorligger nadelig wordt beïnvloed, wis‐
selt de actieve stuurassistent naar de passieve
toestand. Het systeem biedt in dat gevalgeen
ondersteuning.
Permanente statusindicatie op het bestuur‐
dersdisplay
ØGrijs: Ingeschakeld en passief
ØGroen: Ingeschakeld en actief
ØRood knipperend: Verzoek om actieve
terugmelding door de bestuurder of over‐
gang van de actieve naar de passieve toe‐
stand, herkenning van systeemgrenzen
%In de overgang van de actieve naar de pas‐
sieve toestand wordt het symbool Øver‐
groot en knipperend weergegeven. Wanneer
de passieve toestand is bereikt, wordt het
symbool Øop het bestuurdersdisplay in
het grijsweergegeven.
Aanrakingsherkenning
Het is vereist dat de bestuurder het stuurwiel
voortdurend vasthoudt, zodat hij altijd kanstu‐
ren en zo koers- of spoorcorrigerend kan ingrij‐
pen. De bestuurder moet voortdurend rekening
houden met een omschakeling van de actieve
toestand naar de passieve toestand of omge‐
keerd.
Wanneer het systeem herkent dat de bestuurder
gedurende langere tijd niet zelf stuurt of de han‐
den van het stuurwiel neemt, wordt eerst
optisch gewaarschuwd. Op het bestuurdersdis‐
play verschijnt de melding 1.Wanneer de
bestuurder nog steeds niet actief stuurt of geen
terugmelding aan het systeem geeft, klinkt naast
de optische waarschuwing herhaalt een waar‐
schuwingssignaal.
246 Rijden en parkeren
Als de bestuurder gedurende langere tijd niet op
deze waarschuwing reageert, kan een noodstop
worden ingeleid (/pagina 248).
De waarschuwing wordt niet gegeven of wordt
beëindigd, zodra het systeem herkent dat de
bestuurder het stuurwiel vasthoudt.
De aanrakingsherkenning kan in de volgende
situaties beperkt zijn of niet werken:
RDe bestuurder draagt handschoenen.
RHet stuurwiel is van een stuurhoes voorzien.
Wanneer de actieve stuurassistent herkent dat
een systeemgrens is bereikt, wordt een optische
waarschuwing gegeven en klinkt een waarschu‐
wingssignaal.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Systeemgrenzen
De actieve stuurassistent beschikt over een
begrensd stuurmoment voor de dwarsgeleiding.
De stuuringreep is eventueel niet voldoende om
de auto in de rijstrook te houden.
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door sneeuw,
regen, mist, veel spatwater, sterk wisselende
lichtomstandigheden of schaduwen op de rij‐
baan
RWanneer de auto wordtverblind, bijvoorbeeld
door tegemoetkomend verkeer, direct inval‐
lend zonlicht of reflecties
RBij ontoereikende verlichting van de rijbaan
RWanneer de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is, bijvoorbeeld door een sticker
RWanneer geen of meerdere niet eenduidige
rijstrookmarkeringen voor een rijstrook aan‐
wezig zijn of de markeringen snel verande‐
ren, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden of
splitsingen
RWanneer de rijstrookmarkeringen versleten,
donker of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil
of sneeuw
RWanneer de afstand tot de voorligger te klein
is en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
RBij obstakels die op de rijstrook staan of over
de rand van de rijstrook uitsteken, bijvoor‐
beeld geleidebakens
RWanneer een transportinrichting, bijvoor‐
beeld een aanhangwagen of fietsdrager, op
de aanhangwagenvoorziening is bevestigd en
de elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
Het systeem biedt in de volgende situaties geen
ondersteuning:
RIn zeer krappe bochten of bij het afslaan
RBij het overstekenvan kruisingen
ROp rotondes of bij tolpoortjes
RBij het veranderenvanrijstrook of het inscha‐
kelen van de richtingaanwijzer
RBij een te lage bandenspanning
Rijden en parkeren 247
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onverwachte afbreking van de
werking van de actieve stuurassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de actieve
stuurassistent worden bereikt, is niet
gewaarborgd dat het systeem actief blijft of
dat de rijstrook gevolgd wordt.
#De handen altijd aan het stuurwiel hou‐
den en de verkeerssituatie opmerkzaam
in acht nemen.
#De auto altijd afhankelijk van het ver‐
keer en de situatie besturen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onverwachte stuuringrepen
door de actieve stuurassistent
De herkenning vanrijstrookmarkeringen en
objectenkan een storing vertonen en tot
onverwachte stuuringrepen leiden.
#Overeenkomstig de verkeerssituatie
sturen.
Actieve stuurassistent in- of uitschakelen
Voorwaarden
RHet ESP®is ingeschakeld, maar regelt niet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Rijden
#ØAct. stuurassistent selecteren.
Functie van de actieve noodstopassistent
De actieve noodstopassistent controleert met
behulp van aanraaksensoren of de bestuurder
voortdurend het stuurwiel vasthoudt en voert
indien nodig een noodstop uit.
Wanneer de actieve stuurassistent uitgeschakeld
is, worden behalve het stuurwiel ook het gas- en
rempedaal bewaakt. Wanneer het stuurwiel niet
wordtvastgehouden en geen van de pedalen
wordt ingedrukt en de auto de rijstrook dreigt te
verlaten, wordt een waarschuwing gegeven.
Wanneer het systeem herkent dat de bestuurder
gedurende langere tijd niet zelf stuurt of de han‐
den van het stuurwiel neemt, wordt eerst
optisch gewaarschuwd 1.Wanneer de bestuur‐
der nog steeds niet actief stuurt of geen terug‐
melding aan het systeem geeft, klinkt naast de
optische waarschuwing herhaalt een waarschu‐
wingssignaal.
De aanwijzingen met betrekking tot de aanra‐
kingsherkenning van de actieve stuurassistent in
acht nemen (/pagina 246).
248 Rijden en parkeren
De actieve noodstopassistent geeft na elkaar de
volgende waarschuwingen:
RDe display 1verschijnt op het bestuurders‐
display.
RNaast de weergave 1klinkt er ook een
waarschuwingssignaal.
RDe melding Noodstop wordt gestart ver‐
schijnt op het bestuurdersdisplay, er klinkt
een continu waarschuwingssignaal, de auto
accelereert niet meer en de veiligheidsgordel
wordtvoortdurend licht aangespannen.
RDe snelheid van de auto wordtstapsgewijs
verlaagd tot stilstand. Daarbij worden
abrupte rempulsen gegeven.
Landsafhankelijkwordt indien mogelijk naar de
naastgelegen rechterrijstrook gewisseld.
%De rijstrookwisseling is alleen mogelijk naar
de rechterrijstrook, niet naar de vlucht‐
strook.
Afhankelijk van het land wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de automati‐
sche afremming begint.
Wanneer de auto stilstaat, worden de volgende
handelingen uitgevoerd:
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt beëindigd.
RDe auto wordt ontgrendeld.
RIndien mogelijk, wordt een noodoproep naar
de Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
Voordat de automatische afremming begint, kunt
u de actieve noodstopassistent afbreken door te
sturen.
Nadat de automatische afremming is begonnen
kunt u de actieve noodstopassistent als volgt
afbreken:
RGas geven of remmen: De noodstopwordt
afgebroken, de waarschuwingsmelding, het
waarschuwingssignaal en de stuurondersteu‐
ning blijven actief.
RSturen: De stuurondersteuning wordt afge
broken, de waarschuwingsmelding en het
waarschuwingssignaal blijven actief, de auto
wordtverder afgeremd.
%De actieve noodstopassistent kan maximaal
drie keer binnen een ontstekingscyclus een
noodstopstarten. Daarna zijn de actieve
stuurassistent en de actieve noodstopassis‐
tent voor deze ontstekingscyclus gesperd.
Systeemgrenzen
Wanneer de actieve spoorassistent geen rijst‐
rookmarkering herkend, is de actieve noodstop‐
assistent niet actief.
Voor de herkenning vanvoertuigen en andere
obstakels dient u de systeemgrenzen van de vol‐
gende functies in acht te nemen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 237)
RActieve stuurassistent (/pagina 246)
RActieve rijstrookwisselassistent
(/pagina 250)
Rijden en parkeren 249
Actieve rijstrookwisselassistent
Functie van de actieve rijstrookwisselassis‐
tent
De actieve rijstrookwisselassistent ondersteunt
de bestuurder bij het wisselen vanrijstrook en
wordtgeactiveerd door kort knipperen.
Daartoe moet aan de volgende voorwaarde zijn
voldaan:
RUrijdt op een autosnelweg of een autoweg.
RDe rijsnelheid ligt tussen 80 km/h en
180 km/h.
RDe aangrenzende rijstrook is van de eigenrij‐
strook afgescheiden door een onderbroken
rijstrookmarkering.
REr wordtgeen voertuig of obstakel herkend
op de aangrenzende rijstrook.
RDe sensoren hebben sinds de laatste keer
startenvan de auto eenmaal een voertuig
met voldoende afstand achter de eigen auto
herkend.
RDe actieve rijstrookwisselassistent is in het
multimediasysteem geselecteerd.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de actieve stuurassistent worden op de auto‐
snelweg geactiveerd.
In de volgende gevallen is het systeem niet
beschikbaar en moet dit opnieuw worden geacti‐
veerd:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de actievestuurassistent werden reeds ór
het oprijden van de autosnelweg geactiveerd.
RHet systeem herkent de wegwaarop wordt
gereden kortstondig niet meer als autosnel‐
weg of snelwegachtige weg, bijvoorbeeld bij
een snelwegknooppunt.
Wanneer de actieverijstrookwisselassistent
weer een geschikte weg herkent, kunt u deze via
een van de toetsen J,Mof Nopnieuw
activeren.
Weergave op het bestuurdersdisplay in het
menu Assistentie
1Groene pijl: Wisselen vanrijstrook gestart
2Rode pijl: Veranderenvanrijstrook afgebro‐
ken
Wanneer de actieve rijstrookwisselassistent
beschikbaar is, verschijnt de display ±met
groene pijlen op het bestuurdersdisplay. Wan‐
250 Rijden en parkeren
neer het systeem is geactiveerd maar momen‐
teel niet beschikbaar is, verschijnt de weergave
±met grijze pijlen op het bestuurdersdisplay.
Wanneer op de aangrenzende rijstrook geen
voertuig of obstakelwordt herkend en wanneer
het wisselen vanrijstrook is toegestaan, dan
wordt hiermee begonnen nadat de bestuurder
het kort knipperen heeft geactiveerd. Het wisse‐
len vanrijstrook wordt aan de bestuurder
getoond met een groen knipperende pijl naast
het stuurwielsymbool ±. Op het bestuur‐
dersdisplay wordt In het menu Assistentie een
groene pijl 1op de betreffende naastgelegen
rijstrook weergegeven. Bovendien verschijnt bij‐
voorbeeld de melding Rijstrookwisseling naar
links.
De actieve rijstrookwisselassistent kan in onder
andere de volgende situaties worden afgebro‐
ken:
RDe omgevingsomstandigheden veranderen
(bijvoorbeeld herkend obstakel).
RDe bestuurder neemt de handen van het
stuurwiel.
RDe bestuurder stuurt te sterk of in de tegen‐
gestelde richting.
RDe bestuurder bedient de richtingaanwijzers
in de tegengestelde richting.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC of
de actieve stuurassistent worden gedeacti‐
veerd.
RHet veranderenvanrijstrook kan niet zoals
gepland door de auto worden uitgevoerd.
Het afbreken van de actieve rijstrookwisselassis‐
tent wordt als volgt weergegeven:
RDe pijl in de geselecteerde rijrichting wordt
rood.
ROp bestuurdersdisplay verschijnt een betref‐
fende melding.
RIn bepaalde gevallen klinkt een waarschu‐
wingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verwisselen vanrijstrook naar
bezette rijstrook
De rijstrookwisselassistent kan niet altijd
eenduidig herkennen of de naastgelegen rij‐
strook vrij is.
Het verwisselen vanrijstrook kan ondanks
bezette aangrenzende rijstrook worden inge‐
leid.
#Vóór het wisselen vanrijstrook contro‐
leren dat de aangrenzende rijstrook vrij
is en dat gevaar voor andere verkeers‐
deelnemers uitgesloten is.
#Het verwisselen vanrijstrook controle‐
ren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onverwachte afbreking van de
werking van de rijstrookwisselassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de rijst‐
rookwisselassistent worden bereikt, is niet
gewaarborgd dat het systeem actief blijft.
Rijden en parkeren 251
De rijstrookwisselassistent biedt dan geen
ondersteunende stuurmomenten meer.
#Het verwisselen vanrijstrook altijd uit‐
voeren met de handen aan het stuur‐
wiel en controleren. De verkeerssituatie
controleren en indien nodig sturen
en/of remmen.
Systeemgrenzen
Voor de actieve rijstrookwisselassistent gelden
de systeemgrenzen van de actieve stuurassis‐
tent (/pagina 246).
Bovendien kan het systeem in de volgende situ‐
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer‐
king zijn:
RDe sensoren zijn beschadigd, afgedekt of
vervuild (/pagina 227).
RDe exterieurverlichting geeft een defect aan.
RHet systeem herkent geen geschikte weg, bij‐
voorbeeld bij scherpe bochten of kort na een
oprit.
RDe auto bevindt zich bij wegwerkzaamheden.
%Na aflevering van de auto initialiseren de
sensoren van de actieverijstrookwisselassis‐
tent zich automatisch over een bepaalde
afstand. Tijdens deze inleerprocedure is de
actieve rijstrookwisselassistent niet beschik‐
baar en verschijnen er geen pijlen naast het
symbool van de actieve stuurassistent Ø.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Actieve rijstrookwisselassistent selecteren
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Rijden
#De functie selecteren.
Active Brake Assist System
Functie van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit de
volgende functies:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning
RUitwijkstuurassistent (landsafhankelijk)
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen, fietsers en
voetgangers te minimaliseren of de gevolgen van
een ongeval te beperken.
Wanneer het Active Brake Assist System tijdens
het rijden het gevaar van een botsing herkent,
klinkt een waarschuwingssignaal en gaat het
waarschuwingslampje afstandswaarschuwing
Lbranden.
252 Rijden en parkeren
In het menu Assistentie wordt een te geringe
afstand 1tot een voorligger rood weergegeven.
Wanneer u de afstand verder verkleind, wordt
ook de voorligger rood geaccentueerd. Bij een
herkend aanrijdingsgevaar verschijnen rode
radargolven 2ór de auto.
Auto's met PRE-SAFE®:Afhankelijk van het
land wordt bovendien een haptische waarschu‐
wing gegeven door de gordel lichtte spannen.
%Auto's met actieve sfeerverlichting: Wan‐
neer de Waarschuwingsondersteuning inge‐
schakeld is, wordt de waarschuwing van de
actieve remassistent bovendien ondersteund
door de sfeerverlichting (/pagina 167).
Wanneer u niet op de waarschuwing reageert,
kan in kritische situaties autonoom worden afge‐
remd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat ook
direct autonoom kanworden afgeremd. Het
waarschuwingslampje en het waarschuwingssig‐
naal worden in dit geval samen met het remmen
geactiveerd.
Wanneer u in een kritieke situatie zelf remt of tij‐
dens het autonoom remmen het rempedaal
indrukt, volgt er een aan de situatie aangepaste
remondersteuning. Indien nodig wordt de rem‐
druk verhoogd tot een noodstop.
Wanneer het systeem autonoom remt of een aan
de situatie aangepasteremondersteuning uit‐
voert, verschijnt de pop-up 1op het bestuur‐
dersdisplay; deze dooft na korte tijd.
Door de activering van de autonome remfunctie
of de aan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning kunnen bovendien preventieve maatregelen
voor de veiligheid van de inzittenden (PRE-
SAFE®)worden gestart.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
Het Active Brake Assist System is slechts
een hulpmiddel. De bestuurder is zelf verant‐
woordelijk voor een voldoende veilige
afstand, de snelheid en het tijdig remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
%Wanneer de actieve remassistent beschik‐
baar is, verschijnt de weergave æop het
bestuurdersdisplay.
Wanneer het systeem niet beschikbaar is of
wanneer de functionaliteit beperkt is, ver‐
schijnt de weergaveÄ.
Eveneens de systeemgrenzen van het Active
Brake Assist System in acht nemen.
Rijden en parkeren 253
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de vol‐
gende snelheidsbereiken beschikbaar:
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt u
in de volgende situaties:
RWanneer vanaf circa 30 km/h gedurende
meerdere seconden de afstand tot de voor‐
ligger te klein is voor de gereden snelheid,
gaat het waarschuwingslampje afstandswaar‐
schuwing op het bestuurdersdisplay L
branden.
RWanneer u vanaf een snelheid van circa
7 km/h een voertuig, fietser of voetganger
tot een kritische afstand nadert, hoort u een
onderbroken waarschuwingssignaal en gaat
het waarschuwingslampje afstandswaarschu‐
wing op het bestuurdersdisplay Lbran‐
den.
Auto's met PRE-SAFE®:Afhankelijk van het
land wordt bovendien een haptische waar‐
schuwing gegeven door de gordel lichtte
spannen.
Indien mogelijk direct remmen of uitwijkenvoor
een obstakel.
Afstandswaarschuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u met een
onderbrokenwaarschuwingssignaal en een
waarschuwingslampje ondersteunen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig‐
gers
Rbij snelheden tot circa 120 km/h op krui‐
sende voertuigen, voetgangers en fietsers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil‐
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij‐
dende fietsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stil‐
staande voetgangers en fietsers
Autonome remfunctie
De autonome remfunctie kanvanaf een snelheid
van circa 7 km/h ingrijpen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig‐
gers
Rbij snelheden tot circa 120 km/h op krui‐
sende voertuigen, voetgangers en fietsers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil‐
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij‐
dende fietsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stil‐
staande voetgangers en fietsers
Aan de situatie aangepaste remondersteu‐
ning
De aan de situatie aangepaste remondersteu‐
ning kanvanaf een snelheid van circa 7 km/h
ingrijpen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig‐
gers
Rbij snelheden tot circa 120 km/h op krui‐
sende voertuigen, voetgangers en fietsers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil‐
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij‐
dende fietsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stil‐
staande voetgangers en fietsers
254 Rijden en parkeren
Afbreken van een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys‐
temkunt u op elk moment als volgt beëindigen:
RDoor het gaspedaal volledig in te drukken of
de kickdown aan te spreken
Rdoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, kan het Active Brake Assist System
de remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordtgeen obstakel meer in de lijn van de
auto herkend.
Reactie op tegemoetkomende verkeersdeel‐
nemers
Het Active Brake Assist System kan ook reage‐
ren op herkende tegenliggers:
RReactie tot een snelheid van circa 100 km/h
RWaarschuwing voor tegenliggers door waar‐
schuwingssignaal en waarschuwingslampje
RAutonome remingreep, om de ernst van het
ongevalte reduceren
Uitwijkstuurassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks uitwijk-stuurassistent
De uitwijkstuurassistent kan objecten en
complexeverkeerssituaties niet altijd ondub‐
belzinnig herkennen.
Bovendien is de stuurondersteuning van de
uitwijk-stuurassistent niet voldoende om een
aanrijding te vermijden.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
uitwijk-stuurassistent vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
#De ondersteuning door actief sturen in
niet-kritische rijsituaties beëindigen.
#Met aangepaste snelheid rijden, als zich
voetgangers in de buurt van de auto
bevinden.
De uitwijkstuurassistent heeft de volgende
eigenschappen:
RHerkenning vanvoetgangers, fietsers en
voertuigen
RHulp bij herkende uitwijkmanoeuvres met
extra stuurondersteuning
RActivering door snelle stuurbeweging bij een
uitwijkmanoeuvre
ROndersteuning bij het uitwijken en weer in
rechte lijn brengen van de auto
RReactie vanaf een snelheid van circa
20 km/h tot een snelheid van circa
110 km/h
Ukunt de ondersteuning van de uitwijkstuuras‐
sistent altijd beëindigen door tegente sturen.
Systeemgrenzen
Na het inschakelen van het contact of na het
wegrijden is gedurende enkele seconden nog
niet de volledige werking van het systeem
beschikbaar.
Wanneer het systeem niet beschikbaar is of wan‐
neer de functionaliteit beperkt is, verschijnt het
Rijden en parkeren 255
waarschuwingslampje Äop het bestuurders‐
display.
Het systeem kan met name in de volgende situ‐
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer‐
king zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, direct invallend zonlicht of sterk
wisselende lichtomstandigheden
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn (/pagina 227)
RWanneer de sensoren door andere radar‐
bronnen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij
sterke radarreflectie in parkeergarages
RWanneer bandenspanningsverlies of een
beschadigde band is herkend of weergege‐
ven
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec‐
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her‐
kend
RWanneer voetgangers, fietsers of voertuigen
zich snel binnen het registratiegebied van de
radarsensoren bewegen
RWanneer verkeersdeelnemers door andere
objectenworden afgedekt of zich dicht naast
andere objecten bevinden
RWanneer de typische contour van een voet‐
ganger of een fietser niet voldoende opvalt
tegen de achtergrond
RWanneer een voetganger of een fietser niet
meer als zodanig wordt herkend, bijvoor‐
beeld door speciale kleding of andere objec‐
ten
RWanneer de bestuurder de gordel niet heeft
omgegespt
RIn scherpe bochten
%Na aflevering van de auto initialiseren de
sensoren van het Active Brake Assist System
zich automatisch over een bepaalde afstand.
Tijdens de inleerprocedure is het Active
Brake Assist System niet of slechts beperkt
beschikbaar.
Active Brake Assist System instellen
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Botsingsvermijding 5Actieve remassistent
#De gewenste instelling selecteren.
De instelling blijft behouden wanneer de
motorweer wordtgestart.
Active Brake Assist System uitschakelen
%Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
#Uit selecteren.
De afstandswaarschuwingsfunctie, de auto‐
nome remfunctie en de uitwijkstuurassistent
worden uitgeschakeld.
Wanneer de motorweer wordtgestart, wordt
automatisch de middelste instelling gekozen.
%Wanneer het Active Brake Assist System uit‐
geschakeld is, verschijnt op het multifunctio‐
neel display in het statusgedeelte het sym‐
bool æ.
256 Rijden en parkeren
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent registreert de ver‐
keerstekens met de multifunctionele camera en
vergelijkt deze met de informatie op de digitale
navigatiekaart. Deze ondersteunt u door her‐
kende snelheidslimieten en inhaalverboden op
het bestuurdersdisplay en het head-up-display
weer te geven. Bij het overschrijden van de toe‐
gestane maximumsnelheid kan het systeem u
waarschuwen.
In sommige landen kan het systeem u meer
functies bieden en u waarschuwen wanneer u
voetgangersoversteekplaatsen nadert of wan‐
neer u op het punt staat, per ongeluk een stop‐
bord of een rood verkeerslicht te negeren.
Verkeerstekens met een beperking op een
onderbord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) kunnen
eveneens door de camera worden herkend en
geanalyseerd.
De verkeerstekenassistent geeft alleen geselec‐
teerde borden op het bestuurdersdisplay weer.
De werkelijke verkeerstekens en snelheidslimie‐
ten hebben voorrang boven de verkeerstekens
en snelheidslimieten die op het bestuurdersdis‐
play worden weergegeven.
Bovendien de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
REen snelheid kiezen die is aangepast aan de
rij-, milieu- en weersomstandigheden.
RDe werkelijke verkeerstekens in acht nemen.
RDe geldende verkeersregels en voorschriften
in acht nemen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Weergaven op het bestuurdersdisplay
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
Het systeem kan maximaal twee verkeersborden
tegelijkertijd op het bestuurdersdisplay weerge‐
ven. Snelheidslimieten worden daarbij altijd met
prioriteit weergegeven. Op het head-up-display
kan maximaal één verkeersbord met een snel‐
heidslimiet worden weergegeven. Als er twee
snelheidsborden op het bestuurdersdisplay wor‐
den weergegeven, bijvoorbeeld als er beperkin‐
gen zijn herkend, wordt altijd de waarde van de
linker snelheidslimiet 1doorgegevenvoor over‐
Rijden en parkeren 257
name door de limiter of de actieve afstandsas‐
sistent DISTRONIC en weergegeven op het head-
up-display.
Voorbeelden vanweer te gevenverkeerstekens
De verkeerstekenassistent kan de volgende ver‐
keerstekens 1herkennen en weergeven:
RSnelheidsbeperkingen
RBeëindigingen van snelheidsbeperkingen
RInhaalverboden
RWoonerven
De verkeerstekenassistent kan de volgende
onderborden 3herkennen en indien nodig de
relevantie van de beperkingen met behulp van
andere voertuigsensoren analyseren:
Rbij nat wegdek
Rbij gladheid
Rbij mist
Rtijdelijke beperkingen
Ruitritten
Rbeperkingenvoor aanhangwagens
De verkeerstekenassistent maakt ook gebruik
van de gegevens van de digitale wegenkaart van
het navigatiesysteem. Daarom kan de weergave
op het bestuurdersdisplay ook zonder herkende
verkeerstekens steeds actueel blijven wanneer
bijvoorbeeld een gemeentegrens wordtgepas‐
seerd of als een andere wegwordt ingeslagen,
bijvoorbeeld bij een snelwegoprit of -afrit of na
het afslaan bij een kruising.
Als de verkeerstekenassistent de toegestane
maximumsnelheid niet kan bepalen (bijvoorbeeld
vanwege ontoereikende bewegwijzering), ver‐
schijnt de volgende weergave op het bestuur‐
dersdisplay:
De verkeerstekenassistent is niet in alle landen
beschikbaar. Als de auto zich in een land bevindt
waar de verkeerstekenassistent niet wordt
ondersteund, is deze weergave permanent.
%Ook de informatie over de displaymeldingen
van de verkeerstekenassistent in acht
nemen (/pagina 503).
Waarschuwing bij overschrijding van de toe‐
gestane maximumsnelheid
Het systeem kan u waarschuwen als u per onge‐
luk de toegestane maximumsnelheid over‐
schrijdt. Daartoekunt u in het multimediasys‐
teem instellen, met welke waarde de toegestane
maximumsnelheid mag worden overschreden
voordat een waarschuwing wordtgegeven. U
kunt instellen of de waarschuwing alleen visueel
(driemaal knipperen van het verkeersbord op het
258 Rijden en parkeren
bestuurdersdisplay) of ook akoestisch met een
waarschuwingssignaal moet plaatsvinden.
Verdere functies van de verkeerstekenassis‐
tent (landspecifiek)
Waarschuwing bij borden die een inrijverbod
aangeven: De verkeerstekenassistent kan u
waarschuwen, als u tegen de voorgeschrevenrij‐
richting in een weggedeelte inrijdt, bijvoorbeeld
bij afritten op de autosnelweg of een eenrich‐
tingsstraat.
Waarschuwing bij voetgangersoversteek‐
plaatsen: De verkeerstekenassistent kan u tot
een rijsnelheid van circa 70 km/h waarschuwen,
als u een voetgangersoversteekplaats nadert en
zich voetgangers in de gevarenzone bevinden of
zich hierheen begeven.
Waarschuwing bij stopborden: De verkeerste‐
kenassistent kan u tot een rijsnelheid van circa
70 km/h waarschuwen, wanneer u op het punt
staat, per ongeluk een stopbord te negeren.
Daartoe moet de bewegwijzering ondubbelzinnig
zijn, bijvoorbeeld wanneer het systeem meer‐
dere stopborden herkent of een stopbord aan de
hand van de digitale navigatiekaart kan bevesti‐
gen. Als meerdere borden met verschillende
aanduidingenworden herkend, kan er geen
waarschuwing worden gegeven.
Waarschuwing bij rode verkeerslichten De
verkeerstekenassistent kan u tot een rijsnelheid
van circa 70 km/h waarschuwen, wanneer u op
het punt staat, per ongeluk een rood verkeers‐
licht te negeren.
Daartoe moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
REr worden meerdere verkeerslichten her‐
kend.
RAlle herkende verkeerslichten zijn rood.
RMinstens een van de rode verkeerslichten
bevindt zich aan passagierszijde naast de
eigen rijstrook.
RDe verkeerslichten hebben de volgende sig‐
naalvolgorde (van boven naar beneden):
Rood, oranje, groen.
%Ukunt, indien beschikbaar, de waarschuwing
bij voetgangersoversteekplaatsen, stopbor‐
den en rode verkeerslichten in het menu van
de verkeerstekenassistent onder Verdere
waarschuwingen in- en uitschakelen
(/pagina 260).
%De assistentiefuncties van het DIGITAL
LIGHT kunnen u bij inrijverbodsborden, stop‐
borden en rode verkeerslichten bovendien
waarschuwen door een driehoek die op de
rijbaan wordtgeprojecteerd(/pagina 162).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist, wervelend stof of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, direct invallend zonlicht of
door reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of wanneer
de camera beslagen, beschadigd of afgedekt
is
Rijden en parkeren 259
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
vervaging, sneeuw, ijsvorming, beschadiging,
ongunstige positionering, verdraaiing, vlak
achter een voorligger rijden of onvoldoende
verlichting
RDynamische verkeerssignalering met LED-
weergave wordtvanwege technische omstan‐
digheden (bijvoorbeeld zendfrequenties)
mogelijk niet of niet juist herkend
RAls de informatie op de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist, onvolledig
of verouderd is
RAls de bewegwijzering of wegmarkering dub‐
belzinnig is, bijvoorbeeld vanwege verkeers‐
tekens bij wegwerkzaamheden, bij op- en
afritten, bij aangrenzende rijstroken of bij
parallelle wegen
RAls de bewegwijzering niet aan de norm vol‐
doet
RAls de bewegwijzering of wegmarkering
landspecifiek is en afwijkingen vertoont ten
opzichte van de routebegeleiding van het
navigatiesysteem, bijvoorbeeld bij of na weg‐
werkzaamheden
RNa scherpe bochten, wanneer verkeerste‐
kens buiten het gezichtsveld van de camera
gepasseerd worden
RBij het inhalen vanvoertuigen met opge‐
plakte of gemonteerde verkeerstekens
RBij het gebruik van transportmiddelen die
met een aanhangwagenkoppeling aan de
auto zijn bevestigd, bijvoorbeeld fietsdragers,
kunnen mogelijk de beperkingen voor aan‐
hangwagens als vantoepassing worden ver‐
ondersteld
Verkeerstekenassistent instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5Verkeerstekenassistent
Snelheidswaarschuwing in- of uitschakelen
#Snelheidswaarschuwing in- of uitschakelen.
Het soort waarschuwing instellen
#´naast Snelheidswaarschuwing selecte‐
ren.
#Optisch & Akoestisch of Optisch selecteren.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover‐
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Onder Waarschuw.drempel de gewenste
snelheid instellen.
Verdere functies van de verkeerstekenassis‐
tent in- of uitschakelen
#Verdere waarschuwingen in- of uitschakelen.
De beschikbare functies worden in- of uitge‐
schakeld.
Het soort waarschuwing voor verdere func‐
ties instellen
#´naast Verdere waarschuwingen selec‐
teren.
#Optisch & Akoestisch of Optisch selecteren.
Verkeerslichtweergave
Informatie over de verkeerslichtweergave
De verkeerslichtweergave ondersteunt de
bestuurder tijdens het wachtenvoor een rood
verkeerslicht door de weergavenvan het came‐
260 Rijden en parkeren
rabeeld op het centraal display. Het camera‐
beeld wordtweergegeven, wanneer de auto het
eerstevoertuig voor het rode verkeerslicht is en
het wordt uitgeschakeld wanneer wordtwegge‐
reden.
Verkeerslichtweergave weergeven
Voorwaarden
RDe optie Verkeerslichtweergave is ingescha‐
keld.
REr is een verkeerslichtweergave beschikbaar.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5Verkeerslichtweergave
%Deze functie is niet in alle landen beschik‐
baar.
Als de auto vooraan bij een verkeerslicht staat,
wordt het camerabeeld met verkeerslichtweer‐
gave op het centraal display weergegeven.
Wanneer de auto wegrijdt wordt het camera‐
beeld uitgeschakeld.
#Verkeerslichtweergave in- Dof uitschake‐
len E.
Verdere beschikbare functies gebruiken
#´selecteren.
#Op verzoek of Automatisch selecteren.
Wanneer Op verzoek is ingesteld en een ver‐
keerslichtweergave beschikbaar is, wordt de
melding Voor verkeerslichtweergave hier
aantippen. weergegeven. Na bevestiging van
de melding verschijnt het camerabeeld.
Wanneer Automatisch is ingesteld, wordt het
camerabeeld automatisch weergegeven als
de verkeerslichtweergave beschikbaar is.
Actieve dodehoekassistent met uitstapwaar‐
schuwing
Functie van de actieve dodehoekassistent
met uitstapwaarschuwing
De actieve dodehoekassistent bewaakt met
radarsensoren het gebied tot 40 m achter en
3 m naast de auto.
Het systeem kanvanaf een rijsnelheid van circa
12 km/h voertuigen herkennen die in dit contro‐
legebied rijden en een waarschuwing geven.
Statusindicatie op het bestuurdersdisplay
¸Grijs: Het systeem is ingeschakeld maar
niet operationeel.
¸Groen: Het systeem is ingeschakeld en
operationeel.
Weergave op het bestuurdersdisplay in het menu
Assistentie
Wanneer een voertuig het controlegebied bin‐
nenrijdt, gaat het waarschuwingslampje in de
betreffende buitenspiegelrood branden. In het
menu Assistentie brandt eveneens het lampje in
de buitenspiegel 1rood en wordt de rijstrook
Rijden en parkeren 261
waarop het voertuig is herkend, gearceerd weer‐
gegeven.
Als een voertuig het controlegebied binnenrijdt
en u de richtingaanwijzer in de betreffende rich‐
ting inschakelt, klinkt een dubbel waarschu‐
wingssignaal en knippert het waarschuwings‐
lampje in de betreffende buitenspiegelrood. In
de assistentieweergave verschijnen rode radar‐
golven 2naast uw auto.
Wanneer de richtingaanwijzer ingeschakeld blijft,
knippert de weergave in de buitenspiegel bij alle
volgende herkende voertuigen, maar klinkt er
geen waarschuwingssignaal. Wanneer u een
voertuig snel inhaalt, vindt er geen waarschu‐
wing plaats.
%Auto's met actieve sfeerverlichting: Wan‐
neer de Waarschuwingsondersteuning inge‐
schakeld is, wordt de waarschuwing van de
actieve dodehoekassistent bovendien onder‐
steund door de sfeerverlichting
(/pagina 167).
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de actieve dodehoekassis‐
tent
De actieve dodehoekassistent reageert in de
volgende situaties niet:
RAls u voertuigen inhaalt met geringe zijde‐
lingse afstand en deze zich in het dode‐
hoekgebied bevinden.
RAls voertuigen met een groot snelheids‐
verschil naderen en u inhalen.
De actieve dodehoekassistent kan in deze
situaties niet waarschuwen of ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
Uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing is een extra functie van
de actieve dodehoekassistent en kan de inzitten‐
den bij het verlaten van de auto waarschuwen
voor naderende voertuigen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing reageert niet op stil‐
staande objecten of voertuigen die met een
groot snelheidsverschil dichterbij komen.
De uitstapwaarschuwing kan in deze situ‐
aties niet waarschuwen.
#Bij het openen van de portieren altijd de
verkeerssituatie in de gaten houden en
erop letten dat voldoende vrijeruimte
aanwezig is.
Wanneer een voertuig het controlegebied bin‐
nenrijdt, gaat het waarschuwingslampje in de
betreffende buitenspiegelrood branden.
Wanneer een inzittende aan de portiergreep aan
de zijde met het dreigende gevaar trekt, wordt
een dubbel waarschuwingssignaal gegeven en
gaan de sfeerverlichting in het betreffende por‐
tier en het waarschuwingslampje in de betref‐
fende buitenspiegelrood knipperen.
Auto's met MBUX interieurassistent: De visu‐
ele waarschuwing begint al wanneer de inzit‐
tende de hand in de buurt van het portier houdt.
262 Rijden en parkeren
%Auto's met actieve sfeerverlichting: U
kunt de Waarschuwingsondersteuning van
de sfeerverlichting in- en uitschakelen
(/pagina 167).
%De weergave van de waarschuwingsonder‐
steuning kan afhankelijkvan de uitvoerings‐
variant en de instelling variëren.
De uitstapwaarschuwing is alleen beschikbaar
als de actieve dodehoekassistent is ingeschakeld
en in de eerste drie minuten na het uitschakelen
van het contact. Het einde van de beschikbaar‐
heid van de uitstapwaarschuwing wordt aange‐
duid door het drie maal knipperenvan het waar‐
schuwingslampje in de buitenspiegel.
De uitstapwaarschuwing is slechts een hulpmid‐
del en ontslaat de inzittenden er niet van zelf
goed te blijven opletten. De inzittenden blijven
altijd verantwoordelijkvoor het zonder gevaar
openen van de portieren en het veilig verlaten
van de auto.
Systeemgrenzen
De actieve dodehoekassistent kanvooral in de
volgende situaties beperkt beschikbaar zijn:
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij smalle voertuigen, bijvoorbeeld fietsen of
motorfietsen
RBij zeer brede of smalle rijstroken
RBij sterk zijdelings versprongen rijdende voer‐
tuigen
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen
ongegronde waarschuwingenworden gegeven.
Altijd voldoende zijdelingse afstand tot andere
verkeersdeelnemers en obstakels aanhouden.
Wanneer lang naast lange voertuigen wordtgere
den, bijvoorbeeld een vrachtwagen, kan de waar‐
schuwing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de
actieve dodehoekassistent niet bedrijfsklaar.
Wanneer een transportmiddel, bijvoorbeeld een
aanhangwagen of fietsdrager, aan de aanhang‐
wagenvoorziening bevestigd is en de elektrische
verbinding correct is aangesloten, is de actieve
dodehoekassistent niet actief.
Daarnaast kan de werking van de uitstapwaar‐
schuwing in de volgende situaties beperkt zijn:
RBij sensorafschaduwing door naburige voer‐
tuigen in krappe parkeerplekken
RBij het naderen van mensen
RBij stilstaande of langzaam bewegende
objecten
Functie van de remingreep van de actieve
dodehoekassistent
Wanneer de actieve dodehoekassistent in het
controlegebied een zijdelings botsingsgevaar
herkent, wordt een corrigerende remingreep uit‐
gevoerd. Deze moet door u worden ondersteund,
om een botsing te voorkomen.
De corrigerende remingreep is beschikbaar in
het snelheidsbereik tussen circa 30 km/h en
circa 200 km/h.
Rijden en parkeren 263
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks remingreep van de actieve
dodehoekassistent
De corrigerende remingreep kan een aanrij
ding niet altijd voorkomen.
#Altijd zelf sturen, remmen of accelere‐
ren, in het bijzonder als de actieve
dodehoekassistent waarschuwt of corri‐
gerend remt.
#Altijd voldoende zijdelingse afstand
aanhouden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks actieve dodehoekassistent
De actieve dodehoekassistent reageert niet
in de volgende situaties:
RWanneer andere voertuigen met een hoge
snelheid worden ingehaald.
RWanneer voertuigen met een groot snel‐
heidsverschil naderen en u inhalen.
De actieve dodehoekassistent kan in deze
situaties niet waarschuwen of ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
Wanneer een corrigerende remingreep plaats‐
vindt, knippert het rode waarschuwingslampje in
de buitenspiegel en klinkt er een dubbel waar‐
schuwingssignaal. Bovendien verschijnt er op
bestuurdersdisplay een melding 1, die u atten‐
deert op het zijdelingse aanrijdingsgevaar.
In sporadische gevallen kan het systeem een
onjuiste remingreep uitvoeren. Deze remingreep
kunt u afbreken met lichttegensturen of gas
geven.
Systeemgrenzen
In het bijzonder in de volgende situaties vindt er
geen of een aan de rijsituatie aangepaste corri‐
gerende remingreep plaats:
RAan beide zijden van de auto bevinden zich
voertuigen of obstakels, bijvoorbeeld van‐
grails.
REen voertuig nadert u met geringe zijdelingse
afstand.
RUrijdt sportief, met hoge bochtsnelheden.
RUremt nadrukkelijk of geeft nadrukkelijk
gas.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoor‐
beeld het ESP®of het Active Brake Assist
System.
RHet ESP®is uitgeschakeld.
REen bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend.
REen transportmiddel, bijvoorbeeld een aan‐
hangwagen of fietsdrager, is aan de aanhang‐
wagenvoorziening bevestigd en de elektri‐
sche verbinding is correct aangesloten.
264 Rijden en parkeren
Actieve dodehoekassistent in- of uitschake‐
len
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Botsingsvermijding
5Actieve dodehoekassistent
#Actieve dodehoekassistent selecteren.
#Aan of Uit selecteren.
Actieve spoorassistent
Functie van de actieve spoorassistent
De actieve spoorassistent bewaakt het gebied
ór uw auto met de multifunctionele camera
(/pagina 227) en kan u voor het ongewenst
verlaten van uw rijstrook behoeden. Het systeem
kan u door een corrigerende stuuringreep terug
in uw rijstrook brengen en bovendien door een
merkbare terugmelding van het stuurwiel waar‐
schuwen. De actieve spoorassistent is beschik‐
baar in het snelheidsbereik tussen 60 km/h en
200 km/h.
Het systeem kan onder de volgende voorwaar‐
den ingrijpen:
RDe actieve spoorassistent herkent een rijst‐
rookmarkering.
RUrijdt met een voorwiel over deze rijstrook‐
markering.
Wanneer u de richtingaanwijzer inschakelt, vindt
geen stuuringreep aan de betreffende zijde
plaats.
Wanneer het systeem een obstakel, bijvoorbeeld
een ander voertuig, op de naastgelegen rijstrook
herkent, vindt ondanks het gebruik van de rich‐
tingaanwijzer een stuuringreep plaats. Wanneer
u de rijstrook zonder activering van de richting‐
aanwijzer verlaat maar een obstakel op de eigen
rijstrook wordt herkend, vindt geen stuuringreep
plaats.
In de volgende gevallen verschijnt de melding 1
op het bestuurdersdisplay en klinkt een waar‐
schuwingssignaal:
REen stuuringreep van de actieve spoorassis‐
tent duurt langer dan circa tien seconden.
REr vinden twee of meer stuuringrepen van
het systeem binnen circa drie minuten zon‐
der een stuuringreep van de bestuurder
plaats.
In de instellingen van de actieve spoorassistent
kunt u de gevoeligheid van het systeem instellen
en zo bepalen hoe groot de ondersteuning moet
zijn. Ook kunt u vastleggen of het systeem op
onderbroken of alleen op ononderbroken rijst‐
Rijden en parkeren 265
rookmarkeringen moet reageren
(/pagina 267).
Statusindicaties van de actieve spoorassis‐
tent
ïWit: De actieve spoorassistent is uitge‐
schakeld.
ïGeel: Er is een storing aanwezig. Hiertoe
ook de displaymeldingen in acht nemen.
ðGrijs: De actieve spoorassistent is inge‐
schakeld, maar niet gereed om te wer‐
ken.
ðGroen: De actieve spoorassistent is inge‐
schakeld en gereed om te werken. Wan‐
neer het systeem slechts aan één zijde
gereed is, wordt alleen de rijstrookmarke‐
ring aan de betreffende zijde groen weer‐
gegeven.
ðRood: De actieve spoorassistent heeft u
door middel van een corrigerende stuur‐
ingreep naar uw rijstrook teruggevoerd.
Wanneer bovendien een haptische waar‐
schuwing in het stuurwiel plaatsvindt,
knippert de statusindicatie. Alleen de
rijstrookmarkering aan de zijde waarvoor
de waarschuwing geldt wordtrood weer‐
gegeven.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Als
beide rijstrookmarkeringen in de status‐
indicatie tegelijkertijd rood worden weer‐
gegeven, heeft de actieve spoorassistent
een noodstop gestart (/pagina 248).
Weergave van de actieve spoorassistent in
het menu "Assistentie"
Wanneer u met een voorwiel over een herkende
rijstrookmarkering rijdt, wordt dit in het menu
Assistentie op het bestuurdersdisplay rood geac‐
centueerd.
%Auto's met actieve sfeerverlichting: Wan‐
neer de Waarschuwingsondersteuning inge‐
schakeld is, wordt de waarschuwing van de
actieve spoorassistent bovendien onder‐
steund door de sfeerverlichting
(/pagina 167).
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt geen corrigerende
stuuringreep plaats, maar wordt afhankelijkvan
de situatie een waarschuwing gegeven via het
stuurwiel:
RWanneer u duidelijk actief stuurt, remt of gas
geeft
RWanneer een rijveiligheidssysteem ingrijpt,
bijvoorbeeld het ESP®, het Active Brake
Assist System of de actieve dodehoekassis‐
tent
RWanneer sportief wordtgereden, bij hoge
bochtsnelheden of snelle acceleraties
RWanneer het ESP®uitgeschakeld is
RWanneer een transportinrichting, bijvoor‐
beeld een aanhangwagen of fietsdrager, op
de aanhangwagenvoorziening is bevestigd en
266 Rijden en parkeren
de elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
RWanneer bandenspanningsverlies of een
beschadigde band is herkend of weergege‐
ven
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door regen, sneeuw,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, direct invallend zonlicht of
reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of wanneer
de camera beslagen, beschadigd of afgedekt
is
RWanneer er geen of meerdere, niet duidelijk
herkenbare rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn, bijvoorbeeld in de omgeving vanweg‐
werkzaamheden
RWanneer de rijstrookmarkeringen versleten,
donker of bedekt zijn
RWanneer de afstand tot de voorligger te klein
is en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 227).
Actieve spoorassistent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Botsingsvermijding
5Actieve spoorassistent
#De functie in- of uitschakelen.
Als alternatief kan de actieve spoorassistent in
het menu Assistentie worden in- en uitgescha‐
keld.
%De instelling na het startenvan de motor is
landafhankelijk.
Actieve spoorassistent instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Botsingsvermijding
5Actieve spoorassistent
Gevoeligheid instellen
#´selecteren.
#Vroeg,Gem. of Laat selecteren.
De laatst geselecteerde instelling wordtgeacti‐
veerd als de motorweer wordtgestart.
%De standaardinstelling van deze functie ver‐
schilt per land.
Ondersteuning op onderbroken rijstrookmar‐
kering in- of uitschakelen
#Uitgebreide ondersteuning selecteren.
De laatst geselecteerde instelling wordtgeacti‐
veerd als de motorweer wordtgestart.
%De standaardinstelling van deze functie ver‐
schilt per land.
Rijden en parkeren 267
AIRMATIC
Werking van de AIRMATIC
De AIRMATIC is een luchtvering met variabele
demping voor een beterrijcomfort. De niveaure‐
geling rondom zorgt ook bij beladen auto voor de
best mogelijke vering en een gelijkblijvende
bodemvrijheid. Bij snel rijden wordt de auto
automatisch verlaagd om de rijveiligheid te ver‐
beteren en het brandstofverbruik te verlagen.
Bovendien bestaat de mogelijkheid om de voer‐
tuighoogte handmatig in te stellen.
De AIRMATIC omvat de volgende componenten
en functies:
RLuchtvering met automatische niveauregeling
rondom
RSnelheidsafhankelijke verlaging voor brand‐
stofbesparing
RVia het multimediasysteem selecteerbaar
verhoogde voertuighoogte voor grotere
bodemvrijheid
RADS PLUS (adaptief dempingssysteem met
continue dempingskrachtverstelling)
Onderstelafstellingen afhankelijk van het rij‐
programma
Rijprogramma Cen B:
RDe onderstelafstelling is stugger.
RDe auto wordt op het lage niveau -1 inge‐
steld.
RVanaf een snelheid van120 km/h daalt de
auto tot het lage niveau -2.
RBij een snelheid lager dan 80 km/h wordt de
auto weer omhooggebracht tot het lage
niveau -1.
Rijprogramma Aen ;
RDe onderstelafstelling is comfortabel.
RDe auto wordt op het normale niveau inge‐
steld.
RVanaf een snelheid van120 km/h daalt de
auto tot het lage niveau -1.
RVanaf een snelheid van160 km/h daalt de
auto tot het lage niveau -2.
RBij een snelheid lager dan 120 km/h wordt
de auto weer omhooggebracht tot het lage
niveau -1.
RBij een snelheid lager dan 80 km/h wordt de
auto weer tot het normale niveau omhoogge‐
bracht.
%Rijden met aanhangwagen of fietsdrager:
Wanneer een transportmiddel, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of fietsdrager, aan de
aanhangwagenvoorziening bevestigd is en de
elektrische verbinding correct is aangeslo‐
ten, blijft de auto ongeacht de snelheid en
het gekozen rijprogramma op het normale
niveau.
Voertuighoogte instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te grotevoertuighoogte
De rijeigenschappen kunnen nadelig worden
beïnvloed.
De auto kan bijvoorbeeld bij het sturen of bij
het rijden in een bocht naar buiten glijden.
#Een voertuighoogte kiezen die overeen‐
komt met de rijstijl en de staat van het
wegdek.
268 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
zakkende auto
Bij het omlaagbrengen van de auto kunnen
lichaamsdelen van personen bekneld raken
die zich tussen de carrosserie en de banden
of onder de auto bevinden.
#Bij het omlaagbrengen van de auto mag
zich niemand in de directe omgeving
van de spatbordranden of onder de
auto bevinden; dit controleren.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
zakkende auto
Auto's met AIRMATIC resp. niveaurege‐
ling: Bij het uitladen of uitstappen gaat de
auto eerst iets omhoog en zakt vervolgens na
korte tijd tot de ingestelde hoogte.
Daardoor kunnen u en personen in de buurt
van de spatbordrand of de bodemplaat
bekneld raken.
De auto kan ook na het vergrendelen omlaag
gaan.
#Bij het verlaten van de auto controleren
dat zich niemand in de omgeving van de
spatbordranden of de bodemplaat
bevindt.
*AANWIJZING Beschadigingen door zak‐
kende auto
Bij het zakken van de auto kunnen carrosse‐
riedelen worden beschadigd.
#Bij het zakken van de auto mogen zich
geen hindernissen zoals stoepranden
onder of in de buurt van de carrosserie
bevinden.
Voorwaarden
RDe auto is gestart.
RDe auto rijdt niet sneller dan 60 km/h.
RAls de aanhangwagencontactdoos is aange‐
sloten (aanhangwagen of achterfietsdrager):
De auto rijdt niet sneller dan 30 km/h.
Multimediasysteem:
4©5ß5y
Auto omhoogbrengen
#tselecteren.
Het controlelampje brandt permanent.
De auto komt omhoog naar terreinniveau +1.
Uw selectie wordt opgeslagen. Het ingestelde
terreinniveau +1 blijft opgeslagen, ook nadat het
contact is uitgeschakeld.
In de volgende situaties zakt de auto weer:
RUrijdt sneller dan 80 km/h.
RUrijdt een korte tijd tussen 60 km/h en
80 km/h.
RU selecteert een ander rijprogramma met de
DYNAMIC SELECT-schakelaar.
In dit gevalwordt de auto ingesteld op de
hoogte van het actieverijprogramma.
RAls de aanhangwagencontactdoos is aange‐
sloten (aanhangwagen of achterfietsdrager):
De auto rijdt sneller dan 30 km/h.
Rijden en parkeren 269
Auto omlaagbrengen
#tselecteren.
Het controlelampje dooft.
De auto wordt ingesteld op de hoogte van
het actieve rijprogramma.
%Als de aanhangwagencontactdoos is aange‐
sloten (aanhangwagen of achterfietsdrager)
is in het rijprogramma Sport alleen het nor‐
male niveau mogelijk.
Achteruitrijcamera
Functie van de achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera bewaakt het gebied achter
de auto. Wanneer de functie is geactiveerd
(/pagina 277), wordt bij het inschakelen van
de achteruitversnelling automatisch het beeld
van de achteruitrijcamera op het centraal display
weergegeven.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en par‐
keren. Bij het manoeuvreren of parkeren mogen
zich onder andere geen personen, dieren of
voorwerpen in het manoeuvreergebied bevinden;
dit controleren.
%Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Menu CameraweergavenTopView
1Menu Parkeerassistentie
2Achteruitrijcamera met TopView
3Groothoekweergave
4Aanhangwagenweergave
5PARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitscha‐
kelen (/pagina 280)
6Waarschuwingsindicatie van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent (/pagina 277)
7Hulplijnen op circa 0,5 m, 1,0 m, 1,5 m en
3,0 m afstand tot het achtergedeelte
8Rijspoor van de banden bij actuele stuurwiel‐
verdraaiing (dynamisch)
9Rijvlak afhankelijk van de actuele stuuruit‐
slag (dynamisch)
AHulplijn op circa 0,3 m afstand tot het ach‐
tergedeelte
%Wanneer de actieve parkeerassistent is inge‐
schakeld, worden de rijsporen 8groen
weergegeven (/pagina 281).
270 Rijden en parkeren
Groothoekweergave Aanhangwagenweergave
1Gele hulplijn, richthulp
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Systeemgrenzen
Wanneer er geen activering heeft plaatsgevon‐
den, verschijnt de melding Systeem buiten wer-
king op het centraal display.
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
RUrijdt vooruit met een snelheid van meer
dan circa 16 km/h.
RHet kofferdeksel is geopend.
RDe weersomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld door hevige regen, sneeuw, mist, storm
of spatwater.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts of door tegenlicht.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
gen. De aanwijzingen voor het reinigen van
de achteruitrijcamera in acht nemen
(/pagina 373).
RDe camera of de achterzijde van de auto is
beschadigd. In dit geval de camera, diens
stand en de afstelling laten controleren bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden en parkeren 271
%In deze situaties de achteruitrijcamera niet
gebruiken. Anders kunt u anderen bij het
parkeren verwonden of in botsing komen
met voorwerpen.
Door extra achterop de auto gemonteerde voer‐
tuigaanbouwen (bijvoorbeeld kentekenplaathou‐
der of fietsdrager), kunnen het gezichtsveld en
verdere functies van de achteruitrijcamera wor‐
den beperkt.
%Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen, bijvoorbeeld als een
garage wordtverlaten. Wees in dat geval
extra voorzichtig.
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg
van pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
360°-camera
Functie van de 360°-camera
De 360°-camera is een systeem dat bestaat uit
vier camera's, die de directe omgeving van de
auto vastleggen. De camera's ondersteunen u
bijvoorbeeld bij het parkeren of bij onoverzichte‐
lijke uitritten.
Als de functie is geactiveerd , wordt bij het
inschakelen van de achteruitversnelling automa‐
tisch het beeld van de achteruitrijcamera op het
centrale display weergegeven (/pagina 277).
De 360°-camera bevat en verwerkt de beelden
van de volgende camera's:
RAchteruitrijcamera
RFrontcamera
RTwee zijcamera's in de buitenspiegels
De camera's zijn slechts een hulpmiddel en
tonen mogelijkerwijs obstakels in een ander per‐
spectief, niet goed of geheel niet. Deze kunnen
uw waarneming van de omgeving niet vervangen.
De bestuurder blijft altijd verantwoordelijkvoor
het veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controle‐
ren.
Menu-overzicht Cameraweergaven
1Menu Parkeerassistentie
2TopView met beeld van de frontcamera
3TopView met beeld van de achteruitrijca‐
mera
43D-View linkerzijde van de auto
53D-View rechterzijde van de auto
63D-Auto-View
272 Rijden en parkeren
7PARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitscha‐
kelen (/pagina 280)
8GPS activeringspunt instellen
(/pagina 277)
9Wisselen tussen standaard- en breedbeeld‐
weergave
AWisselen tussen standaard- en aanhangwa‐
genweergave
%In alle weergavenwordt de waarschuwings‐
melding van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent weergegeven (/pagina 277).
Functie van de hulplijnen
1Hulplijnen op circa 0,5 m, 1,0 m, 1,5 m en
3,0 m afstand tot het achtergedeelte
2Rijspoor van de banden bij actuele stuurwiel‐
verdraaiing (dynamisch)
3Rijvlak afhankelijk van de actuele stuuruit‐
slag (dynamisch)
4Hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het ach‐
tergedeelte
%Als de actieve parkeerassistent is ingescha‐
keld, worden de rijsporen en de hulplijnen
groen in plaats vangeel afgebeeld
(/pagina 281).
TopView met beeld van de voorcamera of de
achteruitrijcamera
Als de functie is geactiveerd , wordt bij het
inschakelen van de achteruitversnelling automa‐
tisch het beeld van de achteruitrijcamera op het
centrale display weergegeven (/pagina 277).
1Waarschuwingsindicatie van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent (/pagina 277)
2Eigen auto van bovenaf
3Rijstrook bij actuele stuuruitslag
Rijden en parkeren 273
3D-View linker-/rechterzijde van de auto
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door niet of sterk vervormd weergegeven
objecten
Door de projectie van de camera's kunnen
objecten in de 3D-weergavensterk vervormd
of helemaal niet worden weergegeven.
#Bij het manoeuvreren of parkeren
mogen zich onder andere geen perso‐
nen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit con‐
troleren.
1Weergavevan de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent (/pagina 277)
In de 3D-View linker-/rechterzijde van de auto
beweegt de virtuele camera naar de betreffende
zijde van de auto. Als van transmissiestand
wordtgewisseld, wordt het perspectief automa‐
tisch aangepast.
3D-Auto-View
%Het gebied achter de auto wordt in de 3D-
weergavenniet zoals gewend in spiegelbeeld
weergegeven.
1Weergavevan de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent (/pagina 277)
2Hulplijnen
In de 3D-Auto-View beweegt de virtuele camera
naar het standaardperspectief en kijkt vanaf de
achterzijde over het dak naar voren. Het per‐
spectief verandert automatisch als een obstakel
wordtgenaderd.
Wanneer u het touchscreen aanraakt, wisselt de
weergave naar de 3D-View met vrijerotatie. U
kunt het perspectief met de Touch-Control
draaien, kantelen en zoomen.
274 Rijden en parkeren
Groothoekweergave
1Weergavevan de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent (/pagina 277)
2Wisselen tussen standaard- en breedbeeld‐
weergave
Aanhangwagenweergave
%De hulplijnen in de aanhangwagenmodus
worden ter hoogte van de aanhangwagen‐
voorziening afgebeeld.
Wanneer u de aanhangwagenweergave selec‐
teert terwijlgeen aanhangwagen aan de auto is
gekoppeld, verschijnt het volgende beeld:
Aanhangwagenweergave,richthulp
1Wisselen tussen standaard- en aanhangwa‐
genweergave
2Gele richthulp
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
4Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Wanneer de elektrischeverbinding van de auto
met de aanhangwagen tot stand is gebracht, wis‐
selt het beeld naar een aanzicht van de zijcame‐
ra's.
Aanhangwagenweergave: Zij-aanzicht van de
spiegelcamera's
1Wisselen tussen standaard- en aanhangwa‐
genweergave
Systeemgrenzen
Als er geen activering heeft plaatsgevonden, ver‐
schijnt de melding Systeem buiten werking op
het centraal display.
De 360°-camera werkt in onder andere de vol‐
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RUrijdt vooruit met een snelheid van meer
dan circa 16 km/h.
RDe portieren zijn geopend.
Rijden en parkeren 275
REen buitenspiegel is niet volledig uitgeklapt.
RHet kofferdeksel is geopend.
RDe weersomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld door hevige regen, sneeuw, mist, storm
of spatwater.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts of door tegenlicht.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
gen.
RCamera's of onderdelen van de auto waarin
de camera's zijn ingebouwd, zijn beschadigd.
In dit geval de camera's, hun stand en afstel‐
ling laten controleren bij een gekwalificeerde
werkplaats.
%In deze situaties de 360°-camera niet
gebruiken. Anders kunt u anderen bij het
parkeren verwonden of in botsing komen
met voorwerpen.
Bij zwaar beladen auto's kunnen bij het verlaten
van de standaardhoogte om technischeredenen
onnauwkeurigheden bij de hulplijnen en in de
weergave van de berekende afbeeldingen optre‐
den.
Door op de auto gemonteerde voertuigaanbou‐
wen (bijvoorbeeld kentekenplaathouder, fietsdra‐
ger) kunnen het gezichtsveld en verdere functies
van het camerasysteem worden beperkt.
%Het contrast van het display kan door plotse‐
ling invallend zonlicht of andere lichtbronnen
nadelig worden beïnvloed, bijvoorbeeld bij
het uitrijden van een garage.Wees in dat
gevalextra voorzichtig.
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg
van pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
De aanwijzingen voor het reinigen van de 360°-
camera in acht nemen (/pagina 373).
Weergavenvan de 360°-camera met de toets
oproepen
#De toets1indrukken.
#Het menu Cameraweergaven selecteren.
#In het multimediasysteem de gewenste weer‐
gave selecteren (/pagina 272).
276 Rijden en parkeren
Weergave van de 360°-camera selecteren
(achteruitversnelling)
Voorwaarden
RIn het multimediasysteem is de instelling
Camerabeeld achter of 3D-aanzicht geacti‐
veerd (/pagina 277).
#De achteruitversnelling inschakelen.
#In het multimediasysteem de gewenste weer‐
gave selecteren (/pagina 272).
Achteruitrijcamera of 360°-camera instellen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Erop letten dat zich geen perso‐
nen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden. De omgeving in de gaten houden
en altijd klaar zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Camera
#Camerabeeld achter of Systeem uit selecte‐
ren.
360°-camera met GPS-activeringspunten
beheren
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Camera
Activeringspositie hernoemen
%Activeringspunten worden in het menu
Cameraweergaven vastgelegd.
(/pagina 272)
#Een activeringspositie selecteren.
#´selecteren.
#Een naam invoeren en bevestigen.
De activeringspositie wordt onder de nieuwe
naam opgeslagen.
Activeringspositie wissen
#Activeringsposities beheren selecteren.
#Een activeringspositie selecteren.
#Eselecteren.
#De vraag bevestigen.
De activeringspositie wordtgewist.
Camera-afdekking van de achteruitrijcamera
openen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Camera
#Camera-afdekking openen selecteren.
%De camera-afdekking sluit na enige tijd auto‐
matisch of na het uit- en inschakelen van het
contact.
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro‐
nische parkeerhulp, die de omgeving van uw
auto bewaakt en de afstand tussen uw auto en
een herkend obstakel optisch en akoestisch
weergeeft.
Rijden en parkeren 277
De passieve flankbescherming waarschuwt
bovendien voor obstakels aan de zijkant. Deze
moeten tijdens het voorbijrijden eerst door de
sensoren in de voor- of achterbumper worden
herkend. Wanneer u in de richting van een gede‐
tecteerd obstakelstuurt en daardoor een zijde‐
lings aanrijdingsgevaar bestaat, volgt een waar‐
schuwing. U kunt de passieveflankbescherming
in het multimediasysteem in- en uitschakelen.
Om ervoor te zorgen dat obstakels aan de zijkant
voor of achter kunnen worden weergegeven,
moet de auto eerst een afstand vanten minste
een halve autolengte afleggen. Wanneer een
afstand van een autolengte is afgelegd, kunnen
obstakels rondom worden weergegeven.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft
altijd verantwoordelijkvoor het veilig manoeu‐
vreren en in- en uitparkeren. Bij het manoeuvre‐
ren, in- en uitparkeren mogen zich onder andere
geen personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit controleren.
Weergaven op het centraal display
Auto's met 360°-camera
Auto's met achteruitrijcamera
Zodra de PARKTRONIC-parkeerassistent gereed
voor de meting is, worden de betreffende gebie‐
den van de weergave blauw weergegeven.
1Voor en achter gereed voor de meting
2Rondom gereed voor de meting
3Rondom gereed voor de meting en obsta‐
kels herkend
De kleur van de weergave verandert afhankelijk
van de afstand tot het herkende obstakel:
RBlauw: > 1 m (geen obstakel herkend)
RGeel: Circa 1 m - 0,7 m
ROranje: Circa 0,7 m - 0,4 m
RRood: < 0,4 m
Auto's met 360°-camera: Daarbij verschuift de
begrenzingslijn dynamisch afhankelijk van de
positie en afstand van herkende obstakels.
Bovendien klinkt afhankelijkvan de afstand tot
het herkende obstakel een onderbrokenwaar‐
schuwingssignaal. U kunt het waarschuwingstijd‐
stip instellen in het multimediasysteem. In de
instelling Vroeg waarschuwen waarschuwt het
278 Rijden en parkeren
systeem al vanaf een afstand van 1 m, in de
standaardinstelling pas vanaf 0,4 m.
Auto's met 360°-camera
Auto's met achteruitrijcamera
Wanneer u zich niet in het menu Camera & par-
keren bevindt en een obstakel op de baan van
de auto wordt herkend, verschijnt bij snelheden
beneden 12 km/h (auto's zonder actieve par‐
keerassistent) resp. 18 km/h (auto's met actieve
parkeerassistent) het pop-upvenster1op het
centraal display.
Optioneel kunnen door de PARKTRONIC-parkeer‐
assistent herkende obstakels vanaf een afstand
van circa 1,0 m aan de voorzijde 2en 0,7 m
aan de zijkanten 3ook op het head-up-display
worden weergegeven.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu‐
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels die zich onder het registratiege‐
bied bevinden, bijvoorbeeld personen, dieren
of voorwerpen
RObstakels die zich boven het registratiege‐
bied bevinden, bijvoorbeeld uitstekende
Rijden en parkeren 279
lading, overhangen of laadplatformsvan
vrachtwagens
RVoetgangers of dieren die aan de zijkant van
de auto lopen
RObjecten die aan de zijkant van de auto
staan
Zijdelingse obstakels worden in onder andere de
volgende situaties niet weergegeven:
RU parkeert de auto en schakelt het contact
uit.
RDe portieren worden geopend.
Na het startenvan de motor moeten obstakels
opnieuw tijdens het voorbijrijden worden gede‐
tecteerd voordat een nieuwe waarschuwing kan
volgen.
Bovendien de systeemgrenzen van de volgende
systemen in acht nemen:
RAchteruitrijcamera (/pagina 270)
R360°-camera (/pagina 272)
De informatie over de sensoren en camera's in
acht nemen, anders kan het systeem niet cor‐
rect functioneren (/pagina 227).
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Wan‐
neer de elektrischeverbinding tussen de auto en
aanhangwagen is aangesloten, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent achter de auto uitgescha‐
keld.
Problemen met de PARKTRONIC-parkeeras‐
sistent
Indien de weergave van de PARKTRONIC-par‐
keerassistent gedurende circa drie seconden
rood gaat branden, vervolgens uitschakelt en het
symbool éop het bestuurdersdisplay ver‐
schijnt, is het systeem mogelijk vanwege een
signaalstoring uitgeschakeld. De auto opnieuw
starten en controleren of de PARKTRONIC-par‐
keerassistent op een andere plaats functioneert.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal
klinkt, kan dit de volgende oorzaak hebben:
RDe sensoren zijn vervuild: De sensoren rei‐
nigen en hierbij de aanwijzingen met betrek‐
king tot de verzorging van onderdelen van de
auto in acht nemen (/pagina 373).
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent is van‐
wege een functiestoring uitgeschakeld:
De auto opnieuw starten. Indien het pro‐
bleem blijft bestaan contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
PARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitscha‐
kelen
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang‐
wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd.
Voorwaarden
RHet menu camera is geopend.
ROf: De actieve parkeerassistent is actief.
ROf: Het pop-upvensterPARKTRONIC ver‐
schijnt.
#=op het centraal display aantippen.
280 Rijden en parkeren
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, wan‐
neer het controlelampje brandt. Wanneer het
controlelampje niet brandt of in het combi-
instrument het symbool éwordt weergege
ven, is de PARKTRONIC-parkeerassistent niet
actief.
%Als de motorwordtgestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.
Als alternatief kan de PARKTRONIC-parkeeras‐
sistent in het menu Snelle toegang worden in- of
uitgeschakeld.
Waarschuwingssignalen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren
Volume of toonhoogte van de waarschu‐
wingssignalen instellen
#Onder Volume of Toonhoogte de gewenste
waarde instellen.
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
#Verlaging audiovolume in- of uitschakelen.
Het volume van de actuele mediabron wordt
tijdens een waarschuwingssignaal van de
PARKTRONIC-parkeerassistent verlaagd.
of
#Verlaging audiovolume bij R in- of uitschake‐
len.
Het volume van de actuele mediabron wordt
verlaagd, zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Waarschuwingstijdstip instellen
#Waarschuwingstijdstip selecteren.
#Het gewenste waarschuwingstijdstip instel‐
len.
Actieve parkeerassistent
Werking van de actieve parkeerassistent
De actieve parkeerassistent is een elektronische
parkeerhulp op basis van ultrasoon geluid,
ondersteund door de achteruitrij- en de 360°-
camera. Het systeem meet bij het vooruitrijden
automatisch, tot circa 35 km/h, parkeerplekken
aan beide zijden van de auto op.
De actieve parkeerassistent biedt de volgende
functies:
Auto's met achteruitrijcamera
RInparkeren op parkeerplekken langs de rij‐
baan
RAchteruit inparkeren in een parkeerplek
dwars op de rijbaan
Auto's met 360°-camera
RInparkeren op parkeerplekken langs de rij‐
baan
RInparkeren op parkeerplekken dwars op de
rijbaan (naar keuze vooruit of achteruit)
RInparkeren bij parkeerplekken die alleen
maar als zodanig herkenbaar zijn door mar‐
keringslijnen (bijvoorbeeld aan de kant van
de weg)
RUitparkeren uit parkeerplekken langs de rij‐
baan
RUitparkeren uit parkeerplekken dwars op de
rijbaan (links of rechts)
Rijden en parkeren 281
De actieve parkeerassistent is slechts een hulp‐
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Erop letten dat zich geen perso‐
nen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden.
Als de actieve parkeerassistent beschikbaar is,
verschijnt de weergave Çop het bestuur‐
dersdisplay. Wanneer het systeem parkeerplek‐
ken herkent, verschijnt de weergave È. De
pijlen geven aan, aan welke zijde van de rijbaan
er herkende parkeerplekken aanwezig zijn. Deze
worden vervolgens weergegeven op het centraal
display.
De parkeerplek kan vrij worden gekozen. De
inparkeerrichting (vooruit of achteruit) kan,
afhankelijkvan de parkeerplek, eveneens vrij
worden gekozen.
Wanneer de actieve parkeerassistent geacti‐
veerd is, worden op basis van de berekende weg
de richtingaanwijzers geactiveerd. Het in- en het
uitparkerenworden ondersteund door gas
geven, remmen, sturen en schakelen.
Om het inparkerente starten, de toetsc
(/pagina 283) indrukken.
De actieve parkeerassistent wordt in de vol‐
gende situaties afgebroken:
RU schakelt de PARKTRONIC-parkeerassistent
uit.
RU drukt opnieuw de toetscin.
REr wordtgestuurd.
RDe transmissiestand jwordt ingeschakeld.
RHet ESP®regelt.
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
Systeemgrenzen
Wanneer de exterieurverlichting een storing ver‐
toont, is de actieve parkeerassistent niet
beschikbaar.
Bovendien de systeemgrenzen van de volgende
systemen in acht nemen:
RAchteruitrijcamera (/pagina 270)
R360°-camera (/pagina 272)
Objecten die zich boven of onder het registratie‐
gebied van de actieve parkeerassistent bevin‐
den, bijvoorbeeld uitstekende lading, overhangen
of laadplatformsvan vrachtwagens of begrenzin‐
genvan parkeerplekken, worden bij het opmeten
van de parkeerplek niet herkend. Daaromwordt
hiermee ook geen rekening gehouden bij het
berekenen van de parkeerprocedure. De actieve
parkeerassistent stuurt daarom eventueel moge‐
lijk te vroeg de parkeerplek in of remt te laat.
Bepaalde weersomstandigheden, bijvoorbeeld
sneeuw of zware regenval, kunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw‐
keurig kunnen worden bepaald. Parkeerplekken
ór geparkeerde aanhangwagens, waarvan de
aanhangwagendissel over de rand van de par‐
keerplek steekt, worden mogelijkerwijs niet als
parkeerplek herkend of niet correct gemeten. De
actieve parkeerassistent alleen gebruiken op een
vlakke, stroeve ondergrond.
282 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door objecten boven of onder het
herkenningsgebied van de actieve par‐
keerassistent
Als zich objecten boven of onder het herken‐
ningsgebied bevinden, kunnen de volgende
situaties optreden:
RDe actieve parkeerassistent kante vroeg
insturen.
RDe auto stopt niet voor deze objecten.
Daardoor kunt u een aanrijding veroorzaken.
#De actieve parkeerassistent in deze
situaties niet gebruiken.
De actieve parkeerassistent kan ook ongeschikte
parkeerplekken weergeven, bijvoorbeeld par‐
keerplekken waar parkeren niet toegestaan is, of
parkeerplekken op een ongeschikte ondergrond.
De actieve parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor‐
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
RBij het transport van ladingen die voorbij de
auto uitsteken
RAls de parkeerplek zich op een steile helling
bevindt
RAls sneeuwkettingen zijn gemonteerd
RBij een aangekoppelde aanhangwagen of
fietsdrager
RDirect na een bandenwissel of als vervan‐
gende banden zijn gemonteerd
RBij een te lage of te hoge bandenspanning
RBij een vervorming van het onderstel, bijvoor‐
beeld na rijden tegen een stoeprand
RBij steile hellingen van meer dan 15%
Met de actieve parkeerassistent inparkeren
#De toets1indrukken.
Rijden en parkeren 283
#Het menu 2Parkeerassistentie selecteren.
Op het centraal display worden de door het sys‐
teem herkende parkeerplekken 3weergegeven.
Wanneer de auto stilstaat verschijnt bovendien
de aangeduide baan van de auto 4in de actu‐
eel geselecteerde parkeerplek 5.
#Wanneer parkeerplekken worden weergege
ven: De auto totstilstand brengen.
#Zo nodig een andere parkeerplek selecteren.
#Auto's met 360°-camera: Wanneer de
inparkeerrichting moet worden gewijzigd, de
geselecteerde parkeerplek opnieuw aantip‐
pen.
#Inparkerenstarten: Opnieuw de toets1
indrukken.
De auto parkeert in de geselecteerde par‐
keerplek.
De richtingaanwijzer wordt automatisch inge‐
schakeld als het inparkerenwordtgestart. De
verantwoordelijkheid voor het correct inschake‐
len van de richtingaanwijzers ligt altijd bij u.
Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers over‐
eenkomstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegenvan de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
284 Rijden en parkeren
#Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
Na beëindiging van het parkeren verschijnt de
melding ØActieve parkeerassistent beëin-
digd, auto overnemen.
#De auto tegenwegrollen beveiligen. Wanneer
de wettelijke voorschriften of de plaatselijke
omstandigheden dit vereisen: De wielen in
de richting van de stoeprand draaien.
%Ukunt de auto tijdens het inparkeren tot stil‐
stand brengen en een andere transmissie‐
stand kiezen. Daarop berekent het systeem
een nieuwe baan van de auto.Wanneer geen
nieuwe baan voor de auto beschikbaar is,
kan opnieuw van transmissiestand worden
gewisseld. Bovendien kan het inparkeren
worden onderbroken door te remmen, bij‐
voorbeeld om personen uit of in te laten
stappen. Het inparkerenkanworden voort‐
gezet door het gaspedaal kort in te drukken.
Met de actieve parkeerassistent uitparkeren
Voorwaarden
RDe auto is met een 360°-camera uitgerust.
RDe auto werd met de actieve parkeerassis‐
tent ingeparkeerd.
#De auto starten.
#De toets1indrukken.
#Het menu Parkeerassistentie 2selecteren.
#Eventueel de uitparkeerrichting 3wijzigen.
#Uitparkerenstarten: Opnieuw de toets1
indrukken.
#Indien nodig de transmissiestand wijzigen.
Hiertoe de meldingen die in het bestuurders-
en het centraal display worden weergegeven
in acht nemen.
De auto rijdt uit de parkeerplek.
De richtingaanwijzer wordt automatisch inge‐
schakeld als het uitparkeren wordt gestart en
automatisch uitgeschakeld als het inparkeren is
voltooid. De verantwoordelijkheid voor het cor‐
rect inschakelen van de richtingaanwijzers ligt
altijd bij u. Indien noodzakelijk de richtingaanwij‐
zers overeenkomstig gebruiken.
Na beëindiging van het uitparkeren verzoeken
een waarschuwingssignaal en de melding Ø
Actieve parkeerassistent beëindigd, auto overne-
men u om de besturing overte nemen. U dient
weer zelf gaste geven, te remmen, te sturen en
te schakelen.
Rijden en parkeren 285
Wanneer u niet op het overnameverzoek rea‐
geert, wordt de auto door het systeem tot stil‐
stand afgeremd.
Functie van de remote parkeerassistent
%De remote parkeerassistent is een extra
functie van de actieve parkeerassistent. De
lokale voorschriften en wetgeving voor het
gebruik van de remote parkeerassistent in
het openbare verkeer in acht nemen.
Wanneer voorgeschreven is dat de wielen in
de richting van de stoep moeten wijzen, mag
de remote parkeerassistent niet worden
gebruikt.
Erop letten dat de remote parkeerassistent
alleen mag worden bediend, indien u in het
bezit bent van een geldig rijbewijs en in een
geschikte toestand om een voertuig te
besturen.
De remote parkeerassistent parkeert uw auto in,
terwijl u zich buiten de auto bevindt. Het
manoeuvreren en parkerenkunt u daarbij via uw
mobiele telefoon controleren.
Met de remote parkeerassistent kan het in- en
uitparkeren van de actieve parkeerassistent wor‐
den uitgevoerd. Bovendien kan de auto direct
voor een garage of een inrit worden geplaatst,
om de auto vervolgens met de remote parkeer‐
assistent in of uit te parkeren.
De remote parkeerassistent zorgt voor het gas
geven, remmen, sturen en schakelen. De auto is
vergrendeld als de remote parkeerassistent
actief is.
De remote parkeerassistent is slechts een hulp‐
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Indien noodzakelijk het parkeren
onderbreken of beëindigen. Erop letten dat zich
geen personen, dieren of voorwerpen in de baan
van de auto bevinden. Ook op andere voertuigen
letten.
Systeemgrenzen
Wanneer het systeem tijdens het manoeuvreren
of parkeren een storing of systeemgrens her‐
kent, wordt de procedure afgebroken:
RDe auto wordttot stilstand gebracht.
RDe transmissiestandjwordt ingeschakeld
en de elektrische parkeerremwordt automa‐
tisch bediend.
RDe motorwordt afgezet.
RDe auto is nog steeds vergrendeld.
Als het parkeren wordt afgebroken, verschijnt
een overeenkomstige melding op de mobiele
telefoon.
Afhankelijk van de situatie kunt u de procedure
overnemen, de auto terug naar de uitgangsposi‐
tie manoeuvreren of de controle in de auto over‐
nemen.
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis‐
tent gelden (/pagina 281).
Bepaalde weersomstandigheden, bijvoorbeeld
sneeuw of zware regenval, kunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw‐
keurig kunnen worden bepaald of dat er verbin‐
dingsproblemen met de mobiele telefoon ont‐
staan. De remote parkeerassistent alleen gebrui‐
ken op een vlakke, stroeve ondergrond.
Tijdens het parkeren mag uw afstand tot de auto
niet groter zijn dan circa 3,0 m. Bij een grotere
286 Rijden en parkeren
afstand wordt de procedure afgebroken en wordt
een overeenkomstige melding op de mobiele
telefoon weergegeven. Als u weer dichter bij de
auto komt, kunt u de procedure voortzetten.
Remote parkeerassistent bedienen
Voorwaarden
Voor de functie remote parkeerassistent heeft u
een mobiele telefoon en de actuele remote par‐
keerassistent app voor uw voertuigtype nodig.
De volgende besturingssystemen worden onder‐
steund:
RAndroid™
RApple®iOS
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onvoldoende zicht op de omge‐
ving van de auto
De volgende punten in acht nemen bij het
manoeuvreren en het in- en uitparkerenvan
de auto met de remote parkeerassistent:
#In acht nemen dat altijd een optimaal
zicht op de auto en de omgeving van de
auto aanwezig is.
#Controleren dat zich geen personen,
dieren of objecten in de baan van de
auto bevinden.
#Ervoor zorgen dat er voldoende afstand
tot de auto aanwezig is en dat zowel u
als andere verkeersdeelnemers niet in
gevaar worden gebracht.
#Altijd de omgeving van de auto in de
gaten houden en mogelijke gevaren her‐
kennen.
#Eventueel het parkeren afbreken.
Tijdens het parkeren mogen zich geen personen
of huisdieren in de auto bevinden. Er altijd op
letten dat de systeemgrenzen worden aangehou‐
den. Het parkereneventueel afbreken. Er altijd
op letten dat voertuigen van andere verkeers‐
deelnemers toegankelijk blijven.
#De service "Remote parkeerassistent" op de
homepage van Mercedes me activeren:
https://www.me.mercedes-benz.com/.
#De mobiele telefoon met de remote parkeer‐
assistent app in de auto autoriseren
(/pagina 289).
Manoeuvre voor parkeren in de auto voorse‐
lecteren
#De auto stoppen en de transmissiestand j
inschakelen.
Rijden en parkeren 287
#De toets1indrukken.
#Het menu 2Parkeerassistentie selecteren.
#Voor meer informatie over de remote par‐
keerassistent: 3selecteren
#Eventueel een andere parkeerplek 4kiezen
of de Exploration Mode 5selecteren om
rechtuit, bijvoorbeeld in een garage,te rijden.
#Eventueel de inparkeerrichting 6wijzigen.
%Als alternatief kunt u het inparkeren starten
met de actieve parkeerassistent
(/pagina 283) en op een willekeurige posi‐
tie van de auto verdergaan met de remote
parkeerassistent. Daartoe stoppen tijdens
het parkeren en de transmissiestand j
inschakelen.
#Het contact uitschakelen en met de sleutel
de auto verlaten.
Parkeren zonder voorselectie starten
#De auto stoppen en de transmissiestand j
inschakelen.
#Het contact uitschakelen en met de sleutel
de auto verlaten.
Parkeren buiten de auto starten
#De auto ontgrendelen.
Parkeren met de remote parkeerassistent
%De sleutel tijdens het parkeren bij u houden.
Door een sleuteltoets in te drukken kunt u
het parkeren afbreken en de auto tot stil‐
stand brengen.
%Als het inparkeren is voltooid, is de auto
automatisch vergrendeld.
Wanneer het parkeren is gestart zoals hierboven
beschreven, is de auto gedurende korte tijd
gereed om te verbinden met de mobiele tele‐
foon.
#De remote parkeerassistent app op de
mobiele telefoon starten en met de auto ver‐
binden.
#De aanwijzingen van de remote parkeerassis‐
tent app in acht nemen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch
ingeschakeld als het inparkerenwordt
gestart en uitgeschakeld als het inparkeren
is voltooid.
%Als de verbinding tussen de auto en de
mobiele telefoon tijdens het parkerenwordt
onderbroken, kan de procedure worden
voortgezet wanneer de verbinding binnen
korte tijd weer is hersteld.
288 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegenvan de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
dure van de remote parkeerassistent
afbreken.
%De buitenspiegels worden na het uitparkeren
niet automatisch uitgeklapt.
#Na het beëindigen van het inparkeren contro‐
leren of alle portieren en ruiten en de baga‐
geruimte gesloten zijn. De auto tegenwegrol‐
len beveiligen.
Parkeren afbreken
Ukunt het parkeren door de remote parkeeras‐
sistent op elk moment afbreken en de auto tot
stilstand brengen.
#Breek het parkeren in de remote parkeeras‐
sistent app af.
of
#Druk op een toets in de sleutel.
of
#Trek aan een portiergreep.
Mobiele telefoon voor de remote parkeeras‐
sistent autoriseren of deautoriseren
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren
Nieuwe mobiele telefoon autoriseren
Om de functie van de remote parkeerassistent te
kunnen gebruiken, moet uw mobiele telefoon
worden geautoriseerd. Er kunnen maximaal zes
mobiele telefoons worden geautoriseerd.
#Remote parkeerassistent selecteren.
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
De remote parkeerassistent is gereed voor
de verbinding.
#De remote parkeerassistent app starten en
de autorisatieprocedure daar eveneens star‐
ten.
Er verschijnt een verbindingsverzoek.
#De QR-code op het centraal display scannen.
De mobiele telefoon is geautoriseerd.
Mobiele telefoons deautoriseren
#Remote parkeerassistent selecteren.
#Apparaten deautoriseren selecteren.
#Een mobiele telefoon deautoriseren: Een
mobiele telefoon selecteren.
De mobiele telefoon wordt uit de apparaten‐
lijst verwijderd.
#Alle mobiele telefoons deautoriseren: Alle
apparaten deautoriseren selecteren.
Alle mobiele telefoons worden uit de appara‐
tenlijst gewist.
Rijden en parkeren 289
Manoeuvreerondersteuning
Werking van de wegrij-assistentie
De wegrij-assistentie kan de ernst van en aanrij‐
ding bij het wegrijden beperken. Als het systeem
een obstakel in rijrichting herkent, wordt de rij‐
snelheid kortstondig begrensd tot circa 2 km/h.
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld gevaar
voor een aanrijding ontstaan:
RDe bestuurder verwisselt het rij- en rempe‐
daal.
RDe bestuurder schakelt een verkeerde ver‐
snelling in.
RDe bestuurder drukt het gaspedaal te krach‐
tig in.
De wegrij-assistentie is onder de volgende voor‐
waarden actief:
RDe auto stond stil en de transmissiestand
werd naar kof hgewijzigd.
RDe auto heeft sinds de stilstand minder dan
circa 1,0 m gerold.
RHet herkende obstakel is minder dan circa
1,0 m verwijderd.
%Ukunt de Wegrij-assistentie in- en uitscha‐
kelen (/pagina 293).
Wanneer een kritische situatie wordt herkend,
verschijnt het volgende symbool rood in de gese‐
lecteerde weergave in het menu Camera & par-
keren:
%Wanneer de wegrij-assistentie niet beschik‐
baar is, verschijnt hetzelfde symbool in het
grijs. Wanneer niet het menu Camera & par-
keren in het centraal display geopend is, ver‐
schijnt het symbool samen met de pop-up
van de PARKTRONIC-parkeerassistent.
De wegrij-assistentie is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Erop letten dat zich geen perso‐
nen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij beperkte herkenningsmogelijkheid
van de wegrij-assistentie
De wegrij-assistentie kan objecten en com‐
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbel‐
zinnig herkennen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
wegrij-assistentie vertrouwen.
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de
verkeerssituatie dit toelaat en uitwijken
zonder gevaar mogelijk is.
Systeemgrenzen
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis‐
tent gelden (/pagina 281).
Op hellingen is de werking van de wegrij-assis‐
tentie beperkt.
Wanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of fietsdrager, op de aan‐
hangwagenvoorziening is bevestigd, is de wegri‐
jassistent bij het achteruitrijden niet beschik‐
baar.
290 Rijden en parkeren
Werking van de waarschuwing bij kruisend
verkeer
De waarschuwing bij kruisend verkeer kan bij het
achteruit uitparkeren voor kruisend verkeer
waarschuwen. Daartoe bewaken de radarsenso‐
ren in de bumper het gebied dat aan de auto
grenst.
Wanneer met een snelheid van minder dan circa
10 km/h achteruit wordtgereden, is de waar‐
schuwing bij kruisend verkeer automatisch
actief.
Wanneer een kritische situatie wordt herkend,
verschijnt het volgende symbool rood in de gese‐
lecteerde weergave in het menu Camera & par-
keren:
De auto kan automatisch worden afgeremd.
%Wanneer de waarschuwing bij kruisend ver‐
keer niet beschikbaar is, verschijnt hetzelfde
symbool in het grijs. Wanneer niet het menu
Camera & parkeren in het centraal display
geopend is, verschijnt het symbool samen
met de pop-up van de PARKTRONIC-parkeer‐
assistent.
De waarschuwing bij kruisend verkeer is slechts
een hulpmiddel en kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft
altijd verantwoordelijkvoor het veilig manoeu‐
vreren en in- en uitparkeren. Erop letten dat zich
geen personen, dieren of voorwerpen in de baan
van de auto bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij beperkte herkenningsmogelijkheid
van de waarschuwing bij kruisend ver‐
keer
De waarschuwing bij kruisend verkeer kan
objecten en verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
waarschuwing bij kruisend verkeer ver‐
trouwen.
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de
verkeerssituatie dit toelaat en uitwijken
zonder gevaar mogelijk is.
Systeemgrenzen
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis‐
tent gelden (/pagina 281).
Wanneer de radarsensoren door voertuigen of
andere objecten zijn afgedekt, vindt er geen her‐
kenning plaats.
In de volgende situaties is de waarschuwing bij
kruisend verkeer niet beschikbaar:
ROp hellingen
RWanneer een transportinrichting, bijvoor‐
beeld een aanhangwagen of fietsdrager, op
de aanhangwagenvoorziening is bevestigd en
de elektrische verbinding correct totstand is
gebracht
Functie van het remmen bij het manoeuvre‐
ren
Het remmen bij het manoeuvreren kan een bot‐
sing met personen voorkomen wanneer lang‐
zaam achteruit wordtgereden. Wanneer via de
achteruitrijcamera een persoon op het rijspoor
Rijden en parkeren 291
wordt herkend, kan de auto totstilstand worden
afgeremd.
Het remmen bij het manoeuvreren kan onder de
volgende voorwaarden ingrijpen:
R: De auto rijdt langzamer dan 10 km/h ach‐
teruit.
RHet camerabeeld wordt op het centraal dis‐
play weergegeven (/pagina 276).
%De functie van het remmen bij het manoeu‐
vreren kanworden in- en uitgeschakeld
(/pagina 293).
Wanneer het remmen bij het manoeuvreren
wordtgeactiveerd, verschijnt het volgende sym‐
bool rood in de geselecteerde weergave in het
menu Camera & parkeren:
%Wanneer het remmen bij het manoeuvreren
niet beschikbaar is, verschijnt hetzelfde sym‐
bool in het grijs. Wanneer niet het menu
Camera & parkeren in het centrale display
geopend is, verschijnt het symbool samen
met de pop-up van de PARKTRONIC-parkeer‐
assistent.
Het remmen bij het manoeuvreren is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft
altijd verantwoordelijkvoor het veilig manoeu‐
vreren en in- en uitparkeren. Erop letten dat zich
geen personen, dieren of voorwerpen in de baan
van de auto bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij beperkte herkenningsmogelijkheid
van het remmen bij het manoeuvreren
De functie van het remmen bij het manoeu‐
vreren kan personen niet altijd ondubbelzin‐
nig herkennen. Andere hindernissen worden
niet door de functie herkend.
In deze gevallen kan de functie onterecht of
zelfs helemaal niet remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
remmen bij het manoeuvreren vertrou‐
wen.
#Klaar zijn om te remmen.
Systeemgrenzen
De systeemgrenzen van de volgende functies in
acht nemen:
RActieve parkeerassistent (/pagina 281)
R360°-camera (/pagina 272)
RAchteruitrijcamera (/pagina 270)
In de volgende situaties is de functie remmen bij
het manoeuvreren niet beschikbaar:
Rop hellingen
Rwanneer een transportinrichting, bijvoor‐
beeld een aanhangwagen of fietsdrager, op
de aanhangwagenvoorziening is bevestigd en
de elektrische verbinding correct totstand is
gebracht
292 Rijden en parkeren
Manoeuvreerondersteuning in- of uitschake‐
len
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren
#Manoeuvreerondersteuning selecteren.
#De gewenste manoeuvreerondersteuning in-
of uitschakelen.
%De manoeuvreerondersteuningen moeten
actief zijn voor de werking van de wegrijas‐
sistent (/pagina 290) en het remmen bij
het manoeuvreren (/pagina 291).
Aanhangwagenvoorziening
Aanwijzingen voor rijden met een aanhang‐
wagen
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
kogeldruk in acht nemen:
RDe toegestane kogeldruk niet over- of onder‐
schrijden.
RDe maximumkogeldruk zoveel mogelijk
benutten.
De volgende waarden mogen niet worden over‐
schreden:
RToegestaan aanhangwagengewicht
RToegestane achterasbelasting van de trek‐
kende auto
RToegestaan totaalgewicht van de trekkende
auto
RToegestaan totaalgewicht van de aanhangwa‐
gen
RToegestane maximumsnelheid van de aan‐
hangwagen
Voor het wegrijden het volgende controleren:
ROp de achteras van de trekkende auto is de
bandenspanning voor maximale belading
ingesteld.
RDe verlichting van de aangesloten aanhang‐
wagen functioneert.
Bij een grotere achterasbelasting mag in verband
met de typegoedkeuring met de auto met aan‐
hangwagen niet sneller dan 100 km/h worden
gereden. Dit geldt ook in landen waar voor
auto's met aanhangwagen in principe een maxi‐
mumsnelheid boven100 km/h is toegestaan.
Kogelhals volledig elektrisch uit- of inklap‐
pen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde kogelhals
Als de kogelhals niet vergrendeld is, kan de
aanhangwagen losraken.
#De kogelhals moet in de veilig vergren‐
delde positie vergrendeld zijn; dit con‐
troleren.
*AANWIJZING Schade aan de volledig
elektrische aanhangwagenvoorziening
door extra druk
De volledig elektrische aanhangwagenvoor‐
ziening kan door extra druk bij het in- en uit‐
klappen mechanisch worden beschadigd.
#Het in- en uitklappen van de kogelhals
niet door het uitoefenen vanextra druk
versnellen.
Rijden en parkeren 293
*AANWIJZING Verhoogd risico op materi‐
ele schade door uitgeklapte kogelhals
#Als er geen aanhangwagen is aangekop‐
peld en geen fietsdrager is gemonteerd,
de kogelhals inklappen of bij een volle‐
dig elektrische aanhangwagenvoorzie‐
ning de kogelhals inzwenken.
Voorwaarden
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RHet zwenkbereik is vrij.
RDe aanhangwagenkabel of adapterstekker is
verwijderd.
Kogelhals volledig elektrisch uitklappen
#Uitklappen: Aan de toets2trekken.
Het controlelampje 1knippert en op het
bestuurdersdisplay verschijnt de displaymel‐
ding Aanhangwagenkoppeling zwenkt.
De kogelhals wordtvolledig elektrisch uitge‐
klapt.
#Wachtentot de kogelhals de vergrendelde
positie heeft bereikt.
De kogelhals is veilig vergrendeld wanneer
het controlelampje 1permanent brandt.
Wanneer de kogelhals niet veilig is vergren‐
deld, knippert het controlelampje 1en ver‐
schijnt op het bestuurdersdisplay displaymel‐
ding Aanhangwagenkoppeling Vergrendeling
controleren.
294 Rijden en parkeren
Kogelhals volledig elektrisch inklappen
#Aan de toets2trekken.
Het controlelampje 1knippert en op het
bestuurdersdisplay verschijnt de displaymel‐
ding Aanhangwagenkoppeling zwenkt.
De kogelhals wordtvolledig elektrisch inge‐
klapt.
#Wachtentot de kogelhals de vergrendelde
positie heeft bereikt.
De kogelhals is veilig vergrendeld wanneer
het controlelampje 1dooft.
Wanneer de kogelhals niet veilig is vergren‐
deld, knippert het controlelampje 1en ver‐
schijnt op het bestuurdersdisplay displaymel‐
ding Aanhangwagenkoppeling Vergrendeling
controleren.
Raadpleeg de informatie over de weergaven op
het bestuurdersdisplay:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 560)
RDisplaymeldingen (/pagina 503)
Kogelhals volledig elektrisch uit- of inklap
pen (multimediasysteem)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde kogelhals
Als de kogelhals niet vergrendeld is, kan de
aanhangwagen losraken.
#De kogelhals altijd zoals beschreven
vergrendelen.
*AANWIJZING Schade aan de volledig
elektrische aanhangwagenvoorziening
door extra druk
De volledig elektrische aanhangwagenvoor‐
ziening kan door extra druk bij het in- en uit‐
klappen mechanisch worden beschadigd.
#Het in- en uitklappen van de kogelhals
niet door het uitoefenen vanextra druk
versnellen.
Voorwaarden
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RHet zwenkbereik is vrij.
RDe aanhangwagenkabel of adapterstekker is
verwijderd.
Multimediasysteem:
4©5ß5y
Kogelhals volledig elektrisch uitklappen
#Üselecteren.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt de dis‐
playmelding Aanhangwagenkoppeling
zwenkt.
De kogelhals wordtvolledig elektrisch uitge‐
klapt.
#Wachtentot de kogelhals de vergrendelde
positie heeft bereikt.
Wanneer de kogelhals niet veilig is vergrendeld,
verschijnt op het bestuurdersdisplay de display‐
melding Aanhangwagenkoppeling Vergrendeling
controleren.
Kogelhals volledig elektrisch inklappen
#Üselecteren.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt de dis‐
playmelding Aanhangwagenkoppeling
zwenkt.
Rijden en parkeren 295
De kogelhals wordtvolledig elektrisch inge‐
klapt.
#Wachtentot de kogelhals de vergrendelde
positie heeft bereikt.
Wanneer de kogelhals niet veilig is vergrendeld,
verschijnt op het bestuurdersdisplay de display‐
melding Aanhangwagenkoppeling Vergrendeling
controleren.
Raadpleeg de informatie over de weergaven in
het combi-instrument:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 560)
RDisplaymeldingen (/pagina 503)
Aanhangwagen aan- of afkoppelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
een gewijzigde voertuighoogte
Auto's met niveauregeling: De voertuig‐
hoogte kan onbedoeld worden gewijzigd, bij‐
voorbeeld door andere personen. Als u
ondertussen de aanhangwagen aan‑ of
afkoppelt, kunt u bekneld raken. Bovendien
kunnen lichaamsdelen van personen bekneld
raken, die zich tussen de carrosserie en de
banden of onder de auto bevinden.
Bij het aan‑ of afkoppelen het volgende in
acht nemen:
#Geen portieren of de achterklep openen
of sluiten.
#De niveauregeling niet starten en de
DYNAMIC SELECT-schakelaar niet
bedienen.
#De auto niet ver‑ of ontgrendelen.
Voorwaarden
RDe kogelhals is uitgeklapt en correct vergren‐
deld in de vergrendelde positie.
Aanhangwagens met een 7-polige stekker kun‐
nen via de volgende adapters op de auto worden
aangesloten:
RAdapterstekker
RAdapterkabel
De aanhangwagenwordt alleen door de auto
herkend indien aan de volgende voorwaarden
wordtvoldaan:
RDe aanhangwagen is correct aangesloten.
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwa‐
gen is intact.
De werking van de volgende systemen is onder
andere afhankelijk van een correct aangesloten
aanhangwagen:
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
RActieve spoorassistent
RPARKTRONIC-parkeerassistent
RActieve parkeerassistent
RDodehoek- of actieve dodehoekassistent
RWegrij-assistentie
RWaarschuwing bij kruisend verkeer
RRemmen bij het manoeuvreren
RAchteruitrijcamera
R360°-camera
RAIRMATIC
296 Rijden en parkeren
Aanhangwagen aankoppelen
*AANWIJZING Beschadiging van de start‐
accu door volledige ontlading
Door het opladen van de aanhangwagenaccu
via de spanningsvoorziening van de aanhang‐
wagenkan de startaccu worden beschadigd.
#De spanningsvoorziening van de auto
niet gebruiken om de aanhangwagen‐
accu op te laden.
#De afdekkapvan de kogelkop verwijderen en
veilig opbergen.
#De aanhangwagen horizontaal achter de auto
zetten en aankoppelen.
#Het deksel van de contactdoos openen.
#De stekker met nok 1in groef 3van de
contactdoos aanbrengen.
#De bajonetverbinding 2tot de aanslag
rechtsom draaien.
#Het deksel laten vergrendelen.
#De kabel met kabelbinders aan de aanhang‐
wagen bevestigen (alleen bij adapterkabels).
#Controleren of de kabel bij het rijden door
bochten vrij kan bewegen.
Ook bij een correct aangesloten aanhangwagen
kan bij de volgende voorwaarden een melding op
het bestuurdersdisplay verschijnen:
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwa‐
gen is van LED's voorzien.
RDe minimumstroom (50 mA) van de aanhang‐
wagenverlichting werd onderschreden.
%Op de permanente spanningsvoorziening
kunt u accessoires aansluitentot maximaal
180 W en aan de via het contactslot gescha‐
kelde spanningsvoorziening.
Aanhangwagen afkoppelen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
afkoppelen
Wanneer u een aanhangwagen met oploop‐
rem in geremde staat afkoppelt, kunt u met
uw hand tussen de auto en de aanhangwa‐
gendissel bekneld raken.
#De aanhangwagen niet in geremde
staat afkoppelen.
Rijden en parkeren 297
*AANWIJZING Beschadiging bij het afkop‐
pelen als de aanhangwagengeremd is
Als de aanhangwagen bij het afkoppelen
geremd is, kan de auto beschadigd raken.
#De aanhangwagen niet in geremde
staat afkoppelen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
losmaken van de aanhangwagenkabel
Auto's met niveauregeling: Wanneer de
aanhangwagenkabel wordt losgemaakt, kan
de auto zakken.
Daardoor kunnen lichaamsdelen van uzelf of
anderen bekneld raken die zich tussen de
carrosserie en de banden of onder de auto
bevinden.
#Bij het losmaken van de aanhangwagen‐
kabel mag zich niemand in de directe
omgeving van de spatbordranden of
onder de auto bevinden.
*AANWIJZING Schade aan de achterbum‐
per door gemonteerde adapterkabel of
adapterstekker
Bij het volledig elektrisch uit- en inklappen
van de kogelhals kunnen de volgende onder‐
delen worden beschadigd:
RBumper
RAdapterkabel
RAdapterstekker
#Voor het volledig elektrisch uit- en
inklappen van de kogelhals altijd de
adapterkabel of de adapterstekker ver‐
wijderen.
#Voorkomen dat de aanhangwagen kanweg‐
rollen.
#De elektrische verbinding tussen auto en
aanhangwagen losmaken.
#De aanhangwagen afkoppelen.
#De afdekkap op de kogelkop drukken.
Functie van de fietsdrager
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij ondeskundig omgaan met de fiets‐
drager
De fietsdrager kan in de volgende gevallen
van de auto losraken:
RHet toegestane draagvermogen van de
aanhangwagenvoorziening wordtover‐
schreden.
RDe fietsdrager wordt ondeskundig
gebruikt.
RDe fietsdrager is op de kogelhals onder
de kogelkop bevestigd.
Voor uw eigen veiligheid en die van andere
verkeersdeelnemers het volgende in acht
nemen:
RAltijd het toegestane draagvermogen van
de aanhangwagenvoorziening aanhouden.
RDe fietsdrager uitsluitend voor het ver‐
voeren vanfietsen gebruiken.
298 Rijden en parkeren
RDe fietsdrager altijd volgens de voor‐
schriften bevestigen door deze op de
kogelkop vast te klemmen en indien
mogelijk bovendien aan de geleidepen
van de kogelhals.
RVoor het vervoeren van vier fietsen altijd
een fietsdrager met extra ondersteuning
op de geleidepen van de kogelhals gebrui‐
ken.
RAlleen door Mercedes-Benz goedge‐
keurde fietsdragers gebruiken.
ROok altijd de handleiding van de fietsdra‐
ger in acht nemen.
*AANWIJZING Beschadiging of breuk van
de aanhangwagenvoorziening door onge‐
schikte of ondeskundig gebruikte fiets‐
drager
#Alleen door Mercedes-Benz goedge‐
keurde fietsdragers gebruiken.
*AANWIJZING Verhoogd risico op materi‐
ele schade door uitgeklapte kogelhals
#Als er geen aanhangwagen is aangekop‐
peld en geen fietsdrager is gemonteerd,
de kogelhals inklappen of bij een volle‐
dig elektrische aanhangwagenvoorzie‐
ning de kogelhals inzwenken.
Aanhangwagenvoorziening (voorbeeld met extra
geleidepen)
Afhankelijk van de constructie van de fietsdrager
kunt u verschillende hoeveelheden fietsen ver‐
voeren.
Rijden en parkeren 299
De volgende constructies van de fietsdrager zijn
mogelijk:
RBij bevestiging door vastklemmen op de
kogelkop 1bedraagt het maximumdraag‐
vermogen 75 kg. U kunt maximaal drie fiet‐
sen vervoeren.
RBij bevestiging op de kogelkop 1en boven‐
dien op de geleidepen 2, bedraagt het
maximumdraagvermogen 100kg. U kunt
maximaal vier fietsen vervoeren.
Het draagvermogen wordt berekend uit het
gewicht van de fietsdrager en de belading van de
fietsdrager.
De aanwijzingen met betrekking tot het rijden
met dakbelasting, een aanhangwagen of een vol‐
ledig beladen auto in acht nemen
(/pagina 198).
Pas bij gebruik van een fietsdrager de banden‐
spanning aan voor een verhoogde belading van
de achteras van de auto. Meer informatie over
de bandenspanning vindt u in de bandenspan‐
ningstabel (/pagina 402).
Beladingsaanwijzingen
Hoe groter de afstandvan het zwaartepunt van
de lading ten opzichte van de kogelkop, hoe
hoger de belasting op de aanhangwagenvoorzie‐
ning.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RZware fietsen zo dicht mogelijk bij de auto
bevestigen.
RDe lading op de fietsdrager altijd zo symme‐
trisch mogelijk ten opzichte van de lengteas
van de auto verdelen.
Mercedes-Benz adviseert om voor het beladen
van de fietsdrager alle aanbouwdelen op de fiet‐
sen te verwijderen, bijvoorbeeld fietsmanden,
kinderzitjes of accu's. Daardoor kan de lucht‐
weerstand en het zwaartepunt van de fietsdrager
worden verbeterd.
De fietsen altijd tegenverschuiven vastzetten en
regelmatig controleren of ze nog goed vastzitten.
Geen dekzeilen of andere afdekkingen gebrui‐
ken. Het rijgedrag en het zicht naar achteren
kunnen slechter worden. Bovendien neemt de
luchtweerstand toe en daarmee de belasting op
de aanhangwagenvoorziening.
Verdeling van de lading op de fietsdrager
1Afstand van het zwaartepunt naar de kogel‐
kop in verticale richting
2Afstand van het zwaartepunt naar de kogel‐
kop naar achteren
3Zwaartepunt bevindt zich op de middenas
van de auto
Bij het beladen van de fietsdrager de volgende
gegevens in acht nemen.
300 Rijden en parkeren
Belading van de fietsdrager
3fietsen 4 fietsen
Totaalgewicht
vanfietsdrager
en belading
tot 75 kg tot100kg
Max. afstand
1
420 mm 420 mm
Max. afstand
2
300 mm 400 mm
Bij het vervoer van vier fietsen of een totaalge‐
wicht tussen 75 kg en 100kg altijd een fietsdra‐
ger met een extra bevestiging op de geleidepen
van de aanhangwagenvoorziening gebruiken.
Aanwijzingen met betrekking tot het trek‐
kenvan auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van
Tow-Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden
gebruikt voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het
aanbrengen of gebruik vanTow-Bar-systemen
kantot schade aan de auto leiden. Bij het trek‐
ken of slepen van een auto met Tow-Bar-syste‐
men is een veilig rijdynamisch gedrag van de
trekkende auto en de getrokken auto niet veilig‐
gesteld. De combinatie kangaan slingeren. De
toegestane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 391) en de aanwijzingen met betrek‐
king tot slepen met beide assen op de grond
(/pagina 392).
Rijden en parkeren 301
Aanwijzingen met betrekking tot het
bestuurdersdisplay
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het uitvallen van het bestuurders‐
display
Wanneer het bestuurdersdisplay uitgevallen
is of als een storing aanwezig is, kunt u func‐
tiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar
komt, de auto direct op een veilige plaats neer‐
zetten. Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Het bestuurdersdisplay toont belangrijke infor‐
matie, zoals snelheid, motortoerental, brandstof‐
peil en koelvloeistoftemperatuur.
Daarnaast zijn o.a. de volgende functies beschik‐
baar:
RVerschillende menu's, bijvoorbeeld voor
assistentie en navigatie
RStatusindicaties bij de rijassistentiesystemen
RDisplaymeldingen
RWaarschuwings- en controlelampjes
RInformatie over Verbruik en actieradius
In de menu's kan de inhoud individueel worden
aangepast en kunnen instellingen worden uitge‐
voerd.
Aanwijzingen met betrekking tot het 3D-
bestuurdersdisplay
Het 3D-bestuurdersdisplay maakt een ruimtelijke
weergave van de inhouden van het bestuurders‐
display mogelijk. Voorwaarde is dat de bestuur‐
der door de bestuurderscamera wordtgeregi‐
streerd.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe bestuurderscamera is gedeactiveerd of
werkt niet.
RDe bestuurder bevindt zich buiten het regi‐
stratiegebied van de bestuurderscamera.
RDe bedrijfsomstandigheden zijn ongunstig,
bijvoorbeeld bij een te lage of te hoge buiten‐
temperatuur.
Bestuurdersdisplay bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
302 Bestuurdersdisplay
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het bedienen van het bestuurdersdisplay de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
Door de menulijst bladeren
1Terugtoets
2Toets hoofdmenu
3Touch-Control
De inhouden van het bestuurdersdisplay worden
met de bedieningselementen aan de linkerzijde
van het stuurwiel geregeld. De navigatie vindt
plaats met de Touch-Control 3in verticale en
horizontale richting met een-vinger-veegbewe‐
gingen. Door het indrukken van de Touch-Control
wordt de selectie bevestigd.
%Voor een optimale bediening van de Touch-
Control 3indien mogelijk de toppen van de
duimen gebruiken. Bovendien kunt u de
gevoeligheid van de Touch-Control instellen
in het centraal display (/pagina 324).
#De toets hoofdmenu 2kort indrukken.
#Met een veegbeweging naar links of rechts
op de Touch-Control 3een menu selecte‐
ren.
#Om te bevestigen de Touch-Control 3
indrukken.
Bestuurdersdisplay 303
Menu's op het bestuurdersdisplay
Aanwijzingen met betrekking tot de menu's
op het bestuurdersdisplay
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het bedienen van het bestuurdersdisplay de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
De volgende menu's kunnen via de menulijst op
het bestuurdersdisplay worden opgeroepen:
RIngetogen
RSportief
RExclusief
RKlassiek
RNavigatie
RAssistentie
RService
In sommige van deze menu's kunt u een keuze
maken uit verschillende displayinhoud in het
middelste weergavegebied.
In de meeste menu's kunt u met de Opties ver‐
dere instellingen uitvoeren voor menuspecifieke
displayinhoud.
%Aanvullende informatie over de instellings-
en keuzemogelijkheden in de menu's vindt u
in de digitale handleiding.
Head-up-display
Functie van het head-up-display
Het head-up-display projecteert bijvoorbeeld ver‐
schillende inhoud in het zicht van de bestuurder.
Via de menulijst van het head-up-display kunt u
verschillende context selecteren, bijvoorbeeld:
RMinimaal
RSportief
RStandaard
RAugmented reality
RECO-aanduiding
RInstellingen
RHead-up-display
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van
de context met augmented reality.
304 Bestuurdersdisplay
Head-up-display met navigatie en augmented
reality (10x5°)
1Navigatie-aanwijzingen
2Navigatie-aanwijzingen augmented reality
3Statusindicaties navigatie, bijvoorbeeld res‐
terende afstand tot de bestemming, ver‐
wachte aankomsttijd
4Status actieve spoorassistent
5Status stuurassistent
6Actueel gereden snelheid
7Ingestelde snelheid in het rijassistentiesys‐
teem (bijvoorbeeld actieve afstandsassistent
DISTRONIC)
8Herkend verkeersteken (verkeerstekenassis‐
tent)
Wanneer u wordt opgebeld, toont het head-up-
display een melding 6Wisselgesprek.
Systeemgrenzen
De zichtbaarheid wordt met name door de vol‐
gende omstandigheden beïnvloed:
RZitpositie
RInstelling van de beeldpositie
RLichtverhoudingen
RNatte rijbaan
RVoorwerpen op de displayafdekking
RPolarisatie in zonnebrillen
Werking van het head-up-display met aug‐
mented reality
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door afleiding, verkeerde
weergave of verkeerde interpretatie van
de weergave
Niet uitsluitend op de augmented reality-
weergave van het head-up-display vertrou‐
wen.
#Voortdurend de werkelijke verkeerssi‐
tuatie in de gaten houden.
#Niet langdurig naar de augmented rea‐
lity-weergave van het head-up-display
kijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door onjuiste plaatsing van
de extra informatie
De extra informatie van de Augmented-Rea‐
lity-weergavekan de waarneming van de
werkelijke rijsituatie niet vervangen.
Bestuurdersdisplay 305
#De daadwerkelijke rijsituatie bij alle rijs‐
ituaties altijd in het blikveld houden.
Het head-up-display met augmented reality pro‐
jecteert bijvoorbeeld de volgende inhoud in het
zicht van de bestuurder:
RInformatie en visualisatie van het navigatie‐
systeem
RInformatie en visualisatie van de rijassisten‐
tiesystemen, bijvoorbeeld actieve afstandsas‐
sistent Distronic
RInformatie uit de betreffende menu's van het
bestuurdersdisplay
Head-up-display met augmented reality
(voorbeeld)
1Markering van de herkende voorligger
(actieve afstandsassistent DISTRONIC)
2Rijmanoeuvrepijlen voor het verloop van de
route (navigatie)
3Statusregelrijassistentiesystemen
De markering van de herkende voorligger en de
rijmanoeuvrepijlen voor het verloop van de route
zijn dynamische weergaven. De voertuigmarke
ring richt zich op de voorligger, op basis waarvan
de actieve afstandsassistent regelt. De rijma‐
noeuvrepijlen wijzen in de richting van de door
de navigatie berekende baan van de auto.
Systeemgrenzen
De routebegeleiding met augmented reality is in
sommige situaties niet beschikbaar, bijvoorbeeld
bij een slechte satellietontvangst of niet-gedigi‐
taliseerde straten.
De zichtbaarheid wordt onder andere door de
volgende omstandigheden beïnvloed:
RRegistratie van de bestuurderscamera en de
multifunctionele camera
RVervuilingsgraad van de voorruit in de buurt
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
Verdere systeemgrenzen van het head-up-display
(/pagina 304).
Head-up-display bedienen
Weergave-inhoud van het head-up-display via
de menulijst op het bestuurdersdisplay
selecteren
#De toets hoofdmenu links òindrukken.
306 Bestuurdersdisplay
#Menulijst van het head-up-display selecte‐
ren: Op de Touch-Control links een veegbe‐
weging naar boven maken.
#Tussen weergave-inhoud van het head-up-
display wisselen: Met de Touch-Control
links een veegbeweging naar links of naar
rechts maken.
Op het head-up-display verschijnt na elke
veegbeweging een voorbeeld van de geselec‐
teerde weergave-inhoud.
#De toetsaindrukken om de gewenste
inhoud te bevestigen.
Terug naar het bestuurdersdisplay wisselen
#De toetsGof òindrukken.
Positie en helderheid instellen
#Door een veegbeweging naar links of rechts
in de menulijst van het head-up-display
Instellingen selecteren.
#Op de Touch-Control links drukken.
De actuele instellingen van positie en helder‐
heid worden grafisch op het head-up-display
en op het bestuurdersdisplay weergegeven.
#Positie instellen: Op de Touch-Control links
een veegbeweging naar boven of naar bene‐
den maken.
#Helderheid instellen: Op de Touch-Control
links een veegbeweging naar rechts of links
maken.
De uitgevoerde instellingen voor positie en
helderheid worden automatisch opgeslagen.
#De toetsGof aindrukken om de
instellingen te verlaten.
%Auto's met augmented reality functie: Bij
het instellen van de positie wordt de status‐
regel omhoog geschoven en het weergavege‐
bied verkleind. Dat kan de zichtbaarheid van
de augmented reality enigszins nadelig beïn‐
vloeden.
Head-up-display met augmented reality
selecteren
#De toets hoofdmenu links òindrukken.
#Menulijst van het head-up-display selecte‐
ren: Op de Touch-Control links een veegbe‐
weging naar boven maken.
of
#De toetsalanger ingedrukt houden.
#Head-up-display met augmented reality
selecteren: Met de Touch-Control links een
veegbeweging naar links of naar rechts
maken, om de gewenste inhoud te activeren.
Bestuurdersdisplay 307
Head-up-display in- en uitschakelen
Bestuurdersdisplay:
4©
Inschakelen
#Op de Touch-Control links een veegbeweging
naar boven maken.
Head-up display verschijnt.
#Op de Touch-Control links adrukken.
Uitschakelen
#Op de Touch-Control links een veegbeweging
naar boven maken.
#Met een veegbeweging op de Touch-Control
links Head-up display selecteren.
#Op de Touch-Control links adrukken.
Head-up-display in het multimediasysteem
instellen
Multimediasysteem:
4©5ß5y
3D-weergave van het bestuurdersdisplay in-
of uitschakelen
#3D-bestuurdersdisplay selecteren.
De 3D-weergave van het bestuurdersdisplay
wordt in- of uitgeschakeld.
%De 3D-weergave van het bestuurdersdisplay
wordt pas geactiveerd als de bestuurdersca‐
mera de bestuurder herkent. Anders scha‐
kelt het bestuurdersdisplay van de 3D-weer‐
gaveover naar de 2D-weergave
(/pagina 302).
Head-up-display in- of uitschakelen
#Head-up display selecteren.
Het head-up-display wordt in- of uitgescha‐
keld.
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie)
1POWER geeft de elektrische aandrijfonders‐
teuning weer.
2CHARGE geeft het recuperatievermogen van
de elektromotorweer.
õgeeft de rijbereidheid van het aandrijfsys‐
teem aan.
308 Bestuurdersdisplay
Overzicht van de statusindicaties op het
bestuurdersdisplay
De statusindicaties voor de rijsystemen en rijvei‐
ligheidssystemen bevinden zich in de gebieden
1tot 4.
YPersonenherkenning (alleen in de assis‐
tentieweergave)
ÇActieve parkeerassistent beschikbaar
(/pagina 283)
ÈActieve parkeerassistent herkent parkeer‐
plekken (/pagina 283)
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha‐
keld (/pagina 280)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 237)
ÒNormafstand actieve afstandsassistent
DISTRONIC (/pagina 237)
æActive Brake Assist System uitgeschakeld
(/pagina 256)
ÄActive Brake Assist System werkt niet cor‐
rect of is buiten werking (/pagina 256)
ØActieve stuurassistent (/pagina 246)
±Actieve rijstrookwisselassistent
(/pagina 250)
ðActieve spoorassistent (/pagina 265)
ZActieve dodehoekassistent (alleen in de
assistentieweergave) (/pagina 263)
°Haptisch gaspedaal (/pagina 203)
èECO start-stopsysteem (/pagina 201)
ëHOLD-functie (/pagina 232)
_Adaptieve grootlichtassistent Plus
(/pagina 164)
ðMaximaal toegestane snelheid overschre‐
den (alleen voor bepaalde landen)
¬Actieve fileassistent (/pagina 245)
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens (/pagina 257)
Bestuurdersdisplay 309
Overzicht en bediening
Aanwijzingen met betrekking tot het MBUX
multimediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Overzicht MBUX multimediasysteem
1Touch-Control en bedieningsgroep MBUX
multimediasysteem
MBUX staat voor Mercedes-Benz User Expe‐
rience.
Touch-Control bedienen
2Centraal display met touch-functionaliteit
Overzicht homescreen
Touchscreen bedienen
3Bedieningspaneel met vingerafdruksensor
ú, MBUX multimediasysteem in- of uit‐
schakelen Ü,geluid uit- of inschakelen
aen volume instellen ø
Verdere bedieningsmogelijkheden:
REen spraakdialoog met de MBUX spraakas‐
sistent voeren.
RMet de MBUX interieurassistent functies con‐
tactloos bedienen.
Daarbij vindt de interactie intelligent, reactief
of met bewegingen van de hand of het hoofd
plaats.
RWanneer de auto met een bestuurdersca‐
mera is uitgerust, kunnen via "Look & Ans‐
wer" functies worden geactiveerd.
%Meer informatie over de bediening en over
toepassingen, services en services vindt u in
de digitale handleiding.
Diefstalbeveiliging
Dit apparaat is met technische maatregelen
tegen diefstal beveiligd. Meer informatie over de
diefstalbeveiliging is verkrijgbaar bij een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
310 MBUX multimediasysteem
Overzicht homescreen
1Statusregel
2Gebruikersprofiel-instellingen oproepen en
vangebruiker wisselen
3Globaal zoeken gebruiken
4Control Center oproepen (omlaagtrekken)
5Favorieten oproepen
6Weergaven op de statusregel
7Toepassing oproepen
8Snelle toegangen van de toepassing
9Algemeen menu
GVorig menu oproepen
©Homescreen oproepen
ûVorige titel of vorige zender
üVolgende titel of volgende zender
Actief gesprek: Weergavevan de gespreks‐
duur
In de afbeelding zijn de toepassingen in de vorm
van een carrousel aangegeven. Door lang op
©te drukken worden de toepassingen in een
raster weergegeven. Van deze weergave maakt
bijvoorbeeld ook een smartphone gebruik.
De volgende functies worden in het Control Cen‐
ter opgeroepen:
RBerichten-center
RMenu Inhoud delen
RFavorieten
RSnelle toegangen tot de auto
Menu Inhoud delen
Voorbeeld voor de weergave van de displays
1Menu oproepen
2Centraal display met actieve inhoud (cover‐
weergave)
3Animatie oproepen voor inhoud delen
4ÄBluetooth®hoofdtelefoon met het dis‐
play rechts achterin verbonden
MBUX multimediasysteem 311
5Displays achterin met actieve inhoud (cover‐
weergave)
6MBUX tablet achterin
Om inhoud te delen, een display naar een ander
display slepen en loslaten.
Om de mediaweergave te bedienen, een display
aantippen.
MBUX multimediasysteem bedienen
Op de Touch-Control
1©Homescreen weergeven
2Touch-Control
=9Ì:in de richting van de
pijl vegen (navigeren)
aIndrukken (bevestigen)
3GTerug naar laatste weergave
46Gesprek voeren of aannemen
5~Oproep weigeren of beëindigen
6Volume verhogen: Omhoog vegen
Volume verlagen: Omlaag vegen
8Geluid uitschakelen: Drukken
7ßFavorieten oproepen (kort indrukken)
of Favorieten toevoegen (lang indrukken)
8£MBUX spraakassistent starten
De navigatie in menu's en lijstengebeurt via het
aanrakingsgevoelige oppervlak van de Touch-
Control 2met een-vinger-veegbewegingen,
bijvoorbeeld:
#Tekens invoeren: Een teken via het toetsen‐
bord selecteren en op de Touch-Control 2
drukken.
#Menu-optie selecteren: Door de lijst scrol‐
len en op de Touch-Control 2drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeu‐
rige richting vegen.
Op het touchscreen
1Vingerafdruksensor
2MBUX multimediasysteem in- of uitschake‐
len
3Geluid in- of uitschakelen
312 MBUX multimediasysteem
4Volume instellen
±of qindrukken of over de toetsvegen
#Menupunt of item selecteren: Een symbool
of een item aantippen.
#Kaartschaal vergroten: Met een vinger kort
na elkaar tweemaal aantippen.
#Kaartschaal verkleinen: Met twee vingers
aantippen.
#Tekeninvoer via toetsenbord: Een toets
aantippen.
#In menu's navigeren: Omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts vegen.
#Tekeninvoer via handschrift: Het teken met
een vinger op het touchscreen schrijven.
#Schaal van de kaart vergroten of verklei‐
nen: Twee vingers uit elkaar of naar elkaar
toe bewegen.
#Stuk van een website vergroten of ver‐
kleinen: Twee vingers uit elkaar of naar
elkaar toe bewegen.
#Digitale kaart draaien: Twee vingers
linksom of rechtsom draaien.
#Digitale kaart verschuiven: Het touch‐
screen aanraken en de vinger in een wille‐
keurige richting bewegen.
#Bestemming op de digitale kaart
opslaan: Het touchscreen aanraken en vast‐
houden, tot een melding verschijnt.
#Homescreen oproepen: In een toepassing
met drie vingers omhoog vegen.
#Volume op een schaal instellen: Het touch‐
screen aanraken en de vinger naar links of
rechts bewegen.
#In toepassingen een algemeen menu
oproepen: Het touchscreen aanraken en
vasthouden, tot het menu Opties verschijnt.
Functie van de MBUX spraakassistent
Met de MBUX spraakassistent kunnen voertuig‐
functies en verschillende elementenvan het
MBUX multimediasysteem worden bediend door
middel van spraakinvoer. De MBUX spraakassis‐
tent is ongeveer een halve minuut na het inscha‐
kelen van het contact klaar voor gebruik en kan
vanaf alle zitplaatsen worden bediend. Meer
informatie en voorbeelden vangesproken
opdrachten vindt u in de digitale handleiding.
Met de MBUX spraakassistent kunt u afhankelijk
van de uitrusting van de auto de volgende func‐
ties bedienen:
RTelefoon
RSms en e-mail
RNavigatie
RRadio, media, tv
RVoertuigfuncties
ROnline-functies
De volledige functionaliteit van het spraakge‐
stuurd bedieningssysteem is alleen beschikbaar
bij geactiveerde online-spraakbediening.
Gesprekvoeren
Dialoog starten
#"Hey Mercedes" zeggen om de MBUX
spraakassistent te activeren. De spraakacti‐
vering moet ingeschakeld zijn in het multime‐
diasysteem.
MBUX multimediasysteem 313
of
#De toets£in het multifunctioneel stuur‐
wiel indrukken.
In het MBUX multimediasysteem verschijnt
een blauwe lijn. De dialoog kanworden
gestart.
Voor de dialoog met de MBUX spraakassistent
kunnen volledige zinnen uit de spreektaal als
gesproken opdrachten worden gebruikt. De
spraakactivering kan ook direct met een gespro‐
ken opdracht, bijvoorbeeld "Hey Mercedes, hoe
snel mag ik hier rijden?",worden gecombineerd.
Hulp opvragen
#Informatie over de MBUX spraakassis‐
tent: "Hey Mercedes, wat kun je?"
#Digitale handleiding: "Toon mij de handlei-
ding." Als de auto stilstaat is de digitale
handleiding volledig beschikbaar.
Functies bedienen (voorbeelden)
#Navigatie bedienen: "Vind een Aziatisch
restaurant, maar geen Japans, in Rotterdam-
Zuid."
#Telefoon bedienen: "Bel mijn vader op."
#Systeemtaal naar Engels wijzigen (korte
gesproken opdracht): "Change language to
English."
#Radio bedienen: "Toon mij de radiozender-
lijst."
#Media bedienen: "Schakel de random-weer-
gave in."
#Voertuigfuncties bedienen: "Zet de stoel-
verwarming in de stand 2."
#Online-functies bedienen: "Hoe laat is het
nu in Sydney?"
#Vragen over de auto stellen: „Heb ik de
dodehoekassistent?“
Overzicht MBUX interieurassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door laserstralen van de camera
Dit product maakt gebruik van een klasse 1
lasersysteem. Wanneer de behuizing
geopend of beschadigd is, kunnen laserstra‐
len uw netvlies beschadigen.
#De behuizing niet openen.
#Onderhoudswerkzaamheden en repara‐
ties altijd bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten uitvoeren.
Dit apparaat is een laserproduct van klasse 1
overeenkomstig DIN EN 60825-1:2014.
%De camera registreert beeldgegevens voor
de toepassingen, bijvoorbeeld lichaams-,
hoofd- en handherkenning.
De camera zet de beeldgegevens direct in
metagegevens om. Daarbij worden geen
beeldgegevens opgeslagen. De gegevens
worden alleen in de auto zelf verwerkt en
niet vanuit de auto naar buiten verzonden.
De MBUX interieurassistent wordt altijd
automatisch geactiveerd als de motorwordt
gestart. U kunt functies afzonderlijk instellen
of de interieurassistent in- of uitschakelen
314 MBUX multimediasysteem
De laatste actieve instellingen worden opge‐
slagen in uw gebruikersprofiel. Als u bijvoor‐
beeld de interieurassistent uitschakelt, wordt
deze instelling overgenomen in uw gebrui‐
kersprofiel. U verandert daarmee echter
geen andere actieve gebruikersprofielen,
waarin de interieurassistent is ingeschakeld.
De MBUX interieurassistent detecteert de aan‐
wezigheid van de voorste inzittenden met behulp
van 3D-lasercamera's. De assistent interpreteert
contextafhankelijk of op uitdrukkelijkverzoek
van de inzittenden de natuurlijke hand-, hoofd-
en lichaamsbewegingen. Op deze manier kan de
assistent automatisch interieurfuncties van de
auto activeren en situatiegericht assisteren.
De assistent herkent interacties van bestuurder
en passagier.
De camera's 1bevinden zich in het bedienings‐
paneel dakconsole.
De assistent ondersteunt auto- en infotainment‐
functies op drie interactieniveaus:
RINTELLIGENT
De assistent herkent inzittenden automatisch
en activeert functies.
RREACTIEF
De assistent herkent de natuurlijke lichaams‐
taal van een inzittende en voert bij de situ‐
atie passende automatische functies uit.
RCONTACTLOOS
De inzittende verzoekt met een handbewe‐
ging of een handpose actief om een functie
uit te voeren.
De assistent biedt functies over de volgende
onderwerpen:
RVEILIGHEID
De assistent ondersteunt de inzittenden bij
het gebruik van de veiligheidssystemen.
RCOMFORT
De assistent vergroot het comfort, doordat
hij de interieurfuncties automatiseert en de
natuurlijke interactie met de auto onder‐
steunt.
RINFOTAINMENT
Bedieningsmogelijkheden of informatie wor‐
den geaccentueerd en/of bij het naderen
met de hand van het centraal display weerge‐
geven. De inzittenden kunnen met een hand‐
pose een favorietenfunctie uitvoeren.
MBUX multimediasysteem 315
Systeemgrenzen, displaymeldingen en aan‐
wijzingen met betrekking tot het opheffen
hiervan
De storingsmeldingen worden op het centraal
display weergegeven.
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe camera in het bedieningspaneel dakcon‐
sole kan, afhankelijkvan de bedrijfsomstan‐
digheden, opwarmen. Daardoor kan de
camera vooral na langdurig gebruik en bij
hoge buitentemperaturen worden uitgescha‐
keld.
De camera niet aanraken of afdekken, maar
wachtentot de camera is afgekoeld en weer
beschikbaar is.
De melding Interieurassistent is tijdelijk niet
beschikbaar. U wordt geïnformeerd zodra de
functie weer beschikbaar is. verschijnt.
Wanneer de camera weer beschikbaar is,
ontvangt u een bericht.
RDe camera is afgedekt of vervuild, beslagen
of bekrast.
Wachtentot de camera is afgekoeld alvorens
de camera-afdekking te reinigen.
De melding Interieurassistent is tijdelijk niet
beschikbaar. Zie handleiding verschijnt.
De camera-afdekking met een droge of voch‐
tige katoenen doek van buitenaf reinigen.
Geen microvezeldoek gebruiken. De afdek‐
king bij het reinigen niet verwijderen.
REen van de inzittenden is zeer groot. De
gedragen kleding (handschoen, hoed, doek,
kledingkleur) of voorwerpen op het lichaam,
bijvoorbeeld een horloge met een grote wij‐
zerplaat, belemmeren het camerazicht. Of
het registratiegebied van de camera is
beperkt.
De melding Interieurassistent is voor de
bestuurder slechts beperkt beschikbaar. Zie
handleiding verschijnt.
Het zicht van de camera vrijhouden.
RDe camera is buiten werking.
De melding Interieurassistent niet beschik-
baar. Werkplaats opzoeken. verschijnt.
Een Mercedes-Benz servicewerkplaats
opzoeken.
Anticiperende uitstapwaarschuwing (VEILIG‐
HEID/reactief)
Voorwaarden
RDe auto is uitgerust met de actieve dodehoe‐
kassistent met uitstapwaarschuwing.
RDe actieve dodehoekassistent is ingescha‐
keld (/pagina 265).
RDe auto is uitgerust met een actieve sfeer‐
verlichting of sfeerverlichting.
%De informatie over de systeemgrenzen van
de actieve dodehoekassistent met uitstap‐
waarschuwing in acht nemen
(/pagina 261).
De functie kan de inzittenden bij het verlaten van
de auto voor een mogelijke botsing met een
naderend voertuig of fietswaarschuwen.
316 MBUX multimediasysteem
Zodra de bestuurder of de passagier een hand
naar de portiergreep beweegt, worden afhanke‐
lijk van de uitrusting van de auto de volgende
waarschuwingengegeven:
RDe actieve sfeerverlichting of de sfeerverlich‐
ting knippert rood.
Rhet waarschuwingslampje in de buitenspiegel
knippert rood.
RAls het portier wordtgeopend, klinkt een
waarschuwingssignaal.
%De optischewaarschuwing vindt daarmee
reeds voor het openen van het portier
plaats.
%Meer informatie over de actieve dodehoe‐
kassistent met uitstapwaarschuwing
(/pagina 261) en de sfeerverlichting
(/pagina 167).
Lees- en zoeklicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RVoor het leeslicht: De handbeweging wordt
voor zowel de bestuurder als voor de passa‐
gier onder de binnenspiegel uitgevoerd.
RVoor het zoeklicht: De functie is in het don‐
ker in de auto beschikbaar.
RDe passagiersstoel is niet bezet of er zit een
kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem.
RDe handbeweging vindt plaats door de
bestuurder in het interactiegebied boven de
passagiersstoel.
Leeslicht in- en uitschakelen
Uitvoering van de bediening van het leeslicht voor
bestuurder en passagier
#De hand onder de binnenspiegel omhoog en
omlaag bewegen.
Het leeslicht wordt in- of uitgeschakeld.
Zoeklicht in- en uitschakelen
Grijpgebied voor activering van het zoeklicht
#Inschakelen: Met de hand de passagiers‐
stoel vastpakken.
Het zoeklicht wordtvoor de bestuurder auto‐
matisch ingeschakeld.
#Uitschakelen: De hand van de passagiers‐
stoel terugtrekken.
Het zoeklicht wordtweer uitgeschakeld.
MBUX multimediasysteem 317
Automatischevoorselectie van de buiten‐
spiegels (COMFORT/reactief)
Voor het instellen van de buitenspiegels werd tot
nu toe de gewenste spiegel via een voorselectie‐
toets in het bestuurdersportier geselecteerd.
Met de MBUX interieurassistent wordt de in te
stellen spiegel door de natuurlijke hoofdbewe‐
ging naar links of rechts automatisch voorgese‐
lecteerd. Wanneer de hand de toetsvoor het
instellen van de buitenspiegel aanraakt, gaat de
LED onder de toets aan de voorgeselecteerde
spiegelzijde branden.
Via de toets de positie van de actieve buitenspie‐
gel instellen.
%De voorselectie van de buitenspiegels via de
toetsen is nog steeds mogelijk. Meer infor‐
matie over het instellen van de buitenspie‐
gels (/pagina 173).
%Voor deze toepassing wordt bovendien de
bestuurderscamera gebruikt.
Favorieten met V-pose oproepen (INFOTAIN‐
MENT/contactloos)
Voorwaarden
REr is ten minste één favoriet in de favorieten‐
lijst opgeslagen.
RDe favoriet is gekoppeld aan de MBUX interi‐
eurassistent.
RHet gebied voor de herkenning van de favor‐
ieten-pose (V-pose) bevindt zich boven de
middenconsole ór het centraal display.
RDe V-pose wordteventjes aangehouden.
De V-pose vergemakkelijkt het oproepen van een
favoriet.
De voorste inzittenden kunnen een eigenfavoriet
aan de V-pose koppelen. Bijvoorbeeld een
bestemming in het navigatiesysteem, een radio‐
zender of een massageprogramma voor een
stoel.
%Wanneer nog geen favoriet is aangemaakt en
aan de MBUX interieurassistent is gekop‐
peld, ondersteunt het multimediasysteem u
hierbij.
Uitvoering van de V-pose boven het opbergvak van
de middenconsole ter hoogte van het centraal dis‐
play
#De hand boven het opbergvakvan de mid‐
denconsole ter hoogte van het centraal dis‐
play plaatsen. De handrug wijst omhoog.
Daarbij de wijs- en middelvinger strekken en
318 MBUX multimediasysteem
spreiden tot een V. De andere vingers bui‐
gen. De V-pose kort houden.
De favoriet wordt opgeroepen.
Functie van de bestuurderscamera
De bestuurderscamera bevindt zich in het
bestuurdersdisplay of in het 3D-bestuurdersdis‐
play.
De bestuurderscamera registreert de volgende
kenmerken:
Rde positie van het hoofd
Rde kijkrichting
Rhet oogknippergedrag
Rhet gezicht van de bestuurder
%De bestuurderscamera registreert beeldge‐
gevens voor toepassingen zoals de ATTEN‐
TION ASSIST en de gezichtsherkenning.
De camera zet de beeldgegevens direct in
metagegevens om. Daarbij worden geen
beeldgegevens opgeslagen. De gegevens
worden alleen in de auto zelf verwerkt en
niet vanuit de auto naar buiten verzonden.
De camera wordt altijd automatisch geacti‐
veerd als de motorwordtgestart.
De bestuurderscamera moet ór gebruik wor‐
den ingesteld voor gezichtsherkenning. Biometri‐
sche gegevens inleren (/pagina 321).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe camera is afgedekt of vervuild, beslagen
of bekrast.
RHet gezicht en/of de ogen van de bestuurder
zijn afgedekt.
RDe bestuurder draagt een bril die geen infra‐
roodlicht doorlaat.
Displaymeldingen
In de volgende situaties kunnen displaymeldin‐
genworden weergegeven:
RDe bestuurderscamera werkt niet.
De camera is defect.
De melding Bestuurderscamera buiten wer-
king Zie handleiding verschijnt.
RDe bestuurderscamera kan de positie van uw
hoofd niet registreren.
De melding Stuurwiel-/zitpositie wijzigen tot
er 6 punten aan de bovenkant van het
scherm zichtbaar zijn verschijnt.
RHet zicht van de bestuurderscamera is ver‐
minderd of beperkt.
De melding Bestuurderscamera momenteel
beperkt zicht Zie handleiding verschijnt.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het display in acht nemen
(/pagina 374).
Bestuurderscamera in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Systeem
5Intelligente assistenten
#Aan of Uit selecteren.
MBUX multimediasysteem 319
Wanneer de bestuurderscamera uitgeschakeld
is, zijn de volgende functies niet of beperkt
beschikbaar:
RHet 3D-bestuurdersdisplay
RHet MBUX augmentedreality head-up-display
(/pagina 304)
RDe secondeslaapherkenning van de ATTEN‐
TION ASSIST (/pagina 234)
RDe gezichtsherkenning
Deze functie dient als sensorinvoer voor de
authenticatie en ontgrendeling van het
gebruikersprofiel en beveiligde toepassingen
(/pagina 321).
RMultimodaliteit
Deze functie activeert de MBUX spraakassis‐
tent met behulp van de ogen, bijvoorbeeld
om een displaymelding met de stem te
bevestigen.
Informatie overgebruikers, adviezen en
favorieten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
het instellen van de bestuurdersstoel na
het oproepen van een rijdersprofiel
Door het selecteren van een gebruikerspro‐
fiel kan de bestuurdersstoel worden inge‐
steld op de bij dat gebruikersprofiel opgesla‐
gen positie. Hierdoor kunnen u of andere
inzittenden letsel oplopen.
#Er mogen zich geen personen of
lichaamsdelen in het verstelbereik van
de stoel bevinden tijdens de instelling
van de bestuurdersstoel via het multi‐
mediasysteem.
Wanneer een persoon ingeklemd dreigt te
raken, direct het instellen stoppen door:
#a) De waarschuwingsmelding op het
centrale display aan te tippen.
of
#b) Een positietoetsvan de geheugen‐
functie of een stoelinstelschakelaar in
het bestuurdersportier te bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
De bestuurdersstoel is met een grijpbescher‐
ming uitgerust.
Wanneer het bestuurdersportier geopend is,
wordt de bestuurdersstoel na het oproepen van
een rijdersprofiel niet ingesteld.
Gebruikersprofielen en gebruikersspecifieke
inhoud
Voorwaarden voor de eigenaar van de auto:
RU beschikt over een Mercedes me gebrui‐
kersaccount.
RU hebt een Mercedes me pincode.
RU bent akkoord gegaan met de gebruiksvoor‐
waarden.
Gebruikersprofielen slaan persoonlijke instellin‐
gen op. Wanneer de auto door meerdere perso‐
nen wordt gebruikt, kan een gebruiker instellin‐
gen aan zijn profiel uitvoeren zonder de instellin‐
genvan andere gebruikers te wijzigen.
320 MBUX multimediasysteem
Ukunt een gebruikersprofiel in de auto aanpas‐
sen via de configuratie-assistent of via de instel‐
lingen van uw gebruikersprofiel. Sommige instel‐
lingen, bijvoorbeeld de Mercedes me PIN en een
profielfoto, moet u in de Mercedes me App of in
de Mercedes me-Portal uitvoeren.
Gebruikersspecifieke inhouden en toepassingen
met persoonlijke gegevens zijn door verschil‐
lende veiligheidsniveaus beveiligd. Om toegang
te krijgentot beveiligde inhoud, kunnen de
Mercedes me pincode en, afhankelijkvan de uit‐
rusting van de auto, biometrische sensoren wor‐
den gebruikt.
%Het beveiligingsniveau wordtgedefinieerd
door het multimediasysteem en berekend op
basis van de combinatie van alle sensorin‐
voer. Sommige beveiligingsniveaus kunnen
niet worden uitgeschakeld.
%Wanneer een gebruikersprofiel wordtgeacti‐
veerd, kunnen bijvoorbeeld de volgende
gepersonaliseerde comfortsystemen worden
versteld of hun instellingen worden geladen:
RStoel
RSfeerlicht
RBuitenspiegels
RRolschermen
RKlimaatinstellingen
Wanneer het gebruikersprofiel tijdens het rij‐
den wordtgeactiveerd, vindt er geen verstel‐
ling van de bestuurdersstoel plaats.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kunt u
als gebruiker bijvoorbeeld de volgende instellin‐
gen opslaan:
RBestuurdersstoel-, stuurwiel- en spiegelin‐
stellingen
RKlimaatregeling
RSfeerverlichting
RRadio (inclusief zenderlijst)
RAdviezen en favorieten
Adviezen
De auto kan de gebruiksgewoonten van de
bestuurder leren. De auto biedt vervolgens
adviezen voor navigatiebestemmingen, telefoon‐
nummers en muziekvoorkeuren aan. Voorwaar‐
den daarvoor zijn de selectie van een gebruiker,
uw toestemming voor gegevensregistratie en vol‐
doende verzamelde gegevens.
Favorieten
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Er zijn in totaal 100
favorieten beschikbaar.
Gebruikers, adviezen en favorieten configu‐
reren
Voorwaarden
RVoor het gebruik van de configuratie-assis‐
tent: De auto staat stil.
Multimediasysteem:
4©5f
5Andere gebruiker kiezen
Gebruiker toevoegen
#fGebruiker toevoegen selecteren.
Er wordt een QR-code geladen.
#De weergegeven QR-code met de Mercedes
me app of een willekeurige QR-code scanner
op een mobiel apparaat scannen. Als de
Mercedes me app nog niet op het mobiele
MBUX multimediasysteem 321
apparaat is geïnstalleerd, wordt u doorverwe‐
zen naar de store van uw mobiele apparaat.
#De stappen in de app volgen.
De auto wordtgekoppeld aan uw Mercedes
me gebruikersaccount. Daarbij wordt auto‐
matisch uw gebruikersprofiel in de auto aan‐
gemaakt.
Als alleen uw gebruikersprofiel beschikbaar
is, wordt dit automatisch geladen.
Als er meer dan één gebruikersprofiel
beschikbaar is, wordt u doorverwezen naar
de gebruikersselectie.
Als de auto stilstaat, start de configuratie-
assistent automatisch na de gebruikersselec‐
tie.
Gebruikersopties selecteren
#Instellingen selecteren.
#Adviezen configureren: Instellingen Advie-
zen selecteren.
#Adviezen selecteren.
#De opties in- of uitschakelen.
Wanneer een optie is ingeschakeld en vol‐
doende gegevens zijn verzameld, worden
adviezen aangeboden op basis van uw
gebruikersgedrag.
#Intelligente multimodaliteit: Multimodali-
teit selecteren.
Wanneer de optie ingeschakeld is, kan in
bepaalde situaties de MBUX spraakassistent
worden geactiveerd.
#Leerfunctie gedurende 24 h uitschake‐
len: Intelligent leren 24 uur deactiveren
inschakelen.
#Alle adviezen wissen: Advieshistorie terug-
zetten selecteren.
#Ja (Ja) selecteren.
Gebruikersspecifieke inhouden en toepassin‐
gen beveiligen
Wanneer u een nieuwe gebruiker toevoegt, is de
toegangsbeveiliging voor het gebruikersprofiel
reeds geactiveerd. Voor de toegang zijn de
Mercedes me PIN en afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto biometrische sensoren beschik‐
baar. Biometrische sensoren moeten in de auto
worden ingeleerd. Bij de authentificatie wordt
dan rekening gehouden met alle ingeleerde en
beschikbare sensoren.
De volgende gebruikersspecifieke inhoud en toe‐
passingen worden bijvoorbeeld beveiligd:
RGebruikersselectie en instellingen van het
gebruikersprofiel
Rhet inleren van biometrische sensoren
RAdviezen
De gegevens en het bepalen van de meest
waarschijnlijke navigatiebestemmingen,
mediabronnen, radiozenders, contacten en
berichten zijn beveiligd.
RENERGIZING COACH
De opgeslagen gezondheidsgegevens en de
verwerking hiervan zijn beveiligd.
RMercedes me connect Store
Het verkrijgen van services is beveiligd.
#Beveiliging van inhoud uit- of inschakelen.
#Toegangsbeveiliging uit- of inschakelen.
%Als de toegangsbeveiliging is uitgeschakeld,
is het vanaf elke zitplaats mogelijk om uw
gebruikersprofiel te benaderen en wijzigin‐
gen aan te brengen.
322 MBUX multimediasysteem
%De toegangsbeveiliging wordt afhankelijkvan
de auto in- of uitgeschakeld.
Biometrische gegevens inleren, bewerken en
wissen
De biometrische gegevensmodellen worden in
de sensoren in de auto opgeslagen. Wanneer
een herkenning is ingeleerd, dient deze sensor
als bijdrage aan de authenticatie op het multime‐
diasysteem.
#Biometrische gegevens selecteren.
#Vingerafdrukherkenning,Gezichtsherkenning
of Stemherkenning selecteren.
%Authenticeer uzelf indien nodig op het multi‐
mediasysteem.
#Instellen selecteren.
#Vingerafdruk: De vinger meerdere keren op
de vingerafdruksensor onder de touchscreen
plaatsen en weer verwijderen.
De vinger wordtgescand. Indien het scannen
gelukt is, verschijnt een melding op het cen‐
traal display. U kunt uw gebruikersprofiel en
beveiligde toepassingen met een vingeraf‐
druk deblokkeren.
#Gezichtsherkenning: Het bestuurderspor‐
tier sluiten of de veiligheidsgordel van de
bestuurdersstoel vastmaken.
#Gedurende circa vijf seconden op het
bestuurdersdisplay kijken.
Uw gezicht wordtgescand. Een melding op
het bestuurdersdisplay geeft aan of de
gezichtsherkenning is geslaagd. U kunt uw
gebruikersprofiel en beveiligde toepassingen
met een gezichtsscan deblokkeren.
#Stemherkenning: De op het centraal display
weergegeven zin inspreken en de aanwijzin‐
genvan de spraakassistent volgen.
Indien de stemherkenning gelukt is, ver‐
schijnt een melding op het centraal display.
Ukunt uw gebruikersprofiel en beveiligde
toepassingen per spraakinvoer deblokkeren.
%Tijdens de stemherkenning achtergrond- en
storende geluiden vermijden.
#Biometrische gegevens wissen: Wissen
selecteren.
#Ja (Ja) selecteren.
Gebruiker selecteren
%Wanneer u een bestuurdersprofiel oproept,
kunnen de bestuurdersstoel en het stuurwiel
worden ingesteld.
Het instellen kan als volgt worden afgebro‐
ken:
RDe melding Hier aantippen om te annule-
ren. in het centraal display aantippen.
REen van de stoelbedieningstoetsen in het
bestuurdersportier indrukken.
#Andere gebruiker kiezen selecteren.
#Een gebruiker selecteren.
#Als daarnaar wordtgevraagd, dient u zich te
identificeren met de Mercedes me PIN of een
ingeleerde biometrische functie.
Het gebruikersprofiel wordtgeladen en geac‐
tiveerd.
%Wanneer u Doorgaan zonder gebruikersse-
lectie selecteert,worden geen specifieke
instellingen van het gebruikersprofiel gela‐
den.
MBUX multimediasysteem 323
Favorieten uit categorieën toevoegen
#©selecteren.
#ßselecteren.
#rselecteren.
#WNieuwe favoriet aanmaken selecteren.
#De categorie selecteren.
#Een favoriet selecteren.
Favoriet met V-pose van de MBUX interieu‐
rassistent koppelen
#©selecteren.
#ßselecteren.
#rselecteren.
#Bestuurder of Voorpassagier selecteren.
#De categorie selecteren.
#Een favoriet selecteren.
Systeeminstellingen
Overzicht menu Systeeminstellingen
In het menu Systeeminstellingen kunt u instellin‐
genvan de volgende menu's en bedieningsele‐
menten uitvoeren:
RDisplay
-Helderheid van het display
RBedieningselementen
-Toetsenbordtaal en handschriftherken‐
ning
-Gevoeligheid van de touchpad
-Gevoeligheid van de Touch-Controls
-Haptische bediening voor het touch‐
screen
RMBUX spraakassistent
RMBUX interieurassistent
RGeluid
-Entertainment
-Navigatie en verkeersinformatie
-Telefoon
-Spraakversterking in het interieur
RVerbinding
-Wifi, Bluetooth, NFC
RKinderslot MBUX tablet achterin
RTijd en datum
RTaal
REenheden voor afstand
RSoftware-update
RSystem Reset
Overzicht software-updates
Voor de integriteit van de gegevens van uw mul‐
timediasysteem kunnen belangrijke software-
updates noodzakelijk zijn. Deze moetenworden
geïnstalleerd, omdat anders de veiligheid van uw
multimediasysteem niet meer kanworden
gewaarborgd.
Wanneer een software-update beschikbaar is,
geeft het multimediasysteem een overeenkom‐
stige aanwijzing.
Wanneer de optie Automatische online-update is
ingeschakeld, worden software-updates automa‐
324 MBUX multimediasysteem
tisch gedownload. Wanneer de optie gedeacti‐
veerd is, wordt u eenmalig van nieuwe software-
updates op de hoogte gebracht. De software-
updates kunnen gedurende een beperkte
periode worden gedownload.
Software-updates uitvoeren
RUkunt online-software-updates via de com‐
municatiemodule starten.
RUkunt software-updates via een wifi-hotspot
starten.
RUkunt kaartupdates vanaf een extern
medium starten.
%Voor software-updates via de communicatie‐
module moet de auto met het internet zijn
verbonden en aan een Mercedes me gebrui‐
kersaccount zijn gekoppeld.
%Voor software-updates via wifi moet de auto
met een externe wifi-hotspot zijn verbonden.
Een software-update bestaat uit drie stappen
RDownloaden of kopiëren van de voor de
installatie benodigde gegevens
RInstallatie van de gedownloade software-
update
RActivering van de gedownloade software-
update
%Eventueel moet na een software-update het
MBUX multimediasysteem opnieuw worden
gestart.
%Het multimediasysteem kan tijdens het
downloaden van een aantal software-upda‐
tes niet meer worden bediend en de voer‐
tuigfuncties kunnen beperkt zijn.
%Voor sommige software-updates moet de
auto op een veilige plek stilstaan om de
installatie te kunnen afsluiten. Deze mogen
alleen bij een veilig geparkeerde auto en uit‐
geschakeld contact worden uitgevoerd.
%Voor software-updates waarbij de auto veilig
moet stilstaan: Bij het bereiken van de laat‐
ste installatiestapverschijnt na het uitscha‐
kelen van het contact een melding op het
centraal display.Volg de stapsgewijze aan‐
wijzingen op het centraal display om de
installatie af te sluiten.
Beschikbaarheid van het bestuurdersdisplay
en het centraal display
Tijdens de installatie van de software-update
kunnen de auto, het centraal display en het
bestuurdersdisplay niet worden gebruikt. Wan‐
neer een installatie bezig is kunt u de volgende
displaymeldingen ontvangen:
%De displaymelding verschijnt niet bij elke
installatie van een software-update.
In sporadische gevallen kan tijdens de installatie
een fout optreden. Er wordt automatisch gepro‐
beerd om de vorige versie weer te herstellen.
Wanneer het herstellen van de vorige versie niet
mogelijk is, verschijnen de bovenweergegeven
MBUX multimediasysteem 325
displaymeldingen iedere keer dat de motor
wordtgestart.
Uitvallen van het centraal display
Wanneer het centraal display is uitgevallen of
wanneer de hierbovenweergegeven displaymel‐
ding permanent verschijnt, zijn sommige syste‐
men, zoals de achteruitrijcamera, de PARKTRO‐
NIC of de klimaatregeling, niet meer beschik‐
baar. Voorzichtig verder rijden en direct een
gekwalificeerde werkplaats opzoeken.
Uitvallen van het bestuurdersdisplay
Wanneer het bestuurdersdisplay is uitgevallen of
als een storing aanwezig is, kunt u bijvoorbeeld
functiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen of de snelheidsmeter niet
aflezen. De bedrijfsveiligheid van de auto kan
beperkt zijn. Voorzichtig verder rijden en de auto
direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren (/pagina 513).
Meer informatie over software-updates is ver‐
krijgbaar onder https://me.secure.mercedes-
benz.com.
Wifi-hotspot instellen
Voorwaarden
RWifi is ingeschakeld op het multimediasys‐
teem en op de te verbinden communicatieap‐
paratuur.
RDe te verbinden communicatieapparatuur
ondersteunt ten minste een van de beschre‐
venverbindingssoorten.
De weergegevenverbindingssoorten zijn
afhankelijkvan het te verbinden apparaat. De
functie moet door het multimediasysteem en
door het te verbinden apparaat worden
ondersteund. Het type verbindingsopbouw
moet op het multimediasysteem en op het te
verbinden apparaat worden geselecteerd.
%Eventueel moeten eerst individuele functies
op de te verbinden communicatieapparatuur
worden geactiveerd. Meer informatie vindt u
in de handleiding van de fabrikant.
%Het gebruik van het datatarief van de auto
door externe apparaten is niet in alle landen
mogelijk.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Systeem
5Internet en Bluetooth
#Wi-Fi selecteren.
De schuif staat rechts: Wifi is ingeschakeld.
Als wifi is ingeschakeld, kunt u het multimedia‐
systeem met externe hotspots verbinden of als
hotspot voor externe apparaten beschikbaar
stellen.
Als wifi is uitgeschakeld, is het niet mogelijk om
een verbinding via hotspots tot stand te bren‐
gen.
Als wifi is uitgeschakeld, kan er geen verbinding
met de MBUX tablet achterin worden gemaakt.
%De beschikbaarheid van de functies verschilt
per land.
%Voor de gegevensverbinding via het multime‐
diasysteem wordt de databundel van de auto
gebruikt. De databundel kantegen betaling
via de Mercedes me-Portal worden aange‐
schaft.
326 MBUX multimediasysteem
Voor de gegevensverbinding via externe
communicatieapparatuur wordt het data-
abonnement van het mobiele communicatie-
apparaat gebruikt.
Multimediasysteem als wifi-hotspot gebrui‐
ken
#MBUX-hotspot selecteren.
#Een van de volgende verbindingsmogelijkhe‐
den selecteren.
Via QR-code verbinden
Voorwaarde: Een app voor het scannen van de
QR-code is geïnstalleerd op het te verbinden
apparaat.
Alternatief: Het te verbinden apparaat beschikt
over een geïntegreerde scanner voor QR-codes
(zie de handleiding van de fabrikant).
#De weergegeven QR-code scannen.
De wifi-verbinding wordt tot stand gebracht.
Via NFC verbinden
#NFC in het te verbinden apparaat activeren.
#Het te verbinden apparaat bij de NFC-inter‐
face houden, zodra het NFC-symbool in de
statusregelverschijnt.
#De aanwijzingen op het apparaat volgen.
De wifi-verbinding wordt tot stand gebracht.
Via beveiligingssleutel verbinden
#Op het te verbinden apparaat de auto selec‐
teren. Deze wordtweergegeven met de net‐
werknaam MBUX XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het centraal dis‐
play wordtweergegeven, op het te verbinden
apparaat invoeren.
#De invoer bevestigen.
Nieuwe beveiligingssleutel genereren
#In het menu MBUX-hotspot de beveiligings‐
sleutel selecteren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Een nieuwe beveiligingssleutel wordtgegene‐
reerd.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
%Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel
wordtgegenereerd,worden alle bestaande
wifi-verbindingen verbroken. Als opnieuw
wifi-verbindingen worden gemaakt, moet de
nieuwe beveiligingssleutel worden ingevoerd.
Mobiel communicatie-apparaat als wifi-hot‐
spot gebruiken (tethering)
Voor de internetverbinding van het multimedia‐
systeem wordtgebruikgemaakt van een externe
wifi-hotspot. Voor de gegevensverbinding wordt
het data-abonnement van het mobiele communi‐
catie-apparaat via Act. data-abonnement
gebruikt.
%Deze functie is landafhankelijk.
#In het menu Internet en Bluetooth de optie
Instellen selecteren.
#Verbinden met het internet selecteren.
#Een van de volgende verbindingsmogelijkhe‐
den selecteren.
Internetverbinding via wifi instellen
%De functie wifi op de mobiele telefoon moet
geactiveerd zijn, en toegang tot internet via
wifi moet goedgekeurd zijn (zie de handlei‐
ding van de fabrikant).
#Internettoegang zoeken selecteren.
#Het netwerk selecteren.
#Bij het wifi-netwerk aanmelden.
of
MBUX multimediasysteem 327
#De mobiele telefoon met het wifi-symbool
öin de internet-apparatenmanager selec‐
teren.
Internetverbinding via Bluetooth®instellen
%De mobiele telefoon moet het Bluetooth®
profiel PAN (Personal AreaNetwork) onder‐
steunen.
#Internettoegang zoeken selecteren.
In de weergegeven lijst worden alle mobiele
telefoons getoond die reeds bij het multime‐
diasysteem bekend zijn. Nieuwe apparaten
kunnen via de telefoon-applicatie worden
ingesteld.
#De mobiele telefoon via Bluetooth®verbin‐
den.
of
#De mobiele telefoon met het Bluetooth®-sym‐
bool \in de internet-apparatenmanager
selecteren.
Navigatie en verkeer
Aanwijzingen met betrekking tot navigatie
Routebegeleiding met augmented reality
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door afleiding, verkeerde
weergave of verkeerde interpretatie van
de weergave
Niet uitsluitend op het camerabeeld van de
Augmented-Reality-weergave vertrouwen.
#Voortdurend de werkelijke verkeerssi‐
tuatie in de gaten houden.
#Niet langdurig naar het camerabeeld kij‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door onjuiste plaatsing van
de extra informatie
De extra informatie van de Augmented-Rea‐
lity-weergavekan de waarneming van de
werkelijke rijsituatie niet vervangen.
#De daadwerkelijke rijsituatie bij alle rijs‐
ituaties altijd in het blikveld houden.
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
#Als alternatief de MBUX spraakassistent
inschakelen (/pagina 313).
#Naar de navigatie omschakelen.
De kaart verschijnt.
328 MBUX multimediasysteem
Overzicht navigatie
Digitale kaart
1Navigatievenster
Routebegeleiding actief: Weergave van bij‐
voorbeeld bestemmingsinformatie, routelijst,
rijstrookadviezen
2Statusregel, Control Center oproepen
3Parkeergelegenheid in de omgeving zoeken
4Kaartoriëntatie selecteren
5Actuele positie van de auto (voertuigsymbool
of pijl)
6Menu Navigatie
Menu Navigatie
1Speciale bestemming of adres invoeren en
verdere bestemmingsinvoeren
2Routebegeleiding afbreken (indien routebe‐
geleiding actief)
3Gesproken rij-aanwijzingen herhalen en
gesproken rij-aanwijzingen in- of uitschake
len
4Menu's Route en Verkeer oproepen
Routeoverzicht weergeven, tussenbestem‐
mingen invoeren, alternatieve route selecte‐
ren
Verkeershinder en gebiedsmeldingen
weergeven
5Instellingen voor Weergave,Meldingen &
Attentiegeluid. en Route uitvoeren
%Als het menu Navigatie niet wordtweergege‐
ven, de digitale kaart aantippen.
%De opties zijn niet in alle landen beschikbaar.
Bestemming invoeren
Voorwaarden
RVoor het online-zoeken: Er is een internet‐
verbinding aanwezig.
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal aangemaakt.
RDe auto is aan het gebruikersaccount gekop‐
peld en u hebt de gebruiksvoorwaarden
geaccepteerd.
MBUX multimediasysteem 329
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
RDe dienst is beschikbaar en is geactiveerd.
Multimediasysteem:
4©5Navigatie 5ªWaarheen?
Speciale bestemming, of contact invoeren
(voorbeeld)
1Invoerregel met actuele invoer
2Zoekresultaat
3Bestemmingsinvoer selecteren, met dubbele
pijl verdere bestemmingsinvoeren weerge‐
ven
4Invoer wissen
5Zoekresultaat overbrengen naar invoerregel
en zoeken voortzetten
6Laatst ingevoerde teken wissen
7Toetsenbord verbergen
8Omschakelen op handschriftherkenning
9MBUX spraakassistent starten
ASchrijftaal instellen
BNaar cijfers en speciale tekens omschakelen
CNaar hoofdletters of kleine letters omscha‐
kelen
#De bestemming in 1invoeren. Het invoeren
kan in willekeurige volgorde worden uitge‐
voerd.
De zoekresultaten worden in een lijst weer‐
gegeven.
330 MBUX multimediasysteem
%Online zoekresultaten voor speciale bestem‐
mingen kunnen aanvullende informatie
bevatten, bijvoorbeeld openingstijden en
prijzen. De informatie wordtgeleverd door
een online kaartdienst.
De online-functie is niet in alle landen
beschikbaar.
%Ukunt een bestemming als driewoorden‐
adres van what3words invoeren.
De optie is niet in alle landen beschikbaar.
#Het toetsenbord met averbergen.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De route wordt berekend.
%De aanwijzingen met betrekking tot het
MBUX multimediasysteem (/pagina 310) in
acht nemen.
Route berekenen en instellingen voor de rou‐
tebegeleiding gebruiken
1Bestemming als favoriet opslaan
2Parkeerplek dicht bij bestemming selecteren
3Route berekenen en routebegeleiding star‐
ten
4Routeoverzicht oproepen
5Speciale bestemming dicht bij bestemming
selecteren
#Detailweergave met bestemmingsadres
oproepen: De lip boven het symbool ¥
omhoog slepen.
Afhankelijkvan de geselecteerde bestem‐
ming en de beschikbaarheid wordt online-
inhoud, zoals beoordelingen, prijzen en
weersinformatie, weergegeven.
#Bestemming delen: ÇDelen selecteren.
Met deze optie kan de weergegeven QR-code
worden gescand.
Tussenbestemming aan de aanwezige route
toevoegen of nieuwe routebegeleiding star‐
ten
#¦Toevoegen selecteren.
De geselecteerde bestemming wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
of
MBUX multimediasysteem 331
#¥Nwe. routeb. st. selecteren.
De geselecteerde bestemming wordt inge‐
steld als nieuwe bestemming. De routebege‐
leiding begint.
Routetype selecteren
#In het menu Navigatie Zselecteren
(/pagina 329).
#Route selecteren.
Deze route wordt berekend als snelle route
met een kortereistijd. Wanneer een aan‐
hangwagen aan de auto is gekoppeld, kan de
aanhangwagenmodus worden gebruikt. U
kunt online-routes selecteren, indien
beschikbaar. Met Dynamische routebegelei-
ding rwordtverkeersinformatie in de
routeberekening opgenomen.
%Aanhangwagenmodus en online routes zijn
niet in alle landen en voor alle auto's
beschikbaar.
Alternatieve routes berekenen
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Weergave selecteren.
#Routeoverzicht na start inschakelen.
Voor elke route worden alternatieve routes
berekend.
Alternatieve routes selecteren
%Wanneer Routeoverzicht na start is inge‐
schakeld en een route wordt berekend, is de
functie beschikbaar.
#In het menu Navigatie ¡selecteren.
#Alternatieve routes selecteren.
#Wanneer de alternatieve routes zijn bere‐
kend, de route in het navigatievenster door
vegen naar rechts of links weergeven.
#Start selecteren.
Woon-werk route activeren
%Een gebruikersprofiel is aangemaakt en
Bestemmingsadviezen toestaan in de gebrui‐
kersopties is ingeschakeld (/pagina 321).
De routebegeleiding is niet actief.
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Route selecteren.
#Woon-werk route activeren inschakelen.
De navigatie herkent automatisch, dat de
auto zich op een woon-werk route bevindt.
Voor de dagelijkse woon-werk route worden
ook tijdens het rijden zonder actieve routebe‐
geleiding verkeersincidenten op de route
gemeld.
#Woon-werk route selecteren of wissen:
Start of ¨selecteren.
Routegedeeltes vermijden of gebruiken, bij‐
voorbeeld autosnelwegen of veerboten
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Route selecteren.
#Vermijd-opties selecteren.
#De vermijd-opties in- of uitschakelen.
Routebegeleiding met augmented reality
activeren
#In de kaart ¨aantikken.
Het controlelampje brandt blauw.
Vóór een afslagmanoeuvre wordt op het cen‐
traal display het videobeeld van de augmen‐
332 MBUX multimediasysteem
tedreality camera afgebeeld. In het video‐
beeld is extra informatie aanwezig.
#Terug naar de navigatiekaart: Opnieuw
¨aantippen.
Het controlelampje is gedoofd.
Objectinformatie voor de routebegeleiding
met augmented reality weergeven
De routebegeleiding met augmented reality is
geactiveerd.
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Weergave selecteren.
#Augmented reality video selecteren.
#Straatnamen en Huisnummers inschakelen.
Tijdens de routebegeleiding worden de inge‐
schakelde opties als extra informatie in het
camerabeeld weergegeven.
Kaartfuncties gebruiken
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
Schaal vergroten
#Wanneer de kaart wordtweergegeven, met
een vinger tweemaal kort na elkaar het cen‐
trale display aantippen.
Schaal verkleinen
#Wanneer de kaart wordtweergegeven, met
twee vingers het centrale display aantippen.
Kaart verschuiven
#Wanneer de kaart wordtweergegeven, met
één vinger in een willekeurige richting over
het centrale display vegen.
#Kaart op actuele positie van de auto
terugzetten: \Centreren selecteren.
Kaartoriëntatie selecteren
#In de kaart het kompassymbool Äher‐
haald aantippen.
De kaartoriëntatie wisselt in deze volgorde:
RDe kaart is in 3D en in de rijrichting
gericht.
RDe kaart is in 2D en in de rijrichting
gericht.
RDe kaart is in 2D en naar het noorden
gericht.
RDe kaart geeft de volledige route weer.
Van services en services gebruikmaken
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig.
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal aangemaakt.
RDe auto is aan het gebruikersaccount gekop‐
peld en u hebt de gebruiksvoorwaarden voor
de dienst geaccepteerd.
MBUX multimediasysteem 333
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
RDe dienst is beschikbaar en is vrijgeschakeld.
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
Verkeersinformatie weergeven
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Weergave selecteren.
#Kaartsymbolen selecteren.
#Verkeersincidenten en Vrije verkeersstroom
inschakelen.
Er worden verkeersincidenten op de route
weergegeven, bijvoorbeeld wegwerkzaamhe‐
den, gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist) en
waarschuwingsmeldingen.
De verkeersvertraging wordtvoor de actuele
route weergegeven. De kleinste waarde voor
het weergevenvan de verkeersvertraging is
één minuut.
Gevarenmeldingen weergeven
Wanneer gevarenmeldingen beschikbaar zijn,
kunnen deze als symbolen op de kaart worden
weergegeven. De weergave is afhankelijk van de
instellingen van de optie Verkeersincidenten.
#De optie via Zinstellen .
Wanneer de optie ingeschakeld is, worden
alle symbolen weergegeven.
Wanneer de optie uitgeschakeld is, worden
symbolen alleen bij waarschuwing voor een
gevaar weergegeven.
De volgende gevarenkunnen op de kaart worden
weergegeven:
ROngevallen en pechgevallen
RMist en gladheid
RHandmatig gemelde gevaren
RVoertuig met ingeschakeld noodknipperlicht
RRijdende afzettingen bij wegwerkzaamheden
Online kaartinhoud weergeven
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Weergave selecteren.
#Kaartsymbolen selecteren.
#Een online-dienst inschakelen, bijvoorbeeld
Weer.
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin‐
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera‐
tuur of bewolking.
De informatie van de services, bijvoorbeeld
weersymbolen of brandstofprijzen, wordt niet
in alle schalen van de kaart weergegeven.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïn‐
tegreerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
334 MBUX multimediasysteem
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het bedienen van mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Mobiele communicatieapparatuur leidt de
bestuurder af van de verkeerssituatie. Boven‐
dien kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
#Als bestuurder mobiele communicatie‐
apparatuur alleen bedienen wanneer de
auto stilstaat.
#Als inzittende mobiele communicatieap‐
paratuur alleen in het daarvoor
bedoelde gebied gebruiken, bijvoor‐
beeld achterin.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door ongeschikt opbergen vanvoorwer‐
pen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten‐
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet
uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De verdere aanwijzingen met betrekking tot het
correct opbergenvan mobiele communicatieap‐
paratuur in acht nemen:
RBeladen van de auto (/pagina 138)
Bluetooth®verbinding:
De menuweergave en de beschikbare functies in
het telefoonmenu zijn ten dele afhankelijkvan
het Bluetooth®profiel van de verbonden mobiele
telefoon. Wanneer de mobiele telefoon alle vol‐
gende Bluetooth®profielen ondersteunt, dan is
de volledige dienstenomvang beschikbaar:
RPBAP (Phone Book Access Profile)
-De contacten van de mobiele telefoon
worden automatisch via het multimedia‐
systeem weergegeven.
RMAP (Message Access Profile)
-De berichtenfuncties van de mobiele tele‐
foon kunnen via het multimediasysteem
worden gebruikt.
MBUX multimediasysteem 335
RHFP (Hands-Free Profile)
-Draadloze telefonie is beschikbaar op het
multimediasysteem.
RSAP (SIM Access Profile)
-De autotelefoon heeft toegang tot de sim‐
kaartgegevens en maakt via de buitenan‐
tenne contact met het mobiele-telefoon‐
net.
De Bluetooth®audiofunctionaliteit kan onafhan‐
kelijk hiervan met een willekeurige mobiele tele‐
foon worden gebruikt.
Zie voor meer informatie over de functie-omvang
van de te verbinden mobiele apparatuur de
handleiding van de fabrikant.
Netwerkverbinding:
In de volgende kunnen gesprekken tijdens het
rijden worden onderbroken:
RU wisselt naar een zend-/ontvangststation
waarin geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met
de tweede simkaart tegelijkertijd in het net‐
werk aangemeld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de
provider van het mobiele netwerk de gespreks‐
partner HD Voice®ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijkvan
de kwaliteit van de verbinding.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of onder:
https://www.mercedes-benz.com/connect
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon(s)
2Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon(s) (tweede
telefoonfunctie)
3Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet
336 MBUX multimediasysteem
4Batterijstatus van de verbonden mobiele
telefoon
5Opties
6Berichten
7Mijn apparaten oproepen
8Cijferblok
9Contact zoeken starten
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende
telefoonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden.
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(tweede telefoonfunctie).
-Met beide mobiele telefoons kunt u alle
functies van het multimediasysteem
gebruiken.
REen mobiele telefoon is als autotelefoon ver‐
bonden.
Mobiele telefoon aanmelden
Voorwaarden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is inge‐
schakeld (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RBluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld.
Multimediasysteem:
4©5Telefoon 5Z
5Apparaten 5Mijn apparaten
Mobiele telefoon zoeken
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
Mobiele telefoon aanmelden
#Een mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Wanneer de beide codes overeenkomen, de
code op de mobiele telefoon bevestigen.
Functies in het menu Telefonie
In het menu Telefonie zijn onder andere de vol‐
gende functies beschikbaar:
RGesprek voeren, bijvoorbeeld:
-RGesprek aannemen
-kGespr. beëind.
-Op oproep antwoorden met bericht
-iConferentie
-Wisselgesprek aannemen of weigeren
RContacten beheren, bijvoorbeeld:
-Contacten van de mobiele telefoon down‐
loaden
-Naamformaat van de contacten wijzigen
-Favorieten wissen
RBerichten ontvangen en verzenden, bijvoor‐
beeld:
-Voorleesfunctie gebruiken
-Nieuw bericht dicteren
MBUX multimediasysteem 337
Mercedes me & apps
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
%Mercedes me connect of afzonderlijke
Mercedes me connect services zijn niet in
elk land beschikbaar. Bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats informeren of deze
functies in uw land beschikbaar zijn.
Mercedes me connect bestaat uit een veelvoud
aan services.
Via het multimediasysteem en het bedieningspa‐
neel dakconsole kunt u bijvoorbeeld de volgende
services gebruiken:
ROngeval- en pechmanagement (me-toets of
de van de situatie afhankelijke melding in het
multimediasysteem)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (auto‐
matische noodoproep en SOS-toets)
Het Mercedes me connect Ongeval- en pechma‐
nagement en de Mercedes-Benz alarmcentrale
zijn 24 uur per dag voor u beschikbaar.
De me-toets en de SOS-toetskunt u vinden in de
bedieningspaneel dakconsole van de auto
(/pagina 339).
De Mercedes-Benz klantenservice kan ook via
het multimediasysteem worden gebeld
(/pagina 340).
Houd er alstublieft rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is.
In noodgevallen eerst het bekende landelijke
alarmnummer bellen. In gevalvan nood kunt u
ook het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/pagina 349) gebruiken.
De gebruiksvoorwaarden en de privacyverklarin‐
genvoor de Mercedes me connect services in
acht nemen. Deze vindt u in uw Mercedes me
gebruikersaccount.
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service-omvang en de bediening:
https://moba.i.daimler.com/markets/ece-row/
baix/cars/connectme/de_DE/#emotions/
Startseite.html
Informatie over het Mercedes me connect
ongeval- en pechmanagement
Het ongeval- en pechmanagement kan onder
andere de volgende functies omvatten:
RAanvulling op het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem (/pagina 349)
Indien nodig stuurt de contactpersoon van
de Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep
door aan het Mercedes me connect ongeval-
en pechmanagement. Het doorsturen van de
oproep is echter niet in alle landen mogelijk.
RPechhulp door een technisch specialist ter
plaatse en/of slepen van de auto naar de
dichtstbijzijnde Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
RAanvulling op noodhulp na automatische
ongeval- of pechherkenning (/pagina 341)
Bij pech of een ongeval worden aanvullende
voertuiggegevens verzonden, die een opti‐
male ondersteuning mogelijk maken van de
Mercedes-Benz klantenservice en van de ser‐
338 MBUX multimediasysteem
vicewerkplaats of de pechhulp die de
opdracht krijgt assistentie te verlenen.
RAanvulling op de dienst Mercedes me con‐
nect Telediagnose
Met de functie Telediagnose worden
bepaalde meldingen over slijtage of uitvallen,
voor zover deze eenduidig kunnen worden
geïnterpreteerd en beschikbaar zijn door de
bewaking vanvoor diagnose geschikte onder‐
delen, door de provider geregistreerd.
Als uw auto een pechgeval of een dreigend
pechgeval herkent, kunt u via het multimedia‐
systeem worden gevraagd contact op te
nemen met de Mercedes-Benz klantenser‐
vice voor verdere assistentie. Dit verzoek in
het multimediasysteem verschijnt alleen als
de auto stilstaat.
%Deze services zijn onderhevig aan techni‐
sche beperkingen zoals de dekking en de
kwaliteit van mobiele telefoonnetwerken en
de mate waarin de verwerkende systemen
de gegevens kunnen interpreteren. Onder
omstandigheden kunnen de aanwijzingen in
het multimediasysteem daardoor vertraagd
of geheel niet worden weergegeven.
Meer informatie over Mercedes me connect ser‐
vices vindt u in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Verstuurde gegevens bij de Mercedes me
connect oproepdiensten
De bij de Mercedes me connect oproep ver‐
stuurde gegevens zijn afhankelijkvan:
Rde reden voor activering van de oproep
Rde in het spraakdialoogsysteem geselec‐
teerde service
Ren de geactiveerde Mercedes me connect
diensten
Welke gegevens bij de dienstenworden verzon‐
den, kunt u in de actueel geldige Mercedes me
connect gebruiksvoorwaarden en de privacyver‐
klaringen van Mercedes me connect vinden.
Deze vindt u in uw Mercedes me gebruikersac‐
count.
Mercedes me oproepen
Gesprekken via het bedieningspaneel dak‐
console voeren
%Mercedes me gesprekken zijn niet in elk land
mogelijk. Bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats informeren of deze functies in uw
land beschikbaar zijn.
MBUX multimediasysteem 339
1me-toets voor service- of informatieoproep
2Afdekking van de SOS-toets
3SOS-toets (noodoproepsysteem)
Mercedes me oproep activeren
#De me-toets 1indrukken.
Noodoproep activeren
#De afdekking van de SOS-toets 2kort
indrukken om deze te openen.
#De SOS-toets3ten minste één seconde
lang indrukken.
Wanneer een Mercedes me oproep actief is, kan
toch een noodoproep worden geactiveerd. Deze
heeft voorrang boven alle andere actieve oproe‐
pen.
Informatie over de Mercedes me-oproep via
de me-toets
Er heeft een oproep via de me-toets naar de
Mercedes-Benz klantenservice via het bedie‐
ningspaneel dakconsole of het multimediasys‐
teem plaatsgevonden (/pagina 339).
Het spraakdialoogsysteem brengt u bij de
gewenste service:
ROngeval- en pechmanagement
RMercedes-Benz klantenservice voor alge‐
mene informatie rondom de auto
U ontvangt onder andere over de volgende
onderwerpen informatie:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk‐
plaats
RAndere producten en services van Mercedes-
Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/pagina 342).
Mercedes-Benz klantenservice via multime‐
diasysteem bellen
Voorwaarden
REr is toegang tot een gsm-netwerk beschik‐
baar.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
340 MBUX multimediasysteem
Multimediasysteem:
4©5Telefoon 5©
#Mercedes me connect bellen.
Met uw toestemming verzendt het multime‐
diasysteem de benodigde voertuiggegevens.
De gegevensoverdrachtwordt op het cen‐
trale display weergegeven.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon van
de Mercedes-Benz klantenservice.
Mercedes-Benz klantenservice bellen na
automatische ongeval- of pechherkenning
Voorwaarden
RDe auto heeft een ongevals- of pechsituatie
herkend.
RDe auto staat stil.
RHet noodknipperlicht is ingeschakeld.
%Deze functie is niet in alle landen verkrijg‐
baar.
De auto kan onder beperkte voorwaarden onge‐
vals- of pechsituaties herkennen.
Bij herkende ongevallen of pech toont de nood‐
hulp veiligheidsaanwijzingen op het display van
het multimediasysteem.
Na het verlaten van de weergave van de nood‐
hulp in het multimediasysteem verschijnt de
vraag, of u ondersteuning wilt van de Mercedes-
Benz klantenservice.
#Bellen selecteren.
RDe voertuiggegevens worden na uw toe‐
stemming, of wanneer de dienst "Onge‐
val- en Pechmanagement" in Mercedes
me connect is geactiveerd, automatisch
overgedragen (/pagina 338).
RDe Mercedes-Benz klantenservice neemt
uw oproep aan en organiseert de pech-
en ongevalshulp.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
%Afhankelijk van de ernst van het ongeval kan
de noodoproep automatisch plaatsvinden.
Deze heeft voorrang boven alle andere
actieve oproepen.
%Als aanvulling kan bij een actieve Mercedes
me connect dienst "Telediagnose" bij een
pechgeval op een later tijdstip een soortge‐
lijke vraag verschijnen. Wanneer u al in con‐
tact staat met de Mercedes-Benz klantenser‐
vice, of wanneer u al hulp hebt gekregen,
kan deze vraag worden genegeerd of worden
geweigerd.
%Wanneer u de vraag voor ondersteuning door
de Mercedes-Benz klantenservice beant‐
woordt met Later bellen,verdwijnt de mel‐
ding en verschijnt deze op een later tijdstip
opnieuw.
De vraag die wordtgeactiveerd door de
Mercedes me connect dienst "Telediagnose",
kanworden bevestigd of worden geweigerd.
Na de weigering wordt deze niet meer weer‐
gegeven.
Onderhoudstermijn via Mercedes me oproep
afspreken
Als de dienst onderhoudsmanagement geacti‐
veerd is, worden automatisch de relevante voer‐
tuiggegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
aanbevelingen voor het onderhoud van de auto.
MBUX multimediasysteem 341
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder‐
houdsmanagement, herinnert het multimedia‐
systeem u na een bepaalde periode aan een
noodzakelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt
een vraag of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Bellen
selecteren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem‐
ming verzonden en de Mercedes-Benz klan‐
tenservice maakt een onderhoudsafspraak
met u. De informatie wordt aan de door u
gewenste servicewerkplaats doorgegeven.
Deze neemt contact met u op om de
afspraak te bevestigen en, indien nodig,
gedetailleerde afspraken te maken.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder‐
houdsmelding Later bellen selecteert,ver‐
dwijnt de melding en verschijnt deze na een
bepaalde tijd opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me oproep geven
Voorwaarden
REr is een actieve Mercedes me oproep via
het multimediasysteem of de me-toets in het
bedieningspaneel dakconsole tot stand
gebracht (/pagina 339).
%De vraag ter bevestiging van de gegevens‐
overdrachtverschijnt niet in alle landen.
Als de services ongeval- en pechmanagement
niet geactiveerd zijn op Mercedes me, verschijnt
de melding Voor een betere afhandeling van uw
aanvraag de gegevens en positie van de auto
naar de Mercedes-Benz Klantenservice verstu-
ren?.
#Ja selecteren.
Relevante identificatiegegevens worden auto‐
matisch doorgegeven.
Meer informatie over Mercedes me: https://
www.mercedes.me
Verstuurde gegevens tijdens een Mercedes
me oproep
Wanneer u via Mercedes me een service-oproep
activeert, worden er gegevens verzonden, om
doelgericht advies en een vlotte service mogelijk
te maken.
Voor de gegevensoverdracht moet aan de vol‐
gende voorwaarden voldaan zijn:
RHet contact is ingeschakeld.
RDe noodzakelijke gegevensoverdrachtstech‐
nologie wordt ondersteund door de provider
van het mobiele netwerk.
REen voldoende kwaliteit van de mobiele ver‐
binding is gewaarborgd.
De meertraps overdracht is afhankelijkvan de
volgende factoren:
RReden voor activering van de oproep
RAanwezige overdrachtstechnologie op het
mobiele netwerk
RGeactiveerde Mercedes me connect services
RGeselecteerde service in het spraakdialoog‐
systeem
342 MBUX multimediasysteem
%Een vraag over het gevenvantoestemming
voor de gegevensoverdracht vindt alleen
plaats, wanneer de overeenkomstige
Mercedes me connect dienst niet is geacti‐
veerd.
Gegevensoverdracht bij niet geactiveerde
Mercedes me connect services
De volgende gegevens worden verzonden als er
geen Mercedes me connect services zijn geacti‐
veerd en de gegevensbeveiligingsvraag is beves‐
tigd:
RVoertuigidentificatienummer
RTijdstip van de oproep
RReden voor activering van de oproep
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto gemon‐
teerde communicatieplatform
De volgende gegevens worden bovendien ver‐
zonden als een oproep voor het afspreken van
een onderhoudstermijn via de onderhoudsherin‐
nering heeft plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege‐
vens
De volgende gegevens worden bovendien ver‐
zonden als een oproep na een automatische
ongeval- of pechherkenning via het multimedia‐
systeem heeft plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege‐
vens
RMomentele locatie van de auto
Wanneer via het spraakdialoogsysteem de selec‐
tie ongeval- en pechmanagement is geselecteerd
en geen dienst is geactiveerd, maar wel de gege‐
vensbeveiligingsvraag is bevestigd, kunnen de
volgende gegevens door de Mercedes-Benz klan‐
tenservice van de auto worden opgevraagd:
RMomentele locatie van de auto
Wanneer de gegevensbeveiligingsvraag is gewei‐
gerd,worden de volgende gegevens verzonden,
om doelgericht advies en een vlotte service
mogelijk te maken:
RReden voor activering van de oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto gemon‐
teerde communicatieplatform
Gegevensoverdracht bij geactiveerde
Mercedes me connect services
Pas bij de tweede stap worden, alleen bij de
betreffende geactiveerde services, verdere voor
de gebeurtenis specifieke gegevens overgedra‐
gen, om een optimale service mogelijkte maken.
Een overzicht van de overgedragen gegevens
vindt u in de privacyverklaringen voor de
Mercedes me connect services. Deze vindt u in
uw Mercedes me gebruikersaccount.
Gegevensverwerking
De in het kader van de oproep overgedragen
gegevens worden na afsluiting van de oproep
MBUX multimediasysteem 343
gewist uit de overdragende systemen, voor zover
ze niet worden gebruikt voor andere geacti‐
veerde Mercedes me connect services.
De gegevens over de gebeurtenis worden bij de
Mercedes-Benz klantenservice verwerkt, opge‐
slagen en, indien noodzakelijk voor de verwer‐
king van de gebeurtenis, door gestuurd aan de
servicepartner die van de Mercedes-Benz klan‐
tenservice de opdracht heeft gekregen assisten‐
tie te verlenen. De privacyverklaringen op de
Mercedes me internetpagina onder https://
www.mercedes.me of in de opgenomen bood‐
schap direct nadat de verbinding met de
Mercedes-Benz klantenservice tot stand is geko
men in acht nemen.
%De opgenomen boodschap is niet in elk land
beschikbaar.
Overzicht Mercedes me & Apps menu
Wanneer u met een gebruikersaccount in de
Mercedes me-Portal bent aangemeld, kunt u
over dienstverleningen en aanbiedingen van
Mercedes-Benz beschikken.
Voor meer informatie hieroverkunt u zich tot
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats wenden
of de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com bezoeken
%Houd de Mercedes me apps altijd up-to-
date.
Ukunt het menu via Apps in het multimediasys‐
teem oproepen.
In het menu Apps kunnen de volgende opties
beschikbaar zijn:
RDe auto aan het gebruikersaccount
Mercedes me koppelen
RKoppeling tussen gebruikersaccount
Mercedes me en auto wissen
RServices van Mercedes me oproepen
RApps zoals In-Car Office of een webbrowser
afhankelijk van beschikbaarheid oproepen
Overzicht In-Car Office
Met In-Car Office kunt u uw online-services met
het multimediasysteem verbinden.
Voorwaarde voor In-Car Office
RDe dienst In-Car Office is in uw Mercedes me
gebruikersaccount geactiveerd.
RU beschikt over een Mercedes me gebrui‐
kersaccount.
REr is een Mercedes me PIN aan u toegewe‐
zen.
RU hebt uw Mercedes me gebruikersaccount
in de auto en via Mercedes me gesynchroni‐
seerd.
RU hebt een gebruikersaccount bij een online-
dienst (bijvoorbeeld Office 365 of Gmail) en
de online-dienst met uw Mercedes me
gebruikersaccount gekoppeld.
Als alternatief kunt u dit gebruikersaccount
ook vanuit het multimediasysteem met uw
Mercedes me gebruikersaccount koppelen.
Er wordt u een QR-code aangeboden, die
naar de internetpagina leidt waar u de koppe‐
ling kunt uitvoeren.
Functies van In-Car Office
RWeergave van ophanden zijnde afspraken in
de agenda
344 MBUX multimediasysteem
-Voorlezen van agenda-items
-Bellen (voorwaarde is dat een telefoon is
verbonden en dat een telefoonnummer is
opgeslagen.)
-Navigeren naar afspraken (voorwaarde is
dat de afspraak een navigeerbare
bestemming bevat)
-Wissen van een agenda-item
RWeergave en selectie van de uit te voeren
taken en telefoongesprekken
-Voorlezen
-Bellen (voorwaarde is dat een telefoon is
verbonden en dat een telefoonnummer is
opgeslagen.)
-Wissen
RRecord in Taken & gesprekken als afgehan‐
deld markerenO
RE-mails beheren
-E-mails tonen of lezen
-E-mails schrijven, beantwoorden en door‐
sturen
%Als alternatief kan de tekstvan uw e-mail
met de MBUX spraakassistent of met de dic‐
teerfunctie worden ingesproken.
%Ukunt de functie In-Car Office via het menu
Apps starten. In acht nemen dat bepaalde
functies alleen beschikbaar zijn als de auto
stilstaat.
Overzicht webbrowser
1Zoeken
2Actualiseren/afbreken
3Vorige website
4Opties
5Instellingen
MBUX multimediasysteem 345
%Onder Ähebt u de volgende opties:
RBladwijzers
RLaad mobiele website
%Tijdens het rijden kunnen geen websites wor‐
den weergegeven.
Overzicht Smartphone-integratie
Met Smartphone-integratie kunt u bepaalde
functies van uw mobiele telefoon via het display
van het multimediasysteem gebruiken.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via
Smartphone-integratie met het multimediasys‐
teem verbonden zijn. Ook in de tweede telefoon‐
functie kan bij het gebruik van Smartphone-inte‐
gratie slechts één andere mobiele telefoon via
Bluetooth®met het multimediasysteem verbon‐
den zijn.
De volledige functionaliteit van Smartphone-inte‐
gratie is alleen mogelijk met een internetverbin‐
ding. Voor het gebruik van Smartphone-integra‐
tie moet op de mobiele telefoon de betreffende
applicatie zijn gedownload. De mobiele telefoon
moet ingeschakeld zijn en met een geschikte
kabel via de usb-aansluiting op het multimedia‐
systeem aangesloten zijn.
Applicaties voor Smartphone-integratie
RMercedes-Benz Link (uitvoering van de func‐
tie via de regeleenheid Mercedes-Benz Link)
RApple CarPlay®(verbinding ook draadloos via
Bluetooth®mogelijk)
RAndroid Auto (verbinding ook draadloos via
Bluetooth®mogelijk)
%De eerste activering van Mercedes-Benz
Link, Apple CarPlay®of Android Auto via het
multimediasysteem moet om veiligheidsre‐
denen worden uitgevoerd als de auto stil‐
staat en de parkeerrem is bediend.
Ukunt Smartphone-integratie starten via Mijn
apparaten.
Ukunt Smartphone-integratie beëindigen via
Mijn apparaten of door de aansluitkabel tussen
de mobiele telefoon en het multimediasysteem
los te maken.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
de apparatenmanager of de aansluitkabel
alleen los te maken als de auto stilstaat.
Overzicht van de overgebrachte voertuigge‐
gevens
Bij het gebruik van Smartphone-integratie wor‐
den gedefinieerde voertuiggegevens naar de
mobiele telefoon verstuurd. Hierdoor is optimaal
gebruik vangeselecteerde services van de
mobiele telefoon mogelijk. Er vindt geen actieve
toegang tot voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordtverstuurd:
RSoftwareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon
te optimaliseren.
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een voer‐
tuigcode voor de auto op willekeurige manier
gegenereerd.
346 MBUX multimediasysteem
Deze hangt samen met het voertuigidentificatie‐
nummer (VIN) en wordtgewist bij het resetten
van het multimediasysteem .
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver‐
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rol‐
len en rijden
RDag-/nachtmodus van het combi-instrument
RType aandrijving
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
Deze gegevens worden door de mobiele telefoon
gebruikt voor het verbeterenvan de nauwkeurig‐
heid van de navigatie (wanneer bijvoorbeeld in
een tunnel wordtgereden).
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over beschikbare noodoproepsys‐
temen
In de auto zijn twee soorten noodoproepsyste‐
men beschikbaar:
RMercedes-Benz noodoproepsysteem
R112-noodoproepsysteem (EU eCall)
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is niet
in alle landen beschikbaar. Informatie over de
regionale beschikbaarheid van het Mercedes-
Benz noodoproepsysteem is verkrijgbaar op:
https://www.mercedes-benz-mobile.com/
extra/ecall/
Voor beide noodoproepsystemen geldt het vol‐
gende:
RVoor de correcte werking van beide noodop‐
roepsystemen moeten bepaalde gegevens
kunnen worden verzonden. Deze worden in
het hoofdstuk "Gegevensoverdracht" uitge‐
legd (/pagina 350).
RBeide noodoproepsystemen behoren tot de
standaarduitrusting van uw auto en zijn af
fabriek geactiveerd.
RHet gebruik van beide noodoproepsystemen
is gratis.
RBeide noodoproepsystemen werken alleen in
gebieden waarin de providers van het
mobiele netwerk mobiele communicatie aan‐
bieden.
Bij beide systemen kan een onvoldoende net‐
werkdekking door de providers ertoe leiden
dat een noodoproep niet wordtverstuurd.
MBUX multimediasysteem 347
Verschillen tussen het Mercedes-Benz noodoproepsysteem en het 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
Mercedes-Benz noodoproepsysteem 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
RHet Mercedes-Benz noodoproepsysteem is permanent bij het mobiele-
telefoonnet aangemeld.
RAutomatische en handmatige Mercedes-Benz noodoproepen worden
naar een Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
Als de alarmcentrale van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem niet
kanworden bereikt (bijvoorbeeld als gevolg van een ontbrekende net‐
werkdekking), wordt automatisch de 112-noodoproep uitgevoerd.
RAls u alleen voor gebruik van het 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
kiest, dan meldt het systeem zich pas na activering van een handma‐
tige of automatische noodoproep bij het mobiele-telefoonnet aan.
RHet 112-noodoproepsysteem (EU eCall) stuurt automatische en hand‐
matige noodoproepen rechtstreeks naar openbare alarmcentrales.
%Het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) in
uw auto voldoet aan de gedelegeerde veror‐
dening EU 2017/79. De correcte en volle‐
dige werking van het 112-noodoproepsys‐
teem (EU eCall) is afhankelijk van omstandig‐
heden die buiten de invloedssfeer van
Mercedes-Benz AG liggen. Hieronder vallen
onder andere de mobiele-telefoonnetwerk‐
dekking en de technische uitrusting van de
openbare ontvangstcentrales in de betref‐
fende landen.
%In acht nemen, dat bij reparaties de originele
Mercedes-Benz batterijen moetenworden
gebruikt, die zijn gecertificeerd als onderdeel
van de Gedelegeerde Verordening EU
2017/79 (bijlage I). Andere fabrikanten zijn
ook toegestaan, op voorwaarde dat hun
accu's zijn gecertificeerd volgens Gedele‐
geerde Verordening (EU) 2017/79.
Het is echter mogelijk om het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem te deactiveren en uitslui‐
tend het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) te
gebruiken. Deactiveringsverzoeken voor het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem kunnen bij
de lokale dealers in behandeling worden geno‐
men.
Mercedes-Benz adviseert de activering van het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem om de vol‐
gende redenen:
RBij noodgevallen in het buitenland kunt u ook
ondersteuning in een van de door u gespro‐
kentalen krijgen.
REr worden meerdere overdrachtstechnolo‐
gieën gebruikt om de overdrachtvan de
ongevalsgegevens te waarborgen en de
betrouwbaarheid van de overdrachtte ver‐
groten.
348 MBUX multimediasysteem
RHet Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
permanent bij het mobiele-telefoonnet aan‐
gemeld, watvoor een snelle opbouw van de
noodoproep en een snellere overdrachtvan
de ongevalsgegevens zorgt.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen voor de redding, berging of het
wegslepen in gang worden gezet.
RBij een Mercedes-Benz noodoproep worden
de ongevalsgegevens alleen met toestem‐
ming van de klant aan de openbare alarm‐
centrale doorgegeven.
Bij een automatisch geactiveerde noodop‐
roep waarbij geen spraakcontact aanwezig is,
worden de ongevalsgegevens direct naar de
openbare alarmcentrale gestuurd.
RAls de Mercedes-Benz alarmcentrale niet
bereikbaar is, wordt automatisch de 112-
noodoproep uitgevoerd.
Overzicht van de noodoproepsystemen
Zowel het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
als het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkor‐
tenvan de tijd tussen het moment van het onge‐
val en het arriverenvan de reddingsdiensten op
de plaats van het ongeval. Ze ondersteunen de
locatiebepaling bij een moeilijk te omschrijven
ongevalsplaats.
Beide noodoproepsystemen kunnen een noodop‐
roep automatisch (/pagina 349) of handmatig
(/pagina 350) activeren.
Een noodoproep alleen activeren voor het red‐
den van uzelf of anderen. Geen noodoproep bij
pech of iets dergelijks activeren.
Weergaven op de displays
Bij beide noodoproepsystemen verschijnen de
volgende weergaven op het display van het mul‐
timediasysteem:
RSOS NOT READY: Het contact is niet inge‐
schakeld of er is een storing van het noodop‐
roepsysteem aanwezig. Dit betekent niet
noodzakelijk een totale uitval van het nood‐
oproepsysteem. Noodoproepen kunnen nog
steeds worden verzonden.
De melding heeft alleen betrekking op de
auto en houdt geen rekening met de beschik‐
baarheid van mobiele-telefoonnetten en de
Mercedes-Benz alarmcentrale.
De bedrijfsklare status van het noodoproep‐
systeem van de auto is hieraan te herkennen,
dat de melding SOS NOT READY na het
Inschakelen van het contact verdwijnt.
RG: De melding verschijnt op het display
tijdens een actieve noodoproep.
%Als er een storing van het noodoproepsys‐
teem is, zijn bijvoorbeeld een luidspreker,
microfoon, airbag of de SOS-toets defect.
Een storing van het noodoproepsysteem her‐
kent u aan de volgende weergaven:
ROp bestuurdersdisplay verschijnt een
betreffende melding.
RDe SOS-toets blijft permanent rood bran‐
den.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
MBUX multimediasysteem 349
Zowel het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
als het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) acti‐
veren automatisch een noodoproep:
Rna de activering van de veiligheidssystemen
zoals airbag of gordelspanner na een ongeval
Rna een automatisch geactiveerde noodstop
door de actieve noodstopassistent
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de alarm‐
centrale opgebouwd.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de alarmcentrale gestuurd.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakcon‐
sole knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
#Het alarmnummer 112 of het betreffende
lokale alarmnummer op de mobiele telefoon
invoeren.
Als een noodoproep wordtgeactiveerd:
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang
in de auto blijven, tot de spraakverbinding
met de alarmcentrale is opgebouwd.
RDe alarmcentrale bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#Via de SOS-toets in het bedieningspaneel
dakconsole: De SOS-toets ten minste een
seconde lang indrukken (/pagina 339).
of
#Via de spraakbediening: De gesproken
opdrachten van de MBUX spraakassistent
gebruiken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met een
alarmcentrale opgebouwd.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang
in de auto blijven, tot de spraakverbinding
met de alarmcentrale is opgebouwd.
RDe alarmcentrale bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval, of een ambulance
en de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de alarmcentrale gestuurd.
Wanneer geen verbinding met de openbare
alarmcentrale tot stand kanworden gebracht,
verschijnt een overeenkomstige melding op het
centrale display.
#Het alarmnummer 112 of het betreffende
lokale alarmnummer op de mobiele telefoon
invoeren.
Gegevensoverdracht noodoproepsysteem
Zowel bij het Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem als bij het 112-noodoproepsysteem (EU
eCall) worden gegevens naar de Mercedes-Benz
alarmcentrale of de openbare alarmcentrale ver‐
stuurd.
350 MBUX multimediasysteem
Afhankelijkvan het geactiveerde noodoproepsys‐
teem (/pagina 347) worden verschillende
gegevens naar de betreffende alarmcentrale ver‐
stuurd.
Verstuurde gegevens afhankelijk van het geactiveerde noodoproepsysteem:
Mercedes-Benz noodoproep 112-noodoproep
RPositiegegevens van de auto
RPositiegegevens van de rijroute (een paar 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidentificatienummer
RSoort aandrijving van de auto (bijvoorbeeld benzine, diesel, CNG, LPG,
elektrisch, waterstof)
RHet herkende aantal personen in de auto
RHandmatig of automatisch geactiveerde noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
RMercedes me connect beschikbaar of niet
Het hangt er van af of de oproep, indien nodig, aan de Mercedes-Benz
klantenservice kanworden doorgegeven.
RPositiegegevens van de auto
RPositiegegevens van de rijroute (een paar 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidentificatienummer
RSoort aandrijving van de auto (bijvoorbeeld benzine, diesel, CNG, LPG,
elektrisch, waterstof)
RHet herkende aantal personen in de auto
RHandmatig of automatisch geactiveerde noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
MBUX multimediasysteem 351
%Wanneer in de auto alleen het 112-noodop‐
roepsysteem (EU eCall) geactiveerd is, wor‐
den de ongevalsgegevens direct aan de
openbare alarmcentrale doorgegeven.
Voor meer informatie over het verloop van het
ongevalkunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kanworden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
RNoodoproepgegevens kunnen worden opge‐
roepen.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een ver‐
stuurde noodoproep kunnen verschillende
functies, bijvoorbeeld het ontvangen vanver‐
keersinformatie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodop‐
roepsysteem
Uw auto controleert de werking van het noodop‐
roepsysteem elke keer als het contact wordt
ingeschakeld. Gedurende deze tijd brandt de
SOS-toets gedurende vijf seconden permanent
rood. Bij uitval van het systeem wordt u via een
tekstbericht op het bestuurdersdisplay en de
rode melding SOS NOT READY op het centraal
display geïnformeerd.
Controleren of binnen 30 seconden na het
inschakelen van het contact de rode melding
SOS NOT READY in de rechter bovenhoek van
het centraal display uitgeschakeld is. Dit bete‐
kent dat het noodoproepsysteem de diagnose
met succes doorstaan heeft.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RHet contact is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
%De testmodus is op dit moment in bijvoor‐
beeld de volgende landen beschikbaar:
RRusland
RWit-Rusland
RKazachstan
RArmenië
RKirgizië
#Testmodus starten: De toets~in het
multifunctioneel stuurwiel ten minste vijf
seconden lang indrukken.
De testmodus wordtgestart en eindigt auto‐
matisch na het doorlopen van de taaltest.
#Testmodus handmatig stoppen: Het con‐
tact uitschakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
Informatie over de gegevensverwerking
Verwerking van persoonsgegevens via het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Elke verwerking van persoonsgegevens door het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem voldoet aan
de voorschriftenvan de EU-verordening
2016/679 "betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwer‐
king van persoonsgegevens" (DS-GVO).
352 MBUX multimediasysteem
De gegevens worden uitsluitend door het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem voor de
redding en berging bij een ongeval gebruikt.
De eigenaar van een auto die naast het 112-
noodoproepsysteem (EU eCall) met een
Mercedes-Benz noodoproepsysteem is uitgerust,
heeft het recht om het 112-noodoproepsysteem
in plaats van het Mercedes-Benz noodoproep‐
systeem te gebruiken.
Deactiveringsverzoeken voor het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem kunnen bij de lokale dealers
in behandeling worden genomen.
Verwerking persoonsgegevens via het 112-
noodoproepsysteem (EU eCall)
Elke verwerking van persoonsgegevens via het
112-noodoproepsysteem (EU eCall) voldoet aan
de voorschriftenvan de EU-verordening
2016/679 "betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwer‐
king van persoonsgegevens (DS-GVO)" en berust
in het bijzonder op de noodzaak van het waar‐
borgenvan vitale belangen van de betreffende
persoon conform artikel 6 par.1 letter d DS-GVO.
De verwerking van dergelijke gegevens is strikt
beperkttot het verwerkenvan noodoproepen
aan het uniforme Europese alarmnummer 112.
Ontvangers vangegevens
De ontvangers vangegevens die via het 112-
noodoproepsysteem (EU eCall) worden verwerkt
zijn de betreffende alarmcentrales die door de
autoriteiten van het land waarin u zich bevindt
zijn aangewezen om noodoproepen aan het uni‐
forme alarmnummer 112 als eerste aan te
nemen en te verwerken.
Organisatie van de gegevensverwerking
Beide noodoproepsystemen zijn zo opgezet dat
aan de volgende eisen wordtvoldaan:
RBuiten het systeem is het niet mogelijk om
met de in het systeemgeheugen aanwezige
gegevens een noodoproep te activeren.
RBeide noodoproepsystemen zijn niet traceer‐
baar en tijdens het normale gebruik vindt
geen permanente tracering plaats.
RDe gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu
gewist.
RDe gegevens over de locatie van de auto in
het interne geheugen van het systeem wor‐
den continu overschreven, zodat altijd ten
hoogste de drie laatste actuele locaties van
de auto, die voor de normale werking van het
systeem noodzakelijk zijn, beschikbaar zijn.
RHet protocol van de werkgegevens van de
beide noodoproepsystemen wordt uiterlijk zo
lang bewaard als noodzakelijk is om aan de
doelstelling voor de handhaving van de nood‐
oproep te kunnen voldoen, en in geen geval
langer dan 13 uur na het tijdstip waarop een
noodoproep werd geactiveerd.
Rechtenvan de door de gegevensverwerking
getroffen personen
De door de gegevensverwerking getroffen per‐
soon (de autobezitter) heeft het recht op toe‐
gang tot de gegevens en kaneventueel het corri‐
geren, wissen of blokkeren verlangen vangege‐
vens die hem of haar betreffen en waarvan de
verwerking niet aan de voorschriftenvan de DS-
GVOvoldoet. Elke conform deze verordening uit‐
gevoerde correctie, wissing of blokkering moet
derden waaraan de gegevens werden verstuurd
worden medegedeeld, voor zover dit niet onmo‐
MBUX multimediasysteem 353
gelijk is en geen onevenredige inspanningen ver‐
eist.
De door de gegevensverwerking getroffen per‐
soon heeft het recht om bij de verantwoordelijke
instantie een klacht in te dienen wanneer deze
van mening is dat door de verwerking van zijn
persoonsgegevens zijn rechten zijn aangetast.
Het bevoegd contactpunt voor de verwerking
vantoegangsrechten: Gevolmachtigde voor de
gegevensbeveiliging, Daimler AG, HPC G353,
D-70546 Stuttgart, Duitsland
Radio, media & tv
Overzicht symbolen en functies in het menu Media
Symbool Omschrijving Functie
6PlaySelecteren om de weergave te starten of voort te zetten.
8Pauze Selecteren om de weergave te pauzeren.
354 MBUX multimediasysteem
Symbool Omschrijving Functie
:Titel herhalen Selecteren om de actuele titel of de actieve playlist te herhalen.
REenmaal selecteren: De actieve playlist wordt herhaald.
RTweemaal selecteren: De actuele titel wordt herhaald.
RDriemaal selecteren: De functie wordtgedeactiveerd.
9Randomweergave Selecteren om de titels in willekeurige volgorde af te spelen.
û/üVooruit- of terugspringen Selecteren om naar de volgende of vorige titel te springen.
ÄExtra opties Selecteren om extra opties weer te geven.
5Categorieën Selecteren om beschikbare categorieën (bijvoorbeeld weergavelijsten, albums,
artiesten, enzovoort) te laten weergeven of te doorzoeken.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten,
genres of stemmingen worden gezocht.
ZInstellingen Selecteren om instellingen uit te voeren.
©Home Selecteren om terugte gaan naar het homescreen.
MBUX multimediasysteem 355
Symbool Omschrijving Functie
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
2Volledig schermSelecteren om naar de modus volledig beeld te wisselen.
In het menu Media zijn de volgende functies en
instellingen beschikbaar:
RExternegegevensdrager met het multimedia‐
systeem verbinden (bijvoorbeeld via usb of
Bluetooth®)
RWeergave van audio- of videobestanden
ROnline-muziek streamen
RTv-uitzendingen in het tv-menu bekijken
356 MBUX multimediasysteem
Extra functies in het tv-menu
SymboolOmschrijving Functie
ZInstellingen Selecteren om instellingen in het tv-menu uit te voeren. De volgende functies kun‐
nen worden in- en uitgeschakeld of geconfigureerd:
RZender vastzetten
RLandspecifieke tekenset
RAudiotaal
ROndertiteling
RTeletekst
RBeeldformaat
ÕEPG Selecteren om actuele programma-informatie van de zender te laten weergeven.
4Zenderlijst Selecteren om een lijst met de beschikbare zenders met het actuele programma te
laten weergeven.
MBUX multimediasysteem 357
Tv-zender in HD-kwaliteit ontvangen
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
%De CI+-module is niet in alle landen verkrijg‐
baar.
Voor het decoderen van HD-programma's vol‐
gens de Cl+-standaard dient een CI+-module
(Common-Interface-module), die niet tot de leve‐
ringsomvang behoort.
In enkele landen is tevens een Smart Card nood‐
zakelijk, die in de CI+-module wordtgestoken
(zie handleiding van de fabrikant).
De CI+-module wordt in de CI+-box in het dash‐
boardkastje aangebracht.
#Smart Card in de CI+-module aanbren‐
gen: Indien nodig (landafhankelijk), de Smart
Card in de schacht van de CI+-module aan‐
brengen.
%De CI+-box is ontwikkeld voor een bedrijfs‐
temperatuur tussen 0 °C en 65 °C. Bij een
te hoge of te lage bedrijfstemperatuur ver‐
schijnt een melding in het multimediasys‐
teem en wordt de CI+-module automatisch
uitgeschakeld. Als de CI+-module uitgescha‐
keld is, kunnen geen gecodeerde zenders
meer worden ontvangen.
358 MBUX multimediasysteem
Overzicht van de symbolen en functies in het menu Radio
Symbool Omschrijving Functie
©Home Selecteren om terugte gaan naar het homescreen.
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
û/üVooruit- of terugspringen Selecteren om naar de volgende of vorige zender te springen.
ZInstellingen Selecteren om nog meer opties op te roepen.
De instelmogelijkheden zijn afhankelijk van het betreffende land.
ÄExtra optiesSelecteren om extra opties weer te geven.
.Verkeersinformatie Selecteren om de verkeersinformatie in te schakelen.
Wanneer de verkeersinformatie is ingeschakeld, is .blauw gekleurd.
4Zenderlijst Selecteren om de zenderlijst te laten weergeven.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten,
genres of stemmingen worden gezocht.
MBUX multimediasysteem 359
Extra functies van de TuneIn radio
%Bij het gebruik vanTuneIn Radio kunnen
grote hoeveelheden data worden overge‐
bracht.
Symbool Omschrijving Functie
ZInstellingen In het menu TuneIn Radio zijn de volgende extra
instellingen beschikbaar:
RStream selecteren
RTuneIn account aan- en afmelden
ßFavorieten Tijdens de weergave selecteren, om de actueel
ingestelde zender als favoriet op te slaan.
6/8Afspelen/pauze Selecteren om de weergave te starten, stoppen
of voort te zetten.
4Browsen Selecteren om een categorie en vervolgens een
radiozender te selecteren.
Afhankelijk van de geselecteerde frequentieband
kunt u over verschillende functies beschikken.
Selecteer de gewenste frequentieband in de kop‐
regelvan het radiomenu.
TuneIn Radio oproepen
Voorwaarden
360 MBUX multimediasysteem
REr is een gebruikersaccount onder http://
www.mercedes.me aanwezig.
RDe auto is aan een Mercedes me gebruikers‐
account gekoppeld.
RDe dienst TuneIn Radio is geactiveerd in de
Mercedes me-Portal.
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijkvan het betreffende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrijeoverdracht aanwezig.
%Nieuw datavolume kantegen betaling via de
Mercedes me-Portal direct bij een provi‐
der van een mobiel netwerk worden aan‐
geschaft.
%De functies en services zijn afhankelijk van
het betreffende land. Voor meer informatie
hierover contact opnemen met een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4©5Radio
#TuneIn Radio selecteren.
Het TuneIn menu verschijnt. U hoort de laatst
ingestelde zender.
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele‐
foonnet.
Klankinstellingen
Overzicht functies in soundmenu
De beschikbare instelmogelijkheden en functies
zijn afhankelijk van het gemonteerde sound sys‐
tem. Welk sound system in uw auto is inge‐
bouwd, vindt u in de digitale handleiding.
Standaard sound system
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
-Hoge, midden en bassen
RBalans en fader
RVolume
-Automatische aanpassing
Burmester®3D-surround sound system en
Burmester®High-End 4D-Surround surround
sound system
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
-Hoge, midden en bassen
RBalans en fader
RGeluidsfocus
RVIP-stoel (alleen Burmester®High-End 4D-
Surround surround sound system)
RGeluidsprofielen
RVolume
-Automatische aanpassing
MBUX multimediasysteem 361
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinter‐
val ASSYST PLUS
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
informeert u via het bestuurdersdisplay over de
resterende tijd of de resterende afstand tot de
volgende reguliere onderhoudstermijn.
Met de terugtoets links in het stuurwiel kunt u
de onderhoudsindicator verbergen.
Afhankelijkvan het gebruik van de auto kan de
weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS het onderhoudsintervalverkorten, bijvoor‐
beeld in de volgende gevallen:
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rfrequente koudestartfasen
RAuto's met dieselpartikelfilter: Vaak
onderbrokenregeneraties van het dieselpar‐
tikelfilter
Mercedes-Benz adviseert om dergelijke bedrijfs‐
omstandigheden te vermijden.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Onderhoudstermijnweergeven
Bestuurdersdisplay:
4Service
De volgende onderhoudstermijnwordtweerge
geven.
#Weergave verlaten: De terugtoets links in
het stuurwiel indrukken.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RBestuurdersdisplay bedienen
(/pagina 302).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door
niet aanhouden van de onderhoudster‐
mijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder‐
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver‐
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval‐
len aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk‐
zaamheden laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge‐
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van
de auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden
of zwaardere belasting van de auto moeten
onderhoudswerkzaamheden vaker dan voorge‐
schrevenworden uitgevoerd.
362 Onderhoud en verzorging
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder van de auto is zelf verantwoordelijk
voor het eventueel vaker laten uitvoeren van
voorgeschreven onderhoudswerkzaamheden als
de bedrijfsomstandigheden en/of belastingen
daartoe aanleiding geven.
Voorbeelden van zware bedrijfsomstandigheden:
Rregelmatig rijden in de stad met vele tussen‐
stops
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvakergebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rernstige stofoverlast en/of veelvuldig gebruik
van de luchtrecirculatie
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld de motorolie vaker laten verversen
en het interieurfilter, motorluchtfilter en oliefilter
vaker laten vervangen. Bij een zwaardere belas‐
ting moeten de banden worden gecontroleerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergavevan het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS berekent de onderhoudstermijn
alleen als de accukabels aangesloten zijn.
#Voor het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het bestuurdersdis‐
play laten weergeven en noteren
(/pagina 362).
Motorruimte
Actieve motorkap (voetgangersbescherming)
Werking van de actieve motorkap (voetgan‐
gersbescherming)
In bepaalde ongevalssituaties kan het gevaar
voor letsel voor voetgangers door het activeren
van de actieve motorkap worden gereduceerd.
Het achterstegedeelte van de motorkap wordt
circa 80 mm omhooggebracht.
Na het activeren blijft de actieve motorkap in de
omhooggebrachte positie. Wanneer de motorkap
omhoog is gebracht kan een beperking van het
zicht niet worden uitgesloten.
Bij geactiveerde actieve motorkap kan de voet
gangersbescherming beperkt zijn.
De volledige functionaliteit van de actieve motor‐
kap direct bij een gekwalificeerde werkplaats
laten herstellen.
Eventueel uw zitpositie zo aanpassen dat u met
gematigde snelheid naar een gekwalificeerde
werkplaats verder kunt rijden. Als veilig verder
rijden niet mogelijk is, contact met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats opnemen.
Motorkap openen en sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ontgrendelde motorkap tijdens
het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht
belemmeren.
Onderhoud en verzorging 363
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de
motorkap vergrendeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij het openen en sluiten
van de motorkap
De motorkap kan plotseling in de eindstand
vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor
letsel!
#Als een persoon zich in het zwenkbereik
bevindt, de motorkap niet openen of
sluiten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunnen de volgende situaties
optreden:
RUkunt met hete gassen in contact
komen.
RUkunt met andere ontsnappende, hete
bedrijfsstoffen in aanraking komen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door bewegende delen
Componenten in de motorruimte kunnen ook
bij uitgeschakeld contact blijvenwerken of
plotseling in werking treden.
Voordat werkzaamheden in de motorruimte
worden uitgevoerd het volgende in acht
nemen:
#Het contact uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewe‐
gende onderdelen, bijvoorbeeld het
draaibereik van de ventilator, reiken.
#Sieraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt
van bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het aanraken van spanningsvoe‐
rende onderdelen
Het ontstekingssysteem en het brandstofin‐
spuitsysteem werken met een hoge span‐
ning. U kunt een stroomstoot krijgen.
#Nooit onderdelen van het ontstekings‐
systeem of het brandstofinspuitsysteem
bij ingeschakeld contact aanraken.
364 Onderhoud en verzorging
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
Motorkap openen
#Tweemaal aan de handgreep 1trekken.
De motorkap wordt ontgrendeld en opent
een stuk.
#De motorkap vervolgens met de hand optil‐
len.
Motorkap sluiten
*AANWIJZING Beschadiging van de
motorkap
Als de motorkap met de hand wordt dichtge‐
drukt, bestaat het gevaar dat deze wordt
ingedeukt.
#De motorkap niet met de hand dicht‐
drukken.
#De motorkap omlaagbrengen en vanaf een
hoogte van circa 20 cm latenvallen.
#Wanneer de motorkap nog iets kanworden
opgetild, de motorkap opnieuw openen en
met iets meer snelheid laten dichtvallen, tot
hij correct vergrendelt.
Motorolie
Motoroliepeil met bestuurdersdisplay con‐
troleren
Voorwaarden
RDe motor is warmgedraaid.
RDe auto staat op een horizontale ondergrond.
Onderhoud en verzorging 365
RDe motor draait met stationair toerental.
RDe motorkap is gesloten.
Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats
tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het
bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten
duren, bij een actieve rijstijl ook langer.
Bestuurdersdisplay:
4Service
Het motoroliepeil wordtweergegeven.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt een van de
volgende meldingen:
RMotoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: nog
geen meting van het oliepeil mogelijk.
#Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw pro‐
beren.
RMotoroliepeil OK en de balk voor de weer‐
gave van het oliepeil op het bestuurdersdis‐
play is groen en ligt tussen "min" en "max":
Het oliepeil is in orde.
RMotoroliepeil 1,0 l bijvullen en de balk voor
de weergave van het oliepeil op het bestuur‐
dersdisplay is geel en ligt onder "min":
#1 l motorolie bijvullen.
RMotoroliepeil verlagen en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het bestuurders‐
display is geel en ligt boven "max":
#Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Daar‐
voor naar een gekwalificeerde werkplaats
gaan.
RVoor motoroliepeil contact aan
#Om het motoroliepeil te controleren het con‐
tact inschakelen.
RMotoroliepeil Systeem buiten werking: De
oliepeilsensor is defect of niet aangesloten.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RMotoroliepeil Systeem nu niet beschikbaar
#De motorkap sluiten.
Motorolie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door motorolie
Wanneer motorolie op hete onderdelen in de
motorruimte terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen motorolie
naast de vulopening terechtkomt.
#Voordat de motorwordtgestart, deze
laten afkoelen en met motorolie ver‐
vuilde onderdelen grondig reinigen.
366 Onderhoud en verzorging
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de voor de voorge
schreven onderhoudsintervallen beno‐
digde specificaties gebruiken.
#De aanwijzingen van de weergave
onderhoudsintervalvoor het olie verver‐
sen opvolgen en de voorgeschrevenver‐
versingsintervallen in acht nemen.
#Geen additievengebruiken.
*AANWIJZING Schade door te veel bijge‐
vulde motorolie
Te veel motorolie kan de motor of de kataly‐
sator beschadigen.
#Te veel bijgevulde motorolie door een
gekwalificeerde werkplaats laten verwij‐
deren.
%Afhankelijk van de rijstijl verbruikt de motor
maximaal 0,8 l olie op 1000 km. Het oliever‐
bruik kan ook hoger zijn wanneer de auto
nieuw is of als er vaker met een hoog motor‐
toerental wordtgereden.
%Afhankelijk van het motortype kan de afsluit‐
dop op verschillende plaatsen in de motor‐
ruimte aangebracht zijn.
#De afsluitdop 1linksom draaien en verwij
deren.
#Motorolie bijvullen.
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
draaien tot deze vergrendelt.
#Het oliepeil opnieuw controleren
(/pagina 365).
Koelvloeistofniveau controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran‐
ding door hete koelvloeistof
Als u de afsluitdop opent is er gevaar voor
verbranding.
Onderhoud en verzorging 367
#De motor laten afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen veiligheidshandschoenen
en een veiligheidsbril dragen.
#De afsluitdop langzaam openen, om de
druk te laten ontsnappen.
#De koelvloeistof alleen bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats laten controleren of bijvul‐
len.
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
#De afsluitdop 1aan de lip lostrekken.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
%Meer informatie over ruitreinigingsmiddelen
(/pagina 499)
368 Onderhoud en verzorging
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voor‐
ruit vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld
ijs, sneeuw of bladeren.
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto
wassen in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verminderde remwerking na het
auto wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem‐
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor‐
zichtig afremmen tot de volledige rem‐
werking weer aanwezig is.
*AANWIJZING Beschadiging door zelf‐
standig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge‐
schakeld is, remt de auto in bepaalde situ‐
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare
situaties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de wasstraat geschikt is
voor de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij‐
heid tussen de bodemplaat en de gelei‐
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte
van de wasstraat, met name de breedte
van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een was‐
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe HOLD-functie is uitgeschakeld.
RDe 360°-camera of de achteruitrijcamera is
uitgeschakeld.
RDe auto is vergrendeld en de portiergrepen
zijn ingeschoven.
RDe zijruiten en het schuifdak zijn volledig
gesloten.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar‐
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in
de stand g.
Onderhoud en verzorging 369
RDe sleutel is ten minste 6 m van de auto ver‐
wijderd. Anders kan het kofferdeksel of een
portier onbedoeld opengaan.
RBij wasstraten met sleepinstallatie:
-De neutraalstand iis ingeschakeld.
-De auto is van binnenuit vergrendeld.
RGeen handbewegingen maken in de omge‐
ving van het bedieningspaneel dakconsole of
in de instellingen voor de MBUX interieuras‐
sistent de optie Schuifdak en rolzonne-
scherm deactiveren (/pagina 324).
%Door na het auto wassen de waxvan de
voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwij‐
deren, wordtstreepvorming voorkomen en
worden wisgeluiden gereduceerd.
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van een hogedrukreiniger
met rondstraalsproeier
De waterstraal kan niet zichtbare schade ver‐
oorzaken.
Beschadigde onderdelen kunnen onver‐
wachts uitvallen.
#Geen hogedrukreiniger met rondstraals‐
proeiers gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge‐
drukreiniger:
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver‐
wijderd. Anders kan het kofferdeksel of een
portier onbedoeld opengaan.
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de
auto zijn bedekt met een decorfolie. Een
minimale afstand van 70 cm tussen de met
folie bedekte delen van de auto en de sproei‐
ermond van de hogedrukreiniger aanhouden.
De sproeier van de hogedrukreiniger tijdens
de reiniging bewegen. De watertemperatuur
van de hogedrukreiniger mag niet hoger zijn
dan 60 °C.
RDe opgaven over de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hoge‐
drukreiniger in acht nemen.
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op gevoelige onderdelen rich‐
ten, zoals banden, kieren, elektrische onder‐
delen, accu's, lichtbronnen en ventilatieope‐
ningen.
370 Onderhoud en verzorging
Auto met de hand wassen
*AANWIJZING Motorschade door binnen‐
dringen vanwater
#De waterstraal niet direct in de luchtin‐
laatroosters onder de motorkap richten.
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som‐
mige landen is het met de hand wassen bijvoor‐
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaat‐
sen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto‐
spons wassen. De auto daarbij niet aan
directe zonnestraling blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen.
%De aanwijzingen met betrekking tot de ver‐
zorging van onderdelen van de auto in acht
nemen (/pagina 373).
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van lak en matte lak
De aanwijzingen met betrekking totreiniging en
verzorging in acht nemen, om beschadigingen
van de lak en beïnvloeding van de rijassistentie‐
systemen te vermijden.
Lak
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en
vervolgens afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in
wasbenzine of aanstekervloeistofgedrenkte
doek door licht wrijvenverwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een voch‐
tige doek en schoon waterverwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebrui‐
ken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aan‐
brengen. Het aanbrengen vanfolie op de
bumpers, uitsluitend bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Matte lak
RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde
verzorgingsmiddelen gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aan‐
brengen. Het aanbrengen vanfolie op de
bumpers, uitsluitend bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet
poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die voldoen
aan de huidige stand van de techniek.
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een
aansluitende behandeling met hete wax
gebruiken.
RGeen cleaner, schuur-/poetsproducten,
glansconserveringsmiddel, bijvoorbeeld wax,
gebruiken.
Bij lakschade:
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoe‐
ren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoud en verzorging 371
RDe werking van de radarsensoren controle‐
ren (/pagina 227).
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen
van decorfolie
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van matte lak in het hoofdstuk "Aanwijzin‐
gen met betrekking tot de verzorging van lak en
matte lak" (/pagina 371) in acht nemen. Deze
aanwijzingen gelden ook voor matte decorfolie.
De aanwijzingen met betrekking tot de reiniging
van decorfolie in acht nemen, om schade te ver‐
mijden.
Reiniging
RVoor het reinigen veel water en een mild rei‐
nigingsmiddel zonder toevoegingen of schu‐
rende stoffengebruiken, bijvoorbeeld een
voor Mercedes-Benz goedgekeurde auto‐
shampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Daarbij sterk wrijvenvermijden. De decorfo
lie kan anders onherstelbaar worden bescha‐
digd.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doffe
decorfolie: Het voor Mercedes-Benz geadvi‐
seerde en vrijgegevenreinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en
vervolgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die
vanfolie is voorzien na het wassen altijd met
een zachte, goed absorberende doek drogen.
Schade aan de decorfolie vermijden
RDe levensduur en de kleurechtheid van
decorfolie kan door de volgende zaken wor‐
den beïnvloed:
-Zonnestraling
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanja‐
ger
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoffen
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie
gebruiken. Poetsen leidt ertoe dat het opper‐
vlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met
wax behandelen. Hierdoor kunnen vlekken
ontstaan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging kun‐
nen niet altijd worden hersteld. In dit geval con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini‐
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na
het verwijderen van decorfolie optische verschil‐
len optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwalificeerde werkplaats laten uit‐
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats.
372 Onderhoud en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het reini‐
genvan de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen
in beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser‐
bladen te reinigen, altijd de ruitenwis‐
sers en het contact uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Om schade aan de auto te vermijden, de aanwij‐
zingen met betrekking tot reiniging en verzorging
van de volgende onderdelen van de auto in acht
nemen:
Wielen en velgen
RWater en een zuurvrijevelgenreiniger gebrui‐
ken.
RVoor het verwijderen vanremstofgeen zuur‐
houdende velgenreiniger gebruiken. Anders
kunnen eventueel de wielbouten en onderde‐
len van de remmen worden beschadigd.
RTervermijding van corrosievorming op de
remschijven en remblokken na het reinigen
enkele minuten rijden en de auto dan pas
parkeren. De remschijven en remblokken
worden warm en drogen.
Zijruiten
RDe ruiten aan de binnen- en buitenzijde met
een vochtige doek en een door Mercedes-
Benz geadviseerd reinigingsmiddel reinigen.
RVoor het reinigen van de binnenzijde geen
droge doeken, schuurmiddelen of oplosmid‐
delen bevattende reinigingsmiddelen gebrui‐
ken.
%Condens of vuil op de buitenzijde van de
voorruit ter plaatse van de multifunctionele
camera verwijderen. Anders kunnen rijsyste‐
men en rijveiligheidssystemen worden beïn‐
vloed of uitvallen (/pagina 227).
Ruitenwisserbladen
RDe ruitenwisserarmen gaan naar de vervan‐
gingsstand (/pagina 170).
RBijweggeklapte ruitenwisserarmen de ruiten‐
wisserbladen met een vochtige doek reini‐
gen.
RDe ruitenwisserbladen niet te vaak reinigen.
Onderhoud en verzorging 373
Exterieurverlichting
RDe ruiten met een natte spons en een mild
reinigingsmiddel, bijvoorbeeld autoshampoo,
reinigen.
RAlleen voor kunststofglas geschikte reini‐
gingsmiddelen of doeken gebruiken.
Sensoren
RDe sensoren in de voor- en achterbumper
met een zachte doek en autoshampoo reini‐
gen (/pagina 227).
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger een
minimumafstand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera en 360°-camera
RDe camera-afdekking met het multimediasys‐
teem openen (/pagina 277).
RDe cameralens met schoon water en een
zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger gebruiken.
Uitlaateindpijp
RMet een door Mercedes-Benz geadviseerd
reinigingsmiddel reinigen, met name in de
winter en na het wassen van de auto.
RGeen zuurhoudende reinigingsmiddelen
gebruiken.
Aanhangwagenvoorziening
RDe verzorgingstips in de handleiding van de
fabrikant van de aanhangwagenvoorziening in
acht nemen.
RDe kogelhals niet met een hogedrukreiniger
of oplosmiddel reinigen.
RRoestaanslag op de kogel bijvoorbeeld met
een staalborstel verwijderen.
RVuil met een pluisvrije doek verwijderen.
RNa reiniging van de kogelkop deze dun met
olie of met vet insmeren.
%Vóór het gebruik van een aanhangwagen met
antislingerkoppeling de handleiding van de
fabrikant in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het losraken vankunststof delen na
het gebruik van oplosmiddelhoudende
verzorgingsmiddelen
De oppervlakken in de cockpit kunnen
poreus worden. Wanneer de airbags dan wor‐
den geactiveerd, kunnen kunststof delen los‐
raken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids‐
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij‐
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval‐
len.
374 Onderhoud en verzorging
#Veiligheidsgordels nooit bleken en kleu‐
ren.
Om schade aan de auto te vermijden, de vol‐
gende aanwijzingen met betrekking tot de reini‐
ging en verzorging in acht nemen:
Veiligheidsgordels
RMet lauw water en een zeepoplossing reini‐
gen.
RGeen chemische reinigingsmiddelen gebrui‐
ken.
RNiet door verwarming boven 80 °C of in
direct invallend zonlicht drogen.
Display
RHet display uitschakelen en laten afkoelen.
RHet oppervlak voorzichtig met een microve‐
zeldoek en een geschikt onderhoudsmidddel
voor displays (TFT-LCD) reinigen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Kunststof bekleding
RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aan‐
brengen.
RNiet in contact latenkomen met cosmetica,
insectenspray en zonnebrandcrème.
Echt hout en sierdelen
RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek
en een zeepoplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen oplosmiddelhoudende reinigingsmidde‐
len, poetsmiddelen of waxgebruiken.
Interieurhemel
RMet een borstel of droogshampoo reinigen.
Vloerbedekking
REen voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt-
en textielreinigingsmiddel gebruiken.
Stuurwiel van echt leder of DINAMICA
*AANWIJZING Beschadigingen door ver‐
keerde reinigingsmiddelen
#Geen oplosmiddelhoudende reinigings‐
middelen, zoals teerverwijderingsmid‐
del of velgenreiniger, poetsmiddelen of
waxgebruiken. Anders kan het opper‐
vlak worden beschadigd.
RMet een vochtige doek en een 1%-zeepoplos‐
sing reinigen en met een droge doek nawis‐
sen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui‐
ken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Onderhoud en verzorging 375
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
heeft natuurlijke kenmerken, zoals verschil‐
len in de structuur, groei- en letselsporen of
lichte kleurnuances.
Stoelhoezen van echt leder
RMet een vochtige doek reinigen en met een
droge doek nawissen.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui‐
ken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van DINAMICA
RMet een vochtige doek reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen vanstof
RMet een vochtige microvezeldoek en een 1%-
zeepoplossing reinigen en laten drogen.
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
RMet een vochtige doek reinigen.
RGeen alcoholische verdunners, benzine of
schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
376 Onderhoud en verzorging
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de opberg‐
vakken in de voorportieren.
#Het veiligheidsvestfoedraal uit de opberg‐
ruimte 1nemen.
#Het veiligheidsvestfoedraal openen en het
veiligheidsvest eruit nemen.
%In de opbergvakken van de achterportieren
kunnen ook veiligheidsvesten opgeborgen
worden.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Dit vest voldoet aan klasse 2
Alleen in de volgende gevallen wordt aan de in
de wettelijke norm vastgelegde eisen voldaan:
RHet veiligheidsvest heeft de juiste maat.
RHet veiligheidsvest is tijdens het dragen vol‐
ledig gesloten.
Vervangt u het veiligheidsvest in de volgende
gevallen:
RDe reflectiestrepen zijn beschadigd of heb‐
ben een niet meer verwijderbare verontreini‐
ging.
RHet is te vaak gewassen.
RDe fluorescerende eigenschappen nemen af.
Pechhulp 377
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek uitnemen
#De gevarendriehoekhouder 1aan beide zij‐
den in de richting van de pijl drukken en ope‐
nen.
#De gevarendriehoek 2uitnemen.
Gevarendriehoek uitklappen
#De reflectoren aan de zijkant 1tot een drie‐
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven‐
ste drukknop 2verbinden.
#De poten3zijdelings naar onderen uitklap‐
pen.
EHBO-set
De EHBO-set 1is rechts in de bagageruimte
met klittenband 2beveiligd.
378 Pechhulp
Brandblusser uitnemen
*AANWIJZING Beschadiging van het
opbergvak
#Het opbergvak tijdens het rijden geslo‐
ten houden.
#De handgreep 1omhoogtrekken en de
afdekking in de richting van de pijl naar
voren klappen.
#De brandblusser uit het opbergvak nemen.
#De afdekking na het uitnemen van de brand‐
blusser weer sluiten.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen‐
schappen en het stuur‑ en remgedrag sterk.
Banden zonder noodloopeigenschappen:
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band direct vervangen door
het nood‑ of reservewiel of contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Banden met noodloopeigenschappen:
#De informatie en de waarschuwingsaan‐
wijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen)
in acht nemen.
Afhankelijkvan de uitrusting van de auto hebt u
in gevalvan bandenpech over de volgende moge‐
lijkheden:
RAuto's met MOExtended-banden: Beperkt
doorrijden is mogelijk. Daarbij de waarschu‐
wingsaanwijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in
acht nemen (/pagina 380).
RAuto's met TIREFIT Kit: Ukunt de band
repareren om beperkt te kunnen doorrijden.
Daartoe de TIREFIT-set gebruiken
(/pagina 381).
RAuto's met Mercedes me connect: Ukunt
in gevalvan pech een pechoproep starten
met het bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 339).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/pagina 409).
Pechhulp 379
Aanwijzingen met betrekking tot MOExten‐
ded-banden (banden met noodloopeigen‐
schappen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden in het noodpro‐
gramma
Bij het rijden in het noodprogramma ver‐
slechtert het rijgedrag.
#De toegestane maximumsnelheid voor
MOExtended-banden niet overschrijden.
#Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en rij‐
den over hindernissen (stoepranden,
kuilen en wegoneffenheden, in het ter‐
rein) vermijden. Dit geldt in het bijzon‐
der als de auto beladen is.
#In de volgende gevallen het rijden in het
noodprogramma beëindigen:
Rbij klapperende geluiden
Rbij schudden van de auto
Rbij rookontwikkeling met de geur vanrub‐
ber
Rbij voortdurend ingrijpen van het ESP®
Rbij scheuren in de bandwangen
#Na het rijden in de noodprogramma bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren of de velgen verder kunnen
worden gebruikt.
#De defecte band in ieder gevalvervan‐
gen.
Met MOExtended banden (banden met nood‐
loopeigenschappen) kan ook met de auto wor‐
den gereden als één of meer banden volledig
leeg zijn. De band mag echter geen duidelijk
zichtbare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan het
keurmerk "MOExtended" op de wang van de
band.
Auto's met bandenspanningscontrole: MOEx‐
tended-banden mogen alleen in combinatie met
geactiveerde bandenspanningscontrole worden
gebruikt.
Wanneer een drukverlieswaarschuwingsmelding
op het bestuurdersdisplay verschijnt, als volgt te
werk gaan:
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
Af te leggen afstand na drukverlieswaarschu‐
wing
Beladingstoestand Af te leggen afstand
Gedeeltelijk beladen 80 km
Volledig beladen 30 km
De bereikbare nog af te leggen afstand kan afwij‐
ken afhankelijkvan de rijstijl. Daarbij de toege‐
stane maximumsnelheid van 80 km/h in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kanworden gemonteerd, mag
tijdelijk ook een standaardband worden
gebruikt.
380 Pechhulp
Opbergplaats TIREFIT-set
Afhankelijk van de uitrusting van de auto bevindt
de opbergtas van de TIREFIT-set zich in de baga‐
geruimte of in het opbergnet links. De beladings‐
richtlijnen in acht nemen (/pagina 138).
%De informatie over de vermogensklasse (LK)
en/of de elektrische gegevens vindt u aan
de achterzijde van de bandenvulcompressor:
RLK2 12 V/15 A, 180W, 0,8 kg
Op een afstand van circa 1 m tot de banden‐
vulcompressor en circa 1,6 m boven de
grond geldt het volgende geluidsniveau:
RGeluidsemissieniveau LPA 83 dB (A)
RGeluidsvermogensniveau LWA 91 dB (A)
De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.
Bij een storing in de werking contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
TIREFIT-set gebruiken
Voorwaarden
RFles bandenafdichtmiddel en bandenvulcom‐
pressor (/pagina 381).
RSticker TIREFIT
RHandschoenen (afhankelijk van de uitrusting
van de auto)
Met het bandenplakmiddel TIREFIT kunnen
kleine perforaties tot 4 mm, in het bijzonder in
het loopvlak van de band, worden afgedicht.
TIREFIT is bruikbaar bij een buitentemperatuur
tot circa -20 °C.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van bandenplakmiddel
Met name in de volgende gevallen kan het
bandenplakmiddel de band niet afdichten:
RBij grotere insnijdingen of perforaties
(groter dan eerder genoemd)
RVelgschade
RNa het rijden met een zeer lage banden‐
spanning of lege banden
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door bandenplakmid‐
del
Het bandenplakmiddel is schadelijk voor de
gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het
mag niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Bandenplakmiddel uit de buurt
van kinderen houden.
Bij contact met het bandenplakmiddel het
volgende in acht nemen:
#Bandenplakmiddel op de huid direct
met water afspoelen.
#Bandenplakmiddel in de ogen direct
grondig met schoon water uitspoelen.
#Als het bandenplakmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en
veel water drinken. Geen braken opwek‐
Pechhulp 381
ken en zo snel mogelijk naar een arts
gaan!
#Met bandenplakmiddel vervuilde kle‐
ding direct vervangen.
#Bij allergische reacties direct naar een
arts gaan.
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op
de stickervan de bandenvulcompressor in acht
nemen.
De fles bandenafdichtmiddel elke vijf jaar laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De binnengedrongen voorwerpen in de band
laten zitten.
#Deel 1van de TIREFIT-sticker in het
gezichtsveld van de bestuurder op het combi-
instrument plakken.
#Deel 2van de TIREFIT-sticker in de buurt
van het ventiel op de velg van het wiel met
de lekke band plakken. #De stekker 6met de kabel en de slang 5
uit de behuizing van de bandenvulcompres‐
sor trekken.
#De stekker van de slang 5in de flens 4
van de fles bandenafdichtmiddel 3schui‐
ven, tot de stekker vergrendelt.
#De fles bandenafdichtmiddel 3met de
bovenzijde naar beneden in de uitsparing 2
van de bandenvulcompressor steken.
382 Pechhulp
#Het ventieldopje van het ventiel 7van de
lekke band draaien.
#De vulslang 8op het ventiel 7schroeven.
#De stekker 6in een 12V‑aansluiting van de
auto steken.
#Het contact inschakelen.
#De bandenvulcompressor met de in- en uit‐
schakelaar 1inschakelen.
De band wordt opgepompt. Eerst wordt het
bandenplakmiddel in de band gepompt.
Daarbij kan de druk kortstondig naar circa
500 kPa (5 bar, 73 psi) stijgen.
De bandenvulcompressor tijdens deze fase
niet uitschakelen!
#De bandenvulcompressor maximaal tien
minuten laten draaien.
Vervolgens moet een bandenspanning van
ten minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) bereikt
zijn.
Wanneer bandenplakmiddel weggelekt is, de
getroffen plaatsen zo snel mogelijkreinigen. Bij
voorkeur schoon watergebruiken.
Als uw kleding met bandenplakmiddel is ver‐
vuild, deze zo snel mogelijk bij een stomerij met
perchloorethyleen laten reinigen.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt
bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul‐
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap‐
pen.
#Met de auto zeer langzaam circa 10 mvoor‐
uit- of achteruitrijden.
#De band opnieuw oppompen.
Na maximaal tien minuten moet de banden‐
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar,
29 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd na een korterit niet wordt
bereikt, is de band te zwaar beschadigd. Het
bandenplakmiddel kan hier geen pechhulp
bieden.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun‐
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Pechhulp 383
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt
bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden met afgedichte ban‐
den
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afge‐
dichte band is niet geschikt voor hogere snel‐
heden.
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij‐
den.
#De toegestane maximumsnelheid voor
een met bandenplakmiddel afgedichte
band in acht nemen.
#De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenplakmiddel afgedichte band van
80 km/h in acht nemen.
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlo‐
pend bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de
TIREFIT-set leggen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door verkeerde afvoer
Bandenplakmiddel bevat schadelijke stoffen.
#De gebruikte fles bandenafdichtmiddel
vakkundig afvoeren, bijvoorbeeld bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De fles bandenafdichtmiddel en de banden‐
vulcompressor opbergen.
#Meteen wegrijden.
#Na circa tien minutenstoppen en de banden‐
spanning controleren met de bandenvulcom‐
pressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning niet
wordt bereikt, is de band te zwaar bescha‐
digd. Het bandenplakmiddel kan hier geen
pechhulp bieden.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun‐
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Landen met Mercedes-Benz Service24h: Een
sticker met het telefoonnummer van Mercedes-
BenzService24h bevindt zich bijvoorbeeld op de
B‑stijl aan bestuurderszijde.
#De bandenspanning corrigeren, wanneer
deze nog ten minste 130 kPa (1,3 bar, 19 psi)
bedraagt. Zie voor de waarden de banden‐
spanningstabel in de tankdopklep.
#Bandenspanning verhogen: De bandenvul‐
compressor inschakelen.
384 Pechhulp
#Bandenspanning verlagen: De afblaasknop
1naast de manometer2indrukken.
#Als de bandenspanning correct is, de vul‐
slang losdraaien van het ventiel van de gere‐
pareerde band.
#Het ventieldopje op het ventiel van de gere‐
pareerde band draaien.
#De fles bandenafdichtmiddel uit de banden‐
vulcompressor trekken.
De vulslang blijft op de fles bandenafdicht‐
middel.
#Naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde
werkplaats rijden en de band, de fles bande‐
nafdichtmiddel en de vulslang laten vervan‐
gen.
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12‑V‑-
accu
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden aan de accu
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen bijvoorbeeld tot kortslui‐
ting leiden. Daardoor kunnen functiebeper‐
kingen vanveiligheidsrelevante systemen
optreden en kan de bedrijfsveiligheid van uw
auto worden beperkt.
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid
#Bij kortsluiting of een gelijkwaardige
storing direct contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
#Niet verder rijden.
#Werkzaamheden aan de accu altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
uitvoeren.
RMeer informatie over het ABS
(/pagina 229)
RMeer informatie over het ESP®
(/pagina 229)
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei‐
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd.
Pechhulp 385
Alle auto's behalve auto's met lithium-ion-
accu
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Door elektrostatische oplading kan het licht
explosieve gasmengsel van een accu ontste
ken.
#Om aanwezige elektrostatische opla‐
ding af te bouwen, de metalen carros‐
serie aanraken voordat de accu wordt
vastgepakt.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en tijdens de starthulp.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd hou‐
den.
#Accuzuur direct grondig met veel
schoon water afspoelen en direct de
hulp van een arts inroepen.
Alle auto's
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12V‑accu moet worden losgekop‐
peld, contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaan‐
wijzingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk‐
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
Geschikte beschermende kleding dra‐
gen, in het bijzonder handschoenen,
schort en gezichtsbescherming. Elek‐
trolyt- of zuurspatten direct wegspoe‐
len met schoon water. Zo nodig naar
een arts gaan.
386 Pechhulp
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Het volgende in acht nemen wanneer u de auto
gedurende een langere periode niet gebruikt:
RDe ruststand inschakelen.
RAls alternatief: De accu aansluiten op een
door Mercedes-Benz aanbevolen oplader of
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats voor het loskoppelen van de
accu.
Aanwijzingen met betrekking tot de starthulp
en het opladen van de 12V‑accu
Auto's met lithium-ion-accu
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een oplader zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de voertuigelektronica worden bescha‐
digd.
#Alleen opladers met een maximale laad‐
spanning van14,8 V gebruiken.
Alle andere auto's
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een oplader zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de voertuigelektronica worden bescha‐
digd.
#Alleen opladers met een maximale laad‐
spanning van14,8 V gebruiken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
ontstekend waterstofgas
Als u een kortsluiting veroorzaakt of als
vonkvorming optreedt, kan het waterstofgas
bij opladen van een accu ontsteken.
#Erop letten dat de plusklem van een
aangesloten accu niet met onderdelen
van de auto in contact komt.
#Nooit metalen voorwerpen of gereed‐
schap op een accu leggen.
#Bij het aansluiten en loskoppelen van de
accu beslist de beschrevenvolgorde
Pechhulp 387
van de accupoolklemmen in acht
nemen.
#Bij de starthulp altijd erop letten dat
alleen accupolen met dezelfde polariteit
met elkaar worden verbonden.
#Bij de starthulp beslist de beschreven
volgorde bij het aansluiten en losmaken
van de startkabel in acht nemen.
#Als de motor draait de accupoolklem‐
men niet aansluiten of losmaken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij het
opladen en bij starthulp
Bij het opladen en bij starthulp kan een
explosief gasmengsel uit de accu ontsnap‐
pen.
#Beslist vuur, open licht, vonkvorming en
rokenvermijden.
#Voor voldoende ventilatie zorgen.
#Niet over een accu buigen.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij
een bevroren accu
Een ontladen accu kan al bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen.
Als dan starthulp wordtgegeven of de accu
wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.
#Een bevroren accu ór het opladen of
voor het gevenvanstarthulp altijd laten
ontdooien.
Als bij een lage temperatuur de controle-/waar‐
schuwingslampjes in het combi-instrument niet
gaan branden, is de ontladen accu met grote
waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag de
accu noch worden opgeladen, noch de auto met
starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu kan
drastisch ingekort zijn. Het startgedrag kanver‐
slechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.
Het wordtgeadviseerd een ontdooide accu bij
een gekwalificeerde werkplaats te laten contro‐
leren.
Alle auto's
*AANWIJZING Beschadiging door veelvul‐
dige en langdurige startpogingen
Door veelvuldige en langdurige startpogingen
kan door onverbrande brandstof de katalysa‐
torworden beschadigd.
#Veelvuldige en langdurige startpogingen
voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp
en bij het opladen van de accu:
RAlleen onbeschadigde start-/laadkabels met
voldoende grote doorsnede en geïsoleerde
poolklemmen gebruiken.
RNiet-geïsoleerde onderdelen van de pool‐
klemmen mogen niet met andere metalen
onderdelen in aanraking komen zolang de
start-/laadkabels met het hulpstartpunt zijn
verbonden.
RDe start-/laadkabels mogen geen onderde‐
len aanraken die als de motor draait kunnen
bewegen.
388 Pechhulp
REr altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn.
RBeslist vuur en open licht vermijden.
RNiet over een accu buigen.
Bij het opladen van de accu bovendien de vol‐
gende punten in acht nemen:
RAlleen door Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde opladers gebruiken.
RDe handleiding van de oplader lezen voordat
u de accu gaat opladen.
Bij de starthulp bovendien de volgende punten in
acht nemen:
RAlleen voertuigen, accu's of geschikte start‐
hulpapparaten met een nominale spanning
van12V als starthulp gebruiken.
RDe auto's mogen elkaar niet raken.
RAuto's met benzinemotor: De motor mag
alleen met startkabels worden gestart als de
motorkoud en het uitlaatsysteem afgekoeld
is.
Starthulp en 12V-accu opladen
Starthulp/opladen voorbereiden
#De auto met de elektrische parkeerrem
beveiligen.
#De transmissiestandjinschakelen.
#Het contact en alle elektrische verbruikers
uitschakelen.
#De motorkap openen.
#De afdekking 1openen.
#De veiligheidsafdekking 2van het pluscon‐
tact 3op het hulpstartpunt in de richting
van de pijl schuiven.
Pechhulp 389
Starthulp
#De pluscontacten van de auto's met behulp
van de startkabel met elkaar verbinden.
Daarbij bij de eigen auto beginnen.
#De motorvan de andere auto met stationair
toerental laten draaien.
#De minpool van de externe accu en het mas‐
sapunt van de eigen auto 4met de startka‐
bel verbinden. Daarbij bij de andere auto
beginnen.
#De motorvan de eigen auto starten.
#De motoren enkele minuten laten draaien.
#Voordat de startkabel wordt losgemaakt een
elektrischeverbruiker van de eigen auto, bij‐
voorbeeld de achterruitverwarming of de ver‐
lichting, inschakelen.
Als de starthulp beëindigd is:
#De startkabel eerst van het massapunt van
de eigen auto en de minpool van de externe
accu losmaken, dan van de pluscontacten
van de voertuigen. Daarbij altijd bij de eigen
auto beginnen.
#De veiligheidsafdekking 2van het pluscon‐
tact 3en de afdekking 1sluiten.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
12V-accu opladen
#De pluscontacten van de auto en de oplader
met de laadkabel met elkaar verbinden.
Daarbij bij de auto beginnen.
#Het mincontact van de oplader en het mas‐
sapunt 4van de auto met behulp van de
laadkabel verbinden. Daarbij bij de oplader
beginnen.
#Het opladen starten.
Als het opladen is beëindigd:
#De laadkabels eerst van het massapunt 4
van de auto en van het mincontact van de
oplader losmaken, dan van de pluscontacten
van het voertuig en de oplader. Daarbij altijd
bij de auto beginnen.
#De veiligheidsafdekking 2van het pluscon‐
tact 3en de afdekking 1sluiten.
12‑V‑accu vervangen
#De aanwijzingen met betrekking tot de
12‑V‑accu in acht nemen (/pagina 385).
390 Pechhulp
Mercedes-Benz adviseert de 12‑V‑accu te laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats,
bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Als u zelf de accu wilt vervangen, neemt u dan
de volgende aanwijzingen in acht:
REen defecte accu altijd vervangen door een
accu, die aan de specifieke eisen van de auto
voldoet.
De auto is uitgerust met een accu die gebruik
maakt vanAGM‑technologie (Absorbent
Glass Mat) of een lithium-ion-accu. De volle‐
dige functionaliteit van de auto is alleen
gewaarborgd met een AGM‑accu of een
lithium-ion-accu. Mercedes-Benz adviseert
om veiligheidsredenen alleen accu's te
gebruiken die door Mercedes-Benz speciaal
voor uw auto zijn getest en goedgekeurd.
RAanbouwdelen zoals de ontluchtingsslang,
het hoekstuk of de accupoolafdekking over‐
zetten van de te vervangen accu.
RErop letten dat de ontluchtingsslang altijd op
de oorspronkelijke opening aan accuzijde is
aangesloten.
Aanwezige of meegeleverde afdichtstoppen
monteren.
Anders kunnen gassen of accuzuur ontsnap‐
pen.
RErop letten dat de aanbouwdelen weer op
dezelfde wijze worden aangesloten.
Aan- of wegslepen
Toegestane sleepmethoden
*AANWIJZING Beschadiging door zelf‐
standig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge‐
schakeld is, remt de auto in bepaalde situ‐
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare
situaties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats vante slepen.
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken (/pagina 301).
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
Slepen met opgetilde as: Het wegslepen moet
door een bergingsbedrijfworden uitgevoerd.
Pechhulp 391
Auto's met achterwielaandrijving
Toegestane sleepmethoden
Beide assen
op de grond
Ja, maximaal 50 km met
50 km/h
Vooras opge‐
tild
Nee
Achteras
opgetild
Ja, wanneer het stuurwiel met
een stuurwielklem in de mid‐
denpositie geblokkeerd is
4MATIC-auto's
Toegestane sleepmethoden
Beide assen
op de grond
Ja, maximaal 50 km met
50 km/h
Vooras opge‐
tild
Nee
Achteras
opgetild
Nee
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege‐
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 391).
#Controleren of de accu aangesloten en opge‐
laden is.
Als de accu ontladen is, kan het volgende niet
meer worden uitgevoerd:
RDe motorkan niet worden gestart.
RDe elektrische parkeerremkan niet worden
uit- of ingeschakeld.
RDe automatische transmissie kan niet in de
stand iof jworden gezet.
%Wanneer de automatische transmissie niet in
de stand ikanworden gezet of het
bestuurdersdisplay in het combi-instrument
niets aangeeft, de auto vervoeren
(/pagina 394). Voor het transport van de
auto is een sleepwagen met hefinrichting
nodig.
*AANWIJZING Beschadiging door te snel
of te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijf‐
lijn beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over‐
schrijden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen van een auto met een
te hoog gewicht
Als een auto moet worden weggesleept of
aangesleept, mag het toegestaan totaalge‐
wicht daarvan het toegestaan totaalgewicht
van het trekkende voertuig niet overschrij‐
den, anders kunnen zich de volgende situ‐
aties voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kangaan slingeren en
zelfs kantelen.
392 Pechhulp
#Als een auto moet worden weggesleept
of aangesleept, mag het toegestaan
totaalgewicht daarvan het toegestaan
totaalgewicht van het trekkende voer‐
tuig niet overschrijden.
Als een auto moet worden weggesleept of aan‐
gesleept, mag het gewicht het toegestaan totaal‐
gewicht van het trekkende voertuig niet over‐
schrijden.
#De gegevens over het toegestaan totaalge‐
wicht van de betreffende auto vindt u op het
voertuigtypeplaatje (/pagina 489).
#Het bestuurders- of passagiersportier niet
openen, omdat anders de automatische
transmissie automatisch in de stand j
wordtgezet.
#Het sleepoog aanbrengen (/pagina 395).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde bevestiging van de sleepkabel of -
stang
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
%Auto's met sleepvoorziening: De sleepka‐
bel of -stang kan ook aan de aanhangwagen‐
voorziening worden bevestigd.
#De automatische vergrendeling uitschake‐
len .
#De HOLD-functie niet activeren.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 110).
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/pagina 256).
#De automatische transmissie in de stand i
zetten.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte veiligheidsrelevante
functies bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol‐
gende situaties beperkt of niet meer beschik‐
baar:
RHet contact is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet
vertoont een storing.
Als uw auto dan wordtgesleept, kanvoor het
sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn.
#Een sleepstang gebruiken.
#Voor het slepen controleren of de stuur‐
inrichting vrij kan bewegen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trek‐
krachten de auto's beschadigen.
Pechhulp 393
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
Auto voor transport opladen
#De aanwijzingen met betrekking tot het sle‐
pen in acht nemen (/pagina 392).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
%Auto's met aanhangwagenvoorziening:
De sleepkabel of -stang kan ook aan de aan‐
hangwagenvoorziening worden bevestigd.
#De automatische transmissie in de stand i
zetten.
%Bij storingen aan de elektronica kan de auto‐
matische transmissie in de stand jgeblok‐
keerd zijn. Om iin te schakelen het boord‐
net van spanning voorzien (/pagina 389).
#De auto omhoogbrengen, om voor een gro‐
tere bodemvrijheid te zorgen
(/pagina 268).
#De auto op de transporter zetten.
#De automatische transmissie in de stand j
zetten.
#De auto met de elektrische parkeerremtegen
wegrollen beveiligen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
4MATIC auto's
#Erop letten dat de voor- en achteras op het‐
zelfde transportvoertuig komen te staan.
*AANWIJZING Schade aan de aandrijflijn
door verkeerde plaatsing
#Het voertuig niet boven het verbindings‐
punt van het transportvoertuig plaat‐
sen.
Opbergplaats sleepoog
Het sleepoog 1bevindt zich onder de bagage‐
ruimtebodem.
Afhankelijk van de uitvoering kan het sleepoog
zich op een andere positie in de bagageruimte
bevinden.
394 Pechhulp
Sleepoog aanbrengen
#De afdekking 1bij de markering naar bin‐
nen drukken en verwijderen.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Achter
aan de auto bevindt zich geen bevestiging voor
het inschroefbare sleepoog. De sleepkabel of -
stang aan de aanhangwagenvoorziening bevesti‐
gen.
#Bij het verwijderen van het sleepoog erop let‐
ten dat de afdekking 1bij het aanbrengen
in de bumper vergrendelt.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door verkeerd gebruik van het sleepoog
Bij het bergen van de auto door het lostrek‐
ken met behulp van het sleepoog kan de auto
beschadigd raken.
#Het sleepoog alleen gebruiken voor het
slepen of aanslepen van de auto.
Auto aanslepen (motornoodstart)
*AANWIJZING Beschadiging van de auto‐
matische transmissie door aanslepen
Wanneer de auto wordt aangesleept kan de
automatische transmissie worden bescha‐
digd.
#De auto niet door middel van aanslepen
starten.
#De auto niet door middel van aanslepen star‐
ten.
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordtgemani‐
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordtvervangen, kan
de elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespecifi‐
ceerde nieuwe zekeringen met het cor‐
recte amperage vervangen.
Pechhulp 395
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektri‐
sche componenten of systemen worden
beschadigd of aanzienlijk beperkt worden in
hun werking.
#Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven
zekeringen met het aangegeven ampe‐
rage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moetenworden ver‐
vangen door gelijkwaardige zekeringen, herken‐
baar aan de kleur en de ampèrewaarde. De
ampèrewaarden en verdere in acht te nemen
informatie is te vinden in het zekeringaansluit‐
schema.
Zekeringaansluitschema: In de begeleidende
voertuigmap.
*AANWIJZING Beschadiging of functie‐
storing door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zeke‐
ringenkastenkan binnendringen.
#Bij het sluitenvan de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het
deksel correct op de zekeringenkast is
aangebracht.
Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw
doorbrandt, de oorzaak latenvaststellen en ver‐
helpen bij een gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgescha‐
keld.
RHet contact is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn over de volgende
zekeringenkastenverdeeld:
RZekeringenkast in de motorruimte aan
bestuurderszijde (/pagina 396)
RZekeringenkast in de cockpit aan bestuur‐
derszijde (/pagina 399)
RZekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier (/pagina 399)
RZekeringenkast in de bagageruimte in rijrich‐
ting rechts (/pagina 399)
Zekeringenkast in de motorruimte openen en
sluiten
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri‐
sche zekeringen in acht nemen
(/pagina 395).
RDe volgende hulpmiddelen klaarleggen:
-droge doek
-schroevendraaier met een overeenkom‐
stige punt
396 Pechhulp
Openen
%De toegankelijkheid van de zekeringenkast
kan afhankelijkvan de uitvoering van de auto
beperkt zijn. Mercedes-Benz adviseert con‐
tact op te nemen met een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
#De draaisluitingenvan de afdekking 1los‐
maken en de afdekking naar boventoever‐
wijderen.
#Met een droge doek eventueel aanwezig
vochtvan de zekeringenkast verwijderen.
#Afhankelijk van de uitvoering van de auto
bevindt zich op het deksel van de zekeringen‐
kast een elektrisch bestanddeel 2. Indien
aanwezig de bout 3losmaken en het
bestanddeel terzijde leggen zonder de elek‐
trische verbindingen los te maken.
#Indien aanwezig de slang 4losmakenvan
de bevestigingsklemmen op de zekeringen‐
kast en de carrosserie.
Pechhulp 397
#Indien aanwezig de slang 5losmakenvan
de bevestigingsklemmen in de motorruimte
en de carrosserie.
#De bouten 6losmaken en de beugel 7
omklappen.
#De bouten 8losdraaien en het deksel 9
van de zekeringenkast naar de zijkant toe
verwijderen.
Sluiten
#De afdichting moet correct tegen het deksel
9aanliggen; dit controleren.
#Het deksel 9op de zekeringenkast plaatsen
en de bouten 8vastzetten.
#De beugel 7terugklappen en de bouten 6
vastzetten.
#Indien aanwezig de slang 5bevestigen in de
bevestigingsklemmen in de motorruimte en
de carrosserie.
#Indien aanwezig de slang 4bevestigen in de
bevestigingsklemmen in de zekeringenkast
en de carrosserie.
#Indien aanwezig het elektrische bestanddeel
2in de houder op het deksel van de zeke‐
ringenkast aanbrengen en de bout 3vast‐
zetten.
#De afdekking 1aanbrengen en de draaislui‐
tingen vergrendelen.
398 Pechhulp
Zekeringenkast op de cockpit openen en slui‐
ten
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri‐
sche zekeringen in acht nemen
(/pagina 395).
#De afdekking 1in de richting van de pijl
openklappen en verwijderen.
Zekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier openen en sluiten
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri‐
sche zekeringen in acht nemen
(/pagina 395).
#De afdekking 1in de richting van de pijl
openklappen en verwijderen.
Zekeringenkast in de bagageruimte openen
en sluiten
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri‐
sche zekeringen in acht nemen
(/pagina 395).
#De afdekking 1in de richting van de pijl
omlaagklappen.
Pechhulp 399
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag. Dit kan wijzen op beschadi‐
gingen aan banden of velgen. Onzichtbare
beschadigingenvan de banden kunnen eveneens
de oorzaak van het ongewone rijgedrag zijn.
Als wordtvermoed dat er iets met de banden of
velgen niet in orde is de snelheid verminderen en
de wielen en banden bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Aanwijzingen met betrekking tot het regel‐
matig controleren van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen bandenspan‐
ningsverlies veroorzaken.
#Banden regelmatig op schade controle‐
ren en beschadigde banden direct ver‐
vangen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor aquapla‐
ning door te lage profieldiepte
Bij een te lage profieldiepte laat de grip van
de banden te wensen over.
Bij een natte rijbaan neemt het gevaar van
aquaplaning toe, in het bijzonder bij een niet
aangepaste snelheid.
#De profieldiepte en de toestand van het
loopvlak van de band over de gehele
breedte bij alle banden regelmatig con‐
troleren.
Minimumprofieldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm
#De banden om veiligheidsredenen laten
vervangen voordat de wettelijkvoorge‐
schreven minimumprofieldiepte bereikt
is.
De volgende controles regelmatig, ten minste
eenmaal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld
voor een langere rit of rijden in het terrein, bij
alle wielen uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/pagina 401)
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
RVisuele controle van de profieldiepte en het
loopvlak van de band over de gehele breedte.
De minimumprofieldiepte bij zomerbanden
bedraagt 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde montage van de
sneeuwkettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de voorwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwket‐
400 Banden en velgen
tingen tegen de carrosserie of onderdelen
van het onderstel schuren.
Daardoor kan schade aan de auto of de ban‐
den ontstaan.
#Nooit sneeuwkettingen op de voorwie‐
len monteren.
#Sneeuwkettingen op de achterwielen
altijd paarsgewijs monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van onderde‐
len van de carrosserie of het onderstel
door gemonteerde sneeuwkettingen
Wanneer bij auto's met 4MATIC sneeuwket‐
tingen op de voorwielen worden gemonteerd,
kunnen ze onderdelen van de carrosserie of
het onderstel beschadigen.
#Bij auto's met 4MATIC sneeuwkettingen
alleen op de achterwielen monteren.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met actieve parkeerassistent: Met
gemonteerde sneeuwkettingen niet de
actieve parkeerassistent gebruiken.
RAuto's met niveauregeling: Met gemon‐
teerde sneeuwkettingen alleen met hogere
voertuighoogte rijden (/pagina 268).
RAuto's met gestuurde achteras: Met
gemonteerde sneeuwkettingen alleen met
geactiveerde sneeuwkettingmodus rijden
(/pagina 401).
%Het ESP®kanvoor het wegrijden worden uit‐
geschakeld (/pagina 231). Zo kunnen de
wielen doordraaien en een hogere aandrijf‐
kracht opwekken.
Sneeuwkettingmodus in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4©5ß5y
#Sneeuwkettingmodus in- of uitschakelen.
Als de functie actief is, zijn de instellingen van
de auto aangepast op gemonteerde sneeuwket‐
tingen. Daarbij wordt onder andere de maximale
stuuruitslag van de achterwielen beperkt.
Bovendien zijn bij een geactiveerde sneeuwket‐
tingmodus onderdelen van de rijsystemen en rij‐
veiligheidssystemen niet beschikbaar.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
Een te lage of te hoge bandenspanning heeft de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordtverkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de
hand gewerkt.
Banden en velgen 401
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid
worden nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door
aquaplaning.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij herhaaldelijk drukverlies in de
band
Velg, ventiel of band kunnen beschadigd zijn.
Een te lage bandenspanning kantot een
klapband leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwer‐
pen onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban‐
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
binnenzijde van de tankdopklep (/pagina 402).
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmetergebruiken.
Het uiterlijk van een band geeft geen uitsluitsel
over de bandenspanning.
De bandenspanning alleen corrigeren als de ban‐
den koud zijn. Voorwaarden voor koude banden:
RDe auto wasten minste drie uur geparkeerd
zonder zonlicht op de band.
RDe auto heeft minder dan 1,6 km gereden.
Banden worden tijdens het rijden warm.Naar‐
mate de temperatuur van de band toeneemt
wordt ook de bandenspanning hoger.
Auto's met bandenspanningscontrole: Ukunt
de bandenspanning ook via het bestuurdersdis‐
play laten weergeven.
Aanwijzingen voor rijden met een aanhang‐
wagen
Voor de banden van de achteras geldt uitsluitend
de in de bandenspanningstabel geadviseerde
bandenspanning voor een verhoogde belading.
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de
binnenzijde van de tankdopklep.
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreffende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten en de betreffende beladingstoe‐
stand.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het
symbool +, dan is de betreffende banden‐
spanning een alternatieve bandenspanning. Het
brandstofverbruik kan dan iets toenemen.
402 Banden en velgen
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen"
of "volledig beladen" worden in de tabel weerge
geven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen
kan daarvan afwijken.
Bandenspanningscontrole
Werking van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van de ban‐
denspanningssensor de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon‐
teerde banden.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het bestuurdersdisplay weergegeven
(/pagina 403).
Bij duidelijk drukverlies of te hoge temperatuur
van de band wordt de bestuurder door display‐
meldingen (/pagina 551) of het waarschu‐
wingslampje hin het bestuurdersdisplay
(/pagina 576) gewaarschuwd.
De bandenspanningscontrole is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is ervoor verantwoor‐
delijk, de bandenspanning in te stellen op de
geadviseerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
In de meestegevallen herkent de bandenspan‐
ningscontrole de referentiewaarde automatisch
nadat de bandenspanning is gewijzigd. De refe‐
rentiewaarden kunnen echter ook door handma‐
tig opnieuw startenvan de bandenspannings‐
controle worden geactualiseerd (/pagina 404).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RDe bandenspanning is verkeerd ingesteld.
REr treedt een plotseling drukverlies op, bij‐
voorbeeld veroorzaakt door een binnenge‐
drongen voorwerp.
REr treedt een storing door een andere radio‐
bron op.
Bandenspanning met bandenspanningscon‐
trole controleren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Bestuurdersdisplay:
4©5Service
Een van de volgende weergave verschijnt:
RActuele bandenspanning van de afzonderlijke
banden:
RBandenspanningsaanduiding verschijnt na
enkele minuten rijden
RBandenspanningscontrole actief: De inleer‐
procedure van het systeem is nog niet afge‐
sloten. De bandenspanningen worden dan
reeds gecontroleerd.
#De bandenspanning vergelijken met de voor
de actuele bedrijfstoestand geadviseerde
Banden en velgen 403
bandenspanning (/pagina 402). Daarbij de
aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
temperatuur in acht nemen (/pagina 401).
%De op het bestuurdersdisplay weergegeven
waarden kunnen afwijkenvan de waarden
van de bandenspanningsmeter, die gelden
voor zeeniveau. Op hoger gelegen locaties
geven luchtdrukmeters een hogere banden‐
spanning weer dan het bestuurdersdisplay.
In dit geval de bandenspanning niet verla‐
gen.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 401)
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
vier de banden correct ingesteld voor de
betreffende bedrijfstoestand
(/pagina 401).
De bandenspanningscontrole in de volgende
situaties opnieuw starten:
RBandenspanning gewijzigd.
RBanden of wielen gewisseld of nieuw gemon‐
teerd.
Bestuurdersdisplay:
4©5Service
#Bandenspanning selecteren en met a
bevestigen.
Het bestuurdersdisplay toont de melding
Actuele bandenspanningen als nieuwe richt-
waarden overnemen?
#Ja selecteren en met ahet opnieuw
opstarten bevestigen.
Het bestuurdersdisplay toont de melding
Bandenspanningscontrole opnieuw gestart.
Actuele waarschuwingsmeldingenworden
gewist en het gele waarschuwingslampje
hdooft.
Na enkele minuten rijden controleert het sys‐
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Ver‐
volgens worden de actuele bandenspan‐
ningswaarden als nieuwe referentiewaarden
aangenomen en bewaakt.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 401)
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en
vervanging van banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde afmetingen van de
banden en velgen
Als banden en velgen met verkeerde afmetin‐
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specifica‐
ties van de originele onderdelen vol‐
doen.
404 Banden en velgen
Daarbij bij velgen het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door overschrijden van het draagver‐
mogen van de band of de toegestane
snelheidsindex
Het overschrijden kan leiden tot beschadi‐
ging van de banden of tot het klappen van de
banden.
#Alleen voor het voertuigtype goedge‐
keurde bandentypes en ‑maten gebrui‐
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draag‐
vermogen van de band en de snelheids‐
index in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden‐
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurd
heeft.
Deze banden zijn speciaal op de regelsyste‐
men, zoals het ABS, het ESP®en de 4MATIC,
afgestemd:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde‐
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop‐
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban‐
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontro‐
leerde en geadviseerde banden, velgen en
accessoires gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de
rijveiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij
het coveren beschadigingen niet altijd her‐
kend worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken,
waarvan het eerdere gebruik onbekend
is.
Banden en velgen 405
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het rijden
over obstakels
Om grotevelgen zitten banden met een
lagere verhouding tussen de hoogte en de
breedte. Met een lagere hoogte/breedtever‐
houding neemt het gevaar, dat bij het rijden
over obstakels de velgen en banden bescha‐
digd raken, toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzich‐
ting oprijden.
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het parkeren
op een stoeprand of kuilen en wegonef‐
fenheden
Bij het parkeren op een stoeprand of kuilen
en wegoneffenheden kunnen de banden en
velgen worden beschadigd.
#Altijd op een zo vlak mogelijke onder‐
grond parkeren.
#Bij het parkerenstoepranden en kuilen
en wegoneffenheden vermijden.
*AANWIJZING Beschadiging van elektro‐
nische onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In
het wiel bevinden zich elektronische onder‐
delen. Bij het ventiel mag geen montagege‐
reedschap worden aangebracht.
Anders kunnen de elektronische onderdelen
worden beschadigd.
#Banden alleen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden
bij lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij‐
dens het rijden scheuren in zomerbanden
ontstaan, die de banden permanent bescha‐
digen.
#Bij temperaturen lager dan 7 °C i
M+S--banden gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor
uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkun‐
dig mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge‐
keurde accessoires bij een gekwalificeerde werk‐
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij sportbanden
Bij sportbanden bestaat op vochtige of natte
rijbaan een verhoogd risico op slippen en
aquaplaning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentem‐
peratuur duidelijk af.
406 Banden en velgen
#Het ESP®inschakelen en de rijstijl aan‐
passen.
#Bij een buitentemperatuur lager dan
10 °C iM+S ‑-banden gebruiken.
#Alleen banden gebruiken die geschikt
zijn voor de toepassing.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban‐
den het volgende in acht nemen:
RLandspecifieke goedkeuringseisen voor ban‐
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
RDaarnaast kanvoor bepaalde regio's en toe‐
passingen het gebruik van bepaalde banden‐
typen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde
constructie, dezelfde uitvoering (zomerban‐
den, winterbanden, MOExtended-banden) en
van hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afme‐
tingen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in gevalvan pech mag voor het
rijden naar de werkplaats hiervanworden
afgeweken.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust
met functionerende sensoren voor de ban‐
denspanningscontrole.
RBij temperaturen lager dan 7 °C Winterban‐
den of all-seasonbanden met de iM+S-
aanduiding op alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win‐
terbanden de best mogelijke grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
profiel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer de toegestane maximumsnelheid
lager is dan die van de auto, moet een sticker
in het gezichtsveld van de bestuurder hier‐
voor waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste100 km
met matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
RBij het monterenvan banden zonder
noodloopeigenschappen: Auto's met
MOExtended-banden zijn af fabriek niet met
een TIREFIT-set uitgerust. Na een wissel naar
banden zonder noodloopeigenschappen, bij‐
voorbeeld winterbanden, de auto met een
TIREFIT-set uitrusten.
Voor meer informatie over banden en velgen
contact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie
in acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 401)
RBandenspanningstabel (/pagina 402)
RAanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel (/pagina 414)
Banden en velgen 407
Aanwijzingen met betrekking tot het verwis‐
selen van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verschillende wielafmetingen
Als de voor‑ met de achterwielen worden ver‐
wisseld, kunnen de rij-eigenschappen sterk
nadelig worden beïnvloed .
Ook kunnen de schijfremmen of onderdelen
van de wielophanging worden beschadigd.
#De voor en achterwielen uitsluitend ver‐
wisselen wanneer de banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingenvan banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver‐
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de type‐
goedkeuring.
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sneller bij de bandschouder
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
De band niet te ver laten slijten. Anders wordt de
grip op natte wegensterk nadelig beïnvloed
(aquaplaning).
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat
afhankelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Daarbij de aanwijzingen en de veiligheidsaanwij‐
zingen met betrekking tot "Verwisselen van een
wiel" in acht nemen (/pagina 409).
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan
van wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwij‐
zingen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht wielwisselgereedschap
Afgezien van enkele landspecifieke varianten zijn
de auto's niet uitgerust met wielwisselgereed‐
schap. Informeer bij een gekwalificeerde werk‐
plaats, welk wielwisselgereedschap voor het ver‐
wisselen van een wiel van de auto nodig en
goedgekeurd is.
Het benodigde wielwisselgereedschap kan het
volgende omvatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
%De krik heeft een gewicht van circa 3,4 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in
de werking contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Het wielwisselgereedschap bevindt zich in de
boordgereedschapstas1op de bagageruimte‐
bodem.
408 Banden en velgen
De boordgereedschapstas bevat:
RKrik
RHandschoenen
RWielsleutel
RCentreerpen
RUitklapbare wielkeg
RRatelvoor krik
Auto voorbereiden op het verwisselen van
een wiel
Voorwaarden
RHet noodzakelijke wielwisselgereedschap is
aanwezig. Wanneer uw auto niet met wielwis‐
selgereedschap is uitgerust, informeert u dan
bij een gekwalificeerde werkplaats naar pas‐
send gereedschap.
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie‐
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Auto's met niveauregeling: De normale
voertuighoogte instellen (/pagina 268).
#De motor afzetten.
#Veiligstellen dat de motor niet kanworden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach‐
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks
blokkeren.
#Indien noodzakelijk, de naafdop verwijderen
(/pagina 409).
#De auto opkrikken (/pagina 410).
Wieldeksels/naafdoppen verwijderen en
aanbrengen
Voorwaarden
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 409).
Aluminium naafdop
Banden en velgen 409
#Verwijderen: De dop 2uit het wielwissel‐
gereedschap op de naafdop 1aanbrengen.
#De wielsleutel 3op de dopsleutel 2aan‐
brengen.
#Met de wielsleutel 3de naafdop 1
linksom draaien en verwijderen.
#Monteren: De vorige stappen in omgekeerde
volgorde uitvoeren.
%Voorgeschreven aanhaalmoment: 25 Nm.
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrik‐
ken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 409).
RDe wieldoppen zijn verwijderd
(/pagina 409).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz goedgekeurde krik gebruiken voor het
opkrikken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort‐
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt bevinden.
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen en/of voeten onder de auto
houden.
RNooit onder de auto gaan liggen.
RDe motor niet starten en de elektrische par‐
keerrem niet vrijzetten.
RGeen portieren of kofferdeksel openen of
sluiten.
410 Banden en velgen
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten
met de wielsleutel circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
Plaats van de kriksteunpunten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreffende
kriksteunpunten wordtgeplaatst, kan de krik
kantelen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de
betreffende kriksteunpunten van de
auto. De voet van de krik moet zich
loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto bevinden.
*AANWIJZING Voertuigschade door krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto beschadigen.
#De krik alleen op de daarvoor bedoelde
kriksteunpunten aanbrengen.
#De ratel-ringsleutel uit het wielwisselgereed‐
schap nemen en zodanig op het zeskant van
de krik plaatsen, dat de tekst "AUF" zichtbaar
is.
#De steun 2van de krik 4in het kriksteun‐
punt 1aanbrengen.
#De ratel-ringsleutel 3rechtsom draaien, tot
de steun 2volledig in het kriksteunpunt 1
zit en de voet van de krik gelijkmatig de
grond raakt.
#De ratel-ringsleutel 3draaien, tot de band
maximaal 3 cm van de grond verwijderd is.
Banden en velgen 411
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/pagina 412).
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt.
Bij het verwisselen van een wiel elke vorm van
krachtinwerking op de remschijven voorkomen,
omdat deze tot comfortklachten bij het remmen
zouden kunnen leiden.
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leg‐
gen.
#De bovenste wielbout helemaal eruit draaien.
#In plaats van de wielbout, de centreerpen 1
in het schroefdraad schroeven.
#De overige wielbouten eruit schroeven.
#Het wiel verwijderen.
Nieuw wiel monteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn inge‐
smeerd, of als de schroefdraad van wielbou‐
ten‑ of naven beschadigd is, kunnen de wiel‐
bouten loskomen.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervan‐
gen.
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec‐
tie van banden in acht nemen
(/pagina 404).
Bij banden met voorgeschreven draairichting
markeert een pijl op de wang de draairichting
van de band. Bij de montage op de draairichting
van de wielen letten.
#Het te monteren wiel op de centreerpen
schuiven en aandrukken.
412 Banden en velgen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe‐
ren
Als de wielbouten of wielmoerenworden
vastgedraaid als de auto omhooggebracht is,
kan de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast‐
draaien met het wiel op de grond.
#Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsaan‐
wijzingen met betrekking tot "Verwisselen
van een wiel" in acht nemen (/pagina 404).
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreffende wiel goed‐
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege‐
venvolgorde kruiselings gelijkmatig licht aan‐
draaien.
#De centreerpen eruit schroeven.
#De laatste wielbout erin draaien en licht vast‐
draaien.
#De auto laten zakken (/pagina 413).
Auto na verwisselen van een wiel laten zak‐
ken
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/pagina 412).
*AANWIJZING Inklemgevaar van de krik
Wanneer het AIRMATIC systeem bij het
omhoog brengen lucht heeft afgeblazen, kan
bij het omlaag brengen van de auto de krik
ingeklemd raken.
#De motorstarten. Daardoor wordt de
voertuighoogte aangepast.
#De krik onder de auto verwijderen.
#Auto laten zakken: De ratel zodanig op het
zeskant van de krik steken, dat de tekst "AB"
zichtbaar is en de ratelvan de krik linksom
draaien.
#De wielbouten in de aangegevenvolgorde 1
tot 5diagonaal en gelijkmatig met maxi‐
maal 80 Nm vastzetten.
#De wielbouten vervolgens in de aangegeven
volgorde 1tot 5kruiselings en gelijkmatig
met het voorgeschreven aanhaalmoment van
150 Nm vastzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of de wielmoeren niet met
het voorgeschreven aanhaalmoment zijn
vastgezet, kunnen de wielen loskomen.
Banden en velgen 413
#De wielbouten of de wielmoeren moe‐
ten met het voorgeschreven aanhaalmo‐
ment aangetrokken zijn; dit controleren.
#Indien nodig contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats en het voer‐
tuig niet verplaatsen.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
troleren en naar behoefte aanpassen.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 404).
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Het
noodwiel of het reservewiel kan de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig beïnvloeden.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#Voorzichtig rijden.
#Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
#Het noodwiel of het reservewiel slechts
kortstondig gebruiken.
#Het ESP®niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver‐
schillende afmetingen bij de eerstvol‐
gende gekwalificeerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let‐
ten.
%Het noodwiel is in de bagageruimte in het
noodwielfoedraal bevestigd.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
montage van een noodwiel in acht nemen:
RDe bandenspanning van het gemonteerde
noodwiel controleren. Deze eventueel aan‐
passen.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerd noodwiel is 80 km/h.
RGeen sneeuwkettingen op het noodwiel aan‐
brengen.
RHet noodwiel uiterlijk om de zes jaar laten
vervangen, ongeacht de slijtage.
RDe bij het noodwiel geleverde wielbouten
gebruiken.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 130 Nm
414 Banden en velgen
%Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
een gemonteerd noodwiel kan de banden‐
spanningscontrole niet betrouwbaar werken.
De bandenspanning van het verwijderde wiel
kan nog enkele minutenworden aangegeven.
Deze pas opnieuw starten nadat het nood‐
wiel door een nieuw wiel is vervangen.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 401)
RBandenspanningstabel (/pagina 402)
RAanwijzingen met betrekking tot de montage
van banden (/pagina 404)
Banden en velgen 415
Aanwijzingen met betrekking tot de techni‐
sche gegevens
De technischegegevens worden volgens EU-
richtlijnen bepaald. De genoemde gegevens gel‐
den alleen voor auto's met standaarduitrusting.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De voertuigspe‐
cifieke voertuiggegevens kunt u in de COC-docu‐
menten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vin‐
den. Deze papieren worden bij de auto geleverd.
Boordelektronica
Aanwijzingen met betrekking tot ingrepen in
de motorelektronica
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door
ondeskundig onderhoud
Door ondeskundig onderhoud kunnen onder‐
delen van de auto sneller slijten; dit kan lei‐
den tot verlies van de typegoedkeuring.
#De motorelektronica en de bijbeho‐
rende onderdelen alleen bij een gekwa‐
lificeerde werkplaats laten onderhou‐
den.
*AANWIJZING Slijtage en beschadiging
door maatregelen waardoor het motor‐
vermogen toeneemt
Maatregelen aan het motormanagement,
waardoor het motorvermogen stijgt, kunnen
leiden tot verhoogde slijtage of tot beschadi‐
ging van het aandrijfsysteem.
#Geen maatregelen uitvoeren aan het
motormanagement waardoor het motor‐
vermogen stijgt.
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het inbou‐
wenvan mobilofoons
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundige werkzaamheden
aan mobilofoons
Wanneer mobilofoons worden gemanipuleerd
of niet vakkundig worden ingebouwd, kan de
elektromagnetische straling ervan de voertui‐
gelektronica storen en de bedrijfsveiligheid
van de auto in gevaar brengen.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig gebruik van mobi‐
lofoons
Als in het voertuig op ondeskundige wijze
gebruik wordtgemaakt van een mobilofoon,
kan de elektromagnetische straling daarvan
416 Technischegegevens
de voertuigelektronica storen. Dit geldt met
name in de volgende gevallen:
RWanneer de mobilofoon niet op een bui‐
tenantenne is aangesloten.
RWanneer de buitenantenne verkeerd
gemonteerd of niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in gevaar komen.
#De reflectiearme buitenantenne laten
inbouwen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
#De mobilofoon bij gebruik in het voer‐
tuig altijd aansluiten op de reflectie‐
arme buitenantenne.
*AANWIJZING Vervallen van de typegoed‐
keuring door het niet in acht nemen van
installatie- en gebruiksvoorwaarden
Wanneer de installatie- en gebruiksvoorwaar‐
den voor mobilofoons niet in acht worden
genomen, kan de typegoedkeuring vervallen.
#Alleen vrijgegeven frequentiebanden
gebruiken.
#Het maximaal toegestane uitgangsver‐
mogen in deze frequentiebanden in
acht nemen.
#Alleen vrijgegeven antenneposities
gebruiken.
1Achterzijde van het dak
Bij auto's met panoramaschuifdak is inbouwen
van een antenne in het dakgedeelte niet toege‐
staan.
Voor het naderhand inbouwen van mobilofoons
moet de technischerichtlijn ISO/TS 21609
(Road Vehicles EMC guidelines for installation
of aftermarketradio frequency transmitting equi‐
Technischegegevens 417
pment) worden aangehouden. De wettelijke
bepalingen voor aanbouwdelen moetenworden
aangehouden.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust,
moeten de in de voorbereiding aanwezige span‐
ningsvoorziening- en antenne-aansluiting worden
gebruikt. Bij het monteren de aanvullende hand‐
leidingen van de fabrikant in acht nemen.
Zendvermogen mobilofoons
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de voet
punt van de antenne mag de waarden in de vol‐
gende tabel niet overschrijden:
Frequentieband en maximaal zendvermogen
Frequentieband Maximaal zendver‐
mogen
2–m–band
144 - 174 MHz
50W
Terrestrial Trunked
Radio (TETRA)
380 - 460 MHz
10W
Frequentieband Maximaal zendver‐
mogen
70–cm–band
430 - 470 MHz
35W
Mobiele telefoonnet‐
werkverbinding
2G
2W
Mobiele telefoonnet‐
werkverbinding
3G/4G/5G
0,5W
De volgende apparaten kunnen zonder beperkin‐
gen in de auto worden gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendvermo‐
gentot 100 mW
RMobilofoons met zendfrequenties in de fre‐
quentieband 380 - 420 MHz en een maxi‐
maal zendvermogen tot 2 W (TETRA)
RMobiele telefoon (2G/3G/4G/5G)
Voor de volgende frequentiebanden is er geen
beperking voor de antennepositie aan de buiten‐
zijde van de auto:
RTETRA
R2G/3G/4G/5G
Zendvergunningen voertuigcomponenten
Overzicht fabrikanten
Fabri‐
kant
korte
naam
Informatie van de fabrikant
ADCADC Automotive Distance Control
Systems GmbH, Peter-Dornier-
Straße 10, 88131 Lindau, Duits‐
land
BoschRobert Bosch GmbH, Daimler‐
straße 6, 71229 Leonberg, Duits‐
land
418 Technischegegevens
Fabri‐
kant
korte
naam
Informatie van de fabrikant
Conti‐
nental
Antenna
Continental Advanced Antenna
GmbH, merring 1, 31137 Hildes‐
heim, Duitsland
Conti‐
nental
Automo‐
tive
Continental Automotive GmbH,
Siemensstraße 12, 93055 Regen‐
sburg, Duitsland
Gentex Gentex Corporation, 600 North
Centennial Street, Zeeland MI
49464, USA
HELLAHELLA KGaA Hueck & Co., Rixbec‐
kerStraße 75, 59552 Lippstadt,
Duitsland
Hirsch‐
mann
Hirschmann Car Communication
GmbH, Stuttgarter Straße 45-51,
72654 Neckartenzlingen, Duits‐
land
Fabri‐
kant
korte
naam
Informatie van de fabrikant
Huf Bao‐
long
Huf Baolong Electronics Bretten
GmbH, Gewerbestraße 40, 75015
Bretten, Duitsland
HUF HUF Hülsbeck & Fürst GmbH &
Co. KG,Steeger Straße 17, 42551
Velbert, Duitsland
KATH‐
REIN
KATHREIN Automotive GmbH &
Co. KG,merring 1, 31137 Hil‐
desheim, Duitsland
LEO‐
POLD
KOSTAL
LEOPOLD KOSTAL GmbH & Co.
KG, Hauert 11,44227 Dortmund,
Duitsland
MAR‐
QUARDT
MARQUARDT GmbH, Schloßstraße
16,78604 Rietheim-Weilheim,
Duitsland
Meta
System
Meta System S.P.A., ViaT. Galim‐
breti 5, 42124Reggio Emilia, Italië
Fabri‐
kant
korte
naam
Informatie van de fabrikant
Panaso‐
nic
Panasonic Automotive Systems
Europe GmbH, Robert-Bosch-
Straße 27, 63225 Langen, Duits‐
land
Schrader Schrader Electronics Ltd., 11 Tech‐
nology Park, Belfast Road, Antrim
BT41 1QS, Noord-Ierland, Verenigd
Koninkrijk
Veoneer Veoneer Sweden AB, Wallentinsvä‐
gen 22, 44737 Vårgårda, Zweden
WITTE-
Velbert
WITTE-Velbert GmbH & Co. KG,
Hoeferstr. 3-15, 42551 Velbert,
Duitsland
Technischegegevens 419
Argentinië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
C-18005
ADCARS4-B
(Radarsensor)
C-17908
ADCARS4-C
(Radarsensor)
C-23776
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
C-21798
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
C-20030
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
H-23855
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
H-15475
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1
(Antennever‐
sterker)
H-24637
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
H-24376
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
H-17929
HELLA DM4 (Sluitsys‐
teem)
H-17845
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
H-15694
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
H-15695
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
H-20027
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
H-15541
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
H-11545
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
H-16874
420 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
H-17689
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
H-21034
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
H-21035
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
H-17598
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
H-23101
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
H-24933
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
H-17213
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
H-17212
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
H-23166
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsys‐
teem)
H-23102
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluitsys‐
teem)
H-24936
Schrader AG5SP4 (Ban‐
denspannings‐
sensor)
H-4788
Schrader GG4T (Ban‐
denspannings‐
sensor)
H-20495
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Schrader DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
H-20959
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
C-23670
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
C-23672
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
EXPENACOM
9967/2017
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
H-24664
Technischegegevens 421
Australië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Huf
Bao‐
long
TSSRE4A (Ban‐
denspannings‐
sensor)
Huf
Bao‐
long
TSSSG4G6
(Bandenspan‐
ningssensor)
Huf
Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Bandenspan‐
ningssensor)
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Schra‐
der
AG5SP4 (Ban‐
denspannings‐
sensor)
Schra‐
der
GG4T (Banden‐
spanningssen‐
sor)
Schra‐
der
DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
Bahama's
Fabri‐
kant
Model‐
naam
Zendvergunning
Veo‐
neer
77V12BS
M (Radar‐
sensor)
FCC ID: WU877V12BSM
Veo‐
neer
77V12CR
N (Radar‐
sensor)
FCC ID: WU877V12CRN
422 Technischegegevens
Wit-Rusland
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1
(Antennever‐
sterker)
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
Technischegegevens 423
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
Botswana
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
BOCRA/TA/
2018/2026
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
BOCRA/TA/
2019/4582
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
BOCRA/TA/
2019/4975
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
BOCRA/TA/
2017/3788
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
BOCRA/TA/
2017/4387
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antennever‐
sterker)
BOCRA/TA/
2017/5050
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
BOCRA/TA/
2019/5075
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
BOCRA/TA/
2019/4661
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/4662
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
BOCRA/TA/
2019/4724
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
BOCRA/TA/
2019/4723
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
No. 20233
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
BOCRA/TA/
2019/4664
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/4593
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
BOCRA/TA/
2019/4389
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
BOCRA/TA/
2019/4388
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
BOCRA/TA/
2019/4390
424 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/5135
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/4758
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2020/5473
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/4359
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/4360
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
BOCRA/TA/
2019/4687
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsys‐
teem)
BOCRA/TA/
2019/4759
Schrader AG5SP4 (Ban‐
denspannings‐
sensor)
No. 1967
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
BOCRA/TA/
2019/4975
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
BOCRA/TA/
2019/4980
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
BOCRA/TA/
20205342
Brazilië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsen‐
sor)
06783-19-02496
BoschFR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
06351-19-03745
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
3691-15-5298
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
00325-20-02149
Technischegegevens 425
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
03189-17-02856
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
04689-17-05364
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
1855-12-5762
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
1787-12-8058
HUF HUF14632
(Sluitsys‐
teem)
03627-15-06643
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
00053-13-06643
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
01333-17-02930
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
01395-11-02930
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
01392-11-02930
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
00616-17-02930
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
06218-19-02930
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
03149-19-02930
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
03756-15-02930
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
03757-15-02930
Veoneer 77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
06468-19-12386
426 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
06352-19-12386
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NF
C (Sluitsys‐
teem)
00616-17-02930
Brunei Darussalam
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
ADCARS4-C
(Radarsensor)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
90000
DTA-004005
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-004222
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
DRQ-D-
MAJU-02-2011-1
11083-
LPD-31820
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
DRQ-
DMAJU-02-2011 -
11108 3-
LPD-31504
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
DTA-000793
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-001661
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antennever‐
sterker)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-004998
Technischegegevens 427
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-005043
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
DRQ-D-
MAJU-02-2011 -1
11083-
LPD-39004
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DJATI-07-2000-1
09000
DTA-000351
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
DRQ-
DJATI-07-2000-1
09000
DTA-001661
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
DRQ-
DMAJU-02-2011 -
111083
DTA-000794
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
DTA No. 000310
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
DTA No. 000311
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
DTA No. 003757
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
DRQ-
DJATI-07-2000-8
916- LPD-30012
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-006138
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DMAJU-02-2011 -
111083-
LPD-30419
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
DRQ-
DJATI-07-2000-8
916-LPD-38937
428 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-000068
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-000066
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DJATI-07-2000-8
916- LPD-38890
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DJATI-07-2000-1
09000
DTA-003525
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-005850
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DJATI-07-2000-8
916- LPD-33567
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DJATI-07-2000-8
916- LPD-33568
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
DRQ-
DJATI-07-2000-1
09000
DTA-003662
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-
DJATI-07-2000-1
09000
DTA-003524
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluitsys‐
teem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-005843
SchraderAG5SP4 (Ban‐
denspannings‐
sensor)
DRQ-D-QAF
AUTO-05-2003-1
089 4-
LPD-29559
DRQDJATI-07-20
00-8916LPD-29
665
Technischegegevens 429
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Schrader DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
DTA-001514
Schrader MFR (Regel‐
eenheid) (Ban‐
denspannings‐
sensor)
DTA No. 003893
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-004000
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-003999
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
DRQ-D-
JATI-07-2000-89
16-LPD-30870
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
DRQ-D-
JATI-07-2000-10
9000
DTA-005628
Ghana
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
NCA APPROVED
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
1R3-1M-7E1-160
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsensor)
ZRO-1H-7E3-152
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
ZR0-M8-7E3-230
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
ZRO-M8-7E3-X53
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
ZRO-M8-7E3-225
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-277
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluitsys‐
teem)
BR3-1M-GE2-16A
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
BR3-1M-GE2-157
430 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
ZRO-M8-7E3-X45
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
ZRO-M8-7E3-X47
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
EX6-6M-GE2-16C
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
ZRO-M8-7E3-X49
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-X50
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-X51
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-X52
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
BR3-1M-GE-129
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
ZRO-1H-7E3-26E
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
SRO-1M-7E4-11B
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-X4A
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-X4C
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
ZRO-M8-7E3-X3C
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
ZRO-M8-7E3-272
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluit‐
systeem)
SRO-1M-7E3-129
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
ZRO-1H-7E3-142
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
ZR0-M8-7E3-230
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsys‐
teem)
SRO-1M-7E4-X59
Indonesië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
36010/SDPPI/
2017 2130
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
38132/SDPPI/
2017 2130
Technischegegevens 431
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsensor)
68676/SDPPI/
2020
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
40556/SDPPI/
2018
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
34538/SDPPI/
2017
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
53078/SDPPI/
2017
PLG3612
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
67882/SDPPI/
2020
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
432 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
41771/I/SDPPI/
2018 5205
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
66185/ SDPPI/
2020 10325
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
D-WMI2020A
(Regeleen‐
heid)
66678/ SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Technischegegevens 433
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
66911 / SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
69379/SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
52221/SDPPI/
2017 6051
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
29510/SDPPI/
2016 3159
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
28238/SDPPI/
2016 3159
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
52166/SDPPI/
2017 3533
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
41618/SDPPI/
2018 3533
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
26742/SDPPI/
2015 3533
KATH‐
REIN
RKE213E1
(Sluitsysteem)
41771/SDPPI/
2018 5205
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
41121/SDPPI/
2018 5125
434 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
67373/SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
59840/SDPPI/
2019 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
59838/SDPPI/
2019 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Technischegegevens 435
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
67372/SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
64126/SDPPI/
2019 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
69077/SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
436 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
40283/SDPPI/
2018 2208
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
40282/SDPPI/
2018 2208
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
62233/SDPPI/
2019 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Technischegegevens 437
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Schrader GG4T (Ban‐
denspan‐
ningssensor)
54083/SDPPI/
2017 PLG3612
Schrader AG5SP4-D
(Bandenspan‐
ningssensor)
38892/SDPPI/
2018 3612
Schrader DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
57058/SDPPI/
2018 PLG3612
Schrader MC34MA4
(Bandenspan‐
ningssensor)
25626/SDPPI/
2015 PLG3612
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
40524/R/I/
SDPPI/2018
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
66830/SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
66792/SDPPI/
2020 7163
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
438 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Panaso‐
nic
DAIRSE 63550/SDPPI/
2019
Dilarang melaku‐
kan perubahan
spesifikasi yang
dapat menimbul‐
kangangguan
fisik dan/atau
elektromagnetik
terhadap lingkun‐
gan sekitarnya
Jamaica
Fabri‐
kant
Model‐
naam
Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
SMA CMKG1
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
SMA - DC12A
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
SMA - DC12B
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
SMA - DC12K
MAR‐
QUARDT
MS2
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MS2
MAR‐
QUARDT
MS4
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MS4
Fabri‐
kant
Model‐
naam
Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS5
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MS5
MAR‐
QUARDT
MK1
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MK1
MAR‐
QUARDT
MK2
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MK2
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
SMA - 3350.38
MAR‐
QUARDT
MU1
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MU1
MAR‐
QUARDT
MU2
(Sluitsys‐
teem)
SMA - MU2
Technischegegevens 439
Jordanië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
ADCARS4-A (Radarsen‐
sor)
TRC/LPD/
2014/126
ADC ARS4-B (Radarsen‐
sor)
TRC/LPD/
2014/248
ADC ARS4-C (Radarsen‐
sor)
T/
4/11/11/6
676
BoschFR5CPCCF (Radar‐
sensor)
T/
4/11 /11/6
645
BoschLRR3 (Radarsensor)TRC/LPD/
2009/15
BoschMRR1Rear (Radar‐
sensor)
TRC/LPD/
2014/73
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
TRC/LPD/
2017/254
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1 (Anten‐
neversterker)
T/
4/11/11/7
046
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antenneversterker)
T/
4/11/11/9
682
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
T/
4/11/11/1
799
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
TRC/LPD/
2017/183
Gentex EUROII (Comfort‐
systeem)
TRC/LPD/
2014/258
Gentex MUAHL 5 (Comfort‐
systeem)
TRC/LPD/
2015/299
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
HELLA DM4 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/6
459
Hirsch‐
mann
920287A (Sluitsys‐
teem)
T/
4/11/11/1
0883
Hirsch‐
mann
920287B (Sluitsys‐
teem)
TRC/LPD/
2012/53
Huf Bao‐
long
TSSRE4A (Banden‐
spanningssensor)
TRC/LPD/
2017/421
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6 (Regel‐
eenheid) (Banden‐
spanningssensor)
TRC/LPD/
2017/422
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b (Regel‐
eenheid) (Banden‐
spanningssensor)
TRC/LPD/
2017/175
440 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
HUF HUF14632 (Sluit‐
systeem)
T/
4/11/11/4
355
HUF HUF4761 (Sluitsys‐
teem)
TRC/LPD/
2012/144
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsysteem) TRC/LPD/
2015/102
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluitsys‐
teem)
T/
4/11/11/1
899
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluitsys‐
teem)
T/
4/11/11/1
0892
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluitsys‐
teem)
T/
4/11/11/1
0891
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/6
412
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsysteem) TRC/LPD/
2019/127
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/3
509
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/1
1020
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/1
1021
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluitsys‐
teem)
T/
4/11/11/1
973
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/2
511
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluitsysteem) T/
4/11/11/4
462
Schrader AG5SP4-D (Banden‐
spanningssensor)
TRC/LPD/
2019/21
Schrader MFR (Regeleenheid)
(Bandenspannings‐
sensor)
TRC/LPD/
2019/184
Schrader GG4T (Bandenspan‐
ningssensor)
TRC/LPD/
2017/456
Schrader DG6W2D4 (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
TRC/LPD/
2018/139
Technischegegevens 441
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Schrader MC34MA4 (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
TRC/LPD/
2011 /158
Veoneer 77V12BSM (Radar‐
sensor)
T/
4/11/11/5
557
Veoneer 77V12CRN (Radar‐
sensor)
T/
4/11/11/5
556
Veoneer 77GHz MMRV1
(Radarsensor)
TRC/LPD/
2015/161
WITTE-
Velbert
SGHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
T/
4/11/11/2
635
Canada
Fabri
kant
Model‐
naam
Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsen‐
sor)
IC: 4135A-ARS4C
Bosc
h
FR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
IC: 3887A-FR5CPCCF
Veo‐
neer
77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
IC: 8436B-77V12BSM
Veo‐
neer
77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
IC: 8436B-77V12CRN
Maleisië
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
ADCARS4-C (Radarsen‐
sor)
SQASI/TA/
19/2872
BoschFR5CPCCF (Radar‐
sensor)
CIDF15000
490
BoschLRR3 (Radarsen‐
sor)
RALM/35A
/0716/
S(16-2324)
BoschMRR1Rear (Radar‐
sensor)
RALM/66A
/0618/
S(18-2468)
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
RALM/45A
/0517/
S(17-1576)
442 Technischegegevens
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1 (Anten‐
neversterker)
RAUU/28C
/0915/
S(15-2703)
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antenneverster‐
ker)
RDDK/34B
/1219/
S(19-5319)
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
RFCP/13A
/0220/
S(20-0197)
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
RAAU/51C
/0417/
S(17-1034)
CIDF15000
578
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
RDDK/41A
/0717/
S(17-2269)
CIDF15000
578
Hirsch‐
mann
920287A (Sluitsys‐
teem)
RAUU/63A
/0311 /
S(11-0432)
Hirsch‐
mann
920287B (Sluitsys‐
teem)
RAUU/22C
/0615/
S(15-1864)
Huf Bao‐
long
TSSRE4A (Banden‐
spanningssensor)
CIDF17000
184
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6 (Regel‐
eenheid) (Banden‐
spanningssensor)
RAQP/57A
/0817/
S(17-2424)
HUF HUF14632 (Sluit‐
systeem)
RAYN/25A
/0715/
S(15-2385)
HUF HUF4761 (Sluitsys‐
teem)
RAAU/16B
/1112/
S(12-2053)
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsysteem) RAUU/27C
/0815/
S(15-2953)
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluitsys‐
teem)
RDDK/33A
/0317/
S(17-0669)
Technischegegevens 443
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluitsys‐
teem)
RAUU/62A
/0311 /
S(11-0263)
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluitsys‐
teem)
RAUU/62A
/0311 /
S(11-0264)
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
RDDK/31A
/0217/
S(17-0405)
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
RDDK/25B
/1019/
S(19-0943)
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
RGLO/02A
/0720/
S(20-2580)
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
RAAU/14C
/0615/
S(15-1057)
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
RAAU/12C
/0515/
S(15-1059)
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluitsys‐
teem)
RDDK/17B
/0819/
S(19-1082)
MAR‐
QUARDT
MU2(Sluitsysteem) RGLO/01A
/0720/
S(20-2579)
Meta Sys‐
tem
ITS/TPS (Interieur‐
beveiliging)
RAVG/18Q
/0212/
S(11-2068)
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
Meta Sys‐
tem
MUW II (Interieur‐
beveiliging)
RAVG/17Q
/0212/
S(11-2067)
Schrader AG5SP4-D (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
RCDD/03A
/0615/
S(19-2094)
Schrader MFR (Regeleen‐
heid) (Bandenspan‐
ningssensor)
RAQP/62A
/0419/S
(19-1694)
Veoneer 77GHz MMRV1
(Radarsensor)
RALM/31
A/0316/
S(16-0727)
Veoneer 77V12BSM (Radar‐
sensor)
SQASI/TA/
19/2980
444 Technischegegevens
Fabrikant ModelnaamZendver‐
gunning
Veoneer 77V12CRN (Radar‐
sensor)
SQASI/TA/
19/2982
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC(Sluit
systeem)
RDDK/43B
/0420/
S(20-1749)
Marokko
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
AGREE PAR
L’ANRT
MAROC
ADC ARS4-A (Radar‐
sensor)
MR 9490
ANTR
2014-07-23
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
ADCARS4-B (Radar‐
sensor)
MR 9778
ANTR
2014-11-11
ADC ARS4-C (Radar‐
sensor)
MR 20231
ANTR 2019
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
MR 20575
ANTR 2019
BoschLRR3 (Radarsen‐
sor)
MR 5371
ANTR
2010-02-02
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
MR 9186
ANTR
2014-04-22
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
MR 13900
ANTR
2017-05-04
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antenneverster‐
ker)
MR 10631
ANTR
2015-07-16
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antenneverster‐
ker)
MR 21174
ANTR
2019-10-14
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
MR 21701
ANTR
2019-12-05
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
MR 13681
ANTR
2017-04-04
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
MR 14426
ANTR
2017-07-28
Hirsch‐
mann
920287A (Sluit‐
systeem)
MR 6700
ANTR
2011 -11-16
Technischegegevens 445
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Hirsch‐
mann
920287B (Sluit‐
systeem)
MR 7260
ANTR
2012-06-13
Huf Bao‐
long
TSSRE4A (Ban‐
denspannings‐
sensor)
MR 14320
ANTR
2017-07-07
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
MR 14319
ANTR
2017-07-07
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
MR 19561
ANTR
2019-04-26
HUF HUF14632 (Sluit‐
systeem)
MR 10506
ANTR
2015-06-22
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
HUF HUF4761 (Sluit‐
systeem)
MR 7829
ANTR
2013-02-14
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
MR 10697
ANTR
2015-08-05
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluitsys‐
teem)
MR 13429
ANTR
2017-03-03
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluitsys‐
teem)
MR 6698
ANTR
2011 -11-16
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluitsys‐
teem)
MR 6699
ANTR
2011 -11-16
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
MR 13300
ANTR
2017-02-15
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
MR 19199
ANTR
2019-03-25
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
MR 23805
ANRT
22/04/2020
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
MR 10645
ANTR
2015-07-21
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
MR 10987
ANTR
2015-10-22
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluit‐
systeem)
MR 18817
ANTR
2019-02-12
MAR‐
QUARDT
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
MR 21701
ANTR
2019-12-05
446 Technischegegevens
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsys‐
teem)
MR 19200
ANTR
2019-03-25
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluitsys‐
teem)
MR 23804
ANRT
22/04/2020
Schrader AG5SP4-D (Ban‐
denspannings‐
sensor)
MR 10216
ANTR
2015-03-18
Schrader MFR (Regeleen‐
heid) (Banden‐
spanningssensor)
MR 19527
ANTR
2019-04-30
Schrader GG4T (Banden‐
spanningssensor)
MR 14777
ANRT
2017-09-20
Schrader DG6W2D4 (Ban‐
denspannings‐
sensor)
MR 16355
ANTR
2018-04-19
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Schrader MC34MA4 (Ban‐
denspannings‐
sensor)
MR 6706
ANTR
2011 -11-17
Veoneer 77GHz MMRV1
(Radarsensor)
MR 10436
ANTR 2015
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
MR 20097
ANTR 2019
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
MR 20149
ANTR 2019
WITTE-Vel‐
bert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
MR 23310
ANRT
10/03/2020
Mexico
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
IFETEL:
RCPCOAR14-119
1
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
IFETEL:
RLVCOAR15-000
8
ADCARS4-C
(Radarsensor)
IFETEL:
RLVCOR19-1062
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
IFETEL:
RCPBOFR19-135
6
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
IFETEL:
RCPBOLR09-082
8
Technischegegevens 447
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
IFETEL:
RCPBOMR14-09
22
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
IFETEL:
RCPBOMR17-05
98
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
IFETEL:
RLVKARK15-1741
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1
(Antennever‐
sterker)
IFETEL:
RLVCORK19-217
4
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
IFETEL:
RCPCOCM19-23
15
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RLVDAMA18-182
7
Gentex EURO II (Com‐
fortsysteem)
IFETEL:
RCPJOHO07-598
-A9
Gentex MUAHL 5
(Comfortsys‐
teem)
IFETEL:
RCPGEMU15-04
48
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
IFETEL:
RLVHEDM17-10
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RLVHI9211-0472
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RLVHI9212-0608
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
IFETEL:
RLVHUTS17-080
6
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RLVHUHU15-120
4
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RLVHUHU12-158
7
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
IFETEL:
RLVKOKK15-089
1
448 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
IFETEL:
RLVMEDC17-034
8
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
IFETEL:
RLVMADC11-044
6
MAR‐
QUARDT
DC12K (Interi‐
eurbeveili‐
ging)
IFETEL:
RLVMADC11-044
6
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
IFETEL:
RLVMAMS17-02
22
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
IFETEL:
RLVMAMS19-04
49
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
IFETEL:
RLVMEMS20-09
57
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
IFETEL:
RLVMAMK15-10
42
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
IFETEL:
RLVMAMK15-10
43
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RCPMA3319-053
0
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
IFETEL:
RCPMAMU19-13
42
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Meta Sys‐
tem
ITS/TPS (Inte‐
rieurbeveili‐
ging)
IFETEL:
IFT/223/UCS/D
G-AUSE/
4871/2016
Meta Sys‐
tem
MUW II (Inte‐
rieurbeveili‐
ging)
IFETEL:
IFT/223/UCS/D
G-AUSE/
5064/2016
Schrader AG5SP4-D
(Bandenspan‐
ningssensor)
IFETEL:
RCPSCAG15-062
7
Schrader MFR (Banden‐
spanningssen‐
sor)
IFETEL:
RLVSCMF15-095
9
Technischegegevens 449
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Schrader GG4T (Ban‐
denspan‐
ningssensor)
IFETEL:
RLVSCGG17-166
5
Schrader DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
IFETEL:
RLVSCDG18-04
Schrader MC34MA4
(Bandenspan‐
ningssensor)
IFETEL:
RCPSCMR14-06
2
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
IFETEL:
RLVAU7717-0744
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
IFETEL:
RLVVE7719-1063
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
IFETEL:
RCPVE7719-099
8
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
IFETEL:
RCPWISD20-094
3
Moldavië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A6632-19
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A6560-19
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
MD OC TIP 024
A6227-18
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A5957-17
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A6004-18
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
MD OC TIP 024
A6500-19
450 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
MD OC TIP 024
A6648-19
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6671-20
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A5876-17
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
MD 0C TIP 024
A6761-20
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6652-20
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6514-19
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6449-19
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6440-19
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6684-20
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6253-18
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6252-18
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6444-19
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6569-19
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
MO OC TIP 024
A6774-20
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6551-19
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6552-19
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6398-19
Technischegegevens 451
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6570-19
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluit‐
systeem)
MD OC TIP 024
A6773-20
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A5678-16
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A6508-19
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
MD OC TIP 024
A6506-19
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NF
C (Sluitsys‐
teem)
MD OC TIP 024
A6753-20
Mongolië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
A19000633
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
A18000328
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
A18000329
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
A19000400
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
A19000371
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
A19000372
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
A19000289
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
A19000516
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
A20000085
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
A19000374
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
A19000374
452 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
A19000517
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluit‐
systeem)
A20000086
Niger
Fabrikant ModelnaamZendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
029/
ARCEP/DG/19
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
083/
ARCEP/DG/19
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
082/
ARCEP/DG/19
Fabrikant ModelnaamZendvergunning
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
097/
ARCEP/DG/19
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
098/
ARCEP/DG/19
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
053/
ARCEP/DG/19
KATHREIN RKE213E1
(Sluitsys‐
teem)
029/
ARCEP/DG/19
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluit‐
systeem)
037/
ARCEP/DG/19
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
010/
ARCEP/DG/19
Fabrikant ModelnaamZendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
008/
ARCEP/DG/19
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
009/
ARCEP/DG/19
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
014/
ARCEP/DG/19
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
HOMO-0096/
ARCEP/DG/2019
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
034/
ARCEP/DG/19
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
035/
ARCEP/DG/19
Technischegegevens 453
Fabrikant ModelnaamZendvergunning
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
015/
ARCEP/DG/19
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
HOMO-0095/
ARCEP/DG/2019
Nigeria
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
AB00388/2015
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2062/2018
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3078/2019
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3282/2019
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2089/2018
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2042/2018
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
0865/2015
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3372/2020
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3440/2020
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
1670/2017
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
1830/2017
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3100/2019
454 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3101/2019
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
0829/2015
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2884/2019
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
0823/2015
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
1714/2017
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2627/2019
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2626/2019
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
1667/2017
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3212/2019
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3635/2020
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
0739/2015
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
0740/2015
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
2882/2019
Technischegegevens 455
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3069/2019
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
NCC/
TSNI/WN/TA/
CERT/
3068/2019
Oman
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
ADCARS4-A (Radarsen‐
sor)
TRA/TA-
R/
2016/14
D080134
ADC ARS4-B (Radarsen‐
sor)
TRA/TA-
R/
2210/14
D080134
ADC ARS4-C (Radarsen‐
sor)
TRA/TA-
R/
7769/19
D172338
BoschFR5CPCCF (Radar‐
sensor)
TRA/TA-
R/
7983/19
D172338
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
BoschLRR3 (Radarsensor)TRA/TA-
R/
1049/09
BoschMRR1Rear (Radarsen‐
sor)
TRA/TA-
R/
1849/14
BoschMRRe14FCR (Radar‐
sensor)
TRA/TA-
R/
4353/17
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1 (Antenne‐
versterker)
TRA/TA-
R/
2715/15
D090258
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antenneversterker)
TRA/TA-
R/
8337/19
456 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
TRA/TA-
R/
8642/19
D172338
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless (Sluit‐
systeem)
TRA/TA-
R/
4158/17
D080134
HELLADM4 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
4548/17
D080134
Hirsch‐
mann
920287A (Sluitsys‐
teem)
TRA/TA-
R/
0210/11
D080353
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Hirsch‐
mann
920287B (Sluitsys‐
teem)
TRA/TA-
R/
0655/12
D080353
Huf Bao‐
long
TSSRE4A (Banden‐
spanningssensor)
TRA R/
4516/17
D100428
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6 (Banden‐
spanningssensor)
TRA R/
4515/17
D100428
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b (Banden‐
spanningssensor)
TRA R/
7506/19
D100428
HUF HUF14632 (Sluitsys‐
teem)
TRA/TA-
R/
2665/15
HUFHUF4761 (Sluitsys‐
teem)
TRA/TA-
R/
0920/12
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
3129/16
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluitsysteem) TRA/TA-
RD/
4056/17
D100428
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
0227/11
D080353
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
0228/11
D080353
Technischegegevens 457
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
4136/17
D080134
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
7316/19
D172249
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
9324/20
D100428
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
2848/15
D080353
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
2900/15
D080353
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluitsys‐
teem)
TRA/TA-
R/
7051/19
D172249
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
7353/19
D172249
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluitsysteem) TRA/TA-
R/
9325/20
D100428
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Schrader AG5SP4-D (Banden‐
spanningssensor)
TRA R/
2380/15
D080134
Schrader MFR (Bandenspan‐
ningssensor)
TRA R/
7464/19
D090258
Schrader GG4T (Bandenspan‐
ningssensor)
TRA TA-
R/
4686/17
D080134
Schrader DG6W2D4 (Banden‐
spanningssensor)
TRA TA-
R/
5511 /18
D172249
Veoneer 77GHz MMRV1
(Radarsensor)
TRA/TA-
R/
2706/15
458 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Veoneer 77V12BSM (Radar‐
sensor)
TRA R/
7706/19
D172338
Veoneer 77V12CRN (Radar‐
sensor)
TRA R/
7707/19
D172338
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC (Sluit‐
systeem)
TRA/TA-
R/
9150/20
Pakistan
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
9.9014/2019
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
9.1048/2018
ADC ARS4-C
(Radarsensor)
9.9389/2019
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
9.198/2020
Continental
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
9.142/2016
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Continental
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
9.100169/20
19
Continental
Automotive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
9.100175/20
19
Continental
Automotive
MARS Key‐
less (Sluitsys‐
teem)
9.213/2017
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
9.409/2017
Hirschmann 920287A
(Sluitsys‐
teem)
9.845/2013
Technischegegevens 459
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Hirschmann920287B
(Sluitsys‐
teem)
9.846/2013
HUF HUF14632
(Sluitsys‐
teem)
9.598/2015
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
9.790/2013
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
9.118/2016
MARQUARDTDC12A (Sluit‐
systeem)
9.131/2017
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
MARQUARDTDC12B (Sluit‐
systeem)
9.829/2013
MARQUARDTDC12K (Sluit‐
systeem)
9.830/2013
MARQUARDTMS2 (Sluit‐
systeem)
9.133/2017
MARQUARDTMS4 (Sluit‐
systeem)
9.100171/20
19
MARQUARDTMK1 (Sluit‐
systeem)
9.486/2015
MARQUARDTMK2 (Sluit‐
systeem)
9.497/2015
MARQUARDTMU1 (Sluit‐
systeem)
9.100170/20
19
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
9.9284/2019
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
9.9391/2019
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
9.9391/2019
460 Technischegegevens
Paraguay
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-A
(Radarsen‐
sor)
2019-05-I-0271
ADC ARS4-B
(Radarsen‐
sor)
2019-07-I-0353
ADC ARS4-C
(Radarsen‐
sor)
2019-11-I-0602
BoschFR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
2019-09-I-0508
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschMRRe14FCR
(Radarsen‐
sor)
2017-06-I-0000162
BoschMRR1Rear
(Radarsen‐
sor)
2019-05-I-000236
Conti‐
nental
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
2016-02-
I-0000038
Conti‐
nental
Antenna
RKE223E1G
NS (Antenne‐
versterker)
2019-12-I-0656
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Conti‐
nental
Automo‐
tive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
2020-02-I-0110
Conti‐
nental
Automo‐
tive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
2017-05-I-0000136
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
2017-08-
I_0000261
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
2016-5-I-000134 y
2011 -06-I-0059
Technischegegevens 461
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
2017-04-I-0000119
y 2012-05-I-0096
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Banden‐
spannings‐
sensor)
2017-09-
I-0000328
HUF HUF14632
(Sluitsys‐
teem)
2020-06-I-0284 y
2015-08-
I-0000226
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
2017-12-
I-0000409 y
2012-10-I-0178
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
LEO‐
POLD
KOSTAL
KK1 (Sluit‐
systeem)
2015-06-I-0000181
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
2017-07-I-0000199
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
2016-5-I-000144 y
2011 -06-I-0067
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
2016-5-I-000143 y
2011 -06-I-0068
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
2017-04-I-0000101
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
2019-10-I-0581
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
2020-07-I-0390 y
2015-07-
I-0000200
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
2020-07-I-0391 y
2015-07-I-0000201
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
2019-04-I-000216
462 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Panaso‐
nic
DAIRSE Importeur:
Condor S.A.C.I
Casa Central, J.B.
Gorostiaga 315 y
Guaraníes, Asun‐
ción, Paraguay,
(595 21) 569
7000, sac@con‐
dor.com.py
Schrader AG5SP4-D
(Banden‐
spannings‐
sensor)
2015-04-I-0000150
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsen‐
sor)
2015-07-I-000194
Veoneer 77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
2019-07-I-0399
Veoneer 77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
2019-07-I-0398
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NF
C (Sluitsys‐
teem)
2020-06-I-0326
Filipijnen
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-A
(Radarsen‐
sor)
ESD-1409466C
ADC ARS4-B
(Radarsen‐
sor)
ESD-1409834C
ADC ARS4-C
(Radarsen‐
sor)
ESD-1920226C
BoschFR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
ESD-1920531C
Technischegegevens 463
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschMRR1Rear
(Radarsen‐
sor)
ESD-1408917C
BoschMRRe14FCR
(Radarsen‐
sor)
ESD-1716172C
Veoneer 77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
ESD-1920160C
Veoneer 77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
ESD-1920162C
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsen‐
sor)
ESD-1510921C
SchraderAG5SP4-D
(Banden‐
spannings‐
sensor)
ESD-1510376C
Conti‐
nental
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
ESD-1511856C
Conti‐
nental
Antenna
RKE223E1G
NS (Antenne‐
versterker)
ESD-1921015C
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Conti‐
nental
Automo‐
tive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
ESD-2021556C
Conti‐
nental
Automo‐
tive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
ESD-1714865C
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
ESD-1715539C
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
ESD-1105246C
464 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
ESD-1206044C
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Banden‐
spannings‐
sensor)
ESD-1715393C
HUF HUF14632
(Sluitsys‐
teem)
ESD-1511236C
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
ESD-1206521C
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
LEO‐
POLD
KOSTAL
KK1 (Sluit‐
systeem)
ESD-1510698C
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
ESD-1714489C
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
ESD-1105216C
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
ESD-1105215C
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
ESD-1715652C
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
ESD-1919133C
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
ESD-2022426C
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
ESD-1510644C
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
ESD-1510645C
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
ESD-1919198C
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
ESD-1919146C
Technischegegevens 465
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluit‐
systeem)
ESD-2022425C
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NF
C (Sluitsys‐
teem)
ESD-2022599C
Zambia
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Conti‐
nental
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/11
Conti‐
nental
Automo‐
tive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/3
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/4
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/7/12
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/7/11
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2018/12/18
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/48
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/5/16
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/5/17
466 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/5/18
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2018/9/30
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/7/123
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/20
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/21
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/3/6
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/7/124
Veoneer 77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/6/59
Veoneer 77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
ZMB/ZICTA/TA/
2019/6/60
Servië
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
И01114
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
И01114
ADC ARS4-C
(Radarsensor)
И01114
34540-328/19-3
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
И01119
34540-400/19-0
4
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
1-06-3454-190/
09
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
34540-840/17-3
Technischegegevens 467
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
P1617068100
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
И005 18
P1618107600
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
И005 19
P1619151300
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
И005 20
P1620007300
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
И005 17
P1617052600
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Gentex EURO II (Com‐
fortsysteem)
И005 14
P1614085200
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
И005 20
P1620100100
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
И005 18
P1618084500
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
И005 18
P1618084400
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
И005 17
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6
(Bandenspan‐
ningssensor)
И005 17
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Bandenspan‐
ningssensor)
И005 19
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
И005 18
P1618104600
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
И005 18
P1618156300
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
И005 18
P1618080200
468 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
И005 17
P1620044700
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
И01111
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
И01111
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
И01117
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
И005 19
P1619129100
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
И005 20
P1620062300
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
34540-306/18-3
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
34540-304/18-3
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
34540-124/19-5
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
И005 19
P1619129200
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluit‐
systeem)
И005 20
P1620062200
Meta Sys‐
tem
MUW II (Inte‐
rieurbeveili‐
ging)
И01119
P1619045500
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Schrader AG5SP4-D
(Bandenspan‐
ningssensor)
И005 15
Schrader MFR (Banden‐
spannings‐
sensor)
И005 19
Schrader GG4T (Ban‐
denspan‐
ningssensor)
И005 17
Schrader DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
И005 18
Schrader MC34MA4
(Bandenspan‐
ningssensor)
И01111
Technischegegevens 469
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
И01118
34540-483/18-3
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
34540-327/19-6
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
34540-325/19-5
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
И005 20
P1620047900
Singapore
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
DA103365
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
DA103365
ADC ARS4-C
(Radarsensor)
DA103365
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
N3368-19
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
N0380-15
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
N0871-19
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
N1699-17
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
N2681-20
DA105282
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antennever‐
sterker)
N4939-19
DA107248
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
N4774-19
DA103365
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
N1298-17
DA103365
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
N3010-17
DA103365
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
N0812-11
DA103365
470 Technischegegevens
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
N1231-12
DA103365
HUF Bao‐
long
TSSRE4A (Ban‐
denspannings‐
sensor)
DA103787
HUF Bao‐
long
TSSSG4G6
(Bandenspan‐
ningssensor)
DA103787
HUF Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Bandenspan‐
ningssensor)
DA28467
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
N1934-20
DA105282
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
N2797-12
DA103365
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
N2292-15
DA103365
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
N1138-17
DA103787
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
N0793-16
DA103365
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
N0726-16
DA103365
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
N1067-17
DA103787
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
G2709-19
N2718-19
N2717-19
DA103787
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
G2147-20
N2151-20
DA103787
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
N2522-15
DA103365
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
N2523-15
DA103365
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluit‐
systeem)
N0506-19
DA103787
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsys‐
teem)
G2267-19
DA103365
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluitsys‐
teem)
G2148-20
DA103787
Meta Sys‐
tem
ITS/TPS (Inte‐
rieurbeveili‐
ging)
N2215-11
Meta Sys‐
tem
MUW II (Interi‐
eurbeveiliging)
N2216-11
Technischegegevens 471
Fabrikant ModelnaamZendvergun‐
ning
Schrader AG5SP4-D
(Bandenspan‐
ningssensor)
DA105282
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
N2779-15
DA103365
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
DA103365
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
DA103365
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
N1755-20
Zuid-Afrika
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
ADCARS4-A
(Radarsensor)
TA-2014/1637
ADC ARS4-B
(Radarsensor)
TA-2014/1783
ADC ARS4-C
(Radarsensor)
TA-2019/1595
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
TA-2019/1200
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
TA-2014/212
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
TA-2017/2013
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
1965/007009/
07
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
TA-2015/1438
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1
(Antennever‐
sterker)
TA-2020/043
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluit‐
systeem)
TA-2019/5405
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
TA-2016/3500
472 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Gentex EURO II (Com‐
fortsysteem)
TA-2005/614
Gentex MUAHL 5
(Comfortsys‐
teem)
TA-2015/1386
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
TA-2017/2518
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
TA-2011 /374
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
TA-2013/1262
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
TA-2017/1393
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
TA-2017/1391
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Bandenspan‐
ningssensor)
TA-2019/1440
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
TA-2015/1077
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
TA-2012/1543
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
TA-2015/595
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Meta Sys‐
tem
ITS Master
(Interieurbe‐
veiliging)
TA-2011 /1636
Meta Sys‐
tem
ITS Sensor
(Interieurbe‐
veiliging)
TA-2011 /1227
Meta Sys‐
tem
MUW II (Interi‐
eurbeveiliging)
TA-2019/261
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
TA-2017/312
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
TA-2011 /370
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
TA-2012/1542
Technischegegevens 473
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
TA-2016/3314
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
TA-2019/843
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
TA-2020/5765
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
TA-2015/179
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
TA-2015/180
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsysteem)
TA-2018/3985
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Schrader AG5SP4-D
(Bandenspan‐
ningssensor)
TA-2015/072
Schrader MFR (Banden‐
spanningssen‐
sor)
TA-2019/273
Schrader GG4T (Ban‐
denspannings‐
sensor)
TA-2017/3884
Schrader DG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
TA-2017/2933
Schrader MC34MA4
(Bandenspan‐
ningssensor)
TA-2011 /1370
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsensor)
TA-2015/2087
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
TA-2019/1380
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
TA-2019/1382
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
TA-2020/055
474 Technischegegevens
Zuid-Korea
Fabri
kant
Model‐
naam
Zendvergunning
HUF HUF146
32 (Sluit‐
systeem)
MSIP-CRM-HHF-
HUF-14632
MAR‐
QUA
RDT
MU1
(Sluitsys‐
teem)
R-R-MQU-MU1
Thailand
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
ADCARS4-C
(Radarsen‐
sor)
A57013-19
BoschFR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
A57008-19
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
A57006-15
BoschMRR1Rear
(Radarsen‐
sor)
A57005-14
BoschMRRe14FCR
(Radarsen‐
sor)
A57003-17
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Conti‐
nental
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
SDoC
Conti‐
nental
Antenna
RKE223E1G
NS (Antenne‐
versterker)
SDoC
Conti‐
nental
Automo‐
tive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
SDoC
Conti‐
nental
Automo‐
tive
MARS Key‐
less (Sluitsys‐
teem)
SDoC
Technischegegevens 475
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
SDoC
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
SDoC
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
SDoC
HUF HUF14632
(Sluitsys‐
teem)
SDoC
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
SDoC
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
LEO‐
POLD
KOSTAL
KK1 (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
SDoC
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
SDoC
A75004-20
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
SDoC
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
A75002-20
MAR‐
QUARDT
MU2 (Sluit‐
systeem)
A75005-20
476 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Meta
System
MUW II (Inte‐
rieurbeveili‐
ging)
RF test report:
149852-2R1TRFE
MC
EMC test report:
149852-1R1TRFE
MC
Safetyreport:
149852TRFSAF
Veoneer 77GHz
MMRV1
(Radarsen‐
sor)
A57008-16
Veoneer 77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
A57004-19
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Veoneer 77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
A57004-19
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NF
C (Sluitsys‐
teem)
SDoC
Togo
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antenne‐
versterker)
No. 024/19
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluit‐
systeem)
No. 040/19
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
No. 039/19
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsys‐
teem)
No. 089/19
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsys‐
teem)
No. 088/19
HUF HUF4761
(Sluitsys‐
teem)
No. 041/19
Technischegegevens 477
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
KATH‐
REIN
RKE213E1
(Sluitsys‐
teem)
No. 024/19
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluit‐
systeem)
No. 060/19
MAR‐
QUARDT
DC12A
(Sluitsys‐
teem)
No. 055/19
MAR‐
QUARDT
DC12B
(Sluitsys‐
teem)
No. 057/19
MAR‐
QUARDT
DC12K
(Sluitsys‐
teem)
No. 056/19
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
No. 008/19
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
No. 101/19
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
No. 021/19
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
No. 022/19
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
No. 016/20
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluit‐
systeem)
No. 100/19
Oekraïne
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
ADCARS4-A (Radar‐
sensor)
UA RF:
1CONT0004
ADCARS4-B (Radarsen‐
sor)
UA RF:
1CONT0001
ADC ARS4-C (Radar‐
sensor)
UA.TR.109.R.
0017-19
BoschFR5CPCCF (Radar‐
sensor)
UA RF:
1BOSC0009
BoschLRR3 (Radarsen‐
sor)
UA.TR.109.R.
0031-19
BoschMRR1Rear (Radar‐
sensor)
UA.TR.109.R.
0598-18
478 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
UA.TR.109.R.
0030-19
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1 (Anten‐
neversterker)
UKR.
355-123/19
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antenneverster‐
ker)
UA.R.TR.
052.682-19
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
UA1.001.021
175-20-TE
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
RTS.UKR.
355-34/18
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Gentex EURO II (Comfort‐
systeem)
UA1.001.008
806-15
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
UA.TR.109.R.
0325-18
Hirsch‐
mann
920287A (Sluit‐
systeem)
UKR.
355-7/20
Hirsch‐
mann
920287B (Sluit‐
systeem)
UKR.
355-8/20
Huf Bao‐
long
TSSRE4A (Banden‐
spanningssensor)
UA
1.001.01856
8-19-TE
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6 (Regel‐
eenheid) (Banden‐
spanningssensor)
UA
1.001.01858
6-19-TE
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
UA
1.001.01928
9-19-TE
HUF HUF14632 (Sluit‐
systeem)
UKR.
355-113/19
HUF HUF4761 (Sluitsys‐
teem)
UA1.001.018
653-19-TE
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsysteem) 1O094.0066
82-19
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluitsys‐
teem)
UA.R.TR.
052.307-19
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluitsys‐
teem)
UA.R.TR.
052.308-19
Technischegegevens 479
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluitsys‐
teem)
UA.R.TR.
052.309-19
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
UA1.001.019
129-19-TE
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
UA.R.TR.
052.528-19
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
UA1.001.019
233-19-TE
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
UA1.001.019
234-19-TE
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluitsys‐
teem)
UA1.001.018
888-19-TE
SchraderAG5SP4 (Banden‐
spanningssensor)
UA.TR. 028
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendver‐
gunning
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
UA RF:
1VEON2BS
M
Veoneer 77V12CRN (Radar‐
sensor)
UA RF:
1VEON2CRN
Veoneer 77GHz MMRV1
(Radarsensor)
TEC/ DoC
No VEO‐
NEER.UKR.
355-3/19
NKRZi No-
UA RF:
2VEONMRV
1
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
UA.R.TR.
052.120-20
Oezbekistan
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
HELLA DM4 (Sluit‐
systeem)
UZ.SMT.
01.319.2581135
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
UZ.SMT.
01.319.2550607
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
UZ.SMT.
01.319.2581337
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
UZ.SMT.
01.319.2581337
480 Technischegegevens
Verenigde Arabische Emiraten
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
ADCARS4-A (Radar‐
sensor)
TRA
ER58296/17,
DA40068
ADC ARS4-B (Radar‐
sensor)
TRA
ER61136/18,
DA40068/15
ADC ARS4-C (Radar‐
sensor)
TRA
ER77062/19,
DA40068
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
TRA
ER74533/19,
DA36758/14
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Conti‐
nental
Antenn
a
RKE213E1 (Anten‐
neversterker)
TRA
ER64693/18,
DA36975/14
Conti‐
nental
Antenn
a
RKE223E1GNS
(Antenneverster‐
ker)
TRA
E76442/19,
DA65993/17
Conti‐
nental
Auto‐
motive
CMKG1 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER77964/20,
DA0018994/0
9
Conti‐
nental
Auto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
TRA
ER56005/15,
DA44932/15
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Gentex MUAHL 5 (Com‐
fortsysteem)
TRA
ER41849/15,
DA35176/14
HELLADM4 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER56616/17,
DA44932/15
Hirsch‐
mann
920287A (Sluit‐
systeem)
TRA
ER52213/17,
DA35219/14
Hirsch‐
mann
920287B (Sluit‐
systeem)
TRA
ER42011 /5,
DA35219/14
Huf
Bao‐
long
TSSRE4A (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
TRA
ER57806/17,
DA36976/14
Technischegegevens 481
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Huf
Bao‐
long
TSSSG4G6 (Regel‐
eenheid) (Banden‐
spanningssensor)
TRA
ER57807/17,
DA36976/14
Huf
Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Regeleenheid)
(Bandenspan‐
ningssensor)
TRA
ER7307/19,
DA0086237/1
2
HUF HUF14632 (Sluit‐
systeem)
TRA
ER63716/18,
DA36976/14
HUF HUF4761 (Sluit‐
systeem)
TRA
ER55496/17,
DA36976/14
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
LEO‐
POLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER62622/18
MAR‐
QUARD
T
DC12A (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER53465/17,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
DC12B (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER0067828/11
,
DA0018994/0
9
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARD
T
DC12K (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER0067829/11
,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
MS2 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER52668/17,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
MS4 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER71616/19,
DA0018994/0
9
482 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARD
T
MS5 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER80720/20,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
MK1 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER64145/18,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
MK2 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER64146/18,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
3350.38 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER69280/19,
0018994/09
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARD
T
MU1 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER71833/19,
DA0018994/0
9
MAR‐
QUARD
T
MU2 (Sluitsys‐
teem)
TRA
ER81329/20,
DA0018994/0
9
Schra‐
der
AG5SP4-D (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
TRA
ER37156/15,
DA0047074/1
0
Schra‐
der
GG4T (Banden‐
spanningssensor)
TRA
ER57985/17,
DA0047074/1
0
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Schra‐
der
DG6W2D4 (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
TRA
ER960528/18,
DA0047074/1
0
Schra‐
der
MC34MA4 (Ban‐
denspanningssen‐
sor)
TRA
ER37066/15,
DA0047074/1
0
Veo‐
neer
77GHz MMRV1
(Radarsensor)
TRA
ER39759/15,
DA0020858
Veo‐
neer
77V12BSM
(Radarsensor)
ER72324/19
Technischegegevens 483
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Veo‐
neer
77V12CRN
(Radarsensor)
ER72323/19
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
TRA
ER79695/20,
DA0018994/0
9
Verenigde Staten
Fabri
kant
Model‐
naam
Zendvergunning
Bosc
h
FR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
FCC ID: NF3-FR5CPCCF
Veo‐
neer
77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
FCC ID: WU877V12BSM
Vietnam
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
BoschFR5CPCCF
(Radarsen‐
sor)
234/CVT-TT3
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
C0274151118AF0
4A2
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GN
S (Antenne‐
versterker)
C0007100120AF0
4A2
Continen‐
talAuto‐
motive
CMKG1
(Sluitsys‐
teem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0001070120AF0
4A2
484 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Key‐
less (Sluitsys‐
teem)
Mercedes-Benz
Vietnam Com‐
pany Limited
B0748240419AF0
4A2
HELLADM4 (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
B0625050419AF
04A2
Huf Bao‐
long
TSSRE4A
(Bandenspan‐
ningssensor)
C0112200717AF0
4A2
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0048080319AF
04A2
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0050080319AF
04A2
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0049080319AF
04A2
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0035150219AF0
4A2
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0231240919AF0
4A2
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0141140520AF0
4A2
Technischegegevens 485
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0021180119AF0
4A2
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluit‐
systeem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0022180119AF0
4A2
MAR‐
QUARDT
3350.38
(Sluitsys‐
teem)
Suntech VietNam
Technology Com‐
pany Limited
C0076150319AF0
4A2
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergunning
Schrader AG5SP4
(Bandenspan‐
ningssensor)
C0002050119AF0
42A
SchraderGG4T (Ban‐
denspan‐
ningssensor)
C0170191017AF0
4A2
SchraderDG6W2D4
(Bandenspan‐
ningssensor)
C0078070518AF0
4A2
Veoneer 77V12BSM
(Radarsen‐
sor)
A47/CVT-TT3
Veoneer 77V12CRN
(Radarsen‐
sor)
A48/CVT-TT3
Euraziatische Economische Unie
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
ADCARS4-A (Radar‐
sensor)
ADCARS4-B (Radar‐
sensor)
ADCARS4-C (Radar‐
sensor)
EAЭC N RU Д-
DE.PA01.B.
87137/19
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
BoschLRR3 (Radar‐
sensor)
BoschMRR1Rear
(Radarsensor)
486 Technischegegevens
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
BoschMRRe14FCR
(Radarsensor)
BoschFR5CPCCF
(Radarsensor)
EAЭC N RU Д-
DE.PA01.B.
77223/19
Continen‐
tal
Antenna
RKE213E1
(Antennever‐
sterker)
Continen‐
tal
Antenna
RKE223E1GNS
(Antennever‐
sterker)
Continen‐
talAuto‐
motive
MARS Keyless
(Sluitsysteem)
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
HELLA DM4 (Sluitsys‐
teem)
Hirsch‐
mann
920287A
(Sluitsysteem)
Hirsch‐
mann
920287B
(Sluitsysteem)
Huf Bao‐
long
TSSRE4A (Ban‐
denspannings‐
sensor)
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6
(Bandenspan‐
ningssensor)
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Huf Bao‐
long
TSSSG4G6b
(Bandenspan‐
ningssensor)
HUF HUF4761
(Sluitsysteem)
HUF HUF14632
(Sluitsysteem)
LEOPOLD
KOSTAL
KK1 (Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
DC12A (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
DC12B (Sluit‐
systeem)
Technischegegevens 487
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
DC12K (Sluit‐
systeem)
MAR‐
QUARDT
MS2 (Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
MS4 (Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
MS5 (Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
MK1 (Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
MK2 (Sluitsys‐
teem)
MAR‐
QUARDT
3350.38 (Sluit‐
systeem)
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
MAR‐
QUARDT
MU1 (Sluitsys‐
teem)
Schrader AG5SP4-D
(Bandenspan‐
ningssensor)
Veoneer 77GHz MMRV1
(Radarsensor)
Veoneer 77V12BSM
(Radarsensor)
EAЭC N RU Д-
US.ЭM03.B.
00100/19
Fabri‐
kant
Modelnaam Zendvergun‐
ning
Veoneer 77V12CRN
(Radarsensor)
EAЭC N RU Д-
US.ЭM03.B.
00102/19
WITTE-
Velbert
SDHTAG3NFC
(Sluitsysteem)
488 Technischegegevens
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer
Voertuigtypeplaatje
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - Koeweit)
1Autofabrikant
2Fabricageplaats
3Productiedatum
4Lakcode
5FIN (voertuigidentificatienummer)
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - alle andere
landen)
1Autofabrikant
2EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
3FIN (voertuigidentificatienummer)
4Toegestaan totaalgewicht (kg)
5Toegestaan totaalgewicht (kg) (alleen voor
bepaalde landen, optioneel)
Technischegegevens 489
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel‐
den.
FIN bij de ondersterand van de voorruit
1FIN (voertuigidentificatienummer)
Het FIN op de ondersterand van de voorruit is
alleen voor bepaalde landen beschikbaar.
FIN in de motorruimte
1FIN (voertuigidentificatienummer)
Motornummer
Het motornummer is in het motorcarter ingesla‐
gen.
%Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstof‐
fen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door voor de gezondheid schadelijke
bedrijfsstoffen
Bedrijfsstoffenkunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoffen de opdrukken
van de originele verpakking in acht
nemen.
#Bedrijfsstoffen altijd in de afgesloten
originele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs‐
stoffen houden.
490 Technischegegevens
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet op milieuvriendelijke wijze
afvoeren
#Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke
wijze afvoeren.
Bedrijfsstoffen zijn:
RBrandstoffen
RDenoxeringsmiddel AdBlue®voor de uitlaat‐
gasnabehandeling
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro‐
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont‐
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs‐
stoffenkunnen worden herkend aan het vol‐
gende opschrift op de verpakking:
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs‐
stoffen zijn te herkennen aan het volgende
opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeld MB-Approval
229.51)
Meer informatie met betrekking tot goedge‐
keurde bedrijfsstoffen:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-op internet https://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Technischegegevens 491
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
Brandstof
Aanwijzingen met betrekking tot de brand‐
stofkwaliteit bij auto's met benzinemotor
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije benzine
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 vol.‑% ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor het tanken van E10.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.‑% ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.‑% methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u de verdraagzaamheidskeurmerken op de
volgende punten:
Rop het informatieplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
492 Technischegegevens
1Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van 5 vol. %
2Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van10 vol. %
Wanneer de beschikbare brandstof niet vol‐
doende ontzwaveld is, kan dit tot geurvorming
leiden.
Geadviseerde brandstof: Het geadviseerde
octaangetal voor uw auto is te vinden op het
informatieplaatje in de tankdopklep
(/pagina 212).
Alle modellen: Alleen loodvrije superplusben‐
zine met ten minste 98 RONtanken als u het
maximale motorvermogen wilt behalen. Als alter‐
natief kan ook superbenzine met ten minste
95 RONworden getankt.
Alle modellen: Als de geadviseerde brandstof
niet beschikbaar is, kan tijdelijk ook loodvrije
normale benzine met ten minste 91 RONworden
gebruikt. Daardoor kan het motorvermogen lager
zijn en het brandstofverbruik hoger.
In geen geval benzine met een nog lagere RON
waarde tanken.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot additieven
in benzine
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
*AANWIJZING Beschadiging door onge‐
schikte additieven
Al kleine hoeveelheden van het verkeerde
additief kunnen leiden totstoringen in de
werking.
#Aan de brandstof alleen door Mercedes-
Benz geadviseerde reinigingsadditieven
toevoegen.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen met
additievente gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstof onvoldoende additieven
bevat. Hierdoor kan aanslag in het brandstofin‐
spuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats, het door Mercedes-Benz geadviseerde
reinigingsadditief aan de brandstofworden bijge‐
mengd. De op de verpakking aangegeven aanwij‐
zingen en mengverhoudingen in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot brandstof‐
kwaliteit voor auto's met dieselmotor
Algemene aanwijzingen
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
Technischegegevens 493
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandstofmengsel
Wanneer diesel met benzine wordtgemengd,
is het vlampunt van het brandstofmengsel
lager dan bij pure diesel.
#Nooit benzine tanken bij een dieselmo‐
tor.
#Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
Auto's met dieselpartikelfilter:
#Alleen zwavelvrije diesel tanken die vol‐
doet aan de Europese norm EN 590 of
daaraan gelijkwaardig is.
In landen zonder zwavelvrije diesel
alleen zwavelarme diesel tanken met
een zwavelgehalte van minder dan
50 ppm.
Auto's zonder dieselpartikelfilter:
#Alleen diesel met een zwavelgehalte van
minder dan 500 ppm tanken.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RBenzine
RMarinediesel
RStookolie
RPure vetzuurmethylester of plantaardige
olie
RPetroleum of kerosine
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Voor uw auto geldt het volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerk voor brandstof:
1Voor diesel met maximaal 7‑vol. % vetzuur‐
methylester
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u het verdraagzaamheidskeurmerk op de
volgende punten:
Rop het informatieplaatje in de tankdopklep
van de auto (/pagina 212)
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
494 Technischegegevens
Aanwijzingen met betrekking tot lage buiten‐
temperaturen
Vanaf het begin van het winterseizoen indien
mogelijk alleen maar winterdiesel tanken.
Alvorens om te schakelen op winterdiesel moet
de brandstoftank zo leeg mogelijk zijn. Het
brandstofpeil bij de eerstekeer tanken met win‐
terdiesel laag houden, bijvoorbeeld tot de
reserve. Bij de volgende keer tankenkan de
brandstoftank weer normaal worden gevuld.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Tankinhoud en brandstofreserve
Afhankelijkvan de uitrusting kan de totale
inhoud van de brandstoftank variëren.
Model Totale inhoud
S 580 4MATIC 76,0 l
Alle andere modellen 65,0 l
of
76,0 l
Waarvanreserve
Alle modellen8,0 l
AdBlue®(alleen auto's met dieselmotor)
Aanwijzingen met betrekking totAdBlue®
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistofvoor
de NOx-uitlaatgasnabehandeling bij dieselmoto‐
ren.
Het kan in bepaalde landen een misdrijf of een
overtreding zijn om een voertuig te besturen,
waarin geen of een niet met de informatie in
deze handleiding overeenkomend AdBlue®wordt
gebruikt.
*AANWIJZING Storingen door het verdun‐
nen vanAdBlue®of het gebruik van
AdBlue®met additieven
De werking van de NOx-uitlaatgasnabehan‐
deling kan door het gebruik van een onge‐
schikt denoxeringsmiddel negatief worden
beïnvloed.
#Alleen AdBlue®volgens ISO 22241
gebruiken.
#AdBlue®niet met waterverdunnen.
#Geen AdBlue®gebruiken waaraan addi‐
tieven zijn toegevoegd.
*AANWIJZING Beschadigingen en storin‐
gen door verontreinigingen in AdBlue®
Gevolgen vanverontreinigingen in AdBlue®:
RHogere emissiewaarden
RKatalysatorschade
RStoringen in de werking van de NOx-uit‐
laatgasnabehandeling
Technischegegevens 495
#Verontreiniging vanAdBlue®vermijden.
AdBlue®resten kristalliseren na enige tijd en
vervuilen de betreffende oppervlakken. De ver‐
vuilde oppervlakken zo snel mogelijk met water
reinigen.
Als de AdBlue®-tank wordtgeopend, kan een
kleine hoeveelheid ammoniakdamp vrijkomen.
Adem vrijkomende ammoniakdampen niet in. De
AdBlue®-tank alleen bijvullen in goed geventi‐
leerde ruimtes.
Inhoud en verbruik AdBlue®
ModelTotale inhoud
Alle modellen25,0 l
AdBlue®-verbruik
Het gemiddeld AdBlue®-verbruik ligt tussen 1 %
en 5 % van het brandstofverbruik. Het AdBlue®-
verbruik is net als het brandstofverbruik sterk
afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstan‐
digheden. Daaromkunnen de daadwerkelijke
verbruikswaarden van uw auto in de praktijk
afwijken van de gemetengemiddelde verbruiks‐
waarden. Daardoor is het eveneens mogelijk dat
vakerAdBlue®moet worden getankt. Voor reizen
buiten Europa de AdBlue®-voorraad bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controleren. Bij
een langdurig verblijf in een land buiten Europa
contact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
AdBlue®-actieradius en niveau
Het AdBlue®-niveau en de actieradius kunnen op
het bestuurdersdisplay worden weergegeven. De
weergegevenAdBlue®-actieradius is sterk afhan‐
kelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandighe‐
den. Daaromkan de werkelijke actieradius afwij‐
kenvan de actieradius die op het bestuurders‐
display wordtweergegeven. Ook de in de hand‐
leiding aangegeven informatie over de reserve‐
hoeveelheid bij de eerstewaarschuwingsaanwij‐
zing op het display en de minimale bijvulhoeveel‐
heid bij een lege brandstoftank moeten als richt‐
waarden worden beschouwd.
Motorolie
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de uitdrukkelijk voor de
voorgeschreven onderhoudsintervallen
benodigde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
496 Technischegegevens
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De motorolie met het voorgeschreven
interval laten verversen.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van de
olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit te
laten voeren.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde moto‐
roliën gebruiken.
Benzinemotor: Voor bepaalde landen bestaat
de mogelijkheid in combinatie met gereduceerde
onderhoudsintervallen andere motorolie te
gebruiken.
%Meer informatie over andere motoroliën is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Kwaliteit en hoeveelheid motorolie
BenzinemotorMB-Freigabe of MB-
Approval
S 500 4MATIC 229.51, 229.52,
229.61
229.71*
S 580 4MATIC 229.52
229.61*
DieselmotorMB-Freigabe of MB-
Approval
S 350 d
S 350 d 4MATIC
S 400 d 4MATIC
229.52
229.61*
*Wordt geadviseerd voor het laagste brandstof‐
verbruik (telkens de laagste SAE-viscositeits‐
klasse; mogelijke beperkingenvan de vrijgege
venSAE-viscositeitsklasses in acht nemen)
Voor het behalen van het laagst mogelijke brand‐
stofverbruik wordt het gebruik geadviseerd van
de in de tabel overeenkomstig gekenmerkte
motoroliespecificatie in de telkens laagste SAE-
viscositeitsklasse. Mogelijke beperkingenvan de
vrijgegevenSAE-viscositeitsklasses daarbij in
acht nemen.
%Als de in de tabel genoemde motorolie niet
beschikbaar is, mag eenmalig max. 1,0 l van
de volgende motorolie worden bijgevuld.
Motorolie voor het eenmalig vullen alleen bij
wijze van uitzondering:
RBenzinemotoren:
-S 580 4MATIC: MB-Freigabe of MB-
Approval 229.51 of ACEA C3
-S 500 4MATIC: MB-Freigabe of MB-
Approval 229.31 of ACEA C3
RDieselmotoren: MB-Freigabe of MB-Appro‐
val 229.51 of ACEA C3
De volgende waarden hebben betrekking op een
olieverversing inclusief oliefilter.
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Technischegegevens 497
Model Inhoud
S 350 d9l
S 580 4MATIC
Alle andere modellen8l
Aanwijzingen met betrekking totremvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door vorming van dampbellen in het
remsysteem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kook‐
punt van de remvloeistof. Wanneer het kook‐
punt te laag wordt, kunnen zich bij een hoge
belasting van de remmen dampbellen in het
remsysteem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn‐
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschre‐
ven interval laten verversen.
De remvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Alleen een door Mercedes-Benz goedgekeurde
remvloeistofvolgens MB-Freigabe of MB-Appro‐
val 331.0gebruiken.
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking totkoelvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont‐
steken.
#De motor laten afkoelen alvorens anti‐
vriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid‐
del naast de vulopening terechtkomt.
#Alvorens de auto te starten de met anti‐
vriesmiddel vervuilde onderdelen gron‐
dig reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde koelvloeistof
#Alleen voorgemengde koelvloeistof met
de gewenste vorstbescherming gebrui‐
ken.
Informatie overkoelvloeistof is te vinden:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften310.1
-op internet https://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
498 Technischegegevens
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge
buitentemperaturen
Wanneer een niet geschikte koelvloeistof
wordtgebruikt, is het motorkoelsysteem bij
hoge buitentemperaturen niet voldoende
beschermd tegenoververhitting en corrosie.
#Altijd een door Mercedes-Benz goedge‐
keurde koelvloeistofgebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoffenvoorschrift 310.1 in acht
nemen.
De koelvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Aandeel antivriesmiddelconcentraat in het
motorkoelsysteem:
Rten minste 50% (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
Rmaximaal 55% (vorstbescherming tot -45 °C)
Aanwijzingen met betrekking totruitrein‐
igingsmiddel
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 490).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
*AANWIJZING Beschadigingen aan de
exterieurverlichting door ongeschikt rui‐
treinigingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver‐
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken
dat ook geschikt is voor kunststof
oppervlakken, bijvoorbeeld MB Sum‐
merFit of MB WinterFit.
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging vanruitensproeiervloeistoffen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet
met andere ruitensproeiervloeistoffen
mengen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken, anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Sum‐
merFit
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter‐
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het gehele jaar met rui‐
treinigingsmiddel mengen.
Technischegegevens 499
Autogegevens
Afmetingen
De aangegeven hoogten kunnen in verband met
de volgende factoren variëren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
Zwenkhoogte
Model 11Zwenk‐
hoogte
Alle modellen 1855 mm
Afmetingen
Alle modellen
Lengte5179 mm
Breedte over buitenspiegels2109 mm
Breedte zonder buitenspiegels1954 mm
Hoogte1503 mm
Wielbasis 3106 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven voertuiggege‐
vens het volgende in acht nemen:
ROpties verhogen het leeggewicht en verlagen
het nuttig laadvermogen.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje (/pagina 489).
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
500 Technischegegevens
Model Maximumdakbelas‐
ting
Alle modellen
Aanhangwagenvoorziening
Algemene aanwijzingen over de aanhangwa‐
genvoorziening
Afhankelijk van het voertuigtype zijn wijzigingen
aan het motorkoelsysteem noodzakelijk. Het
naderhand inbouwen van een aanhangwagen‐
voorziening is alleen toegestaan, als in de voer‐
tuigdocumentatie een aanhangwagengewicht is
ingevoerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Inbouwmaten
1Bevestigingspunten
2Achteroverbouw
3Hartlijn achteras
De achteroverbouw en de bevestigingspunten
gelden voor een af fabriek gemonteerde aan‐
hangwagenvoorziening.
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Model 22Achteroverbouw
Alle modellen
Aanhangwagengewicht
De kogeldruk is niet bij het aanhangwagenge‐
wicht inbegrepen.
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Aanhangwagengewicht, geremd (bij mini‐
maal klimvermogen bij wegrijden van12%)
Model Aanhangwagenge‐
wicht, geremd
Alle modellen
Technischegegevens 501
Aanhangwagengewicht, ongeremd
Model Aanhangwagenge‐
wicht, ongeremd
Alle modellen
Maximale kogeldruk en draagvermogen
*AANWIJZING Beschadiging door het los‐
rakenvan de aanhangwagen
Bij een te geringe kogeldruk kan de aanhang‐
wagen losraken.
#Een kogeldruk van 50 kg niet overschrij‐
den.
#De maximaal toegestane kogeldruk
indien mogelijk benutten.
*AANWIJZING Beschadiging door het los‐
rakenvan de fietsdrager
Bij het gebruik van een fietsdrager moet
naast de maximale kogeldruk eveneens het
maximale draagvermogen in acht worden
genomen.
#Het maximaal toegestane draagvermo‐
gen niet overschrijden.
De aanwijzingen voor het maximale draagvermo‐
gen in acht nemen (/pagina 298).
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Kogeldruk
Model Maximumkogeldruk
Alle modellen
Draagvermogen
Model Maximumdraagver‐
mogen
Alle modellen
Toegestane asbelasting achteras (rijden met
aanhangwagen)
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Model Asbelasting
Alle modellen
502 Technischegegevens
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymel‐
dingen
Displaymeldingen verschijnen op het bestuur‐
dersdisplay.
Displaymeldingen met grafische weergavenkun‐
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge‐
beeld en afwijken van de weergave op het
bestuurdersdisplay. Het bestuurdersdisplay geeft
displaymeldingen met hoge prioriteit rood weer.
Bij bepaalde displaymeldingen klinkt bovendien
een waarschuwingssignaal.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
RÕMeer informatie
R¨Displaymelding verbergen
Met de Touch-Control links kunt u met een vee‐
gbeweging naar links of rechts het betreffende
symbool selecteren. Door te drukken op Õ
wordt meer informatie op het centraal display
weergegeven. Door te drukken op ¨ver‐
dwijnt de displaymelding.
Displaymeldingen met een lage prioriteit kunt u
verwijderen door het indrukken van de terug‐
toetsGof met de Touch-Control links. Daar‐
bij worden de displaymeldingen in het meldin‐
gengeheugen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel
mogelijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen
niet door u worden uitgeschakeld. Het bestuur‐
dersdisplay display toont deze displaymeldingen
permanent, tot de oorzaak van de displaymel‐
ding verholpen is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Bestuurdersdisplay:
4Service 5Meldingengeheugen: XX
Wanneer geen displaymeldingen aanwezig zijn,
verschijnt op het bestuurdersdisplay Geen mel-
dingen aanwezig.
#Met een veegbeweging naar boven of naar
beneden op de Touch-Control links door de
displaymeldingen bladeren.
#Het meldingengeheugen verlaten: De
terugtoets Gindrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 503
Veiligheid voor inzittenden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
*Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 42).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voor‐
beeld)
*Het betreffende veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 42).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor‐
beeld)
*Het betreffende veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 42).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet worden
geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren en repareren.
504 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Passagiersairbag uitgescha-
keld Zie handleiding
*De passagiersairbag is gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon met een overeenkomstig pos‐
tuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het systeem een te
gering gewicht meten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in
het bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Er mogen geen voorwerpen onder de passagiersstoel worden ingeklemd; dit controleren.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/pagina 54).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Passagiersairbag ingescha-
keld Zie handleiding
*De passagiersairbag is in de volgende situaties tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het
systeem op de passagiersstoel bevindt.
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 505
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersair‐
bag ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongevalworden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroffen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Er mogen geen voorwerpen onder de passagiersstoel worden ingeklemd; dit controleren.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/pagina 54).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE®functies vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE impuls zijkant
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het systeem PRE‑SAFE®impuls zijkant vertoont een storing of is vanwege de activering uitgeschakeld.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
506 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Á
Sleutel vervangen
*De sleutel laten vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Á
Batterij sleutel vervangen
*De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/pagina 84).
Á
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
*De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel
plaatsen (/pagina 194).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 507
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Á
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
*De sleutel wordt niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
De sleutel bevindt zich niet meer in de auto is en u zet de motor af:
RUkunt de motor niet meer starten.
RUkunt de auto niet centraal vergrendelen.
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Wanneer de herkenning van de sleutelvanwege een sterke radiobron wordtgestoord:
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/pagina 194).
Sleutel in aangegeven berg-
plaats leggen zie handlei-
ding
*De herkenning van de sleutelvertoont een storing.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/pagina 194).
508 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
:
Dimlicht links (voorbeeld)
*De betreffende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
%LED-lichtbronnen: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreffende
verlichting.
:
Storing Zie handleiding
*Deexterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
*Auto's met aanhangwagenvoorziening: Een zekering kan doorgebrand zijn.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De zekeringen controleren en eventueel vervangen (/pagina 395).
:
AUTO-verlichting functio-
neert niet
*De lichtsensor voor het automatisch rijlichtvertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 509
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
:
Act. bochtverlicht. functio-
neert niet
*De actieve bochtenverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
:
Verlichting inschakelen
*Urijdt zonder dimlicht.
#De lichtschakelaar in de stand Lof Ãdraaien.
:
Licht uitschakelen
*De auto wordtverlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De lichtschakelaar in de stand Ãdraaien.
DIGITAL LIGHT Functie
beperkt beschikbaar
*Het DIGITAL LIGHT-systeem vertoont een storing. Het verlichtingssysteem blijft werken, maar zonder de functies
van het DIGITAL LIGHT-systeem.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
MULTIBEAM LED Functie
beperkt beschikbaar
*Het MULTIBEAM LED-systeem vertoont een storing. Het verlichtingssysteem blijft werken, maar zonder de functies
van het MULTIBEAM LED-systeem.
510 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Instelling dimlicht (links/
rechts verkeer) controleren
*Deverkeerssoort is handmatig geselecteerd.
#De instelling controleren en zo nodig handmatig aanpassen (/pagina 166).
Instelling dimlicht (links/
rechts verkeer) alleen hand-
matig mogelijk
*De automatische omschakeling van de koplampen voor links-/rechtsrijdend verkeer vertoont een storing.
#De koplampen handmatig omschakelen (/pagina 166).
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus nu niet beschik-
baar Zie handleiding
*De adaptieve grootlichtassistent Plus is tijdelijk niet beschikbaar.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve grootlicht-
assistent Plus weer beschikbaar verschijnt.
#Verder rijden.
#Het grootlicht handmatig bedienen, tot de adaptieve grootlichtassistent Plus weer beschikbaar is.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus functioneert niet
*De adaptieve grootlichtassistent Plus vertoont een storing.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Alarmknipperlichtinstallatie
Storing
*De alarmknipperlichtenschakelaar vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 511
Klimaatregeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&
functioneert niet zie hand-
leiding
*Destandverwarming vertoont tijdelijk een storing.
#Als de auto horizontaal staat en de motor is afgekoeld: Viermaal met tussenpozen van een aantal minuten pro‐
beren de standverwarming in te schakelen.
#Als de standverwarming niet inschakelt: Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
%Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C kan de standverwarming niet worden geactiveerd.
&
functioneert niet accu zwak
*De boordnetspanning is te laag.
De standverwarming is uitgeschakeld.
#Een langere afstand rijden, tot de accu weer voldoende opgeladen is.
&
functioneert niet brandstof
tanken
*Er bevindt zich te weinig brandstof in de brandstoftank. De standverwarming kan niet meer worden ingeschakeld.
#Tanken.
512 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*Het bestuurdersdisplay is vanwege een mislukte software-update uitgevallen.
De displaymelding wordtgetoond iedere keer dat de motorwordtgestart.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij het uitvallen van het bestuurdersdisplay
Wanneer het bestuurdersdisplay uitgevallen is of als een storing aanwezig is, kunt u functiebeperkingen vanvei‐
ligheidsrelevante systemen niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar komt, de auto direct op een veilige plaats neerzetten. Contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer het bestuurdersdisplay is uitgevallen, kunt u bijvoorbeeld functiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen of de snelheidsmeter niet aflezen. De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt zijn
(/pagina 324).
#De auto direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 513
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
d
Auto klaar om te rijden
Voor het verlaten contact
uitschakelen
*Uwilt de auto in rijklare toestand verlaten.
#Bij het verlaten van de auto het contact uitschakelen, de auto tegenwegrollen beveiligen en de sleutel meene‐
men.
#Wanneer de auto niet wordtverlaten, de elektrische verbruikers, bijvoorbeeld de stoelverwarming, uitschakelen.
Anders kan de 12V‑accu ontladen en kan de auto alleen met behulp van een externe accu (starthulp) worden
gestart.
ï
Bediening alleen in trans-
missiestand P
*De kogelhals zwenkt niet, omdat de transmissiestand h,kof de neutraalstand iis ingeschakeld.
#Het rempedaal indrukken.
#De parkeerstand jinschakelen.
ï
Aanhangwagenkoppeling
zwenkt
*Dekogelhals zwenkt in- of uit.
De zwenkprocedure niet met de hand, de voet of andere hulpmiddelen versnellen, vertragen of forceren als de
kogelkop niet beweegt. Tijdens de zwenkprocedure geen aanhangwagen aankoppelen.
De displaymelding verdwijnt als de kogelhals zich in een bedrijfsklare positie bevindt.
514 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ï
Aanhangwagenkoppeling
Vergrendeling controleren
*De aanhangwagenvoorziening is niet klaar voor gebruik tijdens het rijden met een aanhangwagen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde kogelhals
De aanhangwagen kan loskomen.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
#De zwenkprocedure opnieuw activeren en de aanhangwagen pas weer aankoppelen als het waarschu‐
wings-/controlelampje dooft.
#Een nieuwe zwenkprocedure uitvoeren (/pagina 293).
#Als de displaymelding is verdwenen de aanhangwagen aankoppelen en verder rijden.
Als de displaymelding niet verdwijnt, vertoont de aanhangwagenvoorziening een storing en is de kogelhals niet ver‐
grendeld.
#De aanhangwagen niet aankoppelen en verder rijden zonder aanhangwagen. Daarbij letten op de beperkte
bodemvrijheid door de niet vergrendelde kogelhals.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
*De aanhangwagenvoorziening is bij stilstand niet klaar voor gebruik.
#De aangekoppelde aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 515
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Wanneer de kogelhals is ingeklapt: Een nieuwe zwenkprocedure activeren (/pagina 293).
De kogelhals vergrendelt verticaal in de vergrendelde positie en vervolgens onder de bumper.
#Wanneer de kogelhals is uitgeklapt: Een nieuwe zwenkprocedure activeren (/pagina 293).
De kogelhals vergrendelt onder de bumper.
Als de displaymelding niet verdwijnt, vertoont de aanhangwagenvoorziening een storing en is de kogelhals niet ver‐
grendeld.
#De aanhangwagen niet aankoppelen en verder rijden zonder aanhangwagen. Daarbij letten op de beperkte
bodemvrijheid door de niet vergrendelde kogelhals.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Aanhangwagenkoppeling
opnieuw inleren a.u.b. via
toets in bagageruimte Uit-
en inzwenken afwachten
*De zwenkprocedure van de aanhangwagenvoorziening vertoont een storing.
#Met de toets in het kofferdeksel een nieuwe, volledige zwenkprocedure starten, tot de kogelhals onder de bum‐
per vergrendelt.
Ù
Storing stuurinrichting
Voorzichtig rijden Werk-
plaats opzoeken
*Er is een functiestoring in de stuurbekrachtiging opgetreden. Het stuurgedrag kan daardoor beperkt zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
516 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Storing stuurinrichting
Meer kracht vereist Zie
handleiding
*De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te
sturen.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ù
Storing stuurinrichting
Direct stoppen Zie handlei-
ding
*Destuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ù
Gestuurde achteras heeft
momenteel een storing
*Degestuurde achteras is tijdelijk niet beschikbaar. De draaicirkel kan groter worden.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 517
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Gestuurde achteras Sto-
ring Werkplaats opzoeken
*Degestuurde achteras vertoont een storing.
De bestuurbaarheid van de achteras is niet gegarandeerd.
Tijdens het rechtuit rijden kan het stuurwiel scheef staan.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ù
Gestuurde achteras Sto-
ring Direct stoppen
*Degestuurde achteras vertoont een storing.
De bestuurbaarheid van de achteras is niet gegarandeerd.
Tijdens het rechtuit rijden kan het stuurwiel zeer scheef staan.
Afhankelijk van de scheefstand van het stuurwiel treedt er bovendien stuurwieltrilling op en klinkt een ononderbro‐
kenwaarschuwingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Bij het stoppen rekening houden met de extra breedte van de auto.
518 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Sneeuwkettingmodus Maxi-
mum snelheid overschre-
den
*Detoegestane maximumsnelheid voor de sneeuwkettingmodus is overschreden.
#Langzamer rijden.
Actieve motorkap Storing
zie handleiding
*De actieve motorkap (voetgangersbescherming) vertoont een storing of functioneert niet vanwege een activering.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
C*Ten minste een portier is geopend.
#Alle portieren sluiten.
M*De motorkap is geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#De auto direct op een veilige plaats stoppen.
#De motorkap sluiten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 519
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
N*Het kofferdeksel is geopend.
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaatgassen uit, bijvoorbeeld koolmonoxide. Als het kofferdeksel is
geopend als de motor draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uitlaatgassen in het interieur terecht
komen.
#Altijd de motor afzetten alvorens het kofferdeksel te openen.
#Nooit met een geopend kofferdeksel rijden.
#Het kofferdeksel sluiten.
Diefstal-/inbraakalarmin-
stallatie Storing
*De diefstal-/inbraakalarminstallatie vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Sfeerlicht Waarschuwings-
ondersteuning buiten wer-
king
*Er vindt mogelijk geen volledige visuele waarschuwingsondersteuning van de sfeerverlichting plaats.
#De auto vergrendelen en na enkele minutenweer ontgrendelen.
#Als de displaymelding regelmatig verschijnt naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
520 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¥
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
*Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/pagina 368).
¥
Intensieve reiniging gedu-
rende 30 s actief
*De intensieve reiniging van de voorruit is geactiveerd (/pagina 169).
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Om de motor af te zetten
de start-stoptoets gedu-
rende min. 3 seconden of
3 keer indrukken
*Uhebt tijdens het rijden de start-stoptoets ingedrukt.
#Informatie over het afzetten van de motor tijdens het rijden (/pagina 194).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 521
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
+
Koelvloeistof bijvullen zie
handleiding
*Het koelvloeistofniveau is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistofvermijden.
#Koelvloeistof bijvullen (/pagina 367).
#Het motorkoelsysteem bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
ÿ
Koelvloeistof Stoppen
Motor uit
*Dekoelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunnen de vol‐
gende situaties optreden:
RUkunt met hete gassen in contact komen.
RUkunt met andere ontsnappende, hete bedrijfsstoffen in aanraking komen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Wachtentot de motor is afgekoeld.
522 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
ÿ*Deventilatormotor is defect.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
8
Brandstofreserve
*De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
!
Brandstoffilter reinigen
*Auto's met dieselmotor: Het brandstoffilter is vervuild of het water in het brandstoffilter moet worden afgetapt.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ý
Luchtfilter vervangen
*Auto's met dieselmotor: Het luchtfilter van de motor is vervuild en moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 523
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Rijstand P alleen bij voer-
tuigstilstand
*Het inschakelen van de parkeerstand jis alleen mogelijk wanneer de auto stilstaat.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken.
#Als de auto stilstaat de transmissie in de parkeerstand jzetten.
Voor verlaten van rijstand
P rem bedienen
*U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand jeen andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestandh,kof de neutraalstand iinschakelen.
Voor verlaten van rijstand
P of N rem bedienen en
motor starten
*U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand jof de neutraalstand ieen andere transmissiestand in te scha‐
kelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De motorstarten.
#De transmissiestand wijzigen.
Voor inschakelen van rij-
stand D of R eerst rem
bedienen
*U hebt geprobeerd om de transmissiestand hof kin te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestandhof kinschakelen.
Voor inschakelen van rij-
stand R eerst rem bedienen
*U hebt geprobeerd om de transmissiestand kin te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
524 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De transmissiestandkinschakelen.
Om te parkeren parkeer-
rem bedienen Werkplaats
opzoeken
*Er is een storing in de noodspanningsvoorziening voor de parkeerstand j.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Tot die tijd voordat u de motor afzet altijd handmatig de parkeerstand jinschakelen.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
Wegrolgevaar Bestuurders-
portier open Rijstand P niet
ingeschakeld
*Het bestuurdersportier is niet volledig gesloten en de transmissiestand hof kof de neutraalstand iis inge‐
schakeld.
De auto kanwegrollen.
#Bij het parkerenvan de auto de parkeerstand jinschakelen.
Wegrolgevaar Om te parke-
ren parkeerrem bedienen
*De transmissie vertoont een storing. De parkeerstand jkan niet worden ingeschakeld.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De auto met de elektrische parkeerremtegenwegrollen beveiligen.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de auto in de richting van de stoeprand rolt als deze in beweging
komt.
Wegrolgevaar N handmatig
ingeschakeld Geen automa-
tische inschakeling van P
*Als de auto stilstaat of zeer langzaam reed, werd met draaiende motor of ingeschakeld contact de neutraalstand
iingeschakeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 525
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*AANWIJZING Beschadiging van de auto door wegrollen
Bij het uitschakelen van het contact of openen van het bestuurdersportier is het automatische inschakelen van
de parkeerstand juitgeschakeld.
De auto kanwegrollen.
#Klaar zijn om te remmen.
#De auto niet onbeheerd achterlaten.
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stilstaat.
#Als de auto stilstaat en het rempedaal wordt ingedrukt, de parkeerstand jinschakelen.
#Om verder te rijden met ingedrukt rempedaal de transmissiestand hof kinschakelen.
N automatisch ingescha-
keld Rijstand a.u.b.
opnieuw inschakelen
*Bij rollende of rijdende auto werd automatisch de neutraalstand iingeschakeld.
%Als in de neutraalstand ihet bestuurdersportier wordtgeopend, wordt automatisch de parkeerstand jinge‐
schakeld.
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stilstaat.
#Als de auto stilstaat en het rempedaal wordt ingedrukt, de parkeerstand jinschakelen.
#Om verder te rijden met ingedrukt rempedaal de transmissiestand hof kinschakelen.
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De transmissiestand kkan niet meer worden ingeschakeld.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
526 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Transmissie Storing Stop-
pen
*De transmissie vertoont een storing. De transmissie schakelt daarbij automatisch in de neutraalstand i.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Het rempedaal indrukken.
#De parkeerstand jinschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Zonder van rijstand te wis-
selen werkplaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. Het wijzigen van de transmissiestand is niet meer mogelijk.
#Wanneer de transmissiestand his ingeschakeld, de transmissiestand niet meer wijzigen en naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Voertuig stoppen Motor
laten draaien Wachten
Transmissie koelt af
*De transmissie is oververhit. Het wegrijden kan tijdelijk belemmerd of onmogelijk zijn.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Ondersteunende accu Sto-
ring
*Deextra accu vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Tot die tijd voordat u de motor afzet altijd handmatig de parkeerstand jinschakelen.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 527
Remmen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem zie handleiding
*Het gele controlelampje !brandt. De elektrische parkeerremvertoont een storing.
Om in te schakelen:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/pagina 224).
Als de elektrische parkeerrem niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
*Het gele controlelampje !en het rode controlelampje !branden. De elektrische parkeerremvertoont een
storing.
Om vrij te zetten:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 224).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/pagina 223).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
528 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*Het gele controlelampje !brandt en het rode controlelampje !knippert. De elektrische parkeerremver‐
toont een storing.
De elektrische parkeerremkan niet worden vastgezet of gelost.
#Het contact uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 224).
Om vrij te zetten:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kanworden vastgezet, of als het rode controlelampje !nog
steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
*Het gele controlelampje !knippert en het rode controlelampje !knippert gedurende circa tien seconden
na het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blijft het branden of het dooft. De elek‐
trische parkeerremvertoont een storing.
Als de laadtoestand te laag is:
#De 12V-accu opladen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 529
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen.
Als de elektrische parkeerrem niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Om vrij te zetten:
#Als is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerremwordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 224).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
Parkeerrem ontgrendelen
*Het rode controlelampje !knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/pagina 223).
RUvoert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/pagina 224).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
530 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen contact AAN
*Het rode controlelampje !brandt.
Als de elektrische parkeerremwordtgelost is het contact uitgeschakeld.
#Het contact inschakelen.
J
Direct remmen
*Bij ingeschakelde HOLD-functie is een storing opgetreden.
Tevens klinkt een regelmatig waarschuwingssignaal.
Ukunt de motor niet starten.
#Direct stevig het rempedaal indrukken, tot de displaymelding verdwijnt.
Ukunt de motorweer starten.
J
Remvloeistofniveau contro-
leren
*Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed
zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 531
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Remblokken controleren
Zie handleiding
*Deremvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ë
Uit
*De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/pagina 232).
é
Attention Assist functio-
neert niet
*DeATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
532 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
é
Attention Assist: pauze!
*DeATTENTION ASSIST heeft vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/pagina 234).
#Zo nodig pauze nemen.
P
ATTENTION ASSIST Secon-
deslaap Pauze!
*DeATTENTION ASSIST heeft de voortekenen van een secondeslaap herkend (/pagina 234).
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#Geadviseerd wordt om direct een pauze te nemen.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
È
- - -km/h
*De limiter kan tijdelijk niet worden ingeschakeld. Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aan‐
wezig zijn.
È
passief
*Wanneer het gaspedaal totvoorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/pagina 236).
Limiter functioneert niet *De limiter vertoont een storing.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 533
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ç
- - - km/h
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden
voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsassistent DISTRONIC in acht nemen (/pagina 240).
ç
passief
*Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de instelling voor de actieve afstandsassistent DISTRONIC bedient, wordt het
systeem passief geschakeld (/pagina 237).
ç
Uit
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is
de actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/pagina 240).
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 237).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
534 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve afstandsassistent
functioneert niet
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik.
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC inschakelen (/pagina 240).
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
*Uhebt de opgeslagen toegestane maximumsnelheid voor winterbanden bereikt. Deze snelheid kan niet worden
overschreden.
ð
Maximum snelheid over-
schreden
*De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
Actieve stuurassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
*De actieve stuurassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 246).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
#Indien nodig de bandenspanning controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 535
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve stuurassistent bui-
ten werking
*De actieve stuurassistent vertoont een storing. De actieve afstandsassistent DISTRONIC blijft beschikbaar.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve stuurassistent
momenteel niet beschik-
baar wegens meerdere
noodstops
*De actieve stuurassistent is vanwege meerdere noodstops tijdelijk niet beschikbaar.
#De besturing overnemen en op veilige wijze stoppen.
#Het contact uit- en weer inschakelen.
De actieve stuurassistent is weer beschikbaar.
Ø
Noodstop wordt gestart
*Uhebt de handen niet aan het stuurwiel. De actieve stuurassistent start de noodstop (/pagina 246).
#De handen op het stuurwiel leggen.
Informatie over het annuleren van de noodstop (/pagina 248).
Ø*De actieve stuurassistent heeft de systeemgrens bereikt (/pagina 246).
U hebt al geruime tijd niet zelf gestuurd.
#De besturing overnemen en op veilige wijze verder rijden.
Actieve noodstopassistent
momenteel niet beschik-
baar Zie handleiding
*De actieve noodstopassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve noodstopassistent
buiten werking
*De actieve noodstopassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
536 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve rijstrookwisselas-
sistent momenteel niet
beschikbaar Zie handleiding
*De actieve rijstrookwisselassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 250).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
Actieve rijstrookwisselas-
sistent buiten werking
*De actieve rijstrookwisselassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve fileassistent
momenteel niet beschik-
baar Zie handleiding
*De actieve fileassistent is tijdelijk niet beschikbaar. De actieve afstandsassistent DISTRONIC en de actieve stuuras‐
sistent zijn nog steeds beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 237).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
Actieve fileassistent buiten
werking Zie handleiding
*De actieve fileassistent vertoont een storing.
De actieve fileassistent wordtgedeactiveerd. De actieve afstandsassistent DISTRONIC en de actieve stuurassistent
zijn nog steeds beschikbaar.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
*Deverkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 537
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
*Deverkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve dodehoekassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*De actieve dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 261).
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
Actieve dodehoekassistent
functioneert niet
*De actieve dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve dodehoekassistent
bij rijden met aanhangwa-
gen niet beschikbaar Zie
handleiding
*Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordtgemaakt, is de actieve dodehoekassistent niet
beschikbaar.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
Actieve spoorassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*De actieve spoorassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 265).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
538 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Verder rijden.
Actieve spoorassistent
functioneert niet
*De actieve spoorassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¸
ð
ç
Ä
Nu niet beschikbaar Radar-
sensorsysteem vervuild
*De front- en hoekradars en/of lidar (hierna "sensoren" genoemd) vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de sensoren
RHevige neerslag
RLange ritten buiten de bebouwde kom zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het remsys‐
teem, de stuurinrichting en de aandrijving blijven normaal werken.
#Verder rijden.
Als de oorzaken niet meer aanwezig zijn, zijn de rijsystemen en rijveiligheidssystemen weer beschikbaar en worden
de bijbehorende symbolen uitgeschakeld.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensorafdekkingen aan de buitenzijde reinigen (/pagina 227).
#De motor opnieuw starten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 539
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
á
ð
Ä
¬
Ô
Momenteel niet beschik-
baar Camera vervuild
*Het zicht van de multifunctionele camera is beperkt. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het gezichtsveld van de multifunctionele camera
RZware neerslag of mist
RCondens aan de binnenzijde van de voorruit: Bij bepaalde weersomstandigheden kan zich aan de binnenzijde
van de voorruit condens vormen, vooral in het koude jaargetijde.
%Deze condens op de voorruit wordt met behulp van de verwarming zeer snel automatisch verwijderd. De beper‐
king is tijdelijk.
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het remsys‐
teem, de stuurinrichting en de aandrijving blijven normaal werken.
#Verder rijden.
Als de oorzaken niet meer aanwezig zijn, zijn de rijsystemen en rijveiligheidssystemen weer beschikbaar en worden
de bijbehorende symbolen uitgeschakeld.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen, vooral in de omgeving van de multifunctionele camera (/pagina 227).
#De motor opnieuw starten.
Bestuurderscamera
momenteel beperkt zicht
Zie handleiding
*Het zicht van de bestuurderscamera is beperkt. Mogelijke oorzaken:
REr bevinden zich voorwerpen of stickers in het zicht van de bestuurderscamera.
540 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RDe bestuurderscamera is vervuild.
#Het zicht van de bestuurderscamera vrijhouden.
#Eventueel de bestuurderscamera reinigen. Daarbij de aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van het dis‐
play in acht nemen (/pagina 374).
Stuurwiel-/zitpositie wijzi-
gen tot er 6 punten aan de
bovenkant van het scherm
zichtbaar zijn
*De bestuurderscamera kan uw kijkrichting niet registreren.
#De stuurwiel- en zitpositie wijzigen tot er zes punten aan de bovenkant van het scherm zichtbaar zijn.
Bestuurderscamera buiten
werking Zie handleiding
*De bestuurderscamera vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ä
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
*De AIRMATIC werkt slechts beperkt. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
*AANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatborden voor mogelijk bij te grotestuuruitslagen
#Tijdens het rijden grotestuuruitslagen vermijden en letten op schurende geluiden.
#Bij schurende geluiden op een veilige wijze stoppen en indien mogelijk een grotere voertuighoogte instel‐
len.
#Overeenkomstig de actuele hoogte rijden, echter niet sneller dan 80 km/h.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 541
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¢
max. 20 km/h rijden
*De AIRMATIC werkt slechts beperkt. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
#De actuele hoogte is te hoog. Niet sneller dan 20 km/h rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
É
STOP Voertuigniveau te
laag
*Ubent weggereden hoewel de voertuighoogte te laag was.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
De auto wordttot de geselecteerde voertuighoogte omhooggebracht.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt en er bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de AIRMATIC
een storing:
#Niet sneller dan 80 km/h rijden en meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
*AANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatborden voor mogelijk bij te grotestuuruitslagen
#Tijdens het rijden grotestuuruitslagen vermijden en letten op schurende geluiden.
#Bij schurende geluiden op een veilige wijze stoppen en indien mogelijk een grotere voertuighoogte instel‐
len.
#Een hogere voertuighoogte instellen (/pagina 268).
Afhankelijk van de storing komt de auto omhoog.
542 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
É
Auto komt omhoog Een
ogenblik geduld a.u.b.
*Devoertuighoogte is te laag. De auto wordttot de geselecteerde voertuighoogte omhooggebracht.
#Paswegrijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Actieve parkeerassistent
Manoeuvreerondersteu-
ning beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*De manoeuvreerondersteuning van de actieve parkeerassistent is tijdelijk niet of slechts beperkt beschikbaar.
#Alle sensorenvan het parkeer- en camerasysteem reinigen (/pagina 373).
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PARKTRONIC & manoeu-
vreerondersteuning achter
bij rijden met aanhangwa-
gen niet beschikbaar
*Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordtgemaakt, zijn de PARKTRONIC-parkeerassistent en
de manoeuvreerondersteuning achter niet beschikbaar.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
PARKTRONIC buiten wer-
king Zie handleiding
*DePARKTRONIC-parkeerassistent vertoont een storing.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden, daarbij op de omgeving van de auto letten.
of
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 543
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve parkeerassistent
en PARKTRONIC buiten
werking Zie handleiding
*De actieve parkeerassistent en de PARKTRONIC-parkeerassistent vertonen een storing.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden, daarbij op de omgeving van de auto letten.
of
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijveiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP®zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remwegkan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
544 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voor‐
zichtig rijden.
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remwegkan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP®is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 545
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voor‐
zichtig rijden.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remwegkan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
546 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remwegkan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket of dodehoekassistent: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de
uitwijkstuurassistent of PRE‑SAFE®PLUS zijn tijdelijk niet of slechts gedeeltelijk beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 252).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de uitwijkstuurassistent of
de PRE‑SAFE®PLUS zijn tijdelijk niet of slechts ten dele beschikbaar.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 547
Mercedes me connect
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Apparaat herkend op dia-
gnose-interface Zie handlei-
ding
*De functies van de auto voor de storingsherkenning zijn beperkt.
Een of meerdere hoofdfuncties van het Mercedes me connect systeem vertonen een storing.
#De aanwijzingen met betrekking tot de diagnose-interface in acht nemen (/pagina 32).
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
G
functioneert niet
*Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes me connect of het SOS-noodoproepsysteem vertonen
een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Accu
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
12V-boordnet Werkplaats
opzoeken
*Het 12V-boordnet vertoont een storing.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
548 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Stoppen zie handleiding
*De12V-accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage laadtoestand bereikt.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#
Om de 12V-accu op te
laden de motor inschakelen
*De motor is afgezet en de laadtoestand van de 12V-accu is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
Om de 12V-accu op te laden:
#De motor enkele minuten laten draaien of een langere afstand rijden.
#
Auto stoppen Om de 12V-
accu op te laden motor
laten draaien
*De12V-accu heeft een te lage laadtoestand.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Wanneer de displaymelding verdwijnt: Verder rijden.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt: Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 549
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Û
Stoppen zie handleiding
*Het 48V-boordnet vertoont een storing.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Û
48V-accu Zie handleiding
*Het 48V-boordnet heeft functiebeperkingen. Comfortfuncties kunnen slechts beperkt beschikbaar zijn.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ý
Wachten a.u.b. 48V-accu
wordt opgeladen
*De 48V-accu is ontladen. U hebt het contact ingeschakeld, terwijl de 12V-accu met een geschikte oplader wordt
opgeladen of terwijl een ander voertuig starthulp verleent.
De ontladen 48V-accu wordt automatisch via de spanningsomvormer opgeladen. Na enkele minuten toont het
bestuurdersdisplay de displaymelding Motor starten weer mogelijk.
#De motorstarten.
#Om de 12V-accu en de 48V-accu op te laden, na het losmaken van de oplader enige tijd met de auto rijden.
Als de displaymelding Motor starten weer mogelijk na enkele minuten niet wordtweergegeven:
#Proberen de motorte starten.
#Wanneer de motor niet start: Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
550 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Motor starten niet mogelijk
Zie handleiding
*De laadtoestand van de 48V-accu is te laag. U kunt de motor niet meer starten.
#Niet benodigde elektrischeverbruikers uitschakelen.
#Een door Mercedes-Benz goedgekeurde, geschikte oplader met voldoende laadvermogen aansluiten op het
hulpstartpunt van de 12V-accu (/pagina 389).
De 48V-accu wordt opgeladen via de spanningsomvormer in de auto.
Motor starten weer moge-
lijk
*De 48V-accu is automatisch via de spanningsomvormer opgeladen.
#Om de 12V-accu en de 48V-accu op te laden, de motorstarten en enige tijd met de auto rijden.
Bandenspanningscontrole
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
*Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningssensoren
ontvangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
#Verder rijden.
Bandensp.contr. functio-
neert niet
*De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 551
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïn‐
vloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Bandensp.contr. functio-
neert niet Geen wielsenso-
ren
*Degemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningssensoren. De bandenspanningscontrole is uitge‐
schakeld.
#Wielen met geschikte bandenspanningssensoren monteren.
h
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
*Van een of meerdere banden ontbreekt het signaal van de bandenspanningssensor. Bij de betreffende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningssensor latenvervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
h
Banden controleren
*Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald.
De wielpositie wordtweergegeven. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
552 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/pagina 401) en de banden controleren.
h
Bandenspanning corrigeren
*Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wij‐
kente sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/pagina 404).
h
Let op: band defect
*Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
RDe banden kunnen overmatig verhit raken en worden beschadigd.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 553
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij drukloze MOExtended-band de toegestane nog af te leggen afstand en toegestane maximumsnelheid
niet overschrijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/pagina 379).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
Banden oververhit *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Snelheid verlagen *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
554 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Uitlaatgasnabehandeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
AdBlue bijvullen zie handlei-
ding
*De AdBlue®-voorraad is tot onder de reservemarkering gedaald.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 217).
Ø
AdBlue bijvullen Noodloop
over XXX km Zie handlei-
ding
*De lage AdBlue®-voorraad leidt tot een beperking van het vermogen nadat de getoonde resterende afstand is gere‐
den.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 217).
Ø
XX,X l AdBlue bijvullen
Noodloop: Max. XXX km/h
Geen start na XXX km
*De lage AdBlue®voorraad leidt tot een beperking van het vermogen vanaf de weergegeven snelheid.
Na de getoonde resterende afstand kan de motor niet meer worden gestart.
#Ten minste de aangegeven hoeveelheid AdBlue®bijvullen (/pagina 217).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 555
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
XX,X l AdBlue bijvullen Con-
tact AAN, 60s wachten
anders geen start mogelijk
*De AdBlue®-voorraad is opgebruikt. U kunt de motor niet meer starten.
#Ten minste de aangegeven hoeveelheid AdBlue®bijvullen (/pagina 217).
#Het contact inschakelen en circa 60 seconden wachten.
#De motorstarten.
¯
AdBlue systeemstoring Zie
handleiding
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
AdBlue systeemstoring
Noodloop over XXX km Zie
handleiding
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing. Het vermogen wordt beperkt na de getoonde resterende afstand.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
556 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¯
AdBlue systeemstoring
Noodloop: Max XXX km/h
Geen start na XXX km
*Vermogensbeperking vanwege de AdBlue®-systeemstoring. Na de getoonde afstand kan de motor niet meer wor‐
den gestart.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
AdBlue systeemstoring
Starten niet mogelijk
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing. U kunt de motor niet meer starten.
#Meteen contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 557
Motorolie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
5
Bij tankstop 1 l motorolie
bijvullen
*Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Bij de volgende tankstop 1 l motorolie bijvullen (/pagina 366).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 496).
5
Motoroliepeil Oliepeil verla-
gen
*Het motoroliepeil is te hoog.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te veel motorolie
#Langere ritten met te veel motorolie vermijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en het motoroliepeil laten verlagen.
5
Motoroliepeil Stoppen
Motor uit
*Het motoroliepeil is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
558 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De motor afzetten.
#1 l motorolie bijvullen (/pagina 366).
#Het motoroliepeil controleren.
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 496).
5
Motoroliedruk Stoppen
Motor uit
*De oliedruk is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met een te lage oliedruk
#Rijden met een te lage oliedruk vermijden.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
5
Meten van het motorolie-
peil niet mogelijk
*De elektrische verbinding naar de oliepeilsensor is onderbroken of de oliepeilsensor is defect.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 559
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelamp‐
jes
Als het contact wordt ingeschakeld, voeren ver‐
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen
daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag
is niet kritisch. Pas als deze waarschuwings- en
controlelampjes na het startenvan de motor of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
Bestuurdersdisplay
Bestuurdersdisplay met bestuurderscamera
Waarschuwings- en controlelampjes:
6Veiligheidssysteem (/pagina 561)
üVeiligheidsgordel (/pagina 561)
ïAanhangwagenvoorziening
(/pagina 563)
ÙStuurbekrachtiging (geel)
(/pagina 563)
ÙStuurbekrachtiging (rood)
(/pagina 563)
ÙGestuurde achteras (geel)
(/pagina 563)
ÙGestuurde achteras (rood)
(/pagina 563)
ÿKoelvloeistoftemperatuur
(/pagina 565)
;Motordiagnose (/pagina 565)
%Voorgloeien
#Elektrische storing (/pagina 565)
8Brandstofreserve met aanduiding
tankdopkleppositie (/pagina 565)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/pagina 569)
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/pagina 569)
JRemmen (geel) (/pagina 569)
JRemmen (rood) (/pagina 569)
LAfstandswaarschuwing
(/pagina 571)
äAIRMATIC (/pagina 571)
!ABS (/pagina 573)
÷ESP®(/pagina 573)
åESP®OFF (/pagina 573)
560 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
HMercedes me connect
(/pagina 575)
hBandenspanningscontrole
(/pagina 576)
TStandlicht (/pagina 157)
LDimlicht (/pagina 157)
KGrootlicht (/pagina 159)
#! Knipperlicht (/pagina 159)
RMistachterlicht (/pagina 157)
Veiligheid voor inzittenden
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
6
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidssysteem
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt als de motor draait.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 42).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 561
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ü
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel knippert
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 46).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
ü
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel brandt
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het startenvan de motor.
Bovendien kan een onderbrokenwaarschuwingssignaal klinken.
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 46).
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet
dooft.
562 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Auto
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ï
Waarschuwingslampje aan‐
hangwagenvoorziening
*Het rode waarschuwingslampje aanhangwagenvoorziening brandt.
De aanhangwagenvoorziening is niet klaar voor gebruik of zwenkt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde kogelhals
De aanhangwagen kan loskomen.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
#De zwenkprocedure opnieuw activeren en de aanhangwagen pas weer aankoppelen als het waarschu‐
wings-/controlelampje dooft.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Als de aanhangwagenvoorziening zwenkt:
#Wachtentot de kogelhals de bedrijfsklare positie heeft bereikt.
Ù
Waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging (geel)
*Het gele waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt als de motor draait.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 563
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging (rood)
*Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de motor draait.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Ù
Waarschuwingslampje
gestuurde achteras (geel)
*Het gele waarschuwingslampje gestuurde achteras brandt als de motor draait.
De gestuurde achteras vertoont een storing.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Ù
Waarschuwingslampje
gestuurde achteras (rood)
*Het rode waarschuwingslampje gestuurde achteras brandt als de motor draait.
De gestuurde achteras vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
564 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Motor
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ÿ
Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof (rood)
*Het rode waarschuwingslampje koelvloeistof brandt terwijl de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RTemperatuursensor vertoont een storing
RKoelvloeistofniveau te laag
RLuchttoevoer naar de radiateur geblokkeerd
RVentilator van de radiateur defect
RMotorkoelvloeistofpomp defect
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, heeft de koelvloeistof een temperatuur van120 °C overschreden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 565
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunnen de vol‐
gende situaties optreden:
RUkunt met hete gassen in contact komen.
RUkunt met andere ontsnappende, hete bedrijfsstoffen in aanraking komen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter onderaan de temperatuurschaal staat:
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter bovenaan de temperatuurschaal staat:
#De auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de motor is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat de
koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
566 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ÿ
Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof (geel)
*Het gele waarschuwingslampje koelvloeistof brandt als de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RTemperatuursensor vertoont een storing
RDrukvulluchtkoeling, transmissie-oliekoeling of accukoeling defect
RGrillejaloezie geblokkeerd of defect
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting.
;
Waarschuwingslampje
motordiagnose
*Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt als de motor draait.
Er is een storing van de motor, het uitlaatsysteem of het brandstofsysteem aanwezig.
De emissiegrenswaarden kunnen daardoor worden overschreden en de motorkan in het noodprogramma draaien.
#Het voertuig zo snel mogelijk laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Auto's met dieselmotor: Wellicht is de brandstoftank volledig leeggereden.
#De motor na het tanken drie- tot viermaal achter elkaar starten.
Wanneer het gele waarschuwingslampje motordiagnose dooft, wordt het noodprogramma opgeheven. De auto
hoeft niet te worden gecontroleerd.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 567
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Waarschuwingslampje elek‐
trische storing
*Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
8
Waarschuwingslampje
brandstofreserve brandt
*Het gele waarschuwingslampje brandstofreserve brandt als de motor draait.
De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
568 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Remmen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (rood)
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (geel)
*Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt.
Het gele controlelampje elektrische parkeerrem brandt bovendien bij een storing.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
*Het gele waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
De wegrijhulp voor op hellingen kan een storing vertonen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 569
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
#Wanneer het bestuurdersdisplay een displaymelding weergeeft, deze in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Waarschuwingslampje rem‐
men (rood)
*Het rode waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kanveranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet
worden uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remweg kan bij een nood‐
stop langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
570 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
Rijsystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
*Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Als bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Functie van het Active Brake Assist System (/pagina 252).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 571
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ä
Waarschuwingslampje
onderstel (geel)
*Het gele waarschuwingslampje AIRMATIC brandt.
Er is een storing in de AIRMATIC aanwezig.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
ä
Waarschuwingslampje
onderstel (rood)
*Het rode waarschuwingslampje AIRMATIC brandt.
Er is een storing in de AIRMATIC aanwezig.
*AANWIJZING Het rijgedragvan de auto is sterk gewijzigd!
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ä
Waarschuwingslampje
Active Brake Assist System
*Het gele waarschuwingslampje Active Brake Assist System brandt.
Het systeem is beperkt of niet beschikbaar.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
572 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Rijveiligheidssystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
ABS-waarschuwingslampje
*Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt als de motor draait.
Het ABS vertoont een storing.
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
÷
Waarschuwingslampje
ESP®knippert
*Het gele ESP®-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden.
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt (/pagina 229).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 573
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
Waarschuwingslampje
ESP®brandt
*Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt als de motor draait.
Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
å
Waarschuwingslampje
ESP®OFF
*Het gele waarschuwingslampje ESP®OFF brandt als de motor draait.
Het ESP®is uitgeschakeld.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen niet werken.
&WAARSCHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgeschakeld ESP®
Het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit. Bovendien zijn verder rijveiligheidssystemen slechts beperkt
beschikbaar.
574 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®slechts zo lang uitschakelen als de situatie dit vereist.
Als het ESP®niet kanworden ingeschakeld, vertoont het ESP®een storing.
#Het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP®in acht nemen (/pagina 229).
Mercedes me connect
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
H
Waarschuwingslampje
Mercedes me connect
*Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes me connect of het SOS-noodoproepsysteem vertonen een
storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 575
Bandenspanningscontrole
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole knip‐
pert
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en
brandt dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloe‐
den.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole
brandt
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
De bandenspanningscontrole heeft bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
576 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 577
1, 2, 3 ...
3D combi-instrument
Zie 3D-bestuurdersdisplay
3D-bestuurdersdisplay
Werking en aanwijzingen....................... 302
4MATIC
Functie................................................... 212
12‑V‑accu
Zie Accu (auto)
48V-boordnet
Zie EQ Boost technologie
230V-aansluiting
Zie Contactdoos (230V)
360°-camera
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen (achteruitrijcamera).....................277
Camera-afdekking openen (achter‐
uitrijcamera).......................................... 277
Functie..................................................272
Instellen (achteruitrijcamera)................ 277
Toets...................................................... 276
Verzorging.............................................373
Via GPS activeren (achteruitrijca‐
mera)..................................................... 277
Weergave selecteren............................. 277
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (MBUX multime‐
diasysteem)...........................................179
Aanduiding rijprogramma........................ 206
Aanhangwagenstabilisatie
Werking en aanwijzingen....................... 231
Aanhangwagenvoorziening
Aanhangwagen aan- of afkoppelen........ 296
Aanhangwagengewicht..........................501
Aanwijzingen.........................................293
Achteroverbouw.................................... 501
Algemene aanwijzingen......................... 501
Asbelasting........................................... 502
Bevestigingspunten............................... 501
Contactdoos..........................................296
Fietsdrager............................................ 298
Inbouwmaten.........................................501
Kogeldruk..............................................502
Kogelhals uit- en inklappen...................293
Kogelhals uit- en inklappen (MBUX
multimediasysteem).............................. 295
Verzorging.............................................373
Aanjager
Zie Klimaatregeling
Aanraakgevoelige bedieningselementen.. 23
Aanrijdingsbeveiliging...............................291
Aanrijdingsbeveiliging
Zie Wegrij-assistentie
Aanslepen.................................................. 395
Aansprakelijkheid voor gebreken
Auto........................................................ 36
ABS (antiblokkeersysteem)...................... 229
Acceleratie
Zie Kickdown
Accu
Afstandsbediening (standverwarming)..188
Accu (auto)
Aanwijzing............................................. 385
Aanwijzingen (starthulp en laden).......... 387
Opladen................................................. 389
Opladen (Remote Online)....................... 195
578 Trefwoordenregister
Starthulp............................................... 389
Vervangen............................................. 390
Achterportier (kinderslot)...........................78
Achterruit
Rolzonnescherm.................................... 107
Achterruitverwarming...............................177
Achteruitrijcamera
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen (360°-camera).............................277
Camera-afdekking openen (360°-
camera).................................................277
Functie.......................................... 270, 272
Instellen (360°-camera)........................ 277
Verzorging.............................................373
Via GPS activeren (360°-camera).......... 277
Achteruitrijcamera
Zie 360°-camera
Achteruitversnelling
Inschakelen........................................... 208
Achterzitplaats
Stoel...................................................... 116
Actief onderhoudssysteem PLUS
Zie ASSYST PLUS
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Actieve noodstopassistent..................... 248
Actieve rijstrookwisselassistent............ 250
Functie.................................................. 237
Inschakelen/activeren...........................240
Routegebaseerde snelheidsaanpas‐
sing....................................................... 243
Selecteren............................................. 240
Snelheid oproepen................................ 240
Snelheid opslaan................................... 240
Snelheid verhogen/verlagen................. 240
Stuurwieltoetsen...................................240
Systeemgrenzen.................................... 237
Uitschakelen/deactiveren.....................240
Voorwaarden.........................................240
Actieve bochtenverlichting.......................160
Actieve dodehoekassistent
Functie................................................... 261
In- en uitschakelen................................ 265
Remingreep........................................... 263
Rijden met een aanhangwagen.............. 263
Systeemgrenzen.................................... 261
Actieve fileassistent
Functie.................................................. 245
Actieve motorkap (voetgangersbescherming)
Werking................................................. 363
Actieve noodstopassistent.......................248
Actieve parkeerassistent
Functie.................................................. 281
Inparkeren............................................. 283
Remmen bij het manoeuvreren.............. 291
Systeemgrenzen.................................... 281
Uitparkeren...........................................285
Waarschuwing bij kruisend verkeer.......291
Wegrij-assistentie..................................290
Actieve rijstrookwisselassistent
Functie.................................................. 250
In- en uitschakelen................................ 252
Actieve snelheidslimietassistent
Displayweergave.................................... 242
Functie.................................................. 242
Actieve spoorassistent
Functie.................................................. 265
Gevoeligheid instellen............................ 267
In- en uitschakelen................................ 267
Rijden met een aanhangwagen.............. 265
Systeemgrenzen.................................... 265
Waarschuwing in- en uitschakelen.........267
Trefwoordenregister 579
Actieve stuurassistent
Actieve noodstopassistent..................... 248
Actieve rijstrookwisselassistent............ 250
Functie..................................................246
In- en uitschakelen................................ 248
Systeemgrenzen.................................... 246
Active Brake Assist System
Instellen................................................256
Werking en aanwijzingen....................... 252
ACTIVE MULTIBEAM LED
Intelligent Light System......................... 160
Adaptief remlicht...................................... 234
Adaptieve grootlichtassistent Plus
Functie..................................................164
In- en uitschakelen................................ 165
Adaptieve snelheidsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AdBlue®
Aanwijzingen.......................................... 216
Additieven............................................. 495
Bijvullen................................................. 217
Inhoud................................................... 496
Zuiverheid............................................. 495
Additieven
AdBlue®................................................ 495
Brandstof.............................................. 493
Motorolie...............................................496
Additieven (AdBlue®)
Zie AdBlue®
Additieven (brandstof)
Zie Brandstof
Additieven (motorolie)
Zie Additieven
Afmetingen................................................500
Afstandsbediening (standverwarming
of -ventilatie)
Batterijvervangen.................................188
Displaymeldingen.................................. 188
Instellen................................................. 187
Problemen.............................................189
Afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Afstandsregeltempomaat
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Airbag
Activering................................................ 42
Beltbag.................................................... 46
Beschermingspotentieel.......................... 50
Beschermingspotentieel beperkt.............51
Controlelampje PASSENGER AIR BAG..... 54
Frontairbag (bestuurder, passagier)......... 48
Inbouwplaatsen....................................... 48
Kneebag.................................................. 48
Middelste airbag (bestuurder, passa‐
gier)......................................................... 48
Overzicht.................................................48
Sidebags................................................. 48
Windowbag.............................................. 48
Airconditioning
Zie Klimaatregeling
AIRMATIC
Instellen................................................268
Onderstel..............................................268
Akoestisch sluitsignaal
In- en uitschakelen..................................82
Alarmknipperlichtinstallatie.....................160
Alarmsysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
580 Trefwoordenregister
Alertheidsassistent
Zie ATTENTION ASSIST met micro‐
slaapherkenning
Alternatieve route
Zie Route
Android Auto
Zie Smartphone-integratie
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Antislipkettingen
Zie Sneeuwkettingen
Apple CarPlay®
Zie Smartphone-integratie
Asbelasting
Rijden met een aanhangwagen.............. 502
toegestane............................................ 489
Assistentiesystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
ASSYST PLUS
Bijzonder onderhoud............................. 362
Onderhoudstermijnweergeven.............362
Regelmatige onderhoudswerkzaam‐
heden.................................................... 362
Standtijd met accukabels losgemaakt...363
Werking en aanwijzingen....................... 362
ATTENTION ASSIST
Instellen................................................236
Systeemgrenzen.................................... 234
ATTENTION ASSIST met microslaap‐
herkenning
Functie.................................................. 234
Augmented reality
Functie op het head-up-display............. 305
Auteursrecht................................................ 40
Auto
Aansprakelijkheid voor gebreken............. 36
Afzetten (start-stoptoets)....................... 219
Botsingherkenning (parkeren)............... 225
Botsingsherkenning (parkeren).............. 225
Buitengebruik stellen............................ 226
Correct gebruik.......................................34
Diagnose-interface.................................. 32
Extra portiervergrendeling....................... 86
Gegevensopslag...................................... 36
Gegevensregistratie................................. 36
Gekwalificeerde werkplaats.................... 34
Laten zakken.......................................... 413
Medische hulpmiddelen.......................... 35
Omhoogkantelen................................... 410
Ontgrendelen (van binnenuit).................. 87
QR-code reddingskaart............................36
REACH-verordening................................. 35
Registratie...............................................34
Ruststand activeren of deactiveren.......226
Ruststand functie..................................226
Starten (noodprogramma)..................... 194
Starten (Remote Online)........................ 196
Starten (start-stoptoets)........................ 194
SVHC (bijzonder zorgwekkende stof‐
fen).......................................................... 35
Uitvoering................................................ 23
Ventileren (comfortopening).................. 100
Ver- en ontgrendelen (KEYLESS-GO)........ 87
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel)......... 89
Vergrendelen (automatisch).................... 89
Vergrendelen (van binnenuit)................... 87
Auto wassen
Zie Verzorging
Automatisch inklappen van de buiten‐
spiegels
In- en uitschakelen................................. 176
Automatisch rijlicht.................................. 158
Trefwoordenregister 581
Automatische aanpassing van de zij‐
delingse steun
Instellen................................................. 128
Automatische afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Automatische maatregelen na een
ongeval......................................................... 58
Automatische motorstart (ECO start-
stopsysteem)............................................. 201
Automatische motorstop (ECO start-
stopsysteem)............................................. 201
Automatische passagiersairbaguitschakeling
Controlelampje PASSENGER AIR BAG..... 54
Werking van de passagiersairbaguit‐
schakeling............................................... 52
Automatischestoelaanpassing
Instellen................................................. 127
Automatische transmissie
Aanduiding rijprogramma...................... 206
Achteruitversnelling inschakelen........... 208
DIRECT SELECT-keuzehendel................207
DYNAMIC SELECT toets........................ 205
Kickdown............................................... 211
Neutraalstand inschakelen.................... 209
Parkeerstand inschakelen..................... 209
Rijprogramma's..................................... 205
Rijstand inschakelen..............................210
Stuurwielschakelpaddles.......................210
Transmissiestandaanduiding................. 207
Transmissiestanden............................... 207
Voor handmatig schakelen.....................210
B
Bagage
Beveiligen..............................................138
Nethaken...............................................142
Bagageruimte-comfortbox
Zie EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
Bagageruimtehaken.................................. 142
Banden
Aanwijzingen met betrekking tot
montage................................................ 404
Bandenpech.......................................... 379
Bandenspanning (aanwijzingen)............. 401
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole).......................... 403
Bandenspanningscontrole (werking)..... 403
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten.................................................. 404
Bandenspanningstabel..........................402
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole)...................403
Controleren........................................... 400
Geluidsontwikkeling.............................. 400
MOExtended-banden............................. 380
Monteren............................................... 412
Ongebruikelijk rijgedrag........................ 400
Opslaan................................................. 408
Selectie................................................. 404
Sneeuwkettingen................................... 400
TIREFIT-set.............................................381
Vervanging............................................ 404
Verwijderen............................................412
Verwisselen...................................408, 409
Wieldeksel verwisselen.........................409
Bandenpech
Aanwijzingen......................................... 379
MOExtended-banden.............................380
TIREFIT-set............................................. 381
Verwisselen van een wiel...................... 409
Bandenprofiel............................................ 400
582 Trefwoordenregister
Bandenspanning
Aanwijzingen......................................... 401
Bandenspanningscontrole (werking)..... 403
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten.................................................. 404
Bandenspanningstabel..........................402
Controleren (bandenspanningscon‐
trole)..................................................... 403
TIREFIT-set............................................. 381
Bandenspanningscontrole
Bandenspanning controleren................ 403
Bandentemperatuur controleren........... 403
Functie.................................................. 403
Opnieuw starten.................................... 404
Bandenspanningstabel............................. 402
Bandentemperatuur
Bandenspanningscontrole (werking)..... 403
Controleren (bandenspanningscon‐
trole)..................................................... 403
Bandenvulcompressor
Zie TIREFIT-set
BAS (Brake Assist System)....................... 229
Batterij (sleutel)
Verwisselen.............................................84
Bedieningselementen
Aanraakgevoelig......................................23
Bedieningspaneel dakconsole
Overzicht................................................. 12
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen.........................................490
AdBlue®................................................ 495
Additieven (brandstof)...........................493
Brandstof (benzine)...............................492
Brandstof (dieselbrandstof)................... 493
Koelvloeistof (motor)............................. 498
Motorolie...............................................496
Remvloeistof......................................... 498
Ruitreinigingsmiddel.............................. 499
Bedrijfsveiligheid
48V-boordnet..........................................24
Conformiteitsverklaring (elektromag‐
netische verdraagzaamheid).................... 26
Conformiteitsverklaring (krik).................. 31
Conformiteitsverklaring (radiogra‐
fische onderdelen van de auto)............... 26
Conformiteitsverklaring (TIREFIT-set)...... 32
EQ Boost technologie.............................. 24
Informatie................................................ 24
Beenruimtetemperatuur
Instellen................................................. 180
Beladen
Aanwijzingen......................................... 138
Imperial................................................. 147
Tashaken............................................... 143
Belading
Verankeren............................................ 138
Beladingsrichtlijnen.................................. 138
Beltbag
Activering................................................ 42
Werking en aanwijzingen.........................46
Benzine....................................................... 492
Bestemmingsinvoer
Speciale bestemming of adres invoe‐
ren......................................................... 329
Bestuurderscamera
In- en uitschakelen.................................319
Overzicht............................................... 319
Bestuurdersdisplay
48V-boordnet........................................308
Aanwijzingen met betrekking tot de
menu's..................................................304
Trefwoordenregister 583
Bedienen............................................... 302
EQ Boost-technologie............................ 308
Onderhoudstermijnweergeven.............362
Overzicht van de weergaven.................. 309
Waarschuwings-/controlelampjes......... 560
Werking en aanwijzingen....................... 302
Bestuurdersdisplay met bestuurders‐
camera......................................................... 10
Bestuurdersstoel
Zie Stoel
Binnenspiegel
Dimmen (automatisch)........................... 174
Binnenspiegel
Zie Buitenspiegels
BlueTec®
Zie AdBlue®
Bochtenverlichting.................................... 161
Boordelektronica
Aanwijzingen.......................................... 416
Mobilofoons........................................... 416
Motorelektronica................................... 416
Boordgereedschap
Sleepoog...............................................394
TIREFIT-set............................................. 381
Botsingherkenning (geparkeerde
auto)
Informatie.............................................. 225
Botsingsherkenning (geparkeerde
auto)...........................................................225
Bouwserie
Zie Voertuigtypeplaatje
Brake Assist System
Zie BAS (Brake Assist System)
Brandblusser............................................. 379
Brandstof
Additieven............................................. 493
Benzine................................................. 492
Brandstofreserve................................... 495
Dieselbrandstof..................................... 493
E10........................................................492
Kwaliteit (benzine)................................. 492
Kwaliteit (dieselbrandstof)..................... 493
Lage buitentemperaturen...................... 493
Tanken................................................... 212
Tankinhoud............................................ 495
Zwavelgehalte....................................... 492
Buiten gebruik stellen.............................. 226
Buitenlandse reis
Omschakeling licht (dimlicht)................ 157
Buitenspiegels
Automatisch inklappen van de bui‐
tenspiegels............................................ 176
Automatische voorselectie (MBUX
interieurassistent).................................. 318
Dimmen (automatisch)...........................174
Geheugenfunctie bedienen.................... 135
In- en uitklappen.................................... 173
Inparkeerstand......................................175
Instellen................................................. 173
C
Camera
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
Zie Bestuurderscamera
Car-to-X-Communication
Gevarenmeldingen weergeven...............333
Citylicht...................................................... 162
Cockpit
Overzicht...................................................6
584 Trefwoordenregister
Combi-instrument
Zie Bestuurdersdisplay
Combischakelaar....................................... 159
Comfortopening........................................ 100
Comfortsluiting......................................... 100
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid... 26
Krik..........................................................31
Radiografische onderdelen van de auto.. 26
Specifieke mate van absorptie................ 26
TIREFIT-set..............................................32
Contact
Inschakelen (start-stoptoets)................. 193
Contactdoos (12V)
Achterin................................................. 148
Contactdoos (230V)
Achterin................................................. 149
Contactsleutel
Zie Sleutel
Controlelampje
Zie Waarschuwings-/controlelampje
D
Dakbelasting.............................................. 500
Dashboard
Zie Cockpit
Dashboardkastje
Luchtuitstroomopening......................... 192
Decorfolie (reinigingsaanwijzigingen)..... 372
Dempingssysteem ADS PLUS
Zie AIRMATIC
Denoxeringsmiddel
Zie AdBlue®
Diagnose-interface......................................32
Diefstalbeveiliging
Extra portiervergrendeling.......................86
Wegrijblokkering....................................108
Diefstalbeveiliging
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Dieren
Huisdieren in de auto.............................. 80
Dieselbrandstof
Aanwijzingen.........................................493
Lage buitentemperaturen...................... 493
DIGITAL LIGHT
Actieve bochtenverlichting.................... 160
Assistentiefuncties................................162
Bochtenverlichting................................. 161
Citylicht.................................................162
Intelligent Light System......................... 160
Intelligent Light System in- en uit‐
schakelen.............................................. 163
Mistlicht (uitgebreid)..............................161
Slechtweerverlichting............................ 162
Topografienivellering............................. 162
Verlichting voor snelwegen.................... 161
Digitale handleiding.................................... 20
Dimlicht
In- en uitschakelen................................157
Instellen.................................................166
Omschakeling licht (buitenlandse reis).. 157
Dinghy Towing
Zie Tow-Bar-systeem
DIRECT SELECT-keuzehendel
Achteruitversnelling inschakelen........... 208
Functie.................................................. 207
Neutraalstand inschakelen.................... 209
Trefwoordenregister 585
Parkeerstand automatisch inschake‐
len.........................................................209
Parkeerstand inschakelen..................... 209
Rijstand inschakelen..............................210
Directe klimaatregeling vooraf................ 185
Display (bestuurdersdisplay)
Weergaven op het bestuurdersdisplay... 309
Display (MBUX multimediasysteem)
Homescreen...........................................311
Instellingen............................................ 308
Touchscreen bedienen........................... 312
Display (verzorging)...................................374
Displaymelding
Aanwijzingen.........................................503
oproepen (bestuurdersdisplay).............. 503
Displaymeldingen
ç- - - km/h..................................... 534
È- - - km/h..................................... 533
#12V-boordnet Werkplaats
opzoeken............................................... 548
Û48V-accu Zie handleiding............. 550
ïAanhangwagenkoppeling Ver‐
grendeling controleren........................... 515
ïAanhangwagenkoppeling zwenkt.. 514
:Act. bochtverlicht. functioneert
niet........................................................510
ØAdBlue bijvullen Noodloop over
XXX km Zie handleiding.........................555
ØAdBlue bijvullen zie handleiding... 555
¯AdBlue systeemstoring Nood‐
loop over XXX km Zie handleiding......... 556
¯AdBlue systeemstoring Nood‐
loop: Max XXX km/h Geen start na
XXX km.................................................. 557
¯AdBlue systeemstoring Starten
niet mogelijk.......................................... 557
¯AdBlue systeemstoring Zie
handleiding............................................ 556
éAttention Assist functioneert
niet........................................................532
PATTENTION ASSIST Secondes‐
laap Pauze!............................................ 533
éAttention Assist: pauze!............... 533
dAuto klaar om te rijden Voor
het verlaten contact uitschakelen.......... 514
ÉAuto komt omhoog Een ogen‐
blik geduld a.u.b....................................543
#Auto stoppen Om de 12V-accu
op te laden motor laten draaien............ 549
:AUTO-verlichting functioneert
niet........................................................ 509
hBanden controleren...................... 552
hBandenspanning corrigeren......... 553
ÁBatterij sleutel vervangen.............507
ïBediening alleen in transmis‐
siestand P.............................................. 514
5Bij tankstop 1 l motorolie bij‐
vullen.................................................... 558
!Brandstoffilter reinigen................ 523
8Brandstofreserve.......................... 523
586 Trefwoordenregister
:Dimlicht links (voorbeeld).............509
JDirect remmen............................. 531
&functioneert niet accu zwak.......... 512
&functioneert niet brandstof tan‐
ken......................................................... 512
&functioneert niet zie handleiding... 512
÷functioneert niet zie handlei‐
ding....................................................... 546
Gfunctioneert niet.......................... 548
!functioneren niet zie handlei‐
ding....................................................... 545
Tfunctioneren niet zie handlei‐
ding....................................................... 547
ÙGestuurde achteras heeft
momenteel een storing..........................517
ÙGestuurde achteras Storing
Direct stoppen....................................... 518
ÙGestuurde achteras Storing
Werkplaats opzoeken............................. 518
¥Intensieve reiniging gedurende
30 s actief.............................................521
+Koelvloeistof bijvullen zie hand‐
leiding................................................... 522
ÿKoelvloeistofStoppen Motor uit... 522
hLet op: band defect...................... 553
:Licht uitschakelen......................... 510
6Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld)............................ 504
ýLuchtfiltervervangen...................523
¢max. 20 km/h rijden.................... 542
ðMaximum snelheid overschre‐
den........................................................535
5Metenvan het motoroliepeil
niet mogelijk.......................................... 559
áMomenteel niet beschikbaar
Camera vervuild.................................... 540
5Motoroliedruk Stoppen Motor
uit..........................................................559
5Motoroliepeil Oliepeil verlagen.....558
5Motoroliepeil Stoppen Motor uit.. 558
ØNoodstopwordtgestart...............536
¸Nu niet beschikbaar Radarsen‐
sorsysteem vervuild.............................. 539
!nu niet beschikbaar zie hand‐
leiding...................................................544
÷nu niet beschikbaar Zie hand‐
leiding................................................... 545
#Om de 12V-accu op te laden
de motor inschakelen............................ 549
!Parkeerrem Om te ontgrende‐
len contact AAN.................................... 531
!Parkeerrem ontgrendelen............. 530
!Parkeerrem zie handleiding.......... 528
çpassief......................................... 534
Èpassief......................................... 533
#Remblokken controleren Zie
handleiding............................................ 532
JRemvloeistofniveau controleren...531
¥Ruitensproeiervloeistof bijvullen... 521
Trefwoordenregister 587
ÁSleutel niet herkend (rode dis‐
playmelding).......................................... 508
ÁSleutel niet herkend (witte dis‐
playmelding).......................................... 507
ÁSleutel vervangen......................... 507
ÉSTOP Voertuigniveau te laag........ 542
#Stoppen zie handleiding............... 549
ÛStoppen zie handleiding............... 550
äStoring Maximaal 80 km/h rij‐
den........................................................ 541
ÙStoring stuurinrichting Direct
stoppen Zie handleiding.........................517
ÙStoring stuurinrichting Meer
kracht vereist Zie handleiding................ 517
ÙStoring stuurinrichting Voor‐
zichtig rijden Werkplaats opzoeken........516
:Storing Zie handleiding................ 509
çUit................................................534
ëUit................................................ 532
6Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken............................504
:Verlichting inschakelen.................510
ÝWachten a.u.b. 48V-accu wordt
opgeladen............................................. 550
hWielsensor(en) niet beschikbaar.. 552
6Windowbag links Storing Werk‐
plaats opzoeken (voorbeeld).................504
ØXX,X l AdBlue bijvullen Contact
AAN, 60s wachten anders geen start
mogelijk................................................ 556
ØXX,X l AdBlue bijvullen Nood‐
loop: Max. XXX km/h Geen start na
XXX km.................................................555
Aanhangwagenkoppeling opnieuw
inleren a.u.b. via toets in bagage‐
ruimte Uit- en inzwenken afwachten...... 516
Achteruit rijden niet mogelijkWerk‐
plaats opzoeken.................................... 526
Actieve afstandsassistent functio‐
neert niet.............................................. 535
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding.................. 534
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar........................................... 535
Actieve dodehoekassistent bij rijden
met aanhangwagen niet beschikbaar
Zie handleiding...................................... 538
Actieve dodehoekassistent functio‐
neert niet.............................................. 538
Actieve dodehoekassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding.................. 538
Actieve fileassistent buiten werking
Zie handleiding...................................... 537
Actieve fileassistent momenteel niet
beschikbaar Zie handleiding.................. 537
Actieve motorkap Storing zie handlei‐
ding........................................................ 519
588 Trefwoordenregister
Actieve noodstopassistent buiten
werking................................................. 536
Actieve noodstopassistent momen‐
teel niet beschikbaar Zie handleiding....536
Actieve parkeerassistent en PARK‐
TRONIC buiten werking Zie handlei‐
ding....................................................... 544
Actieve parkeerassistent Manoeu‐
vreerondersteuning beperkt beschik‐
baar Zie handleiding.............................. 543
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding.................. 547
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding..... 547
Actieve rijstrookwisselassistent bui‐
tenwerking...........................................537
Actieve rijstrookwisselassistent
momenteel niet beschikbaar Zie
handleiding............................................ 537
Actieve spoorassistent functioneert
niet........................................................539
Actieve spoorassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding.................. 538
Actieve stuurassistent buiten werking...536
Actieve stuurassistent momenteel
niet beschikbaar wegens meerdere
noodstops.............................................536
Actieve stuurassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding.................. 535
Adaptieve grootlichtassistent Plus
functioneert niet.................................... 511
Adaptieve grootlichtassistent Plus nu
niet beschikbaar Zie handleiding............ 511
Alarmknipperlichtinstallatie Storing....... 511
Apparaat herkend op diagnose-inter‐
face Zie handleiding.............................. 548
Banden oververhit................................. 554
Bandensp.contr. functioneert niet......... 551
Bandensp.contr. functioneert niet
Geen wielsensoren................................ 552
Bandenspanningscontrole nu niet
beschikbaar........................................... 551
Bestuurderscamera buiten werking
Zie handleiding...................................... 541
Bestuurderscamera momenteel
beperkt zicht Zie handleiding................540
Diefstal-/inbraakalarminstallatie Sto‐
ring........................................................ 520
DIGITAL LIGHT Functie beperkt
beschikbaar...........................................510
Instelling dimlicht (links/rechts ver‐
keer) alleen handmatig mogelijk............ 511
Instelling dimlicht (links/rechts ver‐
keer) controleren.................................... 511
Limiter functioneert niet........................ 533
Motorstarten niet mogelijk Zie hand‐
leiding.................................................... 551
Motorstartenweer mogelijk..................551
Trefwoordenregister 589
MULTIBEAM LED Functie beperkt
beschikbaar...........................................510
N automatisch ingeschakeld Rijstand
a.u.b. opnieuw inschakelen...................526
Om de motor af te zetten de start-
stoptoetsgedurende min. 3 secon‐
den of 3 keer indrukken.........................521
Om te parkeren parkeerrem bedie‐
nen Werkplaats opzoeken..................... 525
Ondersteunende accu Storing............... 527
PARKTRONIC & manoeuvreeronders‐
teuning achter bij rijden met aan‐
hangwagen niet beschikbaar................. 543
PARKTRONIC buiten werking Zie
handleiding............................................ 543
Passagiersairbag ingeschakeld Zie
handleiding............................................ 505
Passagiersairbag uitgeschakeld Zie
handleiding............................................ 505
PRE-SAFE functioneert niet zie hand‐
leiding................................................... 506
PRE-SAFE impuls zijkant functioneert
niet zie handleiding...............................506
Rijstand P alleen bij voertuigstilstand.... 524
Sfeerlicht Waarschuwingsondersteu‐
ning buiten werking............................... 520
Sleutel in aangegeven bergplaats leg‐
gen zie handleiding................................ 508
Sneeuwkettingmodus Maximum
snelheid overschreden........................... 519
Snelheid verlagen..................................554
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h............................................. 535
Stuurwiel-/zitpositie wijzigen tot er 6
punten aan de bovenkant van het
scherm zichtbaar zijn............................. 541
Transmissie Storing Stoppen.................527
Verkeerstekenassistent functioneert
niet........................................................538
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding.................. 537
Voertuig stoppen Motor laten
draaien WachtenTransmissie koelt af... 527
Voor inschakelen vanrijstand D of R
eerstrem bedienen...............................524
Voor inschakelen vanrijstand R eerst
rem bedienen........................................ 524
Voor verlaten vanrijstand P of N rem
bedienen en motorstarten.................... 524
Voor verlaten vanrijstand P rem
bedienen...............................................524
Wegrolgevaar Bestuurdersportier
open Rijstand P niet ingeschakeld.........525
Wegrolgevaar N handmatig ingescha‐
keld Geen automatische inschakeling
van P..................................................... 525
Wegrolgevaar Om te parkeren par‐
keerrem bedienen................................. 525
590 Trefwoordenregister
Zonder vanrijstand te wisselen
werkplaats opzoeken............................. 527
DISTRONIC
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Doorlaadmogelijkheid
Vergrendelen......................................... 143
Doorlaadmogelijkheid achterin
Openen..................................................142
Draadloos opladen
Mobiele telefoon.................................... 154
Mobiele telefoon (achterin).................... 155
Werking en aanwijzingen....................... 153
DYNAMIC SELECT
Aanduiding rijprogramma...................... 206
Bedienen (DYNAMIC SELECT-schake‐
laar)....................................................... 206
Functie.................................................. 205
Motorgegevens weergeven.................... 207
Rijprogramma I configureren................. 206
Rijprogramma kiezen............................. 206
Rijprogramma's..................................... 205
Voertuiggegevens weergeven................ 207
E
E10............................................................. 492
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
Hoogte traploos instellen......................144
In- en uitbouwen.................................... 146
Verzorging.............................................374
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)
Werking en aanwijzingen....................... 232
Echt hout (verzorging)...............................374
ECO start-stopsysteem
Automatische motorstart....................... 201
Automatische motorstop....................... 201
Uit- en inschakelen................................ 203
Werking................................................. 201
ECO-aanduiding
Functie.................................................. 203
ECO-assistent
Werking en aanwijzingen....................... 203
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Functie.................................................. 108
Het alarm beëindigen............................ 109
Interieurbeveiliging functie..................... 110
Interieurbeveiliging in- en uitschake‐
len..........................................................110
Wegsleepbeveiliging functie.................. 109
Wegsleepbeveiliging in- en uitschake‐
len..........................................................110
EG-typegoedkeuringsnummer................. 489
EHBO-set.................................................... 378
Elektrische parkeerrem
Automatisch bedienen..........................222
Automatisch vrijzetten...........................223
Handmatig inschakelen/vrijzetten......... 224
Noodremming uitvoeren........................ 224
Elektrische zekeringen
Zie Zekeringen
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid
Conformiteitsverklaring........................... 26
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
EQ Boost
Gekwalificeerde werkplaats.................... 34
Trefwoordenregister 591
EQ Boost technologie
Bedrijfsveiligheid.....................................24
EQ Boost-technologie
Aanwijzingen......................................... 308
ERA-GLONASS testmodus
Starten/stoppen...................................352
ESC (Electronic Stability Control)
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
ESP®
Aanhangwagenstabilisatie.....................231
Zijwindassistent..................................... 231
ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma)
In- en uitschakelen................................ 231
Werking en aanwijzingen.......................229
Exterieurverlichting
Verzorging............................................. 373
Exterieurverlichting
Zie Verlichting
Extra portiervergrendeling.........................86
F
Favorieten
Toevoegen............................................. 321
Fietsdrager
Draagvermogen..................................... 502
Rijden met een aanhangwagen.............. 298
FIN
Stoel...................................................... 489
Typeplaatje............................................ 489
Voorruit................................................. 489
Flacon
Aanbrengen/verwijderen....................... 181
Flat Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Frequenties
Mobiele telefoon.................................... 418
Mobilofoon.............................................418
Frontairbag (bestuurder, passagier).......... 48
Functionele stoel
Zie Portierbedieningseenheid
Functionele stoel (achterin)
Zie Stoel (achterin)
G
Garagedeurbediening
Geheugen wissen..................................222
Poort openen en sluiten........................222
Problemen verhelpen............................222
Toetsen programmeren.........................220
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren..... 221
Garantie.......................................................36
Gebruikersprofielen
Gebruiker toevoegen.............................321
Gebruikersopties selecteren.................. 321
Gegevensbeschermingsrechten
Gegevensopslag...................................... 39
Gegevensopslag
Auto........................................................ 36
Elektronischeregeleenheden.................. 36
Gegevensbeschermingsrechten.............. 39
Online-diensten.......................................39
Gegevensregistratie
Auto........................................................ 36
Geheugenfunctie
Bedienen............................................... 135
Buitenspiegels Geheugen oproepen... 135
592 Trefwoordenregister
Buitenspiegels Instellingen opslaan.... 135
Functie.................................................. 134
Head-up-display Geheugen oproe‐
pen........................................................ 135
Head-up-display Instellingen
opslaan.................................................. 135
Stoel Geheugen oproepen.................. 135
Stoel Instellingen opslaan................... 135
Stuurwiel Geheugen oproepen........... 135
Stuurwiel Instellingen opslaan............ 135
Geheugenfunctie achterin
Functie.................................................. 136
Passagiersstoel en zitplaats achterin
bedienen................................................ 137
Zitplaats achterin bedienen...................137
Gekwalificeerde werkplaats....................... 34
Geluid
Banden en velgen.................................. 400
PRE-SAFE®Sound...................................57
Geoptimaliseerde acceleratie
Activeren............................................... 197
Gereedschap
Zie Boordgereedschap
Gesprekken
Mercedes me........................................ 339
Gestuurde achteras................................... 201
Gevarendriehoek
Opklappen............................................. 378
Uitnemen...............................................378
Giek
Zie Tow-Bar-systeem
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelaanpassing
Functie....................................................47
In- en uitschakelen..................................47
Gordelspanners
Activering................................................ 42
Gordelwaarschuwing
Zie Veiligheidsgordel
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent Plus......... 164
In- en uitschakelen................................ 159
H
Handleiding
Uitrusting van de auto............................. 23
Handleiding (digitaal)................................. 20
Handrem
Zie Elektrische parkeerrem
HANDS-FREE ACCESS.................................95
Handset
Opbergvak (achterin)............................. 141
Head-up-display
Augmented reality.................................305
Bedienen............................................... 306
bedienen (met augmented reality).........307
Functie..................................................304
Geheugenfunctie bedienen.................... 135
In- en uitschakelen................................ 308
Het alarm beëindigen (EDW).................... 109
Hogedrukreiniger (verzorging)................. 370
HOLD-functie
In- en uitschakelen................................ 232
Werking en aanwijzingen....................... 232
Trefwoordenregister 593
Homescreen (centraal display)
Overzicht................................................ 311
Hoofdsteun
Achter (mechanisch uitschuiven/
inklappen).............................................. 126
Achteraan (instellen).............................. 124
Achterste (comforthoofdsteunen)..........124
Achterste (van voorin omlaagbrengen).. 124
Extra kussen bevestigen/verwijderen
(achterin)...............................................125
Extra kussen bevestigen/verwijderen
(voorin).................................................. 123
Nekwarmte in- en uitschakelen............. 125
Passagierszijde (rijden met chauffeur)...120
Voorste (comforthoofdsteun).................123
Hoofdsteun van de passagiersstoel
In-/opklappen (rijden met chauffeur).... 120
Huisdieren in de auto................................. 80
Hulpoproep
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
I
i-Size kinderzitjebevestiging
Monteren................................................. 69
i-Size kinderzitjesverankering
Geschikte zitplaatsen voor de beves‐
tiging.......................................................68
Imperial
Beladen.................................................147
Bevestigen.............................................147
In geval van nood
EHBO-set............................................... 378
Gevarendriehoek uitklappen.................. 378
Overzicht van de hulp.............................. 18
Veiligheidsvest....................................... 377
In- en uitstaphulp
Werking en aanwijzingen....................... 133
In-Car Office
Functies................................................ 344
Individueel rijprogramma
Configureren......................................... 206
Selecteren............................................. 206
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling........175
Buitenspiegels.......................................175
Inrij-aanwijzingen...................................... 196
Inspectie
Zie ASSYST PLUS
Instaphulp
Instellen................................................. 134
Intelligent Light System
Actieve bochtenverlichting.................... 160
Adaptieve grootlichtassistent Plus......... 164
Assistentiefuncties................................162
Bochtenverlichting................................. 161
Citylicht.................................................162
In- en uitschakelen................................ 163
Mistlicht (uitgebreid)..............................161
Overzicht............................................... 160
Slechtweerverlichting............................ 162
Topografienivellering.............................162
Verlichting voor snelwegen.................... 161
Interieur
Koelen/verwarmen (Remote Online).....195
Interieurbeveiliging
Functie................................................... 110
In- en uitschakelen.................................110
Interieurhemel (verzorging)...................... 374
Interieurverlichting
Instellen................................................. 167
594 Trefwoordenregister
Leeslampje............................................ 167
Sfeerverlichting..................................... 167
Uitschakelvertragingstijd verlichting......169
Internetradio
Zie TuneIn
Ionisering
In- en uitschakelen (MBUX multime‐
diasysteem)...........................................181
iPhone®
Zie Smartphone-integratie
ISOFIX-kinderzitjesbevestiging
Monteren.................................................69
ISOFIX-kinderzitjesverankering
Geschikte zitplaatsen voor de beves‐
tiging.......................................................67
K
Kaart
Kaartoriëntatie selecteren..................... 333
Online kaartinhoud weergeven.............. 333
Schaal instellen..................................... 333
Verschuiven...........................................333
Weersinformatie weergeven.................. 333
Keg
Zie Wielkeg
Keuzehendel
Zie DIRECT SELECT-keuzehendel
KEYLESS-GO
Auto ver- en ontgrendelen.......................87
Functie deactiveren.................................83
Ontgrendelingsinstelling..........................82
Probleem................................................. 88
Kickdown
Gebruiken..............................................211
Kinderbeveiliging
Zijruiten achterin..................................... 79
Kinderen
Algemene aanwijzingen........................... 59
Gevaren in de auto vermijden.................. 60
Kinderslot
Achterportier........................................... 78
Kinderzitje
Aanbevelingen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen................................. 63
Aanwijzingen met betrekking tot risi‐
co's en gevaren.......................................60
Algemene aanwijzingen........................... 59
Bevestiging (aanwijzingen)....................... 64
Goedkeuringscategorieën........................ 65
ISOFIX/i-Size (montage).......................... 69
Op de passagiersstoel met een gor‐
del bevestigen.........................................77
Op de zitplaats achterin met een gor‐
del bevestigen.......................................... 74
Passagiersstoel (aanwijzingen)................76
Passagiersstoel (zonder automati‐
sche airbaguitschakeling)........................ 75
TopTether................................................71
Zitplaatsen geschikt voor i-Size-kin‐
derzitjesbevestigingssystemen................68
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kin‐
derzitjesbevestigingsystemen.................. 67
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen......................................72
Klantenservice
Zie ASSYST PLUS
Klimaatmenu
Oproepen..............................................179
Klimaatregeling
A/C-functie in- en uitschakelen
(MBUX multimediasysteem).................. 179
Trefwoordenregister 595
Aanwijzing............................................. 177
Achterruitverwarming in- en uitscha‐
kelen......................................................177
Auto ventileren (comfortopening).......... 100
Automatisch regelen.............................. 179
Bedieningseenheid achterin................... 178
Bedieningseenheid THERMOTRONIC..... 177
Condens van de ruiten verwijderen....... 180
Directe klimaatregeling vooraf............... 185
Flacon aanbrengen/verwijderen
(parfumeringssysteem).......................... 181
In- en uitschakelen................................ 178
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid achterin)........................................ 179
Informatie over de voorruitverwar‐
ming...................................................... 182
Instellen (MBUX multimediasysteem)....179
Ionisering............................................... 181
Klimaatmenu oproepen.........................179
Klimaatregeling vooraf op de vertrek‐
tijd......................................................... 183
Luchthoeveelheid instellen.................... 177
Luchtrecirculatie...................................180
Luchtuitstroomopening dashboard‐
kastje.................................................... 192
Luchtuitstroomopeningen achter........... 191
Luchtuitstroomopeningen ór..............190
Luchtverdeling instellen......................... 177
Parfumeringssysteem instellen.............. 181
Restwarmte........................................... 180
Restwarmte (bedieningseenheid ach‐
terin)...................................................... 181
Standverwarming of -ventilatie.............. 186
Synchronisatiefunctie in- en uitscha‐
kelen (MBUX multimediasysteem)......... 180
Temperatuur instellen............................ 177
Voorruit ontwasemen............................177
Klimaatregeling achterin
Instellen (MBUX multimediasysteem)....180
Klimaatregeling vooraf (directe).............. 185
Klimaatregeling vooraf op de vertrek‐
tijd
Functie.................................................. 183
In- en uitschakelen................................ 184
Instellen................................................. 184
Kneebag.......................................................48
Knipperlichten
In- en uitschakelen................................159
Koelbox
Gebruiken.............................................. 150
Opbergvak............................................. 152
Verwijderen en aanbrengen................... 151
Koeling
Zie Klimaatregeling
Koelvloeistof (motor)
Aanwijzingen......................................... 498
Peil controleren.....................................367
Kofferdeksel
Afzonderlijk vergrendelen........................ 96
HANDS-FREE ACCESS............................. 95
Kofferdekselbegrenzing in- en uit‐
schakelen................................................97
Ontgrendelen (noodsleutel).....................97
Openen....................................................91
Openingsmaat....................................... 500
Servosluiting........................................... 92
Sluiten..................................................... 92
Koffiekop-symbool
Zie ATTENTION ASSIST met micro‐
slaapherkenning
Kogeldruk...................................................502
Kogelhals
Uit- en inklappen................................... 293
596 Trefwoordenregister
Uit- en inklappen (MBUX multimedia‐
systeem)................................................ 295
Krik
Conformiteitsverklaring........................... 31
Opbergplaats......................................... 408
Kunststof bekleding (verzorging)............. 374
L
Lak (reinigingsaanwijzingen).................... 371
Lakcode......................................................489
Lamp
Zie Interieurverlichting
Lampje (bestuurdersdisplay)
Zie Waarschuwings-/controlelampje
Leeslampje
Zie Interieurverlichting
Leeslicht
Met handbeweging in- en uitschakelen.. 317
Lichtsignaal...............................................159
Limiter
Functie.................................................. 236
Passief..................................................236
Permanente instelling............................237
Systeemgrenzen.................................... 236
Live Traffic Information
Weergave verkeersinformatie inscha‐
kelen..................................................... 333
Lucht-waterkanaal
Vrijhouden............................................. 369
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchthoeveelheid
Instellen................................................. 177
Luchtinlaat
Zie Lucht-waterkanaal
Luchtrecirculatie....................................... 180
Luchtroosters
Zie Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen
Dashboardkastje................................... 192
Instellen (achterin)................................. 191
Instellen (vóór).......................................190
Luchtverdeling
Instellen................................................. 177
Instellen (MBUX multimediasysteem)....179
Luchtvering
Zie AIRMATIC
M
MAGIC VISION CONTROL
Ruitenwissers........................................ 172
Manoeuvreerondersteuning
In- en uitschakelen................................ 293
Waarschuwing bij kruisend verkeer.......291
Wegrij-assistentie..................................290
Massage-instellingen
Terugzetten............................................129
Massageprogramma's
Instellingen terugzetten.........................129
Overzicht............................................... 128
Voorstoelen selecteren.......................... 128
Maximumsnelheid
Zie Limiter
MBUX interieurassistent
Anticiperende uitstapwaarschuwing...... 316
Automatische voorselectie van de
buitenspiegels........................................ 318
Leeslichtvoor bestuurder en passa‐
gier contactloos in- en uitschakelen...... 317
Trefwoordenregister 597
Zoeklicht voor bestuurder in- of uit‐
schakelen............................................... 317
MBUX interieurassistent (multimedia‐
systeem)
Favorieten met V-pose oproepen........... 318
Functie met favorietenpose bedienen....318
Overzicht............................................... 314
MBUX multimediasysteem
Aanwijzingen.......................................... 310
Beenruimtetemperatuur........................180
Bestuurderscamera............................... 319
Botsingherkenning (geparkeerde
auto)...................................................... 225
Display-instellingen configureren..........308
Homescreen...........................................311
Klimaatregeling achterin instellen..........180
Overzicht............................................... 310
Rijprogramma I configureren................. 206
Routegebaseerde snelheidsaanpas‐
sing instellen......................................... 245
Ruststand activeren of deactiveren.......226
Sneeuwkettingmodus in- en uitscha‐
kelen......................................................401
Standverwarming/-ventilatie instellen...187
Touchscreen bedienen........................... 312
MBUX spraakassistent
Dialoogvoering.......................................313
Functie................................................... 313
Media
Overzicht functies en symbolen............ 354
Medische hulpmiddelen............................. 35
Melding (bestuurdersdisplay)
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen.................................. 503
Menu Inhouden delen
Overzicht................................................ 311
Menu's (bestuurdersdisplay)
Aanwijzingen.........................................304
Mercedes me apps
Informatie.............................................. 344
Mercedes me connect
Informatie.............................................. 338
Ongeval- en pechmanagement..............338
Verstuurdegegevens............................. 339
Mercedes me oproepen
Gesprekken via het bedieningspa‐
neel dakconsole voeren........................339
Informatie.............................................. 340
Instemming met gegevensoverdracht.... 342
Mercedes-Benz klantenservice bellen... 340
Mercedes-Benz klantenservice bel‐
len na automatische ongeval- of
pechherkenning..................................... 341
Onderhoudstermijn afspreken...............341
Verstuurdegegevens............................. 342
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Automatische noodoproep....................349
Handmatige noodoproep....................... 350
Informatie..............................................347
Informatie over de gegevensverwer‐
king....................................................... 352
Informatie overgegevensoverdracht..... 350
Overzicht............................................... 349
Testmodus ERA GLONASS starten/
stoppen................................................. 352
Zelfdiagnose.......................................... 352
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Met de hand wassen (verzorging)............371
Middelste airbag (bestuurder, passa‐
gier).............................................................. 48
598 Trefwoordenregister
Milieubescherming
Aanwijzingen............................................ 21
Terugname van de oude auto................... 21
Mistachterlicht
In- en uitschakelen................................ 158
Mistlicht (uitgebreid)................................. 161
Mobiele telefoon
Autoriseren (remote parkeerassistent).. 289
Draadloos opladen (achterin)................ 155
Frequenties............................................418
Zendvermogen (maximaal).....................418
Mobiele telefoon
Zie Smartphone-integratie
Zie Telefoon
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het
inbouwen............................................... 416
Frequenties............................................418
Zendvermogen (maximaal).....................418
Modus uitrollen.......................................... 211
Moeheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST met micro‐
slaapherkenning
MOExtended-banden................................. 380
Motor
Afzetten (start-stoptoets)....................... 219
ECO start-stopsysteem..........................201
Motornummer.......................................489
Starten (noodprogramma)..................... 194
Starten (Remote Online)........................ 196
Starten (start-stoptoets)........................ 194
Starthulp............................................... 389
Motorelektronica
Aanwijzingen..........................................416
Motorgegevens
Weergeven............................................. 207
Motorkap
Functie (actieve motorkap)....................363
Openen en sluiten................................. 363
Motornoodstart.........................................395
Motornummer........................................... 489
Motorolie
Additieven............................................. 496
Bijvullen................................................. 366
Inhoud................................................... 497
Kwaliteit................................................ 497
MB-Freigabe of MB-Approval.................497
Oliepeil met bestuurdersdisplay con‐
troleren.................................................365
Multicollision brake....................................58
Multimediasysteem
Botsingsherkenning (geparkeerde
auto)...................................................... 225
Stuurwielverwarming aan stoelver‐
warming koppelen................................. 133
Multimediasysteem
Zie MBUX interieurassistent (multi‐
mediasysteem)
Zie MBUX multimediasysteem
N
Navigatie
Aanwijzingen.........................................328
Inschakelen........................................... 328
Overzicht............................................... 329
Navigatie
Zie Bestemmingsinvoer
Zie Kaart
Zie Route
Trefwoordenregister 599
Neutraalstand
Inschakelen........................................... 209
Niveauregeling
Zie AIRMATIC
Noodeigenschappen
MOExtended-banden.............................380
Noodgeval
Brandblusser......................................... 379
Gevarendriehoek uitnemen................... 378
Noodoproep
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Noodprogramma
Auto starten........................................... 194
Noodremming............................................224
Noodremming
Zie BAS (Brake Assist System)
Noodsleutel
Kofferdeksel ontgrendelen...................... 97
Portier ver- en ontgrendelen.................... 89
Verwijderen/aanbrengen........................83
Noodwiel
Aanwijzing.............................................. 414
O
Olie
Zie Motorolie
Omschakeling licht
Dimlicht (buitenlandse reis)...................157
Onboard-diagnose-interface
Zie Diagnose-interface
Onderhoud
Zie ASSYST PLUS
Onderstel
Onderstelhoogte instellen (AIRMATIC)... 268
Onderstel
Zie AIRMATIC
Onderstelhoogte (AIRMATIC)
Instellen................................................268
Ongeval- en pechmanagement
Mercedes me connect........................... 338
Online-diensten
Gegevensopslag...................................... 39
Online-diensten
Zie In-Car Office
Onoplettendheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Ontgrendeling
Zie Ver- en ontgrendeling
Ontgrendelingsinstelling............................ 82
Opbergmogelijkheden
Zie Opbergvak
Opbergvak
Armsteun...............................................141
Bagageruimtehaken...............................142
Dashboardkastje.................................... 141
Handset (achterin)................................. 141
Middenconsole...................................... 141
Portier....................................................141
Usb-aansluitingen..................................141
Opbergvakken
Zie Opbergvak
Open Source software................................40
Opening van het kofferdeksel met de
voet
HANDS-FREE ACCESS............................. 95
Opladen
Accu (auto)............................................ 389
600 Trefwoordenregister
Mobiele telefoon (draadloos).................153
Usb-aansluiting...................................... 150
Optrekken
Zie Rijtips
Originele onderdelen..................................22
P
Panoramaschuifdak
Zie Schuifdak
Paravan
Zie Lucht-waterkanaal
Parfum
Zie Parfumeringssysteem
Parfumering
Zie Parfumeringssysteem
Parfumeringssysteem
Flacon aanbrengen/verwijderen............181
Instellen................................................. 181
Parfumeringssysteem
Zie Parfumeringssysteem
Parfumflacon
Zie Parfumeringssysteem
Parkeerhulp
Zie Actieve parkeerassistent
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Parkeerlicht................................................ 157
Parkeerrem
Zie Elektrische parkeerrem
Parkeerstand
Automatisch inschakelen...................... 209
Inschakelen........................................... 209
Parkeren
Zie Elektrische parkeerrem
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie.................................................. 277
Inschakelen........................................... 280
Systeemgrenzen.................................... 277
Uitschakelen......................................... 280
Waarschuwingssignalen instellen.......... 281
Passagiersairbaguitschakeling
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Passagiersstoel
Hoofdsteun in-/opklappen (rijden
met chauffeur)....................................... 120
Vanaf de bestuurdersstoel instellen.......114
Vanuit achterin instellen........................ 115
Passagiersstoel
Zie Stoel
Pech
Aanslepen............................................. 395
Auto vervoeren...................................... 394
Overzicht van de hulp.............................. 18
Slepen................................................... 392
Verwisselen van een wiel...................... 409
Pech
Zie Bandenpech
Portier
Extra portiervergrendeling....................... 86
Kinderslot (achterportier)........................ 78
Ontgrendelen (van binnenuit).................. 86
Openen (van binnenuit)........................... 86
Servosluiting........................................... 89
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel)......... 89
Portierbedieningseenheid.......................... 14
Portierbedieningseenheid (achterin).........16
Trefwoordenregister 601
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden‐
bescherming)
Functie.................................................... 57
Maatregelen ongedaan maken................. 57
PRE-SAFE®Sound...................................57
PRE-SAFE®impuls zijkant
Activering................................................ 42
Functie.................................................... 58
PRE-SAFE®PLUS (preventieve inzit‐
tendenbescherming Plus)
Functie.................................................... 57
Maatregelen ongedaan maken................. 57
Preventief inzittendenbeschermings‐
systeem
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
Preventieve inzittendenbescherming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
Profielen
Aanwijzingen.........................................320
Programma's
Zie DYNAMIC SELECT
Q
QR-code
Reddingskaart.........................................36
R
Radar- en ultrasone sensoren
Beschadiging......................................... 227
Radio
Overzicht functies en symbolen............ 359
Radiografische onderdelen van de
auto
Conformiteitsverklaring........................... 26
Specifieke mate van absorptie................ 26
Ramen
Zie Zijruiten
REACH-verordening..................................... 35
Recycling
Zie Terugname van de oude auto
Reddingskaart............................................. 36
Reductiemiddel
Zie AdBlue®
Regensluiting
Schuifdak.............................................. 104
Zijruiten................................................... 99
Registratie
Auto........................................................ 34
Reiniging
Zie Verzorging
Rem
ABS (antiblokkeersysteem)................... 229
Active Brake Assist System...................252
Adaptief remlicht................................... 234
BAS (Brake Assist System).................... 229
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen)................................. 198
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)....................................................... 232
HOLD-functie........................................ 232
Inrij-aanwijzingen................................... 196
Multicollision brake................................. 58
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven........................................... 196
602 Trefwoordenregister
Rijtips.................................................... 198
Remhulp
Zie BAS (Brake Assist System)
Remkrachtverdeling
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)....................................................... 232
Remmen bij het manoeuvreren................ 291
Remmen bij het manoeuvreren
Zie Aanrijdingsbeveiliging
Remote Online
Auto starten.......................................... 196
Interieur koelen/verwarmen.................. 195
Startaccu opladen................................. 195
Remote parkeerassistent
Bedienen............................................... 287
Functie.................................................. 286
Mobiele telefoon autoriseren................ 289
Systeemgrenzen.................................... 286
Remvloeistof
Aanwijzingen.........................................498
Reserve
Brandstof.............................................. 495
Reservewiel
Zie Noodwiel
Restwarmte
Bedieningseenheid achterin................... 181
Richtingaanwijzers.................................... 159
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen................................... 400
Sneeuwkettingmodus in- en uitscha‐
kelen......................................................401
Rijden met chauffeur
Hoofdsteun in-/opklappen.................... 120
Informatie.............................................. 117
Passagiersstoel in de normale stand
zetten.................................................... 122
Passagiersstoel in de stand voor het
rijden met chauffeur zetten....................118
Rijden met een aanhangwagen
Aanhangwagen aan- of afkoppelen........ 296
Aanwijzingen......................................... 293
Actieve dodehoekassistent.................... 263
Actieve spoorassistent.......................... 265
Contactdoos.......................................... 296
Fietsdrager............................................ 298
Kogelhals uit- en inklappen...................293
Kogelhals uit- en inklappen (MBUX
multimediasysteem).............................. 295
Rijdynamische regeling
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
Rijgedrag (ongebruikelijk)........................ 400
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijprogramma's
Zie DYNAMIC SELECT
Rijstand
Inschakelen........................................... 210
Rijstrookherkenning (automatisch)
Zie Actieve spoorassistent
Rijsysteem
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Zie Actieve dodehoekassistent
Zie Actieve noodstopassistent
Zie Actieve parkeerassistent
Zie Actieve rijstrookwisselassistent
Zie Actieve snelheidslimietassistent
Trefwoordenregister 603
Zie Actieve spoorassistent
Zie Actieve stuurassistent
Zie AIRMATIC
Zie ATTENTION ASSIST met micro‐
slaapherkenning
Zie HOLD-functie
Zie Limiter
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Zie Remote parkeerassistent
Zie Rijveiligheidssysteem
Zie Verkeerstekenassistent
Rijtips
Algemene rijtips..................................... 198
Buitenlandse reis (omschakeling dim‐
licht)......................................................157
Geoptimaliseerde acceleratie................197
Inrij-aanwijzingen................................... 196
Rijveiligheidssysteem
ABS (antiblokkeersysteem)................... 229
Active Brake Assist System...................252
Adaptief remlicht................................... 234
BAS (Brake Assist System).................... 229
Camera's...............................................227
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)....................................................... 232
ESP®zijwindassistent............................ 231
ESP®-aanhangwagenstabilisatie............ 231
Overzicht............................................... 228
Radar- en ultrasone sensoren................227
Stuurassistent STEER CONTROL........... 232
Verantwoordelijkheid............................. 227
Rolscherm
Zie Rolzonnescherm
Rolzonnescherm
Achterruit.............................................. 107
Schuifdak............................................... 101
Zijruiten (elektrisch).............................. 106
Route
Alternatieve route selecteren................ 331
Berekenen.............................................331
Type selecteren..................................... 331
Woon-werk route activeren.................... 331
Routebegeleiding met augmented
reality
Activeren............................................... 331
Straatnamen en huisnummers weer‐
geven..................................................... 331
Routegebaseerde snelheidsaanpas‐
sing
Functie..................................................243
Instellen.................................................245
Ruitbediening
Zie Zijruiten
Ruiten
Zie Zijruiten
Ruitensproeierinstallatie
Bijvullen................................................. 368
Ruitensproeiervloeistof
Zie Ruitreinigingsmiddel
Ruitenwisserbladen
Vervangen (MAGIC VISION CONTROL).. 172
Verwisselen...........................................170
Verzorging............................................. 373
Ruitenwissers
In- en uitschakelen................................169
Ruitenwisserbladen vervangen.............. 170
Ruitenwisserbladen vervangen
(MAGIC VISION CONTROL).................... 172
Ruitreinigingsmiddel
Aanwijzingen......................................... 499
604 Trefwoordenregister
Ruststand
Activeren of deactiveren....................... 226
Functie.................................................. 226
S
Schaal instellen
Zie Kaart
Schakeladvies............................................211
Schakelen
Handmatig.............................................210
Schakeladvies........................................211
Schakelpaddles
Zie Stuurwielschakelpaddles
Schuifdak
Automatische functies........................... 104
Met sleutel openen................................ 100
Openen.................................................. 101
Probleem...............................................105
Regensluiting......................................... 104
Sluiten................................................... 101
Sluiten met de sleutel............................ 100
Secondeslaap
Zie ATTENTION ASSIST met micro‐
slaapherkenning
Sensoren (verzorging)...............................373
Service
Zie ASSYST PLUS
Servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Servosluiting
Kofferdeksel............................................ 92
Portier..................................................... 89
Sfeerverlichting
Instellen (MBUX multimediasysteem)....167
Sidebags...................................................... 48
Sierdeel (verzorging)................................. 374
Slechtweerverlichting...............................162
Sleepmethoden..........................................391
Sleepoog
Aanbrengen........................................... 395
Opbergplaats......................................... 394
Slepen........................................................ 392
Sleutel
Akoestisch sluitsignaal............................82
Batterij.................................................... 84
Functie deactiveren................................. 83
Functies................................................... 81
Noodsleutel............................................. 83
Ontgrendelingsinstelling.......................... 82
Overzicht.................................................81
Probleem................................................. 85
Sleutelbosbevestiging.............................83
Stroomverbruik....................................... 83
Sleutel
Zie Sleutel
Smartphone
Zie Smartphone-integratie
Zie Telefoon
Smartphone-integratie
Overzicht............................................... 346
Smeermiddeladditieven
Zie Additieven
Sneeuwkettingen...................................... 400
Sneeuwkettingmodus
In- en uitschakelen................................ 401
Snelheid begrenzen
Zie Limiter
Snelheidsbegrenzing winterbanden
Instellen................................................237
Trefwoordenregister 605
Software-update
Systeemupdates.................................... 324
Soundmenu
Overzicht functies..................................361
Spanningsvoorziening
Inschakelen (start-stoptoets)................. 193
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Specifieke mate van absorptie..................26
Spiegels
Zie Buitenspiegels
Spoorassistent
Zie Actieve spoorassistent
Standlicht................................................... 157
Standtijd
Ruststand activeren of deactiveren.......226
Ruststand functie..................................226
Standverwarming of -ventilatie
Batterijvervangen (afstandsbedie‐
ning)......................................................188
Displaymeldingen (afstandsbediening)..188
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid)...................................................... 186
Instellen (afstandsbediening)................. 187
Problemen (afstandsbediening)............. 189
Standverwarming/-ventilatie
Instellen (MBUX multimediasysteem)....187
Start-stopsysteem
Zie ECO start-stopsysteem
Start-stoptoets
Auto afzetten......................................... 219
Auto starten........................................... 194
Spanningsvoorziening of contact
inschakelen........................................... 193
Startaccu
Opladen (Remote Online)....................... 195
Startaccu
Zie Accu (auto)
Starten
Zie Auto
Starthulp
Zie Starthulpaansluiting
Starthulpaansluiting
Algemene aanwijzingen......................... 387
Statusindicatie PASSENGER AIR BAG
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin........................................................ 48
Stoel
Achterin (elektrisch instellen)................ 116
Automatische aanpassing van de zij‐
delingse steun instellen.........................128
Automatische stoelaanpassing..............127
Correcte stand van de bestuurders‐
stoel.......................................................111
Geheugenfunctie bedienen.................... 135
Instellen (elektrisch)...............................111
Instellingen configureren.......................126
Instellingen terugzetten.........................129
Instelmogelijkheden................................ 14
Ligstand instellen................................... 117
Massageprogramma overzicht...............128
Passagiersstoel vanuit achterin
instellen................................................. 115
Vlakkenverwarming............................... 130
Voetensteun achterin............................ 120
Workoutprogramma overzicht...............128
606 Trefwoordenregister
Stoel
Zie Passagiersstoel
Zie Rijden met chauffeur
Stoel (achterin)
Instelmogelijkheden................................ 16
Stoelhoes (verzorging).............................. 374
Stoelontgrendeling
Werking en aanwijzingen....................... 133
Stoelventilatie
In- en uitschakelen................................. 131
Stoelverwarming
In- en uitschakelen................................ 129
Storing
Veiligheidssysteem..................................42
Storingsmelding
Zie Displaymelding
Stuurassistent STEER CONTROL
Werking en aanwijzingen....................... 232
Stuurinrichting
Gestuurde achteras............................... 201
Stuurwiel
Geheugenfunctie bedienen.................... 135
Instellen (elektrisch).............................. 131
Stuurwielverwarming.............................132
Verzorging.............................................374
Stuurwielschakelpaddles......................... 210
Stuurwielverwarming
Aan stoelverwarming koppelen.............. 133
In- en uitschakelen................................ 132
Surround View
Zie 360°-camera
SVHC (bijzonder zorgwekkende stoffen)...35
Synchroniseringsfunctie
In- en uitschakelen (MBUX-multime‐
diasysteem)...........................................180
Systeeminstellingen
Overzicht menu Systeeminstellingen.....324
T
Tanken
AdBlue®bijvullen................................... 217
Tanken................................................... 212
Tankinhoud
AdBlue®................................................ 496
Brandstof.............................................. 495
Reserve (brandstof)............................... 495
Tashaken....................................................143
Technische gegevens
Aanhangwagengewicht (rijden met
aanhangwagen).....................................501
Aanwijzingen (aanhangwagenvoorzie‐
ning)...................................................... 501
Achteroverbouw (aanhangwagen‐
voorziening)...........................................501
Asbelasting (rijden met aanhangwa‐
gen)....................................................... 502
Bevestigingspunten (aanhangwagen‐
voorziening)...........................................501
Inbouwmaten (aanhangwagenvoor‐
ziening).................................................. 501
Informatie.............................................. 416
Kogeldruk..............................................502
Zendvergunningen................................. 418
Telefoon
Aanwijzingen......................................... 334
Bedrijfsstanden.....................................337
Draadloos opladen (mobiele telefoon
achterin)................................................155
Functies In het telefoonmenu................ 337
Mobiele telefoon autoriseren (remote
parkeerassistent).................................. 289
Trefwoordenregister 607
Mobiele telefoon verbinden (passkey)... 337
Mobiele telefoon verbinden (Secure
Simple Pairing)...................................... 337
Overzicht telefoonmenu........................ 336
Telefoonfuncties
Autotelefoon.......................................... 337
Bluetooth®telefonie..............................337
Temperatuur.............................................. 177
Terugname van de oude auto
Milieubescherming..................................21
TIREFIT-set
Conformiteitsverklaring........................... 32
Gebruiken..............................................381
Opbergplaats......................................... 381
Toegestaan totaalgewicht........................ 489
Toegestane asbelasting............................ 489
Toegestane sleepmethoden...................... 391
Tolheffingssysteem
Voorruit..................................................176
TopTether.....................................................71
Totaalgewicht............................................ 489
Touch-Control
Bedienen................................................312
Bestuurdersdisplay................................ 302
Touchscreen
Bedienen................................................312
Tow-Bar-systeem.......................................301
Transmissiestandaanduiding................... 207
TuneIn
Oproepen.............................................. 360
Tv
Informatie.............................................. 358
Typegoedkeuringsnummer (EG)............... 489
Typeplaatje
Auto...................................................... 489
Motor.................................................... 489
U
Uitlaateindpijpen (verzorging).................. 373
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen...................................................169
Buiten.................................................... 166
Uitstaphulp
Instellen................................................. 134
Updates
Belangrijke systeemupdates.................. 324
Usb-aansluiting
Achterin................................................. 150
V
Veiligheid voor inzittenden
Zie Airbag
Zie Automatische maatregelen na
een ongeval
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Zie Huisdieren in de auto
Zie Kinderzitje
Zie Multicollision brake
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie PRE-SAFE®impuls zijkant
Zie PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
Zie Veiligheidsgordel
Zie Veiligheidssysteem
608 Trefwoordenregister
Veiligheidsgordel
Afdoen..................................................... 47
Beltbag.................................................... 46
Beschermingspotentieel..........................43
Beschermingspotentieel beperkt.............44
Gordelaanpassing (werking).................... 47
Gordelaanpassing in- en uitschakelen.....47
Hoogte instellen...................................... 46
Omgespen...............................................46
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin................................................... 48
Verzorging.............................................374
Waarschuwingslampje.............................47
Veiligheidsgordel achterin
Statusindicatie........................................48
Veiligheidssysteem
Algemene aanwijzingen voor kinderen.....59
Bedrijfsklare status.................................42
Beschermingspotentieel..........................41
Beschermingspotentieel beperkt.............41
Storing.....................................................42
Waarschuwingslampje.............................42
Werking bij een ongeval...........................42
Zelfdiagnose............................................ 42
Veiligheidssystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Veiligheidsvest.......................................... 377
Velgen (verzorging)...................................373
Ventilatie
Zie Klimaatregeling
Ventileren
Comfortopening.................................... 100
Ver- en ontgrendeling
Automatische vergrendeling in- en
uitschakelen............................................89
Extra portiervergrendeling....................... 86
KEYLESS-GO............................................ 87
Noodsleutel............................................. 89
Portieren van binnenuit ontgrendelen
en openen............................................... 86
Verbruiksindicatie
Oproepen.............................................. 207
Verkeersinformatie
Weergave inschakelen...........................333
Verkeerslichtweergave
In- en uitschakelen................................. 261
Informatie.............................................. 260
Verkeerstekenassistent
Instellen................................................260
Systeemgrenzen.................................... 257
Werking en aanwijzingen....................... 257
Verlichting
Actieve bochtenverlichting.................... 160
Adaptieve grootlichtassistent Plus......... 164
Automatisch rijlicht...............................158
Bochtenverlichting................................. 161
Buitenlandse reis (omschakeling dim‐
licht)......................................................157
Citylicht.................................................162
Combischakelaar................................... 159
Dimlicht................................................. 157
Dimlicht instellen...................................166
Grootlicht.............................................. 159
Intelligent Light System......................... 160
Intelligent Light System in- en uit‐
schakelen.............................................. 163
Knipperlichten....................................... 159
Lichtsignaal...........................................159
Mistachterlicht...................................... 157
Mistlicht (uitgebreid)..............................161
Noodknipperlichten............................... 160
Parkeerlicht........................................... 157
Trefwoordenregister 609
Slechtweerverlichting............................ 162
Standlicht.............................................. 157
Uitschakelvertragingstijd buitenver‐
lichting instellen.................................... 166
Verantwoordelijkheid voor verlich‐
tingssystemen....................................... 157
Verlichting voor snelwegen.................... 161
Verlichtingsschakelaar...........................157
Zoekverlichting in- en uitschakelen.......166
Verlichting
Zie Interieurverlichting
Zie Verlichting
Verlichting voor snelwegen...................... 161
Verlichtingsschakelaar
Overzicht...............................................157
Vermoeidheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST met micro‐
slaapherkenning
Versnelling kiezen
Zie Schakelen
Vervoeren
Auto....................................................... 394
Beladingsrichtlijnen............................... 138
Verwarming
Zie Klimaatregeling
Verwisselen van een wiel
Auto laten zakken.................................. 413
Auto omhoogbrengen............................ 410
Nieuw wiel monteren.............................412
Voorbereiden.........................................409
Wiel verwijderen.................................... 412
Wieldoppen verwijderen en aanbren‐
gen........................................................ 409
Verwisselen van een wiel
Zie Noodwiel
Verzorging
360°-camera......................................... 373
Aanhangwagenvoorziening.................... 373
Achteruitrijcamera................................. 373
Decorfolie.............................................. 372
Display................................................... 374
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox... 374
Echt hout/sierdelen.............................. 374
Exterieurverlichting............................... 373
Hogedrukreiniger................................... 370
Interieurhemel.......................................374
Kunststof bekleding...............................374
Lak........................................................371
Lucht-waterkanaal................................. 369
Met de hand wassen.............................. 371
Ruitenwisserbladen...............................373
Sensoren...............................................373
Stoelhoes...............................................374
Stuurwiel...............................................374
Uitlaateindpijp....................................... 373
Veiligheidsgordel...................................374
Vloerbedekking...................................... 374
Wasstraat.............................................. 369
Wielen/velgen....................................... 373
Zijruiten................................................. 373
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Vierwielaandrijving
Zie 4MATIC
Vlakkenverwarming
Instellen................................................. 130
Vloerbedekking (verzorging).................... 374
Vloermat.................................................... 155
Voertuig
Trekken.................................................. 301
610 Trefwoordenregister
Voertuiggegevens
Breedte.................................................500
Dakbelasting......................................... 500
Hoogte.................................................. 500
Lengte................................................... 500
Weergeven (DYNAMIC SELECT)............. 207
Wielbasis............................................... 500
Voertuigidentificatienummer
Zie FIN
Voertuigonderhoud
Zie ASSYST PLUS
Voertuigsleutel
Zie Sleutel
Voertuigtypeplaatje
EG-typegoedkeuringsnummer...............489
Lakcode................................................ 489
Toegestaan totaalgewicht...................... 489
Toegestane asbelasting.........................489
VIN........................................................ 489
Voetensteun
Passagiersstoel achter.......................... 120
Voetgangersbescherming
Zie Actieve motorkap (voetgangers‐
bescherming)
Voorruit
Infrarood reflecterend............................176
Ontwasemen.........................................177
Radiogolven...........................................176
Ruitenwisserbladen vervangen.............. 170
Ruitenwisserbladen vervangen
(MAGIC VISION CONTROL).................... 172
Voorruit
Zie Voorruit
Voorruitverwarming.................................. 182
Voorruitverwarming
Zie Voorruitverwarming
Vrije software..............................................40
W
Waarschuwings- en controlelampje
PASSENGER AIR BAG.............................. 54
Waarschuwings-/controlelampje
!ABS-waarschuwingslampje........... 573
!Controlelampje elektrische
parkeerrem (geel).................................. 569
!Controlelampje elektrische
parkeerrem (rood)................................. 569
JRemwaarschuwingslampje
(geel).....................................................569
ïWaarschuwingslampje aan‐
hangwagenvoorziening.......................... 563
ÄWaarschuwingslampje Active
Brake Assist System.............................. 572
LWaarschuwingslampje
afstandswaarschuwing.......................... 571
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole brandt...................... 576
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole knippert................... 576
8Waarschuwingslampje brand‐
stofreserve brandt................................. 568
#Waarschuwingslampje elektri‐
sche storing.......................................... 568
÷Waarschuwingslampje ESP®
brandt.................................................... 574
Trefwoordenregister 611
÷Waarschuwingslampje ESP®
knippert................................................. 573
åWaarschuwingslampje ESP®
OFF........................................................ 574
ÙWaarschuwingslampje
gestuurde achteras (geel)...................... 564
ÙWaarschuwingslampje
gestuurde achteras (rood).....................564
ÿWaarschuwingslampje koel‐
vloeistof (geel)....................................... 567
ÿWaarschuwingslampje koel‐
vloeistof (rood)...................................... 565
HWaarschuwingslampje
Mercedes me connect........................... 575
;Waarschuwingslampje motor‐
diagnose................................................ 567
äWaarschuwingslampje onder‐
stel (geel)...............................................572
äWaarschuwingslampje onder‐
stel (rood).............................................. 572
JWaarschuwingslampje remmen
(rood)....................................................570
ÙWaarschuwingslampje stuurbe‐
krachtiging (geel)................................... 563
ÙWaarschuwingslampje stuurbe‐
krachtiging (rood).................................. 564
üWaarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel brandt................................ 562
üWaarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel knippert.............................562
6Waarschuwingslampje veilig‐
heidssysteem......................................... 561
Overzicht............................................... 560
Waarschuwingslampje
Zie Waarschuwings-/controlelampje
Waarschuwingssysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Wasstraat (verzorging)............................. 369
Webbrowser
Overzicht............................................... 345
Weergave onderhoudsinterval
Zie ASSYST PLUS
Weersinformatie....................................... 333
Wegrij-assistentie..................................... 290
Wegrijassistent
Zie Geoptimaliseerde acceleratie
Wegrijblokkering....................................... 108
Wegrijhulp
Zie Wegrijhulp voor op hellingen
Wegrijhulp voor op hellingen...................233
Wegrolbeveiliging
Zie HOLD-functie
Wegsleepbeveiliging
Functie..................................................109
In- en uitschakelen................................. 110
Wieldoppen verwisselen.......................... 409
Wielen
Aanwijzingen met betrekking tot
montage................................................ 404
Bandenpech.......................................... 379
Bandenspanning (aanwijzingen)............. 401
612 Trefwoordenregister
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole)..........................403
Bandenspanningscontrole (werking)..... 403
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten.................................................. 404
Bandenspanningstabel..........................402
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole)...................403
Controleren........................................... 400
Geluidsontwikkeling.............................. 400
MOExtended-banden.............................380
Monteren............................................... 412
Naafdop verwisselen.............................409
Ongebruikelijk rijgedrag........................ 400
Opslaan................................................. 408
Selectie................................................. 404
Sneeuwkettingen................................... 400
TIREFIT-set.............................................381
Vervanging............................................ 404
Verwijderen............................................412
Verwisselen...................................408, 409
Verzorging.............................................373
Wielkeg
Opbergplaats.........................................408
Wielwisselgereedschap
Overzicht...............................................408
Wifi
Configureren......................................... 326
Windowbag..................................................48
Winterbanden
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen................................................. 237
Woon-werk route activeren...................... 331
Workoutprogramma
Overzicht............................................... 128
Wrappen
Radar- en ultrasone sensoren................227
Z
Zekeringen
Aansluitschema..................................... 395
Aanwijzingen.........................................395
Voor het vervangen...............................395
Zekeringenkast in de bagageruimte....... 399
Zekeringenkast in de beenruimte van
de passagier.......................................... 399
Zekeringenkast in de cockpit.................399
Zekeringenkast in motorruimte............. 396
Zelfdiagnose
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling............................................... 54
Zendvergunningen..................................... 418
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen.......180
Voorruitverwarming............................... 182
Zijruiten
Automatische functie.............................. 99
Comfortopening.................................... 100
Comfortsluiting...................................... 100
Kinderslot achterin.................................. 79
Met sleutel openen................................100
Openen en sluiten................................... 98
Probleem............................................... 100
Regensluiting........................................... 99
Rolzonnescherm (elektrisch)................. 106
Sluiten met de sleutel............................ 100
Verzorging.............................................373
Zijwindassistent
Werking en aanwijzingen....................... 231
Zoeklicht
Met handbeweging in- en uitschakelen.. 317
Trefwoordenregister 613
Zoekverlichting
In- en uitschakelen................................ 166
Zwavelgehalte............................................ 492
614 Trefwoordenregister
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de TechnischeRedactie op
het volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer
Service, 70546 Stuttgart, Duitsland
©Mercedes‑Benz AG:Nadruk, vertaling en
reproductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder
schriftelijke toestemming van Mercedes‑Benz AG
niet toegestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders‐
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval
door de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzit‐
jesbevestigingssysteem op een stoel met
INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken,
want dat kanvoor het kind DODELIJKE of
ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 06.07.20
Digitaal in de auto Map met voertuigdocumenta‐
tie in de auto
Digitaal op het internetDigitaal als app
De inhoud van de handleiding
direct in het multimediasysteem
van de auto (menupunt "Voer‐
tuig-info") bekijken. Start met het
snelmenu of verdiep uw kennis
met nuttige tips.
Hier vindt u alle informatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
gen en de garantie van uw auto
in gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage.
De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É2235846704Z1072ËÍ
2235846704Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P223 0196 07 Onderdeelnummer 223 584 67 04 Z107
Uitgave NA2020-12f
S-Klasse
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-Benz S-Klasse
45

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Mercedes S-Klasse Limousine 2020 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Mercedes S-Klasse Limousine 2020 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 10.21 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info