817192
1
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/573
Pagina verder
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto
Map metvoertuigdocumenta
tie in de autoDigitaal op hetinternetDigitaal als app
De inhoud vandehandleiding
direct in hetmultimediasysteem
vandeauto(menupunt“Voer‐
tuig“) bekijken. Startmet het
snelmenu, ontdek de highlights
vanuwvoertuig of verdiep uw
kennis metnuttige tips.
Hiervindt ualleinformatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
genendegarantie vanuwauto
in gedruktevorm.
Uvindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É4635844806Z107JËÍ
4635844806Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P463024007Onderdeelnummer 463 5844806Z107
Uitgave ÄJ2018-Mc3
G-Klasse
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-BenzG-Klasse
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en overDaimler AG vindt uopinternetonder:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bijvragenofsuggesties tenaanzienvan deze
handleiding kunt udeTechnische Redactie op
hetvolgende adres bereiken:
Daimler AG,HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart,Duitsland
©Daimler AG:Nadruk,vertaling en reproductie,
ook gedeeltelijk,iszonder schriftelijketoestem‐
ming vanDaimlerAGniettoegestaan.
Autofabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bijingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bijeen onge‐
valdoor de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gerichtkinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel metINGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
datkan voor hetkind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Hethoofdstuk "Kinderenindeauto" in acht
nemen.
Redactiesluiting ohne
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eersterit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto.Voor uw eigen veiligheid en voor een lan‐
gere levensduur van de auto adviseren wij u de
volgende aanwijzingen en waarschuwingsaanwij‐
zingen in deze handleiding op te volgen. Onoplet‐
tendheid kantot schade aan de auto en tot per‐
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto is afhankelijk van:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met links stuur. Bij auto's met rechts stuur
wijkt de indeling van onderdelen en bedienings‐
elementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn voertuigen steeds
verder.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
RUitvoering
Rtechniek
Daaromkan de beschrijving in sommige gevallen
afwijken van uw auto.
Onderdeel van de auto zijn:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handlei‐
dingen
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe‐
zig zijn. Alle documentatie moet bij verkoop van
de auto aan de nieuwe eigenaar worden over‐
handigd.
4635844806Z107
4635844806Z107
Symbolen ...................................................... 5
In één oogopslag .......................................... 6
Cockpit ........................................................... 6
Waarschuwings- en controlelampjes ............ 10
Bedieningspaneel dakconsole ....................... 14
Portierbedieningseenheid en stoelinstel‐
lingen ............................................................ 16
In gevalvan nood en pech ............................ 18
Digitale handleiding ................................... 20
Digitale handleiding oproepen ...................... 20
Algemene aanwijzingen ............................. 21
Milieubescherming ....................................... 21
Terugname van de oude auto ........................ 21
Mercedes-Benz originele onderdelen ............ 22
Handleiding .................................................. 23
Bedrijfsveiligheid .......................................... 23
Conformiteitsverklaring ................................ 24
Diagnose-interface ....................................... 25
Gekwalificeerde werkplaats .......................... 26
Registratie van de auto ................................. 26
Correct gebruik van de auto ......................... 27
Informatie over de REACH-verordening ......... 27
Aansprakelijkheid voor gebreken .................. 27
QR-codes voor reddingskaart .......................28
Gegevensopslag ...........................................28
Auteursrecht .................................................30
Veiligheid voor inzittenden ........................ 31
Veiligheidssysteem ....................................... 31
Veiligheidsgordels ........................................ 33
Airbags .........................................................38
PRE-SAFE®systeem .....................................46
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............47
Aanwijzingen met betrekking tot huisdie‐
ren in de auto ............................................... 73
Openen en sluiten ...................................... 74
Sleutel ........................................................... 74
Portieren ...................................................... 79
Achterdeur ....................................................80
Zijruiten ........................................................ 81
Schuifdak ..................................................... 84
Diefstalbeveiliging ........................................ 88
Stoelen en opbergen.................................. 91
Aanwijzingen voor een correcte stand
van de bestuurdersstoel ...............................91
Stoelen ......................................................... 92
Stuurwiel ...................................................... 99
In- en uitstaphulp ........................................ 100
Geheugenfunctie bedienen .........................101
Opbergmogelijkheden ................................. 102
Bekerhouder ................................................ 115
Asbak en sigarettenaansteker .....................116
Contactdozen .............................................. 118
Draadloos opladen van de mobiele tele‐
foon en koppeling met de buitenantenne .... 119
Vloermat verwijderen en aanbrengen .........121
Licht en zicht ............................................ 123
Exterieurverlichting .....................................123
Interieurverlichting .....................................129
Ruitenwissers en ruitensproeierinstalla‐
tie ...............................................................131
Spiegels ...................................................... 134
Zonneklep bedienen ...................................137
Vlak in de voorruit dat radiogolven door‐
laat .............................................................137
2Inhoudsopgave
Klimaatregeling ........................................ 138
Overzicht temperatuurregelsystemen ......... 138
Temperatuurregelsysteem bedienen ........... 139
Rijden en parkeren................................... 148
Rijden .........................................................148
DYNAMIC SELECT-schakelaar ..................... 158
G-Mode .......................................................160
Automatische transmissie ........................... 161
Verdeelbak .................................................166
Differentieelsperren .................................... 168
Functie van de 4MATIC ............................... 169
Tanken ........................................................ 170
Parkeren ..................................................... 176
Rij- en rijveiligheidssystemen ......................186
Aanhangwagenvoorziening .........................233
Aanwijzingen met betrekking tot het
trekken van auto's ...................................... 235
Instrumenten-display en boordcom‐
puter ......................................................... 236
Overzicht instrumentendisplay ...................236
Overzicht toetsen in het stuurwiel .............. 237
Boordcomputer bedienen ........................... 238
Stijl instellen ...............................................239
Gebied met meerdere weergaven instel‐
len .............................................................. 239
Overzicht van de weergaven op het mul‐
tifunctioneel display .................................... 240
Dashboardverlichting instellen .................... 241
Menu's en submenu's ................................. 241
LINGUATRONIC ......................................... 248
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid ...... 248
Bediening .................................................... 248
De LINGUATRONIC effectief gebruiken .......250
Duidelijke gesproken opdrachten ................251
Multimediasysteem ................................. 264
Overzicht en bediening ...............................264
Systeeminstellingen .................................... 274
Navigatie .................................................... 286
Telefoon ...................................................... 314
Online- en internetfuncties .........................342
Media .......................................................... 351
Radio .......................................................... 364
Tv ................................................................ 368
Sound ......................................................... 376
Entertainmentsysteem achterin .................. 377
Onderhoud en verzorging ........................ 391
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS ........................................................... 391
Motorruimte ...............................................392
Reiniging en verzorging .............................. 398
Pechhulp ................................................... 410
Noodgeval ...................................................410
Bandenpech ................................................ 412
Accu (auto) .................................................. 415
Aan- of wegslepen ...................................... 420
Elektrische zekeringen ................................ 424
Banden en velgen ..................................... 427
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ........... 427
Aanwijzingen bij het regelmatig controle‐
renvan de velgen en banden ...................... 427
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen .................................................... 427
Bandenspanning ......................................... 428
Inhoudsopgave 3
Verwisselen van een wiel ............................ 434
Noodwiel .................................................... 444
Technische gegevens .............................. 446
Aanwijzingen voor technischegegevens ..... 446
Boordelektronica ........................................ 446
Voertuigtypeplaatje, FIN en motornum‐
mer .............................................................448
Bedrijfsstoffen ............................................ 450
Autogegevens ............................................. 459
Aanhangwagenvoorziening .......................... 461
Displaymeldingen met waarschu‐
wings- en controlelampjes ...................... 464
Displaymeldingen ....................................... 464
Waarschuwings- en controlelampjes ...........513
Trefwoordenregister................................ 528
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbo‐
len:
&GEVAAR Gevaar door het niet in acht
nemen vanwaarschuwingsaanwijzingen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva‐
ren die uw gezondheid of uw levenresp. de
gezondheid of het levenvan anderen in
gevaar kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij‐
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie
die behulpzaam kan zijn.
XHandelingsinstructie
(Qpagina) Meer informatie over een onder‐
werp
Display Meldingen op het multifunctioneel
display/mediadisplay:
+Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
*Overeenkomstige submenu's, die
in het multimediasysteem moeten
worden geselecteerd
*Geeft een oorzaak aan
Symbolen 5
6In één oogopslag Cockpit
1Stuurwielschakelpaddles 163
2Combischakelaar 125
3DIRECT SELECT-keuzehendel 161
4Display van het multimediasysteem 265
5Start-stoptoets 149
6Controlelampje PASSENGER AIR BAG 43
7Differentieelsperren inschakelen 168
8Bedieningselementen voor multimediasys‐
teem
265
9Temperatuurregelsystemen 139
ADashboardkastje 105
BAlarmknipperlichtinstallatie 125
COpbergvak 104
DDraaiknop volume en geluid in- en uitschake‐
len
264
EMultimediasysteem in- en uitschakelen 264
FActieve parkeerassistent 219
GTerreinversnelling LOW RANGE 166
HESP®in- en uitschakelen
IHandmatig schakelen 163
JDYNAMIC SELECT-schakelaar 159
KBedieningspaneel voor multimediasysteem 265
LBedieningspaneel voor multimediasysteem
(stuurwiel)
237
MStuurwiel instellen 99
NBedieningspaneel voor boordcomputer 237
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen 197
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
201
ODiagnose-interface 25
PMotorkap openen 392
QElektrische parkeerrem 183
RVerlichtingsschakelaar 123
SBedieningspaneel voor:
In één oogopslag Cockpit 7
Actieve spoorassistent 231 PARKTRONIC 209
8In één oogopslag Cockpit
Instrumentendisplay (standaard)
10 In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes
1Snelheidsmeter 236
2÷ESP®515
3#! Knipperlicht 125
4ÐStuurbekrachtiging vertoont een storing 527
5Multifunctioneel display 240
6!ABS vertoont een storing 515
7;Motordiagnose 522
8Toerenteller 236
9%Dieselmotor: Voorgloeien
A!Elektrische parkeerremgesloten (rood) 515
BJRemmen (rood) 515
C#Elektrischestoring 522
DLAfstandswaarschuwing 522
E?Koelvloeistofte heet/koud 522
FKoelvloeistoftemperatuurmeter 236
GJRemmen (geel) 515
H!Elektrische parkeerrem (geel) 515
I6Veiligheidssysteem 32
JüVeiligheidsgordel niet omgegespt 521
KïAanhangwagenvoorziening niet bedrijfs‐
klaar
527
LTStandlicht 123
MWeergave brandstofpeil
8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
522
NKGrootlicht 125
OLDimlicht 123
PRMistachterlicht 124
QhBandenspanningscontrole 525
RåESP®OFF 515
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 11
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
12 In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes
1Snelheidsmeter 236
2#! Richtingaanwijzer 125
3Multifunctioneel display 240
4Toerenteller 236
5åESP®OFF 515
÷ESP®515
6KGrootlicht 125
LDimlicht 123
TStandlicht 123
7?Koelvloeistofte heet/koud 522
8Koelvloeistoftemperatuurmeter 236
9LAfstandswaarschuwing 522
AÐStuurbekrachtiging vertoont een storing 527
B#Elektrische storing 522
CJRemmen (rood) 515
DüVeiligheidsgordel niet omgegespt 521
EWeergave brandstofpeil
F8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
522
GRMistachterlicht 124
H6Veiligheidssysteem 32
I%Dieselmotor: Voorgloeien
J;Motordiagnose 522
KJRemmen (geel) 515
L!Elektrische parkeerremgesloten (rood) 515
MhBandenspanningscontrole 525
N!ABS vertoont een storing 515
O!Elektrische parkeerrem (geel) 515
PïAanhangwagenvoorziening niet bedrijfs‐
klaar
527
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 13
14 In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen 137
2pLinker leeslampje in- en uitschakelen 129
3|Automatische verlichtingsregeling in- en
uitschakelen
129
4cInterieurverlichting voorin in- en uit‐
schakelen
129
5SOS-noodoproepsysteem (Mercedes-Benz
noodoproepsysteem)
337
6uInterieurverlichting achterin in- en uit‐
schakelen
129
7pRechter leeslampje in- en uitschakelen 129
8Toetsvoor de service-oproep (Mercedes me
connect)
337
9Brillenbox 105
A3Schuifdak openen en sluiten 84
BBinnenspiegel 135
In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole 15
16 In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1Kinderbeveiliging voor zijruiten achterin 73
2WRuit links achterin openen en sluiten 81
3WRuit rechts achterin openen en sluiten 81
4WLinker zijruit openen en sluiten 81
5WRechter zijruit openen en sluiten 81
6Buitenspiegels bedienen 134
7&%Auto ver- en ontgrendelen 79
8Stoelventilatie in- en uitschakelen 98
9Stoelverwarming in- en uitschakelen 97
AStoel elektrisch instellen 92
BGeheugenfunctie bedienen 101
CPortier openen 79
DStoelinstellingen met multimediasysteem 96
EComforthoofdsteunen instellen 94
In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 17
18 In één oogopslag In gevalvan nood en pech
1Krik 438
2Gevarendriehoek 411
3QR-codes voor het bepalen van de reddings‐
kaart
28
4Veiligheidsvesten 410
5Brandblusser 412
6Toetsvoor Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem
339
7Bedrijfsstoffen controleren en bijvullen 450
8Starthulp 418
9Aanslepen en slepen 420
ABandenpech 412
BEHBO-set 411
CAlarmknipperlichtinstallatie 125
DBoordgereedschap 438
ETankdopklep met aanwijzingsplaatjes voor
bandenspanning, brandstofsoort en QR-codes
voor het bepalen van de reddingskaart
170
FAanslepen en slepen 420
GReservewiel 413
In één oogopslag In gevalvan nood en pech 19
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5ÕHandleiding
#Menupunt selecteren.
Bovendien hebt u de mogelijkheid om de hand‐
leiding binnen een hoofdfunctie (bijvoorbeeld via
Informatie over de media) op te roepen.
De digitale handleiding beschrijft de werking en
de bediening van de auto en van het multimedia‐
systeem.
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
De digitale handleiding bevat de volgende menu‐
punten:
RZoeken: Hier kunt u gericht naar trefwoorden
zoeken.
RSnelstart: Hier vindt u de belangrijkste infor‐
matie om direct met uw auto te kunnen star‐
ten.
RTips: Hier krijgt u tips met betrekking tot uw
auto in bepaalde situaties.
RMeldingen: Hier krijgt u aanvullende informa‐
tie over de meldingen uit het combi-instru‐
ment.
RFavorieten: Hier vindt u een lijst met alle per‐
soonlijk opgeslagen favorieten.
1Afbeelding
2Menu
3Navigatiebereik
Sommige hoofdstukken in de digitale handlei‐
ding, zoals de waarschuwingsaanwijzingen, kun‐
nen door middel van markeren en drukken zicht‐
baar worden gemaakt.
%De handleiding vindt u eveneens in de
Mercedes-Benz Guides app in de gangbare
App Stores.
20 Digitale handleiding
Milieubescherming
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
De uitstoot van schadelijke stoffenvan uw
auto heeft een directe samenhang met het
gebruik van de auto.
Ukunt een bijdrage aan de milieubescher‐
ming leveren door uw auto op milieuvriende‐
lijke wijze te gebruiken. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfs‐
omstandigheden en uw persoonlijke rijstijl in
acht nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste banden‐
spanning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij‐
voorbeeld een niet meer benodigde
imperial).
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ont‐
ziet het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Tijdens het startengeen gasgeven.
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien.
#Anticiperend rijden en voldoende
afstand houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem‐
men vermijden.
#Tijdig schakelen en de versnellingen
slechts Ôuitrijden.
#De motor als het verkeer gedurende
langere tijd stilstaat afzetten, bijvoor‐
beeld het ECO start-stopsysteem
gebruiken.
#Zuinig rijden. Voor een zuinige rijstijl de
ECO-aanduiding in acht nemen.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrak‐
kenvan de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk
af te voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net‐
werk vanverzamelpunten en demontagebedrij‐
venter beschikking. Bij deze bedrijvenkunt u uw
auto gratis afgeven. Hierdoor levert u een waar‐
devolle bijdrage aan het sluiten van de recycling‐
kringloop en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Algemene aanwijzingen 21
Mercedes-Benz originele onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet gebruiken vangerecyclede rui‐
laggregaten
Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggregaten
en -onderdelen met dezelfde kwaliteit als
nieuwe onderdelen. Daarbij geldt dezelfde
aansprakelijkheid voor gebreken als bij
nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onder‐
delen van Daimler AG gebruiken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de wer‐
king van de veiligheidssystemen door de
installatie van accessoires, reparaties of
laswerkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden
en sensoren voor de veiligheidssystemen
ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
RCombi-instrument
RMiddenconsole
RZijdelingse dakframes
#In deze gebieden geen accessoires
monteren zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces‐
soires laten uitvoeren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veilig‐
heidsrelevante accessoires worden gebruikt, kan
de bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking vanveiligheidsrelevante sys‐
temen, bijvoorbeeld het remsysteem, kan
gestoord worden. Uitsluitend Mercedes-Benz ori‐
ginele onderdelen of onderdelen van dezelfde
kwaliteit gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype
goedgekeurde banden en velgen en accessoires
gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun betrouw‐
baarheid, veiligheid en geschiktheid. Andere
onderdelen kan Mercedes-Benz, ondanks voort‐
durende marktverkenningen, niet beoordelen.
Ook als in een enkel geval een goedkeuring door
een keuringsinstantie of officiële instantie aan‐
wezig is, neemt Mercedes-Benz geen verant‐
woordelijkheid voor het gebruik in Mercedes-
Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in-
en omgebouwd als deze aan de wettelijke voor‐
schriftenvoldoen. Alle Mercedes-Benz originele
onderdelen voldoen aan de voorwaarden van de
goedkeuring. Niet goedgekeurde onderdelen
kunnen leiden tot het vervallen van de typegoed‐
keuring.
22 Algemene aanwijzingen
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeu‐
ring aangegeven type auto.
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver‐
keersdeelnemers.
RBij een negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz originele
onderdelen altijd het voertuigidentificatienum‐
mer (VIN) vermelden (/pagina 448).
Handleiding
Deze handleiding beschrijft alle modellen en de
standaarduitrustingen en opties van uw auto die
op het tijdstip van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren. Landspecifieke
afwijkingen zijn mogelijk. In acht nemen dat uw
auto mogelijk niet met alle beschreven functies
is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies. Daarom kan de uitrusting
van uw auto bij sommige beschrijvingen en
afbeeldingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storingen in de werking of sys‐
teemuitval
Als u de voorgeschreven service-/onder‐
houdswerkzaamheden of noodzakelijke repa‐
raties niet laat uitvoeren, kan dit tot storin‐
gen in de werking of systeemuitvallen leiden.
#De voorgeschreven service‑/ onder‐
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door ondeskundige wijzigin‐
gen aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
software en bedrading hiervankunnen de
werking en/of de werking van andere gekop‐
pelde onderdelen nadelig beïnvloeden. Met
name kunnen ook veiligheidsrelevante syste‐
men getroffen zijn.
Daardoor kunnen deze niet meer zoals
bedoeld functioneren en/of de bedrijfsveilig‐
heid van de auto in gevaar brengen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek‐
tronische onderdelen en de software.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Bij wijzigingen aan de boordelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Boordelektronica" in de "Techni‐
sche gegevens" in acht nemen.
Algemene aanwijzingen 23
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandbaar materiaal aan hete onderdelen
van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen
deze materialen ontsteken.
#Tijdens het rijden op onverharde wegen
of in het terrein regelmatig de onder‐
zijde van de auto controleren.
#In het bijzonder ingeklemde delen van
planten of ander brandbaar materiaal
verwijderen.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
Met name in de volgende gevallen kan de
auto worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde
wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel,
bijvoorbeeld een stoeprand, een ver‐
keersdrempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of onderdelen van het onder‐
stel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden kunnen
in dergelijke of vergelijkbare situaties ook
niet-zichtbaar worden beschadigd. Op deze
manier beschadigde onderdelen kunnen
onverwacht uitvallen of de bij een ongeval
optredende belastingen niet meer zoals
bedoeld opnemen.
Als de bodembekleding beschadigd is, kan
zich brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, tussen de bodemplaat en
bodembekleding verzamelen. Als dit materi‐
aal met hete onderdelen van het uitlaatsys‐
teem in contact komt, kan dit ontsteken.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren en repare‐
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als
verder wordtgereden, direct op een vei‐
lige plaats stoppen en contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van
de onderdelen van de auto werd overeenkomstig
de regeling UN R10 , in de actueel geldende ver‐
sie, gecontroleerd en aangetoond.
24 Algemene aanwijzingen
Radiografische onderdelen van de auto
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio‐
grafische onderdelen van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com‐
municatieapparatuur:
De radiografische onderdelen van deze auto zijn
in overeenstemming met de eisen en bepalingen
van de richtlijn 2014/53/EU. Meer informatie is
verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Krik
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
2006/42/EG
Wij, WEBER-HYDRAULIK GMBH
Heilbronner Straße 30 D-74363 Güglingen
verklaren dat het product "Weber hydraulische
krik" van de typen:
A AD ADX AH AHX AL AT ATDATDX ATGATN
ATGX ATPX ATQ AX
Belasting: 2.000 tot 100.000 kg
Serienummers: vanaf bouwjaar 01/2010
aan de desbetreffende veiligheids- en gezond‐
heidseisen van de EG-machinerichtlijn voldoen.
Deze EG-conformiteitsverklaring verliest zijn gel‐
digheid:
Rbij veranderingen en reparaties door niet
deskundige personen,
Rwanneer de producten niet overeenkomstig
de in de handleiding aangegeven toepassin‐
genworden ingezet,
Rde regelmatig uit te voeren controles niet
worden uitgevoerd.
Desbetreffende EG-richtlijnen: EG-machinericht‐
lijn 2006/42/EG
Toegepaste normen: ISO 11530
Kwaliteitswaarborging: DIN EN ISO 9001:2000
glingen, 01-07-2013
[Handtekening] [Handtekening]
Bedrijfsleider Officiële technische
WEBER-HYDRAULIK
GmbH documentatie
WEBER-HYDRAULIK GMBH
Heilbronner Straße 30 D-74363 glingen
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aansluiten
van diagnoseapparaten bij een gekwalificeerde
werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het aansluiten van apparaten
aan de diagnose-interface
Als apparaten op een diagnose-interface wor‐
den aangesloten, kan de werking van syste‐
men van de auto worden beïnvloed.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto worden beïnvloed.
Algemene aanwijzingen 25
#Alleen apparaten op de diagnose-inter‐
face van de auto aansluiten die door
Mercedes-Benz voor de auto zijn vrijge‐
geven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia‐
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle‐
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla‐
den, bijvoorbeeld door het rijden van
een grotere afstand.
Het aansluitenvan apparaten op de diagnose-
interface kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld infor‐
matie van de uitlaatgasbewaking wordtterugge‐
zet. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de
auto niet meer voldoet aan de eisen van de vol‐
gende uitlaatgasanalyse van de Algemene Perio‐
dieke Keuring.
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalificatie
om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Dit
geldt in het bijzonder voor veiligheidsrelevante
werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde‐
len
Mercedes‑Benz adviseert een Mercedes‑Benz
servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kanvoorkomen dat Mercedes-Benz zijn ser‐
vicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te voe‐
26 Algemene aanwijzingen
ren. Door de inspectie worden de kwaliteit en de
veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege‐
gevens heeft,kan Mercedes-Benz u over de
technische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe‐
renover een adreswijziging of wisseling van
eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken‐
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van het voertuig in het bijzonder de
volgende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei‐
ding
RDe technischegegevens van de auto
RDe verkeersregels en ‑voorschriften
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan‐
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie‐
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoffen
(SVHC).
Daimler AG handelt naar beste weten, om de
toepassing en het gebruik van deze SVHC's te
vermijden en de klant in staat te stellen veilig
met deze stoffen om te gaan. Na navraag bij
leveranciers en interne productinformatie van
Daimler AG zijn SVHC's bekend, die zich voor
meer dan 0,1 gew.-% in afzonderlijke onderdelen
van deze auto bevinden.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de vol‐
gende adressen:
Rhttp://www.daimler.com/reach
Rhttp://www.daimler.com/reach/en
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ont‐
staan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre‐
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshand‐
leiding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuig‐
schade in acht nemen.
Algemene aanwijzingen 27
QR-codes voor reddingskaart
In de tankdopklep en aan de tegenovergestelde
zijde op de B-stijl zijn QR-codes bevestigd. Bij
een ongevalkunnen reddingsdiensten met
behulp van de QR-codes snel de overeenkom‐
stige reddingskaart voor de auto bepalen. De
actuele reddingskaart bevat in compacte vorm
de belangrijkste informatie over de auto, bijvoor‐
beeld de ligging van de elektrische bedrading.
Meer informatie vindt u onder http://
www.mercedes-benz.de/qr-code.
Gegevensopslag
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronischeregeleenheden
gemonteerd. Enkele daarvan zijn noodzakelijk
voor het veilig functioneren van de auto, enkele
ondersteunen u bij het rijden (bestuurdersassis‐
tentiesystemen). Daarnaast biedt uw auto com‐
fort- of entertainmentfuncties, die eveneens
mogelijkworden gemaakt door elektronische
regeleenheden.
Elektronischeregeleenheden zijn voorzien van
een gegevensopslag, waarin technische informa‐
tie over de toestand van de auto, het gebruik van
componenten, de onderhoudsbehoefte en tech‐
nischestoringen en fouten tijdelijk of permanent
kunnen worden opgeslagen.
Deze informatie geeft in het algemeen de toe‐
stand weer van een onderdeel, een module, een
systeem of de omgeving, zoals:
RGebruiksomstandigheden van systeemcom‐
ponenten (bijvoorbeeld niveaus, accustatus,
bandenspanning)
RStatusmeldingen van de auto of van afzon‐
derlijke onderdelen daarvan (bijvoorbeeld
wieltoerental/snelheid, langsversnelling,
dwarsversnelling, weergavevan de gesloten
veiligheidsgordels)
RStoringen en defecten in belangrijke sys‐
teemcomponenten (bijvoorbeeld verlichting,
remmen)
RInformatie overstoringen die de auto kunnen
beschadigen
RReacties van de auto in specifieke rijsituaties
(bijvoorbeeld activeren van een airbag, ingre‐
pen van de stabiliteitsregelsystemen)
ROmgevingstoestanden (bijvoorbeeld tempe‐
ratuur, regensensor)
Deze gegevens dienen, naast het uitvoeren van
de eigenlijke functies van de regeleenheid, voor
het herkennen en verhelpen vanstoringen en
voor het optimaliseren van de functies van de
auto door de fabrikant. Het grootste deel van
deze gegevens is tijdelijk en wordt alleen in de
auto zelf verwerkt. Slechts een gering deel van
de gegevens wordt in het gebeurtenis- of sto‐
ringsgeheugen opgeslagen.
Wanneer u aanspraak maakt op diensten, kan
deze technische informatie door de medewer‐
kers van het servicenetwerk (bijvoorbeeld
garage,fabrikant) of door derden (bijvoorbeeld
pechhulp) uit de auto worden uitgelezen. Dien‐
sten zijn bijvoorbeeld reparaties, onderhoud,
garantiegevallen en kwaliteitswaarborgingsmaat‐
regelen. Het uitlezen vindt plaats via de wettelijk
voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-
interface in de auto. Het servicenetwerk of de
28 Algemene aanwijzingen
derde partij verkrijgt, verwerkt en gebruikt de
gegevens. Ze documenteren de technischetoe‐
stand van de auto, helpen bij het vinden vanfou‐
ten en bij de kwaliteitsverbetering en worden
eventueel doorgegeven aan de fabrikant. Daar‐
naast is de fabrikant verantwoordelijkvoor de
productaansprakelijkheid. Hiervoor heeft de
fabrikant technischegegevens van auto's nodig.
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader vanreparatie- of onderhoudswerkzaamhe‐
den door een servicewerkplaats worden gereset.
Ukunt in het kader van de geselecteerde uitrus‐
ting zelf gegevens invoeren in de comfort- en
infotainmentfuncties van de auto.
Daartoe behoren bijvoorbeeld:
RMultimedia-gegevens, zoals muziek, films of
foto's voor de weergave in een geïntegreerd
multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in com‐
binatie met een geïntegreerde handsfree-
installatie of een geïntegreerd navigatiesys‐
teem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien‐
sten
Deze gegevens kunnen lokaal in de auto worden
opgeslagen, of ze bevinden zich op een apparaat
dat u met de auto heeft verbonden (bijvoorbeeld
smartphone, usb-stick of mp3-speler). Wanneer
deze gegevens in de auto worden opgeslagen,
kunt u ze op elk moment wissen. Doorgeven van
deze gegevens aan derden vindt uitsluitend
plaats op uw verzoek, in het bijzonder in het
kader van het gebruik van de onlinediensten
overeenkomstig de door u geselecteerde instel‐
lingen.
Ukunt comfortinstellingen/individualiseringen in
uw auto opslaan en te allen tijde wijzigen.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreffende
uitrusting, bijvoorbeeld:
RInstellingen van de zit- en stuurwielposities
ROnderstel- en klimaatregelingsinstellingen
RIndividualiseringen zoals interieurverlichting
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel
apparaat met de auto verbinden. Dit kunt u dan
via de in de auto geïntegreerde bedieningsele‐
menten aansturen. Daarbij kunnen beeld en
geluid van de smartphones via het multimedia‐
systeem worden weergegeven. Tegelijkertijd
wordt bepaalde informatie doorgegeven aan uw
smartphone.
Daartoe behoren afhankelijk van de soort inte‐
gratie bijvoorbeeld:
RAlgemene informatie van de auto
RPositiegegevens
Hierdoor is gebruik van bepaalde apps van de
smartphone, zoals navigatie of muziekweergave,
mogelijk. Verdere interactie tussen smartphone
en auto, in het bijzonder actieve toegang tot de
gegevens van de auto, vindt niet plaats. De
manier waarop de gegevens verder worden ver‐
werkt, wordt bepaald door de leverancier van de
betreffende app. Of en welke instellingen u daar‐
bij kunt kiezen, is afhankelijkvan de betreffende
app en van het besturingssysteem van uw smart‐
phone.
Algemene aanwijzingen 29
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen
vangegevens tussen uw auto en verdere syste‐
men mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding
wordt mogelijkgemaakt door een zend- en ont‐
vangsteenheid van de auto, of door een eigen
mobiel eindapparaat (bijvoorbeeld een smart‐
phone). Via deze mobiele-gegevensverbinding
kunnen online-functies worden gebruikt. Daaron‐
der vallen online-diensten en applicaties resp.
apps die de fabrikant of andere aanbieders
beschikbaar stellen.
Dienstenvan de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreffende functies op een geschikte plek (bij‐
voorbeeld handleiding, website van de fabrikant)
door de fabrikant beschreven en wordt de daar‐
mee verbonden informatie over de gegevensbe‐
scherming verstrekt. Om de onlinediensten
mogelijk te maken, kunnen persoonlijke gege‐
vens worden gebruikt. De bijbehorende gege
vensuitwisseling vindt plaats via een
beschermde verbinding, bijvoorbeeld met de
daarvoor voorziene IT-systemen van de fabri‐
kant. Het verrichten van diensten buiten het ver‐
zamelen, verwerken en gebruiken van persoons‐
gegevens vindt uitsluitend plaats op basis van
een wettelijke licentie of op basis vantoestem‐
ming.
Meestalkunt u de (gedeeltelijk betaalde) dien‐
sten en functies in- of uitschakelen. In sommige
gevallen geldt dit ook voor de gehele gegevens‐
verbinding van de auto. Een uitzondering hierop
vormen in het bijzonder wettelijkvoorgeschreven
functies en diensten.
Diensten van derden
Wanneer het mogelijk is om onlinedienstenvan
andere aanbieders te gebruiken, zijn deze dien‐
sten onderworpen aan de verantwoordelijkheid
en de algemene- en gebruiksvoorwaarden van de
betreffende aanbieder. De fabrikant heeft geen
invloed op de inhoud die hier uitgewisseld wordt.
Win daarom informatie in bij de provider over het
soort, de omvang en het doel van het verzame‐
len en het gebruiken van persoonsgegevens in
het kader van diensten door derden.
Auteursrecht
Informatie over de licenties van de gebruikte
Free en Open-Source-software in uw auto en de
elektronische componenten hiervan vindt u op
de gegevensdrager in de map met voertuigdocu‐
mentatie en, inclusief actualiseringen, op inter‐
net:
http://www.mercedes-benz.com/opensource
30 Algemene aanwijzingen
Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veiligheids‐
systeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende com‐
ponenten:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitjesbevestigingssysteem
RKinderzitjebevestigingen
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval het
risico reduceren dat inzittenden met delen van
het interieur in aanraking komen. Bovendien kan
het veiligheidssysteem bij een ongeval de belas‐
tingenvoor de inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijkvan de herkende ongevalssituatie
vormen gordelspanners en/of airbags een aan‐
vulling op de correct omgegespte veiligheidsgor‐
del. De gordelspanners en/of airbags worden
niet bij elk ongeval geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
een voor Mercedes-Benz-auto's geschikt aan‐
vullend veiligheidssysteem worden beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon‐
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie vol‐
ledig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en
airbags in het algemeen geen bescherming
tegenvoorwerpen die van buitenaf de auto bin‐
nendringen. Ook het risico vanverwondingen
door de zich ontplooiende airbag kan niet volle‐
dig worden uitgesloten.
Beperking van het beschermingspotentieel
van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door wijzigingen aan het veiligheids‐
systeem
Door wijzigingen aan het veiligheidssysteem
kan deze niet meer zoals bedoeld functione‐
ren.
Het veiligheidssysteem kan dan de inzitten‐
den niet meer zoals bedoeld beschermen en
bijvoorbeeld bij een ongeval uitvallen of
onverwacht worden geactiveerd.
#Nooit onderdelen van het veiligheids‐
systeem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en
elektronische onderdelen of de soft‐
ware daarvan uitvoeren.
Wanneer het voertuig moet worden aangepast
aan een persoon met een lichamelijke handicap,
wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Veiligheid voor inzittenden 31
Mercedes-Benz adviseert om voertuigaanpassin‐
gente gebruiken die Mercedes-Benz voor uw
voertuig heeft goedgekeurd.
Bedrijfsklare status van het veiligheidssys‐
teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem6tijdens de
zelfdiagnose branden. Deze dooft uiterlijk enkele
seconden na het startenvan de auto. De onder‐
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont
een storing
In de volgende gevallen is een storing van het
veiligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings‐
lampje veiligheidssysteem 6continu of
herhaaldelijk branden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of
levensgevaar door storingen in de wer‐
king van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing
vertoont, kunnen onderdelen van het veilig‐
heidssysteem onbedoeld worden geactiveerd
of bij een ongeval niet zoals bedoeld in wer‐
king treden. Dat kan bijvoorbeeld gordel‐
spanners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten con‐
troleren en repareren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Werking van het veiligheidssysteem bij een
ongeval
De werking van het veiligheidssysteem is afhan‐
kelijk van de bepaalde zwaartevan de botsing en
de verwachte aard van het ongeval:
RFrontale aanrijding
RAanrijding van achteren
RAanrijding van opzij
ROver de kop slaan
De activeringsdrempels voor de onderdelen van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil‐
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure heeft een anticiperend karakter. De
activering van de onderdelen van het veiligheids‐
systeem moet tijdig, aan het begin van het onge‐
val, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een air‐
bagactivering. Ze geven daarvoor ook geen indi‐
catie.
De auto kan behoorlijkworden vervormd zonder
dat een airbag wordtgeactiveerd. Dit is het geval
als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen
worden geraakt en geen grotevertraging van de
auto wordtgehaald. Omgekeerd kan een airbag
worden geactiveerd, hoewel de auto slechts
gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer
stijve onderdelen van de auto, zoals langsdra‐
gers,worden getroffen, kan de vertraging van de
auto daardoor groot genoeg zijn.
32 Veiligheid voor inzittenden
De onderdelen van het veiligheidssysteem
kunnen onafhankelijk van elkaar worden
geactiveerd:
Onderdeel Herkende active‐
ringssituatie
GordelspannersFrontale aanrijding,
aanrijding van achte‐
ren, aanrijding van
opzij, over de kop
slaan
Bestuurdersairbag,
passagiersairbag Frontale aanrijding
Kneebag Frontale aanrijding
Sidebags Aanrijding van opzij
Windowbag Aanrijding van opzij,
over de kop slaan,
frontale aanrijding
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongevalworden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 43).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten ver‐
vangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geacti‐
veerd.
Als een gordelspanner of airbag wordtgeacti‐
veerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij‐
komen:
RDe knal heeft over het algemeen geen nega‐
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het alge‐
meen niet schadelijk voor de gezondheid,
maar kan bij personen met astma of ademha‐
lingsmoeilijkheden kortstondige ademha‐
lingsmoeilijkheden veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet
u de auto direct verlaten of een ruit openen
om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veiligheids‐
gordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit
altijd correct omgespen. Alleen een correct
omgegespte veiligheidsgordel kan adequaat
beschermingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij verkeerd omgegespte veiligheids‐
gordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Veiligheid voor inzittenden 33
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei‐
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin‐
genverwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding
hebben.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de cor‐
recte stand van de bestuurdersstoel en het
instellen van de stoelen in acht nemen
(/pagina 91).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragen
veiligheidsgordel zijn beschermingspotentieel
kan behalen, moet elke inzittende de volgende
aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en niet ver‐
draaid tegen het lichaam aan liggen.
RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder en zo diep mogelijktegen
de heup aan lopen.
RDe schoudergordel mag niet de hals raken en
ook niet onder de arm of achter de rugwor‐
den doorgevoerd.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.
RDe heupgordel indien mogelijk omlaag tegen
de heup aan drukken en met de schouder‐
gordel straktrekken. De heupgordel mag
nooit over buik of onderlichaam lopen.
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken. Nooit een baby of een
kind op de schoot van een inzittende meene‐
men.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen. Voor het beveiligen vanvoorwer‐
pen, bagage of lading altijd de aanwijzingen
met betrekking tot het beladen van de auto
in acht nemen (/pagina 102).
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer‐
pen tussen een persoon en de zitting bevin‐
den, zoals een kussen.
Als een kind in de auto meerijdt, ook altijd de
aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij "Kin‐
deren in de auto" in acht nemen
" (/pagina 48).
Beperking van het beschermingspotentieel
van de veiligheidsgordel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
34 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar zonder aanvullend veiligheidssys‐
teem voor kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei‐
ligheidsgordel niet zonder geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen correct omges‐
pen.
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen. Bovendien kan een
verkeerd omgegespte veiligheidsgordel bij‐
voorbeeld bij een ongeval, remmanoeuvres of
abrupte richtingswijzigingen verwondingen
veroorzaken.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door geblokkeerde gordel‐
verankering
Als voorwerpen tussen de voorstoel en het
portier de bewegende gordelverankering op
de voorstoel blokkeren, is de beveiligende
werking van de veiligheidsgordel nadelig
beïnvloed.
De veiligheidsgordel kan dan niet meer zoals
bedoeld beschermen.
#Voor begin van de ritwaarborgen dat
zich geen voorwerpen tussen de voor‐
stoel en het portier bevinden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door beschadigde of gewijzigde vei‐
ligheidsgordels
Veiligheidsgordels kunnen in de volgende
situaties geen bescherming bieden:
RAls veiligheidsgordels beschadigd, gewij‐
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd
zijn
RAls het gordelslot beschadigd of sterk
vervuild is
RAls wijzigingen aan gordelspanners, gor‐
delverankeringen of gordeloprolautoma‐
ten zijn uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook niet zichtbaar worden beschadigd, bij‐
voorbeeld door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld
werken.
#Nooit de veiligheidsgordels, gordelspan‐
ners, gordelverankeringen en gordelo‐
prolautomaten wijzigen.
#De veiligheidsgordels moeten onbe‐
schadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels
te gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Veiligheid voor inzittenden 35
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door pyrotechnisch geactiveerde
gordelspanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel‐
spanners werken niet meer en kunnen
daarom niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel‐
spanners direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door
bekneld rakenvan de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet
volledig is opgerold, kan hij in het portier of
in het stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig‐
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Veiligheidsgordel omgespen en instellen
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar
buiten wordtgetrokken, blokkeert de gordelo‐
prolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
#De gordelslottong 2van de veiligheidsgor‐
del altijd in het bij de zitplaats behorende
gordelslot 1vergrendelen.
#Met de gordelgeleidingontgrendeling inge‐
drukt de gordeldoorvoeropening 3in de
gewenste stand schuiven.
#De gordelgeleidingontgrendeling loslaten en
controleren dat de gordeldoorvoeropening
3vergrendelt.
Auto's met automatische uitschakeling pas‐
sagiersairbag:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner en sidebags bij onbezette passa‐
giersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner en de sidebag worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Auto's zonder automatische uitschakeling
passagiersairbag:
36 Veiligheid voor inzittenden
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner bij onbezette passagiersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Linker en rechter zitplaats achterin:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner bij onbezette zitplaats achterin
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette zit‐
plaats achterin is vergrendeld, kan bij een
ongeval naast de andere systemen ook de
gordelspanner worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Werking van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®:Als de voorsteveilig‐
heidsgordel niet straktegen het lichaam aan ligt,
kan automatisch een gordelaanpassing met een
bepaalde terugtrekkracht plaatsvinden. De vei‐
ligheidsgordel daarbij niet vasthouden.
De gordelaanpassing kan via het multimediasys‐
teem worden in- of uitgeschakeld
(/pagina 37).
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de
gordelslottong teruggeleiden.
Gordelaanpassing via het multimediasys‐
teem in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Gordelaanpassing
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Werking van de gordelwaarschuwing voor
bestuurder en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel
üop het instrumentendisplay maakt u erop
attent, dat alle inzittenden de veiligheidsgordel
correct moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuur‐
der en passagier de veiligheidsgordel hebben
omgegespt.
Werking van de statusindicatie veiligheids‐
gordels achterin
De statusindicatie veiligheidsgordels achterin is
alleen in bepaalde landen beschikbaar.
Veiligheid voor inzittenden 37
De statusindicatie veiligheidsgordels achterin
toont, welke veiligheidsgordel achterin niet
omgegespt is.
Met de toetsterug links in het stuurwiel kunt u
de statusindicatie veiligheidsgordel achterin
direct verbergen (/pagina 238).
Indien tijdens het rijden een inzittende achterin
de veiligheidsgordel losmaakt, wordt de statusin‐
dicatie veiligheidsgordel achterin opnieuw weer‐
gegeven.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken. In dit gevalkunt u de statusindicatie veilig‐
heidsgordel achterin niet met de toetsterug
links in het stuurwiel verbergen.
Airbags
Overzicht van de airbags
1Bestuurderskneebag
2Bestuurdersairbag
3Passagiersairbag
4Passagierskneebag
5Windowbag
6Sidebags
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag kan bij activering het beschermings‐
potentieel voor de betreffende inzittende vergro‐
ten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
AIRBAG Mogelijk beschermings‐
potentieel voor
Kneebag Bovenbeen, knie en
onderbeen
Bestuurdersair‐
bag, passagiers‐
airbag
Hoofd en borstkas
Windowbag Hoofd
SidebagsBorstkas, voorin ook voor
het bekken
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongevalworden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 43).
38 Veiligheid voor inzittenden
*AANWIJZING Bij onbezette passagiers‐
stoel beslist in acht nemen
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde
de onderdelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voor‐
werpen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del is bij onbezette passagiersstoel in het
gordelslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als u niet de juiste zitpositie inneemt, kan de
airbag niet zoals bedoeld beschermen en
door het activeren zelfs extra verwondingen
veroorzaken.
Om risico's te vermijden, altijd ervoor zorgen
dat alle inzittenden:
Rook zwangere vrouwen, de veiligheidsgor‐
del correct dragen.
RCorrect zitten en de grootst mogelijke
afstand tot de airbags aanhouden.
RDe volgende aanwijzingen in acht nemen.
#Altijd controleren of zich geen voorwer‐
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tre‐
dende airbag te vermijden moet elke inzittende
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen, de bestuurders- en passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/pagina 91).
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
het portier of de zijruit leunen. Anders
bevindt u zich in het ontplooiingsgebied van
de airbags.
RDe voeten moeten zich altijd op de vloer
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op het
dashboard leggen. Anders bevinden uw voe‐
ten zich in het ontplooiingsgebied van de air‐
bag.
RWanneer kinderen in de auto worden meege‐
nomen, de aanvullende aanwijzingen in acht
nemen (/pagina 48).
RVoorwerpen altijd correct opbergen en bevei‐
ligen.
Veiligheid voor inzittenden 39
Voorwerpen in het interieur kunnen het correct
functioneren van een airbag in gevaar brengen.
Elke inzittende moet altijd de volgende punten in
acht nemen:
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel
en het portier als ook de deurstijl (B-stijl) lig‐
gen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kle‐
dinghangers aan handgrepen of kledinghaken
hangen.
REr mogen geen accessoires zoals mobiele
navigatieapparaten, mobiele telefoons of
bekerhouders in het ontplooiingsgebied van
een airbag zijn aangebracht, bijvoorbeeld op
het dashboard, aan de portieren, aan de zij‐
ruiten of aan de zijbekledingen.
Bovendien mag zich geen aansluitkabel,
spanband of bevestigingsriem in het ont‐
plooiingsgebied van een airbag bevinden of
worden bevestigd. Altijd de montagehandlei‐
ding van de accessoirefabrikant in acht
nemen, vooral de aanwijzingen voor een
geschikte montageplaats.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk‐
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Beperking van het beschermingspotentieel
van de airbags
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door wijzigingen aan de afdekking van
een airbag
Als de afdekking van een airbag wordtgewij‐
zigd of als voorwerpen, bijvoorbeeld ook stic‐
kers, daarop worden aangebracht, kan de air‐
bag niet meer zoals bedoeld functioneren.
#Nooit de afdekking van een airbag ver‐
anderen en geen voorwerpen erop aan‐
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG (/pagina 38).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe‐
zen
Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opbla‐
zen van de in de stoelen geïntegreerde air‐
bags belemmeren of zelfs verhinderen.
De airbags kunnen de inzittenden dan niet
meer zoals bedoeld beschermen. Bovendien
kan de werking van de automatische passa‐
giersairbaguitschakeling nadelig worden
beïnvloed.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreffende
stoel heeft goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van de sen‐
soren in de portierbekleding
In de portieren zijn sensoren voor de aanstu‐
ring van airbags aangebracht. Door wijzigin‐
gen of ondeskundig uitgevoerde werkzaam‐
heden aan portieren of portierbekledingen en
door beschadigde portieren kan de werking
40 Veiligheid voor inzittenden
van de sensoren nadelig worden beïnvloed.
Daardoor kunnen de airbags niet meer zoals
bedoeld functioneren.
De airbags kunnen de inzittenden dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
#Nooit de portieren of delen waarvan
wijzigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por‐
tierbekledingen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer en kan bij een
ongeval niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#Om een geactiveerde airbag te vervan‐
gen, de auto naar een gekwalificeerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
Status van de passagiersairbag
Functie van de automatische uitschakeling
passagiersairbag
De automatische uitschakeling passagiersairbag
kan herkennen of een persoon op de passagiers‐
stoel zit of dat een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de stoel is gemonteerd. Afhankelijk van
het resultaat worden de passagiersairbag en de
passagierskneebag in- of uitgeschakeld.
In de volgende situatie worden de sidebag en de
gordelspanner uitgeschakeld:
RDe automatische uitschakeling passagiersair‐
bag heeft de persoon op de passagiersstoel
niet als volwassene of persoon met een over‐
eenkomstig postuur geclassificeerd.
en
RDe gordelslottong van de veiligheidsgordel is
niet in het gordelslot van de passagiersstoel
aangebracht.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de volgende punten
in acht nemen:
ROp een correcte plaatsing van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem letten
(/pagina 54).
RAltijd de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
RNooit voorwerpen onder of achter het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem leggen, zoals een
kussen.
RDe zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
RHet draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
RDe leuning van een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa‐
giersstoel aan liggen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet het dak raken of door de hoofdsteun
worden belast. De rugleuninghoek en de
Veiligheid voor inzittenden 41
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig
aanpassen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door voorwerpen tussen zitvlak en
kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem kunnen de wer‐
king van de automatische passagiersairba‐
guitschakeling verstoren.
Daardoor kan de passagiersairbag bij een
ongeval niet correct werken.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem moet volledig op het
zitvlak van de passagiersstoel rusten.
#De leuning van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet
zo volledig mogelijk tegen de rugleuning
van de passagiersstoel aan liggen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol‐
gende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/pagina 33).
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
Anders kan de passagiersairbag abusievelijk
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de vol‐
gende gevallen:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak
ontlast.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitge‐
schakeld. Deze wordt bij een ongeval niet
geactiveerd en kan dan niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, in het bijzonder als hij
dicht op het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zor‐
gen dat:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel correct is en dat de pas‐
sagiersairbag overeenkomstig de persoon
op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld
is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
42 Veiligheid voor inzittenden
#Voor en ook tijdens het rijden de cor‐
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Wanneer de passagiersstoel bezet is, vindt na de
zelfdiagnose van de automatische uitschakeling
passagiersairbag de classificatie van de persoon
of het kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel plaats. De PASSENGER AIR BAG
controlelampjes geven de status van de passa‐
giersairbag weer.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de wer‐
king van de PASSENGER AIR BAG controlelamp‐
jes in acht nemen (/pagina 43).
Werking van de PASSENGER AIR BAG contro‐
lelampjes
Auto's zonder automatische uitschakeling passa‐
giersairbag hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit (/pagina 69).
Zelfdiagnose van de automatische uitschake‐
ling passagiersairbag
Bij ingeschakeld contact branden beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF tijdens
de zelfdiagnose tegelijkertijd.
Na de zelfdiagnose wordt de status van de pas‐
sagiersairbag weergegeven:
RPASSENGER AIR BAG ON brandt gedurende
60 seconden, vervolgens zijn beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF
gedoofd: De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval worden geactiveerd.
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt continu: De
passagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt
bij een ongeval niet geactiveerd.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON
gedoofd is, geeft alleen het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF de status van de passa‐
giersairbag aan. Het controlelampje PASSENGER
AIR BAG OFF kan continu branden of gedoofd
zijn.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF en het waarschuwingslampje veiligheidssys‐
teem 6tegelijkertijd branden, mag niemand
Veiligheid voor inzittenden 43
de passagiersstoel gebruiken. In dit geval ook
geen kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel monteren. De automatische uitscha‐
keling passagiersairbag direct bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats laten controleren en repare‐
ren.
Statusindicatie
Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen.
Na montage van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF moet
continu branden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 69).
Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en het postuur van het kind kan het contro‐
lelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn.
In dit geval mag het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet op de passa‐
giersstoel worden gemonteerd.
In plaats daarvan het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op een geschikte
zitplaats achterin monteren.
Na montage van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF kan con‐
tinu branden of gedoofd zijn, afhankelijk van het
kinderzitjesbevestigingssysteem en het postuur
van het kind. Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde plaatsing van het
naar vorengerichte kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem
Als een kind in een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers‐
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel
te dicht bij het dashboard wordtgeplaatst,
kan het kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur
in aanraking komen, als het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
44 Veiligheid voor inzittenden
RDoor de airbag wordtgeraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk
naar achteren plaatsen en de zitting‐
hoogteverstelling in de laagste stand
zetten. Daarbij altijd de correcte ligging
van de schoudergordelband vanaf de
gordeldoorvoeropening van de auto
naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen. De schoudergordelband
moet vanaf de gordeldoorvoeropening
naar voren en omlaag verlopen. Indien
nodig de gordeldoorvoeropening en de
passagiersstoel overeenkomstig instel‐
len.
#Altijd de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 69).
Er zit een persoon op de passagiersstoel:
PASSENGER AIR BAG OFF kan continu branden
of gedoofd zijn, afhankelijk van het postuur van
de persoon.
Een persoon op de passagiersstoel moet altijd
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel is bezet met een
volwassene of een persoon met overeenkom‐
stig postuur, moet het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn. Hiermee
wordt aangegeven dat de passagiersairbag
ingeschakeld is.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt, mag een volwassene of
een persoon met overeenkomstig postuur de
passagiersstoel niet gebruiken.
In plaats daarvan een zitplaats achterin
gebruiken.
RWanneer de passagiersstoel bezet is met een
persoon met een klein postuur (bijvoorbeeld
een tiener of een kleine volwassene), brandt
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
afhankelijk van het classificatieresultaat con‐
tinu of is het gedoofd.
-PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd: De
passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren zetten of voor de persoon met klein
postuur een zitplaats achterin gebruiken.
-PASSENGER AIR BAG OFF brandt continu:
De persoon met klein postuur mag de
passagiersstoel niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij brandend PASSENGER AIR BAG
OFF-controlelampje
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de systeemzelftest nog steeds
brandt, is de passagiersairbag uitgeschakeld.
Deze wordt dan bij een ongeval niet geacti‐
veerd. In dit gevalkan de passagiersairbag
niet meer zoals bedoeld beschermen, als bij‐
voorbeeld een persoon op de passagiersstoel
zit.
De persoon kan bijvoorbeeld met delen van
het interieur in aanraking komen, in het bij‐
zonder als hij dicht op de cockpit zit.
Veiligheid voor inzittenden 45
Bij bezette passagiersstoel altijd het vol‐
gende controleren:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel moet correct zijn en de
passagiersairbag moet overeenkomstig
de persoon op de passagiersstoel in- of
uitgeschakeld zijn.
RDe persoon moet correct zitten en de vei‐
ligheidsgordel correct hebben omge‐
gespt.
RDe passagiersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel (/pagina 69).
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem (/pagina 54).
PRE-SAFE®systeem
Functie van PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
De PRE-SAFE®kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®onafhankelijk van elkaar worden geno‐
men:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met schuifdak: Het schuifdak slui‐
ten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger
zitpositie van de passagiersstoel instellen.
RAuto's met multicontourstoel: De lucht‐
druk in de zijkanten van de rugleuning verho‐
gen.
RPRE-SAFE®Sound: Kan het eigen bescher‐
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen in de beenruimte of achter de
stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem
ongedaan maken
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Als de gordelvoorspanning niet afneemt, de
rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
46 Veiligheid voor inzittenden
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Altijd in acht nemen wanneer kinderen meer‐
ijden
%Beslist ook de van de situatie afhankelijke
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. U
kunt zo mogelijke risico's herkennen en
gevarenvermijden wanneer kinderen meerij‐
den (/pagina 48).
Consequent zijn
Uw nalatigheid bij het beveiligen van kinderen in
kinderzitjesbevestigingssystemen kan ernstige
gevolgen hebben. Wees altijd consequent en
beveilig kinderen voor iedere rit zorgvuldig.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem (/pagina 54).
Uit de ongevallenstatistieken blijkt, dat kinderen
die op de zitplaatsen achterin zijn beveiligd, veili‐
ger zijn dan kinderen die op de voorstoel zijn
beveiligd. Daarom adviseert Mercedes-Benz
dringend het kinderzitjesbevestigingssysteem bij
voorkeur op een zitplaats achterin te monteren.
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor‐
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar vorengericht kinderzitje
REen stoelverhoging met leuning en gordelge‐
leidingen
Mercedes-Benz adviseert het gebruik van
een stoelverhoging met rugleuning.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de
lengte.
De wetten en voorschriften in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif‐
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet vol‐
gens de geldende testvoorschriften en richtlijnen
toegestaan zijn; dit controleren. Meer informatie
is verkrijgbaar in een gekwalificeerde werk‐
plaats. Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens deze UNECE-normen
worden gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem)
Informatie met betrekking tot de toelatingscate‐
gorieën voor kinderzitjesbevestigingssystemen
Veiligheid voor inzittenden 47
en de opgaven op het goedkeuringslabel
(/pagina 55).
Risico herkennen, gevaar vermijden
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rde ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeugels
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Rde TopTether-verankeringen
Bij voorkeur een ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem monteren.
De eenvoudige montage aan de bevestigingsbeu‐
gels van de auto kan het risico van een verkeerd
gemonteerd kinderzitjesbevestigingssysteem
reduceren.
Als het kind met de geïntegreerde veiligheidsgor‐
del van het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem beveiligd is, beslist het gewicht
van het kind en het toegestaan totaalgewicht van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen (/pagina 61).
Voordeel van een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in een
geschikt naar achteren gericht kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
gevaltegengesteld aan de rijrichting en kijkt
naar achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief
zwakke nekspieren in verhouding tot de grootte
en het gewicht van hun hoofd. In een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan
het gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij
een ongeval gereduceerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd cor‐
rect bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
Als het kinderzitjesbevestigingssysteem ver‐
keerd op de daarvoor geschikte zitplaats
wordtgemonteerd, kan dit niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma‐
noeuvre of abrupte verandering vanrichting
niet worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem en de gebruiksmogelijk‐
heden in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem moet op de zit‐
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen, zoals een kussen,
onder of achter het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem leggen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen
alleen met de bijgeleverde originele
hoezen gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi‐
nele hoezen vervangen.
48 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Letsel of levensge‐
vaar door onbeveiligde kinder‑zitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Als het kinderzitje verkeerd gemonteerd of
niet-vastgezet is, kan dit bij een ongeval,
remmanoeuvre of abrupte verandering van
richting losraken.
Het kinderzitje kanrondslingeren en inzitten‐
den raken.
#Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd
correct monteren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen:
-ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de zitplaats achterin monte‐
ren (/pagina 61).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 67).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de passagiersstoel
bevestigen (/pagina 70). De speci‐
fieke aanwijzingen bij naar achteren en
naar vorengerichte kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen in acht nemen
(/pagina 69).
Bij een bezette passagiersstoel voor en
ook tijdens het rijden en afhankelijkvan
de situatie de correcte status van de pas‐
sagiersairbag controleren (/pagina 43).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RIndien aanwezig, TopTether tevens bevesti‐
gen.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veran‐
deren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door veranderingen aan het kinderzitjes‐
bevestigingssysteem
Wanneer u een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem verandert of er voorwerpen op aan‐
brengt, bijv. speelgoed of ongeschikte acces‐
soires, kan het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem niet meer zoals bedoeld functioneren.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Nooit een kinderzitjesbevestigingssysteem
veranderen. Brengt u alleen accessoires aan
die de fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem speciaal voor dit kinderzitjes‐
bevestigingssysteem goedgekeurd heeft.
Mercedes-Benz adviseert u voor het reinigen van
de door Mercedes-Benz geadviseerde kinderzit‐
jesbevestigingssystemen Mercedes-Benz-verzor‐
gingsmiddelen te gebruiken.
Veiligheid voor inzittenden 49
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssyste‐
men gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van bescha‐
digde kinderzitjesbevestigingssystemen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin‐
derzitjesbevestigingssystemen of hun beves‐
tigingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma‐
noeuvre of abrupte verandering vanrichting
niet worden tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssysteem direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kin‐
derzitjesbevestigingssystemen direct bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren, voordat weer een kinderzit‐
jesbevestigingssysteem wordtgemon‐
teerd.
Directe zonnestraling vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door directe zonnestraling op
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem aan directe zonnestraling wordt bloot‐
gesteld, kunnen delen hiervan zeer heet wor‐
den.
Kinderen kunnen zich branden aan deze
delen, in het bijzonder aan metalen delen van
het kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem niet aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
bijvoorbeeld met een deken bescher‐
men.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen als het aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen en dieren zon‐
der toezicht in de auto worden achterge‐
laten
Wanneer kinderen en dieren zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten, kunnen
deze de auto in beweging zetten, door bij‐
voorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
50 Veiligheid voor inzittenden
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan extreme hitte‑ of koude wor‐
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen
Meer informatie over correcte kinderzitjesbevestigingssystemen is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-Benz adviseert een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Veiligheid voor inzittenden 51
Bevestiging met ISOFIX
Gewichtsgroep
Grootteklasse
Type
Goedkeuringsnummer
Bestelnummer2
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Groep 0+:
tot 13 kg en tot circa 15 maanden
Grootteklasse E
BABY SAFE plus1
E1 04 301 146
B6 6 86 8224
Groep I:
9tot 18 kg
Grootteklasse B1
DUO plus1
E1 04 301 133
A 000 97017 02
52 Veiligheid voor inzittenden
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de zitplaats
Gewichtsgroep Type
Goedkeuringsnummer
Bestelnummer2
1Fabrikant: Britax mer
3Fabrikant: Team Tex
2 Met kleurcode 9H95
Groep 0:
tot 10 kg en tot circa 6 maanden
BABY SAFE plus II1
E1 04 301 146
A 000 97013 02
Groep 0+:
tot 13 kg en tot circa 15 maanden
BABY SAFE plus II1
E1 04 301 146
A 000 97013 02
Groep I:
9tot 18 kg en van circa 9 maanden tot 4 jaar
DUO plus1
E1 04 301 133
A 000 97017 02
Groep II:
15 tot 25 kg en van circa 4 tot 6 jaar
KIDFIX XP1
E1 04 301 304
A 000 970 23 02
Groep III:
22 tot 36 kg en van circa 6 tot 12 jaar
Nania Dream3
E2 04 03011
Veiligheid voor inzittenden 53
Overzicht geschikte zitplaatsen in de auto voor het aanbrengen van een kinderzitjesbevestigingssysteem
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevestigingssystemen
Zitplaats
Linker/rechter zitplaats achterin Geprefereerd bevestigingssysteem:
ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 57)
of
i-Size kinderzitjebevestiging (/pagina 60)
Indien aanwezig, TopTether tevens bevestigen
(/pagina 63)
Alternatief bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats (/pagina 65)
Passagiersstoel Bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats (/pagina 65)
Beslist in acht nemen:
RBij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 43).
RAanwijzingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling passagiersairbag (/pagina 41)
54 Veiligheid voor inzittenden
Zitplaats
Middelste zitplaats achterin Bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats (/pagina 65)
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens deze UNECE-normen
worden gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem)
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld
gegevens over de toelatingscategorie, gewichts‐
groep en het goedkeuringsnummer.
Afhankelijk van de toelatingscategorie van het
kinderzitjesbevestigingssysteem kunnen verdere
gegevens aanwezig zijn, zoals de ISOFIX-grootte‐
klasse.
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Veiligheid voor inzittenden 55
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over‐
eenkomstig de overzichten met betrekking
tot de geschiktheid van de zitplaatsen voor
de bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen op de met U, UF of IUF geken‐
merkte zitplaatsen worden gebruikt.
De kenmerking IUF heeft betrekking op
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van
de categorie "Universal". Deze kinderzitjes‐
bevestigingssystemen moeten bovendien
worden bevestigd met TopTether of steun‐
voet.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigings‐
systemen van de categorie "semi-universal"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
RAutospecifiek: Kinderzitjesbevestigingssys‐
temen van de categorie "autospecifiek"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
Toelatingscategorieën volgens UN-R129
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Ri‑Size: Kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "i‑Size" zijn toegestaan voor het
inbouwen in auto's met i‑Size-bevestigings‐
beugels. Ze kunnen overeenkomstig de over‐
zichten met betrekking tot de geschiktheid
van de zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen op de met
i‑U gekenmerkte zitplaatsen worden gebruikt.
Het kenmerk i‑U heeft betrekking op i‑Size
kinderzitjesbevestigingssystemen van de
categorie "Universal". Deze kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen moeten bovendien wor‐
den bevestigd met TopTether of steunvoet.
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht
nemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijn er
naar voren en/of naar achteren gerichte kinder‐
zitjesbevestigingssystemen. Het gebruik kan
beperkt zijn voor bepaalde zitplaatsen:
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsyste‐
men (/pagina 57).
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssyste‐
men (/pagina 60).
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti‐
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen
56 Veiligheid voor inzittenden
die met veiligheidsgordels worden vastgezet
(/pagina 65).
Kinderzitjesbevestigingssysteem met ISOFIX of i-Size op de zitplaats achterin bevestigen
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
ISOFIX-kenmerk
ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kinderzitjesbevestigingssystemen.
RHet symbool geeft de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem conform UN-R44
(/pagina 55).
RAlleen kinderzitjesbevestigingssystemen bevestigen, die conform UN-R44 overeenkomstig de volgende ISOFIX-tabellen zijn goedgekeurd.
Babydraagzak
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
FISO/L1 X
GISO/L2 X
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
Veiligheid voor inzittenden 57
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa 6 maanden)
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
EISO/R1IL
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa15 maanden)
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
EISO/R1IL
DISO/R2IL
CISO/R3IL (1)
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
1 Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen. Daarbij
erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
58 Veiligheid voor inzittenden
Gewichtsgroep I (9–18 kg en circa 9 maanden tot 4 jaar)
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
DISO/R2IL
CISO/R3IL (1)
BISO/F2 IUF
B1 ISO/F2X IUF
AISO/F3 IUF
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
IUF Geschikt voor naar vorengerichte ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
1 Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen. Daarbij
erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
Veiligheid voor inzittenden 59
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
i-Size-kenmerk
i‑Size is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kinderzitjesbevestigingssystemen.
RHet symbool geeft de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging van een i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem conform UN-R129
(/pagina 55).
REr mogen kinderzitjesbevestigingssystemen worden bevestigd die zijn toegestaan conform:
-UN-R44 overeenkomstig de ISOFIX-tabellen (/pagina 57), of
-UN-R129 overeenkomstig de volgende i‑Size-tabel
Passagiersstoel Linker/rechter zitplaats achterin
i-Size-kinderzitjesbevestigings‐
systeem (ISO/R2, ISO/F2X,
ISO/B2, ISO/B3)
Xi‑U
X Niet geschikt voor een i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem van de categorie
"Universal".
i-U Geschikt voor een naar voren of een naar achteren gericht i-Size-kinderzitjes‐
bevestigingssysteem van de categorie "Universal".
60 Veiligheid voor inzittenden
ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de zitplaats achterin monteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
Controleren of de rugleuning achterin vergren‐
deld is. Hiertoe krachtig aan de rugleuning trek‐
ken.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door het overschrijden van het toe‐
gestaan totaalgewicht van kind en kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Voor ISOFIX‑ of i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen waarbij het kind met de geïn‐
tegreerde veiligheidsgordel van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem is beveiligd,
bedraagt het toegestaan totaalgewicht van
kind en kinderzitjesbevestigingssysteem
33 kg.
Als het kind en het kinderzitjesbevestigings‐
systeem samen meer dan 33 kg wegen, is de
beschermende werking van het ISOFIX- of
het iSize‑kinderzitjesbevestigingssysteem
met geïntegreerde veiligheidsgordel niet
meer voldoende. De ISOFIX- of i‑Size-kinder‐
zitjesbevestigingssystemen kunnen overbe‐
last raken en het kind kan bijvoorbeeld bij
een ongeval niet meer worden tegengehou‐
den.
#Als het kind en het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem samen meer dan 33 kg
wegen, alleen een ISOFIX- of een i-
Size‑kinderzitjesbevestigingssysteem
gebruiken waarbij het kind met de vei‐
ligheidsgordel van de zitplaats wordt
beveiligd.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
tevens, indien aanwezig, met de Top
Tether-gordel vastzetten.
Altijd de gegevens over het gewicht van het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem in acht nemen:
Rin de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem
Rop een label aan het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem, indien aanwezig
Regelmatig controleren dat het toegestaan
totaalgewicht van kind en kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem wordt aangehouden.
Veiligheid voor inzittenden 61
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem altijd het volgende in acht nemen:
OAltijd het toepassingsgebied en de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor bevestiging van
een kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 57)
i‑Size-kinderzitjesverankering
(/pagina 60)
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem in acht nemen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
Bij de montage van een ISOFIX-kinderzit‐
jesbevestigingsysteem daarnaast ook het vol‐
gende in acht nemen:
OBij gebruik van een babyschaal van de
groepen 0/0+ en een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
vangroep I op een zitplaats achterin: De
voorstoel zo instellen, dat deze het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van de
groep I: Indien mogelijk de hoofdsteunen
van de betreffende stoel uitbouwen. Boven‐
dien moet de leuning van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem zo volledig mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats aan lig‐
gen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
Bij de montage van een i‑Size-kinderzitjes‐
bevestigingssysteem ook het volgende in acht
nemen:
OBij gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem:
De voorstoel zo instellen dat deze het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem: Indien
mogelijk de hoofdsteunen van de betref‐
fende stoel uitbouwen. Bovendien moet de
leuning van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem zo volledig mogelijk tegen de rugleu‐
ning van de zitplaats aan liggen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
62 Veiligheid voor inzittenden
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
1ISOFIX-bevestigingsbeugels
2i‑Size-bevestigingsbeugels
Voor iedere rit beslist controleren, dat het
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem of het
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem correct in
beide bevestigingsbeugels van de auto vergren‐
deld is.
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig‐
heidsgordel van de middelste zitplaats bij
de montage van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem
#Controleren dat de veiligheidsgordel
niet bekneld raakt.
#Het ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem monteren aan beide bevesti‐
gingsbeugels van de auto.
TopTether bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij niet vergrendelde rug‐
leuningen van de zitplaatsen achterin na
montage van de TopTether-gordels
Wanneer de rugleuningen van de zitplaatsen
achterin niet zijn vergrendeld, kunnen deze
bij een ongeval, remmanoeuvres of bij het
plotseling vanrichting wisselen naar voren
klappen.
Daardoor kunnen kinderzitjesbevestigings‐
systemen niet meer zoals bedoeld bescher‐
men. Niet vergrendelde rugleuningen van de
zitplaatsen achterin kunnen bovendien extra
letsel veroorzaken, bijvoorbeeld bij een onge‐
val.
#De rugleuningen van de zitplaatsen ach‐
terin na het monteren van de Top
Tether-gordels altijd vergrendelen.
#De rugleuningen van de zitplaatsen ach‐
terinrechtop instellen.
Controleren of de rugleuning achterin vergren‐
deld is. Hiertoe krachtig aan de rugleuning trek‐
ken. Indien het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem van een TopTether-gordel voorzien
is:
TopTether kan het gevaar voor letsel ver‐
minderen. De TopTether-gordel biedt de
mogelijkheid voor een extra verbinding
tussen het met ISOFIX of met i‑Size
Veiligheid voor inzittenden 63
bevestigde kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en de auto.
#De bagageruimteafdekking en het schei‐
dingsnet verwijderen (/pagina 110).
#Indien noodzakelijk de hoofdsteun 1
omhoogschuiven (/pagina 95).
#Het ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem met TopTether aanbrengen.
Daarbij de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
#De TopTether-gordel 4onder de hoofd‐
steun 1tussen de beide hoofdsteunstangen
doorvoeren.
#De TopTether-haak 3zonder deze te ver‐
draaien in de TopTether-verankering 2
bevestigen.
#De TopTether-gordel 4spannen. Daarbij de
montagehandleiding van de fabrikant van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
#Indien noodzakelijk de hoofdsteun 1
omlaagschuiven (/pagina 95). Erop letten
dat de TopTether-gordel 4niet in het ver‐
loop wordtgehinderd.
64 Veiligheid voor inzittenden
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de veiligheidsgordel bevestigen
Aanwijzingen met betrekking tot de geschiktheid van zitplaatsen voor de bevestiging van kinderzitjesbevestigingssystemen die met autogor‐
dels worden vastgezet
Zitplaatsen achterin
Gewichtsgroep Linker/rechter zitplaats achterin Middelste zitplaats achterin1
1 Kinderzitjesbevestigingssystemen met steunvoet zijn niet geschikt voor deze zit‐
plaats.
Groep 0: tot10 kg U, LU, L
Groep 0+: tot 13 kg U, LU, L
Groep I: 9tot 18 kg U, LU, L
Groep II: 15 tot 25 kg U, LU, L
Groep III: 22 tot 36 kg U, LU, L
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevestigingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn aangegeven.
Veiligheid voor inzittenden 65
Passagiersstoel Aanwijzingen
Aanwijzingen voor kinderzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel moet worden gemonteerd, beslist de aanwijzingen voor kin‐
derzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel in acht nemen (/pagina 70).
De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssystemen in acht nemen. Bij een bezette passagiers‐
stoel voor en ook tijdens het rijden en afhankelijkvan de situatie de correcte status van de passagiersairbag controleren (/pagina 43).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep Passagiersairbag geactiveerd1Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2
1 De zittinghoek zo instellen dat de voorsterandvan de zitting zich in de boven‐
ste en de achtersterandvan de zitting zich in de onderste positie bevinden.
2 De auto is uitgerust met automatische uitschakeling passagiersairbag: Het con‐
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
Groep 0: tot 10 kg XU, L
Groep 0+: tot 13 kg XU, L
Groep I: 9tot18 kg UF, LU, L
Groep II: 15 tot 25 kg UF, LU, L
66 Veiligheid voor inzittenden
Gewichtsgroep Passagiersairbag geactiveerd1Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2
Groep III: 22 tot 36 kg UF, LU, L
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssystemen van de
categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem zijn aangegeven.
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
Controleren of de rugleuning achterin vergren‐
deld is. Hiertoe krachtig aan de rugleuning trek‐
ken.
Bij de montage van een met een gordel beves‐
tigd kinderzitjesbevestigingssysteem het vol‐
gende in acht nemen:
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
Veiligheid voor inzittenden 67
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 65).
OBij gebruik van een babyschaal van de
groepen 0/0+ en een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
vangroep I op een zitplaats achterin: De
voorstoel zo instellen, dat deze het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van de
groep I: Indien mogelijk de hoofdsteunen
van de betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de zit‐
plaats achterin aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem aan‐
brengen.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de zitplaats achterin rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
68 Veiligheid voor inzittenden
Aanwijzingen voor auto's zonder automati‐
sche uitschakeling passagiersairbag
Sticker zichtbaar bij geopend passagierspor‐
tier
Auto's zonder automatische uitschakeling passa‐
giersairbag hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit.
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem altijd op een geschikte zit‐
plaats achterin monteren.
-Geschiktheid van zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen die met veiligheidsgordels wor‐
den vastgezet (/pagina 65).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 67).
RAanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
(/pagina 69).
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongeval wor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Veiligheid voor inzittenden 69
De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en
naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssys‐
temen in acht nemen (/pagina 70).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde van
de zonneklep
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de passagiersairbag in acht
nemen:
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel
moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling passagiersairbag in acht
nemen (/pagina 41).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel moet altijd de passagiersairbag
uitgeschakeld zijn. Dit is alleen het geval als
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
continu brandt (/pagina 43).
RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongevalgeactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de passagiersstoel bevesti‐
gen
Bij montage van een geschikt kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem op de passagiersstoel altijd het
volgende in acht nemen:
ODe montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 65).
OBij gebruik van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem van de groep
I: Indien mogelijk de hoofdsteunen van de
betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de
passagiersstoel aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
70 Veiligheid voor inzittenden
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. De rugleuninghoek overeenkomstig
instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
ONooit voorwerpen, bijvoorbeeld een kussen,
onder of achter het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren instellen en de stoel in de bovenste
stand zetten.
#De zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
#De zittinghoek zo instellen dat de voorste
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achtersterand van de zitting zich in de
onderste positie bevindt.
#De rugleuning vrijwelrechtop instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem aan‐
brengen.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
#Indien noodzakelijk de gordeldoorvoerope‐
ning en de passagiersstoel overeenkomstig
instellen.
Kinderbeveiligingen
Kinderslot voor achterportieren vergrende‐
len/ontgrendelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen en dieren zon‐
der toezicht in de auto worden achterge‐
laten
Wanneer kinderen en dieren zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten, kunnen
deze de auto in beweging zetten, door bij‐
voorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
Veiligheid voor inzittenden 71
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan extreme hitte‑ of koude wor‐
den blootgesteld, bestaatgevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len‑ en letsel als kinderen zonder toe‐
zicht in het voertuig worden achtergela‐
ten
Wanneer kinderen meerijden, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
#Wanneer kinderen meerijden, altijd de
aanwezige kinderbeveiligingen active‐
ren.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
Kindersloten zijn aanwezig voor de achterportie‐
ren en de zijruiten achterin.
Het kinderslot in de achterportieren vergrendelt
elk portier afzonderlijk. Dit kan dan niet meer
van binnenuit worden geopend.
#De hendel in de richting van de pijl 2(ver‐
grendelen) of 1(ontgrendelen) indrukken.
#Vervolgens de werking van het kinderslot
controleren.
72 Veiligheid voor inzittenden
Kinderslot voor zijruiten achterin vergrende‐
len/ontgrendelen
#Vergrendelen/ontgrendelen: De toets2
indrukken.
De zijruit achterin kan in de volgende geval‐
len worden geopend of gesloten:
RHet controlelampje 1brandt: Met de
schakelaar op het bestuurdersportier.
RHet controlelampje 1brandt niet: Met
de schakelaar op het betreffende achter‐
portier of het bestuurdersportier.
Aanwijzingen met betrekking tot huisdieren
in de auto
&WAARSCHUWING Ongeval‑ en letselge‐
vaar door onbewaakte, niet vastgezette
dieren in de auto
Als dieren zonder toezicht of los in de auto
worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld toet‐
sen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen dieren:
RUitrustingen van de auto activeren en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remma‐
noeuvres door de auto vliegen en daarbij
inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een
geschikte transportbox.
Veiligheid voor inzittenden 73
Sleutel
Overzicht sleutelfuncties
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len‑ en letsel als kinderen zonder toe‐
zicht in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleu‐
tel door magnetische velden
#Sleutels vansterke magnetisch velden
verwijderd houden.
1Vergrendelen
2Batterijcontrolelampje
3Ontgrendelen
%Afhankelijkvan de uitrusting van de auto kan
de sleutel afwijken van de getoonde afbeel‐
ding.
Met de sleutel worden de volgende onderdelen
ver- en ontgrendeld:
Rde portieren
Rde tankdopklep
Rde achterdeur
74 Openen en sluiten
Als de auto niet binnen circa 40 seconden na het
ontgrendelen wordtgeopend, wordt deze weer
vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara‐
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
%Als het batterijcontrolelampje 2bij het
indrukken van de toets%of &niet
gaat branden, is de batterij ontladen.
De batterij van de sleutelvervangen
(/pagina 76).
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Akoes. sluitmelding
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Paniekalarm deactiveren en activeren
Voorwaarden
RHet contact is uitgeschakeld.
%De functie paniekalarm is alleen in bepaalde
landen beschikbaar.
#Activeren: De toets1circa één seconde
indrukken.
Er wordt een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd.
#Deactiveren: Opnieuw de toets1indruk‐
ken.
of
#De start-stoptoets op de cockpit indrukken
(met de sleutel in de auto).
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen.
RBestuurdersportier en tankdopklep ontgren‐
delen.
#Tussen de instellingen omschakelen: De
toetsen %en &tegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het batterijcontrole‐
lampje tweemaal knippert.
Als de ontgrendelingsfunctie bestuurdersportier
en tankdopklep is gekozen:
RAls de toets%de tweede keer wordt inge‐
drukt, wordt de auto centraal ontgrendeld.
Sleutelfuncties deactiveren
Wanneer de auto of een sleutel gedurende lan‐
gere tijd niet wordtgebruikt, kan het stroomver‐
bruik van de betreffende sleutelworden vermin‐
derd. Daartoe de sleutelfuncties deactiveren.
Openen en sluiten 75
#Deactiveren: De toets&van de sleutel
tweemaal kort na elkaar indrukken.
Het controlelampje van de sleutelgaat twee‐
maal kort en eenmaal lang branden.
#Activeren: Een willekeurige toetsvan de
sleutel indrukken.
%Bij het startenvan de auto met de sleutel in
het opbergvak in de middenconsole worden
de sleutelfuncties automatisch geactiveerd
(/pagina 149).
Noodsleutelverwijderen en aanbrengen
#Verwijderen: De ontgrendelingsknop 1
indrukken.
De noodsleutel 2wordt iets naar buiten
geschoven.
#De noodsleutel2eruit trekken, tot deze in
de tussenstand vergrendelt.
%Ukunt de tussenstand van de noodsleutel
2gebruiken om de sleutel aan een sleutel‐
bos te bevestigen.
#Opnieuw de ontgrendelingsknop 1indruk‐
ken en de noodsleutel2er helemaal uit‐
trekken.
#Aanbrengen: De ontgrendelingsknop 1
indrukken.
#De noodsleutel 2in de tussenstand of hele‐
maal aanbrengen, tot hij vergrendelt.
Batterij van de sleutel vervangen
&GEVAAR Het inslikken van batterijen is
zeer schadelijk voor de gezondheid
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
slikt, kan dit zeer zware schade aan de
gezondheid toebrengen.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
76 Openen en sluiten
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2032
nodig.
Mercedes-Benz adviseert de batterij te laten ver‐
vangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 76).
#De ontgrendelingstoets 2volledig omlaag‐
drukken en het deksel 1in de richting van
de pijl openschuiven.
#Het deksel 1in de richting van de pijl open‐
klappen en verwijderen.
#Het batterijenvak3eruit trekken en de lege
batterij verwijderen.
#De nieuwe batterij in het batterijenvak3
aanbrengen. Daarbij de markering van de
pluspool in het batterijenvak en op de batterij
in acht nemen.
#Het batterijenvak3erin schuiven.
#Het deksel 1weer aanbrengen en dicht‐
schuiven, tot het vastklikt.
Problemen met de sleutel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ukunt de auto niet meer ver- of ont‐
grendelen. Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
REen sterke radiobron veroorzaakt een storing.
RDe sleutel is defect.
Openen en sluiten 77
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 76).
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel gebruiken (/pagina 76).
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
U heeft een sleutel verloren. #De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten latenvervangen.
78 Openen en sluiten
Portieren
Portieren van binnenuit ontgrendelen en ope‐
nen
#Aan de portiergreep 2trekken.
Als het portier wordt ontgrendeld, beweegt
de borgpen 1omhoog.
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgren‐
delen
#Ontgrendelen: De toets1indrukken.
#Vergrendelen: De toets2indrukken.
De tankdopklep wordt niet ver- en ontgrendeld.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RAls de auto met de sleutelvergrendeld is.
RAls het contact bij een geparkeerde auto
gedurende een langere periode is uitgescha‐
keld.
Bestuurdersportier met de noodsleutelver-
en ontgrendelen
#De noodsleutel tot de aanslag in het slot van
het bestuurdersportier schuiven.
Openen en sluiten 79
#Ontgrendelen: De noodsleutel tot de aan‐
slag linksom in de stand 1draaien.
#Vergrendelen: De noodsleutel tot de aanslag
rechtsom in de stand 2draaien.
Achterdeur
Achterdeur openen en sluiten.
&GEVAAR Gevaar voor vergiftiging door
uitlaatgassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen uit, zoals koolmonoxide. Als de ach‐
terdeur geopend is terwijl de motor draait,
kunnen vooral tijdens het rijden uitlaatgassen
het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten voordat u de
achterdeur opent.
#Nooit met een geopende achterdeur rij‐
den.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terdeur bij het openen
De achterdeur zwenkt bij het openen opzij.
#Erop letten dat voldoende vrijeruimte
aanwezig is.
#Openen: De toets%van de sleutel
indrukken.
#De ontgrendelingsknop 1indrukken en aan
de deurgreep 2trekken.
#De achterdeur openen.
#Sluiten: De achterdeur dichtdrukken.
#De toets&van de sleutel indrukken.
De achterdeur is vergrendeld.
80 Openen en sluiten
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trek‐
ken om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluitenvan een zijruit kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld
raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#De kinderbeveiliging voor de zijruiten
achterin activeren.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
#Automatische beweging starten: De toets
Wtot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
Openen en sluiten 81
#Automatische beweging onderbreken: De
toetsWopnieuw indrukken of eraan trek‐
ken.
Als de auto is geparkeerd kunnen de zijruiten
nog steeds worden bediend.
De functie is gedurende circa vijf minuten of tot
het openen van een voorportier beschikbaar.
Automatische anti-inklemfunctie van de zij‐
ruiten
Indien een object een van de zijruiten bij het slui‐
ten hindert,gaat de zijruit automatisch weer
open. De automatische anti-inklemfunctie is
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging
van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de
toetsWindrukken om de zijruit weer
te openen.
Comfortopening (auto voor aanvang van de
ritventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
#De toets%op de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruitenworden geopend.
RHet schuifdak wordtgeopend.
RDe stoelventilatie van de bestuurders‐
stoel wordt ingeschakeld.
#Comfortopening onderbreken: De toets
%loslaten.
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettende comfortsluiting
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten en het
schuifdak bekneld raken.
#Bij de comfortsluiting de gehele sluit‐
procedure controleren.
82 Openen en sluiten
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#De toets&op de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordtvergrendeld.
RDe zijruitenworden gesloten.
RHet schuifdak wordtgesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets
&loslaten.
Problemen met de zijruiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Een zijruit kan niet worden gesloten en
de oorzaak is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruitgeleider bevinden.
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na het blokkeren of initialiseren, sluit de zijruit met ver‐
hoogde of maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daarbij niet actief.
Daarbij kunnen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de toets loslaten of de toets opnieuw indrukken, om de zijruit
weer te openen.
Openen en sluiten 83
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en weer iets opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de zijruit geslo‐
ten is en een seconde aan de toets blijven trekken.
De zijruit wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblokkeerd en weer iets opent:
#De vorige stap herhalen.
De zijruit wordt zonder automatische anti-inklemfunctie gesloten.
De zijruitenkunnen niet via de comfort‐
opening worden geopend of gesloten. De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 76).
Schuifdak
Schuifdak openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van het schuifdak
Bij het openen en sluitenkunnen lichaamsde‐
len in het bewegingsgebied van het schuifdak
bekneld raken.
#Bij het openen en sluiten controleren
dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluitenwordtgestopt.
84 Openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
bediening van het schuifdak door kinde‐
ren
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
*AANWIJZING Storing in de werking door
sneeuw en ijs
Sneeuw en ijskunnen leiden totstoringen in
de werking van het schuifdak.
#Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt.
*AANWIJZING Beschadiging door uitste‐
kende voorwerpen
Voorwerpen, die uit het schuifdak steken,
kunnen de afdichtrubbers beschadigen.
#Geen voorwerpen uit het schuifdak
laten steken.
*AANWIJZING Bij een gemonteerde dak‐
drager beslist in acht nemen
Bij een gemonteerde dakdrager kan het
omhoogbrengen of openen van het schuifdak
beperkt zijn.
#Controleren of het omhoogbrengen of
openen van het schuifdak bij een
gemonteerde dakdrager mogelijk is.
#In gevalvan twijfel het schuifdak niet
omhoogbrengen of openen.
1Omhoogkantelen
2Openen
3Sluiten/omlaagbrengen
#Automatische beweging starten: De toets
3tot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
Openen en sluiten 85
#Automatische beweging onderbreken: De
toets3kort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluitenwordtgestopt.
Automatische anti-inklemfunctie van het
schuifdak
Wanneer een object het schuifdak tijdens de
sluitprocedure hindert, wordt het schuifdak auto‐
matisch weer geopend. De automatische anti-
inklemfunctie is slechts een hulpmiddel en is
geen vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks actieve anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzon‐
der niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rop de laatste 4 mm van de sluitweg.
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het sluitenwordt onderbroken.
Automatische functies van het schuifdak
Het schuifdak wordt automatisch gesloten als de
auto is afgezet:
Rals het begint te regenen (herkenning door
regensensor in de voorruit)
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
Vervolgens wordt het schuifdak aan de achter‐
zijde omhooggekanteld om het interieur te venti‐
leren.
Indien het schuifdak bij de automatische sluit‐
procedure worden gehinderd of belemmerd, dan
gaat het dak automatisch weer een stukje open.
Daarna is de automatische functie voor het
schuifdak en de zijruiten uitgeschakeld.
Problemen met het schuifdak
86 Openen en sluiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het schuifdak kan niet worden gesloten
en de oorzaak is niet zichtbaar. &WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar bij opnieuw sluiten van het schuifdak
Bij het opnieuw sluitenvan het schuifdak direct na het blokkeren of initialiseren, sluit het schuifdak met
verhoogde kracht.
Daarbij kunnen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toetskort in een willekeurige richting drukken.
Het sluitenwordt onderbroken.
Als het schuifdak bij het sluitenwordtgeblokkeerd en weer iets opent:
#Onmiddellijk na een automatische anti-inklemming de toets3opnieuw zo lang tot het drukpunt
omlaagtrekken, tot het schuifdak gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordtgeblokkeerd en weer iets opent:
#De vorige stap herhalen.
Het schuifdak wordt met nogmaals verhoogde sluitkracht gesloten.
Openen en sluiten 87
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Auto's zonder panoramaschuifdak:
Het schuifdak beweegt alleen stapsge‐
wijs.
#De toets3meerdere keren zo lang tot het drukpunt omhoog drukken, tot het schuifdak volledig
geopend is.
#De toets3nog een seconde ingedrukt houden.
#Het schuifdak sluiten.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zon‐
der passende sleutelkanworden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch inge‐
schakeld bij het uitschakelen van het contact en
uitgeschakeld bij het inschakelen van het con‐
tact.
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Werking van de EDW
Als de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol‐
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van de achterdeur
RBij het openen van de motorkap
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/pagina 90)
RBij het activeren van de wegsleepbeveiliging
(/pagina 89)
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
88 Openen en sluiten
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle‐
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa‐
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 149)
%Bij een actief Mercedes‑Benz noodoproep‐
systeem wordt tijdens een alarm van meer
dan 30 seconden automatisch contact opge‐
nomen met de klantenservice
(/pagina 340).
Alarm van het EDW beëindigen
#De toets%, of &op de sleutel indruk‐
ken.
of
#De start-stoptoets indrukken met de sleutel
in het opbergvak (/pagina 149).
Functie van de wegsleepbeveiliging
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en de
hellingshoek van de auto wijzigt zich, treedt een
optisch en akoestisch alarm in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geacti‐
veerd, als de volgende onderdelen gesloten zijn:
Rde portieren
Rde achterdeur
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toets%op de
sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 149)
Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Wegsleepbeveiliging
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
In de volgende gevallen wordt de wegsleepbevei‐
liging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
Openen en sluiten 89
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wan‐
neer een beweging in het interieur wordt her‐
kend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na
circa tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd,
als de volgende onderdelen gesloten zijn:
RPortieren
Rde achterdeur
De interieurbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toets%op de
sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 149)
In de volgende situaties kan een vals alarm
optreden:
RDoor beweeglijke voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij geopende zijruiten
RBij geopend schuifdak
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Interieurbeveiliging
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili‐
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
90 Openen en sluiten
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2en de
bestuurdersstoel 3:
RZo ver mogelijk van de bestuurdersairbag
verwijderd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door
het midden van de hoofdsteun ondersteund.
RUkunt het stuurwiel met licht gebogen
armen vastpakken.
RUkunt uw benen vrij bewegen.
RUkunt alle informatie in het combi-instru‐
ment goed aflezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi‐
tuatie.
RUw veiligheidsgordel ligt straktegen het
lichaam aan en loopt over het midden van de
schouder en ter hoogte van het bekken zo
dicht mogelijktegen de heup aan.
Stoelen en opbergen 91
Stoelen
Voorstoel elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Ook als het contact is afgezet kunnen de stoelen
worden ingesteld.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk
dat uzelf of andere inzittenden bekneld
raken, bijvoorbeeld door de geleiderail van de
stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettend instellen van de zitting‐
hoogte
Bij onoplettend instellen van de zittinghoogte
kunnen uzelf of andere inzittenden bekneld
raken en daarbij letsel oplopen.
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegenvan de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstel‐
lingssysteem terechtkomen; dit contro‐
leren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen.
92 Stoelen en opbergen
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en
achterin niet verwisselen. Anders kunnen de
hoogte en hoek van de hoofdsteunen niet in de
correcte positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
1Hoofdsteunhoogte
2Rugleuninghoek
3Zithoogte
4Zittingdiepte
5Zittinghoek
6Stoellengterichting
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 101).
Stoelen en opbergen 93
Hoofdsteunen
Comforthoofdsteunen van de voorstoelen
mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd ingestelde hoofdsteunen
Als de hoofdsteunen niet correct zijn inge‐
steld, kunnen ze niet zoals bedoeld bescher‐
men.
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
#Zijkant hoofdsteun instellen: Aan de rech‐
ter en linker zijkant van de hoofdsteun 2
trekken of hierop drukken.
#Naar vorenverstellen: De hoofdsteun naar
voren trekken.
#Naar achteren verstellen: De ontgrende‐
lingsknop indrukken 1en de hoofdsteun
naar achteren duwen.
94 Stoelen en opbergen
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
mechanisch instellen
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoog‐
trekken.
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1
in de richting van de pijl drukken en de
hoofdsteunen omlaagdrukken.
Hoek van hoofdsteunen achter instellen
Alleen de beide buitenste hoofdsteunen zijn
instelbaar.
#De onderzijde van de hoofdsteun naar voren
of naar achteren trekken of drukken, tot de
gewenste positie is bereikt.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
uit- of inbouwen
Verwijderen
#De rugleuning achterin ontgrendelen en iets
naar voren klappen (/pagina 107).
#De hoofdsteun tot de aanslag omhoogtrek‐
ken.
Stoelen en opbergen 95
#De ontgrendelingsknop 1in de richting van
de pijl drukken en de hoofdsteun eruit trek‐
ken.
Aanbrengen
#De hoofdsteun zodanig aanbrengen dat de
inkepingen in de bevestigingsbeugel zich, in
rijrichting gezien, aan de linkerzijde bevin‐
den.
#De hoofdsteun omlaagdrukken, tot deze ver‐
grendelt.
#De rugleuning achterin terugklappen, tot
deze vergrendelt.
Stoelinstellingen configureren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5aStoelen
#Bestuurdersstoel of Passagiersstoel selecte‐
ren.
Zijwangen vanrugleuning instellen
#Zijwangen selecteren.
#Het luchtkussen instellen.
Rugleuningwelving in het lendengedeelte
instellen (lendensteun)
#Lendensteun selecteren.
#Het luchtkussen instellen.
Geheugenfunctie
#De stoelinstellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 101).
Automatische aanpassing van de zijdelingse
steun instellen (actieve multicontourstoel)
Multimediasysteem:
4Voertuig 5aStoelen
Met deze functie wordt de zijdelingse steun van
de actieve multicontourstoel automatisch aange‐
past aan de rij- en bochtendynamiek van de
auto.
#Bestuurdersstoel of Passagiersstoel selecte‐
ren.
#Rijdynamische stoel selecteren.
#Instelling selecteren: Uit,Stand 1 of Stand
2.
Overzicht van massage- en workout-program‐
ma's
Massageprogramma's
De volgende programma's kunnen worden gese‐
lecteerd:
RHot Relaxing onderrug
RHot Relaxing bovenrug
RActivating Massage
RClassic Massage
RGolfmassage
RMobilizing Massage
Active Workout
Het programma Activ. Workout leuning vereist
uw actieve deelname. Door de afwisseling tus‐
sen aanspanning en ontspanning bevordert u de
doorbloeding van de spieren. Zodra u een druk‐
punt voelt, dient u op deze plek tegendruk te
geven.
96 Stoelen en opbergen
Massageprogramma voor voorstoelen selec‐
teren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5aStoelen
#Bestuurdersstoel of Passagiersstoel selecte‐
ren.
#Massage selecteren.
#Massageprogramma selecteren.
Afhankelijk van de instelling is het massage‐
programma gedurende circa 8 tot 18 minu‐
ten actief.
#Massage-intensiteit instellen: Hoge intensi-
teit in- Oof uitschakelen ª.
Stoel- en massage-instellingen terugzetten
Multimediasysteem:
4Voertuig 5aStoelen 5Terugzetten
#Ja of Nee selecteren.
%Alleen de actueel geselecteerde stoel wordt
teruggezet.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningcontouren zeer heet worden.
Bij personen met beperkte temperatuursen‐
satie of met een beperkte reactiemogelijk‐
heid op hogere temperaturen kan dit tot
gezondheidsklachten of zelfs op brandwon‐
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res bij ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingescha‐
keld, kan door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res op de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens
of kinderzitjes, warmteophoping optreden.
Daardoor kan het zittingvlak worden bescha‐
digd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin‐
gaccessoires op de stoelen bevinden;
dit controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Stoelen en opbergen 97
#Inschakelen/hogere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwar‐
mingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden.
#Uitschakelen/lagere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwar‐
mingsstand bereikt is.
Wanneer alle controlelampjes uit zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
%De stoelverwarming schakelt automatisch in
drie verwarmingsstanden in tijdsintervallen
van 8, 10 en 35 minuten terugtot het uit‐
schakelen van de stoelverwarming.
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
98 Stoelen en opbergen
#Inschakelen/hogere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjager‐
stand is ingesteld.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een
tot drie controlelampjes branden.
#Uitschakelen/lagere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjager‐
stand is ingesteld.
Wanneer alle controlelampjes uit zijn, is de
stoelventilatie uitgeschakeld.
Stuurwiel
Stuurwiel elektrisch instellen
Het stuurwiel kanworden ingesteld als het con‐
tact is uitgeschakeld.
1Afstand tot stuurwiel instellen
2Hoogte instellen
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 101).
%Bijgeopend bestuurdersportier kan het
stuurwiel nog ongeveer 30 minuten na het
uitschakelen van het contact worden inge‐
steld.
Stoelen en opbergen 99
Stuurwielverwarming in- en uitschakelen
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
#De hendel in de richting van de pijl 1of 2
draaien.
Als het controlelampje 3brandt, is de
stuurwielverwarming ingeschakeld.
Als het contact wordt uitgeschakeld wordt de
stuurwielverwarming ook uitgeschakeld.
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij wegrijden tijdens het instellen van
de uitstaphulp
Als wordtweggereden als de in‑ en uitstap‐
hulp nog een instelling uitvoert, kan de con‐
trole over de auto worden verloren.
#Alvorens wegte rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instellen van de in‑ en uitstaphulp
Wanneer de in‑ en uitstaphulp het stuurwiel
en de bestuurdersstoel instelt, kunt u of kun‐
nen andere inzittenden in het bijzonder kin‐
deren bekneld raken.
#Tijdens het instellen van de in‑ en uit‐
staphulp verzekeren, dat er zich geen
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van het stuurwiel en de bestuurders‐
stoel bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, een
positietoetsvan de geheugenfunctie
indrukken.
of
#De geheugentoets van de geheugen‐
functie indrukken
of
#De schakelaar van de stuurkolominstel‐
ling tegen de bewegingsrichting van het
stuurwiel in bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de in‑ en uitstaphulp door kin‐
deren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp acti‐
veren, kunnen zij bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
100 Stoelen en opbergen
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Auto's met geheugenfunctie: Het instellen kan
wordtgestopt door het indrukken van een
geheugenplaatstoetsvan de geheugenfunctie.
Als de in- en uitstaphulp actief is, zwenkt het
stuurwiel in de volgende situaties omhoog of
naar de cockpit:
RU schakelt het contact uit.
RAls het contact is ingeschakeld wordt het
bestuurdersportier geopend.
%Het stuurwiel zwenkt omhoog, als het zich
niet al tegen de stuuruitslagbegrenzing
bevindt.
Het stuurwiel beweegt in de volgende gevallen
terug naar de laatste rijstand:
RHet contact wordt ingeschakeld als het
bestuurdersportier gesloten is.
RU sluit het bestuurdersportier terwijl het con‐
tact is ingeschakeld.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt het contact uit.
RDe stuurkolominstelling opslaan met de
geheugenfunctie.
Wanneer een van de positietoetsen van de
geheugenfunctie wordt ingedrukt, wordt het
instellen gestopt.
In- en uitstaphulp instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5In- en uitstaphulp
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geheugenfunctie bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door gebruik van de geheugenfunctie
tijdens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordtgebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders‐
zijde alleen gebruiken als de auto stil‐
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheu‐
genfunctie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel of het
stuurwiel instelt, kunt u of kunnen andere
inzittenden in het bijzonder kinderen
bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen‐
functie waarborgen, dat niemand
Stoelen en opbergen 101
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel of het stuurwiel heeft.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de positietoetsvan de geheugenfunctie
loslaten.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de geheugenfunctie door kin‐
deren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti‐
veren, kunnen deze bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
De geheugenfunctie kanworden gebruikt als het
contact is uitgeschakeld.
Opslaan
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maxi‐
maal drie personen.
De systemen kunnen worden ingesteld:
RZitting, leuning en hoofdsteun
RStuurwiel
RBuitenspiegels
#De stoel, het stuurwiel en de buitenspiegels
in de gewenste stand instellen.
#De geheugentoets M samen met een van de
geheugenplaatstoetsen 1, 2 of 3 indrukken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen
zijn opgeslagen.
#Oproepen: De geheugenplaatstoets1, 2 of 3
indrukken en ingedrukt houden, tot de voor‐
stoel, het stuurwiel en de buitenspiegels in
de gewenste stand staan.
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto
&GEVAAR Gevaar voor vergiftiging door
uitlaatgassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen uit, zoals koolmonoxide. Als de ach‐
terdeur geopend is terwijl de motor draait,
kunnen vooral tijdens het rijden uitlaatgassen
het interieur binnendringen.
102 Stoelen en opbergen
#Altijd de motor afzetten voordat u de
achterdeur opent.
#Nooit met een geopende achterdeur rij‐
den.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Het rij‑, rem‑ en stuurgedrag van de auto veran‐
dert met
Rde soort bagage
Rhet gewicht
Stoelen en opbergen 103
Ren de zwaartepuntligging van de bagage.
Bij het laden en vervoeren van de volgende aan‐
wijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toege‐
staan totaalgewicht en de toegestane asbe‐
lastingen van de auto overschrijden.
RZware bagage zo ver mogelijk naar voren
schuiven en zo laag mogelijk in de bagage‐
ruimte opbergen.
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleu‐
ningen beladen.
RDe bagage altijd tegen de rugleuning van de
zitplaatsen achterin of de voorstoelen aan
leggen.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe lading aan de sjorogen beveiligen en deze
gelijkmatig belasten.
RGebruik sjorogen en bevestigingsmaterialen
die geschikt zijn voor het gewicht en de
afmetingenvan de belasting.
Wanneer de achterbank niet bezet is:
RDe veiligheidsgordels diagonaal in het tegen‐
overliggende gordelslot steken.
RDe bagage met sterke en schuurbestendige
sjormiddelen vastzetten.
RDe scherperanden en hoeken afdekken.
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergenvanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
104 Stoelen en opbergen
1Opbergvakken in de portieren
2Opberg-/telefoonvak in de armsteun met
multimedia- en usb-aansluitingen en opberg‐
vak, bijvoorbeeld voor een mp3-speler
3Opbergvak in middenconsole voorin
4Dashboardkastje
Dashboardkastje ver- of ontgrendelen
#De noodsleutel een kwart omwenteling
rechtsom 2(vergrendelen) of linksom 1
(ontgrendelen) draaien.
Brillenbox openen
#De toets1indrukken.
Doorlaadmogelijkheid achterin openen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Stoelen en opbergen 105
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
Doorlaadmogelijkheid zonder bagageruim‐
teafdekking
#De armsteun achterin omklappen.
#De middelste hoofdsteun van de achterbank
volledig omhoogtrekken.
#De ontgrendelingsschuif 1naar links schui‐
ven.
#De klep 2linksom draaien, tot deze op de
achterzijde van de achterbank ligt.
#De afdekking 3naar voren drukken, tot
deze op de armsteun achterin ligt.
Doorlaadmogelijkheid met bagageruimteaf‐
dekking
#De rugleuning naar voren klappen
(/pagina 109).
106 Stoelen en opbergen
#De ontgrendelingsschuif 1naar links schui‐
ven.
#De klep 2linksom draaien, tot deze op de
achterzijde van de achterbank ligt.
#De rugleuning terugklappen en de armsteun
achterin omlaagklappen.
#De afdekking 3naar voren klappen, tot
deze op de armsteun achterin ligt.
#De middelste hoofdsteun van de achterbank
volledig omhoogtrekken.
Achterbank naar voren klappen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
*AANWIJZING Beschadiging van de rug‐
leuningen
De rugleuningen kunnen worden beschadigd
als de achterbank naar vorenwordtgeklapt.
#De zitting van de achterbank omhoog‐
klappen, voordat de leuning van de ach‐
terbank naar vorenwordtgeklapt.
De linker en rechterrugleuningen kunnen afzon‐
derlijk naar vorenworden geklapt.
Stoelen en opbergen 107
#De hoofdsteunen van de rugleuning volledig
omlaagschuiven (/pagina 95).
#De zitting aan de lus 1omhoogklappen.
#De ontgrendelingshendel 2omhoogtrek‐
ken, tot de rugleuning volledig ontgrendeld
is.
#De rugleuning naar voren klappen.
Achterbank terugklappen
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig‐
heidsgordel
De veiligheidsgordel kan bij het terugklappen
van de rugleuning bekneld raken en daardoor
worden beschadigd.
#Erop letten dat de veiligheidsgordel bij
het terugklappen van de rugleuning niet
bekneld raakt.
#De rugleuning 1naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
#De zitting 2naar achteren zwenken.
108 Stoelen en opbergen
Rugleuningen achterin
Hoek van de rugleuningen achterin instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
De hoek van de rugleuningen achterin kanwor‐
den ingesteld. Daarbij zijn meerdere vergrende‐
lingsstanden mogelijk.
#De rechter of linker ontgrendelingshendel 1
in de richting van de pijl omhoogtrekken en
vasthouden.
#De rugleuning 2in de gewenste hoek zet‐
ten.
#De ontgrendelingshendel 1loslaten.
#Controleren of de rugleuning vergrendeld is.
Bagageruimteafdekking
Uitrollen en inrollen van de bagageruimteaf‐
dekking
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette
voorwerpen
De bagageruimteafdekking alleen kangeen
zware voorwerpen en zware bagage tegen‐
houden of beveiligen.
Bij abrupte richtingswijzigingen, remmanoeu‐
vres of een ongeval kunt u geraakt worden
door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van de bagageruimteafdekking altijd
beveiligen tegenverschuiven of kante‐
Stoelen en opbergen 109
len, bijvoorbeeld door deze vast te zet‐
ten.
*AANWIJZING Beschadiging van de baga‐
geruimteafdekking bij het beladen van de
auto
Bij het beladen van de auto kan de bagage
ruimteafdekking worden beschadigd.
#Geen voorwerpen boven de onderrand
van de zijruiten of op de bagageruim‐
teafdekking neerleggen.
De bagageruimteafdekking bevindt zich achter
de rugleuning van de achterbank.
#Uitrollen: De bagageruimteafdekking 1aan
de handgreep 2naar achteren trekken, tot
deze vergrendelt.
#Oprollen: De achterzijde van de bagageruim‐
teafdekking 1omlaagdrukken.
De bagageruimteafdekking 1beweegt van‐
zelf naar voren.
Voor het eenvoudiger beladen kan de bagage‐
ruimteafdekking omhoog worden geklapt.
Bagageruimteafdekking uit- en inbouwen
Voorwaarden
RDe bagageruimteafdekking is opgerold.
#Uitbouwen: De eindkap van de bagageruim‐
teafdekking 1aan de rechter- of linkerzijde
indrukken.
#De bagageruimteafdekking 1in de tegen‐
overliggende uitsparing 2drukken.
#De bagageruimteafdekking 1naar boven
toeverwijderen.
#Inbouwen: De bagageruimteafdekking 1
aan de linker- of rechterzijde in de uitsparing
2plaatsen.
#De tegenoverliggende eindkap van de baga‐
geruimteafdekking 1indrukken en de baga‐
geruimteafdekking 1in de andere uitspa‐
ring 2aanbrengen.
#De eindkap naar buiten schuiven.
110 Stoelen en opbergen
Scheidingsnet bevestigen of losmaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette
voorwerpen
Het scheidingsnet alleen kangeen zware
voorwerpen en zware bagage tegenhouden of
beveiligen.
Bij abrupte richtingswijzigingen, remmanoeu‐
vres of een ongeval kunt u geraakt worden
door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van het scheidingsnet altijd beveiligen
tegenverschuiven of kantelen, bijvoor‐
beeld. door deze vast te zetten.
Om veiligheidsredenen bij het transport van
bagage altijd een scheidingsnet gebruiken.
Beschadigde scheidingsnettenkunnen hun
beschermende functie niet meer vervullen en
moetenworden vervangen. Naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
Scheidingsnet zonder bagageruimtevergroting Scheidingsnet met bagageruimtevergroting
#Het scheidingsnet afrollen en ontvouwen.
De kruiskoppelingenvan de bovenste en de
onderstegeleidingsstang vergrendelen hoor‐
baar.
#Bevestigen: De geleidingsstang 1in het
plafond in de houders 2bevestigen.
Stoelen en opbergen 111
#De haken3in de sjorogen 4links en
rechts bevestigen.
#Aan de losse uiteinden van de sjorbanden
trekken, tot het scheidingsnet gespannen is.
#Na een korterit de spanning van het schei‐
dingsnet controleren en zo nodig naspannen.
#Losmaken: De gordelklem 5omhoogtrek‐
kentot de sjorbanden slap hangen.
#De haken3links en rechts losmaken uit de
sjorogen 4.
#De geleidingsstang1uit de houders 2los‐
maken.
#Opbergen: De rode knop op de bovenste en
onderstegeleidingsstang indrukken.
#Het scheidingsnet opvouwen en oprollen.
Overzicht van de sjorogen
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/pagina 102).
1Sjorogen ladingbevestiging
112 Stoelen en opbergen
Overzicht van de tashaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
gebruik van de tashaken met zware voor‐
werpen
De tashaak kan zware voorwerpen of bagage
niet tegenhouden.
Bij remmanoeuvres of abrupte richtingswijzi‐
gingen kunnen voorwerpen of bagage rond‐
slingeren en daardoor inzittenden raken.
#Alleen lichte voorwerpen aan de tas‐
haak hangen.
#Nooit harde, scherpkantige of breek‐
bare voorwerpen aan de tashaak han‐
gen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/pagina 102).
De tashaken met maximaal 3 kg belasten en
geen lading eraan vastbinden.
1Tashaken
Dakdragers bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij overschrijden van de maximum‐
dakbelasting
Wanneer het dak wordt beladen, wordt het
zwaartepunt van de auto verhoogd en wijzi‐
gen de gebruikelijke rij-eigenschappen en het
stuur- en het remgedrag. De auto kantelt
meer als in een bochtwordtgereden en kan
zwaarder reageren op bewegingen van het
stuurwiel.
Wanneer de maximumdakbelasting wordt
overschreden, worden de rij-eigenschappen
en het stuur‑ en remgedrag sterk nadelig
beïnvloedt.
#Beslist de maximumdakbelasting aan‐
houden en de rijstijl aanpassen.
Stoelen en opbergen 113
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet geschikte opstaphulpen
Als u openingen in de carrosserie of aan‐
bouwdelen als trede gebruikt, kan het vol‐
gende gebeuren:
RUkunt wegglijden en/of vallen.
RUkunt de auto beschadigen en daardoor
vallen.
#Altijdstevige‑ en stabiele opstaphulpen
gebruiken, bijvoorbeeld een geschikte
trap.
*AANWIJZING Beschadiging van de wiel‐
kuipverbredingen en bumpers door erop
te staan
Als de wielkuipverbredingen en bumpers als
opstapworden gebruikt, kunnen deze wor‐
den beschadigd of loskomen van de auto.
#Alleen de twee gemarkeerde treden bij
de achterbumper als opstapgebruiken.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
niet goedgekeurde dakdragers
Bij niet voor Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde dakdragers kan schade aan de auto
ontstaan.
#Alleen voor Mercedes-Benz goedge‐
keurde dakdragers gebruiken.
#Controleren of bij een gemonteerde
dakdrager, afhankelijk van de uitrusting
van de auto, het schuifdak volledig
omhoog kanworden gebracht.
#De bagage zodanig op de dakdrager
aanbrengen dat de auto ook tijdens het
rijden niet kanworden beschadigd.
*AANWIJZING Maximaal toegestane dak‐
belasting
Het gewicht van de dakbagage inclusief de
dakdrager mag de maximaal toegestane dak‐
belasting niet overschrijden.
De maximale dakbelasting bedraagt 150kg
bij ten minste 3steunvoetparen.
De gegevens gelden bij een gelijkmatige
belastingverdeling voor het gehele dakopper‐
vlak. De maximale belasting per dakdrager-
steunvoetpaar is 50 kg.
Als de auto stilstaat en ten minste 3steunvoet‐
paren worden gebruikt, mag de maximaal toege‐
stane dakbelasting van150kg met maximaal
150kg worden overschreden, bijvoorbeeld bij
gebruik van een daktent. Beslist de montage‐
handleiding van de fabrikant van de dakdrager in
acht nemen.
114 Stoelen en opbergen
*AANWIJZING Beschadiging van de
afdekkingen
De afdekkingen kunnen bij het openen wor‐
den beschadigd en bekrast.
#Het meegeleverde demontage-gereed‐
schap in de boordgereedschapstas
gebruiken.
#Geen metalen of harde voorwerpen
gebruiken.
#De afdekkingen monteren wanneer de
dakdrager verwijderd is.
De volgende uitgebreide informatie in acht
nemen:
ROverzicht boordgereedschap (/pagina 438)
Een ondeskundig bevestigde dakdrager of een
ondeskundig aangebrachte dakbelading kan los‐
komen van de auto. Beslist de montagehandlei‐
ding van de fabrikant van de dakdrager in acht
nemen.
#De afdekkingen 1voorzichtig in de richting
van de pijl verwijderen met het demontage-
gereedschap.
#De dakdrager bevestigen aan de bevesti‐
gingspunten 2.
#De montagehandleiding van de fabrikant van
de dakdrager opvolgen.
#De bagage op de dakdrager beveiligen.
Bekerhouder
Bekerhouder in de middenconsole verwijde‐
ren en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij gebruik van de bekerhou‐
der tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de bekerkan en kanvloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bij‐
zonder door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor‐
den afgeleid en de controle over de auto ver‐
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou‐
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij
hete vloeistoffen.
Stoelen en opbergen 115
#Verwijderen: De vergrendeling 2naar
voren schuiven en de bekerhouder 1verwij‐
deren.
#Aanbrengen: De bekerhouder 1aanbren‐
gen en de vergrendeling 2terugschuiven.
%De rubbermat van de bekerhouder kanwor‐
den verwijderd om te worden gereinigd, bij‐
voorbeeld met helder, lauw water.
%De aanwijzingen met betrekking tot het bela‐
den van de auto in acht nemen
(/pagina 102).
Gebruik van de bekerhouder in de armsteun
achterin
*AANWIJZING Beschadiging van de arm‐
steun achterin
De uitgeklapte armsteun achterin kanwor‐
den beschadigd door uw lichaamsgewicht.
#Niet op de armsteun achterin zitten of
erop leunen.
#De armsteun achterin omklappen.
#Een beker in de bekerhouder 1zetten of
verwijderen.
Asbak en sigarettenaansteker
Asbak gebruiken
#Tijdens het rijden: De gesloten asbak tij‐
dens het rijden in de bekerhouder in de mid‐
denconsole voorin plaatsen.
#Controleren of deze stevig op zijn plaats zit.
#De aanwijzingen met betrekking tot het bela‐
den van de auto in acht nemen
(/pagina 102).
116 Stoelen en opbergen
#Openen: Het deksel 1omhoogklappen.
%Het bovenste gedeelte van de asbak kan
door losdraaien worden verwijderd om de
asbak te legen of om de asbak te reinigen,
bijvoorbeeld met helder, lauw water.
Asbak achterin gebruiken
#Openen: De afdekking 2aan de greeprand
eruit trekken.
#Binnenbakje verwijderen: Links op het
geribbeld gedeelte 3drukken en het bin‐
nenbakje 1omhoog eruit trekken.
#Binnenbakje aanbrengen: Het binnenbakje
1van bovenaf aanbrengen en in de houder
drukken, tot het vergrendelt.
Sigarettenaansteker in de middenconsole
voorin gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van
de sigarettenaansteker of de hete fitting wor‐
den aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken:
Rwanneer de hete sigarettenaanstekervalt.
Rwanneer bijvoorbeeld kinderen de hete
sigarettenaanstekertegenvoorwerpen
houden.
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet
bij de sigarettenaanstekerkunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
#De sigarettenaansteker1indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt de sigaretten‐
aansteker automatisch terug.
Sigarettenaansteker achterin gebruiken
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Stoelen en opbergen 117
#Openen: De afdekking 2aan de greeprand
eruit trekken.
#De sigarettenaansteker1indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt de sigaretten‐
aansteker automatisch terug.
Contactdozen
12V-aansluiting in de middenconsole voorin
gebruiken
Voorwaarden
REr zijn alleen apparaten tot maximaal
180watt (15 A) aangesloten.
#Het deksel 1van de contactdoos openklap
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
Als een apparaat op de 12V-aansluiting wordt
aangesloten, het deksel van het opbergvak
geopend laten.
12V-aansluiting achterin gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) aangesloten.
#De afdekking 2aan de greeprand eruit trek‐
ken.
#De plug 1van de contactdoos verwijderen
en de stekker van het apparaat aansluiten.
12V-aansluiting in bagageruimte gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) aangesloten.
118 Stoelen en opbergen
#Het deksel 1van de contactdoos openklap‐
pen en de stekker van het apparaat aanbren‐
gen.
Usb-aansluiting achterin
Op de usb-aansluiting 1kunnen usb-apparaten,
zoals een mobiele telefoon, als het contact is
ingeschakeld worden opgeladen met een pas‐
sende laadkabel.
Draadloos opladen van de mobiele telefoon
en koppeling met de buitenantenne
Aanwijzingen met betrekking tot het draad‐
loos opladen van de mobiele telefoon
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
Stoelen en opbergen 119
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door het
bewarenvan de voorwerpen in de
mobiele-telefoonhouder
Als voorwerpen in de mobiele-telefoonhou‐
der worden gelegd, kunnen ze sterk verhitten
of zelfs ontsteken.
#Geen extra voorwerpen, in het bijzonder
metalen voorwerpen, in de mobiele-
telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging vanvoorwer‐
pen door het bewaren in de mobiele-tele‐
foonhouder
Als voorwerpen in de houder van de mobiele
telefoon worden gelegd, kunnen ze door
elektromagnetische velden worden bescha‐
digd.
#Geen credit cards, opslagmedia of
andere gevoelig op elektromagnetische
velden reagerende voorwerpen in
mobiele-telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
mobiele-telefoonhouder door vloeistoffen
Wanneer vloeistoffen in de mobiele-telefoon‐
houder terechtkomen, kan deze beschadigd
raken.
#Erop letten dat er geen vloeistoffen in
de mobiele-telefoonhouder terecht
komen.
RAfhankelijk van de uitrusting van de auto
wordt de mobiele telefoon via de oplaadmo‐
dule verbonden met de buitenantenne van de
auto.
RAlleen als het contact is ingeschakeld zijn de
oplaadfunctie en de draadloze koppeling van
de mobiele telefoon met de buitenantenne
van de auto beschikbaar.
RKleine mobiele telefoons kunnen mogelijk
niet op elke plaats van de mobiele-telefoon‐
houder worden opgeladen.
RGrote mobiele telefoons die niet in de
mobiele-telefoonhouder liggen, kunnen
mogelijk niet worden opgeladen of worden
gekoppeld met de buitenantenne van de
auto.
RDe mobiele telefoon kan bij het opladen
warm worden. Dit is afhankelijk van de actu‐
eel ingeschakelde applicaties (apps).
RVoor efficiënter opladen en koppeling met de
buitenantenne van de auto de beschermhoes
van de mobiele telefoon verwijderen. Dit
geldt niet voor beschermhoezen die voor het
draadloos opladen zijn bedoeld.
RTijdens het opladen zo mogelijk de mat
gebruiken.
120 Stoelen en opbergen
Mobiele telefoon voorin draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon moet geschikt zijn voor
draadloos opladen (Qi geschikte mobiele
telefoon). Een lijst met voor Qi geschikte
mobiele telefoons vindt u onder:
http://www.mercedes-benz.com/connect
1Mat
2Elastiek
3Schaal
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid‐
den, met het display omhoog, op de mat 1
leggen en met het elastiek 2vastmaken.
Wanneer in het multimediasysteem het
oplaadsymbool wordtweergegeven, wordt de
mobiele telefoon opgeladen.
Herkende storingen bij het opladen worden
weergegeven op het display van het multime‐
diasysteem.
%De mat kan door losklikken worden verwij‐
derd om te worden gereinigd, bijvoorbeeld
met helder, lauw water.
Vloermat verwijderen en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
Stoelen en opbergen 121
#Aanbrengen: De betreffende stoel naar ach‐
teren bewegen en de vloermat in de been‐
ruimte aanbrengen.
#De drukknoppen 1op de houders 2druk‐
ken.
#De betreffende stoel instellen.
#Verwijderen: De vloermatten van de hou‐
ders 2trekken.
#De vloermat verwijderen.
122 Stoelen en opbergen
Exterieurverlichting
Aanwijzingen voor het aanpassen van de ver‐
lichting bij buitenlandse reizen
Auto's met statische LED-koplampen: Het
omschakelen van de koplamp is niet nodig. Er
wordteveneens aan de wettelijke eisen voldaan
in landen waarin aan de andere kant van de weg
wordtgereden.
Auto's met Intelligent Light System: Voor het
overschrijden van de grens met landen waarin
aan de andere kant van de wegwordtgereden,
moeten de koplampen op symmetrisch dimlicht
worden omgeschakeld (/pagina 129).
Na de omschakeling:
RHet tegemoetkomend verkeer wordt niet ver‐
blind.
RDe kant van de wegwordt niet meer zo ver
en hoog verlicht.
RDe functies "verlichting voor snelwegen" en
"uitgebreid mistlicht" zijn niet beschikbaar.
Na terugkeer moet weer op asymmetrisch dim‐
licht worden omgeschakeld.
Aanwijzingen over verlichtingssystemen en
uw verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de
auto zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoor‐
delijkheid voor de correcte voertuigverlichting
overeenkomstig de heersende licht- en zichtom‐
standigheden, de wettelijke bepalingen en de
verkeerssituatie ligt bij de bestuurder van de
auto.
Verlichtingsschakelaar
Verlichtingsschakelaar bedienen
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStandlicht en kentekenplaatverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de verlichtingsschakelaar)
Licht en zicht 123
5LDimlicht of grootlicht
6RMistachterlicht in- of uitschakelen
Bij activering van het dimlichtwordt het contro‐
lelampje voor het standlicht Tgedeactiveerd
en door het controlelampje dimlicht Lver‐
vangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke
regelingen veilig en voldoende verlicht parke
ren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand‐
licht
Als het standlicht gedurende meerdere uren
ingeschakeld blijft, wordt de accu belast.
#Indien mogelijk het rechterXof het
linker Wparkeerlicht inschakelen.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stand- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende motor‐
start automatisch uitgeschakeld.
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld als
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
tatieverlichting in acht nemen
(/pagina 129).
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, dimlicht en dagrijlicht wordtover‐
eenkomstig de status van het contact, het
draaien van de motor en het omgevingslicht
automatisch geschakeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
Ãstaat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand Ldraaien.
Het automatisch rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De verantwoordelijkheid voor het inschake‐
len van de verlichting ligt te allen tijde bij de
bestuurder.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
stand Lof Ã.
#De toetsRindrukken.
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
124 Licht en zicht
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#De betreffende functie met de combischake‐
laar bedienen.
Grootlicht
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Lof Ãdraaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1tot voorbij het drukpunt indrukken.
Bij activering van het grootlichtwordt het
controlelampje voor het dimlicht L
gedeactiveerd en door het controlelampje
grootlicht Kvervangen.
#Uitschakelen: De combischakelaar in de uit‐
gangspositie terugtrekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3trekken.
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van de pijl 2
of 4drukken.
De betreffende knipperlichten knipperen
driemaal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar
tot voorbij het drukpunt in de richting van de
pijl 2of 4drukken.
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
#De toets1indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper‐
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag is geactiveerd.
RDe auto wordtsterk, vanaf een snelheid
boven 70 km/h, afgeremd tot stilstand van
de auto.
Licht en zicht 125
Als vervolgens wordtverder gereden, wordt de
alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. U kunt de alarmknip‐
perlichtinstallatie ook met de toets1uitscha‐
kelen.
Adaptieve functies MULTIBEAM LED's
Werking van het Intelligent Light System
De ACTIVE MULTIBEAM LED koplampen passen
zich aan de rij- en weersomstandigheden aan en
bieden uitgebreide functies voor een betere ver‐
lichting van de rijbaan.
Het systeem bestaat uit de volgende functies:
RActieve bochtenverlichting (/pagina 126)
RVerlichting voor snelwegen (/pagina 126)
RUitgebreid mistlicht (/pagina 126)
RSlechtweerverlichting (/pagina 127)
RCitylicht (/pagina 127)
Systeemgrenzen
RHet systeem werkt alleen als het donker is.
Werking van de actieve bochtenverlichting
RDe koplampen volgen de stuurbewegingen.
RDaardoor worden relevante gebieden tijdens
het rijden beterverlicht.
De functies zijn bij ingeschakeld dimlicht actief.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto wordt
bovendien het verloop van de eigenweghelft
geanalyseerd en de actieve bochtenverlichting
anticiperend aangestuurd.
Werking van de verlichting voor snelwegen
De verlichting voor snelwegen vergroot het
bereik en de helderheid van de lichtbundel en
maakt een verder zicht mogelijk.
De functie is actief als een afrit van een snelweg
wordt herkend:
Rvia de snelheid
Rvia de multifunctionele camera
Rof via het GPS
De functie is niet actief:
Rbij snelheden onder 80 km/h
Werking van het uitgebreide mistlicht
Het uitgebreid mistlicht vermindert de eigenver‐
blinding en verbetert de verlichting van de kant
van de weg.
126 Licht en zicht
De functie is onder de volgende voorwaarde
actief:
RBij snelheden onder 70 km/h en ingescha‐
keld mistachterlicht.
De functie is onder de volgende voorwaarden
niet actief:
RNa de activering worden snelheden boven
100 km/h bereikt.
RHet mistachterlicht is uitgeschakeld.
Functie van de slechtweerverlichting
De slechtweerverlichting vermindert reflecties
bij regen door het doelgericht dimmen van
afzonderlijke LED's van de koplampen. Verblin‐
ding van de bestuurder en andere verkeersdeel‐
nemers wordtgereduceerd.
Functie van het Citylicht
Het Citylicht verbetert de verlichting van de zij‐
kant van de weg binnen de bebouwde kom door
een brede lichtverdeling.
De functie is actief:
Rbij lage snelheden
Rin verlichte gebieden binnen de bebouwde
kom
Intelligent Light System in- of uitschakelen
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Intell. Light System
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Adaptieve grootlichtassistent Plus
Werking van de adaptieve grootlichtassistent
Plus
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent Plus
De adaptieve grootlichtassistent Plus rea‐
geert niet op de volgende verkeersdeelne‐
mers:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent Plus niet of niet
tijdig op andere verkeersdeelnemers met
eigen verlichting.
Licht en zicht 127
Daaromwordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent Plus kangeen
rekening houden met de weg- en weersomstan‐
digheden en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent Plus is slechts
een hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent Plus wisselt
automatisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGedeeltelijk grootlicht
RGrootlicht
Het gedeeltelijk grootlicht schijnt met het groot‐
licht aan andere verkeersdeelnemers voorbij en
verblindt deze niet. De voorligger bevindt zich in
het dimlichtbereik.
Bij snelheden boven 30 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
RAls andere verkeersdeelnemers worden her‐
kend, wordt automatisch het gedeeltelijk
grootlicht ingeschakeld.
Bij snelheden onder 25 km/h of voldoende
straatverlichting:
RHet grootlicht schakelt automatisch uit.
RHet gedeeltelijk grootlicht schakelt automa‐
tisch uit.
Bij snelheden boven circa 50 km/h:
RDe lichtbundel van het dimlichtwordt in rela‐
tie tot de afstand tot andere verkeersdeelne‐
mers automatisch geregeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspaneel
dakconsole.
128 Licht en zicht
Adaptieve grootlichtassistent Plus in- of uit‐
schakelen
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Ãdraaien.
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
kelen.
Als het grootlicht bij duisternis automatisch
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
lampje _op het multifunctioneel display
branden.
#Uitschakelen: Het grootlicht via de combi‐
schakelaar inschakelen.
Dimlicht instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Dimlicht
#Links verkeer of Rechts verkeer selecteren.
Uitschakelvertragingstijd buitenverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitschakelvertr. buiten
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Oriëntatieverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Oriëntatieverlichting
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de oriëntatieverlichting ingeschakeld is,
brandt de exterieurverlichting gedurende
40 seconden na het ontgrendelen van de auto.
Als de auto wordtgestart, wordt de oriëntatie‐
verlichting gedeactiveerd en het automatisch rij‐
lichtgeactiveerd.
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
Bedieningspaneel dakconsole voorin
1pLeeslampje linksvoor
2SAutomatische besturing van interieur‐
verlichting
3cInterieurverlichting voorin
4uInterieurverlichting achterin
5pLeeslampje rechtsvoor
#In- of uitschakelen: De betreffende toets
1-5indrukken.
Licht en zicht 129
Bedieningseenheid in handgreep
1pLeeslampje achterin
#In- of uitschakelen: De toets1indrukken.
Sfeerverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Sfeerverlichting
Kleur instellen
#Kleur selecteren.
#Een kleur instellen.
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#Een lichtsterkte instellen.
Lichtsterkte van de zones activeren
#Helderheidszones selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
De zones Display,Voorin en Achterin zijn
afzonderlijk instelbaar.
Meerkleurige verlichting activeren
#Meerkleurig selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Tien vooraf ingestelde kleurencombinaties
zijn beschikbaar.
Meerkleurige animatie activeren
#Kleurrijk geanim. selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
De ingestelde kleurencombinatie verandert
met een vast ritme.
Afhankelijkheid van de klimaatinstellingen
activeren
#Klimaatregeling selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Bij wijzigingen van de temperatuurinstelling
in de auto verandert kort de kleur van de
sfeerverlichting.
Begroetingsverlichting activeren
#Welkom selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Bij het ontgrendelen van de auto doorloopt
de interieurverlichting een speciaal scenario.
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitsch.vertr. interieur
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
130 Licht en zicht
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1gRuitenwissers uit
2ÄIntervalwissen normaal
3ÅIntervalwissen vaak
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
#De combischakelaar in de betreffende stand
1-5draaien.
#Eenmaal wissen/sproeien: Op de combi‐
schakelaar de toets in de richting van de pijl
1bedienen.
RíEenmaal wissen
RîWissen met ruitensproeiervloeistof
Achterruitenwisser in- of uitschakelen
1bWissen met ruitensproeiervloeistof
2°Intervalwissen inschakelen
3gIntervalwissen uitschakelen
4bWissen met ruitensproeiervloeistof
Licht en zicht 131
#De schakelaar 1èin de betreffende
stand 1-4draaien.
Bij ingeschakelde achterruitenwisser ver‐
schijnt in het combi-instrument het symbool
è.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het ver‐
vangen van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging
komen bij het vervangen van de ruitenwisser‐
bladen, kunt u door de ruitenwisserarm
bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver‐
vangen, altijd de ruitenwissers en het
contact uitschakelen.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg‐
klappen.
#De ruitenwisserarm met één hand vasthou‐
den. Met de andere hand het ruitenwisser‐
blad in de richting van de pijl 1tot de aan‐
slag van de ruitenwisserarm wegdraaien.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de demontagepositie
vergrendelt.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
4van de ruitenwisserarm verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting
van de pijl 1op de ruitenwisserarm aan‐
brengen.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de vergrendelingsposi‐
tie vergrendelt.
132 Licht en zicht
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con‐
troleren.
#De ruitenwisserarmen weer naar de voorruit
klappen.
Onderhoudsindicatie
#De beschermfolie 1van de onderhoudsindi‐
catie bij de punt van het blad van het nieuwe
ruitenwisserblad lostrekken.
Als de kleur van de onderhoudsindicatie veran‐
dert van zwart naar geel, moeten de ruitenwis‐
serbladen worden vervangen.
%De tijd tot het veranderenvan de kleur is
afhankelijkvan de gebruiksvoorwaarden.
Ruitenwisserblad achterruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het ver‐
vangen van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging
komen bij het vervangen van de ruitenwisser‐
bladen, kunt u door de ruitenwisserarm
bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver‐
vangen, altijd de ruitenwissers en het
contact uitschakelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terruit
Indien de ruitenwisserarm zonder wisserblad
op de achterruit valt, kan die beschadigd
raken.
#Houd de ruitenwisserarm tijdens de
wisserbladvervanging vast of leg hem
voorzichtig op de achterruit.
Ruitenwisserblad verwijderen
#Het contact uitschakelen. (/pagina 148)
#Binnen ongeveer 15 seconden de combischa‐
kelaar in de stand 1draaien
(/pagina 131).
De ruitenwisserarm gaat naar de vervan‐
gingsstand.
Licht en zicht 133
#De ruitenwisserarm 4van de achterruit
wegklappen en vasthouden.
#Op de beide ontgrendelingsnokken 2druk‐
ken.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
134van de ruitenwisserarm wegklap‐
pen.
#Het ruitenwisserblad 1in de richting van de
pijl 5verwijderen.
Ruitenwisserblad aanbrengen
#Het ruitenwisserblad 1met de uitsparing
6tegen de nok 5zetten.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
13tegen de ruitenwisserarm klappen, tot
de klemmen 2in de houder 4aangrijpen.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con‐
troleren. 1
#De ruitenwisserarm weer naar de achterruit
klappen.
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
134 Licht en zicht
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van de buitenspiegel door
verkeerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
Daardoor kunt u de afstand tot achter u rij‐
dende verkeersdeelnemers verkeerd inschat‐
ten, bijvoorbeeld bij het veranderenvanrij‐
strook.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat‐
ten door over de schouder te kijken.
#In- of uitklappen: De toets2kort indruk‐
ken.
#Instellen: Met de toetsen 1of 3de in te
stellen buitenspiegel selecteren.
#Met de toets4de stand van het spiegelglas
instellen.
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buiten‐
spiegels opnieuw worden geïnitialiseerd.
Alleen dan werkt het automatisch inklappen
van de spiegels.
#Initialiseren: De toets2kort indrukken.
Een ontgrendelde buitenspiegel kan als volgt
weer worden vergrendeld:
#De toets2ingedrukt houden.
Er is een klikkend geluid hoorbaar, gevolgd
door een klap. De buitenspiegel neemt de
correcte positie in.
Werking van de automatisch dimmende spie‐
gel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim‐
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar
buiten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezond‐
heid en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in
Licht en zicht 135
contact met huid, ogen, ademhalingsorganen
of kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende
in acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt,
direct grondig de mond uitspoelen.
Geen braken opwekken. Zo snel
mogelijk naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
De binnen- en buitenspiegel aan de bestuurders‐
zijde blinderen automatisch als licht op de sen‐
sor van de binnenspiegelvalt.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RDe motor is afgezet.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Werking van de inparkeerstand van de bui‐
tenspiegel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
De buitenspiegel aan passagierszijde beweegt
omlaag en toont het achterwiel aan passagiers‐
zijde, als:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/pagina 136).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese‐
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans‐
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toetsvoor de buitenspiegel aan bestuur‐
derszijde wordt ingedrukt.
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan
passagierszijde via de achteruitversnelling
opslaan
Opslaan
136 Licht en zicht
#De buitenspiegel aan passagierszijde selecte‐
ren met de toets1.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#Met de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde in de gewenste inparkeerstand
brengen.
Oproepen
#De buitenspiegel aan passagierszijde selecte‐
ren met de toets1.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch inklappen van de buitenspie‐
gels in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Autom. inklappen
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Zonneklep bedienen
#Verblinding vanvoren: De zonneklep 1
omlaagklappen.
#Verblinding vanaf de zijkant: De zonneklep
1opzij zwenken.
Vlak in de voorruit dat radiogolven doorlaat
Auto's met voorruitverwarming: Apparatuur
die met radiogolven werkt, bijvoorbeeld tolhef‐
fingssystemen, kan alleen in het oppervlak in de
voorruit dat radiogolven doorlaat 1worden
gemonteerd.
Het oppervlak dat radiogolven doorlaat, bevindt
zich altijd aan passagierszijde.
Het vlak dat radiogolven doorlaat 1is het beste
vanaf de buitenzijde zichtbaar als de voorruit
wordt beschenen met een extra lichtbron.
Licht en zicht 137
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaat‐
regeling
Opdat de airconditioning, de controle op schade‐
lijke stoffen en de filtering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurfilter worden
gebruikt. Erop letten dat het filter volgens de
voorschriften aangebracht is en dat het filterhuis
in de motorruimte correct en tijdens de werking
te allen tijde goed afgeslotenwordt door het
deksel. Door Mercedes-Benz geadviseerde en
vrijgegevenfilters gebruiken. Onderhoudswerk‐
zaamheden altijd laten uitvoeren bij een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Overzicht bedieningseenheid THERMOTRO‐
NIC
De controlelampjes in de toetsen geven aan dat
de betreffende functie geactiveerd is.
1wTemperatuur bestuurderszijde instellen
2_Luchtverdeling bestuurderszijde instel‐
len
3HLuchthoeveelheid instellen of klimaat‐
regeling uitschakelen
4ÃKlimaatregeling automatisch rege‐
len(/pagina 139)
5¬Voorruit ontwasemen
6!Klimaatmenu oproepen
Restwarmte in- of uitschakelen
(/pagina 141)
7¤Achterruitverwarming in- of uitschake‐
len
8Auto's zonder standverwarming: ¿A/C-
functie in‑ of uitschakelen (/pagina 139)
Auto's met standverwarming: &De
standverwarming in- of uitschakelen
(/pagina 141)
9gLuchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/pagina 141)
A_Luchtverdeling passagierszijde instel‐
len
BwTemperatuur passagierszijde instellen
138 Klimaatregeling
Bedieningseenheid achterin
1Temperatuur instellen
2Display
3Luchthoeveelheid instellen
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
#Inschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 1 of hoger instellen.
#Uitschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 0 instellen.
%Als de klimaatregeling is uitgeschakeld, kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De klimaatre‐
geling slechts kortstondig uitschakelen.
A/C-functie via bedieningseenheid in- of uit‐
schakelen
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De toets¿/ indrukken.
De A/C-functie slechts kortstondig uitschakelen,
omdat anders de ruiten sneller beslaan.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat is
geen tekenvan een defect.
De compressorwerking wordt in de volgende
gevallen uitgeschakeld:
RBij het rijden op/van hellingen van meer dan
35 %
RBij schuin rijden met een hoek van meer dan
35 %
A/C-functie via multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5A/C
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Klimaatregeling automatisch regelen
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur door de luchttoevoer geregeld en
constant gehouden.
#De toetsÃindrukken.
#Omschakelen naar handmatige functie:
De toetsHof _indrukken.
Klimaatregeling 139
Aircostijl
Werking van de klimaatmodus
In de automatische stand kanvoor de bestuur‐
ders- en passagierszijde worden gekozen tussen
de volgende klimaatmodussen:
RFOCUS: Grote luchthoeveelheid, iets koelere
instelling
RMEDIUM: Gemiddelde luchthoeveelheid,
standaardinstelling
RDIFFUUS: Lage luchthoeveelheid, iets war‐
mere en tochtvrije instelling
Klimaatmodus instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Aircostijl
#Bestuurder en/of Passagier selecteren.
#FOCUS,MEDIUM of DIFFUSE selecteren.
%Voor een voelbaar effect van de klimaatmo‐
dus moet de functie Ãactief zijn
(/pagina 139).
Overzicht instellingen voor de luchtverdeling
De symbolen op het display geven aan, door
welke luchtroosters de lucht wordtgestuurd:
¯Ontwasemingsroosters
PMiddelste luchtroosters en zijluchtroos‐
ters
OLuchtuitstroomopeningen in de been‐
ruimte
SMiddelste luchtroosters, zijluchtroosters
en luchtuitstroomopeningen in de been‐
ruimte
aOntwasemings- en beenruimteluchtroos‐
ters
_Alle luchtroosters
bOntwasemingsroosters, middelste lucht‐
roosters en zijluchtroosters
WAutomatische luchtverdeling
Synchronisatiefunctie van de klimaatrege‐
ling via het multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5SYNC
Met de synchroniseringsfunctie wordt de kli‐
maatregeling centraal geregeld. De temperatuur‐
instelling wordt automatisch overgenomen voor
elke zone.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Condens van de ruiten verwijderen
Van binnen beslagen ruiten
#De toetsÃindrukken.
#Als de ruiten beslagen blijven: De toets¬
indrukken.
Van buiten beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#De toetsÃindrukken.
140 Klimaatregeling
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
#De toetsgindrukken.
De interieurlucht wordtgerecirculeerd.
Vanuit de luchtrecirculatiemodus wordt na enige
tijd automatisch overgeschakeld naar de buiten‐
luchtmodus.
%Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De luchtrecir
culatie slechts kortstondig inschakelen.
Restwarmte in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe motor is afgezet.
Met de restwarmte van de motorkan de fron‐
truimte van de auto, afhankelijk van de inge‐
stelde temperatuur, circa 30 minuten worden
verwarmd of geventileerd.
#Inschakelen: De toets!indrukken.
De restwarmte wordt automatisch uitgescha‐
keld.
Ionisering in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Ionisering
De ionisering reinigt en verfrist de interieurlucht
van de auto. De ionisering van de interieurlucht
zelf is reukloos.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Informatie over de voorruitverwarming
De voorruitverwarming wordt automatisch inge‐
schakeld als de toets¬is geactiveerd.
Nadat de auto is gestart wordt de voorruitver‐
warming automatisch naar behoefte ingescha‐
keld.
Standverwarming/-ventilatie
Werking van de standverwarming of -ventila‐
tie
RDe lucht in het interieur wordttot de inge‐
stelde temperatuur verwarmd of gekoeld.
RDe lucht in het interieur kan niet tot onder de
buitentemperatuur worden afgekoeld.
RAls de buitentemperatuur wijzigt, wordt auto‐
matisch omgeschakeld van de verwarmings-
naar de ventilatiefunctie, of van de ventilatie-
naar de verwarmingsfunctie.
De standverwarming en de uitlaat voor de ver‐
brandingsgassen bevinden zich bij het linker
voorwiel.
Standverwarming of -ventilatie via bedie‐
ningseenheid in- of uitschakelen
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in de auto binnendringen. Dat is bij‐
voorbeeld in geslotenruimtes het geval, of
als de auto in de sneeuw vastzit.
#In geslotenruimtes zonder afzuiginstal‐
latie de standverwarming uitschakelen,
bijvoorbeeld in de garage.
Klimaatregeling 141
#Als de motor of de standverwarming
werken, de uitlaateindpijp en de omge‐
ving van de auto sneeuwvrij houden.
#Aan de luwzijde van de auto een zijruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
hete onderdelen van de standverwar‐
ming
Als de standverwarming is ingeschakeld, kun‐
nen onderdelen van de auto, bijvoorbeeld het
uitlaatsysteem van de standverwarming, zeer
heet worden.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken als ze in
contact komen met:
Rhete onderdelen van het uitlaatsysteem
van de standverwarming
Rhet uitlaatgas zelf
Brandgevaar!
#Als de standverwarming is ingeschakeld
ervoor zorgen dat:
Rhete onderdelen van de auto niet in
contact komen met brandbaar mate‐
riaal.
Rde uitlaatgassen ongehinderd via de
uitlaateindpijp van de standverwar‐
ming naar buitenkunnen treden.
Rde uitlaatgassen niet met brandbaar
materiaal in aanraking komen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door
gebruik van de standverwarming-ventila‐
tie
Het gebruik van de standverwarming-ventila‐
tie belast de accu.
#Uiterlijk na tweemaal verwarmen of
ventileren van de auto een langere
afstand rijden.
Voorwaarden
RDe brandstoftank is ten minste tot de reser‐
vestand gevuld.
#De temperatuur via de toetswinstellen.
#De toets1indrukken.
Het rode of het blauwe controlelampje in de
toets1gaat branden of dooft.
De kleuren van het controlelampje hebben de
volgende betekenis:
RBlauw: De standventilatie is ingeschakeld.
RRood: De standverwarming is ingeschakeld.
142 Klimaatregeling
RGeel: De vertrektijd is voorgeselecteerd.
De standverwarming of -ventilatie wordt na
50 minuten uitgeschakeld.
Bediening via app: De standverwarming of -
ventilatie kan ook via de app van Mercedes me
connect worden bediend. Zie voor meer informa‐
tie de afzonderlijke handleiding http://
manuals.daimler.com/baix/cars/connectme/
nl_NL/index.html.
Standverwarming of -ventilatie via multime‐
diasysteem instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Standverwarming
Voor het automatisch inschakelen van de stand‐
verwarming kunnen vooraf drie vertrektijden
worden ingesteld.
#Een optie selecteren.
Standverwarming of -ventilatie via afstands‐
bediening instellen
Voorwaarden
RDe brandstoftank is ten minste tot de reser‐
vestand gevuld.
Direct inschakelen
#De toetsulang indrukken.
Vertrektijd instellen
#De toetsukort indrukken.
#De toets,of .zo vaak indrukken, tot
de tijd die moet worden gewijzigd op het dis‐
play verschijnt.
#De toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
Het symbool Îknippert op het display van
de afstandsbediening.
#Met de toetsen ,en .de gewenste
vertrektijd instellen.
#De toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
De nieuwe vertrektijd is nu opgeslagen.
Er kunnen maximaal drie vertrektijden worden
opgeslagen.
#Vertrektijd activeren: De gewenste vertrek‐
tijd selecteren en de toetsulang indruk‐
ken.
Op het display verschijnen het symbool Í,
de vertrektijd en, afhankelijkvan de geselec‐
teerde vertrektijd, de letter A, B of C.
Klimaatregeling 143
#Vertrektijd deactiveren: De gewenste ver‐
trektijd selecteren en de toets^lang
indrukken.
Op het display verschijnt OFF.
#Status van de actieve standverwarming
controleren: De toetsukort indrukken.
Direct uitschakelen
#De toets^lang indrukken.
Overzicht displaymeldingen van de afstands‐
bediening (standverwarming of -ventilatie)
1Standventilatie ingeschakeld
2Standverwarming ingeschakeld
3Geselecteerde vertrektijd
4Resterende tijd van de standverwarming of -
ventilatie (in minuten)
5Standverwarming of -ventilatie actief
6Vertrektijd geactiveerd
7Signaalsterkte
Verdere weergavemogelijkheden:
RTijd: De geactiveerde vertrektijd.
RNul minuten: De draaitijd van de standver‐
warming wordtverlengd, omdat de motor bij
het starten nog niet de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
ROFF: De standverwarming of -ventilatie is uit‐
geschakeld.
Batterij van de afstandsbediening vervangen
(standverwarming)
&GEVAAR Het inslikkenvan batterijen is
zeer schadelijk voor de gezondheid
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
slikt, kan dit zeer zware schade aan de
gezondheid toebrengen.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Batterijen bevatten giftige en agres‐
sieve bestanddelen.
#
Ontladen batterijen bij een
gekwalificeerde werkplaats of bij een
inzamelpunt voor oude batterijen afge‐
ven.
144 Klimaatregeling
Voorwaarden
REen lithiumbatterij van het type CR2450 is
beschikbaar.
#Met een spits voorwerp in de uitsparing 1
drukken.
#De batterij-afdekking 2in de richting van
de pijl naar achteren schuiven.
#De nieuwe batterij 3met de tekst omhoog
aanbrengen.
#De batterij-afdekking 2tegen de richting
van de pijl op de afstandsbediening schuiven,
tot de batterij-afdekking vergrendelt.
Problemen met de afstandsbediening van de standverwarming of -ventilatie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
FAIL¨De signaaloverdracht tussen zender en auto vertoont een storing.
#De stand ten opzichte van de auto veranderen, zo nodig dichter bij de auto gaan staan.
FAIL De startaccu is niet voldoende opgeladen.
#De startaccu laden.
De brandstoftank is niet tot het reservepeil gevuld.
Klimaatregeling 145
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij het eerstvolgende tankstation tanken.
FAIL¯De standverwarming vertoont een storing.
#De standverwarming bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen ór instellen
&WAARSCHUWING Gevaar vanverbran‐
ding en bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtroosters
Uit de luchtroosters kan zeer hete of zeer
koude lucht stromen.
Daardoor kunnen in de directe omgeving van
de luchtroosters verbrandings- of bevrie‐
zingsverschijnselen voorkomen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht‐
roosters.
#Naar behoefte de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit‐
stroomopeningen naar het interieur te waarbor‐
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij‐
houden.
RDe luchtinlaat vrijhouden van afzettingen
(/pagina 398).
#Openen of sluiten: De luchtuitstroomope‐
ning 1in het midden vastpakken en
omhoog, omlaag, links- of rechtsom draaien.
#Luchtrichting instellen: De luchtuitstroom‐
openingen 1in het midden vastpakken en
naar boven, beneden, links of rechts zwen‐
ken.
146 Klimaatregeling
Luchtuitstroomopeningen achterin instellen
#Openen of sluiten: De luchtuitstroomope‐
ning 1in het midden vastpakken en tot de
aanslag omhoog, omlaag, linksom (open) of
rechtsom (dicht) draaien.
#Luchtrichting instellen: De luchtuitstroom‐
openingen 1in het midden vastpakken en
naar boven, beneden, links of rechts zwen‐
ken.
Klimaatregeling 147
Rijden
Aanwijzingen bij Mercedes-AMG auto's
De aanwijzingen over de volgende onderwerpen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
RAMG Performance-uitlaatsysteem
RAMG versterktremsysteem
RAMG RIDE CONTROL
RRijprogramma's (DYNAMIC SELECT-schake‐
laar)
Spanningsvoorziening of contact met de
start-stoptoets inschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en de bat‐
terijvan de sleutel is niet leeg.
RHet rempedaal wordt niet bediend.
148 Rijden en parkeren
#Spanningsvoorziening inschakelen: De
toets1eenmaal indrukken.
Ukunt bijvoorbeeld de ruitenwissers inscha‐
kelen.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de spanningsvoorziening weer uitge‐
schakeld:
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe toets1wordt tweemaal ingedrukt.
#Contact inschakelen: De toets1twee‐
maal indrukken.
Op het combi-instrument verschijnen de con‐
trolelampjes.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, wordt het contact weer uitgescha‐
keld:
RDe auto wordt niet binnen 15 minuten
gestart.
De transmissie staat in de stand jof de
elektrische parkeerrem is ingeschakeld.
RDe toets1wordt eenmaal ingedrukt.
Auto starten
De auto met de start-stoptoets starten
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en de bat‐
terijvan de sleutel is niet leeg.
#De transmissie in de stand jof izetten.
#Het rempedaal indrukken en de toets1
eenmaal indrukken.
#Als de auto niet start: Niet benodigde ver‐
bruikers uitschakelen en de toets1een‐
maal indrukken.
#Als de auto nog steeds niet start en op het
multifunctioneel display de displaymelding
Sleutel in aangegeven bergplaats leggen zie
handleiding verschijnt: De auto in het nood‐
programma starten.
Ukunt de motor tijdens het rijden afzetten door
gedurende circa drie seconden de toets1in te
drukken. Hiertoe beslist de veiligheidsaanwijzin‐
gen onder "Rijtips" in acht nemen.
Auto in het noodprogramma starten
Als de auto nog steeds niet start en op het multi‐
functioneel display de displaymelding Sleutel in
aangegeven bergplaats leggen zie handleiding
verschijnt, kan de auto in het noodprogramma
worden gestart.
Rijden en parkeren 149
#Het opbergvak 1moet leeg zijn; dit contro‐
leren.
#De sleutel 3van de sleutelbos verwijderen.
#De sleutel 3in het opbergvak 1naast het
symbool 2leggen.
De auto wordt na korte tijd gestart.
Als de sleutel 3uit het opbergvak 1wordt
genomen, blijft de motor draaien. Om de
auto opnieuw te kunnen starten moet de
sleutel3echter tijdens de gehele rit in het
opbergvak1liggen.
#De sleutel3bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Als de auto niet start:
#De sleutel 3in het opbergvak 1laten lig‐
gen.
#Het rempedaal indrukken.
#De auto met de start-stoptoetsstarten.
%Met de start-stoptoetskan ook de span‐
ningsvoorziening of het contact worden inge‐
schakeld.
Aanwijzingen met betrekking tot het inrijden
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
De motorgedurende de eerste1500 km ontzien:
RMet wisselende snelheden en toerentallen rij‐
den.
RIn het rijprogramma Aof ;rijden.
RTijdig schakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
van de toerenteller Ôhet rode gebied heeft
bereikt.
ROm te remmen niet handmatig terugschake‐
len.
RHoge belastingen en volgas vermijden.
RHet gaspedaal niet tot voorbij het drukpunt
indrukken (kickdown).
RPasvanaf 1500 km kan het motortoerental
geleidelijk worden verhoogd en het volledige
snelheidsbereik worden gebruikt.
Dit geldt eveneens als de motor of onderdelen
van de aandrijflijn zijn vervangen.
Tevens de volgende inrij-aanwijzingen in acht
nemen:
RNa aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste‐
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
RNieuwe of vervangen remblokken, remschij‐
ven en banden bereiken pas na enkele hon‐
derden kilometers de optimale remwerking
en grip. De verminderde remwerking door
krachtiger indrukken van het rempedaal com‐
penseren.
150 Rijden en parkeren
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ongeschikte schoenen
De bediening van de pedalen kan door onge‐
schikte schoenen worden bemoeilijkt, bij‐
voorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoffels
#Tijdens het rijden altijd geschikte
schoenen dragen, om de pedalen veilig
te kunnen bedienen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij uitgeschakeld contact tijdens het
rijden
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge‐
schakeld, zijn veiligheidsrelevante functies
beperkt of niet meer beschikbaar. Dat kan
bijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en de
rembekrachtiging betreffen.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het
sturen en remmen vereist.
#Niet het contact afzetten tijdens het rij‐
den.
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor nooit in een geslotenruimte
zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
Rijden en parkeren 151
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in het interieur binnendringen. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de auto in de
sneeuw vastzit.
#Als de motor of de standverwarming
moet blijven draaien, de uitlaateindpijp
en de omgeving van de auto sneeuwvrij
houden.
#Aan de luwzijde van de auto een ruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe‐
daal laat rusten, kan het remsysteem over‐
verhit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
*AANWIJZING Slijtage van de remblokken
door het continu indrukken van het rem‐
pedaal
#Het rempedaal niet continu indrukken
tijdens het rijden.
#Om de remwerking van de motorte
benutten, vroegtijdig een versnelling
terugschakelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de aan‐
drijflijn en de motor bij het wegrijden
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien. Meteen wegrijden.
#Hoge toerentallen en volgas vermijden
totdat de motor de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
*AANWIJZING Beschadiging van de kata‐
lysator door onverbrande brandstof
De motor draait onregelmatig en slaat over.
Onverbrande brandstofkan in de katalysator
geraken.
#Maar weinig gasgeven.
#De oorzaak zo snel mogelijk latenver‐
helpen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Beperkte remwerking op wegenwaarop
gestrooid is:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem‐
blokken kan de remweg aanzienlijk langer
152 Rijden en parkeren
worden of kan de auto aan één kant sterker
of zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
Zoutlaag verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou‐
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende ritvoorzichtig het rempedaal
indrukken.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden in
het terrein
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het niet aanhouden van de vallijn
op hellingen
Als een helling schuin wordt bereden of op
een helling wordtgekeerd, kan het voertuig
zijdelings wegglijden, kantelen en over de
kop slaan.
#Een helling altijd in de vallijn (in rechte
lijn naar boven of naar beneden) berij‐
den en niet keren.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandbaar materiaal aan hete onderdelen
van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen
deze materialen ontsteken.
#Tijdens het rijden op onverharde wegen
of in het terrein regelmatig de onder‐
zijde van de auto controleren.
#In het bijzonder ingeklemde delen van
planten of ander brandbaar materiaal
verwijderen.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het rijden in het terrein kunnen bijvoorbeeld
zand, modder en water, eventueel vermengd met
olie, in de remmen terechtkomen. Dit kan leiden
tot een verminderde remwerking of tot het volle‐
dig uitvallen van de remmen, ook door extra slij
tage. De remeigenschappen veranderen, afhan‐
kelijk van het binnengedrongen materiaal. De
remmen reinigen na het rijden in het terrein. Als
uvervolgens een verminderde remwerking of
schurende geluiden opmerkt, het remsysteem
direct laten controleren bij een gekwalificeerde
werkplaats. Uw rijstijl aanpassen aan de veran‐
derderemeigenschappen.
*AANWIJZING Beschadigingen door het
rijden over obstakels
De auto kanworden beschadigd door:
Rhet rakenvan de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde
wegen.
Rhet snel rijden over obstakels zoals stoe‐
pranden, verkeersdrempels of kuilen en
wegoneffenheden.
Rzware voorwerpen die de bodemplaat of
onderdelen van het onderstel raken.
Rijden en parkeren 153
#Niet over obstakelrijden die de auto
kunnen beschadigen.
#Bij het rijden in het terrein regelmatig
de auto op schade controleren.
#De rijsnelheid aanpassen aan de weg‐
omstandigheden.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen vanverbodsbor‐
den
Eerste prioriteit is het ontzien van het milieu.
Respectvol met de natuur omgaan.
#Verbodsborden beslist in acht nemen.
Checklist voor rijden in het terrein
Vóór het rijden in het terrein altijd de volgende
punten controleren:
RBrandstofpeil
RMotoroliepeil: De motorolie tot het maximum
bijvullen, om het volle klimvermogen te waar‐
borgen (/pagina 394).
RAdBlue®Niveau vanten minste 10 l
RGereedschap voor het verwisselen van een
wiel en reservewiel
RBanden en wielen
Rijden in het terrein
Dit gedeelte zorgvuldig doorlezen voordat u met
de auto in het terrein gaat rijden. Ter oefening
allereerst in makkelijker begaanbaar terrein rij‐
den.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het ter‐
rein-ABS in acht nemen (/pagina 187).
RVóór een passage door het terrein indien
nodig de verdeelbak in de terreinversnelling
LOW RANGE (/pagina 167) zetten.
RIndien nodig de differentieelsperren inscha‐
kelen (/pagina 169).
In de terreinversnelling LOW RANGE of bij inge‐
schakelde differentieelsperren wisselt de auto
naar de G-Mode (/pagina 160).
In de terreinversnelling LOW RANGE kunt u van
hnaar ken vaninaar kschakelen, zon‐
der daarbij het rempedaal in te drukken. Dit kan
u bijvoorbeeld helpen om uw auto los te krijgen
uit een terreinverlaging ("losrijden").
ROp hellingen en taluds alleen met draaiende
motor en ingeschakelde versnelling rijden.
De aanwijzingen met betrekking tot het rijden
op hellingen in acht nemen.
RNiet in onbekend terrein rijden dat niet is te
overzien en op gemarkeerde wegen blijven.
RDe portieren en zijruiten tijdens het rijden
altijd gesloten houden.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC, de
TEMPOMAT en de variabele limiter uitschake‐
len.
RUw rijgedrag aan het terrein aanpassen.
RGeen HOLD-functie gebruiken bij steile hellin‐
gen of hellingen met een gladde of losse
grond.
Rijden door zand
154 Rijden en parkeren
Bij het rijden door zand tevens de volgende aan‐
wijzingen in acht nemen:
RHet rijprogramma Desert inschakelen
(beschikbaarheid landsafhankelijk)
(/pagina 159).
REen lagere versnelling inschakelen.
RSnel rijden, om de rolweerstand te overwin‐
nen, anders kan de auto zich ingraven.
RIndien mogelijk in de rijsporen van andere
auto's rijden. Controleren of aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
-De sporen zijn niet te diep.
-De zandgrond is voldoende stevig.
-De bodemvrijheid is voldoende.
RDe bandenspanning van alle vier de wielen
verlagen.
Anders dan in de bandenspanningstabel
(tankdopklep) is vermeld kan de banden‐
spanning tot 120 kPa (1,2 bar, 17,4 psi) wor‐
den verlaagd.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
%De bandenspanning direct weer verhogen
zodra niet meer op zandgrond wordtgere‐
den.
Gegevens over de geadviseerde banden‐
spanning voor de af fabriek op uw auto
gemonteerde banden vindt u in de banden‐
spanningstabel aan de binnenzijde van de
tankdopklep (/pagina 429).
Door waterrijden
Bij het rijden door watertevens de volgende aan‐
wijzingen in acht nemen:
RMaximaal 10 km/h rijden.
RDe maximaal toegestane waaddiepte in acht
nemen (/pagina 460).
RDe automatische airconditioning uitschake‐
len (/pagina 139).
RAuto's met standverwarming/standventi‐
latie: De standverwarming/standventilatie
uitschakelen (/pagina 141).
RErop letten dat tijdens het rijden geen boeg‐
golf wordtgevormd.
RIn het water niet stoppen en de motor niet
afzetten. Het ECO start-stopsysteem moet
uitgeschakeld zijn; dit controleren
(/pagina 157).
Rijden in de bergen
Bij het rijden in de bergen tevens de volgende
aanwijzingen in acht nemen:
RBeslist de waarden voor de aan- en afloop‐
hoek en het maximale klimvermogen in acht
nemen (/pagina 460).
RIndien nodig de differentieelsperren inscha‐
kelen (/pagina 169).
RHoge motortoerentallen vermijden.
RBij het bergafrijden de remkracht van de
motorgebruiken.
RBij bergop rijden en lange en steile afdalin‐
gen een lagere versnelling inschakelen.
Checklist na rijden in het terrein
Het rijden in het terrein betekent een zwaardere
belasting van de auto dan normaal weggebruik.
Rijden en parkeren 155
Na het rijden in het terrein altijd de volledige
auto op schade en binnengedrongen voorwerpen
controleren. Binnengedrongen voorwerpen in de
wielen of in de aandrijflijnkunnen voor onbalans
en daarmee trillingen zorgen.
RDe verdeelbak in de wegversnelling HIGH
RANGE zetten.
RDe differentieelsperren uitschakelen.
RNa het rijden door het water de remmen
droogremmen.
RNa een lange afdaling de remwerking van de
bedrijfsrem controleren.
RNa het rijden in het terrein altijd de volgende
onderdelen reinigen:
-Kenteken
-Koplampen en achterlichten
-Banden, wielen en spatbordranden
-Bodemplaat
RNa het rijden door zand, modder, water of
grind bovendien de volgende onderdelen
controleren en reinigen:
-Remschijven en remblokken
-Banden en wielen
-Fusees
-Radiateur
ECO start-stopsysteem
Werking van het ECO start-stopsysteem
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Als met betrekking tot de auto is voldaan aan
alle voorwaarden voor de automatische motor‐
stop, wordt de motor in de volgende situaties
automatisch uitgeschakeld:
RDe auto wordt in de transmissiestand hof
igestopt.
Wanneer u de HOLD-functie of een andere trans‐
missiestand dan kinschakelt, wordt de motor
ook in de volgende situaties automatisch afge‐
zet:
RUstopt achter een wegrijdend voertuig.
RUstopt zonder voorligger bij een stopbord.
RU draait bij een lage rijsnelheid het stuurwiel
ver uit.
De motorwordt in de volgende gevallen weer
automatisch gestart:
RIn de transmissiestandhwordt bij niet
actieve HOLD-functie het rempedaal losgela‐
ten.
RDe transmissiestand hof kwordt inge‐
schakeld.
RHet gaspedaal wordt ingedrukt.
RU wijzigt de voertuighoogte.
REr moet een automatische motorstart bij de
auto worden uitgevoerd.
Als de motor door het ECO start-stopsysteem is
afgezet en de auto wordtverlaten, klinkt een
waarschuwingssignaal en wordt de motor niet
opnieuw gestart. Bovendien verschijnt op het
multifunctioneel display de displaymelding Voer-
tuig is gereed Voor het verlaten contact uitscha-
kelen. Als het contact niet wordt uitgeschakeld,
wordt dit na drie minuten automatisch uitge‐
schakeld.
156 Rijden en parkeren
ECO start-stopsysteem uit- of inschakelen
#De toets1indrukken.
Bij het uit- of inschakelen van het ECO start-
stopsysteem verschijnt een weergave in het
combi-instrument.
%Wanneer het ECO start-stopsysteem uitge‐
schakeld is, is permanent een weergave in
het combi-instrument zichtbaar.
Functie van de ECO-aanduiding
De ECO-aanduiding telt het rijgedragvan de
start tot het einde van de rit op en ondersteunt
een zuinige rijstijl.
Ukunt het verbruik beïnvloeden:
RAnticiperend rijden
RIn het rijprogramma ;rijden
RDe schakeladviezen in acht nemen
Het binnenste segment brandt groen en het bui‐
tenste segment wordtgevuld:
R1beheerst accelereren
R2zacht vertragen en rollen
R3gelijkmatige snelheid
Het binnenste segment is grijs en het buitenste
segment wordt leeggemaakt:
R1sportief accelereren
R2sterk remmen
R3snelheidsschommelingen
U hebt zuinig gereden:
RDe drie buitenste segmenten zijn tegelijker‐
tijd volledig gevuld.
RDe omranding van de ECO-aanduiding gaat
branden.
Onder Bonus n. vertrk. wordt de extra actiera‐
dius weergegeven die u door uw rijstijl in verge‐
lijking met een bestuurder met een zeer spor‐
tieve rijstijl hebt bereikt. Deze actieradius komt
niet overeen met een vaste brandstofbesparing.
Rijden en parkeren 157
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Functie van de DYNAMIC SELECT-schakelaar
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar wordt
gewisseld tussen de volgende rijprogramma's:
RI (Individual): Individuele instellingen
RS (Sport): Sportief rijden
RC (Comfort): Comfortabel en zuinig rijden
RE (Eco): Bijzonder zuinig rijden
RDesert: Voor zand geoptimaliseerd rijpro‐
gramma
Alleen op zand en niet op de openbare weg het
rijprogramma Desert selecteren. De beschik‐
baarheid van deze functie verschilt per land.
Na het opnieuw startenvan de auto is automa‐
tisch het rijprogramma C (Comfort) actief.
Afhankelijk van het geselecteerde rijprogramma
worden de volgende eigenschappen van de auto
gewijzigd:
RAandrijving
-Motor- en transmissiemanagement
-Actieve afstandsassistent DISTRONIC
RECO start-stopsysteem
RESP®
RStuurinrichting
RAuto's met instelbare demping: Onderstel
Kenmerkenvan het rijprogramma Desert:
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len in het rijprogramma Desert door
beperkte werking van het ESP®
In het rijprogramma Desert zijn niet alle func‐
ties van het ESP®beschikbaar, onder andere
de stabilisatiefunctie is uitgeschakeld. De
wielen kunnen bij het remmen blokkeren en
de remweg wordt langer.
Het rijprogramma Desert alleen op zand en
niet op de openbare weggebruiken.
%De beschikbaarheid van deze functie ver‐
schilt per land.
RBeperkte systeemwerking tijdens het rijden
RSpeciaal op zand afgestemd ESP®en ABS
RStabilisatie van de auto uitgeschakeld
In het rijprogramma Desert zijn de volgende rij‐
systemen en rijveiligheidssystemen uitgescha‐
keld:
RActieve parkeerassistent
RDrive Away Assist
RCross Traffic Alert
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RActieve spoorassistent
RTempomat
RLimiter
RActive Brake Assist System
RATTENTION ASSIST
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
158 Rijden en parkeren
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1naar
voren of achteren drukken.
Op het multifunctioneel display in het combi-
instrument en op het display van het multi‐
mediasysteem verschijnt het geselecteerde
rijprogramma.
Rijprogramma Desert kiezen
%De beschikbaarheid van de volgende functie
verschilt per land.
#Het rijprogramma E (Eco) selecteren.
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1gedu‐
rende circa 3 seconden naar achteren
gedrukt houden.
Er wordt een optische en akoestische mel‐
ding gegeven.
#De selectie met de linker touchpad-toets in
het stuurwiel bevestigen.
In het combi-instrument verschijnt de mel‐
ding Rijprogr. Desert actief ESP niet beschik-
baar Zie handleiding. De waarschuwings‐
lampjes ESP®en ABS gaan branden.
%Ook de aanwijzingen met betrekking tot het
Desert-ESP®(/pagina 191) in acht nemen.
%Bij het openen van het bestuurdersportier
met draaiende motorwordt opnieuw een
optische en akoestische melding gegeven,
om bij het wisselen van bestuurder te atten‐
deren op de beperkingen tijdens het rijden.
#Om het rijprogramma Desert uit te schake‐
len, de DYNAMIC SELECT-schakelaar 1naar
voren drukken.
%Na het opnieuw startenvan de auto is auto‐
matisch het rijprogramma C (Comfort)
actief.
Rijprogramma I configureren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
5Individual
#De individuele instelling selecteren.
Bedieningsfeedback voor rijprogramma's in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Bedieningsfeedback in- Oof uitschakelen
ª.
Wanneer deze functie actief is, wordt bij
selectie van een rijprogramma via de DYNA‐
MIC SELECT-schakelaar een overeenkom‐
Rijden en parkeren 159
stige melding weergegeven op het mediadis‐
play.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Voertuiggegevens selecteren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RKompas
RWielinslag
RHelling
RLangshoek
RHoogtemeter
RLOW RANGE (/pagina 166)
RBlokkeren (/pagina 168)
Motorgegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Motorgegevens selecteren.
%De waarden voor het motorvermogen en het
motorkoppel kunnen afwijkenvan de nomi‐
nale waarden.
Voorbeelden vanfactoren die van invloed
zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
G-Mode
De G-Mode is een extra rijprogramma voor rij‐
den in het terrein en is niet geschikt voor gebruik
op de verharde weg. De G-Mode wordt automa‐
tisch ingeschakeld als aan een van de volgende
voorwaarden is voldaan:
RDe verdeelbak wordt in de terreinversnelling
LOW RANGE (/pagina 167) geschakeld.
RTen minste één differentieelsper wordt inge‐
schakeld (/pagina 169).
In het combi-instrument verschijnt de melding G.
G-Mode wordt automatisch weer uitgeschakeld
als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RDe verdeelbak wordt in de wegversnelling
HIGH RANGE geschakeld.
RAlle differentieelsperren worden uitgescha‐
keld.
In de G-Mode zijn mogelijk niet alle rij- en rijvei‐
ligheidssystemen beschikbaar. De systeemgren‐
zen van de verdeelbak (/pagina 166) en de dif‐
ferentieelsperren (/pagina 168) in acht
nemen.
In de G-Mode is het niet mogelijk om het rijpro‐
gramma te wijzigen met de DYNAMIC SELECT-
schakelaar. De DYNAMIC SELECT-schakelaar
werkt pas weer, als de G-Mode weer is uitge‐
schakeld.
160 Rijden en parkeren
Automatische transmissie
DIRECT SELECT-keuzehendel
Werking van de DIRECT SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de transmissiestandhof kwordt
ingeschakeld, altijd het rempedaal ste‐
vig indrukken en niet tegelijkertijd gas
geven.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de
transmissiestand gewijzigd. De actuele transmis‐
siestand wordt op het multifunctioneel display
weergegeven.
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Rijden en parkeren 161
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eersteweer‐
stand omhoogdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding k.
%In de terreinversnelling LOW RANGE kunt u
vanhnaar ken vaninaar kschake
len, zonder daarbij het rempedaal in te druk‐
ken.
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eersteweerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding i.
Als vervolgens het rempedaal wordt losgelaten
kan de auto vrij worden bewogen, bijvoorbeeld
om wegte duwen of te slepen.
Als de automatische transmissie ook als het
contact is uitgeschakeld in de neutraalstand
iimoet blijven, als volgt te werk gaan:
#De auto starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraal‐
stand iinschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#Het contact uitschakelen.
In het combi-instrument verschijnt de melding
Stand N permanent geactiveerd Wegrolgevaar.
%Wanneer de auto aansluitend wordtverlaten
en de sleutel zich in de auto bevindt, blijft de
automatische transmissie in de neutraal‐
stand i.
Parkeerstand P inschakelen
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet‐
tenvan de auto in acht nemen
(/pagina 176).
#Hetrempedaal indrukken, tot de auto stil‐
staat.
#Als de auto stilstaat de toetsjindrukken.
De parkeerstand is pas ingeschakeld, als op
het multifunctioneel display de transmissies‐
tandaanduiding jverschijnt. Wanneer de
transmissiestandaanduiding jniet ver‐
schijnt, de auto tegenwegrollen beveiligen.
%Afhankelijk van de situatie kan het enige tijd
durenvoordat jis ingeschakeld. Daarom
altijd op de transmissiestandaanduiding let‐
ten.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de parkeerstand jautomatisch
ingeschakeld:
RU schakelt als de auto stilstaat in de trans‐
missiestand hof khet contact uit.
RU opent als de auto stilstaat of met zeer
geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
hof khet bestuurdersportier.
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand hof kin.
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eersteweer‐
stand omlaagdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding h.
162 Rijden en parkeren
De automatische transmissie schakelt de ver‐
snellingen in de transmissiestand hautoma‐
tisch. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:
RHet geselecteerde rijprogramma
RDe stand van het gaspedaal
RDe gereden snelheid
Handmatig schakelen
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
Permanente instelling
#Activeren/deactiveren: De toets1indruk‐
ken.
Als het controlelampje 2brandt, is het
handmatig schakelen geactiveerd. Op het
multifunctioneel display verschijnt de actuele
versnelling.
Kortstondige instelling
#Activeren: Aan de stuurwielschakelpaddle
1of 2trekken.
Het handmatig schakelen is gedurende korte
tijd geactiveerd. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de actuele versnelling.
#Deactiveren: Aan de stuurwielschakelpaddle
2trekken en deze vasthouden.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
transmissiestandh.
%Om de versnellingen in het rijprogramma I
permanent zelf met de stuurwielschakel‐
paddles te schakelen, de instelling M(hand‐
matig) voor de transmissie selecteren.
Rijden en parkeren 163
Schakelen
#Opschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 2trekken.
#Terugschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 1trekken.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Schakeladvies
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor een
brandstofbesparende rijstijl.
#Als op het multifunctioneel display het scha‐
keladvies 1verschijnt, de geadviseerde ver‐
snelling inschakelen.
Kickdown gebruiken
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
#Maximaal accelereren: Het gaspedaal tot
voorbij het drukpunt indrukken.
Om de motortegen een te hoog motortoerental
te beschermen, schakelt de automatische trans‐
missie bij het maximumtoerental in de eerstvol‐
gende hogere versnelling.
Werking van de modus uitrollen
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Bij anticiperende rijstijl wordt u door de modus
uitrollen geholpen om het brandstofverbruik te
reduceren.
De modus uitrollen heeft de volgende eigen‐
schappen:
RDe verbrandingsmotorwordtvan de aandrijf‐
lijn losgekoppeld en de motor draait statio‐
nair verder.
ROp het multifunctioneel display wordt de
transmissiestand hgroen weergegeven.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de modus uitrollen geactiveerd:
RHet rijprogramma ;is geselecteerd.
164 Rijden en parkeren
RDe snelheid ligt in het geschikte gebied.
REr is een geschikt wegverloop aanwezig, bij‐
voorbeeld geen steile hellingen of krappe
bochten.
RAan de aanhangwagenvoorziening is geen
aanhangwagen gekoppeld of fietsdrager
bevestigd.
RHet gas- of rempedaal wordt niet meer inge‐
drukt.
%De modus uitrollen kan ook worden geacti‐
veerd als in het rijprogramma =voor de
aandrijving de instelling "Eco" is geselec‐
teerd.
Als niet meer aan een van de voorwaarden wordt
voldaan, wordt de modus uitrollen weer uitge‐
schakeld.
De modus uitrollen kan ook door de volgende
parameters verhinderd worden:
RHelling
RAfdaling
RTemperatuur
RHoogte
RSnelheid
RBedrijfstoestand van de motor
RVerkeerssituatie
%De modus uitrollen kanworden beëindigd
door het bedienen van de rechterstuurwiel‐
schakelpaddle (/pagina 163).
Problemen met de transmissie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De transmissie heeft schakelproble‐
men. De transmissie verliest vloeistof.
#De transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
De acceleratie neemt af.
De transmissie schakelt niet meer.
De transmissie werkt in een noodprogramma.
Er kan alleen nog in één versnelling en in de achteruitversnelling worden geschakeld.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De transmissie in de stand jzetten.
Rijden en parkeren 165
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De motor afzetten.
#Ten minste tien seconden wachten, voordat de motor opnieuw wordtgestart.
#De transmissie in de stand hof kzetten.
De transmissie schakelt bij hslechts in één versnelling, bij kin de achteruitversnelling.
#De transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Verdeelbak
Functie van de verdeelbak
&WAARSCHUWING Slipgevaar‑ en gevaar
voor ongevallen op glad wegdek in LOW
RANGE
Als op glad wegdek de terreinversnelling
LOW RANGE wordt ingeschakeld, kunnen de
wielen in de volgende situaties hun grip ver‐
liezen:
RAls tijdens het rijden de voet van het gas‐
pedaal wordtgenomen.
RAls bij het remmen het terrein-ABS regelt.
Als de wielen hun grip verliezen, is de auto
niet meer bestuurbaar.
#Op glad wegdek nooit de terreinversnel‐
ling LOW RANGE inschakelen.
De verdeelbak kan in de wegversnelling HIGH
RANGE of in de terreinversnelling LOW RANGE
worden geschakeld.
Schakelstanden
HIGH RANGE LOW RANGE
Wegversnelling voor
alle normale rijsitua‐
ties.
Terreinversnelling
voor rijden in het ter‐
rein, voor doorwadin‐
gen en voor steile hel‐
lingen.
Eigenschappen van de terreinversnelling LOW
RANGE:
RLagere topsnelheid en grotere trekkracht
RDe versnellingsbakoverbrenging verandert
met ongeveer een factor drie.
RHoger aandrijfkoppel
166 Rijden en parkeren
LOW RANGE in de volgende situaties niet gebrui‐
ken:
RBij het rijden op de openbare weg.
Verdeelbak schakelen
De terreinversnelling LOW RANGE inschake‐
len
Voorwaarden:
RUrijdt niet op een verharde of openbare weg.
RDe motor draait en u rijdt niet sneller dan
40 km/h.
RDe transmissie staat in de stand i.
#De toetsLOW RANGE 1indrukken.
Het controlelampje 2knippert. Het schakel‐
verzoek blijft maximaal 30 seconden actief.
Als binnen deze tijd niet aan alle voorwaar‐
den voor de schakelmanoeuvre is voldaan,
dooft het controlelampje 2weer en moet
de schakelmanoeuvre opnieuw worden
gestart.
#De transmissie in de stand izetten.
Als de schakelmanoeuvre is uitgevoerd, ver‐
schijnt in het combi-instrument de melding
LOW RANGE aan, klinkt er een akoestisch
signaal en brandt het controlelampje 2per‐
manent. De auto schakelt automatisch het
rijprogramma G-Mode in.
#De transmissie in de stand hzetten.
%Als de auto in LOW RANGE wordt gepar‐
keerd, blijft deze ook als de motor opnieuw
wordtgestart in LOW RANGE. Het rijpro‐
gramma G-Mode is nog steeds actief
(/pagina 160).
De wegversnelling HIGH RANGE inschakelen
Voorwaarden:
RDe motor draait en u rijdt niet sneller dan
70 km/h.
R
RDe transmissie staat in de stand i.
#De toetsLOW RANGE 1indrukken.
Het schakelverzoek blijft maximaal 30 secon‐
den actief. Als binnen deze tijd niet aan alle
voorwaarden voor de schakelmanoeuvre is
voldaan, moet de schakelmanoeuvre
opnieuw worden gestart.
#De transmissie in de stand izetten.
Als de schakelmanoeuvre is uitgevoerd, ver‐
schijnt in het combi-instrument de melding
LOW RANGE uit, klinkt er een akoestisch sig‐
naal en dooft het controlelampje 2.
#De transmissie in de stand hzetten.
Rijden en parkeren 167
Differentieelsperren
Functie van de differentieelsperren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde differentieelsper
op vaste ondergrond
Als de differentieelsperren op een vaste en
stroeve ondergrond worden ingeschakeld,
wordt de bestuurbaarheid van de auto sterk
beperkt. Met name bij het inschakelen in
bochten kunt u de controle over de auto ver‐
liezen.
#Op een vaste en stroeve ondergrond de
differentieelsperren direct uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakelde rijveiligheidssys‐
temen
Als de differentieelsperren zijn ingeschakeld
zijn het ABS, de 4ETS, het ESP®en het BAS
uitgeschakeld. Daardoor kunnen de wielen bij
het remmen blokkeren en wordt de remweg
langer.
#Op een vaste en stroeve ondergrond de
differentieelsperren direct uitschakelen.
Differentieelsperren verbeteren het tractiever‐
mogen van de auto in het terrein en bij doorwa
dingen.
De auto is uitgerust met 3 differentieelsperren:
RDe differentieelsper van de verdeelbak 1
blokkeert de toerentalverdeling tussen de
voor- en achteras.
RDe differentieelsper van de achteras 2blok‐
keert de toerentalverdeling tussen de wielen
van de achteras.
RDe differentieelsper van de vooras 3blok‐
keert de toerentalverdeling tussen de wielen
van de vooras.
Systeemgrenzen
Als de differentieelsperren zijn ingeschakeld,
worden de volgende rij- en rijveiligheidssyste‐
men uitgeschakeld:
RABS (/pagina 187)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 199)
RActive Brake Assist System
RActieve parkeerassistent (/pagina 217)
RActieve spoorassistent (/pagina 229)
RBAS (/pagina 188)
RWegrijhulp voor op hellingen (/pagina 204)
168 Rijden en parkeren
RECO start-stopsysteem (/pagina 156)
RESP®(/pagina 188)
RHOLD-functie (/pagina 204)
RLimiter (/pagina 196)
RTEMPOMAT (/pagina 195)
RDodehoekassistent (/pagina 228)
Differentieelsperren uit- of inschakelen
Differentieelsperren inschakelen
Voorwaarden:
RUrijdt niet op een verharde of openbare weg.
RUrijdt stapvoets.
RDe aangedreven wielen draaien niet door.
#Inschakelen in de volgorde 1,2,3. Daar‐
toe de betreffende toetsen indrukken. De dif‐
ferentieelsperren 2en 3van de achter- en
vooras alleen inschakelen als dat noodzake‐
lijk is.
Indien aan alle voorwaarden is voldaan, gaan de
inschakelcontrolelampjes 5branden. Zodra de
differentieelsperren actief zijn, gaan bovendien
de functiecontrolelampjes 4branden.
In het combi-instrument verschijnt de melding
Differentieelsper actief ABS en ESP niet beschik-
baar evenals de waarschuwings- en controle‐
lampjes å÷!.
%Als aan een of meer voorwaarden niet is vol‐
daan, verschijnt de melding Niet aan voor-
waarden voor inschakelen differentieelsper
voldaan.
De schakelmanoeuvre moet opnieuw worden
gestart.
Differentieelsperren uitschakelen
#De toetsen indrukken in de volgorde 3,2,
1.
of
#Alle differentieelsperren tegelijkertijd uit‐
schakelen: De toets1indrukken.
of
#De differentieelsperren van de achter- en
vooras uitschakelen: De toets2indrukken.
De differentieelsperren zijn pas uitgeschakeld
als de functiecontrolelampjes 4weer gedoofd
zijn.
Als de auto met ingeschakelde differentieelsper‐
renwordtgeparkeerd, worden de differentieel‐
sperren automatisch uitgeschakeld als de auto
weer wordtgestart. In sommige gevallen moet u
een paar meterrijden voordat de differentieel‐
sperren werkelijk uitgeschakeld zijn. Daarom ook
na het opnieuw startenvan de auto controleren
of de functiecontrolelampjes 4gedoofd zijn.
De informatie die in het combi-instrument kan
worden weergegeven in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
RDisplaymeldingen
Functie van de 4MATIC
De 4MATIC zorgt naar behoefte voor aandrijving
van alle vier de wielen. Als een aangedreven wiel
vanwege een te geringe grip doordraait verbetert
de 4MATIC samen met het ESP®en het 4ETS de
grip van de auto.
Rijden en parkeren 169
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen bij
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. De
4MATIC kangeen rekening houden met de weg-
en weersomstandigheden en de verkeerssitua‐
tie. De 4MATIC is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid, in het bijzonder voor een
veilige afstand, de snelheid, het tijdig remmen en
het aanhouden van de rijstrook, ligt bij u.
%Alleen als bij een winterse staat van het weg‐
dek winterbanden (M+S-banden) worden
gebruikt, zo nodig met sneeuwkettingen,
wordt de maximale werking van de 4MATIC
bereikt.
Tanken
Tanken
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kantot vonkvor‐
ming leiden en brandstofdampen ontsteken.
#Voordat u de tankdop opent of het vul‐
pistool vastpakt, de metalen carrosserie
van de auto aanraken.
Op deze manier wordt een eventueel
aanwezige elektrostatische oplading
afgebouwd.
170 Rijden en parkeren
#Tijdens het tanken niet weer in de auto
stappen.
Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandstofmengsel
Auto's met dieselmotor:
Wanneer diesel met benzine wordtgemengd,
is het vlampunt van het brandstofmengsel
lager dan bij pure diesel.
Als de motor draait kunnen onderdelen van
het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit
raken.
#Nooit benzine tanken.
#Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met benzinemotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
#Het vereiste RON-getal is te vinden aan
de binnenzijde van de tankdopklep.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 %ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% Ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.% Methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met dieselmotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen zwavelvrije diesel tanken die vol‐
doet aan de Europese norm EN 590, of
gelijkwaardig.
In landen zonder zwavelvrije diesel
alleen zwavelarme diesel tanken met
Rijden en parkeren 171
een zwavelgehalte van minder dan
50 ppm.
#Auto's zonder dieselpartikelfilter:
Alleen diesel met een zwavelgehalte
onder 500 ppm tanken.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RBenzine
RMarinediesel
RStookolie
RPure biodiesel of plantaardige olie
RPetroleum of kerosine
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Geen diesel tanken bij
auto's met benzinemotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof bij de motorkomen.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
*AANWIJZING Geen benzine tanken bij
auto's met dieselmotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof in het brandstofsysteem
geraken.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
*AANWIJZING Eruit spuitende brandstof
bij het verwijderen van het vulpistool.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
172 Rijden en parkeren
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
%Tijdens het tanken niet weer in de auto stap‐
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
1Tankdopklep
2Tankdop
3Brandstofsoort
4Bandenspanningstabel
5QR-code voor reddingskaart
#Op de achterzijde van de tankdopklep 1
drukken.
#De tankdop linksom draaien en verwijderen.
#De vulpijp van het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, latenrusten en tanken.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het
vulpistool afslaat.
%Auto's met dieselmotor: De opening van
de tankvulbuis is alleen geschikt voor de
tankpistolen van een dieselpomp.
%Auto's met dieselmotor: Bij een volledig
leeggereden brandstoftank ten minste 5 l
diesel bijtanken.
%Auto's met dieselmotor: Bij het bijtanken
met behulp van een jerrycan voor dieselau‐
to's een vulpijp met een grote diameter
gebruiken. Anders kan de vulpijp niet in de
tankvulbuis worden geschoven.
#De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergren
delt.
#De tankdopklep sluiten.
Rijden en parkeren 173
AdBlue®(alleen auto's met dieselmotor)
Aanwijzingen met betrekking tot het bijvul‐
len vanAdBlue®
*AANWIJZING Als de AdBlue®-tank wordt
geopend, kan een kleine hoeveelheid
ammoniakdamp vrijkomen.
#De AdBlue®-tank alleen bijvullen in
goed geventileerderuimtes.
#Vermijden dat AdBlue®met de huid,
ogen of kleding in contact komt.
#Kinderen op afstand vanAdBlue®hou‐
den.
*AANWIJZING AdBlue®niet inslikken.
Wanneer AdBlue®is ingeslikt:
#Direct de mond grondig uitspoelen.
#Rijkelijk water drinken.
#Zo snel mogelijk naar een arts gaan.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistofvoor
de NOx-uitlaatgasnabehandeling bij dieselmoto‐
ren. Voor een correcte werking van de uitlaat‐
gasnabehandeling alleen AdBlue®volgens ISO
22241 gebruiken.
AdBlue®heeft de volgende eigenschappen:
Rniet-giftig
Rkleur- en reukloos
Rniet-brandbaar
AdBlue®is hier verkrijgbaar:
RAdBlue®kunt u bij een gekwalificeerde werk‐
plaats, bijvoorbeeld bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats, in het kader van de snel‐
service laten bijvullen.
RAdBlue®is bij een groot aantal tankstations
via AdBlue®tankzuilen beschikbaar.
RAls alternatief is AdBlue®bij gekwalificeerde
werkplaatsen, bijvoorbeeld een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats en bij talrijke tank‐
stations als AdBlue®bijvulcontainer of
AdBlue®navulflacon verkrijgbaar.
%Bij navulverpakkingen erop letten dat een
druppelvrijeverbindingsmogelijkheid met de
vulopening van de auto aanwezig is.
AdBlue®bijvullen
*AANWIJZING Motorschade door
AdBlue®in de brandstof
#AdBlue®mag niet in de brandstoftank
worden gevuld.
#AdBlue®alleen in de AdBlue®-tank vul‐
len.
#Vermijden dat de AdBlue®-tank te ver
wordtgevuld.
*AANWIJZING Verontreiniging van het
interieur door vrijkomende AdBlue®
#De AdBlue®navulverpakking na het vul‐
len goed afsluiten.
174 Rijden en parkeren
#AdBlue®navulverpakkingen niet langdu‐
rig in de auto vervoeren.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
De volgende na elkaar optredende meldingen op
het multifunctioneel display verzoeken u om de
AdBlue®tank bij te vullen:
RAdBlue bijvullen zie handleiding. U kunt met
de auto alleen nog de weergegeven afstand
afleggen.
RAdBlue bijvullen Verm. ger. over XXX km Zie
handleiding. U kunt met de auto alleen nog
de weergegeven afstand afleggen. De
AdBlue®voorraad is tot de reservehoeveel‐
heid verbruikt.
RAdBlue bijvullen Vermogen ger.: XXX km/h
Geen start na XXX km. U kunt met de auto
alleen nog de weergegeven afstand afleggen.
Zo snel mogelijkAdBlue®bijvullen.
RAdBlue bijvullen Starten niet mogelijk. De
auto kan niet meer worden gestart.
De AdBlue®-actieradius en het peil kan in het
multifunctioneel display worden weergegeven
(/pagina 241).
%De weergegevenAdBlue®-actieradius is
sterk afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfs‐
omstandigheden. Daaromkan de werkelijke
actieradius van de berekende actieradius
afwijken.
AdBlue®tankdop openen
#Op de achterzijde van de tankdopklep 1
drukken.
#De AdBlue®-tankdop 2linksom draaien en
verwijderen.
%De AdBlue®tankdop kan ook in de tankdop‐
houder in het scharnier van de tankdopklep
worden geplaatst.
Rijden en parkeren 175
AdBlue®bijvulcontainer voorbereiden
#De dop van de AdBlue®jerrycan 2los‐
draaien.
#De eenwegslang 1met de hand op de ope‐
ning van de AdBlue®bijvulcontainer 2vast‐
draaien.
AdBlue®bijvullen
#De eenwegslang 1met de hand op de vul‐
pijp van de auto vastdraaien.
#De AdBlue®bijvulcontainer 2omhoogbren‐
gen en kantelen.
Als de AdBlue®-tank volledig gevuld is, stopt
het vullen.
De AdBlue®bijvulcontainer 2kangedeelte‐
lijk geleegd worden verwijderd.
#De eenwegslang 1en de AdBlue®bijvulcon‐
tainer 2in omgekeerde volgorde losdraaien
en afsluiten.
#De AdBlue®tankdop aanbrengen en
rechtsom draaien.
#De tankdopklep sluiten.
#De ontsteking gedurende ten minste
60 seconden inschakelen.
%Als de auto door een lege AdBlue®-tank niet
meer konworden gestart, duurt het maxi‐
maal 60 seconden voordat het bijvullen
wordt herkend.
#De auto starten.
%Een AdBlue®navulverpakking niet continu in
de auto meenemen.
Parkeren
Auto afzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van een onvoldoende beveiligde auto.
Als de auto zonder voldoende beveiliging
wordtgeparkeerd, kan deze ook bij een lichte
helling ongecontroleerd wegrollen.
176 Rijden en parkeren
#Op de volgende manier ervoor zorgen
dat de geparkeerde auto altijd vol‐
doende is beveiligd tegenwegrollen:
ROp hellingen de voorwielen zo
draaien dat de auto in de richting
van de stoeprand rolt als deze in
beweging komt.
RDe parkeerrem bedienen.
RDe transmissie in de stand jzet‐
ten.
&WAARSCHUWING Brandgevaar bij hete
onderdelen van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem of de uitlaatgasstroom in
contact komen, kunnen deze materialen ont‐
steken.
#De auto zo parkeren dat geen brand‐
baar materiaal met hete onderdelen van
de auto in contact kankomen.
#Niet op een droge wei of afgeoogste
graanvelden parkeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen en dieren zon‐
der toezicht in de auto worden achterge‐
laten
Wanneer kinderen en dieren zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten, kunnen
deze de auto in beweging zetten, door bij‐
voorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
#De auto altijd tegenwegrollen beveili‐
gen.
#De auto totstilstand brengen door het rem‐
pedaal in te drukken.
Rijden en parkeren 177
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de
auto in de richting van de stoeprand rolt als
deze in beweging komt.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
#Bij stilstaande auto en ingedrukt rempedaal
de transmissiestandjinschakelen
(/pagina 162).
#De motor en het contact uitschakelen door
de toets1in te drukken.
#De bedrijfsrem langzaam loslaten.
#Uitstappen en de auto vergrendelen.
%Als u de auto met de verdeelbak in de plaats
LOW RANGE parkeert, wordt bij het inscha‐
kelen van de transmissiestand jautoma‐
tisch de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld (/pagina 183).
%Als de auto wordtgeparkeerd, kunt u de zij‐
ruiten en het schuifdak nog circa vijf minu‐
ten bedienen nadat het bestuurdersportier
gesloten is.
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening pro‐
grammeren
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor nooit in een geslotenruimte
zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het openen of sluiten van een garage
deur met de garagedeurbediening
Wanneer de garagedeur met de geïnte‐
greerde garagedeurbediening wordt bediend
of geprogrammeerd, kunnen personen in het
bewegingsgebied van de garagedeur worden
ingeklemd of worden geraakt.
#Bij het gebruiken van de geïntegreerde
garagedeurbediening altijd opletten dat
zich niemand in het bewegingsgebied
van de garagedeur bevindt.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage respectievelijk
buiten het draaibereik van de garagedeur
geparkeerd.
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd
mogelijk bij ingeschakeld contact.
178 Rijden en parkeren
#De in te leren toets1,2of 3indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 4knippert geel.
%Het kantot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 4knippert verder geel.
#De afstandsbediening 5vanaf een afstand
van 1 cm tot 8 cm op de toets1,2of 3
richten.
#De toets6van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot een van
de volgende signalen verschijnt:
Rhet controlelampje 4permanent groen
brandt. De programmering is afgesloten.
Rhet controlelampje 4groen knippert. De
programmering was succesvol. Boven‐
dien moet een wisselcode-synchronisatie
met het garagedeurbedieningssysteem
worden uitgevoerd.
#Als het controlelampje 4niet groen brandt
of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe‐
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys‐
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied
van de deur.
Rijden en parkeren 179
#De programmeertoetsvan de deuraandrij‐
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol‐
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram‐
meerde toets1,2of 3indrukken, totdat
de deur sluit.
Als de deur sluit, is de programmering afge‐
sloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie‐
ning lezen.
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5ver‐
vangen.
#De afstandsbediening 5onder verschil‐
lende hoeken op een afstand van 1 cm tot
8 cm voor de binnenspiegel houden. Daarbij
elke instelstand ten minste 25 seconden aan‐
houden.
#De afstandsbediening 5onder dezelfde
hoeken op verschillende afstanden van de
binnenspiegel houden. Daarbij elke instel‐
stand ten minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedu‐
rende bepaalde tijd zenden, voor het verstrij‐
kenvan de zendtijd opnieuw de toets6van
de afstandsbediening 5indrukken.
#De antennekabel van de deurbediening op de
afstandsbediening richten.
%Ondersteuning en aanvullende informatie
voor de programmering:
RBij de HomeLink®hotline via het nummer
(0) 08000 466 354 65 of +49 (0) 6838
907-277.
ROp internet onder http://
www.homelink.com.
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreffende toets is voor het bedienen
van de garagedeur geprogrammeerd.
180 Rijden en parkeren
#De toets1,2of 3indrukken en inge‐
drukt houden, tot de garagedeur opent of
sluit.
#Als het controlelampje 4na circa 20 secon‐
den geel knippert: Opnieuw de eerder inge‐
drukte toets indrukken en ingedrukt houden,
tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wis‐
sen
#De toetsen 1en 3indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 4brandt geel.
#Als het controlelampje 4groen knippert: De
toetsen 1en 3loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Zendvergunningengaragedeurbediening
Zendvergunningen
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário,
isto é, não tem direito à proteção contra interfe‐
ncia prejudicial, mesmo de estações do
mesmo tipo, e não pode causar interfencia a
sistemas operando em caráter primário.
Para maiores informações acessar
www.anatel.gov.br
Rijden en parkeren 181
Zendvergunningen
Land Zendvergunning
Egypte TAC.2511151293.WIR
Andorra CE
Australië R-NZ
Barbados MED1578
Chili 2488/DFRS20576/F-74
Europese
Unie CE
GibraltarCE
IJsland CE
Jordanië TRC/LPD/2015/299
CanadaIC: 4112A-MUAHL5
Koeweit CE
Liechten‐
stein CE
Land Zendvergunning
Mexico RCPGEMU15-0448
Monaco CE
Nieuw-
Zeeland R-NZ
Noorwe‐
gen CE
Russische
federatie niet nodig
Saudi-Ara‐
bië TA 10525
Zwitser‐
land CE
Zuid-
Afrika
TA-2015/1386
Turkijeniet nodig
Land Zendvergunning
Verenigde
Arabische
Emiraten
ER41849/15
Dealer No: DA35176/14
Verenigde
Staten FCC ID: NZLMUAHL5
Meer informatie over de conformiteitsverklaring
radiografische onderdelen van de auto
(/pagina 25).
182 Rijden en parkeren
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen en dieren zon‐
der toezicht in de auto worden achterge‐
laten
Wanneer kinderen en dieren zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten, kunnen
deze de auto in beweging zetten, door bij‐
voorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen en dieren zon‐
der toezicht in de auto worden achterge‐
laten
Wanneer kinderen en dieren zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten, kunnen
deze de auto in beweging zetten, door bij‐
voorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
De elektrische parkeerremwordt automatisch
bediend, als de transmissie in de stand jstaat
en aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
RDe verdeelbak bevindt zich in de stand LOW
RANGE.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken.
In de volgende situaties wordt de elektrische
parkeerrem ook vastgezet:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto totstilstand.
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand
op zijn plaats.
Rijden en parkeren 183
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
Dit is het geval als tevens aan een van de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Als de elektrische parkeerrem ingeschakeld is,
verschijnt in het combi-instrument het rode con‐
trolelampje !.
De elektrische parkeerremwordt niet automa‐
tisch bediend, als de motor door het ECO start-
stopsysteem wordt afgezet.
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch vrijzetten)
De elektrische parkeerremwordt vrijgezet, als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RDe motor draait.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot
van de bestuurdersstoel.
RDe transmissie staat in de stand hof ken
het gaspedaal wordt ingedrukt of er wordt
geschakeld van de transmissiestand jin de
stand hof k.
Als de gordelslottong niet in het gordelslot van
de bestuurdersstoel steekt, moet aan de vol‐
gende voorwaarden voldaan zijn:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe transmissiestand jwordtverlaten, of er
is voordien sneller dan 3 km/hgereden.
Als de elektrische parkeerremwordt vrijgezet,
dooft in het combi-instrument het rode controle‐
lampje !.
Elektrische parkeerrem handmatig inschake‐
len of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1drukken.
In het combi-instrument verschijnt het rode
controlelampje !.
184 Rijden en parkeren
%Alleen wanneer het controlelampje continu
brandt, is de elektrische parkeerrem correct
ingeschakeld.
Vrijzetten
#Het contact inschakelen.
#Aan de handgreep 1trekken.
In het combi-instrument dooft het rode con‐
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1indrukken en ingedrukt
houden.
Wanneer de auto totstilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld. In het combi-instrument verschijnt het
rode controlelampje !.
Informatie over schadeherkenning bij gepar‐
keerde auto
Wanneer bij de vergrendelde auto met ingescha‐
kelde wegsleepbeveiliging een botsing wordt
herkend, ontvangt u in het multimediasysteem
bij het inschakelen van het contact een bericht.
Hierbij ontvangt u informatie over de volgende
punten:
Rpotentieel getroffen gedeelte van de auto
Rkracht van de botsing
In de volgende situaties kan een abusievelijke
activering optreden:
RDe geparkeerde auto wordtverplaatst, bij‐
voorbeeld in een garage met een dubbele
etage.
%Om een abusievelijke activering te voorko
men, de wegsleepbeveiliging uitschakelen.
Wanneer de wegsleepbeveiliging wordt uitge‐
schakeld, wordt ook de schadeherkenning
uitgeschakeld.
Systeemgrenzen
De herkenning kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
RBij schade zonder botsing, bijvoorbeeld bij
een afgebroken buitenspiegel of lakschade
door een sleutel.
RBij een botsing met lage snelheid.
RAls de elektrische parkeerrem niet ingescha‐
keld is.
Aanwijzingen met betrekking tot het buiten
gebruik stellen van de auto
Als de auto langer dan vier weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan de losgekoppelde accu door
volledige ontlading beschadigd raken.
Als de auto langer dan zes weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan door het stilstaan schade ont‐
staan.
%Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Rusttoestand (verlenging van de standtijd
van de startaccu)
Functie van de ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
Als de ruststand wordtgeactiveerd, kan de auto
gedurende een langere periode zonder energie‐
verlies worden geparkeerd.
Rijden en parkeren 185
De ruststand heeft de volgende eigenschappen:
RDe startaccu wordt ontzien.
ROp het display van het multimediasysteem
verschijnt de maximale standtijd.
RFuncties zoals de interieurbeveiliging of de
wegsleepbeveiliging zijn niet beschikbaar.
RDe verbinding met online-dienstenwordt
onderbroken.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, kan de ruststand via het multimediasys‐
teem worden geactiveerd of gedeactiveerd:
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
Wanneer de weergegevenstandtijdvan de auto
wordtoverschreden, kan dit tot een verminderd
comfort leiden en is het mogelijk dat de start‐
accu de motoreventueel niet kanstarten.
De startaccu moet in de volgende situaties van
tevorenworden opgeladen:
RDe standtijdvan de auto moet worden ver‐
lengd.
ROp het display van het multimediasysteem
verschijnt de displaymelding Acculading niet
voldoende voor ruststand.
%De ruststand wordt automatisch gedeacti‐
veerd als het contact wordt ingeschakeld.
Ruststand activeren of deactiveren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer u de functie inschakelt, verschijnt
een vraag.
#Ja selecteren.
De rusttoestand is ingeschakeld.
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien vanrijsystemen die u onder‐
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvre‐
ren. De rijsystemen zijn hulpmiddelen en ont‐
slaan u niet van uw verkeersrechtelijke verant‐
woordelijkheid. Voortdurend de verkeerssituatie
in de gaten houden en indien nodig ingrijpen. De
grenzen voor een veilig gebruik in acht nemen.
Functie van de radarsensoren
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met radarsensoren de omgeving voor,
achter of naast de auto (afhankelijk van de uit‐
rusting van de auto).
De radarsensoren zijn afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto achter de bumpers en/of achter
de Mercedes-Benz-ster geïntegreerd. Deze
onderdelen vrijhouden van vuil, ijs en aange‐
koekte sneeuw (/pagina 404). De sensoren
mogen niet worden afgedekt, bijvoorbeeld door
een fietsdrager, uitstekende bagage,stickers,
wrappingfolie of steenslagfolie. Bij een beschadi‐
ging van de bumper of de radiateurbekleding of
na botsing tegen de bumper of de radiateurbe‐
kleding, de werking van de radarsensoren laten
controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
186 Rijden en parkeren
In deze gevallen kan het voorkomen dat het rijas‐
sistentiesysteem niet meer correct functioneert.
Overzicht van de rijsystemen en rijveilig‐
heidssystemen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vol‐
gende rijsystemen en rijveiligheidssystemen:
R360°-camera (/pagina 213)
RABS (Antiblokkeersysteem) (/pagina 187)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 199)
RAdaptief remlicht (/pagina 195)
RActive Brake Assist System
RActieve spoorassistent (/pagina 229)
RATTENTION ASSIST (/pagina 224)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis‐
tentsysteem) (/pagina 188)
RWegrijhulp voor op hellingen (/pagina 204)
REBD (Electronic Brakeforce Distribution)
(/pagina 192)
RESP®(Elektronisch StabiliteitsProgramma)
(/pagina 188)
RActieve snelheidslimietassistent
RHOLD-functie (/pagina 204)
RLimiter (/pagina 196)
RActieve parkeerassistent (/pagina 217)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/pagina 207)
RAchteruitrijcamera (/pagina 211)
RTEMPOMAT (/pagina 195)
RDodehoekassistent (/pagina 228)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 226)
RInstelbare demping (/pagina 206)
Functies van het ABS (antiblokkeersysteem)
Het ABS regelt de remdruk in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een nood‐
stop of onvoldoende grip van de banden,
wordt het blokkeren van de wielen voorko
men.
RBij het remmen blijft de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Als het ABS regelt, is pulseren van het rempe‐
daal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandig‐
heden zijn en u eraan herinneren bijzonder voor‐
zichtig te rijden.
Systeemgrenzen
RHet ABS functioneert vanaf een snelheid van
circa 5 km/h.
RHet ABS kan niet correct werken of niet func‐
tioneren als een storing aanwezig is en het
gele ABS-waarschuwingslampje !in het
combi-instrument permanent brandt na het
startenvan de motor.
Functies van het terrein-ABS
Het terrein-ABS is speciaal op het rijden in het
terrein afgestemd:
RDe voorwielen blokkeren bij het remmen
cyclisch.
Rijden en parkeren 187
RDe remwegwordt dankzij de freeswerking
verkort.
Systeemgrenzen
RHet terrein-ABS functioneert bij een snelheid
beneden 60 km/h.
RAls het terrein-ABS regelt, kan de bestuur‐
baarheid beperkt zijn.
Functie van het BAS (Brake Assist System)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storing in het BAS (remassisten‐
tiesysteem)
Wanneer het BAS een storing vertoont, kan
de remweg langer worden bij een noodstop.
#In noodstopsituaties het rempedaal met
volle kracht indrukken. Het ABS voor‐
komt daarbij het blokkeren van de wie‐
len.
Het BAS ondersteunt u bij een noodstop met
extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BASgeactiveerd:
RHet BASverhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BASkan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de remweer normaal. Het BASwordtgedeacti‐
veerd.
Functies van het ESP®(elektronisch stabili‐
teitsprogramma)
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een
storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto
niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgescha‐
keld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uit‐
geschakeld ESP®
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP®niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP®alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich
voordoen.
Mercedes‑AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
ESP®kan, binnen de natuurkundige grenzen, de
rijstabiliteit en de tractie in de volgende situaties
bewaken en verbeteren:
Rbij het wegrijden op een natte of gladde weg
Rbij het remmen
RAuto's met aanhangwagenvoorziening: Bij
het rijden met aanhangwagen vanaf een snel‐
188 Rijden en parkeren
heid van 65 km/h, als de combinatie gaat
slingeren
Wanneer de auto van de door de bestuurder
gewenste koers afwijkt, kan het ESP®de auto
door de volgende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet motorvermogen wordt aangepast aan de
situatie.
Als in het combi-instrument het waarschuwings‐
lampje ESP®OFF åpermanent brandt, is het
ESP®uitgeschakeld.
Wanneer het ESP®is uitgeschakeld, de volgende
punten in acht nemen:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RAuto's met aanhangwagenvoorziening:
Het aanhangwagenstabilisatiesysteem is niet
meer actief.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook als het ESP®is uitgeschakeld, wordt u
bij het remmen nog steeds ondersteund
door het ESP®.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷in het
combi-instrument knippert, dan hebben een of
meerdere wielen hun slipgrens bereikt:
RUw rijstijl aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen.
RHet ESP®in geen geval uitschakelen.
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo
ver indrukken als nodig is.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
het ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees‐
werking voor een betere tractie.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷perma‐
nent brandt, is het ESP®vanwege een storing
niet beschikbaar.
De volgende informatie in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 513)
RDisplaymeldingen (/pagina 464)
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is onderdeel van
het ESP®en maakt het mogelijk wegte rijden op
een gladde ondergrond.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RAls de aangedreven wielen doordraaien, wor‐
den ze afzonderlijk afgeremd.
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
Invloed van de rijprogramma's op het ESP®
De rijprogramma's maken een aanpassing van
het ESP®aan verschillende weersomstandighe‐
den, de staat van het wegdek en de gewenste rij‐
stijl mogelijk. De rijprogramma's kunnen ook
worden ingesteld met de DYNAMIC SELECT-
schakelaar (/pagina 159).
Rijden en parkeren 189
ESP®Eigenschappen per rijprogramma
Rijprogramma ESP®modus Eigenschappen
A(Comfort)
;(Economy)
C(Sport)
ESP®Deze rijprogramma's bieden een optimaal com‐
promis tussen grip en stabiliteit.
Desert
(De beschikbaarheid van deze functie verschilt
per land.)
ESP®-Desert Dit rijprogramma biedt optimale prestaties op
zanderige ondergrond, onder andere doordat het
ESP®specifiek is afgestemd op dit type terrein
en de tractie-eigenschappen verbetert.
Het rijprogramma Desert alleen selecteren op
zanderige ondergrond. Dit rijprogramma mag niet
op de openbare wegworden gebruikt, omdat
onder andere de stabilisatiefuncties van het
ESP®niet actief zijn.
190 Rijden en parkeren
Functies van het Desert-ESP®
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len in het rijprogramma Desert door
beperkte werking van het ESP®
In het rijprogramma Desert zijn niet alle func‐
ties van het ESP®beschikbaar, onder andere
de stabilisatiefunctie is uitgeschakeld. De
wielen kunnen bij het remmen blokkeren en
de remwegwordt langer.
Het rijprogramma Desert alleen op zand en
niet op de openbare weggebruiken.
%De beschikbaarheid van het rijprogramma
Desert is landsafhankelijk.
Het Desert-ESP®wordt automatisch geactiveerd,
zodra u met de DYNAMIC SELECT-schakelaar het
rijprogramma Desert selecteert (/pagina 159).
Eigenschappen van het Desert-ESP®:
RSpeciaal op het rijden op een zanderige
ondergrond afgestemd
RVerbeterde tractie
ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma)
in- of uitschakelen
#ESP®uitschakelen: De toets1indrukken
tot het waarschuwingslampje ESP®OFF
åin het combi-instrument gaat branden.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding ÷OFF.
#ESP®inschakelen: De toets1kort indruk‐
ken.
Het waarschuwingslampje ESP®OFF åin
het combi-instrument dooft.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
de displaymeldingen die in het combi-instrument
kunnen worden weergegeven, in acht nemen.
Functie van de ESP®aanhangwagenstabilisa‐
tie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij slechte verkeers‑ en weersom‐
standigheden
Bij slechte verkeers‑ en weersomstandighe‐
den kan de aanhangwagenstabilisatie slinge‐
renvan de combinatie niet voorkomen. Aan‐
hangwagens met een hoog zwaartepunt kun‐
nen kantelen voordat het ESP®dit herkent.
#De rijstijl altijd aan de actuele verkeers‑
en weersomstandigheden aanpassen.
Rijden en parkeren 191
De ESP®aanhangwagenstabilisatie kan uw auto
tijdens het rijden met een aanhangwagen stabili‐
seren, als deze gaat slingeren:
RHet ESP®aanhangwagenstabilisatie is actief
vanaf een snelheid van 65 km/h.
REen lichte slingering wordtgestabiliseerd
door een gerichte en eenzijdige remingreep.
RBij sterk slingeren wordt bovendien het
motorvermogen verminderd en worden alle
wielen afgeremd.
De ESP®aanhangwagenstabilisatie kan onder de
volgende omstandigheden beperkt of helemaal
niet werken:
RDe aanhangwagen is niet correct aangesloten
of wordt door de auto niet correct herkend.
Functie van de EBD (Electronic Brakeforce
Distribution)
De EBD heeft de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk naar
de achterwielen.
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem‐
men, in het bijzonder in bochten.
Functie van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen, fietsers of
voetgangers te minimaliseren of de gevolgen van
een ongeval te beperken.
Wanneer het Active Brake Assist System tijdens
het rijden het gevaar van een botsing herkent,
klinkt een waarschuwingssignaal en gaat het
waarschuwingslampje afstandswaarschuwing in
het combi-instrument Lbranden.
Als niet wordtgereageerd op de optische of de
akoestische waarschuwing, kan in kritische situ‐
aties autonoom worden afgeremd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat direct
autonoom kanworden afgeremd. Het waarschu‐
wingslampje en het waarschuwingssignaal wor‐
den in dit geval samen met het remmen geacti‐
veerd.
Als u zelf remt in een situatie die door het Active
Brake Assist System als kritiek is aangemerkt of
als u tijdens het autonoom remmen het rempe‐
daal bedient, volgt er een aan de situatie aange‐
paste remondersteuning. Indien nodig wordt de
remdruk verhoogd tot een noodstop.
Door de activering van de autonome remfunctie
of de aan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning kunnen extra preventieve maatregelen voor
de inzittendenbescherming (PRE-SAFE®)worden
gestart, voor zover de auto daarmee is uitgerust.
192 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active Brake Assist
System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen of niet remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
Het Active Brake Assist System is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder
is zelf verantwoordelijkvoor een vol‐
doende veilige afstand, de snelheid en
het tijdig remmen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
De systeemgrenzen van het Active Brake Assist
System in acht nemen.
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de vol‐
gende snelheidsbereiken beschikbaar:
Afstandswaarschuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt
vanaf een snelheid:
RVan circa 30 km/h, als gedurende meerdere
seconden de afstand tot de voorligger te
klein is voor de gereden snelheid. Het waar‐
schuwingslampje afstandswaarschuwing in
het combi-instrument Lgaat branden.
RVan circa 7 km/h, als u een voertuig of voet‐
ganger tot een kritische afstand nadert. U
hoort een onderbroken waarschuwingssig‐
naal en het afstandswaarschuwingslampje in
het combi-instrument Lgaat branden.
Direct remmen of uitwijkenvoor een obstakel, in
zoverre dit zonder gevaar mogelijk is en de ver‐
keerssituatie dit toelaat.
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u in
de volgende situaties met een onderbroken
waarschuwingssignaal en een waarschu‐
wingslampje ondersteunen:
Voorliggerstot circa 250 km/h
Stilstaande voertui‐
gen tot circa 80 km/h
Kruisende voertuigen geen reactie
Bewegende voetgan‐
gers tot circa 80 km/h
Stilstaande voetgan‐
gers geen reactie
Autonome remfunctie
De autonome remfunctie kanvanaf een snel‐
heid van circa 7 km/h in de volgende situ‐
aties ingrijpen:
Voorliggerstot circa 200 km/h
Stilstaande voertui‐
gen tot circa 50 km/h
Rijden en parkeren 193
Kruisende voertuigen geen reactie
Bewegende voetgan‐
gers tot circa 60 km/h
Stilstaande voetgan‐
gers geen reactie
Aan de situatie aangepaste remondersteu‐
ning
De situatieafhankelijke remondersteuning
kanvanaf een snelheid van circa 7 km/h in
de volgende situaties ingrijpen:
Voorliggerstot circa 250 km/h
Stilstaande voertui‐
gen tot circa 80 km/h
Kruisende voertuigen geen reactie
Bewegende voetgan‐
gers tot circa 60 km/h
Stilstaande voetgan‐
gers geen reactie
Afbreken van een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys‐
temkan op elk moment worden beëindigd:
RDoor maximale bediening van het gaspedaal
of de kickdown
RDoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, kan het Active Brake Assist System
de remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordtgeen obstakel meer in de lijn van de
auto herkend.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn
RWanneer de sensoren door andere radar‐
bronnen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij
sterke radarreflectie in parkeergarages
RAls bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend of weergegeven
RNa inschakelen van het contact, resp. na het
wegrijden is gedurende enkele seconden nog
niet de volledige werking van het systeem
beschikbaar.
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec‐
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her‐
kend
ROp voetgangers of voertuigen die zich snel
binnen het registratiegebied van de radarsen‐
soren bewegen
ROp voetgangers die door andere objecten
worden afgedekt
RWanneer de typische contour van een voet‐
ganger niet voldoende afwijkt van de achter‐
grond
RWanneer een voetganger niet meer als zoda‐
nig wordt herkend, bijvoorbeeld door speci‐
ale kleding of andere objecten
194 Rijden en parkeren
RIn scherpe bochten
Active Brake Assist System instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Actieve remassistent
De volgende instellingen staan ter beschikking:
RVroeg
RGemiddeld
RLaat
#Een instelling selecteren.
%Uw selectie blijft behouden als de auto weer
wordtgestart.
Active Brake Assist System uitschakelen
%Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
#Uit selecteren.
De afstandswaarschuwingsfunctie en auto‐
nome remfunctie worden uitgeschakeld.
Als de auto weer wordtgestart, wordt auto‐
matisch de middelste instelling Gemiddeld
gekozen.
%Als het Active Brake Assist System uitge‐
schakeld is, verschijnt op het multifunctio‐
neel display in het statusgedeelte het sym‐
bool æ.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achter‐
opkomend verkeer bij een noodstopsituatie door
de volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot
stilstand is gekomen. Als vervolgens wordtver‐
der gereden, wordt de alarmknipperlichtinstalla‐
tie bij circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.
TEMPOMAT en limiter
Functie van de TEMPOMAT
De tempomat regelt de snelheid op de door de
bestuurder ingevoerde waarde af.
Als u bijvoorbeeld accelereert om in te halen,
wordt de opgeslagen snelheid niet gewist. Wan‐
neer u na de inhaalmanoeuvre de voet van het
gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de snel‐
heid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
De TEMPOMAT wordt bediend met de overeen‐
komstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid vanaf
20 km/h tot de maximumsnelheid, of de opge‐
slagen winterbandenlimiet, kanworden inge‐
steld.
De TEMPOMAT kan het gevaar voor ongevallen
door een niet aangepaste rijstijl niet verminde‐
ren en de natuurkundige grenzen niet verleggen.
Hij kangeen rekening houden met de weg- en
Rijden en parkeren 195
weersomstandigheden en de verkeerssituatie.
De TEMPOMAT is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de gereden snelheid, het tijdig rem‐
men en het aanhouden van de rijstrook.
Weergaven op het multifunctioneel display
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de TEMPOMAT en de opgeslagen snelheid
weergegeven.
1TEMPOMAT is geselecteerd
2Snelheid is opgeslagen, TEMPOMAT is
gedeactiveerd
3Snelheid is opgeslagen, TEMPOMAT is geac‐
tiveerd
%In de snelheidsmeter branden de segmenten
van de actueel opgeslagen snelheid tot het
einde van de segmentkrans of tot de inge‐
stelde winterbandenlimiet.
Systeemgrenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEM‐
POMAT de snelheid niet kan aanhouden. Na het
einde van de helling wordt de opgeslagen snel‐
heid weer aangehouden.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig in
een lagere versnelling worden geschakeld. Hier
vooral op letten als de auto beladen is. Zo wordt
gebruikgemaakt van de remwerking van de
motor. Daardoor wordt het remsysteem ontlast
en wordtvoorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snel‐
heidswisselingen, bijvoorbeeld bij druk ver‐
keer of op wegen met veel bochten.
ROp gladde wegen. De aangedreven wielen
kunnen bij het accelereren hun grip verliezen
en de auto kan in een slip raken.
RAls bij slecht zicht wordtgereden.
Functie van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
De snelheid kan op de volgende manierenwor‐
den begrensd:
RVariabel: Voor toegestane maximumsnelhe‐
den, bijvoorbeeld binnen de bebouwde kom
RPermanent: Voor langdurig toegestane maxi‐
mumsnelheden, bijvoorbeeld bij gebruik van
winterbanden
De variabele limiter wordt bediend met de over‐
eenkomstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid
vanaf 20 km/h tot de maximumsnelheid, of de
opgeslagen winterbandenlimiet, kanworden
ingesteld. Als de auto is gestart, kunt u de instel‐
ling ook uitvoeren bij stilstaande auto.
De limiter kan het gevaar voor ongevallen door
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. Hij kan
geen rekening houden met de weg- en weersom‐
standigheden en de verkeerssituatie. De limiter
196 Rijden en parkeren
is slechts een hulpmiddel. De bestuurder is zelf
verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de
gereden snelheid, het tijdig remmen en het aan‐
houden van de rijstrook.
Weergaven in het instrumentendisplay
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de limiter en de opgeslagen snelheid weer‐
gegeven.
1Limiter is gekozen
2Snelheid is opgeslagen, limiter is gedeacti‐
veerd
3Snelheid is opgeslagen, limiter is geactiveerd
%In de snelheidsmeter worden de segmenten
tot de actueel opgeslagen snelheid verlicht.
%Als de gereden snelheid hoger dan de opge‐
slagen snelheid is, knippert de aanduiding
3.
Kickdown
Als het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt
ingedrukt (kickdown), wordt de variabele limiter
passief geschakeld. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding Limiter passief.
Als de kickdown is beëindigd, wordt de variabele
limiter in de volgende situaties opnieuw geacti‐
veerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept
en deze lager is dan de actuele snelheid,
remt de auto af.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
Voorwaarden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RHet ESP®is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 20 km/h.
RDe transmissie staat in de stand h.
Variabele Limiter
RDe auto is gestart.
RDe variabele limiter is geselecteerd.
Rijden en parkeren 197
Omschakelen tussen TEMPOMAT en varia‐
bele limiter
#TEMPOMAT selecteren: De tuimelschake
laar 1omhoogdrukken.
#Variabele limiter selecteren: De tuimel‐
schakelaar 1omlaagdrukken.
%Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via
een andere toetsgekozen (/pagina 201).
TEMPOMAT of variabele limiter activeren
#De tuimelschakelaar 2omhoog (SET/+) of
omlaag (SET/-) drukken.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden ( TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter), wanneer
de voet van het gaspedaal wordtgenomen.
of
#De tuimelschakelaar 3omhoogdrukken
(RES).
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel‐
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC activeert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
#De tuimelschakelaar 2tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2voorbij het drukpunt
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2voorbij het drukpunt
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
198 Rijden en parkeren
#De auto op de gewenste snelheid brengen.
#De tuimelschakelaar 2omhoogdrukken.
Overname van de herkende snelheid
Wanneer de verkeerstekenassistent bij geacti‐
veerde TEMPOMAT/variabele limiter verkeers‐
borden met een toegestane maximumsnelheid
herkend heeft en deze in het combi-instrument
worden weergegeven:
#De tuimelschakelaar 3omhoogdrukken.
De toegestane maximumsnelheid van het
verkeersbord wordt opgeslagen en door de
auto aangehouden of overeenkomstig
begrensd.
TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren
#De tuimelschakelaar 3(CNCL) omlaagdruk‐
ken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de TEMPO‐
MAT gedeactiveerd. De variabele limiter
wordt niet gedeactiveerd.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC selecteert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de
snelheid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/pagina 199).
Kort voor het bereiken van de ingestelde snel‐
heid verschijnt deze op het multifunctioneel dis‐
play. Als u de melding met %bevestigt, wordt
zolang de auto niet wordtgeparkeerd geen mel‐
ding meer gegeven. Een nieuwe melding ver‐
schijnt pas weer nadat de auto opnieuw is
gestart of wanneer de ingestelde snelheid wordt
gewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blijft de rijsnel‐
heid onder de ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instel‐
len
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Winterbanden-limiet
#Een snelheid selecteren of de functie uit‐
schakelen.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Functie van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt
bij een vrije doorgang de ingestelde snelheid
aan. Bij herkende voorliggers wordt de inge‐
stelde afstand aangehouden, indien nodig tot
stilstand. De auto wordt afhankelijkvan de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel‐
heid versneld of vertraagd. Snelheid (tussen
20 km/h en 200 km/h) en afstand worden in
het stuurwiel ingesteld en opgeslagen.
Rijden en parkeren 199
Verdere eigenschappen van de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl afhankelijkvan het
gekozen rijprogramma (brandstofbesparend,
comfortabel of dynamisch) (/pagina 158)
RInleiding van een acceleratie naar de opge
slagen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij‐
strook te wisselen
De actieve afstandsassistent DISTRONIC is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor de veilige afstand, de snel‐
heid en het tijdig remmen.
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RBij wervelend stof, bijvoorbeeld tijdens rijden
in het terrein of op een zanderige ondergrond
RAls de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RAls de radarsensoren vervuild of afgedekt
zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile
hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals fietsen of motor‐
fietsen
Op gladde wegenkunnen bovendien een of
meerdere wielen door remmen of accelereren
hun grip verliezen en kan de auto in een slip
raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accele‐
reren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her‐
kent of reageert op niet relevante objec‐
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem‐
men.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
200 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij onvoldoende vertraging van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC
remt de auto met maximaal 50% van de
maximaal mogelijke vertraging af. Wanneer
deze vertraging niet voldoende is, waar‐
schuwt de actieve afstandsassistent
DISTRONIC u optisch en akoestisch.
#In deze gevallen de snelheid aanpassen
en voldoende afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte herkenning van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea‐
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wis‐
selen vanrijstrook
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of
stilstaande voertuigen of onverwachte
obstakels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder‐
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage‐
ren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
Voorwaarden
RDe auto is gestart.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP®is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RAlle portieren en de motorkap zijn gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem suc‐
cesvol afgesloten.
REr wordt niet in- of uitgeparkeerd met de
PARKTRONIC-parkeerassistent.
RDe auto slipt niet.
Omschakelen tussen limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
#De toets1indrukken.
Rijden en parkeren 201
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of vari‐
abele limiter activeren
#Activeren zonder opgeslagen snelheid: De
tuimelschakelaar 3omhoog (SET+) of
omlaag (SET-) drukken of de tuimelschake‐
laar 4omhoogdrukken. De voet van het
gaspedaal nemen (actieve afstandsassistent
DISTRONIC).
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
of
#Activeren met opgeslagen snelheid: De
tuimelschakelaar 4omhoogdrukken. De
voet van het gaspedaal nemen (actieve
afstandsassistent DISTRONIC).
%Door het opnieuw omhoogdrukken van de
tuimelschakelaar 4na het activeren van de
opgeslagen snelheid wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC of de variabele
limiter met de in het combi-instrument weer‐
gegeven snelheidslimiet geactiveerd.
Weergegeven snelheidslimiet bij actieve
afstandsassistent DISTRONIC of limiter over‐
nemen
#De tuimelschakelaar 4(RES) omhoogdruk‐
ken.
De in het combi-instrument weergegeven
snelheidsbegrenzing wordt als opgeslagen
snelheid overgenomen. De auto past de snel‐
heid aan die van de voorligger aan, tot maxi‐
maal de opgeslagen snelheid.
Wegrijden met actieve afstandsassistent
DISTRONIC
#De voet van het rempedaal nemen en de
actieve afstandsassistent DISTRONIC active‐
ren.
#De tuimelschakelaar 4(RES) omhoogdruk‐
ken.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC deacti‐
veren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde actieve afstands‐
assistent DISTRONIC bij het verlaten van
de bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan
de auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent
DISTRONIC altijd uitschakelen en de
auto tegenwegrollen beveiligen, voor‐
dat de bestuurdersstoel wordtverlaten.
#De tuimelschakelaar 4(CNCL) omlaagdruk‐
ken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
202 Rijden en parkeren
Snelheid verhogen of verlagen
#De tuimelschakelaar 3tot het drukpunt
omhoog (SET+) of omlaag (SET-) drukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3voorbij het drukpunt
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3voorbij het drukpunt
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
Voorgeschreven afstand tot de voorligger
vergroten of verkleinen
#Voorgeschreven afstand vergroten: De tui‐
melschakelaar 2omlaagdrukken.
#Voorgeschreven afstand verkleinen: De
tuimelschakelaar 2omhoogdrukken.
Overzicht van de weergavenvan de actieve
afstandsassistent DISTRONIC in het combi-
instrument
Assistentieweergave
1Voorligger
2Afstandsschaal
3Ingestelde voorgeschreven afstand
Rijden en parkeren 203
Statusindicatie actieve afstandsassistent
DISTRONIC
1Actieve afstandsassistent DISTRONIC gese‐
lecteerd, ingestelde voorgeschreven afstand
(aantal segmenten onder de auto)
2Actieve afstandsassistent DISTRONIC uitge‐
schakeld, snelheid opgeslagen
3Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid opgeslagen, geen voertuig herkend
(grijs voertuigsymbool)
4Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid opgeslagen, voertuig herkend
(groen voertuigsymbool)
Snelheidsmeter
De opgeslagen snelheid is in de snelheidsmeter
gemarkeerd. Wanneer de snelheid van de voor‐
ligger lager dan de opgeslagen snelheid is, gaan
de segmenten in de snelheidsmeter branden. De
activering of deactivering van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC alsmede de wijzi‐
ging van de opgeslagen snelheid en de afstand
worden op het multifunctioneel display als terug‐
koppelingsmelding op één regelweergegeven.
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende
korte tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rem‐
pedaal op het gaspedaal te plaatsen en wegte
rijden zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van de auto
Na korte tijd remt de wegrijhulp voor op hel‐
lingen de auto niet meer af en kan deze daar‐
door wegrollen.
#Daarom snel de voet van het rem- op
het gaspedaal zetten. Nooit proberen
de auto te verlaten, wanneer deze met
de wegrijhulp voor op hellingen wordt
tegengehouden.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor‐
beeld bij het wachten in het verkeer.
204 Rijden en parkeren
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder‐
steuning tijdens het rijden en vormtgeen vol‐
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30%.
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde HOLD-functie bij
het verlaten van de auto
Als de auto alleen door de HOLD-functie
wordt afgeremd als de auto wordtverlaten,
kan deze in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal
wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door
een inzittende.
#De HOLD-functie altijd uitschakelen en
de auto beveiligen tegenwegrollen,
alvorens deze te verlaten.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RHet bestuurdersportier is gesloten of de vei‐
ligheidsgordel aan bestuurderszijde is omge‐
gespt.
RDe motor draait of is door het ECO start-
stopsysteem afgezet.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h,kof
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd
snel verder indrukken, tot de melding ë
op het multifunctioneel display verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om wegte rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ëvan het multifunctioneel display ver‐
dwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand jgezet.
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand jof de elek‐
trische parkeerremgewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RHet aandrijfsysteem wordt afgezet.
REr treedt een systeemstoring op of de span‐
ningsvoorziening is onvoldoende.
Rijden en parkeren 205
Functie van de instelbare demping
De variabele instelbare demping verbetert het rij‐
comfort en zorgt ook bij een beladen auto voor
een optimale vering. De demping wordt afhanke‐
lijk van het geselecteerde rijprogramma aange‐
past en ook als de offroad-systemen worden
gebruikt.
De instelbare demping bestaat uit:
RStalen vering
RDrie demperstanden: Comfort,Sport en
Offroad
RAdaptief dempingssysteem met continue
dempingskrachtverstelling
RDYNAMIC SELECT-schakelaar
Beschikbare onderstelafstellingen
Rijprogramma Eigenschappen
C(Comfort) De onderstelafstelling is comfortabel.
E(Economy) De onderstelafstelling is comfortabel.
S(Sport) De onderstelafstelling is sportief.
Desert (De beschikbaarheid van deze functie verschilt per
land)
G-Mode
De onderstelafstelling schakelt naar de offroad-modus.
206 Rijden en parkeren
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro‐
nische parkeerhulp met ultrasone sensoren. Het
bewaakt met behulp van zes sensoren 1in de
voorbumper en zes sensoren in de achterbum‐
per de omgeving van uw auto. De PARKTRONIC-
parkeerassistent geeft de afstand tussen de auto
en een herkend obstakel optisch en akoestisch
aan.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft te
allen tijde verantwoordelijkvoor het veilig
manoeuvreren en in- en uitparkeren. Bij het
manoeuvreren, in- en uitparkeren mogen zich
onder andere geen personen, dieren of voorwer‐
pen in het manoeuvreergebied bevinden; dit con‐
troleren.
In de standaardinstelling klinkt voor vanaf een
afstand van circa 0,3 m en achter circa 1,0 m tot
het obstakel een onderbroken signaal. Vanaf een
afstand van circa 0,2 m klinkt een ononderbro‐
ken signaal. In het multimediasysteem kunt u via
de instelling vroeg waarschuwen instellen, dat
de waarschuwingssignalen ook voor en bij de
flankbescherming al bij grotere afstanden van
circa 1,0 m hoorbaar zijn (/pagina 210).
%De instelling "vroeg waarschuwen" is voor
de achterzijde altijd actief.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent is uitge‐
schakeld, is ook de actieve parkeerassistent niet
beschikbaar.
Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent in het multimediasysteem
Auto's met actieve parkeerassistent zonder
360°-camera
Rijden en parkeren 207
Auto's met actieve parkeerassistent en 360°-
camera
Als de actieve parkeerassistent niet ingescha‐
keld is en een obstakel in de baan van de auto
wordt herkend, wordt bij snelheden lager dan
10 km/h een popup-venstervan de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent 1op het multimediasys‐
teem weergegeven.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu‐
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels onder het registratiegebied, bij‐
voorbeeld personen, dieren of voorwerpen
RObstakels boven het registratiegebied, bij‐
voorbeeld uitstekende lading, overhangen of
laadplatformsvan vrachtwagens
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of natte
sneeuw. Anders kunnen ze niet correct functio‐
neren. Daarom moeten de sensoren regelmatig
worden gereinigd, in het bijzonder nadat in het
terrein is gereden; hierbij ervoor zorgen dat er
geen krassen of beschadigingen op de sensoren
ontstaan.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Als de
elektrische verbinding tussen de auto en aan‐
hangwagen is aangesloten, is de PARKTRONIC-
parkeerassistent voor de achterzijde uitgescha‐
keld.
Functie van de passieve flankbescherming
De passieve flankbescherming breidt de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent met een waarschuwing
tegen obstakels aan de zijkanten uit. De waar‐
schuwing vindt plaats bij obstakels die zich tus‐
sen het voorste en achterste detectiebereik
bevinden. Om een object te kunnen detecteren,
moet dit tijdens het voorbij rijden door de senso‐
ren in de voor- of achterbumper worden her‐
kend.
Bij het parkeren of manoeuvreren worden obsta‐
kel tijdens het voorbij rijden gedetecteerd. Wan‐
neer u in de richting van een gedetecteerd
obstakel stuurt en daardoor een zijdelings aanrij‐
dingsgevaar bestaat, volgt een waarschuwing.
Afhankelijk van de afstand gaan de zijdelingse
segmenten oranje of rood branden.
Segmentkleur afhankelijk van de afstand
Kleur Afstand aan de zij‐
kant in cm
Rood circa < 30
Oranje circa 30 - 60
Om ervoor te zorgen dat segmenten aan de zij‐
kant voor of achter kunnen worden weergege‐
ven, moet de auto eerst een afstand vanten
minste een halve autolengte afleggen. Als een
afstand van een autolengte is afgelegd, kunnen
alle segmenten aan de zijkant voor en achter
worden weergegeven.
208 Rijden en parkeren
Auto's zonder 360°-camera
1De PARKTRONIC-parkeerassistent is alleen
voor en achter gereed voor de meting
2De PARKTRONIC-parkeerassistent is gereed
voor de meting en kan ook voor zijdelingse
obstakels waarschuwen
3Obstakels rechtsvoor (oranje) en -achter
(rood) herkend
Auto's met 360°-camera
1De PARKTRONIC-parkeerassistent is alleen
voor en achter gereed voor de meting
2De PARKTRONIC-parkeerassistent is gereed
voor de meting en kan ook voor zijdelingse
obstakels waarschuwen
3Obstakels rechtsvoor (oranje) en -achter
(rood) herkend
Opgeslagen obstakels worden in onder andere
de volgende situaties gewist:
RDe auto wordt afgezet
RDe portieren worden geopend
Na het startenvan de motor moeten obstakels
opnieuw worden gedetecteerd voordat een
nieuwe waarschuwing kanvolgen.
Systeemgrenzen
Voor de passieve flankbescherming gelden in
principe de systeemgrenzen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent.
Onder andere de volgende objecten worden niet
herkend:
RVoetgangers die aan de zijkant van de auto
lopen
RObjecten die aan de zijkant van de auto
staan
PARKTRONIC-parkeerassistent uit- of inscha‐
kelen
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
Rijden en parkeren 209
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang‐
wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje 1niet brandt. Als het con‐
trolelampje brandt of op het multifunctioneel
display het symbool éwordtweergegeven, is
de PARKTRONIC-parkeerassistent niet actief.
#De toets2indrukken.
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets zich ook in de middenconsole bevin‐
den.
%Als de auto wordtgestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.
Waarschuwingssignalen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
5Waarsch.signalen inst.
Volume van de waarschuwingssignalen
instellen
#Volume waarschuwingssignalen selecteren.
#Een waarde instellen.
Toonhoogte van de waarschuwingssignalen
instellen
#Toonhoogte waarschuwingssignalen selecte‐
ren.
Een waarde instellen.
Activeringsmoment van de waarschuwings‐
signalen bepalen
Ukunt vastleggen, of de waarschuwingssignalen
van de PARKTRONIC-parkeerassistent al bij een
grotere afstand tot de hindernis worden gege
ven.
#Vroeg waarschuwen selecteren.
210 Rijden en parkeren
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
Ukunt vastleggen, of tijdens een akoestische
waarschuwing van de PARKTRONIC-parkeeras‐
sistent het volume van een mediabron in het
multimediasysteem moet worden verlaagd.
#Verlaging audiovolume bij waarschuwingssig-
nalen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Achteruitrijcamera
Functie van de achteruitrijcamera
Als de functie in het multimediasysteem is inge‐
schakeld, wordt bij het inschakelen van de ach‐
teruitversnelling het beeld van de achteruitrijca‐
mera 1op het display van het multimediasys‐
teem weergegeven. Dynamische hulplijnen tonen
het rijspoor aan de hand van de actuele stuuruit‐
slag. Zo kunt u zich bij het achteruitrijden oriën‐
teren en obstakels vermijden.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en par‐
keren. Bij het manoeuvreren of parkeren mogen
zich onder andere geen personen, dieren of
voorwerpen in het manoeuvreergebied bevinden;
dit controleren.
Afhankelijk van de uitrusting kunt u kiezen tus‐
sen de volgende weergaven:
RNormale weergave
RGroothoekweergave
RAanhangwagenweergave
Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Auto's met actieve parkeerassistent
De volgende cameraweergaven zijn beschikbaar
in het multimediasysteem:
Rijden en parkeren 211
Normale weergave
1Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Gele waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op een
afstand tussen circa 0,6 m en 1,0 m)
5Rode waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op zeer
geringe afstand (circa 0,3 m of minder)
6Oranje waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op mid‐
dellange afstand (tussen 0,3 m en 0,6 m)
%Als het volledige systeem uitvalt, worden de
binnenste segmenten van de waarschu‐
wingsmelding rood afgebeeld. Het controle‐
lampje in de toetsvan de PARKTRONIC gaat
branden en op het multifunctioneel display
verschijnt het symbool é.
Wanneer het systeem aan de achterzijde uit‐
valt, worden bij het achteruitrijden de achter‐
ste segmenten rood afgebeeld en verdwijnen
de achterste segmenten bij het vooruitrij
den. .
Als de actieve parkeerassistent is ingescha‐
keld, worden de rijstroken groen weergege‐
ven.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
Groothoekweergave
Aanhangwagenweergave (indien aanhangwa‐
genvoorziening gemonteerd)
1Gele hulplijn, richthulp
212 Rijden en parkeren
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Systeemgrenzen
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
RDe achterdeur is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
gen. De aanwijzingen voor het reinigen van
de achteruitrijcamera in acht nemen
(/pagina 404).
RDe camera of de achterzijde van de auto is
beschadigd. In dit geval de camera, diens
stand en de afstelling laten controleren bij
een gekwalificeerde werkplaats.
%In deze situaties de achteruitrijcamera niet
gebruiken. Anders kunt u anderen bij het
parkeren verwonden of in botsing komen
met voorwerpen.
In de volgende gevallen kunnen om technische
redenen onnauwkeurigheden bij de hulplijnen en
in de weergave van de berekende afbeeldingen
optreden:
RBij zwaar beladen auto's bij het verlaten van
het standaardniveau
RBij ingeschakelde differentieelsperren
Door extra achterop de auto gemonteerde aan‐
bouwdelen (bijvoorbeeld kentekenplaathouder of
fietsdrager), kunnen het gezichtsveld en verdere
functies van de achteruitrijcamera worden
beperkt.
%Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen, bijvoorbeeld als een
garage wordtverlaten. Wees in dat geval
extra voorzichtig.
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, als gevolg van bijvoor‐
beeld pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
360°-camera
Functie van de 360°-camera
De 360°-camera is een systeem dat bestaat uit
vier camera's. De camera's registreren de
directe omgeving van de auto. Het systeem
ondersteunt u bijvoorbeeld bij het parkeren of bij
onoverzichtelijke uitritten.
%De 360°-camera kan ook worden gebruikt
als hulpmiddel bij rijden in het terrein.
De 360°-camera is slechts een hulpmiddel. Hij
kan uw waarneming van de omgeving niet ver‐
vangen. De bestuurder blijft altijd verantwoorde‐
lijk voor het veilig manoeuvreren en parkeren. Bij
het manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controle‐
ren.
Het systeem verwerkt de beelden van de vol‐
gende camera's:
RAchteruitrijcamera
RFrontcamera
RTwee zijcamera's in de buitenspiegels
Rijden en parkeren 213
Weergavenvan de 360°-camera
Ukunt kiezen tussen verschillende weergaven:
1Offroad View
2TopView met beeld van de frontcamera
3TopView met beeld van de zijcamera in de
buitenspiegels
4Groothoekweergave achter
5TopView met beeld van de achteruitrijca‐
mera
6TopView met aanhangwagenweergave
(indien aanhangwagenvoorziening gemon‐
teerd)
TopView
1Rijstrook bij actuele stuuruitslag
2Gele waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op een
afstand van circa (1,0 m of minder)
3Eigen auto van bovenaf
Wanneer de afstand tot een obstakel afneemt,
verandert de kleur van de waarschuwingsmel‐
ding 2.Vanaf een afstand van circa 0,6 m
wordt de waarschuwingsmelding oranje weerge
geven. Vanaf een afstand van circa 0,3 mwordt
de waarschuwingsmelding rood weergegeven.
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent
gereed voor gebruik is en geen objectenworden
herkend, worden de segmenten van de waar‐
schuwingsmelding grijs afgebeeld.
%Als het volledige systeem uitvalt, worden de
segmenten van de waarschuwingsmelding
rood afgebeeld. Het controlelampje in de
toetsvan de PARKTRONIC gaat branden en
op het multifunctioneel display verschijnt het
symbool é.
Wanneer het systeem aan de achterzijde uit‐
valt, verandert de weergave van de segmen‐
ten als volgt:
RBij het achteruitrijden worden de achter‐
ste segmenten rood weergegeven.
RBij het vooruitrijden worden de achterste
segmenten uitgeschakeld.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
214 Rijden en parkeren
Hulplijnen
1Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Markering op een afstand van circa 1,0 m
%Als de actieve parkeerassistent is ingescha‐
keld, worden de rijstroken groen weergege‐
ven.
De hulplijnen op het display van het multime‐
diasysteem geven de afstanden ten opzichte
van de eigen auto aan. De afstanden gelden
alleen op rijbaanhoogte.
De hulplijnen in de aanhangwagenmodus
worden ter hoogte van de aanhangwagen‐
voorziening afgebeeld.
Aanhangwagenweergave (indien aanhangwa‐
genvoorziening gemonteerd)
Wanneer u de aanhangwagenweergave selec‐
teert terwijlgeen aanhangwagen aan de auto is
gekoppeld, verschijnt het volgende beeld:
1Gele hulplijn, richthulp
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Rijden en parkeren 215
Wanneer de elektrischeverbinding van de auto
met de aanhangwagen tot stand is gebracht, wis‐
selt het beeld naar een aanzicht van de zijcame‐
ra's 1.
Dit aanzicht ondersteunt bij het manoeuvreren
met een aanhangwagen.
Zij-aanzicht van de buitenspiegelcamera's
In deze weergave kunnen de zijkanten van de
auto worden bekeken.
1Hulplijnen van de buitenmatenvan de auto
met uitgeklapte buitenspiegels
2Markering van de punten waar de wielen de
grond raken
Systeemuitval
Als er geen activering heeft plaatsgevonden, ver‐
schijnt de volgende weergave op het multimedia‐
systeem:
Systeemgrenzen
De 360°-camera werkt in onder andere de vol‐
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RDe portieren zijn geopend.
RDe buitenspiegels zijn ingeklapt.
RDe achterdeur is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
gen.
RCamera's of onderdelen van de auto waarin
de camera's zijn gemonteerd, zijn bescha‐
digd. In dit geval de camera's, hun stand en
afstelling laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
In deze situaties de 360°-camera niet gebruiken.
Anders kunt u bij het parkeren of manoeuvreren
personen verwonden of in botsing komen met
voorwerpen.
In de volgende gevallen kunnen om technische
redenen onnauwkeurigheden bij de hulplijnen en
in de weergavevan de berekende afbeeldingen
optreden:
RBij zwaar beladen auto's bij het verlaten van
het standaardniveau
RBij ingeschakelde differentieelsperren
Door op de auto gemonteerde aanbouwdelen
(bijvoorbeeld kentekenplaathouder, fietsdrager)
kunnen het gezichtsveld en verdere functies van
het camerasysteem worden beperkt.
216 Rijden en parkeren
De aanwijzingen voor het reinigen van de 360°-
camera in acht nemen (/pagina 404).
Weergave van de 360°-camera selecteren
Voorwaarden
RIn het multimediasysteem is de functie Aut.
achteruitrijcam. geselecteerd.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#In het multimediasysteem de gewenste weer‐
gave selecteren.
Automatische functie van de achteruitrijca‐
mera in- en uitschakelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden. De omgeving in de gaten houden
en te allen tijde klaar zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren 5Aut. achteruitrijcam.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Camera-afdekking van de achteruitrijcamera
openen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
#Camera-afd. openen selecteren.
%De camera-afdekking sluit na enige tijd auto‐
matisch of na het uit- en inschakelen van het
contact.
Favorieten voor camera instellen
Via de favorieteninstelling kan de cameraweer‐
gave in het multimediasysteem rechtstreeks
worden opgeroepen.
#De toetsòop het centrale bedieningsele‐
ment indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Tweemaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Nieuwe favoriet selecteren.
#Voertuig selecteren.
#Camera selecteren.
Actieve parkeerassistent
Functie van de actieve parkeerassistent
De actieve parkeerassistent is een elektronische
parkeerhulp met ultrasone sensoren die automa‐
tisch actief is tijdens het vooruitrijden. Het sys‐
teem werkttot een snelheid van circa 35 km/h.
Wanneer aan alle voorwaarden voldaan is, ver‐
schijnt het symbool cop het multifunctio‐
neel display in het combi-instrument en zoekt en
meet het systeem zelfstandig parkeerplekken
aan beide zijden van de auto parallel aan en
dwars op de rijrichting. Als de actieve parkeeras‐
sistent is ingeschakeld, worden op het display
van het multimediasysteem geschikte parkeer‐
plekken aangegeven. Op het display van het mul‐
timediasysteem verschijnt het symbool ë. De
pijlen geven aan, aan welke zijde van de rijbaan
vrije parkeerplekken aanwezig zijn.
De parkeerplek en eventueel de parkeerrichting
kunnen vrij worden gekozen. De actieve parkeer‐
Rijden en parkeren 217
assistent berekent een geschikte baan voor de
auto en ondersteunt het in- en uitparkeren.
De actieve parkeerassistent ondersteunt bij het
gasgeven, remmen, sturen en schakelen.
De actieve parkeerassistent is slechts een hulp‐
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijkvoor het veilig manoeuvreren
en in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen
personen, dieren of voorwerpen in de baan van
de auto bevinden.
De actieve parkeerassistent wordt onder andere
afgebroken als een van de volgende handelingen
wordt uitgevoerd:
RU schakelt de PARKTRONIC-parkeerassistent
uit.
RU schakelt de actieve parkeerassistent uit.
REr wordtgestuurd.
RDe parkeerremwordt ingeschakeld.
RDe transmissiestand jwordt ingeschakeld.
RHet ESP®regelt.
RDe portieren of het kofferdeksel worden tij‐
dens het rijden geopend.
RDe achterdeur wordtgeopend.
RWanneer de differentieelsperren ingescha‐
keld worden.
RWanneer het rijprogramma Desert wordt
ingeschakeld.
De beschikbaarheid van het rijprogramma
Desert is landsafhankelijk.
Systeemgrenzen
Voorwerpen die zich boven of onder het herken‐
ningsgebied van de actieve parkeerassistent
bevinden, kunnen bij het opmetenvan de par‐
keerplek niet worden herkend. Hiermee wordt
daarom ook geen rekening gehouden bij het
berekenen van de parkeerprocedure. Dit geldt
bijvoorbeeld voor uitstekende lading, overhangen
of laadplatforms van vrachtwagens of begrenzin‐
genvan parkeerplekken. De actieve parkeeras‐
sistent stuurt daarom mogelijk te vroeg de par‐
keerplek in.
De actieve parkeerassistent werkt onder de vol‐
gende omstandigheden niet:
RWanneer de differentieelsperren ingescha‐
keld zijn.
RWanneer het rijprogramma Desert is inge‐
schakeld.
De beschikbaarheid van het rijprogramma
Desert is landsafhankelijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door objecten boven of onder het
herkenningsgebied van de actieve par‐
keerassistent
Als zich objecten boven of onder het herken‐
ningsgebied bevinden, kunnen de volgende
situaties optreden:
RDe actieve parkeerassistent kante vroeg
insturen.
RAuto's met automatische transmissie:
De auto stopt niet voor deze objecten.
Daardoor kunt u een aanrijding veroorzaken.
#De actieve parkeerassistent in deze
situaties niet gebruiken.
Sneeuw of zware regenvalkunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw‐
keurig kunnen worden bepaald. Parkeerplekken
218 Rijden en parkeren
ór geparkeerde aanhangwagens, waarvan de
aanhangwagendissel over de rand van de par‐
keerplek steekt, worden mogelijkerwijs niet als
parkeerplek herkend of niet correct gemeten. De
actieve parkeerassistent alleen gebruiken op een
vlakke, stroeve ondergrond.
De actieve parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor‐
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
RBij het transport van ladingen die voorbij de
auto uitsteken
RAls de parkeerplek zich op een steile helling
bevindt
RAls sneeuwkettingen zijn gemonteerd
RTijdens rijden in het terrein
De actieve parkeerassistent kan mogelijk ook
parkeerplekken weergeven die niet voor parke
rengeschikt zijn, bijvoorbeeld:
RParkeerplekken waar parkeren niet is toege‐
staan.
RParkeerplekken op een ongeschikte onder‐
grond.
De actieve parkeerassistent ondersteunt u in
onder andere de volgende situaties niet bij par‐
keerplekken dwars op de rijrichting:
RTwee parkeerplek bevinden zich direct naast
elkaar.
RDe parkeerplek bevindt zich direct naast een
lage begrenzing, bijvoorbeeld naast een
stoeprand.
De actieve parkeerassistent ondersteunt u, in
onder andere de volgende situaties, niet bij par‐
keerplekken parallel aan of dwars op de rijrich‐
ting:
RDe parkeerplek bevindt zich op een stoep.
RDe parkeerplek wordt begrensd door een
obstakel, bijvoorbeeld een boom, paal of aan‐
hangwagen.
RIn het terrein bij hoogteverschillen.
Met de actieve parkeerassistent inparkeren
#De toets1indrukken.
Rijden en parkeren 219
Op het display van het multimediasysteem ver‐
schijnt de weergavevan de actieve parkeerassis‐
tent. In het gebied 2worden de gevonden par‐
keerplekken 4en de baan van de auto 3
weergegeven.
%De weergegeven baan van de auto 3op het
display van het multimediasysteem kanvan
de werkelijke baan afwijken.
#Als u een parkeerplek bent gepasseerd: De
auto totstilstand brengen.
#De gewenste parkeerplek 4selecteren.
#Eventueel de parkeerrichting vooruit of ach‐
teruit selecteren.
Afhankelijkvan de gekozen parkeerplek 4
en de parkeerrichting wordt de baan van de
auto 3weergegeven.
#De gekozen parkeerplek 4bevestigen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch
ingeschakeld als het inparkerenwordt
gestart. Bij het schakelen naar hwordt de
richtingaanwijzer automatisch uitgeschakeld.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha‐
kelen van de richtingaanwijzers ligt te allen tijde
bij u. Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers
overeenkomstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegenvan de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#Als op het display van het multimediasys‐
teem bijvoorbeeld de melding Achteruitver-
snelling inschakelen a.u.b. verschijnt: De
betreffende transmissiestand inschakelen.
De auto parkeert in de geselecteerde par‐
keerplek.
Na beëindiging van het parkeren verschijnt de
melding Parkeerassistent beëindigd, auto over-
nemen. Eventueel kunnen nog manoeuvreerpro‐
cedures noodzakelijk zijn.
#Als het inparkeren is voltooid, de auto tegen
wegrollen beveiligen. Wanneer de wettelijke
voorschriften of de plaatselijke omstandighe‐
den dit vereisen: De wielen in de richting van
de stoeprand draaien.
220 Rijden en parkeren
%Ukunt de auto tijdens het inparkeren tot stil‐
stand brengen en een andere transmissie‐
stand kiezen. Daarop berekent het systeem
een nieuwe baan van de auto.Vervolgens
kan het inparkeren worden voortgezet. Als
geen nieuwe baan voor de auto beschikbaar
is, wordt opnieuw van transmissiestand
gewisseld. Wanneer de auto de parkeerplek
nog niet heeft bereikt, wordt het inparkeren
door schakelen afgebroken.
Met de actieve parkeerassistent uitparkeren
Voorwaarden
RDe auto werd met de actieve parkeerassis‐
tent ingeparkeerd.
In acht nemen dat u tijdens de gehele parkeer‐
procedure verantwoordelijk bent voor de auto en
de omgeving.
#De auto starten.
#De toets1indrukken.
Op het display van het multimediasysteem
verschijnt de weergavevan de actieve par‐
keerassistent.
#Als de auto dwars op de rijrichting is ingepar‐
keerd: In het gebied 2de uitparkeerrichting
3selecteren.
%De weergegeven baan van de auto op het
display van het multimediasysteem kanvan
de werkelijke baan afwijken.
#Om het uitparkerente starten, de uitparkeer‐
richting 3bevestigen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch
ingeschakeld als het uitparkeren wordt
gestart.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha‐
kelen van de richtingaanwijzers ligt te allen tijde
Rijden en parkeren 221
bij u. Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers
overeenkomstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegenvan de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#Als op het display van het multimediasys‐
teem bijvoorbeeld de melding Vooruitversnel-
ling inschakelen a.u.b. verschijnt: De betref‐
fende transmissiestand inschakelen.
De auto rijdt uit de parkeerplek. De richting‐
aanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld.
Auto's met 360°-camera (voorbeeld)
Na beëindiging van het uitparkeren verschijnt op
het display van het multimediasysteem de mel‐
ding Parkeerassistent beëindigd, auto overne-
men. Een waarschuwingssignaal en de melding
4op het display van het multimediasysteem
verzoeken u om de besturing overte nemen. U
dient weer zelf gaste geven, te remmen, te stu‐
ren en te schakelen.
Functie van de Drive Away Assist
De Drive Away Assist kan de ernst van een aan‐
rijding bij het wegrijden verminderen. Als een
obstakel in rijrichting wordt herkend, wordt de
rijsnelheid kortstondig begrensd tot circa
2 km/h. Wanneer een kritische situatie wordt
herkend, verschijnt het symbool Èop het
camerabeeld van het multimediasysteem.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij beperkte herkenningsmogelijkheid
van de Drive Away Assist
De Drive Away Assist kan objecten en com‐
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbel‐
zinnig herkennen.
In deze gevallen kan de Drive Away Assist
Rzonder reden waarschuwen en de rijsnel‐
heid begrenzen.
Rniet waarschuwen of de rijsnelheid niet
begrenzen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
Drive Away Assist vertrouwen.
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de
verkeerssituatie dit toelaat en uitwijken
zonder gevaar mogelijk is.
222 Rijden en parkeren
De Drive Away Assist is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden.
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld gevaar
voor een aanrijding ontstaan:
RHet gas- en rempedaal worden met elkaar
verward.
REr wordt een verkeerde versnelling ingescha‐
keld.
De functie Drive Away Assist is onder de vol‐
gende voorwaarden actief:
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent is inge‐
schakeld.
RBij het schakelen naar kof hals de auto
stilstaat.
RHet herkende obstakel is minder dan circa
1,0 m verwijderd.
RDe functie manoeuvreerondersteuning is in
het multimediasysteem geactiveerd.
Systeemgrenzen
Op hellingen en bij het rijden met een aanhang‐
wagen is de Drive Away Assist niet beschikbaar.
Functie van de Cross Traffic Alert
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking
tot de dodehoekassistent lezen
(/pagina 228).
Auto's met dodehoekassistent: Bij het achter‐
uit uitparkerenkantevens worden gewaar‐
schuwd voor kruisend verkeer. Wanneer een kri‐
tische situatie wordt herkend, verschijnt het
symbool 1op het display van het multimedia‐
systeem. Als op de waarschuwing geen reactie
van de bestuurder volgt, kan de auto automa‐
tisch worden afgeremd. Hiertoeworden de
radarsensoren in de bumper gebruikt. Daarbij
wordt altijd het gebied vlak naast en achter de
auto bewaakt.
Als de radarsensoren door voertuigen of andere
objecten zijn afgedekt, vindt er geen herkenning
plaats.
De functie Cross Traffic Alert is onder de vol‐
gende voorwaarden actief:
RDe dodehoekassistent is ingeschakeld.
RDe auto rijdt stapvoets achteruit.
RDe functie manoeuvreerondersteuning is in
het multimediasysteem geactiveerd.
Systeemgrenzen
Op hellingen en bij het rijden met een aanhang‐
wagen is de functie Cross Traffic Alert niet
beschikbaar.
Rijden en parkeren 223
Manoeuvreerondersteuning uit- en inschake‐
len
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
5Manoeuvreeronderst.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%De manoeuvreerondersteuning moet voor de
werking van de Drive Away Assist
(/pagina 222) en Cross Traffic Alert
(/pagina 223) actief zijn.
ATTENTION ASSIST
Functie van de ATTENTION ASSIST
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien de ATTENTION ASSIST tekenen vanver‐
moeidheid of toenemende onoplettendheid bij
de bestuurder herkent, wordt een pauze voorge‐
steld.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmid‐
del. Hij kanvermoeidheid of toenemende onop‐
lettendheid niet altijd tijdig herkennen. Het sys‐
teem is geen vervanging van een uitgeruste en
opmerkzame bestuurder. Bij langere ritten tijdig
en regelmatig pauzes nemen, waarbij u goed
kunt uitrusten.
Ukunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het
systeem
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het
systeem. De bestuurder wordt eerder
gewaarschuwd en de door het systeem
bepaalde alertheidstoestand (attentieniveau)
wordtovereenkomstig aangepast.
Als vermoeidheid of een toenemende onoplet‐
tendheid wordt herkend, verschijnt op het instru‐
mentendisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoefte pauze nemen. Als u geen pauze
neemt en de ATTENTION ASSIST nog steeds toe‐
nemende onoplettendheid vaststelt, wordt u op
z'n vroegst na 15 minuten opnieuw gewaar‐
schuwd.
In het menu Assistentie van de boordcomputer
kan de statusinformatie voor de ATTENTION
ASSIST worden opgeroepen:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand (attentieniveau)
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen attentieni‐
veau kan berekenen en er geen waarschuwing
kanworden gegeven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Als op het instrumentendisplay een waarschu‐
wing wordt gegeven, wordt in het multimediasys‐
teem voorgesteld om naar een wegrestaurantte
zoeken. U kunt een wegrestaurant selecteren en
224 Rijden en parkeren
de navigatie daarnaartoestarten. Deze functie
kan in het multimediasysteem worden in- of uit‐
geschakeld.
Als de ATTENTION ASSIST is uitgeschakeld,
toont de assistentieweergave op het instrumen‐
tendisplay bij draaiende motor het symbool
é.Nadat de motor opnieuw is gestart, is de
ATTENTION ASSIST automatisch weer ingescha‐
keld. De laatst geselecteerde gevoeligheid blijft
opgeslagen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids‐
bereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt in de volgende situ‐
aties beperkt en waarschuwingenwordtver‐
traagd of helemaal niet gegeven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu‐
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneffenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelhe‐
den of krachtige acceleraties)
RAls de tijd verkeerd is ingesteld
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
vanrijstrook en snelheid
In de volgende situaties wordt de vermoei‐
dheids- resp. opmerkzaamheidsanalyse van de
ATTENTION ASSIST gewist en bij verder rijden
opnieuw gestart:
RDe motorwordt afgezet.
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen
van bestuurder of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Attention Assist
Instelmogelijkheden
#Standaard,Gevoelig of Uit selecteren.
Wegrestaurant voorstellen
#Rustplaats voorstellen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de ATTENTION ASSIST vermoeid‐
heid of toenemende onoplettendheid bij de
bestuurder herkent, wordt een wegrestaurant
in de buurt voorgesteld.
#Voorgesteld wegrestaurant kiezen: U
wordt naar het gekozen wegrestaurant gena‐
vigeerd.
Rijden en parkeren 225
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent herkent verkeerste‐
kens door middel van een multifunctionele
camera 1. Het systeem ondersteunt u door
herkende snelheidslimieten en inhaalverboden
weer te geven op het combi-instrument.
Aangezien de verkeerstekenassistent ook
gebruikmaakt van de gegevens in het navigatie‐
systeem, kan de weergave in de volgende geval‐
len ook worden geactualiseerd zonder dat ver‐
keerstekens zijn herkend:
Rals vanwegwordtgewisseld, bijvoorbeeld bij
een oprijden of verlaten van een snelweg
Rals een gemeentegrens wordt gepasseerd die
in de digitale kaart is opgeslagen
Als het systeem herkent dat u op een wegge‐
deelte tegen de voorgeschrevenrijrichting rijdt,
wordt een waarschuwing gegeven.
Verkeerstekens met een beperking op een
onderbord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) worden
eveneens door de camera herkend.
De verkeerstekenassistent is slechts een hulp‐
middel. De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor de veilige afstand, de snelheid en het tijdig
remmen.
Waarschuwing bij overschrijding van de toe‐
gestane maximumsnelheid
Het systeem kan u waarschuwen als u per onge‐
luk de toegestane maximumsnelheid over‐
schrijdt. Daartoekunt u in het multimediasys‐
teem instellen, met welke waarde de toegestane
maximumsnelheid mag worden overschreden
voordat een waarschuwing wordtgegeven. U
kunt instellen of de waarschuwing alleen optisch
of daarnaast ook akoestisch moet plaatsvinden.
Weergave op het instrumentendisplay
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
226 Rijden en parkeren
De verkeerstekenassistent is niet in alle landen
verkrijgbaar. Als hij niet beschikbaar is, ver‐
schijnt de weergave1in de snelheidsmeter.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
door reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting
RAls de informatie in de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist of niet actu‐
eel is
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of
aangrenzende rijstroken
RNa scherpe bochten, wanneer verkeerste‐
kens buiten het gezichtsveld van de camera
geraken
Verkeerstekenassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Snelh.waarschuwing
Herkende verkeerstekens in het mediadis‐
play weergeven
#Weergave in COMAND selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Het soort waarschuwing instellen
#Optisch & Akoestisch,Optisch of Geen selec‐
teren.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover‐
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Waarschuw.drempel selecteren.
#De gewenste snelheid instellen.
Rijden en parkeren 227
Dodehoekassistent met uitstapwaarschu‐
wing
Functie van de dodehoekassistent met uit‐
stapwaarschuwing
De dodehoekassistent bewaakt met behulp van
twee zijdelings naar achteren gerichte radarsen‐
soren het gebied tot 40 m achter en 3 m direct
naast de auto.
Als vanaf een snelheid van circa 12 km/h een
voertuig wordt herkend dat direct daarna in het
controlegebied naast de auto komt, gaat het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel rood
branden.
Als een voertuig op geringe afstand opzij wordt
herkend, knippert het rode waarschuwings‐
lampje in de buitenspiegel. Als u de richtingaan‐
wijzer in de betreffende richting inschakelt,
klinkt eenmaal een waarschuwingssignaal. Als
de richtingaanwijzer ingeschakeld blijft, worden
alle overige herkende voertuigen alleen weerge‐
geven door het knipperenvan het rode waar‐
schuwingslampje.
Wanneer u een voertuig snel inhaalt, vindt er
geen waarschuwing plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op voer‐
tuigen die met een groot snelheidsverschil
naderen en u inhalen.
Daardoor kan de dodehoekassistent in deze
situaties niet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De dodehoekassistent is slechts een hulpmiddel.
Deze herkent mogelijk niet alle voertuigen en
ontslaat u er niet van zelf goed te blijven oplet‐
ten. Altijd voldoende zijdelingse afstand tot
andere verkeersdeelnemers en obstakels aan‐
houden.
Uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing is een extra functie van
de dodehoekassistent en kan de inzittenden bij
het verlaten van de auto waarschuwen voor
naderende voertuigen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing reageert niet op stil‐
staande objecten en niet op voertuigen die
met een groot snelheidsverschil naderen en
u inhalen.
Daardoor kan de uitstapwaarschuwing in
deze situaties niet waarschuwen.
#Bij het openen van de deuren altijd
goed op de verkeerssituatie en op vol‐
doende vrijeruimte letten.
228 Rijden en parkeren
Wanneer een voertuig zich in het controlegebied
bevindt, wordt dit weergegeven in de buitenspie‐
gel. Indien een inzittende het portier aan de zijde
met het dreigende gevaar opent, wordt een
waarschuwingssignaal gegeven en begint het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel te
knipperen.
Deze extra functie is alleen beschikbaar als de
dodehoekassistent is ingeschakeld en in de eer‐
ste drie minuten na het uitschakelen van het
contact. Het einde van de beschikbaarheid van
de uitstapwaarschuwing wordt aangeduid door
het drie maal knipperenvan het waarschuwings‐
lampje in de buitenspiegel.
De uitstapwaarschuwing is slechts een hulpmid‐
del en ontslaat de inzittenden er niet van zelf
goed te blijven opletten. De inzittenden blijven
altijd verantwoordelijkvoor het zonder gevaar
openen van de portieren en het veilig verlaten
van de auto.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
RDe sensoren zijn vervuild of afgedekt.
RHet zicht is slecht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen, sneeuw of spatwater.
REr bevinden zich smalle voertuigen, bijvoor‐
beeld fietsen, in het controlegebied.
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen
ongegronde waarschuwingenworden gegeven.
Als lang naast lange voertuigen wordtgereden,
bijvoorbeeld bij vrachtwagens, kan de waarschu‐
wing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de
dodehoekassistent niet bedrijfsklaar.
De werking van de uitstapwaarschuwing kan in
de volgende situaties beperkt zijn:
RBij sensorafschaduwing door naburige voer‐
tuigen in krappe parkeerplekken.
RBij het naderen van personen.
RStilstaande of langzaam bewegende objecten
worden niet weergegeven.
Dodehoekassistent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Dodehoekassistent
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Actieve spoorassistent
Functie van de actieve spoorassistent
Rijden en parkeren 229
De actieve spoorassistent bewaakt het gebied
ór de auto met een multifunctionele camera
1. Deze moet voorkomen dat u ongewild de rij‐
strook verlaat. Daartoekunt u door een merk‐
bare terugkoppeling van het stuurwiel worden
gewaarschuwd en door een corrigerende remin‐
greep naar uw rijstrook worden teruggevoerd.
Uwordtgewaarschuwd door een merkbare
terugkoppeling van het stuurwiel als aan de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe actieve spoorassistent herkent een rijst‐
rookmarkering.
REen voorwiel rijdt over deze rijstrookmarke‐
ring.
Bovendien wordt u door middel van een remin‐
greep naar uw rijstrook teruggevoerd als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
RDe actieve spoorassistent herkent rijstrook‐
markeringen aan beide randen van de rij‐
strook.
REen voorwiel rijdt over een doorgetrokken
rijstrookmarkering.
Ukunt de waarschuwing van de actieve spooras‐
sistent in- en uitschakelen.
Of een waarschuwing wordtgegeven en op welk
tijdstip, hangt bovendien af van de ingestelde
gevoeligheid (standaard of adaptief).
De actieve spoorassistent kan het gevaar voor
ongevallen door een niet aangepaste rijstijl niet
verminderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. Hij kangeen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie. De actieve spoorassistent is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoorde‐
lijk voor de veilige afstand, de gereden snelheid,
het tijdig remmen en het aanhouden van de rij‐
strook.
De actieve spoorassistent kan de auto met een
corrigerende remingreep terug naar de rijstrook
brengen. De remingreep vindt ook plaats bij een
als onderbroken herkende rijstrookmarkering,
indien een auto op de naastgelegen rijstrook
wordt herkend. Er kunnen tegenliggers worden
herkend.
De actieve spoorassistent is beschikbaar in het
snelheidsbereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
Als een corrigerende remingreep plaatsvindt,
verschijnt op het multifunctioneel display de
melding 1.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt er geen corrige
rende remingreep plaats:
RAls u duidelijk actief stuurt, remt of gasgeeft
REventueel als u de richtingaanwijzer hebt
ingeschakeld (afhankelijk van de situatie)
RWanneer een rijveiligheidssysteem ingrijpt,
bijvoorbeeld het ESP®, het Active Brake
Assist System of de actieve dodehoekassis‐
tent
230 Rijden en parkeren
RAls sportief wordtgereden, bij hoge bocht‐
snelheden of snelle acceleraties
RAls het ESP®uitgeschakeld is
RAls u met een aanhangwagen rijdt en de
elektrischeverbinding met de aanhangwagen
correct functioneert
RAls bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend of weergegeven
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer er geen of meerdere, niet duidelijk
herkenbare rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn, bijvoorbeeld in de omgeving vanweg‐
werkzaamheden
RAls de rijstrookmarkeringen versleten, donker
of bedekt zijn
RAls de afstand tot de voorligger te klein is en
daardoor de rijstrookmarkeringen niet wor‐
den herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige wegen
Actieve spoorassistent in- en uitschakelen
(auto's met PARKTRONIC-parkeerassistent)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de waarschuwing van de
actieve spoorassistent
De corrigerende remingreep kan de auto niet
altijd terugbrengen naar de oorspronkelijke
rijstrook.
#Altijd zelf sturen, remmen of accelere‐
ren, in het bijzonder als de actieve
spoorassistent waarschuwt of corrige
rend remt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de ingreep van de actieve
spoorassistent
De actieve spoorassistent herkent geen ver‐
keerssituaties en ‑deelnemers. In zeer spora‐
dische gevallen kan het systeem een onjuiste
remingreep uitvoeren, bijvoorbeeld bij het
onterecht overschrijden van een doorgetrok‐
kenrijstrookbegrenzingslijn.
De remingreep kante allen tijde worden
afgebroken, bijvoorbeeld door licht tegenstu‐
ren.
#Altijd voldoende zijdelingse afstand tot
andere verkeersdeelnemers en obsta‐
kels aanhouden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de spoorassistent
De spoorassistent kanrijstrookmarkeringen
niet altijd duidelijk herkennen.
Rijden en parkeren 231
In deze gevallen kan de spoorassistent:
Ronbedoeld waarschuwen.
Rniet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en binnen de rijstrook
blijven, in het bijzonder bij waarschu‐
wingen van de actieve spoorassistent.
Beslist de systeemgrenzen van de actieve spoo‐
rassistent in acht nemen.
Auto's met PARKTRONIC-parkeerassistent:
#Inschakelen: De toets2indrukken.
#Uitschakelen: De toets2indrukken en lan‐
ger ingedrukt houden.
Als het controlelampje 1brandt, is de
actieve spoorassistent ingeschakeld en zijn
de rijstrookmarkeringen in de assistentie‐
weergave helder. Als de actieve spoorassis‐
tent actief is, worden de rijstrookmarkerin‐
gen in de assistentieweergave groen weerge
geven.
Auto's zonder PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent:
#De actieve spoorassistent via het multime‐
diasysteem in- of uitschakelen
(/pagina 233).
Gevoeligheid van de actieve spoorassistent
Met de instelling Standaard of Adaptief kunt u
beïnvloeden wanneer de vibratiewaarschuwing
van de spoorassistent plaatsvindt.
Bij de instellingen Standaard of Adaptief vindt in
de volgende situaties geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RDe richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoor‐
beeld het ABS, het BAS of het ESP®.
Bij de instelling Adaptief vindt daarnaast ook in
de volgende situaties geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RDe auto accelereert snel of remt sterk af.
232 Rijden en parkeren
REr wordt actief gestuurd, bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre of het snel veranderenvan
rijstrook.
REen scherpe bocht wordt afgesneden.
Gevoeligheid van de actieve spoorassistent
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Actieve spoorassistent
#Adaptief of Standaard selecteren.
De actieve spoorassistent is met de gekozen
instelling geactiveerd.
of
#Uit selecteren.
De actieve spoorassistent is gedeactiveerd.
Aanhangwagenvoorziening
Aanwijzingen voor rijden met een aanhang‐
wagen
Mercedes‑AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
kogeldruk in acht nemen:
RDe toegestane kogeldruk niet over- of onder‐
schrijden.
RDe maximumkogeldruk zoveel mogelijk
benutten.
De volgende waarden mogen niet worden over‐
schreden:
RToegestaan aanhangwagengewicht
RToegestane achterasbelasting van de trek‐
kende auto
RToegestaan totaalgewicht van de trekkende
auto
RToegestaan totaalgewicht van de aanhangwa‐
gen
RToegestane maximumsnelheid van de aan‐
hangwagen
Voor het wegrijden het volgende controleren:
ROp de achteras van de trekkende auto is de
bandenspanning voor maximale belading
ingesteld.
RDe verlichting van de aangesloten aanhang‐
wagen functioneert.
RAuto's zonder LED-koplampen of ACTIVE
MULTIBEAM LED-koplampen: De koplam‐
pen zijn correct ingesteld.
Bij een grotere achterasbelasting mag in verband
met de typegoedkeuring met de auto met aan‐
hangwagen niet sneller dan 100 km/h worden
gereden. Dit geldt ook in landen waar voor
auto's met aanhangwagen in principe een maxi‐
mumsnelheid boven100 km/h is toegestaan.
Aanhangwagen aan- of afkoppelen
Voorwaarden
Aanhangwagens met een 7-polige stekker kun‐
nen via de volgende adapters op de auto worden
aangesloten:
RAdapterstekker
RAdapterkabel
Rijden en parkeren 233
De aanhangwagen wordt alleen door de auto
herkend indien aan de volgende voorwaarden
wordtvoldaan:
RDe aanhangwagen is correct aangesloten.
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwa‐
gen is intact.
De werking van de volgende systemen is onder
andere afhankelijk van een correct aangesloten
aanhangwagen:
RActieve spoorassistent
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
RPARKTRONIC-parkeerassistent
RActieve parkeerassistent
RDodehoekassistent
Aanhangwagen aankoppelen
*AANWIJZING Beschadiging van de voer‐
tuigaccu door volledige ontlading
Door het opladen van de aanhangwagenaccu
via de spanningsvoorziening van de aanhang‐
wagenkan de accu van het voertuig bescha‐
digd raken.
#De spanningsvoorziening van het voer‐
tuig niet gebruiken om de aanhangwa‐
genaccu op te laden.
#De afdekkapvan de kogelkop 1verwijderen
en veilig opbergen (/pagina 102).
#De aanhangwagen horizontaal achter de auto
zetten en aankoppelen.
#De klep van de contactdoos openen.
#De stekker met nok 1in groef 3van de
contactdoos aanbrengen.
#De bajonetverbinding 2tot de aanslag
rechtsom draaien.
#Het deksel laten vergrendelen.
#De kabel met kabelbinders aan de aanhang‐
wagen bevestigen (alleen bij adapterkabels).
#Controleren of de kabel bij het rijden door
bochten vrij kan bewegen.
234 Rijden en parkeren
Ook bij een correct aangesloten aanhangwagen
kan een displaymelding op het multifunctioneel
display verschijnen:
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwa‐
gen is van LED's voorzien.
RDe minimumstroom (50 mA) van de aanhang‐
wagenverlichting werd onderschreden.
%Op de permanente spanningsvoorziening
kunt u accessoires aansluitentot maximaal
180 W en aan de via het contactslot gescha‐
kelde spanningsvoorziening.
Aanhangwagen afkoppelen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
afkoppelen
Wanneer u een aanhangwagen met oploop‐
rem in geremde staat afkoppelt, kunt u met
uw hand tussen de auto en de aanhangwa‐
gendissel bekneld raken.
#De aanhangwagen niet in geremde
staat afkoppelen.
#Voorkomen dat de aanhangwagen kanweg‐
rollen.
#De elektrische verbinding tussen auto en
aanhangwagen losmaken.
#De aanhangwagen afkoppelen.
#De afdekkap op de kogelkop drukken.
Aanwijzingen met betrekking tot het trek‐
kenvan auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van
Tow-Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden
gebruikt voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het
aanbrengen of gebruik vanTow-Bar-systemen
kantot schade aan de auto leiden. Bij het trek‐
ken of slepen van een auto met Tow-Bar-syste‐
men is een veilig rijdynamisch gedrag van de
trekkende auto en de getrokken auto niet veilig‐
gesteld. De combinatie kangaan slingeren. De
toegestane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 420) en de aanwijzingen met betrek‐
king tot slepen met beide assen op de grond
(/pagina 420).
Rijden en parkeren 235
Overzicht instrumentendisplay
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het uitvallen van het instrumen‐
tendisplay
Wanneer het instrumentendisplay uitgevallen
is of als een storing aanwezig is, kunt u func‐
tiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar
komt, de auto direct op een veilige plaats neer‐
zetten. Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Instrumentendisplay (standaard)
1Snelheidsmeter
2Multifunctioneel display
3Toerenteller
4Koelvloeistoftemperatuurmeter
5Brandstofpeil en aanduiding tankdopkleppo‐
sitie
Instrumentendisplay in de widescreen cock‐
pit
1Snelheidsmeter
2Multifunctioneel display
3Gebied met meerdere weergaven (voorbeeld)
4Koelvloeistoftemperatuurmeter
5Brandstofpeil en aanduiding tankdopkleppo‐
sitie
%In de weergave 3van het gebied met meer‐
dere weergavenkanverdere inhoud van het
display worden weergegeven
(/pagina 239).
236 Instrumenten-display en boordcomputer
De segmenten in de snelheidsmeter1geven
de status van de volgende systemen aan:
RTEMPOMAT (/pagina 195)
RLimiter (/pagina 196)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 199)
*AANWIJZING Motorschade door te hoog
toerental
Als in het maximumtoerentalbereik wordt
gereden, wordt de motor beschadigd.
#De motor niet voorbij het maximumtoe‐
rentalbereik laten draaien.
Bij het bereiken van de rode markering in de toe‐
renteller 3(maximumtoerentalbereik) wordt de
brandstoftoevoer onderbroken om de motorte
beschermen.
De koelvloeistoftemperatuurmeter4mag
onder normale rijomstandigheden tot 120 °C
stijgen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
Overzicht toetsen in het stuurwiel
1¤Terug-/home-toets (lang indrukken)
boordcomputer
2Touch-control boordcomputer
3Bedieningsgroep TEMPOMAT/limiter of
actieve afstandsassistent DISTRONIC
4Bedieningsgroep multimediasysteem:
£LINGUATRONIC
ßFavorieten weergeven
VOL: Draaiknop volume instellen of geluid
uitschakelen 8(indrukken)
6Gesprek voeren/aannemen
~Oproep weigeren/beëindigen
Instrumenten-display en boordcomputer 237
5òHomescreen oproepen
6Touch-control multimediasysteem
7%Terugtoets (lang indrukken)
Boordcomputer bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het bedienen van de boordcomputer de wet‐
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
%De weergavenvan de boordcomputer ver‐
schijnen op het multifunctioneel display
(/pagina 240).
De boordcomputer wordt via de touch-control
links 2en de terug-/home-toets links 1
bediend.
Bij de bediening van de boordcomputer klinken
verschillende geluidssignalen als bevestiging van
een bediening, bijvoorbeeld wanneer het einde
van een lijst wordt bereikt of als door een lijst
wordtgescrold.
De volgende menu's zijn beschikbaar:
RService
RAssistentie
RReis
RNavigatie
RRadio
RMedia
RTelefoon
RAuto's met instrumentendisplay in de
Widescreen Cockpit: Stijlen
De menu's kunnen via de menulijst op het multi‐
functioneel display worden opgeroepen.
#De menulijst oproepen: De terugtoets links
1indrukken tot de menulijst wordtweerge‐
geven.
%Auto's zonder Actieve afstandsassistent
DISTRONIC: Met de toetsòkunt u de
menulijst van de boordcomputer oproepen.
238 Instrumenten-display en boordcomputer
#In de menulijst bladeren: Een veegbewe‐
ging op de touch-control links 2naar links
of rechts maken.
#Een menu oproepen of een selectie
bevestigen: Op de touch-control links 2
drukken.
#Door weergaven of lijsten in het menu
wisselen: Een veegbeweging op de touch-
control links 2omhoog of omlaag maken.
#Een submenu oproepen of een selectie
bevestigen: Op de touch-control links 2
drukken.
#Een submenu verlaten: De terugtoets links
1indrukken.
Stijl instellen
Boordcomputer:
4Stijlen
%Deze functie is alleen beschikbaar bij auto's
met widescreen cockpit.
De volgende stijlen kunnen worden geselec‐
teerd:
RKlassiek
RSportief
RProgressief
#Stijl selecteren: Maak links op de touch-
control een veegbeweging naar boven of
beneden.
#Op de touch-control links drukken.
Het instrumentendisplay wordt in de gekozen
stijlweergegeven.
Gebied met meerdere weergaven instellen
G-meter (voorbeeld)
1Gebied met meerdere weergaven
2Indexpunten
#Display-inhoud selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
rechts.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag
links op de touch-control de display-inhoud
selecteren.
Bij het selecteren van de display-inhoud
wordt het gebied met meerdere weergaven
1kortstondig geaccentueerd.
Instrumenten-display en boordcomputer 239
De indexpunten 2geven het geselecteerde
punt in de lijst aan.
De volgende display-inhoud kan in de stijlen
Klassiek en Sportief worden weergegeven:
RToerenteller
RNavigatie
RECO-aanduiding
RVerbruik
RG-meter
De volgende inhoud kan in de stijlProgressief
worden weergegeven:
RDatum
RNavigatie
RECO-aanduiding
RVerbruik
RG-meter
Overzicht van de weergaven op het multi‐
functioneel display
1Buitentemperatuur
2Rijprogramma
3Transmissiestand
4Tijd
5Weergaveveld
%Auto's met instrumentendisplay in de
widescreen cockpit: De positie van de
weergaven wijkt af van de hier getoonde
weergaven.
Verdere weergaven op het multifunctioneel dis‐
play:
ZSchakeladvies (/pagina 164)
ëActieve parkeerassistent ingeschakeld
(/pagina 219)
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha‐
keld (/pagina 209)
¯TEMPOMAT (/pagina 195)
ÈLimiter (/pagina 196)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 199)
æActive Brake Assist System
(/pagina 195)
ÃActieve spoorassistent (/pagina 229)
èECO start-stopsysteem (/pagina 156)
+Terreinversnelling (/pagina 166)
ÌStraatstand (/pagina 166)
ëHOLD-functie (/pagina 204)
_Adaptieve grootlichtassistent Plus
(/pagina 127)
240 Instrumenten-display en boordcomputer
ðMaximaal toegestane snelheid overschre‐
den (alleen voor bepaalde landen)
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens (/pagina 226).
Dashboardverlichting instellen
#De lichtsterkteregelaar 1omhoog- of
omlaagdraaien.
De verlichting in het instrumentendisplay en
in de bedieningselementen in het interieur
wordt ingesteld.
Menu's en submenu's
Functies in het menu Service van de boord‐
computer oproepen
Boordcomputer:
4Service
#Functie selecteren: Maak links op de touch-
control een veegbeweging naar boven of
beneden.
#Op de touch-control links drukken.
Functies van het menu Service:
RMeldingengeheugen (/pagina 464)
RAdBlue:Adblue®actieradius en niveau
RBanden:
-Bandenspanning met bandenspannings‐
controle controleren (/pagina 431)
-Bandenspanningscontrole opnieuw star‐
ten (/pagina 431)
RASSYST PLUS: Onderhoudstermijn oproepen
(/pagina 391)
RAuto's met een widescreen-cockpit: Koel-
vloeistof:Koelvloeistoftemperatuurmeter
RMotoroliepeil: Motoroliepeil
Assistentieweergave oproepen
Boordcomputer:
4Assistentie
%Auto's met instrumentendisplay in de
widescreen cockpit: Wanneer de stijlPro-
gressief is ingesteld, kan de assistentieweer‐
gave in het linker gedeelte van het instru‐
mentendisplay worden opgeroepen.
De volgende weergaven zijn in het menu Assis‐
tentieweergave beschikbaar:
RAssistentieweergave
RAttention Level (/pagina 224)
Instrumenten-display en boordcomputer 241
#Tussen de weergaven wisselen: Maak links
op de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
Statusindicatie in de assistentieweergave:
Ré:ATTENTION ASSIST uitgeschakeld
RRijstrookmarkeringen licht: Actieve spooras‐
sistent ingeschakeld
RRijstrookmarkeringen groen: Actieve spoo‐
rassistent actief
RGrijze radargolven naast auto: Dodehoekas‐
sistent ingeschakeld
RGroene radargolven naast auto: Dodehoekas‐
sistent actief
RWeergaven van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC (/pagina 199)
Weergaven in het menu Reis oproepen
Boordcomputer:
4Reis
%Auto's met instrumentendisplay in de
widescreen cockpit: Wanneer de stijlPro-
gressief is ingesteld, kan de reisinformatie in
het linker gedeelte van het instrumentendis‐
play worden opgeroepen.
#Weergave selecteren: Maak links op de
touch-control een veegbeweging naar boven
of beneden.
Weergaven in het menu Reis:
RStandaardweergave
RActieradius en actueel brandstofverbruik
Als er nog weinig brandstof in de brandstof‐
tank is, wordt in plaats van de globale actie‐
radius een symbool van een auto die wordt
getankt weergegeven.
RECO-aanduiding (/pagina 157)
RTripcomputer Na vertrek en Na reset
RDigitale snelheidsmeter
%Auto's met instrumentendisplay in de
widescreen cockpit: De digitale snelheids‐
meterverschijnt alleen bij de stijlen Klassiek
en Sportief.
242 Instrumenten-display en boordcomputer
Standaardweergave (voorbeeld)
1Dagteller
2Kilometertotaalstand
Tripcomputer (voorbeeld)
1Kilometertotaalstand
2Reistijd
3Gemiddelde snelheid
4Gemiddeld brandstofverbruik
Waarden in het menu Reis van de boordcom‐
puter terugzetten
Boordcomputer:
4Reis
%De schrijfwijze van de weergegeven hoofd‐
menu's kan afwijken. Daarom het menu-
overzicht voor het instrumentendisplay raad‐
plegen (/pagina 238).
De waarden van de volgende functies kunnen
worden teruggezet:
RDagteller
RTripcomputer Na vertrek en Na reset
RECO-aanduiding (/pagina 157)
#De functie die moet worden teruggezet,
selecteren: Maak links op de touch-control
een veegbeweging naar boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control drukken.
Wanneer langer links op de touch-controlwordt
gedrukt, worden de waardes van de functie
direct teruggezet.
Instrumenten-display en boordcomputer 243
Navigatie-aanwijzingen in de boordcomputer
oproepen
Boordcomputer:
4Navigatie
Geen rij-aanwijzing aangekondigd (voor‐
beeld)
1Afstand tot de volgende bestemming
2Geschatte aankomsttijd
3Afstand tot volgende rij-aanwijzing
4Straat waarin wordtgereden
Rij-aanwijzing aangekondigd (voorbeeld)
1Straat waarin de rij-aanwijzing u stuurt
2Afstand tot de rij-aanwijzing
3Symbool rij-aanwijzing
4Geadviseerderijstrook en tijdens de rij-aan‐
wijzing erbij gekomen rijstrook (wit)
5Mogelijke rijstrook
6Niet aanbevolen rijstrook (donkergrijs)
Mogelijke verdere weergaven in het menu Navi-
gatie:
RRijrichting:Weergave van de rijrichting en de
straat waarin momenteel wordtgereden.
RNieuwe route... of Route wordt berekend...:
Een nieuwe route wordt berekend.
RStraat niet opgenomen: De weg is niet
bekend, bijvoorbeeld bij een nieuw aange‐
legde weg.
RGeen route: Er kangeen route naar de geko
zen bestemming worden berekend.
RGeen kaart: De kaart voor de actuele positie
is niet beschikbaar.
RDoelgebied bereikt: U hebt de bestemming
bereikt.
RO: U heeft de bestemming of een tussenbe‐
stemming bereikt.
#Menu verlaten: De terugtoets links indruk‐
ken.
Auto's met multimediasysteem COMAND
Online: In het menu Navigatie kan ook de navi‐
gatie naar een van de laatste bestemmingen
worden gestart:
#Links op de touch-control drukken.
244 Instrumenten-display en boordcomputer
#Een bestemming selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
De bestemmingsgeleiding wordtgestart.
Als vooraf al een routebegeleiding actief was,
wordt er gevraagd of de actuele routebegelei‐
ding moet worden beëindigd.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control drukken.
De bestemmingsgeleiding wordtgestart.
Radiozender met de boordcomputer selecte‐
ren
Boordcomputer:
4Radio
1Frequentiebereik
2Zender
3Naam van de titel
4Naam van de artiest
Wanneer een zender in het zendergeheugen is
geselecteerd, verschijnt naast de zendernaam de
geheugenplaats. Wanneer een opgeslagen zen‐
der in het frequentiebereik is geselecteerd, ver‐
schijnt naast de zendernaam een ster.
#Een radiozender selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
Het frequentiebereik of zendergeheugen
selecteren
#Links op de touch-control drukken.
#Maak links op de touch-control een veegbe‐
weging naar boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Instrumenten-display en boordcomputer 245
Mediaweergave met de boordcomputer
bedienen
Boordcomputer:
4Media
1Mediabron
2Titelnummer en actuele titel
3Naam van de artiest (voorbeeld)
4Naam van het album
#Naar de titel in een actieve mediabron
gaan: Maak links op de touch-control een
veegbeweging naar boven of beneden.
%Bij de mediabron TV kunt u op deze manier
een zender selecteren.
Een mediabron wisselen
#Links op de touch-control drukken.
#Een mediabron selecteren:cMaak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Telefoonnummer met de boordcomputer
selecteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het telefoneren de wettelijke bepalingen in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
Boordcomputer:
4Telefoon
Auto's met multimediasysteem COMAND
Online: In het menu Telefoon worden de laatste
telefoonverbindingen (gekozen, aangenomen en
gemiste gesprekken) weergegeven.
#Een instelling selecteren: Maak links op de
touch-control een veegbeweging naar boven
of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Als voor de record slechts een telefoon‐
nummer opgeslagen is: Het telefoonnum‐
mer wordtgeselecteerd.
246 Instrumenten-display en boordcomputer
#Als voor een record meerdere telefoon‐
nummers opgeslagen zijn: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden en selecteer het gewenste
telefoonnummer.
#Links op de touch-control drukken.
Het telefoonnummer wordtgeselecteerd.
In plaats van het geselecteerde telefoonnummer
kunnen de volgende weergavenverschijnen:
RWachten a.u.b...: De applicatie start op. Als
geen Bluetooth®verbinding met de mobiele
telefoon tot stand kanworden gebracht, ver‐
schijnt op het multimediasysteem het menu
voor het autoriseren en verbinden van een
mobiele telefoon (/pagina 317).
RGegevens worden bijgewerkt...: De oproep‐
lijst wordtgeactualiseerd.
RContacten worden geïmporteerd...: De con‐
tacten van de mobiele telefoon of van een
opslagmedium worden geïmporteerd.
Een gesprek aannemen/weigeren
Auto's met head-up-display: Wanneer u wordt
opgebeld, toont het head-up-display een melding
Binnenkomend gesprek an.
#Maak links op de touch-control een veegbe‐
weging naar boven of beneden en selecteer
6(aannemen) of ~(weigeren).
#Links op de touch-control drukken.
Ukunt het gesprek ook met de toetsen 6of
~in het stuurwiel aannemen of weigeren.
Instrumenten-display en boordcomputer 247
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Voor uw eigen veiligheid beslist de volgende pun‐
ten in acht nemen bij de bediening van mobiele
communicatieapparatuur en met name van uw
spraakgestuurd bedieningssysteem:
RDe wettelijke bepalingen van het land waar u
zich op dat moment bevindt in acht nemen.
RDe mobiele communicatieapparatuur en uw
spraakgestuurd bedieningssysteem alleen tij‐
dens het rijden bedienen als de verkeerssi‐
tuatie dit toelaat. U kunt anders van het ver‐
keer worden afgeleid en een ongeval veroor‐
zaken en uzelf en anderen verwonden.
RAls u het spraakgestuurd bedieningssysteem
in een noodsituatie gebruikt, kan uw stem
veranderen en daardoor uw telefoongesprek,
bijvoorbeeld voor een noodoproep, vertra‐
gen.
RMaakt u zich voor het begin van de rit eerst
vertrouwd met de functies van het spraakge‐
stuurd bedieningssysteem.
Bediening
Overzicht van de bediening van de LINGUA‐
TRONIC met het multifunctioneel stuurwiel
De LINGUATRONIC is circa een halve minuut na
het inschakelen van het contact bedrijfsgereed.
248 LINGUATRONIC
1De tuimelschakelaar omhoogdrukken: £
LINGUATRONIC starten
2De draaiknop indrukken: 8Geluid uit-/
inschakelen (LINGUATRONIC beëindigen)
De draaiknop omhoog-/omlaagdraaien:
Volume verhogen/verlagen
3De tuimelschakelaar omhoogdrukken: 6
Gesprek voeren/aannemen
De tuimelschakelaar omlaagdrukken: ~
Gesprek weigeren/beëindigen (LINGUA‐
TRONIC beëindigen)
Dialoog met de LINGUATRONIC voeren
#Dialoog starten of voortzetten: De tuimel‐
schakelaar £in het multifunctioneel
stuurwiel indrukken.
Een gesproken opdracht kan na een geluids‐
signaal worden gesproken.
#Invoer corrigeren: De gesproken opdracht
"Correctie" uitspreken.
#Record in de keuzelijst selecteren: Een
regelnummer of de inhoud uitspreken.
#In de keuzelijst bladeren: De gesproken
opdrachten "Volgende pagina" of "Vorige
pagina" uitspreken.
#Dialoog onderbreken: De gesproken
opdracht "Pauze" uitspreken.
#Dialoog afbreken: De gesproken opdracht
"Afbreken" spreken.
Bedienbare functies
Met het spraakgestuurd bedieningssysteem
LINGUATRONIC kunt u afhankelijkvan de uitrus‐
ting de volgende systemen bedienen:
RTelefoon
RSms
RNavigatie
RAdresboek
RRadio
RAudio (geheugenkaart, Media Interface, USB
en Bluetooth®-audio)
RTv
RAuto
LINGUATRONIC 249
Overzicht soortengesproken opdrachten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vol‐
gende soorten gesproken opdrachten:
RAlgemene gesproken opdrachten kunnen
te allen tijde en onafhankelijk van de actuele
applicatie worden gesproken, bijvoorbeeld de
gesproken opdrachten "Navigeer naar",
"Selecteer" of "SMS aan".
RApplicatiespecifieke gesproken opdrach‐
ten zijn alleen voor de actieve applicatie
beschikbaar.
Na het startenvan de Linguatronic wordt een
teleprompterweergegeven. Deze voert naast de
beschikbare gesproken opdrachten voor de
momenteel actieve applicatie bijvoorbeeld ook
gesproken opdrachten van andere, niet actieve
applicaties uit. Daardoor raakt u sneller met de
beschikbare gesproken opdrachten vertrouwd.
Er kan door de lijst worden gescrold of deze kan
door middel van spraak of de controller/de
touchpad worden bediend.
Informatie over de ingestelde taal
Ukunt de taal van de LINGUATRONIC wijzigen,
door de systeemtaal te wijzigen. Als de LINGUA‐
TRONIC de ingestelde systeemtaal niet onder‐
steund, wordt Engels geselecteerd.
De LINGUATRONIC stelt de volgende talen
beschikbaar:
RDuits
REngels
RFrans
RItaliaans
RNederlands
RPools
RPortugees
RRussisch
RZweeds
RSpaans
RTsjechisch
RTurks
De LINGUATRONIC effectief gebruiken
Werking van de akoestische hulpfuncties
Voor de volgende onderwerpen ontvangt u infor‐
matie en hulp:
ROptimale bediening: Gesproken opdracht
"Beknopte handleiding“ spreken.
RActuele applicatie: De tuimelschakelaar
£in het multifunctioneel stuurwiel
omhoogdrukken en de gesproken opdracht
"Hulp" uitspreken.
RVerder dialoogverloop: De gesproken
opdracht "Hulp" tijdens een spraakdialoog
oproepen.
RBepaalde functie: De gesproken opdrachten
voor de gewenste functie oproepen, bijvoor‐
beeld "Hulp telefoon".
Aanwijzingen om de spraakherkenning te
verbeteren
De LINGUATRONIC verstaat u niet:
RDe LINGUATRONIC alleen vanaf de bestuur‐
dersstoel bedienen.
250 LINGUATRONIC
RDe gesproken opdrachten samenhangend en
duidelijk uitspreken, maar zonder te overdrij‐
ven.
RBij het invoeren van de gesproken opdrach‐
ten luide storende geluiden vermijden, bij‐
voorbeeld door de aanjager.
Een spraakinvoer in het adresboek wordt niet
herkend:
RAlleen zinvolle adresboekrecords in het sys‐
teem/de mobiele telefoon aanmaken, bij‐
voorbeeld naam en voornaam in het juiste
veld.
RGeen afkortingen, onnodige spaties en speci‐
ale tekens gebruiken.
Een zenderlijstinvoer wordt niet herkend:
RDe gesproken opdracht "Zenderlijst voorle-
zen" uitspreken.
Duidelijke gesproken opdrachten
Overzicht gesproken omschakelopdrachten
Gesproken omschakelopdrachten kunnen voor
het openen van bepaalde applicaties worden
gebruikt. De commandoselectie kan onafhanke‐
lijk van de op dat moment actieve toepassing
worden gebruikt.
Gesproken omschakelopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigatie Omschakelen naar navigatie
Kaart Omschakelen naar kaartweergave
Adresboek Omschakelen naar adresboek
Telefoon Omschakelen naar telefoonfunctie
SMS Omschakelen naar sms
Radio Omschakelen naar radiofunctie
LINGUATRONIC 251
Gesproken opdracht Functie
Tv Omschakelen naar tv-functie
Media Omschakelen naar mediafunctie
USB Omschakelen naar usb
Geheugenkaart Omschakelen naar geheugenkaart
Internetapplicatie <Naam> Start van een Mercedes-Benz online applicatie. Voor het gebruik is eenmalig gericht opbellen nood‐
zakelijk.
Mercedes-Benz apps Omschakelen naar de Mercedes-Benz Apps
Connect Omschakelen naar internetfunctie
Voertuigmenu Omschakelen naar voertuiginstellingen
Systeeminstellingenmenu Omschakelen naar systeeminstellingen
Overzicht gesproken navigatie-opdrachten
Met de gesproken navigatie-opdrachten kunt u
speciale bestemmingen of normale adressen
invoeren en bovendien belangrijke navigatie-
instellingen direct uitvoeren.
252 LINGUATRONIC
Gesproken navigatie-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigeer naar <Adres/POI/contact> Universeel zoeken naar alle soorten bestemmingen. Bovendien wordt het zoeken in de adresboek‐
contacten, in de navigatiedatabank en op het internet (speciale bestemmingen) geactiveerd. De
volgorde van de gegevens, bijvoorbeeld van de stad, straat of het huisnummer, kanvariabel worden
gekozen.
Adres in <land> Bestemmingsinvoer in het gewenste land, bijvoorbeeld een adres in Frankrijk
Thuis Navigatie naar het thuisadres starten
Werk Navigatie naar het werkadres starten
Speciale bestemming <POI> Bestemmingsinvoer voor een speciale bestemming, bijvoorbeeld speciale bestemming Brandenbur‐
gerTor. Bovendien wordt het zoeken in de navigatiedatabank en op het internet geactiveerd.
POI onlinezoeken <POI> Activeren van het zoeken naar speciale bestemmingen uitsluitend op het internet
Navigeer naar contact <Naam> Bestemmingsinvoer voor een contact in het adresboek
LINGUATRONIC 253
Gesproken opdracht Functie
Land invoeren
Plaats invoeren
Stadsdeel invoeren
Straat invoeren
Kruising invoeren
Huisnummer invoeren
Postcode invoeren
Land/plaats/stadsdeel/straat/kruising/huisnummer/postcode invoeren
Eten in de buurt
Parkeren in de buurt
Snelwegparkeerplek met toilet in de buurt
Tanken in de buurt
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations in
de buurt
Restaurant langs de route
Parkeren langs de route
Snelwegparkeerplek met toilet langs de route
Parkeren langs de route
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations
langs de route
254 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Restaurant op de bestemming
Parkeren op de bestemming
Snelwegparkeerplek met toilet op de bestem-
ming
Tanken op de bestemming
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations op
de bestemming
Navigeer naar <POI categorie> langs de route
Navigeer naar <POI categorie> op de bestem-
ming
Navigeer naar <POI categorie> in de buurt
Navigatie naar speciale bestemmingen langs de route/op de bestemming/in de buurt aan de hand
van de invoer van bepaalde categorieën, bijvoorbeeld tankstation, parkeerplaats, bioscoop
Laatste bestemmingen Bestemming uit de lijst van laatst ingevoerde bestemmingen selecteren
Alternatieve routes Routebegeleiding naar een andere route omschakelen
Routebegeleiding starten Routebegeleiding na het invoeren van een geldige bestemming starten
Routebegeleiding afbreken Routebegeleiding afbreken
Rijaanwijzingen aan
Rijaanwijzingen uit
Gesproken aanwijzingen van de routebegeleiding in- en uitschakelen
LINGUATRONIC 255
Gesproken opdracht Functie
Verkeerskaart aan
Verkeerskaart uit
Verkeerskaart in- en uitschakelen
Symbolen voor speciale bestemmingen aan
Symbolen voor speciale bestemmingen uit
Weergavevan de symbolen voor speciale bestemmingen op de kaart in- en uitschakelen
Overzicht gesproken telefoonopdrachten
Met de gesproken telefoonopdrachten kunt u
telefoneren of het adresboek doorzoeken.
Gesprokentelefoonopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Kies <Naam> Telefoongesprek voeren. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Zoek contact <Naam> Zoekt een contact en geeft dit weer. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Gekozen telefoonnummers Weergavevan de laatste gesprekken
Nummer herhalen Kiezen van het laatstgekozen telefoonnummer
256 LINGUATRONIC
Overzicht gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken radio- en tv-opdrachtenkunnen ook
worden gebruikt als de radio- of tv-functie op de
achtergrond actief is.
Gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Zender <Naam> Ontvangbare of opgeslagen zenders oproepen
<Frequentie> Directe frequentie-invoer
Volgende zender Naar de volgende beschikbare zender omschakelen
Vorige zender Naar de vorige zender omschakelen
Zender opslaan Zender wordt in de zenderlijst opgeslagen
Zenderlijst weergeven Naam van alle ontvangbare zenders weergeven
Zenderlijst voorlezen Naam van alle ontvangbare zenders beluisteren
LINGUATRONIC 257
Gesproken opdracht Functie
Verkeersinformatie aan
Verkeersinformatie uit
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Radio-informatie aan
Radio-informatie uit
Informatie over de actuele zender in- en uitschakelen
Overzicht gesproken mediaspeler-opdrach‐
ten
Gesproken mediaspeler-opdrachten kunnen ook
worden gebruikt als de mediaspeler op de ach‐
tergrond actief is.
258 LINGUATRONIC
Gesproken mediaspeler-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Speel <titel>
Speel <albums>
Speel <artiesten>
Speel <componisten>
Speel <muziekstijlen>
Speel <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
Mediazoeken<titel>
Mediazoeken <albums>
Mediazoeken <artiesten>
Mediazoeken <componisten>
Mediazoeken <muziekstijlen>
Mediazoeken <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
LINGUATRONIC 259
Gesproken opdracht Functie
Toon alle albums
Toon alle artiesten
Toon alle componisten
Toon alle muziekgenres
Toon alle titels
Toon alle afspeellijsten
Er wordttelkens naar de aanwezige albums, artiesten, componisten, muziekstijlen, titels of weerga‐
velijstengezocht.
Volgende titel Volgende titel selecteren
Vorige titel Vorige titel selecteren
Randomweergave aan
Randomweergave uit
Random-weergave in- en uitschakelen
Overzicht gesproken berichtenopdrachten
Met de gesproken berichtenopdrachten kunnen
sms-berichtenworden opgesteld, bewerkt en
beluisterd.
260 LINGUATRONIC
Gesproken berichten-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
SMS aan <naam> Bericht opstellen. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Beantwoorden Een bericht beantwoorden.
SMS doorsturen Bericht doorsturen.
Overzicht gesproken auto-opdrachten
Met de gesproken auto-opdrachten kunt u direct
de overeenkomstige menu's voor de auto-instel‐
lingen oproepen.
Gesproken auto-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Sfeerverlichtingsmenu Instellingen voor sfeerverlichting weergeven
Sfeerverlichting "blauw" Sfeerverlichting op blauw omschakelen
Weergaven en stijlen menu Display-instellingen weergeven
Assistentiemenu Assistentie-instellingen weergeven
LINGUATRONIC 261
Gesproken opdracht Functie
Energiestroom Energiestroominstellingen weergeven
Ioniseringsmenu Ioniseringsinstellingen weergeven
Temperatuurregelingsmenu Klimaatregelingsinstellingen weergeven
Automatische temperatuurregeling bestuurder
aan
De automatische airconditioning aan bestuurderszijde inschakelen
Verlichtingsmenu Verlichtingsinstellingen weergeven
Massagemenu Massage-instellingen weergeven
Massage bestuurdersstoel aan De massagefuncties van de bestuurdersstoel inschakelen
Massage bestuurdersstoel uit De massagefuncties van de bestuurdersstoel uitschakelen
Buitentemperatuur Buitentemperatuur weergeven
Motorgegevens Motorgegevens weergeven
Stoelmenu Stoelinstellingen weergeven
Stoelverwarming passagier stand "2" De stoelverwarming van de passagiersstoel in de stand 2 zetten
262 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Verbruiksmenu Verbruik weergeven
Autogegevens Voertuiggegevens weergeven
LINGUATRONIC 263
Overzicht en bediening
Overzicht multimediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
1Touch-control
Toetsengroep multimediasysteem op het
stuurwiel (/pagina 237)
2Display van het multimediasysteem
3Toetsengroep hoofdfunctie (/pagina 268)
4Touchpad
5Draaiknop
Volume instellen (/pagina 271)
Geluid in- of uitschakelen (/pagina 270)
Mercedes-AMG auto's: Volume instellen
(draaien) en multimediasysteem in- of uit‐
schakelen (indrukken)
6ToetsÜ
Multimediasysteem in- of uitschakelen
Mercedes-AMG auto's: Volume van het AMG
Performance-uitlaatsysteem instellen (zie de
afzonderlijke handleiding)
7Controller
Aanwijzingen voor mediadisplay
*AANWIJZING Bekrassen van het display
Het display heeft een zeer gevoelig hoog‐
glansoppervlak. Er is risico op krassen.
#Aanraking van het display vermijden.
#Aanwijzingen met betrekking tot het rei‐
nigen in acht nemen.
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur in acht nemen
(/pagina 407).
264 Multimediasysteem
Automatischetemperatuuruitschakeling: Als
de temperatuur te hoog is, wordt eerst de hel‐
derheid automatisch gereduceerd. Vervolgens
kan het display tijdelijk volledig worden uitge‐
schakeld.
%Als u een gepolariseerde zonnebril draagt,
kan het display moeilijker of beperkt aflees‐
baar zijn.
Overzicht centrale bedieningselementen
1Touch-control
2Controller
3Touchpad
Touch-Control
Touch-control bedienen
#Hoofdfuncties oproepen: De toets1
indrukken.
of
#De toets3lang ingedrukt houden.
#Favorieten oproepen: De toets1indruk‐
ken.
#Op de touch-control2omlaag vegen.
#Lijst openen: Op de touch-control2druk‐
ken.
#Lijst sluiten: De toets3indrukken.
of
#Op de touch-control2naar rechts vegen.
#Menupunt selecteren: Op de touch-control
2omhoog, omlaag, naar links of rechts
vegen.
#Op de touch-control2drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeu‐
rige richting vegen.
Gevoeligheid voor de touch-control instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
5Touch-Control gevoeligheid
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
Multimediasysteem 265
Controller bedienen
1Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
2Toets©
Hoofdfuncties oproepen
Favorieten oproepen: Wanneer de hoofd‐
functies worden weergegeven, de controller
3omlaagschuiven.
3Controller
Bedieningsmogelijkheden van de controller:
#Linksom of rechtsom draaien 3.
#Naar links of rechts schuiven 1.
#Omhoog of omlaag schuiven 4.
#Diagonaal schuiven 2.
#Kort of lang indrukken 7.
Touchpad
Touchpad in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
#Touchpad in- Oof uitschakelen ª.
Touchpad bedienen
Voorwaarden
RVoor auto's met controller: De touchpad is
ingeschakeld (/pagina 266).
1Touchpad
2Toets©
Hoofdfuncties en favorieten oproepen
3ToetsD
Besturingsmenu van de laatst actieve audio‐
bron oproepen
4Toets%
266 Multimediasysteem
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
De navigatie in menu's en lijstengebeurt via het
aanrakingsgevoelige oppervlak 1met een-vin‐
ger-veegbewegingen:
#Lijst openen of sluiten: Naar links of rechts
vegen.
#Menupunt selecteren: Omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts vegen.
#Op de touchpad 1drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In alle richtin‐
genvegen.
De volgende functies met twee-vinger-vee‐
gbewegingen gebruiken:
#Hoofdfuncties en Favorieten oproepen:
Met twee vingers omlaag vegen.
#Schaal van de kaart vergroten of verklei‐
nen: Twee vingers uit elkaar of naar elkaar
toe bewegen.
#Besturingsmenu van de laatst actieve
audiobron oproepen: Met twee vingers van
onderaan naar bovenvegen.
Gevoeligheid voor de touchpad instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
#Touchpad-gevoeligheid selecteren.
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
#Drukgevoeligheid instellen: Touchpad tik
in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de functie is ingeschakeld O, is
het aantippen van de touchpad voldoende
om een menupunt te selecteren.
Handschriftherkenning: Voorleesfunctie in-/
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Systeemfeedback
#Handschriftherkenning voorlezen in- Oof
uitschakelen ª.
Haptische bedieningsfeedback van de touch‐
pad in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
De functie biedt ondersteuning bij het invoeren
op de touchpad en bij het selecteren van
menu's.
#Haptische bedieningsfeedback in- Oof uit‐
schakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, vindt tijdens
de bediening op de touchpad een voelbare
terugkoppeling plaats door middel van tril‐
ling.
Zender en muziektitel met de touchpad
selecteren
#De toetsDop de touchpad indrukken.
of
#Met twee vingers naar bovenvegen. Het vee‐
ggebaar moet aan de onderzijde van de
touchpad beginnen.
Het besturingsmenu verschijnt voor de laatst
actieve audiobron.
Multimediasysteem 267
#Met een vinger omhoog of omlaag vegen.
Radio: De vorige of de volgende zender wordt
ingesteld.
Mediabron: De vorige of de volgende muziek‐
titel wordtgeselecteerd.
#Besturingsmenu verbergen: Met twee vin‐
gers naar beneden vegen.. Het veeggebaar
moet aan de bovenzijde van de touchpad
beginnen.
Hoofdfuncties
Hoofdfuncties oproepen
1Toetsß
Navigatie oproepen
2Toets$
Radio oproepen
3ToetsÕ
Media oproepen
4Toets%
Telefoon oproepen
5ToetsØ
Voertuigfuncties instellen
#Alternatief: De toets©op de touch-con‐
trol of de touchpad indrukken of de control‐
ler indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#De hoofdfunctie selecteren.
Favorieten
Overzicht Favorieten
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Er kunnen in totaal 20
favorieten worden aangelegd.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RVoorgedefinieerdefavorieten uit deze cate‐
gorieën toevoegen (/pagina 269):
-Navigatie
-Entertainment
-Telefoon
-Connect
-Voertuig
-Systeeminstellingen
REigen favorieten toevoegen
(/pagina 269).
268 Multimediasysteem
RFavorieten hernoemen (/pagina 269).
RFavorieten verschuiven (/pagina 269).
RFavorieten wissen (/pagina 269).
RAlle favorieten terugzetten (/pagina 269).
Favorieten oproepen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Navigeren betekent:
ROver de touch-control of de touchpad
vegen.
RDe controller schuiven.
Favorieten verlaten
#De toets©indrukken.
Favorieten toevoegen
Vooraf gedefinieerdefavoriet toevoegen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Tweemaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Nieuwe favoriet selecteren.
De categorieën worden weergegeven.
#Een categorie selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#Een favoriet selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Eigenfavoriet toevoegen (voorbeeld)
#Voertuig selecteren.
#Verbruik op volledig scherm selecteren.
#De toets©zo lang ingedrukt houden, tot
de favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
Wanneer Er is geen functie bewaard, die opge-
slagen kan worden. wordtweergegeven, kan de
geselecteerde functie niet worden toegevoegd.
Favorieten hernoemen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Hernoemen selecteren.
#De tekens invoeren.
#De invoer bevestigen: ¡selecteren.
Favorieten verschuiven
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Verschuiven selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Favorieten wissen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
Multimediasysteem 269
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Wissen: Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
#Alle favorieten terugzetten: Alles terugzet-
ten selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
De favorieten worden op de fabrieksinstellin‐
genteruggezet.
Geluid in- en uitschakelen
Met het multifunctioneel stuurwiel
Op het multimediasysteem
#Uitschakelen: Op de volumeknop 1druk‐
ken.
In de statusregelvan het mediadisplay ver‐
schijnt het symbool 8.
Verkeersinformatie en gesproken rij-aanwij‐
zingen zijn ook bij uitgeschakeld geluid te
horen.
270 Multimediasysteem
#Inschakelen: Van mediabron wisselen of aan
de volumeknop 1draaien.
Volume instellen
Met het multifunctioneel stuurwiel Op het multimediasysteem
#De volumeknop 1draaien.
Het volume van de actuele radio- of media‐
bron wordt ingesteld. De volumes van andere
geluidsbronnen kunnen afzonderlijkworden
ingesteld.
Deze in de volgende situaties aanpassen:
Rtijdens een verkeersbericht
Rtijdens een gesproken rij-aanwijzing
Het volume van de gesproken rij-aanwij‐
zing wijzigt afhankelijkvan het volume
van de actuele mediabron.
Rtijdens een telefoongesprek
Rbij het in- of uitparkeren met de actieve
parkeerassistent
of
#Op het multimediasysteem Systeem selecte‐
ren.
#Audio selecteren.
#Een volume-instelling selecteren.
#Het volume instellen.
Multimediasysteem 271
Invoeren vantekens
Tekeninvoer gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De tekeninvoer gebruikt u bijvoorbeeld in de vol‐
gende situaties:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren.
REen telefoonnummer kiezen.
De volgende functies zijn beschikbaar:
REen teken in de balk met tekens selecteren.
REen teken op de touchpad schrijven.
Het invoeren vantekens kan met het ene bedie‐
ningselement worden gestart en met een ander
worden voortgezet.
#Op de touch-control en op de controller:
De tekens in de balk met tekens selecteren.
Afhankelijkvan het invoerdoel zijn deze
tekens beschikbaar:
RDe volledige tekenset wordtweergege
ven.
RAlleen die tekens worden weergegeven,
die afhankelijkvan de invoervoortgang
beschikbaar zijn.
Andere tekens zijn grijsweergegeven.
#Op de touchpad: De tekens in de balk met
tekens selecteren.
of
#De tekens op het aanrakingsgevoelige opper‐
vlak van de touchpad schrijven.
De handschriftherkenning ondersteunt met
tekensuggesties en een voorleesfunctie.
Voorbeelden voor het invoeren vantekens zijn:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren via vrij of stapsgewijs zoeken.
REen internetadres invoeren.
Tekens met controller invoeren
Voorbeeld: Favoriet hernoemen
272 Multimediasysteem
#De functie "Favoriet hernoemen" oproepen
(/pagina 269).
#Teken invoeren: De controller draaien 3,
schuiven 4en indrukken.
Het tekenwordt in de invoerregel ingevoerd.
De volgende invoerfuncties gebruiken:
%Teken wissen: De controller indrukken.
Invoer wissen: De controller zo lang inge‐
drukt houden, tot alle ingevoerde tekens
gewist zijn.
ÄNaar speciale tekens en symbolen
omschakelen.
XNaar hoofdletters of kleine letters
omschakelen.
BDe schrijftaal wijzigen.
vNaar Invoeren vantekens op de touchpad
omschakelen.
%De beschikbare bewerkingsfuncties zijn
afhankelijk van de bewerkingstaak, de inge‐
stelde schrijftaal en het karakterniveau.
#De invoer bevestigen: ¡selecteren.
Voorbeeld: bestemming invoeren (navigatie)
#De speciale bestemming of het adres invoe‐
ren (/pagina 287).
Tekens op de touchpad invoeren
Voorwaarden
RDe touchpad is ingeschakeld
(/pagina 266).
RHet ingevoerde of geselecteerde teken moet
voorgelezen worden: De voorleesfunctie van
de handschriftherkenning is ingeschakeld
(/pagina 267).
Voorbeeld: Favoriet hernoemen
#De functie "Favoriet hernoemen" oproepen
(/pagina 269).
#Teken invoeren: Het teken met een vinger
op de touchpad schrijven.
Het tekenwordt in de invoerregel ingevoerd.
Als verschillende interpretaties van het teken
mogelijk zijn, worden deze weergegeven.
#Tekenvoorstel selecteren: De controller
draaien.
#Het invoeren vantekens voortzetten.
#Spatie invoegen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar rechts vegen.
#Teken wissen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar links vegen.
#Invoer bevestigen: Op de touchpad druk‐
ken.
#Invoeren vantekens beëindigen: omhoog
vegen.
of
#De toets%indrukken.
Multimediasysteem 273
Voorbeeld: bestemming invoeren (navigatie)
#De speciale bestemming of het adres invoe‐
ren (/pagina 287).
Systeeminstellingen
Display
Display-instellingen configureren
Multimediasysteem:
4Systeem 5GWeergave en stijlen
Stijlen
#Stijlen selecteren.
#Sportief,Klassiek of Progressief selecteren.
Sfeerverlichting aan stijl aanpassen
#Sfeerverl. aanpassen selecteren.
De functie in- Oof uitschakelen ª.
Deze functie past de sfeerverlichting aan de
gekozen stijlvan het display aan.
Displayhelderheid instellen
#Helderheid display selecteren.
#De lichtsterkte selecteren.
Display uit- en inschakelen
#Uit: Display uit selecteren.
#Aan: Een toets indrukken, bijvoorbeeld: %
Displaydesign
#Dag-/nachtdesign selecteren.
#Automatisch,Dagdesign of Nachtdesign
selecteren.
Extra displaygebied
Afhankelijk van de auto kanverschillende extra
informatie worden weergegeven. Het extra dis‐
playgebied omvat het linker of het rechter derde
deel van het display.
#Extra displaygedeelte selecteren.
De volgende weergavenkunnen worden geselec‐
teerd:
RDynamisch
RNavigatiekaart
RVerbruik
RTijd en datum
Tijd en datum
Tijd en datum automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
#Handmatige tijdsinstelling uitschakelen ª.
De tijd en de datum worden automatisch
overeenkomstig de geselecteerde tijdzone en
zomertijdoptie ingesteld.
%De correcte tijd is voor de volgende functies
noodzakelijk:
RRoutebegeleiding met tijdafhankelijke
verkeersgeleiding
RBerekening van de geplande aankomst‐
tijd
Tijdzone instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijdzone:
De landenlijst wordtweergegeven.
#Een land selecteren #.
Afhankelijkvan het land worden tijdzones
weergegeven.
274 Multimediasysteem
#Een tijdzone selecteren.
De ingestelde tijdzone wordt achter Tijdzone:
weergegeven.
Zomertijd instellen
De opties Automatische zomertijd en Zomertijd
kunnen niet in alle landen worden geselecteerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
Automatisch
#Automatische zomertijd in- Oof uitschake
len ª.
Handmatig
#Automatische zomertijd uitschakelen ª.
#Zomertijd selecteren.
#Aan of Uit selecteren.
Tijd- en datumformaat instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Formaat instellen
#Datum- en tijdformaat instellen #.
Tijd handmatig instellen
Voorwaarden
RDe functie Handmatige tijdsinstelling is inge‐
schakeld.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijd instell.
#De uren instellen.
#Voor het instellen van de minuten naar rechts
navigeren.
#De minuten instellen.
#Wijzigingen bij het verlaten van het menu
bevestigen.
De datum wordt automatisch via GPS ingesteld.
Verbinding
Hotspot via business-telefonie instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Hotspot instellen
#Mobiele hotspot in de auto selecteren selec‐
teren.
#Business-telefoon selecteren.
De hotspot is actief.
Externe apparaten (bijvoorbeeld tablets) kun‐
nen via de business-telefonie met het multi‐
mediasysteem worden verbonden.
%Informatie over het onderwerp Hotspot
instellen (/pagina 344).
Overdracht van de positie van de auto in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Positie auto doorgeven selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Multimediasysteem 275
Bluetooth®
Informatie over Bluetooth®
Bluetooth®is een techniek voor draadloze gege
vensoverdrachtoverkorte afstanden tot circa
10 m.
Via Bluetooth®kunt u bijvoorbeeld uw mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbinden
en de volgende functies gebruiken:
RHandsfree-installatie met toegang tot de vol‐
gende opties:
-Contacten (/pagina 325)
-Nummerlijsten (/pagina 327)
-Sms
RInternetverbinding
RMuziek via Bluetooth®-audio beluisteren
(/pagina 361)
RVisitekaartjes (vCard) overbrengen naar de
auto
Bluetooth®is een geregistreerde handelsmerk
van de Bluetooth Special Interest Group (SIG)
Inc.
%Internetverbinding via Bluetooth®is niet in
alle landen beschikbaar.
Bluetooth®in- en uitschakelen
Voorwaarden voor het uitschakelen van Blue‐
tooth®:
RApple CarPlay is niet actief.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Bluetooth®in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer Android Auto actief is, verschijnt een
vraag of Bluetooth®werkelijk moet worden uit‐
geschakeld.
#Ja selecteren.
Android Auto wordt beëindigd en Bluetooth®
wordt uitgeschakeld.
Wi-Fi
Overzicht WiFi-verbinding
WiFi kanworden gebruikt om een verbinding met
een WiFi-netwerk totstand te brengen en toe‐
gang tot het internet of andere netwerkappara‐
tuur te verkrijgen.
De volgende verbindingsmogelijkheden zijn
beschikbaar:
RWiFi-verbinding
De WiFi-verbinding wordt met een WiFi-appa‐
raat, bijvoorbeeld de mobiele telefoon van de
klant of een tablet-PC, tot stand gebracht.
RMultimediasysteem als WiFi-hotspot
Op deze manier kan bijvoorbeeld een tablet-
PC of notebook worden verbonden.
Voor de verbindingsopbouw kunt u deze metho‐
des gebruiken:
RWPS PIN
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een pincode.
RWPS PBC
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats met de druk op een toets
(Pushbutton).
RBeveiligingssleutel
276 Multimediasysteem
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een beveiligingssleutel.
WiFi instellen
Voorwaarden
RHet te verbinden apparaat moet een van de
drie beschrevenverbindingssoorten onder‐
steunen (/pagina 276).
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
WiFi in en uitschakelen
#Wi-Fi in- Oof uitschakelen ª.
Als Wi-Fi is uitgeschakeld ª, is de communi‐
catie via Wi-Fi met alle apparatuur onderbro‐
ken. Daardoor kan er ook geen verbinding
met de HERMES communicatiemodule wor‐
den gemaakt. Functies zoals de dynamische
routebegeleiding met Live Traffic Information
zijn dan niet beschikbaar.
Het multimediasysteem via Wi-Fi met een
apparaat verbinden
Als geen HERMES communicatiemodule is
gemonteerd, is deze functie beschikbaar.
Het type verbindingsopbouw moet op het multi‐
mediasysteem en op het te verbinden apparaat
zijn geselecteerd.
%Het verbindingsverloop kan afhankelijkvan
het apparaat afwijken. De aanwijzingenvol‐
gen die op de displaysworden weergegeven.
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
#Internetinstellingen selecteren.
#Wi-Fi-netwerken zoeken selecteren.
Via beveiligingssleutel
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk selecteren.
#Op het te verbinden apparaat de beveiligings‐
sleutel laten weergeven (zie de handleiding
van de fabrikant).
#Deze beveiligingssleutel bij het multimedia‐
systeem invoeren.
#De invoer met ¡bevestigen.
%De verbindingssoort via een beveiligingssleu‐
tel ondersteunt alle apparaten.
Via WPS PIN
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
Het multimediasysteem genereert een pin‐
code met acht tekens.
#Deze pincode bij het te verbinden apparaat
invoeren.
#De invoer bevestigen.
Via een druk op de toets
%Deze functie is alleen beschikbaar bij een
Wi-Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#Bij het te verbinden apparaat in de optie "Via
WPS PBC verbinden" selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken.
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Multimediasysteem 277
Apparaat is reeds verbonden
#Automatisch verbinden: In de lijst een Wi-
Fi-netwerk markeren.
#¥Automatisch verbinden inschakelen
O.
#Verbinden: In de lijst een Wi-Fi-netwerk mar‐
keren.
#¥Verbinden selecteren.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.
Deze functies zijn mogelijk als het apparaat
reeds met het Wi-Fi-netwerk verbonden
werd.
Wi-Fi-hotspot instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
Multimediasysteem als Wi-Fi-hotspot confi‐
gureren
%De beschikbaarheid van deze functie ver‐
schilt per land.
Het type verbindingsopbouw is afhankelijk van
het te verbinden apparaat. De functie moet door
het multimediasysteem en door het te verbinden
apparaat worden ondersteund. Het type verbin‐
dingsopbouw moet op het multimediasysteem
en op het te verbinden apparaat zijn geselec‐
teerd.
#Hotspot instellen selecteren.
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
markeren.
WPS PIN genereren
#¥Via WPS PIN Generatie verbinden
selecteren.
#De pincode die op het mediadisplay wordt
weergegeven, op het te verbinden apparaat
invoeren en bevestigen.
Via WPS PIN verbinden
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
#WPS PIN invoeren selecteren.
#De pincode die op het display van het
externe apparaat wordtweergegeven, in het
multimediasysteem invoeren.
#Verder selecteren.
Via een druk op de toetsverbinden
Voorwaarden
RDeze functie is alleen beschikbaar bij een Wi-
Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken of Verbinden selecteren.
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Via beveiligingssleutel verbinden
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Er wordt een beveiligingssleutel weergege
ven.
#Op het te verbinden apparaat de auto selec‐
teren. Deze wordtweergegeven met de SSID
MB HOTSPOT XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het mediadis‐
play wordtweergegeven, op het te verbinden
apparaat invoeren.
#De invoer bevestigen.
278 Multimediasysteem
Via NFC verbinden
#Verbinding maken via NFC selecteren.
#NFC op het mobiele apparaat activeren (zie
handleiding van de fabrikant).
#Het mobiele apparaat binnen het NFC-bereik
van de auto brengen (/pagina 322).
#Gereed selecteren.
Het mobiele apparaat is nu via NFC met de
Hotspot van het multimediasysteem verbon‐
den.
Nieuwe beveiligingssleutel genereren:
#Hotspot instellen selecteren.
#Wachtzin aanmaken selecteren.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
#Beveiligingssleutel opslaan: Opslaan selec‐
teren.
Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel
wordt opgeslagen, worden alle bestaande Wi-
Fi-verbindingen verbroken. Als opnieuw Wi-Fi-
verbindingen worden gemaakt, moet de
nieuwe beveiligingssleutel worden ingevoerd.
COMAND Touch apparatuur beheren
Voorwaarden
RDe app COMAND Touch is op het externe
apparaat (bijvoorbeeld tablet of smartphone)
geïnstalleerd.
RWi-Fi is ingeschakeld (/pagina 277) en het
multimediasysteem is als Wi-Fi-hotspot
geconfigureerd (/pagina 278).
Multimediasysteem:
4Systeem 5COMAND Touch
Nieuw apparaat verbinden en autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#De beveiligingssleutel op het externe appa‐
raat invoeren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het nieuwe appa‐
raat Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Reeds verbonden apparaat autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
Reeds verbonden apparaten worden weerge‐
geven.
#Doorgaan met de verbonden apparaten
selecteren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het apparaat
Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Multimediasysteem 279
Apparaat deautoriseren
#Een geautoriseerd apparaat uit de lijst selec‐
teren.
Er verschijnt een vraag of u het geselec‐
teerde apparaat wilt deautoriseren.
#Ja selecteren.
Het apparaat wordtgedeautoriseerd.
Kinderslot in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Kinderbeveiliging
Entertainmentsysteem achterin blokkeren
#Links achterin of Rechts achterin selecteren.
#Blokkeren selecteren.
Het entertainmentsysteem achterin wordt
geblokkeerd Oof gedeblokkeerd ª.
Display entertainmentsysteem achterin uit‐
schakelen
#Links achterin of Rechts achterin selecteren.
#Display aan selecteren.
#Het display in- Oof uitschakelen ª.
Extern apparaat blokkeren
#Een extern apparaat selecteren.
#Blokkeren selecteren.
Het apparaat dat via de COMAND Touch App
is verbonden wordt geblokkeerd Oof gede‐
blokkeerd ª.
Systeemtaal
Aanwijzingen voor de systeemtaal
Met deze functie wordt de taal voor de menu‐
meldingen en de gesproken rij-aanwijzingen vast‐
gelegd. De taalselectie is van invloed op de
mogelijkheden voor de tekeninformatie. Niet alle
talen worden ondersteund voor de gesproken rij-
aanwijzingen. Als een taal niet wordt onder‐
steund, hoort u de gesproken rij-aanwijzingen in
het Engels.
Systeemtaal instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Taal (language)
#De taal instellen.
%Als u gebruikmaakt van Arabisch kaartmate‐
riaal, kunt u de informatie in tekstvorm op de
navigatiekaart ook in Arabisch schrift laten
weergeven. Hiertoe als taal  uit de
talenlijst selecteren. De gesproken rij-aanwij‐
zingen worden dan eveneens in de Arabische
taal weergegeven.
Eenheid voor afstand instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5%Maateenheden
#km of mijl selecteren.
#Voor een weergave op het multifunctioneel
display van het instrumentendisplay Digitale
snelheidsmeter inschakelen O.
280 Multimediasysteem
Gegevensimport en gegevensexport
Functie voor het importeren/exporterenvan
gegevens
De volgende functies zijn mogelijk:
RGegevens van een systeem of een auto op
een ander systeem of een andere auto over‐
brengen.
REen veiligheidskopie van uw persoonlijke
gegevens aanmaken en weer laden.
RUw persoonlijke gegevens met pinbeveiliging
tegen ongewenste export beveiligen.
%In acht nemen dat het bestandssysteem
NTFS niet wordt ondersteund. Geadviseerd
wordt het bestandssysteem FAT32.
Gegevens importeren/exporteren
*AANWIJZING Gegevensverlies door te
vroeg verwijderen
#Bij het exporterenvangegevens niet de
gegevensdrager verwijderen.
Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor
eventueel verlies vangegevens.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
Rhet contact is ingeschakeld of de motor is
gestart.
RDe sd-kaart is aangebracht (/pagina 353)
of het usb-apparaat is aangesloten
(/pagina 355).
Multimediasysteem:
4Systeem 5Systeemback-up
#Gegevens importeren of Gegevens exporte-
ren selecteren.
Importeren
#Een gegevensdrager selecteren.
Er verschijnt een vraag of de actuele gege
vens werkelijk moetenworden overschreven.
Bij gegevens die van een andere auto afkom‐
stig zijn wordt dit bij het inlezen herkend.
Wanneer de gegevens geïmporteerd zijn,
wordt het multimediasysteem opnieuw
gestart.
%Actuele voertuiginstellingen kunnen na het
importerenveranderen.
Exporteren
Wanneer de pinbeveiliging is ingeschakeld, ver‐
schijnt het invoermenu voor de pincode.
#De viercijferige pincode invoeren.
#Een gegevensdrager selecteren.
De gegevens worden geëxporteerd. De
export vangegevens kan enkele minuten
duren.
Pincode-controle in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5PIN-beveiliging
Pincode opslaan
#PIN instellen selecteren.
#Een viercijferige pincode invoeren.
Multimediasysteem 281
#De viercijferige pincode opnieuw invoeren.
Wanneer beide pincodes overeenkomen, is
de pinbeveiliging actief.
Pincode wijzigen
Voorwaarden
REr moet een actuele pincode ingesteld zijn.
#Instellingen wijzigen selecteren.
#De actuele pincode invoeren.
#PIN wijzigen selecteren.
#Een nieuwe pincode opslaan.
Pinbeveiliging voor gegevensexport active‐
ren
#Instellingen wijzigen selecteren.
Met pincode bevestigen.
#Gegevensexport beveiligen selecteren.
De functie in- Oof uitschakelen ª.
Pincode deblokkeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig.
REen Mercedes me account onder http://
www.mercedes.me is aanwezig.
RDe dienst Personalisering (/pagina 283)is
geactiveerd.
Wanneer u driemaal een verkeerde pincode
heeft ingevoerd, wordt uw pincode geblokkeerd.
Ukunt via het Mercedes me connect online por‐
taal een eenmalig wachtwoord laten toewijzen,
waarmee u de pinbeveiliging kunt terugzetten.
#PIN deblokkeren selecteren.
#Het eenmalige wachtwoord invoeren.
De pinbeveiliging wordtteruggezet en u kunt
een nieuwe pincode instellen.
%Als alternatief kunt u de pinbeveiliging bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten
terugzetten.
Gebruikersprofiel
Gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
Gebruikersprofiel bij start weergeven
Wanneer deze functie actief is, wordt bij het
opstartenvan het systeem gevraagd, welk
gebruikersprofiel moet worden gebruikt.
#Profielkeuze na het starten weergeven selec‐
teren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Gebruikersprofiel selecteren
#Gastprofiel of individueel profiel selecteren
#.
%Enkele instellingen uit het gebruikersprofiel
worden alleen bij stilstaande auto of inge‐
schakeld contact geladen.
Automatische synchronisatie
Bij het in- en uitschakelen van het contact vindt
elke keer een synchronisatie van de individuele
gebruikersprofielen op het multimediasysteem
282 Multimediasysteem
en de server plaats. Daarmee zijn altijd de meest
actuele gebruikersprofielen beschikbaar.
#Automatische synchronisatie selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%Voor meer informatie over het in- of exporte
renvangebruikersprofielen (/pagina 283).
Gebruikersprofiel opstellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Profiel aanmaken
#Een naam invoeren.
#aselecteren.
In het gebruikersprofiel wordt bijvoorbeeld de
volgende informatie opgeslagen:
RSysteeminstellingen
RInstellingen in de zenderlijst van de tv-tuner
RNavigatie- en verkeersinformatie
De instellingen verschillen, afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruikersprofiel importeren/exporteren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 343).
REr is een Mercedes me account onder
http://www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Personalisering is geactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Handmatige export/import
Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
Alleen individuele profielen kunnen worden
geïmporteerd of geëxporteerd.
De individuele profielen worden altijd verzameld
geïmporteerd of geëxporteerd.
#Import: Profielen van de server importeren
selecteren.
De melding Het importeren van de profielen
overschrijft de bestaande profielen. Wilt u
doorgaan? verschijnt.
#Ja selecteren.
De gebruikersprofielen worden geïmpor‐
teerd.
#Export: Profielen naar server exporteren
selecteren.
De gebruikersprofielen worden geëxporteerd.
%Bepaalde instellingen, zoals adresboekre‐
cords of laatste bestemmingen uit de naviga‐
tie, worden niet geëxporteerd.
Opties van het gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
#Profiel markeren.
#¥Opties selecteren.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHernoemen
RWissen
RTerugzetten
%Het gastprofiel kan niet worden gewist of
een andere naam krijgen.
Multimediasysteem 283
Software-actualisering
Informatie met betrekking tot software-
update
Wanneer een update beschikbaar is, geeft het
multimediasysteem een overeenkomstige aan‐
wijzing.
Afhankelijk van de bron, kunnen verschillende
updates worden uitgevoerd:
Software-actualisering
Bron van de upda‐
tes
Type update
Updates via mobiele
telefoon Navigatiekaarten, sys‐
teemupdates, digitale
handleiding
Updates via een
extern opslagme‐
dium, bijvoorbeeld
een usb-stick
Navigatiekaarten
%Voor updates via de mobiele telefoon is een
actieve internetverbinding van de auto nodig.
Deze is niet in alle landen beschikbaar. Voor
meer informatie over de internetverbinding,
zie (/pagina 342).
Voordelen van software-updates
Dankzij software-updates is uw auto up-to-date.
Teneinde de kwaliteit van onze dienstenvoortdu‐
rend te verbeteren, ontvangt u voortaan updates
voor uw multimediasysteem, de dienstenvan
Mercedes me connect en de communicatiemo‐
dule van uw auto. Deze ontvangt u heel comfor‐
tabel via de mobiele-telefoonverbinding van uw
auto en ze worden naar keuze automatisch uitge‐
voerd. Op de Mercedes me-Portalkunt u de sta‐
tus van uw updatesvolgen en informatie over
mogelijke nieuwigheden vinden.
Overzicht van de voordelen:
RSoftware-updates comfortabel via het
mobiele-telefoonnet ontvangen
RVerbetert de kwaliteit en beschikbaarheid
van de dienstenvan Mercedes me connect
RHoudt uw multimediasysteem en de commu‐
nicatiemodule up-to-date
Meer informatie over de software-updates onder
http://me.mercedes-benz.com
Software-actualisering uitvoeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 342).
RVoor de automatische online-actualise‐
ring: Uw auto beschikt over een vast inge‐
bouwde communicatiemodule.
Multimediasysteem:
4Systeem 5Software-actualisering
Automatische actualisering
#Automatische online-update inschakelen O.
De updates worden uitgevoerd.
De status van de actuele stand van de upda‐
teswordt weergegeven.
Handmatige actualisering
#Automatische online-update uitschakelen ª.
#Een update uit de lijst selecteren en de actu‐
alisering starten.
Software-actualisering activeren
#Het systeem opnieuw starten.
284 Multimediasysteem
Functie belangrijke systeemupdates
Voor de integriteit van de gegevens van uw mul‐
timediasysteem kunnen belangrijke systeemac‐
tualiseringen noodzakelijk zijn. Deze moeten
worden geïnstalleerd, omdat anders de veiligheid
van uw multimediasysteem niet meer kanwor‐
den gewaarborgd.
%Wanneer de automatische software-update
actief is, worden de systeemupdates auto‐
matisch gedownload (/pagina 284).
Zodra een update kanworden gedownload, ver‐
schijnt er een overeenkomstige melding op het
mediadisplay.
U heeft de volgende opties:
RDownloaden
De update wordt op de achtergrond gedown‐
load.
RDetails
De informatie over de uit te voeren systeem‐
update wordtweergegeven.
RLater
De update kan op een later tijdstip handma‐
tig worden gedownload (/pagina 284).
Wanneer het downloaden beëindigd is en de
update kanworden geïnstalleerd, wordt u, bij‐
voorbeeld na het uit- en inschakelen van het
contact, hierovergeïnformeerd.
%De auto op een veilige en geschikte plaats
parkerenvoordat u met de installatie begint.
Voorwaarden voor de installatie:
RHet contact is ingeschakeld.
RDe motor draait niet.
RDe aanwijzingen en waarschuwingen zijn
gelezen en geaccepteerd.
RDe parkeerrem is bediend.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, wordt
de update geïnstalleerd. Tijdens de installatie
van de update kan het multimediasysteem niet
worden bediend en zijn de voertuigfuncties
beperkt.
Wanneer tijdens de installatie fouten optreden,
wordt automatisch geprobeerd om de vorige ver‐
sie weer te herstellen. Als het herstellen van de
vorige versie niet mogelijk is, verschijnt een sym‐
bool op het display in de middenconsole. Naar
een gekwalificeerde werkplaats gaan om het
probleem te laten verhelpen.
Reset-functie (terugzetten)
Multimediasysteem:
4Systeem 5Terugzetten
Persoonlijke gegevens worden gewist, bijvoor‐
beeld:
RZendergeheugen
RVerbonden mobiele telefoons
#Ja selecteren.
Wanneer de pinbeveiliging actief is, verschijnt
een vraag of deze bij het terugzetten op de
fabrieksinstelling eveneens moet worden terug‐
gezet.
#Ja selecteren.
#Actuele pincode invoeren.
Pincode wordtteruggezet.
of
Multimediasysteem 285
#Nee selecteren.
De actuele pincode blijft na het terugzetten
behouden.
%Als u uw pincode vergeten bent, kunt u de
pinbeveiliging door een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten deactiveren.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het terugzet‐
tenwerkelijk moet worden uitgevoerd.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de afleve‐
ringstoestandteruggezet.
Navigatie
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Alternatief: De toetsßindrukken.
De kaart verschijnt en toont de actuele posi‐
tie van de auto 1.
%Wanneer een instelling in de klimaatregeling
wordtgewijzigd, verschijnt gedurende korte
tijd de klimaatregel.
Menu Navigatie in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe kaart toont de actuele positie van de
auto.
286 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Weergeven: Op de touchpad of de touch-
control naar links vegen.
of
#De controller naar links schuiven.
#Niet weergeven: Op de touchpad of de
touch-control naar rechts vegen.
of
#De controller naar rechts schuiven.
%Wanneer dieper liggende menuniveaus moe‐
tenworden weergegeven of verborgen, over‐
eenkomstig vaak naar links of rechts vegen
of schuiven.
Bestemmingsinvoer
Speciale bestemming of adres invoeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Voorwaarden
RVoor het online-zoeken: Mercedes me con‐
nect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Het menu Navigatie weergeven.
#ªBestemming invoeren selecteren.
Multimediasysteem 287
Het land waarin de auto zich bevindt, is ingesteld
1.
Voor de bestemmingsinvoer zijn twee varianten
beschikbaar:
RVrij zoeken2
RStapsgewijs zoeken 3
Variant 1: Vrij zoeken
#De speciale bestemming of het adres in 2
invoeren. Daarbij is de volgorde van de invoer
willekeurig.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
Bijvoorbeeld deze adresbestanddelen invoe‐
ren:
RStad, straat, huisnummer
RStraat, stad
RPostcode
RNaam speciale bestemming
RSpeciale-bestemmingscategorie, bijvoor‐
beeld Tankstation
RStad, naam speciale bestemming
Voorbeelden voor het invoeren van een
bestemming zijn:
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar de nigsstraße in Stuttgart,kunt u
STUT en N invoeren.
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar een speciale bestemming in Groot-
Brittannië, kunt u THE SHARD invoeren.
Indien u beide voorbeelden wilt proberen,
dan moet u bovendien het land wijzigen
(variant 2).
#Omschakelen op handschriftherkenning:
5vselecteren.
#Het teken op de touchpad schrijven.
#Omschakelen op tekenselectie: De toets
%indrukken.
of
#Op de touchpad drukken.
#Invoer wissen: 4%selecteren (indien
beschikbaar).
De volgende stap uitvoeren:
RKort bevestigen: Het als laatste inge‐
voerde teken of het als laatste overgeno‐
men voorstel wordtgewist.
RLang bevestigen: De gehele invoer wordt
gewist.
#Schrijftaal instellen: 8Bselecteren.
#De schrijftaal selecteren.
%Deze functie is zinvolvoor landen waarin
meerdere tekensets worden ondersteund.
Een voorbeeld is Rusland met het cyrillische
en Latijnse schrift.
288 Multimediasysteem
#Online-zoeken oproepen: 6Online-zoe-
ken selecteren.
Na het opbouwen van de internetverbinding
verschijnt een lijst. Deze toont online-
bestemmingen overeenkomstig de invoer tot
dan toe.
De online bestemmingen worden geleverd
door een internetprovider.
#De online bestemming selecteren.
of
#De online bestemming of een driewoorden‐
adres in de invoerregel invoeren.
%Een driewoordenadres invoeren
(/pagina 293).
Het online zoeken is niet in alle landen
beschikbaar.
#Lijst oproepen: De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
#De bestemming in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: 7Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Variant 2: Stapsgewijs zoeken
#De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
De balk met tekens verdwijnt. Stad of post-
code is gemarkeerd. Er zijn nog meer invoer‐
velden beschikbaar, bijvoorbeeld voor Speci-
ale bestemming.
#Stad of postcode selecteren.
De balk met tekens verschijnt.
#De stad of de postcode invoeren.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
De volgorde bij de adresinvoer is willekeurig,
bijvoorbeeld:
RStad of postcode,Straat,Huisnr.
Indien beschikbaar, een kruisende straat
invoeren.
RStraat,Stad of postcode
RSpeciale bestemming bijvoorbeeld Tank-
station,Stad of postcode
%Tijdens de bestemmingsinvoer de volgende
functies gebruiken:
ROmschakelen op handschriftherkenning
ROmschakelen op tekenkeuze
RInvoer wissen
Met £in de stapsgewijze zoekfunctie
een record wissen, bijvoorbeeld voor een
Speciale bestemming. Daartoe naar links
navigeren.
ROnline zoeken oproepen (indien beschik‐
baar)
RLijst oproepen
De werking is in de functie Vrij zoeken
beschreven.
Multimediasysteem 289
#Land wijzigen: Het land selecteren.
#Het land invoeren. Het is voldoende het eer‐
steteken in te voeren.
#Het land in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een op afstand gesorteerde lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Laatste bestemmingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
#Laatste bestemmingen selecteren.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
of
#Indien er al favorieten zijn opgeslagen
(/pagina 304), Uit openbare favorieten
selecteren.
#De favorieten selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Speciale bestemming selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Spec. best.
#De categorie selecteren.
of
#Alle categorieën en de categorie selecteren.
Routebegeleiding is niet actief: Het zoeken
vindt plaats in de omgeving van de actuele
positie van de auto. De lijst is naar toene‐
mende afstand geselecteerd.
De speciale bestemmingen tonen de vol‐
gende informatie:
RNaam van de speciale bestemming
RHemelsbrede afstand naar speciale
bestemming
RBij het zoeken naar de actuele positie van
de auto wordt de rechtstreekserichting
naar de speciale bestemming (pijl) weer‐
gegeven.
#De speciale bestemming selecteren.
#Routebegeleiding is actief: Vóór het selec‐
terenvan de speciale bestemming de zoek‐
positie selecteren (zie voorbeeld).
#Wanneer tussenbestemmingen zijn ingesteld,
kunnen na het selecteren vanIn omgeving
van bestemming eveneens als zoekpositie
worden geselecteerd.
Weergave filteren op nuttige plaatsen
#De zoekinvoer in ªZoeken: invoeren.
De resultatenlijst toont geschikte speciale
bestemmingen.
De invoer van bijvoorbeeld Italië toont de vol‐
gende treffers:
RSpeciale bestemmingen die Italië in de
naam bevatten.
290 Multimediasysteem
RSpeciale bestemmingen die tot de cate‐
gorie Italiaanse keuken behoren.
#¡selecteren.
De eerste speciale bestemming in de lijst is
gemarkeerd.
#De speciale bestemming selecteren.
Voorbeeld: Zoekpositie voor de categorie
parkeren tijdens een actieve routebegelei‐
ding vastleggen
#In de omgeving,In omgeving van bestem-
ming of Langs de route selecteren.
De lijst toont de gevonden speciale bestem‐
mingen of opent na het selecteren vanIn
omgeving van bestemming het route-over‐
zicht.
#De speciale bestemming selecteren.
#In omgeving van bestemming: De tussenbe‐
stemming of de bestemming selecteren.
Automatisch zoeken naar tankstation starten
Voorwaarden
RHet automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 298).
Rijsituatie
De routebegeleiding is in werking. Het niveau in
de brandstoftank heeft de brandstofreserve
bereikt.
De melding Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? wordt
weergegeven.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. De beschikbare tankstations worden
langs de route en in de omgeving van de
actuele positie van de auto weergegeven.
#Het tankstation selecteren.
Het adresvan het tankstation wordtweerge‐
geven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde tankstation wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het tanksta‐
tion.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
#Als er reeds vier tussenbestemmingen
zijn: Op de vraag Ja selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt in het
tussenbestemmingenmenu op positie 1
opgeslagen. Tussenbestemming 4 wordt
gewist. De routebegeleiding begint.
Tussenbestemming invoeren
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem 291
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Tussenbestemming zoeken selecteren.
#De tussenbestemming als speciale bestem‐
ming of adres invoeren (/pagina 287).
#De tussenbestemming selecteren.
#Als bestemming instellen selecteren.
of
#Tijdens een routebegeleiding een tussenbe‐
stemming via ªBestemming invoeren
selecteren.
#Na de bestemmingsinvoer Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Tussenbestemmingen bewerken
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Kaart oproepen: De bestemming of tussen‐
bestemming markeren.
#¥Kaart selecteren.
#De kaart verschuiven (/pagina 309).
#Bestemming in kaart selecteren
(/pagina 294).
#Volgorde van de bestemmingen wijzigen:
De bestemming of tussenbestemming marke
ren.
#¥Verschuiven selecteren.
#De tussenbestemming naar de gewenste
positie verschuiven.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
#Bestemming wissen: De bestemming of
tussenbestemming markeren.
#¥Wissen selecteren.
Route met tussenbestemmingen berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Nieuwe routebegeleiding starten selecteren.
De route wordt met de ingestelde tussenbe‐
stemmingen berekend.
Contact voor de bestemmingsinvoer selecte‐
ren
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 317).
RContacten zijn gedownload (/pagina 325).
292 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Contacten
#Het contact selecteren.
De contactgegevens worden weergegeven.
#Het adres selecteren.
Weergave filteren op contacten
#In het zoekvenster bijvoorbeeld de naam of
het telefoonnummer invoeren.
#¡selecteren.
Het eerste contact is in de lijst gemarkeerd.
#Het contact selecteren.
#Het adres selecteren.
Geo-coördinaten invoeren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Geo-coördinaten
#De geo-coördinaten als breedte- en lengte‐
graden altijd in graden, minuten en seconden
invoeren.
De kaart geeft de positie weer.
#De invoer bevestigen.
#Route berekenen: Routebegeleiding starten
selecteren.
#Als er reeds een route is, Nieuwe routebege-
leiding starten of Als tussenbestemming
instellen selecteren.
Bestemming als driewoordenadres invoeren
Voorwaarden
RBestemming zoeken via het driewoorden‐
adres is mogelijk in het online zoeken
(/pagina 287).
REr is een internetverbinding aanwezig.
%Bestemming zoeken via het driewoorden‐
adres invoeren is niet in alle landen beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ªBestemming invoeren
#Online-zoeken selecteren.
#De bestemming als driewoordenadres invoe‐
ren. De woorden telkens door een punt van
elkaar scheiden.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven. De route kanworden berekend.
%Driewoordenadressen van what3words zijn
een alternatief adresseringssysteem voor het
meertalig georefereren van alle locaties op
aarde, die daarbij in hokjes van drie bij drie
meterworden ingedeeld. Door deze raste‐
ring worden eveneens plaatsen op het aard‐
oppervlak afgedekt die geen gebouwadres,
zoals een straat en huisnummer, bezitten.
Multimediasysteem 293
De Brandenburger Tor in Berlijn heeft bij‐
voorbeeld het volgende taalafhankelijke drie‐
woordenadres:
RDuits: tapfer.gebäude.verliehen
REngels: that.lands.winning
RFrans: posteaux.bobineur.ombrant
Driewoordenadres zijn ondubbelzinnig,
gemakkelijk te onthouden en geschikt voor
de meeste alledaagse toepassingen.
De bidirectionele convertering van driewoor‐
denadressen kunt u hier uitvoeren:
Rop de website http://what3words.com
Rin de apps van what3words
Bestemming op de kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartmenu selecteren.
of
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 308).
#De vinger op de touch-control of de touchpad
in een willekeurige richting bewegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
De kaart beweegt zich onder het vizier in de
betreffende richting. Hoe meer u uw vinger
op de touchpad vanaf het startpunt af
beweegt, hoe sneller de kaart wordtverscho‐
ven.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
Wanneer meerdere bestemmingen in de
omgeving van het vizier liggen, toont een lijst
beschikbare speciale bestemmingen en stra‐
ten.
Wanneer een bestemming exact in de omge‐
ving van het vizier ligt, wordt de bestemming
weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Kaartrichting 2D of 3D instellen
#Kaartoriëntatie: 2D/3D markeren.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
De kaart wordt in de geselecteerde kaartrich‐
ting weergegeven.
Verkeersinformatie in de omgeving weerge
ven
#Verkeersinformatie in de omgeving selecte‐
ren.
De kaart verschijnt.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende verkeersstremming
wordt op de kaart gemarkeerd. Informatie
294 Multimediasysteem
met betrekking totverkeersmelding wordt
weergegeven.
%Verkeersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Speciale bestemmingen in omgeving weerge
ven
#Speciale bestemmingen in omgeving selecte‐
ren.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende speciale bestemming
wordt op de kaart gemarkeerd. De naam of
het adres wordtweergegeven.
#Weergave filteren op speciale-bestem‐
mingscategorie: Op de touch-control of de
touchpad omlaag vegen.
of
#De controller omlaag schuiven.
#De speciale-bestemmingencategorie selecte‐
ren.
%Gebruikersgedefinieerd biedt de mogelijk‐
heid persoonlijke speciale symbolen te
selecteren (/pagina 310).
Route
Route berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
geselecteerde bestemming wordt ingesteld
als volgende tussenbestemming. De routebe‐
geleiding begint.
Met alternatieve routes rekening houden
#Een alternatieve routes selecteren
(/pagina 297).
Overige menufuncties
#Bestemming in geheugen opslaan:
¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
#Op kaart weergeven: ¥Kaart selecte‐
ren.
#Telefoonnummer bellen: ¥Opbellen
selecteren (indien beschikbaar).
#Internetadres oproepen: ¥www selec‐
teren (indien beschikbaar).
Multimediasysteem 295
Routetype selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Route-instellingen selecteren.
#Het routetype selecteren.
Wanneer de routebegeleiding actief is, wordt
de route berekend met het nieuwe routetype.
Wanneer geen routebegeleiding actief is,
wordt de volgende route berekend met het
nieuwe routetype.
De volgende routetypen kunnen worden geselec‐
teerd:
REco-route
Er wordt een economische route berekend.
Deze reistijd kan iets langer zijn dan bij de
snelle route.
Het symbool voor de actuele positie van de
auto wordt groen weergegeven.
RSnelle route
Deze route wordt met kortst mogelijke reis‐
tijd berekend.
RKorte route
Deze route wordt met kortst mogelijke
afstand berekend.
Voor deze routetypes kanAutomatische fileom-
leiding worden in- Oof uitgeschakeld ª.Wan‐
neer Automatische fileomleiding ingeschakeld is,
kanVragen bij fileomleiding geselecteerd wor‐
den.
De instellingen Automatische fileomleiding en
Vragen bij fileomleiding zijn niet in alle landen
beschikbaar.
De instellingen maken het volgende mogelijk:
RAutomatische fileomleiding
De route wordt met het actueel ingestelde
routetype berekend.
Er wordtrekening gehouden met verkeersin‐
formatie van Live Traffic Information of FM
RDS-TMC.
Live Traffic Information en FM RDS-TMC zijn
niet in alle landen beschikbaar.
RVragen bij fileomleiding
Wanneer op basis vanverkeersinformatie
een nieuwe route met een kortere reistijd
wordt bepaald, verschijnt er een vraag. In dat
gevalkan de actuele route verder worden
gebruikt of kan de dynamischeroute worden
overgenomen.
Route-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties
Te vermijden gebieden
#Gebieden selecteren (/pagina 311).
Autosnelwegen, veerboten, autotreinen, tun‐
nels, onverharde wegenvermijden
#Vermijd-optie selecteren Oof deselecteren
ª.
Wegen met vignet gebruiken
#Wegen met vignetplicht gebruiken selecte‐
ren.
#Alle of landen selecteren Oof deselecteren
ª.
Deze route houdt rekening met wegen in de
geselecteerde landen waarvoor een tijdsge‐
bonden vergoeding (vignet) moet worden
betaald. Met een vignet kangedurende een
296 Multimediasysteem
bepaalde periode gebruik worden gemaakt
van het wegennet.
Tolwegen gebruiken
#Met tolwegen selecteren.
#Contant betalen of Elektronisch betalen of
Uit selecteren.
Deze route houdt rekening met wegen, waar‐
voor een gebruiksafhankelijke vergoeding
(tol) moet worden betaald.
Als Uit wordtgeselecteerd, wordtgeen reke
ning met tolwegen gehouden.
Deze route-opties zijn niet in alle landen beschik‐
baar.
Met de geselecteerde route-opties kan niet altijd
rekening worden gehouden. Een route kan bij‐
voorbeeld een veerboot bevatten, hoewel de ver‐
mijd-optieVeerboten ingeschakeld is. Dan ver‐
schijnt een melding en hoort u een gesproken
aanwijzing.
Meldingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Een melding in- Oof uitschakelen ª.
De volgende meldingenkunnen worden geselec‐
teerd:
RVerkeerswaarschuwingen voorlezen
Deze functie is niet in alle landen beschik‐
baar.
RStraatnamen voorlezen
Het multimediasysteem spreekt de namen
van de wegenvoor de volgende rij-aanwijzing
uit.
Deze functie is niet in alle landen en talen
beschikbaar.
Bestemmingsinformatie weergeven
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Tussenbestemmingen en informatie selecte‐
ren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RTussenbestemmingen en bestemming
De route kan maximaal vier tussenbe‐
stemmingen bevatten.
RNaam, adres
RResterende afstand
RAankomsttijd
Alternatieve route selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Alternatieve route selecteren.
Deze routes worden overeenkomstig de
instelling in de route-instellingen weergege‐
ven.
De actueel geselecteerde route wordt met
een donkerblauwe lijn weergegeven.
#De alternatieve route selecteren.
Multimediasysteem 297
Automatisch zoeken naar tankstations in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Brandstofreserve in- Oof uitschakelen ª.
Ingeschakeld O: Als de brandstofreserve is
bereikt, verschijnt een vraag of u het zoeken
naar een tankstation wilt starten.
Automatisch naar tankstations zoeken
gebruiken
Voorwaarden
Het automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 298).
De vraag Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? verschijnt.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. Beschikbare tankstations langs de
route en in de omgeving worden weergege
ven.
#Het tankstation selecteren.
#Wanneer er geen route is, het tankstation als
bestemming instellen.
of
#Wanneer er een route is, het tankstation als
volgende bestemming instellen.
Automatisch naar een wegrestaurant zoeken
starten
Voorwaarden
RDe ATTENTION ASSIST en de functie Rust-
plaats voorstellen zijn ingeschakeld
(/pagina 225).
Rijsituatie
De melding Attention Assist Wilt u starten met
zoeken naar rustplaatsen? wordtweergegeven.
#Ja selecteren.
Het zoeken naar een wegrestaurant start. De
beschikbare wegrestaurants worden langs de
route en in de omgeving van de actuele posi‐
tie van de auto weergegeven.
#Het wegrestaurant selecteren.
Het adres van het wegrestaurant wordtweer‐
gegeven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde wegrestaurant wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemming
en alle tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het wegres‐
taurant.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
298 Multimediasysteem
Routebegeleiding
Aanwijzing met betrekking totroutebegelei‐
ding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De routebegeleiding begint nadat een route is
berekend.
Verkeersregelingen hebben altijd voorrang op de
gesproken rij-aanwijzingen van het multimedia‐
systeem.
Ukunt de volgende rij-aanwijzingen gebruiken:
RGesproken rij-aanwijzingen
RRoutebegeleidingsweergaven
RRijstrookadviezen
Als u de rij-aanwijzingen niet opvolgt of de bere‐
kende route verlaat, wordt automatisch een
nieuwe route berekend.
Rij-aanwijzingen kunnen van de daadwerkelijke
verkeerssituatie afwijken:
RHet traject is gewijzigd.
RDe richting van een eenrichtingsstraat is
omgekeerd.
Tijdens het rijden daarom zelf op de betreffende
verkeersregelingen en de actuele verkeerssitua‐
tie letten.
In de volgende situaties kan de route van de ide‐
ale route afwijken:
RWegwerkzaamheden
ROnvolledige digitale kaartgegevens
Aanwijzing met betrekking tot gps-ontvangst
Het correct functioneren van het navigatiesys‐
teem is onder meer ook afhankelijk van de gps-
ontvangst. In bepaalde situaties kan de gps-ont‐
vangst beperkt zijn, een storing vertonen of zelfs
onmogelijk zijn, bijvoorbeeld in tunnels of in par‐
keergarages.
Multimediasysteem 299
Overzicht rij-aanwijzingen
Rij-aanwijzingen bestaan uit drie fasen:
RVoorbereidingsfase
Wanneer voldoende tijd tussen de rij-aanwij‐
zingen bestaat, bereidt het multimediasys‐
teem u op de volgende rij-aanwijzing voor.
Een gesproken rij-aanwijzing, bijvoorbeeld
"Zo meteen rechts afslaan", wordt weergege‐
ven.
De kaart verschijnt in een volledig beeld‐
scherm.
RAankondigingsfase
Het multimediasysteem kondigt de eerstvol‐
gende rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld. met
de gesproken aanwijzing "Na 100 m rechts
afslaan“.
De aanwijzing is in tweeën gedeeld. Links is
de kaart afgebeeld, rechts verschijnt een
gedetailleerde weergave van de kruising of
een 3D-beeld van de eerstvolgende rij-aan‐
wijzing.
RRij-aanwijzingsfase
Het multimediasysteem kondigt de actuele
rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld met de
gesproken aanwijzing "Nu rechts afslaan".
De aanwijzing is in tweeën gedeeld.
De rij-aanwijzing vindt plaats als de lichtge‐
kleurde balk rechts tot 0 m is verlopen en het
symbool van de actuele positie van de auto
het geaccentueerde manoeuvreerpunt heeft
bereikt.
Als de rij-aanwijzing is beëindigd, verschijnt
de kaart weer in de volledige schermweer‐
gave.
%Rij-aanwijzingen worden ook in het instru‐
mentendisplay weergegeven.
Overzicht rijstrookadviezen
De aanwijzing geschiedt bij wegen met meerdere
rijstroken.
Wanneer de digitale kaart overeenkomstige
gegevens bevat, kan het multimediasysteem bij
wegen met meerdere rijstroken voor volgende
twee rij-aanwijzingen rijstrookadviezen weerge‐
ven.
300 Multimediasysteem
1Aanbevolen rijstrook
2Mogelijke rijstrook
3Niet-aanbevolen rijstroken
De volgende rijstroken worden weergegeven:
RGeadviseerderijstrook 1
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende en de daaropvolgende rij-aanwijzing
uit te voeren.
RMogelijke rijstrook 2
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende rij-aanwijzing uit te voeren.
RNiet-geadviseerde rijstrook 3
Op deze rijstrook is het niet mogelijk de vol‐
gende rij-aanwijzing zonder veranderenvan
rijstrook uit te voeren.
Tijdens het verloop van een rij-aanwijzing kunnen
er extra rijstroken bijkomen.
%Rijstrookadviezen kunnen ook in het instru‐
mentendisplay en op het head-up-display
worden weergegeven.
Overzicht bestemming bereikt
Als de bestemming is bereikt, ziet u de bestem‐
mingsvlag Í. De routebegeleiding is beëin
digd.
Als een tussenbestemming is bereikt, verschijnt
de tussenbestemmingsvlag met het nummer van
de tussenbestemming Î. De routebegelei‐
ding wordt daarna voortgezet.
Gesproken rij-aanwijzing in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#Uitschakelen: Tijdens een gesproken rij-aan‐
wijzing op de volumeknop in het multifunctio‐
neel stuurwiel drukken (/pagina 270).
of
#Tijdens een gesproken rij-aanwijzing op de
volumeknop in de middenconsole drukken
(/pagina 270).
De melding De gesproken rij-aanwijzingen
zijn uitgeschakeld. verschijnt.
of
#Het menu Navigatie weergeven
(/pagina 286).
#!Rij-aanwijzing selecteren.
Het symbool wisselt naar #.
#Inschakelen: #Rij-aanwijzing selecte‐
ren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
weergegeven.
Multimediasysteem 301
%In deze situaties worden de gesproken rij-
aanwijzingen automatisch ingeschakeld:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzingen aan/uit als favoriet toevoegen
en oproepen.
Gesproken rij-aanwijzingen bij telefoonge‐
sprekken in- en uitschakelen
#Systeem selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Rij-aanwijzingen tijdens telefoongesprek in-
Oof uitschakelen ª.
Volume van de gesproken rij-aanwijzingen
instellen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#In het multifunctioneel stuurwiel of op
het multimediasysteem: Tijdens een
gesproken rij-aanwijzing aan de volumeknop
in het multifunctioneel stuurwiel draaien.
of
#Tijdens een gesproken rij-aanwijzing aan de
volumeknop in de middenconsole draaien
(/pagina 271).
%In deze situaties wordt het volume tot het
maximumvolume verhoogd of tot het mini‐
mumvolume verlaagd:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Het minimumvolume kunt u bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats individu‐
eel laten instellen.
#Via systeeminstellingen: Systeem selecte‐
ren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Volume rij-aanwijzingen selecteren.
#Het volume instellen.
#Geluidsverlaging tijdens gesproken rij-
aanwijzing in- en uitschakelen: Systeem
selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Verlaging audiovolume bij rij-aanwijzing in-
Oof uitschakelen ª.
Gesprokenrij-aanwijzingen herhalen
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#!Rij-aanwijzing selecteren.
##Rij-aanwijzing selecteren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
herhaald.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzing herhalen als favoriet toevoegen
en oproepen.
302 Multimediasysteem
Routebegeleiding afbreken
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#%Bestemmingsgeleiding afbreken selec‐
teren.
Overzicht routebegeleiding naar een Offroad-
bestemming
Een Offroad-bestemming ligt binnen de digitale
kaart. De kaart bevatgeen straat die naar de
bestemming voert.
Ukunt Offroad-bestemmingen op de kaart, via
geo-coördinaten of via een driewoordenadres
invoeren. De routebegeleiding geschiedt zo lang
mogelijk met gesproken rij-aanwijzingen en rou‐
tebegeleidingsweergaven op wegen, die in het
multimediasysteem bekend zijn.
Kort voor het bereiken van de laatst bekende
positie op de kaart hoort u het bericht "Volgt u
a.u.b. de richtingspijl". In de weergaveverschijnt
een richtingspijl met de rechtstreekse afstand
tot de bestemming.
Overzicht routebegeleiding van Offroad-posi‐
tie naar bestemming
Offroad-positie: De actuele positie van de auto
ligt binnen de digitale kaart buiten de beschik‐
bare straten.
De volgende aanwijzingen verschijnen bij het
begin van de routebegeleiding:
RDe melding Straat niet opgenomen wordt
weergegeven.
REen richtingspijlgeeft de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aan.
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Overzicht offroad tijdens routebegeleiding
Het daadwerkelijke wegverloop kanvan de gege‐
vens in de digitale kaart afwijken, bijvoorbeeld
als gevolg vanwegwerkzaamheden. In dergelijke
gevallen kan het multimediasysteem de actuele
positie van de auto tijdelijk niet in de digitale
kaart plaatsen. De auto is Offroad.
Als de auto Offroad is, verschijnen de volgende
gegevens:
RDe melding Straat niet opgenomen
REen richtingspijl, die de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aangeeft
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Bestemming
Actuele positie van auto opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 1selecteren
(/pagina 308).
De actuele positie van de auto is in het
geheugen "Laatste bestemming" opgeslagen.
Multimediasysteem 303
Kaartpositie opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
De kaart verschijnt in een volledig beeldscherm.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 308).
#De kaartpositie selecteren.
Als meerdere records voor de kaartposities
beschikbaar zijn, verschijnt een lijst.
#Een record markeren.
#¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
De kaartpositie is in het geheugen "Laatste
bestemming" opgeslagen.
Laatste bestemmingen bewerken
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Laatste bestemmingen
#Een van de laatste bestemmingen markeren.
#Als favoriet opslaan: ¥Opslaan als
openbare favoriet selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
#Als adres voor thuis opslaan: ¥Als
adres "Thuis" opslaan selecteren.
#Als werkadres opslaan: ¥Als adres
"Werk" opslaan selecteren.
#Bestemming of alle bestemmingen wis‐
sen: ¥Wissen of Alle wissen selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
#Bestemmingsinformatie weergeven: ¥
Details selecteren.
Externe bestemmingengebruiken
Externe bestemmingen kunnen van de volgende
bronnen worden ontvangen:
RMercedes-Benz apps
RDeur tot deur navigatie
%Ontvangen bestemmingen worden in de laat‐
ste bestemmingen opgeslagen.
Op het mediadisplay verschijnt een vraag.
#Een bestemming zonder beeldinformatie
is ontvangen: Ja selecteren.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
gel. starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
ontvangen bestemming wordt ingesteld als
volgende tussenbestemming. De routebege‐
leiding begint.
304 Multimediasysteem
#Een bestemming met beeldinformatie is
ontvangen: Routebegel. starten selecteren.
De routebegeleiding begint.
Routebegeleiding met actuele verkeersinfor‐
matie
Overzicht verkeersinformatie
De diensten zijn niet in alle landen beschikbaar.
Verkeersinformatie wordt met de volgende dien‐
sten ontvangen:
RLive Traffic Information
RFM RDS-TMC
Het gelijktijdig gebruik van beide diensten is niet
mogelijk.
Live Traffic Information of FM RDS-TMC worden
met een symbool weergegeven.
%Gevarenmeldingen worden via de dienst Car-
to-X ontvangen.
Afwijkingen tussen de ontvangen verkeersinfor‐
matie en de daadwerkelijke verkeerssituatie zijn
mogelijk.
Wetenswaardigheden via Live Traffic Informa‐
tion:
RActuele verkeersinformatie wordt via de
internetverbinding of via dataroaming (voor
geselecteerde landen) ontvangen.
RDe verkeerssituatie wordt in korte, regelma‐
tige tijdsintervallen geactualiseerd.
RDe abonnementsdienst is in geselecteerde
landen vanaf de productiedatum drie jaar
gratis.
De abonnementsinformatie geeft de status
aan (/pagina 305).
Registratie van Live Traffic Information:
RDe dienst moet op Mercedes me worden
geregistreerd (/pagina 305).
RDe registratie vindt plaats bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Regelmatig wordt de positie van de auto naar
Daimler AG gezonden. Die gegevens worden
door Daimler AG direct geanonimiseerd en door‐
gestuurd naar de verkeersinformatie-provider.
Met behulp van deze gegevens wordt de ver‐
keersinformatie naar de auto gestuurd, die voor
de positie van de auto van belang zijn. De auto is
tegelijkertijd sensor voor de verkeersstroom en
helpt om de kwaliteit van de verkeersinformatie
te verbeteren.
Wanneer u geen posities van de auto wilt verstu‐
ren, kunt u deze dienst in een Mercedes-Benz
servicewerkplaats laten deactiveren.
Wetenswaardigheden via FM RDS-TMC:
REen FM RDS-TMC-radiozender zendt naast
het radioprogramma verkeersinformatie uit.
RFM RDS-TMC is niet in alle landen beschik‐
baar.
Abonnements-informatie weergeven
Voorwaarden
RDe auto is met Live Traffic Information uitge‐
rust.
RVoor de registratie bij Mercedes me en
de verlenging van het abonnement: U hebt
een gebruikersaccount bij de Mercedes me
portal.
Multimediasysteem 305
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
Het aflopen van het abonnement wordt automa‐
tisch weergegeven:
Reen maand voor de verloopdatum
Reen week voor de verloopdatum
Rop de dag van de verloopdatum
#Handmatig aangeven: Live Traffic Abonne-
ment Info selecteren.
Afhankelijk van de status verschijnt een van
de volgende meldingen:
RDe geldigheidsduur van het abonnement
wordtweergegeven.
RHet abonnement is afgelopen.
Op Mercedes me registreren
Live Traffic Information moet worden geregi‐
streerd. De registratie vindt plaats bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#Een gebruikersaccount voor Mercedes me
maken, onder: http://www.mercedes.me.
Daartoe is een geldig e-mailadres vereist.
#De auto met het voertuigidentificatienummer
(VIN) aanmaken.
#Bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats de
auto aan het Mercedes me gebruikersac‐
count laten koppelen. Daartoe zijn de auto‐
papieren en een identificatiebewijs vereist.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Abonnement verlengen
#Het Mercedes me gebruikersaccount oproe‐
pen.
#Via de gekoppelde auto naar de Online Store
van Mercedes me connect gaan.
#De dienst Live Traffic Information verlengen.
#De verlengingsduur selecteren.
#Het product in het winkelmandje plaatsen.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Live Traffic Information is gedurende de
geselecteerde verlengingsduur geactiveerd.
De datum van de verlenging is het begin van
de gebruiksperiode.
Verkeerskaart weergeven
Voorwaarden
RVoor Live Traffic Information: De auto is uit‐
gerust met een communicatiemodule met
actieve,geïntegreerde simkaart.
RAls de auto wordtgestart, bouwt de commu‐
nicatiemodule automatisch een internetver‐
binding op. De verkeersgegevens zijn kort
daarna beschikbaar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Wanneer de kaart in het volledig
scherm wordtweergegeven, op de touch-
control of de touchpad drukken of de control‐
ler indrukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#ºinschakelen O.
De verkeerskaart toont bijvoorbeeld de volgende
informatie:
RVerkeersincidenten, bijvoorbeeld:
-Wegwerkzaamheden
-Afgeslotenwegen
306 Multimediasysteem
-Waarschuwingsmeldingen
De symbolen voor verkeerssituaties worden
gekleurd (op de route) of grijs (naast de
route) afgebeeld.
RVerkeersstroominformatie:
-File (rode lijn)
-Langzaamrijdend verkeer (oranje
gekleurde pijl)
-Druk verkeer (gele lijn)
-Vrij verkeer (groene lijn)
RWeergave vanverkeersvertragingen op de
route langer dan een minuut
RWaarschuwingsmeldingsymbolen:
-Symbool d
-Aanvullende verkeersveiligheidsaanwijzin‐
gen bij het naderen van een verkeerssi‐
tuatie, bijvoorbeeld een opdoemende file
Wanneer de auto een gevaarlijk punt op
de route nadert, wordt een waarschu‐
wingsmelding op de kaart weergegeven.
Bovendien kan een waarschuwingsmel‐
ding worden aangekondigd
(/pagina 308).
Verkeerssituatie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Verkeerssituaties inschakelen O.
Wegwerkzaamheden, afgeslotenwegen,
gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist) en
waarschuwingsmeldingenworden weerge‐
ven.
Weergave vrij baan en verkeersvertraging
inschakelen
#Vrije verkeersstroom en Verkeersvertraging
inschakelen O.
%De verkeersvertraging wordtvoor de actuele
route weergegeven. Er wordtrekening
gehouden met vertragingen vanaf de duur
van een minuut.
Details weergeven
#De verkeerskaart weergeven
(/pagina 306).
#De kaart verschuiven (/pagina 309).
#Wanneer een verkeersinformatiesymbool
onder het vizier zichtbaar is, op het centrale
bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
of
#Op het centrale bedieningselement drukken.
#Aanwijzing m.b.t. de verkeersinformatie
selecteren.
De kaart toont het verkeersinformatiesym‐
bool in de omgeving.
Informatie met betrekking tot de verkeers‐
melding wordt in de statusregelweergege‐
ven:
RVerkeersinformatiesymbool
ROorzaak van de verkeersinformatie, bij‐
voorbeeld file
RWaarschuwingsmeldingen (met rode ach‐
tergrond)
#Verkeersinformatiesymbool selecteren:
Volgende of Vorige selecteren.
Multimediasysteem 307
#Op het centrale bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
Gevarenmeldingen aankondigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Verkeerswaarschuwingen voorlezen inscha‐
kelen O.
Waarschuwingsmeldingen en gevaarlijke
naderende files worden aangekondigd.
Kaart en kompas
Overzicht kaart en kompas
1Actuele positie van auto opslaan
2Kaart verschuiven
3Kaartrichting en kaartweergave selecteren
4Functie afhankelijkvan de uitrusting selecte‐
ren:
Een gevarenmelding via Car-to-X verzen‐
den.
De weergave van speciale bestemmingen
in de omgeving op speciale-bestemmingen‐
categoriën filteren.
5Weergavevan de symbolen voor speciale
bestemmingen op de kaart in- of uitschake‐
len
6Een van de volgende weergaven afhankelijk
van de uitrusting in- of uitschakelen:
Weersinformatie
Satellietkaart
Verkeerssituatie
7Weergavevan de verkeerskaart in- of uit‐
schakelen
De kaart en de satellietweergave verschijnen in
sferische projectie. Dit maakt een realistische
kaartweergave in alle schalen mogelijk. De kaart
gebruikt een hoogtemodel.
Afhankelijk van de kaartgegevens worden in
kleine schalen (bijvoorbeeld 20m, 50m) in vele
steden belangrijke bouwwerken realistisch op de
308 Multimediasysteem
kaart afgebeeld. Andere bouwwerkenworden als
model getoond.
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 280).
Indien beschikbaar wordt online-informatie
weergegeven, bijvoorbeeld brandstofprijzen en
de bezettingsgraad van parkeergarages.
%Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
%De online-informatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Wanneer Weergave in COMAND in de verkeers‐
tekenassistent ingeschakeld is (/pagina 227),
worden snelheidsbegrenzingen en inhaalverbo‐
den in de kaart weergegeven.
%Firmalogo's die op de kaart staan afgebeeld,
zijn merksymbolen van de betreffende
bedrijven en dienen uitsluitend voor het
weergevenvan de bedrijfsvestigingen. Het
gebruik van zulke merksymbolen in het
kaartmateriaal houdt geen reclame, onder‐
steuning of goedkeuring door deze bedrijven
voor het navigatiesysteem zelf in.
Schaal instellen
Voorwaarden
RDe kaart wordtweergegeven.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Inzoomen: Op de touch-control omlaag
vegen.
of
#De controller linksom draaien.
of
#Op de touchpad twee vingers uit elkaar
bewegen.
#Uitzoomen: Op de touch-control omhoog
vegen.
of
#De controller rechtsom draaien.
of
#Op de touchpad twee vingers naar elkaar toe
bewegen.
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 280).
Kaart verschuiven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 308).
#De vinger op de touch-control of de touchpad
in een willekeurige richting bewegen.
of
Multimediasysteem 309
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
De kaart beweegt zich onder het vizier in de
betreffende richting. Des te verder u uw vin‐
ger op de touchpad vanaf het startpunt af
beweegt, hoe sneller de kaart wordtverscho‐
ven.
Kaartoriëntatie selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 3N,2D of 3D selecteren
(/pagina 308).
RN: De kaart is in 2D en naar het noorden
gericht.
R2D De kaart is in 2D en in de rijrichting
gericht.
R3D De kaart is in 3D en in de rijrichting
gericht.
Symbolen voor speciale bestemmingen
selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
Speciale bestemmingen zijn bijvoorbeeld tank‐
stations en hotels, die als symbolen in de kaart
kunnen worden weergegeven. Niet alle speciale
bestemmingen zijn overal beschikbaar.
#Symbolen van speciale bestemmingen selec‐
teren.
De punt #geeft de actuele instelling aan.
Standaard toont symbolen vanvooraf vastge
legde categorieën op de kaart.
Gebruikersgedefinieerd maakt het mogelijk
persoonlijke symbolen voor de beschikbare
categorieën te selecteren.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
#Een instelling selecteren.
#Selectie Gebruikersgedefinieerd: Categorieën
selecteren.
Symbolen voor speciale bestemmingen van
de geselecteerde categorieën worden weer‐
gegevenOof niet ª.
Weergave van informatie in tekstvorm op de
kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Tekstinformatie
#Informatie in tekstvorm selecteren.
Huidige straat toont de actueel gereden stra‐
ten in de onderste displayrand.
Wanneer de kaart verschovenwordt, ver‐
schijnt onder het vizier een van de volgende
informatiesoorten:
RStraatnaam
RNaam van de speciale bestemming
RGebiedsnaam
Geo-coördinaten toont de volgende informa‐
tie:
RBreedte- en lengtegraad
RHoogtevermelding
De hoogtevermelding kanvan de werke‐
lijke waarde afwijken.
RAantal ontvangen satellieten
310 Multimediasysteem
Wanneer de kaart wordtverschoven, ver‐
schijnt deze informatie niet.
Klimaatregeling toont de actuele instellingen
van de klimaatregeling.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
Volgende dwarsstraat aangeven
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is niet actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Volgende dwarsstraat inschakelen O.
De naam van de volgende kruisende staat
wordt in de bovenste rand van het display
weergegeven.
Kaartversie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartversie selecteren.
#Details selecteren.
%Informatie over nieuwe versies van de digi‐
tale kaart is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Overzicht gebied mijden
Ukunt voor een route gebieden mijden, waar u
niet wilt rijden.
De route kan in de volgende situaties een te ver‐
mijden gebied omvatten:
RDe bestemming ligt in een te vermijden
gebied.
RAls autosnelwegen binnen een te vermijden
gebied liggen.
Er wordt altijd rekening gehouden met auto‐
snelwegen voor de route.
REr is geen zinvolle alternatieve route.
Nieuw gebied mijden
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Nieuw gebied mijden selecteren.
#Gebied via kaart zoeken: Via kaart selecte‐
ren.
#De kaart verschuiven.
of
#Gebied via adres zoeken: Adresinvoer
selecteren.
#Het adres invoeren.
#Bestemming overnemen selecteren.
De kaart verschijnt.
#Gebied aangeven: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Een rode rechthoek verschijnt. Deze mar‐
keert het gebied, dat moet worden gemeden.
#Grootte van het gebied wijzigen: Op de
touch-control of de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
De schaal wordt groter of kleiner en wijzigt
de grootte van het gebied.
#Gebied instellen: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Het gebied is in de lijst opgeslagen.
Multimediasysteem 311
Gebied wijzigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Bewerken selecteren.
Gebied op de kaart verschuiven
#Op de touch-control of de touchpad in een
willekeurige richting vegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
Grootte vangebied wijzigen
#Beginnen: Op de touch-control of de touch‐
pad drukken of de controller indrukken.
#Wijzigen: Op de touch-control of de touch‐
pad omhoog of omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
#Beëindigen: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Rekening houden met het gebied voor de
route
#Een gebied in de lijst vermijden O.
Als de routebegeleiding actief is, wordt een
nieuwe route berekend.
Als er nog geen route is, wordt de instelling
voor de volgende routebegeleiding overgeno‐
men.
Gebied of alle gebieden wissen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Wissen of ¥Alle wissen selecte‐
ren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Het gebied of alle gebieden gewist.
Overzicht update van de kaartgegevens
De update bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats laten uitvoeren
Net zoals conventionele autokaartenverouderen
de digitale kaartgegevens. Een optimale routebe‐
geleiding door de navigatie wordt alleen bereikt
met actuele kaartgegevens. Informatie over
nieuwe versies van de digitale kaart is verkrijg‐
baar bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Daar kunt u de actualisering van de digitale
kaart laten uitvoeren.
Online kaartupdate
Met de dienst online kaartupdate van Mercedes
me connect kunnen kaartgegevens geactuali‐
seerd worden.
%De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
De volgende mogelijkheden staan ter beschik‐
king voor de actualisering:
RDe automatische kaartupdate werkt de
kaartgegevens voor een regio bij.
Voor de automatische kaartupdate moet de
systeeminstelling Automatische online-
update zijn ingeschakeld (/pagina 284).
RDe handmatige kaartupdate werkt de kaart‐
gegevens voor meerdere of alle regio's bij.
Zie voor meer informatie over de online kaartup‐
date http://www.mercedes.me.
312 Multimediasysteem
Zie voor meer informatie over de actualisering
http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/nl_NL/index.html.
Overzicht kaartgegevens
Uw auto wordt af fabriek met kaartgegevens
afgeleverd. Afhankelijk van het land zijn de kaart‐
gegevens voor uw regio opgeslagen of zijn de
kaartgegevens op een gegevensdrager bij de
auto aanwezig.
Indien al kaartgegevens in de auto geïnstalleerd
zijn geweest en deze opnieuw moetenworden
geïnstalleerd, hoeft geen vrijschakelcode te wor‐
den ingevoerd.
Voor kaartgegevens, die u als gegevensdrager
hebt aangeschaft, moet u de bijgevoegde vrij‐
schakelcode invoeren.
%Wanneer u kaartgegevens met de dienst
online kaartupdate op een gegevensdrager
opslaat, hoeft u niets in te voeren. De vrij‐
schakelcode wordt bij het downloaden op de
gegevensdrager opgeslagen.
De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
Bij het invoeren van de vrijschakelcode op het
volgende letten:
RDe vrijschakelcode is voor één auto bruik‐
baar.
RDe vrijschakelcode is niet overdraagbaar.
RDe vrijschakelcode is zescijferig.
Bij de volgende problemen naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan:
RHet multimediasysteem accepteert de vrij
schakelcode niet.
RU heeft de vrijschakelcode verloren.
Kompas weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Kompas selecteren.
De kompasweergave toont de volgende infor‐
matie:
RActuele rijrichting met richtingshoek
(360-graden formaat) en windstreek
RLengte en breedtegraad coördinaten in
graden, minuten en seconden
RHoogte (afgerond)
RAantal ontvangen gps-satellieten
Qibla weergaven
Voorwaarden
RDe weergave van Qibla is in uw land beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Qibla selecteren.
De pijl op het kompas geeft de gebedsrich‐
ting naar Mekka ten opzichte van de actuele
rijrichting aan.
Het aantal ontvangen satellietenwordtweer‐
gegeven.
Schaal automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
De schaal wordt afhankelijkvan de rijsnelheid
automatisch ingesteld.
Multimediasysteem 313
Bij het rijden in de stad met een gedetailleerd
stadsweergave wordt een kaartweergave uit
bestuurdersperspectief gekozen.
#Autozoom in- Oof uitschakelen ª.
%De automatisch ingestelde schaal kan hand‐
matig kortstondig worden gewijzigd. Na
enkele seconden keert de instelling weer
terug naar automatisch.
Satellietkaart weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Satellietkaart in- Oof uitschakelen ª.
of
#Wanneer de weergave satellietkaart 6in het
kaartmenu beschikbaar is, deze in- Oof uit‐
schakelen ª(/pagina 308).
Ingeschakeld O: Satellietkaartenworden in
schalen vanaf 2 km en kleiner weergegeven.
Uitgeschakeld ª: Satellietkaartenworden
niet in schalen van 2 km tot 10 km weergege
ven.
%Satellietkaartenvoor deze schalen zijn niet
in alle landen verkrijgbaar.
Weersinformatie weergeven
Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal.
RDe dienst is beschikbaar.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Weersinformatie inschakelen O.
of
#Wanneer de weergaveweerinformatie 6in
het kaartmenu beschikbaar is, dit inschake‐
len O(/pagina 308).
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin‐
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera‐
tuur of bewolking.
%Weersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Digitale handleiding (navigatie) oproepen
Informatie over navigatie oproepen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Informatie over het navigatiesysteem
#Het thema selecteren.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
314 Multimediasysteem
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of onder:
http://www.mercedes-benz.com/connect
Multimediasysteem 315
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet voor
de actueel verbonden en geselecteerde
mobiele telefoon
3Batterijstatus van de actueel verbonden en
geselecteerde mobiele telefoon
4¢(telefoon gereed) of w(gesprek
actief)
5Contacten (/pagina 325)
6Oproeplijst (/pagina 327)
7SMS
8Eén mobiele telefoon verbonden: Actief
gesprek:
Twee mobiele telefoons verbonden: Weerga‐
vewisseling tussen telefoon 1 en 2 of Actief
gesprek
9Apparaten (/pagina 317)
AOpties
316 Multimediasysteem
Pas nadat een mobiele telefoon met het multi‐
mediasysteem is verbonden, worden de afbeel‐
dingen 1t/m 4weergegeven. De afbeeldin‐
gen zijn afhankelijkvan de mobiele telefoon en
de provider van het mobiele netwerk.
Overzicht Bluetooth®profielen
Bluetooth®-profiel
van de mobiele tele‐
foon
Functie
PBAP (Phone Book
Access Profile)
Contacten worden
automatisch weerge‐
geven op het multi‐
mediasysteem
MAP (Message
Access Profile)
Berichtenfuncties
kunnen worden
gebruikt
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende
telefoonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 317).
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(gebruik van twee telefoons)
(/pagina 318).
REen mobiele telefoon is als SAPtelefoon (Sim
Access Profil) met het multimediasysteem
verbonden (/pagina 319).
REen simkaart is alleen met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 319).
Een mobiele telefoon wordt parallel met een
simkaart gebruikt (/pagina 319).
Informatie overtelefonie
In de volgende situaties kunnen gesprekken tij‐
dens het rijden worden onderbroken:
RIn een gebied is er onvoldoende netwerkdek‐
king beschikbaar.
REr wordtvan het ene naar het andere gsm- of
umts-zend- en ontvangststation gewisseld,
waarbij geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met
de tweede simkaart tegelijkertijd in het net‐
werk aangemeld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de
provider van de gesprekspartner HD Voice®
ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijkvan
de kwaliteit van de verbinding.
Mobiele telefoon verbinden (Bluetooth®tele‐
fonie)
Voorwaarden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is inge‐
schakeld (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
Multimediasysteem 317
RBluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 276).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon zoeken
#Alleen Bluetooth-telefonie gebruiken selecte‐
ren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven. Een nieuw gevonden mobiele
telefoon wordt met het symbool #aange‐
duid.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
Secure Simple Pairing)
#De mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Codes komen overeen: Op de mobiele tele‐
foon bevestigen.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
het invoeren van een passkey)
#De mobiele telefoon selecteren.
#Een een- tot zestiencijferig getal als passkey
instellen.
#In het multimediasysteem: De passkey
invoeren en aselecteren.
#In de mobiele telefoon: De passkey
opnieuw invoeren en bevestigen.
%Er kunnen tot vijftien mobiele telefoons bij
het multimediasysteem worden geautori‐
seerd.
Geautoriseerde mobiele telefoons worden
automatisch opnieuw aangemeld.
Tweede mobiele telefoon koppelen (gebruik
van twee telefoons)
Voorwaarden
REr is reeds ten minste een mobiele telefoon
via Bluetooth®met het multimediasysteem
verbonden.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven.
#De mobiele telefoon selecteren.
#De vraag Hoe wilt u het nieuwe apparaat ver-
binden? beantwoorden.
#Om de tot nu toeverbonden mobiele tele‐
foon te vervangen: Telefoon 1 selecteren.
De tot nu toeverbonden mobiele telefoon
wordt door de nieuwe mobiele telefoon ver‐
vangen.
of
#Om de tweede mobiele telefoon te verbin‐
den: Telefoon 2 selecteren.
De nieuwe mobiele telefoon wordt als Tele-
foon 2 verbonden. Warentot nu toereeds
twee mobiele telefoons verbonden, dan
wordt de tweede telefoon door de nieuwe
mobiele telefoon vervangen.
of
318 Multimediasysteem
#Om de mobiele telefoon als audiobron te
gebruiken: Audiobron selecteren
(/pagina 361).
%Een mobiele telefoon kan parallel worden
gebruikt als audio- en als telefoonbron.
%Het is op een later tijdstip te allen tijde
mogelijk om de verbindingssoort van de
reeds verbonden mobiele telefoons te veran‐
deren en deze als Telefoon 1,Telefoon 2 of
als Audiobron vast te leggen
(/pagina 321).
Functies van de mobiele telefoon bij gebruik
van twee telefoons
Overzicht functies
Mobiele telefoon op
de voorgrond
Mobiele telefoon op
de achtergrond
Volledige functie-
omvang Binnenkomende
gesprekken
Simkaart voor de business-telefonie gebrui‐
ken
#De klep 1in de beenruimte rechtsvoor ope‐
nen.
#De afdekking 5van het vakje voor de sim‐
kaartlezer aantippen.
Het vakgaat open.
#De simkaart 2in de kaartschacht 3schui‐
ven. Voor het gebruik van micro- of nano‐
kaarten zijn adapters 4beschikbaar.
Business-telefonie instellen
Voorwaarden
RGebruik met mobiele telefoon:
-Bluetooth®op de mobiele telefoon is
ingeschakeld (zie de handleiding van de
fabrikant).
-Bluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 276).
-Wanneer de mobiele telefoon het Blue‐
tooth®profiel SAP (SIM Access Profile)
ondersteunt, moet de pincode van de
simkaart worden ingevoerd en bevestigd.
RGebruik met simkaart:
-Een simkaart is in de kaartsleuf in de
telefoonmodule aangebracht
(/pagina 319).
-De pincode van de simkaart wordt via het
multimediasysteem ingevoerd.
Multimediasysteem 319
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon aanmelden
#Business-telefonie activeren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
#Een mobiele telefoon selecteren.
#De mobiele telefoon via Secure Simple Pai‐
ring of een passkey met het multimediasys‐
teem verbinden (/pagina 317).
#De pincode van de simkaart invoeren en
bevestigen.
De ontvangst- en gesprekskwaliteit worden
door de aansluiting op de buitenantenne van
de auto geoptimaliseerd.
%Wanneer een mobiele telefoon als SAPtele‐
foon is verbonden, kunnen via de mobiele
telefoon geen gesprekken worden gevoerd,
omdat de simkaart van de auto is overgeno‐
men. Voor gegevensontvangst via de
mobiele telefoon moet deze met de auto-hot‐
spot worden verbonden (/pagina 275).
Simkaart verbinden
#De simkaart selecteren.
#De pincode van de simkaart invoeren en
bevestigen.
#Parallel gebruik van een mobiele telefoon:
Een reeds geautoriseerde mobiele telefoon
selecteren.
#Ja, SIM-kaart en <Mobile phone> selecteren
en eventueel de pincode van de simkaart
invoeren.
De data van de mobiele telefoon is toeganke‐
lijk.
Via de simkaart zijn binnenkomende en uit‐
gaande gesprekken beschikbaar.
Overzicht van de symbolen bij de business-
telefonie
1Simkaart verbonden
2Mobiele telefoon verbonden
3Mobiele telefoon in het handsfree-profiel ver‐
bonden
4Mobiele telefoon geautoriseerd
5Simkaart aangebracht en geactiveerd
320 Multimediasysteem
6Simkaart aangebracht en beschikbaar
7Handsfree-profiel geactiveerd
8SAP-functie beschikbaar en geactiveerd
9SAP-functie niet beschikbaar
%Het betreffende symbool wordtgeel gemar‐
keerd als de mobiele telefoon actief met het
systeem verbonden is.
Instellingen voor de business-telefonie
oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties
5Business-telefonie
#De gewenste optie selecteren.
De volgende instellingen staan ter beschikking:
RNummeronderdrukking
RWisselgesprek
RProvider selecteren
RGegevensgebruik taal
ROproepdoorschakeling
Van mobiele telefoon wisselen (gebruik van
twee telefoons)
Voorwaarden
RDe mobiele telefoons zijn geautoriseerd
(/pagina 317).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de apparatenlijst een reeds geautoriseerde
mobiele telefoon selecteren en als Telefoon
1of Telefoon 2 vastleggen.
Na het verwisselen van de mobiele telefoons
wordt de mobiele telefoon die zich op de voor‐
grond bevindt vervangen door de mobiele tele‐
foon die zich op de achtergrond bevindt. 1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Mobiele telefoon als Telefoon 1 verbinden
3Mobiele telefoon als Telefoon 2 verbinden
4Mobiele telefoon als Audiobron verbinden
Multimediasysteem 321
5Mobiele telefoon loskoppelen
(/pagina 322)
6Mobiele telefoon deautoriseren
(/pagina 322)
%Als een nieuwe mobiele telefoon wordtver‐
bonden en bijvoorbeeld als Telefoon 1 wordt
gedefinieerd, dan wordt de tot dan verbon‐
den mobiele telefoon op de voorgrond in het
systeem door deze overschreven.
Mobiele telefoon loskoppelen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Mobiele telefoon deautoriseren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool %selecteren.
#De bevestigingsvraag met Ja beantwoorden.
De mobiele telefoon wordtgedeautoriseerd
en in het systeem gewist.
Informatie overNear Field Communication
(NFC)
Met NFC kunt u gegevens contactloos uitwisse
len overkorte afstanden of een mobiele telefoon
(opnieuw) verbinden met het multimediasys‐
teem.
De volgende functies zijn zonder autorisatie van
een mobiele telefoon beschikbaar:
ROverdracht van een URL voor weergave in
het multimediasysteem (zie de handleiding
van de fabrikant).
RInstellen van de Wi-Fi-toegangsgegevens van
de auto via de systeeminstellingen
(/pagina 278).
Meer informatie vindt u op: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Mobiele telefoon via Near Field Communica‐
tion (NFC) gebruiken
Voorwaarden
RNFC op de mobiele telefoon is ingeschakeld
(zie de handleiding van de fabrikant).
RHet beeldscherm van de mobiele telefoon is
ingeschakeld en ontgrendeld (zie de handlei‐
ding van de fabrikant).
Het gebruik van een mobiele telefoon via NFC is
bij de Bluetooth-telefonie mogelijk.
322 Multimediasysteem
#Mobiele telefoon verbinden: Het NFC-
gedeelte van de mobiele telefoon (zie de
handleiding van de fabrikant) bij de mat 1
houden of de mobiele telefoon erop leggen.
De mobiele telefoon wordtverbonden met
het multimediasysteem.
#Van mobiele telefoon wisselen: Het NFC-
gedeelte van de mobiele telefoon (zie de
handleiding van de fabrikant) bij de mat hou‐
den of de mobiele telefoon erop leggen.
Wanneer de mobiele telefoon al bij het multi‐
mediasysteem is geautoriseerd, wordt deze
nu verbonden.
Wanneer de mobiele telefoon nieuw bij het
multimediasysteem wordtgeautoriseerd,
wordt deze na het bevestigen van aanwijzin‐
genvan de mobiele telefoon (zie de handlei‐
ding van de fabrikant) verbonden.
Meer informatie vindt u op: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Ontvangst- en zendvolume instellen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geautoriseerd
(/pagina 317).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Telefoon
Deze functie maakt een optimale spraakkwaliteit
mogelijk.
#Ontvangstvolume of Zendvolume selecteren.
#Het volume instellen.
Meer over het geadviseerde ontvangst- en zend‐
volume: http://www.mercedes-benz.com/
connect
Gespreks- en beltoonvolume instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio 5Telefoon
#Gespreksvolume of Beltoonvolume selecte‐
ren.
#Het volume instellen.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten/stoppen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 317).
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
ólanger dan een seconde indrukken.
De spraakherkenning van de mobiele tele‐
foon kanworden gebruikt.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
stoppen
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8of ~indrukken.
Multimediasysteem 323
Gesprekken
Telefoneren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Bellen
#Cijferblok selecteren.
#Het nummer invoeren.
#wselecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Gesprek aannemen
#Accepteren selecteren.
Gesprek weigeren
#Weigeren selecteren.
Gesprek beëindigen
#=selecteren.
Functies tijdens gesprek activeren
#Voor het weergevenvan alle functies omlaag
navigeren.
De volgende functies zijn beschikbaar tijdens het
bellen:
RGesprek beëindigen
RNog een gesprek voeren
RToetsenbord (weergevenvoor het verzenden
vanDTMF-tonen)
RMicrofoon stil in- Oof uitschakelen ª.
RPrivémodus (gesprek wordtvanuit de hands‐
free-modus aan de telefoon doorgegeven)
%De privémodus is niet beschikbaar voor de
business-telefonie.
Gesprek met meerdere deelnemers voeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 324).
REr is nog een gesprek tot stand gebracht.
Tussen de gesprekken heen en weer schake‐
len
#Het gesprek selecteren #.
Het geselecteerde gesprek is actief. Het
andere gesprek wordt in de wachtgezet.
Gesprek in de wacht activeren of ophangen
#Gesprek voortzetten of Gesprek beëindigen
selecteren.
Conferentiegesprek voeren
#In het telefoonmenu Conferentie schakelen
selecteren.
De nieuwe gespreksdeelnemer wordt opge‐
nomen in de conferentie.
Actief gesprek beëindigen
#=selecteren.
%Bij sommige mobiele telefoons wordt het
vastgehouden gesprek direct na het beëindi‐
genvan het actieve gesprek geactiveerd.
Wisselgesprek aannemen/weigeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 324).
Wanneer tijdens een gesprek een ander gesprek
wordt ontvangen, verschijnt er een aanwijzing.
Bovendien klinkt er een geluidssignaal.
324 Multimediasysteem
#Aannemen selecteren.
Het binnenkomende gesprek is actief.
Wanneer slechts één mobiele telefoon met
het multimediasysteem is verbonden, wordt
het vorige gesprek vastgehouden.
Als u bij het gebruik van twee telefoons tij‐
dens een gesprek een oproep op de andere
mobiele telefoon beantwoordt, wordt het
bestaande gesprek beëindigd.
#Weigeren selecteren.
%De functie en het gedrag zijn afhankelijk van
de provider van het mobiele netwerk en de
mobiele telefoon (zie de handleiding van de
fabrikant).
Contacten
Informatie over het menu Contacten
Het contacten-menu bevat alle contacten uit de
aanwezige gegevensbronnen, zoals de mobiele
telefoon of de geheugenkaart. U kunt maximaal
6000 contacten opslaan.
Afhankelijkvan de gegevensbron is het volgende
aantal contact beschikbaar:
Rpermanent opgeslagen contacten: 3000
records
Rvan de mobiele telefoon gedownloade con‐
tacten: 3000 records
Vanuit het menu Contacten kunnen de volgende
acties worden uitgevoerd:
RTelefoneren
-Contact bellen (/pagina 327)
-Nieuw nummer bellen (/pagina 324)
RNavigeren (/pagina 292)
RBerichten opstellen (/pagina 329)
De contacten van de mobiele telefoon worden
automatisch weergegevenwanneer een mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbonden
(/pagina 317) en automatisch ophalen
(/pagina 325) ingeschakeld is.
Contactenvan de mobiele telefoon downloa‐
den
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
Automatisch
#Contacten automatisch synchroniseren
inschakelen O.
Handmatig
#Contacten automatisch synchroniseren uit‐
schakelen ª.
#Contacten synchroniseren selecteren.
Contact oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Afhankelijk van de tekenset zijn de volgende
mogelijkheden beschikbaar voor het zoeken naar
contacten:
RZoeken naar initialen
RZoeken op naam
RZoeken naar telefoonnummer
Multimediasysteem 325
#Tekens in het zoekveld invoeren.
Een selectie van mogelijke contacten ver‐
schijnt. Hoe meer tekens u invoert in het
zoekveld, hoe verder de keuzemogelijkheden
worden beperkt.
#Het contact selecteren.
Een contact kan de volgende gegevens bevatten:
RTelefoonnummers
RNavigatie-adressen
RCoördinaten
RInternetadres
Naamformaat van de contacten wijzigen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
5Naamformaat
De volgende opties staan ter beschikking:
RAchternaam, voornaam
RAchternaam voornaam
RVoornaam achternaam
#Een optie selecteren.
Overzicht voor het importerenvan contacten
Contacten uit verschillende bronnen
Bron Voorwaarden
òGeheugenkaart De sd-geheugenkaart
is aangebracht.
òUsb-apparaat Het usb-apparaat is
op de usb-aansluiting
aangesloten.
Bron Voorwaarden
ñBluetooth®-ver‐
binding
Als het versturen van
vCards via Bluetooth®
wordt ondersteund,
kunnen vCards bij‐
voorbeeld via mobiele
telefoons of netbooks
worden ontvangen.
Bluetooth®is op het
multimediasysteem
en op het betreffende
apparaat geactiveerd
(zie de handleiding
van de fabrikant).
óMobiele tele‐
foon De mobiele telefoon
is met het multime‐
diasysteem verbon‐
den.
Contacten in het contacten-menu importeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
#Importeren selecteren.
326 Multimediasysteem
#Een optie selecteren.
Contact van de mobiele telefoon opslaan
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Het contact van de mobiele telefoon ó
selecteren.
#pselecteren.
#Opslaan in de auto selecteren.
Het in het multimediasysteem opgeslagen
contact wordt aangeduid met het symbool
f.
Contact bellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#De tekens in het zoekveld invoeren.
#Het contact selecteren.
#Het telefoonnummer selecteren.
Het nummer wordt gekozen.
Overige opties in het contacten-menu selec‐
teren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Een contact selecteren.
#pselecteren.
Afhankelijkvan de opgeslagen gegevens zijn de
volgende opties beschikbaar:
ROpbellen
RSMS sturen
RWebsite weergeven (als een adres is opgesla‐
gen)
RNavigeren (als een adres is opgeslagen)
ROpslaan als openbare favoriet
RDTMF-tonen verzenden (bij een nummer met
DTMF-tonen)
#Een optie selecteren.
Contact wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
In de auto opgeslagen contacten kunnen worden
gewist.
#Het contact zoeken.
#Het contact selecteren.
#pselecteren.
#Contact wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Oproeplijst
Overzicht oproeplijst
Afhankelijkvan of uw mobiele telefoon het Blue‐
tooth®profiel PBAP wel of niet ondersteunt, kan
deze verschillende effecten op de weergave en
functies van de oproeplijst hebben.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RDe oproeplijstenvan de mobiele telefoon
worden op het multimediasysteem weergege‐
ven.
Multimediasysteem 327
RBij het verbinden van de mobiele telefoon
moet de verbinding voor het Bluetooth®pro‐
fiel PBAP eventueel worden bevestigd.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP niet wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RHet multimediasysteem stelt zelf een oproep‐
lijst samen.
RDe oproeplijst is niet synchroon met de
oproeplijsten op uw mobiele telefoon.
Gesprek uit oproeplijst voeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5øOproeplijst
#Nummer selecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Sms
Overzicht van de sms-functies
Als de verbonden mobiele telefoon het Blue‐
tooth®-profiel MAP ondersteunt, kunnen op het
multimediasysteem de sms-functies worden
gebruikt.
Meer informatie over instellingen en onder‐
steunde functies vanvoor Bluetooth®geschikte
mobiele telefoons is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of via: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Bij sommige mobiele telefoons zijn na de verbin‐
ding met het multimediasysteem verdere instel‐
lingen nodig (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
Nieuw binnengekomen sms-berichtenworden
aangegeven met een akoestisch signaal en het
symbool iop het mediadisplay.
Afhankelijkvan de mobiele telefoon toont het
multimediasysteem alleen nieuw binnenko
mende sms of de 100 nieuwste sms.
Wanneer het berichtengeheugen op de mobiele
telefoon vol is, verschijnt het symbool ú.
Instellen vanweergegeven sms-berichten
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5SMS
5Berichtenweergave
#pselecteren.
Een menu met de volgende opties wordt
weergegeven:
RAlle berichten
RNieuwe en ongelezen berichten
RNieuwe berichten
RUit (De sms-berichtenworden niet auto‐
matisch weergegeven.)
#Een optie selecteren.
%De instelling kan mogelijk pas na het
opnieuw verbinden van de mobiele telefoon
actief worden.
328 Multimediasysteem
Sms voorlezen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
Voorlezen
#Een sms selecteren.
Het berichtwordtweergegeven.
Voorleesfunctie gebruiken
#Een sms selecteren.
#Voorlezen selecteren.
Het sms-bericht wordtvoorgelezen.
Sms-bericht opstellen en versturen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Nieuwe sms schrijven selecteren.
Ontvanger toevoegen
#Drukken om ontvanger toe te voegen selec‐
teren.
#Het contact selecteren.
Tekst dicteren
#Drukken om te dicteren selecteren.
#Dicteerfunctie starten: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De app voor de dicteerfunctie wordtgeladen.
Als er nog geen internetverbinding was,
wordt deze nu gemaakt.
#Het bericht inspreken.
Het dicteren wordt na het spreken automa‐
tisch beëindigd.
Na verwerking van het gesproken bericht
wordt dit als tekstweergegeven.
#Bericht vervangen: Bericht vervangen selec‐
teren.
De reeds gedicteerde en op het display weer‐
gegeventekstwordtteruggezet en kan
opnieuw worden gedicteerd.
Tekst bewerken
#Het woord selecteren.
#Correctiemenu oproepen: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHet gebruik van hoofdletters en kleine let‐
ters (indien ondersteund door de
tekenset)
RUitbreiding van de woordkeuze
RWissen van de selectie
ROpnemen van een nieuw dictaat
#Menu verlaten: Gereed selecteren.
Sms zenden
#SMS sturen selecteren.
Sms beantwoorden
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Beantwoorden selecteren.
Sms-afzender opbellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Afzender opbellen selecteren.
Multimediasysteem 329
Sms wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#pselecteren.
#SMS wissen: Wissen selecteren.
#Uitbox
of
#Concepten selecteren.
In Car Office
Functies van "In Car Office"
Met "In Car Office" kunt u uw online-diensten
met het multimediasysteem verbinden.
De volgende functies staan ter beschikking:
RWeergavevantoekomstige afspraken in de
kalender
RSelectie van een meeting als navigatiebe‐
stemming
RWeergave vantoekomstige telefoonconferen‐
ties
RSelecteren van de telefonischevergaderingen
voor het automatisch tot stand brengen van
een verbinding
RWeergave van de deelnemers aan een tele‐
foonconferentie
RWeergave en selectie van de te voeren tele‐
foongesprekken
%In acht nemen dat bepaalde functies alleen
beschikbaar zijn als de auto stilstaat.
%Wanneer in de statusregel het symbool !
verschijnt, dan is "In Car Office" als dienst in
de auto beschikbaar.
“In Car Office“ oproepen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
RU beschikt over een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal (https://me.mercedes-
benz-com).
RIn de Mercedes me portal is de dienst "In Car
Office" geactiveerd.
RU beschikt over een account bij een online-
dienst, bijvoorbeeld bij Office 365.
#In Car Office selecteren.
Automatisch startenvan "In Car Office" in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5In Car Office
#In Car Office automatisch starten in- Oof
uitschakelen ª.
Wanneer het automatisch startenvan "In Car
Office" ingeschakeld is, verschijnen op het
mediadisplay automatisch weergaven met
opties voor de ophanden zijnde afspraken.
Wanneer het automatisch startenvan "In Car
Office" uitgeschakeld is, kunt u de toepas‐
sing via het hoofdmenu oproepen.
330 Multimediasysteem
Functies van “In Car Office“ selecteren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een afspraak selecteren.
Afhankelijk van de afspraak en de opgesla‐
gen informatie zijn de volgende functies
beschikbaar:
RRoutebegel. starten/Routebegel. afbr.
RDeelnemers tonen
RGesprek instellen/Nu inbellen
#Een functie selecteren.
Record in de to-do-lijst als uitgevoerd marke‐
ren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een record in de to-do-lijst selecteren O.
De volgende functies staan ter beschikking:
RGeselecteerde invoer als uitgevoerd of
open markeren
RGeselecteerde invoer opbellen w
RAutomatische afhandeling van de to-do-
lijst starten: To-do's starten selecteren
Binnenkomend gesprek noteren
Wanneer een gesprek binnenkomt, verschijnt de
vraag of het gesprek moet worden aangenomen,
geweigerd of genoteerd.
#Noteren selecteren.
Het gesprek wordtgeweigerd en automatisch
toegevoegd aan to-do lijst van "In Car
Office".
Mercedes-Benz Link
Overzicht Mercedes-Benz Link
Met Mercedes-Benz Link kunnen verschillende
functies en geselecteerde mobiele telefoonapps
naar het mediadisplay worden overgezet.
U hebt daarvoor als extra uitrusting de regeleen‐
heid Mercedes-Benz Link nodig. Deze zijn ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
%De regeleenheid Mercedes-Benz Link maakt
gebruik van het Android-besturingssysteem.
%Voor de apps en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende pro‐
vider verantwoordelijk.
Mercedes-Benz Link met het multimediasys‐
teem verbinden
#De regeleenheid Mercedes-Benz Link via een
geschikte aansluitkabel verbinden met de
usb-aansluiting çvan de multimedia-aan‐
sluiteenheid.
%De juiste aansluitkabel is afzonderlijk ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz service‐
werkplaats.
Mercedes-Benz Link gebruiken
Voorwaarden
RDe regeleenheid Mercedes-Benz Link is via
de usb-aansluiting çmet het multimedia‐
systeem verbonden.
Multimediasysteem:
4Connect
#Mercedes-Benz Link selecteren.
Multimediasysteem 331
#MB Link selecteren.
De functies en apps van de mobiele telefoon
worden weergegeven op het mediadisplay en
zijn beschikbaar.
Meer informatie vindt u in de handleiding van de
regeleenheid Mercedes-Benz Link.
Mercedes-Benz Link beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Mercedes-Benz Link
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
regeleenheid Mercedes-Benz Link en het
multimediasysteem verbreken.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Apple CarPlay™
Overzicht Apple CarPlay™
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Apple CarPlay™ kunnen iPhone®-functies
via het multimediasysteem worden gebruikt. De
bediening gebeurt met de controller of spraak‐
bediening Siri®. Het activeren van de spraakbe‐
diening gebeurt door het lang indrukken van de
toetsóin het multifunctioneel stuurwiel.
Bij het gebruik van Apple CarPlay via de
spraakbediening kan het multimediasysteem ver‐
der via de LINGUATRONIC (/pagina 248) wor‐
den bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Apple
CarPlay™ met het multimediasysteem verbon‐
den zijn.
De beschikbaarheid van Apple CarPlaykan per
land variëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Apple CarPlay™
Tijdens het gebruik van Apple CarPlay zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de telefonie of de mediabron Blue‐
tooth®-audio en iPod®, niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
332 Multimediasysteem
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
iPhone®via Apple CarPlayverbinden
Voorwaarden
ROp de iPhone®is het besturingssysteem-ver‐
sie Apple®iOS 8.3 of hoger geïnstalleerd.
RVoor de volledige functionaliteit van Apple
CarPlay is een internetverbinding vereist.
RDe iPhone®is via een geschikte kabel met de
usb-aansluiting çop het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 355).
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
Automatisch of handmatig starten instellen
Bij de eerstekeer verbinden verschijnt een mel‐
ding.
#Automatischestart: Automatisch selecte‐
ren.
Automatisch starten wordtgeactiveerd O.
Apple CarPlay™ wordtvoortaan direct opge‐
start nadat de iPhone®via een usb-kabel met
het multimediasysteem is verbonden.
#Handmatig starten: Handmatig selecteren.
#De iPhone®in apparatenlijst selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Apple CarPlay™ verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Apple CarPlayór de laatste los‐
koppeling niet op de voorgrond werd weerge‐
geven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Apple CarPlay™ kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Apple CarPlay™ oproe‐
pen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren (/pagina 376).
Apple CarPlay™ beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
de aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Multimediasysteem 333
Android Auto
Overzicht Android Auto
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Android Auto kunnen functies van mobiele
telefoons met Android-besturingssysteem via het
multimediasysteem worden gebruikt. De bedie‐
ning geschiedt via het centrale bedieningsele‐
ment of spraakbediening. Het activeren van de
spraakbediening gebeurt door het lang indruk‐
kenvan de toetsóin het multifunctioneel
stuurwiel.
Bij het gebruik van Android Auto via de spraak‐
bediening kan het multimediasysteem verder via
de LINGUATRONIC (/pagina 248) worden
bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via
Android Auto met het multimediasysteem ver‐
bonden zijn.
De beschikbaarheid van Android Auto en
Android Auto apps kan landafhankelijkvariëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Android Auto
Tijdens het gebruik van Android Auto zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de mediabron Bluetooth®-audio,
niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
Mobiele telefoon via Android Auto verbinden
Voorwaarden
RDe eerste activering van Android Auto via het
multimediasysteem moet om veiligheidsrede‐
nen worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
RDe mobiele telefoon ondersteunt Android
Auto vanaf Android 5.0.
ROp de mobiele telefoon is de Android Auto
app geïnstalleerd.
RVoor de telefoonfuncties is de mobiele tele‐
foon via Bluetooth®met het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 317).
Als tot dan toegeen verbinding aanwezig is
geweest, wordt deze bij het gebruik van de
mobiele telefoon met Android Auto totstand
gebracht.
RDe mobiele telefoon is via een geschikte
kabel met de usb-aansluiting çop het
multimediasysteem verbonden
(/pagina 355).
334 Multimediasysteem
RVoor de volledige functionaliteit van Android
Auto is een internetverbinding vereist.
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Automatisch starten activeren
#Automatisch starten selecteren O.
Handmatig starten
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Android Auto verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Android Auto ór de laatste loskop‐
peling niet op de voorgrond werd weergege
ven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Android Auto kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Android Auto oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren (/pagina 376).
Android Auto beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Verzonden autogegevens bij Android Auto en
Apple CarPlay™
Overzicht van de overgebrachte voertuigge‐
gevens
Bij het gebruik van Android Auto of Apple Car‐
Play™ worden bepaalde voertuiggegevens door‐
gegeven aan de mobiele telefoon. Hierdoor is
optimaal gebruik vangeselecteerde dienstenvan
de mobiele telefoon mogelijk. Er vindt geen
actieve toegang tot voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordtverstuurd:
RSoftwareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon
te optimaliseren.
Multimediasysteem 335
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een her‐
kenningsteken voor de auto op willekeurige
manier gegenereerd.
Deze hangt samen met het voertuigidentificatie‐
nummer (VIN) en wordtgewist bij het resetten
van het multimediasysteem (/pagina 285).
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver‐
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rol‐
len en rijden
RDag-/nachtmodus van het combi-instrument
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
Deze gegevens worden alleen overgedragen als
de navigatie actief is, teneinde deze te verbete‐
ren (alsbijvoorbeeld in een tunnel wordt gere‐
den).
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
Mercedes me connect biedt onder andere de
volgende diensten:
ROngevals- en pechmanagement (me-toets)
RPersoonlijke assistentie service (indien
dienst geactiveerd), onderhoudsafspraken of
iets soortgelijks (me-toets)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (auto‐
matische noodoproep resp. SOS-toets)
De Mercedes-Benz klantenservice en de
Mercedes-Benz alarmcentrale zijn hiervoor 24
uur per dag beschikbaar.
De me-toets en de SOS-toetskunt u vinden in de
bedieningspaneel dakconsole van de auto
(/pagina 337).
De Mercedes-Benz klantenservice kan ook via
het multimediasysteem worden gebeld
(/pagina 336).
Houd er alstublieft rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is.
In noodgevallen beslist het bekende landelijke
alarmnummer bellen. In gevalvan nood kunt u
ook het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/pagina 340) gebruiken.
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me
connect en andere diensten in acht nemen. Deze
zijn beschikbaar in de Mercedes me-Portal:
https://me.secure.mercedes-benz.com
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service en de bediening vindt u
onder: http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/de_DE/index.html
Mercedes-Benz klantenservice via multime‐
diasysteem bellen
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
336 Multimediasysteem
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Mercedes me connect bellen.
Het gesprek wordttotstand gebracht.
Met uw toestemming verzendt het multime‐
diasysteem de benodigde autogegevens. De
gegevensoverdrachtwordtweergegeven op
het mediadisplay.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon
van de Mercedes-Benz klantenservice.
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service en de bediening vindt u
onder: http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/de_DE/index.html
Gesprekken via het bedieningspaneel dak‐
console voeren
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
1Toets service-oproep (me-toets)
2Afdekking van de SOS-toets
3SOS-toets
#Service-oproep voeren: De toets1indruk‐
ken.
#Noodoproep activeren:De afdekking van de
SOS-toets 2om te openen kort indrukken.
#De SOS-toets 3ten minste één seconde
lang indrukken.
Wanneer een service-oproep actief is, kantoch
een noodoproep worden geactiveerd. Deze heeft
voorrang boven alle andere actieve oproepen.
Service-oproepen zijn alleen bij beschikbaar
mobiele-telefoonnet mogelijk.
Meer informatie over Mercedes me connect en
verdere diensten vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Informatie over de service-oproep via de me-
toets
Er heeft een oproep via de me-toets naar de
Mercedes-Benz klantenservice via het bedie‐
ningspaneel dakconsole of het multimediasys‐
teem plaatsgevonden.
U ontvangt hulp in gevalvan pech:
REen gekwalificeerde Mercedes-Benz tech‐
nisch specialist biedt pechhulp ter plaatse
Multimediasysteem 337
en/of de auto wordt naar de dichtstbijzijnde
Mercedes-Benz servicewerkplaats gesleept.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
U ontvangt onder andere over de volgende
onderwerpen informatie:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk‐
plaats
RAndere producten en dienstenvan
Mercedes-Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/pagina 339).
Informatie over Mercedes me connect onge‐
valmanagement
Het Mercedes me connect ongevalmanagement
is een aanvulling op het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem (/pagina 340).
Na een ongeval wordt een noodoproep aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale geactiveerd:
REen spraakverbinding met een contactper‐
soon bij de Mercedes-Benz alarmcentrale
wordt opgebouwd.
RZo nodig stuurt de gesprekspartner van de
Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep
door aan het Mercedes me connect ongeval‐
management.
Het doorsturen van de oproep is niet in alle
landen mogelijk.
RZo nodig wordt de auto naar een Mercedes-
Benz servicewerkplaats gesleept.
Onderhoudstermijn via Mercedes me con‐
nect afspreken
Als de dienst onderhoudsmanagement geacti‐
veerd is, worden automatisch de relevante auto‐
gegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
aanbevelingen voor het onderhoud van de auto.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder‐
houdsmanagement, herinnert het multimedia‐
systeem u na een bepaalde periode aan een
noodzakelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt
een vraag of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Opbellen
selecteren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem‐
ming verstuurd en een medewerker van de
Mercedes-Benz klantenservice maakt een
onderhoudsafspraak met u. De informatie
wordt aan de door u gewenste servicewerk‐
plaats doorgegeven.
Deze neemt binnen 24 uur contact met u op.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder‐
houdsmelding Later selecteert,verdwijnt de
melding en verschijnt na een bepaalde tijd
opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me connect geven
Voorwaarden
REr is een actieve service-oproep via het multi‐
mediasysteem (/pagina 336) of via het
bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 337) aanwezig.
338 Multimediasysteem
Als de diensten Breakdown en Mercedes me
connect Persoonlijke assistentie service niet
geactiveerd zijn op Mercedes me, verschijnt de
melding Wilt u voor een betere afhandeling van
uw aanvraag gegevens en positie van de auto
naar de Mercedes-Benz Klantenservice verstu-
ren?.
#Ja selecteren.
Relevante autogegevens worden automatisch
doorgegeven.
Meer informatie over Mercedes me: http://
www.mercedes.me
Overgebrachte gegevens tijdens een service-
oproep
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me
connect en andere diensten in acht nemen. Deze
zijn beschikbaar in de Mercedes me portal:
https://me.secure.mercedes-benz.com
Wanneer u via Mercedes me connect een
service-oproep activeert, worden er gegevens
verzonden.
De volgende gegevens worden afhankelijk van de
geactiveerde dienst bij een oproep verzonden:
RVoertuigidentificatienummer
RMercedes me klanten-identificatienummer
RReden voor activering van de oproep
RIngestelde multimediasysteem-taal
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
RMomentele locatie van de auto
RKilometerstand en onderhoudsgegevens
RGeselecteerdegegevens over de toestand
van de auto
De volgende gegevens worden verzonden, als
geen dienst is geactiveerd en de gegevensbevei‐
ligingsvraag is bevestigd:
RVoertuigidentificatienummer
RMercedes me klanten-identificatienummer
RReden voor activering van de oproep
RIngestelde multimediasysteem-taal
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
De volgende gegevens worden verzonden als de
gegevensbeveiligingsvraag is geweigerd:
RReden voor activeren van oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem werkt
alleen in gebieden waarin de providers mobiele
communicatie aanbieden. Een onvoldoende net‐
werkdekking door de providers kan ertoe leiden
dat een noodoproep niet wordtverstuurd.
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is vanaf
productiedatum ten minste tien jaar beschik‐
baar.
Voor een automatische noodoproep moet het
contact ingeschakeld zijn.
%Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
af fabriek geactiveerd.
Multimediasysteem 339
Overzicht Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkor‐
tenvan de tijd tussen het moment van het onge‐
val en het arriverenvan de reddingsdiensten op
de plaats van het ongeval. Het ondersteunt de
locatiebepaling bij een moeilijk te omschrijven
ongevalsplaats.
De noodoproep kan automatisch
(/pagina 340) of handmatig (/pagina 341)
worden geactiveerd. Een noodoproep alleen acti‐
verenvoor het redden van uzelf of anderen.
Geen noodoproep bij pech of iets dergelijks acti‐
veren.
Meldingen op het mediadisplay:
SOS READY: Noodoproep beschikbaar
SOS NOT READY: Het contact is niet ingescha‐
keld of er is een storing van het noodoproepsys‐
teem aanwezig.
Tijdens een actieve noodoproep verschijnt op
het display G.
Informatie over de regionale beschikbaarheid
van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
verkrijgbaar onder: http://www.mercedes-
benz.com/connect_ecall
%Wanneer een storing van het noodoproep‐
systeem aanwezig is (bijvoorbeeld een
defect van de luidspreker, de microfoon, een
airbag, de SOS-toets), verschijnt in het multi‐
functioneel display van het combi-instrument
een overeenkomstige melding.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
Als na een ongeval veiligheidssystemen zoals
een airbag of gordelspanner geactiveerd zijn,
kan het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
automatisch een noodoproep activeren.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffen voor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakcon‐
sole knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Een automatische noodoproep kan niet direct
worden beëindigd.
Wanneer het Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem geen noodoproep kan opbouwen met de
Mercedes-Benz alarmcentrale, wordt de noodop‐
roep automatisch doorgestuurd naar de open‐
bare alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
340 Multimediasysteem
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Als een noodoproep wordtgeactiveerd:
RIn de auto blijven als de weg- en verkeerssi‐
tuatie dit toelaten, tot een spraakverbinding
met de alarmcentrale totstand is gebracht.
RAan de hand van het gesprek beslist de
medewerker of reddingsdiensten en/of de
politie naar de plaats van het ongeval moeten
worden gestuurd.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#De SOS-toets in het bedieningspaneel dak‐
console ten minste één seconde lang indruk‐
ken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang
in de auto blijven, tot de spraakverbinding
met de telefonist in de alarmcentrale is opge‐
bouwd.
RDe telefonist bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffenvoor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Als het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
geen noodoproep met de Mercedes-Benz alarm‐
centrale kan opbouwen, wordt de noodoproep
automatisch doorgestuurd naar de openbare
alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het mediadis‐
play.
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Per ongeluk geactiveerde noodoproep beëin‐
digen
#~in het multifunctioneel stuurwiel selec‐
teren.
Gegevensoverdracht Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Bij een automatische of een handmatige nood‐
oproep worden onder andere de volgende gege
vens doorgegeven:
RDe GPS-positiegegevens van de auto
RDe GPS-positiegegevens van de rijroute
(enkele 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidentificatienummer
RHet soort aandrijving van de auto
RHet herkende aantal personen in de auto
Multimediasysteem 341
RMercedes me connect beschikbaar of niet
RHandmatig of automatisch geactiveerde
noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kanworden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een ver‐
stuurde noodoproep kunnen verschillende
functies, bijvoorbeeld het ontvangen vanver‐
keersinformatie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodop‐
roepsysteem (Rusland)
Uw auto controleert de werking van het noodop‐
roepsysteem elke keer als het contact wordt
ingeschakeld. Bij uitval van het systeem wordt u
via een tekstbericht op het combi-instrument en
de rode melding SOS NOT READY op het media‐
display geïnformeerd.
Controleer alstublieft of gedurende 30 seconden
na het inschakelen van het contact de rode mel‐
ding SOS NOT READY in de rechter bovenhoek
van het display van het mediadisplay uitgescha‐
keld is. Dit betekent dat het noodoproepsysteem
de diagnose met succes doorstaan heeft. Scha‐
keleventueel het mediadisplay in, als dit voor‐
dien was uitgeschakeld.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
(Rusland)
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RHet contact is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
#Testmodus starten: De toets~in het
multifunctioneel stuurwiel ten minste vijf
seconden lang indrukken.
De testmodus wordtgestart en beëindigt
automatisch na het doorlopen van de taal‐
test.
#Testmodus handmatig stoppen: Het con‐
tact uitschakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
Online- en internetfuncties
Internetverbinding
Informatie over internetverbinding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
342 Multimediasysteem
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto zijn er
de volgende mogelijkheden om een internetver‐
binding tot stand te brengen:
RAuto met communicatiemodule: Internet‐
toegang inclusief Mercedes me connect dien‐
sten en gegevensroaming (/pagina 343).
RAuto's zonder communicatiemodule::
-ViaWiFi met voor data geschikte mobiele
telefoon (/pagina 343)
-Via Bluetooth®met voor data geschikte
mobiele telefoon (/pagina 344)
-Via de business-telefonie (/pagina 344)
Tijdens het rijden zijn de internetfuncties
beperkt bruikbaar.
Functie van de communicatiemodule
Bij auto's met een vast geïnstalleerde communi‐
catiemodule wordt de internetverbinding ver‐
zorgd via een vast ingebouwde simkaart.
Om de internettoegang via de communicatiemo‐
dule te kunnen gebruiken, moet aan de volgende
voorwaarden voldaan zijn:
RDe auto is uitgerust met een vast geïnstal‐
leerde communicatiemodule.
RMercedes me connect is geactiveerd en inge‐
schakeld.
RMercedes me connect is voor de internettoe‐
gang geactiveerd.
RLandsafhankelijk: Datavolume via Mercedes
me connect is aanwezig.
Als uw gegevenslimiet wordt bereikt, zijn de
Mercedes me connect-diensten nog slechts
beperkt beschikbaar. De gegevensopslag kan via
Mercedes me connect worden aangeschaft.
%Vraag bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats na of het in uw land mogelijk is om
datavolume te kopen.
Internetverbinding via Wi-Fi instellen
Voorwaarden
RDe functie WiFi is op het multimediasysteem
geactiveerd (/pagina 277).
RDe functie WiFi is bij het externe apparaat
geactiveerd (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RDe internetvrijgave via WiFi is geactiveerd
(zie de handleiding van de fabrikant).
De internetverbinding via WiFi vertoont een sto‐
ring of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
Multimediasysteem 343
ROp het multimediasysteem is de functie WiFi
uitgeschakeld.
ROp het externe apparaat is de functie Wi-Fi
uitgeschakeld.
RIn het externe apparaat is gedeeld internet
via Wi-Fi gedeactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
5Wi-Fi-netwerken zoeken
#Het netwerk selecteren.
#Bij Wi-Fi-netwerk aanmelden
(/pagina 277).
Internetverbinding via de business-telefonie
instellen
Voorwaarden
RGebruik met mobiele telefoon:
-De mobiele telefoon ondersteunt het
Bluetooth®profiel SAP (SIM Access
Profile (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
-De mobiele telefoon is ingeschakeld.
-De mobiele telefoon is alleen als SAP
telefoon verbonden en niet in het Hands-
Free Profile.
RGebruik met simkaart:
-Een simkaart is in de kaartsleuf in de
telefoonmodule aangebracht
(/pagina 319).
-De pincode van de simkaart is via het
multimediasysteem ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#Mobiele telefoon of simkaart selecteren.
#Voorgedefinieerdetoegangsgegevens
van de provider selecteren: Voorgedefini-
eerde instellingen selecteren.
Een landenlijst verschijnt.
#Het land van uw provider selecteren.
Een lijst met beschikbare providers ver‐
schijnt.
#De eigen provider selecteren.
Wanneer een overzicht van de provider-
instellingen verschijnt, de instellingen uitvoe‐
ren.
#Instellingen bevestigen selecteren.
#Toegangsgegevens van de provider hand‐
matig instellen: Handmatige instellingen
selecteren.
Een overzicht van de provider-instellingen
verschijnt.
#Toegangsgegevens instellen.
#Instellingen bevestigen selecteren.
%De toegangsgegevens overeenkomstig uw
data-abonnement instellen. Anders kunnen
extra kosten ontstaan. U kunt bij de provider
van uw mobiele netwerk de juistetoegangs‐
gegevens opvragen.
Internetverbinding via Bluetooth®instellen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 317).
344 Multimediasysteem
Voor de verbinding via Bluetooth®ondersteunt
de mobiele telefoon een van de volgende Blue‐
tooth®-profielen:
RDUN (Dial-UpNetworking)
RPAN (Personal AreaNetwork)
De internetverbinding via Bluetooth®vertoont
een storing of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
REr is niet voldoende mobiele-telefoonnet‐
werkdekking beschikbaar.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
RDe functie Bluetooth®is op het multimedia‐
systeem uitgeschakeld en de mobiele tele‐
foon moet via Bluetooth®worden verbonden.
RDe functie Bluetooth®is op de mobiele tele‐
foon uitgeschakeld en de mobiele telefoon
moet via Bluetooth®worden verbonden.
RHet mobiele-telefoonnet of de mobiele tele‐
foon voorkomen dat er gelijktijdig een tele‐
foon- en internetverbinding is.
ROp de mobiele telefoon is gedeeld internet
via Bluetooth®niet vrijgegeven.
Wanneer een mobiele telefoon voor het eerst via
Bluetooth®met het multimediasysteem wordt
verbonden, leidt een assistent u door het instel‐
len van de internetverbinding.
Als alternatief kan de internetverbinding hand‐
matig worden ingesteld.
Meer informatie is verkrijgbaar bij http://
www.mercedes-benz.com/connect of bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
Bluetooth®-verbinding via PAN
#De mobiele telefoon selecteren.
De internetverbinding is ingesteld.
Bluetooth®-profiel wisselen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt de Blue‐
tooth®-profielen DUN en PAN.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#Van DUN naar PAN wisselen: De mobiele
telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie inschakelen O.
De internetverbinding wordt automatisch via
het Bluetooth®-profiel PANgeconfigureerd.
#VanPAN naar DUN wisselen: De mobiele
telefoon selecteren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie uitschakelen ª.
#Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 344).
Multimediasysteem 345
%Bij het gebruik van de business-telefonie is
het wisselen tussen Bluetooth®profielen
niet mogelijk.
Toegangsgegevens bewerken
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt het Blue‐
tooth®profiel DUN.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Voor mobiele telefoons met PAN en DUN:
Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 344).
Vrijgave van een mobiele telefoon voor inter‐
nettoegang annuleren
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Details van de mobiele telefoon weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Details selecteren.
Internetverbinding opbouwen
Multimediasysteem:
4Connect
#Bijvoorbeeld zBrowser selecteren.
%Het multimediasysteem bouwt in de regel de
internetverbinding automatisch op. Wanneer
het multimediasysteem niet met internet ver‐
bonden is, wordt de internetverbinding opge‐
bouwd bij gebruik van een internettoepas‐
sing.
%De beschikbaarheid vanwebbrowsers is
landsafhankelijk.
346 Multimediasysteem
Verbindingsstatus
Overzicht verbindingsstatus
1Weergavevan de bestaande verbinding en
de ontvangststerkte van het verbonden Blue‐
tooth®apparaat
Verbindingsstatus weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Internetstatus selecteren.
%Bij een verbinding via Wi-Fi of een Blue‐
tooth®-apparaat wordt het globaal ver‐
stuurde gegevensvolume weergegeven. De
juistewaarde kunt u bij uw provider opvra‐
gen.
%Bij een verbinding via de communicatiemo‐
dule wordt de volgende statusinformatie
weergegeven:
RNetwerktype
RStatus online/offline
Mercedes-Benz apps
Mercedes-Benz apps oproepen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Multimediasysteem:
4Connect 5ÚMercedes-Benz Apps
#Een app selecteren.
%Het aanbod is landsafhankelijk.
Mogelijk wordt een licentietarief in rekening
gebracht.
Mercedes-Benz Apps via spraakbediening
bedienen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Wanneer een Mercedes-Benz app via de spraak‐
bediening kanworden bediend, herkent u dit aan
het symbool oin de app.
#Een Mercedes-Benz app selecteren.
Het menu van de app wordtweergegeven.
#Spraakbediening gebruiken: oTaal
selecteren.
#De vraag of het verzoek inspreken.
%De spraakbediening is niet in alle landen en
talen beschikbaar.
Multimediasysteem 347
Webbrowser
Website oproepen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5zURL invoeren
#Een internetadres invoeren.
%De functie is landafhankelijk.
#Het invoeren beëindigen en de website
oproepen: ¬selecteren.
Menu van de webbrowser in- en uitschakelen
Wanneer u bijvoorbeeld door het selecteren van
een link een website oproept, is het menu van
de webbrowser ingeklapt.
#Weergeven en verbergen: De toets%
indrukken.
%De webbrowser ondersteunt het afspelen
van video's.
%Tijdens het rijden worden geen websites of
video's weergegeven.
Overzicht webbrowser
1URL-invoerveld
2Leestekens
3Website achteruit
4Website vooruit
5Opties
6Browser afsluiten
348 Multimediasysteem
Webbrowseropties oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties
De volgende functies zijn beschikbaar:
RPagina opnieuw laden/Afbreken
RZoom
RBrowserinstellingen
RBrowsergegevens wissen
#Een optie selecteren.
#De gewenste instellingen uitvoeren.
Webbrowserinstellingen oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties 5Browserinstellingen
De volgende functies zijn beschikbaar:
RPopups blokkeren
RJavascript activeren
RCookies toestaan
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Browserdata wissen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties 5Browsergegevens wissen
De volgende opties staan ter beschikking:
RAlle
RCache
RCookies
RIngevoerde URL's
RFormuliergegevens
#Een optie selecteren.
#Ja selecteren.
Leestekens beheren
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ßFavorieten
Favoriet selecteren
#Een item selecteren.
Favoriet aanmaken
#Nieuwe favoriet toevoegen selecteren.
#Een URL en een naam invoeren.
#¡selecteren.
Favoriet bewerken
#Een favoriet markeren.
#pselecteren.
#Bewerken selecteren.
#Een URL en een naam invoeren.
#¡selecteren.
Favorieten wissen
#Een favoriet markeren.
#pselecteren.
#Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Webbrowser afsluiten
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
#åBrowser sluiten selecteren.
Multimediasysteem 349
Internetradio
Internetradio oproepen
Voorwaarden
REr is een account onder http://
www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Internetradio is geactiveerd.
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijkvan het betreffende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrijeoverdracht aanwezig.
De diensten zijn afhankelijkvan het betref‐
fende land.
Voor meer informatie hierover contact opne‐
men met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#TuneIn Radio selecteren.
De internetradio-melding verschijnt. U hoort
de laatst ingestelde zender.
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele‐
foonnet.
Overzicht internetradio
1Internetradio provider
2Geselecteerde categorie
3Weergave indien met privé gebruikersac‐
count verbonden
4Baudrate
5Actuele zender is als favoriet opgeslagen
6Extra informatie van de actuele zender
Internet-radiozenders selecteren en verbin‐
den
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5èZoeken
#Een categorie selecteren.
#Een zender selecteren.
De verbinding wordt automatisch opge‐
bouwd.
of
#Adres of speciale bestemming invoeren
selecteren.
#Een zendernaam via het invoerveld invoeren.
%Bij het gebruik van de internetradio kunnen
grote hoeveelheden data worden overge‐
bracht.
350 Multimediasysteem
Internet-radiozender als favoriet opslaan/
wissen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverschijnt bij de zender‐
naam.
#ßFavorieten selecteren.
De favorietenlijst met alle opgeslagen zen‐
ders verschijnt.
of
#Een account bij de online-aanbieder (TuneIn
radio) aanmaken en vervolgens bij het multi‐
mediasysteem aanmelden.
Uw favorieten worden op het multimediasys‐
teem opgeslagen.
Favorieten wissen
#ßFavorieten selecteren.
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverdwijnt bij de zender‐
naam.
Opties van de internetradio instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5ZOpties
De volgende opties staan ter beschikking:
RStream selecteren: Selecteren van de
streamkwaliteit.
RTuneIn account aanmelden: Aanmelden van
uw TuneIn gebruikersaccount.
RAccount afmelden: Afmelden van uw TuneIn
gebruikersaccount.
#Een optie selecteren.
Media
Audioweergave
Informatie over de audiofunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door bediening vangegevensdragers
Wanneer u tijdens het rijden gegevensdra‐
gers bedient, kunt u van de verkeerssituatie
worden afgeleid. Bovendien kunt u de con‐
trole over de auto verliezen.
#Gegevensdragers alleen bedienen als
de auto stilstaat.
Toegestane bestandsformaten:
RFAT32
RexFAT
RNTFS
Toegestane gegevensdragers:
RSd-kaart
RUsb-opslagmedium
RiPod®/iPhone®
Multimediasysteem 351
RMTP apparatuur
RBluetooth®audioapparatuur
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RHet multimediasysteem beheert in totaal
tot 50000 ondersteunde bestanden.
REr worden gegevensdragers tot 2 TB
ondersteund (32‑bit-architectuur)
Ondersteunde formaten:
RMp3
RWma
RAAC
RWAV
RFLAC
RALAC
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDoor het grote aantal beschikbare
muziekbestanden met betrekking tot
encoders, sampling frequenties en bitra‐
teskanweergave niet altijd worden
gewaarborgd.
RDoor het grote aantal op de markt
beschikbare usb-apparaten kan niet wor‐
den gewaarborgd dat alle usb-apparaten
kunnen worden weergegeven.
RKopieerbeveiligde muziekbestanden of
DRM gecodeerde bestanden kunnen niet
worden afgespeeld.
RMp3-spelers moeten het Media Transfer
Protocol (MTP) ondersteunen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
Gracenote, MusicID, Playlist Plus, het Gracenote-
logo en het opschrift "Powered by Gracenote"
zijn geregistreerde merknamen of merknamen
van Gracenote, Inc. in de USA en/of andere lan‐
den.
Aanwijzingen inzake auteursrecht
Audiobestanden die u zelf kunt converteren voor
weergave of die u rechtstreeks afspeelt, vallen
onder het auteursrecht. In veel landen mogen
zonder toestemming van de rechthebbende geen
kopieën, ook niet voor privé-doeleinden, worden
352 Multimediasysteem
gemaakt. Zorg ervoor dat u met de geldende
voorschriften met betrekking tot het auteurs‐
recht bekend bent en deze in acht neemt.
Mediafunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een mediabron selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen
&GEVAAR Levensgevaar door het inslik‐
kenvan sd-kaarten
Sd-kaarten zijn kleine voorwerpen.
Ze kunnen worden ingeslikt en tot verstikking
leiden.
#Sd-kaarten buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer een sd-kaart is ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen de sd-kaart
beschadigen.
#De sd-kaart na het gebruik verwijderen
en uit de auto nemen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5Geh.kaart
Aanbrengen
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun.
#De sd-kaart in de sd-kaartsleuf steken tot
deze vergrendelt. De zijde met de contacten
moet omlaag wijzen.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Verwijderen
#Op sd-kaart drukken.
#De sd-kaart verwijderen.
Multimediasysteem 353
Overzicht audiofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
354 Multimediasysteem
Usb-apparaten aansluiten
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen usb-apparaten
beschadigen.
#Sd-apparaten na gebruik verwijderen en
uit de auto nemen.
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun en beschikt
over twee usb-aansluitingen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto bevin‐
den zich nog andere usb-aansluitingen in het
opbergvak van de middenconsole voorin en ach‐
terin.
#Het usb-apparaat met de usb-aansluiting ver‐
binden.
Wanneer de bijbehorende mediaweergave
ingeschakeld is, worden afspeelbare muziek‐
bestanden afgespeeld.
%Voor het gebruik van Apple CarPlay en
Android Auto de gekenmerkte usb-aanslui‐
ting çgebruiken.
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto
bevinden zich nog andere usb-aansluitingen
achterin. Aansluitingen die van een batterij-
symbool zijn voorzien kunnen usb-apparaten
alleen vanstroom voorzien.
Titel in de mediaweergave selecteren
Multimediasysteem:
4Media
Titel via titelsprong selecteren
#Vooruit of achteruit naar een titel blade‐
ren: Omhoog of omlaag navigeren.
Titel selecteren via actuele titellijst
#èselecteren.
#Actuele titellijst selecteren.
#Een titel selecteren.
Weergave-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties
Vergelijkbare titels afspelen
#Vergelijkbare titels afspelen selecteren.
Er wordt een titellijst met vergelijkbare titels
opgesteld en afgespeeld.
Afspeelmodus
#Random-weergave van de actuele titellijst
selecteren.
De actuele titellijst wordt in willekeurige volg‐
orde afgespeeld.
#Random-weergave van het actuele medium
selecteren.
Alle titels op de actievegegevensdrager wor‐
den in willekeurige volgorde afgespeeld.
#Normale titelvolgorde selecteren.
De actuele titellijst wordt afgespeeld in de
volgorde, waarin deze op de gegevensdrager
aanwezig is.
Multimediasysteem 355
Mediaweergave aansturen
Multimediasysteem:
4Media 5YAfspeelregeling
Een balk voor de weergaveregeling wordtweer‐
gegeven.
#Weergave pauzeren: Met het centrale
bedieningselement Yselecteren en
bevestigen.
Het symbool Ëwordtweergegeven.
#Weergave voortzetten: Met het centrale
bedieningselement opnieuw Yselecteren
en bevestigen.
Het symbool Ìwordtweergegeven.
Snel vooruit- of terugspoelen
#Ëop de tijdlijn verschuiven.
Weergaveregeling verbergen
#De toets%indrukken.
Videofunctie
Videofunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
#Videobestanden of weergavelijst met video‐
bestanden zoeken en selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
Het multimediasysteem ondersteunt de volgende
formaten:
RMPEG
RAVI, DivX, MKV
RMP4, M4V
RWMV
%Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
videobeeld voor de bestuurder uitgescha‐
keld. Indien beschikbaar wordt de zender- en
programma-informatie continu weergegeven.
Door het grote aantal beschikbare videobe‐
standen met betrekking tot encoders, aftast
frequenties en gegevensoverdrachtsnelhe‐
den kan een weergave niet worden gewaar‐
borgd.
Video's worden tot FullHD (1920x1080)
ondersteund.
Kopieerbeveiligde muziekbestanden of met
DRM (Digital Rights Management) geco‐
deerde bestanden kunnen niet worden afge‐
speeld.
356 Multimediasysteem
Overzicht videofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
Multimediasysteem 357
Modus volledig beeld in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: Op de
touchpad drukken.
Video-instellingen uitvoeren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties 5Beeldformaat
De volgende beeldformaten staan ter beschik‐
king:
RAutomatisch
R16:9
R4:3
RZoom
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
Mediazoeken
Mediazoeken starten
Multimediasysteem:
4Media 5ªZoeken
Afhankelijk van de aangesloten mediabronnen en
de bestanden kan uit de volgende categorieën
worden geselecteerd:
RActuele titellijst
RZoeken op trefwoorden
RWeergavelijsten
RArtiesten
RAlbums
RTitels
RMappen
RMuziekrichtingen
RJaar
RComponisten
RVideo's
RPodcasts (Apple®apparatuur)
RGesproken boeken (Apple®apparatuur)
#Een categorie selecteren.
%De categorieën zijn beschikbaar, zodra de
gehele inhoud van het medium gelezen en
geanalyseerd is.
Media Interface
Informatie over de Media Interface
De Media Interface is een universele interface
voor het aansluiten van mobiele audioappara‐
tuur. Het multimediasysteem beschikt over twee
usb-aansluitingen. De usb-aansluitmogelijkheden
vindt u in het opbergvak onder de armsteun.
Ondersteunde apparaten
Via de Media Interface kunt u de volgende gege‐
vensdragers aansluiten:
RiPod®
358 Multimediasysteem
RiPhone®
RMp3-speler
RUsb-apparaten
Voor details en een lijst met ondersteunde appa‐
raten bezoekt u de website http://
www.mercedes-benz.com/connect. Volgt de
informatie onder de rubriek "Media Interface".
Media Interface inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager met usb-aansluiting ver‐
binden (/pagina 355).
#Een media-apparaat selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Multimediasysteem 359
Overzicht Media Interface
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Artiest, titel en album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
360 Multimediasysteem
Bluetooth®-audio
Informatie over Bluetooth®-audio
Als u uw Bluetooth®-audioapparatuur de eerste
keer samen met het multimediasysteem
gebruikt, moet u deze autoriseren
(/pagina 362).
Overzicht Bluetooth®-audio
1Actieve gegevensdrager 2Albumcover 3Titel, artiest, album
Multimediasysteem 361
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
Bluetooth®-audioapparatuur zoeken en auto‐
riseren
Voorwaarden
ROp het multimediasysteem en op de audioap‐
paratuur is Bluetooth®ingeschakeld
(/pagina 276).
RDe audioapparatuur ondersteunt de Blue‐
tooth®audioprofielen A2DP en AVRCP.
RDe audioapparatuur is voor andere appara‐
tuur "zichtbaar".
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
Nieuwe Bluetooth®-audioapparatuur autori‐
seren
#¥selecteren.
#Nieuw Bluetooth Audio-apparaat toevoegen
selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De gevonden audioapparatuur wordt in de
apparatenlijst weergegeven.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
De autorisatie wordtgestart. Op het multime‐
diasysteem en op de mobiele telefoon ver‐
schijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op de
audioapparatuur bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Al geautoriseerd Bluetooth®-audioapparaat
verbinden
#¥selecteren.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
Verbinding vanaf Bluetooth®-audioapparaat
maken
De Bluetooth®-apparaatnaam van het multime‐
diasysteem is MB BLUETOOTH XXXXX.
#Zoeken via het apparaat selecteren.
#De autorisatie starten op de audioapparatuur
(zie de handleiding van de fabrikant).
Op het multimediasysteem en op de audio-
apparatuur verschijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op beide
apparaten bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Bij sommige audioapparatuur moet eerst de
weergave op de apparatuur zelf worden gestart
voordat het multimediasysteem de audiobestan‐
den kan afspelen.
362 Multimediasysteem
%Apparaatspecifieke aanwijzingen met betrek‐
king tot het autoriseren en verbinden van
voor Bluetooth®geschikte mobiele telefoons
is verkrijgbaar onder http://www.mercedes-
benz.com/connect of bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Bluetooth®-audio inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#áBluetooth Audio selecteren.
Het multimediasysteem activeert de verbon‐
den Bluetooth®-audioapparatuur.
Audioplayer op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ª
#De categorie Bluetooth-audiospelers selecte‐
ren.
Wanneer op de Bluetooth®-audioapparatuur
meerdere audioplayers aanwezig zijn, ver‐
schijnt er een lijst.
#Een mediaspeler selecteren.
De weergave start.
%De functie wordt niet door elke mobiele tele‐
foon ondersteund.
Muziektitels op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur zoeken
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
#ªselecteren.
#Een categorie selecteren.
Er verschijnt een titellijst.
#Een titel selecteren.
%De functie is alleen beschikbaar als de
mobiele telefoon en de geselecteerde audio‐
player op de mobiele telefoon deze functie
ondersteunen.
Bluetooth®-audioapparatuur via NFC wisse‐
len
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van NFC in acht nemen
(/pagina 322).
RHet Bluetooth®-audio-overzicht wordtweer‐
gegeven (/pagina 361).
#Het NFC-gebied van de mobiele telefoon aan‐
tippen (zie de handleiding van de fabrikant).
Wanneer de mobiele telefoon reeds als Blue‐
tooth®-audioapparatuur bij het multimedia‐
systeem is geautoriseerd, wordt deze nu ver‐
bonden.
Wanneer de mobiele telefoon nieuw als Blue‐
tooth®-audioapparatuur bij het multimedia‐
systeem wordtgeautoriseerd, wordt deze na
het bevestigen van aanwijzingen van de
mobiele telefoon (zie de handleiding van de
fabrikant) verbonden.
Multimediasysteem 363
Bluetooth®-audioapparatuur losmaken
Multimediasysteem:
4Telefoon 5áMediabronnen
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Cinema Mode starten
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5Bron voor luidsprekerweergave
In de Cinema Mode wordt een op het entertain‐
mentsysteem achterin aangesloten mediabron
tegelijkertijd op het multimediasysteem weerge‐
geven.
#Entertainmentapparatuur achterin selecte‐
ren.
De mediabron wordt op het multimediasys‐
teem weergegeven.
Radio
Radio inschakelen
Multimediasysteem:
4Radio
#Alternatief: De toets$indrukken.
De radioweergave verschijnt. U hoort de
laatst ingestelde zender in de laatst inge‐
stelde frequentieband.
364 Multimediasysteem
Overzicht radio
1Actieve frequentieband
2Zendernaam of ingestelde frequentie
3Artiest, titel, album en radiotekst
4Zenderlijst
5Zendergeheugen
6Radiobron
7Geluid
8Deze titel taggen
9Opties
Multimediasysteem 365
Frequentieband instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#Een frequentieband selecteren.
Radiozender instellen
Multimediasysteem:
4Radio
#Omhoog of omlaag navigeren.
Radiozenderlijst oproepen
Multimediasysteem:
4Radio 5è
#Een zender selecteren.
Radiozender via zendernaam of directe fre‐
quentie-invoer zoeken
Multimediasysteem:
4Radio 5è5è
#Een zendernaam of een frequentie invoeren.
#aselecteren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#Een zender selecteren.
Radiozender opslaan
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
Radiozendergeheugen bewerken
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
Zender verschuiven:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender verplaatsen selecteren.
#Een geheugenpositie selecteren.
Zender wissen:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender wissen selecteren.
#Ja selecteren.
366 Multimediasysteem
Slideshow oproepen (FM/DAB-radiofunctie)
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5FM/DAB zenders
De slideshow 1geeft aanvullende informatie
van de zender grafisch weer. Deze kunnen bij‐
voorbeeld logo's, albumcovers, muziektitels, pro‐
gramma's, berichten of onderhoudsinformatie
omvatten. Onder 2wordt de extra informatie
op het volledige scherm weergegeven.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: %
selecteren.
Frequentie vastzetten functie in- of uitscha‐
kelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties 5Frequentie vast
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, wordt
dezelfde frequentie vastgehouden, ook als de
ontvangst slecht is.
Muziektitel taggen
Multimediasysteem:
4Radio
Wanneer de zenders de overeenkomstige infor‐
matie beschikbaar stellen, kunt u met deze func‐
tie informatie over de momenteel afgespeelde
muziektitel naar een Apple®apparaat overbren‐
gen. Vervolgens kunt u het audiobestand in de
iTunes Store®kopen.
#♫→ Deze titel taggen selecteren.
De titelinformatie wordt opgeslagen.
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
of
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8ingedrukt houden.
Volumeverhoging verkeersinformatie instel‐
len
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#Volumeverhoging verkeersinfo selecteren.
#Geen volumeverhoging of waarde selecteren.
Multimediasysteem 367
Radiotekst in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties
5Radiotekstinformatie weergeven
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Tv
Informatie over de tv-functie
Ubiquitous DTCP-MOST
Copyright®2015 Ubiquitous Corp.
De tv-tuner maakt de ontvangst van digitale zen‐
ders volgens de volgende standaards mogelijk:
RDVB-T
RDVB-T2
De standaards zijn in veel landen niet of niet vol‐
ledig dekkend beschikbaar.
Voor het decoderen van HD-programma's vol‐
gens de Cl+-standaard dient een CI+-module
(Common-Interface-module), die niet tot de leve‐
ringsomvang behoort. In enkele landen is tevens
een Smart Card noodzakelijk, die in de CI+-
module wordtgestoken (zie handleiding van de
fabrikant).
De tv-tuner bevindt zich rechtsachter in de baga‐
geruimte in de bekleding. De CI+-module wordt
in de tv-tuner aangebracht.
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
De tv-tuner kan programma's in Dolby Digital
Plus ontvangen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
De tv-tuner stelt de tv-norm automatisch in.
De tv-ontvangst is afhankelijk van de volgende
factoren:
RSnelheid
368 Multimediasysteem
RZendeigenschappen van de ingestelde tv-zen‐
ders
De tv-ontvangst kan door de volgende factoren
beïnvloed worden:
RElektronische apparaten die in de auto wor‐
den meegenomen, kunnen de tv-ontvangst
storen.
RDe ontvangstomstandigheden kunnen tijdens
het rijden variëren.
Slechte ontvangstomstandigheden kunnen het
volgende veroorzaken:
RDe tv-tuner schakelt naar beterte ontvangen
alternatieve digitale zenders met dezelfde
programma-inhoud.
RDe tv-tuner schakelt het geluid stom en
bevriest het beeld of laat het verdwijnen. Op
het display verschijnt het symbool t.
Tv-functie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#TV selecteren.
Het tv-beeld verschijnt. Indien beschikbaar
wordt de zender- en programma-informatie
weergegeven.
Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
tv-beeld voor de bestuurder uitgeschakeld.
Indien beschikbaar wordt de zender- en pro‐
gramma-informatie continu weergegeven.
Multimediasysteem 369
Overzicht tv-functie
1Actieve mediabron
2Zendernaam
3Actueel programma met start- en eindtijd
4Zenderlijsten
5Zendergeheugen
6Mediabronnen
7Geluid
8Volledig scherm
9Opties
370 Multimediasysteem
Overzicht van de weergaven in het tv-bestu‐
ringsmenu
De volgende informatie wordtweergegeven:
RActuele tv-zender met symbool ß(wan‐
neer als favoriet opgeslagen)
RActueel programma met start- en eindtijd
RFIX
Zender vastzetten, functiebeschrijving
(/pagina 372)
Zender vastzetten in- of uitschakelen
(/pagina 372)
RSymbolen zoals voor:
pTeletekst
zAudiotalen beschikbaar
rGecodeerde zender
Volledig tv-scherm weergeven of verbergen
Weergeven
##Volledig scherm selecteren.
of
#De toetsDindrukken.
Verbergen
#De toets%indrukken.
Tv-zender instellen
Tv-zender in besturingsmenu instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#Op de touchpad omhoog of omlaag vegen.
De tv-tuner stelt de vorige of volgende zen‐
der uit de zenderlijst in. Gedurende circa
twaalf seconden verschijnt het besturings‐
menu.
Tv-zender in de zenderlijst instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ªZenderlijsten
#TV zenders selecteren.
#Een tv-zender selecteren.
De tv-tuner stelt de zender uit de zenderlijst
in. Gedurende circa twaalf seconden ver‐
schijnt het besturingsmenu.
Tv-zender zoeken
#TV zenders selecteren.
#ªZoeken selecteren.
#De gezochte zender invoeren
(/pagina 272).
#Een tv-zender selecteren.
Tv-zender in favorieten instellen
Voorwaarden
RDe tv-zender is in favorieten opgeslagen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#De tv-zender selecteren.
Tv-zender op de achtergrond instellen
Voorwaarden
REen toepassing is ingeschakeld, bijvoorbeeld
de navigatie.
ROp de achtergrond is de tv-functie ingescha‐
keld en is het geluid van de ingestelde tv-zen‐
der hoorbaar.
Multimediasysteem 371
#Op de touchpad de toetsDindrukken.
Het mediamenu wordt opgeroepen.
#Omhoog of omlaag navigeren.
De volgende of vorige tv-zender wordt inge‐
steld.
Actuele programma-informatie voor de inge‐
stelde zender weergeven (EPG)
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Electronic Program Guide selecteren.
EPG toont de volgende informatie (indien
beschikbaar):
RUitzendtijden
RProgrammanamen van de actuele en het
volgende programma
#Programma-informatie selecteren en bevesti‐
gen.
De details worden weergegeven.
#Bladeren: Op de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
#Detailweergave verlaten: De toets%
indrukken.
Werking van de instelling zender vastzetten
Zender vastzetten is ingeschakeld
Het kanaal wordt niet gewisseld. Dit is bijvoor‐
beeld zinvol in gevallen waarbij met de auto door
ontvangstgebieden wordtgereden die elkaar
overlappen. Daarmee wordt frequent heen en
weer schakelen tussen de kanalen vermeden.
De indicator FIX wordt achter de naam van een
tv-zender weergegeven.
Zender vastzetten is uitgeschakeld
De tv-tuner schakelt afhankelijk van de ont‐
vangstsituatie automatisch om naar alternatieve,
beterte ontvangen zenders met dezelfde pro‐
gramma-inhoud. Daarmee kan bij elke ont‐
vangstsituatie het best mogelijke tv-beeld wor‐
den weergegeven.
Kanaal vast in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Kanaal vast in- Oof uitschakelen ª.
Overzicht zenderlijst
De tv-tuner geeft het actuele programma van de
momenteel te ontvangen digitale tv- of radiozen‐
der in eigen zenderlijstenweer.
Zenderlijsten zijn alfabetisch of landspecifiek
gesorteerd.
Voor de actualisering van de informatie heeft de
tv-tuner een enige tijd nodig.
De zenderlijstentonen de volgende informatie:
ROntvangbare zendernamen
RProgrammatitel
De informatie wordt onder de volgende voor‐
waarden weergegeven:
RDe digitale zenders zenden dit uit.
372 Multimediasysteem
RDe ontvangtstomstandigheden zijn vol‐
doende.
Favorieten
Overzicht tv-zenders (favorieten)
Er kunnen in totaal 40 digitale tv-zenders als
favorieten worden ingesteld.
Tv-zender snel opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#In het volledig scherm de touchpad langer
dan drie seconden indrukken.
De actuele tv-zender wordt in de favorieten
op de volgende vrije positie opgeslagen.
Tv-zender opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
of
#Een zender in de zenderlijst markeren en als
favoriet opslaan.
De actuele zender wordt in de favorieten op
de volgende vrije positie opgeslagen.
Zender in de favorieten verschuiven
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender verplaatsen
selecteren.
#De nieuwe positie markeren.
#De positie bevestigen.
Zenders wissen
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender wissen selecte‐
ren.
#Ja selecteren.
Tv-uitzending
Overzicht audiotaal en ondertiteling
Audiotaal
RDe keuze tussen meerdere audiotalen is bij
meertalige uitzendingen mogelijk.
RAls de systeemtaal bijvoorbeeld op Engels is
ingesteld en een tv-zender in deze taal uit‐
zendt, dan wordt deze automatisch gekozen.
De overdracht van de uitzending kan met de vol‐
gende symbolen zijn gekenmerkt:
mUitzending met audioverklaring voor
slechtzienden
oUitzending in stereo
nUitzending voor slechthorenden
OUitzending in surround-sound
Als er geen symbool verschijnt, zijn de eigen‐
schappen van de uitzending onbekend of wordt
het programma uitgezonden in mono.
Ondertiteling
RDe functie is ingeschakeld: de ondertiteling
wordt in de geselecteerde taal voor het
lopende programma weergegeven (indien
beschikbaar).
Multimediasysteem 373
Audiotaal in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Een van de beschikbare audiotalen selecte‐
ren.
De selectie van de audiotaal geldt alleen voor
het lopende programma.
Ondertiteling in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Ondertiteling weergeven selecteren.
De ondertiteling in- Oof uitschakelen ª.
#Een van de voor de ondertiteling beschikbare
talen selecteren.
Teletekst
Overzicht teletekst
De teletekstpagina's bevinden zich tussen
pagina 100tot pagina 899.
Een dynamische teletekstpagina bestaat uit
meerdere subpagina's.
Informatie over digitale teletekst MHEG-5:
RDigitale teletekst is slechts in enkele landen
beschikbaar, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië
en Nieuw-Zeeland.
RInteractieve multimedia-toepassingen, bij‐
voorbeeld weerberichten, nieuws, sportuit‐
slagen enz., zijn beschikbaar.
RHet kan enige tijd durenvoordat alle pagina's
geladen zijn.
Videotekstweergeven
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties 5Teletekst
#De vorige of de volgende teletekstpagina
oproepen: Op de touchpad omlaag of
omhoog vegen.
#Cijfers invoeren: Lang op de touchpad druk‐
ken.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Subpagina selecteren: Op de touchpad
naar links of rechts vegen.
%De momenteel geselecteerde subpagina
wordt door een blauw symbool gemarkeerd.
#Naar tv-uitzending terugkeren: De toets
%lang indrukken.
Digitale teletekst MHEG-5
#Als teletekstwordtweergegeven, lang op de
touchpad drukken.
De kleurselectielijst verschijnt.
#Een kleur selecteren.
De pagina-inhoud wordtweergegeven.
#Cijfers invoeren: 123 selecteren.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Naar tv-uitzending terugkeren: TV selecte‐
ren.
374 Multimediasysteem
Beeldinstellingen
Overzicht beeldinstellingen
De volgende beeldformaatinstellingen zijn
beschikbaar:
RAutomatisch
De helderheid wordt automatisch aangepast
met deze optie.
R16:9
R4:3
RZoom
Beeldinstellingen selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Beeldformaat selecteren.
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
HD-programma
Gecodeerde HD-programma's ontvangen
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
De tv-tuner bevindt zich in de bagageruimte
rechtsachter in de bekleding.
#Indien nodig (landafhankelijk) de Smart Card
in de schacht van de CI+-module aanbren‐
gen.
#De beschermkap van de tv-tuner verwijde‐
ren.
#De CI+-module in de aansluitplaats van de tv-
tuner aanbrengen.
#De beschermkap op de tv-tuner aanbrengen.
Wanneer de CI+-module correct is aange‐
bracht, kunnen gecodeerde HD-programma's
volgens de CI+-standaard worden ontvangen.
Wanneer de CI+-module ongeschikt is, ver‐
schijnt er een storingsmelding.
Menu voor de CI+-module oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#CA-module selecteren.
#Een menu-optie selecteren.
%ViaCI+-menu kunt u het abonnementnum‐
mer weergeven. Dit is bijvoorbeeld nodig om
het abonnement te kunnen verlengen.
Wanneer de weergave stoort, kunt u via CI+-
module opnieuw starten proberen om het
probleem te verhelpen.
Multimediasysteem 375
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
Sound
Klankinstellingen
Informatie over het sound system
Het sound system beschikt over een totaalver‐
mogen van100watt en is uitgerust met zes
luidsprekers. Het is beschikbaar voor alle radio-
en mediafuncties.
Geluidsmenu oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
ROverige geluidsinstellingen
#Een geluidsmenu selecteren.
Hoge, midden en lage tonen instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De instelling uitvoeren.
Volumeaanpassing in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Burmester®surround sound system
Informatie over het Burmester®-surround
sound system
Het Burmester®-surround sound system
beschikt over een totaalvermogen van 590 watt
en is uitgerust met 15 luidsprekers. Het is
beschikbaar voor alle radio- en mediafuncties.
Geluidsmenu in Burmester®-surround sound
system oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
RSurround sound
RGeluidsfocus
ROverige geluidsinstellingen
#Een functie selecteren.
376 Multimediasysteem
Hoge tonen, middentonen en lage tonen in
het Burmester®surround sound system
instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De gewenste waarden instellen.
Volumeaanpassing in het Burmester®sur‐
round sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader in het Burmester®-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Surround sound in het Burmester®surround
sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Surround sound
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geluidsfocus in het Burmester®-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Geluidsfocus
#De geluidsfocus instellen.
Entertainmentsysteem achterin
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door het bedienen van het
entertainmentsysteem achterin door de
bestuurder
Wanneer u tijdens het rijden het entertain‐
mentsysteem achterin bedient, kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Het entertainment achterin mag alleen
door de achterpassagiers worden
bediend, wanneer deze de gordel dra‐
gen.
#Het volume van de Bluetooth®luidspre‐
kers zo instellen dat in het bijzonder
geluiden buiten de auto nog steeds kun‐
nen worden waargenomen.
Multimediasysteem 377
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door ondeskundige wijzigin‐
gen aan het entertainmentsysteem ach‐
terin
Het entertainmentsysteem achterin bevat
geen onderdelen die onderhoud nodig heb‐
ben.
Door wijzigingen aan het entertainmentsys‐
teem achterin kan de werking hiervan en/of
de werking van andere gekoppelde onderde‐
len nadelig worden beïnvloed.
#Onderhoudswerkzaamheden en repara‐
ties altijd bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen zoals een hoofdtele‐
foon/headset of een externe audio‑/video‐
bron los in het interieur van de auto rondslin‐
geren en daardoor inzittende kunnen treffen.
#Deze of vergelijkbare voorwerpen altijd
zo opbergen dat ze niet kunnen rond‐
slingeren, bijvoorbeeld in een afsluit‐
baar opbergvakvan de auto.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door morsen vanvloeistof‐
fen op het display
Gemorste vloeistoffen kunnen brand of een
elektrische schok veroorzaken.
#Geen vloeistoffen over de displays gie‐
ten of spuiten.
*AANWIJZING Beschadiging van de dis‐
plays achterin en/of de achterbank
De displays achterin van het entertainment‐
systeem achterin en/of de achterbank kun‐
nen bij het naar voren klappen van de achter‐
bank worden beschadigd.
#Erop letten dat de achterbank bij het
naar voren klappen niet de displays
achterin en de voorstoelen raakt.
*AANWIJZING Beschadiging van onderde‐
len bij het instellen van de voorstoelen
De displays achterin van het entertainment‐
systeem achterin, de voorstoelen of andere
onderdelen kunnen bij het instellen van de
voorstoelen worden beschadigd.
#Erop letten dat de voorstoelen en de
gemonteerde displays achterin bij het
instellen niet met andere onderdelen in
contact komen.
De aanwijzingen met betrekking tot het instellen
van de voorstoelen in acht nemen.
Functiebeperkingen
Radiografische elektronische apparaten, bijvoor‐
beeld mobiele telefoons, kunnen het entertain‐
mentsysteem achterin storen en de weergave‐
kwaliteit nadelig beïnvloeden. Het aantal van
deze apparaten in de auto zo laag mogelijk hou‐
den.
378 Multimediasysteem
Aanwijzingen met betrekking tottemperatu‐
ren: Indien een display achterin zeer sterk wordt
opgewarmd, treed een veiligheidsuitschakeling
in werking. De displays achterin tegen langdu‐
rige directe zonnestraling beschermen.
Bij sterke temperatuurschommelingen kan aan
de binnenzijde van het beeldscherm condensatie
optreden. Daardoor kan de werking nadelig wor‐
den beïnvloed. De displays achterin pas inscha‐
kelen nadat deze zich aan de omgevingstempe‐
ratuur hebben aangepast.
Conformiteitsverklaring
De aanwijzingen over de volgende onderwerpen
in acht nemen:
RElektromagnetische verdraagzaamheid
(/pagina 24)
RRadiografische onderdelen van de auto
(/pagina 25)
Land Kenmerk
Rusland
Productbenaming: Mercedes-
Benz
Mercedes-Benz-codenummer:
A213 820 43 03
Spanning: 12 V negatieve massa
Fabrikant: Centurion Electronics
Land van herkomst: Taiwan
Toepassing: Entertainmentsys‐
teem achterin
Overzicht entertainmentsysteem achterin
Het entertainmentsysteem achterin kan zowel in
de auto als daarbuiten worden gebruikt.
Het entertainmentsysteem achterin bestaat uit:
RTwee displays achterin (dual-system) of een
display achterin (single-system)
RAansluiting voor bedrade hoofdtelefoon voor
elk display achterin
RAansluitingen voor USB (type A) en HDMI op
het display achterin
%Voor de weergave kunnen universele
bedrade hoofdtelefoons, Bluetooth®hoofdte‐
lefoons of Bluetooth®luidsprekers worden
gebruikt (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
Bij het gebruik van headsets kunnen storin‐
genvan de weergave optreden.
%Het entertainmentsysteem achterin kan met
een externe afstandsbediening via Blue‐
tooth®worden verbonden en bediend (zie de
handleiding van de fabrikant).
%Voor het van buiten de auto bedienen van
het entertainmentsysteem achterin, is een
adapterkabel 12 V (1,5 A) voor de spannings‐
voorziening nodig (zie de handleiding van de
fabrikant).
Multimediasysteem 379
%De werking van de afstandsbediening, de
draadloze hoofdtelefoon of de luidspreker
kan door andere radiografische elektroni‐
sche apparaten, bijvoorbeeld mobiele tele‐
foons, nadelig worden beïnvloed.
Displays achterin
Overzicht displays achterin
Bedieningselementen
1Volume verhogen
2Touchscreen
Displaytype: TFT-LCD met beeldschermdi‐
agonaal 25,7 cm
Resolutie (breedte x hoogte): 1024 x 600
pixels
3Hoofdmenu oproepen
4Terugtoets
5Display achterin in- of uitschakelen
6Volume verlagen
Aansluitingen
1Aansluiting voor spanningsvoorziening 12 V
(1,5 A) voor gebruik buiten de auto
2HDMI-bus
3USB-bus, type A
4Aansluitbus voor bedrade hoofdtelefoon met
3-polige jack-plug (3,5 mm stereo)
5Voet (display achterin in de console aanbren‐
gen)
%De consoles voor de bevestiging van de dis‐
plays achterin bevinden zich aan de achter‐
zijde van de voorstoelen.
Display achterin in de bevestigingsconsole
aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door ondeskundige bevestiging van het
display
Ondeskundig bevestigde of beschadigde dis‐
plays achterin kunnen bijvoorbeeld in de vol‐
gende situaties loskomen, rondslingeren en
inzittenden verwonden:
RBij sterk remmen
RBij abrupte verandering vanrichting
RBij een ongeval
380 Multimediasysteem
#De displays achterin voor elke rit op
correcte bevestiging controleren.
#Indien nodig de displays achterin
opnieuw in de console plaatsen.
#Geen beschadigd display achterin
gebruiken.
#Voor de montage van een display ach‐
terin: Alle aan de potenvan de hoofdsteunen
aanwezige voorwerpen verwijderen, bijvoor‐
beeld kledinghaken.
#De voet 2van het display achterin tegen de
afdekking van de bevestigingsconsole 1
houden.
De afdekking ontgrendelt bij het aanbrengen
van de voet automatisch.
#De voet 2van het van het display achterin
in de bevestigingsconsole 1aanbrengen.
De voet 2vergrendelt hoorbaar.
Display achterin uit de bevestigingsconsole
verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door in de auto gemonteerde displays
De in de auto gemonteerde displays achterin
kunnen de achterpassagiers bijvoorbeeld in
de volgende situaties letsel toebrengen:
RBij sterk remmen
RBij abrupte verandering vanrichting
RBij een ongeval
#De displays achterin na elk gebruik uit
de auto verwijderen en veilig opbergen.
#De knop 3indrukken en de voet 2van het
display achterin uit de bevestigingsconsole
1verwijderen.
Display achterin in- en uitschakelen
Inschakelen
#De spanningsvoorziening of het contact met
de start-stoptoets inschakelen
(/pagina 148).
Multimediasysteem 381
#De toets5op het display achterin zo lang
indrukken, tot de symbolen aan de zijkant
gaan branden (/pagina 380).
Tijdens het opladen verschijnt linksboven in
de statusregel een laadsymbool.
#Wanneer het entertainmentsysteem ach‐
terinvoor de eerstekeer wordtgebruikt
of na het terugzetten op de fabrieksinstel‐
lingen: De systeemtaal selecteren.
#De zoeknaam van het apparaat vastleggen.
%De zoeknaam van het apparaat bestaat uit 3
tot 16 tekens. De displays achterin hebben
verschillende zoeknamen.
Uitschakelen
#De toets5op het display achterin circa drie
seconden lang indrukken (/pagina 380).
De mediaweergavewordt beëindigd en moet
bij het inschakelen opnieuw worden gestart.
%De displays achterin worden bij het uitscha‐
kelen van het contact van de auto eveneens
uitgeschakeld.
Rustmodus starten
#Op het display achterin: De toets5kort
indrukken.
De weergave op het display achterin wordt
uitgeschakeld. De mediaweergavewordt
gestopt.
Rustmodus beëindigen
#Op het display achterin: De toets5
indrukken.
#De mediaweergave met Ìvoortzetten.
Problemen bij het inschakelen verhelpen
Wanneer geen weergave op het display achterin
verschijnt, de volgende bedieningsstappen uit‐
voeren.
#Het contact inschakelen.
of
#De verbinding met extern aangesloten appa‐
raten controleren.
of
#Het display achterin uit de console verwijde‐
ren (/pagina 381).
#De contacten reinigen.
#Het display achterin in de console aanbren‐
gen (/pagina 380).
of
#De beveiligingen van de stoel bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten con‐
troleren.
Display achterin bedienen
#Menu selecteren: Kort de touchscreen aan‐
tippen.
#In lijsten bladeren: De scrollbalk langzaam
omhoog of omlaag schuiven.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Display achterin reinigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door morsen vanvloeistof‐
fen op het display
Gemorste vloeistoffen kunnen brand of een
elektrische schok veroorzaken.
#Geen vloeistoffen over de displays gie‐
ten of spuiten.
382 Multimediasysteem
#Het display achterin uitschakelen en laten
afkoelen.
#Een met water bevochtigde, zachte en pluis‐
vrije doek gebruiken.
Overzicht entertainmentsysteem achterin homescreen
1Naar media van een op het display achterin
aangesloten usb-apparaat gaan
2Naar media van een op het andere display
achterin aangesloten usb-apparaat gaan
3Naar media van een via HDMI verbonden
apparaat gaan
4Browser openen
Multimediasysteem 383
5Systeeminstellingen openen
6Comfortinstellingen openen (/pagina 385)
7Beeld van het andere display achterin weer‐
geven (/pagina 386)
8Beeld met ander display achterin delen
(/pagina 386)
Hoofdtelefoon
Overzicht hoofdtelefoons voor entertain‐
mentsysteem achterin
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door hoog volume bij de hoofdtelefoon
Bij hoge volumes kan uw gehoor worden
beschadigd.
#Vóór het opzetten van de hoofdtele‐
foons moet worden gecontroleerd dat
het volume op de displays achterin op
een aangename waarde is ingesteld.
Voor elk display achterin kunnen het volgende
accessoires worden aangesloten:
Reen Bluetooth®hoofdtelefoon of een Blue‐
tooth®luidspreker
Reen bedrade hoofdtelefoon via een 3-polige
jack-plug, 3,5 mm Stereo
%De accessoires zijn in de vakhandel verkrijg‐
baar (zie de handleiding van de fabrikant).
Aansluiten van een bedrade hoofdtelefoon
met een 3-polige jack-plug, 3,5 mm Stereo
1Audio L (audiosignaal voor linker kanaal)
2Audio R (audiosignaal voor rechterkanaal)
3Massa
Bluetooth®hoofdtelefoon met het entertain‐
mentsysteem achterin verbinden
#Op de hoofdtelefoon of luidspreker: Blue‐
tooth®inschakelen.
#Indien noodzakelijk de Pairing-modus active‐
ren (zie de handleiding van de fabrikant).
#Op het display achterin: ©selecteren.
#Instellingen selecteren.
#Koppeling selecteren.
#Bluetooth inschakelen selecteren.
#In de Bluetooth®apparatenlijst het te verbin‐
den apparaat selecteren.
Wanneer het apparaat verbonden is, ver‐
schijnt het hoofdtelefoonsymbool rechtsbo‐
ven in de statusbalk.
Bluetooth®hoofdtelefoon van het entertain‐
mentsysteem achterin losmaken
#Op het display achterin: ©selecteren.
#Instellingen selecteren.
384 Multimediasysteem
#Koppeling selecteren.
#In de Bluetooth®apparatenlijst het los te
koppelen apparaat selecteren.
#Loskoppelen: selecteren.
Volume en lichtsterkte instellen
Entertainmentsysteem achterin:
4Comfort
Sound instellen
#Sound selecteren.
#Volume selecteren.
#Het volume instellen.
of
#Equalizer selecteren.
#De hoge en lage tonen instellen.
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#De beeldschermhelderheid instellen.
%De instellingen van het geluid en de licht‐
sterkte kunnen individueel voor beide dis‐
plays achterin worden uitgevoerd.
Systeemtaal voor het display achterin instel‐
len
Entertainmentsysteem achterin:
4Instellingen 5Taal
#De gewenste systeemtaal instellen.
Verbindingen van het entertainmentsysteem
achterin instellen
Entertainmentsysteem achterin:
4Instellingen
Wifi-instellingen
#Wifi selecteren.
De volgende menu's zijn beschikbaar:
RToegangspuntmodus
In dit menu kan de zoeknaam van het
apparaat en het wachtwoord voor de wifi-
beveiliging worden ingesteld. Voor een
voldoende beveiliging moet u een wacht‐
woord met 8-16 karakters gebruiken.
RWiFi-verbinding
In dit menu kan de wifi worden in- en uit‐
geschakeld en kan de automatische en
handmatige verbinding met beschikbare
netwerkenworden ingesteld.
%Bij actieve wifi wordt in de statusbalk rechts‐
boven het symbool öweergegeven.
Koppelingsinstellingen (Bluetooth®)
#Koppeling selecteren.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RIn- en uitschakelen van Bluetooth®
RKoppelen/loskoppelen van Bluetooth-
apparatuur (bijvoorbeeld Bluetooth-hoofd‐
telefoon)
%Bij het terugzetten van het entertainmentsys‐
teem achterin naar de fabrieksinstellingen
worden de wifi- en koppelingsinstellingen
eveneens teruggezet.
Meer informatie over het terugzetten op de
fabrieksinstellingen (/pagina 387).
Multimediasysteem 385
Weergave met display achterin delen
Voorwaarden voor de weergave van mobiele
apparatuur via het display achterin
RDe apparatuur is geschikt voor DLNA.
REr is een voor DLNA geschikte app op de
apparatuur geïnstalleerd.
Entertainmentsysteem achterin:
4Wi-Fi 5WiFi-verbinding
Weergave van mobiele apparatuur met dis‐
play achterin delen
Via een wifi-verbinding kunt u media (bijvoor‐
beeld afbeeldingen, video's of muziek) van uw
mobiele apparatuur op een display achterin
weergeven.
#De wifi-verbinding tussen het display achterin
en de apparatuur tot stand brengen.
#Een voor DLNA geschikte app op de appara‐
tuur activeren (zie de handleiding van de
fabrikant).
#De gewenste media-inhoud op de apparatuur
vrijgeven.
De media worden op het display achterin
weergegeven.
Weergave van een display achterin met een
ander display achterin delen
#Op verzendend display achterin: Access
point activeren selecteren.
#Op ontvangend display achterin: Het ver‐
zendende display achterin uit de lijst met
beschikbare apparatuur selecteren en het
wachtwoord invoeren.
De verbinding tussen de beide display ach‐
terinwordttotstand gebracht.
#Op het verzendende display achterin: Op
het homescreen Beeldscherm delen selecte‐
ren.
#Delen selecteren.
#Op het ontvangende display achterin: Op
het homescreen Beeldscherm ophalen selec‐
teren.
#Accepteren selecteren.
#Op het verzendende display achterin: De
toets©indrukken.
Op beide displays achterin verschijnt het‐
zelfde beeld.
Delen van het beeldscherm beëindigen
#Op het verzendende display achterin:
Beeldscherm delen selecteren.
#Afbreken selecteren.
Software-updates zoeken
Entertainmentsysteem achterin
4Instellingen
#Update selecteren.
In dit menu kan naar nieuwe software-upda‐
tesworden gezocht. Wanneer nieuwe upda‐
tes beschikbaar zijn, kunnen deze worden
gedownload en geïnstalleerd.
386 Multimediasysteem
Instellingen van het display achterin terug‐
zetten
Entertainmentsysteem achterin:
4Instellingen
#Fabrieksinstellingen selecteren.
In dit menu kan het systeem op de fabrieks‐
instellingen worden teruggezet. Daarbij wor‐
den alle wifi-access points, Bluetooth-appara‐
tuur en comfortinstellingen eveneens terug‐
gezet.
Systeeminformatie van het display achterin
weergeven
Entertainmentsysteem achterin:
4Instellingen
#Via selecteren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RTechnische informatie
RSoftwareversie
RGeheugenplaats
RSerienummer
Media
Informatie over de mediafunctie in het enter‐
tainment achterin
Het entertainmentsysteem achterin beschikt
over een usb-aansluiting (type A) en een HDMI-
aansluiting (/pagina 380).
Door het entertainmentsysteem achterin onder‐
steunde gegevensdragers en apparaten:
RUsb-opslagmedium
RiPod®
RiPhone®
RMTP apparatuur
Door het entertainmentsysteem achterin onder‐
steunde audioformaten:
RMPEG-2
RMp3
RWma
RACC
RWAV
RFLAC
ROGG
Door het entertainmentsysteem achterin onder‐
steunde videoformaten:
RMPEG-1 en MPEG-4
RDivX
RXvid
RWMV
RH.264
RMKV
RFLV
Door het entertainmentsysteem achterin onder‐
steunde beeldformaten:
RJPEG
RGIF
RPNG
RBMP
Het entertainmentsysteem achterin beheert in
totaal tot 50000 ondersteunde bestanden.
Meer informatie over de audiofunctie
(/pagina 351).
Meer informatie over de videofunctie
(/pagina 356).
Multimediasysteem 387
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
De weergave gebeurt via usb-opslagmedia, de
HDMI-aansluiting of via het internet.
De begrippen HDMI en HDMI High-Definition
Multimedia Interface en het HDMI-logo zijn mer‐
ken of geregistreerde handelsmerkenvan HDMI
Licensing LLC in de USA en in andere landen.
De weergave gebeurt via apparaten met een
HDMI-uitgang.
%Voor de weergave via Apple®-apparaten, bij‐
voorbeeld iPhone®, is een MHL-adapter
nodig.
MHL staat voor Mobile High-Definition Link.
Zie voor DTS patenten http://patents.dts.com.
Geproduceerd onder licentie vanDTS Licensing
Limited. DTS, DTS-HD, het symbool en DTS
samen men het symbool zijn geregistreerde han‐
delsmerkenvanDTS, Inc.©DTS, Inc. Alle rechten
voorbehouden.
De weergave gebeurt via usb-opslagmedia, de
HDMI-aansluiting of via het internet.
Mediafunctie inschakelen in het entertain‐
mentsysteem achterin
Media kunnen via één display achterin of via
twee displays achterin van het entertainmentsys‐
teem achterin worden weergegeven.
388 Multimediasysteem
#Een beeldscherm van het entertainmentsys‐
teem achterin inschakelen.
Het homescreen verschijnt.
#Een gegevensbron selecteren.
#De categorieMusic (Muziek),Videos (Vide-
o's) of Photos (Foto's) selecteren.
Alle bestanden van de gewenste categorie
worden in alfabetische volgorde weergege‐
ven.
%Het entertainmentsysteem achterin kan met
de toetsen van het beeld‐
scherm(/pagina 380) of het touchscreen
worden bediend.
De mediaweergave via HDMI-apparaten kan
alleen via de toetsen van het beeldscherm
en het aangesloten apparaat worden
bediend.
Overzicht mediaweergave in het entertain‐
mentsysteem achterin
1Albumcover
2Titel, artiest, album
3Weergavemodus
eenmalig herhalen binnen de weergave‐
lijst
::onbeperkt herhalen binnen de weergave‐
lijst
9:toevallige weergave binnen de weergave‐
lijst
4Medianummer en media-aantal in de
weergavelijst
5Actueel ingesteld volume
Bij videoweergave: bovendien weergave
van de actueel ingestelde helderheid
Bij fotoweergave: alleen weergavevan de
actueel ingestelde helderheid
6Naar het volgende bestand wisselen
7Tijdbalk
bij beeldweergave: actueel beeldnum‐
mer / aantal beelden in de geselecteerde
map
8Naar het vorige bestand wisselen
9Afspeelmodus
ÌWeergave gepauzeerd. Touchscreen aan‐
raken om het bestand/de diashow te
starten
ËWeergave draait. Touchscreen aanraken
om de weergave te pauzeren
%Bij de video- en beeldweergave is de weerge‐
geven informatie beperkt.
%Bij inhouden die per wifi-verbinding aan het
display achterin worden gestuurd:
Multimediasysteem 389
De bediening vind plaats via de aangesloten
apparatuur (zie de handleiding van de fabri‐
kant). Het volume kan via de toetsen op het
display achterin worden ingesteld.
Mediaweergave in het entertainmentsysteem
achterin bedienen
Weergave starten/beëindigen
#;op het touchscreen aantippen.
De weergave start
#Ëop het touchscreen aantippen.
De weergave stopt.
Snel vooruit/achteruit
#De gele afspeelbak op het touchscreen naar
links of rechts schuiven.
De weergave van het bestand wordt op de
onderbroken plaats voortgezet.
Vorige of volgende bestand afspelen
#q(terug) of r(vooruit) op het touch‐
screen aantippen.
Met elke maal aantippen wordt een bestand
terug/vooruit gesprongen.
Volume instellen
#
op het touchscreen aantippen.
#s(zachter) of 4(harder) aantippen,
om het volume te veranderen.
Helderheid instellen
#
op het touchscreen aantippen.
#s(feller) of 4(donkerder) aantippen,
om de lichtsterkte te veranderen.
390 Multimediasysteem
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinter‐
val ASSYST PLUS
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
informeert u via het instrumentendisplay over de
resterende tijd of de resterende afstand tot de
volgende reguliere onderhoudstermijn.
Met de terugtoets links in het stuurwiel kunt u
de servicemelding verbergen.
Afhankelijk van het gebruik van de auto kan de
weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS het onderhoudsintervalverkorten, bijvoor‐
beeld in de volgende gevallen:
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rfrequente koudestartfasen
RAuto's met dieselpartikelfilter: Vaak
onderbrokenregeneraties van het dieselpar‐
tikelfilter
Mercedes-Benz adviseert om dergelijke bedrijfs‐
omstandigheden te vermijden.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Onderhoudstermijnweergeven
Boordcomputer:
4Service 5ASSYST PLUS
De volgende onderhoudstermijnwordtweerge
geven.
#Weergave verlaten: De terugtoets links in
het stuurwiel indrukken.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RDe boordcomputer bedienen
(/pagina 238).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door
niet-aangehouden onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder‐
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver‐
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval‐
len altijd aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk‐
zaamheden bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge‐
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van
de auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden
of zwaardere belasting van de auto moeten
onderhoudswerkzaamheden vaker dan voorge‐
schrevenworden uitgevoerd.
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS is slechts een hulpmiddel. De
Onderhoud en verzorging 391
bestuurder van de auto is zelf verantwoordelijk
voor het eventueel vaker laten uitvoeren van
voorgeschreven onderhoudswerkzaamheden als
de bedrijfsomstandigheden en/of belastingen
daartoe aanleiding geven.
Voorbeelden van zware bedrijfsomstandigheden:
Rregelmatig rijden in de stad met vele tussen‐
stops
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvakergebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rernstige stofoverlast en/of veelvuldig gebruik
van de luchtrecirculatie
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld de motorolie vaker laten verversen
en het interieurfilter, motorluchtfilter en oliefilter
vaker laten vervangen. Bij een zwaardere belas‐
ting moeten de banden worden gecontroleerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS berekent de onderhoudster‐
mijn alleen als de accukabels aangesloten
zijn.
#Voor het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het instrumentendis‐
play oproepen en noteren (/pagina 391).
Motorruimte
Motorkap openen en sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ontgrendelde motorkap tijdens
het rijden
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het
rijden opengaan en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de
motorkap vergrendeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij het openen en sluiten
van de motorkap
De motorkap kan bij het openen en sluiten
plotseling in de eindstand vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor
letsel!
#De motorkap alleen openen en sluiten
als zich geen persoon in het draaibereik
bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
392 Onderhoud en verzorging
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door bewegende delen
Bepaalde componenten in de motorruimte
kunnen ook bij uitgeschakeld contact blijven
werken of plotseling in werking treden, bij‐
voorbeeld de ventilator van de radiateur.
Voordat werkzaamheden in de motorruimte
worden uitgevoerd het volgende in acht
nemen:
#Het contact uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewe‐
gende onderdelen, bijvoorbeeld het
draaibereik van de ventilator, reiken.
#Sierraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt
van bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het aanraken van spanningsvoe‐
rende onderdelen
Het ontstekingssysteem en het brandstofin‐
spuitsysteem werken met een hoge span‐
ning. Als u spanningsvoerende onderdelen
aanraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Nooit onderdelen van het ontstekings‐
systeem of het brandstofinspuitsysteem
bij ingeschakeld contact aanraken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
Onderhoud en verzorging 393
#Openen: Om de motorkap te ontgrendelen
aan de handgreep 1trekken.
#De handgreep 1van de motorkapslot
omhoogdrukken en de motorkap circa 40 cm
optillen.
De motorkap wordt door de gasdrukveren
automatisch geopend en geopend gehouden.
#Sluiten: De motorkap laten zakkentot deze
in het motorkapslot valt.
#De motorkap vervolgens met beide handen
stevig in het slot drukken, tot de kapvolledig
gesloten is.
#Als de motorkap nog een stuk kanworden
opgetild, deze nogmaals openen en de vorige
stap herhalen, tot de kap goed vergrendelt.
Motorolie
Motoroliepeil met de boordcomputer contro‐
leren
Voorwaarden
Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats
tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het
bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten
duren, bij een actieve rijstijl ook langer.
Om zo snel mogelijk een resultaat te krijgen:
RDe motorwarm rijden.
RDe auto op een horizontale ondergrond par‐
keren.
RDe motor met stationair toerental laten
draaien.
394 Onderhoud en verzorging
Boordcomputer:
4Service 5Motoroliepeil
Op het multifunctioneel display verschijnt een
van de volgende meldingen:
RMotoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: Nog
geen meting van het oliepeil mogelijk.
#Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw pro‐
beren.
RMotoroliepeil in orde en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het multifunctio‐
neel display is groen en ligt tussen "min" en
"max": Het oliepeil is in orde.
Voor het rijden in het terrein de motorolie
beslist tot het maximum bijvullen.
#Als de balk op het minimum ligt: Circa 1 l
motorolie bijvullen.
#Als de balk in het midden ligt: Circa 0,5 l
motorolie bijvullen.
RMotoroliepeil 1,0 l bijvullen en de balk voor
de weergave van het oliepeil op het multi‐
functioneel display is oranje en ligt onder
"min":
#1 l motorolie bijvullen.
RMotoroliepeil verlagen en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het multifunctio‐
neel display is oranje en ligt boven "max":
#Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Naar
een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RVoor motoroliepeil contact aan:
#Het contact inschakelen, om het motorolie‐
peil te controleren.
RMotoroliepeil Systeem functioneert niet: Sen‐
sor defect of niet aangesloten.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RMotoroliepeil Nu niet beschikbaar:
#De motorkap sluiten.
Motorolie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door motorolie
Wanneer motorolie op hete onderdelen in de
motorruimte terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen motorolie
naast de vulopening terechtkomt.
#Voordat de motorwordtgestart, deze
laten afkoelen en met motorolie ver‐
vuilde onderdelen grondig reinigen.
Onderhoud en verzorging 395
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de voor de voorge
schreven onderhoudsintervallen beno‐
digde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De aanwijzingen van de weergave
onderhoudsinterval m.b.t. het olie ver‐
versen opvolgen.
*AANWIJZING Schade door te veel bijge‐
vulde motorolie
Te veel motorolie kan de motor of de kataly‐
sator beschadigen.
#Te veel bijgevulde motorolie door een
gekwalificeerde werkplaats laten verwij‐
deren.
#De afsluitdop 1linksom draaien en verwij‐
deren.
#Motorolie bijvullen.
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
draaien tot deze vergrendelt.
#Het oliepeil opnieuw controleren
(/pagina 394).
Koelvloeistofniveau controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran‐
ding door hete koelvloeistof
Het motorkoelsysteem staat onder druk, met
name bij een warme motor. Als de afsluitdop
396 Onderhoud en verzorging
wordtgeopend is er gevaar voor verbranding
door de eruit spuitende hete koelvloeistof.
#De motor laten afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen een veiligheidsbril en
veiligheidshandschoenen dragen.
#De afsluitdop langzaam openen, om de
druk te laten ontsnappen.
#De auto op een horizontaal vlak parkeren.
#De koelvloeistoftemperatuurmeter in het
combi-instrument controleren.
De koelvloeistoftemperatuur moet lager dan
70 °C zijn.
#De afsluitdop 1langzaam linksom draaien
en de overdruk laten ontsnappen.
#De afsluitdop 1verder linksom draaien en
verwijderen.
Het koelvloeistofniveau is in orde:
RBij koude motortot de markeringsrand 2
RBij warme motortot1,5 cm boven de marke‐
ringsrand 2
#Indien nodig een door Mercedes-Benz goed‐
gekeurde koelvloeistof bijvullen.
RMeer informatie overkoelvloeistof, zie
(/pagina 457).
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
Onderhoud en verzorging 397
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt. #De afsluitdop 1linksom draaien en verwij‐
deren.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
draaien tot deze vergrendelt.
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voor‐
ruit vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld
ijs, sneeuw of bladeren.
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto
wassen in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verminderde remwerking na het
auto wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem‐
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor‐
zichtig afremmen tot de volledige rem‐
werking weer aanwezig is.
398 Onderhoud en verzorging
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de wasstraat geschikt is
voor de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij‐
heid tussen de bodemplaat en de gelei‐
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte
van de wasstraat, met name de breedte
van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een was‐
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de HOLD-functie zijn uitgeschakeld.
RDe 360°-camera of de achteruitrijcamera is
uitgeschakeld.
RDe zijruiten en het schuifdak zijn volledig
gesloten.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar‐
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in
de stand g.
RBij wasstraten met sleepinstallatie: De neu‐
traalstand iis ingeschakeld.
%Wanneer u de auto tijdens het wassen wilt
verlaten, erop letten dat de sleutel zich in de
auto bevindt. Anders wordt de rijstandB
automatisch ingeschakeld.
%Door na het auto wassen de waxvan de
voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwij‐
deren, wordtstreepvorming voorkomen en
worden wisgeluiden gereduceerd.
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van een hogedrukreiniger
met rondstraalsproeier
De waterstraal van een rondstraalsproeier
(vuilfrees) kanvan buitenaf niet zichtbare
beschadigingen aan de banden of aan onder‐
delen van het onderstel veroorzaken.
Daardoor beschadigde onderdelen kunnen
onverwachts uitval.
#Voor de reiniging van de auto geen
hogedrukreiniger met rondstraals‐
proeier gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge‐
drukreiniger:
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de
auto zijn bedekt met een decorfolie. Een
minimale afstand van 70 cm tussen de met
folie bedekte delen van de auto en de sproei‐
ermond van de hogedrukreiniger aanhouden.
De sproeier van de hogedrukreiniger tijdens
de reiniging bewegen.
RDe opgavenover de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hoge‐
drukreiniger in acht nemen.
Onderhoud en verzorging 399
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
direct richten op gevoelige onderdelen, zoals
banden, kieren, elektrische onderdelen,
accu's, lichtbronnen en ventilatieopeningen.
Auto met de hand wassen
*AANWIJZING Beschadiging van de wiel‐
kuipverbredingen en bumpers door erop
te staan
Als de wielkuipverbredingen en bumpers als
opstapworden gebruikt, kunnen deze wor‐
den beschadigd of loskomen van de auto.
#Alleen de twee gemarkeerde treden bij
de achterbumper als opstapgebruiken.
Voorwaarden
RDe wettelijke bepalingen in acht nemen, bij‐
voorbeeld in vele landen is het met de hand
wassen alleen toegestaan op speciale was‐
plaatsen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto‐
spons wassen. De auto daarbij niet aan
directe zonnestraling blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen. De waterstraal niet
direct in de luchtinlaatroosters richten.
400 Onderhoud en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van lak en matte lak
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging en verzorging Voorkomen van beschadigingen van de lak
Lak RDode insecten: Met insectenverwijderaar inweken en ver‐
volgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en vervolgens
afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in wasbenzine
of aanstekervloeistofgedrenkte doek door licht wrijven
verwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een vochtige doek en
schoon waterverwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebruiken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aanbrengen.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Onderhoud en verzorging 401
Reiniging en verzorging Voorkomen van beschadigingen van de lak
Matte lak RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde verzorgings‐
middelen gebruiken.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die met de huidige stand
van de techniek overeenkomen.
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een aanslui‐
tende behandeling met hete waxgebruiken.
RGeen cleaner, schuur-/poetsproducten, glansconserve
ringsmiddel, bijvoorbeeldwax, gebruiken.
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen
van decorfolie
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van matte lak in het hoofdstuk "Aanwijzin‐
gen met betrekking tot de verzorging van lak en
matte lak " (/pagina 401) in acht nemen. Deze
aanwijzingen gelden ook voor matte decorfolie.
402 Onderhoud en verzorging
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging Schade aan de decorfolie vermijden
RVoor het reinigen veel water en een mild reinigingsmiddel zonder
toevoegingen of schurende stoffengebruiken, bijvoorbeeld een voor
Mercedes-Benz goedgekeurde autoshampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen. Daarbij sterk wrijven
vermijden. De decorfolie kan anders onherstelbaar worden bescha‐
digd.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doffe decorfolie: Het voor
Mercedes-Benz geadviseerde en vrijgegevenreinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar inweken en vervolgens
afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en vervolgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die vanfolie is voorzien na
het wassen altijd met een zachte, goed absorberende doek drogen.
RDe levensduur en de kleurechtheid van decorfolie kan door de volgende
zaken worden beïnvloed:
-Zonnestraling
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanjager
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoffen
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie gebruiken. Poetsen leidt ertoe
dat het oppervlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met wax behandelen. Hierdoor
kunnen vlekken ontstaan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging kun‐
nen niet altijd worden hersteld. In dit geval con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini‐
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na
het verwijderen van decorfolie optische verschil‐
len optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
Onderhoud en verzorging 403
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwalificeerde werkplaats laten uit‐
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het reini‐
genvan de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen
in beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser‐
bladen te reinigen, altijd de ruitenwis‐
sers en het contact uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
404 Onderhoud en verzorging
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Wielen/velgen Water en een zuurvrijevelgenreiniger gebruiken. RVoor het verwijderen vanremstofgeen zuurhoudende vel‐
genreiniger gebruiken. Anders kunnen de wielbouten en
onderdelen van de remmen worden beschadigd.
RTervermijding van corrosievorming op de remschijven en
remblokken na het reinigen enkele minuten rijden en de
auto dan pas parkeren. De remschijven en remblokken
worden warm en drogen.
Ruiten De ruiten aan de binnen- en buitenzijde met een vochtige
doek en een door Mercedes-Benz geadviseerd reinigingsmid‐
del reinigen.
Voor het reinigen van de binnenzijde geen droge doeken,
schuurmiddelen of oplosmiddelen bevattende reinigingsmid‐
delen gebruiken.
Ruitenwisserbladen RDe weggeklapte ruitenwisserbladen met een vochtige
doek reinigen.
RDe ruitenwisserarm van de achterruit wegklappen
(/pagina 133).
Ruitenwisserbladen niet te vaak reinigen.
Exterieurverlichting De lampglazen met een natte spons en een mild reinigings‐
middel, bijvoorbeeld autoshampoo, reinigen. Alleen voor kunststofglas geschikte reinigingsmiddelen of
doeken gebruiken.
Onderhoud en verzorging 405
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Treeplanken De aluminium inlegstukken van de treeplanken niet reinigen
met alkalische of zure reinigingsmiddelen. Voor het verwijderen vanremstofgeen zuurhoudende velgen‐
reiniger gebruiken. Anders kunnen de aluminium inlegstukken
worden beschadigd.
Sensoren De sensoren in de voor- en achterbumper en in de radiateur‐
bekleding met een zachte doek en autoshampoo reinigen. Bij het gebruik van een hogedrukreiniger een minimumaf‐
stand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera
en 360°-camera
RDe afdekking van de camera met het multimediasysteem
openen (/pagina 217).
RDe cameralens met schoon water en een zachte doek rei‐
nigen.
Geen hogedrukreiniger gebruiken.
Uitlaateindpijp Met een door Mercedes-Benz geadviseerd reinigingsmiddel
reinigen, met name in de winter en na het wassen van de
auto.
Geen zuurhoudende reinigingsmiddelen gebruiken.
Aanhangwagenvoor‐
ziening
RRoestaanslag op de kogel met bijvoorbeeld een staalbor‐
stel verwijderen.
RVuil met een pluisvrije doek verwijderen.
RNa reiniging van de kogelkop deze dun met olie of met vet
insmeren.
RDe verzorgingstips in de handleiding van de fabrikant van
de aanhangwagenvoorziening in acht nemen.
De kogelhals niet met een hogedrukreiniger of oplosmiddel
reinigen.
406 Onderhoud en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het losraken vankunststof delen na
het gebruik van oplosmiddelhoudende
verzorgingsmiddelen
Door oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen kunnen de oppervlakken
in de cockpit poreus worden.
Wanneer de airbags dan worden geactiveerd,
kunnen kunststof delen losraken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids‐
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij‐
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval‐
len.
#Veiligheidsgordels nooit bleken en kleu‐
ren.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Veiligheidsgordels Met lauw water en een zeepoplossing reinigen. RGeen chemische reinigingsmiddelen gebruiken.
RVeiligheidsgordels niet door verwarming boven 80 °C of
directe zonnestraling drogen.
Display Het oppervlak voorzichtig met een microvezeldoek en een
geschikt display-verzorgingsmiddel (TFT/LCD) reinigen.
RDisplay afzetten en laten afkoelen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Onderhoud en verzorging 407
Reiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Kunststof bekleding RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Door Mercedes-Benz geadviseerd
verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aanbrengen.
RNiet in contact latenkomen met cosmetica, insectenspray
en zonnebrandcrème.
Echt hout/sierdelen RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek en een zeep‐
oplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Door Mercedes-Benz geadviseerd
verzorgingsmiddel gebruiken.
Geen oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen, poetsmidde‐
len of waxgebruiken.
Interieurhemel Met een borstel of droogshampoo reinigen.
Vloerbedekking Voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt- en textielreinigings‐
middel gebruiken.
Stoelhoezen van
echt leder
RMet een vochtige doek reinigen en met een droge doek
nawissen.
RLederverzorging: Door Mercedes-Benz geadviseerd leder‐
verzorgingsmiddel gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
408 Onderhoud en verzorging
Reiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Stoelhoezen van
DINAMICA
Met een vochtige doek reinigen. Geen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
kunstleder
Met een vochtige doek en een 1%-zeepoplossing reinigen. Geen microvezeldoek gebruiken.
Onderhoud en verzorging 409
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de veilig‐
heidsvestvakken in de portieropbergvakken van
het bestuurders- en passagiersportier.
#Uitnemen: Het veiligheidsvestfoedraal 1
aan de lus 2eruit trekken.
#Het veiligheidsvestfoedraal 1openen en het
veiligheidsvest eruit nemen.
%In de portieropbergvakken van de achterpor‐
tieren zijn eveneens veiligheidsvestvakken
aangebracht waarin veiligheidsvestenkun‐
nen worden opgeborgen.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Veiligheidsvest klasse 2
Aan de in de wettelijke norm vastgelegde eisen
kan alleen worden voldaan als het veiligheids‐
vest de juiste maat heeft en volledig gesloten is.
In de volgende gevallen de veiligheidsvestenver‐
vangen:
RDe reflecterende strepen zijn beschadigd of
vervuild.
RHet is te vaak gewassen.
RDe fluorescerende eigenschappen nemen af.
410 Pechhulp
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek uitnemen
#De lipjes 2openen.
#De gevarendriehoek 1uitnemen.
Gevarendriehoek opklappen
#De reflectoren aan de zijkant 1tot een drie‐
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven‐
ste drukknop 2verbinden.
#De poten3zijdelings naar onderen uitklap‐
pen.
Overzicht EHBO-set
De EHBO-set 1bevindt zich in het portierop‐
bergvak van het passagiersportier.
Pechhulp 411
Brandblusser uitnemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet correct bevestigde
brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder
Een brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
Bovendien kan de brandblusser in de been‐
ruimte van de bestuurder gaan rondslingeren
en de bestuurder of andere inzittenden ver‐
wonden.
#De brandblusser tijdens het rijden altijd
correct in de houder opbergen en
bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
verwijderen.
#Auto met linkse besturing: De lip 1
omhoogtrekken.
#De brandblusser 2uitnemen.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen‐
schappen en het stuur‑ en remgedrag van het
voertuig sterk.
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band vervangen door het
reservewiel of contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto hebt u
in gevalvan bandenpech over de volgende moge‐
lijkheden:
RAuto's met Mercedes me connect: Ukunt
in gevalvan pech een pechoproep starten
met het bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 337).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/pagina 439).
%Een noodwiel is alleen in bepaalde landen
verkrijgbaar.
412 Pechhulp
Reservewielhouder op de achterdeur
Roestvaststalen reservewielhouder
Roestvaststalen reservewielafdekking ver‐
wijderen
#De schroevendraaier 1uit het boordgereed‐
schap nemen (/pagina 438).
#Het slot van de afdekring 3met de schroe‐
vendraaier 1openen.
#De lip 2omlaagklappen.
#De afdekring 3uiteen trekken en verwijde‐
ren.
#De afdekplaat 4verwijderen.
Reservewiel verwijderen
#De moeren5eraf draaien.
#Het reservewiel verwijderen.
Wiel aan reservewielhouder bevestigen
#Het defecte wiel met de moeren 5op de
reservewielhouder bevestigen. Voorgeschre‐
ven aanhaalmoment: 20 Nm
#De afdekplaat 4weer aanbrengen. Daarbij
controleren dat de vergrendeling 6van de
afdekplaat in de uitsparing 7grijpt.
#De afdekring 3weer aanbrengen en het slot
sluiten.
%Erop letten dat het slot niet de achteruitrijca‐
mera afdekt. Indien nodig de afdekring 3
iets verdraaien.
Auto's met noodwiel: De aanwijzingen met
betrekking tot het noodwiel in acht nemen.
Pechhulp 413
Reservewielhouder met bandbeschermings‐
hoes
Bandbeschermingshoes verwijderen
#De bandbeschermingshoes 1aan de ach‐
terzijde uit elkaar trekken en verwijderen
Wiel vanreservewielhouder verwijderen en
defect wiel bevestigen
#De moeren 2eraf draaien.
#Het reservewiel verwijderen.
#Het defecte wiel met de moeren 2op de
reservewielhouder bevestigen. Voorgeschre‐
ven aanhaalmoment: 20 Nm
Auto's met noodwiel: Dekselhelft verwijde‐
ren
#De dekselhelft3verwijderen.
#De moeren 2eraf draaien.
#Het noodwiel verwijderen.
#De achterste dekselhelft verwijderen.
#Het defecte wiel met de moeren 2op de
reservewielhouder bevestigen. Voorgeschre‐
ven aanhaalmoment: 20 Nm
#De dekselhelften in de bagageruimte opber‐
gen.
Auto's met noodwiel: De aanwijzingen met
betrekking tot het noodwiel in acht nemen.
414 Pechhulp
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12‑V‑-
accu
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden aan de accu
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen bijvoorbeeld tot kortslui‐
ting leiden. Dat kan leiden tot functiebeper‐
kingen vanveiligheidsrelevante systemen,
zoals het verlichtingssysteem, het ABS (anti‐
blokkeersysteem) of het ESP®(elektronisch
stabiliteitsprogramma). De bedrijfsveiligheid
van de auto kan beperkt zijn.
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid
#Bij kortsluiting of een gelijkwaardige
storing direct contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
#Niet verder rijden.
#Werkzaamheden aan de accu altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
uitvoeren.
RMeer informatie over het ABS
(/pagina 187)
RMeer informatie over het ESP®
(/pagina 188)
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei‐
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd. Deze accu's bieden een ver‐
hoogde bescherming tegen eruit lopende accu‐
vloeistof, opdat inzittenden niet verwond raken
als een accu bij een ongevalwordt beschadigd.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kantot vonkvor‐
ming leiden en daardoor het zeer explosieve
gasmengsel van een accu ontsteken.
#Om aanwezige elektrostatische opla‐
ding af te bouwen, de metalen carros‐
serie aanraken voordat de accu wordt
vastgepakt.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en tijdens de starthulp.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd hou‐
den.
Pechhulp 415
#Accuzuur direct grondig met veel
schoon water afspoelen en direct de
hulp van een arts inroepen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12–volt–accu moet worden aange‐
sloten, neemt u dan contact op met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaan‐
wijzingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk‐
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
Geschikte beschermende kleding dra‐
gen, in het bijzonder handschoenen,
schort en gezichtsbescherming. Elek‐
trolyt- of zuurspatten direct wegspoe‐
len met schoon water. Zo nodig naar
een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Wanneer de auto gedurende een langere periode
niet wordtgebruikt:
Rde ruststand inschakelen, of
Rde accu op een door Mercedes-Benz geadvi‐
seerde oplader aansluiten, of
Rvoor het losmaken van de accu contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats
Aanwijzingen met betrekking tot de starthulp
en het opladen van de 12‑V‑accu
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
416 Pechhulp
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een laadapparaat zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen laadapparaten met een maximale
laadspanning van14,8 V gebruiken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
ontstekend waterstofgas
Een accu genereert bij het opladen water‐
stofgas. Als een kortsluiting wordtveroor‐
zaakt of als vonkvorming optreedt, kan het
waterstofgas ontsteken.
#Erop letten dat de plusklem van een
aangesloten accu niet met onderdelen
van de auto in contact komt.
#Nooit metalen voorwerpen of gereed‐
schap op een accu leggen.
#Bij het aansluiten‑ en loskoppelen van
de accu beslist de beschrevenvolgorde
van de accupoolklemmen in acht
nemen.
#Bij de starthulp altijd erop letten dat
alleen accupolen met dezelfde polariteit
met elkaar worden verbonden.
#Bij de starthulp beslist de beschreven
volgorde bij het aansluiten‑ en losma‐
kenvan de startkabel in acht nemen.
#Als de motor draait de accupoolklem‐
men niet aansluiten‑ of losmaken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij het
opladen en bij starthulp
Bij het opladen en bij starthulp kan een
explosief gasmengsel uit de accu ontsnap‐
pen.
#Beslist vuur, open licht, vonkvorming en
rokenvermijden.
#Bij het opladen en bij starthulp voor vol‐
doende ventilatie zorgen.
#Niet over een accu buigen.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij
een bevroren accu
Een ontladen accu kan al bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen.
Als dan starthulp wordtgegeven of de accu
wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.
#Een bevroren accu ór het opladen of
voor het gevenvanstarthulp altijd laten
ontdooien.
Als bij een lage temperatuur de controle-/waar‐
schuwingslampjes in het combi-instrument niet
gaan branden, is de ontladen accu met grote
waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag de
accu noch worden opgeladen, noch de auto met
starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu kan
drastisch ingekort zijn. Het startgedrag kanver‐
slechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.
Het wordtgeadviseerd een ontdooide accu bij
een gekwalificeerde werkplaats te laten contro‐
leren.
Pechhulp 417
*AANWIJZING Beschadiging door veelvul‐
dige en langdurige startpogingen
Door veelvuldige en langdurige startpogingen
kan door onverbrande brandstof de katalysa‐
torworden beschadigd.
#Veelvuldige en langdurige startpogingen
voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp
en bij het opladen van de accu:
RAlleen onbeschadigde start-/laadkabels met
voldoende grote doorsnede en geïsoleerde
poolklemmen gebruiken.
RNiet-geïsoleerde onderdelen van de pool‐
klemmen mogen niet met andere metalen
onderdelen in aanraking komen zolang de
start-/laadkabels met het hulpstartpunt zijn
verbonden.
RDe start-/laadkabels mogen geen onderde‐
len aanraken die als de motor draait kunnen
bewegen.
REr altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn.
RBeslist vuur en open licht vermijden.
RNiet over een accu buigen.
Bij het opladen van de accu bovendien de vol‐
gende punten in acht nemen:
RAlleen door Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde opladers gebruiken.
RDe handleiding van de oplader lezen voordat
u de accu gaat opladen.
Bij de starthulp bovendien de volgende punten in
acht nemen:
RAlleen accu's met een nominale spanning
van12 V als starthulp gebruiken.
RDe auto's mogen elkaar niet raken.
RBenzinemotor: De motor mag alleen met
startkabels worden gestart als de motor
koud en het uitlaatsysteem afgekoeld is.
Starthulp en 12V‑-accu opladen
Voorwaarden
RDe auto is met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
RDe transmissie staat in de stand j.
RHet contact en alle elektrische verbruikers
zijn uitgeschakeld.
RDe motorkap geopend.
#De afdekking 1van de plusaansluiting 2
op het hulpstartpunt in de richting van de pijl
schuiven.
418 Pechhulp
#De plusaansluiting 2aan de eigen auto en
de pluspool van de externe accu met de
start-/laadkabel verbinden. Daarbij beginnen
met de plusaansluiting 2van de eigen auto.
#Bij starthulp: De motorvan de hulpbiedende
auto met stationair toerental laten draaien.
#De minpool van de externe accu en het mas‐
sapunt 3aan de eigen auto met de start-/
laadkabel verbinden. Daarbij met de externe
accu beginnen.
#Bij starthulp: De motorvan de eigen auto
starten.
#Bij opladen: Het opladen starten.
#Bij starthulp: De motoren enkele minuten
laten draaien.
#Bij starthulp: Voordat de startkabel wordt
losgemaakt een elektrische verbruiker van de
eigen auto, bijvoorbeeld de achterruitverwar‐
ming of de verlichting, inschakelen.
Als de starthulp of het opladen beëindigd is:
#De startkabel/laadkabel eerst van het mas‐
sapunt 3en de minpool van de externe
accu losmaken, vervolgens van de plusaan‐
sluiting 2en de pluspool van de externe
accu. Hierbij telkens beginnen bij de contac‐
tenvan de eigen auto.
#Na het verwijderen van de start-/laadkabels,
de afdekking 1van de plusaansluiting 2
sluiten.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
12‑V‑accu vervangen
#De aanwijzingen met betrekking tot de
12‑V‑accu in acht nemen (/pagina 415).
Mercedes-Benz adviseert de 12‑V‑accu te laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats,
bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Als u zelf de accu wilt vervangen, neemt u dan
de volgende aanwijzingen in acht:
REen defecte accu altijd vervangen door een
accu, die aan de specifieke eisen van de auto
voldoet.
De auto is uitgerust met een accu die gebruik
maakt vanAGM‑technologie (Absorbent
Glass Mat). De volledige functionaliteit van
de auto is alleen gewaarborgd met een
AGM‑accu. Mercedes-Benz adviseert in ver‐
band met de veiligheid alleen accu's te
gebruiken die door Mercedes-Benz speciaal
voor de auto zijn getest en goedgekeurd.
RAanbouwdelen zoals de ontluchtingsslang,
het hoekstuk of de accupoolafdekking over‐
zetten van de te vervangen accu.
RErop letten dat de ontluchtingsslang altijd op
de oorspronkelijke opening aan accuzijde is
aangesloten.
Aanwezige of meegeleverde pluggen monte‐
ren.
Anders kunnen gassen of accuzuur ontsnap‐
pen.
RErop letten dat de aanbouwdelen weer op
dezelfde wijze worden aangesloten.
Pechhulp 419
Aan- of wegslepen
Toegestane sleepmethoden
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats vante slepen.
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
%Als de auto met opgetilde voor- of achteras
wordtgesleept, moet de cardanas tussen
verdeelbak en de rollende as worden uitge‐
bouwd.
Toegestane sleepmethoden
Beide assen op de grond Vooras opgetild Achteras opgetild
Ja, maximaal 50 km met 50 km/hJaJa
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege‐
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 420).
#Controleren of de accu aangesloten en opge‐
laden is.
Als de accu ontladen is:
RKan de motor niet worden gestart.
RKan de elektrische parkeerrem niet worden
uit- of ingeschakeld.
RKan de transmissie niet in de stand iof j
worden gezet.
420 Pechhulp
%Als de transmissie niet in de stand ikan
worden gezet, de auto vervoeren
(/pagina 423). Voor het transport van de
auto is een sleepwagen met hefinrichting
nodig.
*AANWIJZING Beschadiging door te snel
of te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijf‐
lijn beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over‐
schrijden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen van een auto met een
te hoog gewicht
Wanneer‑ de te slepen auto zwaarder is dan
het toegestaan totaalgewicht van uw auto,
kunnen de volgende situaties zich voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kangaan slingeren en
zelfs kantelen.
#Als u een andere auto aansleept‑ of
sleept, moet erop worden gelet dat het
gewicht ervan niet hoger is dan het toe‐
gestaan totaalgewicht van uw auto.
Als een auto moet worden weggesleept of aan‐
gesleept, mag het toegestaan totaalgewicht
daarvan het toegestaan totaalgewicht van het
trekkende voertuig niet overschrijden.
#Gegevens over het toegestaan totaalgewicht
van de betreffende auto vindt u op het voer‐
tuigtypeplaatje (/pagina 448).
#Het bestuurders- of passagiersportier niet
openen, omdat anders de transmissie auto‐
matisch in de stand jwordtgezet.
#De sleepkabel of -stang aan de sleepogen
bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde bevestiging
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De automatische vergrendeling uitschake‐
len .
#De HOLD-functie niet activeren.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 89).
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/pagina 195).
#De transmissie in de stand izetten.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
Pechhulp 421
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte veiligheidsrelevante
functies bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol‐
gende situaties beperkt of niet meer beschik‐
baar:
RHet contact is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet
vertoont een storing.
Als uw auto dan wordtgesleept, kanvoor het
sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn.
#Een sleepstang gebruiken.
#Voor het slepen controleren of de stuur‐
inrichting vrij kan bewegen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trek‐
krachten de auto's beschadigen.
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
Aanwijzingen met betrekking tot het lostrek‐
kenvan een vastgereden auto
*AANWIJZING Beschadiging door lostrek‐
kenvan een vastgereden auto
Door te hoge trekkrachtenkunnen de auto's
beschadigd raken.
#Bij het lostrekken de vastgereden auto
rechtuit en zo gelijkmatig mogelijk los‐
trekken.
Tervermijding van schade aan uw auto voor het
lostrekken het volgende in acht nemen:
RHet lostrekken van een auto die met de aan‐
gedreven wielen in een losse of modderige
ondergrond is vastgereden, moet met de
grootste voorzichtigheid plaatsvinden.
Vooral als de auto is beladen.
RDe vastgereden auto nooit samen met een
aangekoppelde aanhangwagen lostrekken.
RDe vastgereden auto, indien mogelijk, in het
reeds bereden spoor naar achteren toe los‐
trekken.
Auto slepen bij verschillende defecten
Aanwijzingen met betrekking tot het slepen
bij verschillende defecten
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde bevestiging en gebruik van oude
moeren
Door onjuiste bevestiging en het gebruik van
oude moeren kunnen de auto's of compo‐
nenten van de auto's worden beschadigd.
#Bij het uitbouwen van de cardanas,
M10–moeren als afstandshouders op
de M8–bouten aanbrengen en deze met
M8–moeren borgen.
#Bij het inbouwenvan de cardanassen
altijd nieuwe zelfborgende moeren
gebruiken.
422 Pechhulp
De aanwijzingen met betrekking tot het slepen in
acht nemen (/pagina 420).
%Voor meer informatie contact opnemen met
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Slepen bij verschillende defecten
Slepen bij motorschade, transmissieschade,
storingen aan de elektronica
#De transmissie in de stand izetten.
Slepen bij een defecte verdeelbak
#De cardanassen tussen de assen en de ver‐
deelbak laten uitbouwen.
Slepen bij een defecte vooras
#De cardanas tussen de achteras en de ver‐
deelbak laten uitbouwen.
#De auto met opgetilde vooras laten slepen.
Slepen met een defecte achteras
#De cardanas tussen de vooras en de verdeel‐
bak laten uitbouwen.
#De auto met opgetakelde achteras en met
rollen onder de voorwielen laten slepen.
Auto voor transport opladen
#De aanwijzingen met betrekking tot het sle‐
pen in acht nemen (/pagina 420).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
#De transmissie in de stand izetten.
%Bij storingen aan de elektronica kan de auto‐
matische transmissie in de stand jgeblok‐
keerd zijn. Om iin te schakelen het boord‐
net van spanning voorzien (/pagina 418).
#De auto op de transporter zetten.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De auto met de elektrische parkeerremtegen
wegrollen beveiligen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
#Erop letten dat de voor- en achteras op het‐
zelfde transportvoertuig komen te staan.
*AANWIJZING Schade aan de aandrijflijn
door verkeerde plaatsing
#Het voertuig niet boven het verbindings‐
punt van het transportvoertuig plaat‐
sen.
Pechhulp 423
Positie sleepogen
De sleepogen 1zijn voor en achter aan de auto
bevestigd.
Auto aanslepen (motornoodstart)
*AANWIJZING Beschadiging van de auto‐
matische transmissie door aanslepen
Door het aanslepen van auto's met automati‐
sche transmissie kan de automatische trans‐
missie worden beschadigd.
#Auto's met automatische transmissie
mogen niet door aanslepen worden
gestart.
#De auto niet door middel van aanslepen star‐
ten.
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordtgemani‐
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordtvervangen, kan
de elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespecifi‐
ceerde nieuwe zekeringen met het cor‐
recte amperage vervangen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektri‐
sche componenten of systemen worden
beschadigd of aanzienlijk beperkt worden in
hun werking.
#Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven
zekeringen met het aangegeven ampe‐
rage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moetenworden ver‐
vangen door gelijkwaardige zekeringen, herken‐
baar aan de kleur en de ampèrewaarde. De
ampèrewaarden en verdere in acht te nemen
informatie is te vinden in het zekeringaansluit‐
schema.
424 Pechhulp
Zekeringaansluitschema: Op de zekeringen‐
kast achterin (/pagina 426).
*AANWIJZING Beschadiging of functie‐
storing door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zeke‐
ringenkastenkan binnendringen.
#Bij het sluitenvan de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het
deksel correct op de zekeringenkast is
aangebracht.
Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw
doorbrandt, de oorzaak latenvaststellen en ver‐
helpen bij een gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgescha‐
keld.
RHet contact is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn oververschillende
zekeringenkastenverdeeld:
RZekeringenkast in de motorruimte aan de lin‐
kerzijde (/pagina 425)
RZekeringenkast in de cockpit aan de rechter‐
zijde (/pagina 426)
RZekeringenkast achterin (/pagina 426)
Zekeringenkast in de motorruimte openen en
sluiten
Voorwaarden
REen droge doek en een schroevendraaier zijn
beschikbaar.
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 424).
Openen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
#De motorkap openen.
Pechhulp 425
#Met een droge doek eventueel aanwezig
vochtvan de zekeringenkast verwijderen.
#De schroeven1losdraaien.
#Het deksel 2in de richting van de pijl open‐
klappen en naar boventoeverwijderen.
Sluiten
#De afdichting moet correct tegen het deksel
aanliggen; dit controleren.
#De lippen 3van het deksel 2in de zeke‐
ringenkast plaatsen.
#Controleren of het deksel 2aanligt op de
zekeringenkast.
#De bouten 1vastdraaien.
#De motorkap sluiten.
Zekeringenkast op de cockpit openen en slui‐
ten
De zekeringenkast bevindt zich aan de zijkant
van de cockpit onder een afdekking.
#Voor meer informatie naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan.
Zekeringenkast achterin openen en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 424).
#De zitting aan de rechterzijde naar voren
klappen (/pagina 107).
De afdekking 1openklappen en verwijderen.
426 Pechhulp
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken naar
een kant. Dit kan wijzen op beschadigingen aan
banden of velgen. Als bandenpech vermoed
wordt de snelheid verlagen. Zo snel mogelijk
stoppen en de banden en velgen op beschadigin‐
gen controleren. Onzichtbare beschadigingen
van de banden kunnen eveneens de oorzaak van
het ongewone rijgedrag zijn. Als er geen bescha‐
digingen te zien zijn, de banden en velgen laten
controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen bij het regelmatig controleren
van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen verlies van ban‐
denspanning veroorzaken.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#Banden regelmatig op schade controle‐
ren en beschadigde banden direct ver‐
vangen.
De volgende controles regelmatig, ten minste
eenmaal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld
voor een langere rit of rijden in het terrein, aan
alle wielen uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/pagina 428).
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
De ventielen moeten met de door Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurde
ventieldopjes tegenvocht en vuil beschermd
zijn.
RVisuele controle van de profieldiepte en het
loopvlak over de gehele breedte.
De minimumprofieldiepte bedraagt bij zomer‐
banden 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen
*AANWIJZING Beschadiging van onderde‐
len van de carrosserie of het onderstel
door gemonteerde sneeuwkettingen
Wanneer bij auto's met 4MATIC sneeuwket
tingen op de voorwielen worden gemonteerd,
kunnen ze onderdelen van de carrosserie of
het onderstel beschadigen.
#Bij auto's met 4MATIC nooit sneeuwket‐
tingen op de achterwielen monteren.
Voor AMG-banden gelden de aanwijzingen voor
het gebruik van winterbanden van AMG die
geschikt zijn voor het gebruik van sneeuwkettin‐
gen. Alleen met deze winterbanden is het
gebruik van sneeuwkettingen toegestaan.
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
Banden en velgen 427
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met actieve parkeerassistent: Met
gemonteerde sneeuwkettingen niet de
actieve parkeerassistent gebruiken.
%De maximumsnelheid van de auto kanvoor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (/pagina 199).
%Het ESP®kanvoor het wegrijden worden uit‐
geschakeld . Zo kunnen de wielen door‐
draaien en een hogere aandrijfkracht opwek‐
ken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning vormen de volgende gevaren:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzon‐
der bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of
ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip
sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en
remgedrag kunnen sterk nadelig beïn‐
vloed worden.
#Geadviseerde bandenspanningen in
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
Rten minste maandelijks
Rbij veranderde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij veranderdegebruiksomstandigheden,
bijv. rijden in het terrein
#Indien nodig de bandenspanning aan‐
passen.
Een te lage of te hoge bandenspanning heeft de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordtverkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de
hand gewerkt.
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid
worden nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door
aquaplaning.
428 Banden en velgen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij herhaaldelijk drukverlies in de
band
Wanneer de bandenspanning herhaaldelijk
daalt, kunnen velg, ventiel of band bescha‐
digd zijn.
Een te lage bandenspanning kantot een
klapband leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwer‐
pen onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban‐
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
binnenzijde van de tankdopklep (/pagina 429).
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmetergebruiken.
Het uiterlijk van een band geeft geen uitsluitsel
over de bandenspanning.
Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanning kan ook via de boordcomputer
worden gecontroleerd.
De bandenspanning alleen corrigeren als de ban‐
den koud zijn. Voorwaarden voor koude banden:
RDe auto wasten minste drie uur geparkeerd
zonder zonnestraling op de band.
RDe auto heeft minder dan 1,6 km gereden.
Een stijging van de bandentemperatuur van
10 °C verhoogt de bandenspanning circa 10 kPa
(0,1 bar, 1,5 psi). Hier rekening mee houden, als
de bandenspanning wordtgecontroleerd als de
banden warm zijn.
Aanwijzingen voor rijden met een aanhang‐
wagen
Voor de banden van de achteras geldt uitsluitend
de in de bandenspanningstabel geadviseerde
bandenspanning voor een verhoogde belading.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
door zand
Bij het rijden door zand kunt u de bandenspan‐
ning verlagen (/pagina 153).
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de
binnenzijde van de tankdopklep.
De bandenspanningstabel toont de geadviseerde
bandenspanning voor alle af fabriek voor deze
auto goedgekeurde banden. De geadviseerde
bandenspanningen gelden voor banden in koude
toestand bij verschillende bedrijfsomstandighe‐
den van belading en/of snelheid van de auto.
Banden en velgen 429
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreffende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het
symbool +, dan is de betreffende banden‐
spanning een alternatieve bandenspanning.
Deze bandenspanningenkunnen het afrolcom‐
fort van de auto verbeteren. Het brandstofver‐
bruik kan dan iets toenemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen"
of "volledig beladen" worden in de tabel weerge
geven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen
kan daarvan afwijken.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
Bandenspanningscontrole
Werking van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van banden‐
spanningsensoren de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon‐
teerde banden.
Nieuwe bandenspanningsensoren, bijvoorbeeld
in winterbanden, worden bij de eersterit auto‐
matisch ingeleerd.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het multifunctioneel display weerge‐
geven (/pagina 431).
Bij een duidelijk drukverlies of een te hoge tem‐
peratuur van de banden wordt u op de volgende
manierengewaarschuwd:
Rdoor displaymeldingen
(/pagina
495)
Rdoor het waarschuwingslampje hin het
combi-instrument (/pagina 525)
De bandenspanningscontrole is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is ervoor verantwoor‐
delijk, de bandenspanning in te stellen op de
geadviseerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
De bandenspanning met een bandenspannings‐
meter instellen als de banden koud zijn. In acht
nemen dat de bandenspanningscontrole de voor
de actuele bedrijfsomstandigheden correcte
bandenspanning eerst moet inleren.
In de meeste gevallen actualiseert de banden‐
spanningscontrole de nieuwe referentiewaarde
automatisch, nadat de bandenspanning is gewij‐
zigd. De referentiewaarden kunnen echter ook
worden geactualiseerd door de bandenspan‐
ningscontrole handmatig opnieuw op te starten
(/pagina 431).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RAls de bandenspanning verkeerd is ingesteld
RBij een plotseling drukverlies, bijvoorbeeld
veroorzaakt door een binnengedrongen voor‐
werp
RBij een storing door een andere radiobron
430 Banden en velgen
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
Bandenspanning met bandenspanningscon‐
trole controleren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
Een van de volgende weergaveverschijnt:
RActuele bandenspanning en bandentempera‐
tuur van de afzonderlijke wielen:
RBandenspanningsindicatie verschijnt na
enkele minuten rijden
RBandenspanningscontrole actief: De inleer‐
procedure van het systeem is nog niet afge‐
sloten. De bandenspanningen worden dan
reeds gecontroleerd.
Wanneer u de differentieelsperren hebt inge‐
schakeld, duurt de inleerprocedure iets lan‐
ger. De bandenspanning op een later tijdstip
nogmaals controleren.
#De bandenspanning vergelijken met de voor
de actuele bedrijfstoestand geadviseerde
bandenspanning (/pagina 429). Daarbij de
aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
temperatuur in acht nemen (/pagina 428).
%De op het multifunctioneel display weergege
venwaarden kunnen afwijkenvan de waar‐
den van de bandenspanningsmeter, die gel‐
den voor zeeniveau. Op hoger gelegen loca‐
ties geven luchtdrukmeters een hogere ban‐
denspanning weer dan de boordcomputer. In
dit geval de bandenspanning verlagen.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
vier de banden correct ingesteld voor de
betreffende bedrijfstoestand
(/pagina 428).
De bandenspanningscontrole in de volgende
situaties opnieuw starten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
Banden en velgen 431
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
#Een veegbeweging omlaag maken links op de
touch-control op het stuurwiel.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Actuele bandenspanningen als nieuwe
richtwaarden overnemen?.
#Links op de touch-control in het stuurwiel
drukken, om het opnieuw opstarten te star‐
ten.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandensp.controle opnieuw gestart.
Actuele waarschuwingsmeldingenworden
gewist en het gele waarschuwingslampje
hdooft.
Na enkele minuten rijden controleert het sys‐
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Ver‐
volgens worden de actuele bandenspan‐
ningswaarden als nieuwe referentiewaarden
aangenomen en bewaakt.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
Zendvergunning van de bandenspannings‐
controle
Zendvergunningen
Land Zendvergunning
ArgentiniëSchrader AG5SP4
Numero de Registro CNC:
H-14795
Brazilië
MODELO: AG5SP4-D
ANATEL: 0280-15-8001
Este equipamento opera em cará‐
ter secundário, isto é, não tem
direito à proteção contrainterfe‐
ncia prejudicial, mesmo de
estações do mesmo tipo e não
pode causar interfencia a siste‐
mas operando em caráter primá‐
rio.
432 Banden en velgen
Land Zendvergunning
Europese
Unie
Hereby, Schrader Electronics Ltd
declares that theradio equi‐
pment type "AG5SP4 & MFR" is
in compliance with Directive
2014/53/EU.
The full text of the EU declaration
of conformity is available at the
following internet address:
http://www.tpmseuro‐
shop.com/documents/declara‐
tion_conformities
GG4: f = 433.92MHz; Maximum
effective radiated P < 10mw
(e.r.p)
MFR receiver: Category II
Schrader Electronics Ltd. 11
Technology Park,
Land Zendvergunning
Belfast Road, Antrim BT41 1QS,
Northern Ireland United Kingdom
Indonesië 38892/SDPPI/2015
JordaniëKingdom of Jordan Type approval
forTyre Pressure sensor.
Manufacturer: Schrader Electro‐
nics Ltd.
Model: AG5SP4
Type Approval Number:
TRC/LPD/2015/21
MFR
Type Approval Number:
TRC/LPD/2015/223
LandZendvergunning
MarokkoAGREE PAR L'ANRT MAROC
Numero d'agrement: MR 10216
ANRT 2015
Date d'agrement: 18/3/2015
Numero d'agrement: MR 10927
ANRT 2015
Date d'agrement: 02/10/2015
Mexico IFT: RCPSCAG15-0627
IFT: RLVSCMF15-0959
Moldavië
1024
Pakistan
Banden en velgen 433
Land Zendvergunning
Filipijnen
NTC Type Approved.
No: ESD-1510376C
Rusland
Servië
И005 15
SingaporeComplies with
IMDA Standards
N1201-15
Land Zendvergunning
Zuid-
Afrika
TA-2015/072 Approved
TA-2015/117 Approved
Oekraïne
032
Land Zendvergunning
Verenigde
Arabische
Emiraten
TRA
REGISTERED NO: ER37156/15.
DEALER NO: DA0047074/10
Vietnam
Schrader Electronics Ltd.
Model: AG5SP4
No: B0128170217AF04A2
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en
vervanging van banden
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
434 Banden en velgen
Informatie over de toegestanevelg-bandcombi‐
naties kunt u verkrijgen bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde afmetingen van de
banden en velgen
Als banden en velgen met verkeerde afmetin‐
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specifica‐
ties van de originele onderdelen vol‐
doen.
Daarbij bij velgen het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door overschrijden van het draagver‐
mogen van de band of de toegestane
snelheidsindex
Het overschrijden van het aangegeven draag‐
vermogen van de band of de toegestane
snelheidsindex kan leiden tot beschadiging
van de banden of tot klappen van de banden.
#Alleen voor het voertuigtype goedge‐
keurde bandentypes en -maten gebrui‐
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draag‐
vermogen van de band en de snelheids‐
index in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden‐
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurd
heeft.
Deze banden zijn speciaal op de regelsyste‐
men, zoals het ABS, het ESP®en de 4MATIC,
afgestemd:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde‐
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop‐
Banden en velgen 435
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban‐
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontro‐
leerde en geadviseerde banden, velgen en
accessoires gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de
rijveiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij
het coveren beschadigingen niet altijd her‐
kend worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken,
waarvan het eerdere gebruik onbekend
is.
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het rijden
over obstakels
Om grotevelgen zitten banden met een
lagere verhouding tussen de hoogte en de
breedte. Met een lagere hoogte/breedtever‐
houding neemt het gevaar, dat bij het rijden
over obstakels de velgen en banden bescha‐
digd raken, toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzich‐
ting oprijden.
*AANWIJZING Beschadiging van elektro‐
nische onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In
het wiel bevinden zich elektronische onder‐
delen. Bij het ventiel mag geen montagege‐
reedschap worden aangebracht.
Anders kunnen de elektronische onderdelen
worden beschadigd.
#Banden alleen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden
bij lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij‐
dens het rijden scheuren in zomerbanden
ontstaan, die de banden permanent bescha‐
digen.
#Bij temperaturen onder 7 °C M+S-ban‐
den gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor
uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkun‐
dig mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge‐
keurde accessoires bij een gekwalificeerde werk‐
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek
436 Banden en velgen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij sportbanden
Door het speciale bandenprofiel in combina‐
tie met de geoptimaliseerde rubbercom‐
pound bestaat op vochtige of natte rijbaan
een verhoogd risico op slippen en aquapla‐
ning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentem‐
peratuur duidelijk af.
#ESP®inschakelen en rijstijl aanpassen.
#Bij buitentemperaturen onder 10 °C
M+S‑ banden gebruiken.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban‐
den het volgende in acht nemen:
RLandspecifieke goedkeuringseisen voor ban‐
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
Daarnaast kanvoor bepaalde regio's en toe‐
passingen het gebruik van bepaalde banden‐
typen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde
constructie, dezelfde uitvoering (zomerban‐
den, winterbanden, MOExtended-banden) en
van hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afme‐
tingen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in gevalvan pech mag voor het
rijden naar de werkplaats hiervanworden
afgeweken.
ROp de velgen alleen passende banden mon‐
teren.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust
met functionerende sensoren voor de ban‐
denspanningscontrole.
RBij temperaturen onder 7 °C winterbanden of
all-seasonbanden met het M+S-keurmerk op
alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win‐
terbanden met het sneeuwvloksymbool i
naast de M+S markering de beste grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
profiel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer deze lager is dan die van de auto,
moet een sticker in het gezichtsveld van de
bestuurder hiervoor waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste100 km
met matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
Voor meer informatie over banden en velgen
contact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
RBandenspanningstabel (/pagina 429)
Banden en velgen 437
RAanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel (/pagina 444)
Aanwijzingen met betrekking tot het verwis‐
selen van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verschillende wielafmetingen
Wanneer bij verschillende afmetingenvan
velgen of banden de voor‑ met de achterwie‐
len worden uitgewisseld, kunnen de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig worden beïnvloed.
Bovendien kunnen de schijfremmen of onder‐
delen van de wielophanging worden bescha‐
digd.
#De voor‑ en achterwielen uitsluitend uit‐
wisselen, wanneer banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingenvan banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver‐
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de type‐
goedkeuring.
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sterker op de schouder van de
band
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat
afhankelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Daarbij de aanwijzingen en de veiligheidsaanwij‐
zingen bij "Verwisselen van een wiel" in acht
nemen Auto voorbereiden op het verwisselen
van een wiel(/pagina 439).
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan
van wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwij‐
zingen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht boordgereedschap
Het boordgereedschap bestaat uit:
RBoordgereedschapstas met:
-pomphefboom voor krik
-wielsleutel met T-stuk
-schroevendraaier (ondergebracht in een
pomphefboom)
-demontage-gereedschap voor dakdrager
(ondergebracht in een pomphefboom)
RKrik met adapter
438 Banden en velgen
1Boordgereedschapstas
2Krik
#De achterbank naar voren klappen
(/pagina 108).
%De krik heeft een gewicht van circa 4,4 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in
de werking contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Auto voorbereiden op het verwisselen van
een wiel
Voorwaarden
RHet noodzakelijke gereedschap voor het ver‐
wisselen van een wiel is aanwezig. Wanneer
uw auto niet met gereedschap voor het ver‐
wisselen van een wiel is uitgerust, informeert
u dan bij een gekwalificeerde werkplaats
naar passend gereedschap.
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie‐
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De motor afzetten.
#Veiligstellen dat de motor niet kanworden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach‐
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks
blokkeren.
#Indien noodzakelijk, de wieldop verwijderen
(/pagina 439).
#De auto opkrikken (/pagina 440).
Wieldoppen verwijderen en aanbrengen
Voorwaarden
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 439).
Kunststof naafdop
#Verwijderen: De middenkap van de naafdop
linksom draaien en verwijderen.
#Aanbrengen: de middenkap van de naafdop
linksom draaien.
#De naafdop aanbrengen en de middenkap
rechtsom draaien, tot de naafdop voelbaar
en hoorbaar vergrendelt.
Banden en velgen 439
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrik‐
ken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 439).
RDe wieldoppen zijn verwijderd
(/pagina 439).
Montage van de krik
#De pomphefboom 1samenstellen.
#De pomphefboom 1met de uitsparing op
de aftapplug 2van de krik zetten.
#De pomphefboom 1tot de aanslag
rechtsom draaien.
De aftapplug 2is gesloten.
3Adapter
Auto voor omhoogbrengen: De adapter3
moet op de krik bevestigd zijn.
Auto achter omhoogbrengen: De adapter 3
van de krik verwijderen.
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz gecontroleerde en goedgekeurde krik
gebruiken voor het opkrikken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort‐
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
440 Banden en velgen
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een
grote, vlakke, stevige en stroeve ondergrond
gebruiken.
RDe krik mag alleen onder het kriksteunpunt
worden aangebracht.
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen of voeten onder de auto hou‐
den.
RNooit onder de auto gaan liggen.
RDe motor niet starten en de elektrische par‐
keerrem niet vrijzetten.
RGeen portieren of achterdeur openen of slui‐
ten.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten
met de wielsleutel circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreffende
kriksteunpunten wordtgeplaatst, kan de krik
kantelen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de
betreffende kriksteunpunten van de
auto. De voet van de krik moet zich
loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto bevinden.
*AANWIJZING Voertuigschade door krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto beschadigen.
#De krik alleen op de daarvoor bedoelde
kriksteunpunten aanbrengen.
Auto voor omhoogbrengen
Banden en velgen 441
#De adapter moet op de krik bevestigd zijn, dit
controleren.
#De krik 4onder de trillingsdemper van de
dwarsgeplaatste wieldraagarm 5aanbren‐
gen.
#De auto door pompen omhoogbrengen, tot
de band maximaal 3 cm van de bodem ver‐
wijderd is.
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/pagina 442).
Auto achter omhoogbrengen
#De adaptervan de krik verwijderen.
#De krik 4bij het kriksteunpunt van de asko
ker6plaatsen.
#Zo lang pompen, tot de askoker 6in de uit‐
sparing van de krik valt en de voet van de
krik gelijkmatig de grond raakt.
#De auto door pompen omhoogbrengen, tot
de band maximaal 3 cm van de bodem ver‐
wijderd is.
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/pagina 442).
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt (/pagina 440).
Vermijd bij het verwisselen van een wiel elke
krachtinwerking op de remschijf, omdat dit
mogelijk een nadelige invloed op het comfort bij
het remmen heeft.
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leg‐
gen.
#De wielbouten verwijderen.
#Het wiel verwijderen.
#Het nieuwe wiel monteren (/pagina 443).
442 Banden en velgen
Nieuw wiel monteren
Voorwaarden
RHet wiel is verwijderd (/pagina 442).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn inge‐
smeerd, of als de schroefdraad van wielbou‐
ten‑ of naven beschadigd is, kunnen de wiel‐
bouten loskomen.
Daardoor kan tijdens het rijden een wiel wor‐
den verloren.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervan‐
gen.
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec‐
tie van banden in acht nemen
(/pagina 434).
Bij banden met voorgeschreven draairichting
markeert een pijl op de wang de draairichting
van de band. Bij de montage op de draairichting
van de wielen letten.
#Het te monteren wiel op de wielnaaf schui‐
ven en aandrukken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe‐
ren
Als de wielbouten of wielmoerenworden
vastgedraaid als de auto omhooggebracht is,
kan de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast‐
draaien met het wiel op de grond.
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreffende wiel goed‐
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege‐
venvolgorde kruiselings gelijkmatig licht aan‐
draaien.
#De auto laten zakken (/pagina 443).
Auto na verwisselen van een wiel laten zak‐
ken
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/pagina 443).
#De ratel zodanig op de zeskant van de krik
steken, dat de tekst "AB" zichtbaar is.
#Auto laten zakken: De ratelvan de krik
linksom draaien.
Banden en velgen 443
#De wielbouten in de aangegevenvolgorde 1
tot 5kruiselings en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 150 Nm.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of -moeren niet met het
voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastge‐
zet, kunnen de wielen loskomen.
#De wielbouten of -moeren moeten met
het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
#Als u dit niet zeker weet, de auto niet
verplaatsen. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats en het aan‐
haalmoment direct laten controleren.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
troleren en naar behoefte aanpassen.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 431).
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Als
het nood‑ of reservewiel wordtgemonteerd,
kunnen de rij-eigenschappen sterk worden
beïnvloed.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij‐
den.
#Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
#Een noodwiel of reservewiel dat afwijkt
van het te verwisselen wiel, slechts
kortstondig gebruiken.
#Het ESP®niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver‐
schillende afmetingen bij de eerstvol‐
gende gekwalificeerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let‐
ten.
444 Banden en velgen
De bandenspanning van het gemonteerde nood‐
wiel controleren. Deze eventueel aanpassen.
De toegestane maximumsnelheid met gemon‐
teerd noodwiel is 80 km/h.
Geen sneeuwkettingen op het noodwiel aanbren‐
gen.
Het noodwiel uiterlijk om de zes jaar latenver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 428)
RBandenspanningstabel (/pagina 429)
Banden en velgen 445
Aanwijzingen voor technische gegevens
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
De technischegegevens worden volgens EU-
richtlijnen bepaald. De genoemde gegevens gel‐
den alleen voor auto's met standaarduitrusting.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De autospeci‐
fieke autogegevens kunt u in de COC-documen‐
ten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vinden.
Deze documenten ontvangt u bij aflevering van
de auto.
Boordelektronica
Aanwijzingen bij ingrepen in de motorelek‐
tronica
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door
ondeskundig onderhoud
Door ondeskundig onderhoud kunnen onder‐
delen van de auto sneller slijten; dit kan lei‐
den tot verlies van de typegoedkeuring.
#De motorelektronica en de bijbeho‐
rende onderdelen alleen bij een gekwa‐
lificeerde werkplaats laten onderhou‐
den.
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het inbou‐
wenvan mobilofoons
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundige werkzaamheden
aan mobilofoons
Wanneer mobilofoons worden gemanipuleerd
of niet vakkundig wordt ingebouwd, kan de
elektromagnetische straling ervan de elektro‐
nische installatie storen.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto in gevaar komen.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
446 Technischegegevens
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig gebruik van mobi‐
lofoons
Als in de auto op ondeskundige wijze gebruik
wordtgemaakt van een mobilofoon, kan de
elektromagnetische straling daarvan de elek‐
tronische installatie van de auto storen, bij‐
voorbeeldwanneer:
Rde mobilofoon niet op een buitenantenne
is aangesloten
Rde buitenantenne verkeerd gemonteerd
of niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto in gevaar komen.
#De reflectiearme buitenantenne laten
inbouwen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
#De mobilofoon bij gebruik in de auto
altijd aansluiten op de reflectiearme
buitenantenne.
*AANWIJZING Vervallen van de typegoed‐
keuring door het niet in acht nemen van
installatie- en gebruiksvoorwaarden
Wanneer de installatie- en gebruiksvoorwaar‐
den voor mobilofoons niet in acht worden
genomen, kan de typegoedkeuring vervallen.
#Alleen vrijgegeven frequentiebanden
gebruiken.
#Het maximaal toegestane uitgangsver‐
mogen in deze frequentiebanden in
acht nemen.
#Alleen vrijgegeven antenneposities
gebruiken.
1Voorste dakgedeelte
2Achterzijde van het dak
Voor het naderhand inbouwen van mobilofoons
moet de technischerichtlijn ISO/TS 21609
(Road Vehicles EMC guidelines for installation
of aftermarketradio frequency transmitting equi‐
pment) worden aangehouden. De wettelijke
bepalingen voor aanbouwdelen moetenworden
aangehouden.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust,
moeten de in de voorbereiding aanwezige span‐
ningsvoorziening- en antenne-aansluiting worden
gebruikt. Bij het monteren beslist de aanvullende
handleiding van de fabrikant in acht nemen.
Technischegegevens 447
Zendvermogen mobilofoons
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de voet‐
punt van de antenne mag de waarden in de vol‐
gende tabel niet overschrijden.
Frequentieband en maximaal zendvermogen
Frequentieband Maximaal zendver‐
mogen
Korte golf
3 - 54 MHz
100 W
4–m–band
74 - 88 MHz
30 W
2–m–band
144 - 174 MHz
50 W
Bundelnet/Tetra
380 - 460 MHz
10 W
70–cm–band
420 - 450 MHz
35 W
Mobiele telefoon
(2G/3G/4G) 10 W
De volgende apparaten kunnen zonder beperkin‐
gen in de auto worden gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendvermo‐
gentot 100 mW
RMobilofoons met zendfrequenties in de fre‐
quentieband 380- 410 MHz en een maximaal
zendvermogen tot 2 W (bundelnet/Tetra)
RMobiele telefoon (2G/3G/4G)
Voor de volgende frequentiebanden is er geen
beperking voor de antennepositie aan de buiten‐
zijde van de auto:
RBundelnet/Tetra
R70–cm–band
R2G/3G/4G
Voertuigtypeplaatje, FIN en motornummer
Voertuigtypeplaatje
448 Technischegegevens
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - Koeweit)
1Autofabrikant
2Fabricageplaats
3Productiedatum
4Voertuigtype
5FIN
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - alle andere
landen)
1Autofabrikant
2EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
3FIN (voertuigidentificatienummer)
4Toegestaan totaalgewicht (kg)
5Toegestaan totaalgewicht (kg) (alleen voor
bepaalde landen)
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel‐
den.
FIN op het chassis
1Ingeslagen FIN (voertuigidentificatienummer)
Technischegegevens 449
FIN bij de onderste rand van de voorruit
1FIN (voertuigidentificatienummer) als label
Motornummer
Het motornummer is in het motorcarter ingesla‐
gen. Meer informatie is verkrijgbaar in elke
gekwalificeerde werkplaats.
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstof‐
fen
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door voor de gezondheid schadelijke
bedrijfsstoffen
Bedrijfsstoffenkunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoffen de opdrukken
van de originele verpakking in acht
nemen.
#Bedrijfsstoffen altijd in de afgesloten
originele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs‐
stoffen houden.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet op milieuvriendelijke wijze
afvoeren
#Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke
wijze afvoeren.
Bedrijfsstoffen zijn:
RBrandstoffen
RDenoxeringsmiddel AdBlue®voor de uitlaat‐
gasnabehandeling
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro‐
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont‐
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
450 Technischegegevens
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs‐
stoffen zijn te herkennen aan het volgende
opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeldMB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeldMB-Approval
229.51)
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstof‐
fen is te vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-Op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-In de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
Brandstof
Aanwijzingen met betrekking tot de brand‐
stofkwaliteit bij auto's met benzinemotor
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
Technischegegevens 451
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 vol.% ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% Ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.% Methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Voor uw auto gelden de volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerkenvoor brandstof.
1Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van 5 vol.%
2Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van10 vol.%
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u de verdraagzaamheidskeurmerken op de
volgende punten:
Rop het aanwijzingsplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
Wanneer de beschikbare brandstof niet vol‐
doende ontzwaveld is, kan dit totgeurvorming
leiden.
Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te
vinden op het aanwijzingsplaatje in de tankdop‐
klep (/pagina 170).
Als de geadviseerde brandstof niet beschikbaar
is, kan tijdelijk ook loodvrije normale benzine
vanten minste 91 RONworden getankt.
Daardoor kan het motorvermogen lager zijn en
het brandstofverbruik hoger.
In geen geval benzine met een nog lagere RON
waarde tanken.
452 Technischegegevens
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot additieven
in benzine
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
*AANWIJZING Beschadiging door onge‐
schikte additieven
Al kleine hoeveelheden van het verkeerde
additief kunnen leiden totstoringen in de
werking.
#Aan de brandstof alleen door Mercedes-
Benz geadviseerde reinigingsadditieven
toevoegen.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen met
additievente gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstof onvoldoende additieven
bevat. Hierdoor kan aanslag in het brandstofin‐
spuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats, het door Mercedes-Benz geadviseerde
reinigingsadditief aan de brandstofworden toe‐
gevoegd. De op de verpakking aangegeven aan‐
wijzingen en mengverhoudingen in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot brandstof‐
kwaliteit voor auto's met dieselmotor
Algemene aanwijzingen
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandstofmengsel
Wanneer diesel met benzine wordtgemengd,
is het vlampunt van het brandstofmengsel
lager dan bij pure diesel.
Als de motor draait kunnen onderdelen van
het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit
raken.
#Nooit benzine tanken bij een dieselmo‐
tor.
#Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen zwavelvrije diesel tanken die vol‐
doet aan de Europese norm EN 590, of
gelijkwaardig.
In landen zonder zwavelvrije diesel
alleen zwavelarme diesel tanken met
een zwavelgehalte van minder dan
50 ppm.
#Auto's zonder dieselpartikelfilter:
Alleen diesel met een zwavelgehalte
onder 500 ppm tanken.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RBenzine
RMarinediesel
RStookolie
Technischegegevens 453
RPure biodiesel of plantaardige olie
RPetroleum of kerosine
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Voor uw auto geldt het volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerk voor brandstof.
1Voor diesel met maximaal 7 vol.% biodiesel
(vetzuurmethylester)
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u het verdraagzaamheidskeurmerk op de
volgende punten:
Rop het aanwijzingsplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
Aanwijzingen met betrekking tot lage buiten‐
temperaturen
Vanaf het begin van het winterseizoen indien
mogelijk alleen maar winterdiesel tanken.
Alvorens om te schakelen op winterdiesel moet
de brandstoftank zo leeg mogelijk zijn. Het
brandstofpeil bij de eerstekeer tanken met win‐
terdiesel zo laag mogelijk houden, bijvoorbeeld
tot de reserve. Bij de volgende keer tanken kan
de brandstoftank weer normaal worden gevuld.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Tankinhoud en brandstofreserve
Afhankelijkvan de uitrusting kan de totale
inhoud van de brandstoftank variëren.
Inhoud
Model Totale inhoud
Alle modellen 75,0 l
of
100,0 l
Model Waarvanreserve
Alle modellen10,0 l
of
12,0 l
AdBlue®
Aanwijzingen met betrekking totAdBlue®
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
454 Technischegegevens
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistofvoor
de NOx-uitlaatgasnabehandeling bij dieselmoto‐
ren.
*AANWIJZING Storingen door het verdun‐
nen vanAdBlue®of het gebruik van
AdBlue®met additieven
De werking van de NOx-uitlaatgasnabehan‐
deling kan door het gebruik van een onge‐
schikt denoxeringsmiddel negatief worden
beïnvloed.
#Alleen AdBlue®volgens ISO 22241
gebruiken.
#AdBlue®niet met waterverdunnen.
#Geen AdBlue®gebruiken waaraan addi‐
tieven zijn toegevoegd.
*AANWIJZING Beschadigingen en storin‐
gen door verontreinigingen in AdBlue®
Gevolgen vanverontreinigingen in AdBlue®:
RHogere emissiewaarden
RKatalysatorschade
RStoringen in de werking van de NOx-uit‐
laatgasnabehandeling
#Verontreiniging vanAdBlue®vermijden.
AdBlue®resten kristalliseren na enige tijd en
vervuilen de betreffende oppervlakken. De ver‐
vuilde oppervlakken zo snel mogelijk met water
reinigen.
Als de AdBlue®-tank wordtgeopend, kan een
kleine hoeveelheid ammoniakdamp vrijkomen.
Adem vrijkomende ammoniakdampen niet in. De
AdBlue®-tank alleen bijvullen in goed geventi‐
leerde ruimtes.
Inhoud en verbruik AdBlue®
Totale inhoud AdBlue®-tank
ModelTotale inhoud
G 350 d31,7 l
AdBlue®-verbruik
Het AdBlue®verbruik is net als het brandstofver‐
bruik sterk afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden. Daaromkunnen de
daadwerkelijke verbruikswaarden in de praktijk
afwijken van de gemetengemiddelde verbruiks‐
waarden. Het AdBlue®verbruik ligt tussen 1% en
5% van het brandstofverbruik. Voor reizen buiten
Europa de AdBlue®-voorraad bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats laten controleren. Bij een
langdurig verblijf in een land buiten Europa con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
AdBlue®actieradius en niveau weergeven
(/pagina 241).
Motorolie
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
Technischegegevens 455
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de uitdrukkelijk voor de
voorgeschreven onderhoudsintervallen
benodigde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De motorolie met het voorgeschreven
interval laten verversen.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van de
olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit te
laten voeren.
In Mercedes-Benz motoren mag alleen door
Mercedes-Benz goedgekeurde motorolie worden
gebruikt.
Meer informatie over motorolie en oliefilter is te
vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
Benzinemotor: Voor bepaalde landen bestaat
de mogelijkheid in combinatie met gereduceerde
onderhoudsintervallen andere motorolie te
gebruiken.
%Meer informatie over andere motoroliën is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Kwaliteit en hoeveelheid motorolie
MB-Freigabe of MB-Approval
BenzinemotorMB-Freigabe of MB-
Approval
G 500 229.52, 229.61
MB-Freigabe of MB-Approval
DieselmotorMB-Freigabe of MB-
Approval
G 350 d229.52, 229.61
Als de in de tabel genoemde motorolie niet
beschikbaar is, mag eenmalig max. 1,0 l van de
volgende motorolie worden bijgevuld:
RMB-Freigabe of MB-Approval 229.51 of
ACEA C3
De volgende waarden hebben betrekking op een
olieverversing inclusief oliefilter.
456 Technischegegevens
Verversingshoeveelheid
Model Verversingshoeveel‐
heid
Alle modellen 9,5 l
Aanwijzingen met betrekking totremvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door vorming van dampbellen in het
remsysteem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kook‐
punt van de remvloeistof. Wanneer het kook‐
punt te laag wordt, kunnen zich bij een hoge
belasting van de remmen dampbellen in het
remsysteem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn‐
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschre‐
ven interval laten verversen.
De remvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde rem‐
vloeistofvolgens MB-Freigabe of MB-Approval
331.0gebruiken.
Meer informatie over de remvloeistof vindt u op
de volgende plaatsen:
Rin het Mercedes-Benz bedrijfsstoffenvoor‐
schriften
-Op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-In de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking totkoelvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont‐
steken.
#De motor laten afkoelen alvorens anti‐
vriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid‐
del naast de vulopening terechtkomt.
#Alvorens de auto te starten de met anti‐
vriesmiddel vervuilde onderdelen gron‐
dig reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde koelvloeistof
#Alleen voorgemengde koelvloeistof met
de gewenste vorstbescherming bijvul‐
len.
Informatie overkoelvloeistof is te vinden:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften310.1
Technischegegevens 457
-op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge
buitentemperaturen
Wanneer een niet geschikte koelvloeistof
wordtgebruikt, is het motorkoelsysteem bij
hoge buitentemperaturen niet voldoende
beschermd tegenoververhitting en corrosie.
#Altijd een door Mercedes-Benz goedge‐
keurde koelvloeistofgebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoffenvoorschrift 310.1 in acht
nemen.
De koelvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Het aandeel anticorrosie- en antivriesmiddel in
het motorkoelsysteem ligt tussen de volgende
waarden:
Rten minste 50 % (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
Rmaximaal 55 % (vorstbescherming tot
-45 °C)
Aanwijzingen met betrekking totruitrein‐
igingsmiddel
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 450).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
*AANWIJZING Beschadigingen aan de
exterieurverlichting door ongeschikt rui‐
treinigingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver‐
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken
dat ook geschikt is voor kunststof
oppervlakken, bijvoorbeeld MB Sum‐
merFit of MB WinterFit.
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging vanruitensproeiervloeistoffen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet
met andere ruitensproeiervloeistoffen
mengen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken, anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: BijvoorbeeldMB Sum‐
merFit
458 Technischegegevens
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter‐
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het hele jaar door men‐
gen met ruitreinigingsmiddel.
Autogegevens
Voertuigmaten
De aangegeven hoogten kunnen in verband met
de volgende factoren variëren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
Draaibereik
Alle modellen
1Afstand bovenste rand 1937 mm
2Afstand ondersterand 743 mm
3Draaibereik 1096 mm
Voertuigmaten
Alle modellen
Lengte4817 mm
Breedte over buitenspiegels2177 mm
Alle modellen
Breedte zonder buitenspiegels1931 mm
Hoogte1969 mm
Wielbasis 2890 mm
Minimumbodemvrijheid 241 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven autogegevens
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
ROpties verhogen het ledig gewicht, waardoor
het nuttig laadvermogen wordtverlaagd.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje .
Dakbelasting
Alle modellen
Maximumdakbelas‐
ting 150kg
Technischegegevens 459
Autogegevens voor rijden in het terrein
Waaddiepte
*AANWIJZING Beschadigingen door
water bij het rijden door het water
Waterkan in de motorruimte en in het interi‐
eur binnendringen, als
Rde maximaal toegestane waaddiepte tij‐
dens het rijden door stilstaand water
wordtoverschreden
Rzich bij het rijden door het water een
boeggolf vormt
Rwaterwordt opgestuwd bij het rijden door
stromend water
#De maximaal toegestane waaddiepte
niet overschrijden en langzaam door het
waterrijden.
De aangegevenwaarde is de maximaal toege‐
stane waaddiepte voor auto's in rijklare toestand
brandstoftank 90% gevuld, alle vloeistoffen
aanwezig, met bestuurder. Het is geldig voor
langzaam rijden door stilstaand water.
Tijdens het rijden door stromend water neemt de
grip van de banden af. De toegestane waad‐
diepte is dan overeenkomstig geringer.
De aanwijzingen bij het rijden in het terrein en
voor het rijden door water in acht nemen
(/pagina 153).
Model 11Waaddiepte
Alle modellen70 cm
Aan- en afloophoek
De aangegevenwaarden zijn maximumwaarden
voor auto's in rijklare toestand brandstoftank
90% gevuld, alle vloeistoffen aanwezig, met
bestuurder. De waarden zijn afhankelijk van de
gemonteerde banden en het autogewicht.
De aanwijzingen met betrekking tot het rijden op
hellingen in acht nemen (/pagina 153).
Alle modellen 11Voor 22Achter
Zonder aanhang‐
wagenvoorziening 30,9° 29,9°
Met aanhangwa‐
genvoorziening 30,9° 25,9°
Maximumklimvermogen
Het klimvermogen van de auto is van de
gewichtsverdeling in de auto, de terreinomstan‐
460 Technischegegevens
digheden en de staat van het wegdek afhanke‐
lijk.
De aangegevenwaarde onder de volgende voor‐
waarden:
RDe auto is in rijklare toestand brandstof‐
tank 90% gevuld, alle vloeistoffen aanwezig,
met bestuurder
RDe terreinversnelling LOW RANGE van de
verdeelbak is ingeschakeld
RDe staat van het wegdek en daarmee de grip
is goed
Een klimvermogen van100% komt overeen met
een helling van 45°.
De aanwijzingen met betrekking tot het rijden op
hellingen in acht nemen (/pagina 153).
Model Maximumklim‐
vermogen
Alle modellen 100%
Aanhangwagenvoorziening
Algemene aanwijzingen over de aanhangwa‐
genvoorziening
Het rijden met aanhangwagen is niet met alle
modellen mogelijk (/pagina 233).
Afhankelijkvan het voertuigtype zijn wijzigingen
aan het motorkoelsysteem noodzakelijk. Het
naderhand inbouwen van een aanhangwagen‐
voorziening is alleen toegestaan, als in de voer‐
tuigdocumentatie een aanhangwagengewicht is
ingevoerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Inbouwmaten van de aanhangwagenvoorzie‐
ning
Technischegegevens 461
1Bevestigingspunten
2Achteroverbouw
3Hartlijn achteras
De achteroverbouw en de bevestigingspunten
gelden voor een af fabriek gemonteerde aan‐
hangwagenvoorziening.
Model 22Achter‐
overbouw
Alle modellen872 mm
Toegestaan aanhangwagengewicht
De kogeldruk is niet bij het aanhangwagenge‐
wicht inbegrepen.
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(bij minimaal klimvermogen bij wegrijden
van 8%)
Model Toegestaan
aanhangwa‐
gengewicht,
geremd
Alle modellen3500 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(bij minimaal klimvermogen bij wegrijden
van12%)
Model Toegestaan
aanhangwa‐
gengewicht,
geremd
Alle modellen3500 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, onge‐
remd
Model Toegestaan
aanhangwa‐
gengewicht,
ongeremd
Alle modellen 750kg
Maximumkogeldruk
*AANWIJZING Beschadiging door het los‐
rakenvan de aanhangwagen
Bij een te geringe kogeldruk kan de aanhang‐
wagen losraken.
#Een kogeldruk van 50 kg niet overschrij‐
den.
#De maximaal toegestane kogeldruk
indien mogelijk benutten.
462 Technischegegevens
Kogeldruk
Model Maximumkogeldruk
Alle modellen 140kg
Toegestane asbelasting van de achteras bij
rijden met aanhangwagen
Asbelasting
Model Asbelasting
Alle modellen1900 kg
Technischegegevens 463
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymel‐
dingen
Er verschijnen displaymeldingen op het multi‐
functioneel display.
Displaymeldingen met grafische weergavenkun‐
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge‐
beeld en afwijken van de weergave op het multi‐
functioneel display. Het multifunctioneel display
geeft displaymeldingen met hoge prioriteit rood
weer. Bij bepaalde displaymeldingen klinkt
bovendien een waarschuwingssignaal.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
R¤Meer informatie
RODisplaymelding uitzetten
Bij de touch-control links kan met een veegbe‐
weging naar links of rechts tussen de symbolen
worden gewisseld. Door te drukken op ¤
wordt meer informatie op het multifunctioneel
display weergegeven. Door te drukken op O
verdwijnt de displaymelding.
Displaymeldingen met een lage prioriteit kunnen
worden verwijderd door indrukken van de toets
¤, of links op de touch-control. Daarbij wor‐
den de displaymeldingen in het meldingengeheu‐
gen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel
mogelijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen
niet worden bevestigd. Het multifunctioneel dis‐
play toont deze displaymeldingen permanent, tot
de oorzaak van de displaymelding verholpen is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Boordcomputer:
4Service 51 melding
Wanneer geen displaymeldingen aanwezig zijn,
verschijnt op het multifunctioneel display Geen
meldingen aanwezig.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag
links op de touch-control door de displaymel‐
dingen bladeren.
#Het meldingengeheugen verlaten: De toets
¤indrukken.
464 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP®is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voorzichtig
rijden.
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen contact AAN
*Het rode controlelampje !brandt.
Als de elektrische parkeerremwordtgelost is het contact uitgeschakeld.
#Het contact inschakelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 465
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem zie handleiding
*Het gele controlelampje !brandt. De elektrische parkeerremvertoont een storing.
Om in te schakelen:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/pagina 184).
Als de elektrische parkeerrem niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Het gele controlelampje !en het rode controlelampje !branden. De elektrische parkeerremvertoont een
storing.
Om vrij te zetten:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 184).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/pagina 184).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Het gele controlelampje !brandt en het rode controlelampje !knippert. De elektrische parkeerremver‐
toont een storing.
De elektrische parkeerremkan niet worden vastgezet of gelost.
466 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Het contact uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 184).
Om vrij te zetten:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kanworden vastgezet, of als het rode controlelampje !nog
steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Het gele controlelampje !knippert en het rode controlelampje !knippert gedurende circa tien seconden
na het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blijft het branden of het dooft. De elek‐
trische parkeerremvertoont een storing.
Als de acculaadtoestand te laag is:
#De accu opladen.
Om in te schakelen:
#Het contact uitschakelen.
De elektrische parkeerremwordt automatisch ingeschakeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 467
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als de elektrische parkeerrem niet moet worden ingeschakeld, bijvoorbeeld in de wasstraat of bij het slepen, het
contact ingeschakeld laten. Een uitzondering vormt het slepen met omhooggebrachte achteras.
Als de elektrische parkeerrem niet automatisch wordt ingeschakeld:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 184).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Om vrij te zetten:
#Als is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerremwordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 184).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
Parkeerrem ontgrendelen
*Het rode controlelampje !knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/pagina 184).
468 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RUvoert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/pagina 185).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
Wanneer het EBD, het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en
wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 469
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
J
Remvloeistofpeil controle-
ren
*Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed
zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Radarsensoren vervuild zie
handleiding
*Het radarsensorsysteem vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RSensoren vervuild
RHevige neerslag
RLange ritten zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
470 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensoren reinigen (/pagina 404).
#De motor opnieuw starten.
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP®zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
Wanneer het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voorzichtig
rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 471
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
÷
functioneren niet Zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
Wanneer het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remwegkan bij een noodstop langer worden.
472 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor‐
beeld)
*De betreffende windowbag vertoont een storing (/pagina 32).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval met grote
vertraging van de auto niet worden geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren en repareren.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag ingescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag is tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het
systeem op de passagiersstoel bevindt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 473
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersair‐
bag ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroffen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel die door een frontale ACTIEVE
AIRBAG wordt beveiligd, want dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Status van de automatische passagiersairbaguitschakeling controleren (/pagina 43).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag uitgescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag is gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon met een overeenkomstig pos‐
tuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het systeem een te
gering gewicht meten.
474 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in
het bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Status van de automatische passagiersairbaguitschakeling controleren (/pagina 43).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
*Het Active Brake Assist System vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE®functies vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Mercedes me connect
Diensten beperkt Zie hand-
leiding
*De service is beperkt.
Een of meerdere hoofdfuncties van het Mercedes me connect systeem vertonen een storing.
#De aanwijzingen met betrekking tot de diagnose-interface in acht nemen (/pagina 25).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 475
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
G
functioneert niet
*Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes me connect of van het SOS-noodoproepsysteem verto‐
nen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voor‐
beeld)
*Het betreffende veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 32).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van het veiligheidssys‐
teem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld gordelspan‐
ners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Herkenning van een storing van het veiligheidssysteem
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6niet branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
476 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen .
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
*Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 32).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van het veiligheidssys‐
teem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld gordelspan‐
ners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Herkenning van een storing van het veiligheidssysteem:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6niet branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Remblokken controleren
zie handleiding
*Deremvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 477
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door beïnvloed remvermogen
Wanneer de remvoeringen de slijtagegrens hebben bereikt, kan het remvermogen negatief beïnvloed worden.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Dodehoekassistent functio-
neert niet
*De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
À
Attention Assist: pauze!
*DeATTENTION ASSIST heeft vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/pagina 224).
#Zo nodig pauze nemen.
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
*Deverkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
478 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve spoorassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*De actieve spoorassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 229).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*Deverkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
ë
Uit
*De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/pagina 204).
Verkeerstekensassistent
Camerazicht gereduceerd
zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 479
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Actieve spoorassistent
functioneert niet
*De actieve spoorassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
*De instelbare demping vertoont een storing. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
#Niet sneller dan 80 km/h rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Dodehoekassistent met
aanhangwagen niet
beschikbaar zie handleiding
*Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordtgemaakt, is de dodehoekassistent niet beschik‐
baar.
#Links op de touch-control drukken en de displaymelding bevestigen.
À
Attention Assist functio-
neert niet
*DeATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
480 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ç
Uit
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is
de actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/pagina 201).
ç
- - - km/h
*De automatische afstandsregeling DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoor‐
waarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsregeling DISTRONIC in acht nemen (/pagina 201).
ç
passief
*Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de instelling voor de DISTRONIC actieve afstandsassistent bedient, wordt het
systeem passief geschakeld (/pagina 203).
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 199).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
Actieve afstandsassistent
functioneert niet
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 481
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik en kanworden ingeschakeld (/pagina 201).
¯
- - - km/h
*De TEMPOMAT kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT controleren (/pagina 197).
TEMPOMAT Uit *De TEMPOMAT is uitgeschakeld.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de TEMPOMAT automatisch uitgeschakeld
(/pagina 195).
TEMPOMAT functioneert
niet
*De TEMPOMAT vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT en limiter func-
tioneren niet
*De TEMPOMAT en de limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
È
- - - km/h
*De limiter kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de limiter in acht nemen (/pagina 197).
Limiter functioneert niet *De limiter vertoont een storing.
482 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Limiter passief *Wanneer het gaspedaal totvoorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/pagina 197).
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
*Uheeft de voor winterbanden opgeslagen topsnelheid bereikt. Deze snelheid kan niet worden overschreden.
ð
Maximum snelheid over-
schreden
*De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
Dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding
*De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 228).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
#Indien nodig de achterbumper reinigen. Als de bumper sterk vervuild is, kunnen de sensoren in de bumper een
storing vertonen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 483
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve spoorassistent
Camerazicht gereduceerd
zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd.
Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Actieve parkeerassistent
en PARKTRONIC functione-
ren niet Zie handleiding
*De actieve parkeerassistent en de PARKTRONIC-parkeerassistent vertonen een storing.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
484 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
zie handleiding
*De accu wordt niet meer opgeladen.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
Brandstoffilter reinigen
*Auto's met dieselmotor: Het brandstoffilter is vervuild of het water in het brandstoffilter moet worden afgetapt.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#
Voertuig stoppen Motor
laten draaien
*De accu heeft een te lage laadtoestand.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 485
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Koelmiddel bijvullen zie
handleiding
*Het koelvloeistofniveau is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistofvermijden.
#Koelvloeistof bijvullen (/pagina 396).
¸
Luchtfilter vervangen
*Auto's met dieselmotor: Het luchtfilter van de motor is vervuild en moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#
12V-accu Zie handleiding
*De motor is afgezet en de acculaadtoestand is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
#De motor enkele minuten laten draaien of een langere afstand rijden.
De accu wordt opgeladen.
#
Stoppen zie handleiding
*De accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage acculaadtoestand bereikt.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
486 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
?*Deventilatormotor is defect.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
?
Koelmiddel Stoppen Motor
uit
*Dekoelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunt u in con‐
tact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Wachtentot de motor is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 487
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
8
Brandstofreserve
*De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
Motorolie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
5
Meten van het motorolie-
peil niet mogelijk
*De elektrische verbinding naar de olieniveausensor is onderbroken of de olieniveausensor is defect.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
4
Motoroliepeil Oliepeil verla-
gen
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is te hoog.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te veel motorolie
#Langere ritten met te veel motorolie vermijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en motorolie laten afzuigen.
488 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4
Motoroliepeil Stoppen
Motor uit
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#1 l motorolie bijvullen.
#Het motoroliepeil controleren.
Motorolie bijvullen (/pagina 395).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 455).
4
Motoroliedruk Stoppen
Motor uit
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
De motoroliedruk is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met een te lage motoroliedruk
#Rijden met een te lage motoroliedruk vermijden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 489
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
4
Bij tankstop 1 l motorolie
bijvullen
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Bij de volgende tankstop 1 liter motorolie bijvullen.
Motorolie bijvullen (/pagina 395).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 455).
Uitlaatgasnabehandeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
AdBlue bijvullen zie handlei-
ding
*De AdBlue®voorraad is tot onder de reservemarkering gedaald.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 174).
490 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
AdBlue bijvullen Starten
niet mogelijk
*De AdBlue®-voorraad is opgebruikt. U kunt de motor niet meer starten.
#Ten minste 4,5 l AdBlue®bijvullen (/pagina 174).
#Het contact inschakelen.
Ukunt de motor na ongeveer een minuut weer starten.
¯
AdBlue systeemstoring Zie
handleiding
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
AdBlue systeemstoring
Verm. ger. over XXX km Zie
handleiding
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing. Het vermogen wordt beperkt na de getoonde resterende afstand.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 491
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¯
AdBlue systeemstoring Ver-
mogen ger.: XXX km/h
Geen start na XXX km
*Vermogensbeperking vanwege de AdBlue®systeem storing. Na de getoonde afstand kan de motor niet meer wor‐
den gestart.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
AdBlue systeemstoring
Starten niet mogelijk
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing. U kunt de motor niet meer starten.
#Meteen contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ø
AdBlue bijvullen Vermogen
ger.: XXX km/h Geen start
na XXX km
*De lage AdBlue®voorraad leidt tot een beperking van het vermogen vanaf de weergegeven snelheid.
Na de getoonde resterende afstand kan de motor niet meer worden gestart.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 174).
492 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
AdBlue bijvullen Verm. ger.
over XXX km Zie handlei-
ding
*De lage AdBlue®-voorraad leidt tot een beperking van het vermogen nadat de getoonde resterende afstand is gere‐
den.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 174).
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Transmissie Storing Stop-
pen
*De transmissie vertoont een storing. De transmissie wordt automatisch in de stand igeschakeld.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Stand N permanent geacti-
veerd Wegrolgevaar
*Terwijl de auto rolt of rijdt wordt de transmissie in de stand igeschakeld.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken en als de auto stilstaat de transmissie in de stand jzetten.
#Om door te rijden de transmissie in de stand hof kzetten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 493
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voertuig stoppen Motor
laten draaien Wachten
Transmissie koelt af
*De transmissie is oververhit. Het wegrijden kan tijdelijk belemmerd of onmogelijk zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Voor verlaten van schakel-
stand P of N rem bedienen
en motor starten
*U hebt geprobeerd om vanuit de stand jof ieen andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De motorstarten.
Voor verlaten van schakel-
stand P rem bedienen
*U hebt geprobeerd om vanuit de stand jof een andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
Zonder schakelen Werk-
plaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De ingeschakelde transmissiestand kan niet meer worden gewisseld.
#Wanneer de transmissie in de stand hstaat zonder dat deze schakelt, een gekwalificeerde werkplaats bezoe‐
ken.
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De achteruitversnelling kan niet meer worden ingeschakeld.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Schakelstand P alleen bij
stilstaand voertuig
*De transmissie alleen in de stand jschakelen als de auto stilstaat.
494 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Wegrolgevaar Portier open
en transmissie niet in P
*Het bestuurdersportier is geopend of niet volledig gesloten en de transmissie staat in de stand k,iof h.
#Bij het parkerenvan de auto de transmissie in de stand jzetten.
Voor inschakelen van scha-
kelstand R eerst rem bedie-
nen
*U hebt geprobeerd de transmissiestand kin te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissie in de stand kzetten.
Backup accu Storing *De noodaccu voor de transmissie wordt niet meer opgeladen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Tot dan altijd voor het afzetten van de motor de transmissie handmatig in de stand jzetten.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
Banden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Let op: band defect
*Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordtweergegeven.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 495
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
Drukloze band hebben de volgende gevaren:
RDe banden kunnen overmatig verwarmen en tot brand leiden.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#De aanwijzingen m.b.t. bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/pagina 412).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
h
Banden controleren
*Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
496 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/pagina 428) en de banden controleren.
h
Bandenspanning corrigeren
*Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wij‐
kente sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/pagina 431).
h
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
*Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningsensoren
ontvangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 497
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
*Van een of meerdere wielen ontbreekt het signaal van de bandenspanningsensor. Bij de betreffende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningsensor latenvervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
h
Bandensp.contr. functio-
neert niet Geen wielsenso-
ren
*Degemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningsensoren. De bandenspanningscontrole is uitge‐
schakeld.
#Wielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
h
Bandensp.contr. functio-
neert niet
*De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole een storing vertoont, kan deze niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij
drukverlies bij één of meer banden.
Band met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het stuur- en remgedrag nadelig beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
498 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Banden oververhit *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
#Langzamer rijden.
Snelheid verlagen *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen uit elkaar spatten, in het bijzonder bij hoge snelheid.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Á
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
*De sleutel wordt niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
De sleutel bevindt zich niet meer in de auto is en u zet de motor af:
RUkunt de motor niet meer starten.
RUkunt de auto niet centraal vergrendelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 499
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Wanneer de herkenning van de sleutelvanwege een sterke radiobron wordtgestoord:
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/pagina 149).
Á
Sleutel vervangen
*De sleutel moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Á
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
*De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de motorstarten met de sleutel in het opbergvak
(/pagina 149).
Á
Batterij sleutel vervangen
*De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/pagina 76).
500 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Á
Sleutel in aangegeven berg-
plaats leggen zie handlei-
ding
*De herkenning van de sleutelvertoont een storing.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#De auto met de sleutel in het opbergvak starten (/pagina 149).
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Sperrensysteem voor/
achter Storing
*De differentieelsperren vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een storing van de rij- en rijveiligheidssystemen
Wanneer de differentieelsperren een storing vertonen, kunnen ook de rij- en rijveiligheidssystemen ABS, ESP®,
ETS/4ETS en BAS een storing vertonen.
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 501
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Differentieelsper actief
ABS en ESP niet beschik-
baar
*Het ABS en het ESP®zijn bij ingeschakelde differentieelsperren niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar indien ABS en ESP niet beschikbaar®
Indien ABS en ESP®niet beschikbaar zijn, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en voert ESP geen stabi‐
lisatie van de auto uit.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#De differentieelsperren enkel bij het rijden in het terrein inschakelen.
#Na het rijden in het terrein de differentieelsperren zo snel mogelijk uitschakelen.
#Voorzichtig verder rijden.
#De differentieelsperren alleen bij het rijden in het terrein inschakelen.
#Na het rijden in het terrein de differentieelsperren zo snel mogelijk uitschakelen.
502 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Rijprogr. Desert actief ESP
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP®werken in het rijprogramma Desert beperkt.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij beperking van ABS en ESP®
Indien ABS en ESP®beperkt zijn, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en voert ESP geen stabilisatie van
de auto uit.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het rijprogramma Desert enkel bij het rijden op zand inschakelen.
#Na het rijden door zand het rijprogramma Desert zo snel mogelijk uitschakelen.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het rijprogramma Desert enkel bij het rijden op zand inschakelen.
#Na het rijden door zand het rijprogramma Desert zo snel mogelijk uitschakelen.
LOW RANGE Stoppen Par-
keerrem bedienen
*Deverdeelbak vertoont een storing.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 503
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De auto zo nodig extra tegenwegrollen beveiligen.
#De transmissie in de stand jzetten.
ÿ
Sperrensysteem Storing
*Deverdeelbak vertoont een storing.
#De verdeelbak niet schakelen!
#De auto met de elektrische parkeerremtegenwegrollen beveiligen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
LOW RANGE differentieel-
sperren deactiveren
*Aan één of meerdere schakelvoorwaarden is niet voldaan.
#De differentieelsperren moeten uitgeschakeld zijn om HIGH RANGE te kunnen inschakelen.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
LOW RANGE Storing *Deverdeelbak vertoont een storing.
#De verdeelbak niet schakelen!
#De auto met de elektrische parkeerremtegenwegrollen beveiligen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
LOW RANGE Kort schakel-
stand N inschakelen
*Aan één of meerdere schakelvoorwaarden is niet voldaan.
#De transmissie in de stand izetten.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
504 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
LOW RANGE max. 40
km/h rijden
*De maximumsnelheid van 40 km/h voor de schakelmanoeuvre is overschreden.
#Langzamer rijden.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
LOW RANGE Storing Om te
parkeren parkeerrem bedie-
nen
*Deverdeelbak vertoont een storing.
#De verdeelbak niet schakelen!
#De auto met de elektrische parkeerremtegenwegrollen beveiligen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
LOW RANGE max. 70
km/h rijden
*De maximumsnelheid van 70 km/h voor de schakelmanoeuvre is overschreden.
#Langzamer rijden.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
Transmissiebescherm.
Limit 30 km/h LOW
RANGE uitschakelen
*De olietemperatuur in de verdeelbak is te hoog.
#Naar de wegversnelling HIGH RANGE schakelen.
ÿ
Sperrensysteem koelt af
even wachten a.u.b.
*De differentieelsperren zijn oververhit.
#Kort wachten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 505
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
LOW RANGE Schakelproce-
dure afgebroken Opnieuw
activeren
*Deverdeelbak heeft de schakelmanoeuvre niet uitgevoerd.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
#Alle schakelvoorwaarden in acht nemen (/pagina 167).
LOW RANGE max.10 km/h
rijden
*De maximumsnelheid van10 km/h voor de schakelmanoeuvre is overschreden.
#Langzamer rijden.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
LOW RANGE max. 20
km/h rijden
*De maximumsnelheid van 20 km/h voor de schakelmanoeuvre is overschreden.
#Langzamer rijden.
#De schakelmanoeuvre herhalen.
Snelheid max. 10 km/h
(gele displaymelding)
*Detoegestane maximumsnelheid van10 km/h voor het rijden door water is overschreden.
#Langzamer rijden.
Rijden door water niet
mogelijk Werkplaats opzoe-
ken
*Er is een storing van de luchtklep van de luchtaanzuiging aanwezig.
Het doorwaden vanwater is niet mogelijk.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Luchtaanzuiging Storing
Zie handleiding
*De luchtklep van de luchtaanzuiging is vervuild of bevroren.
Het doorwaden vanwater is niet mogelijk.
506 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij buitentemperaturen boven 4 °C de motor opnieuw starten.
#Wanneer al in het waterwordtgereden, voorzichtig verder rijden.
#De auto reinigen.
#De luchtaanzuiging ontdooien.
Ð
Storing besturing Direct
stoppen Zie handleiding
*Destuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ð
Storing besturing Meer
kracht vereist Zie handlei-
ding
*De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te
sturen.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 507
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
?*De motorkap is geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het rijden opengaan en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#De auto direct op een veilige plaats stoppen.
#De motorkap sluiten.
C*Ten minste een portier is geopend.
#Alle portieren sluiten.
508 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¥
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
*Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/pagina 397).
Klimaatregeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&
functioneert niet zie hand-
leiding
*Destandverwarming vertoont tijdelijk een storing.
#Als de auto horizontaal staat en de motor is afgekoeld: Viermaal met tussenpozen van een aantal minuten pro‐
beren de standverwarming in te schakelen.
#Als de standverwarming niet inschakelt: Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
&
functioneert niet brandstof
tanken
*Er bevindt zich te weinig brandstof in de brandstoftank. De standverwarming kan niet meer worden ingeschakeld.
#De auto tanken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 509
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&
functioneert niet accu zwak
*De boordnetspanning is te laag.
De standverwarming is uitgeschakeld.
#Een langere afstand rijden, tot de accu weer voldoende opgeladen is.
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Intelligent Light System
functioneert niet
*Het Intelligent Light System vertoont een storing. Het verlichtingssysteem werktverder zonder de functies van het
Intelligent Light System.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Dimlicht links (voorbeeld)
*De betreffende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
%LED-lichtbron: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreffende ver‐
lichting.
510 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Act. bochtverlicht. functio-
neert niet
*De actieve bochtenverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Licht uitschakelen
*De auto wordtverlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Ãdraaien.
b
Storing Zie handleiding
*Deexterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Een zekering kan doorgebrand zijn.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De zekeringen controleren en eventueel vervangen (/pagina 424).
b
Verlichting inschakelen
*Urijdt zonder dimlicht.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Lof Ãdraaien.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 511
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
AUTO-verlichting buiten
werking
*De lichtsensor vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Alarmknipperlichten Storing
*De alarmknipperlichtenschakelaar vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus functioneert niet
*De adaptieve grootlichtassistent Plus vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus nu niet beschik-
baar Zie handleiding
*De adaptieve grootlichtassistent Plus is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 127).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve groot-
lichtassistent Plus weer beschikbaar verschijnt.
Adaptieve grootlichtassis-
tent plus Camerazicht gere-
duceerd zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
512 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelamp‐
jes
Als het contact wordt ingeschakeld, voeren ver‐
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen
daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag
is niet kritisch. Pas als deze waarschuwings- en
controlelampjes na het startenvan de motor of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
Instrumentendisplay standaard Instrumentendisplay in de widescreen cock‐
pit
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 513
Progressive-instelling
Auto's met widescreen cockpit: Wanneer u de
display-instelling Progressive selecteert, veran‐
deren de posities van de controlelampjes in het
instrumentendisplay.
Waarschuwings- en controlelampjes:
LDimlicht (/pagina 123)
TStandlicht (/pagina 123)
KGrootlicht (/pagina 125)
#! Knipperlicht (/pagina 125)
RMistachterlicht (/pagina 123)
6Veiligheidssysteem (/pagina 515)
üVeiligheidsgordel niet omgegespt
(/pagina 521)
JRemmen (geel) (/pagina 515)
JRemmen (rood) (/pagina 515)
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/pagina 515)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/pagina 515)
!ABS vertoont een storing
(/pagina 515)
÷ESP®(/pagina 515)
åESP®OFF (/pagina 515)
LAfstandswaarschuwing
(/pagina 522)
ÐStuurbekrachtiging vertoont een sto‐
ring (/pagina 527)
+Terreinversnelling (/pagina 166)
ÌStraatstand (/pagina 166)
;Motordiagnose (/pagina 522)
%Voorgloeien
#Elektrische storing (/pagina 522)
8Brandstofreserve met aanduiding
tankdopkleppositie (/pagina 522)
?Koelvloeistofte heet/koud
(/pagina 522)
hBandenspanningscontrole
(/pagina 525)
ïAanhangwagenvoorziening niet
bedrijfsklaar (/pagina 527)
514 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheidssystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Rood controlelampje elek‐
trische parkeerrem bediend
!
Geel controlelampje elektri‐
sche parkeerremvertoont
een storing
Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt. Het gele controlelampje brandt bovendien bij een
storing van de elektrische parkeerrem.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
÷
Waarschuwingslampje
ESP®knippert
Het gele ESP®-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden.
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt (/pagina 188).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 515
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
å
Waarschuwingslampje
ESP®OFF
Het gele waarschuwingslampje ESP®OFF brandt als de motor draait.
Het ESP®is uitgeschakeld.
&WAARSCHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgeschakeld ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verder rijveiligheids‐
systemen slechts beperkt beschikbaar.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®slechts zo lang uitschakelen als de situatie het vraagt.
Als het ESP®niet kanworden ingeschakeld, vertoont het ESP®een storing.
#Het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP®in acht nemen (/pagina 188).
J
Waarschuwingslampje rem‐
men (rood)
Het rode waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kanveranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
516 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet wor‐
den uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 517
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt als de motor draait.
Het ABS vertoont een storing.
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
Als de EBD of het ABS een storing vertoont, kunnen de wielen blokkeren bij het remmen
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop lan‐
gerworden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
518 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
Waarschuwingslampje
ESP®brandt
Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt als de motor draait.
Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheids‐
systemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
Het gele waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 519
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
#Wanneer het multifunctioneel display een displaymelding weergeeft, deze in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidssysteem
Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt als de motor draait.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 32).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld gordelspanners of
airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
520 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheidsgordel
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel knippert
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 36).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel brandt
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het startenvan de motor.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 36).
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het waarschuwingslampje veiligheidsgordel niet dooft.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 521
Rijsystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Als bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Functie van de Active Brake Assist .
Motor
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
;
Waarschuwingslampje
motordiagnose
Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt als de motor draait.
Er is een storing van de motor, het uitlaatsysteem of het brandstofsysteem aanwezig.
De emissiegrenswaarden kunnen daardoor worden overschreden en de motorkan in het noodprogramma draaien.
#Het voertuig zo snel mogelijk laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Auto's met dieselmotor: Wellicht is de brandstoftank volledig leeggereden.
522 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De motor na het tanken drie- tot viermaal achter elkaar starten.
Wanneer het gele waarschuwingslampje motordiagnose dooft, wordt het noodprogramma opgeheven. De auto hoeft
niet te worden gecontroleerd.
#
Waarschuwingslampje elek‐
trische storing
Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
8
Waarschuwingslampje
brandstofreserve
Het gele waarschuwingslampje brandstofreserve brandt als de motor draait.
De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
?
Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof
Het rode waarschuwingslampje koelvloeistof brandt terwijl de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RTemperatuursensor vertoont een storing
RKoelvloeistofniveau te laag
RLuchttoevoer naar de radiateur geblokkeerd
RVentilator van de radiateur defect
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 523
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, heeft de koelvloeistof een temperatuur van120 °C overschreden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunt u in contact
komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter op het onderste einde van de temperatuurschaal staat:
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
of
#De auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de motor is afgekoeld.
#Het koelvloeistofniveau controleren (/pagina 396).
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat de
koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
524 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Banden
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole
brandt
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
De bandenspanningscontrole heeft bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 525
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole knip‐
pert
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en
brandt dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole een storing vertoont, kan deze niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij
drukverlies bij één of meer banden.
Band met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het stuur- en remgedrag nadelig beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
526 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Auto
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ð
Waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging
Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de motor draait.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
ï
Waarschuwingslampje aan‐
hangwagenvoorziening
Het rode waarschuwingslampje aanhangwagenvoorziening brandt.
Er is een storing aan de aanhangwagenvoorziening aanwezig.
#De aanhangwagenvoorziening bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 527
1, 2, 3 ...
4MATIC ..................................................... 169
Functie ................................................ 169
12‑V‑accu
Zie Accu (auto)
12V-aansluiting
Zie Contactdoos (12V)
360°-camera ............................................ 213
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen (achteruitrijcamera) .................... 217
Camera-afdekking openen (achter‐
uitrijcamera) ........................................ 217
Favorieten instellen .............................. 217
Functie ................................................. 213
Weergave selecteren ............................217
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) .................................................... 139
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 139
Aanduiding rijprogramma .......................159
Aanhangwagenstabilisatie
Werking en aanwijzingen ...................... 191
Aanhangwagenvoorziening
Aanhangwagen aan- of afkoppelen ...... 233
Aanhangwagengewicht ........................ 462
Aanwijzingen .......................................233
Achteroverbouw ................................... 461
Algemene aanwijzingen ....................... 461
Asbelasting .......................................... 463
Bevestigingspunten .............................. 461
Contactdoos ........................................ 233
Inbouwmaten .......................................461
Kogeldruk ............................................ 462
Verzorging ...........................................404
Aanslepen ................................................ 424
Aanslepen en slepen
Sleepoog ............................................. 424
Aansprakelijkheid voor gebreken
Auto ....................................................... 27
ABS (antiblokkeersysteem) .................... 187
Acceleratie
Zie Kickdown
Accu
Afstandsbediening (standverwar‐
ming) ................................................... 144
Sleutel ................................................... 76
Accu (auto)...............................................419
Aanwijzing ............................................ 415
Aanwijzingen (starthulp en laden) ........ 416
Opladen ............................................... 418
Starthulp .............................................. 418
Vervangen ............................................ 419
Achterbank
Naar voren klappen ............................. 107
Omklappen .......................................... 107
Achterbank terugklappen .......................108
Achterdeur
openen .................................................. 80
Openingsmaat .....................................459
Sluiten ................................................... 80
Achterportier (kinderbeveiliging) .............71
Achterruit
Ruitenwisserblad vervangen ................ 133
Achterruitenwisser
In- en uitschakelen ...............................131
528 Trefwoordenregister
Achteruitkijkspiegel
Zie Buitenspiegels
Achteruitrijcamera ...................................211
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen (360°-camera) ............................ 217
Camera-afdekking openen (360°-
camera) ...............................................217
Favoriet instellen (360°-camera) .........217
Functie ................................................. 211
Verzorging ...........................................404
Achteruitversnelling
Inschakelen ......................................... 162
Actief onderhoudssysteem PLUS
Zie ASSYST PLUS
Actieradius
AdBlue®............................................... 241
weergeven ........................................... 242
Actieve afstandsassistent DISTRONIC .. 199
Functie ................................................ 199
Inschakelen/activeren ......................... 201
Selecteren ........................................... 201
Snelheid oproepen .............................. 201
Snelheid opslaan .................................201
Snelheid verhogen/verlagen ............... 201
Stuurwieltoetsen .................................201
Systeemgrenzen .................................. 199
Uitschakelen/deactiveren ...................201
Voorwaarden .......................................201
Weergaven in het instrumentendis‐
play ..................................................... 203
Actieve bochtenverlichting .....................126
Actieve parkeerassistent ........................ 217
Cross Traffic Alert ............................... 223
Drive Away Assist ................................ 222
Functie ................................................. 217
Inparkeren ........................................... 219
Manoeuvreerondersteuning ................. 224
Systeemgrenzen .................................. 217
Uitparkeren .......................................... 221
Actieve spoorassistent ........................... 229
Functie ................................................ 229
Gevoeligheid (functie/aanwijzingen) ... 232
Gevoeligheid instellen .........................233
In- en uitschakelen .............................. 231
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 233
Rijden met een aanhangwagen ............ 229
Systeemgrenzen .................................. 229
Waarschuwing in- en uitschakelen .......233
Active Brake Assist System
Instellen ............................................... 195
Werking en aanwijzingen .....................192
ACTIVE MULTIBEAM LED
Zie Intelligent Light System
Adaptief remlicht..................................... 195
Adaptieve functies ACTIVE MULTI‐
BEAM LED's
Zie Intelligent Light System
Adaptieve grootlichtassistent Plus
Functie ................................................ 127
In- en uitschakelen .............................. 129
Adaptieve snelheidsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AdBlue®.................................................... 454
Aanwijzingen ........................................ 174
Actieradius ...........................................241
Additieven ........................................... 454
Bijvullen ............................................... 174
Inhoud ................................................. 455
Niveau ..................................................241
Zuiverheid ...........................................454
Trefwoordenregister 529
Additieven................................................ 455
AdBlue®............................................... 454
Brandstof ............................................. 453
Motorolie .............................................455
Additieven (AdBlue®)
Zie AdBlue®
Additieven (brandstof)
Zie Brandstof
Additieven (motorolie)
Zie Additieven
Adresboek
Zie Contacten
Afmetingen ..............................................459
Afstandsbediening (standverwarming
of -ventilatie)
Batterijvervangen ...............................144
Displaymeldingen ................................ 144
Instellen ...............................................143
Problemen ...........................................145
Afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Afstandsregeltempomaat
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Airbag ......................................................... 38
Activering .............................................. 32
Beschermingspotentieel ........................ 39
Beschermingspotentieel beperkt ........... 40
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...43
Frontairbag (bestuurder, passagier) .......38
Inbouwplaatsen ..................................... 38
Kneebag ................................................ 38
Overzicht ...............................................38
Sidebags ............................................... 38
Windowbag ............................................ 38
Akoestisch sluitsignaal
In- en uitschakelen ................................ 75
Alarm
Zie Paniekalarm
Alarmknipperlichtinstallatie ...................125
Alarmsysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Alertheidsassistent
Zie ATTENTION ASSIST
Alternatieve route
Zie Route
Android Auto ............................................ 334
Aanwijzing ........................................... 334
Klankinstellingen .................................335
Mobiele telefoon aanmelden ...............334
Overgebrachte autogegevens .............. 335
Overzicht ............................................. 334
Stop ..................................................... 335
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Antislipkettingen
Zie Sneeuwkettingen
Apple CarPlay.......................................332
Aanwijzing ...........................................332
iPhone®aanmelden .............................333
Klankinstellingen .................................333
Overgebrachte autogegevens .............. 335
Overzicht ............................................. 332
Stop ..................................................... 333
Asbak
Achterin ............................................... 117
Gebruiken ............................................ 116
Asbelasting
Rijden met een aanhangwagen ............ 463
toegestane .......................................... 448
530 Trefwoordenregister
Assistentiesystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Assistentieweergave
Menu (boordcomputer) ........................ 241
ASSYST PLUS ........................................... 391
Bijzonder onderhoud ........................... 391
Onderhoudstermijnweergeven ............ 391
Regelmatige onderhoudswerkzaam‐
heden .................................................. 391
Standtijd met accukabels losge‐
maakt .................................................. 392
Werking en aanwijzingen .....................391
ATTENTION ASSIST .......................... 224, 225
Functie ................................................ 224
Instellen .............................................. 225
Systeemgrenzen .................................. 224
Audiofunctie
Auteursrecht .......................................352
Informatie ............................................ 351
Mediafunctie inschakelen .................... 353
Mediazoeken ....................................... 358
Overzicht ............................................. 354
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen ...353
Titel selecteren .................................... 355
Titellijst ................................................ 355
Usb-apparaten aansluiten ...................355
Weergave-opties selecteren ................ 355
Audioweergave
Pauze- en weergavefunctie .................. 356
Auteursrecht .............................................. 30
Auto .......................................................... 149
Aansprakelijkheid voor gebreken ...........27
Afzetten (start-stoptoets) ..................... 176
Buitengebruik stellen .......................... 185
Correct gebruik .....................................27
Diagnose-interface ................................ 25
Gegevensopslag .................................... 28
Gegevensregistratie ............................... 28
Gekwalificeerde werkplaats .................. 26
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ...............................................261
Laten zakken ....................................... 443
Omhoogkantelen ................................. 440
Ontgrendelen (van binnenuit) ................ 79
QR-code reddingskaart .......................... 28
REACH-verordening ............................... 27
Registratie ............................................. 26
Ruststand activeren of deactiveren .....186
Ruststand functie ................................ 185
Schadeherkenning (parkeren) .............. 185
Starten (noodprogramma) ................... 149
Starten (start-stoptoets) ......................149
Uitvoering .............................................. 23
ventileren (comfortopening) .................. 82
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel) .......79
Vergrendelen (van binnenuit) ................. 79
Auto wassen
Zie Verzorging
Automatisch inklappen van de buiten‐
spiegels
In- en uitschakelen .............................. 137
Automatisch rijlicht................................. 124
Automatische aanpassing van de zij‐
delingse steun
Instellen ................................................ 96
Automatische afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Automatische motorstart (ECO start-
stopsysteem) ...........................................156
Automatische motorstop (ECO start-
stopsysteem) ...........................................156
Trefwoordenregister 531
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................ 41, 43
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...43
Werking van de passagiersairbaguit‐
schakeling .............................................. 41
Automatische transmissie
Aanduiding rijprogramma .................... 159
Achteruitversnelling inschakelen ......... 162
DIRECT SELECT-keuzehendel ...............161
DYNAMIC SELECT-schakelaar .............. 158
Kickdown ............................................. 164
Neutraalstand inschakelen .................. 162
Parkeerstand inschakelen .................... 162
Rijprogramma's ...................................158
Rijstand inschakelen ............................ 162
Stuurwielschakelpaddles .....................163
Transmissiestandaanduiding ................ 161
Transmissiestanden ............................. 161
Voor handmatig schakelen .................. 163
Automatische transmissie (probleem)
Zie Transmissie (probleem)
B
Bagage
Beveiligen ............................................ 102
Bagageruimteafdekking
uit- en inrollen ..................................... 109
Verwijderen en aanbrengen .................110
Balans/fader instellen
Burmester®surround sound system ....377
Banden
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................434
Bandenpech ......................................... 412
Bandenspanning (aanwijzingen) .......... 428
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 431
Bandenspanningscontrole (werking) ... 430
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 431
Bandenspanningstabel ........................ 429
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole) ................. 431
Controleren ......................................... 427
Geluidsontwikkeling ............................427
Monteren ............................................ 443
Ongebruikelijk rijgedrag ....................... 427
Opslaan ............................................... 438
Selectie ............................................... 434
Sneeuwkettingen ................................. 427
Vervanging .......................................... 434
Verwijderen .........................................442
Verwisselen .................................438, 439
Wieldoppen vervangen ........................ 439
Bandenpech .............................................. 412
Aanwijzingen ........................................ 412
Reservewiel .......................................... 413
Verwisselen van een wiel .................... 439
Bandenprofiel .......................................... 427
Bandenspanning ...................................... 429
Aanwijzingen .......................................428
Bandenspanningscontrole (werking) ... 430
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 431
Bandenspanningstabel ........................ 429
Controleren (bandenspanningscon‐
trole) .................................................... 431
Bandenspanningscontrole
Bandenspanning controleren ...............431
Bandentemperatuur controleren .......... 431
Functie ................................................ 430
Opnieuw starten .................................. 431
Technischegegevens ........................... 432
Bandenspanningstabel ........................... 429
532 Trefwoordenregister
Bandentemperatuur
Bandenspanningscontrole (werking) ... 430
Controleren (bandenspanningscon‐
trole) .................................................... 431
BAS (Brake Assist System) .....................188
Bedieningspaneel dakconsole
Gesprekken voeren (Mercedes me
connect) ..............................................337
Overzicht ............................................... 14
Bedieningssysteem
Zie Boordcomputer
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen .......................................450
AdBlue®............................................... 454
Additieven (brandstof) .........................453
Brandstof (benzine) .............................. 451
Brandstof (dieselbrandstof) ................. 453
Koelvloeistof (motor) ........................... 457
Motorolie .............................................455
Remvloeistof ........................................ 457
Ruitreinigingsmiddel ............................ 458
Bedrijfsveiligheid
Conformiteitsverklaring (elektromag‐
netische verdraagzaamheid) .................. 24
Conformiteitsverklaring (krik) ................ 25
Conformiteitsverklaring (radiogra‐
fische onderdelen van de auto) .............25
Informatie .............................................. 23
Beeldformaten
Zie Videofunctie
Beeldinstellingen
Zie Videofunctie
Bekerhouder .............................................115
Aanbrengen en verwijderen (midden‐
console) ...............................................115
Achterin ............................................... 116
Bekerhouders
Zie Bekerhouder
Beladen ..................................................... 112
Aanwijzingen ....................................... 102
Dakdragers .......................................... 113
Sjorogen .............................................. 112
Tashaken ..............................................113
Belading
Verankeren .......................................... 102
Beladingsrichtlijnen ................................ 102
Benzine ..................................................... 451
Berichten
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ..............................................260
Berichten
Zie Sms
Bestemming .............................................303
als algemene favoriet opslaan .............304
Extern ..................................................304
Kaartpositie opslaan ...........................304
Laatste bestemmingen bewerken ........ 304
Opslaan (actuele positie van de auto)
............................................................. 303
Tussenbestemmingen bewerken ......... 292
Bestemmingsinvoer ................................ 287
Contact selecteren .............................. 292
Driewoordenadres invoeren ................293
Geo-coördinaten invoeren ...................293
Laatste bestemmingen selecteren ....... 290
Op de kaart selecteren ........................ 294
Speciale bestemming of adres invoe‐
ren ....................................................... 287
Speciale bestemming selecteren ......... 290
Tussenbestemming invoeren ............... 291
Trefwoordenregister 533
Bestuurdersstoel
Zie Stoel
BlueTec®
Zie AdBlue®
Bluetooth®................................................ 276
In- en uitschakelen ............................... 276
Informatie ............................................ 276
Internetverbinding instellen .................344
Profiel wisselen (DUN/PAN) ................ 345
Bluetooth®-audio
Apparaat deautoriseren (afmelden) .....364
Apparaat zoeken en autoriseren ..........362
Informatie ............................................ 361
Inschakelen ......................................... 363
Mediaspeler selecteren ....................... 363
Overzicht ............................................. 361
Titel zoeken .........................................363
Via NFC van apparaat wisselen ...........363
Boordcomputer ....................................... 238
Bedienen ............................................. 238
Menu Assistentieweergave .................. 241
Menu Media ........................................246
Menu Navigatie ................................... 244
Menu Radio .........................................245
Menu Reis ...........................................242
Menu Service ....................................... 241
Menu Stijlen ........................................ 239
Menu Telefoon .....................................246
Menu's overzicht .................................238
Multifunctioneel display ....................... 240
Onderhoudstermijnweergeven ............ 391
Boordelektronica
Aanwijzingen ....................................... 446
Mobilofoons ........................................446
Motorelektronica ................................. 446
Boordgereedschap .................................. 438
Overzicht .............................................438
Boordgereedschapstas ........................... 438
Bouwserie
Zie Voertuigtypeplaatje
Brake Assist System
Zie BAS (Brake Assist System)
Brandblusser ............................................ 412
Brandstof................................................. 453
Additieven ........................................... 453
Benzine ................................................ 451
Brandstofreserve ................................. 454
Dieselbrandstof ................................... 453
E10 ...................................................... 451
Kwaliteit (benzine) ...............................451
Kwaliteit (dieselbrandstof) ...................453
Lage buitentemperaturen .................... 453
Tanken ................................................. 170
Tankinhoud .......................................... 454
Zwavelgehalte ...................................... 451
Brandstofverbruik
Boordcomputer ................................... 242
Brillenvak ................................................. 105
Buiten gebruik stellen .............................185
Buitenlandse reis
Symmetrisch dimlicht .......................... 123
Buitenspiegels ................................. 134, 135
Automatisch inklappen van de bui‐
tenspiegels .......................................... 137
Dimmen (automatisch) ........................ 135
Geheugenfunctie bedienen .................. 101
In- en uitklappen .................................. 134
Inparkeerstand .................................... 136
Instellen ...............................................134
Burmester®surround sound system .....376
Automatische volumeaanpassing ........ 377
534 Trefwoordenregister
Balans/fader instellen .........................377
Geluidsfocus instellen .........................377
Geluidsmenu oproepen ........................ 376
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................377
Informatie ............................................ 376
Surround sound in- en uitschakelen .... 377
Business-telefonie
Internetverbinding instellen .................344
C
Camera
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
CI+-module ...............................................375
Menu oproepen ................................... 375
CI+-module (TV)
Smart Card aanbrengen ...................... 375
Citylicht .................................................... 127
Cockpit .........................................................6
Overzicht .................................................6
COMAND Online
Zie Multimediasysteem
COMAND Touch
Apparaten beheren .............................. 279
Combi-instrument
Zie Instrumentendisplay
Combischakelaar .....................................125
Comfortopening ........................................ 82
Comfortsluiting ......................................... 82
Computer
Zie Boordcomputer
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid .......................................................24
Krik ........................................................25
Radiografische onderdelen van de
auto ....................................................... 25
Contact
Inschakelen (start-stoptoets) ............... 148
Contactdoos (12V) ...................................118
Achterin ............................................... 118
Bagageruimte ....................................... 118
Middenconsole voorin .......................... 118
Contacten ................................................ 325
Bellen .................................................. 327
Downloaden (van de mobiele tele‐
foon) ....................................................325
importeren (overzicht) .........................326
Informatie ............................................ 325
Naamformaat ...................................... 326
Oproepen ............................................ 325
Opslaan ...............................................327
Opties .................................................. 327
Wissen .................................................327
worden geïmporteerd .......................... 326
Contactsleutel
Zie Sleutel
Controlelampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Controller
Bedienen .............................................266
Cross Traffic Alert ...................................223
D
Dagteller ................................................... 242
Terugzetten .......................................... 243
weergeven ........................................... 242
Dagteller
Zie Dagteller
Trefwoordenregister 535
Dakbelasting ............................................ 459
Dakdragers
Beladen ................................................ 113
Bevestigen ...........................................113
Dashboard
Zie Cockpit
Dashboardkastje
Ver- en ontgrendelen ........................... 105
Dashboardverlichting .............................. 241
Datum
Datum en tijd automatisch instellen .... 274
Datumformaat instellen .......................... 275
Decorfolie (reinigingsaanwijzigingen) ... 402
Denoxeringsmiddel
Zie AdBlue®
Desert ....................................................... 191
ESP®.................................................... 191
Diagnose-interface .................................... 25
Diefstal-/inbraakalarminstallatie
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Diefstalbeveiliging
Wegrijblokkering .................................... 88
Diefstalbeveiliging
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Dieren
Huisdieren in de auto ............................ 73
Dieselbrandstof
Aanwijzingen ....................................... 453
Lage buitentemperaturen .................... 453
Differentieelsperren................................ 168
Uit- en inschakelen .............................. 169
Digitale handleiding .................................. 20
Digitale snelheidsmeter .......................... 242
Digitale tv
Zie Tv
Dimlicht
(symmetrisch dimlicht) ........................ 123
In- en uitschakelen ..............................123
Instellen ...............................................129
Dinghy Towing
Zie Tow-Bar-systeem
DIRECT SELECT-keuzehendel .................. 161
Achteruitversnelling inschakelen ......... 162
Functie ................................................. 161
Neutraalstand inschakelen .................. 162
Parkeerstand automatisch inschake‐
len .......................................................162
Parkeerstand inschakelen .................... 162
Rijstand inschakelen ............................ 162
Display
Verzorging ...........................................407
Display (boordcomputer)
Weergaven op het multifunctioneel
display ................................................. 240
Display (multimediasysteem)
Instellingen .......................................... 274
Display achterin
Bedienen .............................................382
Blokkeren (kinderslot) .........................280
In de bevestigingsconsole aanbren‐
gen ...................................................... 380
In- en uitschakelen ...................... 280, 381
Overzicht .............................................380
Reinigen .............................................. 382
Uit de bevestigingsconsole verwijde‐
ren ....................................................... 381
Display-inhoud
Gebied met meerdere weergaven
instellen ...............................................239
536 Trefwoordenregister
Displaymelding ........................................ 464
Aanwijzingen .......................................464
Oproepen (boordcomputer) ................. 464
Displaymeldingen
¯- - - km/h ................................... 482
ç- - - km/h .................................... 481
È- - - km/h ................................... 482
#12V-accu Zie handleiding ............ 486
Achteruit rijden niet mogelijkWerk‐
plaats opzoeken .................................. 494
bAct. bochtverlicht. functioneert
niet ....................................................... 511
Actieve afstandsassistent functio‐
neert niet ............................................. 481
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding ................ 481
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar ......................................... 482
Actieve parkeerassistent en PARK‐
TRONIC functioneren niet Zie hand‐
leiding .................................................484
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding ................ 475
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding ... 477
Actieve spoorassistent Camerazicht
gereduceerd zie handleiding ................ 484
Actieve spoorassistent functioneert
niet ...................................................... 480
Actieve spoorassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 479
Adaptieve grootlichtassistent plus
Camerazichtgereduceerd zie hand‐
leiding .................................................. 512
Adaptieve grootlichtassistent Plus
functioneert niet .................................. 512
Adaptieve grootlichtassistent Plus nu
niet beschikbaar Zie handleiding .......... 512
ØAdBlue bijvullen Starten niet
mogelijk............................................... 491
ØAdBlue bijvullen Verm.ger. over
XXX km Zie handleiding ....................... 493
ØAdBlue bijvullen Vermogen
ger.: XXX km/h Geen start na XXX
km .......................................................492
ØAdBlue bijvullen zie handleiding .. 490
¯AdBlue systeemstoring Starten
niet mogelijk........................................ 492
¯AdBlue systeemstoring Verm.
ger. over XXX km Zie handleiding ........ 491
¯AdBlue systeemstoring Vermo‐
genger.: XXX km/h Geen start na
XXX km ...............................................492
¯AdBlue systeemstoring Zie
handleiding .......................................... 491
bAlarmknipperlichten Storing .......512
ÀAttention Assist functioneert
niet ...................................................... 480
ÀAttention Assist: pauze! ............... 478
Trefwoordenregister 537
bAUTO-verlichting buiten werking
.............................................................512
Backup accu Storing ............................495
hBanden controleren..................... 496
Banden oververhit ...............................499
hBandensp.contr. functioneert
niet Geen wielsensoren ....................... 498
hBandensp.contr. functioneert
niet ...................................................... 498
hBandenspanning corrigeren......... 497
hBandenspanningscontrole nu
niet beschikbaar .................................. 497
ÁBatterij sleutel vervangen ............ 500
4Bij tankstop 1 l motorolie bijvul‐
len .......................................................490
!Brandstoffilter reinigen ...............485
8Brandstofreserve ......................... 488
Differentieelsper actief ABS en ESP
niet beschikbaar .................................. 502
bDimlicht links (voorbeeld) ............510
Dodehoekassistent functioneert niet ... 478
Dodehoekassistent met aanhangwa‐
gen niet beschikbaar zie handleiding ... 480
Dodehoekassistent nu niet beschik‐
baar zie handleiding ............................ 483
&functioneert niet accu zwak ......... 510
&functioneert niet brandstof tan‐
ken...................................................... 509
&functioneert niet zie handlei‐
ding ..................................................... 509
÷functioneert niet zie handlei‐
ding ..................................................... 472
Gfunctioneert niet .......................... 476
!functioneren niet Zie handlei‐
ding ..................................................... 472
Tfunctioneren niet zie handlei‐
ding ..................................................... 469
bIntelligent Light System functio‐
neert niet ............................................. 510
Koelmiddel bijvullen zie handleiding ....486
?Koelmiddel Stoppen Motor uit ..... 487
hLet op: band defect .....................495
bLicht uitschakelen ........................ 511
Limiter functioneert niet ...................... 482
Limiter passief ..................................... 483
6Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld) ...........................476
LOW RANGE differentieelsperren
deactiveren ......................................... 504
LOW RANGE Kort schakelstand N
inschakelen .........................................504
LOW RANGE max. 20 km/h rijden ...... 506
LOW RANGE max. 40 km/h rijden ...... 505
LOW RANGE max. 70 km/h rijden ...... 505
LOW RANGE max.10 km/h rijden ........ 506
LOW RANGE Schakelprocedure afge‐
broken Opnieuw activeren ...................506
LOW RANGE Stoppen Parkeerrem
bedienen .............................................503
LOW RANGE Storing ............................504
538 Trefwoordenregister
LOW RANGE Storing Om te parkeren
parkeerrem bedienen ..........................505
Luchtaanzuiging Storing Zie handlei‐
ding ..................................................... 506
¸Luchtfiltervervangen .................. 486
ðMaximum snelheid overschre‐
den ...................................................... 483
Mercedes me connect Diensten
beperkt Zie handleiding ....................... 475
5Metenvan het motoroliepeil
niet mogelijk ........................................ 488
4Motoroliedruk Stoppen Motor
uit ........................................................ 489
4Motoroliepeil Oliepeil verlagen .... 488
4Motoroliepeil Stoppen Motor uit
............................................................. 489
!nu niet beschikbaar zie handlei‐
ding ..................................................... 471
÷nu niet beschikbaar Zie handlei‐
ding ..................................................... 465
!Parkeerrem Om te ontgrende‐
len contact AAN .................................. 465
!Parkeerrem ontgrendelen ............ 468
!Parkeerrem zie handleiding ......... 466
çpassief .........................................481
PRE-SAFE functioneert niet zie hand‐
leiding .................................................. 475
Radarsensoren vervuild zie handlei‐
ding .....................................................470
Remblokken controleren zie handlei‐
ding ..................................................... 477
JRemvloeistofpeil controleren .......470
Rijden door water niet mogelijk
Werkplaats opzoeken .......................... 506
Rijprogr. Desert actief ESP niet
beschikbaar Zie handleiding ................ 503
¥Ruitensproeiervloeistof bijvullen
.............................................................509
Schakelstand P alleen bij stilstaand
voertuig ............................................... 494
ÁSleutel in aangegeven berg‐
plaats leggen zie handleiding ............... 501
ÁSleutel niet herkend (rode dis‐
playmelding) ........................................ 499
ÁSleutel niet herkend (witte
displaymelding) ................................... 500
ÁSleutelvervangen ........................ 500
Snelheid max. 10 km/h (gele dis‐
playmelding) ........................................ 506
Snelheid verlagen ................................ 499
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h ........................................... 483
ÿSperrensysteem koelt af even
wachten a.u.b. ..................................... 505
ÿSperrensysteem Storing .............504
Sperrensysteem voor/achter Storing .. 501
Stand N permanent geactiveerd
Wegrolgevaar .......................................493
#Stoppen zie handleiding .............. 486
Trefwoordenregister 539
ÐStoring besturing Direct stop‐
pen Zie handleiding ............................. 507
ÐStoring besturing Meer kracht
vereist Zie handleiding .........................507
Storing Maximaal 80 km/h rijden ....... 480
bStoring Zie handleiding ................511
TEMPOMAT en limiter functioneren
niet ...................................................... 482
TEMPOMAT functioneert niet .............. 482
TEMPOMAT Uit .................................... 482
Transmissie Storing Stoppen ............... 493
Transmissiebescherm. Limit 30
km/h LOW RANGE uitschakelen ......... 505
çUit ............................................... 481
ëUit ............................................... 479
6Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken .......................... 477
Verkeerstekenassistent functioneert
niet ...................................................... 478
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 479
Verkeerstekensassistent Camera‐
zicht gereduceerd zie handleiding .......479
bVerlichting inschakelen ................ 511
Voertuig stoppen Motor laten
draaien WachtenTransmissie koelt af
.............................................................494
#Voertuig stoppen Motor laten
draaien ................................................ 485
Voor inschakelen van schakelstand R
eerstrem bedienen ............................. 495
Voor verlaten van schakelstand P of
Nrem bedienen en motorstarten....... 494
Voor verlaten van schakelstand P
rem bedienen ...................................... 494
Voorpass.-airbag ingeschakeld zie
handleiding .......................................... 473
Voorpass.-airbag uitgeschakeld zie
handleiding .......................................... 474
Wegrolgevaar Portier open en trans‐
missie niet in P .................................... 495
hWielsensor(en) niet beschikbaar
.............................................................498
6Windowbag links Storing Werk‐
plaats opzoeken (voorbeeld) ................ 473
#zie handleiding ............................ 485
Zonder schakelen Werkplaats opzoe‐
ken...................................................... 494
DISTRONIC
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Dodehoekassistent ................................. 228
Functie ................................................ 228
In- en uitschakelen .............................. 229
Systeemgrenzen .................................. 228
Doorlaadmogelijkheid achterin .............. 105
Draadloos opladen
Mobiele telefoon .................................. 121
Werking en aanwijzingen ...................... 119
Drive Away Assist .................................... 222
540 Trefwoordenregister
DYNAMIC SELECT .................................... 158
Aanduiding rijprogramma .................... 159
Bedienen (DYNAMIC SELECT-schake‐
laar) ..................................................... 159
Bedieningsfeedback weergeven .......... 159
Functie ................................................ 158
Motorgegevens weergeven .................. 160
Rijprogramma I configureren ............... 159
Rijprogramma kiezen ...........................159
Rijprogramma's ................................... 158
Voertuiggegevens weergeven .............. 160
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Instelbare demping .............................. 206
E
E10 ............................................................ 451
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)
Werking en aanwijzingen .....................192
Echt hout (verzorging) ............................ 407
ECO start-stopsysteem ...........................156
Automatische motorstart ..................... 156
Automatische motorstop .....................156
Uit- en inschakelen .............................. 157
Werking ...............................................156
ECO-aanduiding
Functie ................................................ 157
Terugzetten .......................................... 243
EDW (diefstal-/inbraakalarminstalla‐
tie) .............................................................. 88
Functie .................................................. 88
Het alarm beëindigen ............................ 89
Interieurbeveiliging functie .................... 90
Interieurbeveiliging in- en uitschake‐
len .........................................................90
Wegsleepbeveiliging functie .................. 89
Wegsleepbeveiliging in- en uitschake‐
len .........................................................89
Eenheid voor afstand instellen .............. 280
EG-typegoedkeuringsnummer ............... 448
EHBO-set ...................................................411
Elektrische parkeerrem.......................... 183
Automatisch bedienen ......................... 183
Automatisch vrijzetten ......................... 184
Handmatig inschakelen of vrijzetten .... 184
Noodremming uitvoeren ......................185
Elektrische zekeringen
Zie Zekeringen
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid
Conformiteitsverklaring ......................... 24
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
Entertainmentsysteem achterin
Bedrijfsveiligheid .................................377
Informatie over de mediafunctie .......... 387
Mediafunctie inschakelen .................... 388
Overzicht ............................................. 379
Overzicht displays achterin .................380
Overzicht homescreen ........................ 383
Overzicht hoofdtelefoons .................... 384
Weergave regelen ........................ 389, 390
ERA-GLONASS testmodus
Starten/stoppen .................................342
ESC (Electronic Stability Control)
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
ESP®
Aanhangwagenstabilisatie ...................191
Trefwoordenregister 541
Desert .................................................. 191
ESP®(elektronisch stabiliteitspro‐
gramma) ................................................... 188
In- en uitschakelen ............................... 191
Werking en aanwijzingen .....................188
Exterieurverlichting
Verzorging ...........................................404
Exterieurverlichting
Zie Verlichting
Extern apparaat
Blokkeren (kinderslot) .........................280
F
Favorieten
Hernoemen .........................................269
Oproepen ............................................ 269
Overzicht ............................................. 268
Toevoegen ...........................................269
Verschuiven .........................................269
Wissen ................................................ 269
FIN ............................................................ 448
Stoel ....................................................448
Typeplaatje .......................................... 448
Voorruit ...............................................448
Flankbescherming .................................. 208
Flat Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Frequentieband
Selecteren (boordcomputer) ................ 245
Frequenties
Mobiele telefoon .................................448
Mobilofoon .......................................... 448
Frontairbag (bestuurder, passagier) ........ 38
Functionele stoel
Zie Portierbedieningseenheid
G
G-Mode .....................................................160
Garagedeurbediening
Garagedeur openen of sluiten .............180
Geheugen wissen ................................. 181
Problemen verhelpen ........................... 180
Toetsen programmeren ........................ 178
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren ... 179
Zendvergunningen ...............................181
Garantie ...................................................... 27
Gebied met meerdere weergaven
instellen (display-inhoud) .....................239
Gebruik van twee telefoons
Zie Tweede telefoon
Gebruikersprofiel .................................... 282
Importeren/exporteren ....................... 283
Instellen .............................................. 282
Opstellen .............................................283
Opties ..................................................283
Gegevensopslag
Auto ....................................................... 28
Elektronischeregeleenheden ................ 28
Online-diensten .....................................30
Gegevensregistratie
Auto ....................................................... 28
Geheugenfunctie
Bedienen .............................................. 101
Buitenspiegels Geheugen oproe‐
pen ...................................................... 101
Buitenspiegels Instellingen opslaan .. 101
Stoel Geheugen oproepen ................101
Stoel Instellingen opslaan .................101
Stuurwiel Geheugen oproepen .........101
Stuurwiel Instellingen opslaan ..........101
542 Trefwoordenregister
Gekwalificeerde werkplaats ..................... 26
Geluid
Banden en velgen ................................ 427
PRE-SAFE®Sound ................................. 46
Geluidsfocus instellen
Burmester®surround sound system ....377
Geluidsmenu oproepen
Burmester®surround sound system ....376
Gereedschap voor het verwisselen
van een wiel
Zie Boordgereedschap
Gesprekken ..............................................324
aannemen ...........................................324
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ............................................... 324
Functies tijdens gesprek activeren ...... 324
Gesprek beëindigen ............................. 324
Gesprek met meerdere deelnemers ....324
Via de bedieningspaneel dakconsole
voeren (Mercedes me connect) ........... 337
voeren .................................................324
weigeren .............................................. 324
Gesprokenrij-aanwijzingen
Geluidsverlaging in- en uitschakelen ...302
Herhalen ............................................. 302
In- en uitschakelen .............................. 301
Volume instellen .................................. 302
Gevarendriehoek
Opklappen ............................................ 411
Uitnemen ............................................. 411
Giek
Zie Tow-Bar-systeem
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelaanpassing
Functie .................................................. 37
In- en uitschakelen ................................ 37
Gordelspanners
Activering .............................................. 32
Gordelwaarschuwing
Zie Veiligheidsgordel
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent Plus ....... 127
In- en uitschakelen .............................. 125
H
Handleiding
Uitrusting van de auto ........................... 23
Handleiding (digitaal) ............................... 20
Handrem
Zie Elektrische parkeerrem
HD-programma
Zie CI+-module
Het alarm beëindigen (EDW) .................... 89
HIGH RANGE
Schakelen ............................................ 167
Hoge, midden en lage tonen instellen
Burmester®surround sound system ....377
Hogedrukreiniger (verzorging) ............... 399
HOLD-functie ........................................... 204
In- en uitschakelen .............................. 205
Werking en aanwijzingen .....................204
Hoofdsteun
Achteraan (instellen) .............................95
achterste (uitnemen en aanbrengen) ..... 95
Voorste (comforthoofdsteun) .................94
Trefwoordenregister 543
Hoofdtelefoon (entertainmentsys
teem achterin)
Overzicht .............................................384
verbinden ............................................ 384
Verbreken ............................................ 384
Hotspot
instellen (Wi-Fi) .................................... 278
via Business Telefonie .......................... 275
Huisdieren in de auto ................................ 73
I
i-Size kinderzitjebevestiging
Geschikte zitplaatsen voor de beves‐
tiging ..................................................... 60
Monteren ............................................... 61
Importeren/exporterenvangegevens .. 281
Im-/exporteren .................................... 281
Werking en aanwijzingen .....................281
In Car Office
Automatisch starten in- en uitscha‐
kelen ...................................................330
Binnenkomend gesprek noteren .......... 331
Functies .............................................. 330
Functies selecteren ............................. 331
Oproepen ............................................ 330
To-do als uitgevoerd markeren ............. 331
In geval van nood
EHBO-set ..............................................411
Gevarendriehoek opklappen ................ 411
Overzicht van de hulp ............................ 18
Veiligheidsvest .....................................410
Individueel rijprogramma
Configureren ....................................... 159
Selecteren ........................................... 159
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling ...... 136
Buitenspiegels ..................................... 136
Inrij-aanwijzingen .................................... 150
Inspectie
Zie ASSYST PLUS
Instaphulp
Instellen ...............................................101
Werking en aanwijzingen .....................100
Instelbare demping .................................206
Instrumentendisplay ............................... 236
Combi-instrument .................................. 10
Gebied met meerdere weergaven
instellen ...............................................239
Verlichting instellen .............................241
Waarschuwings- en controlelampjes .... 513
Werking en aanwijzingen .....................236
Instrumentenverlichting
Zie Dashboardverlichting
Intelligent Light System .......................... 126
Actieve bochtenverlichting .................. 126
Adaptieve grootlichtassistent Plus ....... 127
Citylicht ...............................................127
In- en uitschakelen .............................. 127
Mistlicht (uitgebreid) ........................... 126
Overzicht ............................................. 126
Slechtweerverlichting .......................... 127
Verlichting voor snelwegen .................. 126
Interieurbeveiliging
Functie ..................................................90
In- en uitschakelen ................................ 90
Interieurhemel (verzorging) .................... 407
Interieurverlichting .................................129
Instellen ...............................................129
Leeslampje .......................................... 129
Sfeerverlichting ...................................130
544 Trefwoordenregister
Uitschakelvertragingstijd verlichting .... 130
Internet
Browserdata wissen ............................349
Favorieten wissen ................................ 349
Leestekens beheren ............................ 349
Webbrowser afsluiten .......................... 349
Website oproepen ...............................348
Internetradio
Aanmelden .......................................... 351
Afmelden ............................................. 351
Gebruiksvoorwaarden .......................... 351
Oproepen ............................................ 350
Opties instellen .................................... 351
Overzicht .............................................350
Stream selecteren ............................... 351
Zender opslaan .................................... 351
Zender selecteren en verbinden .......... 350
Zender wissen ..................................... 351
Internetverbinding
Beperkingen ........................................ 342
Bluetooth®-profiel wisselen (DUN/
PAN) .................................................... 345
Details van de mobiele telefoon .......... 346
Functie communicatiemodule ............. 343
Informatie ............................................ 342
Instellen (Bluetooth®) .......................... 344
Instellen (business-telefonie) ...............344
instellen (Wi-Fi) .................................... 343
Opbouwen ...........................................346
Toegangsgegevens bewerken (Blue‐
tooth®) ................................................ 346
Toegangsgegevens instellen (Blue‐
tooth®) ................................................ 344
Verbindingsstatus ................................ 347
Verbindingsstatus weergeven .............. 347
Vrijgave annuleren (mobiele telefoon)
.............................................................346
Invoeren vantekens
met controller ...................................... 272
Op de touchpad ...................................273
Werking en aanwijzingen .....................272
Ionisering
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 141
iPhone®
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
ISOFIX-kinderzitjesbevestiging
Monteren ...............................................61
ISOFIX-kinderzitjesverankering
Geschikte zitplaatsen voor de beves‐
tiging ..................................................... 57
K
Kaart ........................................ 306, 308, 309
Actualisering ........................................ 312
Gebied mijden ...................................... 311
Gebied mijden (overzicht) .................... 311
Gebied wijzigen .................................... 312
Gebied wissen .....................................312
Informatie in tekstvorm selecteren ...... 310
Kaartgegevens ..................................... 313
Kaartoriëntatie selecteren ...................310
Kaartversie weergeven .........................311
Kompas weergeven .............................. 313
Overzicht ............................................. 308
Qibla weergaven ..................................313
Satellietkaart weergeven ...................... 314
Schaal automatisch instellen ...............313
Schaal instellen ...................................309
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen selecteren ..................................... 310
Verkeerskaart weergeven .................... 306
Verschuiven .........................................309
Trefwoordenregister 545
Volgende dwarsstraat aangeven ........... 311
Weersinformatie weergeven ................. 314
Kaart en kompas
Overzicht ............................................. 308
Keuzehendel
Zie DIRECT SELECT-keuzehendel
Kickdown .................................................164
Gebruiken ............................................ 164
Kilometerteller
Zie Kilometertotaalstand
Kilometertotaalstand .............................. 242
weergeven ........................................... 242
Kinderbeveiliging
Achterportier ......................................... 71
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 280
Zijruiten achterin ................................... 73
Kinderen
Algemene aanwijzingen .........................47
Gevaren in de auto vermijden ................ 48
Kinderzitje
Aanbevelingen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen ................................ 51
Aanwijzingen met betrekking tot risi‐
co's en gevaren ..................................... 48
Algemene aanwijzingen ......................... 47
Bevestiging (aanwijzingen) .....................54
Goedkeuringscategorieën ...................... 55
ISOFIX/i-Size (montage) ........................ 61
Op de passagiersstoel met een gor‐
del bevestigen .......................................70
Op de zitplaats achterin met een gor‐
del bevestigen .......................................67
Passagiersstoel (aanwijzingen) .............. 69
Passagiersstoel (zonder automati‐
sche airbaguitschakeling) ......................69
TopTether ..............................................63
Zitplaatsen geschikt voor i-Size-kin‐
derzitjesbevestigingssysteem ................60
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kin‐
derzitjesbevestigingsystemen ................57
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen .................................... 65
Klankinstellingen .....................................376
Automatische volumeaanpassing .........376
Balans/fader instellen .........................376
Geluidsmenu oproepen ........................ 376
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................376
Informatie ............................................ 376
Klantenservice
Zie ASSYST PLUS
Klimaatmodus
Functie ................................................ 140
Instellen ...............................................140
Klimaatregeling
A/C-functie in- en uitschakelen
(bedieningseenheid) ............................ 139
A/C-functie in- en uitschakelen (mul‐
timediasysteem) ..................................139
Aanwijzing ...........................................138
Auto ventileren (comfortopening) .......... 82
Automatisch regelen ............................ 139
Bedieningseenheid achterin ................ 138
Bedieningseenheid THERMOTRONIC ... 138
Condens van de ruiten verwijderen .....140
In- en uitschakelen .............................. 139
Instellingen voor de luchtverdeling ...... 140
Ionisering ............................................. 141
Klimaatmodus functie ..........................140
Klimaatmodus instellen .......................140
Luchtrecirculatie .................................. 141
546 Trefwoordenregister
Luchtuitstroomopeningen achter ......... 147
Luchtuitstroomopeningen ór ............ 146
Restwarmte .......................................... 141
Standverwarming of -ventilatie ............ 141
Synchroniseringsfunctie in- en uit‐
schakelen (multimediasysteem) ..........140
Voorruitverwarming .............................141
Kneebag .....................................................38
Knipperlichten .........................................125
In- en uitschakelen .............................. 125
Koelvloeistof (motor)
Aanwijzingen ....................................... 457
Peil controleren ...................................396
Koffiekop-symbool
Zie ATTENTION ASSIST
Kogeldruk .................................................462
Kompas ..................................................... 313
Krik
Conformiteitsverklaring .........................25
Opbergplaats ....................................... 438
Kunststof bekleding (verzorging) ...........407
L
Laatste bestemmingen
Selecteren ........................................... 290
Lak (reinigingsaanwijzingen) .................. 401
Lakcode .................................................... 448
Lamp
Zie Interieurverlichting
Lampje (instrumentendisplay)
Zie Waarschuwings- en controlelampje
LED-licht
Zie Intelligent Light System
Leeslampje
Zie Interieurverlichting
Lichtsignaal .............................................125
Limiter...................................................... 196
Functie ................................................ 196
Inschakelen ......................................... 197
Passief .................................................196
Permanente instelling .......................... 199
Selecteren ........................................... 197
Snelheid instellen ................................ 197
Snelheid oproepen ............................... 197
Snelheid opslaan ................................. 197
Systeemgrenzen .................................. 196
Toetsen ................................................ 197
Uitschakelen ........................................197
Voorwaarden .......................................197
LINGUATRONIC ........................................ 248
Akoestische hulp .................................250
Algemene gesproken opdrachten ........ 250
Applicatiespecifieke gesproken
opdrachten .......................................... 250
Bedienbare functies ............................. 249
Bedrijfsveiligheid .................................248
Dialoogvoering ..................................... 249
Gesproken auto-opdrachten ................ 261
Gesproken berichten-opdrachten ........ 260
Gesproken mediaspeler-opdrachten ....258
Gesproken navigatie-opdrachten ......... 252
Gesproken omschakelopdrachten ........251
Gesproken opdrachten voor tv ............ 257
Gesproken radio-opdrachten ...............257
Gesproken sms-commando's .............. 260
Multifunctioneel stuurwiel (bedie‐
ning) .................................................... 248
Soortengesproken opdrachten ........... 250
Spraakkwaliteit verbeteren .................. 250
Trefwoordenregister 547
Taalinstelling ........................................ 250
Telefooncommando .............................256
Live Traffic Information
Abonnement verlengen ....................... 305
Abonnements-informatie weergeven ... 305
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 308
op Mercedes me registreren ............... 305
Verkeerskaart weergeven .................... 306
Verkeerssituatie weergeven ................. 307
Lostrekken ............................................... 422
LOW RANGE
Schakelen ............................................ 167
Lucht-waterkanaal ..................................398
Vrijhouden ...........................................398
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchtinlaat
Zie Lucht-waterkanaal
Luchtrecirculatie ..................................... 141
Luchtroosters
Zie Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen ...................... 146
Instellen (achterin) ...............................147
Instellen (vóór) .....................................146
M
Maateenheden
Instellen .............................................. 280
Massage-instellingen
Terugzetten ............................................ 97
Massageprogramma's
Instellingen terugzetten .........................97
Overzicht ............................................... 96
Voorstoelen selecteren .......................... 97
Matte lak (reinigingsaanwijzingen) ........ 401
Maximumsnelheid
Zie Limiter
Media
Cinema Mode starten .......................... 364
Menu (boordcomputer) ........................ 246
Zoeken ................................................ 358
Media Interface
Informatie ............................................ 358
Inschakelen .........................................359
Overzicht ............................................. 360
Mediabron
Selecteren (boordcomputer) ................246
Mediadisplay
Aanwijzingen ....................................... 264
Mediafunctie
Inschakelen ......................................... 353
Mediaweergave
Bedienen (boordcomputer) .................. 246
Mediazoeken
starten ................................................ 358
Mekka ....................................................... 313
Melding (multifunctioneel display)
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen ................................464
Menu (boordcomputer)
Assistentieweergave ............................241
Media .................................................. 246
Navigatie ............................................. 244
Overzicht ............................................. 238
Radio ...................................................245
Reis .....................................................242
Service ................................................. 241
Stijlen .................................................. 239
548 Trefwoordenregister
Telefoon ...............................................246
Mercedes me connect ............................ 337
Gesprekken via het bedieningspa‐
neel dakconsole voeren ....................... 337
Informatie ............................................ 336
Instemming met gegevensoverdracht
............................................................. 338
Mercedes-Benz klantenservice bel‐
len .......................................................336
Onderhoudstermijn afspreken ............. 338
Ongevals- en pechmanagement .......... 338
Service-oproep via me-toets ................337
Verstuurdegegevens ........................... 339
Mercedes-AMG auto's
Aanwijzing ...........................................148
Mercedes-Benz apps
Oproepen ............................................ 347
via spraakbediening bedienen ............. 347
Mercedes-Benz Link ................................ 331
Gebruiken ............................................ 331
Overzicht .............................................331
Stop ..................................................... 332
verbinden ............................................. 331
Mercedes-Benz noodoproepsysteem .... 339
Automatische noodoproep .................. 340
Handmatige noodoproep .....................341
Informatie ............................................ 339
Informatie over de gegevensverwer‐
king ...................................................... 341
Overzicht ............................................. 340
Testmodus ERA GLONASS starten/
stoppen ............................................... 342
Zelfdiagnose (Rusland) ........................ 342
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Met de hand wassen (verzorging) ..........400
Milieubescherming
Aanwijzingen .......................................... 21
Terugname van de oude auto ................. 21
Mistachterlicht
In- en uitschakelen ...............................124
Mistlicht (uitgebreid) .............................. 126
Mobiele telefoon
Draadloos opladen ...............................121
Frequenties ......................................... 448
Schadeherkenning (geparkeerde
auto) ....................................................185
Vrijgavevoor internetverbinding
opheffen .............................................. 346
Zendvermogen (maximaal) .................. 448
Mobiele telefoon
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Zie Tweede telefoon
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het
inbouwen ............................................. 446
Frequenties ......................................... 448
Zendvermogen (maximaal) .................. 448
Modus uitrollen ....................................... 164
Moeheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Motor
Afzetten (start-stoptoets) ..................... 176
ECO start-stopsysteem ........................ 156
Motornummer .....................................448
Starten (noodprogramma) ................... 149
Starten (start-stoptoets) ......................149
Starthulp .............................................. 418
Trefwoordenregister 549
Motorelektronica
Aanwijzingen .......................................446
Motorgegevens
Weergaven ........................................... 160
Motorkap
Openen en sluiten ............................... 392
Motornoodstart .......................................424
Motornummer ......................................... 448
Motorolie .................................................. 395
Additieven ........................................... 455
Bijvullen ............................................... 395
Inhoud ................................................. 456
Kwaliteit .............................................. 456
MB-Freigabe of MB-Approval ...............456
Oliepeil met de boordcomputer con‐
troleren ............................................... 394
Multifunctioneel display
Overzicht van de weergeven ................ 240
Multifunctioneel stuurwiel
Overzicht toetsen ................................ 237
Multifunctioneel stuurwiel
Zie Stuurwiel
Multimediasysteem ................................ 264
Centrale bedieningselementen ............ 265
Displayinstellingen configureren ..........274
Favorieten ...........................................268
Geluid in- en uitschakelen ................... 270
Hoofdfuncties ...................................... 268
Invoeren vantekens ............................. 272
Op fabrieksinstellingen terugzetten ..... 285
Overzicht ............................................. 264
Ruststand activeren of deactiveren .....186
Ruststand functie ................................ 185
Volume instellen .................................. 271
Multimediasysteem
Zie Touch-control
Zie Touchpad
N
Navigatie
Actualisering vankaartgegevens ..........312
Digitale handleiding oproepen .............314
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) .............................................. 252
Inschakelen .........................................286
Menu (boordcomputer) ........................ 244
Menu in- en uitschakelen .................... 286
Navigatie
Zie Bestemming
Zie Bestemmingsinvoer
Zie Kaart
Zie Route
Zie Routebegeleiding
Zie Verkeersinformatie
Navigatie-aanwijzingen
Boordcomputer ................................... 244
Near Field Communication (NFC) .......... 322
Bluetooth®-audioapparatuur wisse‐
len ....................................................... 363
Informatie ............................................ 322
Mobiele telefoon gebruiken .................322
Mobiele telefoon met het multime‐
diasysteem verbinden ......................... 322
Van mobiele telefoon wisselen ............ 322
Neutraalstand
Inschakelen ......................................... 162
NFC
Zie Near Field Communication (NFC)
Niveau
AdBlue®............................................... 241
550 Trefwoordenregister
Noodgeval
Brandblusser ........................................ 412
Gevarendriehoek uitnemen .................. 411
Noodoproepsysteem
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Noodprogramma
Auto starten ........................................ 149
Noodremming .......................................... 185
Noodremming
Zie BAS (Brake Assist System)
Noodsleutel
Portier ontgrendelen .............................79
Portier vergrendelen .............................. 79
Verwijderen/aanbrengen .......................76
Noodwiel .................................................. 444
Aanwijzing ........................................... 444
O
Off-road rijprogramma
Zie G-Mode
Olie
Zie Motorolie
Omschakeling licht
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) .................................................... 123
Onboard-diagnose-interface
Zie Diagnose-interface
Onderhoud
Zie ASSYST PLUS
Ongevals- en pechmanagement
Mercedes me connect ......................... 338
Onoplettendheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Ontgrendelingsinstelling .......................... 75
Opbergmogelijkheden
Zie Beladen
Zie Opbergvak
Opbergvak ................................................ 104
Armsteun .............................................104
Brillenvak ............................................. 105
Dashboardkastje ................................. 104
Middenconsole .................................... 104
Portier .................................................104
Opbergvakken
Zie Beladen
Zie Opbergvak
Open Source software .............................. 30
Opladen
Accu (auto) .......................................... 418
Mobiele telefoon (draadloos) ...............119
Usb-aansluiting .................................... 119
Oproep voor pechhulp
Zie Mercedes me connect
Oproeplijst
Bellen .................................................. 328
Overzicht .............................................327
Oriëntatieverlichting ...............................129
Instellen ...............................................129
Originele onderdelen ................................ 22
Overgebrachte autogegevens
Android Auto ....................................... 335
Apple CarPlay ................................... 335
P
Paniekalarm ............................................... 75
Activeren of deactiveren ........................ 75
Paravan
Zie Lucht-waterkanaal
Trefwoordenregister 551
Parkeerhulp
Zie Actieve parkeerassistent
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Parkeerlicht .............................................. 123
Parkeerrem
Zie Elektrische parkeerrem
Parkeerstand
Automatisch inschakelen .....................162
Inschakelen ......................................... 162
Parkeren
Zie Elektrische parkeerrem
PARKTRONIC-parkeerassistent .............. 207
Flankbescherming ...............................208
Functie ................................................ 207
Inschakelen .........................................209
Systeemgrenzen .................................. 207
Uitschakelen .......................................209
Waarschuwingssignalen instellen .........210
Passagiersairbaguitschakeling
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Pech
Aanslepen ............................................ 424
Auto vervoeren .................................... 423
Lostrekken .......................................... 422
Overzicht van de hulp ............................ 18
Slepen ................................................. 420
Slepen bij een defecte achteras .......... 423
Slepen bij een defecte vooras .............423
Slepen bij verschillende defecten ........ 423
Slepen, verschillende defecten (aan‐
wijzingen) ............................................ 422
Verwisselen van een wiel .................... 439
Pech
Zie Bandenpech
Personalisering
Zie Gebruikersprofiel
Pinbeveiliging
In- en uitschakelen .............................. 281
Portier
Kinderbeveiliging (achterportier) ...........71
Ontgrendelen (noodsleutel) ...................79
Ontgrendelen (van binnenuit) ................ 79
Openen (van binnenuit) ......................... 79
Vergrendelen (noodsleutel) ...................79
Portierbedieningseenheid ........................ 16
Positie van de auto
Overdracht in- en uitschakelen ............ 275
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden‐
bescherming) ............................................. 46
Functie ..................................................46
Maatregelen ongedaan maken .............. 46
PRE-SAFE®Sound ................................. 46
Preventief inzittendenbeschermings‐
systeem
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Preventieve inzittendenbescherming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Programma-informatie
Tv-zender ............................................. 372
Programma's
Zie DYNAMIC SELECT
Q
Qibla ..........................................................313
QR-code
Reddingskaart .......................................28
552 Trefwoordenregister
R
Radarsensoren
Wrappen .............................................. 186
Radio
Direct frequentie-invoer ......................366
Frequentie fixeren ............................... 367
Frequentieband instellen .....................366
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ..............................................257
Informatie weergeven ..........................368
Inschakelen ......................................... 364
Menu (boordcomputer) ........................ 245
Muziektitel taggen ............................... 367
Overzicht ............................................. 365
Radiotekst in- en uitschakelen .............368
Radiotekstweergeven ......................... 368
Slideshow oproepen ............................367
Verkeersinformatie in- en uitschake‐
len .......................................................367
Volumeverhoging verkeersinformatie
instellen ...............................................367
Zender instellen ...................................366
Zender opslaan ....................................366
Zender verschuiven .............................366
Zender volgen instellen ........................ 367
Zender zoeken .....................................366
Zendergeheugen bewerken ................. 366
Zenderlijst oproepen ........................... 366
Zenders wissen ................................... 366
Radiografische onderdelen van de
auto
Conformiteitsverklaring .........................25
Radiozender
Selecteren (boordcomputer) ................245
REACH-verordening ................................... 27
Recycling
Zie Terugname van de oude auto
Reddingskaart ........................................... 28
Reductiemiddel
Zie AdBlue®
Regensluiting
Schuifdak ..............................................86
Registratie
Auto ....................................................... 26
Reiniging
Zie Verzorging
Reis
Menu (boordcomputer) ........................ 242
Rem
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 187
Active Brake Assist System ................. 192
Adaptief remlicht ................................. 195
BAS (Brake Assist System) .................. 188
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen) ................................ 151
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 192
HOLD-functie ...................................... 204
Inrij-aanwijzingen ................................. 150
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven .........................................150
Rijtips ................................................... 151
Remhulp
Zie BAS (Brake Assist System)
Remkrachtverdeling
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 192
Remvloeistof
Aanwijzingen ....................................... 457
Trefwoordenregister 553
Reserve
Brandstof ............................................. 454
Reservewiel .............................................. 413
Reservewiel
Zie Noodwiel
Zie Reservewiel
Reservewielhouder
Achterdeur ...........................................413
Reset-functie (multimediasysteem) ...... 285
Restwarmte .............................................. 141
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlichten
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen ................................. 427
Rijden in het terrein ................................ 153
Rijden in het terrein
Zie Rijden in het terrein
Rijden met een aanhangwagen
Aanhangwagen aan- of afkoppelen ...... 233
Aanwijzingen ....................................... 233
Actieve spoorassistent ........................ 229
Contactdoos ........................................ 233
Rijdynamischeregeling
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
Rijgedrag (ongebruikelijk) ......................427
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijprogramma
Zie G-Mode
Rijprogramma's
Zie DYNAMIC SELECT
Rijstand
Inschakelen ......................................... 162
Rijstrookherkenning (automatisch)
Zie Actieve spoorassistent
Rijsysteem
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Zie Actieve parkeerassistent
Zie Actieve spoorassistent
Zie ATTENTION ASSIST
Zie Dodehoekassistent
Zie HOLD-functie
Zie Limiter
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Zie Rijveiligheidssysteem
Zie TEMPOMAT
Zie Verkeerstekenassistent
Rijtips
Algemene rijtips ................................... 151
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) .................................................... 123
Inrij-aanwijzingen ................................. 150
Rijveiligheidssysteem .............................186
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 187
Active Brake Assist System ................. 192
Adaptief remlicht ................................. 195
BAS (Brake Assist System) .................. 188
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 192
ESP®-aanhangwagenstabilisatie .......... 191
Overzicht ............................................. 187
Radarsensoren .................................... 186
Terrein-ABS .......................................... 187
Verantwoordelijkheid ........................... 186
Rijveiligheidssysteem
Zie Desert
554 Trefwoordenregister
Ritregistratie
Zie Dagteller
Route ................................................ 295, 297
Alternatieve route selecteren .............. 297
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 298
Automatisch naar tankstations zoe‐
kengebruiken ...................................... 298
Automatisch zoeken naar tankstati‐
ons in- en uitschakelen ........................ 298
Berekenen ...........................................295
Bestemmingsinformatie weergeven ..... 297
Meldingen selecteren ..........................297
Met tussenbestemmingen berekenen
.............................................................292
Opties selecteren ................................ 296
Plannen ............................................... 291
Type selecteren ...................................296
Routebegeleiding .................................... 299
Aanwijzingen .......................................299
Afbreken .............................................. 303
Bestemming bereikt ............................ 301
Naar Offroad-bestemming ................... 303
Offroad ................................................ 303
Rijstrookadviezen ................................ 300
Routewijziging ..................................... 300
Tussenbestemming bereikt .................. 301
Van een Offroad-positie ....................... 303
Ruitbediening
Zie Zijruiten
Ruiten
Zie Zijruiten
Ruiten (verzorging) .................................. 404
Ruitensproeierinstallatie
Bijvullen ...............................................397
Ruitensproeiervloeistof
Zie Ruitreinigingsmiddel
Ruitenwisserbladen
Verwisselen .........................................132
Verzorging ...........................................404
Ruitenwissers
In- en uitschakelen ...............................131
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 132
Ruitreinigingsmiddel ...............................458
Aanwijzingen ....................................... 458
Ruststand
Activeren of deactiveren ...................... 186
Functie ................................................ 185
S
Satellietkaart ...........................................314
Schaal instellen
Zie Kaart
Schadeherkenning (geparkeerde
auto) .........................................................185
Schakeladvies .......................................... 164
Schakelen .................................................163
Handmatig ...........................................163
Schakeladvies ...................................... 164
Schakelpaddles
Zie Stuurwielschakelpaddles
Scheidingsnet
Bevestigen ............................................ 111
Schuifdak
Automatische functies ........................... 86
Met sleutel openen ................................ 82
Openen .................................................. 84
Probleem ............................................... 86
Regensluiting ......................................... 86
Sluiten ................................................... 84
Sluiten met de sleutel ............................ 82
Trefwoordenregister 555
Sd-kaart
aanbrengen/verwijderen ..................... 353
Sensoren (verzorging) ............................. 404
Service
Menu (boordcomputer) ........................ 241
Service
Zie ASSYST PLUS
Servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Sfeerverlichting
Instellen (multimediasysteem) .............130
Sidebags .................................................... 38
Sierdeel (verzorging) ...............................407
Sigarettenaansteker
Achterin ............................................... 117
Middenconsole voorin .......................... 117
Sjorogen ....................................................112
Slechtweerverlichting .............................127
Sleepmethoden .......................................420
Sleepoog
Positie .................................................424
Slepen ...................................................... 420
Slepen bij een defecte achteras ............ 423
Slepen bij een defecte vooras ................ 423
Slepen bij verschillende defecten .......... 423
Slepen bij verschillende defecten
(aanwijzingen) .........................................422
Sleutel ........................................................ 74
Accu ...................................................... 76
Akoestisch sluitsignaal .......................... 75
Functies ................................................. 74
Noodsleutel ...........................................76
Ontgrendelingsinstelling ........................ 75
Overzicht ............................................... 74
Paniekalarm ...........................................75
Probleem ............................................... 77
Sleutelbosbevestiging ............................ 76
Stroomverbruik ...................................... 75
Sleutel
Zie Sleutel
Sleutelfuncties
Deactiveren ...........................................75
Smart Card
aanbrengen ......................................... 375
Smartphone
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Smeermiddeladditieven
Zie Additieven
Sms ........................................................... 328
Aanwijzingen ....................................... 328
Afzender opbellen ............................... 329
Beantwoorden ..................................... 329
Concepten ........................................... 330
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ..............................................260
Instellen vanweergegeven sms-
berichten ............................................. 328
Map wisselen ...................................... 330
Opstellen .............................................329
Opties ..................................................330
Uitbox ..................................................330
Verzenden ...........................................329
Voorleesfunctie ................................... 329
Voorlezen ............................................ 329
Wissen ................................................ 330
Sneeuwkettingen.................................... 427
556 Trefwoordenregister
Snelheid begrenzen
Zie Limiter
Snelheid instellen
Zie TEMPOMAT
Snelheidsbegrenzing winterbanden
Instellen ...............................................199
Snelheidslimietassistent
Instellen .............................................. 227
Snelheidsmeter
digitaal ................................................ 242
Software-actualisering ........................... 284
Belangrijke systeemactualiseringen ....285
Informatie ............................................ 284
uitvoeren ............................................. 284
Soorten gesproken opdrachten
(LINGUATRONIC) ..................................... 250
Sound
Zie Burmester®surround sound system
Zie Klankinstellingen
Spanningsvoorziening
Inschakelen (start-stoptoets) ............... 148
Speciale bestemming
Selecteren ........................................... 290
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Sperdifferentiëlen
Zie Differentieelsperren
Spiegels
Zie Buitenspiegels
Spoorassistent
Zie Actieve spoorassistent
Spraakdialoogsysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakgestuurd bedieningssysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakherkenning mobiele telefoon
starten ................................................ 323
Stoppen ............................................... 323
Standlicht................................................. 123
Standtijd
Ruststand activeren of deactiveren .....186
Ruststand functie ................................ 185
Standverwarming of -ventilatie
Batterijvervangen (afstandsbedie‐
ning) .................................................... 144
Displaymeldingen (afstandsbedie‐
ning) .................................................... 144
Instellen (afstandsbediening) ...............143
Instellen (multimediasysteem) .............143
Problemen (afstandsbediening) ........... 145
Standverwarming/-ventilatie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) .....................................................141
Start-stopsysteem
Zie ECO start-stopsysteem
Start-stoptoets
Auto afzetten ....................................... 176
Auto starten ........................................ 149
Spanningsvoorziening of contact
inschakelen ......................................... 148
Startaccu
Zie Accu (auto)
Starten
Zie Auto
Starthulp
Zie Starthulpaansluiting
Starthulpaansluiting ................................ 418
Algemene aanwijzingen ........................ 416
Trefwoordenregister 557
Statusindicatie PASSENGER AIR BAG
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin ...................................................... 37
Stijlen
Menu (boordcomputer) .......................239
Stoel ............................................................ 91
Automatische aanpassing van de zij‐
delingse steun instellen .........................96
Correcte stand van de bestuurders‐
stoel .......................................................91
Geheugenfunctie bedienen .................. 101
Instellen (elektrisch) .............................. 92
Instellingen terugzetten .........................97
Instelmogelijkheden ...............................16
Massageprogramma overzicht ...............96
Rugleuninghoek (achter) instellen .......109
Workoutprogramma overzicht ...............96
Stoelhoes (verzorging) ............................ 407
Stoelinstellingen
Configureren .........................................96
Stoelventilatie
In- en uitschakelen ................................ 98
Stoelverwarming
In- en uitschakelen ................................ 97
Storing
Veiligheidssysteem ................................ 32
Storingsmelding
Zie Displaymelding
Stuurwiel .................................................. 237
Geheugenfunctie bedienen .................. 101
Instellen (elektrisch) .............................. 99
Stuurwielverwarming ...........................100
Toetsen ................................................ 237
Stuurwielschakelpaddles ....................... 163
Stuurwielverwarming
In- en uitschakelen .............................. 100
Surround sound in- en uitschakelen
Burmester®surround sound system ....377
Surround View
Zie 360°-camera
SVHC (bijzonder zorgwekkende stof‐
fen) .............................................................27
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen
Selecteren ........................................... 310
Synchroniseringsfunctie
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 140
Systeeminstellingen
Datum en tijd automatisch instellen .... 274
Eenheid voor afstand instellen ............ 280
Overdracht van de positie van de
auto in- en uitschakelen .......................275
Pincode-controle in- en uitschakelen ...281
Reset-functie (multimediasysteem) ..... 285
Tijd- en datumformaat instellen ...........275
Tijdzone instellen .................................274
Systeeminstellingen
Zie Bluetooth®
Zie Importeren/exporteren vangegevens
Zie Software-actualisering
Zie Taal
Zie Wi-Fi
T
Taal ........................................................... 280
Aanwijzingen ....................................... 280
Instellen .............................................. 280
558 Trefwoordenregister
Tanken
AdBlue®bijvullen ................................. 174
Tanken ................................................. 170
Tankinhoud
AdBlue®............................................... 455
Brandstof ............................................. 454
Reserve (brandstof) ............................. 454
Tashaken ................................................... 113
Technische gegevens
Aanhangwagengewicht (rijden met
aanhangwagen) ...................................462
Aanwijzingen (aanhangwagenvoorzie‐
ning) ....................................................461
Achteroverbouw (aanhangwagen‐
voorziening) ......................................... 461
Asbelasting (rijden met aanhangwa‐
gen) ..................................................... 463
Bandenspanningscontrole ................... 432
Bevestigingspunten (aanhangwagen‐
voorziening) ......................................... 461
Inbouwmaten (aanhangwagenvoor‐
ziening) ................................................ 461
Informatie ............................................ 446
Kogeldruk ............................................ 462
Voertuigtypeplaatje ............................. 448
Tekstberichten
Zie Sms
Telefoneren
Zie Gesprekken
Telefoon ............................................ 246, 316
Aanwijzingen ........................................ 314
Bedrijfsstanden .................................... 317
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ............................................... 324
Contacten importeren (overzicht) ........ 326
Contacten worden geïmporteerd ......... 326
Draadloos opladen (mobiele tele‐
foon) ....................................................121
Functies tijdens gesprek activeren ...... 324
Gesprek met meerdere deelnemers ....324
Gespreks- en beltoonvolume ...............323
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ..............................................256
Informatie ............................................ 317
Instellingen Business-telefonie ............ 321
Menu (boordcomputer) ........................ 246
Mobiele telefoon aanmelden (Near
Field Communication (NFC)) ...............322
Mobiele telefoon deautoriseren ...........322
Mobiele telefoon loskoppelen .............. 322
Mobiele telefoon verbinden (busi‐
ness-telefonie) ..................................... 319
Mobiele telefoon verbinden (passkey)
............................................................. 317
Mobiele telefoon verbinden (Secure
Simple Pairing) .....................................317
Near Field Communication (NFC)
gebruiken ............................................ 322
Ontvangst- en zendvolume .................. 323
Overzicht telefoonmenu .......................316
Simkaart voor de business-telefonie
gebruiken .............................................319
Spraakherkenning mobiele telefoon .... 323
Symbolen bij de business-telefonie .....320
Telefoneren .......................................... 324
Van mobiele telefoon wisselen ............ 321
Van mobiele telefoon wisselen (Near
Field Communication (NFC)) ...............322
Telefoon
Zie Tweede telefoon
Telefoonboek
Zie Contacten
Telefoonfuncties
Bluetooth®telefonie ............................ 317
Trefwoordenregister 559
Business-telefonie ................................ 317
Telefoonfuncties
Zie Tweede telefoon
Telefoonnummer
Selecteren (boordcomputer) ................ 246
Teletekst
Overzicht ............................................. 374
Televisie
Zie Tv
TEMPOMAT ............................................... 195
Functie ................................................ 195
Inschakelen ......................................... 197
Selecteren ........................................... 197
Snelheid instellen ................................ 197
Snelheid oproepen ............................... 197
Snelheid opslaan ................................. 197
Systeemgrenzen .................................. 195
Toetsen ................................................ 197
Uitschakelen ........................................197
Voorwaarden .......................................197
Terrein-ESP®
Zie Desert
Terugname van de oude auto ...................21
Milieubescherming ................................ 21
Terugzetten (fabrieksinstelling)
Zie Reset-functie (multimediasysteem)
Tijd
Handmatige tijdinstelling .....................275
Tijd en datum automatisch instellen .... 274
Tijd- en datumformaat instellen ...........275
Tijdzone instellen .................................274
Zomertijd instellen ...............................275
Titels
Selecteren (audiofunctie) .................... 355
Toegangsgegevens
bewerken (Bluetooth®) ........................ 346
instellen (Bluetooth®) .......................... 344
Instellen (business-telefonie) ...............344
Toegestaan totaalgewicht ...................... 448
Toegestane asbelasting .......................... 448
Toegestane sleepmethoden ...................420
Toetsen
Stuurwiel .............................................237
Tolheffingssysteem
Voorruit ...............................................137
TopTether .................................................. 63
Totaalgewicht .......................................... 448
Touch-control ...........................................265
Bedienen ............................................. 265
Boordcomputer ................................... 238
Gevoeligheid instellen .........................265
Touchpad .................................................. 266
Bedienen ............................................. 266
Gevoeligheid instellen .......................... 267
Handschriftherkenning voorlezen ........ 267
haptische bedieningsterugkoppeling
in-/uitschakelen ..................................267
In- en uitschakelen .............................. 266
Zender en muziektitel selecteren .........267
Tow-Bar-systeem .....................................235
Transmissie (probleem) .......................... 165
Transmissiestandaanduiding .................. 161
Tripcomputer
Terugzetten .......................................... 243
weergeven ........................................... 242
Tussenbestemming
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 298
560 Trefwoordenregister
Automatisch zoeken naar tankstation
starten ................................................. 291
Bewerkt ............................................... 292
Invoeren ..............................................291
Route met tussenbestemmingen
berekenen ........................................... 292
Tv .............................................................. 257
Audiotaal instellen ...............................374
Beeldinstellingen .................................375
Functie/aanwijzingen (audiotaal,
ondertiteling) .......................................373
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) .............................................. 257
Helderheid instellen .............................375
Informatie ............................................ 368
Inschakelen .........................................369
Menu oproepen (CI+-module) .............. 375
Ondertiteling instellen .........................374
Overzicht ............................................. 370
Overzicht teletekst ............................... 374
Overzicht van de beeldinstellingen ...... 375
Videotekstweergeven ..........................374
Volledig scherm in-/uitschakelen: .......371
Weergaven in tv-besturingsmenu .........371
Tv-zender
EPG (elektronische programmagids) .... 372
In besturingsmenu instellen .................371
In de zenderlijst instellen .....................371
In favorieten instellen .......................... 371
Kanaal vast in- en uitschakelen ...........372
op de achtergrond instellen .................371
Opslaan ............................................... 373
Overzicht Favorieten ............................373
Overzicht zenderlijst ............................372
Snel opslaan ........................................ 373
Zender vastzetten ................................ 372
Tweede telefoon ...............................318,319
Functies ............................................... 319
verbinden ............................................. 318
Typegoedkeuringsnummer (EG) ............. 448
Typeplaatje
Auto .................................................... 448
Motor .................................................. 448
U
Uitlaateindpijpen (verzorging) ...............404
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen .................................................130
Buiten ..................................................129
Uitstaphulp
Instellen ...............................................101
Werking en aanwijzingen .....................100
Usb-aansluiting ........................................ 119
Usb-apparaten
aansluiten ............................................ 355
V
Veiligheid voor inzittenden
Huisdieren in de auto ............................73
Veiligheid voor inzittenden
Zie Airbag
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie Veiligheidsgordel
Zie Veiligheidssysteem
Veiligheidsgordel .................................33, 37
Afdoen ................................................... 37
Beschermingspotentieel ........................ 33
Beschermingspotentieel beperkt ........... 34
Gordelaanpassing (werking) .................. 37
Trefwoordenregister 561
Gordelaanpassing in- en uitschakelen ...37
Hoogte instellen .................................... 36
Omgespen .............................................36
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin .................................................37
Verzorging ...........................................407
Waarschuwingslampje ...........................37
Veiligheidsgordel achterin
Statusindicatie ...................................... 37
Veiligheidssysteem ...................................31
Algemene aanwijzingen voor kinderen ... 47
Bedrijfsklare status ...............................32
Beschermingspotentieel ........................ 31
Beschermingspotentieel beperkt ........... 31
Storing ................................................... 32
Waarschuwingslampje ...........................32
Werking bij een ongeval .........................32
Zelfdiagnose .......................................... 32
Veiligheidssystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Veiligheidsvest .........................................410
Velgen (verzorging) .................................404
Ventileren
Comfortopening .................................... 82
Ver- en ontgrendeling
Noodsleutel ...........................................79
Portieren van binnenuit ontgrendelen
en openen ............................................. 79
Verbinding
Hotspot via business-telefonie instel‐
len .......................................................275
Overdracht van de positie van de
auto in- en uitschakelen .......................275
Verbindingsstatus
Overzicht ............................................. 347
Weergeven ........................................... 347
Verdeelbak
HIGH RANGE .......................................166
LOW RANGE ........................................166
Schakelen ............................................ 167
Verkeersinformatie .................................305
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 308
In- en uitschakelen .............................. 367
Live Traffic Information ....................... 305
Live Traffic Information abonnement
verlengen ............................................ 305
Live Traffic Information registreren ..... 305
Overzicht ............................................. 305
Verkeerskaart weergeven .................... 306
Verkeerssituatie weergeven ................. 307
Verkeerskaart
Zie Kaart
Verkeerstekenassistent .......................... 226
Systeemgrenzen .................................. 226
Werking en aanwijzingen .....................226
Verlichting ................................................ 123
Actieve bochtenverlichting .................. 126
Adaptieve grootlichtassistent Plus ....... 127
Automatisch rijlicht .............................. 124
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) .................................................... 123
Citylicht ...............................................127
Combischakelaar .................................125
Dashboardverlichting instellen .............241
Dimlicht ............................................... 123
Dimlicht instellen .................................129
Grootlicht ............................................ 125
Intelligent Light System ....................... 126
Knipperlichten ..................................... 125
Lichtsignaal ......................................... 125
Mistachterlicht .................................... 123
Mistlicht (uitgebreid) ........................... 126
Noodknipperlichten ............................. 125
562 Trefwoordenregister
Oriëntatieverlichting instellen .............. 129
Parkeerlicht ......................................... 123
Slechtweerverlichting .......................... 127
Standlicht ............................................ 123
Uitschakelvertragingstijd buitenver‐
lichting instellen .................................. 129
Verantwoordelijkheid voor verlich‐
tingssystemen .....................................123
Verlichting voor snelwegen .................. 126
Verlichtingsschakelaar .........................123
Verlichting
Zie Interieurverlichting
Zie Verlichting
Verlichting voor snelwegen .................... 126
Verlichtingsschakelaar
Overzicht .............................................123
Vermoeidheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Versnelling kiezen
Zie Schakelen
Vervoeren
Auto .................................................... 423
Verwisselen van een wiel ....................... 438
Auto laten zakken ................................ 443
Auto omhoogbrengen .......................... 440
Nieuw wiel monteren ........................... 443
Voorbereiden ....................................... 439
Wiel verwijderen .................................. 442
Wieldoppen verwijderen en aanbren‐
gen ...................................................... 439
Verwisselen van een wiel
Zie Noodwiel
Verzorging ................................................ 407
Aanhangwagenvoorziening .................. 404
Achteruitrijcamera ............................... 404
Decorfolie ............................................ 402
Display ................................................ 407
Echt hout/sierdelen ............................ 407
Exterieurverlichting .............................404
Hogedrukreiniger ................................. 399
Interieurhemel .....................................407
Kunststof bekleding ............................. 407
Lak ...................................................... 401
Lucht-waterkanaal ............................... 398
Matte lak ............................................. 401
Met de hand wassen ........................... 400
Ruitenwisserbladen .............................404
Sensoren ............................................. 404
Stoelhoes ............................................ 407
Uitlaateindpijp .....................................404
Veiligheidsgordel .................................407
Vloerbedekking ................................... 407
Wasstraat ............................................ 398
Wielen/velgen .....................................404
Zijruiten ............................................... 404
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Videofunctie ............................................ 358
Inschakelen .........................................356
Instellingen .......................................... 358
Modus volledig beeld in- en uitscha‐
kelen ...................................................358
Overzicht ............................................. 357
Videotekst
weergeven ........................................... 374
Vierwielaandrijving
Zie 4MATIC
Vloerbedekking (verzorging) .................. 407
Vloermat ................................................... 121
Trefwoordenregister 563
Voertuig
trekken ................................................ 235
Voertuiggegevens
Aan- en afloophoek ............................. 460
Breedte ............................................... 459
Dakbelasting ....................................... 459
Hoogte ................................................ 459
Lengte .................................................459
Maximumklimvermogen ......................460
Minimumbodemvrijheid ....................... 459
Versturen naar Android Auto ............ 335
Versturen naar Apple CarPlay ........... 335
Waaddiepte ......................................... 460
Weergeven (DYNAMIC SELECT) ........... 160
Wielbasis ............................................. 459
Voertuigidentificatienummer
Zie FIN
Voertuigonderhoud
Zie ASSYST PLUS
Voertuigsleutel
Zie Sleutel
Voertuigtypeplaatje ................................ 448
EG-typegoedkeuringsnummer .............448
FIN ...................................................... 448
Lakcode ..............................................448
Toegestaan totaalgewicht .................... 448
Toegestane asbelasting .......................448
Volumeaanpassing in- en uitschake‐
len
Burmester®surround sound system ....377
Volumeverhoging verkeersinformatie
Instellen ............................................... 367
Voorruit .................................................... 132
Radiogolven .........................................137
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 132
Voorruit
Zie Voorruit
Voorruitverwarming ................................ 141
Voorruitverwarming
Zie Voorruitverwarming
Vrije software ............................................ 30
W
Waarschuwings- en controlelampje ....... 513
Overzicht ..............................................513
PASSENGER AIR BAG ............................ 43
Waarschuwings-/controlelampje
!ABS-waarschuwingslampje .......... 518
!Geel controlelampje elektrische
parkeerremvertoont een storing ......... 515
JRemwaarschuwingslampje
(geel) .................................................... 519
!Rood controlelampje elektri‐
sche parkeerrem bediend .................... 515
ïWaarschuwingslampje aan‐
hangwagenvoorziening ........................ 527
LWaarschuwingslampje
afstandswaarschuwing ........................ 522
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole brandt ...................525
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole knippert .................526
8Waarschuwingslampje brand‐
stofreserve .......................................... 523
#Waarschuwingslampje elektri‐
sche storing ........................................523
564 Trefwoordenregister
÷Waarschuwingslampje ESP®
brandt .................................................. 519
÷Waarschuwingslampje ESP®
knippert ...............................................515
åWaarschuwingslampje ESP®
OFF ...................................................... 516
?Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof .............................................. 523
;Waarschuwingslampje motor‐
diagnose .............................................. 522
JWaarschuwingslampje remmen
(rood) ...................................................516
ÐWaarschuwingslampje stuurbe‐
krachtiging .......................................... 527
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel brandt .............................. 521
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel knippert ............................521
6Waarschuwingslampje veilig‐
heidssysteem ...................................... 520
Waarschuwingslampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Waarschuwingssysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Wasstraat (verzorging) ........................... 398
Webbrowser
Browserdata wissen ............................349
Favorieten wissen ................................ 349
Instellingen oproepen .......................... 349
Leestekens beheren ............................ 349
Menu in- en uitschakelen .................... 348
Opties oproepen .................................. 349
Overzicht .............................................348
Stop ..................................................... 349
Website oproepen ...............................348
Website
Menu van de webbrowser in- en uit‐
schakelen ............................................ 348
Oproepen ............................................ 348
Weergave onderhoudsinterval
Zie ASSYST PLUS
Weergave-opties
Selecteren ........................................... 355
Weersinformatie ...................................... 314
Wegrijblokkering ....................................... 88
Wegrijhulp
Zie Wegrijhulp voor op hellingen
Wegrijhulp voor op hellingen .................204
Wegrolbeveiliging
Zie HOLD-functie
Wegsleepbeveiliging
Functie .................................................. 89
In- en uitschakelen ................................ 89
Wi-Fi .......................................................... 276
Hotspot instellen .................................278
Instellen ...............................................277
Internetverbinding instellen .................343
Overzicht ............................................. 276
Wieldoppen vervangen ........................... 439
Wielen
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................434
Bandenpech ......................................... 412
Bandenspanning (aanwijzingen) .......... 428
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 431
Trefwoordenregister 565
Bandenspanningscontrole (werking) ... 430
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 431
Bandenspanningstabel ........................ 429
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole) ................. 431
controleren .......................................... 427
Geluidsontwikkeling ............................427
Monteren ............................................ 443
Ongebruikelijk rijgedrag ....................... 427
Opslaan ............................................... 438
Selectie ............................................... 434
Sneeuwkettingen ................................. 427
Vervanging .......................................... 434
Verwijderen .........................................442
Verwisselen .................................438, 439
Verzorging ...........................................404
Wieldoppen vervangen ........................ 439
Windowbag ................................................ 38
Winterbanden
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen ...............................................199
Workoutprogramma
Overzicht ............................................... 96
Wrappen
Radarsensoren .................................... 186
Z
Zekeringen ............................................... 424
Aansluitschema ................................... 424
Aanwijzingen ....................................... 424
Voor het vervangen .............................. 424
Zekeringenkast achterin ...................... 426
Zekeringenkast in de cockpit ...............426
Zekeringenkast in motorruimte ...........425
Zelfdiagnose
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................. 43
Zelfsperrende differentiëlen
Zie Differentieelsperren
Zender
Direct frequentie-invoer ......................366
Frequentie fixeren ............................... 367
Instellen .............................................. 366
Opslaan ...............................................366
Verschuiven .........................................366
Wissen ................................................ 366
Zoeken ................................................ 366
Zender volgen
Instellen ...............................................367
Zendergeheugen
Bewerkt ............................................... 366
Zenderlijst
Oproepen ............................................ 366
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen .....140
Voorruitverwarming .............................141
Zijruiten ...................................................... 81
Comfortopening .................................... 82
Comfortsluiting ...................................... 82
Kinderbeveiliging achterin .....................73
Met sleutel openen ................................ 82
Openen .................................................. 81
Probleem ............................................... 83
Sluiten ................................................... 81
Sluiten met de sleutel ............................ 82
Zijruiten
Zie Zijruiten
Zoeken naar tankstations
Automatisch zoeken gebruiken ............ 298
automatisch zoeken in- en uitschake‐
len .......................................................298
566 Trefwoordenregister
Automatisch zoeken starten ................ 291
Zoeken naar wegrestaurant
Automatisch zoeken starten ................ 298
Zoekverlichting
Zie Oriëntatieverlichting
Zomertijd instellen .................................. 275
Zonneklep
Bedienen ............................................. 137
Zwavelgehalte .......................................... 451
Trefwoordenregister 567
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en overDaimler AG vindt uopinternetonder:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bijvragenofsuggesties tenaanzienvan deze
handleiding kunt udeTechnische Redactie op
hetvolgende adres bereiken:
Daimler AG,HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart,Duitsland
©Daimler AG:Nadruk,vertaling en reproductie,
ook gedeeltelijk,iszonder schriftelijketoestem‐
ming vanDaimlerAGniettoegestaan.
Autofabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bijingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bijeen onge‐
valdoor de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gerichtkinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel metINGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
datkan voor hetkind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Hethoofdstuk "Kinderenindeauto" in acht
nemen.
Redactiesluiting ohne
Digitaal in de auto
Map metvoertuigdocumenta‐
tie in de autoDigitaal op hetinternetDigitaal als app
De inhoud vandehandleiding
direct in hetmultimediasysteem
vandeauto(menupunt“Voer‐
tuig“) bekijken. Startmet het
snelmenu, ontdek de highlights
vanuwvoertuig of verdiep uw
kennis metnuttige tips.
Hiervindt ualleinformatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
genendegarantie vanuwauto
in gedruktevorm.
Uvindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É4635844806Z107JËÍ
4635844806Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P463024007Onderdeelnummer 463 5844806Z107
Uitgave ÄJ2018-Mc3
G-Klasse
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-BenzG-Klasse
1

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Mercedes G-Klasse SUV 2018 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Mercedes G-Klasse SUV 2018 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 9.67 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info