817149
1
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/317
Pagina verder
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Uw handleidingen
DigitDigitaal in heaal in het vt voeroertuigtuig
De inhoud van de handleiding direct in het multimediasysteem van het voertuig
(menupunt "Voertuig") bekijken. Begin met het snelmenu of breid uw kennis uit met
handige tips.
Map meMap met vt voeroertuigdocumenttuigdocumentatie in heatie in het vt voeroertuigtuig
Hier vindt u alle informatie over de bediening, de serviceverleningen en de garantie
van het voertuig in gedrukte vorm.
DigitDigitaal op heaal op het intt interernetnet
U vindt de handleiding op uw Mercedes-Benz Homepage.
DigitDigitaal als appaal als app
De Mercedes-Benz Guides app is gratis beschikbaar in de gangbare app-stores.
Apple®iOS AndroidTM
É4475842510Z107`ËÍ
4475842510Z107
Bestelnummer T447 0414 07 Onderdeelnummer 447 584 25 10 Z107 Uitgave 2021-10
EQV
Handleiding
Mercedes-Benz
EQV Handleiding
ImImprpressumessum
IntInterernetnet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://www.daimler.com
RRedactieedactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op het
volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer Service,
D-70546 Stuttgart, Duitsland
©Mercedes‑Benz AG:Nadruk, vertaling en repro-
ductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder schrie-
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet toe-
gestaan.
VVoeroertuigftuigfabrabrikikantant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
WWaaraarscschuwing bihuwing bijrijrijderjdersairbagsairbag
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem op een stoel met INGE-
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE
VERWONDINGEN totgevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in het voertuig" in acht
nemen.
Redactiesluiting 06.05.21
WWelkelkom in de wom in de werereld veld van Meran Mercedes-Benzcedes-Benz
Voor de eerste rit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met het
voertuig. Voor uw eigen veiligheid en voor een lan-
gere levensduur van het voertuig adviseren wij u de
volgende aanwijzingen en waarschuwingsaanwijzin-
gen in deze handleiding op te volgen. Onoplettend-
heid kantot schade aan het voertuig en tot per-
soonlijk letsel en milieuschade leiden.
De uitrusting of productbenaming van het voertuig
kanvariëren en is afhankelijk van de volgende fac-
toren:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
voertuig met linkse besturing. Bij voertuigen met
rechts stuur wijkt de indeling van onderdelen en
bedieningselementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn voertuigen steeds
verder.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
RVorm
RUitvoering
RTechniek
Daaromkunnen de beschrijving en de afbeeldin-
gen in enkele gevallen afwijken van het voertuig.
De volgende documentatie is onderdeel van het
voertuig:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handleidin-
gen
Deze documentatie altijd in het voertuig meene-
men. Alle documentatie bij verkoop van het voer-
tuig aan de nieuwe eigenaar overdragen.
4475842510Z107
4475842510Z107
SymbolenSymbolen .....................................................44
In één oogopslagIn één oogopslag .......................................... 66
Cockpit ........................................................ 6
Waarschuwings- en controlelampjes .............7
Stuurwiel met toetsen ..................................8
Middenconsole ............................................ 9
Bedieningspaneel dakconsole .................... 13
Deurbedieningseenheid .............................. 14
DigitDigitale handleidingale handleiding .................................... 1515
Digitale handleiding oproepen .................... 15
AlgAlgemene aanemene aanwiwijzingjzingenen .............................. 1616
Milieubescherming ..................................... 16
Terugname van het oude voertuig ............... 16
Mercedes-Benz Originele Onderdelen ......... 16
Aanwijzingen met betrekking tot aan-,
op-, in- en ombouwen ................................. 17
Handleiding ................................................ 18
Bedrijfsveiligheid ........................................ 18
Conformiteitsverklaringen en nationale
aanwijzingen .............................................. 19
Diagnose-interface .....................................23
Gekwaliceerde werkplaats ........................ 24
Registratie van het voertuig ........................ 24
Correct gebruik van het voertuig ................24
Informatie over de REACH-verordening .......25
Informatie voor personen met elektroni-
sche medische hulpmiddelen .....................25
Aansprakelijkheid voor gebreken ................ 26
QR-codes voor reddingskaart .....................26
Gegevensopslag .........................................26
Auteursrecht .............................................. 29
VVeiligheid veiligheid voor inzittoor inzittendenenden .......................... 3030
Veiligheidssysteem .....................................30
Veiligheidsgordels ...................................... 31
Airbags ...................................................... 34
PRE-SAFE®-systeem ................................... 39
Automatische maatregelen na een
ongeval ...................................................... 40
Kinderen veilig in het voertuig vervoeren .....40
Aanwijzingen met betrekking tot huis-
dieren in het voertuig ................................. 53
Openen en sluitOpenen en sluitenen ...................................... 5454
Sleutel ....................................................... 54
Deuren ...................................................... 56
Schuifdeur ................................................. 58
Elektrische schuifdeur ................................ 59
Achterklep .................................................62
Zijruiten .....................................................65
Panoramaschuifdak .................................... 67
Diefstalbeveiliging ...................................... 71
SSttoelen en opbergoelen en opbergenen .................................. 7474
Aanwijzingen voor een correcte stand
van de chaueursstoel ...............................74
Stoelen ...................................................... 74
Stuurwiel .................................................101
Opbergmogelijkheden .............................. 101
Klaptafel .................................................. 103
Informatie over de essenhouder .............105
Bekerhouder ............................................ 106
Asbak en sigarettenaansteker ................... 106
Contactdozen .......................................... 107
Koelbox in de middenconsole in- en uit-
schakelen ................................................ 109
LicLicht en zicht en zichtht ........................................... 110110
Buitenverlichting ...................................... 110
Interieurverlichting instellen ..................... 116
Lichtbron veranderen ...............................116
Ruitenwisser ............................................ 121
Spiegel .................................................... 123
Zonnekleppen bedienen ........................... 125
KlimaatrKlimaatregegelingeling ........................................ 126126
Overzicht aircosystemen .......................... 126
Aircosystemen bedienen .......................... 127
Luchtroosters bedienen ............................ 131
Aanwijzingen met betrekking tot de kli-
maatregeling vooraf .................................132
Klimaatregeling vooraf via de sleutel
gebruiken .................................................132
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
gebruiken .................................................133
Klimaatregeling vooraf via toets in- en
uitschakelen ............................................. 134
RiRijden en parkjden en parkererenen ................................... 135135
Rijden ...................................................... 135
Transmissie ..............................................141
AIRMATIC ................................................ 143
Hoogspanningsaccu opladen .................... 144
Parkeren .................................................. 152
Rij- en rijveiligheidssystemen .................... 154
Combi-insCombi-instrtrument en boorument en boordcomdcomputputerer .......178178
Overzicht combi-instrument ..................... 178
22Inhoudsopgave
Functie van de weergave beschikbaar
vermogen .................................................178
Overzicht en bediening boordcomputer .... 179
Overzicht van de weergaven op het dis-
play van het combi-instrument .................. 180
Functie van de laadtoestandweergave ...... 181
Weergave van het beschikbare vermo-
gen .......................................................... 181
Dashboardverlichting instellen .................. 182
Overzicht menu's in de boordcomputer ....182
Menu's en submenu's .............................. 182
MerMercedes mecedes me ...........................................189189
Mercedes me oproepen ........................... 189
Mercedes me connect .............................192
Mercedes me & apps ............................... 193
MBUX multimediasystMBUX multimediasysteemeem ........................ 195195
Overzicht en bediening .............................195
Systeeminstellingen ................................. 198
Navigatie .................................................. 202
Mercedes PRO connect ............................ 206
Overzicht Smartphone-integratie .............. 209
Overzicht webbrowser .............................. 209
Radio en media ........................................ 210
Klankinstellingen ...................................... 213
VVervervoeroerenen ................................................ 214214
Aanwijzingen met betrekking tot bela-
dingsrichtlijnen ........................................ 214
Ladingverdeling ........................................ 215
Ladingverankering .................................... 216
Transporthulpmiddelen ............................. 218
Dragersystemen ....................................... 221
OnderOnderhoud en vhoud en vererzorzorgingging .........................223223
Aanwijzingen met betrekking tot onder-
houd ........................................................ 223
Weergave onderhoudsinterval ...................223
Motorruimte ............................................. 224
Reiniging en verzorging ............................ 227
PPecechhulphhulp .................................................. 233233
Noodgeval ................................................ 233
Mercedes-Benz noodoproepsysteem ........ 234
Bandenpech ............................................. 236
Accu ........................................................ 236
Aan- of wegslepen .................................... 238
Elektrische zekeringen ............................. 242
Boordgereedschap ................................... 243
WWielen en bandenielen en banden .................................... 245245
Aanwijzingen met betrekking tot
geluidsontwikkeling of ongewoon rijge-
drag ......................................................... 245
Aanwijzingen met betrekking tot het
regelmatig controleren van de velgen en
banden .................................................... 245
Informatie over het rijden met zomer-
banden .................................................... 245
Informatie over M+S-banden .................... 245
Aanwijzingen met betrekking tot
sneeuwkettingen ...................................... 246
Bandenspanning ...................................... 246
Verwisselen van een wiel .......................... 249
Informatie overvelg-bandcombinaties ...... 255
Reservewiel ............................................. 256
TTecechnischnische ghe gegevegevensens ...............................258258
Aanwijzingen met betrekking tot de
technische gegevens ................................ 258
Voertuigelektronica .................................. 258
Wettelijke keurmerkenvoor radio-appa-
ratuur en aanwijzingen ............................. 259
Voertuigtypeplaatje, voertuigidentica-
tienummer (VIN) en motornummer ........... 259
Bedrijfsstoen en inhouden ......................260
Voertuiggegevens ..................................... 262
Sjorpunten en dragersystemen ................. 264
DisplaDisplaymeldingymeldingen en wen en waaraarscschuwings-/huwings-/
contrcontrolelamolelampjespjes ....................................... 265265
Meldingen op het beeldscherm ................265
Waarschuwende en kwiterende (terug-
meldende) meldlampen ............................286
TTrrefwefwooroordenrdenregistegisterer ................................. 294294
Inhoudsopgave 33
In deze handleiding vindt u de volgende symbolen:
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar door het niet in
acht nemen vanwaarschuwingsaanwijzin-
gen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op gevaren
die uw gezondheid of uw levenresp. de
gezondheid of het levenvan anderen in gevaar
kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij-
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over mili-
eubewust handelen of milieubewust afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen m.b.t.
materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen op
risico's die tot schade aan de auto kunnen lei-
den.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie die
behulpzaam kan zijn.
#Handelingsinstructie
(/pagina) Meer informatie over een onderwerp
Display Weergave op het display van het
combi-instrument
4Bovenste menuniveau, dat in het mul-
timediasysteem moet worden gese-
lecteerd
5Overeenkomstige submenu's, die in
het multimediasysteem moetenwor-
den geselecteerd
* Gee een oorzaak aan
44Symbolen
1Combischakelaar 111
2Combi-instrument 178
3Stuurwiel instellen 101
Claxon
4DIRECT SELECT-keuzehendel 141
5Display multimediasysteem
6Dashboardkastje 102
7Bedieningseenheden midden-
console
8Stuurwielschakelpaddles 136
9Contactslot 137
ATEMPOMAT-hendel 159
BDiagnose-interface 23
Motorkap openen 224
CParkeerrem 153
DLichtschakelaar 110
EBedieningspaneel rijsystemen:
ÇSpoorassistent 176
Ô360°-camera 168
66In één oogopslag Cockpit
1åESP®OFF 286
2÷ESP®286
3·Afstandswaarschuwing 291
4ÐStuurbekrachtiging 291
5#! Knipperlicht 111
6!Parkeerrem (geel) 286
7!ABS 286
8OAandrijfvermogengeredu-
ceerd
292
9!Parkeerrem (rood) 286
AJ(rood) Remmen 286
BWeergave van het beschikbare
vermogen
181
CJ(geel) Recuperatief rem-
systeem storing
136
D6Veiligheidssysteem 286
EüVeiligheidsgordel 290
FKGrootlicht 111
GLDimlicht 110
HÝHoogspanningsaccu
reserve
181
ITStandlicht, kentekenplaat-
en dashboardverlichting
110
JNzonder functie
KRMistachterlicht 111
LhBandenspanningscontrole 292
Overeenkomstige meldingen
kunnen ook op display van het
combi-instrument worden
getoond.
265
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 77
1Display 180
2~Oproep weigeren of
beëindigen/telefoonboek of
nummerherhalingsgeheugen
verlaten
186
6Gesprek voeren of aanne-
men/naar het nummerherha-
lingsgeheugen omschakelen
WX Volume wijzigen
8Geluid uitschakelen
óLINGUATRONIC inschake-
len
197
3òHoofdmenu oproepen 179
9: Menu of submenu
selecteren of in lijsten bladeren
aSelectie bevestigen/
displaymeldingen bevestigen
%Terug
ñLINGUATRONIC uitscha-
kelen
197
88In één oogopslag Stuurwiel met toetsen
Middenconsole bovMiddenconsole bovenen
1Display multimediasysteem
2Bedieningseenheid klimaatregel-
systeem
126
3£Alarmknipperlichtinstalla-
tie in- en uitschakelen
112
4fFavorieten oproepen 196
5\Voertuigfuncties oproe-
pen
6Controlelampje PASSENGER
AIR BAG
38
7|Radio of Media oproepen 196
8zNavigatie oproepen 202
9%Telefoon oproepen 208
In één oogopslag Middenconsole 99
Middenconsole middenMiddenconsole midden
1Touchpad 196
2Volume instellen en geluid uit
3Multimediasysteem in- en uit-
schakelen
4ÆElektrische schuifdeur
openen en sluiten rechterzijde
van het voertuig
60
5ÅElektrische schuifdeur
openen en sluiten linkerzijde
van het voertuig
60
6éPARKTRONIC uit- en inge-
schakeld
167
7DYNAMIC SELECT-schakelaar 143
1010 In één oogopslag Middenconsole midden
Middenconsole onderMiddenconsole onder
Opbergvak met rolscherm
1Rolscherm 101
212 V‑aansluiting 107
Sigarettenaansteker 107
3Houder voor de mobiele-tele-
foonhouder
4Media Interface met twee usb-
aansluitingen of met twee usb-
aansluitingen en een sd-kaart-
sleuf
5Bekerhouder
6Asbak 106
7Opbergvak
Montageframe voor extra appa-
ratuur, bijvoorbeeld een tacho-
graaf
In één oogopslag Middenconsole onder 1111
Middenconsole tussen deMiddenconsole tussen de cchaueurhaueurs-s- en bien bijrijrijderjdersstsstoeloel
1Opbergvak
2Bekerhouder
3Opbergvak
Media Interface met twee usb-
aansluitingen en een sd-kaart-
sleuf
Koelbox 109
4Temperatuurgeregelde beker-
houder
106
5Opbergvak
6Sigarettenaansteker 107
Asbak 106
12V‑aansluiting 107
230V‑aansluiting 108
7Opbergvak
1212 In één oogopslag Middenconsole tussen de chaueurs- en bijrijdersstoel
1ÌInterieurbeveiliging deacti-
veren
72
2pLinker leeslampje in- en
uitschakelen
116
3|Automatische interieur-
verlichtingsregeling in- en uit-
schakelen
116
4cInterieurverlichting voorin
in- en uitschakelen
116
5wInterieurverlichting achter
of laadruimteverlichting in- en
uitschakelen
116
6pRechter leeslampje in- en
uitschakelen
116
7ËWegsleepbeveiliging deac-
tiveren
71
8ïInfo-oproeptoets 189
93Panoramaschuifdak ope-
nen en sluiten
68
Rolzonneschermen openen of
sluiten
69
AControlelampje EDW 71
BBrillenvak 102
CGSOS-toets 234
DFToetsvoor de pechhulp 189
In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole 1313
dVoertuig met elektrisch instel-
bare voorstoelen
eVoertuig met mechanisch instel-
bare voorstoelen
1Deur openen 56
2p123 Stoel- en buiten-
spiegelinstellingen opslaan
78
3@Stoelverwarming 99
4sStoelventilatie 100
5%& Voertuig ver- en ont-
grendelen
57
6Stoel elektrisch instellen 76
7Buitenspiegels elektrisch instel-
len, uit- en inklappen
123
8WVoorste zijruiten openen
en sluiten
65
9WUitzetbare ruiten achter
openen en sluiten
66
ABediening achterin van uitzet-
bare ruiten blokkeren en deblok-
keren (kinderslot)
52
1414 In één oogopslag Deurbedieningseenheid
DigitDigitale handleiding oprale handleiding oproepenoepen
Multimediasysteem:
4Info 5Handleiding 5Õ
De digitale handleiding beschrij de werking en de
bediening van het voertuig en van het multimedia-
systeem.
#In de digitale handleiding een van de volgende
menupunten selecteren:
RZoeken: Hier kunt u zoeken op trefwoord om
snel antwoorden te vinden op vragen over de
werking van het voertuig.
RSnelle start: Hier vindt u de eerste stappen
voor het instellen van uw chaueursplaats.
RTips: Hier krijgt u informatie om u voor te
bereiden op bepaalde alledaagse situaties met
uw voertuig.
RFavorieten: Hier krijgt u toegang tot uw per-
soonlijk opgeslagenfavorieten.
RTaal: Hier kunt u de taal voor de digitale hand-
leiding instellen.
1Terug
2Favoriet toevoegen
3Afbeelding
4Inhoudsgebied
5Menu
Sommige hoofdstukken in de digitale handleiding,
zoals waarschuwingsaanwijzingen, kunnen worden
open- en dichtgeklapt.
ExtrExtra moga mogelielijkheden om de digitjkheden om de digitale handleiding opale handleiding op
tte re roepenoepen
DirDirectecte te toegoegang:ang: Door het lang indrukken van een
record in de lijst in het multimediasysteem de over-
eenkomstige inhoud in de digitale handleiding ope-
nen.
LINLINGUAGUATRTRONIC:ONIC: Oproepen via het spraakgestuurd
bedieningssysteem
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om vei-
ligheidsredenen gedeactiveerd.
%De handleiding vindt u eveneens in de
Mercedes-Benz Guides app in de gangbare
App Stores.
Digitale handleiding 1515
MilieubescMilieubescherhermingming
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
De auto op milieuvriendelijke wijze gebruiken
om een bijdrage te leveren aan de bescher-
ming van het milieu. Daartoe de volgende aan-
beveling met betrekking tot de bedrijfsomstan-
digheden en uw persoonlijke rijstijl in acht
nemen.
BedriBedrijfjfsomstsomstandigheden:andigheden:
#Zorg dragen voor een juiste bandenspan-
ning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij-
voorbeeld een niet meer benodigde
imperial).
#Het energieverbruik in de gaten houden.
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ontziet
het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
Uw perUw persoonlisoonlijkjkerierijsjstitijl:jl:
#Anticiperend rijden en voldoende afstand
houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem-
men vermijden.
#Energiebesparend rijden. Voor een zui-
nige rijstijl de ECO-aanduiding in acht
nemen.
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuvervuiling door
niet op milieuvriendelijke wijze afvoeren
van de hoogspanningsaccu
Een hoogspanningsaccu bevatstoen die
schadelijk voor het milieu zijn.
#Een defecte hoogspanningsaccu bij een
gekwaliceerde werkplaats laten afvoe-
ren.
TTererugname vugname van hean het oude vt oude voeroertuigtuig
Alleen vAlleen voor EU-landen:oor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude voertuig weer
terugvoor het op milieuvriendelijke wijze afvoeren
overeenkomstig de richtlijn voertuigwrakken van
de Europese Unie (EU).
Voor de terugname van uw oude voertuig is een
netwerk van inzamelpunten en demontagebedrij-
ven beschikbaar. Bij deze bedrijvenkunt u uw voer-
tuig gratis afgeven. Hierdoor levert u een waarde-
volle bijdrage aan het sluiten van de recyclingkring-
loop en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude voer-
tuigen, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname vindt u op de nationale Mercedes-Benz
homepage.
MerMercedes-Benz Orcedes-Benz Originele Onderiginele Onderdelendelen
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuvervuiling door
niet gebruiken vangerecyclede ruilaggre-
gaten
Mercedes‑Benz AG biedt gerecyclede ruilag-
gregaten en -onderdelen met dezelfde kwaliteit
als nieuwe onderdelen aan. Daarbij geldt
dezelfde aansprakelijkheid voor gebreken als
bij nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onderde-
len van Mercedes‑Benz AG gebruiken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beïnvloeding van de werking
van de veiligheidssystemen door de instal-
latie van accessoires, reparaties of las-
werkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden en
sensoren voor de veiligheidssystemen inge-
bouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
RCombi-instrument
RMiddenconsole
RDakframe aan de zijkant
#In deze gebieden geen accessoires mon-
teren zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van accessoi-
res laten uitvoeren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
1616 Algemene aanwijzingen
Als niet door Mercedes-Benz vrijgegeven onderde-
len, banden en velgen evenals veiligheidsrelevante
accessoiresworden gebruikt, kan de bedrijfsveilig-
heid van het voertuig in gevaar zijn. De werking
vanveiligheidsrelevante systemen, bijvoorbeeld het
remsysteem, kanworden gestoord. Uitsluitend
Mercedes-Benz Originele Onderdelen of kwalitatief
gelijkwaardige onderdelen gebruiken. Alleen de
voor het voertuigtype goedgekeurde banden- en
velgmaten en accessoires gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor uw voertuigtype goedgekeurde ombouwde-
len en accessoires op hun betrouwbaarheid, veilig-
heid en geschiktheid. Andere onderdelen kan
Mercedes-Benz, ondanks voortdurende marktver-
kenningen, niet beoordelen. Ook als in een enkel
geval een goedkeuring door een technische keu-
ringsinstantie of een goedkeuring door ociële
instanties aanwezig is, aanvaardt Mercedes-Benz
geen verantwoordelijkheid voor het gebruik in
Mercedes-Benz-voertuigen.
Alleen als deze voldoen aan de geldende wettelijke
voorschrien zijn bepaalde onderdelen goedge-
keurd voor in- of ombouw. Aan deze voorwaarden
wordt door alle Mercedes-Benz Originele Onderde-
len voldaan. Niet goedgekeurde onderdelen kun-
nen leiden tot het verlies van de typegoedkeuring.
In de volgende situaties is dit het geval:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeuring
aangegeven voertuigtype.
RBij een verwacht verhoogd risico voor verkeers-
deelnemers.
RDe geluidsproductie verslechtert.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz Originele
Onderdelen altijd het voertuigidenticatienummer
(VIN) vermelden (/pagina 259).
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot aan-, op-, in- ent aan-, op-, in- en
ombouwombouwenen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot opbouwrt opbouwricichtlihtlijnenjnen
Om veiligheidsredenen opbouwen overeenkomstig
de geldige Mercedes-Benz opbouwrichtlijnen con-
strueren en aanbrengen. Deze opbouwrichtlijnen
waarborgen dat chassis en opbouw een eenheid
vormen en de hoogst mogelijke bedrijfszekerheid
en veiligheid wordt bereikt.
In principe dienen zowel de voertuigfabrikant als
de opbouwfabrikant ervoor te zorgen dat de door
hen vervaardigde producten alleen in een veilige
toestand aan het verkeer deelnemen en dat ze
geen gevaar voor personen opleveren. Anders drei-
gen er civiel-, straf- of publiekrechtelijke conse-
quenties. Hierbij is in principe elke fabrikant aan-
sprakelijk voor het door hem vervaardigde product.
De fabrikant van aan-, op-, in- en ombouwen is ver-
plicht om de richtlijn 2001/95/EG over de alge-
mene productveiligheid in acht te nemen.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsredenen
de volgende procedure:
RGeen andere wijzigingen aan het voertuig uit-
voeren.
RAls de voertuigopbouw niet aan de hand van
de geldende Mercedes-Benz-opbouwrichtlijnen
wordt uitgevoerd, toestemming van Mercedes-
Benz verkrijgen.
Een goedkeuring door overheidsinstanties of oci-
ele instanties kanveiligheidsrisico's niet uitsluiten.
De informatie over Mercedes-Benz Originele
Onderdelen in acht nemen (/pagina 16).
U vindt de Mercedes-Benz opbouwrichtlijn op het
internet onder https://bb-portal.mercedes-
benz.com/de/GLOBAL
Daar vindt u ook informatie over de pinbezetting
en het vervangen van zekeringen.
%Meer informatie is verkrijgbaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Risico op ongevallen en
lichamelijk letsel bij verkeerde ombouwen
of wijzigingen aan het voertuig
Door ombouwen of wijzigingen aan het voer-
tuig is het mogelijk dat systemen of onderde-
len niet meer correct werken en/of kan de
bedrijfsveiligheid van het voertuig in gevaar
komen.
#Ombouwen of aanbrengen van wijzigin-
gen aan het voertuig altijd door een
gekwaliceerde werkplaats laten uitvoe-
ren.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de rt de radiatadiateureur
Ook schijnbaar zeer kleine wijzigingen aan het
voertuig, bijvoorbeeld het aanbrengen van een
radiateurgrille voor het rijden in de winter, zijn niet
toegestaan. De radiateur niet afdekken. Ook geen
thermomatten, insectenbeschermingen of iets der-
gelijks gebruiken.
Anders worden de waarden van het diagnosesys-
teem vervalst. In enkele landen is de registratie
van motordiagnosegegevens wettelijk voorgeschre-
ven en moet deze altijd controleerbaar en correct
zijn.
Algemene aanwijzingen 1717
HandleidingHandleiding
Deze handleiding beschrij alle modellen, stan-
daarduitrustingen en opties van uw voertuig die op
het tijdstip van de redactiesluiting van deze hand-
leiding verkrijgbaar waren. Landspecieke afwijkin-
gen zijn ook mogelijk. In acht nemen dat uw voer-
tuig niet met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betre ook veiligheidsrelevante syste-
men en functies. Daaromkan de uitrusting van uw
voertuig bij sommige beschrijvingen en afbeeldin-
gen afwijken.
In het originele koopcontract van uw voertuig zijn
alle systemen in uw voertuig vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met een Mercedes-Benz-service-
werkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in het voertuig
bewaard worden.
AAananwiwijzing mejzing met bet betrtrekking toekking tot vt voeroertuigtuigen die dooren die door
opbouwfopbouwfabrabrikikantanten zien zijn uitgjn uitgererustust
Beslist de handleiding van de opbouwfabrikant in
acht nemen. Anders kunt u gevaren niet herken-
nen.
BedriBedrijfjfsvsveiligheideiligheid
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door storingen in de werking of systeem-
uitval
Om functiestoringen of systeemuitvallen te ver-
mijden:
#De voorgeschreven service‑ en onder-
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door ondeskundige wijzigingen
aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
soware en bedrading hiervankunnen de wer-
king en/of de werking van andere gekoppelde
onderdelen of veiligheidsrelevante systemen
nadelig beïnvloeden.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in het geding komen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek-
tronische onderdelen en de soware.
#Werkzaamheden aan elektrische en elek-
tronische apparaten altijd laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
Bij wijzigingen aan de voertuigelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Voertuigelektronica" in de "Techni-
sche gegevens" in acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de auto
door te snel rijden en door klappen tegen
de bodemplaat en onderdelen van het
onderstel
Met name in de volgende gevallen kan de auto
worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel, bij-
voorbeeld een stoeprand, een verkeers-
drempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de bodem-
plaat of tegen onderdelen van het onder-
stel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden en onder-
delen van de hoogspanningsaccu kunnen in
dergelijke of vergelijkbare situaties ook niet-
zichtbaar worden beschadigd . Dergelijke
beschadigde onderdelen kunnen onverwacht
uitvallen of de bij een ongeval optredende
krachten niet meer zoals bedoeld opnemen.
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en repare-
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als ver-
der wordtgereden, direct op een veilige
plaats stoppen en contact opnemen met
een gekwaliceerde werkplaats.
Elektrovoertuigen hebben een elektromotor. De
energievoorziening van de elektromotor vindt
plaats via het hoogspanningsboordnet.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar en brandgevaar
door gewijzigde en/of beschadigde onder-
delen van het hoogspanningsboordnet
Het hoogspanningsboordnet staat onder hoge
elektrische spanning. Als u onderdelen van het
hoogspanningsboordnet verandert of bescha-
1818 Algemene aanwijzingen
digde onderdelen aanraakt, kunt u een stroom-
stoot krijgen. Bovendien kunnen gewijzigde
en/of beschadigde onderdelen brand veroor-
zaken.
Bij een ongeval of contact van de bodemplaat
met de grond kunnen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet ook niet-zichtbaar
worden beschadigd.
#Nooit wijzigingen aan het hoogspannings-
boordnet uitvoeren.
#De auto niet met gewijzigde of bescha-
digde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet inschakelen en gebruiken.
#Nooit beschadigde onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#Na een ongeval geen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#De auto na een ongeval laten transporte-
ren.
#Onderdelen van het hoogspannings-
boordnet bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en indien nodig
laten vervangen.
De onderdelen van het hoogspanningsboordnet
zijn met gele waarschuwingsstickers gekenmerkt.
De kabels van het hoogspanningsboordnet zijn
oranje van kleur.
Voertuigen met elektromotor produceren bedui-
dend minder rijgeluid dan voertuigen met verbran-
dingsmotor. Daarom kan uw voertuig in het verkeer
in bepaalde gevallen niet hoorbaar zijn voor andere
verkeersdeelnemers. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn bij het inparkerenterwijlgeen zichtcontact
bestaat. Om mogelijke fouten van andere verkeers-
deelnemers te kunnen opvangen, bijzonder antici-
perend rijden.
ConfConforormitmiteitsveitsvererklarklaringingen en nationale aanen en nationale aanwiwijzin-jzin-
ggenen
ElektrElektromagneomagnetisctische vhe vererdrdraagzaamheidaagzaamheid
De elektromagnetischeverdraagzaamheid van de
onderdelen van het voertuig werd overeenkomstig
de regeling UN-R 10, in de actueel geldende ver-
sie, gecontroleerd en aangetoond.
RRadiogradiograscaschehe onderonderdelen vdelen van hean het vt voeroertuigtuig
Alleen vAlleen voor EU- en EFTAoor EU- en EFTA-landen en landen die de-landen en landen die de
EU-confEU-conforormitmiteitsveitsvererklarklaring erking erkennen:ennen:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radiogra-
sche componenten van het voertuig en voor alle
in het voertuig geïntegreerde informatiesystemen
en communicatieapparatuur:
De fabrikant van de zendapparatuur verklaart, dat
alle in het voertuig gemonteerde zendapparatuur
voldoet aan de richtlijn 2014/53/EU. De volledige
tekstvan de EU-conformiteitsverklaringen is te vin-
den op het volgende internetadres:
https://moba.i.daimler.com/markets/ece-row/
baix/cars/certicates-of-conformity/nl_NL/
index.html
Meer informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen vAlleen voor heoor het Vt Vererenigd Kenigd Koninkrioninkrijk:jk:
Algemene aanwijzingen 1919
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radiogra-
sche componenten van het voertuig en voor alle
in het voertuig geïntegreerde informatiesystemen
en communicatieapparatuur:
De fabrikanten van de in het voertuig gemonteerde
zendapparatuur verklaren, dat alle in het voertuig
gemonteerde zendapparatuur voldoet aan de richt-
lijn Radio Regulations 2017. De volledige tekstvan
de conformiteitsverklaring is te vinden op het vol-
gende internetadres:
https://moba.i.daimler.com/markets/ece-row/
baix/cars/certicates-of-conformity/en_GB/
index.html
Alleen vAlleen voor Broor Brazilië:azilië:
Aanwijzingen voor de zendapparatuur in het voer-
tuig:
Deze systemen worden niet beschermd tegen
schadelijke storingen en mogen geen storingen in
correct goedgekeurde systemen veroorzaken.
Alleen vAlleen voor Roor Ruslandusland
De fabrikanten van de in het voertuig gemonteerde
zendapparatuur verklaren, dat alle in het voertuig
gemonteerde zendapparatuur voldoet aan de tech-
nische voorschrien voor mobilofoons. Meer infor-
matie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Alleen vAlleen voor Oekroor Oekraïne:aïne:
De fabrikanten van de in het voertuig gemonteerde
zendapparatuur verklaren, dat alle in het voertuig
gemonteerde zendapparatuur voldoet aan de tech-
nische voorschrien voor mobilofoons. Meer infor-
matie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
FFabrabrikikantantadradressen:essen:
Hierna vindt u de adressen van de fabrikanten van
de radiograsche onderdelen, waarvan het van-
wege het formaat of de aard niet mogelijk is ze op
het apparaat weer te geven.
ComfComforort-sluitsystt-sluitsysteemeem
Marquardt GmbH, Schloßstraße 16, 78604 Rie-
theim, Duitsland
Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG,Steeger
Straße 17, 42551 Velbert, Duitsland
SensorSensoren ven voor de bandenspanningscontroor de bandenspanningscontroleole
Schrader Electronics Ltd., 11 Technology Park,
Belfast Road, Antrim BT41 1QS, Noord-Ierland
AfstAfstandsbediening functie "eandsbediening functie "extrxtra va verwerwararmen"men"
Eberspächer Climate Control Systems GmbH & Co.
KG, Eberspächerstrasse 24, 73730 Esslingen,
Duitsland
RRadaradarsensorsensorenen
Autoliv Electronics ASP Inc., 26545 American
Drive, Southeld, MI 48034, USA
Robert Bosch GmbH, Daimlerstraße 6,
71229 Leonberg, Duitsland
Mobiele communicatie & tMobiele communicatie & telematicaelematica
Alpine Electronics Inc., 20-1 Yoshima-Kogyodan-
chi, Iwaki-Shi Fukushima-Ken, Japan
Harman BeckerAutomotive Systems GmbH, Post-
fach 2260, 76303 Karlsbad, Duitsland
RRadiogradiograscaschehe sleutsleutelel
HELLA GmbH & Co. KGaA, RixbeckerStraße 75,
59552 Lippstadt, Duitsland
2020 Algemene aanwijzingen
Headunit NTHeadunit NTG6 (MBUX)G6 (MBUX)
Harman BeckerAutomotive Systems GmbH, Bec-
ker-Goehring- Strasse 18, 76307 Karlsbad, Duits-
land
CentrCentrale vale vergrergrendeling meendeling met afstt afstandsbedieningandsbediening
Hirschmann Car Communication GmbH, Stuttgar-
terStraße 45 51, 72654 Neckartenzlingen,
Duitsland
SoorSoorttrradiogradiograscaschehe ttoepassingoepassingen in heen in het vt voeroertuigtuig
Naast de typische frequenties voor mobiele com-
municatie maken voertuigen van Mercedes-Benz
gebruik van de volgende radiograsche toepassin-
gen:
SoorSoorttrradiogradiograscaschehe ttoepassingoepassingen in heen in het vt voeroertuigtuig
TTecechnologie Frhnologie Freqequentieberuentiebereikeik ZendvZendverermogmogen/sten/stererktkte ve van hetan het
magnemagnetisctisch vh veldeld
Comfort-sluitsysteem, banden-
spanningscontrole, afstandsbe-
diening en ontvanger functie
"extra verwarmen"
433 MHz (433,05 434,79
MHz)
10 mW ERP
Bluetooth®, RLAN 2,4 GHz ISM-band (2400
2483,5 MHz)
100 mW EIRP
24 GHz ISM radar 24,05 - 24,25 GHz 100 mW EIRP
24 GHz UWB radar 24,25 - 26,65 GHz -41,3 dBm/MHz EIRP mean
0 dBm/50MHz EIRP Peak
76 GHz radar 76 77 GHz 55 dBm Peak EIRP
Onboard Logic Unit (OLU) GSM 900 (880 - 915 MHz / 925
- 960 MHz)
33 dBm (2 W)
GSM 1800 (1710 - 1785 MHz /
1805 - 1880 MHz)
30 dBm (1 W)
WCDMA FDDI (1920 - 1980
MHz / 2110 - 2170 MHz)
24 dBm (0,25 W)
WCDMA FDDVIII (880 - 915
MHz / 925 - 960 MHz)
24 dBm (0,25 W)
LTE FDD1 (1920 - 1980 MHz /
2110 - 2170 MHz)
23 dBm (0,2 W)
LTE FDD3 (1710 - 1785 MHz /
1805 - 1880 MHz)
23 dBm (0,2 W)
LTE FDD7 (2500 - 2570 MHz /
2620 - 2690 MHz)
23 dBm (0,2 W)
LTE FDD8 (880 - 915 MHz /
925 - 960 MHz)
23 dBm (0,2 W)
LTE FDD20 (832 - 862 MHz /
791 - 821 MHz)
23 dBm (0,2 W)
LTE TDD38 (2570 - 2620 MHz /
2570 - 2620 MHz)
23 dBm (0,2 W)
Algemene aanwijzingen 2121
InfInforormatie ovmatie over deer de speciekespecieke absorpabsorptiewtiewaaraardede
Alleen voor Frankrijk:
De waarden zijn vastgesteld en getest in overeen-
stemming met de richtlijn Décret 2019-1186
met betrekking tot de opgave van de specieke
mate van absorptie (SAR) vanradiograsche
onderdelen van het voertuig bepaald en gecontro-
leerd.
InfInforormatie ovmatie over deer de speciekespecieke absorpabsorptiewtiewaaraardede
VVoeroertuigcomtuigcomponent (benamingponent (benaming
vvolgolgens EU DoC)ens EU DoC)
SSARAR-w-waaraarde in W/kg Tde in W/kg Toe toe te passen gre passen grenswenswaaraardede
Telefooninstallatie datacommu-
nicatie
0,24 W/kg 2 W/kg
Hermes 2.1 < 0,4 W/kg 2 W/kg
Compensator ECE DE003 & ECE
DE004
< 0,2 W/kg 2 W/kg
DAI RSE1,8 W/kg2W/kg
Tablet-PC SM-T230NZ 0,7 W/kg4W/kg
NRCS2P 0,003 W/kg 2 W/kg
NTG7RSU 0,07 W/kg 2 W/kg
NTG7 MID, NTG7 HIGH, NTG7
PREMIUM, NTG7 PREMIUMP-
LUS, NTG7 MID LFT2, NTG7
HIGH LFT2, NTG7 PREMIUM
LFT2, NTG7 PREMIUMPLUS
LFT2
0,08 W/kg 2 W/kg
RAMSES 1.0 en 1.1 0,036 W/kg 2 W/kg
NTG6N MID/ENTRY
NTG6N HIGH
NTG6N HIGH2
0,199 W/kg 4 W/kg
ImImportporteureursinfsinforormatie vmatie voor zendapparoor zendapparatuuratuur
Alleen vAlleen voor Moldaoor Moldavië:vië:
ImImportporteureur
S.C. GRAND PREMIUM S.R.L. Moldova
mun. Chisinau, str. Hîncesti sos., 2/2
Alleen vAlleen voor Toor Tururkikije:je:
ImImportporteureur
Mercedes Benz Otomotiv Ticaret ve Hizmetler A.Ş.
Genel Merkez
Akçaburgaz Mah. Süleyman Şah Cad. No: 6/1
34522 Esenyurt/Istanbul
Alleen vAlleen voor Oekroor Oekraïne:aïne:
ImImportporteureur
PJSC „AUTOCAPITAL“
Velyka Vasylkivska str. 15/2
01004 Kyiv
Oekraïne
Alleen vAlleen voor heoor het Vt Vererenigd Kenigd Koninkrioninkrijk:jk:
ImImportporteur Mereur Mercedes-Benz Carscedes-Benz Cars
Mercedes-Benz Cars UK Limited
Delaware Drive, Tongwell
Milton Keynes, MK15 8BA
Engeland
ImImportporteur Mereur Mercedes-Benz Vcedes-Benz Vansans
Mercedes-Benz Vans UK Limited
Delaware Drive, Tongwell
Milton Keynes, MK15 8BA
Engeland
2222 Algemene aanwijzingen
ImImportporteur Mereur Mercedes-Benz ondercedes-Benz onderdelendelen
Mercedes-Benz Parts Logistics
Delaware Drive, Tongwell
Milton Keynes, MK15 8BA
Engeland
KrKrikik
Afschri en vertaling van de originele conformi-
teitsverklaring:
EG-confEG-conforormitmiteitsveitsvererklarklaringing
1.
De ondergetekende
Fabrikant:
BRANO a.s.
74741 Hradec nad Moravicí, Opavská 1000,
Tsjechië
Id.-nr.: 64-387-5933
BTW-nr.: CZ64-387-5933
gemachtigd als vertegenwoordiger van de fabri-
kant, verklaart hierbij dat:
2. a)
Benaming:
Krik
Type, nummer:
A) A 164 580 02 18, A 166 580 01 18
B) A 240 580 00 18
C) A 639 580 02 18
Productiejaar: 2015
de aangegeven machine in overeenstemming is
met de geldende Europese
machinerichtlijn 2006/42/EG.
b)
Beschrijving en gebruiksdoel:
De krik is uitsluitend bedoeld voor het omhoog-
brengen van het aangegevenvoertuig overeenkom-
stig de op de krik aangebrachte gebruiksaanwij-
zing.
3.
Referentiegegevens van de geharmoniseerde nor-
men of specicaties
A) ISO 4063, EN ISO 14341-A, DBL 7382.20, MBN
10435, AS 2693
B) ISO 4063, ISO 14341-A, DBL 7392.10, MBN
10435
C) DBL 7392.10, DBL 8230.10
Technische documentatie van het product is in de
fabriek aanwezig. Gevolmachtigde voor de samen-
stelling van de technische documentatie: Hoofd
van de technische afdeling Brano a.s.
4.
Hradec nad Moravicí
Plaats
5.
05.05.2015
Datum
Ondertekend door:
Director of Quality
Diagnose-intDiagnose-interferfaceace
De diagnose-interface is een technische interface
in het voertuig. Deze wordt bijvoorbeeld in het
kader vanreparatie- en onderhoudswerkzaamhe-
den of voor het uitlezen vanvoertuiggegevens door
een werkplaats gebruikt. Het aansluiten van dia-
gnoseapparaten mag daarom alleen door een
gekwaliceerde werkplaats worden uitgevoerd.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door het aansluiten van apparaten aan de
diagnose-interface
Als er apparaten op de diagnose-interface van
het voertuig worden aangesloten, kunnen de
functie vanvoertuigsystemen en de bedrijfsvei-
ligheid worden beïnvloed.
#Om veiligheidsredenen wordtgeadvi-
seerd, alleen de door uw Mercedes-Benz-
servicewerkplaats goedgekeurde produc-
tente gebruiken en aan te sluiten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
Algemene aanwijzingen 2323
voldoende vrijeruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia-
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle-
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla-
den.
Als een ander apparaat op de diagnose-interface
van het voertuig wordt aangesloten, kan het vol-
gende optreden:
RFunctiestoringen in de systemen van het voer-
tuig
RPermanente beschadiging van onderdelen van
het voertuig
De desbetreende garantievoorwaarden in acht
nemen.
GekwGekwaliceeraliceerdede wwererkplaatskplaats
Een gekwaliceerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en expertise voor
de vakkundige uitvoering van de vereiste werk-
zaamheden aan het voertuig. Dit geldt in het bij-
zonder voor veiligheidsrelevante werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan het voertuig
altijd laten uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderdelen
Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-Benz.
RRegisegistrtratie vatie van hean het vt voeroertuigtuig
Het kanvoorkomen dat Mercedes-Benz aan zijn
servicewerkplaatsen de instructie gee, aan
bepaalde voertuigen technische inspecties uit te
voeren. Door de inspectie worden de kwaliteit en
de veiligheid van het voertuig verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiegege-
vens hee, kan Mercedes-Benz u over de techni-
sche controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat het voer-
tuig nog niet op uw naam is geregistreerd:
Ru hee het voertuig niet bij een geautoriseerde
dealer gekocht.
Rhet voertuig is nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats onderzocht.
Het voertuig bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe-
renover een adreswijziging of wisseling van eige-
naar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
CorrCorrect gect gebrebruik vuik van hean het vt voeroertuigtuig
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunnen u of anderen mogelijke gevaren niet her-
kennen. Waarschuwingsstickers op hun plaats
laten zitten.
Bij gebruik van het voertuig in het bijzonder de vol-
gende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handleiding
RDe technische gegevens van het voertuig
RVerkeersregels en ‑voorschrien
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan-
daards
2424 Algemene aanwijzingen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brand en
ongevallen bij het vervoeren van agressief
reagerende stoen of andere stoen die
schadelijk zijn voor de gezondheid
Ook uit volledig geslotenverpakkingen kunnen
gassen en vloeistoen ontsnappen.
Daardoor kunnen zowel uw concentratievermo-
gen tijdens het rijden als uw gezondheid wor-
den beïnvloed. Bovendien kan het leiden tot
storingen in de werking, kortsluiting of sys-
teemuitval van elektrische onderdelen.
#Geen agressief reagerende stoen en/of
andere stoen die schadelijk zijn voor de
gezondheid in het interieur opslaan en
vervoeren.
Voorbeelden van schadelijke en agressief reage-
rende stoen zijn:
ROplosmiddelen
RBrandstof
ROlie en vet
RReinigingsmiddelen
RZuren
InfInforormatie ovmatie over de REACer de REACH-vH-vererorordeningdening
Alleen vAlleen voor EU- en EFTAoor EU- en EFTA-landen:-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatieplicht
voor bijzonder zorgwekkende stoen (SVHC).
Mercedes‑Benz AG handelt naar beste weten, om
de toepassing en het gebruik van deze SVHC's te
vermijden en de klant in staat te stellen veilig met
deze stoen om te gaan. Na navraag bij leveran-
ciers en interne productinformatie van
Mercedes‑Benz AG zijn SVHC's bekend, die zich
voor meer dan 0,1 gew.-% in afzonderlijke onderde-
len van dit voertuig bevinden.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de volgende
adressen:
Rhttps://reach.daimler.com/de/home/
Rhttps://reach.daimler.com/en/home/
InfInforormatie vmatie voor peroor personen mesonen met elektrt elektronisconischehe
mediscmedische hulpmiddelenhe hulpmiddelen
Ondanks een zorgvuldige ontwikkeling kan
Mercedes‑Benz AG een onderlinge beïnvloeding
vanvoertuigsystemen en elektronische medische
hulpmiddelen, bijvoorbeeld pacemakers, niet hele-
maal uitsluiten.
Daarnaast zijn er in het voertuig bestanddelen
gemonteerd die onafhankelijk van de bedrijfstoe-
stand van het voertuig magnetische velden kunnen
produceren die overeen komen met die van een
permanente magneet. Deze velden kunnen bijvoor-
beeld aanwezig zijn in de omgeving van het multi-
mediasysteem en het sound system of, afhankelijk
van de uitrusting van het voertuig, ook in de buurt
van de stoelen.
Daaromkunnen in enkele gevallen en afhankelijk
van de gebruikte hulpmiddelen de volgende eec-
ten optreden:
RStoringen van de hulpmiddelen
RGezondheidsschade
De instructies en waarschuwingenvan de fabrikant
van de hulpmiddelen in acht nemen en in gevalvan
twijfel contact opnemen met de fabrikant en/of
uw arts. In het gevalvan aanhoudende onzekerheid
over mogelijke defecten van de hulpmiddelen, advi-
seert Mercedes‑Benz AG zo weinig mogelijk elek-
trische voertuigsystemen te gebruiken en/of een
overeenkomstige afstand tot de bestanddelen te
houden.
Bij het opladen van de hoogspanningsaccu ten
minste één armlengte afstand aanhouden tussen
het medische hulpmiddel en de volgende bestand-
delen:
RStroomvoorziening
Hiertoe behoren bijvoorbeeld laadstations in
de vorm van een wallbox of een openbare laad-
paal.
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
Hiertoe behoren bijvoorbeeld de laadkabel en
de laadregeleenheid.
Reparaties en onderhoudswerkzaamheden in de
buurt van de volgende bestanddelen alleen bij een
gekwaliceerde werkplaats laten uitvoeren:
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
RZendantennes
RHet multimediasysteem of het sound system
Bij vragen of opmerkingen kunt u contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
Algemene aanwijzingen 2525
AAanspransprakakelielijkheid vjkheid voor goor gebrebrekekenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan het voertuig door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw voertuig ont-
staan.
Dergelijke schade wordt noch door de aanspra-
kelijkheid voor gebreken noch door de garantie
op nieuwe ‑of gebruikte voertuigen gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshandlei-
ding over het voorgeschrevengebruik van
uw voertuig en mogelijke voertuigschade
in acht nemen.
QRQR-codes v-codes voor roor reddingskeddingskaartaart
De QR-code stickers bevinden zich op de B-stijl
aan chaueurs- en bijrijderszijde. Bij een ongeval
kunnen de hulpdiensten met behulp van de QR-
codes snel de betreende reddingskaart voor uw
voertuig ophalen. Op de actuele reddingskaart
staat beknopt de belangrijkste informatie over het
voertuig, bijvoorbeeld de ligging van de elektrische
bedrading.
Meer informatie vindt u op https://
www.mercedes-benz.de/qr-code
GegevGegevensopslagensopslag
GegevGegevensvensverwerwererking in heking in het vt voeroertuigtuig
ElektrElektronisconische rhe regegeleenhedeneleenheden
In uw voertuig zijn elektronische regeleenheden
gemonteerd. Regeleenheden verwerkengegevens
die ze bijvoorbeeld ontvangen vanvoertuigsenso-
ren, zelf genereren of onderling uitwisselen. Som-
mige regeleenheden zijn noodzakelijk voor het vei-
lig functioneren van het voertuig, andere onder-
steunen u bij het rijden, zoals chaueursassisten-
tiesystemen, en weer andere maken comfort- of
infotainmentfuncties mogelijk.
Hieronder vindt u algemene informatie over de
gegevensverwerking in het voertuig. Aanvullende
informatie overwelke specieke gegevens met
welk doel in uw voertuig worden verzameld, opge-
slagen en aan derden worden verzonden, kunt u in
direct verband met de aanwijzingen omtrent de
betreende functiekenmerken vinden in de diverse
handleidingen. Deze zijn ook online en afhankelijk
van de uitrusting digitaal in het voertuig beschik-
baar.
PPerersoonsvsoonsverbanderband
Elk voertuig is voorzien van een uniek voertuig-
identicatienummer. Afhankelijk van het land kan
via dit voertuigidenticatienummer, bijvoorbeeld
door de autoriteiten, ook de identiteit van de eige-
naar worden bepaald. Er zijn ook andere manieren
om uit het voertuig verzamelde gegevens te herlei-
den naar de eigenaar of chaueur, bijvoorbeeld via
het kenteken van het voertuig.
De door regeleenheden gegenereerde of verwerkte
gegevens kunnen daarom persoonsgerelateerd zijn
of onder bepaalde voorwaarden persoonsgerela-
teerd worden. Afhankelijk van de beschikbare voer-
tuiggegevens kunnen eventueel conclusies worden
getrokken over bijvoorbeeld uw rijgedrag, uw loca-
tie, uw route of het gebruiksgedrag.
WeWettttelielijkjke ve verereisteisten ven voor de openbaaroor de openbaarmaking vmaking vanan
ggegevegevensens
In het kader vanwettelijke voorschrien zijn fabri-
kanten in de regelverplicht om op verzoek van
overheidsinstanties binnen gepaste grenzen door
de fabrikant opgeslagen gegevens in individuele
gevallen vrij te geven. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn bij het onderzoeken van een strafbaar
feit.
Krachtens de toepasselijke wetgeving zijn over-
heidsinstanties ook bevoegd om in individuele
gevallen zelf gegevens vanvoertuigen uit te lezen.
Zo kan bijvoorbeeld uit de regeleenheid van de air-
bag na een ongeval informatie worden uitgelezen,
die er meer opheldering overkangeven.
BedriBedrijfjfsgsgegevegevens in heens in het vt voeroertuigtuig
Regeleenheden verwerkengegevens voor een
juiste werking van het voertuig.
Daartoe behoren bijvoorbeeld de volgende gege-
vens:
RInformatie over de voertuigstatus, bijvoorbeeld
snelheid, langsversnelling, dwarsversnelling,
wieltoerental, weergave vangeslotenveilig-
heidsgordels
ROmgevingsomstandigheden, bijvoorbeeld tem-
peratuur, regensensor, afstandssensor
In de regel zijn deze gegevens tijdelijk, blijven ze
niet buiten hun verwerkingsduur bewaard en wor-
den ze alleen in het voertuig zelf verwerkt. Regel-
eenheden zijn vaak voorzien vangegevensgeheu-
gens, bijvoorbeeld de voertuigsleutel. Deze worden
gebruikt om tijdelijk of permanent informatie te
kunnen documenteren over de toestand van het
voertuig, de belasting van bestanddelen, de onder-
houdsbehoee of technische storingen en fouten.
2626 Algemene aanwijzingen
Afhankelijk van de technische uitrusting worden de
volgende gegevens opgeslagen:
RBedrijfstoestanden van systeemcomponenten,
bijvoorbeeld niveaus, bandenspanning, accu-
status
RStoringen en defecten in belangrijke systeem-
componenten, bijvoorbeeld verlichting, rem-
men
RReacties van de systemen in specieke rijsitua-
ties, bijvoorbeeld activeren van een airbag,
ingrepen van de stabiliteitsregelsystemen
RInformatie over storingen die het voertuig kun-
nen beschadigen
In speciale gevallen kan het nodig zijn om gege-
vens op te slaan die normaliter slechts tijdelijk zijn.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het voertuig
een functiestoring hee herkend.
Wanneer u services laat uitvoeren, bijvoorbeeld
reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, kunnen -
indien noodzakelijk - de opgeslagen bedrijfsgege-
vens samen met het voertuigidenticatienummer
worden uitgelezen en gebruikt. Het uitlezen uit het
voertuig kangebeuren door medewerkers van het
servicenetwerk, bijvoorbeeld garages, fabrikanten
of door derden, bijvoorbeeld pechdiensten. Het-
zelfde geldt voor garantiegevallen en kwaliteits-
waarborgingsmaatregelen.
Het uitlezen vindt in de regel plaats via de wettelijk
voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-inter-
face in het voertuig. De uitgelezen bedrijfsgege-
vens documenteren de technische toestand van
het voertuig of van afzonderlijke bestanddelen, hel-
pen bij de storingsdiagnose, de naleving vangaran-
tieverplichtingen en bij de kwaliteitsverbetering.
Deze gegevens, in het bijzonder informatie over de
belasting van bestanddelen, technische storingen,
foutieve bedieningen en andere fouten, worden
indien nodig samen met het voertuigidenticatie-
nummer aan de fabrikant doorgegeven. Daarnaast
is de fabrikant verantwoordelijk voor de produc-
taansprakelijkheid. Ook hiervoor gebruikt de fabri-
kant bedrijfsgegevens uit voertuigen, bijvoorbeeld
voor terugroepacties. Deze gegevens kunnen ook
worden gebruikt om aanspraken van de klant op
garantie en coulance te controleren.
De storingsgeheugens in het voertuig kunnen in
het kader vanreparatie- of onderhoudswerkzaam-
heden of op uw verzoek door een servicewerk-
plaats worden gereset.
ComfComforort- en infott- en infotainmentfunctiesainmentfuncties
Ukunt comfortinstellingen en individualiseringen in
uw voertuig opslaan en altijd wijzigen of resetten.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende instellingen:
RZitposities en stuurwielposities
ROnderstelafstellingen en klimaatregelingsinstel-
lingen
RIndividualiseringen, bijvoorbeeld interieurver-
lichting
Ukunt in het kader van de geselecteerde uitrusting
zelf gegevens invoeren in de infotainmentfuncties
van het voertuig.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende gegevens:
RMultimedia-gegevens, bijvoorbeeld muziek,
lms of foto's voor de weergave in een geïnte-
greerd multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in combi-
natie met een geïntegreerde handsfree-installa-
tie of een geïntegreerd navigatiesysteem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien-
sten
Deze gegevens voor comfort- en infotainmentfunc-
ties kunnen lokaal in het voertuig worden opgesla-
gen, of ze bevinden zich op een apparaat dat u met
het voertuig hee verbonden, bijvoorbeeld smart-
phone, usb-stick of mp3-speler. Gegevens die u
zelf hebt ingevoerd kunt u op elk gewenst moment
verwijderen.
Het verzenden van deze gegevens vanuit het voer-
tuig gebeurt alleen op uw verzoek. Dit geldt met
name bij het gebruik van onlineservices in over-
eenstemming met de door u geselecteerde instel-
lingen.
SmarSmartphone inttphone integregratie (biatie (bijvjvoorbeeld Androorbeeld Android Aoid Autouto
of Apple CarPlayof Apple CarPlay®®))
Wanneer het voertuig overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel appa-
raat met het voertuig verbinden. U kunt deze ver-
volgens aansturen met behulp van de in het voer-
tuig geïntegreerde bedieningselementen. Daarbij
kunnen beeld en geluid van de smartphones via
het multimediasysteem worden weergegeven.
Tegelijkertijd wordt bepaalde informatie doorgege-
ven aan uw smartphone. Daartoe behoren afhan-
kelijk van de soort integratie bijvoorbeeld positie-
gegevens, dag-/nachtmodus en verdere algemene
voertuigstatussen. Raadpleeg hiervoor de handlei-
ding van het voertuig en het infotainmentsysteem.
De integratie maakt het gebruik vangeselecteerde
smartphone-apps, bijvoorbeeld navigatie of
Algemene aanwijzingen 2727
muziekweergave, mogelijk. Verdere interactie tus-
sen smartphone en voertuig, in het bijzonder
actieve toegang tot de voertuiggegevens, vindt niet
plaats. De manier waarop de gegevens verder wor-
den verwerkt, wordt bepaald door de aanbieder
van de betreende app. Of en welke instellingen u
daarbij kunt kiezen, is afhankelijk van de betref-
fende app en van het besturingssysteem van uw
smartphone.
Online-serOnline-servicesvices
Mobiele-gMobiele-gegevegevensvensverbindingerbinding
Indien uw voertuig beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen van
gegevens tussen het voertuig en verdere systemen
mogelijk. De mobiele dataverbinding wordt moge-
lijk gemaakt door een zend- en ontvangstapparaat
van het voertuig of via een door u aangebracht
mobiel apparaat, bijvoorbeeld een smartphone. Via
deze mobiele-gegevensverbinding kunnen online-
functies worden gebruikt. Daartoe behoren online-
services en applicaties/apps, die door de fabrikant
of door andere bedrijvenworden aangeboden.
SerServices vvices van de fan de fabrabrikikantant
Bij online-services van de fabrikant worden de
betreende functies op een geschikte plek, bij-
voorbeeld in de handleiding of op de website van
de fabrikant, door de fabrikant beschreven en
wordt de daarmee verbonden informatie over de
gegevensbescherming gegeven. Om de online-ser-
vices mogelijk te maken, kunnen persoonlijke
gegevens worden gebruikt. De bijbehorende gege-
vensuitwisseling vindt plaats via een beveiligde ver-
binding, bijvoorbeeld met de daarvoor voorziene
IT-systemen van de fabrikant. Het verrichten van
services buiten het verzamelen, verwerken en
gebruiken van persoonsgegevens vindt uitsluitend
plaats op basis van een wettelijke licentie. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij een wettelijk voorge-
schreven noodoproepsysteem, een contractuele
overeenkomst of op basis vantoestemming.
Ukunt de gedeeltelijk betaalde services en func-
ties laten activeren of deactiveren. Een uitzonde-
ring hieropvormen wettelijk voorgeschreven func-
ties en services, bijvoorbeeld het noodoproepsys-
teem.
SerServices vvices van deran derdenden
Wanneer u online-services van andere aanbieders
(derden) gebruikt, zijn deze services onderworpen
aan de verantwoordelijkheid en de algemene- en
gebruiksvoorwaarden van de betreende aanbie-
der. De fabrikant hee vaak geen invloed op de
inhoud die hierbij wordt uitgewisseld.
Win daarom informatie in bij de betreende aan-
bieder over het soort, de omvang en het doel van
het verzamelen en het gebruiken van persoonsge-
gevens in het kader van services door derden.
OnboarOnboard Logic Ud Logic Unit (OLnit (OLU)U)
Voor zakelijke klanten wordt de Onboard Logic Unit
(OLU) aangeboden.
Deze bevatregeleenheden en antennes inclusief
een mobiele-gegevensverbinding, waarmee gege-
vensuitwisseling tussen uw voertuig en andere sys-
temen mogelijk is. De regeleenheden kunnen wor-
den gebruikt in combinatie met een service van
een derde aanbieder. Deze services kunnen in
bepaalde omstandigheden de basisconguratie
van het voertuig wijzigen en eventueel van invloed
zijn op bepaalde voertuigfuncties.
Meer informatie over de individuele services vindt
u in de handleiding van de betreende derde aan-
bieder. Voor meer informatie over de Onboard
Logic Unit kunt u zich tot een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats wenden.
Wanneer u niet zelf de eigenaar en exploitant van
het voertuig bent, kent u mogelijk de actuele sta-
tus van de Onboard Logic Unit niet. In dat geval
kunt u zich voor meer informatie over de momen-
teel actieve services, inclusief de gegevens die
worden verwerkt in de zin van de AVG, wenden tot
de contactpersoon die verantwoordelijk is voor het
voertuig.
GegevGegevensbescensbescherhermingsrmingsrecechthtenen
Afhankelijk van het land, de uitrusting en functio-
naliteit van uw voertuig evenals van de gebruikte
diensten en serviceaanbiedingen kunt u aanspraak
maken op verschillende gegevensbeschermings-
rechten. Meer informatie over gegevensbescher-
ming en uw gegevensbeschermingsrechtenkunt u
vinden op de website van de fabrikant of verkrijgen
als onderdeel van de betreende diensten en ser-
viceaanbiedingen. Daar vindt u ook de contactge-
gevens van de fabrikant en zijn Functionaris Gege-
vensbescherming.
Gegevens die alleen lokaal in het voertuig zijn
opgeslagen kunt u met deskundige ondersteuning,
bijvoorbeeld in een werkplaats, eventueel tegen
vergoeding laten uitlezen.
2828 Algemene aanwijzingen
AAututeureursrsrecechtht
Informatie over de licenties van de gebruikte Free-
ware en Open Source soware in uw voertuig vindt
u op de gegevensdrager in de map met voertuigdo-
cumentatie en, inclusief actualiseringen, op inter-
net:
https://www.mercedes-benz.com/opensource.
Algemene aanwijzingen 2929
VVeiligheidssysteiligheidssysteemeem
BescBescherhermingspotmingspotentieel ventieel van hean het vt veiligheidssyeiligheidssys-s-
tteemeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende
bestanddelen:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitjesbevestigingssysteem
RKinderzitbevestigingen
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval moge-
lijk contact van de inzittenden met delen van het
interieur vermijden. Bovendien kan het veiligheids-
systeem bij een ongeval de belastingenvoor de
inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie vor-
men gordelspanners en/of airbags een aanvulling
op de correct omgegespte veiligheidsgordel. De
gordelspanners en/of airbags worden niet bij elk
ongeval geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
een voor Mercedes-Benz-voertuigen geschikt
aanvullend veiligheidssysteem worden bevei-
ligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon-
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie volle-
dig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en air-
bags in het algemeen geen bescherming tegen
voorwerpen die van buitenaf het voertuig binnen-
dringen. Ook het risico vanverwondingen door de
zich ontplooiende airbag kan niet volledig worden
uitgesloten.
BeperBeperking vking van hean het besct bescherhermingspotmingspotentieel ventieel van hetan het
vveiligheidssysteiligheidssysteemeem
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door wijzigingen aan het vei-
ligheidssysteem
Door veranderingen aan het veiligheidssysteem
kan dit de inzittenden niet meer zoals bedoeld
beschermen.
#Nooit onderdelen van het veiligheidssys-
teem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en elek-
tronische onderdelen of de soware
daarvan uitvoeren.
Wanneer het voertuig moet worden aangepast aan
een persoon met een lichamelijke handicap, wendt
u zich dan tot een gekwaliceerde werkplaats.
Mercedes-Benz adviseert om voertuigaanpassin-
gente gebruiken die Mercedes-Benz voor uw voer-
tuig hee goedgekeurd.
FFunctionalitunctionaliteit veit van hean het vt veiligheidssysteiligheidssysteemeem
Bij ingeschakeld voertuig gaat het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6tijdens de zelf-
diagnose branden. Deze doo uiterlijk enkele
seconden na het startenvan het voertuig. De
onderdelen van het veiligheidssysteem zijn dan
gereed voor gebruik.
WWererking vking van hean het vt veiligheidssysteiligheidssysteem veem vertertoont eenoont een
ststororinging
In de volgende gevallen is een storing van het vei-
ligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld voertuig gaat het waarschu-
wingslampje veiligheidssysteem 6niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6continu of her-
haaldelijk branden.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door storingen van
het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen
onbedoeld worden geactiveerd of bij een onge-
val niet zoals bedoeld worden geactiveerd. Bij
een ongeval kan het hoogspanningsboordnet
mogelijk niet zoals bedoeld worden uitgescha-
keld.
3030 Veiligheid voor inzittenden
Als beschadigde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een
stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten con-
troleren en repareren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschake-
len.
WWererking vking van hean het vt veiligheidssysteiligheidssysteem bieem bij een ongevj een ongevalal
De werking van het veiligheidssysteem is afhanke-
lijk van de bepaalde zwaartevan de botsing en de
verwachte aard van het ongeval:
RFrontale aanrijding
RAanrijding van achteren
RAanrijding van opzij
RKantelen of over de kop slaan
De activeringsdrempels voor de componenten van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil-
lende plaatsen in het voertuig worden gemeten. Dit
proces hee een anticiperend karakter. De active-
ring van de componenten van het veiligheidssys-
teem moet tijdig, aan het begin van het ongeval,
plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op de airba-
gactivering. Ze geven daarvoor ook geen indicatie.
Het voertuig kan behoorlijk worden vervormd zon-
der dat een airbag wordtgeactiveerd. Dit is het
geval als alleen relatief gemakkelijk vervormbare
delen worden geraakt en geen grotevertraging van
het voertuig wordtgehaald. Omgekeerd kan een
airbag worden geactiveerd, hoewel het voertuig
slechts gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld
zeer stijve onderdelen van het voertuig, zoals
langsdragers, worden getroen, kan de vertraging
van het voertuig daardoor groot genoeg zijn.
Afhankelijk van de herkende activeringssituatie
kunnen de componenten van het veiligheidssys-
teem onafhankelijk van elkaar worden geactiveerd:
RGordelspanner: Frontale aanrijding, aanrijding
van achteren, aanrijding van opzij, kantelen,
over de kop slaan
RChaueursairbag, bijrijdersairbag: Frontale
aanrijding
RSidebag: Aanrijding van opzij
RWindowbag: Aanrijding van opzij, omvallen,
over de kop slaan, frontale aanrijding
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de bijrijdersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette bijrij-
dersstoel voor en ook tijdens het rijden de cor-
recte status van de bijrijdersairbag controleren
(/pagina 38).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten vervan-
gen.
Mercedes-Benz adviseert om het voertuig na een
ongeval naar een gekwaliceerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geactiveerd.
Wanneer een gordelspanner of airbag wordtgeac-
tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij-
komen:
RDe knal hee over het algemeen geen nega-
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het algemeen
niet schadelijk voor de gezondheid, maar kan
bij personen met astma of ademhalingsmoei-
lijkheden kortstondige ademhalingsmoeilijkhe-
den veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet u
het voertuig direct verlaten of een ruit openen
om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
VVeiligheidsgoreiligheidsgordelsdels
BescBescherhermingspotmingspotentieel ventieel van de van de veiligheidsgoreiligheidsgordeldel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit altijd
correct omgespen. Alleen een correct omgegespte
veiligheidsgordel kan adequaat beschermingspo-
tentieel bieden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Letsel‑ of levensgevaar
bij verkeerd omgegespte veiligheidsgordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Veiligheid voor inzittenden 3131
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei-
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigingen
verwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding heb-
ben.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de cor-
recte stand van de chaueursstoel en het instellen
van de stoelen in acht nemen (/pagina 74).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragen vei-
ligheidsgordel zijn beschermingspotentieel kan
behalen, moet elke inzittende de volgende aanwij-
zingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en niet ver-
draaid tegen het lichaam aan liggen.
RDe veiligheidsgordel moet over het midden van
de schouder en zo diep mogelijk tegen de heup
aan lopen.
RDe schoudergordel mag niet de hals raken en
ook niet onder de arm of achter de rugworden
doorgevoerd.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een win-
terjas.
RDe heupgordel zo diep mogelijk tegen de heup
aan drukken en met de schoudergordel strak-
trekken. De heupgordel mag nooit over buik of
onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop letten.
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één per-
soon gebruiken.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen.
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer-
pen tussen een persoon en de zitting bevinden,
zoals een kussen.
Als een kind in het voertuig meerijdt, ook altijd de
aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen met
betrekking tot "Kinderen in het voertuig" in acht
nemen " (/pagina 41).
Voor het beveiligen vanvoorwerpen, bagage of
lading altijd de aanwijzingen met betrekking tot het
beladen van het voertuig in acht nemen
(/pagina 214).
BeperBeperking vking van hean het besct bescherhermingspotmingspotentieel ventieel van dean de
vveiligheidsgoreiligheidsgordeldel
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Letsel‑ of levensgevaar
zonder aanvullend veiligheidssysteem voor
kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de veilig-
heidsgordel niet zonder geschikte aanvullende
veiligheidssystemen correct omgespen.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvullende
veiligheidssystemen beveiligen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
beschadigde of gewijzigde veiligheidsgor-
dels
Veiligheidsgordels kunnen met name in de vol-
gende situaties mogelijk geen bescherming
bieden:
RDe veiligheidsgordel is beschadigd, gewij-
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd.
RHet gordelslot is beschadigd of sterk ver-
vuild.
REr zijn wijzigingen aan gordelspanners, gor-
delverankeringen of gordeloprolautomaten
uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval ook
onzichtbaar worden beschadigd, bijvoorbeeld
door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld wer-
ken.
3232 Veiligheid voor inzittenden
#Nooit wijzigingen aan het veiligheidsgor-
delsysteem uitvoeren, bijvoorbeeld veilig-
heidsgordels, gordelsloten, gordelspan-
ners, gordelverankeringen en gordelo-
prolautomaten.
#De veiligheidsgordels moeten onbescha-
digd, niet versleten en schoon zijn; dit
controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels te
gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw voer-
tuig zijn goedgekeurd.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Letsel‑ of levensgevaar
door pyrotechnisch geactiveerde gordel-
spanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordelspan-
ners werken niet meer en kunnen daarom niet
meer zoals bedoeld beschermen.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel-
spanners direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om het voertuig na een
ongeval naar een gekwaliceerde werkplaats te
laten slepen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door bekneld
rakenvan de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet vol-
ledig is opgerold, kan hij in het portier of in het
stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig-
heidsgordels volledig zijn opgerold.
VVeiligheidsgoreiligheidsgordel omgdel omgespen en instespen en instellenellen
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar
buiten wordtgetrokken, blokkeert de gordeloprol-
automaat. De gordelband kan niet verder worden
afgerold.
#De gordelslottong 2van de veiligheidsgordel
altijd in het bij de zitplaats behorende gordel-
slot 1vergrendelen.
#Met de ingedrukte gordeldoorvoeropening 3
in de gewenste stand schuiven.
#De gordelgeleidingontgrendeling loslaten en
controleren dat de gordeldoorvoeropening 3
vergrendelt.
%Alleen een correct omgegespte veiligheidsgor-
del kan adequaat beschermingspotentieel bie-
den. De aanwijzingen met betrekking tot het
dragen van de veiligheidsgordel in acht nemen
(/pagina 31).
*AANWIJZINGAANWIJZING Activeren van bestanddelen
van het veiligheidssysteem door vergren-
delde veiligheidsgordel bij onbezette pas-
sagiersstoel
Als bij een onbezette passagiersstoel de gor-
delslottong van de veiligheidsgordel in het gor-
delslot vergrendeld is, kunnen bestanddelen
van het veiligheidssysteem aan passagierszijde
bij een ongeval onnodig worden geactiveerd,
bijvoorbeeld de gordelspanner.
#De veiligheidsgordel alleen gebruiken
zoals bedoeld.
%De aanwijzingen met betrekking tot de opberg-
mogelijkheden in acht nemen
(/pagina 214).
Informatie over de montage van een kinderzit-
jesbevestigingssysteem en het vervoer van
een kind in het voertuig is te vinden in het
hoofdstuk "Kinderen in het voertuig"
(/pagina 43).
Veiligheid voor inzittenden 3333
WWererking vking van de goran de gordelaandelaanpassingpassing
VVoeroertuigtuigen meen met PRE-St PRE-SAFEAFE®®::Na het omdoen van
een veiligheidsgordel voorin kan automatisch een
gordelaanpassing met een bepaalde terugtrek-
kracht plaatsvinden. De veiligheidsgordel daarbij
niet vasthouden.
Ukunt de gordelaanpassing via het multimediasys-
teem in- of uitschakelen (/pagina 34).
GorGordelaandelaanpassing via hepassing via het multimediasystt multimediasysteem in- ofeem in- of
uitscuitschakhakelenelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
#De Gordelaanpassing in- of uitschakelen.
VVeiligheidsgoreiligheidsgordel afdoendel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de gor-
delslottong teruggeleiden.
WWererking vking van de goran de gordelwdelwaaraarscschuwing vhuwing voor coor chauf-hauf-
ffeur en bieur en bijrijrijderjder
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel ü
op het instrumentendisplay maakt u erop attent,
dat alle inzittenden de veiligheidsgordel correct
moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
De gordelwaarschuwing verdwijnt als de chaueur
en de bijrijder de veiligheidsgordel hebben omge-
gespt.
Alleen voor bepaalde landen: Ongeacht of de
chaueur en bijrijder de veiligheidsgordel reeds
hebben omgegespt, brandt het waarschuwings-
lampje veiligheidsgordel üiedere keer na het
inschakelen van het voertuig gedurende zes secon-
den. Deze doo na het startenvan het voertuig,
zodra de chaueur en de bijrijder de veiligheids-
gordel hebben omgegespt.
AirbagsAirbags
OvOvererziczicht vht van de airbagsan de airbags
Voertuigen met windowbag boven de voordeur
(voorbeeld)
1Chaueursairbag
2Bijrijdersairbag
3Windowbag
4Sidebags
Voertuigen met windowbag voor alle rijen zit-
plaatsen (voorbeeld)
1Chaueursairbag
2Bijrijdersairbag
3Windowbag
4Sidebags
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar aan
het opschri AIRBAG.
Een airbag kan bij activering het beschermingspo-
tentieel voor de betreende inzittende vergroten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
RChaueursairbag, bijrijdersairbag: Hoofd en
borstkas
RWindowbag: Hoofd
RSidebag: Borstkas en bekken
3434 Veiligheid voor inzittenden
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem op een stoel met INGE-
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE
VERWONDINGEN totgevolg hebben.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de bijrijdersstoel de voertuigspecieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 50).
Beslist ook de aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren of naar vorengerichte kinderzitjes-
bevestigingssystemen op de bijrijdersstoel in acht
nemen.
InfInforormatie ovmatie over de auter de automatiscomatische uitsche uitschakhakeling veling vanan
de bide bijrijrijderjdersairbagsairbag
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de bijrijdersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette bijrij-
dersstoel voor en ook tijdens het rijden de cor-
recte status van de bijrijdersairbag controleren
(/pagina 38).
*AANWIJZINGAANWIJZING Activeren van bestanddelen
van het veiligheidssysteem bij een onbe-
zette passagiersstoel
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde de
bestanddelen van het veiligheidssysteem onno-
dig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voorwer-
pen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgordel
is bij onbezette passagiersstoel in het gor-
delslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
BescBescherhermingspotmingspotentieel ventieel van de airbagsan de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een airbag
in combinatie met een correct gedragen veilig-
heidsgordel het beschermingspotentieel vergroten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Letsel‑ of levensgevaar
door verkeerde zitpositie
Als wordt afgewekenvan de correcte zitpositie,
kan de airbag niet meer zoals bedoeld bescher-
men.
Elke inzittende moet de volgende punten in
acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen. In
het bijzonder erop letten, dat bij zwangere
vrouwen de heupgordel nooit over buik of
onderlichaam loopt.
RDe correcte zitpositie innemen en de
grootst mogelijke afstand tot de airbags
aanhouden.
RDe volgende aanwijzingen in acht nemen.
#Altijd controleren of zich geen voorwer-
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tredende
airbag te vermijden moet elke inzittende met name
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen, de chaueurs- en bijrijdersstoel zo
ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de chaueursstoel in acht nemen
(/pagina 74).
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand vast-
houden. Op deze wijze kan de airbag ongehin-
derd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijdtegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
de deur of de zijruit leunen. Anders bevindt u
zich in het ontplooiingsgebied van de airbags.
RDe voeten moeten zich altijd op de vloer bevin-
den. Uw voeten bijvoorbeeld niet op de cockpit
leggen. Anders bevinden uw voeten zich in het
ontplooiingsgebied van de airbag.
RWanneer kinderen in het voertuig worden mee-
genomen, de aanvullende aanwijzingen in acht
nemen (/pagina 41).
RVoorwerpen altijd correct opbergen en beveili-
gen.
Veiligheid voor inzittenden 3535
Voorwerpen in het interieur kunnen het correct
functioneren van een airbag in gevaar brengen.
Elke inzittende moet altijd met name de volgende
punten in acht nemen:
Rzich geen andere personen, dieren of voorwer-
pen tussen de inzittenden en een airbag bevin-
den.
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel en
de deur als ook de deurstijl (B-stijl) liggen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kle-
dinghangers aan handgrepen of kledinghaken
hangen.
REr mogen geen accessoires zoals mobiele navi-
gatiesystemen, mobiele telefoons of bekerhou-
ders in het ontplooiingsgebied van een airbag
zijn aangebracht, bijvoorbeeld op de cockpit,
aan deuren, zijruiten of zijbekledingen.
Bovendien mag geen aansluitkabel, spanband
of bevestigingsriem in het ontplooiingsgebied
van een airbag lopen of worden bevestigd.
Altijd de montagehandleiding van de fabrikant
van het accessoire in acht nemen, in het bij-
zonder ook de aanwijzingen met betrekking tot
een geschikte montageplaats.
Rer geen zware, scherpe of breekbare voorwer-
pen in de zakken van uw kledingstukken aan-
wezig zijn. Dergelijke voorwerpen op een
geschikte plaats opbergen.
BeperBeperking vking van hean het besct bescherhermingspotmingspotentieel ventieel van dean de
airbagsairbags
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
wijzigingen aan de afdekking van een air-
bag
Als u de afdekking van een airbag wijzigt of
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers, hierop
aanbrengt, kan de airbag niet meer zoals
bedoeld functioneren.
#Nooit veranderingen aan de afdekking
van een airbag uitvoeren.
#Geen voorwerpen op de afdekking aan-
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar aan
het opschri AIRBAG (/pagina 34).
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een air-
bag kunnen het correct functioneren van de airbag
in gevaar brengen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
voorwerpen in het ontplooiingsgebied van
een airbag
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een
airbag kunnen het correct ontplooien van de
airbag belemmeren of verhinderen.
De airbag ontplooit zich dan mogelijk ongecon-
troleerd en kan bij de inzittenden door het ont-
plooien zelfs extra letsel veroorzaken. Dat kan
vooral het geval zijn, wanneer de airbag in de
stoel geïntegreerd is.
#Voorwerpen altijd correct opbergen en
beveiligen.
#Voor vertrek controleren dat er geen
voorwerpen in het ontplooiingsgebied
van een airbag opgeborgen zijn.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe-
zen
Door ongeschikte stoelhoezen kunnen de air-
bags de inzittenden niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Bovendien kan de werking van de automati-
sche uitschakeling van de passagiersairbag
nadelig worden beïnvloed.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreende stoel
hee goedgekeurd.
VVoeroertuigtuigen meen met windot windowbags vwbags voor alle rioor alle rijen zitplaat-jen zitplaat-
sen:sen:
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
storingen in de werking van de sensoren in
de portierbekleding
Door wijzigingen of ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden aan portieren of portierbekle-
dingen en door beschadigde portierenkan de
airbag niet meer zoals bedoeld werken.
#Nooit de portieren of delen waarvan wij-
zigen.
#Werkzaamheden aan portieren of portier-
bekledingen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten uitvoeren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer.
3636 Veiligheid voor inzittenden
#Om een geactiveerde airbag te vervan-
gen, de auto naar een gekwaliceerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
SSttatus vatus van de bian de bijrijrijderjdersairbagsairbag
FFunctie vunctie van de autan de automatiscomatische uitsche uitschakhakeling veling van dean de
bibijrijrijderjdersairbagsairbag
De automatische uitschakeling van de bijrijdersair-
bag kan herkennen of een persoon op de bijrijders-
stoel zit of dat een kinderzitjesbevestigingssys-
teem op de stoel is gemonteerd. Dienovereenkom-
stig wordt de bijrijdersairbag in- of uitgeschakeld.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders-
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys-
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijdersstoel
opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor zor-
gen dat er geen voorwerpen onder de bij-
rijdersstoel zijn ingeklemd.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de bijrijdersstoel de voertuigspecieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 50).
Beslist ook de aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren of naar vorengerichte kinderzitjes-
bevestigingssystemen op de bijrijdersstoel in acht
nemen (/pagina 50).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen tussen zit-
vlak en kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinderzit-
jesbevestigingssysteem kunnen de werking van
de automatische uitschakeling van de bijrij-
dersairbag verstoren.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem leg-
gen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem moet geheel op het zit-
vlak van de bijrijdersstoel rusten; dit con-
troleren.
#De leuning van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet zo
volledig mogelijk tegen de rugleuning van
de bijrijdersstoel aan liggen; dit controle-
ren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
Een persoon op de bijrijdersstoel moet de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/pagina 31).
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
Anders kan de bijrijdersairbag abusievelijk worden
uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de volgende geval-
len:
RDe bijrijder verplaatst zijn gewicht door op de
armsteun in het voertuig te steunen.
RDe bijrijder zit zodanig dat hij het zitvlak ont-
last.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij uitgeschakelde passa-
giersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitgescha-
keld .
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bij-
voorbeeldmet delen van het interieur in aanra-
king komen, in het bijzonder als hij dicht op het
dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zorgen
dat:
RDe classicatie van de persoon op de pas-
sagiersstoel correct is en dat de passa-
giersairbag overeenkomstig de persoon op
de passagiersstoel in- of uitgeschakeld is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor-
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Veiligheid voor inzittenden 3737
Wanneer de bijrijdersstoel bezet is, vindt na de
zelfdiagnose van de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag de classicatie van de per-
soon of het kinderzitjesbevestigingssysteem op de
bijrijdersstoel plaats. Het controlelampje PASSEN-
GER AIR BAG OFF toont de status van de bijrijders-
airbag.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de wer-
king van het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF in acht nemen (/pagina 38).
FFunctie vunctie van de Pan de PASSENASSENGER AIR BAGER AIR BAG contrG controle-ole-
lamlampjespjes
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON func-
tioneert niet. Bij het inschakelen van het voertuig
brandt het kort en doo dan weer. Alleen het con-
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF toont de
status van de bijrijdersairbag. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF kan continu branden of
gedoofd zijn.
Voertuigen zonder automatische uitschakeling van
de bijrijdersairbag hebben aan bijrijderszijde een
speciale sticker op de zijkant van de cockpit
(/pagina 49).
Zelfdiagnose vZelfdiagnose van de autan de automatiscomatische uitsche uitschakhakelingeling
vvan de bian de bijrijrijderjdersairbagsairbag
Bij ingeschakeld voertuig brandt het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF tijdens de zelf-
diagnose gedurende circa zes seconden.
Na de zelfdiagnose wordt de status van de bijrij-
dersairbag weergegeven:
RPASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd: De bijrij-
dersairbag kan tijdens een ongeval worden
geactiveerd.
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt continu: De
bijrijdersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt bij
een ongeval niet geactiveerd.
Wanneer het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF en het waarschuwingslampje veiligheidssys-
teem 6tegelijkertijd branden, mag niemand de
bijrijdersstoel gebruiken. In dit geval ook geen kin-
derzitjesbevestigingssysteem op de bijrijdersstoel
monteren. De automatische uitschakeling van de
bijrijdersairbag direct bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en repareren.
SSttatusindicatieatusindicatie
Bij een bezette bijrijdersstoel ór en ook tijdens
het rijden de, van de situatie afhankelijke, correcte
status van de bijrijdersairbag controleren.
NNa de monta de montagage ve van een naar acan een naar achthtereren gen gerericicht kin-ht kin-
derderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem op de bieem op de bijrijrijderjdersstsstoel:oel:
PASSENGER airbag OFF moet continu branden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem bij ingeschakelde bijrijdersairbag
Wanneer een kind in een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de bijrij-
dersstoel wordt beveiligd en het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de bijrijdersairbag bij een ongeval worden
geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld
zijn; dit controleren. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kanvoor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN totgevolg hebben.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de bijrijdersstoel de voertuigspecieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 50).
Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigingssys-
teem en het postuur van het kind kan het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn. In
dit geval mag het naar achteren gerichte kinderzit-
jesbevestigingssysteem niet op de bijrijdersstoel
worden gemonteerd.
In plaats daarvan het naar achteren gerichte kin-
derzitjesbevestigingssysteem op een geschikte zit-
plaats achterin aanbrengen.
NNa monta montagage ve van een naar van een naar vororen gen gerericicht kinderht kinderzit-zit-
jesbevjesbevesestigingssysttigingssysteem op de bieem op de bijrijrijderjdersstsstoel:oel: PAS-
SENGER AIR BAG OFF kan continu branden of
3838 Veiligheid voor inzittenden
gedoofd zijn, afhankelijk van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem en het postuur van het kind. Altijd
de volgende aanwijzingen in acht nemen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerde plaatsing van het naar voren
gerichte kinderzitjesbevestigingssysteem
Als een kind in een naar vorengericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers-
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel te
dicht bij de cockpit wordtgeplaatst, kan het
kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, als het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
RDoor de airbag worden geraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk
naar achteren plaatsen en de zitting-
hoogteverstelling in de laagste stand zet-
ten. Daarbij altijd de correcte ligging van
de schoudergordel vanaf de gordeldoor-
voeropening van de auto naar de schou-
dergordelgeleiding van het kinderzitjes-
bevestigingssysteem in acht nemen. De
schoudergordelband moet vanaf de gor-
deldoorvoeropening naar voren en
omlaag verlopen. Indien nodig de gordel-
doorvoeropening en de passagiersstoel
overeenkomstig instellen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de bijrijdersstoel de voertuigspecieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 50).
Er zit een perEr zit een persoon op de bisoon op de bijrijrijderjdersstsstoel:oel: PASSEN-
GER AIR BAG OFF kan continu branden of gedoofd
zijn, afhankelijk van het postuur van de persoon.
Een persoon op de bijrijdersstoel moet altijd de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RWanneer de bijrijdersstoel bezet is door een
volwassene of een persoon met overeenkom-
stig postuur, moet het controlelampje PASSEN-
GER AIR BAG OFF gedoofd zijn. Hiermee wordt
aangegeven dat de bijrijdersairbag ingescha-
keld is.
Wanneer het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF continu brandt, mag een volwassene
of een persoon met overeenkomstig postuur
de bijrijdersstoel niet gebruiken.
In plaats daarvan een zitplaats achterin gebrui-
ken.
RWanneer de bijrijdersstoel bezet is door een
persoon met een klein postuur (bijvoorbeeld
een tiener of een kleine volwassene), brandt
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
afhankelijk van het classicatieresultaat con-
tinu of is het gedoofd.
-PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd: De
bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achte-
ren zetten of voor de persoon met klein
postuur een zitplaats achterin gebruiken.
-PASSENGER AIR BAG OFF brandt continu:
De persoon met klein postuur mag de bijrij-
dersstoel niet gebruiken.
&WWAARSCHUWINGAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij brandend PASSENGER
AIR BAG OFF-controlelampje
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de zelfdiagnose nog steeds brandt, is
de passagiersairbag uitgeschakeld.
Bij bezette passagiersstoel altijd het volgende
controleren:
RDe classicatie van de persoon op de pas-
sagiersstoel moet correct zijn en de passa-
giersairbag moet overeenkomstig de per-
soon op de passagiersstoel in- of uitge-
schakeld zijn.
RDe persoon moet correct zitten en de vei-
ligheidsgordel correct hebben omgegespt.
RDe passagiersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de bijrij-
dersstoel (/pagina 50)
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem (/pagina 43)
PRE-SPRE-SAFEAFE®®-syst-systeemeem
WWererking vking van PRE-San PRE-SAFEAFE®®(prev(preventieventieve inzitte inzittenden-enden-
bescbescherherming)ming)
De PRE-SAFE®kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
Veiligheid voor inzittenden 3939
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®onafhankelijk van elkaar worden genomen:
RVeiligheidsgordels van de chaueursstoel en
bijrijdersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RVVoeroertuigtuigen meen met sct schuifdak:huifdak: Het schuifdak slui-
ten.
RVVoeroertuigtuigen meen met gt geheugeheugenfunctie:enfunctie: Een gunsti-
ger zitpositie van de bijrijdersstoel instellen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door voorwer-
pen in de beenruimte of achter de stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
MaatrMaatregegelen velen van hean het PRE-St PRE-SAFEAFE®®-syst-systeem ongeem onge-e-
daan makdaan makenen
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de preven-
tieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Als de gordelvoorspanning niet afneemt, de
rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning komt los.
AAututomatiscomatische maatrhe maatregegelen na een ongevelen na een ongevalal
Afhankelijk van de soort en de ernst van het onge-
val, en afhankelijk van de uitrusting van het voer-
tuig, kunnen bijvoorbeeld de volgende maatregelen
worden gestart:
RAlarmknipperlichtinstallatie inschakelen
RAutomatische noodoproep activeren
(/pagina 234)
RAandrijfsysteem en hoogspanningsboordnet
uitschakelen
RDeuren ontgrendelen
RZijruiten voor omlaagbrengen
RInterieurverlichting inschakelen
KinderKinderen ven veilig in heeilig in het vt voeroertuig vtuig ververvoeroerenen
AltiAltijd in acjd in acht nemen wht nemen wanneer kinderanneer kinderen meerien meerijdenjden
%Eveneens beslist de situatie-afhankelijke veilig-
heidsaanwijzingen in acht nemen. Wanneer
kinderen meerijden, kunt u op die manier
mogelijke risico's herkennen en gevarenver-
mijden (/pagina 41).
WWees conseqees consequentuent
Besef dat nalatigheid bij het beveiligen van kinde-
ren in kinderzitjesbevestigingssystemen ernstige
gevolgen kan hebben. Wees altijd consequent en
beveilig uw kind voor iedere rit zorgvuldig.
Nooit een baby of een kind op de schoot van een
inzittende meenemen.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere bescher-
ming van kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen beslist in
acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz voertuig geschikt kinderzitjes-
bevestigingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeijd, het gewicht en de
lengte.
RDe zitplaats van het voertuig moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbevestigings-
systeem (/pagina 43).
Uit de ongevallenstatistieken blijkt, dat kinderen
die op de zitplaatsen achterin zijn beveiligd, veiliger
zijn dan kinderen die op de voorstoel zijn beveiligd.
Daarom adviseert Mercedes-Benz dringend het
kinderzitjesbevestigingssysteem bij voorkeur op
een zitplaats achterin te monteren.
HeHetovtoverkerkoepelend begroepelend begrip kinderip kinderzitjesbevzitjesbevesestigings-tigings-
sysyststeemeem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor-
beeld:
Reen babyschaal
Reen naar achteren gericht kinderzitje
Reen naar vorengericht kinderzitje
Reen stoelverhoging met leuning en gordelgelei-
dingen
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet geschikt
zijn voor de leeijd, het gewicht en de lengte.
WeWetttten enen en vvooroorscschrhrienien in acin acht nemenht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings-
systeem in het voertuig altijd de wettelijke voor-
schrien in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet volgens
de geldende testvoorschrien en richtlijnen toege-
staan zijn; dit controleren. Meer informatie is ver-
4040 Veiligheid voor inzittenden
krijgbaar bij een gekwaliceerde werkplaats.
Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Alleen tAlleen toegoegestestane kinderane kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssyste-e-
men gmen gebrebruikuikenen
In het voertuig mogen alleen kinderzitjesbevesti-
gingssystemen volgens de UNECE-norm UN‑R44
worden gebruikt.
Informatie met betrekking tot de toelatingscatego-
rieën voor kinderzitjesbevestigingssystemen en de
opgaven op het goedkeuringslabel
(/pagina 44).
Risico herkRisico herkennen, gevennen, gevaar vaar verermimijdenjden
BevBevesestigingssysttigingssystemen vemen voor kinderoor kinderzitjesbevzitjesbevesesti-ti-
gingssystgingssystemen in heemen in het vt voeroertuigtuig
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor kin-
derzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rde ISOFIX-bevestigingsbeugels
Rhet veiligheidsgordelsysteem van het voertuig
Rde TopTether-verankeringen
Bij voorkeur een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsys-
teem monteren.
De eenvoudige montage aan de bevestigingsbeu-
gels van het voertuig kan het risico van een ver-
keerd gemonteerd kinderzitjesbevestigingssysteem
reduceren.
Wanneer het kind met de geïntegreerde veilig-
heidsgordel van het ISOFIX-kinderzitjesbevestiging-
systeem beveiligd is, beslist het gewicht van het
kind en het toegestaan totaalgewicht van het kin-
derzitjesbevestigingssysteem in acht nemen
(/pagina 46).
VVooroordeel vdeel van een naar acan een naar achthtereren gen gerericicht kinderht kinderzit-zit-
jesbevjesbevesestigingssysttigingssysteemeem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in een
geschikt naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit geval
tegengesteld aan de rijrichting en kijkt naar achte-
ren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief zwakke
nekspieren in verhouding tot de grootte en het
gewicht van hun hoofd. In een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan het
gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij een
ongeval worden gereduceerd.
KinderKinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem altieem altijd corrjd correctect
bevbevesestigtigenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage van
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Het kind kan niet zoals bedoeld worden bevei-
ligd of worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem en de gebruiksmogelijkhe-
den in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem moet op de zit-
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen onder of achter het
kinderzitjesbevestigingssysteem leggen,
zoals een kussen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen alleen
met de bijgeleverde originele hoezen
gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi-
nele hoezen vervangen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door niet-vastgezette kinder-
zitjesbevestigingssystemen in de auto
Als het kinderzitjesbevestigingssysteem ver-
keerd gemonteerd of niet vastgezet is, kan het
loskomen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kanrond-
slingeren en inzittenden raken.
#Ook niet gebruikte kinderzitjesbevesti-
gingssystemen altijd correct monteren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
RAltijd de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe-
vestigingssysteem en de voertuigspecieke
aanwijzingen in acht nemen:
-ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem op
de zitplaats achterin inbouwen
(/pagina 46).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 49).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de bijrijdersstoel
Veiligheid voor inzittenden 4141
bevestigen (/pagina 50). De specieke
aanwijzingen met betrekking tot naar ach-
teren en naar vorengerichte kinderzitjes-
bevestigingssystemen in acht nemen
(/pagina 50).
Bij een bezette bijrijdersstoel voor en ook
tijdens het rijden en afhankelijk van de situ-
atie de correcte status van de bijrijdersair-
bag controleren (/pagina 38).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur van
het voertuig en op het kinderzitjesbevestigings-
systeem in acht nemen.
RIndien aanwezig, TopTether tevens bevestigen.
KinderKinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem nieeem niet vt vereranderanderenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
veranderingen aan het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan niet
meer naar behoren werken. Er bestaat ver-
hoogd gevaar voor letsel!
#Nooit een kinderzitjesbevestigingssys-
teem veranderen.
#Alleen accessoires aanbrengen die de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem speciek voor dit kinderzit-
jesbevestigingssysteem hee goedge-
keurd.
Mercedes-Benz adviseert u voor het reinigen van
de door Mercedes-Benz geadviseerde kinderzitjes-
bevestigingssystemen Mercedes-Benz-verzorgings-
middelen te gebruiken.
Alleen intAlleen intactacte kindere kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssystemenemen
ggebrebruikuikenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het gebruik van bescha-
digde kinderzitjesbevestigingssystemen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kinder-
zitjesbevestigingssystemen of hun bevesti-
gingssystemen kunnen niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Het kind wordt mogelijk niet tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssystemen direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kinder-
zitjesbevestigingssystemen direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten contro-
leren, voordat weer een kinderzitjesbe-
vestigingssysteem wordtgemonteerd.
DirDirect invect invallend zonlicallend zonlicht vht verermimijdenjden
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door direct invallend zonlicht op het
kinderzitje
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssysteem
aan direct invallend zonlicht wordt blootge-
steld, kunnen delen hiervan zeer heet worden.
Kinderen kunnen zich branden aan deze delen,
in het bijzonder aan metalen delen van het kin-
derzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem niet aan direct inval-
lend zonlicht wordt blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
beschermen, bijvoorbeeld met een
deken.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd,
het kinderzitjesbevestigingssysteem laten
afkoelen wanneer het aan direct invallend
zonlicht blootgesteld is geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
BiBij hej het stt stoppen of parkoppen of parkereren in acen in acht nemenht nemen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
4242 Veiligheid voor inzittenden
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
OvOvererziczicht ght geadviseereadviseerde kinderde kinderzitjesbevzitjesbevesestigings-tigings-
systsystemenemen
%Meer informatie over het correcte kinderzitjes-
bevestigingssysteem is verkrijgbaar bij een
gekwaliceerde werkplaats. Mercedes-Benz
adviseert een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
BevBevesestiging metiging met ISOFIXt ISOFIX
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0+ (tooep 0+ (tot 13 kt 13 kg en tog en tot cirt circa 15 maan-ca 15 maan-
den)den)
TTypeype11BBABABY SY SAFE plusAFE plus
Grootteklasse E
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2B6 6 86 8224
1Fabrikant: Britax mer.2Met kleurcode 9H95.
GeGewicwichtsgrhtsgroep I (9 tooep I (9 tot 18 kt 18 kg en vg en van ciran circa 9 maan-ca 9 maan-
den toden tot 4 jaar)t 4 jaar)
TTypeype11DUO plusDUO plus
Grootteklasse B1
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1Fabrikant: Britax mer.2Met kleurcode 9H95.
BevBevesestiging metiging met de vt de veiligheidsgoreiligheidsgordel vdel van de zit-an de zit-
plaatsplaats
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0 (tooep 0 (tot 10 kt 10 kg en tog en tot cirt circa 6 maan-ca 6 maan-
den) en geden) en gewicwichtsgrhtsgroep 0+ (tooep 0+ (tot 13 kt 13 kg en tog en tot cirt circaca
15 maanden)15 maanden)
TTypeype11BBABABY SY SAFE plus IIAFE plus II
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2A 000 970 38 02
1Fabrikant: Britax mer.2Met kleurcode 9H95.
GeGewicwichtsgrhtsgroep I (9 tooep I (9 tot 18 kt 18 kg en vg en van ciran circa 9 maan-ca 9 maan-
den toden tot 4 jaar)t 4 jaar)
TTypeype11DUO plusDUO plus
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1Fabrikant: Britax mer.2Met kleurcode 9H95.
GeGewicwichtsgrhtsgroep II/III (15 tooep II/III (15 tot 36 kt 36 kg en vg en van ciran circa 3ca 3
totot 12 jaar)t 12 jaar)
TTypeype11KIDFIX XPKIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 49 02
TTypeype11AMG KIDFIX XPAMG KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 33 02
1Fabrikant: Britax mer.2Met kleurcode 9H95.
OvOvererziczicht ght gesceschikthikte zitplaatsen in hee zitplaatsen in het vt voeroertuig vtuig vooroor
hehet aanbrt aanbrengengen ven van een kinderan een kinderzitjesbevzitjesbevesestigings-tigings-
systsysteemeem
LinkLinker/rer/recechthter zitplaats acer zitplaats achthtererin (2e en 3e riin (2e en 3e rij zit-j zit-
plaatsen)plaatsen)
Aanbevolen bevestigingssysteem:
®ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 45)
¯TopTether, indien aanwezig, eveneens
bevestigen (/pagina 47).
Alternatief bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 48)
BiBijrijrijderjdersstsstoeloel
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 48)
Beslist in acht nemen:
RBij een bezette bijrijdersstoel voor en ook tij-
dens het rijden de situatie-afhankelijke cor-
Veiligheid voor inzittenden 4343
recte status van de bijrijdersairbag controleren
(/pagina 38).
RAanwijzingen met betrekking tot de automati-
sche uitschakeling van de bijrijdersairbag in
acht nemen (/pagina 37).
MiddelstMiddelste zitplaats ace zitplaats achthtererin (2e en 3e riin (2e en 3e rij zitplaat-j zitplaat-
sen)sen)
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 48)
¯TopTether, indien aanwezig, eveneens
bevestigen (/pagina 47).
TToelatingscatoelatingscategoregorieën vieën voor kinderoor kinderzitjesbevzitjesbevesesti-ti-
gingssystgingssystemenemen
Alleen tAlleen toegoegestestane kinderane kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssyste-e-
men gmen gebrebruikuikenen
In het voertuig mogen alleen kinderzitjesbevesti-
gingssystemen volgens de UNECE-norm UN‑R44
worden gebruikt.
KKenmerenmerk op kinderk op kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteemeem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld
gegevens over de toelatingscategorie, gewichts-
groep en het goedkeuringsnummer.
Afhankelijk van de toelatingscategorie van het kin-
derzitjesbevestigingssysteem kunnen verdere
gegevens aanwezig zijn, zoals de ISOFIX-grootte-
klasse.
TToelatingscatoelatingscategoregorieën vieën volgolgens UN-R44ens UN-R44
Voorbeeld voor een goedkeuringslabel
RUUnivniverersal:sal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn voor het
inbouwen in voertuigen goedgekeurd. Ze kun-
nen overeenkomstig de overzichten met
betrekking tot de geschiktheid van de zitplaat-
sen voor de bevestiging van kinderzitjesbeves-
tigingssystemen op de met U, UF of IUF geken-
merkte zitplaatsen worden gebruikt.
De aanduiding IUF hee betrekking op ISOFIX-
kinderzitjesbevestigingsystemen van de cate-
gorie "Universal". Deze kinderzitjesbevesti-
gingssystemen moeten bovendien worden
bevestigd met TopTether of steunvoet.
RSemi-USemi-Univniverersal:sal: Kinderzitjesbevestigingssyste-
men van de categorie "semi-universal" mogen
alleen worden gebruikt als het voertuig en de
zitplaats in de voertuigtypelijst van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
aangegeven.
RVVoeroertuigspeciek:tuigspeciek: Kinderzitjesbevestigingssys-
temen van de categorie "voertuigspeciek"
mogen alleen worden gebruikt als het voertuig
en de zitplaats in de voertuigtypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssys-
teem is aangegeven.
De gDe gesceschikthiktheid vheid van de zitplaatsen van de zitplaatsen van hean het vt voer-oer-
tuig in actuig in acht nemenht nemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijn er naar
voren en/of naar achteren gerichte kinderzitjesbe-
vestigingssystemen. Het gebruik kan beperkt zijn
voor bepaalde zitplaatsen:
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging
van een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem
(/pagina 45)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti-
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen die
met de veiligheidsgordels worden bevestigd
(/pagina 48)
4444 Veiligheid voor inzittenden
KinderKinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem meeem met ISOFIX op de zitplaats act ISOFIX op de zitplaats achthtererin bevin bevesestigtigenen
OvOvererziczicht ght gesceschikthiktheid vheid van zitplaatsen van zitplaatsen voor bevoor bevesestiging vtiging van ISOFIXan ISOFIX-kinder-kinderzitjesbevzitjesbevesestigingsysttigingsystemenemen
ISOFIXISOFIX-k-kenmerkenmerk
®ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kinderzitjesbevestigingssys-
temen.
RHet symbool gee de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzit-
jesbevestigingsysteem conform UN-R44 (/pagina 44).
RAlleen kinderzitjesbevestigingssystemen bevestigen, die conform UN-R44 overeenkomstig de
volgende ISOFIX-tabellen zijn goedgekeurd.
GrGrooootttteklasse:eklasse: SystSysteem:eem: Zitplaats acZitplaats achthtererin/acin/achthterbankerbank
BabBabydrydraagzakaagzak
FISO/L1X(zitplaats achterin) IL1(achterbank)
GISO/L2X(zitplaats achterin) IL2, 3 (achterbank)
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0 (tooep 0 (tot 10 kt 10 kg en tog en tot cirt circa 6 maanden)ca 6 maanden)
EISO/R1 IL2, 3
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0+ (tooep 0+ (tot 13 kt 13 kg en tog en tot cirt circa 15 maanden)ca 15 maanden)
EISO/R1 IL2, 3
DISO/R2 IL2, 3
CISO/R3 IL2, 3, 4
GeGewicwichtsgrhtsgroep I (9–18 koep I (9–18 kg en cirg en circa 9 maanden toca 9 maanden tot 4 jaar)t 4 jaar)
DISO/R2 IL2, 3
CISO/R3 IL2, 3, 4
BISO/F2IUF
B1 ISO/F2X IUF
AISO/F3IUF
Veiligheid voor inzittenden 4545
GrGrooootttteklasse:eklasse: SystSysteem:eem: Zitplaats acZitplaats achthtererin/acin/achthterbankerbank
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssyste-
men" of wanneer het voertuig en de zitplaats in de voertuigtypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
IUF Geschikt voor naar vorengerichte ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
1 Alleen op de 1e rij zitplaatsen achter op een achterbank
2 De zitplaats moet in de rijrichting gemonteerd zijn.
3 Een zitplaats op de 2e rij zitplaatsen achterin mag alleen worden gebruikt wanneer de afstand tussen beide rijen zitplaatsen achterin maximaal is.
Daartoe moet de zitplaats van de 2e rij zitplaatsen achterin in de achterste toegestane positie en de zitplaats daarvoor van de 1e rij zitplaatsen
achterin in de voorste toegestane positie gemonteerd zijn. Wanneer de middelste zitplaats van de 2e rij zitplaatsen achterin wordtgebruikt, moeten
alle zitplaatsen van de 1e rij zitplaatsen achterin in de voorste toegestane positie gemonteerd zijn.
4Wanneer een kinderzitjesbevestigingssysteem van de grootteklasse C (ISO/R3) wordtgebruikt, erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet
tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt. Indien mogelijk de voorstoel in de bovenste stand en de rugleuning rechtop plaatsen.
ISOFIXISOFIX-kinder-kinderzitjesbevzitjesbevesestigingsysttigingsysteem op de zit-eem op de zit-
plaats acplaats achthtererin inbouwin inbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het overschrijden van
het toegestaan totaalgewicht van kind en
kinderzitjesbevestigingssysteem
De ISOFIX‑kinderzitjesverankeringen kunnen
overbelast raken en het kind kan bijvoorbeeld
bij een ongeval niet meer worden tegengehou-
den.
#Als het kind en het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem samen meer dan het toe-
gestaan totaalgewicht van 33 kg wegen,
alleen een ISOFIX‑kinderzitjesbevestig-
ingsysteem gebruiken waarbij het kind
met de veiligheidsgordel van de zitplaats
wordt beveiligd.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
tevens, indien aanwezig, met de Top
Tether-gordel vastzetten.
Altijd de gegevens over het gewicht van het kinder-
zitjesbevestigingssysteem in acht nemen:
Rin de montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
Rop een label aan het kinderzitjesbevestigings-
systeem, indien aanwezig
Regelmatig controleren dat het toegestaan totaal-
gewicht van kind en kinderzitjesbevestigingssys-
teem wordt aangehouden.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem altijd het volgende in acht nemen:
OAltijd het toepassingsgebied en de geschikt-
heid van zitplaatsen voor bevestiging van een
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
ISOFIX-kinderzitjesverankering (/pagina 45)
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe-
vestigingssysteem in acht nemen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. De voorstoel zo
nodig iets naar voren zetten.
®Bij de montage van een ISOFIX-kinderzitjes-
bevestigingsysteem daarnaast ook het volgende in
acht nemen:
OBiBij gj gebrebruik vuik van een babyan een babyscschaal vhaal van de gran de groe-oe-
pen 0/0+ en een naar acpen 0/0+ en een naar achthtereren gen gerericicht kin-ht kin-
derderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem veem van gran groep I opoep I op
een zitplaats aceen zitplaats achthtererin:in: De voorstoel zo instel-
len, dat de voorstoel het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem niet raakt.
ODe rugleuning van de zitplaats achterin voor
de montage van het kinderzitje rechtop zet-
ten. De rugleuning niet verstellen als een
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem is
gemonteerd.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssystemen
van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigingssys-
teem niet op de maximumgrootte kanworden
ingesteld, bijvoorbeeld door mogelijk contact
met het dak.
4646 Veiligheid voor inzittenden
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem niet door
de hoofdsteun belasten. De hoofdsteunen
overeenkomstig instellen.
1ISOFIX-bevestigingsbeugels
Voor iedere rit beslist controleren of het ISOFIX-
kinderzitjesbevestigingsysteem correct in beide
bevestigingsbeugels van het voertuig vergrendeld
is.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de veilig-
heidsgordel van de middelste zitplaats bij
de montage van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
#Controleren dat de veiligheidsgordel niet
bekneld raakt.
#Het ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem aan
beide ISOFIX-bevestigingsbeugels 1bevesti-
gen.
TTop Tetop Tether bevher bevesestigtigenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de zitplaats
achterin bij gebruik van de in- en uitstap-
hulp EASY ENTRY en een met TopTether
bevestigd kinderzitjesbevestigingssysteem
Als een kinderzitjesbevestigingssysteem met
TopTether is gemonteerd en de in- en uitstap-
hulp EASY ENTRY wordtgebruikt, kan de zit-
plaats achterin worden beschadigd.
#Voor gebruik van de in- en uitstaphulp
EASY ENTRY de TopTether-haak uit de
verankering losmaken.
¯Indien het kinderzitjesbevestigingssysteem
van een TopTether-gordel voorzien is:
TopTether kan het gevaar voor letsel ver-
minderen. De TopTether-gordel biedt de
mogelijkheid voor een extra verbinding tus-
sen het met ISOFIX bevestigde kinderzitjes-
bevestigingssysteem en het voertuig.
Voorbeeld
De TopTether-verankering 2bevindt zich onder
aan de achterzijde van de zitplaats achterin bij de
dwarsbalk tussen de potenvan de stoel of bank.
#Het ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem met
TopTether inbouwen. Daarbij de montagehand-
leiding van de fabrikant van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem in acht nemen.
#De TopTether -gordel 4onder de hoofdsteun
1tussen de beide hoofdsteunstangen door-
voeren.
#De TopTether-haak 3zonder deze te ver-
draaien in de TopTether-verankering 2beves-
tigen.
Veiligheid voor inzittenden 4747
#De TopTether-gordel 4spannen. Daarbij de
montagehandleiding van de fabrikant van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
KinderKinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem meeem met de vt de veilig-eilig-
heidsgorheidsgordel bevdel bevesestigtigenen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de gt de gesceschikthiktheidheid
vvan zitplaatsen van zitplaatsen voor de bevoor de bevesestiging vtiging van kinderan kinderzit-zit-
jesbevjesbevesestigingssysttigingssystemen die meemen die met de vt de veiligheidsgor-eiligheidsgor-
dels wdels wororden bevden bevesestigdtigd
Geschiktheid van zitplaatsen voor de bevestiging
van kinderzitjesbevestigingssystemen die met de
veiligheidsgordels worden bevestigd
Zitplaatsen acZitplaatsen achthtererinin
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0: Tooep 0: Tot 10 kgt 10 kg
Zitplaats achterin U1
Achterbank U1, L1
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0+: Tooep 0+: Tot 13 kt 13 kgg
Zitplaats achterin U1
Achterbank U1, L1
GeGewicwichtsgrhtsgroep I: 9 tooep I: 9 tot 18 kgt 18 kg
Zitplaats achterin U1, L1
Achterbank U1, L1
GeGewicwichtsgrhtsgroep II: 15 tooep II: 15 tot 25 kt 25 kgg
Zitplaats achterin U, L
AchterbankU, L
GeGewicwichtsgrhtsgroep III: 22 tooep III: 22 tot 36 kgt 36 kg
Zitplaats achterin U, L
AchterbankU, L
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevesti-
gingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadvi-
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als het
voertuig en de zitplaats in de voertuigtypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
1 De zitplaats moet in de rijrichting gemonteerd zijn.
BiBijrijrijderjdersstsstoel –Aoel –Aananwiwijzingjzingenen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de kindert de kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssystemen op de biemen op de bijrijrijderjdersstsstoeloel
RWanneer door omstandigheden een kinderzitjesbevestigingssysteem op de bijrijdersstoel moet wor-
den gemonteerd, beslist de aanwijzingen voor kinderzitjesbevestigingssystemen op de bijrijdersstoel
in acht nemen (/pagina 50).
RDe specieke aanwijzingen met betrekking tot naar achteren en naar vorengerichte kinderzitjesbe-
vestigingssystemen in acht nemen. Bij een bezette bijrijdersstoel ór en ook tijdens het rijden de,
van de situatie afhankelijke, correcte status van de bijrijdersairbag controleren (/pagina 38).
BiBijrijrijderjdersstsstoel/bioel/bijrijrijderjdersbanksbank
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0: Tooep 0: Tot 10 kgt 10 kg
Bijrijdersairbag geactiveerdX
Bijrijdersairbag uitgeschakeld1U2, L
GeGewicwichtsgrhtsgroep 0+: Tooep 0+: Tot 13 kt 13 kgg
Bijrijdersairbag geactiveerdX
Bijrijdersairbag uitgeschakeld1U2, L
GeGewicwichtsgrhtsgroep I: 9 tooep I: 9 tot 18 kgt 18 kg
Bijrijdersairbag geactiveerd UF2, L
Bijrijdersairbag uitgeschakeld1U2, L
GeGewicwichtsgrhtsgroep II: 15 tooep II: 15 tot 25 kt 25 kgg
Bijrijdersairbag geactiveerd UF2, L
Bijrijdersairbag uitgeschakeld1U2, L
GeGewicwichtsgrhtsgroep III: 22 tooep III: 22 tot 36 kgt 36 kg
Bijrijdersairbag geactiveerd UF2, L
Bijrijdersairbag uitgeschakeld1U2, L
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
4848 Veiligheid voor inzittenden
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor naar vorengerichte kinderzitjesbe-
vestigingssystemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevesti-
gingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadvi-
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als het
voertuig en de zitplaats in de voertuigtypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
1 Het voertuig is uitgerust met automatische uitscha-
keling van de bijrijdersairbag: Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
2 In combinatie met het langere gordelslot (politie-
stoel) niet geschikt voor kinderzitjesbevestigingssys-
temen.
KinderKinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem meeem met de vt de veilig-eilig-
heidsgorheidsgordel op de zitplaats acdel op de zitplaats achthtererin bevin bevesestigtigenen
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem dat met de veiligheidsgordels wordt
bevestigd het volgende in acht nemen:
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe-
vestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem van
de categorie "Universal" of "Semi-Universal"
controleren of dit voor de zitplaats van het
voertuig is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinderzit-
jesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 48).
OBiBij gj gebrebruik vuik van een babyan een babyscschaal vhaal van dean de
gegewicwichtsgrhtsgroep 0/0+ en een naar acoep 0/0+ en een naar achthtererenen
ggerericicht kinderht kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem veem vanan
de gede gewicwichtsgrhtsgroep I op een zitplaats acoep I op een zitplaats achthtererin:in:
De voorstoel zodanig instellen, dat deze het
kinderzitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBiBij gj gebrebruik vuik van een naar van een naar vororen gen gerericicht kinder-ht kinder-
zitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem veem van de gean de gewicwichts-hts-
grgroep Ioep I: Indien mogelijk de hoofdsteunen van
de betreende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem de hoofdsteun direct aanbren-
gen en alle hoofdsteunen correct instellen.
ODe leuning van een naar vorengericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de zitplaats
achterin aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssystemen
van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigingssys-
teem niet op de maximumgrootte kanworden
ingesteld, bijvoorbeeld door mogelijk contact
met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet
onder spanning en/of getordeerd tussen het
dak en het zitvlak worden ingebouwd. Indien
mogelijk de zittinghoek overeenkomstig instel-
len.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet
door de hoofdsteun worden belast. De hoofd-
steunen overeenkomstig instellen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. De voorstoel zo
nodig iets naar voren zetten.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monteren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevestigings-
systeem moet volledig op het zitvlak van de zit-
plaats achterin rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor-
del vanaf de gordeldoorvoeropening van het
voertuig naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gordel-
doorvoeropening naar voren en omlaag verlo-
pen.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot vt voeroertuigtuigen zonderen zonder
autautomatiscomatische uitsche uitschakhakeling veling van de bian de bijrijrijderjdersairbagsairbag
Sticker zichtbaar bij geopende bijrijdersdeur
Veiligheid voor inzittenden 4949
Voertuigen zonder automatische uitschakeling van
de bijrijdersairbag hebben aan bijrijderszijde een
speciale sticker op de cockpit.
Als u de sleutel in het contactslot in de stand 2
draait, gaan de controlelampjes PASSENGER AIR
BAG OFF en PASSENGER AIR BAG ON kort bran-
den. Dit hee echter geen functie en is geen aan-
wijzing voor de automatische uitschakeling van de
bijrijdersairbag.
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem nooit op de bijrijdersstoel mon-
teren.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem altijd op een geschikte zitplaats
achterin inbouwen.
-Geschiktheid van zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevestigings-
systemen die met de veiligheidsgordels
worden bevestigd (/pagina 48)
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 49)
RAanwijzingen met betrekking tot naar achteren
en naar vorengerichte kinderzitjesbevesti-
gingssystemen op de bijrijdersstoel
(/pagina 50)
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot naar act naar achthtereren enen en
naar vnaar vororen gen gerericichthte kindere kinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssyste-e-
men op de bimen op de bijrijrijderjdersstsstoeloel
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een kinder-
zitjesbevestigingssysteem bij ingescha-
kelde bijrijdersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de bijrijdersstoel wordt beveiligd
en het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF is gedoofd, kan de bijrijdersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld
zijn; dit controleren. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem op een stoel met een
ACTIEVE AIRBAG aanbrengen, want dat kan
voor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VER-
WONDINGEN totgevolg hebben.
De specieke aanwijzingen met betrekking tot naar
achteren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves-
tigingssystemen in acht nemen (/pagina 50).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde
van de zonneklep
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de bijrijdersairbag in acht
nemen:
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe-
vestigingssysteem op de bijrijdersstoel moet
worden gemonteerd, beslist de aanwijzingen
met betrekking tot de automatische uitschake-
ling van de bijrijdersairbag in acht nemen
(/pagina 37).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de bijrij-
dersstoel moet altijd de bijrijdersairbag uitge-
schakeld zijn. Dit is alleen het geval als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF con-
tinu brandt (/pagina 38).
RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de bijrijdersairbag
geactiveerd. De bijrijdersairbag kan tijdens een
ongeval geactiveerd worden.
KinderKinderzitjesbevzitjesbevesestigingssysttigingssysteem meeem met de vt de veilig-eilig-
heidsgorheidsgordel op de bidel op de bijrijrijderjdersstsstoel bevoel bevesestigtigenen
Bij de montage van een geschikt kinderzitjesbeves-
tigingssysteem dat met de veiligheidsgordels op de
bijrijdersstoel wordt bevestigd altijd het volgende
in acht nemen:
ODe aanwijzingen met betrekking tot naar ach-
teren en naar vorengerichte kinderzitjesbe-
vestigingssystemen op de bijrijdersstoel in
acht nemen (/pagina 50).
ODe montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbeves-
tigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem van
de categorie "Universal" of "Semi-Universal"
controleren of dit voor de zitplaats van het
voertuig is toegestaan.
5050 Veiligheid voor inzittenden
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinderzit-
jesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 48).
OBij gebruik van een naar vorengericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem van de groep I:
Indien mogelijk de hoofdsteunen van de
betreende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem de hoofdsteun direct aanbren-
gen en alle hoofdsteunen correct instellen.
ODe leuning van een naar vorengericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de bijrijders-
stoel aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssystemen
van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigingssys-
teem niet op de maximumgrootte kanworden
ingesteld, bijvoorbeeld door mogelijk contact
met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet
onder spanning en/of getordeerd tussen het
dak en het zitvlak worden ingebouwd.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet
door de hoofdsteun worden belast. De hoofd-
steunen overeenkomstig instellen.
ONooit voorwerpen, zoals een kussen, onder of
achter het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen tussen zit-
vlak en kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinderzit-
jesbevestigingssysteem kunnen de werking van
de automatische uitschakeling van de passa-
giersairbag verstoren.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem leg-
gen.
#Altijd ervoor zorgen dat het kinderzitjes-
bevestigingssysteem correct is inge-
bouwd.
#De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
instellen en de stoel zo mogelijk in de bovenste
stand zetten.
#De rugleuning zo rechtop mogelijk instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monteren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevestigings-
systeem moet volledig op het zitvlak van de bij-
rijdersstoel rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor-
del vanaf de gordeldoorvoeropening van het
voertuig naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gordel-
doorvoeropening naar voren en omlaag verlo-
pen.
#Indien noodzakelijk de gordeldoorvoeropening
en de bijrijdersstoel overeenkomstig instellen.
KinderKinderslotslotenen
KinderKinderslotsloten ven voor scoor schuifdeurhuifdeuren ven vergrergrendelen ofendelen of
ontgrontgrendelenendelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Veiligheid voor inzittenden 5151
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in de
auto
Wanneer personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in de
auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen meerijden, kunnen deze met
name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
#Wanneer kinderen meerijden, altijd de
aanwezige kinderbeveiligingen activeren.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
In de volgende deuren zijn kindersloten aanwezig:
RSchuifdeuren
RUitzetbare ruit
De kinderslotenvan de deuren vergrendelen elke
deur afzonderlijk. Deze kan dan niet meer van bin-
nenuit (uitgezonderd elektrische schuifdeur) wor-
den geopend. Wanneer het voertuig ontgrendeld is,
kan de deur van buitenaf worden geopend.
Bij een beveiligde elektrische schuifdeur zijn alleen
de achterste bedieningselementen van de schuif-
deur geblokkeerd. De elektrische schuifdeur kan
op elk moment met de toets in de middenconsole
worden geopend.
#De kinderslotgrendel 1in de stand 2(ver-
grendelen) of 3(ontgrendelen) schuiven.
#Vervolgens altijd de werking van het kinderslot
controleren.
KinderKindersloslot vt voor uitzeoor uitzetbartbare re ruituiten ven vergrergrendelen ofendelen of
ontgrontgrendelenendelen
#VVergrergrendelen of ontgrendelen of ontgrendelen:endelen: De toets1
indrukken.
Wanneer het controlelampje in de toets1
brandt, is de bediening van de elektrisch uit-
zetbare ruiten achterin geblokkeerd. Bediening
is dan alleen nog mogelijk met de toetsen in de
chaueursdeur.
5252 Veiligheid voor inzittenden
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot huisdiert huisdieren in heten in het
vvoeroertuigtuig
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door onbewaakte, niet vastge-
zette dieren in het voertuig
Als dieren zonder toezicht of los in het voertuig
worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld toet-
sen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen de dieren bijvoorbeeld:
RUitrustingen van het voertuig activeren en
bijvoorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remmanoeu-
vres door het voertuig worden geslingerd en
daarbij inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in het voer-
tuig laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een geschikte
transportbox.
Veiligheid voor inzittenden 5353
SleutSleutelel
OvOvererziczicht sleutht sleutelfunctieselfuncties
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door onbedoeld draaien van de sleutel in
het contactslot
Wanneer zware of grotevoorwerpen aan de
sleutel worden bevestigd, kan de sleutel tijdens
het rijden ongewenst in het contactslot
draaien.
#Geen zware of grotevoorwerpen aan de
sleutel bevestigen.
#Een omvangrijke sleutelbos verwijderen
voordat de sleutel in het contactslot
gestoken wordt.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de sleutel
door magnetische velden
#De sleutels uit de buurt van sterke mag-
netische velden houden.
Sleutel (voorbeeld voertuig met EASY-PACK-achter-
klep en/of afzonderlijk te openen achterruit)
1Controlelampje
2EASY-PACK-achterklep openen of sluiten of
afzonderlijk te openen achterruit ontgrendelen
3Voertuig centraal vergrendelen
4EASY-PACK-achterklep en schuifdeuren ont-
grendelen of elektrische schuifdeur ontgrende-
len en openen of sluiten
5Noodsleutel
6Voertuig centraal of alleen de chaueursdeur
ontgrendelen
%Wanneer u het voertuig niet binnen circa
40 seconden na het ontgrendelen opent,
wordt het voertuig weer vergrendeld en de
diefstalbeveiliging weer geactiveerd.
De sleutel niet samen met elektronische apparaten
of metalen voorwerpen bewaren. Dit kan de wer-
king van de sleutel nadelig beïnvloeden.
%Wanneer het controlelampje bij het indrukken
van de toets%of &niet gaat branden,
is de batterij ontladen.
De batterij van de sleutel vervangen
(/pagina 55).
AkAkoesoestisctisch sluitsignaal in- of uitsch sluitsignaal in- of uitschakhakelenelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
#Akoes. sluitmelding in- of uitschakelen.
%HeHet vt volgolgende in acende in acht nemen:ht nemen:
5454 Openen en sluiten
De geselecteerde instelling van het akoestisch
sluitsignaal dient in overeenstemming te zijn
met de betreende nationale verkeersregels.
In sommige landen, waaronder Duitsland, is
het gebruik van het akoestisch sluitsignaal
wettelijk niet toegestaan (in Duitsland conform
§16 Abs. 1 en §30 Abs. 1 StVO). De chaueur
van het voertuig dient zich aan de voorschrif-
tente houden. In landen waar het gebruik van
deze functie niet is toegestaan, is deze functie
in uw voertuig niet geactiveerd en mag ook
niet worden geactiveerd.
OntgrOntgrendelingsinstendelingsinstellingellingen wien wijzigjzigenen
De sleutel hee de volgende instelbare ontgrende-
lingsfuncties:
RCentraal ontgrendelen
RChaueursdeur ontgrendelen
#TTussen de instussen de instellingellingen omscen omschakhakelen:elen: De toet-
sen %en &tegelijkertijd circa
zes seconden indrukken, tot het controle-
lampje tweemaal knippert.
#HeHet vt voeroertuig centrtuig centraal ontgraal ontgrendelen wendelen wanneeranneer
de ontgrde ontgrendelingsfunctieendelingsfunctie cchaueurhaueursdeursdeur isis
ggeselecteselecteereerd:d: De toets%nogmaals indruk-
ken.
NNoodsleutoodsleutel vel vererwiwijderjderen en aanbren en aanbrengengenen
%Als het voertuig met de noodsleutel wordt ont-
grendeld en vervolgens wordtgeopend, wordt
de diefstal-/inbraakalarminstallatie (EDW)
geactiveerd (/pagina 71).
#VVererwiwijderjderen:en: De ontgrendelingsschuif 1in de
richting van de pijl schuiven en tegelijkertijd de
noodsleutel 2volledig uit de sleutel trekken.
#AAanbranbrengengen:en: De noodsleutel 2volledig in de
sleutel schuiven, tot deze vergrendelt en de
ontgrendelingsschuif 1zich weer in de uit-
gangspositie bevindt.
BattBatterierij vj van de sleutan de sleutel vel ververvangangenen
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door inslikken van
batterijen
Batterijen bevatten giige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden ingeslikt,
kunnen er binnen twee uur ernstige inwendige
brandwonden optreden.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Als het batterijdeksel niet goed sluit, de
sleutel niet meer gebruiken en buiten het
bereik van kinderen bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stoen.
Het is wettelijke verboden, deze samen met het
huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwaliceerde werkplaats of bij een
inzamelpunt voor oude batterijen afge-
ven.
VVoorwoorwaaraardenden
RU hebt een 3V-knoopcel van het type CR 2025
nodig.
BattBatterierij vj ververvangangenen
Mercedes-Benz adviseert om de batterij bij een
gekwaliceerde werkplaats te laten vervangen.
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 55).
Openen en sluiten 5555
#De noodsleutel 2in de richting van de pijl in
de opening van de sleutel drukken, tot het bat-
terijdeksel 1opent. Daarbij het batterijdeksel
1niet dichtdrukken.
#De sleutel zo tegen de handpalm kloppen dat
de batterij3uit het batterijenvakvalt.
#De nieuwe, schone batterij met de pluspool
omhoog in het batterijenvak aanbrengen. Hier-
voor een pluisvrije doek gebruiken.
#Het batterijdeksel 1met de voorste lippen
eerst in het sleutelhuis aanbrengen en dicht-
drukken.
#De noodsleutel 2weer in de sleutel schuiven
(/pagina 55).
PrProblemen meoblemen met de sleutt de sleutel vel vererhelpenhelpen
HeHet vt voeroertuig ktuig kan niean niet meer met meer met de sleutt de sleutel wel worordenden
vvergrergrendeld.endeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe deuren zijn niet volledig gesloten.
RHet sluitsysteem vertoont een storing.
#De deuren volledig sluiten en het voertuig
opnieuw vergrendelen.
#Het voertuig met de noodsleutel vergrendelen
(/pagina 55) of de borgpennen indrukken en
vervolgens de deuren sluiten.
#Het sluitsysteem zo snel mogelijk bij een
gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
HeHet vt voeroertuig ktuig kan niean niet meer wt meer wororden vden verer- of ontgr- of ontgren-en-
deld.deld.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
RDe sleutel is defect.
#Met het controlelampje de batterij controleren
en deze eventueel vervangen (/pagina 54).
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/pagina 55).
#De sleutel bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
HeHet vt voeroertuig ktuig kan niean niet met met de sleutt de sleutel wel worordenden
ggestestarart.t.
Mogelijke oorzaken:
RDe boordnetspanning is te laag.
#Niet noodzakelijke verbruikers, zoals de inte-
rieurverlichting, uitschakelen en opnieuw pro-
beren het voertuig te starten.
Wanneer dit niet lukt:
#De startaccu controleren en zo nodig opladen
(/pagina 238).
of
#Starthulp vragen.
of
#Contact opnemen met een gekwaliceerde
werkplaats.
U hebt een sleutU hebt een sleutel vel vererlorloren.en.
#De sleutel bij een gekwaliceerde werkplaats
laten blokkeren.
#Het verlies direct aan uw verzekeringsmaat-
schappij melden.
#Zo nodig de mechanische sloten laten vervan-
gen.
DeurDeurenen
Deur vDeur van binnenuit ontgran binnenuit ontgrendelen en openenendelen en openen
Deurgreep (voorbeeld chaueursdeur)
#Aan de deurgreep 2trekken.
Als de deur wordt ontgrendeld, beweegt de
borgpen 1omhoog.
5656 Openen en sluiten
Deur vDeur van binnenuit centran binnenuit centraal vaal verer- en ontgr- en ontgrendelenendelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in de
auto
Wanneer personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
Met de centrale-vergrendelingstoetsen kunt u het
gehele voertuig van binnenuit centraal ver- en ont-
grendelen.
De centrale-vergrendelingstoetsen bevinden zich in
de chaueursdeur.
Centrale-vergrendelingstoetsen (voertuigen met
mechanisch instelbare voorstoelen)
Centrale-vergrendelingstoetsen (voertuigen met
elektrisch instelbare voorstoelen)
#Gehele vGehele voeroertuig vtuig verer- of ontgr- of ontgrendelen:endelen: Als de
deuren gesloten zijn de toets1(ontgrende-
len) of 2(vergrendelen) indrukken.
Bij het ver- en ontgrendelen van binnenuit de vol-
gende instellingen in acht nemen:
RAls de chaueurs- of bijrijdersdeur open staat,
wordt de geopende deur niet vergrendeld.
Alle andere deuren en de achterklep worden
vergrendeld.
RAls een schuifdeur of de achterklep open staat,
worden alleen de chaueurs- en de bijrijders-
deur vergrendeld.
RAls het voertuig met de sleutel is vergrendeld,
kan het voertuig niet van binnenuit centraal
worden ontgrendeld.
RAls het voertuig met de centrale-vergrende-
lingstoets is vergrendeld en een deur van bin-
Openen en sluiten 5757
nenuit wordtgeopend, wordt alleen de geo-
pende deur ontgrendeld.
RAls het voertuig met de sleutel vergrendeld is,
wordt bij het van binnenuit openen van een
deur de diefstal-/inbraakalarminstallatie geac-
tiveerd. Het alarm beëindigen (/pagina 71).
AAututomatiscomatische vhe vergrergrendeling in- en uitscendeling in- en uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening of het voertuig is
ingeschakeld.
RDe deuren zijn gesloten.
Wanneer de automatische vergrendeling ingescha-
keld is en het voertuig sneller dan 15 km/h rijdt,
wordt het voertuig automatisch vergrendeld.
Centrale-vergrendelingstoetsen (voertuigen met
mechanisch instelbare voorstoelen)
Centrale-vergrendelingstoetsen (voertuigen met
elektrisch instelbare voorstoelen)
Wanneer het voertuig zich op een rollentestbank
bevindt, is bij ingeschakelde functie het gevaar
voor buitensluiten aanwezig.
#InscInschakhakelen:elen: De toets2zo lang indrukken,
tot een geluidssignaal klinkt.
#UitscUitschakhakelen:elen: De toets1zo lang indrukken,
tot een geluidssignaal klinkt.
ChaueurChaueursdeursdeur memet noodsleutt noodsleutel ont- en vel ont- en vergrergren-en-
delendelen
%Wanneer het voertuig volledig met de nood-
sleutel moet worden vergrendeld, de borgpen-
nen van de deuren omlaagdrukken. Vervolgens
de chaueursdeur met de noodsleutel vergren-
delen.
#OntgrOntgrendelen:endelen: De noodsleutel tot de aanslag in
het deurslot van de chaueursdeur steken en
linksom draaien.
#VVergrergrendelen:endelen: De noodsleutel tot de aanslag in
het deurslot van de chaueursdeur steken en
rechtsom draaien.
%VVoeroertuigtuigen meen met rt recechtse beshtse besturturing:ing: De nood-
sleutel moet telkens in tegengestelde richting
worden gedraaid.
ScSchuifdeurhuifdeur
ScSchuifdeur vhuifdeur van buitan buitenaf openen en sluitenaf openen en sluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde, geopende schuifdeur
Op hellingen kan de schuifdeur vanzelf gaan
bewegen.
Daardoor kunt u of iemand anders bekneld
raken.
#De geopende schuifdeur moet vergren-
deld zijn; dit altijd controleren. De schuif-
deur daartoe openen tot de aanslag.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de schuif-
deur door verkeerd gebruik
Het gebruik van de onderste geleider van de
schuifdeur als trede kan leiden tot schade aan
de bekleding en/of het mechanisme van de
schuifdeur.
#De onderste geleider van de schuifdeur
niet als trede gebruiken.
5858 Openen en sluiten
OpenenOpenen
De schuifdeur is voorzien van een actieve vasthou-
der, die de schuifdeur bij het openen tegen de
eindaanslag houdt.
#In de richting van de pijl aan de deurgreep 1
trekken.
De schuifdeur wordtgeopend.
#De schuifdeur aan de deurgreep 1tot de aan-
slag naar achteren schuiven.
#De vergrendeling van de schuifdeur controle-
ren.
SluitSluitenen
#Aan de deurgreep 1van de schuifdeur trek-
ken.
De schuifdeur komt vrij uit de vergrendeling.
#De schuifdeur aan de deurgreep 1met een
vlotte beweging naar voren schuiven en sluiten.
ScSchuifdeur vhuifdeur van binnenuit openen en sluitan binnenuit openen en sluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door naar
achteren openende schuifdeur
Wanneer de schuifdeur wordtgeopend, kunnen
anderen door de naar achteren openende
schuifdeur worden geraakt.
#De schuifdeur alleen openen als de ver-
keerssituatie dat toelaat.
VVoorwoorwaaraardenden
RHet kinderslot is gedeactiveerd.
OpenenOpenen
#De tuimelschakelaar 1naar achteren trekken.
Bij een vergrendelde schuifdeur beweegt de
borgpen 3omhoog. De schuifdeur is ontgren-
deld en gaat open.
#De schuifdeur aan de deurgreep 2tot de aan-
slag naar achteren schuiven.
#De vergrendeling van de schuifdeur controle-
ren.
SluitSluitenen
#De tuimelschakelaar 1naar voren drukken.
De schuifdeur komt vrij uit de vergrendeling.
#De schuifdeur aan de deurgreep 2naar voren
schuiven en sluiten.
ElektrElektriscische sche schuifdeurhuifdeur
FFunctie vunctie van de elektran de elektriscische sche schuifdeurhuifdeur
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door naar
achteren openende schuifdeur
Wanneer de schuifdeur wordtgeopend, kunnen
anderen door de naar achteren openende
schuifdeur worden geraakt.
#De schuifdeur alleen openen als de ver-
keerssituatie dat toelaat.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de schuif-
deur door verkeerd gebruik
Het gebruik van de onderste geleider van de
schuifdeur als trede kan leiden tot schade aan
de bekleding en/of het mechanisme van de
schuifdeur.
#De onderste geleider van de schuifdeur
niet als trede gebruiken.
Openen en sluiten 5959
Na een storing of spanningsval moet de elektri-
sche schuifdeur opnieuw worden geïnitialiseerd
(/pagina 62).
Uw voertuig kan zijn voorzien van elektrische
schuifdeuren aan de linker- en/of rechterzijde.
De schuifdeur kan met de volgende bedieningsele-
menten worden geopend en gesloten:
RSchuifdeurtoetsen in de middenconsole
RSchuifdeurtoets op het deurframe (B-stijl)
RDeurgreep (binnen of buiten)
RSleutel
AAututomatiscomatische blokkhe blokkeereerherkherkenning meenning met anti-inklem-t anti-inklem-
functie vfunctie van de scan de schuifdeurhuifdeur
Wanneer een solide object de schuifdeur bij het
automatisch sluiten hindert of belemmert,wordt
deze automatisch weer geopend. Wanneer de
schuifdeur bij het openen wordtgeblokkeerd,
schui deze enkele centimeters in de tegenge-
stelde richting en stopt.
De automatische blokkeerherkenning met anti-
inklemfunctie is slechts een hulpmiddel. U dient
zelf altijd goed te blijven opletten bij het sluiten van
de elektrische schuifdeur.
Wanneer een obstakel wordt herkend, toont het
display bijvoorbeeld de melding Elektrische schuif-
deur links Obstakel gedetecteerd en klinken er vijf
geluidssignalen.
%Bij ongunstige bedrijfsomstandigheden, bij-
voorbeeld vorst, ijs of sterke vervuiling, kunt u
de betreende schuifdeurtoets ingedrukt hou-
den. De elektrische schuifdeur beweegt dan
met meer kracht. In acht nemen dat in dit
geval de blokkeerherkenning minder gevoelig
ingesteld is. Om de beweging te stoppen de
schuifdeurtoets loslaten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
Rop de laatste 8 mm van de sluitweg.
De anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, het volgende
doen:
RDe toets5in de sleutel indrukken, of
RBuiten aan de deurgreep trekken, of
RDe betreende schuifdeurtoets in de mid-
denconsole indrukken, of
RDe toets in het deurframe indrukken, of
RAan de tuimelschakelaar in de deurgreep
trekken.
ElektrElektriscische sche schuifdeur vhuifdeur van binnenuit openen enan binnenuit openen en
sluitsluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door naar
achteren openende schuifdeur
Wanneer de schuifdeur wordtgeopend, kunnen
anderen door de naar achteren openende
schuifdeur worden geraakt.
#De schuifdeur alleen openen als de ver-
keerssituatie dat toelaat.
OpenenOpenen
1Schuifdeurtoetsvoor linker schuifdeur
2Schuifdeurtoetsvoor rechter schuifdeur
6060 Openen en sluiten
3Tuimelschakelaar
4Borgpen
5Schuifdeurtoets in deurframe
De schuifdeur kan alleen met de schuifdeurtoets
5in het deurframe of met de tuimelschakelaar
3van de deurgreep worden geopend, wanneer
het kinderslot daarvan niet geactiveerd is.
De schuifdeur is voorzien van een actieve vasthou-
der, die de schuifdeur bij het openen in de eind-
stand houdt.
#De betreende schuifdeurtoets1of 2in de
middenconsole kort indrukken.
of
#De schuifdeurtoets5in het deurframe
indrukken.
of
#De tuimelschakelaar 3kort naar achteren
trekken.
Bij een vergrendelde schuifdeur beweegt de
borgpen 4omhoog. De schuifdeur wordt ont-
grendeld, de automatische beweging wordt
gestart en de schuifdeur gaat open.
Wanneer de schuifdeurtoets1of 2in de
middenconsole wordtgebruikt, klinken tijdens
het openen twee geluidssignalen.
Tijdens de gehele automatische beweging knip-
pert het controlelampje in de betreende
schuifdeurtoets1of 2in de middencon-
sole.
Wanneer de schuifdeur geopend is, brandt het
controlelampje in de betreende schuifdeur-
toets1of 2in de middenconsole. Afhanke-
lijk van de uitrusting van het voertuig kan het
display bovendien de melding Schuifdeur open
weergeven.
SluitSluitenen
#De betreende schuifdeurtoets1of 2in de
middenconsole kort indrukken.
of
#De schuifdeurtoets5in het deurframe
indrukken.
of
#De tuimelschakelaar 3kort naar voren druk-
ken.
De schuifdeur komt vrij uit de vergrendeling en
de automatische beweging wordtgestart. De
schuifdeur sluit.
Wanneer de schuifdeurtoets1of 2in de
middenconsole wordtgebruikt, klinken tijdens
het openen twee geluidssignalen.
Wanneer de schuifdeur gesloten is, doo het
controlelampje in de betreende schuifdeur-
toets1of 2in de middenconsole.
AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekekenen
#De betreende schuifdeurtoets1of 2in de
middenconsole opnieuw indrukken.
of
#De schuifdeurtoets5in het deurframe
opnieuw indrukken.
of
#De tuimelschakelaar 3kort naar achteren
trekken.
ElektrElektriscische sche schuifdeur mehuifdeur met de sleutt de sleutel openen enel openen en
sluitsluitenen
%Wanneer het voertuig met twee schuifdeuren
is uitgerust, kunt u met de toets5op de
sleutel slechts een van beide schuifdeuren
openen en sluiten (/pagina 62).
#OntgrOntgrendelen:endelen: De toets5van de sleutel
kort indrukken.
#Openen:Openen: De toets5van de sleutel langer
dan 0,5 seconden indrukken.
Er klinken twee geluidssignalen en de schuif-
deur opent automatisch.
#SluitSluiten:en: De toets5van de sleutel langer
dan 0,5 seconden indrukken.
Er klinken twee geluidssignalen en de schuif-
deur sluit automatisch.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekeken:en: De toets
5van de sleutel kort indrukken.
De schuifdeur stopt.
ElektrElektriscische sche schuifdeur vhuifdeur van buitan buitenaf openen en slui-enaf openen en slui-
ttenen
Openen en sluiten 6161
#Openen:Openen: Aan de deurgreep 1trekken.
De schuifdeur wordtgeopend. Bovendien klin-
ken er twee geluidssignalen.
#SluitSluiten:en: Aan de deurgreep 1trekken.
De schuifdeur sluit.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekeken:en: Opnieuw
aan de deurgreep 1trekken.
SleutSleutelteltoeoets vts voor scoor schuifdeur prhuifdeur progrogrammerammerenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is uitgerust met twee elektrische
schuifdeuren.
RDe te programmeren schuifdeur is geopend.
RHet voertuig is ingeschakeld.
De toets5van de sleutel kanworden gepro-
grammeerd. De toets5voor het openen van
de rechter of linker schuifdeur programmeren.
1Schuifdeurtoets voor linker schuifdeur
2Schuifdeurtoetsvoor rechter schuifdeur
#De schuifdeurtoetsvan de gewenste schuif-
deur 1of 2in de middenconsole ingedrukt
houden, tot de schuifdeur gesloten is en er ver-
volgens vier geluidssignalen klinken.
Op het display verschijnt de melding Elektri-
sche schuifdeur links Sleutel geprogramm./
Elektrische schuifdeur rechts Sleutel gepro-
gramm..
ElektrElektriscische sche schuifdeur initialiserhuifdeur initialiserenen
Na een storing of spanningsval moet de schuifdeur
opnieuw worden geïnitialiseerd.
#Wanneer de schuifdeur geopend is: De schuif-
deur met de hand sluiten.
#Met de betreende schuifdeurtoets5of
4in de middenconsole de schuifdeur ten
minste 40 cm openen en vervolgens volledig
sluiten.
#Als de schuifdeur gesloten is, deze met de
betreende schuifdeurtoets5of 4in
de middenconsole volledig openen.
De schuifdeur is geïnitialiseerd.
PrProblemen meoblemen met de elektrt de elektriscische sche schuifdeur vhuifdeur vererhel-hel-
penpen
De elektrDe elektriscische sche schuifdeur is ghuifdeur is geblokkeblokkeereerd.d.
Ongunstige bedrijfsomstandigheden, bijvoorbeeld
vorst, ijs of sterke vervuiling, belemmeren de wer-
king van de schuifdeur.
#De schuifdeurtoets ingedrukt houden, tot de
schuifdeur geopend of gesloten is.
De schuifdeur beweegt met meer kracht. In
acht nemen dat in dit geval de blokkeerherken-
ning minder gevoelig ingesteld is. Om de bewe-
ging te stoppen de schuifdeurtoets loslaten.
#De oorzaak van de blokkering zo snel mogelijk
laten verhelpen.
AAcchthtererklepklep
AAcchthtererklep openen en sluitklep openen en sluitenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de achter-
klep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar ach-
teren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach-
ter en boven de achterklep is.
%De openingsmaten van de achterklep vindt u
onder "Technischegegevens" (/pagina 262).
6262 Openen en sluiten
#Openen:Openen: De toets1in de handgreep indruk-
ken en de achterklep optillen.
#SluitSluiten:en: De achterklep aan de lus 2omlaag
omlaagtrekken en met een vlotte beweging van
buitenaf sluiten.
AcAchthtererklep in gevklep in geval val van nood openenan nood openen
Bij een lage accuspanning of een spanningsonder-
breking kan de achterklep niet worden geopend.
In gevalvan nood kan de achterklep worden
geopend met de ontgrendeling voor onderhouds-
doeleinden.
#De afdekking onderaan de achterklep met een
geschikt gereedschap opwippen, bijvoorbeeld
met de schroevendraaier uit het boordgereed-
schap.
#De schroevendraaier in de opening schuiven
en de ontgrendelingshendel verschuiven, tot de
achterklep ontgrendelt en opengaat.
#De achterklep omhoogzwenken.
EASYEASY-PACK-PACK-ac-achthtererklepklep
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de EASYt de EASY-PACK--PACK-
acachthtererklepklep
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de achter-
klep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar ach-
teren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach-
ter en boven de achterklep is.
%De openingsmaten van de achterklep vindt u
onder "Technischegegevens" (/pagina 262).
BlokkBlokkeereerherkherkenning meenning met anti-inklemfunctiet anti-inklemfunctie
De achterklep is uitgerust met een automatische
blokkeerherkenning met anti-inklemfunctie. Wan-
neer een solide object de achterklep bij het auto-
matisch sluiten hindert of belemmert,wordt deze
automatisch weer geopend. De automatische blok-
keerherkenning met anti-inklemfunctie is slechts
een hulpmiddel. U dient zelf altijd goed te blijven
opletten bij het sluiten van de achterklep.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
Rop de laatste 8 mm van de sluitweg.
De anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
RDe toetsqin de sleutel indrukken, of
RDe sluittoets in de achterklep indrukken, of
RAan de handgreep van de achterklep trek-
ken.
EASYEASY-PACK-PACK-ac-achthtererklep openen en sluitklep openen en sluitenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de achter-
klep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar ach-
teren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach-
ter en boven de achterklep is.
Openen en sluiten 6363
VVoorwoorwaaraardenden
RDe achterruit is gesloten.
RDe achterklep is ontgrendeld.
REr bevindt zich niemand in het zwenkbereik van
de achterklep.
RDe toetsqvan de sleutel is geprogram-
meerd voor het openen en sluiten van de ach-
terklep (/pagina 65).
OpenenOpenen
#De toets1in de handgreep indrukken en bui-
ten het zwenkbereik van de achterklep gaan
staan.
of
#De toetsqvan de sleutel kort ingedrukt
houden.
De automatische beweging wordtgestart. De
achterklep gaat open en zwenkt omhoog.
Bovendien klinken er twee geluidssignalen.
SluitSluitenen
#De toets2in de achterklep indrukken en bui-
ten het zwenkbereik van de achterklep gaan
staan.
of
#De toetsqvan de sleutel kort ingedrukt
houden.
De automatische beweging wordtgestart en de
achterklep sluit.
Tijdens het sluiten knippert de sluittoets 2en
klinken er twee geluidssignalen.
AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekekenen
#De toets1in de handgreep opnieuw indruk-
ken.
of
#De sluittoets 2in de achterklep opnieuw
indrukken.
of
#De toetsqvan de sleutel opnieuw kort
ingedrukt houden.
Openingshoek vOpeningshoek van de acan de achthtererklep instklep instellenellen
EindstEindstand instand instellenellen
De openingshoek van de achterklep kanworden
ingesteld door de gewenste stand als eindstand op
te slaan.
#De achterklep openen en in de gewenste stand
de automatische beweging stoppen.
of
#De achterklep openen en handmatig in de
gewenste stand zwenken.
#De sluittoets qin de achterklep zo lang
ingedrukt houden, tot het geluidssignaal een-
maal klinkt.
De actuele stand van de achterklep is opgesla-
gen als eindstand.
TTererugzeugzetttten in de maximale openingshoeken in de maximale openingshoek
#De achterklep openen.
#De sluittoets qin de achterklep zo lang
ingedrukt houden, tot het geluidssignaal twee-
maal klinkt.
De opgeslagen eindstand is gewist en de ach-
terklep opent weer maximaal.
AAcchthtererklep initialiserklep initialiserenen
Na een functiestoring of spanningsonderbreking
moet de achterklep opnieuw worden geïnitiali-
seerd.
#Wanneer de achterklep geopend is: De achter-
klep met de hand sluiten.
6464 Openen en sluiten
#De toets in de handgreep van de achterklep
kort indrukken, buiten het zwenkbereik van de
achterklep gaan staan en de achterklep ope-
nen.
#Als de achterklep volledig geopend is, de sluit-
toetsqin de achterklep indrukken en bui-
ten het zwenkbereik van de achterklep gaan
staan.
De achterklep sluit. Als de achterklep volledig
gesloten is, is deze geïnitialiseerd en gereed
voor gebruik.
%Als de toetsqvan de sleutel geprogram-
meerd is voor de bediening van de achterklep
(/pagina 65), kunt u de achterklep ook
met de sleutel openen en sluiten.
AAcchthterrerruit openen en sluituit openen en sluitenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig of de laadruimte is ontgrendeld en
de achterklep is gesloten.
RVVoor heoor het openen met openen met de sleutt de sleutel:el:
-Het voertuig is uitgerust met een EASY-
PACK-achterklep en de toetsqvan de
sleutel is geprogrammeerd voor het ope-
nen van de achterruit (/pagina 65) of
het voertuig is uitgerust met het slaappak-
ket.
OpenenOpenen
#De toetsqvan de sleutel indrukken.
of
#De toets1in de handgreep van de achterruit
indrukken.
SluitSluitenen
#De achterruit omlaagzwenken en dichtdrukken.
SleutSleutelscelschakhakelaar velaar voor acoor achthtererklep of acklep of achthterrerruituit
prprogrogrammerammerenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe achterklep en de achterruit zijn gesloten.
RHet voertuig is ingeschakeld.
Wanneer het voertuig met de EASY-PACK-achter-
klep is uitgerust, kunt u de toetsqvan de sleu-
tel óf voor het openen en sluiten van de achterklep
óf voor het openen van de achterruit programme-
ren.
#Gedurende circa vijf seconden gelijktijdig de
toetsen in de handgreep van de achterklep en
in de handgreep van de achterruit indrukken.
Na een succesvolle omschakeling van de func-
tie knipperen de knipperlichten van het voer-
tuig eenmaal.
#De werking van de toetsqop de sleutel
controleren.
ZiZijrjruituitenen
ZiZijrjruituiten openen en sluiten openen en sluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen lichaams-
delen tussen de zijruit en het ruitframe getrok-
kenworden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten of aan de toets trekken om
de zijruit weer te sluiten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluiten van een zijruit kunnen lichaams-
delen in het sluitgebied bekneld raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten of de toets indrukken om
de zijruit weer te openen.
Openen en sluiten 6565
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun-
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wanneer
ze zonder toezicht zijn.
#De kinderbeveiliging voor de zijruiten
achterin activeren.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in de
auto
Wanneer personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Handmatig openen:Handmatig openen: De toets1of 2indruk-
ken en ingedrukt houden.
#Handmatig sluitHandmatig sluiten:en: Aan de toets1of 2trek-
ken en deze vasthouden.
De zijruitenvan de voordeuren beschikken boven-
dien over een automatische beweging.
#VVolledig openen:olledig openen: De toets1of 2kort tot
voorbij het drukpunt drukken.
De automatische beweging wordtgestart.
#VVolledig sluitolledig sluiten:en: De toets1of 2kort tot
voorbij het drukpunt trekken.
De automatische beweging wordtgestart.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekeken:en: Opnieuw
kort op de toets1of 2drukken of hieraan
trekken.
AAututomatiscomatische anti-inklemfunctie vhe anti-inklemfunctie van de zian de zijrjruituitenen
Indien een object een van de zijruiten bij het slui-
ten hindert, gaat de zijruit automatisch weer open.
De automatische anti-inklemfunctie is slechts een
hulpmiddel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Rtijdens het initialiseren
In deze situaties kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de toets
Windrukken om de zijruit weer te
openen.
UitzeUitzetbartbare re ruit openen en sluituit openen en sluitenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening of het voertuig is
ingeschakeld.
Deurbedieningseenheid chaueursdeur (voorbeeld)
6666 Openen en sluiten
Toets achter (voorbeeld linkerzijde van het voer-
tuig)
1Uitzetbare ruit linksachter openen en sluiten
2Uitzetbare ruit rechtsachter openen en sluiten
3Kinderbeveiliging van de elektrische uitzetbare
ruiten, achter (/pagina 52)
4Uitzetbare ruit openen en sluiten
De uitzetbare ruiten kunnen alleen met de toets
4worden bediend, als het kinderslot niet geacti-
veerd is.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging steging startarten:en: De betref-
fende toetsvoorbij het drukpunt trekken of
drukken.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekeken:en: De
betreende toets opnieuw voorbij het drukpunt
trekken of drukken.
InitialiserInitialiseren ven van de zian de zijrjruituitenen
Na een storing in de werking of na onderbreking
van het boordnet moet u de zijruiten opnieuw ini-
tialiseren.
#De spanningsvoorziening inschakelen
(/pagina 137).
#Aan beide toetsen van de ruitbediening trekken
en nog circa een seconde na het sluiten van de
zijruiten vasthouden.
#Wanneer de zijruiten na het loslaten van de
toetsen gesloten blijven, zijn ze correct geïni-
tialiseerd. Als dit niet het geval is, de
genoemde stappen voor de geopende zijruit
herhalen.
PrProblemen meoblemen met de zit de zijrjruituiten ven vererhelpenhelpen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklem- of levensgevaar
door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na
het blokkeren sluit de zijruit met verhoogde of
maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daar-
bij niet actief en er kunnen lichaamsdelen
bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de
toets loslaten of de toets opnieuw indruk-
ken, om de zijruit weer te openen.
Een ziEen zijrjruit kuit kan niean niet vt volledig wolledig wororden gden geopend ofeopend of
ggeslotesloten.en.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruitge-
leider bevinden.
#De zijruiten initialiseren (/pagina 67).
PPanoranoramascamaschuifdakhuifdak
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het panort panorama-ama-
scschuifdakhuifdak
In dit hoofdstuk hee het begrip "schuifdak"
betrekking op het panoramaschuifdak.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van het schuifdak
Er kunnen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied bekneld raken.
#Bij het openen en sluiten controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluiten wordtgestopt.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij bedie-
ning van het schuifdak door kinderen
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
Openen en sluiten 6767
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Storing in de werking door
sneeuw en ijs
Sneeuw en ijskunnen leiden tot storingen in
de werking van het schuifdak.
#Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door uitste-
kende voorwerpen
Voorwerpen, die uit het schuifdak steken, kun-
nen de afdichtrubbers beschadigen.
#Geen voorwerpen uit het schuifdak laten
steken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de voertui-
gelektronica door binnendringend water
Bij het reinigen van het schuifdak kan er water
in het interieur komen.
Daardoor kan de voertuigelektronica worden
beschadigd.
#Het schuifdak alleen reinigen als het
gesloten is.
%Wanneer het schuifdak geopend is, kunnen in
het interieur, behalve het normale windgeruis,
ook resonantiegeluiden ontstaan. Deze zijn het
gevolg van drukschommelingen in het interi-
eur. De stand van het schuifdak wijzigen of
een zijruit iets openen om deze geluiden te
verminderen of op te heen.
Anti-inklemfunctie vAnti-inklemfunctie van hean het sct schuifdakhuifdak
Het schuifdak is uitgerust met een automatische
anti-inklemfunctie. Wanneer een solide object het
schuifdak bij het sluiten hindert of belemmert,gaat
het schuifdak automatisch weer open. De automa-
tische anti-inklemfunctie is slechts een hulpmiddel.
U dient zelf altijd goed te blijven opletten bij het
sluiten van het schuifdak.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar ondanks
actieve anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzonder
niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
Rop de laatste 4 mm van de sluitweg.
Rtijdens het initialiseren.
Rbij het opnieuw handmatig sluiten van het
schuifdak, direct na een automatische anti-
inklemming.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
PPanoranoramascamaschuifdak openen en sluithuifdak openen en sluitenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#OmhoogkOmhoogkantantelen (velen (ventilatiestentilatiestand):and): De toets
3indrukken.
#Openen:Openen: De toets3naar achteren trekken.
#SluitSluiten en omlaagbren en omlaagbrengengen:en: De toets3
omlaagtrekken.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging steging startarten:en: De toets3
totvoorbij het drukpunt indrukken of eraan
trekken en loslaten.
6868 Openen en sluiten
#AAututomatiscomatische bewhe beweging onderbreging onderbrekeken:en: De toets
3opnieuw totvoorbij het drukpunt indruk-
ken of eraan trekken en loslaten.
Het schuifdak kan nog worden bediend wanneer
het voertuig wordt afgezet en de sleutel uit het
contactslot wordtverwijderd. Deze functie is
30 seconden beschikbaar of tot een voordeur
wordtgeopend.
Wanneer de spanningsvoorziening uitgeschakeld is,
sluit het schuifdak in de volgende situaties automa-
tisch:
Rwanneer het gaat regenen
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
Het schuifdak blij aan de achterzijde omhoogge-
kanteld om het interieur te ventileren.
In de volgende situaties wordt het schuifdak niet
automatisch gesloten:
RHet schuifdak is aan de achterzijde omhoogge-
kanteld.
RHet schuifdak is geblokkeerd.
RHet regent niet op het sensorvlak van de
regensensor in de voorruit, omdat het voertuig
bijvoorbeeld onder een brug staat.
Wanneer het schuifdak met de functie "regenslui-
ting" wordtgesloten en daarbij wordtgeblokkeerd,
wordt het weer iets geopend. Daarna is de functie
"regensluiting" gedeactiveerd.
RRolzonnescolzonnescherhermen vmen van hean het sct schuifdak openen enhuifdak openen en
sluitsluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van de rolzonnescher-
men
Er kunnen lichaamsdelen tussen het rolzonne-
scherm schuifdak en de omlijsting bekneld
raken.
#Bij het openen of sluiten controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de rolzonneschermen
bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluiten wordtgestopt.
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Anti-inklemfunctie vAnti-inklemfunctie van de ran de rolzonnescolzonnescherhermenmen
De rolzonneschermen kunnen alleen bij gesloten
schuifdak worden geopend en gesloten.
De rolzonneschermen zijn uitgerust met een auto-
matische anti-inklemfunctie. Wanneer een solide
object een rolzonnescherm bij het sluiten hindert
of belemmert, gaat het rolzonnescherm automa-
tisch weer open. De automatische anti-inklemfunc-
tie is slechts een hulpmiddel. U dient zelf altijd
goed te blijven opletten bij het sluiten van het rol-
zonnescherm.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm contro-
leren dat zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied bevinden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzonder
niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
Rbij het opnieuw handmatig sluiten van het
rolzonnescherm, direct na een automati-
sche anti-inklemming.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm
controleren dat zich geen lichaamsdelen
in het bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Openen en sluiten 6969
RRolzonnescolzonnescherhermen openen en sluitmen openen en sluitenen
De rolzonnescherm kunnen alleen worden geslo-
ten, wanneer het schuifdak gesloten is.
#Openen:Openen: De toets3indrukken.
De rolzonneschermen worden geopend en ver-
volgens wordt het schuifdak omhooggekanteld
in de ventilatiestand.
of
#De toets3naar achteren trekken.
De rolzonneschermen worden geopend.
#SluitSluiten:en: De toets3omlaagtrekken.
Wanneer het schuifdak is geslotenworden de
rolzonneschermen gesloten.
Wanneer de toets3totvoorbij het drukpunt
wordtgedrukt of getrokken en losgelaten, wordt
een automatische beweging in de betreende rich-
ting gestart. De automatische beweging kanwor-
den gestopt door de toets opnieuw in te drukken of
hieraan te trekken.
RRolzonnescolzonnescherhermen vmen vanuit acanuit achthtererin openen en slui-in openen en slui-
ttenen
#De toets1tot het drukpunt drukken of tot
het drukpunt eraan trekken, tot de rolzonne-
schermen of het schuifdak de gewenste stand
hebben bereikt.
#AAututomatiscomatische bewhe beweging:eging: De toets1totvoor-
bij het drukpunt indrukken of eraan trekken en
loslaten.
Bij het schuifdak vinden de volledige openings- en
sluitprocedure altijd plaats via de vaste tussen-
stand "ventilatiestand". Voor een volledige ope-
nings- en sluitprocedure moet de toets1twee-
maal worden ingedrukt.
PrProblemen meoblemen met het het sct schuifdak vhuifdak vererhelpenhelpen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklem- of levensgevaar
bij opnieuw sluiten van het schuifdak
Bij het opnieuw sluiten van het schuifdak direct
na het blokkeren of initialiseren, sluit het
schuifdak met verhoogde of maximale kracht.
Er bestaat inklem- of zelfs levensgevaar!
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
HeHet sct schuifdak khuifdak kan niean niet wt wororden gden geslotesloten en de oor-en en de oor-
zaak is niezaak is niet herkt herkenbaar venbaar voor u.oor u.
Als het schuifdak bij het sluiten wordtgeblokkeerd
en weer iets opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de toets3
zo lang tot het drukpunt omlaagtrekken, tot het
schuifdak gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluitkracht
gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordt
geblokkeerd en weer iets opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de toets3
zo lang tot het drukpunt omlaagtrekken, tot het
schuifdak gesloten is.
Het schuifdak wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
7070 Openen en sluiten
DiefstDiefstalbevalbeveiligingeiliging
FFunctie vunctie van de wan de wegriegrijblokkjblokkereringing
De wegrijblokkering voorkomt dat het voertuig zon-
der passende sleutel kanworden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch ingescha-
keld bij het uitschakelen van het voertuig en uitge-
schakeld bij het inschakelen van het voertuig.
EDEDW (diefstW (diefstal-/inbral-/inbraakaakalaralarminstminstallatie)allatie)
WWererking vking van de EDan de EDW (diefstW (diefstal-/inbral-/inbraakaakalaralarminstminstal-al-
latie)latie)
Als de EDW is ingeschakeld, wordt in de volgende
situaties een optisch en akoestisch alarm geacti-
veerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van het voertuig met de nood-
sleutel
RBij het openen van de motorkap
Na de vergrendeling met de sleutel wordt de EDW
automatisch ingeschakeld.
Bij ingeschakelde EDW knippert het controlelampje
1in het bedieningspaneel dakconsole.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa-
tisch uitgeschakeld:
Rna de ontgrendeling met de sleutel
Rals de sleutel in het contactslot wordtgestoken
%Het alarm stopt ook niet als de reden voor het
alarm, bijvoorbeeld het openen van een deur,
direct weer wordt opgeheven.
EDEDW (diefstW (diefstal-/inbral-/inbraakaakalaralarminstminstallatie) in- en uit-allatie) in- en uit-
scschakhakelenelen
InscInschakhakelenelen
#Alle deuren sluiten.
#Het voertuig vergrendelen met de sleutel.
Het controlelampje 1in het bedieningspaneel
dakconsole knippert.
UitscUitschakhakelenelen
#Het voertuig ontgrendelen met de sleutel.
of
#De sleutel in het contactslot steken.
Het controlelampje 1in het bedieningspaneel
dakconsole doo.
HeHet alart alarm beëindigm beëindigenen
#De toets%of &op de sleutel indruk-
ken.
of
#De sleutel in het contactslot steken.
Het alarm stopt.
FFunctie vunctie van de wan de wegsleepbevegsleepbeveiligingeiliging
Wanneer bijvoorbeeld de hellingshoek van het
voertuig verandert omdat dit eenzijdig omhoog
wordtgebracht, wordt bij ingeschakelde wegsleep-
beveiliging een akoestisch en optisch alarm geacti-
veerd.
WWegsleepbevegsleepbeveiliging in- en uitsceiliging in- en uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe deuren zijn gesloten.
InscInschakhakelenelen
#Het voertuig vergrendelen met de sleutel.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 50 seconden geactiveerd.
UitscUitschakhakelenelen
#Het voertuig ontgrendelen met de sleutel.
Openen en sluiten 7171
of
#De sleutel in het contactslot steken.
De wegsleepbeveiliging is uitgeschakeld.
DeactivDeactivererenen
#De sleutel uit het contactslot verwijderen.
#De toets1indrukken.
Na het loslaten van de toetsgaat het controle-
lampje 2in de toets circa drie seconden
branden.
#Het voertuig vergrendelen met de sleutel.
De wegsleepbeveiliging is uitgeschakeld.
De wegsleepbeveiliging blij zo lang uitgeschakeld,
tot het voertuig opnieuw wordtvergrendeld:.
In de volgende situaties kan een vals alarm optre-
den:
RHet voertuig wordtgetransporteerd, bijvoor-
beeld op een veerboot of een autotransporter
RHet voertuig wordt op een bewegende onder-
grond geparkeerd, bijvoorbeeld in garages met
een dubbele etage
In deze situaties de wegsleepbeveiliging uitschake-
len.
FFunctie vunctie van de intan de intererieurbevieurbeveiligingeiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wanneer
een beweging in het interieur wordt herkend. Dit
kan het geval zijn, wanneer bijvoorbeeld iemand in
het interieur grijpt.
IntIntererieurbevieurbeveiliging in- en uitsceiliging in- en uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe zijruiten zijn gesloten.
RDe deuren zijn gesloten.
InscInschakhakelenelen
#Geen voorwerpen, zoals mascottes of kleerha-
ken, aan de binnenspiegel of aan de handgre-
pen hangen. Hierdoor wordtvals alarm voorko-
men.
#Het voertuig vergrendelen met de sleutel.
De interieurbeveiliging wordt na circa
20 seconden ingeschakeld.
UitscUitschakhakelenelen
#Het voertuig ontgrendelen met de sleutel.
of
#De sleutel in het contactslot steken.
De interieurbeveiliging wordt automatisch uit-
geschakeld.
DeactivDeactivererenen
#De sleutel uit het contactslot verwijderen.
#De toets1indrukken.
Na het loslaten van de toetsgaat het controle-
lampje 2in de toets circa drie seconden
branden.
#Het voertuig vergrendelen met de sleutel.
De interieurbeveiliging is uitgeschakeld.
De interieurbeveiliging blij zo lang uitgeschakeld,
tot het voertuig opnieuw wordtvergrendeld:.
7272 Openen en sluiten
In de volgende situaties kan een vals alarm optre-
den:
RPersonen of dieren blijven achter in het voer-
tuig.
RHet voertuig wordtgetransporteerd, bijvoor-
beeld op een veerboot of een autotransporter.
In deze situaties de interieurbeveiliging uitschake-
len.
Openen en sluiten 7373
AAananwiwijzingjzingen ven voor een corroor een correctecte ste stand vand van dean de
cchaueurhaueursstsstoeloel
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
Bij het instellen van het stuurwiel 3, de veilig-
heidsgordel 2en de chaueursstoel 1het vol-
gende in acht nemen:
RZo ver mogelijk van de chaueursairbag verwij-
derd zitten.
REen rechte zitpositie innemen.
RDe bovenbenen worden licht ondersteund door
de zitting.
RDe benen zijn niet helemaal gestrekt en de
pedalen zijn goed bereikbaar.
RHet achterhoofd wordt op ooghoogte door het
midden van de hoofdsteun ondersteund.
RHet stuurwiel kan met iets gebogen armen wor-
den bereikt.
RDe benen kunnen vrij bewegen.
RAlle weergaven in het combi-instrument zijn
goed zichtbaar.
RDe verkeerssituatie kan goed worden overzien.
RDe veiligheidsgordel ligt strak tegen het
lichaam aan en loopt over het midden van de
schouder en ter hoogte van het bekken zo
dicht mogelijk tegen de heup aan.
SSttoelenoelen
VVoorstoorstoel mecoel mechanischanisch insth instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kunnen
zij bekneld raken, in het bijzonder wanneer ze
zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk dat
uzelf of andere inzittenden bekneld raken, bij-
voorbeeld door de geleiderail van de stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied van de stoel bevinden; dit controle-
ren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in het voertuig" in acht
nemen.
7474 Stoelen en opbergen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet vergrendelde chaueurs-
stoel
De chaueursstoel kan tijdens het rijden onver-
wacht bewegen.
Daardoor kunt u de controle over het voertuig
verliezen.
#De chaueursstoel moet altijd vergren-
deld zijn voordat het voertuig wordt
gestart; dit controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door te geringe afstand tus-
sen voorstoel en cockpit
De frontairbags kunnen de inzittenden voorin
extra verwonden.
#De voorstoelen altijd zo instellen dat
deze zo ver mogelijk van de frontairbag
verwijderd zijn.
#Bovendien de aanwijzingen met betrek-
king tot de correcte instelling van de
stoelen in acht nemen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
niet aangebrachte of verkeerd ingestelde
hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd risico
op letsel aan het hoofd en de nek, bijvoorbeeld
bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rij-
den.
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en ach-
terin niet verwisselen. Anders kunnen de hoogte
en hoek van de hoofdsteunen niet in de correcte
positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting de hoofdsteu-
nen zodanig instellen, dat deze zo dicht mogelijk
bij het achterhoofd staan.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de stoelen en de
stoelverwarming door vloeistoen,
scherpe voorwerpen of isolerende mate-
rialen
Om schade aan de stoelen en de stoelverwar-
ming te vermijden, de volgende aanwijzingen in
acht nemen:
#Geen vloeistoen op de stoelen morsen.
Wanneer toch iets op de stoelen wordt
gemorst, de stoelen zo snel mogelijk dro-
gen.
#Wanneer de stoelbekledingen vochtig of
nat zijn, de stoelverwarming niet inscha-
kelen. De stoelverwarming niet gebruiken
om de stoelen te drogen.
#De stoelen zoals aanbevolen reinigen, zie
hoofdstuk "Reiniging en verzorging".
#Geen zware lasten op de stoelen vervoe-
ren. Geen scherpe voorwerpen, zoals
messen, spijkers of gereedschap, op de
stoelen leggen. De stoelen zo mogelijk
alleen voor personen gebruiken.
#De stoelen bij het gebruiken van de stoel-
verwarming niet met isolerende materia-
len afdekken, bijvoorbeeld dekens, jas-
sen, tassen, beschermhoezen, kinderzit-
jes of stoelverhogingen.
SSttoellengtoellengterericichting insthting instellenellen
Stoelen en opbergen 7575
#De hendel 1omhoogtrekken en de stoel naar
voren of naar achteren schuiven, tot de gewen-
ste positie is bereikt.
#De hendel 1loslaten en de stoel naar voren
of naar achteren schuiven, tot deze hoorbaar
vergrendelt.
%Bij draaibare voorstoelen dient de hendel op
plaats 1voor het ontgrendelen van de draai-
stoel. De bedieningshendel voor de stoelleng-
terichting is dan als beugel ór de stoel uitge-
voerd (/pagina 79).
ZitZithoogthoogte inste instellenellen
#Zo vaak op de hendel 4drukken of hieraan
trekken, tot de gewenste zithoogte is bereikt.
RRugleuning instugleuning instellenellen
#De draaiknop 5naar voren draaien.
De rugleuning komt omhoog.
#De draaiknop 5naar achteren draaien.
De rugleuning kantelt naar achteren.
Zittinghoek instZittinghoek instellenellen
#De draaiknop 3naar voren draaien.
De zitting kantelt aan de voorzijde omlaag.
#De draaiknop 3naar achteren draaien.
De zitting kantelt aan de voorzijde omhoog.
ZittingdieptZittingdiepte inste instellenellen
#De hendel 2omhoogtrekken en het voorste
deel van de zitting naar voren of naar achteren
schuiven.
VVoorstoorstoel elektroel elektriscisch insth instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kunnen
zij bekneld raken, in het bijzonder wanneer ze
zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
De stoelen kunnen worden ingesteld wanneer de
sleutel verwijderd is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk dat
uzelf of andere inzittenden bekneld raken, bij-
voorbeeld door de geleiderail van de stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied van de stoel bevinden; dit controle-
ren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in het voertuig" in acht
nemen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door te geringe afstand tus-
sen voorstoel en cockpit
De frontairbags kunnen de inzittenden voorin
extra verwonden.
#De voorstoelen altijd zo instellen dat
deze zo ver mogelijk van de frontairbag
verwijderd zijn.
#Bovendien de aanwijzingen met betrek-
king tot de correcte instelling van de
stoelen in acht nemen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
7676 Stoelen en opbergen
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
niet aangebrachte of verkeerd ingestelde
hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd risico
op letsel aan het hoofd en de nek, bijvoorbeeld
bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rij-
den.
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en ach-
terin niet verwisselen. Anders kunnen de hoogte
en hoek van de hoofdsteunen niet in de correcte
positie worden ingesteld.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de stoelen en de
stoelverwarming door vloeistoen,
scherpe voorwerpen of isolerende mate-
rialen
Om schade aan de stoelen en de stoelverwar-
ming te vermijden, de volgende aanwijzingen in
acht nemen:
#Geen vloeistoen op de stoelen morsen.
Wanneer toch iets op de stoelen wordt
gemorst, de stoelen zo snel mogelijk dro-
gen.
#Wanneer de stoelbekledingen vochtig of
nat zijn, de stoelverwarming niet inscha-
kelen. De stoelverwarming niet gebruiken
om de stoelen te drogen.
#De stoelen zoals aanbevolen reinigen, zie
hoofdstuk "Reiniging en verzorging".
#Geen zware lasten op de stoelen vervoe-
ren. Geen scherpe voorwerpen, zoals
messen, spijkers of gereedschap, op de
stoelen leggen. De stoelen zo mogelijk
alleen voor personen gebruiken.
#De stoelen bij het gebruiken van de stoel-
verwarming niet met isolerende materia-
len afdekken, bijvoorbeeld dekens, jas-
sen, tassen, beschermhoezen, kinderzit-
jes of stoelverhogingen.
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld of de deur is
geopend.
1Instelling hoofdsteunhoogte
2Instelling rugleuninghoek
3Instelling zithoogte
4Instelling zittinghoek
5Instelling stoellengterichting
#De stoel met de toetsen 1tot5op de deur-
bekleding instellen.
Na het ontgrendelen van het voertuig kan bij niet
ingeschakeld voertuig de stoel binnen 30 secon-
den worden ingesteld.
%VVoeroertuigtuigen meen met PRE-St PRE-SAFEAFE®®::Wanneer de PRE-
SAFE®ingrijpt, wordt de bijrijdersstoel auto-
matisch vanuit een ongunstige in een beter
beschermende positie versteld. U kunt dan
pas na beëindiging van de gevaarlijke situatie
de bijrijdersstoel weer verstellen. Meer infor-
matie over het systeem vindt u onder "PRE-
SAFE®systeem" (/pagina 39).
%De instellingen voor de stoel kunt u met de
geheugenfunctie opslaan (/pagina 78).
Stoelen en opbergen 7777
VVierviervoudig voudig versterstelbarelbare lendenste lendensteun insteun instellenellen
1Hoger
2Zwakker
3Dieper
4Sterker
#Met de toetsen 1tot4de rugleuningwel-
ving individueel aan uw wervelkolom aanpas-
sen.
GeheugGeheugenfunctie bedienenenfunctie bedienen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door gebruik van de geheugenfunctie tij-
dens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordtgebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto wor-
den verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurderszijde
alleen gebruiken als de auto stilstaat.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheugen-
functie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel instelt,
kunt u of kunnen andere inzittenden in het
bijzonder kinderen bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen-
functie controleren dat zich geen
lichaamsdelen van personen in het bewe-
gingsgebied van de stoel of het stuurwiel
bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
positietoetsvan de geheugenfunctie los-
laten.
De instelling wordt onderbroken.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij active-
ring van de geheugenfunctie door kinderen
Wanneer kinderen de geheugenfunctie active-
ren, kunnen deze bekneld raken, in het bijzon-
der wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
De geheugenfunctie kanworden gebruikt wanneer
het voertuig is uitgeschakeld.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de stoelen
tijdens het rijden in een opgeslagen positie
Wanneer de stoel vanuit de ligstand in een
opgeslagen stoelpositie wordt bewogen, kan
deze andere onderdelen van het voertuig
raken.
Daardoor kan de stoel worden beschadigd.
#De rugleuning rechtop zetten voordat
deze in een opgeslagen positie wordt
gebracht.
SSttoelinstoelinstellingellingen opslaanen opslaan
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maximaal
drie personen.
Op één geheugenplaats worden de volgende instel-
lingen opgeslagen:
RZitting-, leuning- en hoofdsteunpositie van de
stoel
RAanchaueurszijde bovendien de stand van de
beide buitenspiegels
7878 Stoelen en opbergen
#De stoel in de gewenste stand instellen.
#De buitenspiegel in de gewenste stand instel-
len.
#De geheugentoets Vindrukken en vervol-
gens binnen drie seconden een van de geheu-
genplaatstoetsen 4,Tof Uindruk-
ken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen zijn
opgeslagen.
#OprOproepen:oepen: De geheugenplaatstoets 4,
Tof Uindrukken en ingedrukt houden,
tot de stoel en de buitenspiegels in de opgesla-
gen positie staan.
VVoorstoorstoelen droelen draaienaaien
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door niet vergrendelde
chaueurs- en bijrijdersstoel
In deze situatie kunnen de veiligheidssystemen
niet meer zoals bedoeld beschermen.
#De chaueurs‑ en bijrijdersstoel in rijrich-
ting laten aangrijpen voordat het aandrijf-
systeem wordtgestart.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de stoelen
door het rakenvan aangrenzende onder-
delen van het voertuig
Bij het draaien van de stoelen kunnen de stoe-
len aangrenzende onderdelen van het voertuig
raken.
Daardoor kunnen de stoelen worden bescha-
digd.
#Erop letten dat bij het draaien van de
stoelen voldoende vrijeruimte aanwezig
is.
De chaueurs- en de bijrijdersstoel kunnen 50° en
180° worden gedraaid. De stoelen vergrendelen in
de rijrichting en tegen de rijrichting in en ook 50°
in de richting van de uitstap.
#Om bij het draaien van de stoel te voorkomen
dat deze de deurbekleding raakt, de betref-
fende voordeur openen.
#Het stuurwiel zodanig instellen, dat voldoende
vrijeruimte voor het draaien en instellen van
de chaueursstoel aanwezig is
(/pagina 101).
#De hendel 1in de richting van de pijl druk-
ken.
Het draaisysteem is ontgrendeld.
#De stoel in de gewenste richting draaien.
#Wanneer daarbij de middenconsole of de B‑stijl
dreigt te worden geraakt, de hendel 2
omhoogtrekken en de voorstoel overeenkom-
stig naar voren of naar achteren schuiven. Ver-
volgens de hendel 2weer loslaten.
#In de gewenste positie veiligstellen dat de stoel
in draai- en lengterichting is vergrendeld.
ArArmstmsteunen insteunen instellenellen
#De armsteun meer dan 45° omhoogklappen in
de stand 2.
De armsteun is ontgrendeld.
Stoelen en opbergen 7979
#De armsteun tot de aanslag naar voren3
klappen.
#De armsteun langzaam in de gewenste stand
omhoogklappen.
#ArArmstmsteun opklappen:eun opklappen: De armsteun naar
behoee meer dan 90° omhoogklappen in de
stand 1.
Zitplaatsen acZitplaatsen achthtererin en acin en achthterbankerbank
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de zitplaatsent de zitplaatsen
acachthtererinin
Uw voertuig kan met de volgende stoelen en ban-
ken achterin zijn uitgerust:
RStandaard zitplaats achterin
RLuxe zitplaats achterin
RAchterbank comfort
RZit-ligcombinatie
ZitbankvZitbankvererankankereringing
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde stoel
Als een stoel niet vergrendeld is, kan deze tij-
dens het rijden losraken.
#Altijd controleren of alle stoelen zoals
beschrevenvergrendeld zijn.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde achterbank
Als de achterbank niet vergrendeld is, kan deze
tijdens het rijden loskomen.
#Altijd ervoor zorgen dat de achterbank
zoals beschrevenvergrendeld is.
Altijd de stoelverankeringen in de voertuigbodem
vrij van vuil en voorwerpen houden om een veilige
vergrendeling van de stoelen te waarborgen.
Wanneer de controlenok van de stoelverankerin-
gen niet in de stoelvoet is geschoven, is de stoel
niet correct vergrendeld. In dat geval het vergren-
delen van de stoel herhalen.
Stoelrailsysteem met snelvergrendeling (voorbeeld)
De geleiderails 1van het stoelrailsysteem kunnen
voor de volgende doeleinden worden gebruikt:
RVoor het verankeren van een of twee rijen zit-
plaatsen achterin
RVoor het verankeren van de beide naar elkaar
gerichte rijen zitplaatsen achterin
RVoor het verankeren van zitplaatsen achterin
en achterbanken
RVoor het verschuiven van zitplaatsen achterin
en achterbanken
%Bij het uitbouwen van de achterbank of een
stoel kan de stoelslede in een geleiderail ver-
schuiven. De stoelsledes liggen dan niet meer
parallel aan elkaar in de geleiderails. In dit
gevalkunt u de betreende zitplaats niet meer
inbouwen. Het verschuiven van de stoelsledes
is zonder gevaar voor een beschadiging alleen
met een gereedschap of bij een gekwali-
ceerde werkplaats mogelijk. Het gereedschap
is als Mercedes-Benz accessoire verkrijgbaar
of als bestanddeel van een zit-ligcombinatie.
SSttoelenoelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
onjuiste montage van de achterbanken
Als de achterbanken niet correct worden inge-
bouwd, kunnen de geïntegreerde veiligheids-
systemen in de achterbanken niet meer zoals
bedoeld beschermen.
#De achterbanken alleen op de beschre-
ven manier inbouwen.
#Alleen de voor het voertuig goedge-
keurde achterbanken gebruiken.
8080 Stoelen en opbergen
Afhankelijk van het soort stoelverankering in de
voertuigbodem kunnen de volgende stoelen wor-
den aangebracht:
RAchterbanken met twee of drie zitplaatsen
RAfzonderlijke zitplaatsen achterin
RZit-ligcombinatie met drie zitplaatsen
Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig kun-
nen de achterbanken en de zitplaatsen achterin in
de eerste en/of in de tweede rij zitplaatsen ach-
terinworden aangebracht.
De getoonde stoelen zijn alleen dan toegestaan,
wanneer aan de volgende voorwaarden voor veilig
zitten achter wordtvoldaan. Andere stoelen zijn
niet toegestaan en kunnen de veiligheid voor inzit-
tenden in gevaar brengen.
Wanneer alleen de afzonderlijke zitplaatsen worden
gebruikt, kunnen de zitplaatsen achterin bij alle
combinaties en uitrustingen in rijrichting worden
ingebouwd.
Stoelen in rijrichting geplaatst
Achterbanken in naar elkaar gerichte positie
Zitplaatsen achterin en achterbanken in rijrichting
geplaatst
Stoelen en opbergen 8181
Achterbanken in rijrichting geplaatst
Zitplaatsen achterin en achterbanken in rijrichting
geplaatst, deel 1
Zitplaatsen achterin en achterbanken in rijrichting
geplaatst, deel 2
Stoelen in naar elkaar gerichte positie, deel 1
8282 Stoelen en opbergen
Stoelen in naar elkaar gerichte positie, deel 2
EE In- en uitstaphulp EASY-ENTRY
S/L Zit-ligcombinatie
BV Bedverlengstuk
De volgende voorwaarden voor het veilig aanbren-
genvan stoelen en banken achter in acht nemen:
RAlleen de voor het voertuig goedgekeurde zit-
plaatsen achterin en achterbanken gebruiken.
REen zitplaats achterin of een achterbank mag
alleen tegengesteld aan de rijrichting worden
aangebracht, wanneer er een andere zitplaats
tegenover ligt naar elkaar gerichte positie.
RLuxe zitplaatsen achterin mogen alleen op de
eerste rij passagiersstoelen en in rijrichting
worden gemonteerd.
RVoertuigen met een stoelrailsysteem in de
voertuigbodem:
-De zit-ligcombinatie (S/L) mag niet in com-
binatie met zitbanken worden aangebracht.
-Passagiers mogen de zitplaatsen alleen
gebruiken wanneer de zitplaats achterin
en/of de achterbank correct vergrendeld is
(/pagina 84).
In- en uitstIn- en uitstaphulp EASYaphulp EASY-ENTR-ENTRY gY gebrebruikuiken (acen (achthter-er-
bank)bank)
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde achterbank
Als de achterbank niet vergrendeld is, kan deze
tijdens het rijden loskomen.
#Altijd ervoor zorgen dat de achterbank
zoals beschrevenvergrendeld is.
De stoelgeleiderails en verankeringen in de voer-
tuigbodem vrij van vuil en voorwerpen houden, om
een veilige vergrendeling van de achterbank te
waarborgen.
Wanneer de controlenok van de stoelverankering
niet in de stoelvoet is geschoven, is de stoel niet
correct vergrendeld. In dat geval het vergrendelen
van de stoel herhalen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij verstel-
ling van de achterbank
Als u een achterbank verstelt, kunnen u of
andere inzittenden bekneld bijvoorbeeld raken,
bijvoorbeeld aan de geleiderail van de achter-
bank.
#Bij het instellen van een achterbank mag
zich geen lichaamsdeel in het bewegings-
gebied van de achterbank bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door niet
vastgeklikte achterbank
De achterbank vergrendelt niet bij het naar
voren klappen. De achterbank kan plotseling
terugklappen, bijvoorbeeld bij het accelereren,
remmen, bij een abrupte richtingswijziging of
een ongeval.
Personen in het bewegingsgebied van de ach-
terbank kunnen bekneld raken.
#Een naar vorengeklapte achterbank altijd
terugklappen voordat u gaat rijden.
#Controleren of de achterbank vergren-
deld is.
EASYEASY-ENTRY-ENTRY-g-gedeeltedeelte naar ve naar vororen en ten en tererugklappenugklappen
Wanneer u het EASY-ENTRY-gedeelte van de ach-
terbank naar voren klapt,kunt u gemakkelijker in-
of uitstappen.
Achterbank met EASY-ENTRY (voorbeeld comfort-
achterbank)
1Handgreep
2EASY-ENTRY ontgrendelingshendel
3Ontgrendelingshendel voorste steunvoeten
#De ontgrendelingshendel EASY-ENTRY 2
omhoogtrekken.
Stoelen en opbergen 8383
#Het EASY-ENTRY-gedeelte met behulp van de
handgreep 1naar voren klappen.
#EASYEASY-ENTRY-ENTRY-g-gedeeltedeelte te tererugklappen:ugklappen: Het EASY-
ENTRY-gedeelte naar achteren klappen, tot dit
in de stoelverankeringen vergrendelt. De con-
trolenok is niet meer zichtbaar.
%Het EASY-ENTRY-gedeelte is correct vastge-
klikt, wanneer de stoelvoet hoorbaar vergren-
delt en de controlenok niet meer zichtbaar en
volledig in de stoelvoet geschoven is.
EASYEASY-ENTRY-ENTRY-g-gedeeltedeelte uitbouwe uitbouwenen
#VVoeroertuigtuigen meen met act achthterbank Comferbank Comfortort::De rug-
leuning omklappen.
#De ontgrendelingshendel EASY-ENTRY 2
omhoogtrekken.
#Het EASY-ENTRY-gedeelte met behulp van de
handgreep 1naar voren klappen.
#De ontgrendelingshendel 3van de voorste
steunvoeten omhoogtrekken.
#Het EASY-ENTRY-gedeelte verder naar voren
klappen.
#Het EASY-ENTRY-gedeelte naar boven uit de
verankering tillen.
EASYEASY-ENTRY-ENTRY-g-gedeeltedeelte aanbre aanbrengengenen
#De voorste stoelvoet van het EASY-ENTRY-
gedeelte op de stoelverankeringen plaatsen en
vergrendelen.
#Het EASY-ENTRY-gedeelte naar achteren klap-
pen.
De achterste stoelvoet van het EASY-ENTRY-
gedeelte vergrendelt hoorbaar. De controlenok
van de stoelvoet is niet meer zichtbaar.
%Het EASY-ENTRY-gedeelte is correct vastge-
klikt, wanneer de stoelvoet hoorbaar vergren-
delt en de controlenok niet meer zichtbaar en
volledig in de stoelvoet geschoven is.
#VVoeroertuigtuigen meen met act achthterbank comferbank comfort:ort: De rug-
leuning naar achteren in de zitpositie klappen.
RRugleuning instugleuning instellen (acellen (achthterbank Comferbank Comforort)t)
Ukunt alleen de rugleuningen van een achterbank
Comfort instellen.
#De ontgrendelingshendel 1voor de rugleu-
ning omhoogtrekken en vasthouden.
#De rugleuning in de gewenste positie brengen.
#De ontgrendelingshendel van de rugleuning 1
laten opkomen en de rugleuning iets bewegen.
De rugleuning wordtvergrendeld.
AAcchthterbank verbank vererscschuivhuivenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij verstel-
ling van de achterbank
Als u een achterbank verstelt, kunnen u of
andere inzittenden bekneld bijvoorbeeld raken,
bijvoorbeeld aan de geleiderail van de achter-
bank.
#Bij het instellen van een achterbank mag
zich geen lichaamsdeel in het bewegings-
gebied van de achterbank bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verschuiven van de achterbank tijdens het
rijden
Als u de achterbank tijdens het rijden ver-
schui, kan deze onverwacht en plotseling ver-
schuiven, bijvoorbeeld bij het remmen.
Ukunt bekneld raken en u stoten tegen onder-
delen van het interieur of tegen andere inzit-
tenden.
#De achterbank alleen als het voertuig stil-
staat verschuiven.
#Controleren of de achterbank na het ver-
schuiven vergrendeld is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
ontbrekende beschermende werking van
de windowbag
Wanneer u de zitpositie binnen het gemar-
keerde gebied verlaat, kan de windowbag zijn
beschermende werking niet meer optimaal ver-
vullen.
De beschermende werking van de windowbag
neemt geleidelijk af en kaneventueel zelfs vol-
ledig teniet worden gedaan.
#De zitplaatsen achterin of de achterbank
binnen het gemarkeerde gebied op de
geleiderail vergrendelen.
8484 Stoelen en opbergen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
een te geringe afstand tussen de inzitten-
den en de voorstoel
Wanneer u de zitplaatsen achterin of de ach-
terbank buiten de markeringen op de geleide-
rail plaatst, kan de inzittende met het hoofd
tegen de voorstoel klappen.
#Een minimumafstand van 5 cm tussen de
knieën van de betreende inzittende en
de ór hem aanwezige stoel aanhouden.
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is uitgerust met een stoelrailsys-
teem in de voertuigbodem.
Een minimumafstand van 5 cm 1tussen de
knieën van de inzittenden en de ór hen aanwe-
zige stoel aanhouden.
Vanuit de basisstand 2kunt u de achterbank
voor passagiers in stappen van 5 cm naar voren of
naar achteren verschuiven. Daarbij de kleinere
knieruimte voor de passagiers in acht nemen,
waardoor het gevaar voor letsel bij het remmen
toeneemt.
De achterbank kan alleen worden verschovenwan-
neer er niemand op zit. Indien mogelijk de achter-
bank met een tweede persoon verschuiven.
#De ontgrendelingshendel 4voor de verstel-
ling in lengterichting omhoogtrekken.
#De achterbank aan de handgrepen 3in de
gewenste positie verschuiven.
#De ontgrendelingshendel 4loslaten.
De ontgrendelingshendel 4klapt weer
omlaag in de uitgangspositie.
#Alle sleden voor de instelling in lengterichting
moeten aan beide zijden hoorbaar vergrende-
len.
De achterbank kan niet meer worden verscho-
ven.
AAcchthterbank naar verbank naar vororen en ten en tererugklappenugklappen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde achterbank
Als de achterbank niet vergrendeld is, kan deze
tijdens het rijden loskomen.
#Altijd ervoor zorgen dat de achterbank
zoals beschrevenvergrendeld is.
Om een veilige vergrendeling van de achterbank te
waarborgen de stoelgeleiderails en verankeringen
in de voertuigbodem vrij van vuil en voorwerpen
houden.
Wanneer de controlenok van de stoelverankering
niet in de stoelvoet is geschoven, is de stoel niet
correct vergrendeld. In dat geval het vergrendelen
van de stoel herhalen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door niet
vastgeklikte achterbank
De achterbank vergrendelt niet bij het naar
voren klappen. De achterbank kan plotseling
terugklappen, bijvoorbeeld bij het accelereren,
remmen, bij een abrupte richtingswijziging of
een ongeval.
Stoelen en opbergen 8585
Personen in het bewegingsgebied van de ach-
terbank kunnen bekneld raken.
#Een naar vorengeklapte achterbank altijd
terugklappen voordat u gaat rijden.
#Controleren of de achterbank vergren-
deld is.
#De hoofdsteunen verwijderen (/pagina 97).
#Voertuigen met achterbank comfort: de rugleu-
ning naar voren klappen. (/pagina 84)
#De ontgrendelingshendels voor de achterste
stoelverankering 2omhoogtrekken en de
achterbank kantelen.
#De achterbank aan de handgrepen 1vastpak-
ken en naar voren klappen.
AAcchthterbank comferbank comforort in- en uitbouwt in- en uitbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde achterbank
Als de achterbank niet vergrendeld is, kan deze
tijdens het rijden loskomen.
#Altijd ervoor zorgen dat de achterbank
zoals beschrevenvergrendeld is.
Altijd de stoelverankeringen in de voertuigbodem
vrij van vuil en voorwerpen houden, een veilige ver-
grendeling van de achterbank te waarborgen.
Wanneer de controlenok van de stoelverankering
niet in de stoelvoet is geschoven, is de stoel niet
correct vergrendeld. In dat geval het vergrendelen
van de stoel herhalen.
AAcchthterbank uitbouwerbank uitbouwenen
%Het ontgrendelen, verwijderen en weer aan-
brengen van de achterbanken bij voertuigen
met een stoelrailsysteem alleen in de gemar-
keerde basisstand uitvoeren (/pagina 84).
#Alle sleden voor de instelling in lengterichting
moeten aan beide zijden vergrendeld zijn.
De achterbank mag niet meer kunnen worden
verschoven.
#De achterbank naar voren klappen
(/pagina 85).
#De ontgrendelingshendel 3omhoogtrekken.
#De achterbank aan de handgrepen 1vastpak-
ken en uit de stoelverankeringen 4tillen.
%Wanneer de tweede rij zitplaatsen achterin
moet worden uitgebouwd of omgeklapt, moet
de stoel of de bank van de eerste rij zitplaat-
sen achterin eerst naar vorenworden geklapt
om beschadiging aan de stoelen te voorko-
men.
AAcchthterbank aanbrerbank aanbrengengenen
#De achterbank aan de handgrepen 1vastpak-
ken en schuin vanvorenvan bovenaf in de
voorste stoelverankeringen 4schuiven.
#De achterbank naar achteren kantelen en laten
vergrendelen.
De ontgrendelingshendels 2in de richting
van de voertuigbodem omlaagklappen.
#De achterbank terugklappen in de zitpositie.
8686 Stoelen en opbergen
De achterste steunvoeten van de achterbank zijn
correct vergrendeld wanneer de steunvoeten hoor-
baar vergrendelen en de controlenokken bij de
steunvoeten niet meer zichtbaar en volledig in de
steunvoeten geschoven zijn.
#De achterbank in de basisstand schuiven
(/pagina 84).
In- en uitstIn- en uitstaphulp EASYaphulp EASY-ENTR-ENTRY gY gebrebruikuiken (zitplaatsen (zitplaats
acachthtererin)in)
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde stoel
Als een stoel niet vergrendeld is, kan deze tij-
dens het rijden losraken.
#Altijd controleren of alle stoelen zoals
beschrevenvergrendeld zijn.
De stoelgeleiderails en verankeringen in de voer-
tuigbodem vrij van vuil en voorwerpen houden, om
een veilige vergrendeling van de stoelen te waar-
borgen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordtversteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde stoel
De stoel vergrendelt bij het voorover klappen
niet. De stoel kan onverwijld terugklappen, bij-
voorbeeld bij het accelereren, remmen, bij een
abrupte verandering vanrijrichting of bij een
ongeval.
Personen in het bewegingsbereik van de stoel
kunnen bekneld raken.
#Een naar vorengeklapte stoel voor het
rijden altijdterugklappen.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
Wanneer u de zitplaats achterin naar voren klapt,
kunt u gemakkelijker in- of uitstappen.
#Zitplaats acZitplaats achthtererin naar vin naar vororen klappen:en klappen: Een van
de beide ontgrendelingshendels EASY-ENTRY
2omhoogtrekken en de zitplaats achterin
naar voren klappen.
#Zitplaats acZitplaats achthtererin tin tererugklappen:ugklappen: De zitplaats
achterin aan de handgreep 1naar achteren
klappen, tot deze in de stoelverankeringen ver-
grendelt.
De controlenok 3is niet meer zichtbaar en
wordtvolledig in de stoelvoet getrokken.
RRugleuning instugleuning instellen (zitplaats acellen (zitplaats achthtererin)in)
#De ontgrendelingshendel van de rugleuning 1
omhoogtrekken en vasthouden.
#De rugleuning in de gewenste positie zetten.
#De ontgrendelingshendel van de rugleuning 1
loslaten en de rugleuning iets bewegen.
De rugleuning wordtvergrendeld.
Zitplaats acZitplaats achthtererin vin vererscschuivhuivenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordtversteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
Stoelen en opbergen 8787
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verschuiven van de zitplaats achterin tij-
dens het rijden
Als u een zitplaats achterin tijdens het rijden
verschui, kan deze onverwacht en plotseling
verschuiven, bijvoorbeeld bij het remmen.
Ukunt bekneld raken en u stoten tegen onder-
delen van het interieur of tegen andere inzit-
tenden.
#Een zitplaats achterin alleen als het voer-
tuig stilstaat verschuiven.
#Controleren of de zitplaats achterin na
het verschuiven vergrendeld is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
ontbrekende beschermende werking van
de windowbag
Wanneer u de zitpositie binnen het gemar-
keerde gebied verlaat, kan de windowbag zijn
beschermende werking niet meer optimaal ver-
vullen.
De beschermende werking van de windowbag
neemt geleidelijk af en kaneventueel zelfs vol-
ledig teniet worden gedaan.
#De zitplaatsen achterin of de achterbank
binnen het gemarkeerde gebied op de
geleiderail vergrendelen.
1Ontgrendelingshendel verstelling in lengterich-
ting
2Markering stoelstand
3Markering basisstand
Vanuit de basisstand 3kunt u de zitplaatsen ach-
terinvoor passagier in stappen van 5 cm naar
voren of naar achteren verschuiven. Daarbij de
kleinere knieruimte voor de passagiers in acht
nemen, waardoor het gevaar voor letsel bij het
remmen toeneemt.
#De ontgrendelingshendel 1in de richting van
de pijl trekken.
#De zitplaats achterin met uitgetrokken ontgren-
delingshendel in de gewenste stand verschui-
ven.
#De ontgrendelingshendel 1loslaten.
#De zitplaats achterin naar voren en naar achte-
ren bewegen, tot de sledes aan beide zijden
correct vergrendelen.
De stoel mag niet meer kunnen worden ver-
schoven.
Zitplaats acZitplaats achthtererin naar vin naar vororen en ten en tererugklappenugklappen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordtversteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde stoel
Als een stoel niet vergrendeld is, kan deze tij-
dens het rijden losraken.
#Altijd controleren of alle stoelen zoals
beschrevenvergrendeld zijn.
De stoelgeleiderails en verankeringen in de voer-
tuigbodem vrij van vuil en voorwerpen houden, om
een veilige vergrendeling van de stoelen te waar-
borgen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde stoel
De stoel vergrendelt bij het voorover klappen
niet. De stoel kan onverwijld terugklappen, bij-
voorbeeld bij het accelereren, remmen, bij een
abrupte verandering vanrijrichting of bij een
ongeval.
Personen in het bewegingsbereik van de stoel
kunnen bekneld raken.
#Een naar vorengeklapte stoel voor het
rijden altijdterugklappen.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
8888 Stoelen en opbergen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de klapta-
fel of de armsteun bij het naar voren of
terugklappen van de zitplaatsen achterin
Wanneer de klaptafel bij het naar voren of
terugklappen van de zitplaatsen achterin niet
volledig naar achteren is gezet, kan de klapta-
fel en/of de armsteun van de zitplaats achterin
worden beschadigd.
#De klaptafelvolledig naar achteren schui-
venvoordat de zitplaats achterin naar
voren of terugwordtgeklapt.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de beker-
houder door de zitplaats achterin
Bij het naar voren klappen van de zitplaats ach-
terinvan de derde rij zitplaatsen kan de beker-
houder worden beschadigd.
#De bekerhouder uitbouwen voordat de
stoel wordt omgeklapt.
RRugleuning naar vugleuning naar vororen klappen (ten klappen (tafafelstelstand)and)
#De armsteunen opklappen (/pagina 79).
#De ontgrendelingshendel 1van de rugleuning
omhoogtrekken en de rugleuning naar voren
klappen.
Zitplaats acZitplaats achthtererin naar vin naar vororen klappenen klappen
%Het pictogram4op de stoel herinnert eraan
dat geen personen achter de naar voren
geplaatste stoelen mogen worden vervoerd.
#De klaptafelvolledig naar achteren naar schui-
ven (/pagina 103).
#De hoofdsteun uitbouwen (/pagina 97).
#De rugleuning in de tafelstand naar voren klap-
pen.
#De ontgrendelingshendel 3omhoogtrekken.
#De stoel aan de handgreep 2vastpakken en
naar voren klappen.
#Zitplaats acZitplaats achthtererin tin tererugklappen:ugklappen: De stoel aan
de handgreep 2met een vlotte beweging
naar achteren trekken.
De achterste stoelpoten vergrendelen.
De achterste steunvoeten van de achterbank zijn
correct vergrendeld wanneer de steunvoeten hoor-
baar vergrendelen en de controlenokken5bij de
steunvoeten niet meer zichtbaar en volledig in de
steunvoeten geschoven zijn.
Zitplaats acZitplaats achthtererin in- en uitbouwin in- en uitbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde achterbank
Als de achterbank niet vergrendeld is, kan deze
tijdens het rijden loskomen.
#Altijd ervoor zorgen dat de achterbank
zoals beschrevenvergrendeld is.
De stoelgeleiderails en verankeringen in de voer-
tuigbodem vrij van vuil en voorwerpen houden, om
een veilige vergrendeling van de achterbank te
waarborgen.
Als de controlenok van de stoelverankering niet in
de steunvoet geschoven is, is de stoel niet correct
vergrendeld. In dat geval het vergrendelen van de
stoel herhalen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij een 180 ° gedraaide laat-
ste rij zitplaatsen
De inzittenden op de zitplaatsen achterin kun-
nen door niet-vastgezette bagage in gevaar
komen.
Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
#Indien bagage wordtvervoerd de zitplaat-
sen achterin van de laatste rij zitplaatsen
nooit 180 ° gedraaid inbouwen.
#De voorwerpen en bagage altijd volgens
de voorschrien in het voertuig opbergen
en vastzetten.
Stoelen en opbergen 8989
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordtversteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
VVererwiwijderjderenen
Bij het in- en uitbouwen van de zitplaatsen achterin
met stoelverwarming en stoelventilatie of de luxe
zitplaatsen achterin het kabelverloop en de oor-
spronkelijke inbouwpositie daarvan in acht nemen.
Anders kunt u de kabels beschadigen en kan de
boordcomputer de zitpositie niet correct herken-
nen.
Alleen zitplaatsen achterin met stoelverwarming en
stoelventilatie of luxe zitplaatsen achterin gebrui-
ken die meegeleverd zijn met het voertuig. Van-
wege de hoogwaardige uitvoering en de technische
uitrusting adviseert Mercedes-Benz, een luxe zit-
plaats achterin bij een gekwaliceerde werkplaats
te laten uit- en inbouwen.
Omgeklapte zitplaats achterin (voorbeeld stan-
daard zitplaats achterin)
#Alle sleden voor de instelling in lengterichting
moeten aan beide zijden vergrendeld zijn.
De zitplaats achterin mag niet meer verscho-
venkunnen worden.
#De stoel naar voren klappen (/pagina 88).
#De stoel tegen de handgreep 1houden en de
beide ontgrendelingshendels 2omhoogklap-
pen.
#De ingeklapte stoel naar voren bewegen en
naar boven eruit tillen.
AAanbranbrengengenen
#De stoel aan de handgreep 1vastpakken.
#De stoel schuin vanvorenvan bovenaf in de
voorste stoelverankeringen 3aanbrengen en
laten vergrendelen.
#De stoel terug in de tafel- of zitpositie klappen
(/pagina 88)en in de basisstand verschuiven
(/pagina 87).
In- en uitstIn- en uitstaphulp EASYaphulp EASY-ENTR-ENTRY gY gebrebruikuiken (luxen (luxe zit-e zit-
plaats acplaats achthtererin)in)
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde stoel
Als een stoel niet vergrendeld is, kan deze tij-
dens het rijden losraken.
#Altijd controleren of alle stoelen zoals
beschrevenvergrendeld zijn.
De stoelgeleiderails en verankeringen in de voer-
tuigbodem vrij van vuil en voorwerpen houden, om
een veilige vergrendeling van de stoelen te waar-
borgen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordtversteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde stoel
De stoel vergrendelt bij het voorover klappen
niet. De stoel kan onverwijld terugklappen, bij-
voorbeeld bij het accelereren, remmen, bij een
abrupte verandering vanrijrichting of bij een
ongeval.
Personen in het bewegingsbereik van de stoel
kunnen bekneld raken.
#Een naar vorengeklapte stoel voor het
rijden altijdterugklappen.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
9090 Stoelen en opbergen
LLuxuxe zitplaats ace zitplaats achthtererin naar vin naar vororen klappenen klappen
#Controleren of de luxe zitplaats achterin
rechtop staat en of de beensteun volledig
onder het zitvlak is ingeklapt.
#Een van beide EASY-ENTRY 1ontgrendelings-
hendels omhoogtrekken en de luxe zitplaats
achterin aan de ontgrendelingshendel naar
voren klappen.
of
#Alleen aan de linkAlleen aan de linkererzizijde ingjde ingebouwde luxebouwde luxe zit-e zit-
plaatsen acplaatsen achthtererin:in: De hendel aan de linkerzijde
van de zitplaats omlaagdrukken en de luxe zit-
plaats achterin naar voren klappen.
#LLuxuxe zitplaats ace zitplaats achthtererin tin tererugklappen:ugklappen: De luxe
zitplaats achterin naar achteren klappen, tot
deze in de stoelverankeringen vergrendelt.
De controlenok 2is niet meer zichtbaar en
wordtvolledig in de stoelvoet getrokken.
LLuxuxe zitplaats ace zitplaats achthtererin elektrin elektriscisch insth instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
Ukunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kunnen
zij bekneld raken, in het bijzonder wanneer ze
zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de been-
steun door overbelasting
Wanneer de beensteun met meer dan 25 kg
wordt belast, kan deze worden beschadigd.
#De beensteun met maximaal 25 kg belas-
ten.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de been-
steun door handmatig instellen
Wanneer de beensteun handmatig wordt inge-
steld, kan deze worden beschadigd.
#De beensteun alleen elektrisch instellen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de luxe zit-
plaats achterin door het niet deskundig
instellen van de beensteun
Wanneer u de beensteun van de luxe zitplaats
achterin draait of in lengterichting instelt, kan
de stoel worden beschadigd .
#De beensteunhoek alleen zoals hierna
wordt beschreven instellen.
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
1Instelling hoofdsteunhoogte
2Instelling hoofdsteunlengterichting
3Instelling rugleuninghoek
4Instelling beensteunhoek
Stoelen en opbergen 9191
#De luxe zitplaats achterin instellen met de toet-
sen op het linker zijpaneel.
%De instellingen van de luxe zitplaatsen achterin
kunt u opslaan met de geheugenfunctie
(/pagina 78).
RRecechthte ste stand vand van de luxan de luxe zitplaats ace zitplaats achthtererin instin instel-el-
lenlen
#De toets1zo lang indrukken, tot de luxe zit-
plaats achterin rechtop staat en de beensteun
volledig onder het zitvlak is ingeklapt.
MassagMassagefunctie instefunctie instellenellen
#InscInschakhakelen:elen: De toets1zo vaak indrukken,
tot het gewenste massageprogramma is inge-
steld.
#UitscUitschakhakelen:elen: De toets1zo vaak indrukken,
tot alle controlelampjes gedoofd zijn.
LLuxuxe zitplaats ace zitplaats achthtererin vin vererscschuivhuivenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordtversteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verschuiven van de achterbank tijdens het
rijden
Als u de achterbank tijdens het rijden ver-
schui, kan deze onverwacht en plotseling ver-
schuiven, bijvoorbeeld bij het remmen.
Ukunt bekneld raken en u stoten tegen onder-
delen van het interieur of tegen andere inzit-
tenden.
#De achterbank alleen als het voertuig stil-
staat verschuiven.
#Controleren of de achterbank na het ver-
schuiven vergrendeld is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
ontbrekende beschermende werking van
de windowbag
Wanneer u de zitpositie binnen het gemar-
keerde gebied verlaat, kan de windowbag zijn
beschermende werking niet meer optimaal ver-
vullen.
De beschermende werking van de windowbag
neemt geleidelijk af en kaneventueel zelfs vol-
ledig teniet worden gedaan.
#De zitplaatsen achterin of de achterbank
binnen het gemarkeerde gebied op de
geleiderail vergrendelen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
een te geringe afstand tussen de inzitten-
den en de voorstoel
Wanneer u de zitplaatsen achterin of de ach-
terbank buiten de markeringen op de geleide-
rail plaatst, kan de inzittende met het hoofd
tegen de voorstoel klappen.
#Een minimumafstand van 5 cm tussen de
knieën van de betreende inzittende en
de ór hem aanwezige stoel aanhouden.
9292 Stoelen en opbergen
1Ontgrendelingshendel verstelling in lengterich-
ting
2Markering stoelstand
3Markering basisstand
Vanuit de basisstand 3kunt u een luxe zitplaats
achterin voor inzittenden telkens 5 cm naar voren
of naar achteren verschuiven. Daarbij de kleinere
knieruimte voor de inzittenden in acht nemen,
waardoor het gevaar voor letsel bij het remmen
toeneemt.
#De ontgrendelingshendel 1in de richting van
de pijl trekken.
#De luxe zitplaats achterin met uitgetrokken
ontgrendelingshendel in de gewenste stand
verschuiven.
#De ontgrendelingshendel 1loslaten.
#De luxe zitplaats achterin naar voren en naar
achteren bewegen, tot de sleden aan beide zij-
den correct aangrijpen.
De stoel mag niet meer kunnen worden ver-
schoven.
LLuxuxe zitplaats ace zitplaats achthtererin vin vanuit de twanuit de tweede rieede rij zitplaat-j zitplaat-
sen vsen vererscschuivhuivenen
#De hendel 3omlaagdrukken.
#De luxe zitplaats achterin naar voor of naar
achteren schuiven.
%Het uit- en inbouwen van een luxe zitplaats
gaat in principe hetzelfde in zijn werk als bij
een zitplaats achterin (/pagina 89). Van-
wege de hoogwaardige uitvoering en de tech-
nische uitrusting adviseert Mercedes-Benz,
een luxe zitplaats achterin bij een gekwali-
ceerde werkplaats te laten uit- en inbouwen.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot zit-ligcombinatiet zit-ligcombinatie
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij verstel-
ling van de achterbank
Als u een achterbank verstelt, kunnen u of
andere inzittenden bekneld bijvoorbeeld raken,
bijvoorbeeld aan de geleiderail van de achter-
bank.
#Bij het instellen van een achterbank mag
zich geen lichaamsdeel in het bewegings-
gebied van de achterbank bevinden; dit
controleren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verschuiven van de achterbank tijdens het
rijden
Als u de achterbank tijdens het rijden ver-
schui, kan deze onverwacht en plotseling ver-
schuiven, bijvoorbeeld bij het remmen.
Ukunt bekneld raken en u stoten tegen onder-
delen van het interieur of tegen andere inzit-
tenden.
#De achterbank alleen als het voertuig stil-
staat verschuiven.
#Controleren of de achterbank na het ver-
schuiven vergrendeld is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
ontbrekende beschermende werking van
de windowbag
Wanneer u de zitpositie binnen het gemar-
keerde gebied verlaat, kan de windowbag zijn
beschermende werking niet meer optimaal ver-
vullen.
De beschermende werking van de windowbag
neemt geleidelijk af en kaneventueel zelfs vol-
ledig teniet worden gedaan.
#De zit-ligcombinatie binnen het gemar-
keerde gebied op de geleiderail vergren-
delen.
Stoelen en opbergen 9393
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
plaatsen van de zit-ligcombinatie buiten de
markeringen
Wanneer u de zit-ligcombinatie buiten de mar-
keringen op de geleiderail plaatst, kan de inzit-
tende met het hoofd tegen de stoel klappen.
#Een minimumafstand van 5 cm tussen de
knieën van de betreende inzittende en
de ór hem aanwezige stoelen aanhou-
den.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de zit-lig-
combinatie bij het verschuiven
Wanneer de zit-ligcombinatie alleen aan het
kunststof paneel van de opbergvakkenwordt
vastgepakt en verschoven, kan het paneel eruit
breken.
Wanneer de ruimte voor of achter de zit-lig-
combinatie niet vrij is, kunnen voorwerpen
bekneld raken bij het verschuiven.
De zit-ligcombinatie, de bekleding of de voor-
werpen kunnen worden beschadigd.
#Voor het verschuiven de lus tussen de
rugleuning en het zitvlak gebruiken.
#Bij het verschuiven erop letten dat de
ruimte voor en achter de zit-ligcombina-
tie vrij is.
1Vasthoudlus rugleuning
2Vasthoudlus zit-ligcombinatie
Voor het verstellen van de zit-ligcombinatie alleen
de betreende vasthoudlussen 1en 2gebrui-
ken.
De zit-ligcombinatie biedt plaats aan drie perso-
nen. De rugleuning kanrechtopworden gezet of
worden neergeklapt. Wanneer de rugleuning in
horizontale positie wordtgebracht, ontstaat in
combinatie met het bedverlengstuk een slaap-
plaats voor twee personen.
Passagiers mogen de zitplaatsen van de zit-ligcom-
binatie alleen gebruiken wanneer de rugleuning
rechtop staat. Alleen dan bieden de veiligheidsgor-
dels voldoende bescherming.
De zit-ligcombinatie is onder het zitvlak met twee
uittrekbare opbergvakken uitgerust
(/pagina 103). Deze opbergvakken kunnen bij-
voorbeeld worden gebruikt voor het opbergenvan
beddengoed.
SSttoelpositioneroelpositionering in heing in het opt optimale besctimale bescherhermings-mings-
ggebiedebied
1Basisstand
Vanuit de basisstand 1kan de zit-ligcombinatie
voor passagiers in stappen van 5 cm naar voren of
naar achteren worden verschoven. Daarbij de klei-
nere knieruimte voor de passagiers in acht nemen,
waardoor het gevaar voor letsel bij het remmen
toeneemt.
Zit-ligcombinatie gZit-ligcombinatie gebrebruikuikenen
Zit-ligcombinatie vZit-ligcombinatie vererscschuivhuivenen
De zit-ligcombinatie kan alleen worden verschoven
wanneer er niemand op zit. De zit-ligcombinatie
alleen aan de lus tussen zitvlak en rugleuning naar
voren trekken.
%Wanneer de stoelsledes van de voorste rij zit-
plaatsen achterin zich te ver achterin de gelei-
derails bevinden, kan de zit-ligcombinatie niet
naar vorenworden verschoven. In dit geval de
handgreep voor de stoelsledes gebruiken om
de stoelsledes te verschuiven.
9494 Stoelen en opbergen
#De ontgrendelingshendel 1tot de aanslag
omhoogtrekken en vasthouden.
#De lus tussen het zitvlak en de rugleuning vast-
pakken en de zit-ligcombinatie verschuiven.
#De ontgrendelingshendel 1loslaten.
De vergrendeling vergrendelt automatisch.
#Erop letten dat alle stoelsledes voor de instel-
ling in lengterichting aan beide zijden hoorbaar
vergrendelen.
De zit-ligcombinatie mag niet meer kunnen
worden verschoven.
BedvBedvererlengslengstuktuk
#Opklappen:Opklappen: De ontgrendelingshendel 2naar
achteren trekken en het bedverlengstuk 3
verticaal zetten.
Het bedverlengstuk vergrendelt in deze stand.
#UitbouwUitbouwen:en: Het bedverlengstuk 3opklappen
en de schroefgrepen 4eruit draaien.
Het bedverlengstuk zit los en kan uit de gelei-
derails worden genomen.
#InbouwInbouwen:en: Het bedverlengstuk 3in de gelei-
derails aanbrengen en de schroefgrepen 4
vastdraaien.
Slaapbank opbouwSlaapbank opbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel en
levensgevaar door gebruik van het bed tij-
dens de rit
Wanneer een inzittende zich tijdens de rit op
een bed bevindt, kan deze niet beveiligd wor-
den.
#Het bed alleen gebruiken als het voertuig
geparkeerd is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
op– en neerklappen van de rugleuning
Bij het op– of neerklappen van de rugleuning
kunnen u of andere inzittenden ingeklemd
raken.
#Controleren of het zwenkbereik van de
rugleuning vrij is en niemand ingeklemd
raakt.
Het veiligheidsnet van het bovenste bed is geen
veiligheidssysteem voor inzittenden tijdens het rij-
den.
De slaapbank biedt plaats aan twee personen.
#Het korte deel van het bedverlengstuk 6
omhoogklappen.
#De zit-ligcombinatie tot aan de markering 7
op de geleiderails naar voren schuiven.
#De hoofdsteunen van de zit-ligcombinatie uit-
bouwen.
Stoelen en opbergen 9595
#De hoofdsteunen 180° gedraaid in de houders
5op de achterzijde van de rugleuning aan-
brengen.
#De ontgrendelingshendel van de rugleuning 8
omhoogtrekken en de rugleuning horizontaal
leggen. Daarbij de rugleuning alleen aan de
vasthoudlus van de rugleuning vasthouden.
#Het korte deel van het bedverlengstuk 6
omlaagklappen.
Slaapbank inklappenSlaapbank inklappen
#Het inklappen vindt in omgekeerde volgorde
van het opbouwen van de slaapbank plaats.
De zit-ligcombinatie na het gebruik weer in de
basisstand verschuiven en opletten dat de rugleu-
ning rechtop staat.
SSttoelsledes voelsledes vererscschuivhuivenen
Bij het uitbouwen van de zit-ligcombinatie, een
achterbank of een stoel kan de stoelslede in een
geleiderail verschuiven. De stoelsledes liggen dan
niet meer parallel aan elkaar in de geleiderails. In
dit gevalkunt u de betreende zitplaats niet meer
inbouwen. Het zonder gevaar voor een beschadi-
ging verschuiven van de stoelsledes is alleen met
de handgreep voor stoelsledes 1of bij een
gekwaliceerde werkplaats mogelijk.
Bovendien kunnen met het uiteinde van de hand-
greep de sluitingen van de sledes worden geopend
en gesloten.
%De handgreep 1bevindt zich in het opberg-
vakvan de zit-ligcombinatie (/pagina 103).
#De punt van de handgreep 1op de middelste
van de drie pennen 4plaatsen.
#De handgreep 1omlaag op de stoelsledes
2zwenken.
#De stoelslede 2met de handgreep 1in de
geleiderail 3drukken.
De stoelslede 2is ontgrendeld.
#De stoelslede 2in de juiste positie verschui-
ven en vergrendelen.
Zit-ligcombinatie in- en uitbouwZit-ligcombinatie in- en uitbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde achterbank
Als de achterbank niet vergrendeld is, kan deze
tijdens het rijden loskomen.
#Altijd ervoor zorgen dat de achterbank
zoals beschrevenvergrendeld is.
De stoelgeleiderails en verankeringen in de voer-
tuigbodem vrij van vuil en voorwerpen houden, om
een veilige vergrendeling van de achterbank te
waarborgen.
Wanneer de controlenok van de stoelverankering
niet in de stoelvoet is geschoven, is de stoel niet
correct vergrendeld. In dat geval het vergrendelen
van de stoel herhalen.
9696 Stoelen en opbergen
Zit-ligcombinatie uitbouwZit-ligcombinatie uitbouwenen
%Het ontgrendelen, verwijderen en weer aan-
brengen van de achterbank bij voertuigen met
een stoelrailsysteem alleen in de gemarkeerde
basisstand uitvoeren.
#Het bedverlengstuk naar behoee uitbouwen
(/pagina 94).
#De opbergvakken verwijderen (/pagina 103).
#De ontgrendelingshendel voor de achterste
stoelverankering 1omhoogklappen.
#De zit-ligcombinatie aan de bovenzijde van de
rugleuning naar vorenkantelen.
#De ontgrendelingshendel van de voorste steun-
voeten 2omhoogtrekken.
#De zit-ligcombinatie aan de onderzijde van de
zitting vastpakken.
#De zit-ligcombinatie naar vorenkantelen en uit
de stoelverankeringen 3eruit tillen.
Zit-ligcombinatie inbouwZit-ligcombinatie inbouwenen
Een zit-ligcombinatie mag niet in een naar elkaar
gerichte positie worden aangebracht.
#De zit-ligcombinatie aan de onderzijde van de
zitting vastpakken.
#De zit-ligcombinatie vanvoren en van bovenaf
in de voorste stoelverankeringen 3aanbren-
gen en laten vergrendelen.
#De ontgrendelingshendels voor voorste steun-
voeten 2moeten in de richting van de voer-
tuigbodem omlaag geklapt zijn.
#De zit-ligcombinatie in de zitpositie terugklap-
pen.
#De ontgrendelingshendel voor de achterste
stoelverankering 1omlaagdrukken, tot de
controlenokken 4volledig in de achterste
steunvoeten zijn getrokken.
De achterste steunvoeten van de zit-ligcombinatie
zijn correct vergrendeld wanneer de steunvoeten
hoorbaar vergrendelen en de controlenokken4
bij de steunvoeten niet meer zichtbaar en volledig
in de steunvoeten geschoven zijn.
HoofdstHoofdsteuneneunen
HoofdstHoofdsteun meceun mechanischanisch insth instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
niet aangebrachte of verkeerd ingestelde
hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd risico
op letsel aan het hoofd en de nek, bijvoorbeeld
bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rij-
den.
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
Stoelen en opbergen 9797
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en ach-
terin niet verwisselen. Anders kunnen de hoogte
en hoek van de hoofdsteunen niet in de correcte
positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de hoofd-
steun de hoofdsteun zodanig instellen, dat deze
zich zo dicht mogelijk bij het achterhoofd bevindt.
#HogHoger inster instellen:ellen: De hoofdsteun tot in de
gewenste stand omhoogtrekken en controleren
dat deze vergrendelt.
%De hoofdsteun alleen gebruiken als deze ver-
grendeld is.
#LagLager inster instellen:ellen: De ontgrendelingsknop 2
indrukken en de hoofdsteun omlaagschuiven
tot de gewenste positie en controleren dat
deze vergrendelt.
%De hoofdsteun alleen gebruiken als deze ver-
grendeld is.
#NNaar vaar vororen zeen zetttten:en: De ontgrendelingsknop 1
indrukken en de hoofdsteun naar voren trek-
ken, tot deze in de gewenste stand vergrendelt.
#NNaar acaar achthtereren zeen zetttten:en: De ontgrendelingsknop
1indrukken en de hoofdsteun naar achteren
in de gewenste stand schuiven.
#UitbouwUitbouwen:en: Op de ontgrendelingsknop 2
drukken en de hoofdsteun naar boven eruit
trekken.
#InbouwInbouwen:en: De hoofdsteun met de inkepingen in
rijrichting links in de gaten drukken, tot deze
vergrendelt.
HoofdstHoofdsteun elektreun elektriscisch insth instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordtgestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de elek-
trisch hoofdsteun door instellen met de
hand
Als de hoogte van de elektrisch instelbare
hoofdsteun handmatig wordt ingesteld, kan het
mechanisme van de hoofdsteun worden
beschadigd.
#De hoogte van de elektrisch instelbare
hoofdsteunen met de toetsen in de deur-
bekleding instellen.
9898 Stoelen en opbergen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld of de deur is
geopend.
#HoogtHoogte inste instellen:ellen: De toets1in de richting
van de pijl omhoog- of omlaagschuiven.
NNaar vaar vororen of naar acen of naar achthtereren ven vererplaatsenplaatsen
#De ontgrendelingsknop 2indrukken en inge-
drukt houden.
#De hoofdsteun naar voren of naar achteren in
de gewenste positie schuiven.
%Na het ontgrendelen van het voertuig kan bij
niet ingeschakeld contact de hoofdsteun-
hoogte binnen 30 seconden worden ingesteld.
SSttoelvoelverwerwararming in- en uitscming in- en uitschakhakelenelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door herhaaldelijk inschakelen van de
stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleuning-
vulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempera-
tuursensatie of met een beperkte reactiemoge-
lijkheid op hogere temperaturen kan dit tot
gezondheidsklachten of zelfs op brandwonden
gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de stoel-
verwarming na herhaaldelijk opnieuw inschakelen
tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de stoel-
verwarming door oververhitting
De stoelverwarming kanoververhit raken als
bij ingeschakelde stoelverwarming de stoel niet
bezet is of als er voorwerpen op gelegd wor-
den.
#De stoelverwarming uitschakelen, wan-
neer de stoel niet bezet is.
#Geen voorwerpen op de stoel zetten,
wanneer de stoel verlaten wordt.
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Voorstoel
Stoelen en opbergen 9999
Luxe zitplaats achterin
#InscInschakhakelen/hogelen/hogerere ste stand:and: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwarmings-
stand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan een
tot drie controlelampjes branden.
#UitscUitschakhakelen/lagelen/lagerere ste stand:and: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwarmings-
stand bereikt is.
Wanneer alle controlelampjes gedoofd zijn, is
de stoelverwarming uitgeschakeld.
%De stoelverwarming schakelt automatisch van-
uit de drie verwarmingsstanden na 7, 10 en
20 minutenterugtotdat de stoelverwarming is
uitgeschakeld.
%De verwarmde zitplaatsen achterin kunnen
pas na het inschakelen van het voertuig wor-
den geactiveerd.
SSttoelvoelventilatie in- en uitscentilatie in- en uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Voorstoel
Luxe zitplaats achterin
#Erop letten dat de luchtinlaatroosters aan de
achterzijde van de rugleuning niet afgedekt
zijn.
#InscInschakhakelen/hogelen/hogerere ste stand:and: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjagerstand
bereikt is.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een tot
drie controlelampjes branden.
#UitscUitschakhakelen/lagelen/lagerere ste stand:and: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjagerstand
bereikt is.
Wanneer alle controlelampjes gedoofd zijn, is
de stoelventilatie uitgeschakeld.
100100 Stoelen en opbergen
%De functie "Comfortopening" schakelt de stoel-
ventilatie van de chaueursstoel automatisch
in de hoogste aanjagerstand (/pagina 130).
%De geventileerde zitplaatsen achterin kunnen
pas na het inschakelen van het voertuig wor-
den geactiveerd.
SStuurtuurwielwiel
SStuurtuurwiel instwiel instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ontgrendeld stuurwiel
Als het stuurwiel tijdens het rijden ontgrendeld
is, kan deze zich onverwacht verstellen.
#Voor de rit controleren dat het stuurwiel
vergrendeld is.
#Het stuurwiel nooit ontgrendelen tijdens
het rijden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar voor kin-
deren bij het instellen van het stuurwiel
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen, kun-
nen ze bekneld raken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
SStuurtuurwiel instwiel instellenellen
#OntgrOntgrendelen:endelen: De ontgrendelingshendel 3
volledig omlaagklappen.
De stuurkolom is ontgrendeld.
#De hoogte 1en de afstand 2tot het stuur-
wiel instellen.
#VVergrergrendelen:endelen: De ontgrendelingshendel 3
volledig omhoogklappen.
De stuurkolom is vergrendeld.
OpberOpbergmoggmogelielijkhedenjkheden
OpberOpbergvgvakkakkenen
OpberOpbergvgvak in de middenconsole openen en sluitak in de middenconsole openen en sluitenen
#Het rolscherm 1van de middenconsole aan
de handgreep 2omhoog- of omlaagschuiven.
De volgende uitrustingen bevinden zich afhankelijk
van de uitrusting van het voertuig in het opbergvak
van de middenconsole:
Reen 12V-aansluiting (/pagina 107) of de
sigarettenaansteker (/pagina 107)
Rde Media Interface met twee usb-aansluitingen
of met twee usb-aansluitingen en een sd-kaart-
sleuf
Rde houder voor de mobiele-telefoonhouder
Rde asbak (/pagina 106)
Reen opbergvak of een montageframe voor
extra apparatuur, bijvoorbeeld een tachograaf
Stoelen en opbergen 101101
OpberOpbergvgvak onder de arak onder de armstmsteun openen en sluiteun openen en sluitenen
#Openen:Openen: De toets1indrukken.
Het opbergvak gaat open.
#SluitSluiten:en: Het deksel van het opbergvak in wille-
keurige volgorde dichtdrukken.
DashboarDashboardkdkasastje openen en sluittje openen en sluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergenvanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhouden.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswijzi-
gingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van het voertuig in acht nemen.
1Ontgrendeld
2Vergrendeld
3Handgreep dashboardkastje
#VVergrergrendelen en ontgrendelen en ontgrendelen:endelen: De noodsleutel
een kwart omwenteling linksom 2(vergrende-
len) of rechtsom 1(ontgrendelen) draaien.
#Openen:Openen: De handgreep 3van het dashboard-
kastje in de richting van de pijl trekken.
#SluitSluiten:en: De klep van het dashboardkastje
omhoogklappen en dichtdrukken, tot deze ver-
grendelt.
BrBrillenvillenvak openenak openen
#Op het brillenvak1drukken.
102102 Stoelen en opbergen
OpberOpbergvgvakkakken onder de zit-ligcombinatie in- en uit-en onder de zit-ligcombinatie in- en uit-
bouwbouwenen
VVererwiwijderjderenen
%U mag elk opbergvak met maximaal 13 kg
belasten.
#De zit-ligcombinatie 1zo ver mogelijk naar
achteren verschuiven (/pagina 94).
#Het opbergvak 2tot de aanslag naar buiten
trekken.
#De in rijrichting gezien linker kunststofnok 3
omlaag- en de rechterkunststofnok 3
omhoogdrukken. Daarbij het opbergvak 2tel-
kens iets naar buiten trekken.
De betreende aanslag is ontgrendeld.
#Het opbergvak 2eruit trekken.
AAanbranbrengengenen
#De zit-ligcombinatie 1zo ver mogelijk naar
achteren verschuiven (/pagina 94).
#Het opbergvak 2in de geleiderails 4onder
de zit-ligcombinatie schuiven.
De kunststofnokken3vergrendelen automa-
tisch.
KlaptKlaptafafelel
KlaptKlaptafafel in- en uitbouwel in- en uitbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
niet-vastgezette voorwerpen in de auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet of
onvoldoende vastgezet is, kan het verschuiven,
kantelen of rondslingeren en daardoor inzitten-
den raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswijzi-
gingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven of
kantelen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door een niet vastgeklikte klapta-
fel
De klaptafelkan tijdens het rijden losraken en
gaan rondslingeren.
#De klaptafel zoals beschreven inbouwen.
#De klaptafel alleen verschuiven als het
voertuig stilstaat.
#Ervoor zorgen dat de klaptafel correct is
vergrendeld.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de klapta-
fel of de armsteun bij het naar voren of
terugklappen van de zitplaatsen achterin
Wanneer de klaptafel bij het naar voren of
terugklappen van de zitplaatsen achterin niet
volledig naar achteren is gezet, kan de klapta-
fel en/of de armsteun van de zitplaats achterin
worden beschadigd.
#De klaptafelvolledig naar achteren schui-
venvoordat de zitplaats achterin naar
voren of terugwordtgeklapt.
KlaptKlaptafafel inbouwel inbouwenen
#De aanwijzingen met betrekking tot het bela-
den in acht nemen (/pagina 214).
Stoelen en opbergen 103103
#De voorste zitplaatsen achterin volledig naar
achteren schuiven of indien nodig uitbouwen.
#De beide afdekkingen 1met een geschikt
gereedschap, bijvoorbeeld een schroeven-
draaier, iets uit de geleiderail opwippen.
#De beide afdekkingen 1iets samendrukken
en uit de geleiderail verwijderen.
De railopeningen voor de middelste geleiderail
aan de onderzijde van de klaptafel zijn open.
#De klaptafel zo draaien, dat de pijl aan de
onderzijde van de klaptafel in de rijrichting
wijst.
Montagepositie
#De klaptafel zo in de geleiderail 2aanbren-
gen, dat de pijlen 3op de klaptafel naar de
beide markeringen 4van de geleiderail 2
wijzen.
De geleidingen en geleiderails aan de onder-
zijde van de klaptafel passen in de geleiderail.
#De hendel 5aan de voor- of achterzijde van
de klaptafel omhoogtrekken en de klaptafel
naar achteren schuiven.
De beide afdekkingen 1iets samendrukken en in
de openingen van de geleiderails vergrendelen.
KlaptKlaptafafel vel vererscschuivhuivenen
#De hendel 5uitgetrokken houden en de klap-
tafel in de gewenste stand schuiven.
#De hendel 5loslaten.
#De klaptafel verschuiven, tot deze automatisch
in de eerstvolgende positie vergrendelt.
#Na het verschuiven controleren dat de klapta-
felweer correct vergrendeld.
KlaptKlaptafafel uitbouwel uitbouwenen
#De bladhelen inklappen en de tafel inschui-
ven.
#De voorste zitplaatsen achterin volledig naar
achteren schuiven of indien nodig uitbouwen.
#De klaptafel zo ver naar achteren schuiven, dat
de afdekkingen 1van de railopeningen kun-
nen worden uitgebouwd.
#De beide afdekkingen 1met een geschikt
gereedschap, bijvoorbeeld een schroeven-
draaier, iets uit de geleiderail opwippen.
#De beide afdekkingen 1iets samendrukken
en uit de geleiderail 2verwijderen.
De railopeningen voor de middelste geleiderail
aan de onderzijde van de klaptafel zijn open.
#De klaptafel naar voren in de montagepositie
schuiven.
De pijlen 3op de klaptafel wijzen naar de
beide markeringen 4van de geleiderail 2.
#De klaptafel uit geleiderail 2trekken.
104104 Stoelen en opbergen
#De beide afdekkingen 1iets samendrukken
en in de openingen van de geleiderails 2ver-
grendelen.
KlaptKlaptafafel gel gebrebruikuikenen
KlaptKlaptafafel uitscel uitschuivhuivenen
#De toets1helemaal omlaagdrukken en losla-
ten.
De klaptafel komt omhoog en vergrendelt auto-
matisch.
KlaptKlaptafafel inscel inschuivhuivenen
#De toets1volledig omlaagdrukken en tegelij-
kertijd het middelste deel van de klaptafel
omlaagdrukken.
#De toets1loslaten als de klaptafel zich in de
ingeschoven positie bevindt.
Het middelste deel van de klaptafel vergrendelt
automatisch.
BladhelBladhel uit- en inklappenuit- en inklappen
#BladhelBladhel uitklappen:uitklappen: De bladhelen aan de
handgreep 2tot de aanslag omhoog eruit
trekken opzijzwenken tot ze vergrendelen.
#BladhelBladhel inklappen:inklappen: De bladhelen aan de
handgreep 3omhoogzwenken en verticaal
omlaag in de tafel schuiven.
OpberOpbergbak uit- en inbouwgbak uit- en inbouwenen
4Openingen in klaptafel
5Opbergvakken
#UitbouwUitbouwen:en: De vergrendelingsnok 6indruk-
ken en de opbergbak verwijderen.
#InbouwInbouwen:en: De opbergbak aanbrengen en
omlaagdrukken, tot deze vergrendelt.
InfInforormatie ovmatie over deer de essenhouderessenhouder
De essenhouders bevinden zich voor de opberg-
vakken in de voordeuren.
Er bevinden zich ook nog essenhouders rechts en
links in de zijbekledingen achterin.
Stoelen en opbergen 105105
BekBekererhouderhouder
BekBekererhouder achouder achthtererin aanbrin aanbrengengenen
#De bekerhouder 1zodanig boven het opberg-
vak3uitlijnen, dat het opschri "INSIDE" op
de voet 2hiervan in de richting van het interi-
eur is gericht.
#De voet 2in het opbergvak 3aanbrengen
en aan beide zijden omlaagdrukken.
De bekerhouder is correct aangebracht, wanneer
beide afdichtringen 5zich in het opbergvak3
bevinden en de bovenzijde 4van de voet gelijk
ligt met het opbergvak 3.
#VVererwiwijderjderen:en: De bodem van de bekerhouder
1aan de onderzijde vastpakken en de voet
2hiervanverticaal omhoog eruit trekken.
TTememperperatuurgatuurgereregegelde bekelde bekererhouderhouders in- en uit-s in- en uit-
scschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
#InscInschakhakelen:elen: De toets1zo vaak indrukken,
tot het blauwe (koel houden) of rode controle-
lampje (warm houden) in de toetsgaat bran-
den.
#UitscUitschakhakelen:elen: De toets1zo vaak indrukken,
tot het controlelampje in de toets doo.
%De uitneembare rubbermat alleen met schoon,
lauw water en de bekerhouder 2alleen met
een zachte doek reinigen.
Asbak en sigAsbak en sigarearettttenaanstenaanstekekerer
Asbak gAsbak gebrebruikuikenen
#Het rolscherm 1van de middenconsole
omhoogschuiven (/pagina 101).
#De asbak met het deksel 2in een bekerhou-
der in de middenconsole met rolscherm of in
een bekerhouder achterin plaatsen.
Asbak en sigAsbak en sigarearettttenaanstenaanstekeker acer achthtererin gin gebrebruikuikenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
#De afdekking omlaagtrekken.
#SigSigarearettttenaanstenaanstekeker ger gebrebruikuiken:en: Op de sigaret-
tenaansteker 2drukken.
Als de spiraal gloeit, springt de sigarettenaan-
steker automatisch terug.
106106 Stoelen en opbergen
#Asbak vAsbak vererwiwijderjderen:en: Op het geribbelde gedeelte
1drukken en het binnenbakje 3verwijde-
ren.
#Asbak aanbrAsbak aanbrengengen:en: Het binnenbakje 3van
bovenaf aanbrengen en in de houder drukken,
tot deze vergrendelt.
SigSigarearettttenaanstenaanstekeker in de middenconsole ver in de middenconsole vooroorinin
ggebrebruikuikenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van de
sigarettenaansteker of de hete tting worden
aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen ont-
steken:
Rwanneer de hete sigarettenaansteker valt.
Rwanneer bijvoorbeeld kinderen de hete
sigarettenaansteker tegenvoorwerpen hou-
den.
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet bij
de sigarettenaansteker kunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Sigarettenaansteker in de middenconsole (voor-
beeld middenconsole met rolscherm)
#Het rolscherm 1van de middenconsole
omhoogschuiven (/pagina 101).
#De sigarettenaansteker 2indrukken.
%Ukunt de sigarettenaansteker als contactdoos
voor accessoires met een vermogensopname
tot 180 W (15 A) gebruiken.
ContContactdozenactdozen
12V12V-aansluiting in de middenconsole v-aansluiting in de middenconsole vooroorinin
ggebrebruikuikenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
RHet vermogen van de aangesloten apparaten is
beperkt tot 180 watt (15 A).
#Het rolscherm 1van de middenconsole
omhoogschuiven (/pagina 101).
#Het deksel 2van de contactdoos openklap-
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
ContContactdoos in de middenconsole acactdoos in de middenconsole achthtererin gin gebrebrui-ui-
kkenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
RHet vermogen van de aangesloten apparaten is
beperkt tot 180 watt (15 A).
Stoelen en opbergen 107107
#De afdekking omlaagtrekken.
#Het deksel van de contactdoos 1openklap-
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
230V230V-aansluiting g-aansluiting gebrebruikuikenen
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door beschadiging
van aansluitkabel of contactdoos
Wanneer de aansluitkabel of de 230V‑aanslui-
ting uit de bekleding is getrokken, beschadigd
of nat is, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Alleen een droge en onbeschadigde aan-
sluitkabel gebruiken.
#Wanneer de auto is uitgeschakeld contro-
leren of de 230V‑aansluiting droog is.
#Een uit de bekleding getrokken of
beschadigde 230V‑aansluiting direct
laten controleren of vervangen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
#De aansluitkabel nooit in een uit de
bekleding getrokken of beschadigde
230V‑aansluiting steken.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door niet deskun-
dig werken met de contactdoos
Ukunt met name een stroomstoot krijgen:
RWanneer in de contactdoos wordtgegre-
pen.
RWanneer ongeschikte apparaten of voor-
werpen in de contactdoos worden gesto-
ken.
#Niet de binnenkant van de contactdoos
aanraken.
#Alleen geschikte apparaten op de con-
tactdoos aansluiten.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door stroomstoot
Wanneer u de 230V-aansluiting met een natte
doek reinigt, kunt u een stroomstoot krijgen.
Er dreigt levensgevaar!
De omgeving van de 230V-aansluiting bij het
reinigen overslaan.
VVoorwoorwaaraardenden
REr zijn alleen apparaten met een passende
stekker, die voldoet aan de betreende lands-
pecieke normen, aangesloten.
REr wordt een apparaat tot maximaal 150 W
(0,65 A) gebruikt.
REr worden geen stekkerdozen gebruikt.
RDe boordnetspanning bevindt zich in het toege-
stane spanningsbereik.
RDe stekker van het elektronische apparaat is
volledig in de 230V-aansluiting gestoken.
#De klep 2openen.
#De stekker van het apparaat in de 230V-aan-
sluiting 3steken.
Als de boordnetspanning voldoende is, gaat
het controlelampje 1branden.
Indien u de 230V-aansluiting niet gebruikt, de klep
gesloten laten.
108108 Stoelen en opbergen
KKoelbooelbox in de middenconsole in- en uitscx in de middenconsole in- en uitschakhakelenelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Brandgevaar door afge-
dekt luchtroostervan de koelbox
Als het luchtrooster van de koelbox worden
afgedekt, kan deze oververhit raken.
#Er altijd voor zorgen dat het luchtrooster
vrij is.
Het luchtrooster van de koelbox bevindt zich tus-
sen de stoelconsole van de voorstoel en de zij-
structuur van de middenconsole.
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
RHet opbergvak onder de armsteun is geopend
(/pagina 101).
De koelbox laden met maximaal 3,5 kg.
#Openen:Openen: De afdekking 1omhoogklappen.
#GerGeringinge ke koeling inscoeling inschakhakelen:elen: De toets2circa
twee seconden indrukken.
#SStterkerke ke koeling inscoeling inschakhakelen:elen: De toets2
opnieuw indrukken.
#UitscUitschakhakelen:elen: De toets2circa twee secon-
den indrukken, tot alle controlelampjes
gedoofd zijn.
%Als de koelbox gedurende langere tijd niet
wordtgebruikt, moet deze worden uitgescha-
keld, ontdooid en gereinigd. Hierna het deksel
enige tijd open laten staan.
Stoelen en opbergen 109109
BuitBuitenvenvererliclichtinghting
AAananwiwijzing vjzing voor aanoor aanpassen vpassen van de van de vererliclichting bijhting bij
rreizen naar heeizen naar het buitt buitenlandenland
DimlicDimlichtht
In landen waar aan de andere kant van de weg
wordtgereden dan in het land waar het voertuig is
geregistreerd, moeten de koplampen op symme-
trisch dimlicht worden omgezet. Daardoor worden
tegenliggers niet verblind. Het symmetrisch dim-
licht verlicht de kant van de weg niet meer zo ver
en zo hoog.
VVoeroertuigtuigen meen met halogt halogeenkeenkoplamoplampen:pen:
Het omschakelen van de koplampen naar symme-
trisch dimlicht is niet noodzakelijk. Ook zonder
omschakeling wordtvoldaan aan de wettelijke
eisen van de landen, waarin aan de andere kant
van de wegwordtgereden als in het land waar het
voertuig is geregistreerd.
VVoeroertuigtuigen meen met led-kt led-koplamoplampen:pen:
Ukunt het dimlicht via de boordcomputer voor
rechts- of linksrijdend verkeer instellen
(/pagina 187).
AAananwiwijzing vjzing voor licoor lichtsysthtsystemen en uw vemen en uw vererantwantwoor-oor-
delidelijkheidjkheid
De verschillende lichtsystemen van het voertuig
zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoordelijkheid
voor de juiste verlichting van het voertuig overeen-
komstig de heersende licht- en zichtomstandighe-
den, de wettelijke bepalingen en verkeerssituatie
ligt bij de bestuurder van het voertuig.
LicLichtschtschakhakelaarelaar
LicLichtschtschakhakelaar bedienenelaar bedienen
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStandlicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de lichtschakelaar)
5LDimlicht of grootlicht
6RMistachterlicht
Wanneer bij het verlaten van het voertuig een
waarschuwingssignaal klinkt, is mogelijk de verlich-
ting ingeschakeld.
#De lichtschakelaar in de stand Ãdraaien.
De exterieurverlichting (behalve stand- en parkeer-
licht) wordt in de volgende gevallen automatisch
uitgeschakeld:
RDe sleutel wordt uit het contactslot verwijderd.
RDe chaueursdeur wordtgeopend, terwijl de
sleutel in het contactslot in de stand gstaat.
DagriDagrijlicjlicht inscht inschakhakelenelen
#De verlichtingsschakelaar in de stand Ã
draaien.
FFunctie vunctie van de autan de automatiscomatische rihe rijvjvererliclichtinghting
Het standlicht, dimlicht en dagrijlicht worden over-
eenkomstig de status van het voertuig en het
omgevingslicht automatisch geschakeld.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door uitgeschakeld dimlicht bij zichtbeper-
kingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand Ã
staat, schakelt het dimlicht bij mist, sneeuw en
110110 Licht en zicht
andere zichtbeperkingen zoals spatwater niet
automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand Ldraaien.
De automatische rijverlichting is slechts een hulp-
middel. De verantwoordelijkheid voor het inschake-
len van de verlichting ligt bij de chaueur.
Wanneer het stand- en dimlicht worden ingescha-
keld, gaan de groene controlelampjes T(stand-
licht) en L(dimlicht) in het combi-instrument
branden.
MisMistlictlichthten in- of uitscen in- of uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe lichtschakelaar bevindt zich in de
stand Lof Ã.
RDe spanningsvoorziening of het voertuig is
ingeschakeld.
#MistMistacachthtererliclicht in- of uitscht in- of uitschakhakelen:elen: De toets
Rindrukken.
De landspecieke regelingen voor gebruik van het
mistachterlicht in acht nemen.
LicLichtbundel insthtbundel instellenellen
#De koplampverstelling 1in de betreende
stand draaien.
#Bij onbeladen voertuig de stand gkiezen.
De weg moet 40 m tot 100 m worden verlicht en
mag het dimlicht het tegemoetkomend verkeer niet
verblinden.
Met de koplampverstelling past u de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand van
het voertuig aan. Wanneer stoelen bezet zijn of de
laadruimte wordt be- of ontladen, verandert de
lichtbundel. Daardoor kunnen de zichtomstandig-
heden verslechteren en kunnen tegenliggers wor-
den verblind.
CombiscCombischakhakelaar velaar vererliclichting bedienenhting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#Met de combischakelaar de betreende functie
selecteren.
GrGrooootlictlicht inscht inschakhakelenelen
#Het dimlicht inschakelen (/pagina 110).
#De combischakelaar naar voren1drukken.
Het controlelampje Kin het combi-instru-
ment gaat branden.
%Het grootlicht wordt in de stand Ãalleen
ingeschakeld bij duisternis en wanneer het
voertuig ingeschakeld is.
LicLichtsignaalhtsignaal
#De combischakelaar kort in de richting van de
pijl 3trekken.
KnipperKnipperliclichtht
#KnipperKnipperen:en: De combischakelaar in de gewen-
ste richting 2of 4drukken, tot deze ver-
grendelt. De combischakelaar wordt bij grote
stuurbewegingen automatisch teruggezet.
#KKorort knippert knipperen:en: De combischakelaar kort in de
gewenste richting 2of 4aantippen. Het
betreende knipperlicht knippert driemaal.
Licht en zicht 111111
AlarAlarmknippermknipperliclichtinsthtinstallatie in- en uitscallatie in- en uitschakhakelenelen
#De toets1indrukken.
Als u de knipperlichten inschakelt terwijl de alarm-
knipperlichtinstallatie ingeschakeld is, werken
alleen de knipperlichten aan de betreende zijde
van het voertuig.
De alarmknipperlichtinstallatie wordt in de vol-
gende situaties automatisch ingeschakeld:
RDe airbag is geactiveerd.
RHet voertuig wordtvanaf meer dan 70 km/h
hard afgeremd totvoertuigstilstand.
De alarmknipperlichtinstallatie wordt na een nood-
stop automatisch uitgeschakeld wanneer het voer-
tuig weer een snelheid van meer dan 10 km/h
bereikt.
IntIntelligelligent Light Systent Light Systemem
FFunctie vunctie van hean het Intt Intelligelligent Light Systent Light Systemem
Het Intelligent Light System past de verlichtings-
functie van de koplampen aan de actuele rij- en
weerssituatie aan.
Het systeem bestaat uit de volgende functies:
RActieve bochtenverlichting (/pagina 112)
RBochtenverlichting (/pagina 112)
RVerlichting voor snelwegen (/pagina 112)
RUitgebreid mistlicht (/pagina 113)
De functie "Intelligent Light System" kan via de
boordcomputer worden in- of uitgeschakeld
(/pagina 113).
FFunctie vunctie van de actievan de actieve boce bochthtenvenvererliclichtinghting
De actieve bochtenverlichting hee de volgende
functies:
RDe koplampen volgen de stuurbewegingen.
RDaardoor worden relevante gebieden tijdens
het rijden beterverlicht.
De functies zijn bij ingeschakeld dimlicht actief.
Door de actieve bochtenverlichting kunnen bijvoor-
beeld voetgangers, etsers en dieren eerder wor-
den herkend.
FFunctie vunctie van de bocan de bochthtenvenvererliclichtinghting
De functie is werkzaam onder de volgende
omstandigheden:
RDe snelheid is lager dan 40 km/h en het knip-
perlicht is ingeschakeld of het stuurwiel is
gedraaid.
RDe snelheid ligt tussen 40 km/h en 70 km/h
en het stuurwiel is gedraaid.
De bochtenverlichting kangedurende korte tijd blij-
ven branden, het wordt echter na uiterlijk
drie minuten automatisch uitgeschakeld.
FFunctie vunctie van de van de vererliclichting vhting voor snelwoor snelwegegenen
De verlichting voor snelwegen vergroot het bereik
en de helderheid van de lichtbundel en maakt een
verder zicht mogelijk.
112112 Licht en zicht
De verlichting voor snelwegen wordt in de vol-
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe snelheid is hoger dan 110 km/h en er is
minimaal 1000 m afgelegd zonder grote stuur-
uitslag.
RDe snelheid is hoger dan 130 km/h.
Als de snelheid na activering onder 80 km/h daalt,
wordt de verlichting voor snelwegen automatisch
gedeactiveerd.
FFunctie vunctie van hean het uitgt uitgebrebreid miseid mistlictlichtht
Het uitgebreid mistlicht vermindert de eigenver-
blinding en verbetert de verlichting van de kant van
de weg.
Als de snelheid lager is dan 70 km en het mistach-
terlicht brandt, wordt het uitgebreide mistlicht
automatisch geactiveerd.
Het uitgebreid mistlicht wordt na activering in de
volgende gevallen automatisch gedeactiveerd:
RDe snelheid is hoger dan 100 km/h.
RHet mistachterlicht wordt uitgeschakeld.
IntIntelligelligent Light Systent Light System in- en uitscem in- en uitschakhakelenelen
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9Instellingen selec-
teren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9Verlichting selec-
teren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9Intelligent Light
System selecteren.
Als het Intelligent Light System ingeschakeld is,
gee het display het symbool Lin het
combi-instrument geel weer.
#De toetsaindrukken.
Wanneer u de functie Intelligent Light System
inschakelt, worden de volgende functies geacti-
veerd:
Rverlichting voor snelwegen
Ractieve bochtenverlichting
Rbochtenverlichting
Ruitgebreid mistlicht
%Als u het dimlicht voor rechts- of linksrijdend
verkeer instelt, toont het display in het sub-
menu Verlichting in plaats vanIntelligent
Light System de displaymelding Niet actief
bij links rijden of Niet actief bij rechts rij-
den(/pagina 187). Deze displaymelding ver-
schijnt alleen als de instelling voor rechts- of
linksrijdend verkeer tegengesteld is aan de
exportuitvoering van het voertuig.
%Meer informatie vindt u onder "Intelligent Light
System" (/pagina 112).
AAdapdaptievtievegregrooootlictlichthtassistassistentent
FFunctie vunctie van de adapan de adaptievtievegregrooootlictlichthtassistassistentent
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks adaptieve grootlichtassistent
De adaptieve grootlichtassistent reageert niet
op:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver-
lichting hebben, bijvoorbeeld etsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich-
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een van-
grail
In zeer sporadische gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent niet of niet tijdig op
andere verkeersdeelnemers met eigen verlich-
ting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti-
veerd of desondanks geactiveerd.
Licht en zicht 113113
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig uit-
schakelen.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa-
tisch tussen de volgende instellingen:
RDimlicht
RGrootlicht
Het systeem herkent wanneer tegenliggers of voor-
liggers verlichting voeren.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De adaptieve grootlichtassistent kangeen rekening
houden met de weg- en weersomstandigheden en
de verkeerssituatie.
De herkenning kan onder de volgende omstandig-
heden beperkt zijn:
RHet zicht is slecht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw.
RDe sensoren zijn vervuild of afgedekt.
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de cor-
recte voertuigverlichting overeenkomstig de heer-
sende licht- en zichtomstandigheden en de ver-
keerssituatie ligt bij u.
De optische sensor voor het systeem bevindt zich
achter de voorruit bij het bedieningspaneel dak-
console.
GrGrooootlictlichthtassistassistent in- of uitscent in- of uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
#InscInschakhakelen:elen: Het grootlicht via de combischa-
kelaar inschakelen.
Wanneer het grootlicht in het donker automa-
tisch wordt ingeschakeld, gaat het controle-
lampje _op het display van het combi-
instrument branden.
#UitscUitschakhakelen:elen: Het grootlicht via de combischa-
kelaar inschakelen.
AAdapdaptievtievegregrooootlictlichthtassistassistent Plusent Plus
FFunctie vunctie van de adapan de adaptievtievegregrooootlictlichthtassistassistent Plusent Plus
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks adaptieve grootlichtassistent Plus
De adaptieve grootlichtassistent Plus reageert
niet op:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver-
lichting hebben, bijvoorbeeld etsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich-
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een van-
grail
In zeer sporadische gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent Plus niet of niet tijdig
op andere verkeersdeelnemers met eigen ver-
lichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti-
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig uit-
schakelen.
De adaptieve grootlichtassistent Plus kangeen
rekening houden met de weg- en weersomstandig-
heden en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen beperkt
zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent Plus is slechts
een hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
114114 Licht en zicht
De adaptieve grootlichtassistent Plus wisselt auto-
matisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGedeeltelijk grootlicht
RGrootlicht
Het gedeeltelijk grootlicht schijnt met het groot-
licht aan andere verkeersdeelnemers voorbij en
verblindt deze niet. De voorligger bevindt zich in
het dimlichtbereik.
Bij snelheden onder 25 km/h of voldoende straat-
verlichting voert de grootlichtassistent Plus de vol-
gende handelingen uit:
RHet gedeeltelijk grootlicht en het grootlicht
worden automatisch uitgeschakeld.
RHet controlelampje Kin het combi-instru-
ment doo. Het symbool _voor de groot-
lichtassistent Plus blij ingeschakeld.
Bij snelheden boven 30 km/h voert de grootlicht-
assistent Plus de volgende handelingen uit:
RAls er geen andere verkeersdeelnemers wor-
den herkend, wordt het grootlicht ingescha-
keld.
RAls er andere verkeersdeelnemers worden her-
kend, wordt het gedeeltelijk grootlicht inge-
schakeld.
RHet controlelampje Kin het combi-instru-
ment gaat branden.
Bij snelheden boven 40 km/h voert de grootlicht-
assistent Plus de volgende handelingen uit:
RAls er geen andere verkeersdeelnemers wor-
den herkend en de rijbaan rechtverloopt,
wordt het grootlicht ingeschakeld.
RWanneer sterk reecterende borden worden
herkend, wordt het grootlicht automatisch uit-
geschakeld.
RAls er andere verkeersdeelnemers worden her-
kend, wordt automatisch het gedeeltelijk groot-
licht ingeschakeld.
RHet controlelampje Kin het combi-instru-
ment gaat branden.
De optische sensor voor het systeem bevindt zich
achter de voorruit bij het bedieningspaneel dak-
console.
AAdapdaptievtievegregrooootlictlichthtassistassistent Plus in- en uitscent Plus in- en uitschakhake-e-
lenlen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
#InscInschakhakelen:elen: Het grootlicht via de combischa-
kelaar inschakelen.
Wanneer het grootlicht in het donker automa-
tisch wordt ingeschakeld, gaat het controle-
lampje _op het display van het combi-
instrument branden.
#UitscUitschakhakelen:elen: Het grootlicht via de combischa-
kelaar inschakelen.
UitscUitschakhakelvelverertrtragingsagingstitijd buitjd buitenvenvererliclichting insthting instellenellen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5Uitschakelvertr. buiten
#Een uitschakelvertragingstijd van de verlichting
instellen.
Bij het uitschakelen van het voertuig wordt de bui-
tenverlichting gedurende de ingestelde tijd geacti-
veerd.
OmgeOmgevingsvvingsvererliclichting in- en uitschting in- en uitschakhakelenelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5Oriëntatieverlichting
#De functie in- of uitschakelen.
Licht en zicht 115115
De exterieurverlichting brandt gedurende
40 seconden na het ontgrendelen. Als het voertuig
wordtgestart, wordt de omgevingsverlichting
gedeactiveerd en de automatisch rijverlichting
geactiveerd.
IntIntererieurvieurvererliclichting insthting instellenellen
IntIntererieurvieurvererliclichting insthting instellenellen
Bedieningspaneel dakconsole vBedieningspaneel dakconsole vooroorinin
Toetsen interieurverlichting (voorbeeld comfort-
bedieningspaneel dakconsole)
1pLeeslampje linksvoor
2|Automatische interieurverlichtingsrege-
ling
3cInterieurverlichting voorin
4wInterieurverlichting achter of laadruimte-
verlichting
5pLeeslampje rechtsvoor
#In- of uitscIn- of uitschakhakelen:elen: De betreende toets1-
5indrukken.
De indeling evenals het aantal toetsen is afhanke-
lijk van de uitrusting.
SfSfeerveervererliclichting insthting instellenellen
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Sfeerverlichting
Kleur instKleur instellenellen
#Kleur selecteren.
#De gewenste kleur instellen.
of
#Een kleurencombinatie selecteren.
HelderHelderheid instheid instellenellen
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
UitscUitschakhakelvelverertrtragingsagingstitijd vjd vererliclichting binnen in- enhting binnen in- en
uitscuitschakhakelenelen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Verlichting
5Uitsch.vertr. binnen
#De uitschakelvertragingstijd van de verlichting
in- of uitschakelen.
Wanneer de functie actief is, wordt de inte-
rieurverlichting bij het ontgrendelen of het uit-
schakelen van het voertuig automatisch inge-
schakeld.
LicLichtbrhtbron von vereranderanderenen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het vt ververvangangen ven vanan
liclichtbrhtbronnenonnen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen bij het lampjes
vervangen
Lampjes, verlichtingen en stekkers kunnen tij-
dens de werking zeer heet worden.
Wanneer u een lampje vervangt, kunt u zich
aan deze onderdelen branden.
#Voor het vervangen van lampjes de
onderdelen laten afkoelen.
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen:
RVoor het vervangen van lichtbronnen altijd het
verlichtingssysteem van het voertuig uitschake-
len. Hierdoor wordtkortsluiting voorkomen.
RAlleen vervangende gloeilampen van hetzelfde
type en met de bedoelde spanning gebruiken.
RDe gloeilampen alleen in gesloten en hiervoor
bedoelde lampen gebruiken.
RGeen lichtbronnen gebruiken die gevallen zijn
of waarvan het glas krasjes vertoont. De licht-
bron kan anders breken.
RDe lichtbron kan onder de volgende omstan-
digheden uit elkaar spatten:
-Wanneer deze heet is en u deze aanraakt
-Wanneer u deze laat vallen
-Wanneer deze wordt bekrast of beschadigd
RVlekken op het glas verkorten de levensduur
van de lichtbron. Het glas niet met de blote
hand aanraken. Zo nodig het glas in koude toe-
116116 Licht en zicht
stand met alcohol of spiritus reinigen en met
een niet-pluizende doek schoonwrijven.
RLichtbronnen tegenvochtigheid beschermen
en niet met vloeistof in contact laten komen.
Altijd controleren of de gloeilampen goed vastzit-
ten.
De volgende lichtbronnen alleen laten vervangen
bij een gekwaliceerde werkplaats:
RLampen van de kentekenplaatverlichting
VVoorstoorste lice lichtbrhtbronnen vonnen ververvangangen (auten (auto's meo's met halo-t halo-
ggeenkeenkoplamoplampen)pen)
OvOvererziczicht soortht soorten licen lichtbrhtbronnen vonnen vooroor
1Extra knipperlicht in de buitenspiegel: Led
2Knipperlichten: PY 21 W
3Dimlicht: H7 55 W
4Grootlicht/standlicht/parkeerlicht/dagrijlicht:
H15 55 W/15 W
LicLichtbrhtbronnen in de konnen in de koplamoplamp vp ververvangangenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet verlichtingssysteem is uitgeschakeld.
RHet betreende voorwiel is naar binnen
gedraaid.
RDimlicDimlicht:ht: U hebt een lichtbron van het type
H7 55 W nodig.
RKnipperKnipperliclicht:ht: U hebt een lichtbron van het type
PY 21 W nodig.
RGrGrooootlictlicht/stht/standlicandlicht/parkht/parkeereerliclicht/dagriht/dagrijlicjlicht:ht:
U hebt een lichtbronvan het type H15 55 W/
15 W nodig.
Afdekking in de vAfdekking in de voorstoorste spatbore spatbordrdrand vand vererwiwijderjderenen
en aanbren aanbrengengenen
#VVererwiwijderjderen:en: De afdekking 1in het midden
vastpakken, omhoogschuiven en verwijderen.
De afdekking blij hangen aan de band.
#AAanbranbrengengen:en: De afdekking 1aan de boven-
zijde aanbrengen en omlaagschuiven, tot deze
vergrendelt.
DimlicDimlichtht
#De afdekking in de voorste spatbordrand ver-
wijderen.
#De afdekking 1van de behuizing linksom
draaien en verwijderen.
#De tting 2van het dimlicht linksom draaien
en verwijderen.
#De gloeilamp uit de tting 2trekken.
#De nieuwe gloeilamp in de tting 2aanbren-
gen.
Licht en zicht 117117
#De tting 2aanbrengen en rechtsom vast-
draaien.
#De afdekking 1van de behuizing aanbrengen
en rechtsom vastdraaien.
#De afdekking in de voorste spatbordrand aan-
brengen.
GrGrooootlictlicht, stht, stand- en parkand- en parkeereerliclicht en dagriht en dagrijlicjlichtht
#De motorkap openen.
#De afdekking 1van de behuizing linksom
draaien en verwijderen.
#De gloeilamp met de tting 2eruit trekken.
#De nieuwe gloeilamp met de tting 2aan-
brengen en tot de aanslag vastdraaien.
#De afdekking 1van de behuizing aanbrengen
en rechtsom vastdraaien.
#De motorkap sluiten.
KnipperKnipperliclichtht
#De motorkap openen.
#De tting 1linksom draaien en eruit trekken.
#De gloeilamp uit de tting 1trekken.
#De nieuwe gloeilamp in de tting 1aanbren-
gen.
#De tting 1aanbrengen en rechtsom draaien,
tot deze vergrendelt.
#De motorkap sluiten.
AAcchthtersterste lice lichtbrhtbronnen vonnen ververvangangenen
OvOvererziczicht soortht soorten licen lichtbrhtbronnen aconnen achthterer
1Derde remlicht: Led
2Kentekenplaatverlichting: Led
3Mistachterlicht (chaueurszijde): Led
4Achteruitrijlicht: W 16 W
5Remlicht, achterlicht/parkeerlicht: Led
6Knipperlicht: Led
LicLichtbrhtbron in heon in het act achthtererliclicht vht ververvangangenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet verlichtingssysteem is uitgeschakeld.
RStStandaarandaard acd achthtererliclicht:ht: U hebt een lichtbron
van het type P 21 W nodig.
RLed-acLed-achthtererliclicht:ht: U hebt een lichtbron van het
type W 16 W nodig.
AcAchthtererliclicht vht vererwiwijderjderenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Lakschade bij het verwijde-
renvan het achterlicht
Bij het verwijderen van de achterlichten kan
lakschade optreden. Het achterlicht kan bij het
verwijderen bijvoorbeeld krassen op de lak ver-
oorzaken.
#De achterlichten voorzichtig verwijderen.
#Mercedes-Benz adviseert de lichtbron-
nen van het achterlicht bij een gekwali-
ceerde werkplaats te laten vervangen.
118118 Licht en zicht
In acht nemen dat bij een LED-achterlicht alleen
de gloeilamp van het achteruitrijlicht kanworden
vervangen.
#De achterklep openen.
%Een schroevendraaier bevindt zich bij het
boordgereedschap (/pagina 243).
#De twee schroeven1aan de zijkant verwijde-
ren.
#Het achterlicht 2naar buiten drukken tot de
aanslag van de pen 3.
#Het achterlicht 2naar buiten van de pen 3
losdrukken.
#De stekker van de lamphouder van het achter-
licht 2lostrekken.
AAcchthtererliclicht aanbrht aanbrengengenen
#De stekker in de lamphouder van het achter-
licht 2drukken.
#Het achterlicht 2vanaf de zijkant over de pen
3drukken en op het voertuig schuiven.
#De twee schroeven1aan de zijkant vast-
draaien.
SSttandaarandaard acd achthtererliclichtht
#De drie schroeven1eruit draaien en de
lamphouder 2van het achterlicht verwijde-
ren.
Lamphouder
3Knipperlicht
4Remlicht, achterlicht, parkeerlicht
5Achteruitrijlicht
6Mistachterlicht (alleen aan chaueurszijde)
#Het achterlicht verwijderen.
#De betreende gloeilamp iets indrukken,
linksom draaien en uit de tting verwijderen.
#De nieuwe gloeilamp in de tting drukken en
rechtsom erin draaien.
#De lamphouder 2in het achterlicht aanbren-
gen en de drie schroeven1vastdraaien.
#Het achterlicht aanbrengen.
Led-acLed-achthtererliclichtht
#Het achterlicht verwijderen.
#De afdekking 1van de behuizing linksom
eruit draaien.
#De tting linksom draaien en verwijderen.
#De gloeilamp uit de tting trekken.
#De nieuwe gloeilamp in de tting aanbrengen.
#De tting aanbrengen en rechtsom vast-
draaien.
#De afdekking 1van de behuizing aanbrengen
en rechtsom vastdraaien.
#Het achterlicht aanbrengen.
Licht en zicht 119119
LicLichtbrhtbronnen intonnen intererieurvieurvererliclichting vhting ververvangangenen
LicLichtbrhtbronnen in heonnen in het intt intererieur vieur ververvangangenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe interieurverlichting is uitgeschakeld.
RVVererliclichting achting achthtererin en laadrin en laadruimtevuimtevererliclichting:hting: U
hebt een lichtbron van het type T10 6W xenon
nodig.
RIntIntererieurieur- en omge- en omgevingsvvingsvererliclichting:hting: U hebt een
lichtbronvan het type W 5 W nodig.
RSignaal- en omgeSignaal- en omgevingsvvingsvererliclichting in de achting in de achthter-er-
klep:klep: U hebt een lichtbron van het type W 5 W
nodig.
VVererliclichting achting achthtererin en laadrin en laadruimtevuimtevererliclichtinghting
#De vergrendelingsveer van het lampglas 1
met een geschikt voorwerp, bijvoorbeeld een
schroevendraaier, indrukken en vervolgens het
lampglas met het lamphuis opwippen.
#De nokken van de tting 2naar binnen druk-
ken.
#De lichtbron3uit het lamphuis trekken.
#De nieuwe lichtbron aanbrengen.
#Het lampglas weer op het lamphuis aanbren-
gen en vergrendelen.
#Het lampglas met het lamphuis aanbrengen en
vergrendelen.
ExtrExtra inta intererieurieur- en omge- en omgevingsvvingsvererliclichtinghting
Afhankelijk van de uitrusting is de hier beschreven
vervanging van lichtbronnen vantoepassing op de
volgende lampen:
Rde spiegelverlichting van de zonneklep
Rde oriëntatielamp onder in de voordeur
Rde oriëntatielamp binnen in de achterklep
#De vergrendelingsveer van het lamphuis 1
met een geschikt voorwerp, bijvoorbeeld een
schroevendraaier, indrukken en het lamphuis
1opwippen.
#De tting 2linksom draaien en uit het lamp-
huis 1trekken.
#De gloeilamp 3uit de tting 2trekken.
#De nieuwe gloeilamp 3in de tting 2druk-
ken.
#De tting 2rechtsom in het lamphuis 1
draaien.
#Het lamphuis 1links aanbrengen en vastklik-
ken.
Signaal- en omgeSignaal- en omgevingsvvingsvererliclichting in de achting in de achthtererklepklep
#De vergrendelingsveer van het lamphuis aan de
kant van het heldere lampglas 3met een
geschikt voorwerp, bijvoorbeeld een schroe-
vendraaier, indrukken en het lamphuis opwip-
pen.
120120 Licht en zicht
#De tting 2linksom draaien en uit het lamp-
huis trekken.
#De gloeilamp uit de tting 2trekken.
#De nieuwe gloeilamp in de tting 2drukken.
#De tting 2rechtsom in het lamphuis
draaien.
#Het lamphuis tegen de kant van het rode lamp-
glas 1plaatsen en vergrendelen.
RRuituitenenwisserwisser
RRuituitenenwisserwissers vs voorroorruit in- en uitscuit in- en uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
1gRuitenwissers uit
2ÄIntervalwissen laag
(lage gevoeligheid van de regensensor)
3ÅIntervalwissen hoog
(hoge gevoeligheid van de regensensor)
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
#De combischakelaar naar de betreende stand
15draaien.
#Eenmaal wissen:Eenmaal wissen: De toets op de combischake-
laar in de richting van de pijl 6drukken tot
het eerste drukpunt.
#SprSproeien:oeien: De toets op de combischakelaar in
de richting van de pijl 6drukken tot het
tweede drukpunt.
AAcchthterrerruituitenenwisser in- en uitscwisser in- en uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
1ôWissen met ruitensproeiervloeistof
2°Intervalwissen
3gAchterruitenwisser uit
4ôWissen met ruitensproeiervloeistof
#De schakelaar èin de betreende stand
zetten.
Bij ingeschakelde achterruitenwisser verschijnt
het symbool èop het display van het
combi-instrument.
#WWissen meissen met rt ruituitensprensproeiervoeiervloeistloeistof:of: De schake-
laar èvoorbij de actuele stand tot de aan-
slag 1of 4drukken en vasthouden.
RRuituitenenwisserbladen vwisserbladen voorroorruit vuit ververvangangenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het vervangen
van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging komen
bij het vervangen van de ruitenwisserbladen,
kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver-
vangen, altijd de ruitenwissers en de auto
uitschakelen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de voor- of
achterruit bij het vervangen van het ruiten-
wisserblad
Als de ruitenwisserarm op de voor- of achter-
ruit wordtteruggeklapt terwijl nog geen ruiten-
Licht en zicht 121121
wisserblad is aangebracht, kan de ruit bescha-
digd raken door de kracht van de botsing.
#De ruitenwisserarm nooit op de voor- of
achterruit terugklappen als nog geen rui-
tenwisserblad is aangebracht. De ruiten-
wisserarm vasthouden, wanneer een rui-
tenwisserblad wordtvervangen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging aan motorkap
of ruitenwissers bij het openen van de
motorkap
Wanneer bij het openen van de motorkap de
ruitenwissers van de ruit weggeklapt zijn, kun-
nen de ruitenwissers of de motorkap bescha-
digd raken.
#Controleren dat de ruitenwissers niet van
de ruit verwijderd zijn.
RRuituitenenwisserbladen vwisserbladen vererwiwijderjderenen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit wegklap-
pen.
#De ruitenwisserarm met een hand vasthouden.
Met de andere hand het ruitenwisserblad in de
richting van de pijl 1tot de aanslag van de
ruitenwisserarm wegdraaien.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de demontagepositie ver-
grendelt.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
4van de ruitenwisserarm verwijderen.
RRuituitenenwisserbladen aanbrwisserbladen aanbrengengenen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting van
de pijl 1in de ruitenwisserarm aanbrengen.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de vergrendelingspositie
vergrendelt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con-
troleren.
#De ruitenwisserarmen weer naar de voorruit
klappen.
OnderOnderhoudsindicatiehoudsindicatie
#De beschermfolie 1van de onderhoudsindi-
caties op de punten van de nieuw gemon-
teerde ruitenwisserbladen verwijderen.
Wanneer de onderhoudsindicatie van zwart naar
geel verkleurt, moeten de wisserbladen vervangen
worden.
%De duur van het verkleuren is afhankelijk van
de gebruiksomstandigheden.
122122 Licht en zicht
RRuituitenenwisserbladen acwisserbladen achthterrerruit vuit ververvangangenen
AAcchthtererklepklep
#De ruitenwisserarm 1van de achterruit weg-
klappen, tot deze in de vervangingspositie ver-
grendelt.
#De ruitenwisserarm 1vasthouden en het rui-
tenwisserblad 2in de richting van de pijl van
de ruitenwisserarm verwijderen.
#Het nieuwe ruitenwisserblad 2op de ruiten-
wisserarm 1aanbrengen.
#De ruitenwisserarm 1vasthouden en het rui-
tenwisserblad 2tegen de richting van de pijl
drukken, tot het vergrendelt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad 2
controleren.
#De ruitenwisserarm 1terug op de achterruit
klappen.
SpiegSpiegelel
BuitBuitenspiegenspiegels bedienenels bedienen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van de buitenspiegel door ver-
keerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat-
ten door over de schouder te kijken.
BuitBuitenspiegenspiegel elektrel elektriscisch insth instellenellen
#De spanningsvoorziening of het voertuig
inschakelen.
#Met de toetsen 3of 4de in te stellen bui-
tenspiegel selecteren.
#Met de toets2de stand van het spiegelglas
instellen.
BuitBuitenspiegenspiegels elektrels elektriscisch in- en uitklappenh in- en uitklappen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de elektri-
sche buitenspiegels
Wanneer de elektrische buitenspiegels met de
hand wordt in- of uitgeklapt,kunnen de buiten-
spiegels worden beschadigd en worden de bui-
tenspiegels niet correct vergrendeld.
Wanneer de buitenspiegels bij het wassen van
het voertuig in een wasstraat niet ingeklapt
zijn, kunnen de wasborstels de buitenspiegels
met geweld inklappen en beschadigen.
#De buitenspiegels alleen elektrisch in- en
uitklappen.
#De buitenspiegels ór het wassen van
het voertuig in een wasstraat inklappen.
Licht en zicht 123123
#De spanningsvoorziening of het voertuig
inschakelen.
#De toets1kort indrukken.
Wanneer sneller dan 47 km/h wordtgereden, kun-
nen de buitenspiegels niet meer worden ingeklapt.
BuitBuitenspiegenspiegel vel vergrergrendelenendelen
Wanneer een buitenspiegel met geweld naar voren
of naar achteren uit de vergrendeling is gedrukt,
als volgt te werk gaan.
#De toets1indrukken en ingedrukt houden,
tot een klik en daaropvolgend een klap te
horen is.
De spiegelbehuizing is vergrendeld en de bui-
tenspiegels kunnen op de normale wijze wor-
den ingesteld.
BuitBuitenspiegenspiegel vel verwerwararmenmen
VVoeroertuigtuigen zonder acen zonder achthterrerruitvuitverwerwararming:ming: Bij tem-
peraturen onder 15 °C wordt de spiegelverwar-
ming na het startenvan het aandrijfsysteem auto-
matisch blijvend ingeschakeld.
VVoeroertuigtuigen meen met act achthterrerruitvuitverwerwararming:ming: Bij tempera-
turen onder 15 °C wordt de spiegelverwarming na
het startenvan het aandrijfsysteem automatisch
gedurende tien minuten ingeschakeld. Ook kan de
spiegelverwarming samen met de achterruitver-
warming ingeschakeld worden.
#Het voertuig inschakelen.
#De tuimelschakelaar ¤op de bedienings-
eenheid van de airconditioning omhoog- of
omlaagdrukken.
Het controlelampje boven de tuimelschakelaar
¤brandt en de spiegelverwarming is
samen met de achterruitverwarming ingescha-
keld.
DigitDigitale binnenspiegale binnenspiegel gel gebrebruikuikenen
Het voertuig kan met een digitale binnenspiegel
uitgerust zijn. Deze maakt gebruik van een camera
in de achterruit en een in de spiegel geïntegreerd
display, om een beter zicht naar achteren mogelijk
te maken. De binnenspiegel kan als een standaard
binnenspiegel of als display worden gebruikt.
Om te voorkomen dat u door de digitale binnen-
spiegel wordtverblind, de digitale binnenspiegel
eerst instellen als standaard binnenspiegel.
Bepaalde zonlichtinvallen (laagstaande zon) of licht
van een andere intensieve lichtbron kunnen het
contrast van het display verlagen en totreecties
leiden. In dergelijke situaties kunnen objecten op
het display niet of slechts moeilijk herkenbaar zijn.
Wees in dergelijke gevallen bijzonder voorzichtig en
pas uw rijstijl dienovereenkomstig aan.
De chaueur moet daarbij de nodige persoonlijke
visuele hulpmiddelen dragen, die voorgeschreven
zijn om een motorvoertuig te besturen. In het geval
van ouderdomsverziendheid moeten indien nodig
visuele hulpmiddelen met multifocale glazen wor-
den gedragen, om het verkeer ook via de display
goed te kunnen herkennen.
%Wanneer de camera in de achterruit vuil is, de
achterruitenwisser bedienen met ruitensproei-
ervloeistof (/pagina 121) of de achterruit
handmatig schoonmaken. De aanwijzingen
met betrekking tot het reinigen van de digitale
binnenspiegel in acht nemen (/pagina 230).
#SSttandaarandaard binnenspiegd binnenspiegel gel gebrebruikuiken:en: De scha-
kelaar in de stand 1zetten.
#DisplaDisplay gy gebrebruikuiken:en: De schakelaar in de stand
2zetten.
DisplaDisplayhelderyhelderheid instheid instellenellen
%De digitale binnenspiegel is met lichtsensoren
aan de voor- en achterzijde uitgerust en past
de helderheid van het display automatisch aan
het omgevingslicht aan. De lichtsensoren niet
afdekken, bijvoorbeeld met een sticker.
#De menutoets 3eenmaal indrukken.
#De toets4indrukken om de displayhelder-
heid te wijzigen.
of
#De toets5indrukken om de displayhelder-
heid te verhogen.
GezicGezichtspunt vhtspunt van de cameran de camera insta instellenellen
#De menutoets 3tweemaal indrukken.
#De toets4indrukken om het gezichtspunt
omlaag te verschuiven.
124124 Licht en zicht
of
#De toets5indrukken om het gezichtspunt
omhoog te verschuiven.
SSttororingsmodus vingsmodus van de digitan de digitale binnenspiegale binnenspiegelel
Wanneer zich een systeemfout voordoet, bijvoor-
beeld wanneer de camera uitvalt, verschijnt links-
boven op het display een doorgestreepte camera
en is geen camerabeeld zichtbaar in de spiegel.
#Omschakelen naar de standaard binnenspiegel
indien er een systeemfout optreedt.
FFunctie vunctie van de autan de automatiscomatisch dimmende spiegh dimmende spiegelel
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel en
vergiigingsgevaar door elektrolytvan de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar bui-
tenkomen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezondheid
en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in con-
tact met huid, ogen, ademhalingsorganen of
kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende in
acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met water
afspoelen en zo snel mogelijk de hulp
van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt, direct
grondig de mond uitspoelen. Geen
braken opwekken. Zo snel mogelijk
naar een arts gaan.
RMet elektrolytvervuilde kleding direct
vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
Wanneer licht vankoplampen op de sensor in de
binnenspiegel schijnt, dimmen de binnen- en de
buitenspiegel aan chaueurszijde automatisch.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RHet voertuig is uitgeschakeld.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
RHet schijnsel van de koplampen valt niet op de
sensor in de binnenspiegel, doordat bijvoor-
beeld lading de lichtbundel afschermt.
Zonnekleppen bedienenZonnekleppen bedienen
#VVerblinding verblinding van van vororen:en: De zonneklep 1
omlaagklappen.
#VVerblinding verblinding vanaf de zianaf de zijkjkantant::De zonneklep 1
opzij zwenken.
Licht en zicht 125125
OvOvererziczicht airht aircosystcosystemenemen
OvOvererziczicht TEMPMAht TEMPMATICTIC
Bedieningseenheid voorin:
1wTemperatuur instellen (/pagina 130)
2_Luchtverdeling instellen (/pagina 129)
3HLuchthoeveelheid instellen
(/pagina 129)
4¿Koeling met luchtdroging in- en uitscha-
kelen (/pagina 128)
5¬Voorruit ontwasemen (/pagina 130)
6tKlimaatmenu van het multimediasys-
teem oproepen
7¤Achterruitverwarming en spiegelverwar-
ming in- en uitschakelen (/pagina 131)
8&Klimaatregeling vooraf in- en uitschake-
len (/pagina 134)
MaxComfort-modus in- en uitschakelen
(/pagina 127)
9gLuchtrecirculatie handmatig in- en uit-
schakelen (/pagina 130)
Bedieningseenheid achterin:
AwTemperatuur instellen (/pagina 130)
BDisplay
CKLuchthoeveelheid instellen
(/pagina 129)
126126 Klimaatregeling
OvOvererziczicht THERMOht THERMOTRTRONICONIC
Bedieningseenheid voorin:
1wTemperatuur instellen links
(/pagina 130)
2_Luchtverdeling instellen (/pagina 129)
3HLuchthoeveelheid instellen
(/pagina 129)
4ÃKlimaatregeling automatisch regelen
(/pagina 129)
5¬Voorruit ontwasemen (/pagina 130)
6tKlimaatmenu van het multimediasys-
teem oproepen
7¤Achterruitverwarming en spiegelverwar-
ming in- of uitschakelen (/pagina 131)
8&Klimaatregeling vooraf (/pagina 134)
MaxComfort-modus in- en uitschakelen
(/pagina 127)
9gLuchtrecirculatie handmatig in- of uit-
schakelen (/pagina 130)
A¿Koeling met luchtdroging in- en uitscha-
kelen (/pagina 128)
BwTemperatuur instellen rechts
(/pagina 130)
Bedieningseenheid achterin:
CwTemperatuur instellen (/pagina 130)
DDisplay
EKLuchthoeveelheid instellen
(/pagina 129)
AirAircosycosyststemen bedienenemen bedienen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot enert energiebespargiebesparendend
airaircogcogebrebruikuik
Het gebruik van de verwarmings- en klimaatrege-
lingsfuncties hee directe invloed op de actiera-
dius van het voertuig. Om deze reden wordt afhan-
kelijk van het gekozen rijprogramma
(/pagina 143) het vermogen van de verwarming
en klimaatregeling automatisch gereduceerd.
RiRijprjpro-o-
grgrammaamma
VVoeroertuigtuigeigeigenscenschappenhappen
A(Com-
fort)
normaal vermogen vanverwar-
ming en klimaatregeling
;(Eco) iets gereduceerd vermogen van
verwarming en klimaatregeling
;q
(Eco Plus)
sterk gereduceerd vermogen van
verwarming en klimaatregeling
C
(Sport)
normaal vermogen vanverwar-
ming en klimaatregeling
¦(Li) normaal vermogen vanverwar-
ming en klimaatregeling
Afhankelijk van de uitrusting kunt u met de Max-
Comfort-modus een verhoogd verwarmings- en
airconditioningsvermogen instellen.
Klimaatregeling 127127
%Om de hoogspanningsaccu bij zeer hoge bui-
tentemperaturen te koelen kan de koeling van
het interieur automatisch worden gereduceerd
of gedurende korte tijd worden uitgeschakeld.
Een reductie van het vermogen van de verwarming
en de klimaatregeling kan ertoe leiden dat het
bereiken van de gewenste interieurtemperatuur
langer duurt dan gebruikelijk, of helemaal niet
mogelijk is.
MaxComfMaxComforort-modust-modus
Afhankelijk van de uitrusting beschikt uw voertuig
over een MaxComfort-modus.
Bij ingeschakeld voertuig kan de MaxComfort-
modus in alle rijprogramma's door het indrukken
van de toets&in de aircobedieningseenheid
worden geactiveerd. In deze modus wordt het
maximumvermogen van het verwarmings- en kli-
maatregelsysteem geactiveerd. Dit maakt het snel-
ler opwarmen van het voertuig mogelijk, maar kan
een negatieve invloed op de actieradius hebben.
Als het controlelampje in de toets&brandt, is
de functie ingeschakeld.
VVererderdere aane aanwiwijzingjzingenen
In de rijprogramma's ;en ;qwordt met
lage aanjagerstand (stand 1 tot maximaal 3) de
beste verwarmingscapaciteit bereikt.
Wanneer de ruiten dreigen te beslaan, moet de
aanjagerstand worden verhoogd en eventueel een
rijprogramma met een hogere verwarmings- of air-
conditioningscapaciteit worden gekozen. Indien
nodig de functie "voorruit ontwasemen" inschake-
len (/pagina 130).
Bovendien de volgende aanwijzingen met betrek-
king tot de klimaatregeling in acht nemen om het
energieverbruik te reduceren:
RKies een zo laag mogelijke aanjagerstand.
RDe functie voor het ontwasemen van de voor-
ruit slechts kortstondig gebruiken, tot de besla-
genvoorruit weer vrij is.
RBij warm weer het voertuig kort ventileren.
Voor een snellere afkoeling de luchtrecirculatie
van de klimaatregeling kortstondig inschake-
len. Hierdoor wordt het afkoelproces versneld
en de gewenste interieurtemperatuur sneller
bereikt.
RVoertuigen met stoelverwarming: Het gebruik
van de stoelverwarming in combinatie met een
gemiddelde interieurtemperatuur is zuiniger
dan het instellen van een hoge interieurtempe-
ratuur.
KlimaatrKlimaatregegelsystelsysteem in- of uitsceem in- of uitschakhakelenelen
#Het voertuig inschakelen.
#InscInschakhakelen:elen: De tuimelschakelaar t
omhoog- of omlaagdrukken.
Het klimaatmenu van het multimediasysteem
wordtgeopend.
of
#De luchthoeveelheid met de tuimelschakelaar
Hin de stand 1of hoger zetten.
#UitscUitschakhakelen:elen: De tuimelschakelaar t
omhoog- of omlaagdrukken.
of
#De luchthoeveelheid met de tuimelschakelaar
Hin de stand gzetten.
%Wanneer de klimaatregeling is uitgeschakeld,
gaat op het display van de achterste bedie-
ningseenheid de melding "OFF" branden.
%Bij het startenvan het voertuig worden de
laatst gekozen instellingen van de klimaatrege-
ling automatisch overgenomen.
Voertuigen met klimaatregeling achterin: De
status van de klimaatregeling achterin na het
startenvan het voertuigen is afhankelijk van
de in het menu Voorklimatisering geselec-
teerde zone (/pagina 133).
A/C-functie in- of uitscA/C-functie in- of uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet temperatuurregelsysteem is ingeschakeld
(/pagina 128).
RHet voertuig is gestart.
Als de functie "koeling met luchtdroging" is inge-
schakeld, wordt de interieurlucht van het voertuig
overeenkomstig de ingestelde temperatuur gekoeld
en gedroogd.
De functie kan alleen in het klimaatmenu, maar
niet in het klimaatmenu voor de airconditioning
achterin (2e menuniveau) worden in- of uitgescha-
keld.
#De luchthoeveelheid met de tuimelschakelaar
Hin de stand 1of hoger zetten.
#De tuimelschakelaar ¿omhoog of omlaag
drukken.
Als het controlelampje boven de tuimelschake-
laar ¿gaat branden, is de functie "koeling
met luchtdroging" ingeschakeld.
of
#De functie via het klimaatmenu van het multi-
mediasysteem in- en uitschakelen.
128128 Klimaatregeling
Als het controlelampje boven de toets¿drie-
maal knippert, is de functie vanwege een storing
uitgeschakeld. Het klimaatregelsysteem bij een
gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
%De A/C-functie slechts kortstondig uitschake-
len. Anders kunnen de ruiten sneller beslaan.
%Aan de onderzijde van het voertuig kan tijdens
het koelen condenswater naar buiten komen.
Dat is geen tekenvan een defect.
KlimaatrKlimaatregegeling auteling automatiscomatisch rh regegelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet klimaatregelsysteem is ingeschakeld
(/pagina 128).
AAututomatiscomatische airhe airconditioning THERMOconditioning THERMOTRTRONICONIC
In de automatische stand van de automatische air-
conditioning THERMOTRONIC wordt de ingestelde
temperatuur automatisch constant gehouden. De
temperatuur van de uitstromende lucht, de lucht-
hoeveelheid en de luchtverdeling worden automa-
tisch aangepast.
De automatische stand kan alleen in het klimaat-
menu, maar niet in het klimaatmenu voor de air-
conditioning achterin (2e menuniveau), worden in-
of uitgeschakeld.
#AAututomatiscomatische sthe stand in- en uitscand in- en uitschakhakelen:elen: De tui-
melschakelaar Ãomhoog- of omlaagdruk-
ken.
Wanneer het controlelampje boven de tuimel-
schakelaar Ãbrandt, is de automatische
stand ingeschakeld.
Wanneer in de automatische stand de luchthoe-
veelheid of de luchtverdeling handmatig wordt
gewijzigd, doo het controlelampje boven de tui-
melschakelaar Ã. De functie, die niet handma-
tig gewijzigd is, wordt echter nog steeds automa-
tisch geregeld. Wanneer de handmatig gewijzigde
functie weer in de automatische stand wordtgezet,
gaat het controlelampje boven de tuimelschakelaar
Ãopnieuw branden.
InfInforormatie ovmatie over de ster de standen vanden van de lucan de luchtvhtvererdelingdeling
Airconditioning TEMPMATIC en automatische air-
conditioning THERMOTRONIC
¯Luchttoevoer via de ontwasemingsroosters
bLuchttoevoer naar de ontwasemingsroos-
ters, middelste luchtuitstroomopeningen en
zijluchtroosters
_Luchttoevoer naar de ontwasemingsroos-
ters, middelste luchtuitstroomopeningen,
zijluchtroosters en luchtuitstroomopeningen
in de beenruimte
aLuchttoevoer naar de ontwasemingsroos-
ters en luchtuitstroomopeningen in de
beenruimte
PLuchttoevoer naar de middelste luchtuit-
stroomopeningen en zijluchtroosters
SLuchttoevoer naar de middelste luchtuit-
stroomopeningen, zijluchtroosters en lucht-
uitstroomopeningen in de beenruimte
OLuchttoevoer naar de luchtuitstroomopenin-
gen in de beenruimte
WAutomatische regeling van de luchtverdeling
LLucuchtvhtvererdeling instdeling instellenellen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet klimaatregelsysteem is ingeschakeld.
#De tuimelschakelaar _omhoog- of omlaag-
drukken.
Het klimaatmenu van het multimediasysteem
toont de verschillende standen van de luchtver-
deling.
#De tuimelschakelaar _zo lang omhoog- of
omlaagdrukken, tot de gewenste stand is gese-
lecteerd.
VVoeroertuigtuigen meen met klimaatrt klimaatregegeling aceling achthtererinin
Wanneer de airconditioning achterin ingeschakeld
is, geldt de instelling van de luchtverdeling op de
bedieningseenheid ook voor de klimaatregeling
achterin.
Dit geldt ook voor de automatische stand van de
automatische airconditioning THERMOTRONIC. De
lucht wordt dan automatisch naar de beenruimte
en/of de hoofdruimte achterin geleid.
LLucuchththoevhoeveelheid insteelheid instellenellen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet klimaatregelsysteem is ingeschakeld.
#VVererhoghogen of ven of vererlaglagen:en: De tuimelschakelaar
Homhoog- of omlaagdrukken.
Voertuigen met klimaatregeling achterin: De lucht-
hoeveelheid voor achterin kan via het klimaatmenu
van het multimediasysteem, of via de bedienings-
eenheid achterin worden ingesteld.
Klimaatregeling 129129
TTememperperatuur instatuur instellenellen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet klimaatregelsysteem is ingeschakeld.
#VVererhoghogen of ven of vererlaglagen:en: De tuimelschakelaar
womhoog- of omlaagdrukken.
Voertuigen met klimaatregeling achterin: De tem-
peratuur voor achterin kan via het klimaatmenu
van het multimediasysteem, of via de bedienings-
eenheid achterin worden ingesteld.
SyncSynchrhroniseroniseringsfunctie in- of uitscingsfunctie in- of uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet temperatuurregelsysteem is ingeschakeld
(/pagina 128).
Met de functie "synchronisatie" kan de tempera-
tuur centraal worden ingesteld. De temperatuurin-
stelling aan chaueurszijde wordt dan overgeno-
men voor de bijrijderszijde en bij voertuigen met
klimaatregeling achterin ook voor achter.
#De functie "synchronisatie" via het klimaat-
menu van het multimediasysteem in- en uit-
schakelen.
Als de instellingen voor de bijrijderszijde of voor
achterin worden gewijzigd, wordt de synchronisa-
tiefunctie uitgeschakeld.
VVoorroorruit ontwuit ontwasemenasemen
Met deze functie kan de voorruit worden ontwa-
semd of de condens aan de binnenzijde van de
voorruit en de voorste zijruiten worden verwijderd.
Wanneer de functie "Voorruit ontwasemen" is inge-
schakeld, wordt een verlaging van het verwar-
mings- en airconditioningsvermogen automatisch
geannuleerd.
De functie "Voorruit ontwasemen" uitschakelen,
zodra de voorruit ontwasemd is.
%Voertuigen met THERMOTRONIC: Wanneer het
voertuig condens op de ruiten herkent, wordt
de functie automatisch ingeschakeld.
#De klimaatregeling inschakelen
(/pagina 128).
#In- en uitscIn- en uitschakhakelen:elen: De tuimelschakelaar ¬
in de bedieningseenheid voorin omhoog- of
omlaagdrukken.
Als het controlelampje boven de toets¬
gaat branden, is de functie ingeschakeld. De
actuele klimaatinstellingen worden gedeacti-
veerd.
Temperatuur, luchthoeveelheid en luchtverde-
ling worden voor een optimale ontwaseming
automatisch geregeld. De luchtrecirculatie
wordt uitgeschakeld.
Als de automatische stand wordt ingeschakeld,
schakelt de functie "Voorruit ontwasemen" auto-
matisch uit.
Als u de functie "Voorruit ontwasemen" uitschakelt,
zijn de vorige instellingen van de automatische air-
conditioning weer van kracht.
Daarbij de volgende uitzonderingen in acht nemen:
RDe luchtrecirculatie blij uitgeschakeld.
RAls de A/C-functie automatisch is geactiveerd,
blij deze actief.
LLucuchtrhtrecirecirculatie in- of uitscculatie in- of uitschakhakelenelen
Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kunnen de
ruiten sneller beslaan. De luchtrecirculatie slechts
kortstondig inschakelen.
#De tuimelschakelaar gomhoog- of omlaag-
drukken.
Als het controlelampje boven de tuimelschake-
laar ggaat branden, is de luchtrecirculatie
ingeschakeld.
In de volgende situaties wordt de luchtrecirculatie
automatisch ingeschakeld:
Rbij hoge buitentemperaturen
Rtijdens het rijden door een tunnel (alleen voer-
tuigen met automatische airconditioning THER-
MOTRONIC en navigatie)
Na ongeveer 30 minuten wordt automatisch weer
buitenlucht toegevoegd.
In de volgende situaties wordt de luchtrecirculatie
automatisch uitgeschakeld:
Rbij buitentemperaturen onder circa 7 °C na
circa vijf minuten
Rzonder ingeschakelde functie "koeling met
luchtdroging" na circa vijf minuten
Rbij buitentemperaturen boven circa 7 °C en
ingeschakelde functie "koeling met luchtdro-
ging" na circa 30 minuten.
ComfComfortortopening/-sluitingopening/-sluiting
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij onop-
lettende comfortsluiting
Bij de comfortsluiting kunnen lichaamsdelen in
het sluitgebied van de zijruiten bekneld raken.
130130 Klimaatregeling
#Bij de comfortsluiting de volledige sluit-
procedure controleren en erop letten dat
zich geen lichaamsdelen in het sluitge-
bied bevinden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen lichaams-
delen tussen de zijruit en het ruitframe getrok-
kenworden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de
toets loslaten.
#ComfComforortsluiting metsluiting met de luct de luchtrhtrecirecirculatiescculatiescha-ha-
kkelaar:elaar: De tuimelschakelaar gzo lang
omhoog- of omlaagdrukken, tot de zijruiten
automatisch beginnen te sluiten.
Het controlelampje boven de tuimelschakelaar
ggaat branden. De beginpositie van de zij-
ruiten is opgeslagen. De luchtrecirculatie wordt
ingeschakeld.
Als de zijruiten na de comfortsluiting handma-
tig worden geopend, openen deze eerst naar
de uitgangspositie vanvoor de comfortsluiting.
#ComfComforortsluiting onderbrtsluiting onderbrekeken:en: De tuimelschake-
laar gloslaten.
#comfcomfortortopening meopening met de luct de luchtrhtrecirecirculatiescculatiescha-ha-
kkelaar:elaar: De tuimelschakelaar gzo lang
omhoog- of omlaagdrukken, tot de zijruiten
automatisch worden geopend.
Het controlelampje boven de tuimelschakelaar
gdoo. De luchtrecirculatie wordt uitge-
schakeld.
#ComfComfortortopening onderbropening onderbrekeken:en: De tuimelscha-
kelaar gloslaten.
AAcchthterrerruitvuitverwerwararming in- en uitscming in- en uitschakhakelenelen
De achterruitverwarming verbruikt veel stroom. De
achterruitverwarming daarom uitschakelen zodra
de achterruit vrij is.
#Het voertuig inschakelen.
#De tuimelschakelaar ¤omhoog- of omlaag-
drukken.
Wanneer het controlelampje boven de tuimel-
schakelaar ¤gaat branden, is de achter-
ruitverwarming ingeschakeld.
De achterruitverwarming wordt na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
LLucuchtrhtroostoosterers bedienens bedienen
LLucuchtuitshtuitstrtroomopeningoomopeningen insten instellenellen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer hete
of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht-
uitstroomopeningen.
#Naar behoee de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
MiddelstMiddelste luce luchtuitshtuitstrtroomopeningoomopeningen insten instellenellen
#Openen of sluitOpenen of sluiten:en: De regelaar 3of 4tot de
aanslag rechts- of linksom draaien.
#LLucuchtshtstrtroomroomricichting insthting instellen:ellen: De middelste
luchtuitstroomopening 1of 2bij de regelaar
3of 4vastpakken en omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts draaien.
ZiZijlucjluchtrhtroostoosterers insts instellen:ellen:
#Openen en sluitOpenen en sluiten:en: De regelaar 2tot de aan-
slag rechts- of linksom draaien.
#LLucuchtshtstrtroomroomricichting insthting instellen:ellen: Het zijluchtroos-
ter1bij regelaar 2vastpakken en omhoog,
omlaag, naar links of naar rechts draaien.
Klimaatregeling 131131
UitsUitstrtroomopeningoomopeningen acen achthtererin openen en sluitin openen en sluiten:en:
1Draaiknop verticale instelling van de lucht-
stroom en regeling van de luchthoeveelheid
2Draaiknop horizontale instelling van de lucht-
stroom
De uitstroomopeningen achterin kunnen alleen bij
voertuigen met airconditioning achterin worden
ingesteld.
#Openen:Openen: De draaiknop 1van de uitstroom-
opening achterin in de middenpositie draaien.
#SluitSluiten:en: De draaiknop 1in de bovenste of
onderste eindstand draaien.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de klimaatrt de klimaatregege-e-
ling vling vooroorafaf
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in de
auto
Wanneer personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
Het interieur kanworden verwarmd en gekoeld als
het voertuig geparkeerd is.
Voor een klimaatregeling vooraf bestaan afhanke-
lijk van de uitrusting de volgende mogelijkheden:
RKlimaatregeling vooraf via de sleutel
(/pagina 132)
RKlimaatregeling vooraf op een ingestelde ver-
trektijd (/pagina 133)
RKlimaatregeling vooraf via toets
(/pagina 134)
De voorgeschreven temperatuur voor de klimaatre-
geling vooraf van het interieur komt overeen met
de laatst ingestelde temperatuur in de bedienings-
eenheid van de klimaatregeling (/pagina 130).
Als u de klimaatregeling vooraf tijdens het opladen
(mode 4) bij zeer hoge buitentemperaturen
gebruikt, het volgende in acht nemen:
RAfhankelijk van de temperatuur en de laadtoe-
stand van de hoogspanningsaccu wordt de
koelcapaciteit gereduceerd, waardoor het
afkoelproces van het interieur langer kan
duren.
ROm de hoogspanningsaccu te koelen kan de
koeling van het interieur gedurende korte tijd
automatisch worden uitgeschakeld.
%Met name tijdens het opladen (mode 4) bij
zeer hoge buitentemperaturen een zo laag
mogelijke aanjagerstand kiezen en de klimaat-
regeling achterin uitschakelen. Daardoor wordt
de koelcapaciteit gereduceerd en de klimaat-
regeling van het interieur gewaarborgd.
KlimaatrKlimaatregegeling veling voorooraf via de sleutaf via de sleutel gel gebrebruikuikenen
KlimaatrKlimaatregegeling veling voorooraf via sleutaf via sleutel instel instellenellen
#Het klimaatmenu in het multimediasysteem
oproepen.
#Voorklimatisering selecteren.
#Zselecteren.
#De functie Voorklimatisering via sleutel: selec-
teren.
KlimaatrKlimaatregegeling veling voorooraf via sleutaf via sleutel in- of uitscel in- of uitschakhake-e-
lenlen
Voorwaarden
RDe hoogspanningsaccu is voldoende opgela-
den.
RDe functie is via het klimaatmenu in het multi-
mediasysteem geactiveerd.
#InscInschakhakelen:elen: Het voertuig ontgrendelen.
De klimaatregelingsfuncties worden bij het
voorverwarmen en bij het voorkoelen maximaal
vijf minuten ingeschakeld.
Bij het voorkoelen worden de volgende functies
naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelventilatie
132132 Klimaatregeling
Bij het voorverwarmen worden de volgende
functies naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelverwarming
RAchterruitverwarming
De klimaatregeling vooraf via de sleutel kan niet
meer dan driemaal worden ingeschakeld als het
voertuig is geparkeerd.
#UitscUitschakhakelen:elen: De tuimelschakelaar &
omhoog- of omlaagdrukken.
De volgende functies blijven ook na het startenvan
het voertuig ingeschakeld:
RStoelverwarming
RStoelventilatie
KlimaatrKlimaatregegeling veling voorooraf op de vaf op de verertrtrektiektijd gjd gebrebrui-ui-
kkenen
Als het voertuig is aangesloten op een stroomvoor-
ziening, hee het opladen van de hoogspannings-
accu tot een vastgelegde minimale laadtoestand
voorrang.
Onder de volgende voorwaarden kan de draaiperi-
ode van de klimaatregeling vooraf korter worden:
RHet voertuig is niet op een stroomvoorziening
aangesloten.
RDe hoogspanningsaccu is niet volledig opgela-
den.
Door de actieve klimaatregeling vooraf kan de
laadtoestand van de hoogspanningsaccu ook bij
een aangesloten laadkabelstekker teruglopen.
#Het klimaatmenu in het multimediasysteem
oproepen.
#Voorklimatisering selecteren.
EenmaligEenmalige ve verertrtrektiektijd instjd instellenellen
#Eenmalig selecteren.
#Een vertrektijd instellen.
AActievctieve ve verertrtrektiektijd bewjd bewerkerkenen
#Het stisymbool naast de weergegevenver-
trektijd selecteren.
#Een vertrektijd instellen.
Zone selectZone selectererenen
#Zselecteren.
#Alleen best.stoel selecteren.
Wanneer de instelling Alleen best.stoel
gedeactiveerd is, wordt de klimaatregeling
vooraf voor het gehele voertuig uitgevoerd.
Bovendien worden de stoelverwarming/stoel-
ventilatie voor de chaueurs- en bijrijdersstoel
en de klimaatregeling achterin ingeschakeld.
De geselecteerde zone van de klimaatregeling
vooraf is ook van invloed op de klimaatregeling
achterin na het startenvan het voertuig. Wan-
neer de instelling Alleen best.stoel is geacti-
veerd, is de klimaatregeling achterin na het
startenvan het voertuig uitgeschakeld. Wan-
neer de instelling is gedeactiveerd, blij de
laatst gekozen instelling voor de klimaatrege-
ling achterin actief.
KlimaatrKlimaatregegeling veling voorooraf op de vaf op de verertrtrektiektijd in- of uit-jd in- of uit-
scschakhakelenelen
Voorwaarden
RDe hoogspanningsaccu is voldoende opgela-
den.
RDe functie is via het klimaatmenu in het multi-
mediasysteem geactiveerd.
#InscInschakhakelen:elen: De vertrektijd instellen.
Bij het koelen worden de volgende functies
naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelventilatie
Bij het verwarmen worden de volgende func-
ties naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelverwarming
RAchterruitverwarming
De klimaatregeling vooraf wordt maximaal
50 minuten voor de gekozen vertrektijd inge-
schakeld. Bij vertraging van de vertrektijd blij
de klimaatregeling nog tien minuten werken.
#UitscUitschakhakelen:elen: De tuimelschakelaar &
omhoog- of omlaagdrukken.
De volgende functies blijven ook na het startenvan
het voertuig ingeschakeld:
RStoelverwarming
RStoelventilatie
Klimaatregeling 133133
%De vertrektijd en klimaatregeling vooraf kun-
nen ook via Mercedes me connect (Mercedes
PRO connect) worden ingesteld
(/pagina 192).
KlimaatrKlimaatregegeling veling voorooraf via taf via toeoets in- en uitscts in- en uitschakhake-e-
lenlen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is uitgeschakeld.
Het interieur kan, bijvoorbeeld tijdens een ritonder-
breking, tot 30 minuten verder worden verwarmd
of gekoeld.
#In- en uitscIn- en uitschakhakelen:elen: De tuimelschakelaar 1
omhoog- of omlaagdrukken.
De voorgeschreven temperatuur voor de kli-
maatregeling vooraf komt overeen met de
laatst ingestelde temperatuur in de bedienings-
eenheid van de klimaatregeling.
Het rode of het blauwe controlelampje in de
toets&gaat branden of doo.
De kleuren van het controlelampje hebben bij een
uitgeschakeld voertuig de volgende betekenis:
RBlauw:Blauw: Koelen is ingeschakeld
RRRood:ood: Verwarmen is ingeschakeld
RGeel:Geel: Vertrektijd is voorgeselecteerd
134134 Klimaatregeling
RiRijdenjden
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de elektrt de elektro-moduso-modus
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Brandwonden‑ en vergif-
tigingsgevaar bij beschadigde hoogspan-
ningsaccu
Als het huis van de hoogspanningsaccu wordt
beschadigd, kunnen de elektrolyt en gassen
ontsnappen.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Elektrolytspatten direct met water
afspoelen en zo snel mogelijk de hulp
van een arts inroepen.
&GEVGEVAARAAR Brand- en explosiegevaar bij over-
schrijding van de inwendige druk van de
hoogspanningsaccu
Bij een autobrand kan brandbaar gas ontsnap-
pen en ontbranden.
#Bij een ongewone geurontwikkeling, rook
of brandvlekken direct het opladen afbre-
ken.
#Direct de gevarenzone verlaten. De geva-
renzone op voldoende afstand beveiligen.
#Contact opnemen met de brandweer.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
rijgeluiden en het akoestisch voertuigwaarschu-
wingssysteem in acht nemen:
RHet voertuig beschikt over een puur elektrisch
aandrijfsysteem en produceert beduidend min-
der rijgeluid dan voertuigen met verbrandings-
motor.
Daarom is het voertuig uitgerust met een
soundgenerator als akoestisch voertuigwaar-
schuwingssysteem (AVAS).
RDe soundgenerator genereert tot een snelheid
van circa 30 km/h snelheidsafhankelijke rijg-
eluiden bij het voor- en achteruitrijden.
Andere verkeersdeelnemers, met name voet-
gangers en etsers, kunnen het voertuig op die
manier beter opmerken.
RVanaf een snelheid van 20 km/h wordt het
akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem
geleidelijk uitgeschakeld.
RHet voertuig wordt ondanks de soundgenerator
mogelijk niet door andere verkeersdeelnemers
akoestisch waargenomen. Uw rijstijl overeen-
komstig aanpassen.
RDe soundgenerator is uitgeschakeld wanneer
het voertuig stilstaat.
HoogspanningsboorHoogspanningsboordnednet handmatig uitsct handmatig uitschakhakelenelen
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar en brandgevaar
door gewijzigde en/of beschadigde onder-
delen van het hoogspanningsboordnet
Het hoogspanningsboordnet staat onder hoge
elektrische spanning. Als u onderdelen van het
hoogspanningsboordnet verandert of bescha-
digde onderdelen aanraakt, kunt u een stroom-
stoot krijgen. Bovendien kunnen gewijzigde
en/of beschadigde onderdelen brand veroor-
zaken.
Bij een ongeval of contact van de bodemplaat
met de grond kunnen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet ook niet-zichtbaar
worden beschadigd.
#Nooit wijzigingen aan het hoogspannings-
boordnet uitvoeren.
#De auto niet met gewijzigde of bescha-
digde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet inschakelen en gebruiken.
#Nooit beschadigde onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#Na een ongeval geen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#De auto na een ongeval laten transporte-
ren.
#Onderdelen van het hoogspannings-
boordnet bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en indien nodig
laten vervangen.
VVoorwoorwaaraardenden
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6brandt in het combi-instrument, bijvoor-
beeld na een ongeval.
RHet voertuig is zwaar beschadigd en compo-
nenten van het veiligheidssysteem zijn niet
geactiveerd, bijvoorbeeld na een ongeval.
RDe auto is niet gestart.
RHet voertuig is beveiligd tegenwegrollen.
Rijden en parkeren 135135
HoogspanningsuitscHoogspanningsuitschakhakelsystelsysteem in de moteem in de motor-or-
rruimtuimte ge gebrebruikuikenen
Het aandrijfsysteem mag alleen in de hiervoor
onder Voorwaarden genoemde situaties handmatig
worden uitgeschakeld.
#De motorkap openen.
#De ontgrendelingsnok 1in de richting van de
pijl drukken en eruit trekken.
#Het hoogspanningsuitschakelsysteem 2in de
richting van de pijl trekken, tot het vergrendelt.
Het aandrijfsysteem is uitgeschakeld. De con-
densatoren van het hoogspanningsboordnet
zijn pas na enkele minuten volledig ontladen.
Alle werkzaamheden aan het aandrijfsysteem
ook na het handmatig uitschakelen alleen door
een gekwaliceerde werkplaats laten uitvoeren.
Hoogspannings-rHoogspannings-reddingsontkeddingsontkoppelingspunt in deoppelingspunt in de
ststoelconsole voelconsole van de ran de recechthter ver voorstoorstoel goel gebrebruikuikenen
Het aandrijfsysteem mag alleen handmatig worden
uitgeschakeld in de eerder onder Voorwaarden
genoemde situaties. Het hoogspannings-reddings-
ontkoppelingspunt bevindt zich in de stoelconsole
van de rechtervoorstoel en mag alleen in noodge-
vallen door hulpdiensten worden gebruikt.
#De stoelconsole van de rechtervoorstoel ope-
nen.
#De oranje gekleurde kabel, zoals in de afbeel-
ding getoond, bij de posities 3met een
geschikt gereedschap doorknippen en het los-
gesneden stuk kabel verwijderen.
Het aandrijfsysteem is uitgeschakeld. De con-
densatoren van het hoogspanningsboordnet
zijn pas na enkele minuten volledig ontladen.
Alle werkzaamheden aan het aandrijfsysteem
ook na handmatig uitschakelen mogen alleen
door een gekwaliceerde werkplaats worden uitge-
voerd.
RRecuperecuperatief ratief remsystemsysteemeem
FFunctie vunctie van hean het rt recuperecuperatief ratief remsystemsysteemeem
Tijdens het rijden wordt de elektromotor, afhanke-
lijk van de geselecteerde recuperatiefase, bij dece-
leratie en bij het remmen als dynamo gebruikt om
de hoogspanningsaccu op te laden. Zodra u tijdens
het rijden de voet van het gaspedaal neemt, wordt
de recuperatie bij deceleratie geactiveerd.
Het recuperatieve remsysteem hee de volgende
eigenschappen:
ROndersteuning bij het remmen via een elektro-
nisch geregelde rembekrachtiging
ROmzetting van de bewegingsenergie van het
voertuig in elektrische energie
Ukunt de mate vanrecuperatie bij deceleratie
handmatig instellen met de stuurwielschakelpadd-
les (/pagina 137).
136136 Rijden en parkeren
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De remwerking van de elektromotor bij de recupe-
ratie bij deceleratie is in de volgende situaties
slechts gereduceerd of helemaal niet beschikbaar:
Rmet een toenemende laadtoestand van de
hoogspanningsaccu
Rals de hoogspanningsaccu nog niet op bedrijfs-
temperatuur is
Rals de snelheid vrijwel nihil is
Rin de transmissiestand i
Rtijdens en na een ESP®-regeling
RRecuperecuperatievatieve ve verertrtraging handmatig instaging handmatig instellenellen
Met behulp van de stuurwielschakelpaddles kunt u
de mate vanrecuperatie bij deceleratie handmatig
aanpassen.
Hoe hoger de recuperatie, hoe sterker het voertuig
tijdens het rollen wordt afgeremd en hoe meer
elektrische energie naar de hoogspanningsaccu
wordtgeleid.
%Na het opnieuw startenvan het voertuig is
automatisch de recuperatiefase hingesteld.
Wanneer daarvoor de recuperatiefase hÃ
wasgeselecteerd, blij deze ook na het
opnieuw startenvan het voertuig ingesteld.
#RRecuperecuperatie vatie vererhoghogen:en: Kort aan de stuurwiel-
schakelpaddle 1trekken.
#RRecuperecuperatie vatie vererlaglagen:en: Kort aan de stuurwiel-
schakelpaddle 2trekken.
#hÃselectselectereren:en: Lang aan de stuurwiel-
schakelpaddle 1of 2trekken.
De volgende recuperatiefasen zijn beschikbaar:
RhÃRadarondersteunde recuperatie die
rekening houdt met de verkeerssituatie of intel-
ligente, anticiperende recuperatie met de ECO-
assistent
Rhq Geen recuperatie: Het voertuig rolt uit
RhNormale recuperatie (standaardinstelling)
Rh±Versterkte recuperatie: Grotere vertra-
ging van het voertuig bij deceleratie
Rh±± Maximale recuperatie: Maximale ver-
traging van het voertuig bij deceleratie
Het display in het combi-instrument toont de
momenteel ingestelde recuperatiefase in de trans-
missiestandaanduiding, bijvoorbeeld h±.
%De ECO-assistent analyseert naast de radar-
herkenning verdere gegevens van de geplande
route. Daardoor helpt de ECO-assistent om de
rijstijl optimaal aan de geplande route aan te
passen, minimaal energie te verbruiken en te
recupereren.
SleutSleutelstelstandenanden
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Rijden en parkeren 137137
gSleutel aanbrengen en verwijderen
1Spanningsvoorziening inschakelen
2Voertuig inschakelen
3Voertuig starten
%Als de sleutel niet bij het voertuig hoort, kan
deze toch in het contactslot worden gedraaid.
Het voertuig wordt niet ingeschakeld en kan
niet worden gestart.
#De sleutel in de stand gin het contactslot
steken en in de gewenste stand draaien.
InriInrij-aanj-aanwiwijzingjzingenen
Na aevering van het voertuig of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsystemen en
rijveiligheidssystemen zich automatisch over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit van
deze systemen wordt pas bereikt na afsluiting van
deze inleerprocedure.
Nieuwe of vervangen remblokken, remschijven en
banden bereiken pas na enkele honderden kilome-
ters de optimale remwerking en grip. De vermin-
derde remwerking door krachtiger indrukken van
het rempedaal compenseren.
RiRijtipsjtips
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het hetritrijdenjden
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
chaueur
Voorwerpen in de beenruimte van de chaueur
kunnen de pedaalslag beperken en een inge-
drukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs en verkeersveilig-
heid van het voertuig in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in het voertuig veilig
opbergen, opdat deze niet in de been-
ruimte van de chaueur terechtkunnen
komen.
#Bij vloermatten en tapijten controleren of
deze slipvast bevestigd zijn en controle-
ren of er voldoende vrijeruimte voor de
pedalen overblij.
#Niet meerdere vloermatten of tapijten
over elkaar leggen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ongeschikte schoenen
Ongeschikte schoenen zijn bijvoorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoels
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#Om de pedalen veilig te kunnen bedienen
altijd geschikte schoenen dragen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij uitgeschakelde auto tijdens het rijden
Als u de auto tijdens het rijden uitschakelt, zijn
veiligheidsrelevante functies beperkt of niet
meer beschikbaar.
Dat kan bijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging betreen.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor bijvoor-
beeld het sturen en remmen vereist.
#De auto niet uitschakelen tijdens het rij-
den.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor slingeren
en ongevallen door verhoging van het
recuperatieniveau op een gladde rijbaan
Als het recuperatieniveau op een gladde rij-
baan wordtverhoogd, kunnen de aangedreven
wielen hun grip verliezen.
Het recuperatieniveau op een gladde rijbaan
niet verhogen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto wor-
den beschadigd.
138138 Rijden en parkeren
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordtoverschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij dak-
opbouwen in acht nemen.
InfInforormatie ovmatie over trer treintreintransportansport
Voor het vervoeren van het voertuig op een auto-
trein kunnen in enkele landen door de afwijkende
tunnelhoogtes en laadnormen beperkingen of spe-
ciale maatregelen noodzakelijk zijn.
Informatie hierover is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de rt de remmenemmen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe-
daal laat rusten, kan het remsysteem overver-
hit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
AfdalingAfdalingenen
Bij lange en steile afdalingen kunt u de remmen
ontzien door de maximale recuperatie te verhogen
(/pagina 137).
Het voertuig kan door de recuperatie zonder belas-
ting van het remsysteem worden vertraagd. Daar-
door wordtoververhitting en overmatige slijtage
vermeden.
HogHoge en ge en gereringinge belase belastingting
Als de remmen zeer zwaar belast zijn geweest, het
voertuig niet meteen parkeren. Een korte tijd ver-
der rijden. De remmen koelen door de rijwind snel-
ler af.
Als de remmen maar matig worden belast, de wer-
king hiervangeregeld testen. Daarom, rekening
houdend met de verkeerssituatie, vanaf hogere
snelheid sterk afremmen. De remmen worden
daardoor stroever.
NNattatterierijbaanjbaan
Als er bij hevige regengedurende langere tijd
wordtgereden zonder te remmen, kan het voorko-
men dat de remmen bij de eerste keer remmen
vertraagd aangrijpen. Ook na het wassen van het
voertuig of het rijden door diep waterkan dit feno-
meen optreden. Het rempedaal moet dan krachti-
gerworden ingedrukt. Daarom een grotere afstand
tot uw voorligger aanhouden.
Na het rijden op een natte rijbaan en na het was-
sen van het voertuig dit, met inachtneming van de
verkeerssituatie voelbaar afremmen. De remschij-
venworden warm, drogen sneller en worden tegen
corrosie beschermd.
Beperkte remwerking op wegenwaarop gestrooid
is:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem-
voeringen kan de remweg aanzienlijk langer
worden of kan het voertuig aan één kant ster-
ker of zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het voor
urijdende verkeer aanhouden.
Zoutlaag verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening houden
met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende ritvoorzichtig het rempedaal indruk-
ken.
NieuwNieuwe re remscemschihijvjven en ren en remvemvoeroeringingenen
Nieuwe remvoeringen en remschijven bieden pas
na enkele honderden kilometers 100 km een opti-
male remwerking.
De verminderde remwerking door krachtiger
indrukken van het rempedaal compenseren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsredenen
alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde rem-
schijven en remvoeringen te laten inbouwen.
Andere remschijven of remvoeringen kunnen de
veiligheid van het voertuig verminderen.
Remschijven en remvoeringen altijd per as vervan-
gen. Bij het vervangen vanremschijven altijd
nieuwe remvoeringen gebruiken.
InfInforormatie ovmatie over heer hetritrijden op een nat wjden op een nat wegdekegdek
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot aqt aquaplaninguaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de rijbaan kan
aquaplaning optreden.
Bij sterke neerslag of bij omstandigheden waarbij
aquaplaning optreden kan, de volgende aanwijzin-
gen in acht nemen:
RDe snelheid verlagen.
RDoor spoorvorming ontstane geulen vermijden.
Rijden en parkeren 139139
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
Eveneens de aanwijzingen met betrekking tot de
regelmatige controle van de banden en velgen in
acht nemen (/pagina 245).
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het hetritrijden doorjden door
wwatater op de ser op de strtraataat
In het voertuig binnendringend waterkan het aan-
drijfsysteem, de elektronica en de transmissie
beschadigen.
De volgende aanwijzingen in acht nemen wanneer
u door water moet rijden:
RDe waterhoogte bij rustig water mag maximaal
tot de onderrand van de carrosserie staan.
RNiet sneller dan stapvoets rijden, anders kan
water in het voertuig binnendringen.
RVoorliggers of tegenliggers kunnen voor golven
zorgen, waardoor de maximaal toegestane hoe-
veelheid water op de wegkanworden over-
schreden.
Na het rijden door water hebben de remmen een
verminderde remwerking. Rekening houdend met
de verkeerssituatie voorzichtig afremmen tot de
volledige remwerking weer beschikbaar is.
InfInforormatie ovmatie over heer hetritrijden in de wintjden in de winterer
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor slingeren
en ongevallen door verhoging van het
recuperatieniveau op een gladde rijbaan
Als het recuperatieniveau op een gladde rij-
baan wordtverhoogd, kunnen de aangedreven
wielen hun grip verliezen.
Het recuperatieniveau op een gladde rijbaan
niet verhogen.
Als het voertuig in een slip dreigt te raken of bij
lage snelheid niet tot stilstand kanworden
gebracht, kunt u het voertuig stabiliseren door de
volgende maatregelen:
RDe transmissie in de neutraalstand ischake-
len.
RHet voertuig door stuurcorrecties onder con-
trole proberen te houden.
Bij gladheid zeer voorzichtig rijden. Abrupt accele-
reren, sturen en remmen vermijden.
Voor het begin van de winter bij een gekwali-
ceerde werkplaats een winterinspectie aan het
voertuig laten uitvoeren.
De aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van sneeuwkettingen in acht nemen
(/pagina 246).
Bij het rijden in winterse omstandigheden het voer-
tuig regelmatig controleren en sneeuw en ijsver-
wijderen.
Ophopingen van sneeuw en ijskunnen vooral in
bevroren toestand in de omgeving van de bewe-
gende delen, de assen en de wielkasten de vol-
gende problemen veroorzaken:
RBeschadiging van onderdelen van het voertuig
RStoringen in de werking door beperkingen van
de constructief bepaalde beweegbaarheid (bij-
voorbeeld een kleinere mogelijke stuuruitslag)
Bij beschadigingen contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
FFunctie vunctie van hean het enert energiesgiestrtroomdisplayoomdisplay
1Laadtoestand van de hoogspanningsaccu
2Elektromotor (aandrijfsysteem)
3Energiestroom
4Hoogspanningsaccu
In het energiestroomdisplay worden de actieve
componentenvan het aandrijfsysteem licht afge-
beeld. De energiestroom tussen de afzonderlijke
componenten wordtgekleurd weergegeven.
Afhankelijk van de bedrijfstoestand hee de ener-
giestroom verschillende kleuren:
Rwitwit::Sterke acceleratie (boost-eect)
Rkkoperoper::Rijden met constante snelheid of gema-
tigde acceleratie
Rblauwblauw::Recuperatie, opladen van de hoogspan-
ningsaccu of uitrollen
EnerEnergiesgiestrtroomdisplaoomdisplay wy weergeveergevenen
Multimediasysteem:
#Het symbool ©op de touchpad aantippen.
140140 Rijden en parkeren
#Het menu EQ selecteren.
#Het menupunt Energiestroom selecteren.
Naast de energiestroom wordt ook de actuele
laadtoestand van de hoogspanningsaccu weerge-
geven.
FFunctie vunctie van de ECan de ECO aanduidingO aanduiding
De ECO aanduiding telt het rijgedrag van de start
tot het einde van de rit op en ondersteunt een zui-
nige rijstijl. Wanneer de ritwordt onderbroken en
het voertuig langer dan vier uur wordt uitgezet,
worden de waarden van de ECO aanduiding auto-
matisch teruggezet.
Ukunt het verbruik als volgt beïnvloeden:
RAnticiperend rijden.
RIn het rijprogramma ;of ;qrijden
(/pagina 143).
Het binnenste segment brandt groen en het bui-
tenste segment wordtgevuld:
R1Beheerst accelereren
R2Zacht vertragen en rollen
R3Gelijkmatige snelheid
Het binnenste segment is grijs en het buitenste
segment wordt leeggemaakt:
R1Sportief accelereren
R2Sterk remmen
R3Snelheidsschommelingen
Urijdt optimaal met betrekking tot het verbruik
wanneer de rand van de ECO aanduiding oplicht en
de drie buitenste segmenten tegelijkertijd volledig
gevuld zijn.
Onder Bonus n. vertrk. wordt de extra actieradius
weergegeven die u door uw rijstijl in vergelijking
met een chaueur met een zeer sportieve rijstijl
hebt bereikt. Deze actieradius komt niet overeen
met een vaste brandstofbesparing.
ECECO aanduiding wO aanduiding weergeveergevenen
Boordcomputer
4ò5Reis
#ECO-weergave selecteren.
Het display in het combi-instrument toont de
ECO aanduiding.
TTrransmissieansmissie
DIRECT SELECTDIRECT SELECT-k-keuzehendeleuzehendel
WWererking vking van de DIRECT SELECTan de DIRECT SELECT-k-keuzehendeleuzehendel
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de
transmissiestand gewijzigd. De actuele transmis-
siestand verschijnt op het display van het combi-
instrument.
Rijden en parkeren 141141
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
AAcchthtereruitvuitverersnelling R inscsnelling R inschakhakelenelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eerste weerstand
omhoogdrukken.
NNeutreutraalstaalstand N inscand N inschakhakelenelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij ingeschakelde neutraalstand
Wanneer het voertuig met ingeschakelde neu-
traalstand iwordtgeparkeerd en de parkeer-
rem niet is ingeschakeld, kan het voertuig weg-
rollen.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
#Vóór het parkerenvan het voertuig de
parkeerrem inschakelen.
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eerste weerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
Wanneer u vervolgens het rempedaal loslaat, kan
het voertuig vrij worden bewogen, bijvoorbeeld om
te worden weggeduwd of gesleept.
WWanneer de tranneer de transmissie, ook wansmissie, ook wanneer heanneer het vt voeroertuigtuig
is uitgis uitgesceschakhakeld, in de neutreld, in de neutraalstaalstandand iimoemoet blit blij-j-
vven, als ven, als volgt tolgt te we wererk gk gaan:aan:
#Het voertuig starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraalstand
iinschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#Het voertuig uitschakelen.
%Wanneer u het voertuig aansluitend verlaat en
de sleutel zich in het contact bevindt, blij de
transmissie in de neutraalstand i.
PParkarkeersteerstand P inscand P inschakhakelenelen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door inschake-
len van de parkeerstand jwanneer het
voertuig rolt
Wanneer de transmissie in de parkeerstand j
wordtgeschakeld wanneer het voertuig rolt,
kan de transmissie worden beschadigd.
#Geen deur openen wanneer het voertuig
rolt.
#De parkeerstand jalleen inschakelen
wanneer het voertuig stilstaat.
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet-
tenvan het voertuig in acht nemen
(/pagina 152).
#Het rempedaal indrukken, tot het voertuig stil-
staat.
#Wanneer het voertuig stilstaat de toetsj
indrukken.
De parkeerstand is ingeschakeld, wanneer het
display in het combi-instrument de transmis-
siestandaanduiding jweergee. Wanneer de
transmissiestandaanduiding jniet verschijnt,
het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan, wordt de parkeerstand jautomatisch
ingeschakeld:
RU schakelt het voertuig uit in de transmissie-
stand hof k.
RU opent het gordelslot van de chaueursstoel
wanneer de HOLD-functie geactiveerd is.
RWanneer het voertuig stilstaat in de transmis-
siestand hof kde chaueursdeur wanneer
het voertuig stilstaat.
RUverwijdert de sleutel.
%Om met geopende chaueursdeur te manoeu-
vreren, opent u bij stilstand de chaueursdeur
en schakelt u opnieuw de transmissiestand h
of kin.
RiRijstjstand D inscand D inschakhakelenelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eerste weerstand
omlaagdrukken.
142142 Rijden en parkeren
RiRijprjprogrogramma'samma's
FFunctie vunctie van de Dan de DYNYNAMIC SELECTAMIC SELECT-sc-schakhakelaarelaar
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar kunt u wisse-
len tussen de volgende rijprogramma's.
Het gekozen rijprogramma verschijnt op het dis-
play van het combi-instrument naast de transmis-
siestandaanduiding. Na het startenvan de motor
wisselt de transmissie automatisch naar het rijpro-
gramma A.
CSport
RMaximaal vermogen beschikbaar
RSportief en dynamisch rijgedrag
AComfort
RComfortabel rijgedrag
RBeste balans tussen eciëntie en vermogen
voor alle rijsituaties
;Eco
REciënt en zuinig rijgedrag
RGereduceerd vermogen vanverwarming en kli-
maatregeling
;qEco+
RBijzonder eciënt en brandstofbesparend rij-
gedrag
RSterk gereduceerd vermogen vanverwarming
en klimaatregeling
F/¦li (voertuigen met AIRMATIC):
RTot een snelheid van circa 30 km/h rijden met
verhoogde voertuighoogte voor een grotere
bodemvrijheid
RBeste balans uit eciëntie en vermogen voor
het rijden met verhoogde voertuighoogte
RVanaf een snelheid van circa 100 km/h auto-
matisch wisselen naar A
%Het display in het combi-instrument toont voor
het rijprogramma LiLi naast de transmissies-
tandaanduiding het symbool F. Het media-
display toont het symbool ¦.
Het gekozen rijprogramma is eveneens van invloed
op de werking van de verwarming en airconditio-
ning (/pagina 127).
RiRijprjprogrogramma kiezenamma kiezen
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1naar
voren of achteren drukken.
Op het display van het combi-instrument ver-
schijnt het gekozen rijprogramma.
AIRMAAIRMATICTIC
FFunctie vunctie van de AIRMAan de AIRMATICTIC
De AIRMATIC is een luchtvering met niveauregeling
rondom, die ook bij een beladen voertuig zorgt
voor de best mogelijke vering en een gelijkblij-
vende bodemvrijheid. Om de rijveiligheid te vergro-
ten en het energieverbruik te verlagen, wordt het
voertuig bij snel rijden automatisch verlaagd.
Bovendien is het mogelijk de voertuighoogte bij
langzaam rijden te vergroten. De instellingen van
de AIRMATIC zijn afhankelijk van het gekozen pro-
gramma.
De AIRMATIC bestaat uit de volgende functies en
componenten:
RLuchtvering rondom
RSnelheidsafhankelijke verlaging voor energiebe-
sparing
RMet het rijprogramma LiLi F/¦inge-
stelde grotevoertuighoogte voor een grotere
bodemvrijheid bij langzaam rijden
RDYNAMIC SELECT-schakelaar
%Het display in het combi-instrument toont voor
het rijprogramma LiLi naast de transmissies-
tandaanduiding het symbool F. Het media-
display toont het symbool ¦.
Rijden en parkeren 143143
VVoeroertuighoogttuighoogtes afhankes afhankelielijk vjk van rian rijprjprogrogrammaamma
Rijprogramma Aen ;:
RHet voertuig wordt op het normale niveau inge-
steld.
RVanaf een snelheid van circa 110 km/h daalt
het voertuig.
RBeneden een snelheid van circa 75 km/h komt
het voertuig weer omhoog.
Rijprogramma's Cen ;q:
RHet voertuig wordt op het lage niveau inge-
steld.
RBij hogere snelheden daalt het voertuig niet
verder.
Rijprogramma F/¦:
RHet voertuig wordt op het hoge niveau inge-
steld.
RVanaf een snelheid van circa 30 km/h zakt het
voertuig naar het normale niveau.
RBeneden een snelheid van circa 10 km/h komt
het voertuig opnieuw omhoog.
RVanaf een snelheid van circa 100 km/h gaat
het voertuig naar het rijprogramma A.
%Wanneer het voertuig in het rijprogramma LiLi
omhoog wordtgebracht, of wanneer bij het
wisselen uit het rijprogramma LiLi naar een
andere rijprogramma wordtgeschakeld waarbij
het voertuig omlaag wordtgebracht, kunnen
krakende geluiden vanaf de remmen te horen
zijn.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Als de oververhittingsbeveiliging wordtgeactiveerd
door frequente niveauveranderingen binnen korte
tijd, is de AIRMATIC niet of slechts beperkt
beschikbaar. Het display in het combi-instrument
toont dan de melding Compressor koelt af .
Nadat de afkoelfase is afgelopen is de AIRMATIC
weer zonder beperkingen beschikbaar.
Hoogspanningsaccu opladenHoogspanningsaccu opladen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het opladen vt opladen vanan
de hoogspanningsaccude hoogspanningsaccu
Informatie over het nominale spanningsgebied en
de oplaadtijden vindt u in de technische gegevens
(/pagina 263).
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de hoog-
spanningsaccu door lange standtijden
Lithium-ion-accu's zijn onderhevig aan natuur-
lijke zelfontlading.
Daarom kan bij standtijden van meerdere
maanden diepontlading optreden. Dit kan de
hoogspanningsaccu beschadigen.
#Om mogelijke schade te voorkomen de
hierna beschreven aanbeveling voor de
omgang met de hoogspanningsaccu in
acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Snellere veroudering van de
hoogspanningsaccu bij het niet in acht
nemen van de volgende aanbevelingen
Als gevolg van de fundamentele eigenschappen
van de hoogspanningsaccu nemen in de loop
van de tijd de opslagcapaciteit en de bruikbare
energiehoeveelheid van de hoogspanningsaccu
af. Daardoor neemt de maximaal haalbare
elektrische actieradius af en kunnen de maxi-
male prestaties van het voertuig worden beïn-
vloed.
De volgende factoren kunnen de veroudering
van de hoogspanningsaccu versnellen:
RVaak volledig opladen (laadtoestand 100%)
van de hoogspanningsaccu, vooral zonder
direct erna wegte rijden
RVeelvuldig opladen met een snellader met
gelijkstroom (mode 4)
RHoge omgevingstemperaturen bij langere
standtijden
#Om een versnelde veroudering te voorko-
men de hierna beschreven aanbevelingen
voor de omgang met de hoogspannings-
accu in acht nemen.
Advies voor de omgang met de hoogspannings-
accu:
RDe hoogspanningsaccu alleen wanneer nodig
met gelijkstroom (mode 4) snelladen.
RDe hoogspanningsaccu gemiddeld tot een
laadtoestand van 85% opladen. Vanaf een laad-
toestand van 85% wordt de oplaadtijd ook
excessief langer.
RBij langere standtijden ervoor zorgen dat de
laadtoestand van de hoogspanningsaccu tus-
sen 30% en 50% is wanneer het voertuig wordt
geparkeerd. De hoogspanningsaccu niet per-
manent op een stroomvoorziening aansluiten.
144144 Rijden en parkeren
RBij langere standtijden hoge en lage buitentem-
peraturen vermijden.
RDe laadtoestand van de hoogspanningsaccu
om de zes weken controleren (/pagina 181).
RDe hoogspanningsaccu bijladen wanneer de
laadtoestand onder 30% daalt.
RDe 12V‑boordnetaccu ook bij langere standtij-
den niet loskoppelen. Anders kan het voertuig
de laadtoestand van de hoogspanningsaccu
niet bewaken.
Ukunt als volgt aan de reductie van het energie-
verbruik van het voertuig bijdragen:
Reen vooruitziende rijstijl (/pagina 141)
Rgereduceerd gebruik van elektrische verbrui-
kers
Rregelmatig onderhoud van het voertuig
Gedurende de levensduur van een accu kan de
oplaadtijdvan een hoogspanningsaccu verande-
ren.
%De boordcomputer toont de laadtoestand van
de hoogspanningsaccu op het display van het
combi-instrument (/pagina 180).
Ukunt de hoogspanningsaccu zowel met wissel-
stroom (mode 2 of 3) als met gelijkstroom (mode
4) opladen.
Voertuigstekkerdoos in de voorbumper
1Aansluiting wisselstroomladen
2Uitbreiding aansluiting gelijkstroomladen
%Bij gebruik van een CCS-laadkabel (Combined
Charging System) voor het gelijkstroomladen
worden beide delen van de voertuigstekker-
doos door de laadkabelstekker bedekt.
De hoogspanningsaccu kan als volgt worden opge-
laden:
ROpladen tijdens het rijden door recuperatie
RStationair wisselstroomladen:
-via een netcontactdoos (mode 2)
-via een wallbox of laadstation (mode 3)
RStationair gelijkstroomladen:
-via een snellaadstation (mode 4)
Afhankelijk van de laadkabel van uw voertuig is ook
eenfasig wisselstroomladen met maximaal vermo-
gen mogelijk.
Bij het opladen altijd rekening houden met de
mogelijk, lokaal verschillende netwerkvereisten van
de plaats waar u zich bevindt. Alleen laadkabels
gebruiken die voldoen aan deze netwerkvereisten.
Bij vragen over de netwerkvereisten contact opne-
men met een elektrotechnicus of de lokale netbe-
heerder.
Daarnaast kunt u de waarde beperkenvan de
maximaal toelaatbare laadstroom waarmee de
hoogspanningsaccu bij het wisselstroomladen
moet worden opgeladen. Op die manier kan het
stroomnet worden beschermd tegenoverbelasting
wanneer bijvoorbeeld het opladen plaatsvindt via
een laag gezekerde netcontactdoos.
De hoogspanningsaccu vanwege het grotere laad-
vermogen en het betere laadrendement bij voor-
keur bij een wallbox of een laadstation opladen.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De oplaadtijd van de hoogspanningsaccu kan lan-
gerworden door de volgende invloeden:
RLage of hoge buitentemperaturen
REen langere standtijd zonder lading
RDe maximaal beschikbare laadstroom van de
wallbox of de stroomvoorziening
RDe instellingen voor het opladen in de boord-
computer (/pagina 146)
FFunctie vunctie van de oplaadpran de oplaadprognoseognose
Wanneer het voertuig met het stroomnet wordt
verbonden en uitgeschakeld is, toont het display
op het combi-instrument de laadtoestandweergave
met de laadprognose. Na circa twee minuten
wordt het display automatisch uitgeschakeld.
Rijden en parkeren 145145
1Actuele laadtoestand
2Geschat tijdstip voor de ingestelde laadtoe-
stand 3
3Ingestelde laadtoestand
4Weergave bij actieve/inactieve vertrektijd of
actief weekproel (/pagina 146)
5Geschatte laadtoestand bij ingestelde vertrek-
tijd
6Weergave bij ingestelde klimaatregeling vooraf
(/pagina 132)
7Actueel laadvermogen en ingestelde laad-
stroombegrenzing (/pagina 146)
Opladen instOpladen instellenellen
Multimediasysteem:
4©5EQ 5Laadopties
Opladen instOpladen instellenellen
#Vertrektijd selecteren.
De volgende oplaadtijden kunnen worden inge-
steld:
RDirect opladen (geen vertrektijd)
REenmalig
#Een instelling selecteren.
EenmaligEenmalige ve verertrtrektiektijd instjd instellenellen
#Vertrektijd selecteren.
#Eenmalige tijd bewerk. selecteren.
#Een vertrektijd instellen.
Maximale laadsMaximale laadstrtroom instoom instellenellen
#Maximale laadstroom selecteren.
#Maximum,8 ampère of 6 ampère selecteren.
Bij het opladen van de hoogspanningsaccu
wordt de laadstroom tot de ingestelde stroom-
sterkte begrensd.
%De daadwerkelijke waarde van de maximale
laadstroom is afhankelijk van de meegeleverde
laadkabel met vaste waarde.
%Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die bij de aevering van het voertuig
zijn meegeleverd, of een originele
Mercedes‑Benz laadkabel. Mercedes‑Benz test
deze originele laadkabels grondig op de
geschiktheid voor het hoogvoltladen van het
voertuig. Koop deze componenten bij een
Mercedes‑Benz servicewerkplaats en laat u
zich daar adviseren.
Maximale laadtMaximale laadtoestoestand instand instellenellen
#Maximale laadtoestand selecteren.
#Het gewenste percentage instellen.
De hoogspanningsaccu wordt maximaal tot het
ingestelde percentage opgeladen.
%Het percentage kan in stappen vantelkens
10% worden ingesteld.
Er wordt een maximale laadtoestand van 80%
geadviseerd. Hogere maximale laadtoestanden
kunnen een ongunstige invloed op de levens-
duur van de hoogspanningsaccu hebben
(/pagina 144).
%Zodra de maximale laadtoestand is bereikt,
wordt op het display van het multimediasys-
teem een melding weergegeven dat het opla-
den beëindigd is en dat de ritkanworden
voortgezet.
FFuncties vuncties van de contran de controlelamolelampjes op de vpjes op de voeroertuig-tuig-
ststekkekkererdoosdoos
De contactdoosklep wordt samen met het voertuig
centraal ver- en ontgrendeld.
1Controlelampje vergrendelingsstatus
2Statusindicatie
3Controlelampje opladen
146146 Rijden en parkeren
De statusindicatie 2knippert of brandt analoog
met de controlelampjes 1en 3.
OvOvererziczicht vht vergrergrendelingsstendelingsstatusatus
VVergrergrende-ende-
lingsstlingsstatusatus 11
MeldingMelding BetBetekekenisenis
%Brandt wit Voertuigstek-
kerdoos ont-
grendeld,
laadkabel aan-
sluiten of ver-
wijderen
%Knippert wit Storing bij het
ver- of ont-
grendelen
OvOvererziczicht stht status vatus van hean het opladent opladen
SSttatus vatus van hetan het
opladenopladen 33
MeldingMelding BetBetekekenisenis
#Knippert
oranje
Verbinding
wordt opge-
bouwd
#Knippert
groen
Actieve ener-
giestroom
#Brandt oranje Laadpauze
#Brandt groen Opladen afge-
sloten
#Knippert rood
(gedurende
circa 90 s)
Storing bij het
opladen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het opladen vt opladen vanan
de hoogspanningsaccu aan de nede hoogspanningsaccu aan de netconttcontactdoosactdoos
(mode 2)(mode 2)
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door niet deskun-
dig gemonteerde onderdelen
Als u niet deskundig geïnstalleerde onderdelen
gebruikt om de laadkabel op een netcontact-
doos aan te sluiten, kan dit bijvoorbeeld leiden
tot brand of een stroomstoot.
#De laadkabel alleen op een netcontact-
doos aansluiten, die:
Rvolgens voorschrien geïnstalleerd is en
Rdoor een elektrotechnicus is gecontro-
leerd.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die bij de aevering van de
auto zijn meegeleverd of een originele
Mercedes‑Benz laadkabel.
#Deze onderdelen kunt u kopen bij een
Mercedes‑Benz-servicewerkplaats, waar
u ook gedegen advies krijgt.
Mercedes‑Benz test deze originele laadkabels
uitvoerig op hun geschiktheid voor het hoog-
spanningsladen van uw auto.
#Geen beschadigde laadkabel gebruiken.
#Niet gebruiken:
RVerlengsnoeren
RKabelhaspels
RStekkerdozen.
#Geen stekkerdoosadapter gebruiken om
de laadkabel op de netcontactdoos aan
te sluiten. De enige uitzondering is wan-
neer de adapter door de fabrikant is
getest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van een elek-
trische auto.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen in de
handleiding van de stekkerdoosadapter
in acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Overbelasting van de netcon-
tactdoos door te hoge laadstroom
Een te hoge laadstroom kantot het activeren
van de zekering of oververhitting van het
externe stroomnet leiden.
#Controleren of het externe stroomnet
voor de ingestelde laadstroom geschikt
is.
#De ingestelde laadstroom indien nodig
reduceren of een andere netcontactdoos
gebruiken.
#Om veiligheidsredenen uitsluitend laad-
kabels gebruiken die bij de aevering bij
het voertuig zijn gevoegd of anders een
originele Mercedes‑Benz laadkabel.
Mercedes‑Benz test deze originele laad-
kabels grondig op de geschiktheid voor
het hoogspanningsladen van het voer-
tuig. Koop deze componenten bij een
Mercedes‑Benz servicewerkplaats en
laat u zich daar adviseren.
#De instelling van de maximale laad-
stroom controleren aan de hand van het
Rijden en parkeren 147147
laadvermogen dat op het display van het
combi-instrument wordtweergegeven.
Vóór het opladen via een netcontactdoos de maxi-
maal toegestane laadstroom van de betreende
netcontactdoos of de netvoedingsinstallatie door
een elektricien laten controleren.
Voor de laadkabel kan de maximumwaarde van de
laadstroom landspeciek zijn ingesteld. Bij het
opladen in het buitenland kan de maximumwaarde
de daar toegestane waarde overschrijden.
Bij het opladen in het buitenland de landspecieke
regelingen in acht nemen.
Er mogen alleen laadkabels worden gebruikt die
voldoen aan de lokale netwerkvereisten van het
land waarin u zich op dat moment bevindt en die
zijn goedgekeurd voor uw voertuig.
Bij vragen over laadkabels of een storing in de wer-
king contact opnemen met een gekwaliceerde
werkplaats.
De maximaal toegestane laadstroom kan in de
boordcomputer worden ingesteld (/pagina 146).
Het opladen kan afhankelijk van de stroomvoorzie-
ning verschillend zijn.
%Wanneer het voertuig meer tijd dan normaal
voor het opladen van de hoogspanningsaccu
nodig hee, de instellingen voor de maximale
laadstroom in de boordcomputer controleren.
Korte oplaadtijden kunnen op de volgende manie-
renworden bereikt:
Rbij het opladen aan een wallbox
Rbij het opladen bij een laadstation
Daartoe de aanwijzingenter plekke in acht nemen.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het opladen vt opladen vanan
de hoogspanningsaccu aan de wde hoogspanningsaccu aan de wallboallbox of bix of bij hetj het
laadstlaadstation (mode 3)ation (mode 3)
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door ondeskundig
gemonteerde onderdelen
Als u ondeskundig geïnstalleerde onderdelen
gebruikt om de laadkabel op de wallbox aan te
sluiten, kan dit leiden tot brand of een stroom-
stoot.
#De laadkabel alleen op een wallbox aan-
sluiten, die:
Rvolgens voorschrien geïnstalleerd is en
Rdoor een elektrotechnicus is gecontro-
leerd.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die door de fabrikant zijn
getest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van een elek-
trische auto.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#Laadkabels niet op een versterker aan-
sluiten.
#Laadkabels niet verlengen.
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen in de
handleiding van de wallbox in acht
nemen.
Bij het opladen altijd rekening houden met de
lokale netwerkvereisten van de plaats waar u zich
bevindt. Voor het laden aan een wallbox zonder
voorgemonteerde kabel alleen goedgekeurde laad-
kabels gebruiken die voldoen aan deze netwerkver-
eisten. Bij vragen over de netwerkvereisten contact
opnemen met een elektrotechnicus of de lokale
distributienetbeheerder.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het opladen vt opladen vanan
de hoogspanningsaccu bide hoogspanningsaccu bij een snellaadstj een snellaadstationation
(mode 4)(mode 4)
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door beschadigde
onderdelen
Als u een beschadigd onderdeel gebruikt om
de auto op het laadstation aan te sluiten, kan
dit bijvoorbeeld leiden tot brand of een stroom-
stoot.
#Bij laadstations met vast gemonteerde
laadkabel:
RVisuele controle van het laadstation
op uitwendige gebreken uitvoeren,
bijvoorbeeld ernstige beschadigingen
van de behuizing of de laadkabel.
#Bij laadstations zonder vast gemonteerde
laadkabel:
ROm veiligheidsredenen alleen laadka-
bels gebruiken die door de fabrikant
zijn getest en goedgekeurd voor het
148148 Rijden en parkeren
opladen van de hoogspanningsaccu
van een elektrische auto.
RGeen beschadigde laadkabels gebrui-
ken.
RLaadkabels niet verlengen.
RGeen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen op het
laadstation in acht nemen.
Bij het opladen altijdrekening houden met de
lokale netwerkvereisten van de plaats waar u zich
bevindt. Voor het opladen aan een snellaadstation
zonder voorgemonteerde kabel alleen goedge-
keurde laadkabels gebruiken die voldoen aan deze
netwerkvereisten. Bij vragen over de netwerkver-
eisten contact opnemen met een elektrotechnicus
of de lokale distributienetbeheerder.
De meeste laadstations moetenvoor het opladen
worden ontgrendeld, bijvoorbeeld met een RFID-
kaart. Hiertoe de aanwijzingenvan de aanbieder
van het lokale laadstation in acht nemen.
De op het laadstation voor het opladen weergege-
ven afgegeven hoeveelheid energie kan hoger zijn
dan de hoeveelheid energie die daadwerkelijk door
de hoogspanningsaccu wordt opgenomen. Dit
eect komt voort uit verschillende laadverliezen en
wordt laadrendement genoemd. Laadverliezen ont-
staan bijvoorbeeld door de warmteontwikkeling tij-
dens het opladen of door ingeschakelde nevenver-
bruikers. Meer informatie over het laadrendement
is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde werkplaats.
Het laadmanagement van uw voertuig regelt tij-
dens het actuele laadproces continu het laadver-
mogen ter bescherming van de hoogspannings-
accu en van andere laadcomponenten. Om deze
reden komt het actuele laadvermogen niet altijd
overeen met het maximaal beschikbare laadvermo-
genvan het laadstation, of met het maximaal
mogelijke laadvermogen van het voertuig. Afhanke-
lijk van de temperatuur en van de laadtoestand van
de hoogspanningsaccu stijgt of daalt het laadver-
mogen tijdens het opladen.
*AAananwiwijzingjzing Gevaar door te hoog laadver-
mogen
Wanneer het opladen wordt afgebroken en de
laadkabelstekker opnieuw wordt aangesloten,
begint een nieuwe laadprocedure.Wanneer
binnen korte tijd na het afbreken van het opla-
den een nieuwe laadprocedure wordtgestart,
wordt de onderdeelbescherming van het laad-
management negatief beïnvloed.
Dit kan beschadigingen veroorzaken van de
laadcomponenten, waardoor verder gelijk-
stroomladen niet meer mogelijk is.
#Het opladen niet afbreken en opnieuw
starten.
Op basis vanwettelijke bepalingen in de afzonder-
lijke landen mag de laadkabel naar het voertuig in
totaal niet langer dan 30 m zijn. Dit is om te voor-
komen dat er ontvangststoringen in radiograsche
apparatuur in het voertuig of in de nabije omgeving
van het laadstation ontstaan. In acht nemen dat
ook delen van de laadkabel onder de grond aange-
legd kunnen zijn. Bij twijfel voor het opladen van de
hoogspanningsaccu bij de exploitant van het laad-
station navragen of dit het geval is.
Opladen stOpladen startartenen
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar bij het opladen met
een beschadigde contactdoos
Het opladen gebeurt met een hoge spanning.
Wanneer de laadkabel, de voertuigstekkerdoos
of de netcontactdoos beschadigd is, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#Alleen een onbeschadigde laadkabel
gebruiken.
#Mechanische beschadigingen, bijvoor-
beeld door platdrukken, knikken en er
overheen rijden, vermijden.
#Een beschadigde voertuigstekkerdoos
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten vervangen.
#De laadkabel nooit in een beschadigde
voertuigstekkerdoos steken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de auto door te
hoge spanningen in het stroomnet
De auto is uitgerust met een elektrische zeke-
ring tegente hoge spanningen in het stroom-
net. Deze elektrische zekering kan bijvoorbeeld
bij zwaar onweer worden geactiveerd en kan
tot activering van de zekering van het pand en
een laadonderbreking leiden. Deze functies
dienen ter bescherming van de auto.
Na het weer inschakelen van de zekering van
het pand wordt het opladen automatisch voort-
gezet.
Bij een laadonderbreking zonder dat de zeke-
ring van het pand wordtgeactiveerd, kan het
Rijden en parkeren 149149
tot tien minuten duren alvorens het opladen
automatisch wordtvoortgezet.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade door oververhitting
van laadkabel en laadkabelstekker
De laadkabel en de laadkabelstekker kunnen
tijdens het opladen binnen de toegestane
grenswaarden warm worden.
De toegestane grenswaarden worden door de
volgende factoren beïnvloed:
RDe stroomvoorziening van het stroomnet
en de laadkabel zijn intact.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de laadkabel en het bedie-
ningselement op de laadkabel zijn in acht
genomen.
#Wanneer de laadkabel of de laadkabel-
stekker te warm wordt, de stroomvoor-
ziening van het stroomnet laten controle-
ren.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging of vervuiling
van de voertuigstekkerdoos bij geopende
contactdoosklep
#Als er geen laadkabel is aangesloten, het
contactdoosdeksel en de contactdoos-
klep altijd gesloten houden. Deze
beschermen de voertuigstekkerdoos
tegenvervuiling en beschadiging.
#Vóór het sluiten van de contactdoosklep
controleren, of het contactdoosdeksel
correct gesloten is. Anders kunnen
beschadigingen optreden en kan de con-
tactdoosklep niet meer worden geopend.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de voer-
tuigstekkerdoos of de laadkabelstekker bij
niet deskundig gebruik
De laadkabelstekker niet met overmatige
kracht (maximaal 300 N) tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken. Anders kunt u de
voertuigstekkerdoos, de laadkabelstekker of de
contacten beschadigen.
#Bij verhoogde weerstand de laadkabel-
stekker uit de contactdoos trekken en
opnieuw aansluiten.
VVoorwoorwaaraardenden
RDe transmissie staat in de stand j.
RDe auto is niet gestart.
RHet voertuig is ontgrendeld.
RDe motorkap is gesloten (gelijkstroomladen).
RDe laadkabel staat niet onder trekspanning.
#Om de contactdoosklep 1te openen rechts-
boven op de contactdoosklep drukken.
De controlelampjes 2%en de statusindi-
catie 3branden wit.
%Wanneer het voertuig is gestart (melding õ
op het display van het combi-instrument wordt
weergegeven), kan de contactdoosklep 1
niet worden geopend.
#Voor het wisselstroomladen de bovenste slui-
ting en voor het gelijkstroomladen beide slui-
tingen 7naar links drukken.
De betreende contactdoosdeksel 5is
geopend.
%Bij het wisselstroomladen (mode 2/3) is alleen
aansluiting 8nodig.
WWisselsisselstrtroomladen aan een neoomladen aan een netconttcontactdoos (modeactdoos (mode
2)2)
#De voedingsstekker tot de aanslag in de net-
contactdoos van de externe stroombron ste-
ken.
#Indien nodig de maximale laadstroom instellen
(/pagina 146).
#De laadkabelstekker tot de aanslag in de aan-
sluiting 8van de voertuigstekkerdoos steken.
De aansluiting 6blij vrij en moet door het
onderste deel van het contactdoosdeksel 5
afgedekt blijven.
De controlelampjes 4#en de statusindi-
catie 3knipperen oranje en, zodra de hoog-
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
150150 Rijden en parkeren
WWisselsisselstrtroomladen aan een woomladen aan een wallboallbox of laadstx of laadstationation
(mode 3)(mode 3)
#De laadkabelstekker tot de aanslag in de aan-
sluiting 8van de voertuigstekkerdoos steken.
De aansluiting 6blij vrij en moet door het
onderste deel van het contactdoosdeksel 5
afgedekt blijven. Wanneer de wallbox of het
laadstation niet met een aansluitkabel is uitge-
rust, de stekkervan de optionele eigen laadka-
bel van het voertuig tot de aanslag in de con-
tactdoos van de wallbox of het laadstation ste-
ken.
De controlelampjes 4#en de statusindi-
catie 3knipperen oranje en, zodra de hoog-
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
GeliGelijksjkstrtroomladen aan een snellaadstoomladen aan een snellaadstation (modeation (mode
4)4)
#De CCS-laadkabelstekker tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken. Erop letten dat de
aangesloten laadkabel niet op trekspanning
wordt belast.
De controlelampjes 4#en de statusindi-
catie 3knipperen oranje en, zodra de hoog-
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
Wanneer de laadkabel op het voertuig is aangeslo-
ten, kan het voertuig niet worden ingeschakeld en
niet worden bewogen.
Wanneer de motorkap tijdens het opladen wordt
geopend, wordt het opladen afgebroken (alleen bij
gelijkstroomladen).
Aan het begin van het opladen wordt op het combi-
instrument de oplaadprognose weergegeven. De
oplaadprognose is de verwachte laadtoestand op
de ingestelde vertrektijd of het tijdstip waarop de
hoogspanningsaccu volledig zal zijn opgeladen.
De informatie die in het combi-instrument kanwor-
den weergegeven in acht nemen:
ROplaadprognose (/pagina 145)
RDisplaymeldingen (/pagina 265)
%Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van de
temperatuur, de ventilator en het accukoelsys-
teem hoorbaar inschakelen.
%Is het voertuig gedurende langere standtijden
op het wisselstroomnet aangesloten (mode
2/3), dan wordt de hoogspanningsaccu indien
nodig of bij activering van elektrische verbrui-
kers (bijvoorbeeld de klimaatregeling vooraf)
automatisch opgeladen.
HeHet opladen beëindigt opladen beëindigenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ontgrendeld.
#De laadonderbrekingstoets 3indrukken.
Het opladen is na korte tijd beëindigd. Wan-
neer vervolgens de controlelampjes %2
wit gaat branden, is de voertuigstekkerdoos
ontgrendeld.
%In plaats van de laadonderbrekingstoets 3
kunt u ook viermaal binnen twee seconden de
toets%van de sleutel indrukken.
#De laadkabelstekker 1binnen 30 seconden
van de voertuigstekkerdoos losmaken.
Alleen na het wisselstroomladen (mode 2/3)
wordt de voertuigstekkerdoos na 30 seconden
weer vergrendeld en wordt het opladen
opnieuw hervat.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
koppelen, de ontgrendelingsprocedure herha-
len. Wanneer de laadkabelstekker nog steeds
geblokkeerd is, ontgrendelt u de laadkabel-
stekker met de noodontgrendeling
(/pagina 152).
#Het contactdoosdeksel of de contactdoosdek-
sels en de contactdoosklep sluiten.
#Eventueel de laadkabelstekker uit de netcon-
tactdoos of uit de contactdoos van de wallbox
of het laadstation trekken en de eigen laadka-
bel van het voertuig veilig in het voertuig
opbergen.
%Het linker controlelampje %2op de voer-
tuigstekkerdoos brandt na het losmaken van
de laadkabelstekker nog enige tijd en doo
dan.
Rijden en parkeren 151151
LaadkLaadkabelstabelstekkekker meer met de noodontgrt de noodontgrendeling ont-endeling ont-
grgrendelenendelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijfsys-
teem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
Wanneer u de laadkabelstekker mechanisch moet
ontgrendelen, alleen de volgende onderdelen aan-
raken:
RMotorkap
RKabel van de noodontgrendeling
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging of vervuiling
van de voertuigstekkerdoos bij geopende
contactdoosklep
#Als er geen laadkabel is aangesloten, het
contactdoosdeksel en de contactdoos-
klep altijd gesloten houden. Deze
beschermen de voertuigstekkerdoos
tegenvervuiling en beschadiging.
#Vóór het sluiten van de contactdoosklep
controleren, of het contactdoosdeksel
correct gesloten is. Anders kunnen
beschadigingen optreden en kan de con-
tactdoosklep niet meer worden geopend.
VVoorwoorwaaraardenden
RDe laadkabelstekker kan niet worden losgetrok-
ken.
#De motorkap openen (/pagina 224).
#De laadonderbrekingstoets op de voertuigstek-
kerdoos indrukken en door het controleren van
het controlelampje vaststellen of het opladen
beëindigd is (/pagina 151).
#Binnen 30 seconden de kabel 1in de richting
van de pijl trekken en de laadkabelstekker van
de voertuigstekkerdoos losmaken.
#Het contactdoosdeksel en de contactdoosklep
van de voertuigstekkerdoos sluiten.
#De voertuigstekkerdoos bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren.
PParkarkererenen
VVoeroertuig afzetuig afzettttenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van het voer-
tuig of de aandrijijn door wegrollen
#Het voertuig altijd overeenkomstig de
wettelijke voorschrien verkeersveilig
parkeren.
152152 Rijden en parkeren
#Het voertuig altijd correct tegenwegrol-
len beveiligen.
De volgende punten in acht nemen om te waarbor-
gen dat het voertuig correct tegen onbedoeld weg-
rollen is beveiligd.
#Altijd de parkeerrem bedienen.
#Op hellingOp hellingen:en: De voorwielen in de richting van
de stoeprand draaien.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De sleutel in de stand gdraaien.
ElektrElektriscische parkhe parkeerreerremem
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de elektrt de elektriscischehe
parkparkeerreerremem
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RDeuren openen en daardoor andere perso-
nen of verkeersdeelnemers in gevaar bren-
gen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingenvan het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd de
sleutel meenemen en het voertuig ver-
grendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
De aanwijzing met betrekking tot dieren in het
voertuig in acht nemen (/pagina 53).
Om de automatische functies storingsvrij te laten
verlopen moet de chaueur een correcte zitpositie
innemen (/pagina 74).
%Paswanneer het rode controlelampje !
continu brandt, is de elektrische parkeerrem
ook daadwerkelijk gesloten.
WWererking vking van de elektran de elektriscische parkhe parkeerreerrem (autem (automa-oma-
tisctisch insch inschakhakelen)elen)
Als de sleutel uit het contactslot wordtverwijderd
terwijl het voertuig stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch ingeschakeld.
Het rode controlelampje !op het display van
het combi-instrument gaat branden. Paswanneer
het rode controlelampje !continu brandt, is
de elektrische parkeerrem ook daadwerkelijk
gesloten.
FFunctie vunctie van de elektran de elektriscische parkhe parkeerreerrem (autem (automa-oma-
tisctisch vrih vrijzejzetttten)en)
Als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan,
wordt de elektrische parkeerremvan uw voertuig
vrijgezet:
RDe chaueursstoel is bezet.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgordel
steekt in het gordelslot van de chaueursstoel.
RHet voertuig is gestart.
RDe transmissie wordt in de stand hof k
gezet.
ElektrElektriscische parkhe parkeerreerrem handmatig bedienen of vriem handmatig bedienen of vrij-j-
zezettttenen
ElektrElektriscische parkhe parkeerreerrem inscem inschakhakelenelen
#De sleutel in het contactslot in de stand 1of
2draaien.
Als de sleutel in het contactslot in de stand g
wordtgedraaid, kan de parkeerrem alleen bin-
nen de daaropvolgende vijf minuten worden
ingeschakeld.
Rijden en parkeren 153153
#De schakelaar 1indrukken.
Wanneer de elektrische parkeerremgesloten
is, gaat het rode controlelampje !in het
display van het combi-instrument branden. Pas
wanneer het rode controlelampje !continu
brandt, is de elektrische parkeerrem ook daad-
werkelijk gesloten.
ElektrElektriscische parkhe parkeerreerrem vriem vrijzejzettttenen
#De sleutel in het contactslot in de stand 1of
2draaien.
Als de sleutel in het contactslot vanuit de
stand 1in de stand gwordtgedraaid, kan
de parkeerrem eenmalig worden vrijgezet.
#Het rempedaal indrukken.
#Aan de schakelaar 1trekken.
Het rode controlelampje !op het display
van het combi-instrument doo.
%Als de parkeerrem snel na elkaar veelvuldig
wordt ingeschakeld en vrijgezet, is het vrijzet-
tenvan de parkeerrem op een gegeven
moment niet meer mogelijk. Als bescherming
tegen beschadiging is het vrijzetten van de
parkeerrem in dat gevalkortstondig geblok-
keerd speelbeveiliging. Na circa 20 secon-
den is de parkeerremweer gereed voor
gebruik.
NNoodroodremming uitvemming uitvoeroerenen
In gevalvan uitzondering kan bij het uitvallen van
de bedrijfsrem met de parkeerrem een noodrem-
ming worden uitgevoerd. De remweg is in dat geval
aanzienlijk langer.
#Tijdens het rijden de schakelaar 1van de
elektrische parkeerrem indrukken.
Het voertuig wordt afgeremd zo lang u de
schakelaar 1van de elektrische parkeerrem
ingedrukt houdt.
De remlichten van het voertuig gaan branden.
Het voertuig wordt sterker afgeremd naarmate
u de schakelaar 1van de elektrische parkeer-
rem langer ingedrukt houdt.
Tijdens het remmen ontvangt u de volgende terug-
meldingen van het voertuig:
REr klinkt een waarschuwingssignaal.
RDe melding Parkeerrem vrijzetten verschijnt
op het display van het combi-instrument.
RHet rode controlelampje !knippert in het
display van het combi-instrument.
Als het voertuig tot stilstand is afgeremd, wordt
vervolgens de elektrische parkeerrem ingescha-
keld.
VVoeroertuig buittuig buiten gen gebrebruik stuik stellenellen
MaatrMaatregegelen velen voor de 12V‑booroor de 12V‑boordnetdnetaccu biaccu bij langj langereere
ststandtiandtijdenjden
#Advies inwinnen bij een gekwaliceerde werk-
plaats, om beschadiging van de 12‑V‑boordne-
taccu door te diepe ontlading te vermijden.
MaatrMaatregegelen velen voor de hoogspanningsaccu bioor de hoogspanningsaccu bij lan-j lan-
ggerere ste standtiandtijdenjden
#Het voertuig met een laadtoestand van de
hoogspanningsaccu tussen 30% en 50% parke-
ren.
#De hoogspanningsaccu niet permanent op een
stroomvoorziening aansluiten.
#De laadtoestand van de hoogspanningsaccu
elke twee tot drie maanden controleren.
Wanneer de 12V-spanningsvoorziening inge-
schakeld is, kunt u de laadtoestand van de
hoogspanningsaccu met de boordcomputer
controleren.
#Bij een ontoereikende laadtoestand de hoog-
spanningsaccu opladen (/pagina 144).
%De boordcomputer toont de laadtoestand van
de hoogspanningsaccu op het display van het
combi-instrument (/pagina 180).
RiRij- en rij- en rijvjveiligheidssysteiligheidssystemenemen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking totritrijsystjsystemen en uwemen en uw
vvererantwantwooroordelidelijkheidjkheid
Uw voertuig is voorzien vanrijsystemen die u
ondersteunen bij het rijden, parkeren en manoeu-
vreren. De rijsystemen zijn slechts hulpmiddelen.
Deze kunnen uw waarneming van de omgeving niet
vervangen en ontslaan u niet van uw verkeersrech-
telijke verantwoordelijkheid. De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor de veilige afstand, de gere-
den snelheid, het tijdig remmen en het aanhouden
van de rijstrook. Voortdurend de verkeerssituatie
in de gaten houden en indien nodig ingrijpen. De
grenzen voor een veilig gebruik in acht nemen.
Rijsystemen kunnen het gevaar voor ongevallen
van een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. Het sys-
teem kan niet altijd rekening houden met de weg-
en weersomstandigheden en de verkeerssituatie.
154154 Rijden en parkeren
InfInforormatie ovmatie over de sensorer de sensoren en cameren en camera's va's van hetan het
vvoeroertuigtuig
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met camera's en radarsensoren of ultra-
sone sensoren de omgeving voor, achter of naast
het voertuig.
1Camera's in de buitenspiegel
2Multifunctionele camera
3Frontcamera
4Ultrasone sensoren
5Achteruitrijcamera
%De radarsensoren zijn afhankelijk van de uit-
rusting van het voertuig in de zijkant van de
achterbumper en/of achter de Mercedes-Benz
ster in de radiateurgrille geïntegreerd.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
de sensoren en camera's van de auto
Als de gebieden van de sensoren en camera's
van de auto afgedekt, beschadigd of vervuild
zijn, kunnen sommige rijsystemen en rijveilig-
heidssystemen niet meer correct functioneren.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#De omgeving van de sensoren en came-
ra's van de auto altijd vrij en schoon hou-
den.
#Beschadigingen aan de bumper, in de
radiateurgrille of steenslag op de voor- of
achterruit bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten repareren.
De omgeving van de camera's en sensoren vrijhou-
den van vuil, ijs of natte sneeuw (/pagina 229).
De sensoren en camera's en hun registratiegebie-
den mogen niet worden afgedekt. Breng geen
extra kentekenplaathouders, reclameborden, stic-
kers,folies of steenslagfolies aan in het registratie-
gebied van de sensoren en camera's. Let er op dat
uitstekende lading niet in het registratiegebied ligt.
Bij een beschadiging of na een botsing de werking
van de sensoren bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren. Laat (steenslag)beschadi-
gingen in de buurt van de camera bij een gekwali-
ceerde werkplaats repareren.
OvOvererziczicht vht van de rian de rijsystjsystemen en riemen en rijvjveiligheidssysteiligheidssyste-e-
menmen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vol-
gende rijsystemen en rijveiligheidssystemen:
RABS (AAntiBBlokkeerSSysteem) (/pagina 156)
RBAS (BBrems-AAssistent-SSystem = remassistent-
systeem) (/pagina 156)
RESP®(EElektronisch SStabiliteitsPProgramma)
(/pagina 156)
REBD (EElectronic BBrakeforce DDistribution)
(/pagina 157)
RActive Brake Assist System (/pagina 157)
RAdaptief remlicht (/pagina 159)
RTEMPOMAT (/pagina 159) en limiter
(/pagina 159)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 161)
RWegrijhulp voor op hellingen (/pagina 164)
RHOLD-functie (/pagina 164)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/pagina 165)
RAchteruitrijcamera (/pagina 167)
R360°-camera (/pagina 168)
RActieve parkeerassistent (/pagina 170)
RATTENTION ASSIST (/pagina 173)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 174)
RDodehoekassistent (/pagina 175)
RSpoorassistent (/pagina 176)
Rijden en parkeren 155155
WWererking vking van hean het ABS (antiblokkt ABS (antiblokkeereersystsysteem)eem)
Het ABS regelt de remdruk in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een noodstop
of onvoldoende grip van de banden, wordt het
blokkerenvan de wielen voorkomen.
RBij het remmen blij de bestuurbaarheid van
het voertuig gewaarborgd binnen de fysiek
mogelijke grenzen.
Als het ABS regelt, is pulseren van het rempedaal
voelbaar. Het pulserende rempedaal kan een aan-
wijzing voor gevaarlijke wegomstandigheden zijn
en u eraan herinneren bijzonder voorzichtig te rij-
den.
FFunctie vunctie van hean het Bt BAS (BrAS (Brakake Assise Assist Systt System)em)
Het BAS ondersteunt u bij een noodstop met extra
remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BAS geactiveerd:
RHet BAS verhoogt automatisch de remdruk van
de rem.
RHet BAS kan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van de
wielen.
Als het rempedaal wordt losgelaten, werkt het rem-
systeem weer op conventionele wijze. Het BAS
wordt uitgeschakeld.
WWererking vking van hean het ESPt ESP®®(elektr(elektronisconisch sth stabilitabiliteitspreitspro-o-
grgramma)amma)
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar door uitge-
schakeld ESP®
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP®niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP®alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich voor-
doen.
Het ESP®kan, binnen de natuurkundige grenzen,
de rijstabiliteit en de tractie in de volgende situ-
aties bewaken en verbeteren:
RBij het rijden en wegrijden op een natte of
gladde rijbaan
RBij het remmen
Wanneer het voertuig afwijkt van de door de chauf-
feur gewenste koers, kan het ESP®het voertuig
door de volgende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet vermogen van het aandrijfsysteem wordt
afhankelijk van de situatie aangepast.
%Alleen wielen met de aanbevolen bandenma-
ten monteren. Alleen dan kan het ESP®naar
behoren functioneren.
Als het waarschuwingslampje ÷in het combi-
instrument knippert, dan hebben een of meerdere
wielen hun slipgrens bereikt:
RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
RHet ESP®in geen geval uitschakelen.
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo ver
indrukken als nodig is.
Om de tractie te verbeteren het ESP®in de vol-
gende situaties uitschakelen:
RBij gebruik van sneeuwkettingen
RIn diepe sneeuw
ROp zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door de
freeswerking voor een betere tractie.
Als het waarschuwingslampje ESP ÷perma-
nent brandt, is het ESP®vanwege een storing niet
beschikbaar.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
over de displaymeldingen in acht nemen
(/pagina 286).
Als het waarschuwingslampje åin het combi-
instrument continu brandt, is het ESP®uitgescha-
keld.
Wanneer het ESP®is uitgeschakeld, de volgende
punten in acht nemen:
RDe stabilisatie van het voertuig vindt vertraagd
plaats en is het onderste snelheidsbereik sterk
verminderd.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling blij actief.
%Ook wanneer het ESP®is uitgeschakeld, wordt
u bij het remmen nog steeds ondersteund
door het ESP®.
156156 Rijden en parkeren
ESPESP®®uit- of inscuit- of inschakhakelenelen
Boordcomputer:
4ò5Instellingen 5Assistentie
5ESP
#Uit- en ingUit- en ingesceschakhakeld:eld: De toetsaindrukken.
Wanneer het ESP®uitgeschakeld is, gaat het
waarschuwingslampje åin het combi-
instrument branden.
%De informatie over de waarschuwingslampjes
en over de displaymeldingen in acht nemen
(/pagina 286).
WWererking vking van de ESPan de ESP®®zizijwindassistjwindassistentent
De ESP®zijwindassistent herkent plotselinge zij-
wind en helpt de chaueur om het voertuig in het
spoor te houden:
RDe ESP®zijwindassistent is actief vanaf een
snelheid van 80 km/h bij rechtuitrijden of tij-
dens het rijden door auwe bochten.
RHet voertuig wordt door een doelgerichte en
eenzijdige remingreep gestabiliseerd. Het
combi-instrument toont dan een melding met
het verkeersteken voor sterke zijwind.
De ESP®zijwindassistent reageert onder de vol-
gende omstandigheden niet:
RHet voertuig wordt blootgesteld aan sterke
schokken, bijvoorbeeld door wegoneenheden
of kuilen.
RHet voertuig verliest grip, bijvoorbeeld bij glad-
heid door sneeuw of ijs of vanwege aquapla-
ning.
WWererking vking van de EBD (Electran de EBD (Electronic Bronic Brakakefefororce Disce Distrtri-i-
bution)bution)
De EBD hee de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk op de
achterwielen
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het remmen,
in het bijzonder in bochten
WWererking vking van hean het At Activctive Bre Brakake Assiste Assist
Het Active Brake Assist bestaat uit de volgende
functies:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepaste rembekrachtiging
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen, etsers of
voetgangers te minimaliseren of de gevolgen van
een ongeval te beperken.
Wanneer het Active Brake Assist tijdens het rijden
het gevaar van een botsing herkent, klinkt een
waarschuwingssignaal en gaat het waarschuwings-
lampje Lin het combi-instrument branden.
Wanneer u niet op de waarschuwing reageert, kan
in kritieke situaties autonoom worden afgeremd. In
bijzonder kritieke situaties kan het Active Brake
Assist ervoor zorgen dat direct autonoom wordt
afgeremd. Het waarschuwingslampje en het waar-
schuwingssignaal worden in dit geval samen met
het remmen geactiveerd.
Wanneer u zelf remt in een situatie die door het
Active Brake Assist als kritiek is aangemerkt of
wanneer u tijdens het autonoom remmen het rem-
pedaal indrukt, vindt een aan de situatie aange-
paste rembekrachtiging plaats. Indien nodig wordt
de remdruk verhoogd tot een noodstop.
Bij een autonome remingreep of een aan de situ-
atie aangepaste rembekrachtiging knippert het
waarschuwingslampje Lkort en gaat dan uit.
VVoeroertuigtuigen meen met PRE-St PRE-SAFEAFE®®::Door de activering van
de autonome remfunctie of de aan de situatie aan-
gepaste rembekrachtiging kunnen bovendien pre-
ventieve beschermingsmaatregelen voor de inzit-
tenden worden gestart (/pagina 39).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active Brake Assist
System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen of niet remmen.
Het Active Brake Assist System is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoor-
delijk voor een voldoende veilige afstand, de
snelheid en het tijdig remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
Rijden en parkeren 157157
De systeemgrenzen van het Active Brake Assist in
acht nemen. Door de werking van het systeem kan
het Adaptive Brake Assist System in complexe,
maar niet-kritieke rijsituaties bij het remmen ook
ingrepen uitvoeren.
De afzonderDe afzonderlilijkjke deelfuncties zie deelfuncties zijn in de vjn in de volgolgendeende
snelheidsbersnelheidsbereikeiken bescen beschikbaar:hikbaar:
AfstAfstandswandswaaraarscschuwingsfunctiehuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt u in
de volgende situaties:
RWanneer vanaf circa 30 km/h gedurende
meerdere seconden de afstand tot de voorlig-
gerte gering is voor de gereden snelheid, gaat
het waarschuwingslampje Lin het combi-
instrument branden.
RWanneer u vanaf een snelheid van circa
7 km/h een voertuig of voetganger tot een kri-
tische afstand nadert, klinkt een onderbroken
waarschuwingssignaal en gaat het waarschu-
wingslampje Lin het combi-instrument
branden.
Direct remmen of uitwijken voor een obstakel, in
zoverre dit zonder gevaar mogelijk is en de ver-
keerssituatie dit toelaat.
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u in de vol-
gende situaties met een onderbroken waarschu-
wingssignaal en een waarschuwingslampje onder-
steunen:
RVVooroorliggliggerers:s: Tot circa 250 km/h
RSStilsttilstaande vaande voeroertuigtuigen:en: Tot circa 80 km/h
RKrKruisende vuisende voeroertuigtuigen:en: Geen reactie
RBewBewegegende vende voeoetgtgangangerers/vs/voorooruitriuitrijdendejdende eet-t-
sersers:s: Tot circa 80 km/h
RKrKruisendeuisende eetsertsers:s: Tot circa 60 km/h
RSStilsttilstaande vaande voeoetgtgangangerers:s: Geen reactie
AAututonome ronome remfunctieemfunctie
De autonome remfunctie kanvanaf een snelheid
van circa 7 km/h in de volgende situaties ingrij-
pen:
RVVoor rioor rijdende vjdende voeroertuigtuigen:en: Tot circa 200 km/h
RSStilsttilstaande vaande voeroertuigtuigen:en: Tot circa 50 km/h
RKrKruisende vuisende voeroertuigtuigen:en: Geen reactie
RVVoorooruitriuitrijdendejdende eetsertsers:s: Tot circa 80 km/h
RBewBewegegende vende voeoetgtgangangerers/krs/kruisendeuisende eetsertsers:s:
Tot circa 60 km/h
RSStilsttilstaande vaande voeoetgtgangangerers:s: Geen reactie
AAan de situatie aangan de situatie aangepastepaste re rembekrembekracachtiginghtiging
De aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
kanvanaf een snelheid van circa 7 km/h in de vol-
gende situaties ingrijpen:
RVVooroorliggliggerers:s: Tot circa 250 km/h
RSStilsttilstaande vaande voeroertuigtuigen:en: Tot circa 80 km/h
RKrKruisende vuisende voeroertuigtuigen:en: Geen reactie
RVVoorooruitriuitrijdendejdende eetsertsers:s: Tot circa 80 km/h
RBewBewegegende vende voeoetgtgangangerers/krs/kruisendeuisende eetsertsers:s:
Tot circa 60 km/h
RSStilsttilstaande vaande voeoetgtgangangerers:s: Geen reactie
AfbrAfbrekeken ven van een ran een remingremingreep veep van hean het At Activctive Bre Brakeake
AssistAssist
Een remingreep van het Active Brake Assist kan op
elk moment worden beëindigd:
RDoor maximale bediening van het gaspedaal of
de kickdown
RDoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan, kan het Active Brake Assist de remingreep
beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordtgeen obstakel meer in het traject van
het voertuig herkend.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Na het inschakelen van het voertuig of na het weg-
rijden is gedurende enkele seconden nog niet de
volledige werking van het systeem beschikbaar.
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist of veel spatwater
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn
RWanneer de sensoren door andere radarbron-
nen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij sterke
radarreectie in parkeergarages
RWanneer bandenspanningsverlies of een
beschadigde band is herkend of weergegeven
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec-
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her-
kend
RWanneer voetgangers of voertuigen zich snel
binnen het registratiegebied van de sensoren
bewegen
158158 Rijden en parkeren
RWanneer voetgangers door andere objecten
worden afgedekt
RWanneer de typische contour van een voetgan-
ger niet voldoende afwijkt van de achtergrond
RWanneer een voetganger niet meer als zodanig
wordt herkend, bijvoorbeeld door speciale kle-
ding of andere objecten
RIn scherpe bochten
AActivctive Bre Brakake Assise Assist Systt System in- of uitscem in- of uitschakhakelenelen
Boordcomputer:
4ò5Instellingen 5Assistentie
5Actieve remassistent
%Geadviseerd wordt om het Active Brake Assist
System altijd ingeschakeld te laten.
#In- en uitscIn- en uitschakhakelen:elen: De toetsaindrukken.
De afstandswaarschuwingsfunctie en de auto-
nome remfunctie van het Active Brake Assist
System worden uit- of ingeschakeld.
Wanneer de functies uitgeschakeld zijn, toont
het display in het combi-instrument in de assis-
tentieweergave het symbool æ.
Wanneer het voertuig wordtgestart, is het Active
Brake Assist System automatisch ingeschakeld.
WWererking vking van hean het adapt adaptievtieve re remlicemlichtht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achterop-
komend verkeer bij een noodstopsituatie door de
volgende signalen:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstallatie
Wanneer het voertuig vanaf een snelheid hoger
dan 50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen
de remlichten snel. Daardoor wordt het achterop-
komende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar-
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipperlicht-
installatie ingeschakeld zodra het voertuig tot stil-
stand is gekomen. Als vervolgens wordtverder
gereden, wordt de alarmknipperlichtinstallatie bij
circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld
(/pagina 112).
TEMPOMATEMPOMAT en limitT en limiterer
WWererking vking van de TEMPOMATan de TEMPOMAT
De TEMPOMAT accelereert het voertuig automa-
tisch en remt hem ook weer af om een eerder
opgeslagen snelheid aan te houden.
Wanneer u bijvoorbeeld accelereert om in te halen,
wordt de opgeslagen snelheid niet gewist. Wan-
neer u na de inhaalmanoeuvre de voet van het gas-
pedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de snelheid
weer terug naar de opgeslagen snelheid.
De TEMPOMAT wordt bediend met de TEMPOMAT-
hendel. Elke snelheid vanaf 20 km/h kanworden
ingesteld.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsystemen
en uw verantwoording in acht nemen, anders kunt
ugevaren niet herkennen (/pagina 154).
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEMPO-
MAT de snelheid niet kan aanhouden. Als het einde
van de helling of afdaling wordt bereikt en niet
langzamer dan 20 km/h is gereden, wordt de
opgeslagen snelheid weer ingeregeld.
Wanneer u de velgmaat van uw voertuig wijzigt,
controleer dan de toekenning hiervan bij de wieldi-
ametergroep (/pagina 251). Als de toekenning
zonder een omcodering van de regeleenheden in
het voertuig verandert, kan de werking van de
TEMPOMAT nadelig worden beïnvloed.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snelheids-
wisselingen, bijvoorbeeld bij druk verkeer of op
wegen met veel bochten
RIn het terrein of bij wegwerkzaamheden
ROp gladde of glibberige wegen, omdat de aan-
gedreven wielen bij het accelereren hun grip
kunnen verliezen en het voertuig in een slip
kanraken
RBij slecht zicht
WWererking vking van de limitan de limiterer
De limiter begrenst de snelheid van het voertuig.
Om snel op de opgeslagen snelheid af te regelen,
remt de limiter automatisch.
De variabele limiterwordt bediend met de TEMPO-
MAT-hendel. Elke snelheid vanaf 20 km/h kanwor-
den ingesteld. Wanneer het voertuig is gestart,
kunt u de instelling ook uitvoeren bij stilstaand
voertuig.
Rijden en parkeren 159159
De aanwijzingen met betrekking totrijsystemen en
uw verantwoordelijkheid in acht nemen. Anders
kunt u gevaren niet herkennen (/pagina 154).
Wanneer u de velgmaat van uw voertuig wijzigt,
controleer dan de toekenning hiervan bij de wieldi-
ametergroep (/pagina 251). Wanneer de toeken-
ning zonder een omcodering van de regeleenhe-
den in het voertuig verandert, kan de werking van
de limiter nadelig worden beïnvloed.
KicKickdokdownwn
Wanneer het gaspedaal totvoorbij het drukpunt
wordt ingedrukt (kickdown), wordt de variabele
limiter passief geschakeld.
Het display in het combi-instrument toont de mel-
ding Limiter passief en de opgeslagen snelheid
kanworden overschreden.
Wanneer de kickdown is beëindigd, wordt de varia-
bele limiter in de volgende situaties opnieuw geac-
tiveerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
TEMPOMATEMPOMAT of vT of varariabele limitiabele limiter bedienener bedienen
VVoorwoorwaaraardenden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RWanneer de parkeerrem vrijgezet is.
RHet ESP®is ingeschakeld, maar mag niet rege-
len.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 20 km/h.
RHet rempedaal wordt ingedrukt.
VVoorwoorwaaraardenden
Variabele limiter
RHet voertuig is gestart.
RDe variabele limiter is geselecteerd.
OmscOmschakhakelen tussen TEMPOMAelen tussen TEMPOMAT en vT en varariabele limi-iabele limi-
tterer
#De toets5indrukken.
RLIM-controlelampje 2gedoofd: De TEM-
POMAT is geselecteerd.
RLIM-controlelampje 2brandt: De varia-
bele limiter is geselecteerd.
AActuele snelheid opslaan en vctuele snelheid opslaan en vastasthoudenhouden
#De TEMPOMAT-hendel kort naar boven1of
naar beneden 4aantippen.
De actueel gereden snelheid wordt opgeslagen
en door het voertuig aangehouden (TEMPO-
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer de TEMPOMAT wordt ingeschakeld, toont
het display van het combi-instrument kort de opge-
slagen snelheid in het tekstveld. Bovendien toont
het display het symbool ¯en de opgeslagen
snelheid.
Wanneer de variabele limiterwordt ingeschakeld,
toont het display van het combi-instrument kort de
opgeslagen snelheid. Bovendien toont het display
het symbool Èen de opgeslagen snelheid.
%Bij voertuigen met actieve afstandsassistent
DISTRONIC branden in plaats daarvan de seg-
menten in de snelheidsmeterrand vanaf het
begin van de schaalverdeling tot aan de opge-
slagen snelheid.
OpgOpgeslageslagen snelheid opren snelheid oproepenoepen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept en
deze lager is dan de actuele snelheid, remt de
auto af.
160160 Rijden en parkeren
#Rekening houden met de verkeerssituatie
voordat de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen.
#De TEMPOMAT-hendel kort in de richting 3
trekken.
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgesla-
gen en door het voertuig aangehouden (TEM-
POMAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel-
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Wanneer het voertuig wordtgeparkeerd, wordt
de laatst opgeslagen snelheid gewist.
Snelheid vSnelheid vererhoghogen of ven of vererlaglagenen
#De TEMPOMAT-hendel tot het 1e drukpunt
omhoog- 1of omlaagdrukken 4.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
of
#De TEMPOMAT-hendel totvoorbij het 1e druk-
punt omhoog- 1of omlaagdrukken 4.
De opgeslagen snelheid wordt 10 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
Wanneer u de digitale snelheidsmeter in de een-
heid Mijlen hebt ingesteld, kunt u elke snelheid
vanaf 20 mphvasthouden (TEMPOMAT) of begren-
zen (variabele limiter). De stappen voor het instel-
len van de snelheidsbegrenzing zijn dan 1 mph en
5mph.
TEMPOMATEMPOMAT of vT of varariabele limitiabele limiter uitscer uitschakhakelenelen
#De TEMPOMAT-hendel kort naar voren6
drukken.
of
#De toets5indrukken.
Het symbool ¯of Èen de weergave
van de opgeslagen snelheid op het display van
het combi-instrument gaan vervolgens uit.
%De TEMPOMAT wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RUremt.
RUrijdt langzamer dan 20 km/h.
RU zet de transmissie in i.
RHet ESP®regelt.
In deze gevallen blij de variabele limiter inge-
schakeld.
Wanneer u het ESP®uitschakelt of wanneer
het ABS of het ESP®een storing vertoont, wor-
den de TEMPOMAT en de limiter uitgescha-
keld.
Wanneer de TEMPOMAT automatisch wordt uitge-
schakeld, klinkt een geluidssignaal en toont het
display van het combi-instrument in het tekstveld
kort de melding TEMPOMAT Uit.
AActievctieve afste afstandsassistandsassistent DISent DISTRTRONICONIC
WWererking vking van de actievan de actieve afste afstandsassistandsassistentent
DISDISTRTRONICONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt bij
een vrije doorgang de ingestelde snelheid aan. Bij
herkende voorliggers wordt de ingestelde afstand
aangehouden, indien nodig tot stilstand. Het voer-
tuig wordt afhankelijk van de afstand tot de voor-
ligger en de ingestelde snelheid versneld of ver-
traagd. De snelheid en de afstand worden met de
TEMPOMAT-hendel ingesteld en opgeslagen. De
snelheid kan in het gebied tussen 20 km/h en
200 km/h worden ingesteld.
Verdere eigenschappen van de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC:
RAfhankelijk van de vooraf ingestelde afstand
regelt de DISTRONIC dynamisch (kleine
afstand) of brandstofbesparend (grote
afstand).
RAfhankelijk van het herkende voertuiggewicht
wordt de dynamiek van de DISTRONIC-regeling
gereduceerd.
RDe voorbereiding van een acceleratie naar de
opgeslagen snelheid start wanneer de richting-
aanwijzer wordt ingeschakeld om naar de snel-
lere rijstrook te wisselen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsystemen
en uw verantwoording in acht nemen, anders kunt
ugevaren niet herkennen (/pagina 154).
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende situ-
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer-
king zijn:
RBij sneeuw, regen, mist of veel spatwater
RBij vervuilde of afgedekte radarsensoren
RBij storende radarbronnen of sterke radarre-
ectie, bijvoorbeeld in parkeergarages
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snelheids-
wisselingen, bijvoorbeeld bij druk verkeer, op
wegen met veel bochten of in het terrein
ROp wegen met steile hellingen
ROp wegen met veel bochten
Rijden en parkeren 161161
Het systeem herkent geen stilstaande objecten
wanneer deze niet daarvoor als rijdend werden
herkend.
Op gladde wegenkunnen bovendien een of meer-
dere wielen door remmen of accelereren hun grip
verliezen en kan het voertuig in een slip raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accelere-
ren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her-
kent of reageert op niet relevante objecten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem-
men.
#Rekening houden met de verkeerssituatie
voordat de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij onvoldoende vertraging van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC remt
uw auto met tot 50% van de mogelijke vertra-
ging af. Wanneer deze vertraging niet vol-
doende is, waarschuwt de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC u optisch en akoestisch.
#De snelheid aanpassen en voldoende
afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door beperkte herkenning van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea-
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wisse-
len vanrijstrook
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of stil-
staande voertuigen of onverwachte obsta-
kels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder-
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage-
ren.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC herkent
mogelijk smalle voorliggers niet, bijvoorbeeld
motoretsen en schuin voor u rijdende voorliggers.
Wanneer niet meer aan de hieronder vermelde
inschakelvoorwaarden wordtvoldaan of wanneer
het systeem een storing vertoont, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeac-
tiveerd. Wanneer het voertuig tijdens de automati-
sche deactivering stilstaat of zeer langzaam rijdt,
schakelt de transmissie automatisch in de parkeer-
stand j.
AActievctieve afste afstandsassistandsassistent DISent DISTRTRONIC bedienenONIC bedienen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is gestart. Eventueel kan het tot
twee minuten na het wegrijden duren, voordat
de actieve afstandsassistent DISTRONIC
bedrijfsklaar is.
RWanneer de parkeerrem vrijgezet is.
RHet ESP®is ingeschakeld en regelt niet.
RDe actieve parkeerassistent is niet actief.
RDe transmissie staat in de stand h.
RDe deuren en de achterklep zijn gesloten.
RDe chaueur hee de veiligheidsgordel omge-
gespt.
162162 Rijden en parkeren
OmscOmschakhakelen tussen limitelen tussen limiter en actiever en actieve afste afstandsas-andsas-
sistsistent DISent DISTRTRONICONIC
#De toets6indrukken.
RLIM-controlelampje 3gedoofd: De
actieve afstandsassistent DISTRONIC is
geselecteerd.
RLIM-controlelampje 3brandt: De varia-
bele limiter is geselecteerd.
AActievctieve afste afstandsassistandsassistent DISent DISTRTRONIC activONIC activererenen
#AActivctivereren meen met actuele snelheid:t actuele snelheid: De TEMPO-
MAT-hendel kort omhoog 1of omlaag 5
aantippen en de voet van het gaspedaal
nemen.
De actuele snelheid is opgeslagen en wordt op
de snelheidsmeterweergegeven. Het display in
het combi-instrument toont kort de ingestelde
voorgeschreven afstand en bovendien de opge-
slagen snelheid.
of
#AActivctivereren meen met opgt opgeslageslagen snelheid:en snelheid: De TEM-
POMAT-hendel kort in de richting 4trekken
en de voet van het gaspedaal nemen.
De snelheid wordtweergegeven op de snel-
heidsmeter. Het display in het combi-instru-
ment toont kort de ingestelde voorgeschreven
afstand en bovendien de opgeslagen snelheid.
%Voertuigen met verkeerstekenassistent: Door
in de richting 4aan de hendel te trekken,
kan de door de verkeerstekenassistent her-
kende snelheid worden ingesteld
(/pagina 174).
%Informatie over de weergavenvan de
DISTRONIC (/pagina 164).
Wanneer het gaspedaal niet volledig wordt losgela-
ten, toont het display in het combi-instrument de
melding Actieve afstandsassistent passief. De
afstand tot een voorligger wordt dan niet ingesteld.
Er wordtgereden met de snelheid die u met de
stand van het gaspedaal aangee.
Wanneer u de TEMPOMAT-hendel de eerste maal
na het startenvan het voertuig in de richting 4
trekt, neemt de actieve afstandsassistent
DISTRONIC de actuele snelheid over. Wanneer de
actuele snelheid daarbij lager dan 20 km/h is, stelt
de actieve afstandsassistent DISTRONIC een
waarde van 20 km/h in.
WWeer weer wegriegrijden mejden met actievt actieve afste afstandsassistandsassistentent
DISDISTRTRONICONIC
#De voet van het rempedaal nemen.
#De TEMPOMAT-hendel kort in de richting 4
trekken.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
AActievctieve afste afstandsassistandsassistent DISent DISTRTRONIC deactivONIC deactivererenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ingeschakelde actieve afstandsassis-
tent DISTRONIC bij het verlaten van de
bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan de
auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC
altijd uitschakelen en de auto tegenweg-
rollen beveiligen, voordat de bestuurders-
stoel wordtverlaten.
#De TEMPOMAT-hendel kort naar voren7aan-
tippen.
of
#Remmen wanneer het voertuig beweegt.
of
#De toets6indrukken.
De variabele limiter is geselecteerd. Het LIM-
controlelampje 3in de TEMPOMAT-hendel
gaat branden.
Snelheid vSnelheid vererhoghogen of ven of vererlaglagenen
#De TEMPOMAT-hendel tot het eerste drukpunt
omhoog- 1of omlaagdrukken 5.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
of
Rijden en parkeren 163163
#De TEMPOMAT-hendel totvoorbij het eerste
drukpunt omhoog- 1of omlaagdrukken 5.
De opgeslagen snelheid wordt 10 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
VVoorgoorgesceschrevhreven afsten afstand toand tot de vt de vooroorliggligger ver vergrotergrotenen
of vof vererkleinenkleinen
#De regelaar 2in de richting 9draaien om
de voorgeschreven afstand te vergroten en in
de richting 8draaien om de voorgeschreven
afstand te verkleinen.
Het display in het combi-instrument toont kort
de ingestelde voorgeschreven afstand.
%Informatie over de weergavenvan de
DISTRONIC (/pagina 164).
WWeergaveergaven ven van de actievan de actieve afste afstandsassistandsassistentent
DISDISTRTRONICONIC
AssistAssistentiewentieweergaveeergave
1Voorligger, zodra herkend
2Afstandsschaal
3Ingestelde voorgeschreven afstand
4Eigen voertuig
%Informatie over het menu Assistentieweergave
(/pagina 182).
Wanneer u de snelheid instelt, toont het display in
het combi-instrument kort de assistentieweergave.
MeldingMeldingen in de snelheidsmeten in de snelheidsmeterer
Wanneer u de actieve afstandsassistent
DISTRONIC inschakelt, gaan in de snelheidsmeter-
ring één of twee schaalsegmenten in de omgeving
van de opgeslagen snelheid branden.
Wanneer de actieve afstandsassistent DISTRONIC
een voorligger herkent, gaan de schaalsegmenten
tussen de snelheid van de voorligger en de opge-
slagen snelheid branden.
InfInforormatie ovmatie over de wer de wegriegrijhulp vjhulp voor op hellingoor op hellingenen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt het voertuig
onder de volgende voorwaarden gedurende korte
tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe transmissie staat in de stand hof k.
RWanneer de parkeerrem vrijgezet is.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rempe-
daal op het gaspedaal te plaatsen en wegte rijden
zonder dat het voertuig terugrolt.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en gevaar voor letsel door wegrollen van
de auto
Na korte tijd houdt de wegrijhulp voor op hel-
lingen de auto niet meer tegen.
#De voet snel van het rem‑ op het gaspe-
daal zetten. De auto niet verlaten als
deze met de wegrijhulp voor op hellingen
wordtvastgehouden.
HOLD-functieHOLD-functie
HOLD-functieHOLD-functie
De HOLD-functie houdt het voertuig vast zonder
dat het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor-
beeld bij het wegrijden op een helling of bij wacht-
tijden in het verkeer. Als er om wegte rijden gas
wordtgegeven, wordt de remwerking opgeheven
en de HOLD-functie uitgeschakeld.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van het voertuig ligt bij de bestuurder.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder-
steuning tijdens het rijden en vormtgeen vol-
164164 Rijden en parkeren
doende beveiliging van het stilstaande voertuig
tegenwegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30%.
HOLD-functie in- of uitscHOLD-functie in- of uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is gestart.
RAlle deuren en de achterklep zijn gesloten en
de veiligheidsgordel is omgegespt.
RWanneer de parkeerrem vrijgezet is.
RDe keuzehendel staat in de stand h,kof
i.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
gedeactiveerd.
HOLD-functie inscHOLD-functie inschakhakelenelen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ingeschakelde HOLD-functie bij het
verlaten van de auto
Als de auto wordtverlaten terwijl deze alleen
door de HOLD-functie wordt afgeremd, kan hij
in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het sys-
teem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door een inzit-
tende.
#De auto bij het verlaten altijd tegenweg-
rollen beveiligen.
#Het rempedaal indrukken tot de melding ë
op het display van het combi-instrument ver-
schijnt.
De HOLD-functie is ingeschakeld. U kunt het
rempedaal loslaten.
%Wanneer de HOLD-functie niet bij de eerste
bediening van het rempedaal wordt ingescha-
keld, kort wachten en het opnieuw proberen.
HOLD-functie uitscHOLD-functie uitschakhakelenelen
#Om wegte rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding ë
op het display van het combi-instrument ver-
dwijnt.
In de volgende situaties wordt de HOLD-functie uit-
geschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC wordt
ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand jgezet
RHet voertuig wordt met de elektrische parkeer-
rem beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
het voertuig door de transmissiestand jen/of
de elektrische parkeerremgewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel steekt aan chaueurszijde
niet in het gordelslot of een deur of de achter-
klep is geopend.
PPARKARKTRTRONICONIC
WWererking vking van de Pan de PARKARKTRTRONICONIC
De PARKTRONIC is een elektronische parkeerhulp
met ultrasone sensoren. Het systeem controleert
met sensoren in de voor- en achterbumper de
omgeving van uw voertuig. De PARKTRONIC gee
de afstand tussen het voertuig en een obstakel
optisch en akoestisch weer.
De waarschuwingsgebieden ór en achter het
voertuig worden aangegeven met verschillende
waarschuwingssignalen.
De PARKTRONIC is slechts een hulpmiddel. Hij kan
uw waarneming van de omgeving niet vervangen.
De chaueur blij altijd verantwoordelijk voor het
veilig manoeuvreren en in- en uitparkeren. Bij het
manoeuvreren, in- en uitparkeren mogen zich
onder andere geen personen, dieren of voorwer-
pen in het manoeuvreergebied bevinden; dit con-
troleren.
Voorwaarden voor automatische activering:
RHet voertuig is ingeschakeld.
RWanneer de parkeerrem vrijgezet is.
De geselecteerde transmissiestand bepaalt of het
gebied voor of achter het voertuig wordtgecontro-
leerd.
Alleen voor het voertuig:
RTransmissiestand h
Voor en achter het voertuig:
RTransmissiestand k
RTransmissiestand i
Wanneer uw voertuig achteruitrolt, bijvoorbeeld bij
het stoppen op een helling, controleert de PARK-
Rijden en parkeren 165165
TRONIC onafhankelijk van de transmissiestand
automatisch het gebied achter het voertuig.
Bij snelheden boven 18 km/h wordt de PARKTRO-
NIC uitgeschakeld. Bij snelheden onder 16 km/h
wordt de PARKTRONIC weer ingeschakeld.
WWaaraarscschuwingsindicatieshuwingsindicaties
Waarschuwingsmelding gebied voor het voertuig
op het display van het combi-instrument
Waarschuwingsmelding achter het voertuig midden
in de interieurhemel
1Waarschuwingssegmenten voor linkerzijde van
het voertuig
2Weergave meetgereedheid
3Waarschuwingssegmenten voor rechterzijde
van het voertuig
Wanneer het voertuig een obstakel nadert, worden
afhankelijk van de afstand tot het obstakel één of
meerdere segmenten verlicht.
Bovendien worden geluidssignalen gegeven. Wan-
neer de afstand tot het obstakel voldoende is,
klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
Hoe korter de afstand tot het obstakel, hoe korter
de intervallen van het waarschuwingssignaal wor-
den. Wanneer de minimumafstand is bereikt, klinkt
een ononderbroken waarschuwingssignaal.
De waarschuwingsmelding bestaat voor elke zijde
van het voertuig uit vijf gele en twee rode segmen-
ten. Wanneer de weergave meetgereedheid 2
gaat branden, is de PARKTRONIC actief.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De PARKTRONIC houdt eventueel geen rekening
met de volgende obstakels:
RObstakels die zich onder het registratiegebied
bevinden, bijvoorbeeld personen, dieren of
voorwerpen
RObstakels die zich boven het registratiegebied
bevinden, bijvoorbeeld uitstekende lading,
overhangen of laadplatforms van vrachtwagens
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of natte
sneeuw. Anders werken ze niet of wordt hun wer-
king beïnvloed. De sensoren regelmatig reinigen;
hierbij ervoor zorgen dat er geen krassen of
beschadigingen op de sensoren ontstaan
(/pagina 229).
PrProblemen meoblemen met de Pt de PARKARKTRTRONICONIC
Gaan alleen de rode segmenten van de waarschu-
wingsmelding branden, dan is er een functiesto-
ring. Bovendien klinkt er gedurende circa twee
seconden een waarschuwingssignaal. Bij voortdu-
rende problemen de PARKTRONIC bij een gekwali-
ceerde werkplaats laten controleren.
Wanneer de waarschuwingsmeldingen onaanneme-
lijke afstanden aangeven, zijn de volgende oorza-
ken mogelijk:
RDe sensorDe sensoren zien zijn vjn verervuild:vuild: De sensoren reini-
gen. Daartoe de aanwijzingen met betrekking
tot de verzorging van onderdelen van het voer-
tuig in acht nemen (/pagina 229).
RDe kDe kententekekenenplaat of anderplaat of andere aanbouwdelen ine aanbouwdelen in
de buurde buurt vt van de sensoran de sensoren zien zijn niejn niet corrt correctect
bevbevesestigd:tigd: De kentekenplaat of de aanbouwde-
len op correcte bevestiging controleren.
RStStororing ving voor een anderoor een andereerradiogradiograscaschehe of ultrof ultra-a-
sone brsone bron:on: De werking van de PARKTRONIC op
een andere plek controleren.
166166 Rijden en parkeren
PPARKARKTRTRONIC uit- of inscONIC uit- of inschakhakelenelen
#De toetséindrukken.
Als de PARKTRONIC uitgeschakeld is, brandt
het controlelampje in de toetsé.
AAcchthtereruitriuitrijcamerajcamera
FFunctie vunctie van de acan de achthtereruitriuitrijcamerajcamera
De achteruitrijcamera bevindt zich naast de hand-
greep van de achterklep en wordt door een klep
beschermd tegenregendruppels of stof. Wanneer
de achteruitrijcamera wordt ingeschakeld, gaat
deze klep open (/pagina 155).
De klep sluit weer als u de manoeuvreerprocedure
hebt beëindigd of het voertuig uitschakelt.
Om technische redenen kan de klep na het uit-
schakelen van de achteruitrijcamera nog korte tijd
geopend blijven.
In het multimediasysteem kunt u de functie van de
automatische weergave van de achteruitrijcamera
activeren (/pagina 170). Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling toont het mediadisplay
automatisch het beeld van de achteruitrijcamera.
Dynamische hulplijnen tonen het traject aan de
hand van de actuele stuuruitslag. Zo kunt u zich bij
het achteruitrijden oriënteren en obstakels vermij-
den.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De chaueur blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controleren.
Via de aan de onderzijde of aan de zijkant aange-
brachte sokeys kunt u uit de volgende weergaven
kiezen:
Normale weergave
1Gele hulplijnen, breedte van het voertuig (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
huidige stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot het
achtergedeelte
3Geel rijspoor van de banden bij actuele stuur-
uitslag (dynamisch)
4Bumper
5Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
Groothoekweergave
De aanwijzingenvoor het de reiniging en verzor-
ging van de achteruitrijcamera in acht nemen.
De achteruitrijcamera kan obstakels vervormd, niet
correct of zelfs geheel niet weergeven. De achter-
uitrijcamera kan niet alle objecten die zich zeer
dichtbij en/of onder de achterbumper bevinden
aangeven. Hij waarschuwt niet voor aanrijdingen,
personen of voorwerpen.
Het gebied achter het voertuig wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Wanneer u de achteruitversnelling verlaat, worden
de dynamische hulplijnen uitgeschakeld. Wanneer
u na het verlaten van de achteruitversnelling snel-
ler dan circa 16 km/h rijdt, wordt de achteruitrij-
camera uitgeschakeld.
Rijden en parkeren 167167
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
RDe achterklep is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld 's nachts.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla-
gen.
RCamera's of onderdelen van het voertuig
waarin de camera's zijn gemonteerd, zijn
beschadigd. De camera's, hun stand en afstel-
ling laten controleren bij een gekwaliceerde
werkplaats.
%Het contrast van het mediadisplay kan nadelig
worden beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen. In dit gevalextra voor-
zichtig zijn.
%Het mediadisplay bij een aanzienlijke beper-
king van de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als
gevolg van pixelfouten, laten repareren of ver-
vangen.
%Voorwerpen die zich niet ter hoogte van de
bodem bevinden, verschijnen verder verwij-
derd dan ze daadwerkelijk zijn. Daartoe horen
bijvoorbeeld:
Rde bumper van een geparkeerd voertuig
Rde achterzijde van een vrachtwagen
Reen schuinstaande paal
De hulplijnen van het camerabeeld alleen
gebruiken ter oriëntatie. Voorwerpen niet dich-
ter naderen dan tot de onderste horizontale
hulplijn. Anders kunt u uw voertuig en/of het
voorwerp beschadigen.
CamerCamera-afdekking va-afdekking van de acan de achthtereruitriuitrijcamerjcamera ope-a ope-
nennen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Voertuig
5Achteruitrijcamera
#Camera-afd. openen selecteren.
%De camera-afdekking sluit na enige tijd auto-
matisch of wanneer het voertuig bij een geo-
pende afdekking wordt uitgeschakeld.
360°-camera360°-camera
FFunctie vunctie van de 360°-cameraan de 360°-camera
Het systeem bestaat uit vier camera's. De came-
ra's registreren de directe omgeving van het voer-
tuig. Het systeem ondersteunt u bijvoorbeeld bij
het parkeren of bij slechtoverzichtelijke uitritten.
De 360°-camera is slechts een hulpmiddel. Hij kan
uw waarneming van de omgeving niet vervangen.
De chaueur blij altijd verantwoordelijk voor het
veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het manoeu-
vreren of parkeren mogen zich onder andere geen
personen, dieren of voorwerpen in het manoeu-
vreergebied bevinden; dit controleren.
Het systeem verwerkt de beelden van de volgende
camera's:
RAchteruitrijcamera
RFrontcamera
RTwee zijcamera's in de buitenspiegels
WWeergaveergaven ven van de 360°-cameraan de 360°-camera
Via de aan de onderzijde of aan de zijkant aange-
brachte sokeys kunt u uit de volgende weergaven
kiezen:
Weergave van de aan de onderkant aangebrachte
sokeys
1Groothoekweergave ór
2TopView met beeld van de frontcamera
3TopView met beeld van de zijcamera's vooruit
(velgenaanzicht van de voorwielen)
4Groothoekweergave achter
5TopView met beeld van de achteruitrijcamera
6TopView met beeld van de zijcamera's achter-
uit (velgenaanzicht van de achterwielen)
168168 Rijden en parkeren
TTop Vop Viewiew
1Traject van het voertuig bij actuele stuuruitslag
2Waarschuwingsmelding van de PARKTRONIC-
parkeerassistent
3Eigen voertuig van bovenaf
De kleur van de afzonderlijke segmenten van de
waarschuwingsmelding 2is afhankelijk van de
afstand tot het herkende obstakel:
RGele segmentGele segmenten:en: Obstakels op een afstand
tussen circa 0,4 m en 1,0 m
RRRode segmentode segmenten:en: Obstakels op een zeer
geringe afstand van circa 0,3 m of minder
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent gereed
voor gebruik is en geen objecten worden herkend,
worden de segmenten van de waarschuwingsmel-
ding van de betreende actieve zijde dun in het
geel weergegeven.
HulpliHulplijnenjnen
1Geel rijspoor van de banden bij actuele stuur-
uitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van het voertuig (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
huidige stuuruitslag (dynamisch)
3Markering op een afstand van circa 1,0 m
4Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
%De hulplijnen op het mediadisplay geven de
afstanden tot het eigen voertuig aan. De
afstanden gelden op rijbaanhoogte.
WWeergaveergaven ven van de zian de zijcamerjcamera'sa's
In deze weergavenkunnen de voorste of achterste
zijkanten van het voertuig worden bekeken.
Voorbeeld zijcamera's naar voren (velgenaanzicht
van de voorwielen)
1Hulplijnen van de buitenmatenvan het voer-
tuig met uitgeklapte buitenspiegels (linkerzijde
van het voertuig)
2Hulplijnen van de buitenmatenvan het voer-
tuig met uitgeklapte buitenspiegels (rechter-
zijde van het voertuig)
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De 360°-camera werkt in onder andere de vol-
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RDe deuren of de achterklep zijn geopend.
RDe buitenspiegels zijn ingeklapt.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld 's nachts.
RDe camera's worden blootgesteld aan zeer fel
licht. Er kunnen witte strepen op het camera-
beeld verschijnen.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla-
gen.
RCamera's of onderdelen van het voertuig
waarin de camera's zijn gemonteerd, zijn
beschadigd. De camera's, hun stand en afstel-
ling laten controleren bij een gekwaliceerde
werkplaats.
%In deze situaties de 360°-camera niet gebrui-
ken. Anders kunt u anderen bij het parkeren
verwonden of in botsing komen met voorwer-
pen.
%Het mediadisplay bij een aanzienlijke beper-
king van de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als
gevolg van pixelfouten, laten repareren of ver-
vangen.
Als u de velgmaat van uw voertuig wijzigt, contro-
leer dan de toekenning hiervan bij de wieldiameter-
groep (/pagina 251). Als de toekenning zonder
Rijden en parkeren 169169
een omcodering van de regeleenheden in het voer-
tuig wordtveranderd, kan de 360°-camera niet
exact worden gekalibreerd. Een correcte weergave
van de hulplijnen op rijbaanhoogte is dan niet
mogelijk.
De aanwijzingen voor het reinigen van de 360°-
camera in acht nemen (/pagina 229).
360°-camer360°-camera in- of uitsca in- of uitschakhakelenelen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
RHet multimediasysteem is ingeschakeld.
RUrijdt met matige snelheid.
InscInschakhakelenelen
#De toetsÔindrukken.
of
#Wanneer de werking van de automatische
cameraweergave in het multimediasysteem is
geactiveerd, de achteruitversnelling inschake-
len (/pagina 170).
#Met de weergegeven sokeys de betreende
weergave selecteren (/pagina 168).
UitscUitschakhakelenelen
#De toetsÔindrukken.
of
#Sneller dan 16 km/h vooruitrijden.
of
#De transmissie in de stand jzetten.
AAututomatiscomatische functie vhe functie van de acan de achthtereruitriuitrijcamerjcamera in-a in-
en uitscen uitschakhakelenelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De chaueur blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en in- en uitparkeren.
Erop letten dat zich geen personen, dieren of voor-
werpen in de baan van het voertuig bevinden. De
omgeving in de gaten houden en altijd klaar zijn
om te remmen.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Assistentie
5Camera & parkeren
#Aut. achteruitrijcam. in- of uitschakelen.
AActievctieve parke parkeereerassistassistentent
WWererking vking van de actievan de actieve parke parkeereerassistassistentent
De actieve parkeerassistent is een elektronische
parkeerhulp, die automatisch bij vooruitrijden tot
circa 35 km/h parkeerplekken aan beide zijden
van het voertuig zoekt en opmeet.
Wanneer aan alle voorwaarden wordtvoldaan, ver-
schijnt de weergave Çop het display van het
combi-instrument. Het systeem zoekt en meet dan
zelfstandig parkeerplekken aan beide zijden van
het voertuig parallel aan en dwars op de rijrichting.
Wanneer de actieve parkeerassistent parkeerplek-
ken hee herkend, dan verschijnt de weergave
Èop het display van het combi-instrument. De
pijlen geven aan, aan welke zijde van de rijbaan
herkende parkeerplekken aanwezig zijn.
De actieve parkeerassistent toont standaard de
parkeerplekken aan bijrijderszijde. De parkeerplek-
ken aan chaueurszijde worden alleen weergege-
venwanneer de knipperlichten aan chaueurszijde
zijn ingeschakeld. Om in te parkeren aan chauf-
feurszijde moeten de knipperlichten net zo lang
knipperen, tot de actieve parkeerhulp met de
stuurwieltoets ais gestart.
De actieve parkeerassistent ondersteunt door een
actieve stuur- en remingreep bij het parkeren en
uitparkeren. De actieve remingreep is afhankelijk
van de landspecieke variant van het voertuig.
De actieve parkeerassistent is slechts een hulp-
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De chaueur blij altijd verant-
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in- en
uitparkeren. Erop letten dat zich geen personen,
dieren of voorwerpen in het traject van het voer-
tuig bevinden.
De actieve parkeerassistent wordt onder andere in
de volgende gevallen afgebroken:
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent wordt uitge-
schakeld.
REr wordtgestuurd.
RDe parkeerremwordt ingeschakeld.
170170 Rijden en parkeren
RUkunt niet meer parkeren met de actieve par-
keerassistent.
REr wordt sneller dan 10 km/h gereden.
REen wiel draait door, het ESP®regelt of valt uit.
RDe transmissiestand jwordt ingeschakeld.
RU opent een deur of de achterklep of u doet de
gordel af..
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Voorwerpen die zich boven of onder het registra-
tiegebied van de actieve parkeerassistent bevin-
den, kunnen bij het opmeten van de parkeerplek
niet worden herkend. Daaromwordt hiermee ook
geen rekening gehouden bij het berekenen van de
parkeerprocedure. Dit geldt bijvoorbeeld voor uit-
stekende lading, overhangen of laadplatformsvan
vrachtwagens of begrenzingen van parkeerplekken.
De actieve parkeerassistent stuurt daarom moge-
lijk te vroeg de parkeerplek in.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door objecten boven of onder het registra-
tiegebied van de actieve parkeerassistent
Als zich objecten boven of onder het registra-
tiegebied bevinden, kunnen de volgende situ-
aties optreden:
RDe actieve parkeerassistent kante vroeg
insturen.
RDe auto stopt niet voor deze objecten.
Er bestaat gevaar voor een aanrijding!
#De actieve parkeerassistent in deze situ-
aties niet gebruiken.
Sneeuw of zware regenval kunnen ertoe leiden dat
de afmetingen van de parkeerplek niet nauwkeurig
kunnen worden bepaald. Parkeerplekken ór
geparkeerde aanhangwagens waarvan de aanhang-
wagendissel over de rand van de parkeerplek
steekt, worden mogelijkerwijs niet als parkeerplek
herkend of niet correct gemeten. De actieve par-
keerassistent alleen gebruiken op een vlakke,
stroeve ondergrond.
De actieve parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor-
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
RIn bochten
RBij parkeerplekken die niet op dezelfde hoogte
liggen als de weg, dus bijvoorbeeld niet op de
stoep
RBij het transport van ladingen die voorbij het
voertuig uitsteken
RWanneer sneeuwkettingen zijn gemonteerd
De actieve parkeerassistent kan mogelijk ook par-
keerplekken weergeven die niet voor parkeren
geschikt zijn, bijvoorbeeld:
RParkeerplekken waar parkeren niet is toege-
staan
RParkeerplekken op een ongeschikte onder-
grond
De actieve parkeerassistent ondersteunt u in onder
andere de volgende situaties niet bij parkeerplek-
ken dwars op de rijrichting:
RTwee parkeerplek bevinden zich direct naast
elkaar.
RDe parkeerplek bevindt zich direct naast een
lage begrenzing, bijvoorbeeld naast een stoep-
rand.
RU parkeert vooruit in.
De actieve parkeerassistent ondersteunt u in onder
andere de volgende situaties niet bij parkeerplek-
ken parallel aan of dwars op de rijrichting:
RDe parkeerplek bevindt zich op een stoep.
RDe parkeerplek lijkt voor het systeem geblok-
keerd, bijvoorbeeld door bladeren of grasklin-
kers.
RHet oppervlak dat het voertuig nodig hee om
te manoeuvreren is te klein.
RDe parkeerplek wordt begrensd door een
obstakel, bijvoorbeeld een boom, paal of aan-
hangwagen.
MeMet de actievt de actieve parke parkeereerassistassistent inent inparkparkererenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door onvoldoende beveiliging tegenweg-
rollen bij het verlaten van het voertuig
Als het voertuig alleen door de actieve parkeer-
assistent wordt afgeremd wanneer u de
bestuurdersstoel verlaat, kan het in de vol-
gende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het sys-
teem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de elektronica in de motorruimte,
de accu of de zekeringen worden gemani-
puleerd.
Rijden en parkeren 171171
RWanneer de accukabels worden losge-
maakt
RWanneer gaswordtgegeven, bijvoorbeeld
door een inzittende.
#Het voertuig altijd beveiligen tegenweg-
rollen voordat u de chaueursstoel ver-
laat.
#Het voertuig veilig tot stilstand brengen, zolang
de gewenste parkeerplek door het parkeersym-
bool met de pijl wordtweergegeven.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door opzij bewegenvan de auto bij het in-
en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren opzij
en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met andere
weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en objec-
ten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce-
dure met de parkeer-pilot afbreken.
#De transmissie in de stand kzetten.
Het display in het combi-instrument toont de
melding Parkeerassist. starten? Ja: OK Nee:
~en de positie van de parkeerplek.
#PrProcedurocedure annulere annuleren:en: De stuurwieltoets ~
indrukken of wegrijden.
of
#InInparkparkereren meen met actievt actieve parke parkeereerhulp:hulp: De stuur-
wieltoets aindrukken.
Het display in het combi-instrument toont de
melding Parkeerassistent actief Gas geven en
remmen Op omgeving letten.
#Het stuurwiel loslaten.
#Achteruitrijden en hierbij altijd klaar zijn om
direct te kunnen remmen. Bij het achteruitrij-
den langzaam en niet sneller dan 10 km/h rij-
den. Anders wordt de parkeerhulp afgebroken
en de actieve parkeerassistent beëindigd.
Wanneer een voertuig de achterste begrenzing
van de parkeerplek nadert, kan de actieve par-
keerassistent het voertuig tot stilstand afrem-
men.
#Bij de achterste begrenzing van de parkeerplek
stoppen. Uiterlijk stoppen wanneer het onon-
derbrokenwaarschuwingssignaal van de PARK-
TRONIC klinkt.
In kleine parkeerplekken kan het nu nodig zijn te
manoeuvreren. Daarbij de meldingen op het dis-
play van het combi-instrument in acht nemen.
Na beëindiging van het parkerenverschijnt de mel-
ding Actieve parkeerassistent beëindigd en klinkt
een geluidssignaal. De actieve parkeerassistent
ondersteunt u nu niet meer met stuur- en remin-
grepen.
MeMet de actievt de actieve parke parkeereerassistassistent uitparkent uitparkererenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig werd parallel aan de rijrichting
met de actieve parkeerassistent ingeparkeerd.
RDe begrenzing van de parkeerplek voor en ach-
ter moet hoog genoeg zijn, een stoeprand is
bijvoorbeeld niet voldoende.
RDe begrenzing van de parkeerplek mag niet te
breed zijn. Het voertuig kan maximaal in een
hoek van 45° ten opzichte van de uitgangspo-
sitie in de parkeerplek worden gemanoeuv-
reerd.
REr moet ten minste een manoeuvreerafstand
van 1 m aanwezig zijn.
In acht nemen dat u tijdens de gehele parkeerpro-
cedure verantwoordelijk bent voor het voertuig en
de omgeving.
#Het voertuig starten.
#Knipperlichten inschakelen in de uitparkeer-
richting.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door opzij bewegenvan de auto bij het in-
en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren opzij
en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met andere
weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en objec-
ten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce-
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#De transmissie in de stand hof kzetten.
Het display in het combi-instrument toont de
melding Parkeerassist. starten? Ja: OK Nee:
~en de positie van de parkeerplek.
#PrProcedurocedure annulere annuleren:en: De stuurwieltoets ~
indrukken of wegrijden.
172172 Rijden en parkeren
of
#UitparkUitparkereren meen met actievt actieve parke parkeereerhulp:hulp: De stuur-
wieltoets aindrukken.
Het display in het combi-instrument toont de
melding Parkeerassistent actief Gas geven en
remmen Op omgeving letten.
#Het stuurwiel loslaten.
#Wegrijden en hierbij altijd klaar zijn om direct
te kunnen remmen. Bij het achteruitrijden lang-
zaam en niet sneller dan 10 km/h rijden.
Anders wordt de parkeerhulp afgebroken en de
actieve parkeerassistent beëindigd.
Wanneer een voertuig de achterste begrenzing
van de parkeerplek nadert, kan de actieve par-
keerassistent het voertuig tot stilstand afrem-
men.
In kleine parkeerplekken kan het nu nodig zijn te
manoeuvreren. Daarbij de meldingen op het dis-
play van het combi-instrument in acht nemen.
Na beëindiging van het parkerenverschijnt de mel-
ding Actieve parkeerassistent beëindigd en klinkt
een geluidssignaal. De actieve parkeerassistent
ondersteunt u nu niet meer met stuur- en remin-
grepen.
De parkeerhulp van de actieve parkeerassistent is
beëindigd. U moet dan direct zelf sturen en in het
stromende verkeer invoegen. De PARKTRONIC is
nog steeds beschikbaar.
AATTENTION ASSISTTTENTION ASSIST
WWererking vking van de Aan de ATTENTION ASSISTTTENTION ASSIST
De ATTENTION ASSIST kan u ondersteunen bij
lange, monotone ritten op bijvoorbeeld autosnel-
wegen. Indien de ATTENTION ASSIST tekenen van
vermoeidheid of toenemende onoplettendheid bij
de chaueur herkent, wordt een pauze voorge-
steld.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmiddel.
Hij kanvermoeidheid of toenemende onoplettend-
heid niet altijd tijdig herkennen. Het systeem is
geen vervanging van een uitgeruste en opmerk-
zame chaueur. Bij langere ritten tijdig en regelma-
tig pauzes nemen, waarbij u goed kunt uitrusten.
Wanneer vermoeidheid of toenemende onoplet-
tendheid wordt herkend, verschijnt in het combi-
instrument de waarschuwing: Attention Assist:
pauze!.
Ukunt de melding bevestigen en zo nodig pauze
nemen. Wanneer u geen pauze neemt en de
ATTENTION ASSIST nog steeds toenemende onop-
lettendheid vaststelt, wordt u op z'n vroegst na
15 minuten opnieuw gewaarschuwd.
In het menu Assistentieweergave van de boord-
computer kunt u de actuele analyse van de ATTEN-
TION ASSIST laten weergegeven (/pagina 182).
De volgende informatie wordtweergegeven:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
alertheidstoestand:
-Hoe voller de balk is, hoe groter de vastge-
stelde alertheidstoestand.
-Naarmate de alertheid afneemt, wordt de
balk leger.
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen Attention
Levelkan berekenen en er geen waarschuwing kan
worden gegeven, verschijnt de melding Systeem
passief.
De balkengraek wordt in dat geval donkerder
weergegeven. Dit is bijvoorbeeld het gevalwanneer
langzamer dan60 km/h of sneller dan200 km/h
wordtgereden.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheidsbe-
reik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt in de volgende situ-
aties beperkt en waarschuwingenwordtvertraagd
of helemaal niet gegeven:
RDe ritduur is minder dan circa 30 minuten.
RDe staat van het wegdek is slecht (kuilen en
wegoneenheden).
RHet voertuig wordt blootgesteld aan een sterke
zijwind.
RU hebt een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelhe-
den of krachtige acceleraties).
RDe tijd is verkeerd ingesteld.
RU bevindt zich in druk verkeer met frequente
wisseling vanrijstrook en snelheid.
Rijden en parkeren 173173
In de volgende situaties wordt de vermoeidheids-
en opmerkzaamheidsanalysevan de ATTENTION
ASSIST gewist en bij verder rijden opnieuw gestart:
RU schakelt het voertuig uit.
RU doet de veiligheidsgordel af en opent de
chaueursdeur (bijvoorbeeld wisselen van
chaueur of pauze).
AATTENTION ASSISTTENTION ASSIST uit- of inscT uit- of inschakhakelenelen
Boordcomputer:
4ò5Instellingen 5Assistentie
5Attention Assist
#De instelling wijzigen en met de toetsa
bevestigen.
Wanneer de ATTENTION ASSIST uitgeschakeld
is, toont het display van het combi-instrument
in de assistentieweergave het symbool é.
Ukunt kiezen uit de volgende instellingen:
RUit
RStandaard: Normale gevoeligheid van het sys-
teem
RGevoelig:Verhoogde gevoeligheid van het sys-
teem. De chaueur wordt eerder gewaar-
schuwd en de door het systeem bepaalde
alertheidstoestand (attentieniveau) wordtover-
eenkomstig aangepast.
VVerkerkeersteerstekekenassistenassistentent
WWererking vking van de van de verkerkeersteerstekekenassistenassistentent
De verkeerstekenassistent ondersteunt u door her-
kende snelheidslimieten en inhaalverboden weer te
geven in het combi-instrument.
Aangezien de verkeerstekenassistent ook gebruik-
maakt van de gegevens in het navigatiesysteem,
kan de weergave ook worden geactualiseerd zon-
der dat verkeersborden zijn herkend (landspeci-
ek).
Verkeerstekens met een beperking op een onder-
bord (bijvoorbeeld bij regen) worden eveneens
door de camera herkend.
%Verkeerstekens worden alleen in de volgende
gevallen weergegeven met een beperking op
een onderbord:
RDe verkeerstekens moetenworden opge-
volgd met de beperking.
RHet systeem kan niet ondubbelzinnig vast-
stellen of de beperking vantoepassing is.
Wanneer het systeem herkent dat u op een wegge-
deelte tegen de voorgeschrevenrijrichting rijdt,
wordt een waarschuwing gegeven. Deze functie is
niet in alle landen beschikbaar.
De verkeerstekenassistent is slechts een hulpmid-
del en kan snelheidsbeperkingen of inhaalverbo-
den niet altijd correct weergeven. De daadwerke-
lijk aanwezige verkeerstekens hebben altijd voor-
rang op de melding van de verkeerstekenassistent.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsystemen
en uw verantwoording in acht nemen, anders kunt
ugevaren niet herkennen (/pagina 154).
WWeergaveergave in hee in het combi-inst combi-instrtrumentument
De weergave van de verkeerstekenassistent vindt
in het menu Assistentieweergave van de boord-
computer (/pagina 182).
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking (voorbeeld onbe-
kende beperking)
Wanneer de verkeerstekenassistent niet beschik-
baar is of de toegestane maximumsnelheid niet
kan bepalen, verschijnt de volgende weergave in
de assistentieweergave:
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of veel
spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
174174 Rijden en parkeren
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of aan-
grenzende rijstroken
RAls de informatie in de digitale wegenkaart van
het navigatiesysteem onjuist of niet actueel is
AAananwiwijzingsfunctie vjzingsfunctie van de van de verkerkeersteerstekekenassistenassistentent
in- of uitscin- of uitschakhakelenelen
Boordcomputer
4ò5Instellingen 5Assistentie
5Verkeerstekenassist.
#In- en uitscIn- en uitschakhakelen:elen: De toetsaindrukken.
Wanneer de aanwijzingsfunctie ingeschakeld is en
een verkeersteken passeert, toont het combi-
instrument de verkeersvoorschrien (snelheidsbe-
perking en inhaalverbod) gedurende vijf seconden.
Vervolgens verschijnt automatisch weer het vorige
menu.
De waarschuwing voor verkeerd rijden blij ook
actief als u de aanwijzingsfunctie van de verkeers-
tekenassistent uitschakelt.
DodehoekDodehoekassistassistentent
WWererking vking van de dodehoekan de dodehoekassistassistentent
De dodehoekassistent bewaakt het gebied direct
naast en aan de zijkant achter het voertuig met
twee aan de zijkant geplaatste en naar achteren
gerichte radarsensoren.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op stil-
staande objecten en niet op voertuigen die
met een groot snelheidsverschil naderen en u
inhalen.
De dodehoekassistent kan in deze situaties
niet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsystemen
en uw verantwoording in acht nemen, anders kunt
ugevaren niet herkennen (/pagina 154).
Wanneer vanaf een snelheid van circa 12 km/h
een voertuig wordt herkend dat direct daarna in
het controlegebied naast het voertuig komt, gaat
het waarschuwingslampje in de buitenspiegel rood
branden.
Wanneer zich een voertuig op geringe afstand opzij
in het controlegebied bevindt en u de richtingaan-
wijzer in de betreende richting inschakelt, klinkt
een waarschuwingssignaal. Het rode waarschu-
wingslampje in de buitenspiegel knippert. Wanneer
de richtingaanwijzer ingeschakeld blij, worden
alle overige herkende voertuigen alleen weergege-
ven door het knipperen van het rode waarschu-
wingslampje.
Wanneer een voertuig wordt ingehaald, wordt
alleen een waarschuwing gegevenwanneer het
snelheidsverschil kleiner dan circa 20 km/h is.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
De dodehoekassistent kan in de volgende situaties
beperkt beschikbaar zijn:
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen, sneeuw of spatwater
RBij smalle voertuigen in het controlegebied, bij-
voorbeeld etsen
RBij zeer brede of zeer smalle rijstroken
RBij sterk zijdelings versprongenrijdende voer-
tuigen
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen onge-
gronde waarschuwingenworden gegeven. Wan-
neer lang naast lange voertuigen wordtgereden,
bijvoorbeeld een vrachtwagen, kan de waarschu-
wing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de dode-
hoekassistent niet bedrijfsklaar.
DodehoekDodehoekassistassistent in- en uitscent in- en uitschakhakelenelen
Boordcomputer:
4ò5Instellingen 5Assistentie
5Dodehoek-assistent
#In- en uitscIn- en uitschakhakelen:elen: De toetsaindrukken.
Wanneer de dodehoekassistent ingeschakeld is,
toont het display van het combi-instrument in de
assistentieweergave naast het voertuig grijze, zich
naar achteren voortplantende radargolven. Wan-
neer u met ingeschakelde dodehoekassistent snel-
ler dan 12 km/h rijdt, worden de radargolven in de
assistentieweergave groen weergegeven. De dode-
hoekassistent is bedrijfsklaar.
Wanneer u bij ingeschakelde dodehoekassistent
het voertuig inschakelt, gaan de waarschuwings-
lampjes in de buitenspiegel gedurende circa
1,5 seconden branden.
Rijden en parkeren 175175
RRear Crear Crossoss TrTracac AlertAlert
FFunctie vunctie van de Ran de Rear Crear Crossoss TrTracac AlertAlert
%Het systeem is alleen beschikbaar voor voer-
tuigen met dodehoekassistent.
Het systeem maakt gebruik van de radarsensoren
in de bumper. Daarbij wordt altijd het gebied vlak
naast en achter het voertuig bewaakt. Wanneer de
radarsensoren door voertuigen of andere objecten
zijn afgedekt, vindt er geen herkenning plaats.
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking tot
de dodehoekassistent lezen (/pagina 175).
Het systeem kan bij het achteruit uitparkeren waar-
schuwen voor kruisend verkeer. Wanneer het sys-
teem een voertuig herkent, brandt het rode waar-
schuwingslampje in de buitenspiegel aan de betref-
fende zijde. In een kritische situatie klinkt boven-
dien een waarschuwingssignaal.
De functie Rear Cross Trac Alert is onder de vol-
gende voorwaarden actief:
RDe dodehoekassistent is ingeschakeld.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld of het
voertuig rijdt stapvoets achteruit.
SpoorSpoorassistassistentent
WWererking vking van de spooran de spoorassistassistentent
De spoorassistent moet voorkomen dat u ongewild
de rijstrook verlaat. Daartoewaarschuwt het sys-
teem met een merkbare terugmelding in het stuur-
wiel en met het knipperen van het statussymbool
in het combi-instrument. De spoorassistent is
slechts een hulpmiddel en dient er niet toe om het
voertuig zonder assistentie van de chaueur de rij-
strook aan te laten houden.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsystemen
en uw verantwoording in acht nemen, anders kunt
ugevaren niet herkennen (/pagina 154).
De functie is beschikbaar in het snelheidsbereik
tussen 60 km/h en 200 km/h.
De waarschuwing wordtgegevenwanneer tegelij-
kertijd aan de volgende voorwaarden wordtvol-
daan:
RDe spoorassistent herkent rijstrookmarkerin-
gen.
REen voorwiel rijdt over de rijstrookmarkeringen.
Om u tijdig en niet onnodig te waarschuwen wan-
neer u de rijstrookmarkering overschrijdt, kan het
systeem verschillende omstandigheden onder-
scheiden.
De vibratiewaarschuwing vindt onder de volgende
omstandigheden eerder plaats:
RU nadert in bochten de rijstrookmarkering aan
de buitenzijde van de bocht.
RUrijdt op een zeer brede rijstrook, bijvoorbeeld
op autosnelwegen.
RHet systeem herkent ononderbroken rijstrook-
markeringen.
De vibratiewaarschuwing vindt onder de volgende
omstandigheden later plaats:
RUrijdt op een smalle rijstrook.
RU snijdt een bocht af.
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RHet zicht is slecht, bijvoorbeeld door onvol-
doende verlichting van de weg, bij sterk wisse-
lende schaduwen of door sneeuw, regen, mist
of veel spatwater.
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties.
RDe voorruit is in de omgeving van de multifunc-
tionele camera afgedekt of de camera is besla-
gen, beschadigd of afgedekt.
REr zijn geen of meerdere niet duidelijk herken-
bare rijstrookmarkeringen voor de rijstrook
aanwezig, bijvoorbeeld in de omgeving van
wegwerkzaamheden.
RDe rijstrookmarkeringen zijn versleten, donker
of bedekt.
RDe afstand tot de voorligger is te klein en daar-
door kunnen de rijstrookmarkeringen niet wor-
den herkend.
RDe rijstrookmarkeringen wijzigen snel, bijvoor-
beeld de rijstroken splitsen zich, kruisen elkaar
of worden samengevoegd.
RDe rijbaan is zeer smal en kronkelig.
176176 Rijden en parkeren
SpoorSpoorassistassistent in- of uitscent in- of uitschakhakelenelen
#De toetsÇindrukken.
Wanneer het controlelampje van de toets
brandt, is de spoorassistent ingeschakeld. Er
kan een waarschuwing worden gegevenwan-
neer aan alle voorwaarden is voldaan.
Wanneer met ingeschakelde spoorassistent
sneller dan 60 km/h wordtgereden en rijst-
rookmarkeringen worden herkend, worden de
lijnen in het menu Assistentieweergave van de
boordcomputer groen weergegeven. De spoo-
rassistent is bedrijfsklaar.
Bij het omschakelen toont het display in het
combi-instrument kort de melding Spoorassis-
tent Aan of Spoorassistent Uit.
%Informatie over het menu Assistentieweergave
vindt u onder "Assistentieweergave"
(/pagina 182).
GevGevoeligheid voeligheid van de spooran de spoorassistassistent instent instellenellen
Boordcomputer:
4ò5Instellingen 5Assistentie
5Spoorassistent
#De instelling Standaard of Adaptief selecteren.
In de instelling Standaard vindt onder de volgende
omstandigheden geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RUgee richting aan in de betreende rijrich-
ting. De waarschuwingenworden dan gedu-
rende een bepaalde tijd onderdrukt.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in of regelt, bij-
voorbeeld het ABS, het BAS of het ESP®.
In de instelling Adaptief wordt de vibratiewaar-
schuwing eveneens onderdrukt onder de volgende
omstandigheden:
RU accelereert sterk, bijvoorbeeld met behulp
van de kickdown.
RUremt hard.
RU stuurt actief, bijvoorbeeld bij een uitwijkma-
noeuvre of het snel veranderen vanrijstrook.
RU snijdt een scherpe bocht af.
Rijden en parkeren 177177
OvOvererziczicht combi-insht combi-instrtrumentument
Combi-instrument (voorbeeld)
1Snelheidsmeter
2Display
3Weergave beschikbaar vermogen
(/pagina 178)
4Weergave van het beschikbare vermogen
(/pagina 181)
5Laadtoestandweergave (/pagina 181)
SnelheidsmetSnelheidsmeterer
Bij voertuigen met actieve afstandsassistent
DISTRONIC branden er segmenten in de snelheids-
meterring.
De segmenten geven aan, welk snelheidsbereik
beschikbaar is:
RVariabele limiter ingeschakeld (/pagina 160)
De segmenten gaan van nul tot de ingestelde
snelheidsbegrenzing branden.
RActieve afstandsassistent DISTRONIC inge-
schakeld (/pagina 161)
Eén of twee segmenten rond de opgeslagen
snelheid gaan branden.
RActieve afstandsassistent DISTRONIC herkent
een voorligger
De segmenten branden van de snelheid van de
voorligger tot de opgeslagen snelheid.
Ukunt de snelheid ook als digitale snelheidsmeter
op het display laten weergegeven.
Wanneer u de wielmaat van uw voertuig wijzigt,
moet u de toekenning hiervan bij de wieldiameter-
groep controleren (/pagina 251). Wanneer u de
toekenning zonder een omcodering van de regel-
eenheden in het voertuig verandert, gee de snel-
heidsmeter een onjuiste snelheid aan. De actuele
rijsnelheid kan dan hoger zijn dan de door de snel-
heidsmeter weergegeven snelheid. De rijsystemen
en rijveiligheidssystemen kunnen daarbij een func-
tiestoring vertonen of een storing herkennen en
uitschakelen.
In enkele landen klinkt bij het bereiken van de wet-
telijk toegestane maximumsnelheid een akoestisch
signaal en/of verschijnt op het display een mel-
ding, bijvoorbeeld bij 120 km/h.
BuitBuitententememperperatuuratuurmetmeterer
Zodra de temperaturen rond het vriespunt liggen,
vooral op de staat van de weg letten.
De buitentemperatuur wordt op het display van het
combi-instrument weergegeven (/pagina 180).
Een veranderde buitentemperatuur wordtver-
traagd weergegeven.
FFunctie vunctie van de wan de weergaveergave besce beschikbaar vhikbaar verermogmogenen
De weergave beschikbaar vermogen 1hee twee
gebieden:
RIn het gedeelte onder gwordt het terugge-
wonnen vermogen van het voertuig tijdens de
recuperatie weergegeven.
RIn het gedeelte bovengwordt het actuele
vermogen weergegeven, dat het aandrijfsys-
teem aan de wielen afgee.
Als de wijzer van de weergave beschikbaar vermo-
gen in de stand OFFOFF staat, is het voertuig niet rij-
klaar.
In de volgende situaties is het voertuig niet rijklaar:
RHet voertuig is nog niet gestart.
REr is een laadkabel op de voertuigstekkerdoos
aangesloten.
REr is niet voldoende vermogen uit de hoog-
spanningsaccu beschikbaar.
REr is een storing aanwezig in het hoogspan-
ningsboordnet.
Wanneer het voertuig rijklaar is, gaat de wijzer naar
de stand gen wordt de melding õop het dis-
play van het combi-instrument weergegeven.
178178 Combi-instrument en boordcomputer
In bepaalde bedrijfsomstandigheden is de remwer-
king van de elektromotor door recuperatie slechts
gereduceerd of helemaal niet beschikbaar:
RBij een toenemende laadtoestand van de hoog-
spanningsaccu.
RDe hoogspanningsaccu is nog niet op bedrijfs-
temperatuur.
RDe rijsnelheid is nagenoeg nul.
RDe transmissie staat in de stand i.
RTijdens of na een regelingreep van het ESP®.
Als u niet zelf remt, kan de remwerking onvol-
doende zijn. Indien noodzakelijk de verminderde
recuperatieremwerking door remmen compense-
ren.
De aanwijzingen met betrekking tot het elektrisch
rijden (/pagina 135) en tot de recuperatie
(/pagina 136) in acht nemen.
OvOvererziczicht en bediening boorht en bediening boordcomdcomputputerer
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kanworden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het bedienen van de boordcomputer de wette-
lijke bepalingen in acht nemen van het land waarin
u zich bevindt.
1Display
2Rechter bedieningspaneel
3Linker bedieningspaneel
Wanneer u de spanningsvoorziening inschakelt,
wordt de boordcomputer geactiveerd.
De displaymeldingen en de instellingen in de
boordcomputer regelt u met de stuurwieltoetsen
van het linker 3en het rechter bedieningspaneel
2.
SStuurtuurwieltwieltoeoetsentsen
LinkLinker bedieningspaneel ver bedieningspaneel van hean het st stuurtuurwielwiel
òRHoofdmenu oproepen
:
9
KKorort indrt indrukkukkenen
RIn lijsten bladeren
RMenu of functie selecteren
RIn het menu Radio of Media de titel-
of zenderlijst openen en een zender,
een audiotitel of een videoscène
selecteren
RIn het menu Telefoon naar het tele-
foonboek omschakelen en een
naam of een telefoonnummer selec-
teren
:
9
Lang indrLang indrukkukkenen
RIn alle lijsten snel bladeren
RIn het menu Radio of Media met
snelzoeken een zender, een audioti-
tel of een videoscène selecteren
RIn het menu Telefoon bij geopend
telefoonboek het snelzoeken star-
ten
Combi-instrument en boordcomputer 179179
aRIn alle menu's de geselecteerde
record in de lijst of de weergave
bevestigen
RIn het menu Radio of Media de lijst
met beschikbare radiobronnen of
media openen
RIn het menu Telefoon naar het tele-
foonboek omschakelen en beginnen
het geselecteerde nummer te kie-
zen
ñRLINGUATRONIC uitschakelen
%KKorort indrt indrukkukkenen
RTerug
RDisplaymeldingen verbergen
RIn het menu Radio of Media de titel-
of zenderlijst verlaten
RTelefoonboek of nummerherhalings-
geheugen verlaten
%Lang indrLang indrukkukkenen
RStandaardweergave in het menu
Reis oproepen
RRecechthter bedieningspaneel ver bedieningspaneel van hean het st stuurtuurwielwiel
6RGesprek voeren of aannemen
RNaar het nummerherhalingsgeheu-
gen omschakelen
~ROproep weigeren of beëindigen
RTelefoonboek of nummerherhalings-
geheugen verlaten
W
X
RVolume wijzigen
óRLINGUATRONIC inschakelen
8RGeluid uit- of inschakelen
OvOvererziczicht vht van de wan de weergaveergaven op heen op het displat display vy vanan
hehet combi-inst combi-instrtrumentument
Display (voorbeeld)
1Rijprogramma (/pagina 143)
2õDisplay(/pagina 137)
3Transmissiestand (/pagina 141) en recupe-
ratieweergave (/pagina 137)
4Actieradius
5Weergaveveld voor displaymeldingen en
menu's
6Tijd
7Buitentemperatuur
8Statusgedeelte
Om de lijst van menu's in het weergaveveld 5op
te roepen moet u de stuurwieltoets òindruk-
ken.
De volgende weergaven in het weergaveveld 5
zijn mogelijk wanneer het voertuig niet rijklaar is:
R#- standaardweergave
Rù- bij ingestelde vertrektijd
R&- bij ingestelde klimaatregeling vooraf
Bij de standaardweergave #of de weergave bij
ingestelde vertrektijd ùwordttevens een laad-
kabelstekker ègetoond. Wanneer de laadtoe-
stand van de hoogspanningsaccu minder dan circa
80 % is en de hoogspanningsaccu niet wordt opge-
laden, wordt de laadkabelstekker in plaats van wit,
oranje afgebeeld.
180180 Combi-instrument en boordcomputer
In het statusgedeelte 8van het display kunnen
de volgende weergavenverschijnen:
1Een deur is niet volledig gesloten
=PARKTRONIC (/pagina 165)
¯TEMPOMAT (/pagina 159)
ÈLimiter (/pagina 159)
_Adaptieve grootlichtassistent
(/pagina 113) of adaptieve grootlichtas-
sistent Plus (/pagina 114)
In de voetregelvan het display kunnen tevens de
volgende weergavenverschijnen:
RXjYActieve parkeerassistent
(/pagina 170)
RëHOLD-functie (/pagina 164)
R120 km/h Maximaal toegestane snelheid over-
schreden (alleen voor bepaalde landen)
RèDe achterruitenwisser is ingeschakeld
(/pagina 121)
FFunctie vunctie van de laadtan de laadtoestoestandwandweergaveeergave
Laadtoestandweergave (voorbeeld)
Laadtoestandweergave 1toont de laadtoestand
van de hoogspanningsaccu.
Als het voertuig is gestart en de melding Accure-
serve Hoogspanningsaccu opladen verschijnt of
het controlelampje Ýin het combi-instrument
brandt, hee de laadtoestand van de hoogspan-
ningsaccu het reservegebied bereikt.
De hoogspanningsaccu opladen vanaf een laadtoe-
stand van minder dan 20%.
Informatie over het opladen van de hoogspan-
ningsaccu is te vinden in het hoofdstuk "Hoog-
spanningsaccu opladen" (/pagina 144).
WWeergaveergave ve van hean het besct beschikbarhikbare ve verermogmogenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gereduceerd vermogen van het aan-
drijfsysteem
Indien het vermogen van het aandrijfsysteem
gereduceerd is, accelereert uw voertuig niet
zoals gewend. U kunt in het bijzonder bij het
accelereren of inhalen de situatie verkeerd
inschatten.
#De rijstijl aanpassen en bijzonder voor-
zichtig rijden.
De weergave 1toont het beschikbare vermogen
van het aandrijfsysteem.
Onder normale gebruiksomstandigheden bevindt
zich de weergave 1in het maximumgebied.
In de volgende gevallen kan het beschikbare ver-
mogen van het maximumgebied afwijken:
RBij zeer hoge of lage buitentemperaturen
RBij zeer hoge vermogensvraag gedurende een
langere tijd
RBij zeer lage laadtoestand van de hoogspan-
ningsaccu
RBij een storing in het aandrijfsysteem
Combi-instrument en boordcomputer 181181
DashboarDashboardvdvererliclichting insthting instellenellen
Bij daglicht worden de meters in het combi-instru-
ment verlicht. Een dimfunctie is bij daglicht niet
mogelijk.
De lichtsensor in het combi-instrument regelt auto-
matisch de helderheid van de displayverlichting.
Bij ingeschakelde verlichting wordt de lichtsterkte-
regeling beïnvloed door het omgevingslicht. Daarbij
kunt u tevens de helderheid van de dashboardver-
lichting en de displayverlichting met de regelaar
1instellen.
#De regelaar 1omhoog- of omlaagdraaien.
OvOvererziczicht menu's in de boorht menu's in de boordcomdcomputputerer
Met de stuurwieltoets òkan de lijst met
menu's worden opgeroepen en een menu worden
geselecteerd.
Meer informatie over de bediening vindt u onder
"Overzicht en bediening boordcomputer"
(/pagina 179).
Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig kun-
nen de volgende menu's worden opgeroepen:
RMenu Reis (/pagina 183)
RMenu Navi (navigatie-aanwijzingen)
(/pagina 183)
RMenu Radio (/pagina 185)
RMenu Media (/pagina 185)
RMenu Telefoon (/pagina 186)
RMenu Assistentieweergave (/pagina 182)
RMenu Service (/pagina 182)
RMenu Instellingen (/pagina 187)
Menu's en submenu'sMenu's en submenu's
Menu SerMenu Servicevice
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Service
selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
In het menu Service hebt u de volgende mogelijk-
heden:
RDe displaymeldingen in het meldingengeheu-
gen oproepen (/pagina 265)
RDe bandenspanning elektronisch controleren
of bandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 249)
RDe onderhoudstermijn oproepen
(/pagina 223)
Menu AssistMenu Assistentiewentieweergaveeergave
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Assis-
tentieweergave selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
De status van de volgende rij- of rijveiligheids-
systemen kanworden weergegeven:
RAchterruitenwisser (/pagina 121)
RActive Brake Assist System
(/pagina 157)
RATTENTION ASSIST (/pagina 174)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 175)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 162)
RSpoorassistent (/pagina 177)
RDodehoekassistent (/pagina 175)
182182 Combi-instrument en boordcomputer
#Met toets:of en 9tussen de assisten-
tieweergave en de analysevan de ATTENTION
ASSIST (/pagina 173) omschakelen.
De analysevan de ATTENTION ASSIST toont de
rijtijd sinds de laatste pauze en de bepaalde
alertheidstoestand (Attention Level).
Menu RMenu Reiseis
In het menu Reis hebt u de afhankelijk van de uit-
rusting volgende mogelijkheden:
RDe ECO aanduiding weergeven
(/pagina 141)
RHet actuele energieverbruik weergeven
RDe tripcomputer "Na vertrek" of "Na terugzet-
ten" weergeven
RDe digitale snelheidsmeterweergeven
RDe opgeslagen waarden terugzetten
#Het gewenste submenu selecteren.
AActueel enerctueel energievgieverbrerbruik wuik weergeveergevenen
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Reis
selecteren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9actieradius en ver-
bruik selecteren.
De globale actieradius wordt berekend uit de actu-
ele rijstijl en de laadtoestand van de hoogspan-
ningsaccu. Als de laadtoestand van de hoogspan-
ningsaccu laag is, wordt in plaats van de globale
actieradius een opladende voertuig weergegeven.
TTrripcomipcomputputer "Ner "Na va verertrtrek " of "Nek " of "Na ta tererugzeugzettttenen
"w"weergeveergevenen
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Reis
selecteren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9het submenu Na
vertrek of Na reset selecteren.
De volgende waarden worden weergegeven:
RAfstand
RRijtijd
RGemiddeld energieverbruik
RGemiddelde snelheid
De waarden in het submenu Na vertrek hebben
betrekking op de aanvang van de rit, in het sub-
menu Na reset op de laatste keer terugzetten van
dit submenu.
De tripcomputer wordt onder de volgende omstan-
digheden automatisch teruggezet:
RHet voertuig is langer dan vier uur uitgescha-
keld (alleen Na vertrek).
R9999 uur is overschreden.
R99999 km worden overschreden.
DigitDigitale snelheidsmetale snelheidsmeter wer weergeveergevenen
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Reis
selecteren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9de digitale snel-
heidsmeter selecteren.
WWaaraarden tden tererugzeugzettttenen
De waarden van de volgende functies kunnen wor-
den teruggezet:
RDagteller
RTripcomputer "na vertrek"
RTripcomputer "na terugzetten"
RECO aanduiding
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Reis
selecteren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:Ja selecteren en met de
toetsabevestigen.
Wanneer u de waarden in de "ECO aanduiding" of
in de tripcomputer "Na vertrek" terugzet, worden
de waarden in beide aanduidingenteruggezet.
Menu NaMenu Navigvigatieatie
In het menu Navi toont het display de navigatie-
aanwijzingenvan het multimediasysteem.
#Het multimediasysteem inschakelen.
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Navi
selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
RRoutoutebegebegeleiding nieeleiding niet actieft actief
Combi-instrument en boordcomputer 183183
1Rijrichting
2Straat waarin wordtgereden
RRoutoutebegebegeleiding actiefeleiding actief
Geen rijmanoeuvre aangekondigd
1Afstand tot de volgende bestemming
2Verwachte aankomsttijd
3Afstand totvolgende rijmanoeuvre
4Straat waarin wordtgereden
Rij-aanwijzing aangekondigd met rijstrookadvies
1Straat waarin de rijmanoeuvre u stuurt
2Afstand tot de rijmanoeuvre
3Symbool rijmanoeuvre
4Geadviseerde rijstrook en tijdens de rijma-
noeuvre erbij gekomen rijstrook (wit)
5Mogelijke rijstrook (lichtgrijs)
6Niet aanbevolen rijstrook (donkergrijs)
Als de digitale kaart de betreende gegevens
bevat, kunnen bij wegen met meerdere rijstroken
rijstrookadviezen voor de eerstvolgende rijma-
noeuvre worden aangegeven. Tijdens het verloop
van een rijmanoeuvre kunnen er extra rijstroken
bijkomen.
Niet aanbevolen rijstrook 6: Op deze rijstrook is
het niet mogelijk om zonder veranderen vanrij-
strook de volgende rijmanoeuvre uit te voeren.
Mogelijke rijstrook 5: Op deze rijstrook is het
mogelijk om de volgende rijmanoeuvre uit te voe-
ren.
Geadviseerde rijstrook 4: Op deze rijstrook is het
mogelijk om de volgende en de daarop volgende
rijmanoeuvre uit te voeren.
Rij-aanwijzing zonder rijstrookadvies
1Straat waarin de rijmanoeuvre u stuurt
2Afstand tot de rijmanoeuvre en grasche
afstandsweergave
3Symbool rijmanoeuvre
Voorafgaand aan een rijmanoeuvre ziet u naast het
symbool voor de rijmanoeuvre 3een grasche
afstandsweergave 2. Deze wordt kleiner van
onder naar boven, hoe dichter u bij de aangekon-
digde rijmanoeuvre komt. De rijmanoeuvre begint
wanneer de afstandsweergave is beëindigd.
Rij-aanwijzing met rijstrookadvies
1Straat waarin de rijmanoeuvre u stuurt
2Afstand tot de rijmanoeuvre en grasche
afstandsweergave
3Symbool rijmanoeuvre
4Rijstrookadvies
184184 Combi-instrument en boordcomputer
De volgende extra statusindicaties van de navigatie
zijn mogelijk:
RNieuwe route... of Route wordt berekend...
Een nieuwe route wordt berekend.
RStraat niet opgenomen
Het voertuig bevindt zich binnen het dekkings-
gebied van de digitale kaart, maar de straat is
niet bekend, bijvoorbeeld bij onverharde wegen
(o-road).
RGeen route
Er kangeen route naar de gekozen bestem-
ming worden berekend.
RO
U hee de bestemming of een tussenbestem-
ming bereikt.
Menu RMenu Radioadio
1Frequentieband
2Zender met geheugenplaats
3Naam van de artiest
4Naam van de titel
#Het multimediasysteem inschakelen.
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Radio
selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
Het display toont de actueel ingestelde zender
2.
#ZenderZenderlilijsjst openen:t openen:De toets:of 9kort
indrukken.
#Een zender in de zenderEen zender in de zenderlilijsjst selectt selectereren:en: De
toets:of 9kort indrukken.
#Een zender meEen zender met snelzoekt snelzoeken in de zenderen in de zenderlilijsjstt
selectselectereren:en: De toets:of 9langer
indrukken.
#FFrreqequentieband of zenderguentieband of zendergeheugeheugen selecten selectereren:en:
De toetsakort indrukken.
#Met toets:of 9de frequentieband of
het zendergeheugen selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
%Meer informatie, bijvoorbeeld over het opslaan
van zenders en over de DAB-radiofunctie (Digi-
talAudio Broadcasting), vindt u onder "Radio"
(/pagina 212).
Menu MediaMenu Media
#Het multimediasysteem inschakelen.
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Media
selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
MediabrMediabron wisselenon wisselen
In het menu Media kunt u van mediabron en weer-
gave (audio, video of tv) wisselen.
#MediabrMediabronnenlionnenlijsjst openen en sluitt openen en sluiten:en: De toets
akort indrukken.
De lijst toont afhankelijk van de uitrusting van
het voertuig bijvoorbeeld de volgende media-
bronnen:
RGeheugenkaart (SD of SDHC)
RMedia Register
RUsb-opslagmedium
RBluetooth®-audioapparatuur
%De extra informatie over media-ondersteuning
onder "Media" in acht nemen (/pagina 210).
GegevGegevensdrensdragager bedienener bedienen
1Mediabron, bijvoorbeeld naam van de usb-
stick
2Actuele titel
3Naam van de artiest
4Naam van het album
5Naam van de map
Combi-instrument en boordcomputer 185185
Afhankelijk van de uitvoering kunnen audiobestan-
den vanverschillende gegevensdragers worden
weergegeven.
#GegevGegevensdrensdragager selecter selectereren:en: De toetsa
kort indrukken.
Het display toont de lijst met mediabronnen.
#Met de toets:of 9een gegevensdra-
ger selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
#TTititelliellijsjst openen:t openen: De toets:of 9kort
indrukken.
#VVolgolgende of vende of vororigige tite titel in de titel in de titelliellijsjst selectt selecte-e-
rren:en: De toets:of 9kort indrukken.
#Een titEen titel meel met snelzoekt snelzoeken in de titen in de titelliellijsjst selectt selecte-e-
rren:en: De toets:of 9ingedrukt houden,
tot de gewenste titel is bereikt.
Wanneer de toets:of 9langer inge-
drukt wordtgehouden, gaat het bladeren na
korte tijd sneller. Niet alle audiospelers of
gegevensdragers ondersteunen deze functie.
Wanneer op de audiospeler of gegevensdrager
overeenkomstige titelinformatie opgeslagen is, kan
het display het volgende weergeven:
Rhet nummer van de titel
Rde namen van de titels
Rde artiesten
Rhet album
In de audio‑AUX‑functie wordtgeen titelinformatie
weergegeven (audio-auxiliary-functie: Externe
audiobron aangesloten).
VVideo bedienenideo bedienen
#GegevGegevensdrensdragager selecter selectereren:en: De toetsa
kort indrukken.
Het display toont de lijst met mediabronnen.
#Met de toets:of 9een gegevensdra-
ger selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
#ScèneliScènelijsjst openen:t openen:De toets:of 9kort
indrukken.
#VVolgolgende of vende of vororigige scène in de scènelie scène in de scènelijsjst selec-t selec-
ttereren:en: De toets:of 9kort indrukken.
#Een scène meEen scène met snelzoekt snelzoeken in de scènelien in de scènelijsjstt
selectselectereren:en: De toets:of 9ingedrukt
houden, tot de gewenste scène is bereikt.
#Met de toetsabevestigen.
Menu TMenu Telefelefoonoon
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor aeiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde communicatieapparatuur bedient, kunt
uvan de verkeerssituatie worden afgeleid.
Bovendien kunt u de controle over de auto ver-
liezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd, op
een veilige plek stoppen en de invoering
als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het telefoneren de wettelijke bepalingen in acht
nemen van het land waarin u zich bevindt.
#De mobiele telefoon inschakelen (zie de afzon-
derlijke handleiding van de fabrikant).
#Het multimediasysteem inschakelen.
#De mobiele telefoon in de mobiele-telefoon-
houder aanbrengen.
of
#Een Bluetooth®-verbinding met het multime-
diasysteem tot stand brengen (/pagina 208).
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Tele-
foon selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
Het display toont een van de volgende meldin-
gen:
RTelefoon gereed of de naam van de provi-
der van het mobiele netwerk: De mobiele
telefoon hee een netwerk gevonden en is
klaar voor ontvangst.
RTelefoon Geen service: Er is geen netwerk
beschikbaar of de mobiele telefoon zoekt
een netwerk.
Meer informatie overgeschikte mobiele telefoons
en over het verbinden van mobiele telefoon via
Bluetooth®is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats of op internet onder https://
www.mercedes-benz.com/connect.
#GesprGesprek aannemen:ek aannemen: De toets6indrukken.
Wanneer u in het menu Telefoon bent en wordt
gebeld, toont het display een bijbehorende mel-
ding.
186186 Combi-instrument en boordcomputer
#GesprGesprek beëindigek beëindigen wen weigeigereren:en: De toets~
indrukken.
Nummer uit tNummer uit telefelefoonboek selectoonboek selectererenen
#Met de toets:,9of anaar het
telefoonboek wisselen.
#Met de toets:of 9de namen een voor
een selecteren.
Wanneer de toets langer dan één seconde
ingedrukt wordtgehouden, worden de namen
in het telefoonboek snel na elkaar weergege-
ven.
of
#De toets:of 9langer dan vijf secon-
den ingedrukt houden.
Snel bladeren de naam met de volgende of
de voorafgaande beginletter in het alfabet
wordtweergegeven.
Het snel bladeren stopt wanneer de toets
wordt losgelaten of wanneer het einde van de
lijst is bereikt.
#WWanneer bianneer bij een naam slecj een naam slechts één thts één telefelefoon-oon-
nummer is opgnummer is opgeslageslagen:en: Met de toets6of
abeginnen met kiezen.
of
#WWanneer bianneer bij een naam meerj een naam meerderdere te telefelefoonnum-oonnum-
mermers zis zijn opgjn opgeslageslagen:en: Met de toets6of
ade telefoonnummers weergeven.
#Met de toets:of 9het telefoonnum-
mer selecteren.
#Met de toets6of abeginnen met kie-
zen.
#TTelefelefoonboek voonboek vererlatlaten:en: De toets~of %
indrukken.
NummerNummerherherhaling ghaling gebrebruikuikenen
#Met de toets6naar het nummerherha-
lingsgeheugen omschakelen.
#Met de toets:of 9naam of het tele-
foonnummer selecteren.
#Met de toets6of abeginnen met kie-
zen.
#NummerNummerherherhalingsghalingsgeheugeheugen ven vererlatlaten:en: De toets
~of %indrukken.
Menu InstMenu Instellingellingenen
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9het menu Instel-
lingen selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
In het menu Instellingen hebt u de volgende moge-
lijkheden:
RIn het submenu Assistentie de instellingen van
de chaueursassistentiesystemen wijzigen
RIn het submenu Verlichting de instellingen van
de exterieurverlichting wijzigen
RIn het submenu Combi-instrument de weerga-
veopties wijzigen
RDe instellingen op de fabrieksinstellingen
terugzetten
#Het gewenste submenu selecteren en de
selectie bevestigen.
Submenu AssistSubmenu Assistentieentie
#Een rij- of chaueursassistentiesysteem selec-
teren en een instelling uitvoeren.
RESP®uit- en ingeschakeld
(/pagina 157).
RVerkeerstekenassistent in- en uitschakelen
(/pagina 175).
RActive Brake Assist System in- en uitscha-
kelen (/pagina 159).
RDodehoekassistent in- en uitschakelen
(/pagina 175).
RATTENTION ASSIST instellen
(/pagina 174).
RSpoorassistent instellen (/pagina 177).
Submenu VSubmenu Vererliclichtinghting
De volgende instellingen zijn in het submenu Licht
mogelijk:
RIntelligent Light System in- en uitschakelen
(/pagina 113)
RDimlicht voor rechts- of linksrijdend verkeer
omschakelen (alleen bij voertuigen Intelligent
Light System)
#Met de toets:of 9het submenu Ver-
lichting selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
#DimlicDimlicht vht voor roor recechts- of linkhts- of linksrisrijdend vjdend verkerkeereer
omscomschakhakelen:elen: Met de toets:of 9
Dimlicht Instelling voor selecteren.
Het display toont de geselecteerde instelling.
Combi-instrument en boordcomputer 187187
#De geselecteerde instelling met de toetsa
wijzigen.
Wanneer de instelling wordtgewijzigd, wordt
de omschakeling pas uitgevoerd wanneer het
voertuig stilstaat.
Wanneer het dimlicht wordt omgeschakeld voor
rechts- of linksrijdend verkeer, kan het gebeuren
dat de verlichting voor snelwegen en het uitge-
breide mistlicht niet beschikbaar zijn. Deze uit-
schakeling vindt alleen plaats, wanneer de instel-
ling voor rechts- of linksrijdend verkeer tegenge-
steld is aan de exportuitvoering van het voertuig.
Het dimlicht voor rechts- of linksrijdend verkeer
kan ook bij een gekwaliceerde werkplaats worden
ingesteld.
Submenu Combi-insSubmenu Combi-instrtrumentument
#Met de toets:of 9het submenu
Instrumentenpaneel selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
#AfstAfstandseenheid selectandseenheid selectereren:en: Met de
toets:of 9de functie Weergave-een-
heid Snelheid/afstand selecteren.
Het display toont de geselecteerde instelling
km of Mijlen.
#De geselecteerde instelling met de toetsa
wijzigen.
#ExtrExtra snelheidsmeta snelheidsmeter in- en uitscer in- en uitschakhakelen:elen: Met
de toets:of 9Dig. snelh.mtr. selec-
teren.
De actuele selectie verschijnt.
#De toetsaindrukken om de instelling te
wijzigen.
%De eenheid van de extra snelheidsmeter is
altijd de inversevan de eenheid van de snel-
heidsmeter.
Submenu VSubmenu Voeroertuigtuig
#Met de toets:of 9het submenu
Voertuig selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
#Op fOp fabrabriekieksinstsinstelling telling tererugzeugzetttten:en: Met de
toets:of 9het submenu Fabrieksin-
stelling selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
De functie Terugzetten van alle instellingen?
wordtweergegeven.
#Met de toets:of 9Nee Ja selecteren.
#Met de toetsabevestigen.
Wanneer u voorheen Ja hee geselecteerd,
toont het display een bevestiging.
188188 Combi-instrument en boordcomputer
MerMercedes me oprcedes me oproepenoepen
GesprGesprekkekken via heen via het bedieningspaneel dakconsolet bedieningspaneel dakconsole
vvoeroerenen
%Mercedes me gesprekken zijn niet in elk land
mogelijk. Informeer bij een Mercedes-Benz
servicewerkplaats of deze functies in uw land
beschikbaar zijn.
1PechhulptoetsF
2De afdekking van de toetsG(SOS-toets)
3ToetsG(SOS-toets)
4Toets info-oproep
PPecechhulp-oprhhulp-oproep voep voeroerenen
#De toets1indrukken.
NNoodoproodoproep activoep activererenen
#De afdekking 2van de toetsGkort
indrukken om deze te openen.
#De toetsG3ten minste één seconde
lang indrukken.
InfInfo-opro-oproep voep voeroerenen
#De toets4indrukken.
Als de pechhulp- of de info-oproep actief is, kan
desondanks een noodoproep worden geactiveerd.
Deze hee voorrang boven alle andere actieve
oproepen.
InfInforormatie ovmatie over de serer de service-oprvice-oproep via de toep via de toeoetsentsen
vvan hean het bedieningspaneel dakconsolet bedieningspaneel dakconsole
Er is via de toets info-oproep of de toets pechhulp
in het bedieningspaneel dakconsole een gesprek
gevoerd met de Mercedes-Benz klantenservice.
U krijgt ondersteuning in gevalvan pech:
REen gekwaliceerde Mercedes-Benz monteur
voert ter plekke de reparatie uit en/of het
voertuig wordt naar de dichtstbijzijnde
Mercedes-Benz-servicewerkplaats gesleept.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
U krijgt onder andere informatie over de volgende
onderwerpen:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van het voertuig
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk-
plaats
RAndere producten en services van Mercedes-
Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz klan-
tenservice worden gegevens overgedragen
(/pagina 191).
MerMercedes-Benz klantcedes-Benz klantenserenservice via hevice via het multimedia-t multimedia-
systsysteem belleneem bellen
VVoorwoorwaaraardenden
RToegang tot een mobiele-telefoonnet is
beschikbaar.
RIn de betreende regio is een mobiele-tele-
foonnetwerkdekking van de provider beschik-
baar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoertuig-
gegevens moet het contact ingeschakeld zijn.
Multimediasysteem:
4©5Telefoon 5g
#Mercedes me connect bellen.
Met uw toestemming verzendt het multimedia-
systeem de benodigde voertuiggegevens. De
gegevensoverdrachtwordtweergegeven op het
mediadisplay.
Vervolgens kunt u een service selecteren en wordt
uverbonden met een contactpersoon van de
Mercedes-Benz klantenservice.
Mercedes me 189189
MerMercedes-Benz klantcedes-Benz klantenserenservice bellen na autvice bellen na automati-omati-
scsche ongevhe ongeval- of pecal- of pechherkhherkenningenning
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig hee een ongevals- of pechsitua-
tie herkend.
RHet voertuig staat stil.
RHet noodknipperlicht is ingeschakeld.
%Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
Het voertuig kan onder beperkte voorwaarden
ongevals- of pechsituaties herkennen.
Bij herkende ongevallen of pech toont de noodhulp
veiligheidsaanwijzingen op het display van het mul-
timediasysteem.
Na het verlaten van de weergave van de noodhulp
in het multimediasysteem verschijnt de vraag, of u
ondersteuning wilt van de Mercedes-Benz klanten-
service.
#Bellen selecteren.
RDe voertuiggegevens worden na uw toe-
stemming, of wanneer de dienst "Ongeval-
en Pechmanagement" in Mercedes me
connect is geactiveerd, automatisch over-
gedragen (/pagina 192).
RDe Mercedes-Benz klantenservice neemt
uw oproep aan en organiseert de pech- en
ongevalshulp.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
%Afhankelijk van de ernst van het ongeval kan
de noodoproep automatisch plaatsvinden.
Deze hee voorrang boven alle andere actieve
oproepen.
%Als aanvulling kan bij een actieve Mercedes
me connect dienst "Telediagnose" bij een
pechgeval op een later tijdstip een soortgelijke
vraag verschijnen. Wanneer u al in contact
staat met de Mercedes-Benz klantenservice,
of wanneer u al hulp hebt gekregen, kan deze
vraag worden genegeerd of geannuleerd.
%Wanneer u de vraag voor ondersteuning door
de Mercedes-Benz klantenservice beant-
woordt met Later,verdwijnt de melding en ver-
schijnt deze op een later tijdstip opnieuw.
De vraag die wordtgeactiveerd door de
Mercedes me connect dienst "Telediagnose",
kanworden bevestigd of geannuleerd.Na
annulering wordt deze niet meer weergegeven.
OnderOnderhoudsthoudsterermimijn via Merjn via Mercedes me oprcedes me oproepoep
afafsprsprekekenen
Wanneer de dienst onderhoudsmanagement geac-
tiveerd is, worden automatisch relevante voertuig-
gegevens verzonden aan de Mercedes-Benz klan-
tenservice. Daardoor verkrijgt u individuele aanbe-
velingen voor het onderhoud van uw voertuig.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder-
houdsmanagement, herinnert het multimediasys-
teem u na een bepaalde periode aan een noodza-
kelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt een vraag of
u een afspraak wilt maken.
#OnderOnderhoudsthoudsterermimijn afjn afsprsprekeken:en: Bellen selecte-
ren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem-
ming verzonden en de Mercedes-Benz klanten-
service maakt een onderhoudsafspraak met u.
De informatie wordt aan de door u gewenste
servicewerkplaats doorgegeven.
Deze neemt contact met u op om de afspraak
te bevestigen en eventueel verdere noodzake-
lijke details te bepreken.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder-
houdsmelding Later selecteert, verdwijnt de
melding en verschijnt deze na een bepaalde
tijd opnieuw.
TToestoestemming vemming voor goor gegevegevensovensovererdrdracacht bijht bij
MerMercedes me oprcedes me oproep gevoep gevenen
VVoorwoorwaaraardenden
REr is een actieve Mercedes me oproep via het
multimediasysteem of de toetsen in het bedie-
ningspaneel dakconsole tot stand gebracht
(/pagina 189).
%De vraag ter bevestiging van de gegevensover-
dracht verschijnt niet in alle landen.
Wanneer de services ongeval- en pechmanage-
ment niet geactiveerd zijn op Mercedes me, ver-
schijnt de melding Wilt u voor een betere afhan-
deling van uw aanvraag gegevens en positie van
de auto naar de Mercedes-Benz Klantenservice
versturen?.
#Ja selecteren.
Relevante identicatiegegevens worden auto-
matisch doorgegeven.
Meer informatie over Mercedes me: https://
www.mercedes.me
190190 Mercedes me
VVerserstuurtuurde gde gegevegevens tiens tijdens een Merjdens een Mercedes mecedes me
oproproepoep
Wanneer u via Mercedes me een service-oproep
activeert, worden er gegevens verzonden. Daar-
mee worden een doelgericht advies en een soe-
pele service mogelijk gemaakt.
Voor de gegevensoverdracht moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan:
RHet voertuig is ingeschakeld.
RDe noodzakelijke gegevensoverdrachtstechno-
logie wordt ondersteund door de provider van
het mobiele netwerk.
REen voldoende kwaliteit van de mobiele verbin-
ding is gewaarborgd.
De meertraps overdracht is afhankelijk van de vol-
gende factoren:
RReden van activering van de oproep
RAanwezige overdrachtstechnologie op het
mobiele netwerk
RGeactiveerde Mercedes me connect services
RGeselecteerde service in het spraakdialoogsys-
teem
%Een vraag over het gevenvantoestemming
voor de gegevensoverdracht vindt alleen
plaats, wanneer de overeenkomstige
Mercedes me connect dienst niet is geacti-
veerd.
GegevGegevensovensovererdrdracacht biht bij niej niet gt geactiveactiveereerdede
MerMercedes me connect sercedes me connect servicesvices
De volgende gegevens worden verzonden wanneer
er geen Mercedes me connect services zijn geacti-
veerd en de gegevensbeveiligingsvraag is beves-
tigd:
RVoertuigidenticatienummer
RTijdstip van de oproep
RReden van activering van de oproep
RBevestiging van de privacyverklaring
RLandcode van het voertuig
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in het voertuig inge-
bouwde communicatieplatform
De volgende gegevens worden bovendien verzon-
den wanneer een oproep voor het afspreken van
een onderhoudstermijn via de onderhoudsherinne-
ring hee plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege-
vens
De volgende gegevens worden bovendien verzon-
den wanneer een oproep na een automatische
ongeval- of pechherkenning via het multimediasys-
teem hee plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege-
vens
RMomentele locatie van het voertuig
Wanneer via het spraakdialoogsysteem de selectie
ongeval- en pechmanagement is geselecteerd en
geen dienst is geactiveerd, maar wel de gegevens-
beveiligingsvraag is bevestigd, kunnen de volgende
gegevens door de Mercedes-Benz klantenservice
van het voertuig worden opgevraagd:
RMomentele locatie van het voertuig
Wanneer de gegevensbeveiligingsvraag is gewei-
gerd,worden de volgende gegevens verzonden, om
doelgericht advies en een vlotte service mogelijk te
maken:
RReden van activering van de oproep
RAfwijzing van de privacyverklaring
RLandcode van het voertuig
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in het voertuig inge-
bouwde communicatieplatform
GegevGegevensovensovererdrdracacht biht bij gj geactiveactiveereerde Merde Mercedescedes
me connect serme connect servicesvices
Pas bij de tweede stap worden, alleen bij de betref-
fende geactiveerde services, verdere voor de
gebeurtenis specieke gegevens overgedragen, om
een optimale service mogelijk te maken.
Een overzicht van de overgedragen gegevens is te
vinden in de betreende gebruiksvoorwaarden
voor Mercedes me connect services. Deze zijn
beschikbaar in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
GegevGegevensvensverwerwererkingking
De in het kader van de oproep overgedragen gege-
vens worden na afsluiting van de oproep gewist uit
de overdragende systemen, voor zover ze niet wor-
den gebruikt voor andere geactiveerde Mercedes
me connect services.
Mercedes me 191191
De gegevens over de gebeurtenis worden bij de
Mercedes-Benz klantenservice verwerkt, opgesla-
gen en, indien noodzakelijk voor de verwerking van
de gebeurtenis, door gestuurd aan de servicepart-
ner die van de Mercedes-Benz klantenservice de
opdracht hee gekregen assistentie te verlenen.
De privacyverklaringen op de Mercedes me inter-
netpagina onder https://www.mercedes.me of in
de opgenomen boodschap direct nadat de verbin-
ding met de Mercedes-Benz klantenservice tot
stand is gekomen in acht nemen.
%De opgenomen boodschap is niet in elk land
beschikbaar.
MerMercedes me connectcedes me connect
InfInforormatie ovmatie over Merer Mercedes me connectcedes me connect
%Mercedes me connect of afzonderlijke
Mercedes me connect services zijn niet in elk
land beschikbaar. Bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats informeren of deze functies in
uw land beschikbaar zijn.
Mercedes me connect bestaat uit een veelvoud
aan services.
Via het multimediasysteem en het bedieningspa-
neel dakconsole kunt u bijvoorbeeld de volgende
services gebruiken:
ROngeval- en pechmanagement (toets pechhulp-
oproep of de van de situatie afhankelijke mel-
ding in het multimediasysteem)
ROngeval- en pechmanagement (toets pechhulp-
oproep)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (automati-
sche noodoproep en SOS-toets)
Het Mercedes me connect Ongeval- en pechmana-
gement en de Mercedes-Benz alarmcentrale zijn
24 uur per dag voor u beschikbaar.
De toets pechhulp-oproep en de SOS-toets vindt u
in het bedieningspaneel dakconsole van het voer-
tuig (/pagina 189).
Ukunt de Mercedes-Benz klantenservice ook via
het multimediasysteem bellen (/pagina 189).
Houd er alstublie rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is. In
noodgevallen eerst het bekende landelijke alarm-
nummer bellen. In gevalvan nood kunt u ook het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/pagina 234) gebruiken.
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me con-
nect en andere services in acht nemen. Deze zijn
beschikbaar in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service-omvang en de bediening:
https://moba.i.daimler.com/markets/ece-row/
baix/cars/connectme/de_DE/#emotions/
Startseite.html
InfInforormatie ovmatie over heer het Mert Mercedes me connect ongevcedes me connect ongeval-al-
en pecen pechmanaghmanagementement
Het ongeval- en pechmanagement kan onder
andere de volgende functies omvatten:
RAanvulling op het Mercedes-Benz noodoproep-
systeem (/pagina 234)
Indien nodig stuurt de contactpersoon van de
Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep door
aan het Mercedes me connect ongeval- en
pechmanagement. Het doorsturen van de
oproep is echter niet in alle landen mogelijk.
RPechhulp door een technisch specialist ter
plaatse en/of slepen van het voertuig naar de
dichtstbijzijnde Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
RAanvulling op noodhulp na automatische onge-
val- of pechherkenning (/pagina 190)
Bij pech of een ongeval worden aanvullende
voertuiggegevens verzonden, die een optimale
ondersteuning mogelijk maken van de
Mercedes-Benz klantenservice en van de ser-
vicewerkplaats of de pechhulp die de opdracht
krijgt assistentie te verlenen.
RAanvulling op de dienst Mercedes me connect
Telediagnose
Met de functie Telediagnose worden bepaalde
meldingen over slijtage of uitvallen, voor zover
deze eenduidig kunnen worden geïnterpreteerd
en beschikbaar zijn door de bewaking vanvoor
diagnose geschikte onderdelen, door de provi-
der geregistreerd.
Wanneer uw voertuig een pechgeval of een
dreigend pechgeval herkent, kunt u via het mul-
timediasysteem worden gevraagd contact op
te nemen met de Mercedes-Benz klantenser-
vice voor verdere assistentie. Dit verzoek in het
multimediasysteem verschijnt alleen wanneer
het voertuig stilstaat.
192192 Mercedes me
%Deze services zijn onderhevig aan technische
beperkingen zoals de dekking en de kwaliteit
van mobiele telefoonnetwerken en de mate
waarin de verwerkende systemen de gegevens
kunnen interpreteren. Onder omstandigheden
kunnen de aanwijzingen in het multimediasys-
teem daardoor vertraagd of geheel niet wor-
den weergegeven.
Meer informatie over Mercedes me connect servi-
ces vindt u in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
VVerserstuurtuurde gde gegevegevens biens bij de Merj de Mercedes me connectcedes me connect
oproproepdienstoepdienstenen
De bij de Mercedes me connect oproep verstuurde
gegevens zijn afhankelijk van:
Rde reden voor activering van de oproep
Rde in het spraakdialoogsysteem geselecteerde
service
Ren de geactiveerde Mercedes me connect ser-
vices
Welke gegevens bij de services worden verzonden,
kunt u in de actueel geldende Mercedes me con-
nect gebruiksvoorwaarden en de privacyverklarin-
genvan Mercedes me connect vinden. Deze vindt
u in uw Mercedes me gebruikersaccount.
MerMercedes me & appscedes me & apps
InfInforormatie ovmatie over Merer Mercedes mecedes me
Wanneer u met een gebruikersaccount in de
Mercedes me-Portal bent aangemeld, kunt u over
dienstverleningen en aanbiedingen van Mercedes-
Benz beschikken.
De beschikbaarheid is landsafhankelijk.
Voor meer informatie hieroverkunt u zich tot een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats wenden of de
Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com bezoeken
%Erop letten dat u de Mercedes me apps altijd
up-to-date houdt.
MerMercedes me gcedes me gebrebruikuikerersaccount oprsaccount oproepenoepen
Multimediasysteem:
4©5Mercedes me & Apps
VVoeroertuig is aan gtuig is aan gebrebruikuikerersaccount gsaccount gekekoppeldoppeld
#Mercedes me selecteren.
Er verschijnt informatie over het gekoppelde
gebruikersaccount.
VVoeroertuig is nog nietuig is nog niet aan het aan het gt gebrebruikuikerersaccountsaccount
ggekekoppeldoppeld
#Mercedes me selecteren.
#De aanwijzingen op het mediadisplay volgen
om een gebruikersaccount aan te maken en
het voertuig hieraan te koppelen.
%Wanneer op een mobiele telefoon de
Mercedes me app aanwezig is, kan de koppe-
ling van het voertuig via de weergegeven QR-
code plaatsvinden.
SerServices vvices van Meran Mercedes me oprcedes me oproepenoepen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is aan het gebruikersaccount
gekoppeld.
Multimediasysteem:
4©5Mercedes me & Apps
#Services selecteren.
Binnen de verschillende categorieën ziet u de
diensten van Mercedes me die u reeds hebt
aangescha en de diensten die u daarnaast
nog kunt aanschaen.
Voor het activeren of deactiveren van de dien-
sten moet u zich met uw gebruikersaccount in
de Mercedes me-Portal aanmelden.
KKoppeling tussen goppeling tussen gebrebruikuikerersaccount en vsaccount en voeroertuigtuig
wissenwissen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet gebruikersproel van de gebruikersaccount
die oorspronkelijk aan het voertuig werd
gekoppeld, is geselecteerd.
RHet proel is gesynchroniseerd.
REr is een pincode opgeslagen.
Multimediasysteem:
4©5Mercedes me & Apps
5Mercedes me
#Voertuigtoewijzing wissen selecteren.
Mercedes me 193193
#De pincode van het gekoppelde gebruikersac-
count invoeren.
%Alleen de gebruiker waarvan de gebruikersac-
count oorspronkelijk aan het voertuig is gekop-
peld, kan de koppeling tussen alle gebruikers-
accounts en het voertuig ongedaan maken.
194194 Mercedes me
OvOvererziczicht en bedieninght en bediening
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het MBUX multi-t MBUX multi-
mediasystmediasysteemeem
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kanworden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de wet-
telijke bepalingen in acht nemen van het land waar
u zich op dat moment bevindt.
OvOvererziczicht MBUX multimediasystht MBUX multimediasysteemeem
1Bedieningsgroep multimediasysteem
2Mediadisplay met touch-functionaliteit
3Werkbalk, toepassingen oproepen
4Touchpad en bedieningselementen multime-
diasysteem
%Meer informatie over de bediening en over
toepassingen, services en services vindt u in
de digitale handleiding.
In het opbergvak van de middenconsole bevinden
zich twee usb-aansluitingen.
Via de usb-aansluiting met het symbool çkan
de mobiele telefoon via een geschikte kabel met
het multimediasysteem worden verbonden. Op die
manier kunt u functies van de mobiele telefoon via
Apple CarPlay®of Android Auto gebruiken.
AAananwiwijzingjzingen ven voor mediadisplayoor mediadisplay
De aanwijzingen met betrekking tot de verzorging
van het interieur in acht nemen (/pagina 230).
AAututomatiscomatische the tememperperatuuratuuruitscuitschakhakeling:eling: Als de
temperatuur te hoog is, wordt eerst de helderheid
automatisch gereduceerd. Vervolgens kan het
mediadisplay tijdelijk volledig worden uitgescha-
keld.
%Als u een gepolariseerde zonnebril draagt, kan
het media-display moeilijker of beperkt aees-
baar zijn.
DiefstDiefstalbevalbeveiligingeiliging
Dit apparaat is met technische maatregelen tegen
diefstal beveiligd. Meer informatie over de diefstal-
beveiliging is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats.
MBUX multimediasysteem 195195
OvOvererziczicht homescrht homescreeneen
1In het homescreen: de eerste drie toepassin-
genweergeven
In andere weergaven: Homescreen oproepen
2Proelen oproepen
3Globaal zoeken oproepen
4Melding SOS NOT READY alleen wanneer
Mercedes-Benz noodoproepsysteem niet
beschikbaar is
5Weergaven, bijvoorbeeld netwerk, batterijsta-
tus van de verbonden mobiele telefoon, veld-
sterkte van het mobiele-telefoonnet, tijd
6Berichten-center oproepen
De ster gee nieuwe berichten aan.
7Toepassing via symbool oproepen
8Naam van de toepassing, daaronder actuele
selectie of actuele informatie
9Snelle toegang (in het voorbeeld: Bestem-
mingsinvoer oproepen en bestemming voor
thuis invoeren)
AAantal toepassingen en actueel gekozen weer-
gavegedeelte
BADVIEZEN en FAVORIETEN oproepen
MBUX multimediasystMBUX multimediasysteem bedieneneem bedienen
MeMet de st de stuurtuurwieltwieltoeoetsentsen
16Gesprek voeren of aannemen
2WVolume verhogen
38Geluid uitschakelen
4XVolume verlagen
5~Oproep weigeren of beëindigen
6óLINGUATRONIC inschakelen
#Een van de toetsen indrukken.
Op heOp het tt toucouchscrhscreeneen
#In menu's naIn menu's navigvigereren:en: Omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts vegen.
#RRecorecord selectd selectereren:en: De record aantippen.
196196 MBUX multimediasysteem
#TTekekeninveninvoer via toer via toeoetsenbortsenbord:d: Een toets aantip-
pen.
#TTekekeninveninvoer viaoer via handschandschrhri:i: Het teken met een
vinger op het touchscreen schrijven.
#ScSchaal vhaal van de kan de kaaraart vt vergrotergroten of ven of vererkleinen:kleinen:
Twee vingers uit elkaar of naar elkaar toe
bewegen.
#SStuk vtuk van een wan een websitebsite ve vergrotergroten of ven of vererkleinen:kleinen:
Twee vingers uit elkaar of naar elkaar toe
bewegen.
#In tIn toepassingoepassingen algen algemeen menu opremeen menu oproepen:oepen: Het
touchscreen aanraken en vasthouden, tot het
menu OPTIES verschijnt.
Op de tOp de toucouchpadhpad
1GTerug naar laatste weergave
2~Besturingsmenu van de laatst actieve
audiobron oproepen
3©Homescreen weergeven en toepassin-
gen oproepen
4Touchpad
#In menu's naIn menu's navigvigereren:en: Omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts vegen.
#RRecorecord selectd selectereren:en: Op de record drukken.
#TTekekens invens invoeroeren:en: Een teken via het toetsenbord
invoeren.
of
#Een teken op de touchpad schrijven.
#DigitDigitale kale kaaraart vt vererscschuivhuiven:en: In alle richtingen
vegen.
TToepassingoepassingen via ten via toeoetsen oprtsen oproepenoepen
1%Telefoon oproepen
2zNavigatie of kaart oproepen
3|Door herhaaldelijk drukken de gewenste
audiobron oproepen
4´Voertuigfuncties instellen
5ßFavorieten oproepen
#Een van de toetsen indrukken.
FFunctie vunctie van de LINan de LINGUAGUATRTRONICONIC
Wanneer u het spraakgestuurd bedieningssysteem
in een noodsituatie gebruikt, kan uw stem verande-
ren en daardoor uw telefoongesprek, bijvoorbeeld
voor een noodoproep, vertragen.
Maakt u zich voor het begin van de rit eerst ver-
trouwd met de functies van het spraakgestuurd
bedieningssysteem.
Met de LINGUATRONIC kunnen verschillende toe-
passingen van het MBUX multimediasysteem via
spraakinvoer worden bediend. De LINGUATRONIC
is circa een halve minuut na het inschakelen van
het contact ingeschakeld en is voor de chaueurs-
en bijrijdersstoel beschikbaar.
De volgende toepassingen van het multimediasys-
teem kunnen worden bediend:
RNavigatie
RTelefoon
RRadio
RMediaspeler
RBerichten
RVoertuigfuncties
LINLINGUAGUATRTRONIC stONIC startartenen
#De tuimelschakelaar £in het multifunctio-
neel stuurwiel omhoogdrukken.
Een gesproken opdracht kan na het geluidssig-
naal worden gesproken.
MBUX multimediasysteem 197197
infinforormatie ovmatie overer prproelen,oelen, suggsuggesesties en favties en favororietietenen
Via het multimediasysteem kunnen in het voertuig
maximaal zeven proelen worden aangemaakt.
Proelen opslaan voor uw persoonlijke voertuigin-
stellingen en instellingen van het multimediasys-
teem.
Als het voertuig door meerdere bestuurders wordt
gebruikt, kan de bestuurder zijn proel ór de rit
selecteren, zonder dat de instellingen van andere
bestuurders worden gewijzigd.
De volgende instellingen worden bijvoorbeeld in uw
proel opgeslagen:
RRadio (inclusief zenderlijst)
RLaatste bestemmingen
RFavorieten en suggesties
Het voertuig kan de gebruiksgewoonten van de
chaueur leren. Het biedt vervolgens suggesties
voor de meest waarschijnlijke navigatiebestemmin-
gen, mediabronnen, radiozenders of contacten.
Voorwaarden daarvoor zijn de selectie van een
proel, uw toestemming voor gegevensregistratie
en voldoende verzamelde gegevens.
Favorieten bieden een snelle toegang totvaak
gebruikte toepassingen. Favorieten kunt u uit cate-
gorieën selecteren of direct aan een toepassing
toevoegen.
PrProelenoelen en suggen suggesestiesties congurcongurererenen
Multimediasysteem:
4©5fProfielen
NieuwNieuw prproeloel aanmakaanmakenen
#WProfiel aanmaken selecteren.
#Een afbeeldingsguur selecteren.
#De naam invoeren en met abevestigen.
#Verder rselecteren.
#Actuele instellingen selecteren.
#Opslaan selecteren.
#Om een mobiele telefoon aan het gebruikers-
proel te koppelen, Bluetooth®activeren en
Telefoon verbinden selecteren.
#Gereed selecteren.
PrProelopoeloptiesties selectselectererenen
#Voor een proel Äselecteren.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RProel terugzetten of wissen
RFavorieten terugzetten
RSuggesties congureren
SuggSuggesestiesties congurcongurererenen
#Voor een proel Äselecteren.
#Instellingen Adviezen selecteren.
#Bestemmingsadviezen toestaan,Muziekadvie-
zen toestaan en Contactadviezen toestaan in-
of uitschakelen.
#LeerLeerfunctie een dag lang uitscfunctie een dag lang uitschakhakelen:elen: Leren
24 uur deact. inschakelen.
Voor het actieve proel worden gedurende
24 uur geen nieuwe acties aangeleerd en geen
data geregistreerd. De suggesties worden wel
nog weergegeven.
Voorbeeld: Wanneer de optie is ingeschakeld
en er een route naar een nieuwe bestemming
is berekend, wordt bij de leerfunctie geen reke-
ning gehouden met deze bestemming.
SystSysteeminsteeminstellingellingenen
OvOvererziczicht menu Systht menu Systeeminsteeminstellingellingenen
In het menu Systeeminstellingen kunt u instellin-
genvan de volgende menu's en bedieningselemen-
ten uitvoeren:
RDisplay
RBedieningselementen
-Toetsenbordtaal en handschriherkenning
-Gevoeligheid van de Touch-Control
RLINGUATRONIC
RGeluid
-Entertainment
-Navigatie en verkeersinformatie
-Telefoon
-Spraakversterking in het interieur naar ach-
teren
RVerbinding
-Overdracht van de positie van het voertuig
-Wi, Bluetooth®, NFC
RTijd en datum
RTaal
198198 MBUX multimediasysteem
REenheden voor afstand
RSoware-updates
RGegevensimport en gegevensexport
RPinbeveiliging
RSystem Reset
InfInforormatie ovmatie over belangrier belangrijkjke syste systeemupdateemupdateses
Voor de integriteit van de gegevens van uw multi-
mediasysteem kunnen belangrijke systeemactuali-
seringen noodzakelijk zijn. Deze moetenworden
geïnstalleerd, omdat anders de veiligheid van uw
multimediasysteem niet meer kanworden gewaar-
borgd.
Een systeemupdate bestaat uit drie stappen:
RDownloaden of kopiëren van de voor de instal-
latie benodigde gegevens
RInstallatie van de gedownloade systeemupda-
tes
RActivering van de gedownloade systeemupda-
tes door het opnieuw startenvan het systeem
%Voor online updates moet een internetverbin-
ding beschikbaar zijn. Voor de automatische
online-actualisering moet uw voertuig over een
vast ingebouwde communicatiemodule
beschikken.
%Ukunt de soware-update via de systeemin-
stellingen handmatig starten. Wanneer de
automatische soware-update actief is, wor-
den de systeemupdates automatisch gedown-
load. Instellingen voor de automatische so-
ware-update kunnen eveneens in de systeem-
instellingen worden uitgevoerd.
Wanneer een systeemupdate beschikbaar is, gee
het multimediasysteem een overeenkomstige aan-
wijzing.
U hee de volgende opties:
RDownloaden
De systeemupdate wordt op de achtergrond
gedownload.
RDetails
De informatie over de uit te voeren systeemup-
date wordtweergegeven.
RLater
De systeemupdate kan op een later tijdstip
handmatig worden gedownload.
DiepgDiepgaande systaande systeemupdateemupdateses
Diepgaande systeemupdates zijn van invloed op
voertuig- of systeeminstellingen en zijn daarom
alleen mogelijk wanneer het voertuig stilstaat en
uitgeschakeld is.
Wanneer het downloaden van een diepgaande sys-
teemupdate beëindigd is en de gedownloade sys-
teemupdate kanworden geïnstalleerd, wordt u, bij-
voorbeeld nadat het voertuig opnieuw wordt inge-
schakeld, hierovergeïnformeerd.
%Het voertuig op een veilige en geschikte plaats
parkerenvoordat u met de installatie begint.
Voorwaarden voor de installatie:
RHet voertuig is uitgeschakeld.
RDe aanwijzingen en waarschuwingen zijn gele-
zen en geaccepteerd.
RDe elektrische parkeerrem is bediend.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, wordt
de gedownloade systeemupdate geïnstalleerd. Tij-
dens de installatie van de gedownloade systeem-
update kan het multimediasysteem niet worden
bediend en zijn de voertuigfuncties beperkt.
Wanneer tijdens de installatie fouten optreden,
wordt automatisch geprobeerd om de vorige versie
weer te herstellen. Als het herstellen van de vorige
versie niet mogelijk is, verschijnt een symbool op
het mediadisplay. Naar een gekwaliceerde werk-
plaats gaan om het probleem te laten verhelpen.
WWi-hoi-hotspottspot inrinricichthtenen
VVoorwoorwaaraardenden
RVVoor deoor de wi-vwi-verbindingerbinding vvan hean het multimediasyt multimediasys-s-
tteem meeem met et extxtererne hone hotspotspots:ts: Er is geen commu-
nicatiemodule gemonteerd.
RHet te verbinden apparaat ondersteunt ten
minste een van de beschrevenverbindings-
soorten.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Systeem
5Wi-Fi & Bluetooth
WWii in- en uitscin- en uitschakhakelenelen
#Wi-Fi selecteren.
HeHet multimediasystt multimediasysteem viaeem via wiwi memet een et een extxterernene
hohotspotspot vt verbindenerbinden
%Het verbindingsverloop kan afhankelijk van het
apparaat afwijken. De aanwijzingen volgen die
op de displays worden weergegeven. Meer
informatie vindt u in de handleiding van de
fabrikant.
#Internetinstellingen selecteren.
MBUX multimediasysteem 199199
#Verbinden via Wi-Fi selecteren.
#Hotspot toevoegen selecteren.
#Het type verbindingsopbouw op het multime-
diasysteem en op het te verbinden apparaat
selecteren.
VVia bevia beveiligingssleuteiligingssleutel vel verbindenerbinden
#De opties rvan het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Verbinden via beveiligingssleutel selecteren.
#Op het te verbinden apparaat de beveiligings-
sleutel laten weergeven (zie de handleiding van
de fabrikant).
#Deze beveiligingssleutel bij het multimediasys-
teem invoeren.
#De invoer met ¡bevestigen.
VVia WPS PIN via WPS PIN verbindenerbinden
#De opties rvan het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Via WPS PIN Invoer verbinden selecteren.
Het multimediasysteem genereert een pincode
met acht tekens.
#Deze pincode bij het te verbinden apparaat
invoeren.
#De invoer bevestigen.
VVia een dria een druk op de tuk op de toeoets vts verbindenerbinden
#De opties rvan het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Via WPS PBC verbinden selecteren.
#Bij het te verbinden apparaat in de optie "Via
WPS PBC verbinden" selecteren (zie de hand-
leiding van de fabrikant).
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken.
#Op het multimediasysteem Verder selecteren.
AAututomatiscomatische vhe verbinding activerbinding activererenen
#Verbinden via Wi-Fi selecteren.
#De opties rvan het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Permanente internetverbinding inschakelen.
MeMet bekt bekendend wi-newi-netwtwerkerk vverbindenerbinden
#Verbinden via Wi-Fi selecteren.
#Een wi-netwerk selecteren.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.
MultimediasystMultimediasysteemeem wi-howi-hotspottspot vvoor eoor extxtererne appa-ne appa-
rratatenen congurcongurererenen
Het type verbindingsopbouw is afhankelijk van het
te verbinden apparaat. De functie moet door het
multimediasysteem en door het te verbinden appa-
raat worden ondersteund.
#Voertuig-hotspot selecteren.
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
#Het type verbindingsopbouw op het multime-
diasysteem en op het te verbinden apparaat
selecteren.
VVia WPS PIN Generia WPS PIN Generatie vatie verbindenerbinden
#Via WPS PIN Generatie verbinden selecteren.
#De pincode die op het mediadisplay wordt
weergegeven, op het te verbinden apparaat
invoeren en bevestigen.
VVia WPS PIN Invia WPS PIN Invoer voer verbindenerbinden
#Via WPS PIN Invoer verbinden selecteren.
#De pincode die op het display van het externe
apparaat wordtweergegeven, in het multime-
diasysteem invoeren.
VVia een dria een druk op de tuk op de toeoets vts verbindenerbinden
#Via WPS PBC verbinden selecteren.
#De Push Button van het te verbinden apparaat
indrukken (zie de handleiding van de fabrikant).
#Verder selecteren.
VVia bevia beveiligingssleuteiligingssleutel vel verbindenerbinden
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Er wordt een beveiligingssleutel weergegeven.
#Op het te verbinden apparaat het voertuig
selecteren. Deze wordtweergegeven met de
netwerknaam DIRECT-MBUX XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het mediadisplay
wordtweergegeven, op het te verbinden appa-
raat invoeren.
#De invoer bevestigen.
VVia NFC via NFC verbindenerbinden
#Verbinden via NFC selecteren.
#NFC op het mobiele apparaat activeren (zie de
handleiding van de fabrikant).
#Het te verbinden apparaat bij de NFC-interface
van het voertuig houden.
200200 MBUX multimediasysteem
#Gereed selecteren.
Het mobiele apparaat is nu via NFC met de
Hotspot van het multimediasysteem verbon-
den.
NieuwNieuwe beve beveiligingssleuteiligingssleutel gel generenerererenen
#Voertuig-hotspot selecteren.
#Beveiligingssleutel aanmaken selecteren.
#Nieuwe beveiligingssleutel selecteren.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
#BevBeveiligingssleuteiligingssleutel opslaan:el opslaan: Opslaan selecte-
ren.
Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel wordt
opgeslagen, worden alle bestaande wi-verbin-
dingen verbroken. Als opnieuw wi-verbindin-
gen worden gemaakt, moet de nieuwe beveili-
gingssleutel worden ingevoerd.
SystSysteemteemtaalaal
AAananwiwijzingjzingen ven voor de systoor de systeemteemtaalaal
Met deze functie wordt de taal voor de menumel-
dingen en de gesproken rij-aanwijzingen vastge-
legd. De taalselectie is van invloed op de mogelijk-
heden voor de tekeninformatie. Niet alle talen wor-
den ondersteund voor de gesproken rij-aanwijzin-
gen. Als een taal niet wordt ondersteund, hoort u
de gesproken rij-aanwijzingen in het Engels.
SystSysteemteemtaal instaal instellenellen
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Systeem
5Taal
#De taal instellen.
%Als u gebruikmaakt van Arabisch kaartmateri-
aal, kunt u de informatie in tekstvorm op de
navigatiekaart ook in Arabisch schri laten
weergeven. Hiertoe als taal  uit de talen-
lijst selecteren. De gesproken rij-aanwijzingen
worden dan eveneens in de Arabische taal
weergegeven.
MultimediasystMultimediasysteem teem tererugzeugzetttten (ren (reseeset-functie)t-functie)
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door het uitvallen van functies van het
multimediadisplay
Terwijl het multimediasysteem wordtterugge-
zet, zijn de functies hiervan, zoals de achteruit-
rijcamera, niet beschikbaar.
#Het terugzetten van het multimediasys-
teem alleen uitvoeren wanneer de auto
stilstaat.
Multimediasysteem:
4©5Instellingen 5Systeem
5Terugzetten
Persoonlijke gegevens worden gewist, bijvoor-
beeld:
RZendergeheugen
RVerbonden mobiele telefoons
RIndividueel gebruikersproel
%Het gastproel wordt bij het resetten op de
fabrieksinstellingen teruggezet.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het systeem
werkelijk moet worden teruggezet.
#Ja selecteren.
Wanneer de pinbeveiliging actief is, verschijnt een
vraag of deze bij het terugzetten op de fabrieksin-
stelling eveneens moet worden teruggezet.
#Variant 1: Ja selecteren.
#De actuele pincode invoeren.
Pincode wordtteruggezet.
#Variant 2: Nee selecteren.
De actuele pincode blij na het terugzetten
behouden.
%Als u uw pincode vergeten bent, kunt u de pin-
beveiliging door een Mercedes-Benz laten
deactiveren.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het terugzetten
werkelijk moet worden uitgevoerd.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de aeve-
ringstoestand teruggezet.
TTererugzeugzetttten via een dren via een druk op de tuk op de toeoetsts
#De toetsen %en ftegelijkertijd zo lang
indrukken, tot het multimediasysteem opnieuw
opstart (ten minste 15 seconden).
Het multimediasysteem wordt opnieuw gestart.
Bij dit proces worden geen gegevens gewist.
MBUX multimediasysteem 201201
NNaavigvigatieatie
NNaavigvigatie inscatie inschakhakelenelen
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
#Alternatief: De toetszindrukken.
De kaart toont de actuele positie van het voer-
tuig. Het menu Navigatie wordtweergegeven.
Wanneer een routebegeleiding actief is, wordt
het menu Navigatie verborgen.
#WWeergeveergeven:en: Het touchscreen aantippen.
#VVerbergerbergen:en: Het menu wordt automatisch ver-
borgen.
OvOvererziczicht naht navigvigatieatie
Digitale kaart met menu navigatie (voorbeeld)
1Speciale bestemming of adres invoeren en ver-
dere bestemmingsinvoermogelijkheden
2Bestemmingsgeleiding afbreken (indien route-
begeleiding actief)
3Gesproken rij-aanwijzing herhalen en gespro-
kenrij-aanwijzingen in- of uitschakelen
4Menu ONDERWEG oproepen
Routeoverzicht weergeven
Alternatieve routes selecteren
Verkeershinder melden (Car-to-X)
Menu VERKEER oproepen
-Verkeersberichten weergeven
-Gebiedsmeldingen weergeven
-Live Traffic Abonnement Info weergeven
Routelijst weergeven
Menu POSITIE oproepen
-Positie opslaan
-Kompas weergeven
-Qibla weergeven (in bepaalde landen
beschikbaar)
5Snelle toegang en instellingen
Verkeer weergeven
Parkeren weergeven
Snelweginformatie weergeven
ViaAanvullend opties voor Weergave,Mel-
dingen en Route gebruiken
%Enkele opties zijn niet in alle landen beschik-
baar.
202202 MBUX multimediasysteem
BestBestemming invemming invoeroerenen
Multimediasysteem:
4©5Navigatie 5ªWaarheen?
1Het land waarin het voertuig zich bevindt
2Speciale bestemming of adres invoeren
Daaronder: Voorstellen van het multimediasys-
teem tijdens de bestemmingsinvoer
Tijdens het invoeren de record met £wis-
sen
3Lijst met verdere invoermogelijkheden
Tijdens de bestemmingsinvoer: Het zoekresul-
taat selecteren
4Ingevoerd teken wissen
5aIngevoerde gegevens bevestigen
6Handschriherkenning oproepen
7Spatie invoegen
8Spraakinvoer activeren
9Schrijaal instellen
ANaar cijfers, speciale tekens en symbolen
omschakelen
BNaar hoofdletters of kleine letters omschake-
len
#De bestemming in 2invoeren. Het invoeren
kan in willekeurige volgorde worden uitgevoerd.
Ukunt bijvoorbeeld de volgende gegevens invoe-
ren:
RStad, straat, huisnummer
RStraat, stad
RPostcode
RNaam of categorie van een speciale bestem-
ming
RContactnaam
#Een zoekresultaat in de lijst 3selecteren.
#De route berekenen (/pagina 204).
%Meer informatie over bestemmingsinvoeren,
bijvoorbeeld driewoordenadressen, vindt u in
de digitale handleiding.
Land wiLand wijzigjzigenen
#De landcode in 1selecteren.
#De landcode invoeren.
#Het land in 3selecteren.
Online-zoekOnline-zoeken gen gebrebruikuikenen
%Voorwaarden: Het mediadisplay toont in de
statusregel een internetverbinding met een
symbool met een dubbele pijl.
%Het online zoeken is niet in alle landen
beschikbaar.
De bestemmingsinvoer maakt gebruik van online-
kaartdiensten. Wanneer het Onboard-zoekengeen
passende bestemmingen vindt of wanneer van land
wordtgewisseld, is het online-zoeken beschikbaar.
Als bestemming kunt u een adres, een speciale
bestemming of een driewoordenadres invoeren.
#De landcode 1selecteren.
MBUX multimediasysteem 203203
#De aanbieder voor de online-dienst in de lan-
denlijst selecteren.
#De bestemming in 2invoeren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#De bestemming in de lijst 3selecteren.
Het detailoverzicht van de route wordtweerge-
geven.
of
#De bestemming in 2invoeren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#De bestemming in de lijst 3selecteren.
Het detailoverzicht van de route wordtweerge-
geven.
RRoutoute bere berekekenen en instenen en instellingellingen ven voor de roor de routoutebe-ebe-
ggeleiding geleiding gebrebruikuikenen
VVoorwoorwaaraardenden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordtweergege-
ven.
RVVoor een naoor een navigvigatie meatie met Electrt Electric Intic Intelligelligence:ence:
-Mercedes me connect is beschikbaar.
-U beschikt over een gebruikersaccount op
Mercedes me connect en het voertuig is
aan het account gekoppeld.
-De dienst "Electric Intelligence Remote &
Navigatie services" is in de Mercedes me-
Portal beschikbaar en activeerbaar.
-Tot de omvang behoren de services "Navi-
gatie met Electric Intelligence" en "Weer-
gave van laadstations".
-De route-optie Electric Intelligence is inge-
schakeld.
RVVoor de woor de woon-woon-wererk rk routoute:e: U hebt een proel
aangemaakt (/pagina 198).
RDe optie Bestemmingsadviezen toestaan is
ingeschakeld.
RDe optie Woon-werk route activeren is inge-
schakeld.
RHet multimediasysteem hee voldoende gege-
vens verzameld om bestemmingsadviezen
weer te geven.
RVoor deze bestemmingssuggesties zijn routes
ingeleerd.
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
1¥Er is nog geen route.
¦Er is al een route.
#¥selecteren.
De route met Electric Intelligence wordt auto-
matisch en intelligent tot aan de bestemming
berekend. Deze wordt tijdens de routebegelei-
ding geactualiseerd. De route met Electric
Intelligence bevat de noodzakelijke laadstati-
ons als tussenbestemmingen. De laadstations
worden met inachtneming van de afstand en
de geschatte oplaadtijden bepaald.
De routebegeleiding begint.
of
#¦selecteren.
#Als tussenbest. instellen selecteren.
De bestemming wordt als volgende tussenbe-
stemming ingesteld.
of
#Nieuwe routebeg. starten selecteren.
Het bestemmingsadres wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemming en
tussenbestemmingen worden gewist. Indien
noodzakelijk stelt het multimediasysteem laad-
stations als tussenbestemming in. De routebe-
geleiding naar de nieuwe bestemming wordt
gestart.
RRoutoute-ope-optie Electrtie Electric Intic Intelligelligence inscence inschakhakelenelen
#In het menu Navigatie Zselecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Route selecteren.
#Electric Intelligence inschakelen.
RRoutoute-inste-instellingellingen selecten selectererenen
#Zselecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Route selecteren.
204204 MBUX multimediasysteem
#Het routetype selecteren.
#Rekening houden met verkeersinformatie met
Dyn. routebegeleiding r.
#Route-opties met Te vermijden-opties selecte-
ren.
#Alternatieve routes inschakelen.
Bij elke route worden alternatieve routes bere-
kend.
#Woon-werk route activeren inschakelen.
Wanneer aan de voorwaarden voor een woon-
werk route is voldaan, herkent het multimedia-
systeem automatisch dat het voertuig zich op
een woon-werk route bevindt. De routebegelei-
ding start zonder gesproken aanwijzingen.
KKaaraartfuncties gtfuncties gebrebruikuikenen
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
ScSchaal vhaal vergrotergrotenen
#Wanneer de kaart wordtweergegeven, met een
vinger tweemaal kort na elkaar het mediadis-
play aantippen.
of
#Op het mediadisplay twee vingers uit elkaar
bewegen.
ScSchaal vhaal vererkleinenkleinen
#Het mediadisplay met twee vingers aantippen.
of
#Op het mediadisplay twee vingers naar elkaar
toe bewegen.
KKaaraart vt vererscschuivhuivenen
#Op het touchscreen een vinger in een willekeu-
rige richting bewegen.
#KKaaraart op actuele positie vt op actuele positie van hean het vt voeroertuig ttuig tererug-ug-
zezetttten:en: \aantippen.
KKaartaartororiëntiëntatie selectatie selectererenen
#In de kaart het kompassymbool Äherhaald
aantippen.
De weergave wisselt in de volgorde 3D,2D Rij-
richting naar 2D Noorden boven.
SnelwSnelweginfeginforormatie in- of uitscmatie in- of uitschakhakelenelen
#Zselecteren.
#Snelweginformatie in- of uitschakelen.
VVan dienstan diensten en seren en services gvices gebrebruikmakuikmakenen
VVoorwoorwaaraardenden
REr is een internetverbinding aanwezig.
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de Mercedes
me-Portal aangemaakt.
RHet voertuig is aan het gebruikersaccount
gekoppeld en u hebt de gebruiksvoorwaarden
voor de dienst geaccepteerd.
Meer informatie vindt u op: https://
www.mercedes.me
RDe dienst is beschikbaar en is geactiveerd.
Multimediasysteem:
4©5Navigatie
VVerkerkeereerssituatie messituatie met Livt LiveeTrTracac InfInforormation wmation weer-eer-
gevgevenen
#Zselecteren.
#Verkeer inschakelen.
#Aanvullend selecteren.
#Weergave selecteren.
#Kaartelementen selecteren.
#Verkeersincidenten,Vrije verkeersstroom en
Vertraging inschakelen.
Wanneer verkeersinformatie wordt ontvangen,
worden verkeersincidenten weergegeven, bij-
voorbeeld wegwerkzaamheden, afgesloten
wegen, gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist)
en waarschuwingsmeldingen.
De verkeersvertraging wordtvoor de actuele
route weergegeven. Er wordtrekening gehou-
den met vertragingen vanaf de duur van een
minuut.
GevGevararenmeldingenmeldingen meen met Cart Car-t-to-Xo-X-Communication-Communication
wweergeveergevenen
Wanneer er gevarenmeldingen beschikbaar zijn,
worden deze als symbolen weergegeven op de
kaart. De weergave is afhankelijk van de instellin-
genvan de opties Verkeer en Verkeersincidenten.
#De opties instellen.
Wanneer Verkeer uitgeschakeld en Verkeersin-
cidenten ingeschakeld is, worden de symbolen
op de verwachte route weergegeven.
WWeereersinfsinforormatie en andermatie en andere ke kaaraartinhoud wtinhoud weergeveergevenen
#Zselecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Weergave selecteren.
MBUX multimediasysteem 205205
#Kaartelementen selecteren.
#Naar boven scrollen en de rubriek ONLINE
KAARTINHOUD weergeven.
#Een service inschakelen, bijvoorbeeld Weer.
Op de navigatiekaart wordt actuele weersinfor-
matie weergegeven, bijvoorbeeld temperatuur
of bewolking.
SerService parkvice parkererenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto wor-
den beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordtoverschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij dak-
opbouwen in acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Voor het selecteren van de
parkeermogelijkheid
De gegevens zijn gebaseerd op de informatie
die door de betreende dienstenaanbieder is
verstrekt.
Mercedes-Benz aanvaardt geen garantie voor
de juistheid van de verstrekte informatie met
betrekking tot de parkeergarage of de parkeer-
plek.
#Altijd de lokale informatie en omstandig-
heden in acht nemen.
%De service is niet in alle landen beschikbaar.
#In de kaart jaantippen.
#Een parkeermogelijkheid selecteren.
De kaart toont de parkeermogelijkheden in de
omgeving.
De volgende informatie wordtweergegeven
(indien beschikbaar):
RBestemming, afstand vanaf de actuele
positie van het voertuig en aankomsttijd
RInformatie over de parkeergarage/parkeer-
plek, bijvoorbeeld:
-Openingstijden
-Parkeertarieven
-Actuele bezetting
-Maximale parkeerduur
-Maximale doorriMaximale doorrijhoogtjhoogtee
De door de service parkerenweergege-
ven maximale doorrijhoogte vervangt
niet het zelf in de gaten houden van de
daadwerkelijke omstandigheden.
RBeschikbare betalingsmogelijkheden
(Mercedes pay, muntgeld, bankbiljetten,
kaart)
RDetails over de parkeertarieven
RAantal vrije parkeerplekken
RSoort betaling (bijvoorbeeld bij de auto-
maat)
RServices/voorzieningen van de parkeermo-
gelijkheid
RTelefoonnummer
MerMercedes PRcedes PRO connectO connect
TTelefelefonieonie
AAananwiwijzingjzingen ven voor heoor het tt telefelefoneronerenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor aeiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde communicatieapparatuur bedient, kunt
uvan de verkeerssituatie worden afgeleid.
Bovendien kunt u de controle over de auto ver-
liezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd, op
een veilige plek stoppen en de invoering
als de auto stilstaat uitvoeren.
206206 MBUX multimediasysteem
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door het bedienen van mobiele communi-
catieapparatuur tijdens het rijden
Mobiele communicatieapparatuur leidt de
bestuurder af van de verkeerssituatie. Boven-
dien kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
#Als bestuurder mobiele communicatieap-
paratuur alleen bedienen wanneer de
auto stilstaat.
#Als inzittende mobiele communicatieap-
paratuur alleen in het daarvoor bedoelde
gebied gebruiken, bijvoorbeeld achterin.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappara-
tuur in het voertuig de wettelijke voorschrien in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
BluetBluetoothooth®®vverbinding:erbinding:
De menuweergave en de beschikbare functies in
het telefoonmenu zijn ten dele afhankelijk van het
Bluetooth®proel van de verbonden mobiele tele-
foon.
Wanneer de mobiele telefoon deze Bluetooth®pro-
elen ondersteunt, dan is de volledige service-
omvang beschikbaar:
RPBAP (Phone Book Access Prole)
-De contacten van de mobiele telefoon wor-
den automatisch via het multimediasys-
teem weergegeven.
RMAP (Message Access Prole)
-De berichtenfuncties van de mobiele tele-
foon kunnen via het multimediasysteem
worden gebruikt.
De Bluetooth®Audio-functionaliteit kan onafhanke-
lijk hiervan met een willekeurig mobiel apparaat
worden gebruikt.
Zie voor meer informatie over de functie-omvang
van de te verbinden mobiele apparatuur de hand-
leiding van de fabrikant.
NeNetwtwererkvkverbinding:erbinding:
In de volgende kunnen gesprekken tijdens het rij-
den worden onderbroken:
RIn een gebied is er onvoldoende netwerkdek-
king beschikbaar.
RU wisselt naar een zend-/ontvangststation
waarin geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met 2
simkaartentegelijkertijd in het netwerk aange-
meld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoon en de provi-
ders van de gesprekspartners HD Voice®onder-
steunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijk van de
kwaliteit van de verbinding.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats of onder: https://
www.mercedes-benz-mobile.com/
MBUX multimediasysteem 207207
OvOvererziczicht tht telefelefoonmenuoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momenteel
verbonden mobiele telefoon(s)
2Bluetooth®-apparaatnaam van de momenteel
verbonden mobiele telefoon(s) (tweede tele-
foonfunctie)
3Batterijstatus van de verbonden mobiele tele-
foon
4Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet
5Opties
6Apparatenmanager
7Berichten
8Toetsenblok
9Contact zoeken
OvOvererziczicht tht telefelefoonfunctiesoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende tele-
foonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met het
multimediasysteem verbonden .
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden (tweede
telefoonfunctie).
-Met de mobiele telefoon op de voorgrond
kunnen alle functies van het multimedia-
systeem worden gebruikt.
-Met de mobiele telefoon op de achtergrond
kunnen binnenkomende gesprekken wor-
den aangenomen en berichten worden ont-
vangen.
De mobiele telefoons op de voor- en ach-
tergrond kunt u onderling wisselen.
Mobiele tMobiele telefelefoon aanmeldenoon aanmelden
VVoorwoorwaaraardenden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is ingescha-
keld (zie de handleiding van de fabrikant).
RBluetooth®op het multimediasysteem is inge-
schakeld.
Multimediasysteem:
4©5Telefoon
Mobiele tMobiele telefelefoon zoekoon zoekenen
#íselecteren.
#Nw. apparaat verbinden selecteren.
Mobiele tMobiele telefelefoon aanmeldenoon aanmelden
De autorisatie vindt plaats via Secure Simple Pai-
ring.
#Een mobiele telefoon selecteren.
In het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Wanneer de beide codes overeenkomen, de
code op de mobiele telefoon bevestigen.
208208 MBUX multimediasysteem
FFuncties in heuncties in het menu Tt menu Telefelefonieonie
In het menu Telefonie zijn onder andere de vol-
gende functies beschikbaar:
RGesprek voeren, bijvoorbeeld:
-RGesprek aannemen
-kGesprek beëindigen
-iConferentie opzetten
-Wisselgesprek aannemen of weigeren
RContacten beheren, bijvoorbeeld:
-Contacten van de mobiele telefoon down-
loaden
-Naamformaat van de contacten wijzigen
-Contacten in het voertuig opslaan
RBerichten ontvangen en verzenden, bijvoor-
beeld:
-Voorleesfunctie gebruiken
-Nieuw bericht dicteren
OvOvererziczicht Smarht Smartphone-inttphone-integregratieatie
Met Smartphone-integratie kunt u bepaalde func-
ties van uw mobiele telefoon via het display van
het multimediasysteem gebruiken.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Smart-
phone-integratie met het multimediasysteem ver-
bonden zijn. Ook in de tweede telefoonfunctie kan
bij het gebruik van Smartphone-integratie slechts
één andere mobiele telefoon via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden zijn.
De volledige functionaliteit van Smartphone-inte-
gratie is alleen mogelijk met een internetverbin-
ding. Voor het gebruik van Smartphone-integratie
moet op de mobiele telefoon de betreende appli-
catie zijn gedownload. De mobiele telefoon moet
ingeschakeld zijn en met een geschikte kabel via
een met het symbool çgekenmerkte usb-aan-
sluiting op het multimediasysteem zijn aangeslo-
ten.
Applicaties voor Smartphone-integratie
RApple CarPlay®
RAndroid Auto
Ukunt Apple CarPlay®of Android Auto via het
menu Apps starten.
Alternatief: Als een toepassing via Smartphone-
integratie actief is (bijvoorbeeld wanneer muziek
wordt afgespeeld of de routebegeleiding actief is),
kunt u de actieve toepassing via de applicatietoet-
sen |of zof %oproepen
Ukunt Smartphone-integratie beëindigen door de
aansluitkabel tussen de mobiele telefoon en het
multimediasysteem los te maken.
%Mercedes-Benz adviseert de verbinding via de
aansluitkabel alleen te verbreken wanneer het
voertuig stilstaat.
Bij het gebruik van Android Auto of Apple CarPlay®
worden bepaalde voertuiggegevens doorgegeven
aan de mobiele telefoon. Dit maakt het optimale
gebruik vangeselecteerde services van de mobiele
telefoon mogelijk. Er vindt geen actieve toegang
totvoertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordtverstuurd:
RSowareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdrachtvan deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen voertuig en mobiele telefoon
te optimaliseren.
Hiertoe en voor de toekenning van meerdere voer-
tuigen aan de mobiele telefoon wordt een van het
toeval afhankelijke voertuigcode gegenereerd.
Dit staat niet in verband met het voertuigidentica-
tienummer (VIN) en wordt bij het terugzetten van
het multimediasysteem gewist (/pagina 201).
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver-
stuurd:
Rde ingeschakelde transmissiestand
Rhet onderscheid tussen parkeren, stilstaan, rol-
len en rijden
Rde dag-/nachtmodus van het combi-instru-
ment
De overdrachtvan deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RAcceleratierichting
Deze gegevens worden alleen overgedragen als de
navigatie actief is, teneinde deze te verbeteren (als
bijvoorbeeld in een tunnel wordtgereden).
OvOvererziczicht wht webbrowebbrowserser
De webbrowser wordt na het selecteren vanApps
via zBrowser op het homescreen opgeroepen.
MBUX multimediasysteem 209209
1URL-invoerveld
2Favorieten
3Website achteruit
4Website vooruit
5Actualiseren/afbreken
6Opties
%Sommige functies zijn landsafhankelijk.
%Tijdens het rijden kunnen geen websites wor-
den weergegeven.
RRadio en mediaadio en media
OvOvererziczicht symbolen en functies in heht symbolen en functies in het menu Mediat menu Media
SymboolSymbool OmscOmschrihrijving Fjving Functieunctie
ÌPlaySelecteren om de weergave te starten of
voort te zetten.
ËPauze Selecteren om de weergave te pauzeren.
:Titel herhalen Selecteren om de actuele titel of de actieve
playlist te herhalen.
REenmaal selecteren: De actieve playlist
wordt herhaald.
RTweemaal selecteren: De actuele titel
wordt herhaald.
RDriemaal selecteren: De functie wordt
gedeactiveerd.
9Randomweergave Selecteren om de titels in willekeurige volg-
orde af te spelen.
210210 MBUX multimediasysteem
SymboolSymbool OmscOmschrihrijving Fjving Functieunctie
û/üTerug/Vooruit Selecteren om naar de vorige of volgende
titel te springen.
fOpties Selecteren om extra opties weer te geven.
5Categorieën Selecteren om beschikbare categorieën
(bijvoorbeeld weergavelijsten, albums,
artiesten, enzovoort) te laten weergeven of
te doorzoeken.
èZoeken Selecteren om het actieve menu te door-
zoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten
of genres worden gezocht.
ZTel.inst.Selecteren om instellingen uit te voeren.
©Home Selecteren om terugte gaan naar het
homescreen.
2Volledig schermSelecteren om naar de modus volledig
beeld te wisselen.
In het menu Media zijn de volgende functies en
instellingen beschikbaar:
RExterne gegevensdrager met het multimedia-
systeem verbinden (bijvoorbeeld via usb of
Bluetooth®)
RWeergave van audiogegevens
BluetBluetoothooth®®audioapparaudioapparatuur vatuur voor de mediawoor de mediaweer-eer-
gavgave aute autororiseriserenen
VVoorwoorwaaraardenden
ROp het multimediasysteem en op de audioap-
paratuur is Bluetooth®ingeschakeld .
RDe audioapparatuur ondersteunt de Bluetooth®
audioproelen A2DP en AVRCP.
RDe audioapparatuur is voor andere apparatuur
"zichtbaar".
Multimediasysteem:
4©5Media 5Bluetooth 5ª
Via Bluetooth®Audio kunt u de muziekbestanden
van een externegegevensdrager, bijvoorbeeld uw
smartphone, via het MBUX multimediasysteem
laten weergeven.
#Om audiobestanden via het multimediasysteem
af te spelen, de externegegevensdrager bij het
MBUX multimediasysteem autoriseren.
NieuwNieuwe Bluete Bluetoothooth®®audioapparaudioapparatuur autatuur autororiseriserenen
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Audioapparatuur selecteren.
De autorisatie wordtgestart. Op het multime-
diasysteem en op de mobiele telefoon ver-
schijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op de
audioapparatuur bevestigen.
#Alleen als Bluetooth Audio-apparaat selecte-
ren.
De Bluetooth®-audioapparatuur wordt met het
multimediasysteem verbonden.
RReeds geeds geauteautororiseeriseerde Bluetde Bluetoothooth®®audioapparaudioapparatuuratuur
vverbindenerbinden
#Bluetooth®audioapparatuur uit de lijst selecte-
ren.
De verbinding wordt opgebouwd.
MBUX multimediasysteem 211211
OvOvererziczicht vht van de symbolen en functies in hean de symbolen en functies in het menu Rt menu Radioadio
SymboolSymbool OmscOmschrihrijving Fjving Functieunctie
©Home Selecteren om terugte gaan naar het homescreen.
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
û/üTerug/Vooruit Selecteren om naar de vorige of volgende zender te
springen.
ZInstellingen Selecteren om verdere opties weer te geven. Er kunnen
bijvoorbeeld instellingen van de volgende extra functies
worden uitgevoerd:
RNavigatie- en verkeersinformatie
RFrequentie vast functie
RExtra radiotekst
RNoodwaarschuwingen
De instelmogelijkheden zijn afhankelijk van het betref-
fende land.
2Volledig schermSelecteren om naar de DAB Slideshow te wisselen.
Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
8Geluidsuitschakel-
functie
Selecteren om het geluid uit te schakelen.
fZender opslaan Selecteren om een zender in de zenderlijst op te slaan.
4ZenderlijstSelecteren om de zenderlijst weer te geven.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken op bij-
voorbeeld artiesten of genres.
Afhankelijk van de geselecteerde frequentieband
kunt u oververschillende functies beschikken.
Selecteer de gewenste frequentieband in de kopre-
gelvan het radiomenu.
ExtrExtra functies va functies van de Tan de TuneIn runeIn radioadio
%Bij het gebruik vanTuneIn Radio kunnen grote
hoeveelheden data worden verzonden.
SymboolSymbool OmscOmschrihrijvingFjving Functieunctie
ZInstellingen In het menu TuneIn radio zijn de
volgende extra instellingen
beschikbaar:
RStream selecteren
RTuneIn account aan- of
afmelden
ßFavorieten Tijdens de weergave selecteren,
om de actueel ingestelde zender
als favoriet op te slaan.
212212 MBUX multimediasysteem
SymboolSymbool OmscOmschrihrijving Fjving Functieunctie
Ì/ËAfspelen/pauze Selecteren om de weergave te
starten, stoppen of voort te zet-
ten.
5Browsen Selecteren om een categorie en
vervolgens een radiozender te
selecteren.
KlankinstKlankinstellingellingenen
OvOvererziczicht functies in soundmenuht functies in soundmenu
Het sound system is beschikbaar voor alle radio-
en mediafuncties. De instellingen voor bijvoorbeeld
de equalizer zijn van invloed op de weergave van
alle mediabronnen.
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
-Hoge, midden en bassen
RBalans en fader
RVolume
-Automatische volumeregeling
MBUX multimediasysteem 213213
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot beladingsrt beladingsricichtlihtlij-j-
nennen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
onbeveiligde voorwerpen in het voertuig
Wanneer voorwerpen niet beveiligd of onvol-
doende beveiligd zijn, kunnen ze verschuiven,
omvallen of rondslingeren en daardoor inzitten-
den raken.
Dat geldt ook voor:
RBagage of lading
RUitgebouwde stoelen, die bij uitzondering
in het voertuig worden vervoerd.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voordat u
wegrijdt beveiligen tegenverschuiven en
omvallen.
#Wanneer een stoel wordt uitgebouwd,
deze bij voorkeur buiten het voertuig
opbergen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerd aangebrachte lading
Het zwaartepunt van de lading kante hoog
en/of te ver naar achteren liggen.
Daardoor kunnen de rij‑, stuur‑ en remeigen-
schappen nadelig worden beïnvloed.
#Altijd controleren dat het zwaartepunt
van de lading tussen de assen ligt en zich
zo dicht mogelijk bij de achteras bevindt.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door het overschrijden van de toegestane
wielbelastingen‑ of het totaalgewicht
De rij-eigenschappen en het stuur‑ en remge-
drag kunnen duidelijk verslechteren. Overbe-
laste banden kunnen oververhit raken en daar-
door klappen.
#Met de lading inclusief inzittenden
mogen de toegestane wielbelastingen,
asbelastingen en het toegestaan totaal-
gewicht van uw voertuig niet worden
overschreden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
niet geschikte opstaphulpen
Als u openingen in de carrosserie of aanbouw-
delen als trede gebruikt, kunt u:
Rwegglijden en/of vallen.
Rhet voertuig beschadigen en daardoor val-
len.
#Altijd stevige en stabiele opstaphulpen
gebruiken, bijvoorbeeld een geschikte
ladder.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen door het
gebruik van openingen in de carrosserie of
aanbouwdelen als trede
Het gebruik van de onderste geleider van de
schuifdeur als trede kan leiden tot schade aan
de bekleding en/of het mechanisme van de
schuifdeur.
#De onderste geleider van de schuifdeur
niet als trede gebruiken.
Wanneer u een dakdrager gebruikt, de maximum-
dakbelasting en het maximumdraagvermogen van
de dakdrager in acht nemen (/pagina 264).
Het rijgedrag van het voertuig is afhankelijk van de
ladingverdeling.
Daarom bij het beladen de volgende aanwijzingen
in acht nemen:
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleunin-
gen beladen.
RIndien mogelijk de lading altijd in de laadruimte
vervoeren.
RDe lading aan de sjorogen beveiligen en deze
gelijkmatig belasten.
RVoor de ladingverankering, indien beschikbaar,
een scheidingsnet gebruiken (/pagina 218).
RSjorogen en bevestigingsmaterialen gebruiken
die geschikt zijn voor het gewicht en de grootte
van de lading.
Bij het gebruik van transporthulpmiddelen de
handleiding van de fabrikant en de aanwijzingen
met betrekking tot slijtage in acht nemen.
214214 Vervoeren
Transporthulpmiddelen en sjormiddelen zijn in de
volgende gevallen versleten, onbruikbaar en moe-
tenworden vervangen:
Rbij ontbrekende of onleesbare keurmerken
Rbij garenbreuken of beschadigingen aan dra-
gende naden of andere sporen van scheurvor-
ming
Rbij ponsgaten, vervormingen, knikken of
andere beschadigingen
Rbij beschadigingen aan span- of verbindingsele-
menten
Na een ongeval een beschadigde laadruimtebodem
of een beschadigde laadvloer, de sjorogen en de
sjormiddelen door een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Ook wanneer de beladingsrichtlijnen geheel wor-
den opgevolgd, verhoogt de lading het risico op let-
sel bij ongevallen.
VVoor heoor het beladent beladen
De bandenspanning controleren en zo nodig corri-
geren (/pagina 246).
BiBij hej het beladent beladen
Bij het beladen van het voertuig het volgende in
acht nemen:
RNiet de toegestane asbelastingen en het toege-
staan totaalgewicht van het voertuig overschrij-
den.
Door het inbouwen van opties en accessoires
neemt het leeggewicht van het voertuig toe.
Daardoor verlaagt het maximaal nuttig laadver-
mogen.
RDe aanwijzingen voor de verdeling van de
lading in acht nemen (/pagina 215).
RDe aanwijzingen voor de ladingverankering
(/pagina 216) en de wettelijke bepalingen
van het land waarin u zich momenteel bevindt
in acht nemen.
RDe informatie over de dragersystemen in acht
nemen (/pagina 221).
NNa hea het beladent beladen
Na het beladen van het voertuig het volgende in
acht nemen:
RVóór iedere rit en met regelmatige intervallen
tijdens een langere rit de bagage- en/of de
ladingverankering controleren.
RAlle deuren en de achterklep sluiten.
RDe lichtbundel van de koplampen aanpassen
aan de beladingstoestand van het voertuig
(/pagina 111).
RDe bandenspanning overeenkomstig aanpas-
sen aan de beladingstoestand van het voertuig
(/pagina 246).
RUw rijstijl overeenkomstig aanpassen aan de
beladingstoestand.
LadingvLadingvererdelingdeling
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de vloerbe-
kleding door ongelijkmatige belading
Te hoge puntbelastingen op de laadruimtebo-
dem of op de laadvloer leiden totverslechte-
ring van de rijeigenschappen en kunnen de
vloerbekleding beschadigen.
#De lading gelijkmatig verdelen. Daarbij
ervoor zorgen dat het totale zwaartepunt
van de lading altijd zo laag mogelijk en
tussen de assen bij de achteras ligt.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe lading altijd in de laadruimte met opge-
klapte en vergrendelde rugleuningen vervoe-
ren.
RDe lading altijd tegen de rugleuningen van de
achterbank of de voorstoelen aan leggen.
RGrotere en zware lading zo ver mogelijk in de
rijrichting gezien naar vorentegen de achter-
bank of de voorstoelen schuiven. De lading
stevig tegen de achterbank of de voorstoelen
aan laden.
RDe lading tevens met geschikte transporthulp-
middelen en/of sjormiddelen beveiligen.
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleunin-
gen beladen.
RDe lading achter stoelen vervoeren die niet
bezet zijn.
RAls de achterbank niet bezet is, de gordelslot-
tongen van de veiligheidsgordels kruiselings in
het tegenoverliggende gordelslot steken.
LaadrLaadruimtevuimtevarariantiantenen
Ukunt de laadruimte als volgt aan uw transportbe-
hoeen aanpassen:
RDe rugleuningen van de zitplaatsen achterin of
de achterbank naar voren in de tafelstand klap-
pen
RDe zitplaatsen achterin naar voren klappen
Vervoeren 215215
RDe achterbank naar voren klappen
RDe zitplaatsen achterin en/of de achterbank
uitbouwen
RDe zit-ligcombinatie uitbouwen
RHet bedverlengstuk van de zit-ligcombinatie
opklappen of verwijderen
Informatie over de zitplaatsen achterin en de ach-
terbank vindt u onder "Stoelen" (/pagina 80).
LadingvLadingvererankankereringing
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de ladingvt de ladingvererankanke-e-
rringing
*AANWIJZINGAANWIJZING Voertuigschade bij over-
schrijding van de maximale belastbaarheid
van de sjorpunten
Wanneer u voor de ladingverankering verschil-
lende sjorpunten gebruikt, dient u altijd reke-
ning te houden met de maximale belastbaar-
heid van het zwakste sjorpunt.
Bij bijvoorbeeld een noodstop kunnen krachten
optreden, die een veelvoud kunnen zijn van het
gewicht van de lading.
#Altijd meerdere sjorpunten gebruiken om
de krachten te verdelen.
#De sjorpunten gelijkmatig belasten.
De informatie over de maximale belastbaarheid
van de afzonderlijke sjorpunten in acht nemen
(/pagina 264).
Als chaueur bent u altijd verantwoordelijk voor
het volgende:
RDe lading is beveiligd tegenwegglijden, omval-
len, rollen en vallen.
U dient zowelrekening te houden met gebrui-
kelijke verkeerssituaties als met uitwijkma-
noeuvres, noodstops en slechte weggedeelten.
RDe ladingverankering voldoet aan de geldende
eisen en regels van de techniek voor ladingver-
ankering.
Als dit niet het geval is, kan dit, afhankelijk van
de wetgever en van de daardoor ontstane
gevolgen, strafbaar zijn. Daarom altijd de voor-
schrien van het betreende land in acht
nemen.
Voor iedere rit en met regelmatige intervallen tij-
dens een langere rit de ladingverankering controle-
ren. Een verkeerde of onvoldoende ladingveranke-
ring corrigeren. Informatie overvakkundige lading-
verankering is bijvoorbeeld verkrijgbaar bij de fabri-
kanten van transporthulpmiddelen of van sjormid-
delen voor de ladingverankering.
Ook de aanwijzingen met betrekking tot de bela-
dingsrichtlijnen in acht nemen (/pagina 214).
Bij de ladingverankering het volgende in acht
nemen:
RTussenruimtes tussen de lading en de laadbak-
schotten en wielkasten gelijkmatig opvullen.
Hiervoor vormstabiele transporthulpmiddelen,
zoals keggen, houten blokken of stootkussens
gebruiken.
RStabiele lading in alle richtingen vastzetten.
De sjorpunten of de sjorogen en de geleide-
rails achter gebruiken.
Uitsluitend volgens de geldende normen (bij-
voorbeeld DIN EN) geteste sjormiddelen, bij-
voorbeeld sjornetten en sjorbanden gebruiken.
Zo mogelijk altijd de dichtst bij de lading aan-
wezige sjorpunten gebruiken en scherpe
randen afdekken.
%Volgens de geldende normen (bijvoorbeeld
DIN EN) goedgekeurde sjormiddelen zijn ver-
krijgbaar bij een vakhandel of bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
AAananwiwijzing mejzing met bet betrtrekking toekking tot de sjort de sjorpuntpunten enen en
sjorsjorogogen op de laadren op de laadruimtuimtebodem vebodem voor de Toor de Tourourerer
(v(voeroertuigklasse M1)tuigklasse M1)
Sjorhoeken voor een optimale ladingverankering
(voorbeeld)
dLoodrecht ten opzichte van de laadruimtebo-
dem
eLaadruimtebodem
1Sjorrichting onder een hoek van 75°
2Sjorrichting onder een hoek van 45°
216216 Vervoeren
De sjorhoek ligt tussen de laadruimtebodem en de
sjormiddelen. Voor een optimale ladingverankering
volgens de norm ISO 27955 moet de sjorhoek tus-
sen 45° 2en 75° 1liggen. Het maximale trek-
gewicht van 350 daN voor de sjorogen in de laad-
ruimtebodem of in de geleiderails mag niet worden
overschreden.
OvOvererziczicht sjorht sjorpuntpuntenen
Variabele sjorpunten in de geleiderails (voorbeeld)
1Geleiderail
2Sjoroog
Aan sjorpunten, sjorogen en sjormiddelen geen
veranderingen of reparaties doorvoeren. De infor-
matie overgekwaliceerde werkplaatsen lezen
(/pagina 24).
SjorSjorogogen aanbren aanbrengengen en ven en vererwiwijderjderenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerd aangebrachte sjorogen
Als de sjorogen niet correct aangebracht zijn,
kunnen ze verschuiven of losbreken.
Daardoor kunnen voorwerpen, bagage of
lading gaan schuiven, omvallen of rondslinge-
ren en inzittenden raken.
#Controleren of de sjorogen correct aan-
gebracht zijn en niet kunnen worden ver-
schoven.
#De aanwijzingen met betrekking tot de bela-
dingsrichtlijnen en de ladingverankering in acht
nemen (/pagina 214).
Geleiderails (voorbeeld)
Sjoroog voor geleiderails
AAanbranbrengengenen
#De metalen ring 3zoals afgebeeld parallel
aan de langsas van het sjoroog 2draaien.
Alleen wanneer de metalen ring parallel aan de
lengteas van het sjoroog staat, kan de vergren-
delingspen voldoende ver omlaag worden
gedrukt en het sjoroog worden aangebracht,
bewogen of verwijderd.
#Het sjoroog 2zoals afgebeeld tussen de wijs-
en middelvinger vasthouden en de duim door
de metalen ring 3op het middelste drukpunt
plaatsen.
#Met de duim de vergrendelingspen tot de aan-
slag omlaagdrukken.
#Het sjoroog 2bij de lading door de vergren-
deling van de geleiderail 1drukken en circa
12 mm verschuiven.
#De duim van het drukpunt nemen en het sjor-
oog 2verschuiven totdat het aangrijpt.
#De metalen ring 3dwars op de langsas van
het sjoroog 2draaien.
Alleen wanneer de metalen ring dwars op de
langsas van het sjoroog staat, kan de vergren-
delingspen niet ver omlaag worden gedrukt.
Vervoeren 217217
Hierdoor is het sjoroog ook beveiligd tegen
onbedoeld losraken, bijvoorbeeld als op het
sjoroog wordtgestaan.
#Het sjoroog 2op vastzitten controleren.
Het sjoroog kan niet worden verschoven.
VVererwiwijderjderenen
#De metalen ring 3parallel aan de lengteas
van het sjoroog 2draaien.
#Het sjoroog 2zoals beschreven bij het inbou-
wenvastpakken en met de duim de vergrende-
lingspen tot de aanslag omlaagdrukken.
#Het sjoroog 2verschuiven en door de ver-
grendeling van de geleiderail 1naar boven
toeverwijderen.
TTrransportansporthulpmiddelenhulpmiddelen
ScScheidingsneheidingsnet uit- of inbouwt uit- of inbouwenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette voor-
werpen
Het scheidingsnet alleen kangeen zware voor-
werpen, bagage en zware lading tegenhouden
of beveiligen.
Bij abrupte richtingswijzigingen, remmanoeu-
vres of een ongeval kunt u geraakt worden
door niet-vastgezette lading.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage en lading ook bij
gebruik van het scheidingsnet altijd
beveiligen tegenverschuiven of kantelen,
bijvoorbeeld door deze vast te zetten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
achter een veiligheidsnet te zitten
Inzittenden kunnen tegen het veiligheidsnet
worden gedrukt. Gevaar voor letsel!
#Nooit inzittenden achter het veiligheids-
net laten zitten.
Het scheidingsnet beperkt de laadruimte. Het
beschermt de inzittenden tegen schuivende of
omvallende lichte voorwerpen en/of bagagestuk-
ken.
Het veiligheidsnet kan schuin achter de voorstoe-
len of achter de eerste rij zitplaatsen achter wor-
den ingebouwd.
#De aanwijzingen met betrekking tot de lading-
verankering in acht nemen (/pagina 216).
Bovenste houder
Stoelverankering (voorbeeld met vast sjoroog)
AAanbranbrengengenen
#Eventueel de laadruimtescheiding verwijderen
(/pagina 219).
#Het scheidingsnet zodanig in de bovenste hou-
ders 1bevestigen, dat de spanbanden 3
naar achteren wijzen.
#De sjorogen 5zo dicht mogelijk bij de achter-
ste steunvoeten in de geleiderails aanbrengen
(/pagina 217). Daarbij een afstand vanten
minste 5 cm tot de steunvoeten aanhouden om
verschuiven van de zitplaats achterin mogelijk
te maken.
#De sjorogen 5op vastzitten controleren.
De sjorogen 5kunnen niet verschuiven.
#De haken 4van de spanbanden 3in de
sjorogen 5bevestigen.
218218 Vervoeren
#De spanner 2omhoogklappen.
#De spanbanden 3aan het losse uiteinde in
de richting van de pijl omlaagtrekken, tot de
spanbanden 3gespannen zijn.
#De spanner 2omlaagklappen, opdat de ban-
den de bereikte spanning vasthouden.
#Naar behoee de laadruimtescheiding aan-
brengen (/pagina 219).
#Na een korterit de spanning van het schei-
dingsnet controleren en zo nodig naspannen.
VVererwiwijderjderenen
#Eventueel de laadruimtescheiding verwijderen
(/pagina 219).
#De spanner 2omhoogklappen.
De spanbanden 3zijn ontspannen.
#De haken 4van de spanbanden 3onder bij
de sjorogen 5losmaken.
#Het scheidingsnet bij de bovenste houders 1
losmaken.
#Naar behoee de sjorogen 5uitbouwen
(/pagina 217).
#Naar behoee de laadruimtescheiding aan-
brengen (/pagina 219).
#Het scheidingsnet oprollen en in opgerolde
toestand met het klittenband bevestigen.
VVoorstoorstoel bioel bij aangj aangebrebracacht scht scheidingsneheidingsnet vt versterstellenellen
#De spanner 2op de spanbanden 3
omhoogklappen.
Het scheidingsnet is ontspannen.
#De voorstoel correct instellen.
#Het scheidingsnet opnieuw spannen.
LaadrLaadruimtuimtescescheiding gheiding gebrebruikuikenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
onbeveiligde voorwerpen in het voertuig
Wanneer voorwerpen niet beveiligd of onvol-
doende beveiligd zijn, kunnen ze verschuiven,
omvallen of rondslingeren en daardoor inzitten-
den raken.
Dat geldt ook voor:
RBagage of lading
RUitgebouwde stoelen, die bij uitzondering
in het voertuig worden vervoerd.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voordat u
wegrijdt beveiligen tegenverschuiven en
omvallen.
#Wanneer een stoel wordt uitgebouwd,
deze bij voorkeur buiten het voertuig
opbergen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij niet-vergrendelde laadruimte-
scheiding
De laadruimtescheiding kan tijdens het rijden
losraken en rondslingeren.
#De laadruimtescheiding op de beschre-
ven manier aanbrengen.
#Na het aanbrengen van de laadruimte-
scheiding altijd controleren, of de laad-
ruimtescheiding vergrendeld en omlaag-
geklapt is.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de laad-
ruimtescheiding door te hoge belasting
Wanneer de laadruimtescheiding met een te
hoog gewicht belast wordt, kunnen de bevesti-
gingspunten en de laadruimtescheiding
beschadigd raken.
#De laadruimtescheiding met maximaal
50 kg belasten.
Alleen als beide hendels vergrendeld zijn, is de
laadruimtescheiding correct bevestigd.
#De beladingsrichtlijnen in acht nemen
(/pagina 214).
Vervoeren 219219
OpberOpbergvgvakkakken openenen openen
#De handgreep 2in de richting van de pijl
trekken.
Het deksel 1klapt in het midden naar boven.
#Het deksel 1tot de aanslag in de richting van
de pijl schuiven.
OpberOpbergvgvakkakken sluiten sluitenen
#Het deksel 1aan de handgreep 2in de rich-
ting van de pijl trekken.
#Het deksel 1in het midden omlaagdrukken,
tot het volledig is gesloten.
LaadrLaadruimtuimtescescheiding onder een hoek vheiding onder een hoek van 70°an 70°
opklappenopklappen
#De handgreep 2in de richting van de pijl
trekken.
De laadruimtescheiding 1is ontgrendeld.
#De laadruimtescheiding 1opklappen.
Erop letten dat de laadruimtescheiding 1tijdens
het rijden altijd omlaag is geklapt.
LaadrLaadruimtuimtescescheiding omlaagklappenheiding omlaagklappen
#De laadruimtescheiding 1omlaagklappen, tot
deze vergrendelt.
De laadruimtescheiding 1is vergrendeld.
LaadrLaadruimtuimtescescheiding vheiding vererwiwijderjderenen
#De laadruimtescheiding 1opklappen.
#De hendel 2naar binnen draaien.
De laadruimtescheiding 1is ontgrendeld.
#De laadruimtescheiding 1verwijderen.
220220 Vervoeren
LaadrLaadruimtuimtescescheiding aanbrheiding aanbrengengenen
Indien mogelijk de laadruimtescheiding 1samen
met iemand anders aanbrengen.
#De laadruimtescheiding 1schuin in het voer-
tuig zetten.
#De laadruimtescheiding 1in het voertuig
draaien en in de geleiderails aanbrengen.
De geleiderails hebben bij de bevestigingspunten
driehoekige markeringen, die zich op één hoogte
met de hendels 2moeten bevinden.
#De hendels 2naar buiten draaien.
De laadruimtescheiding 1is vergrendeld.
#De laadruimtescheiding 1omlaagklappen.
DrDragagerersystsystemenemen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot drt dragagerersystsystemenemen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij overschrijden van de maximumdakbe-
lasting
Het zwaartepunt van de auto en de vertrouwde
rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag
veranderen.
Wanneer de maximumdakbelasting wordtover-
schreden, worden de rij-eigenschappen en het
stuur- en remgedrag sterk nadelig beïnvloedt.
#Beslist de maximumdakbelasting aanhou-
den en de rijstijl aanpassen.
Informatie over de maximumdakbelasting vindt u
onder "Sjorpunten en dragersystemen"
(/pagina 264).
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door overschrij-
den van de maximaal toegestane dakbe-
lasting
Wanneer het gewicht van de dakbagage inclu-
sief de imperial de maximaal toegestane dak-
belasting overschrijdt, kan het voertuig bescha-
digd raken.
#De maximaal toegestane dakbelasting
niet overschrijden.
#De steunvoeten van de imperial moeten
op een gelijkmatige afstand van elkaar
zijn aangebracht.
#De relingdragers ór en achter de mid-
delste steun aanbrengen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de bevesti-
gingspunten van de dakdrager door een te
hoog aanhaalmoment
Door een te hoog aanhaalmoment of een te
geringe inschroefdiepte kan de schroefdraad
van de bevestigingspunten van de dakdrager
worden beschadigd.
#De bouten met een maximaal koppel van
10 Nm aandraaien.
#De minimuminschroefdiepte van vier
omwentelingen in de schroefdraad aan-
houden.
#Door Mercedes‑Benz goedgekeurde en
geadviseerde dak- en bagagedragers
gebruiken om schade aan het voertuig te
voorkomen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto wor-
den beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordtoverschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij dak-
opbouwen in acht nemen.
Het is mogelijk dakdragers op het dak en bijvoor-
beeld een achteretsdrager op de achterklep te
monteren.
Vervoeren 221221
De afdekkappen van de schroefdraadboringen aan-
brengen nadat de dakdrager is verwijderd.
Wanneer een bagagedrager op de achterklep is
gemonteerd, beperkt het extra gewicht de onder-
steuning van de gasdrukveren bij het openen van
de achterklep. Er is dan aanzienlijk meer kracht
vereist om de achterklep te openen. Om onbe-
doeld omlaagkomen tegente gaan, moet bij een
buitentemperatuur onder het vriespunt moet de
achterklep na het openen extra worden onder-
steund.
222222 Vervoeren
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot ondert onderhoudhoud
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuvervuiling door
niet op milieuvriendelijke wijze afvoeren
Wanneer om bedrijfstechnische redenen afzon-
derlijke onderhoudswerkzaamheden in eigen
beheer worden uitgevoerd, moet daarbij reke-
ning worden gehouden met de milieumaatrege-
len. Bij het afvoeren van bedrijfsstoen, bij-
voorbeeld koelvloeistof, moeten de wettelijke
voorschrien worden opgevolgd. Dit geldt ook
voor onderdelen die met bedrijfsstoen in aan-
raking zijn gekomen.
#Lege blikken, schoonmaakdoeken en res-
tenverzorgingsmiddel op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren.
#De gebruiksaanwijzingen op de verpak-
king van de verzorgingsmiddelen opvol-
gen.
Bij werkzaamheden aan het voertuig de veiligheids-
voorschrien in acht nemen, bijvoorbeeld de hand-
leidingen, verordeningen gevaarlijke stoen, milieu-
beschermingsvoorschrien, wettelijke voorschrif-
tenter bescherming vanwerknemers en ongeval-
preventievoorschrien.
%Bij werkzaamheden onder het voertuig moet
het voertuig door middel van steunbokken met
voldoende draagvermogen worden beveiligd.
Ook de aanwijzingen met betrekking tot de gekwa-
liceerde werkplaats in acht nemen
(/pagina 24).
De omvang en de frequentie van de controle- en
onderhoudswerkzaamheden zijn in eerste instantie
afhankelijk van de vaak sterk verschillende
bedrijfsomstandigheden.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw voertuig is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Informatie over de voor Mercedes-Benz goedge-
keurde bedrijfsstoen en de vulhoeveelheden vindt
u in het hoofdstuk "Bedrijfsstoen en inhouden"
(/pagina 260).
De aanwijzingen onder "Mercedes-Benz Originele
Onderdelen" (/pagina 16) in acht nemen.
WWeergaveergave ondere onderhoudsinthoudsintervervalal
WWererking vking van de wan de weergaveergave ondere onderhoudsinthoudsintervervalal
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
informeert u op het display van het combi-instru-
ment over de resterende tijd of de resterende
afstand tot de volgende reguliere onderhoudster-
mijn.
Bij verzwaarde omstandigheden of zwaardere
belasting van het voertuig kan de weergave onder-
houdsinterval ASSYST PLUS het onderhoudsinter-
valverkorten.
Meer informatie met betrekking tot het onderhoud
van uw voertuig is verkrijgbaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
OnderOnderhoudsthoudsterermimijn wjn weergeveergevenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet contact is ingeschakeld.
Boordcomputer:
4Service 5ASSYST PLUS
De volgende onderhoudstermijn wordtweergege-
ven.
#WWeergaveergave ve vererlatlaten:en: De stuurwieltoets aof
%indrukken.
InfInforormatie ovmatie over rer regegelmatigelmatige ondere onderhoudswhoudswererkzaam-kzaam-
hedenheden
*AANWIJZINGAANWIJZING Voortijdige slijtage door niet
aanhouden van de onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder-
houdswerkzaamheden kunnen leiden totver-
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval-
len aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk-
zaamheden laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
*AANWIJZINGAANWIJZING Onherstelbare schade aan de
hoogspanningsaccu door niet-uitgevoerde
onderhoudswerkzaamheden
De hoogspanningsaccu is onderhevig aan slij-
tage. Niet tijdig uitgevoerde onderhoudswerk-
zaamheden kunnen leiden tot onherstelbare
schade aan de hoogspanningsaccu.
Onderhoud en verzorging 223223
#De waarschuwingsmeldingenover de
hoogspanningsaccu altijd in acht nemen
en meteen naar een gekwaliceerde
werkplaats gaan.
#De benodigde onderhoudswerkzaamhe-
den aan de hoogspanningsaccu bij een
gekwaliceerde werkplaats laten uitvoe-
ren.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot bit bijzonderjzondere onder-e onder-
houdsmaatrhoudsmaatregegelenelen
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge-
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van het
voertuig. Bij zware bedrijfsomstandigheden of
zwaardere belasting van het voertuig moeten
onderhoudswerkzaamheden vaker dan voorge-
schreven worden uitgevoerd.
Voorbeelden van zware bedrijfsomstandigheden
zijn:
Rvakergebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rernstige stofoverlast en/of veelvuldig gebruik
van de luchtrecirculatie
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld het interieurlter vaker laten vervan-
gen.
Bij een zwaardere belasting moeten de banden
vakerworden gecontroleerd. Meer informatie is
verkrijgbaar bij een gekwaliceerde werkplaats.
SSttandtiandtijd mejd met accukt accukabels losgabels losgemaaktemaakt
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
berekent de onderhoudstermijn alleen als de accu-
kabels aangesloten zijn.
#Vóór het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn in het combi-instrument
laten weergeven en noteren (/pagina 223).
MotMotorrorruimteuimte
MotMotorkorkap openen en sluitap openen en sluitenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ontgrendelde motorkap tijdens het
rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht
belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motor-
kapvergrendeld is.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij het openen en sluiten van de
motorkap
De motorkap kan plotseling in de eindstand
vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor let-
sel!
#Als een persoon zich in het zwenkbereik
bevindt, de motorkap niet openen of slui-
ten.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijfsys-
teem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging aan motorkap
of ruitenwissers bij het openen van de
motorkap
Wanneer bij het openen van de motorkap de
ruitenwissers van de ruit weggeklapt zijn, kun-
nen de ruitenwissers of de motorkap bescha-
digd raken.
#Controleren dat de ruitenwissers niet van
de ruit verwijderd zijn.
224224 Onderhoud en verzorging
MotMotorkorkap openenap openen
#Om de motorkap te ontgrendelen aan de hand-
greep 1trekken.
#In de uitsparing grijpen, de hendel 2van het
motorkapslot naar links drukken en de motor-
kap optillen.
Als de motorkap circa 40 cm geopend is, wordt
de motorkap automatisch door de gasdruk-
dempers geopend en geopend gehouden.
MotMotorkorkap sluitap sluitenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de motor-
kap door het dichtdrukken met de handen
Wanneer u de motorkap met beide handen
dichtdrukt kan de kap beschadigd raken.
#Laat de motorkap op de aangegeven
hoogte vallen om de kapte sluiten.
#De motorkap omlaagbrengen en vanaf een
hoogte van circa 30 cm laten vallen.
#Wanneer de motorkap nog iets kanworden
opgetild, de motorkap opnieuw openen en met
iets meer vaart laten dichtvallen, tot hij correct
vergrendelt.
KKoelvoelvloeistloeistof controf controleroleren/bien/bijvullenjvullen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen in
de motorruimte terechtkomt, kan het ontste-
ken.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen alvo-
rens antivriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid-
del naast de vulopening terechtkomt.
#Alvorens de auto te starten de met anti-
vriesmiddel vervuilde onderdelen grondig
reinigen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor verbran-
ding door hete koelvloeistof
Als u bij een bedrijfswarm aandrijfsysteem de
afsluitdop opent is er gevaar voor verbranding.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen alvo-
rens de afsluitdop te openen.
#Bij het openen veiligheidshandschoenen
en een veiligheidsbril dragen.
#De afsluitdop langzaam openen, om de
druk te laten ontsnappen.
De koelvloeistof alleen controleren en op peil bren-
gen als het voertuig op een horizontale ondergrond
staat en het aandrijfsysteem is afgekoeld. De koel-
vloeistoemperatuur moet lager dan 50 °C zijn.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijfsys-
teem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
Koelvloeistof bevat glycol en is hierdoor giig.
#De aanwijzingen onder "Bedrijfsstoen en
inhouden" in acht nemen (/pagina 261).
Onderhoud en verzorging 225225
*AANWIJZINGAANWIJZING Lakschade door koelvloeistof
Wanneer koelvloeistof op gespoten oppervlak-
kenterechtkomt, kan de lak worden bescha-
digd.
#De koelvloeistof voorzichtig bijvullen.
#Gemorste koelvloeistof verwijderen.
Het aandrijfkoelsysteem en het verwarmingssys-
teem regelmatig op dichtheid controleren. Bij koel-
vloeistofverlies de oorzaak bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vaststellen en verhelpen.
Afsluitdop en koelvloeistofexpansiereservoir (voor-
beeld)
KKoelvoelvloeistloeistofnivofniveau contreau controlerolerenen
Het voertuig is uitgerust met twee koelvloeistofex-
pansiereservoirs.
#De afsluitdop 1van het koelvloeistofexpan-
siereservoir 2langzaam een halve omwente-
ling linksom draaien om de overdrukte laten
ontsnappen.
#De afsluitdop 1verder losdraaien en verwij-
deren.
In de volgende gevallen is het koelvloeistofniveau
in orde:
RBij koud aandrijfsysteem tot de markeringsrand
3
RBij warm aandrijfsysteem tot 1,5 cm boven de
markeringsrand 3
KKoelvoelvloeistloeistof biof bijvullenjvullen
Om schade in het aandrijfkoelsysteem te voorko-
men, alleen een voor Mercedes-Benz goedge-
keurde koelvloeistof gebruiken.
#De informatie overkoelvloeistof in acht nemen
(/pagina 261).
#De koelvloeistof tot de markeringsrand 3in
de vulopening van het koelvloeistofexpansiere-
servoir 2bijvullen.
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
vastdraaien.
#Het aandrijfsysteem starten.
#De interieurtemperatuur op de bedieningseen-
heid van de klimaatregeling op het maximum
zetten.
#Het aandrijfsysteem na circa vijf minuten weer
afzetten en laten afkoelen.
#Het koelvloeistofniveau opnieuw controleren
en, indien noodzakelijk, koelvloeistof bijvullen.
RRuituitensprensproeieroeierinstinstallatie biallatie bijvullenjvullen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brand en
letsel door ruitensproeiervloeistofconcen-
traat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ont-
vlambaar.
#Vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden bij het werken met het ruiten-
sproeiervloeistofconcentraat.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijfsys-
teem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen aan de exte-
rieurverlichting door ongeschikt ruitrein-
igingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen het
kunststof oppervlak van de exterieurverlichting
beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken dat
ook geschikt is voor kunststof oppervlak-
ken, bijvoorbeeld MB SummerFit of MB
WinterFit.
226226 Onderhoud en verzorging
RRuituitensprensproeiervoeiervloeistloeistof biof bijvullenjvullen
Ruitensproeiervloeistofreservoir (voorbeeld)
#De aanwijzingen met betrekking totruitrein-
igingsmiddel in acht nemen (/pagina 262).
#De afsluitdop 1aan de lus omhoogtrekken.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
#De afsluitdop 1op de vulopening drukken, tot
deze hoorbaar vergrendelt.
RReiniging en veiniging en vererzorzorgingging
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het wt wassen vassen vanan
hehet vt voeroertuig in een wtuig in een wassasstrtraataat
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verminderde remwerking na het auto
wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem-
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor-
zichtig afremmen tot de volledige rem-
werking weer aanwezig is.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van het voer-
tuig door zelfstandig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge-
schakeld is, remt het voertuig in bepaalde situ-
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
Om schade aan het voertuig te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat con-
troleren of de wasstraat geschikt is voor
de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij-
heid tussen de bodemplaat en de gelei-
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte van
de wasstraat, met name de breedte van
de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan het voertuig te vermijden, het vol-
gende in acht nemen bij gebruik van een was-
straat:
RHet Active Brake Assist System is uitgescha-
keld.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is uit-
geschakeld.
RDe HOLD-functie is uitgeschakeld.
RDe zijruiten en het dak zijn volledig gesloten.
RDe buitenspiegels zijn ingeklapt en een eventu-
ele extra antenne is verwijderd.
RDe aanjager van de klimaatregeling is uitge-
schakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in de
stand g.
Wanneer het voertuig sterk vervuild is, moet deze
worden voorgereinigd voordat deze in een was-
straat wordtgereinigd.
Na het verlaten van de wasstraat op het volgende
letten:
RDe buitenspiegels zijn weer volledig uitgeklapt
en een eventuele extra antenne is weer
gemonteerd.
ROm streepvorming te voorkomen en wisgelui-
den te verminderen verwijdert u eventuele
wasrestenvan de voorruit en de ruitenwisser-
rubbers.
Bij voertuigen met achteruitrijcamera wasresten
van de cameralens verwijderen (/pagina 229).
Onderhoud en verzorging 227227
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het gt gebrebruik vuik vanan
een hogeen hogedredrukrukreinigeinigerer
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van een hogedrukreiniger met
rondstraalsproeier
De waterstraal kan niet zichtbare schade ver-
oorzaken.
Beschadigde onderdelen kunnen onverwachts
uitvallen.
#Geen hogedrukreiniger met rondstraals-
proeiers gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van onderdelen
door ondeskundig uitgevoerde hogedruk-
reiniging
Onderdelen van het voertuig kunnen bescha-
digd raken als de hogedruksproeier te dichtbij
wordtgehouden.
#Een minimumafstand van circa 30 cm
tussen de hogedruksproeier en de onder-
delen aanhouden.
#Geen hogedrukreiniger met rondstraals-
proeier gebruiken.
#De waterstraal tijdens het reinigen voort-
durend heen en weer bewegen.
#De volgende onderdelen niet reinigen
met de hogedrukreiniger:
RElektrische onderdelen
RStekkers
RAchteruitrijcamera
RAandrijijn
RAfdichtingen
RSlangen
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade door het gebruik van
een hogedrukreiniger in het interieur
De door de hogedrukreiniger onder druk gele-
verdewaterhoeveelheid en de daarmee ver-
bonden spuitnevelkunnen het voertuig aan-
zienlijk beschadigen.
#In geen geval een hogedrukreiniger in het
interieur gebruiken.
MotMotorrorreinigingeiniging
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade en storingen door
motorreiniging
#Om schade en storingen aan het aandrijf-
systeem te voorkomen, de volgende pun-
ten in acht nemen:
RDe waterstraal van hogedrukreinigers
of stoomcleaners niet rechtstreeks
op elektrische onderdelen en uitein-
den van de bedrading richten.
RErop letten dat er geen water de ven-
tilatie- en ontluchtingsopeningen bin-
nendringt.
RHet aandrijfsysteem na de motorrei-
niging conserveren.
RDe riemaandrijving beschermen
tegen conserveringsmiddelen.
VVoeroertuig metuig met de hand wt de hand wassenassen
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som-
mige landen is het met de hand wassen bijvoor-
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaatsen.
#Het voertuig met lauw water en een zachte
autospons wassen. Het voertuig daarbij niet
aan direct invallend zonlicht blootstellen.
#Een mild reinigingsmiddel gebruiken, bijvoor-
beeld een voor Mercedes-Benz goedgekeurde
autoshampoo.
#Het voertuig voorzichtig met water afspoelen
en met een zeem afdrogen. De waterstraal niet
direct op de luchtinlaatroosters richten.
Bij het rijden in de winter zorgvuldig en zo snel
mogelijk alle pekelresten verwijderen.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de vt de vererzorzorging vging vanan
lak en mattlak en matte lake lak
*AANWIJZINGAANWIJZING Lakschade en corrosie door
onvoldoende verzorging
Indien vervuiling door vogeluitwerpselen of
andere resten niet grondig en tijdig wordtver-
wijderd,kan dit tot beschadigingen van de lak
en op een later tijdstip corrosie leiden.
#De lak en matte lak bij vervuilingen
indien mogelijk direct grondig reinigen.
228228 Onderhoud en verzorging
De aanwijzingen met betrekking totreiniging en
verzorging in acht nemen, om beschadigingen van
de lak te vermijden.
LakLak
RDode insecten: Met insectenverwijderaar inwe-
ken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en ver-
volgens afspoelen.
RBoomhars, olie en vet: Met een in wasbenzine
of aanstekervloeistof gedrenkte doek door licht
wrijvenverwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een vochtige
doek en schoon waterverwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebrui-
ken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
MattMatte lake lak
RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde ver-
zorgingsmiddelen gebruiken.
RHet voertuig en de lichtmetalen velgen niet
poetsen.
RUitsluitend wasstratengebruiken die voldoen
aan de huidige stand van de techniek.
RIn wasstratengeen wasprogramma's met een
aansluitende behandeling met hete waxgebrui-
ken.
RGeen cleaner, schuur- of poetsproducten,
glansconserveringsmiddel, bijvoorbeeld wax,
gebruiken.
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de vt de vererzorzorging vging vanan
onderonderdelen vdelen van hean het vt voeroertuigtuig
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
niet geschikte opstaphulpen
Als u openingen in de carrosserie of aanbouw-
delen als trede gebruikt, kunt u:
Rwegglijden en/of vallen.
Rhet voertuig beschadigen en daardoor val-
len.
#Altijd stevige en stabiele opstaphulpen
gebruiken, bijvoorbeeld een geschikte
ladder.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het reinigen
van de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen in
beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser-
bladen te reinigen, altijd de ruitenwissers
en het contact uitschakelen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen door het
gebruik van openingen in de carrosserie of
aanbouwdelen als trede
Het gebruik van de onderste geleider van de
schuifdeur als trede kan leiden tot schade aan
de bekleding en/of het mechanisme van de
schuifdeur.
#De onderste geleider van de schuifdeur
niet als trede gebruiken.
%Informatie overgeschikte reinigingsmiddelen
of schoonmaakdoekjes is verkrijgbaar bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Om schade aan het voertuig te vermijden, de aan-
wijzingen met betrekking tot de reiniging en verzor-
ging van de volgende onderdelen van het voertuig
in acht nemen:
WWielen en vielen en velgelgenen
RWater en een zuurvrijevelgenreiniger gebrui-
ken.
RVoor het verwijderen vanremstof geen zuur-
houdende velgenreiniger gebruiken. Anders
kunnen de wielbouten en onderdelen van de
remmen worden beschadigd.
RTervermijding van corrosievorming op de rem-
schijven en remblokken na het reinigen enkele
minuten rijden en het voertuig dan pas parke-
ren. De remschijven en remblokken worden
warm en drogen.
RRamenamen
RDe ruiten aan de binnen- en buitenzijde met
een vochtige doek en een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel reinigen.
RVoor het reinigen van de binnenzijde geen
droge doeken, schuurmiddelen of oplosmidde-
len bevattende reinigingsmiddelen gebruiken.
Onderhoud en verzorging 229229
RRuituitenenwisserbladenwisserbladen
RBij weggeklapteruitenwisserarmen de ruiten-
wisserbladen met een vochtige doek reinigen
(/pagina 121).
RDe ruitenwisserbladen niet te vaak reinigen.
ExtExtererieurvieurvererliclichtinghting
RDe ruiten met een natte spons en een mild rei-
nigingsmiddel, bijvoorbeeld autoshampoo, rei-
nigen.
RAlleen voor kunststof glas geschikte reinigings-
middelen of doeken gebruiken.
VVoeroertuigsttuigstekkekkererdoos (hoogspanningsaccu)doos (hoogspanningsaccu)
RDe voertuigstekkerdoos met schoon water en
een zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger en geen schoonmaak-
middelen (bijvoorbeeld zeep) gebruiken.
SensorSensorenen
RDe sensoren in de voor- en achterbumper met
een zachte doek en autoshampoo reinigen
(/pagina 155).
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger een
minimumafstand van 30 cm aanhouden.
AcAchthtereruitriuitrijcamerjcamera en 360°-cameraa en 360°-camera
RDe camera-afdekking met het multimediasys-
teem openen (/pagina 168).
RDe cameralens met schoon water en een
zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger gebruiken.
ScSchuifdeurhuifdeur
RBinnengedrongen voorwerpen bij de contact-
platen en contactpennen van de schuifdeur
verwijderen.
RDe contactplaten en de contactpennen met
een mild reinigingsmiddel en een zachte doek
reinigen.
RDe contactplaten en de contactpennen niet
invetten of inoliën.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot rt reiniging en veiniging en ver-er-
zorzorging vging van de intan de intererieurieur
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
het losraken vankunststof delen na het
gebruik van oplosmiddelhoudende verzor-
gingsmiddelen
De oppervlakken in de cockpit kunnen poreus
worden. Wanneer de airbags dan worden geac-
tiveerd, kunnen kunststof delen losraken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids-
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of kleu-
ren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bijvoor-
beeld bij een ongeval scheuren of uitvallen.
#Veiligheidsgordels nooit bleken of kleu-
ren.
*AANWIJZINGAANWIJZING Materiële schade door desin-
fectie- en reinigingsmiddelen
Het interieur bevat een groot aantal gevoelige
oppervlakken, zoals displays, kunststoen en
leder.
Desinfectie- en reinigingsmiddelen kunnen
stoen bevatten die door oppervlakken dringen
en deze beschadigen. Ook techniek die zich
achter toetsen en displays bevindt kanworden
beschadigd.
#Desinfectie- en reinigingsmiddelen zorg-
vuldig selecteren en alleen voor expliciet
door de fabrikant goedgekeurde opper-
vlakken gebruiken.
#Desinfectie- en reinigingsmiddelen niet in
geslotenruimtes gebruiken en na gebruik
ventileren.
#Zorgvuldig met de desinfectie- en reini-
gingsmiddelen omgaan volgens de hand-
leiding van de fabrikant en geen onderde-
len van het interieur doornat maken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Materiële schade door desin-
fectiemiddelen
Het interieur bevat een groot aantal gevoelige
oppervlakken, zoals displays, kunststoen en
leder.
Desinfectiemiddelen kunnen alcohol en andere
stoen bevatten, die oppervlakken aantasten
en beschadigen. Ook techniek die zich achter
toetsen en displays bevindt kanworden
beschadigd.
#Het desinfectiemiddel alleen voor expli-
ciet door de fabrikant goedgekeurde
oppervlakken gebruiken.
230230 Onderhoud en verzorging
#Desinfectiemiddelen niet in gesloten
ruimtes gebruiken en na gebruik ventile-
ren.
#Geen alcoholhoudende desinfectiemidde-
len gebruiken.
#Zorgvuldig met het desinfectiemiddel
omgaan volgens de handleiding van de
fabrikant en geen onderdelen van het
interieur doornat maken.
Om schade aan het voertuig te vermijden, de vol-
gende aanwijzingen met betrekking tot de reiniging
en verzorging in acht nemen:
VVeiligheidsgoreiligheidsgordelsdels
RMet lauw water en een zeepoplossing reinigen.
RGeen chemische reinigingsmiddelen gebruiken.
RNiet door verwarming boven 80 °C of in direct
invallend zonlicht drogen.
DekDekglazen vglazen van hean het combi-inst combi-instrtrumentument
RDe oppervlakken voorzichtig met een microve-
zeldoek en een verzorgingsmiddel voor acryl-
glas reinigen.
RGeen andere middelen gebruiken.
DisplayDisplay
RHet display uitschakelen en laten afkoelen.
RHet oppervlak voorzichtig met een microvezel-
doek en een geschikt onderhoudsmidddel voor
displays (TFT-LCD) reinigen.
RGeen andere middelen gebruiken.
DigitDigitale binnenspiegale binnenspiegelel
RHet spiegelglas reinigen met een doek die is
bevochtigd met een glasreiniger.
RDe lichtsensoren van de binnenspiegel met een
droge katoenen doek reinigen.
RDe glasreiniger niet op het spiegelglas
sproeien.
RGeen andere middelen gebruiken.
KKunsunststtstof bekledingof bekleding
RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen.
RNiet in contact laten komen met cosmetica,
insectenspray en zonnebrandcrème.
IntIntererieurieurhemelhemel
RMet een borstel of droogshampoo reinigen.
VloerbedekkingVloerbedekking
REen voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt- en
textielreinigingsmiddel gebruiken.
StStoelhoezen voelhoezen van ecan echt lederht leder
RMet een vochtige doek reinigen en met een
droge doek nawissen.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
StStoelhoezen voelhoezen van kan kunsunstledertleder
RMet een vochtige doek en een 1%-zeepoplos-
sing reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
StStoelbekledingoelbekledingen ven van stan stofof
RMet een vochtige microvezeldoek en een 1%-
zeepoplossing reinigen en laten drogen.
SStuurtuurwiel vwiel van ecan echt lederht leder
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen door ver-
keerde reinigingsmiddelen
#Geen oplosmiddelhoudende reinigings-
middelen, zoals teerverwijderingsmiddel
of velgenreiniger, poetsmiddelen of wax
gebruiken. Anders kan het oppervlak
worden beschadigd.
RMet een vochtige doek en een 1%-zeepoplos-
sing reinigen en met een droge doek nawissen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances.
EcEcht hout en sierht hout en sierdelendelen
RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek en
een zeepoplossing reinigen.
Onderhoud en verzorging 231231
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen oplosmiddelhoudende reinigingsmidde-
len, poetsmiddelen of waxgebruiken.
232232 Onderhoud en verzorging
NNoodgevoodgevalal
VVeiligheidsveiligheidsvesest uitnement uitnemen
Het veiligheidsvest bevindt zich in het deuropberg-
vakvan de chaueursdeur.
#Het veiligheidsvest uit het deuropbergvak
nemen.
%In het deuropbergvak van de bijrijdersdeur
kunnen eveneens veiligheidsvesten worden
opgeborgen.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Dit vest voldoet aan klasse 2
Aan de in de wettelijke norm vastgelegde eisen kan
alleen worden voldaan als het veiligheidsvest de
juiste maat hee en volledig gesloten is.
Het veiligheidsvest in de volgende gevallen vervan-
gen:
RBij beschadigingen of als op de reecterende
strips niet te verwijderen vervuiling aanwezig is
RBij overschrijding van het maximale aantal
kerenwassen
RBij vermindering van de uorescerende wer-
king
GevGevararendrendriehoekiehoek
GevGevararendrendriehoek uitnemeniehoek uitnemen
De gevarendriehoek bevindt zich in het opbergvak
in de chaueursdeur.
#De gevarendriehoek uit het opbergvak nemen.
GevGevararendrendriehoek opklappeniehoek opklappen
#De reectoren aan de zijkant 1tot een drie-
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven-
ste drukknop 2verbinden.
#De poten3zijdelings naar onderen uitklap-
pen.
%Bij het gebruik van de gevarendriehoek de wet-
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
EHBO-seEHBO-set uitnement uitnemen
De EHBO-set bevindt zich in het opbergvak in de
bijrijdersdeur.
#De EHBO-set uit het opbergvak nemen.
Ten minste eenmaal per jaar de houdbaarheidsda-
tum van de inhoud van de EHBO-set controleren.
De inhoud zo nodig vervangen en ontbrekende
artikelen aanvullen.
De wettelijke bepalingen in acht nemen van het
land waarin u zich bevindt.
BrBrandblusser uitnemenandblusser uitnemen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet correct bevestigde brand-
blusser in de beenruimte van de bestuur-
der
Een brandblusser kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
De brandblusser kangaan rondslingeren en de
bestuurder of anderen inzittende verwonden.
#De brandblusser altijd correct in de hou-
der opbergen en bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
uitnemen.
Pechhulp 233233
#De sluiting van de houder 2openen.
#De brandblusser 1uit de houder nemen.
Bij voertuigen met draaibare voorstoel bevindt de
houder met de brandblusser zich aan de zijkant
van de stoelconsole.
De aanwijzingen op de brandblusser aandachtig
lezen en uzelf met de werkwijze vertrouwd maken.
De brandblusser na elk gebruik opnieuw vullen en
elke een tot twee jaar laten controleren. Anders is
het mogelijk dat de brandblusser in gevalvan nood
niet werkt.
De wettelijke bepalingen in acht nemen van het
land waarin u zich bevindt.
MerMercedes-Benz noodoprcedes-Benz noodoproepsystoepsysteemeem
InfInforormatie ovmatie over heer het Mert Mercedes-Benz noodoprcedes-Benz noodoproep-oep-
systsysteemeem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem werkt
alleen in gebieden waar mobiele dekking van de
provider beschikbaar is. Onvoldoende netwerkdek-
king van de provider kan ertoe leiden, dat geen
noodoproep wordtverzonden.
Voor een automatische noodoproep moet het con-
tact ingeschakeld zijn.
%Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is af
fabriek geactiveerd. Het gebruik van het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem is gratis.
OvOvererziczicht Merht Mercedes-Benz noodoprcedes-Benz noodoproepsystoepsysteemeem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkorten
van de tijd tussen het moment van het ongeval en
het arriverenvan de reddingsdiensten op de plaats
van het ongeval. Het ondersteunt de locatiebepa-
ling bij een moeilijk te omschrijven ongevalsplaats.
De noodoproep kan automatisch (/pagina 234)
worden geactiveerd.
Het is ook mogelijkheid om de noodoproep hand-
matig te activeren (/pagina 235). Een noodop-
roep alleen activeren voor het redden van uzelf of
anderen. Geen noodoproep bij pech of iets derge-
lijks activeren.
WWeergaveergave op hee op het mediadisplay:t mediadisplay:
SOS NOT READY: Het voertuig is niet ingeschakeld
of er is een storing van het noodoproepsysteem
aanwezig.
Dit betekent niet noodzakelijk een totale uitval van
het noodoproepsysteem. Noodoproepen kunnen
nog steeds worden verzonden.
De melding hee alleen betrekking op het voertuig
en houdt geen rekening met de beschikbaarheid
van mobiele-telefoonnetten en de Mercedes-Benz
alarmcentrale.
De bedrijfsklare status van het noodoproepsys-
teem van het voertuig is hieraan te herkennen, dat
de melding SOS NOT READY na het Inschakelen
van het voertuig verdwijnt.
Tijdens een actieve noodoproep verschijnt op het
display G.
Informatie over de regionale beschikbaarheid van
het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is ver-
krijgbaar op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/extra/ecall/
%Wanneer vanwege een technisch probleem
geen noodoproep in het voertuig beschikbaar
is, verschijnt op het display van het combi-
instrument of op het mediadisplay de rode
melding SOS NOT READY en brandt de rode
LED-indicator.
AAututomatiscomatische Merhe Mercedes-Benz noodoprcedes-Benz noodoproep activoep active-e-
rrenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
RDe 12V‑boordnetaccu is voldoende opgeladen.
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem verzendt
automatisch een noodoproep na de activering van
de veiligheidssystemen, zoals airbag of gordelspan-
ner, bij een ongeval.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de gege-
vens overeenkomstig de positie van het voer-
234234 Pechhulp
tuig naar een van de algemene alarmcentrales
sturen.
ROnder bepaalde voorwaarden worden aanvul-
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk maat-
regelen worden getroen voor het redden, ber-
gen of wegslepen door een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakconsole
knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Een automatische noodoproep kan niet direct wor-
den beëindigd.
Wanneer het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
geen verbinding kan opbouwen met de Mercedes-
Benz alarmcentrale, wordt de noodoproep automa-
tisch doorgestuurd naar de openbare alarmcen-
trale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt een
overeenkomstige melding op het display.
#Het alarmnummer 112112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Wanneer een noodoproep wordtgeactiveerd:
RBlijf, wanneer de verkeerssituatie dit toelaat, zo
lang mogelijk in het voertuig, tot de spraakver-
binding met de serviceprovider in de alarmcen-
trale is opgebouwd.
RDe serviceprovider bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar het voertuig
gestuurd.
HandmatigHandmatige Mere Mercedes-Benz noodoprcedes-Benz noodoproep activoep activererenen
#VVia de SOS-tia de SOS-toeoets in hets in het bedieningspaneel dak-t bedieningspaneel dak-
console:console: De SOS-toets ten minste een seconde
lang indrukken (/pagina 189).
#VVia de spria de spraakbediening:aakbediening: De gesproken
opdracht "Bel de Mercedes-Benz alarmcen-
trale" van de LINGUATRONIC gebruiken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de gege-
vens overeenkomstig de positie van het voer-
tuig naar een van de algemene alarmcentrales
sturen.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zo lang in
het voertuig blijven, tot de spraakverbinding
met de telefonist in de alarmcentrale is opge-
bouwd.
RDe serviceprovider bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
ROnder bepaalde voorwaarden worden aanvul-
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk maat-
regelen worden getroen voor het redden, ber-
gen of wegslepen door een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Wanneer het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
geen noodoproep met de Mercedes-Benz alarm-
centrale kan opbouwen, wordt de noodoproep
automatisch doorgestuurd naar de openbare
alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt een
overeenkomstige melding op het mediadisplay.
#Het alarmnummer 112112 op de mobiele telefoon
invoeren.
PPer onger ongeluk geluk geactiveactiveereerde Merde Mercedes-Benz noodop-cedes-Benz noodop-
rroep beëindigoep beëindigenen
#~in het multifunctioneel stuurwiel selecte-
ren.
GegevGegevensovensovererdrdracacht Merht Mercedes-Benz Ncedes-Benz Noodoproodoproep-oep-
systsysteemeem
Bij een automatische of een handmatige noodop-
roep en bij een 112112 noodoproep worden gegevens
doorgegeven aan de Mercedes-Benz alarmcentrale
of de openbare alarmcentrale.
De volgende gegevens worden verstuurd:
RGPS-positiegegevens van het voertuig
RGPS-positiegegevens van de rijroute (ten min-
ste 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidenticatienummer
RSoort aandrijving van het voertuig
RHet geschatte aantal personen in het voertuig
Pechhulp 235235
RHandmatig of automatisch geactiveerde nood-
oproep
RTijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activerenvan de
noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van het voertuig kanworden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
%VVoor Euroor Euraziatiscaziatische Economische Economische Uhe Unie:nie: Tot
twee uur na een verstuurde noodoproep kun-
nen verschillende functies, bijvoorbeeld het
ontvangen vanverkeersinformatie, niet worden
gebruikt.
BandenBandenpechpech
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot bandent bandenpechpech
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen-
schappen en het stuur- en remgedrag van het
voertuig in aanzienlijke mate.
#Niet met een drukloze band rijden.
#De drukloze band vervangen door het
reservewiel of contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
Een sticker met het telefoonnummer van de
Mercedes-Benz Service24h vindt u bijvoorbeeld op
de B-stijl aan chaueurszijde.
Bij voertuigen met reservewiel vindt u in gevalvan
bandenpech informatie onder "Banden en velgen"
(/pagina 249).
AAccuccu
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de 12V‑boort de 12V‑boordne-dne-
ttaccuaccu
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Brandgevaar door
ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu
Ook na het loskoppelen kan er spanning op de
accupoolklemmen staan. Hierbij kankortslui-
ting ontstaan.
#Werkzaamheden aan de accu's altijd
laten uitvoeren bij een gekwaliceerde
werkplaats.
#De accu nooit zelf loskoppelen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden aan de accu
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan
de accu kunnen bijvoorbeeld totkortsluiting
leiden. Daardoor kunnen functiebeperkingen
vanveiligheidsrelevante systemen optreden en
kan de bedrijfsveiligheid van uw auto worden
beperkt.
Ukunt in het bijzonder in de volgende situaties
de controle over de auto verliezen:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid
#Bij kortsluiting of een gelijkwaardige sto-
ring direct contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
#Niet verder rijden.
#Werkzaamheden aan de accu altijd bij
een gekwaliceerde werkplaats laten uit-
voeren.
RMeer informatie over het ABS (/pagina 156)
RMeer informatie over het ESP®
(/pagina 156)
Mercedes-Benz adviseert in verband met de veilig-
heid alleen accu's te gebruiken die door Mercedes-
Benz voor uw voertuig zijn getest en goedgekeurd.
Deze accu's bieden een verhoogde bescherming
tegen eruit lopende accuvloeistof, opdat inzitten-
den niet verwond rakenwanneer een accu bij een
ongeval wordt beschadigd.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Door elektrostatische oplading kan het licht
explosieve gasmengsel van een accu ontste-
ken.
#Om aanwezige elektrostatische oplading
af te bouwen, de metalen carrosserie
aanraken voordat de accu wordtvastge-
pakt.
Het lichtexplosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en bij starthulp.
236236 Pechhulp
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brandwon-
den door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd houden.
#Accuzuur direct grondig met veel schoon
water afspoelen en direct de hulp van
een arts inroepen.
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stoen.
Het is wettelijke verboden, deze samen met het
huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwaliceerde werkplaats of bij een
inzamelpunt voor oude batterijen afge-
ven.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaanwij-
zingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken met de accu verboden. Vonk-
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Aanraking met de huid, ogen of kleding
vermijden. Geschikte beschermende
kleding dragen, in het bijzonder hand-
schoenen, schort en gezichtsbescher-
ming. Elektrolyt- of zuurspatten direct
wegspoelen met schoon water. Eventu-
eel naar een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding in acht nemen.
Als u het voertuig gedurende een langere periode
niet wilt gebruiken, advies inwinnen bij een gekwa-
liceerde werkplaats.
Als u het voertuig parkeert en geen elektrische ver-
bruikers nodig hebt, de sleutel verwijderen. Het
voertuig verbruikt dan zeer weinig energie, waar-
door de accu wordt ontzien.
InbouwplaatsenInbouwplaatsen
Het voertuig is afhankelijk van de uitvoering uitge-
rust met de volgende twee accu's in de stoelcon-
sole van de rechtervoorstoel:
R12V‑boordnetaccu
R12V nood P accu
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de hoogspan-t de hoogspan-
ningsaccuningsaccu
&GEVGEVAARAAR Brand- en explosiegevaar bij over-
schrijding van de inwendige druk van de
hoogspanningsaccu
Bij een autobrand kan brandbaar gas ontsnap-
pen en ontbranden.
#Bij een ongewone geurontwikkeling, rook
of brandvlekken direct het opladen afbre-
ken.
#Direct de gevarenzone verlaten. De geva-
renzone op voldoende afstand beveiligen.
#Contact opnemen met de brandweer.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de hoog-
spanningsaccu door te lage of te hoge
temperaturen
Wanneer het voertuig tijdens het opslaan of
transporteren, bijvoorbeeld in een container,
langer dan zeven dagen aan temperaturen
beneden -25 °C of boven 40 °C wordt blootge-
Pechhulp 237237
steld, kan de hoogspanningsaccu onherstel-
baar worden beschadigd.
#Temperaturen die de hoogspanningsaccu
op den duur beschadigen, vermijden.
De hoogspanningsaccu moet altijd voldoende
opgeladen zijn, zodat de maximale levensduur kan
worden bereikt. Wanneer het voertuig voor langere
tijd buiten bedrijfwordtgesteld, de laadtoestand
van de accu laten controleren. Door diepontlading
als gevolg van het lang stilstaan van het voertuig
kan de hoogspanningsaccu beschadigd raken.
Wanneer het voertuig langere tijd stilstaat, het
voertuig elke vier wekengedurende enkele minuten
in gebruik nemen, om de hoogspanningsaccu te
laden.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken met de accu verboden. Vonk-
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Aanraking met de huid, ogen of kleding
vermijden. Geschikte beschermende
kleding dragen, in het bijzonder hand-
schoenen, schort en gezichtsbescher-
ming. Elektrolyt- of zuurspatten direct
wegspoelen met schoon water. Eventu-
eel naar een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding in acht nemen.
Meer informatie over het opladen van de hoog-
spanningsaccu (/pagina 144).
SSttartarthulp en 12V‑boorhulp en 12V‑boordnetdnetaccu opladenaccu opladen
#De starthulp alleen laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De accu alleen laten opladen bij een gekwali-
ceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
12V‑boor12V‑boordnetdnetaccu vaccu ververvangangenen
#De accu alleen laten controleren bij een
gekwaliceerde werkplaats, bijvoorbeeld bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
AAan- of wan- of wegslepenegslepen
TToegoegestestane sleepmetane sleepmethodenhoden
Mercedes-Benz adviseert om het voertuig bij pech
te transporteren in plaats vante slepen.
Gebruik voor het slepen met beide assen op de
grond een sleepkabel of een sleepstang.
Als u merkt dat het voertuig koelvloeistof hee ver-
loren, moet het voertuig met omhooggebrachte
vooras worden gesleept of getransporteerd.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door beperkte veiligheidsrelevante func-
ties bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol-
gende situaties beperkt of niet meer beschik-
baar:
RDe auto is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet ver-
toont een storing.
Wanneer uw auto wordtgesleept, kanvoor het
sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn.
#Een sleepstang gebruiken.
#Voor het slepen controleren of de stuur-
inrichting vrij kan bewegen.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het slepen van een voertuig met een te
hoog gewicht
Wanneer het te slepen voertuig zwaarder is
dan het toegestaan totaalgewicht van uw auto,
kunnen de volgende situaties zich voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kangaan slingeren en kan-
telen.
238238 Pechhulp
#Vóór het aan- of afslepen controleren of
het voertuig dat moet worden aan- of
afgesleept zwaarder is dan het toege-
staan totaalgewicht.
Gegevens over het toegestaan totaalgewicht van
uw voertuig staan op het voertuigtypeplaatje
(/pagina 259).
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door verkeerde
bevestiging of ondeskundig gebruik van de
sleepkabel of -stang
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De sleepogen niet gebruiken om een
voertuig te bergen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Door abrupt wegrijden kunnen te hoge trek-
krachten de voertuigen beschadigen.
#Zo recht mogelijk, langzaam en niet
abrupt wegrijden.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen door niet
deskundig slepen met een sleepkabel
Wanneer de veiligheids- en beschermingsmaat-
regelen bij het slepen met een sleepkabel niet
in acht worden genomen, kan dit tot schade
aan het voertuig leiden.
Op de volgende punten letten:
#De sleepkabel indien mogelijk aan
dezelfde zijde aan beide voertuigen
bevestigen.
#De sleepkabel alleen aan de sleepogen
bevestigen.
#De wettelijk voorgeschreven lengte van
het sleepkabel niet overschrijden.
#De sleepkabel in het midden markeren,
bijvoorbeeld met een witte lap
(30 x 30 cm). Daardoor herkennen
andere verkeersdeelnemers de sleepsi-
tuatie.
#Tijdens het rijden de remlichten van het
trekkende voertuig in de gaten houden
en altijd een dusdanige afstand aanhou-
den, dat de sleepkabel niet doorhangt.
#Voor het slepen geen staalkabel of ket-
ting gebruiken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door te snel of
te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijijn
beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over-
schrijden.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de aandrijijn
door onvoldoende koeling
Als het koelsysteem beschadigd is, kan door
het slepen de aandrijijn worden beschadigd.
#Het voertuig laten slepen of vervoeren
met omhooggebrachte vooras.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de aandrijijn
door ongeoorloofd slepen
Het achteruit slepen van het voertuig is niet
toegestaan, omdat daardoor de aandrijijn kan
worden beschadigd .
#Het voertuig alleen vooruit slepen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van het voer-
tuig door zelfstandig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge-
schakeld is, remt het voertuig in bepaalde situ-
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
Om schade aan het voertuig te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de transmissie
tijdens het slepen door inschakelen van de
transmissiestand j
Als tijdens het slepen de chaueurs- of bijrij-
dersdeur wordtgeopend, kan het gebeuren dat
de transmissie in de stand jschakelt en
daardoor wordt beschadigd.
#De automatische transmissie in de stand
ischakelen.
Pechhulp 239239
#Tijdens het slepen geen deuren openen.
TToegoegestestane sleepmetane sleepmethodenhoden
Beide assen op de grBeide assen op de grondond VVoorooras opgeas opgetildtild
Ja, maximaal 50 km met 50 km/h Ja, maximaal 50 km met 50 km/h
%Als de transmissie niet in de stand ikan
worden gezet, het voertuig vervoeren
(/pagina 241). Voor het transport van het
voertuig is een sleepwagen met henrichting
nodig.
VVoeroertuig slepen metuig slepen met beide assen op de grt beide assen op de grondond
*AANWIJZINGAANWIJZING Voertuigschade door onjuist
slepen
#De aanwijzingen en instructies met
betrekking tot de toegestane sleepme-
thoden in acht nemen.
#De accu moet aangesloten en opgeladen zijn;
dit controleren.
Wanneer de accu ontladen is, de volgende punten
in acht nemen:
RHet voertuig kan niet worden gestart.
RDe parkeerremkan niet worden vrijgezet of
bediend.
RDe transmissie kan niet in de stand iof j
worden gezet.
%In de volgende gevallen is alleen een transport
van het voertuig toegestaan:
RAls het voertuig niet kanworden gestart.
RAls de transmissie niet in de stand ikan
worden gezet.
RAls het display van het combi-instrument is
uitgevallen.
RAls op het display van het combi-instru-
ment de melding áSlepen verboden
zie handleiding verschijnt.
Het voertuig vervoeren (/pagina 241).
Voor het transport van het voertuig is een
sleepwagen met henrichting nodig.
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 238).
#Het sleepoog aanbrengen (/pagina 241).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
#Het voertuig inschakelen.
#De automatische vergrendeling uitschakelen
(/pagina 58).
#De HOLD-functie niet activeren.
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/pagina 159).
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC uit-
schakelen (/pagina 162).
#De transmissie in de stand izetten
(/pagina 142).
#De parkeerrem vrijzetten (/pagina 153).
LosLostrtrekkekken ven van een van een vasastgtgerereden veden voeroertuigtuig
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Door abrupt wegrijden kunnen te hoge trek-
krachten de voertuigen beschadigen.
#Zo recht mogelijk, langzaam en niet
abrupt wegrijden.
Het lostrekken van een voertuig dat met de aange-
dreven wielen in een losse of modderige onder-
grond is vastgereden, moet met de grootste voor-
zichtigheid plaatsvinden. Vooral als het voertuig is
beladen.
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 238).
#Het vastgereden voertuig, indien mogelijk, in
het reeds bereden spoor naar achteren toe los-
trekken.
240240 Pechhulp
VVoeroertuig slepen metuig slepen met opget opgetilde vtilde vooroorasas
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het slepen met ingeschakeld voertuig
Bij het slepen met opgetilde vooras en inge-
schakeld voertuig kan de ASR de wielen van de
achteras ongecontroleerd afremmen.
Het voertuig kan uitbreken.
#Voor het slepen met opgetilde vooras het
voertuig uitschakelen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Voertuigschade door onjuist
slepen
#De aanwijzingen en instructies met
betrekking tot de toegestane sleepme-
thoden in acht nemen.
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 238).
#De alarmknipperlichtinstallatie inschakelen
(/pagina 112).
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 71).
#De voorwielen in de rechtuitstand brengen.
#De parkeerrem vrijzetten (/pagina 153).
#Eventueel de sleutel in het contactslot in de
stand gdraaien en de sleutel uit het contact-
slot verwijderen.
#Bij het verlaten van het voertuig de sleutel
meenemen.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet overschrij-
den.
VVoeroertuig vtuig vererladen vladen voor troor transportansport
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door verkeerde
bevestiging
Door het vastsjorren aan onderdelen van de
auto kan de auto beschadigd raken.
#De auto alleen aan de wielen vastzetten.
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 238).
#Om het voertuig op een aanhangwagen of een
transporterte zetten, het sleepoog gebruiken.
AlvAlvororens heens het vt voeroertuig op een trtuig op een transportansporter ter te zee zettttenen
#Het voertuig inschakelen.
#De transmissie in de stand izetten.
#De parkeerrem vrijzetten (/pagina 153).
#Het voertuig op de transporter zetten.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan de aandrijijn
door verkeerde plaatsing van het voertuig
#Het voertuig niet boven het verbindings-
punt van het transportvoertuig plaatsen.
#Erop letten dat de voor- en achteras op het-
zelfde transportvoertuig komen te staan.
NNadat headat het vt voeroertuig op een trtuig op een transportansporter is ger is gezetezet
#De transmissie in de stand jzetten.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 71).
#De sleutel in het contactslot in de stand g
draaien en uit het contactslot verwijderen.
#Het voertuig met de parkeerremtegenwegrol-
len beveiligen.
#Het voertuig aan de wielen vastzetten.
Sleepoog opberSleepoog opbergplaatsgplaats
Het sleepoog bevindt zich in het boordgereed-
schap (/pagina 243).
Sleepoog vSleepoog vererwiwijderjderen en aanbren en aanbrengengenen
VVoorstoorste sleepoog aanbre sleepoog aanbrengengen en ven en vererwiwijderjderenen
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de auto
door verkeerd gebruik van het sleepoog
Bij het bergenvan de auto door het lostrekken
met behulp van het sleepoog kan de auto
beschadigd raken.
#Het sleepoog alleen gebruiken voor het
slepen of aanslepen van de auto.
Pechhulp 241241
Bevestiging voor voorste sleepoog in de bumper
#Het sleepoog en de schroevendraaier uit het
boordgereedschap nemen (/pagina 243).
AAanbranbrengengenen
#Op de pijl op de afdekking 1drukken en de
afdekking 1van de opening verwijderen.
De inschroefopening voor het sleepoog is
zichtbaar.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien.
#De schroevendraaier in het sleepoog steken en
het sleepoog vastdraaien.
#De schroevendraaier met het boordgereed-
schap in het voertuig opbergen.
VVererwiwijderjderenen
#De schroevendraaier uit het boordgereedschap
nemen.
#De schroevendraaier in het sleepoog steken en
het sleepoog linksom draaien.
#Het sleepoog verwijderen.
#De afdekking 1met de nok aan de boven-
zijde aanbrengen en aan de onderzijde vast-
drukken, tot de afdekking vergrendelt.
#Het sleepoog en de schroevendraaier met het
boordgereedschap in het voertuig opbergen.
AAcchthtersterste sleepooge sleepoog
Achterste sleepoog onder de bumper
#Bij het aan- of wegslepen van een voertuig de
sleepkabel of -stang aan het achterste sleep-
oog 2bevestigen.
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 238).
VVoeroertuig aanslepen (noodsttuig aanslepen (noodstarart vt van hean het vt voeroertuig)tuig)
#Als het voertuig niet start, het voertuig naar
een gekwaliceerde servicewerkplaats laten
transporteren, bijvoorbeeld een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
#Het voertuig kan niet door aanslepen worden
gestart. Geen pogingentot aanslepen doen.
ElektrElektriscische zekhe zekereringingenen
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot elektrt elektriscische zekhe zeke-e-
rringingenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordtgemani-
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordtvervangen, kan de
elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespeci-
ceerde nieuwe zekeringen met het cor-
recte amperage vervangen.
242242 Pechhulp
Wanneer een nieuw aangebrachte zekering
opnieuw doorbrandt, de oorzaak laten vaststellen
en verhelpen bij een gekwaliceerde werkplaats .
Het zekeringaansluitschema en de aanwijzingen
met betrekking tot de elektrische zekeringen vindt
u in de aanvullende handleiding "Zekeringeninde-
ling".
BoorBoordgdgerereedsceedschaphap
InfInforormatie ovmatie over heer het boort boordgdgerereedsceedschaphap
Het boordgereedschap bevindt zich in het opberg-
vak achterin.
Afgezien van enkele landspecieke varianten zijn
de voertuigen zonder reservewiel niet uitgerust
met wielwisselgereedschap.
Als uw voertuig met wielwisselgereedschap is uit-
gerust, bevindt dit zich bij het boordgereedschap
in het opbergvak achterin.
Enkele gereedschappen voor het verwisselen van
een wiel zijn voertuigspeciek. Informeer bij een
gekwaliceerde werkplaats welk wielwisselgereed-
schap voor het verwisselen van een wiel van het
voertuig nodig en goedgekeurd is.
Benodigd wielwisselgereedschap kan bijvoorbeeld
zijn:
RKrik
RWielsleutel
RRatel-ringsleutel
%De krik hee, afhankelijk van de uitrusting,
een gewicht van maximaal 7,5 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik vindt
u op de stickervan de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in de
werking contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
OpberOpbergvgvak acak achthtererinin
OpberOpbergvgvak openenak openen
Opbergvak achterin aan de rechterzijde van het
voertuig
#Eventueel de zitplaats achterin opklappen.
#De bovenste draaisluiting 1rechtsom en de
onderste draaisluiting 1linksom draaien.
#De afdekking 2verwijderen.
BoorBoordgdgerereedsceedschap en krhap en krik uit de gik uit de gerereedsceedschaps-haps-
houder nemenhouder nemen
Opbergvak met gereedschapshouder
#De spanband 4losmaken.
#Het deksel 3van de gereedschapshouder
nemen.
#Het boordgereedschap en de krik voorzichtig
omhoog uit het opbergvak trekken. Daarbij de
krik voor het uitnemen iets optillen en in het
opbergvak in een diagonale stand draaien.
BoorBoordgdgerereedsceedschap en krhap en krik opbergik opbergenen
#De krik ór het opbergentot de aanslag
indraaien en zo uitlijnen, dat de draaiknop naar
voren en de schotel naar binnen wijst.
Pechhulp 243243
#De krik en het boordgereedschap in de gereed-
schapshouder aanbrengen.
#Het deksel 3van de gereedschapshouder
aanbrengen.
#De spanband 4vastzetten.
OpberOpbergvgvak sluitak sluitenen
#De afdekking 2aanbrengen.
#De bovenste draaisluiting 1linksom en de
onderste draaisluiting 1rechtsom draaien.
#De zitplaats achterin terugklappen.
244244 Pechhulp
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot gt geluidsontwikkeluidsontwikke-e-
ling of ongewling of ongewoon rioon rijgjgedredragag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken naar een
kant. Dit kan wijzen op beschadigingen aan ban-
den of velgen. Als bandenpech vermoed wordt de
snelheid verlagen. Stop zo snel mogelijk en contro-
leer of wielen en banden beschadigd zijn of niet
meer naar behoren functioneren. Onzichtbare
beschadigingen van de banden kunnen eveneens
de oorzaak van het ongewone rijgedrag zijn. Als er
geen beschadigingen te zien zijn, de banden en
velgen laten controleren bij een gekwaliceerde
werkplaats.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het rt regegelmatigelmatig
contrcontroleroleren ven van de van de velgelgen en bandenen en banden
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen bandenspan-
ningsverlies veroorzaken.
#Banden regelmatig op schade controle-
ren en beschadigde banden direct ver-
vangen.
De banden en velgen regelmatig op beschadigin-
gen controleren, ten minste om de twee weken en
na rijden in het terrein of op slechte wegdekken.
Beschadigde wielen kunnen leiden tot banden-
spanningsverlies.
Bijvoorbeeld op de volgende beschadigingen let-
ten:
Rsneden in de band
Rgaatjes in de band
Rscheuren in de band
Ruitstulpingen op de band
Rverbuiging of sterke corrosie van de wielen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor aquapla-
ning door te lage proeldiepte
Bij een te lage proeldiepte laat de grip van de
banden te wensen over.
Bij een natte rijbaan neemt het gevaar van
aquaplaning toe, in het bijzonder bij een niet
aangepaste snelheid.
#De proeldiepte en de toestand van het
loopvlak van de band over de gehele
breedte bij alle banden regelmatig con-
troleren.
Minimumproeldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm
#De banden om veiligheidsredenen laten
vervangen voordat de wettelijk voorge-
schreven minimumproeldiepte bereikt
is.
De volgende controles regelmatig, ten minste een-
maal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld voor
een langere rit of rijden in het terrein, aan alle wie-
len uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/pagina 246)
RControle van de ventieldopjes
De ventielen moeten met de door Mercedes-
Benz speciaal voor het voertuig goedgekeurde
ventieldopjes tegenvocht en vuil beschermd
zijn.
RVisuele controle van de proeldiepte en het
loopvlak van de band over de gehele breedte
De minimumproeldiepte bij zomerbanden
bedraagt 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
InfInforormatie ovmatie over heer hetritrijden mejden met zomerbandent zomerbanden
Zomerbanden verliezen bij temperaturen onder
10 °C duidelijk aan elasticiteit en daarmee aan
grip en remcapaciteit. Het voertuig uitrusten met
M+S-banden. Bij zomerbanden kan door gebruik
bij zeer lage temperaturen scheurvorming optre-
den, waardoor ze blijvend beschadigd raken.
Mercedes-Benz kanvoor dit schadesoort geen ver-
antwoordelijkheid nemen.
Als er zomerbanden zijn gemonteerd:
RBandenspanning controleren (/pagina 246)
RBandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 249)
InfInforormatie ovmatie over M+S-bandener M+S-banden
Bij temperaturen onder 10 °C winterbanden of all-
seasonbanden gebruiken die met M+S zijn geken-
merkt.
Onder winterse omstandigheden bieden alleen
winterbanden met het sneeuwvloksymbool i
naast het M+S-kenmerk de beste grip.
Wielen en banden 245245
Alleen met deze banden kunnen rijveiligheidssyste-
men, zoals het ABS en het ESP®, ook in de winter
optimaal werken. Deze banden zijn speciaal ont-
wikkeld voor het rijden in sneeuw.
Om een veilig rijgedrag te verkrijgen moeten op
alle vier de wielen M+S-banden van hetzelfde merk
en met hetzelfde proel worden gemonteerd.
De toegestane maximumsnelheid van de gemon-
teerde M+S-banden beslist aanhouden.
Wanneer M+S-banden worden gemonteerd met
een lagere toegestane maximumsnelheid dan de
door de constructie bepaalde maximumsnelheid
van het voertuig, moet in het gezichtsveld van de
chaueur een informatieplaatje worden aange-
bracht. Deze is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats.
Wanneer er M+S-banden zijn gemonteerd, de vol-
gende maatregelen nemen:
RBandenspanning controleren (/pagina 246)
RBandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 249)
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot sneeuwket sneeuwkettin-ttin-
ggenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde montage van de sneeuw-
kettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de achterwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwkettin-
gen in contact komen met de carrosserie of
met onderdelen van het onderstel.
#Nooit sneeuwkettingen op de achterwie-
len monteren.
#Sneeuwkettingen alleen paarsgewijs op
de voorwielen monteren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsredenen
om alleen voor de toepassing geteste en goedge-
keurde sneeuwkettingen te gebruiken. Meer infor-
matie over de voor Mercedes-Benz geadviseerde
sneeuwkettingen vindt u in het banden- en velge-
noverzicht onder https://www.mercedes-benz.de.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door brekende sneeuwkettingen
Wanneer u met sneeuwkettingen te snel rijdt,
kunnen deze breken en anderenverwonden en
het voertuig beschadigen.
#De toegestane maximumsnelheid voor
het rijden met sneeuwkettingen in acht
nemen.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
daarover is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats.
ROm veiligheidsredenen uitsluitend de door
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin-
gengebruiken.
RSneeuwkettingen alleen gebruiken als de weg
geheel met sneeuw bedekt is. De sneeuwket-
tingen zo snel mogelijk verwijderen, als de weg
niet meer geheel met sneeuw bedekt is.
RPlaatselijke bepalingen kunnen het gebruik van
sneeuwkettingen beperken. De overeenkom-
stige voorschrien in acht nemen voordat u
sneeuwkettingen monteert.
RDe toegestane maximumsnelheid met gemon-
teerde sneeuwkettingen bedraagt 50 km/h.
%Het ESP®kanvoor het wegrijden worden uit-
geschakeld (/pagina 157). Zo kunnen de
wielen doordraaien en een hogere aandrijf-
kracht opwekken.
BandenspanningBandenspanning
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de bandenspan-t de bandenspan-
ningning
Een te lage of te hoge bandenspanning hee de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordtverkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de hand
gewerkt.
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid wor-
den nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door aqua-
planing.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij herhaaldelijk drukverlies in de band
Velg, ventiel of band kunnen beschadigd zijn.
Een te lage bandenspanning kantot een klap-
band leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwerpen
onderzoeken.
246246 Wielen en banden
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw voertuig gemonteerde
banden vindt u in de klep bij de linker B‑stijl en in
de bandenspanningstabellen (/pagina 247).
Voor het controleren van de bandenspanning een
geschikte bandenspanningsmetergebruiken. Het
uiterlijk van een band gee geen uitsluitsel over de
bandenspanning.
%Het drukverschil tussen de banden per as mag
niet meer bedragen dan 10 kPa (0,1 bar,
1,5 psi).
VVoeroertuigtuigen meen met bandenspanningscontrt bandenspanningscontrole:ole: De ban-
denspanning kan ook via de boordcomputer wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning alleen corrigerenwanneer de
banden koud zijn. De volgende voorwaarden gel-
den voor koude banden:
RHet voertuig hee gedurende ten minste drie
uur geparkeerd gestaan zonder zonlicht op de
banden.
RHet voertuig hee minder dan 1,6 km gereden.
OvOvererziczicht bandenspanningstht bandenspanningstabelabel
De bandenspanningstabel toont de geadviseerde
bandenspanning voor alle af fabriek voor dit voer-
tuig goedgekeurde banden. De geadviseerde ban-
denspanningen gelden voor banden in koude toe-
stand bij verschillende bedrijfsomstandigheden van
belading en/of snelheid van het voertuig.
Wanneer bij de bandenspanningen een of meer-
dere bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreende bandenspanning alleen voor deze ban-
denmaten en de betreende beladingstoestand.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het sym-
bool +, dan is de betreende bandenspanning
een alternatieve bandenspanning. Het brandstof-
verbruik kan dan iets toenemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen" of
"volledig beladen" worden in de tabel weergegeven
door een verschillend aantal personen en bagage.
Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen kan daarvan
afwijken.
De aangegeven waarden voor de bandenspanning
van een gedeeltelijk beladen voertuig zijn mini-
mumwaarden, die een goed rijcomfort bieden.
Deze gelden echter niet voor het rijden met een
aanhangwagen.
Ukunt ook de waarden voor een volledig beladen
voertuig gebruiken. Deze zijn altijd toegestaan. Bij
een gedeeltelijk beladen voertuig verslechtert dan
echter het rijcomfort, terwijl het energieverbruik
slechts minimaal wordtgereduceerd. Bovendien
wordt dan de bandenslijtage in het midden van het
loopvlak van de band verhoogd.
Voor het beladen de bandenspanning corrigeren.
Bij beladen voertuig de bandenspanning controle-
ren en zo nodig corrigeren.
VVoeroertuigtuigen meen met een tott een totaalgeaalgewicwicht vht vanan 3500 kg3500 kg
De volgende bandenspanningswaarden gelden
voor de volgende voertuigen:
Rmet een toegestaan totaalgewicht van 3500 kg
Rmet een begrenzing van de toegestane maxi-
mumsnelheid tot 160 km/h
Rde onder "Velg-bandcombinaties" genoemde
banden (/pagina 255)
De bandenspanning voor het reservewiel is
410 kPa (4,1 bar, 59 psi).
Wielen en banden 247247
VVoeroertuigtuigen meen met een tt een toegoegestestane asbelasane asbelasting vting vanan 1800 k1800 kg op de acg op de achthtererasas
GedeeltGedeeltelielijk beladen vjk beladen voeroertuig Vtuig Volbeladen volbeladen voeroertuigtuig
Band/scBand/schihijfwielVjfwielVoorooras Acas Achthtereras Vas Voorooras Acas Achthtererasas
245/55 R17 XL 250 kPa (2,5 bar,
36 psi)
250 kPa (2,5 bar,
36 psi)
270 kPa (2,7 bar,
39 psi)
300 kPa (3,0 bar,
44 psi)
VVoeroertuigtuigen meen met een tott een totaalgeaalgewicwicht vht vanan 3500 k3500 kgengen
lucluchtvhtvereringing
De volgende bandenspanningswaarden gelden
voor de volgende voertuigen:
Rmet een toegestaan totaalgewicht van 3500 kg
Rmet een begrenzing van de toegestane maxi-
mumsnelheid tot 160 km/h
Rmet luchtvering
Rde onder "Velg-bandcombinaties" genoemde
banden (/pagina 255)
De bandenspanning voor het reservewiel is
410 kPa (4,1 bar, 59 psi).
VVoeroertuigtuigen meen met een tt een toegoegestestane asbelasane asbelasting vting vanan 1750 kg1750 kg op de acop de achthtererasas
GedeeltGedeeltelielijk beladen vjk beladen voeroertuig Vtuig Volbeladen volbeladen voeroertuigtuig
Band/scBand/schihijfwiel Vjfwiel Voorooras Acas Achthtereras Vas Voorooras Acas Achthtererasas
245/55 R17 XL 250 kPa (2,5 bar,
36 psi)
250 kPa (2,5 bar,
36 psi)
270 kPa (2,7 bar,
39 psi)
300 kPa (3,0 bar,
44 psi)
245/50 R18 XL 260 kPa (2,6 bar,
38 psi)
260 kPa (2,6 bar,
38 psi)
280 kPa (2,8 bar,
41 psi)
290 kPa (2,9 bar,
42 psi)
BandenspanningscontrBandenspanningscontroleole
WWererking vking van de bandenspanningscontran de bandenspanningscontroleole
Het systeem controleert met behulp van banden-
spanningssensoren de bandenspanning en de ban-
dentemperatuur van de op het voertuig gemon-
teerde banden.
Nieuwe bandenspanningssensoren, bijvoorbeeld
bij winterbanden, worden bij de eerste rit automa-
tisch ingeleerd.
De chaueur is ervoor verantwoordelijk, de ban-
denspanning in te stellen op de geadviseerde, voor
de bedrijfsomstandigheden geschikte bandenspan-
ning voor koude banden (/pagina 246).
In acht nemen dat de bandenspanningscontrole de
voor de actuele bedrijfsomstandigheden correcte
bandenspanning eerst moet inleren. De waarschu-
wingsdrempel voor de waarschuwingsmelding bij
een duidelijk drukverlies is gebaseerd op de inge-
leerde referentiewaarden. Nadat u de bandenspan-
ning bij koude banden hebt ingesteld, dient u de
bandenspanningscontrole opnieuw te starten
(/pagina 249). De actuele spanningen worden
daarbij als nieuwe referentiewaarde opgeslagen.
Daarmee is gewaarborgd, dat pas een waarschu-
wingsmelding wordtgegeven als de bandenspan-
ning duidelijk gedaald is.
Het waarschuwingslampje hin het combi-
instrument gee een herkend drukverlies of een
storing als volgt aan:
RAls het waarschuwingslampje hcontinu
brandt, is de bandenspanning bij een of meer-
dere banden duidelijk te laag. De bandenspan-
ningscontrole vertoont geen storing.
RAls het waarschuwingslampje hcirca een
minuut knippert en dan permanent brandt, ver-
toont de bandenspanningscontrole een storing.
RIn het combi-instrument verschijnt bovendien
een melding.
248248 Wielen en banden
SystSysteemgreemgrenzenenzen
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe bandenspanning is verkeerd ingesteld.
REr treedt een plotseling drukverlies op, bijvoor-
beeld veroorzaakt door een binnengedrongen
voorwerp.
REr treedt een storing door een andere radio-
bron op.
Bij een storing van de bandenspanningscontrole
kan het langer dan tien minuten duren voordat de
storing met het waarschuwingslampje hwordt
weergegeven. Als de storing verholpen is, doo het
waarschuwingslampje hna enkele minutenrij-
den.
De waarden voor de bandenspanning in de boord-
computer kunnen afwijken van de waarden die bij
het tankstation met een bandenspanningsmeter
worden gemeten.
De door de boordcomputer weergegeven banden-
spanningen hebben betrekking op zeeniveau. Op
hoger gelegen locaties geven luchtdrukmeters een
hogere bandenspanning weer dan de boordcompu-
ter. In dit geval de bandenspanning verlagen.
Bandenspanning elektrBandenspanning elektronisconisch contrh controlerolerenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9Service selecteren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9Bandenspanning
selecteren.
#De toetsaindrukken.
Het display toont de actuele bandenspanning
van de afzonderlijke wielen.
Wanneer het voertuig langer dan 20 minuten
geparkeerd was, toont het display de melding Ban-
denspanningsindicatie verschijnt na enkele minu-
ten rijden.
%Ook beslist de aanwijzingen met betrekking tot
de bandenspanning in acht nemen
(/pagina 246).
BandenspanningscontrBandenspanningscontrole opnieuw stole opnieuw startartenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is ingeschakeld.
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle vier
de banden correct ingesteld voor de betref-
fende bedrijfstoestand (/pagina 247).
#Met de toetsòde menulijst oproepen.
#Met de toets:of 9Service selecte-
ren.
#De toetsaindrukken.
#Met de toets:of 9Bandenspanning
selecteren.
#De toetsaindrukken.
Het display toont de actuele bandenspanning
van de afzonderlijke wielen of de melding Ban-
denspanningsindicatie verschijnt na enkele
minuten rijden.
#De toets:indrukken.
Het display toont de melding Actuele banden-
spann. als nieuwe richtwaarde overnemen.
#Opnieuw stOpnieuw startarten beven bevesestigtigen:en: De toetsa
indrukken.
Na enkele minuten rijden controleert het sys-
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Vervol-
gens worden de nieuwe bandenspanningswaar-
den als referentiewaarden opgeslagen,
bewaakt en weergegeven.
#Opnieuw stOpnieuw startarten annuleren annuleren:en: De toets%
indrukken.
De bij de laatste herstart opgeslagen banden-
spanningswaarden worden verder bewaakt.
VVererwisselen vwisselen van een wielan een wiel
AAananwiwijzingjzingen oven over de selectie, monter de selectie, montagage en ve en ververvan-an-
ging vging van bandenan banden
Informatie over de toegestane velg-bandcombina-
ties kunt u verkrijgen bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
Wielen en banden 249249
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde afmetingen van de banden
en velgen
Wanneer banden en velgen met verkeerde
afmetingen worden gemonteerd, kunnen de
bedrijfsremmen of onderdelen van het remsys-
teem en de wielophanging worden beschadigd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specica-
ties van de originele onderdelen voldoen.
Daarbij bij velgen het volgende in acht nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door overschrijden van het draagvermogen
van de band of de toegestane snelheidsin-
dex
Het overschrijden kan leiden tot beschadiging
van de banden of tot het klappen van de ban-
den.
#Alleen voor het voertuigtype goedge-
keurde bandentypes en ‑maten gebrui-
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draagver-
mogen van de band en de snelheidsindex
in acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Schade aan het voertuig en
de banden door niet goedgekeurde ban-
dentypen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-Benz
speciaal voor het voertuig goedgekeurd hee.
Deze banden zijn speciaal op de rijsystemen
en de rijveiligheidssystemen, zoals het ABS of
het ESP®afgestemd.
Anders kunnen bepaalde eigenschappen, zoals
rijgedrag, rijgeluid en verbruik nadelig worden
beïnvloed. Bovendien kunnen banden met
andere maten onder belasting tegen de carros-
serie en delen van de wielophanging aanlopen.
Beschadiging aan de banden of het voertuig
kunnen het gevolg zijn.
#Alleen de door Mercedes-Benz gecontro-
leerde en geadviseerde banden, velgen
en accessoires gebruiken.
*AANWIJZINGAANWIJZING Negatieve invloed op de rij-
veiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij het
coveren beschadigingen niet altijd herkend
worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken, waar-
van het vorige gebruik onbekend is.
*AANWIJZINGAANWIJZING Mogelijke beschadiging van
de velgen en banden bij het rijden over
obstakels
Om grotevelgen zitten banden met een lagere
verhouding tussen de hoogte en de breedte.
Met een lagere hoogte/breedteverhouding
neemt het gevaar, dat bij het rijden over obsta-
kels de velgen en banden beschadigd raken,
toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzichting
oprijden.
#Bij het rijden over stoepranden, verkeers-
drempels, putdeksels en kuilen en weg-
oneenheden de snelheid verlagen.
#Zeer hoge stoepranden vermijden.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van elektroni-
sche onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
VVoeroertuigtuigen meen met bandenspanningscontrt bandenspanningscontrole:ole: In
de wielen bevinden zich elektronische onder-
delen. Bij het ventiel mag geen montagege-
reedschap worden aangebracht.
Anders kunnen de elektronische onderdelen
worden beschadigd.
#Banden alleen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor het
voertuig zijn goedgekeurd, of waar niet vakkundig
mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
250250 Wielen en banden
Voor de aanschaf en het gebruik van niet goedge-
keurde accessoires bij een gekwaliceerde werk-
plaats informatie vragen over de volgende aspec-
ten:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschrien
Raanbevelingen af fabriek
Bij het kiezen, monteren en vervangen van banden
het volgende in acht nemen:
RLandspecieke goedkeuringseisen voor ban-
den, die een bepaald bandentype voor het
voertuig vastleggen.
Daarnaast kanvoor bepaalde regio's en toe-
passingen het gebruik van bepaalde bandenty-
pen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen van dezelfde con-
structie, dezelfde uitvoering (zomerbanden,
winterbanden, all-seasonbanden) en hetzelfde
merk monteren.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afmetin-
gen en proeluitvoering monteren (links en
rechts).
Uitsluitend in gevalvan pech mag voor het rij-
den naar de werkplaats hiervanworden afge-
weken.
ROp de velgen alleen passende banden monte-
ren.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulringen en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RVVoeroertuigtuigen meen met bandenspanningscontrt bandenspanningscontrole:ole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust met
functionerende sensoren voor de bandenspan-
ningscontrole.
RBij temperaturen lager dan 10 °C Winterban-
den of all-seasonbanden met de M+S-aandui-
ding op alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win-
terbanden met het sneeuwvloksymbool i
naast de M+S markering de beste grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
proel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer de toegestane maximumsnelheid
lager is dan die van het voertuig, moet een
sticker in het gezichtsveld van de chaueur
hiervoor waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste 100 km met
matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage.
Voor meer informatie over banden en velgen con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/pagina 246)
RBandenspanningstabel (/pagina 247)
RAanwijzingen met betrekking tot het noodwiel
(/pagina 256)
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het vt vererwisselenwisselen
vvan wielenan wielen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verschillende wielafmetingen
Als de voor‑ met de achterwielen worden ver-
wisseld, kunnen de rij-eigenschappen sterk
nadelig worden beïnvloed .
Ook kunnen de schijfremmen of onderdelen
van de wielophanging worden beschadigd.
#De voor en achterwielen uitsluitend ver-
wisselen wanneer de banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingen van banden en vel-
gen de voor- met de achterwielen worden verwis-
seld, kan dit leiden totverlies van de typegoedkeu-
ring.
Verwissel bij voertuigen met dezelfde wielmaat
afhankelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Daarbij de aanwijzingen en de veiligheidsaanwijzin-
gen met betrekking tot "Verwisselen van een wiel"
in acht nemen.
WWieldiametieldiametergrergroepen voepen van de wielenan de wielen
De bepaalde snelheid van het voertuig wordt in het
combi-instrument weergegeven en is belangrijk
voor de regeling van de rijsystemen en rijveilig-
heidssystemen. De weergavenauwkeurigheid van
de snelheidsmeter en de kilometerteller is wettelijk
voorgeschreven. De bepaling van de snelheidsin-
Wielen en banden 251251
formatie is afhankelijk van de bandenmaat en de
afrolomtrek van de wielen. De velgdiameterwordt
altijd in inch aangegeven.
Daarom kunnen de regeleenheden van het voertuig
voor de volgende twee wieldiametergroepen wor-
den gecodeerd:
WWieldiametieldiametergrergroep 1oep 1
195/65 R 16 C
205/65 R 16 C
225/60 R 16 C
225/55 R 17 C
225/55 R 17 XL
245/45 R 18 XL
WWieldiametieldiametergrergroep 2oep 2
225/55 R 17 XL
235/55 R 17 XL
245/55 R 17 XL
245/45 R 18 XL
245/50 R 18 XL
245/45 R 19 XL
%Mercedes-Benz adviseert om bij een banden-
wissel binnen een wieldiametergroep te blij-
ven. Daardoor wordt het omcoderen van de
regeleenheden vermeden.
Bij taxi's en huurvoertuigen zijn vanwege de wette-
lijk voorgeschreven weergavenauwkeurigheid van
de snelheidsmeter en de kilometerteller de vol-
gende banden niet toegestaan:
RWieldiametergroep 1
-195/65 R16C
RWieldiametergroep 2
-225/55 R17XL
-245/45 R18XL
Als deze wielen in een andere wieldiametergroep
horen, moeten de regeleenheden van het voertuig
bij een gekwaliceerde werkplaats opnieuw wor-
den gecodeerd.
InfInforormatie ovmatie over de drer de draairaairicichting vhting van bandenan banden
Banden met een voorgeschreven draairichting bie-
den extra voordelen, bijvoorbeeld met betrekking
tot aquaplaning. Deze voordelen zijn alleen eec-
tief als de draairichting wordt aangehouden.
De draairichting is met een pijl op de wang van de
band aangegeven.
Het reservewiel mag ook tegengesteld aan de
draairichting worden gemonteerd. De gebruiks-
voorwaarden met betrekking tot de op het reserve-
wiel aangegeven maximumafstand en maximum-
snelheid in acht nemen.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het opslaan vt opslaan vanan
wielenwielen
Bij het opslaan van de wielen het volgende in acht
nemen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
VVoeroertuig vtuig voorberoorbereiden op heeiden op het vt vererwisselen vwisselen van eenan een
wielwiel
VVoorwoorwaaraardenden
RHet noodzakelijke wielwisselgereedschap is
aanwezig.
RHet voertuig bevindt zich niet op een helling.
RHet voertuig staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
#De parkeerrem bedienen.
#De voorwielen in de rechtuitstand brengen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Het voertuig uitschakelen.
#Zorg ervoor dat het voertuig niet kanworden
ingeschakeld.
#Op vOp vlak tlak terrerrein:ein: Het wiel dat diagonaal staat
ten opzichte van het te verwisselen wiel, aan
de voor- en achterzijde met wielkeggen of
andere geschikte voorwerpen blokkeren.
#Op licOp lichthte hellinge hellingen:en: De wielen op de andere
voor- en achteras dan waarop het te verwisse-
len wiel zich bevindt met wielkeggen of andere
geschikte voorwerpen blokkeren.
252252 Wielen en banden
#Indien afhankelijk van de uitrusting aanwezig
het wielwisselgereedschap uit het boordge-
reedschap pakken (/pagina 243).
#Indien aanwezig - afhankelijk van de uitrusting -
het reservewiel uit de reservewielhouder
nemen (/pagina 256).
#Indien nodig het wieldeksel verwijderen.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten met
de wielsleutel circa een omwenteling los-
draaien. De wielbouten niet verwijderen.
#Het voertuig opkrikken (/pagina 253).
VVoeroertuig bituig bij hej het vt vererwisselen vwisselen van een wiel opkran een wiel opkrikkikkenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreende krik-
steunpunten wordtgeplaatst, kan de krik kan-
telen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de betref-
fende kriksteunpunten van de auto. De
voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt van de auto
bevinden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
het kantelen van het voertuig
Op hellingen kan de krik kantelen als het voer-
tuig is opgekrikt.
#Wielen nooit op een helling verwisselen.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
*AANWIJZINGAANWIJZING Voertuigschade door krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto beschadigen.
#De krik alleen op de daarvoor bedoelde
kriksteunpunten aanbrengen.
VVoorwoorwaaraardenden
REr bevinden zich geen personen in het voer-
tuig.
RHet voertuig is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 252).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de voertuigspecieke, door Mercedes-
Benz gecontroleerde en goedgekeurde krik
gebruiken voor het opkrikken van het voertuig.
Bij ondeskundig gebruik van de krik kan de krik
kantelen als het voertuig is opgekrikt.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort-
stondig opkrikkenvan het voertuig en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder het voer-
tuig.
RHet verwisselen van een wiel op hellingen ver-
mijden.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet ste-
vig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een grote,
vlakke, stevige en stroeve ondergrond gebrui-
ken.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht onder
het kriksteunpunt bevinden.
Veiligheidsregels bij opgekrikt voertuig:
RNooit handen of voeten onder het voertuig
houden.
RNooit onder het voertuig gaan liggen.
RHet voertuig niet starten en de parkeerrem niet
vrijzetten.
RGeen deuren openen of sluiten.
De kriksteunpunten 1(rubber doppen) bevinden
zich achter de voorste wielkuipen en voor de ach-
terste wielkuipen.
Wielen en banden 253253
#De krik 2onder het betreende kriksteun-
punt 1zetten.
#De draaiknop 3zo lang draaien tot de schotel
van de krik 2stevig tegen het kriksteunpunt
1aanligt.
#Erop letten dat de voet van de krik 2zich
loodrecht onder het kriksteunpunt 1bevindt.
#De adapter 4en de ratel5uit het boordge-
reedschap in elkaar zetten.
#De adapter4en de ratel5zodanig op het
zeskant van de krik 2steken, dat de tekst
AUF/UP zichtbaar is.
#De ratel5zo lang in de richting AUF/UP
draaien, tot de band maximaal 3 cm van de
bodem is verwijderd.
Daarbij kan de krik 2zich op een van de krik-
steunvlakken aan de zijkant bewegen.
WWiel viel vererwiwijderjderenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet voertuig is omhooggebracht
(/pagina 253).
Bij het verwisselen van een wiel elke vorm van
krachtinwerking op de remschijven voorkomen,
omdat deze tot comfortklachten bij het remmen
zouden kunnen leiden.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van de schroef-
draad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leggen.
#De wielbouten losdraaien.
#Het wiel verwijderen.
Nieuw wiel montNieuw wiel montererenen
VVoorwoorwaaraardenden
RHet wiel is verwijderd (/pagina 254).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn ingesmeerd,
of als de schroefdraad van wielbouten‑ of
naven beschadigd is, kunnen de wielbouten
loskomen.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervangen.
#Niet verder rijden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe-
ren
Als de wielbouten of wielmoeren worden vast-
gedraaid als de auto omhooggebracht is, kan
de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast-
draaien met het wiel op de grond.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selectie
van banden in acht nemen (/pagina 249).
#De aanwijzingen en de veiligheidsaanwijzingen
met betrekking tot "Verwisselen van een wiel"
in acht nemen (/pagina 249).
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreende wiel goed-
gekeurde wielbouten of wielmoeren gebruiken.
#Het contactvlak van het wiel en de wielnaaf rei-
nigen.
VVoeroertuig na vtuig na vererwisselen vwisselen van een wiel latan een wiel laten zakken zakkenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of de wielmoeren niet met
het voorgeschreven aanhaalmoment zijn vast-
gezet, kunnen de wielen loskomen.
#De wielbouten of de wielmoeren moeten
met het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
#Indien nodig contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats en het voer-
tuig niet verplaatsen.
254254 Wielen en banden
VVoorwoorwaaraardenden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/pagina 254).
#De adapter en de ratel zodanig op het zeskant
van de krik steken, dat het embleem AB/
DOWN waarneembaar is.
#VVoeroertuig lattuig laten zakken zakken:en: De ratelvan de krik
linksom draaien.
#De wielbouten in de aangegeven volgorde 1
tot5kruiselings en gelijkmatig met maximaal
180 Nm vastzetten.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con-
troleren en naar behoee aanpassen.
VVoeroertuigtuigen meen met bandenspanningscontrt bandenspanningscontrole:ole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust met
functionerende sensoren.
#De wielbouten na 50 km met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment natrekken.
%Wanneer u een wiel of reservewiel met een
nieuw of nieuw gespoten schijfwiel gebruikt,
de wielbouten na circa 1000 tot 5000 km nog
een keer laten natrekken. Het voorgeschreven
aanhaalmoment in acht nemen.
InfInforormatie ovmatie over ver velg-bandcombinatieselg-bandcombinaties
AlgAlgemene aanemene aanwiwijzingjzingenen
Meer informatie over banden, wielen en de toege-
stane combinaties is verkrijgbaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Hoe kleiner de diametervan de band bij een
bepaalde velgmaat, hoe slechter het rijcomfort op
slechte wegen. Het afrol- en dempingscomfort
nemen af en het gevaar dat de wielen en banden
bij het rijden over obstakels beschadigd raken
neemt toe.
Als u de velgmaat van uw voertuig wijzigt, contro-
leer dan de toekenning hiervan bij de wieldiameter-
groep (/pagina 251). Als u de toekenning zonder
een omcodering van de regeleenheden in het voer-
tuig verandert, gee de snelheidsmeter een
onjuiste snelheid aan. Rijsystemen en rijveilig-
heidssystemen kunnen een functiestoring vertonen
of een storing herkennen en uitschakelen.
Een tabel met de geadviseerde bandenspanningen
bij verschillende beladingstoestanden vindt u in de
klep bij de linker B‑stijl of onder "Bandenspan-
ningstabellen" (/pagina 247).
De bandenspanning regelmatig controleren en uit-
sluitend als de banden koud zijn.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RHet voertuig altijd met wielen van dezelfde
maat op een as uitrusten (links/rechts)
RHet voertuig altijd met wielen in dezelfde uit-
voering uitrusten (zomerbanden, winterbanden)
Informatie over bijzondere, speciaal op het voer-
tuig afgestemde en ervoor goedgekeurde banden
is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
%Niet alle velg-bandcombinaties zijn af fabriek
voor alle landen verkrijgbaar.
Wielen en banden 255255
BandenBanden
R17R17
BandenBanden LicLichtmethtmetalen valen velgelgenen
245/55 R17 XL 106H 7 J x 17 H2 ET 51
R18 (alleen vR18 (alleen voeroertuigtuigen meen met luct luchtvhtverering en een ting en een toegoegestestane asbelasane asbelasting vting vanan 1750 k1750 kg op de acg op de achthtereras)as)
BandenBanden LicLichtmethtmetalen valen velgelgenen
245/50 R18 XL 104H 7,5 J x 18 H2 ET 52
RReserveeservewielwiel
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot noodwielen ent noodwielen en
rreserveeservewielenwielen
RReserveeservewiel:wiel: Wiel- en bandenmaten en het type
band komen overeen met de overige gemonteerde
wielen.
%Op het noodwiel bevindt zich een sticker met
de snelheidsbegrenzing en de bandenspan-
ning.
Wanneer een reservewiel is gemonteerd wijzigen
de rijeigenschappen; dit brengt risico's met zich
mee.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde wiel‑ en bandenmaten
Het reservewiel kan de rij-eigenschappen sterk
nadelig beïnvloeden.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#Voorzichtig rijden.
#Nooit meer dan één reservewiel monte-
ren dat afwijkt van het te verwisselen
wiel.
#Het reservewiel slechts kortstondig
gebruiken.
#Het reservewiel met een afwijkende maat
bij de eerstvolgende gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen. Beslist op de
correcte wiel‑ en bandenmaten en het
bandentype letten.
RBij gebruik van een reservewiel dat afwijkt van
het te verwisselen wiel, mag de maximumsnel-
heid van 80 km/h niet worden overschreden.
RDe bandenspanning van het reservewiel moet
voor aanvang van de ritworden gecontroleerd
en eventueel worden aangepast
(/pagina 247).
RHet reservewiel bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten vervangen.
Regelmatig en altijd ór een langere rit het vol-
gende controleren:
Rde vaste bevestiging van het reservewiel
Rde bandenspanning van het reservewiel (even-
tueel de bandenspanning aanpassen)
(/pagina 247)
Rde bevestiging van de reservewielhouder
Het reservewiel bevindt zich onder het voertuig in
een reservewielhouder.
De banden uiterlijk om de zes jaar laten vervangen,
ongeacht de slijtage. Dit geldt ook voor het reser-
vewiel.
%Wanneer een reservewiel gemonteerd is, func-
tioneert de bandenspanningscontrole voor dit
wiel niet. Het reservewiel is niet uitgerust met
een sensor voor de bandenspanningscontrole.
RReserveeservewiel in- en uitbouwwiel in- en uitbouwenen
RReserveeservewiel acwiel achthter onder heer onder het vt voeroertuig uitbouwtuig uitbouwenen
#De wielsleutel en het extra gereedschap voor
de reservewielheer uit het boordgereedschap
nemen (/pagina 243).
256256 Wielen en banden
#De afdekkap 1met een geschikt voorwerp,
bijvoorbeeld een schroevendraaier, voorzichtig
opwippen. Daarbij erop letten dat de lak en de
afdekkap niet beschadigen.
#Het extra gereedschap 2door de opening tot
in de geleiding van de reservewiellier schuiven.
#De wielsleutel 3op het extra gereedschap
2voor de reservewielheer steken.
#De wielsleutel 3zo lang in de richting van de
pijl 5draaien, tot een weerstand kanworden
gevoeld of daarna de slipkoppeling van de
reservewiellier doordraait.
Het reservewiel is omlaaggebracht.
#De wielsleutel 3in de lus van de verwijder-
hulp 9op het reservewiel vasthaken.
#Het reservewiel met de wielsleutel 3onder
het voertuig vandaan trekken.
#De kabel 6omlaagdrukken en de veer 8
schuin tegen de wielgreep 7zetten.
De wielgreep 7is losgemaakt.
#De verwijderhulp 9van het wiel verwijderen
en veilig opbergen.
#De wielgreep 7uit de velgschotel trekken.
RReserveeservewiel acwiel achthter onder heer onder het vt voeroertuig aanbrtuig aanbrengengenen
#De wielsleutel 3en het extra gereedschap 2
voor de reservewielheer uit het boordgereed-
schap nemen (/pagina 243).
#Het wiel met de velgschotel naar boven op de
grond leggen.
#De wielgreep 7schuin op de kabel 6van
bovenaf in de velgschotel aanbrengen.
#De verwijderhulp 9aan het wiel bevestigen.
#Het wiel iets onder het voertuig schuiven.
#De wielsleutel 3op het extra gereedschap
2voor de reservewielheer steken.
#De wielsleutel 3in de richting van de pijl 4
draaien, tot een weerstand kanworden
gevoeld en de slipkoppeling van de reserve-
wiellier met schokken doordraait.
Het wiel wordt onder het voertuig gespannen.
#De wielsleutel 3en het extra gereedschap 2
voor de reservewielheer uit de opening voor
de reservewiellier trekken.
#De opening voor de reservewiellier met de
afdekkap 1afsluiten.
#De wielsleutel 3en het extra gereedschap 2
voor de reservewielheer in het boordgereed-
schap opbergen.
Wielen en banden 257257
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de tt de tecechnischnischehe
ggegevegevensens
De technische gegevens worden volgens EG-richt-
lijnen bepaald. De genoemde gegevens gelden
alleen voor voertuigen met standaarduitrusting.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Alleen vAlleen voor bepaalde landen:oor bepaalde landen: Voertuigspecieke
voertuiggegevens vindt u in de COC-papieren
(CERTIFICATE OF CONFORMITY). Deze documen-
ten ontvangt u bij aevering van het voertuig.
VVoeroertuigtuigelektrelektronicaonica
AAananwiwijzingjzingen bien bij ingrj ingrepen in de motepen in de motororelektrelektronicaonica
*AANWIJZINGAANWIJZING Vroegtijdige slijtage door
ondeskundig onderhoud
Door ondeskundig onderhoud kunnen onderde-
len van de auto sneller slijten; dit kan leiden tot
verlies van de typegoedkeuring.
#De motorelektronica en de bijbehorende
onderdelen alleen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten onderhouden.
MobilofMobilofoonsoons
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het inbouwt inbouwen ven vanan
mobilofmobilofoonsoons
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundige werkzaamheden aan
mobilofoons
Wanneer mobilofoons worden gemanipuleerd
of niet vakkundig worden ingebouwd, kan de
elektromagnetische straling ervan de voertui-
gelektronica storen en de bedrijfsveiligheid van
de auto in gevaar brengen.
#Werkzaamheden aan elektrische en elek-
tronische apparaten altijd laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundig gebruik van mobilo-
foons
Als in het voertuig op ondeskundige wijze
gebruik wordtgemaakt van een mobilofoon,
kan de elektromagnetische straling daarvan de
voertuigelektronica storen. Dit geldt met name
in de volgende gevallen:
RWanneer de mobilofoon niet op een buiten-
antenne is aangesloten.
RWanneer de buitenantenne verkeerd
gemonteerd of niet reectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in gevaar komen.
#De reectiearme buitenantenne laten
inbouwen bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
#De mobilofoon bij gebruik in het voertuig
altijd aansluiten op de reectiearme bui-
tenantenne.
*AANWIJZINGAANWIJZING Vervallen van de typegoed-
keuring door het niet in acht nemen van
installatie- en gebruiksvoorwaarden
Wanneer de installatie- en gebruiksvoorwaar-
den voor mobilofoons niet in acht worden
genomen, kan de typegoedkeuring vervallen.
#Alleen vrijgegeven frequentiebanden
gebruiken.
#Het maximaal toegestane uitgangsvermo-
gen in deze frequentiebanden in acht
nemen.
#Alleen vrijgegeven antenneposities
gebruiken.
Voor het naderhand inbouwen van mobilofoons
moet de technische richtlijn ISO/TS 21609 (Road
Vehicles EMC guidelines for installation of aer-
market radio frequency transmitting equipment)
worden aangehouden. De wettelijke bepalingen
voor aanbouwdelen moetenworden aangehouden.
Als het voertuig met een mobilofoon is uitgerust,
moeten de in de voorbereiding aanwezige span-
ningsvoorziening- en antenne-aansluiting worden
gebruikt. Bij het monteren de aanvullende handlei-
dingen van de fabrikant in acht nemen.
ZendvZendverermogmogen ven van de mobilofan de mobilofoonsoons
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de voet-
punt van de antenne mag de waarden in de vol-
gende tabel niet overschrijden:
258258 Technische gegevens
FFrreqequentieband en maximaal zendvuentieband en maximaal zendverermogmogenen
FFrreqequentiebanduentieband Maximaal zendvMaximaal zendverermo-mo-
ggenen
Korte golf
3 - 54 MHz
100W
4‑m‑band
74 - 88 MHz
30W
2‑m‑band
144 - 174 MHz
50W
Bundelnet/Tetra
380 - 460 MHz
10W
70‑cm‑band
420 - 450 MHz
35W
Mobiele telefoon
(2G/3G/4G)
10W
De volgende apparaten kunnen zonder beperkin-
gen in het voertuig worden gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendvermogen
tot 100 mW
RMobilofoons met zendfrequenties in de fre-
quentieband 380- 410 MHz en een maximaal
zendvermogen tot 2 W (bundelnet/Tetra)
RMobiele telefoons (2G/3G/4G)
Voor de volgende frequentiebanden is er geen
beperking voor de antennepositie aan de buiten-
zijde van het voertuig:
RBundelnet/Tetra
R70‑cm‑band
R2G/3G/4G
WWeettttelielijkjke ke keureurmerkmerken ven voor roor radio-apparadio-apparatuur enatuur en
aanaanwiwijzingjzingenen
WWeettttelielijkjke ke keureurmerkmerken ven voor roor radio-apparadio-apparatuur bijatuur bij
kleine onderkleine onderdelendelen
Informatie van de fabrikant over radiograsche
onderdelen van het voertuig kunnen onder het tref-
woord "Wettelijke keurmerkenvoor radio-appara-
tuur" in de digitale handleiding in het voertuig, op
het internet en in de app worden gevonden.
WWeettttelielijkjke ke keureurmerkmerken ven voor roor radio-apparadio-apparatuur Indo-atuur Indo-
nesiënesië
Informatie van de fabrikant over radiograsche
onderdelen van het voertuig voor Indonesië kun-
nen onder het trefwoord "Wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur Indonesië" in de digitale
handleiding in het voertuig, op het internet en in de
app worden gevonden.
%Het gaat hierbij niet om kleine onderdelen.
Informatie over kleine onderdelen zijn onder
het trefwoord "Wettelijke keurmerkenvoor
radio-apparatuur bij kleine onderdelen" te vin-
den.
VVoeroertuigtypeplaatje,tuigtypeplaatje, vvoeroertuigidenticatienummertuigidenticatienummer
(VIN) en mot(VIN) en motorornummernummer
VVoeroertuigtypeplaatjetuigtypeplaatje
Het voertuigtypeplaatje 1bevindt zich op de B-
stijl aan chaueurszijde.
%De gegevens zijn voertuigspeciek en kunnen
afwijken van de afgebeelde gegevens. Altijd de
gegevens op het voertuigtypeplaatje in acht
nemen.
Voertuigtypepla-
tje (voorbeeld)
1Voertuigtypeplaatje
2Voertuigfabrikant
3EG-typegoedkeuringsnummer
(alleen voor bepaalde landen)
4FIN (voertuigidenticatienummer)
Technische gegevens 259259
5Toegestaan totaalgewicht (kg)
6Toegestaan totaalgewicht (kg)
(alleen voor bepaalde landen)
7Toegestane voorasbelasting (kg)
8Toegestane achterasbelasting (kg)
9Lakcode
IngIngeslageslagen VIN in de moten VIN in de motorrorruimteuimte
Het ingeslagen VIN 1bevindt zich in de motor-
ruimte naast de zekeringenkast op de langsdrager.
ElektrElektromotomotorornummernummer
Het elektromotornummer is aan de onderzijde van
de elektromotor aangebracht. Meer informatie is
verkrijgbaar in een gekwaliceerde werkplaats.
BedriBedrijfjfsstsstoenoen en inhoudenen inhouden
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tottbedribedrijfjfsstsstoenoen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel door
voor de gezondheid schadelijke bedrijfs-
stoen
Bedrijfsstoen kunnen giig en schadelijk voor
de gezondheid zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoen de opdrukken van
de originele verpakking in acht nemen.
#Bedrijfsstoen altijd in de afgesloten ori-
ginele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs-
stoen houden.
+MILIEU-MILIEU-AANWIJZINGAANWIJZING Milieuvervuiling als
gevolg van het niet-milieuvriendelijk afvoe-
renvan bedrijfsstoen
Het onjuist afvoeren van bedrijfsstoen kan
aanzienlijke schade aan het milieu veroorza-
ken.
#Bedrijfsstoen op milieuvriendelijke wijze
afvoeren.
Bedrijfsstoen zijn:
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen producten gebruiken die door Mercedes-
Benz voor uw voertuig zijn goedgekeurd. Schade
die aan het voertuig is ontstaan door het gebruik
van niet-goedgekeurde producten, valt niet onder
de Mercedes-Benz garantie en coulance.
Ukunt de door Mercedes-Benz goedgekeurde
bedrijfsstoen herkennen aan het volgende
opschri op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeldMB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeldMB-Approval
229.51)
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstoen
vindt u op de volgende plaatsen:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoenvoorschrif-
ten onder https://bevo.mercedes-benz.com
(onder vermelding van de specicatie)
RBij een gekwaliceerde werkplaats
Voor goedgekeurde bedrijfsstoen zijn geen addi-
tieven (toevoegingen) noodzakelijk of toegestaan.
Additievenkunnen leiden tot schade aan aggrega-
ten en mogen daarom niet aan de bedrijfsstoen
worden toegevoegd.
Het gebruik van additieven is altijd de verantwoor-
delijkheid van de gebruiker van het voertuig. Het
gebruik van additievenkan leiden tot beperking of
verlies van de garantie.
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot rt remvemvloeistloeistofof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstof-
fen in acht nemen (/pagina 260).
260260 Technische gegevens
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
door vorming van dampbellen in het rem-
systeem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kookpunt
van de remvloeistof. Wanneer het kookpunt te
laag wordt, kunnen zich bij een hoge belasting
van de remmen dampbellen in het remsysteem
vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn-
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschreven
interval laten verversen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging van lak, kunst-
stof of rubber door remvloeistof
Wanneer remvloeistof in contact komt met lak,
kunststof of rubber, bestaat het gevaar voor
materiële schade.
#Lak, kunststof of rubber dat met rem-
vloeistof in aanraking is gekomen, direct
met water afspoelen.
De aanwijzingen met betrekking tot de verzorging
van lak en matte lak in acht nemen
(/pagina 228).
De remvloeistof elke twee jaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats laten verversen.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde rem-
vloeistof volgens MB-Freigabe of MB-Approval
331.0gebruiken.
Informatie over de remvloeistof vindt u op de vol-
gende plaatsen:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoenvoorschrif-
ten 331.0
-op internet https://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwaliceerde werkplaats
KKoelvoelvloeistloeistofof
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot kt koelvoelvloeistloeistofof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstof-
fen in acht nemen (/pagina 260).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen in
de motorruimte terechtkomt, kan het ontste-
ken.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen alvo-
rens antivriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid-
del naast de vulopening terechtkomt.
#Alvorens de auto te starten de met anti-
vriesmiddel vervuilde onderdelen grondig
reinigen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door verkeerde
koelvloeistof
#Alleen voorgemengde koelvloeistof met
de gewenste vorstbescherming bijvullen.
Informatie overkoelvloeistof is te vinden:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoenvoorschrif-
ten 320.1
-op internet https://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwaliceerde werkplaats
*AANWIJZINGAANWIJZING Oververhitting bij hoge bui-
tentemperaturen
Wanneer een niet geschikte koelvloeistof wordt
gebruikt, is het motorkoelsysteem bij hoge bui-
tentemperaturen niet voldoende beschermd
tegenoververhitting en corrosie.
#Altijd een voor Mercedes-Benz goedge-
keurde koelvloeistof gebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoenvoorschri 320.1 in acht
nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Lakschade door koelvloeistof
#Geen koelvloeistof op gespoten opper-
vlakken morsen.
De koelvloeistof regelmatig laten verversen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Technische gegevens 261261
Het aandeel aan anticorrosiemiddel/antivriesmid-
del in het motorkoelsysteem in de volgende tempe-
ratuurbereiken in acht nemen:
Rten minste 50% (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
Rmaximaal 55% (vorstbescherming tot -45 °C)
RRuituitenwenwasmiddelasmiddel
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot het het rt ruitruitreinigings-einigings-
middelmiddel
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstof-
fen in acht nemen (/pagina 260).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor brand‑ en
letsel door ruitensproeiervloeistofconcen-
traat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ont-
vlambaar. Wanneer het op hete onderdelen in
de motorruimte terechtkomt, kan het ontste-
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproeier-
vloeistofconcentraat naast de vulopening
terechtkomt.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadigingen aan de exte-
rieurverlichting door ongeschikt ruitrein-
igingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen het
kunststof oppervlak van de exterieurverlichting
beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken dat
ook geschikt is voor kunststof oppervlak-
ken, bijvoorbeeld MB SummerFit of MB
WinterFit.
*AANWIJZINGAANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging vanruitensproeiervloeistoen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet met
andere ruitensproeiervloeistoen men-
gen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken. Anders kan de niveausensor een onjuist
niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Summer-
Fit
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB WinterFit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het hele jaar door mengen
met ruitreinigingsmiddel.
VVoeroertuiggtuiggegevegevensens
InfInforormatie ovmatie over de afmeer de afmetingtingenen
In het volgende hoofdstuk vindt u de belangrijkste
technische voertuiggegevens. Nadere voertuigspe-
cieke en uitvoeringsafhankelijke technische gege-
vens, zoals afmetingen en gewichten van het voer-
tuig, vindt u in de voertuigpapieren.
De aangegeven waarden kunnen variëren als
gevolg van de volgende factoren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
ZwZwenkberenkbereikeik
Alle modellenAlle modellen
1Zwenkhoogte van de ach-
terklep
2153 mm
2Zwenkafstand van de ach-
terklep (uitzwaai)
1047 mm
AfmeAfmetingtingenen
Alle modellenAlle modellen
Voertuiglengte (lange versie) 5140 mm
Voertuiglengte (extra lange ver-
sie)
5370 mm
Breedte over buitenspiegels 2249 mm
Breedte zonder buitenspiegels 1928 mm
Laadbreedte1205 mm
Hoogte1910 mm
262262 Technische gegevens
Alle modellenAlle modellen
Laadhoogte1297 mm
1326 mm
Wielbasis (lange versie) 3200 mm
Wielbasis (extra lange versie) 3430 mm
HoogspanningsaccuHoogspanningsaccu
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot de enert de energievgievooroorzie-zie-
ning vning voor voor voeroertuigtuigen meen met hoogspanningsaccut hoogspanningsaccu
Overeenkomstig de Europese norm EN
17186:2019 bevinden de voertuigcodes op het
voertuig zich op de volgende plaatsen:
RAan de binnenzijde van de contactdoosklep
ROp de laadkabelstekker
Bovendien zijn in landen in Europa de laadstations
voorzien van een code met betrekking tot de ener-
gievoorziening. U kunt uw voertuig opladen bij een
laadstation wanneer de code van het laadstation
overeenkomt met de voertuigcode.
Meer informatie over het opladen van de hoog-
spanningsaccu is te vinden in het hoofdstuk
"Hoogspanningsaccu opladen" (/pagina 144).
1Soort voeding: AC
Norm: EN 62196-2
Constructievorm:Type 2
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 480V RMS
2Soort voeding: DC
Norm: EN 62196-3
Constructievorm: FF
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 50 V tot 500 V
3Soort voeding: DC
Norm: EN 62196-3
Constructievorm: FF
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 200 V tot 920 V
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting
nog niet bekend.
EnerEnergie-inhoud en oplaadtigie-inhoud en oplaadtijdenjden
HoogspanningsaccuHoogspanningsaccu
60 kWh60 kWh
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruik-
baar
Oplaadtijd Mode 4
met maximaal 50 kW
laadvermogen
Circa 50 min
Oplaadtijd Mode 4
(optie)
met maximaal 80 kW
laadvermogen
Circa 35 min
Oplaadtijd Mode 3
met maximaal 11 kW
laadvermogen
circa 6 h 30min
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting
nog niet bekend.
EnerEnergie-inhoud en oplaadtigie-inhoud en oplaadtijdenjden
HoogspanningsaccuHoogspanningsaccu
90 kWh90 kWh
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruik-
baar
Oplaadtijd Mode 4
met maximaal 110 kW
laadvermogen
Circa 45 min
Oplaadtijd Mode 3
met maximaal 11 kW
laadvermogen
Circa 10 h
De oplaadtijd mode 3 geldt voor het wissel-
stroomladen van 0% tot 100% van de nuttige accu-
capaciteit.
De oplaadtijd Mode 4 geldt voor het gelijk-
stroomladen van 10% tot 80% van de nuttige accu-
capaciteit onder optimale omstandigheden aan het
laadstation (met voedingsspanning 400 V, stroom
Technische gegevens 263263
300 A). De oplaadtijd kan afhankelijk vanverschil-
lende factoren zoals bijvoorbeeld de accu‑ en
omgevingstemperatuur of bij het gebruik vanextra
nevenverbruikers (bijvoorbeeld de verwarming)
afwijken.
Hoe lager de omgevingstemperatuur, hoe langer de
oplaadtijd. Naast de omgevingstemperatuur en de
accutoestand wordt de oplaadtijd nog bepaald
door het laadvermogen. Het maximale laadvermo-
gen is afhankelijk van de netspanning, de stroom-
sterkte en de laadtoestand van de accu bij het
startenvan het opladen.
SjorSjorpuntpunten en dren en dragagerersystsystemenemen
BelasBelastbaartbaarheid vheid van de sjoran de sjorpuntpunten en ven en van de sjor-an de sjor-
ogogenen
De aanwijzingen met betrekking tot de ladingver-
ankering in acht nemen (/pagina 216).
De nominale trekkracht is de maximaal toegestane
trekkracht op het sjorpunt.
GeleiderGeleiderailsails
De nominale trekkracht van de sjorpunten op een
geleiderail bedraagt 350 daN, als het volgende in
acht worden genomen:
RDe op de laadruimtebodem staande lading is
aan twee sjorpunten van de rail bevestigd.
RDe afstand tot het volgende bevestigingspunt
op dezelfde rail bedraagt circa 1 m.
InfInforormatie mematie met bet betrtrekking toekking tot dakdrt dakdragagersers
De aanwijzingen met betrekking tot de dragersys-
temen (/pagina 221) in acht nemen.
*AANWIJZINGAANWIJZING Beschadiging door overschrij-
den van de maximaal toegestane dakbe-
lasting
Wanneer het gewicht van de dakbagage inclu-
sief de imperial de maximaal toegestane dak-
belasting overschrijdt, kan het voertuig bescha-
digd raken.
#De maximaal toegestane dakbelasting
niet overschrijden.
#De steunvoeten van de imperial moeten
op een gelijkmatige afstand van elkaar
zijn aangebracht.
#De relingdragers ór en achter de mid-
delste steun aanbrengen.
Max. dakbelasMax. dakbelasting/dakdrting/dakdragagerer-st-steuneunpoopootpartparenen
MaximumdakbelasMaximumdakbelastingting Minimum paar dakdrMinimum paar dakdra-a-
ggerstersteuneunpotpotenen
150 kg 3
De gegevens gelden bij een gelijkmatige belasting-
verdeling voor het gehele dakoppervlak.
Bij een kortere imperial de belading percentagege-
wijs verlagen. De maximaal toegestane belasting
per dakdrager-steunpootpaar is 50 kg. De maxi-
maal toegestane belasting van een relingdrager is
100 kg.
Het rij-, rem- en stuurgedrag van het voertuig ver-
andert afhankelijk van de lading, het gewicht en
het zwaartepunt ervan. De beladingsrichtlijnen en
verdere informatie over de verdeling van de bagage
in acht nemen (/pagina 215).
264264 Technische gegevens
MeldingMeldingen op heen op het beeldsct beeldschermherm
InleidingInleiding
AAananwiwijzingjzingen meen met bet betrtrekking toekking tot displat displaymeldingymeldingenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het uitvallen van het combi-instrument
Bij het uitvallen of een storing van het combi-
instrument kunt u geen functiebeperkingen van
veiligheidsrelevante systemen herkennen. Dit
kan de bedrijfsveiligheid nadelig beïnvloeden.
#De auto direct op een veilige plaats par-
keren en contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
De boordcomputer toont op het display van het
combi-instrumenten meldingen en waarschuwin-
genvan bepaalde systemen. Erop letten dat uw
voertuig altijd bedrijfszeker is.
Displaymeldingen met grasche weergavenkunnen
in de handleiding vereenvoudigd zijn afgebeeld en
afwijken van de weergave op het display.
OpgOpgeslageslagen displaen displaymeldingymeldingen opren oproepenoepen
VVeiligheidsysteiligheidsystemenemen
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
!
÷
functioneren niet zie
handleiding
*Het ABS, het BAS, de wegrijhulp voor op hellingen en het ESP®met
de rijveiligheidssystemen zijn vanwege een storing niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kun-
nen automatisch uitgeschakeld zijn.
Het remsysteem blij normaal functioneren, echter zonder de boven-
genoemde functies.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het
ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert
geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïn-
vloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn verdere rijvei-
ligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 265265
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
!
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ABS, het BAS, de wegrijhulp voor op hellingen en het ESP®met
de rijveiligheidssystemen zijn tijdelijk niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kun-
nen automatisch uitgeschakeld zijn.
De boordnetspanning kan bijvoorbeeld te laag zijn.
Het remsysteem blij normaal functioneren, echter zonder de boven-
genoemde functies.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het
ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert
geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïn-
vloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn verdere rijvei-
ligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden en op een geschikte route met wat
auwe bochten sneller dan 20 km/h rijden.
#Controleren of de displaymelding verdwijnt en het ESP®gebruiks-
klaar is.
Wanneer de displaymelding nog steeds wordtweergegeven:
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag uitge-
schakeld zie handleiding
*De bijrijdersairbag is tijdens het rijden uitgeschakeld, hoewel zich een
volwassene of een persoon met overeenkomstig postuur op de bijrij-
dersstoel bevindt.
Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend of de bijrijder
niet correct op het zitvlak zit, kan het systeem een te gering gewicht
meten (/pagina 37).
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar bij uit-
geschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een
ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met
onderdelen van het interieur in contact komen, in het bijzonder als
deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de pas-
sagiersairbag controleren.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
266266 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Ervoor zorgen dat er geen voorwerpen onder de bijrijdersstoel zijn
ingeklemd.
#Het voertuig uitschakelen.
#De bijrijder laten uitstappen.
#De bijrijdersstoel vrijhouden, de bijrijdersdeur sluiten en het voer-
tuig inschakelen.
#Op het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF in de midden-
console en de displaymeldingen letten.
#Wanneer de stoel niet bezet en het voertuig ingeschakeld is, het
volgende controleren:
RHet controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF moet permanent
branden. Wanneer het controlelampje brandt, hee de auto-
matische uitschakeling van de bijrijdersairbag de bijrijdersair-
bag uitgeschakeld (/pagina 37).
RHet display mag niet de meldingen Voorpass.-airbag inge-
schakeld zie handleiding of Voorpass.-airbag uitgeschakeld
zie handleiding tonen.
#Ten minste één minuut wachtentot de benodigde testprocedures
zijn doorlopen.
#Het display mag geen van beide displaymeldingen voor de bijrij-
dersairbag tonen.
Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan de bijrijdersstoel weer
worden bezet.
Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan, vertoont de automati-
sche uitschakeling van de bijrijdersairbag een storing.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Meer informatie over de airbaguitschakeling vindt u onder "Automati-
sche uitschakeling van de bijrijdersairbag" (/pagina 37).
Voorpass.-airbag inge-
schakeld zie handleiding
*De bijrijdersairbag is tijdens het rijden ingeschakeld, hoewel het vol-
gende het geval is:
RDe bijrijdersstoel is bezet door een kind in een kinderzitjesbevesti-
gingssysteem of een persoon met een klein postuur.
of
RDe bijrijdersstoel is niet bezet.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de
stoel of krachten die op de stoel werken.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar door
gebruik van een naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem bij ingeschakelde bijrijdersairbag
Wanneer een kind in een naar achteren gericht kinderzitjesbeves-
tigingssysteem op de bijrijdersstoel wordt beveiligd en het contro-
lelampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd, kan de bijrijders-
airbag bij een ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 267267
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld zijn; dit controleren.
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
#NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem op een stoel met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN-
STIGE VERWONDINGEN totgevolg hebben.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#Ervoor zorgen dat er geen voorwerpen onder de bijrijdersstoel zijn
ingeklemd.
#Het voertuig uitschakelen.
#De bijrijdersdeur openen.
#Het kind en het kinderzitjesbevestigingssysteem van de bijrijders-
stoel verwijderen.
#Er mogen zich geen voorwerpen op de stoel bevinden die hierop
extra gewicht uitoefenen.
Anders kan het systeem het extra gewicht herkennen en een inzit-
tende op de bijrijdersstoel als zwaarder inschatten dan deze daad-
werkelijk is.
#De bijrijdersstoel vrijhouden, de bijrijdersdeur sluiten en het voer-
tuig inschakelen.
#Op het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF in de midden-
console en het display letten.
#Wanneer de stoel niet bezet en het voertuig ingeschakeld is, het
volgende controleren:
RHet controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF moet permanent
branden. Wanneer het controlelampje brandt, hee de auto-
matische uitschakeling van de bijrijdersairbag de bijrijdersair-
bag uitgeschakeld.
RHet display mag niet de meldingen Voorpass.-airbag inge-
schakeld zie handleiding of Voorpass.-airbag uitgeschakeld
zie handleiding tonen.
#Ten minste één minuut wachtentot de benodigde testprocedures
zijn doorlopen.
#Het display mag geen van beide displaymeldingen voor de bijrij-
dersairbag tonen.
Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan de bijrijdersstoel weer
worden bezet. De aanwijzingenvoor de stoelbezettingsherkenning en
het classicatieresultaat van de automatische uitschakeling van de bij-
rijdersairbag in acht nemen (/pagina 37).
Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan, vertoont de automati-
sche uitschakeling van de bijrijdersairbag een storing.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem op een geschikte zitplaats
achterin monteren.
of
268268 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Personen met een klein postuur op een geschikte zitplaats ach-
terin laten plaatsnemen.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Meer informatie over de airbaguitschakeling vindt u onder "Automati-
sche uitschakeling van de bijrijdersairbag" (/pagina 37).
Remblokslijtage *Deremvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
J
Remvloeistofpeil contro-
leren
*Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag rem-
vloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en
daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
T
!
÷
functioneren niet zie
handleiding
*De EBD is vanwege een storing niet beschikbaar. Daarmee zijn bij-
voorbeeld ook het ABS, het BAS, de wegrijhulp voor op hellingen en
het ESP®met de rijveiligheidssystemen niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kun-
nen automatisch uitgeschakeld zijn.
Het remsysteem blij normaal functioneren, echter zonder de boven-
genoemde functies.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS
en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert
geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïn-
vloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn verdere rijvei-
ligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
÷
functioneren niet zie
handleiding
*Het ESP®, het BAS en de wegrijhulp voor op hellingen zijn vanwege
een storing niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kun-
nen automatisch uitgeschakeld zijn.
Het remsysteem blij normaal functioneren, echter zonder de boven-
genoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoorbeeld bij een
noodstop vroegtijdig blokkeren.
Daardoor worden de bestuurbaarheid en het remgedrag aanzienlijk
verslechterd. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 269269
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®
gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitge-
schakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwaliceerde werkplaats laten controle-
ren.
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ESP®, het BAS en de wegrijhulp voor op hellingen zijn vanwege
een storing niet beschikbaar.
De zelfdiagnose is bijvoorbeeld nog niet voltooid.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kun-
nen automatisch uitgeschakeld zijn.
Het remsysteem blij normaal functioneren, echter zonder de boven-
genoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoorbeeld bij een
noodstop vroegtijdig blokkeren.
Daardoor worden de bestuurbaarheid en het remgedrag aanzienlijk
verslechterd. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®
gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitge-
schakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwaliceerde werkplaats laten controle-
ren.
#Voorzichtig een korteroute met wat auwe bochten rijden met
een snelheid boven 20 km/h.
Wanneer de displaymelding verdwijnt, zijn bovengenoemde func-
ties weer beschikbaar.
Wanneer de displaymelding nog steeds wordtweergegeven:
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
!
Parkeerrem ontgrendelen
*Het rode controlelampje !in het combi-instrument gaat branden.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Urijdt met een vastgezette parkeerrem of u voert een noodremming
uit met de parkeerrem.
#De parkeerrem vrijzetten (/pagina 153).
!
Parkeerrem zie handlei-
ding
*Het gele waarschuwingslampje !brandt en het rode controle-
lampje !is gedoofd.
De parkeerremvertoont een storing, bijvoorbeeld na het loskoppelen
van de 12V‑boordnetaccu.
PParkarkeerreerrem vriem vrijzejzetttten:en:
270270 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Het voertuig uit- en weer inschakelen.
#Het rempedaal indrukken en kort aan de parkeerremhandgreep
trekken (/pagina 153).
#Na ongeveer tien seconden de parkeerremhandgreep indrukken.
Wanneer het gele waarschuwingslampje !gedoofd is:
#De parkeerrem vrijzetten.
Wanneer het gele waarschuwingslampje !nog steeds brandt:
#Niet verder rijden.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De voorwielen in de richting van de stoeprand draaien.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
*Het gele waarschuwingslampje !en het rode controle-
lampje !branden.
De parkeerremvertoont een storing.
PParkarkeerreerrem vriem vrijzejzetttten:en:
#Het voertuig uit- en weer inschakelen.
#De parkeerrem vrijzetten.
Wanneer de parkeerrem nog steeds niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
*Het rode controlelampje !knippert en het gele waarschuwings-
lampje !brandt.
De parkeerremvertoont een storing.
#Het voertuig uit- en weer inschakelen.
#De parkeerrem vrijzetten of bedienen.
Wanneer het rode controlelampje !nog steeds knippert:
#Niet verder rijden.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De voorwielen in de richting van de stoeprand draaien.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
!
Om te ontgrendelen rem-
pedaal indrukken
*Het rode controlelampje !brandt.
U hebt geprobeerd om de parkeerrem vrij te zetten zonder het rempe-
daal in te drukken.
#Het rempedaal indrukken.
#Aan de handgreep trekken om de parkeerrem vrij te zetten.
PRE-SAFE functioneert
niet zie handleiding
*Belangrijke functies van de PRE‑SAFE®zijn uitgevallen. Alle overige
systemen voor de inzittendenbescherming, bijvoorbeeld de airbags,
blijven beschikbaar.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 271271
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Meer informatie over de functies vindt u onder "PRE‑SAFE®(preven-
tieve inzittendenbescherming)" (/pagina 39).
6
Veiligheidssysteem Sto-
ring Werkplaats opzoe-
ken
*Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing. Bovendien
gaat het waarschuwingslampje 6in het combi-instrument bran-
den.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssys-
teem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden
geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld worden geacti-
veerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk
niet zoals bedoeld worden uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet wor-
den aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
Meer informatie over het veiligheidssysteem en de bijbehorende com-
ponenten vindt u onder "Veiligheid voor inzittenden".
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voor-
beeld)
*Het betreende veiligheidssysteem vertoont een storing. Bovendien
brandt het waarschuwingslampje 6in het combi-instrument.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssys-
teem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden
geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld worden geacti-
veerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk
niet zoals bedoeld worden uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet wor-
den aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoe-
ken (voorbeeld)
*De betreende windowbag vertoont een storing. Bovendien gaat het
waarschuwingslampje 6in het combi-instrument branden.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door
storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld wor-
den geactiveerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren en repareren.
272272 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
RiRijsystjsystemenemen
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
*Alleen voor bepaalde landen: De maximum toegestane snelheid is
overschreden.
#Langzamer rijden.
À
Attention Assist functio-
neert niet
*DeATTENTION ASSIST is uitgevallen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Attention Assist: pauze! *DeATTENTION ASSIST hee aan de hand van bepaalde criteria ver-
moeidheid of toenemende onoplettendheid bij de chaueur vastge-
steld.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#Zo nodig pauze nemen.
Bij langere ritten tijdig en regelmatig pauze nemen, zodat u goed uit
kunt rusten.
Act. afstandsassistent
- - - km/h
*Aan één inschakelvoorwaarde voor de actieve afstandsassistent
DISTRONIC is niet voldaan.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC in acht nemen (/pagina 161).
Actieve afstandsassis-
tent Uit
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC werd uitgeschakeld
(/pagina 161).
Bij een niet door de chaueur geïnitieerde uitschakeling klinkt boven-
dien een waarschuwingssignaal.
Actieve afstandsassis-
tent buiten werking
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De actieve afstandsassis-
tent DISTRONIC vertoont een storing. Bovendien kan het BAS uitge-
vallen zijn.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassis-
tent en limiter buiten
werking
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De actieve afstandsassis-
tent DISTRONIC en de limitervertonen een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassis-
tent passief
*Uaccelereert. Zolang de acceleratie duurt regelt de actieve afstands-
assistent DISTRONIC niet.
#De voet van het gaspedaal nemen.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer actief.
Actieve afstandsassis-
tent nu niet beschikbaar
Zie handleiding
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC is uitgeschakeld en tijdelijk
niet beschikbaar.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 273273
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe werking wordtgehinderd door sterke neerslag.
RHet radarsensorsysteem is tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radiozen-
dinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het bedrijfs-
temperatuurgebied.
RDe boordnetspanning is te laag.
Wanneer de bovenstaande oorzaken niet meer vantoepassing zijn,
verdwijnt de displaymelding en is de actieve afstandsassistent
DISTRONIC weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#Het voertuig opnieuw starten.
Actieve afstandsassis-
tent weer beschikbaar
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is na tijdelijke niet-beschik-
baarheid weer gereed voor gebruik. U kunt de actieve afstandsassis-
tent DISTRONIC nu weer inschakelen (/pagina 162).
Actieve remassistent
Functie beperkt beschik-
baar Zie handleiding
*Het Active Brake Assist System is vanwege een storing niet beschik-
baar.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve remassistent
Functie nu beperkt
beschikbaar Zie handlei-
ding
*Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet beschikbaar.
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe sensoren in de voorbumper zijn vervuild.
RDe werking wordtgehinderd door sterke neerslag.
RHet radarsensorsysteem is tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radiozen-
dinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het bedrijfs-
temperatuurgebied.
RDe boordnetspanning is te laag.
Wanneer bovenstaande oorzaken niet meer vantoepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding en is het Active Brake Assist System weer
gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#Het voertuig uitschakelen.
#De sensoren in de voorbumper reinigen (/pagina 229).
#Het voertuig opnieuw starten.
Radarsensoren vervuild
zie handleiding
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
274274 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Ten minste een van de volgende rijsystemen of rijveiligheidssystemen
is tijdelijk niet of beperkt beschikbaar:
RActive Brake Assist System
RDodehoekassistent
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RRecuperatiefase hÃ
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe sensoren in de radiateurgrille en/of in de bumpers zijn ver-
vuild.
RDe werking van het rijsysteem of het rijveiligheidssysteem wordt
gehinderd door hevige neerslag.
Wanneer bovenstaande oorzaken niet meer vantoepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding en zijn de rijsystemen of rijveiligheidssyste-
men weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#Het voertuig uitschakelen.
#De sensoren op de volgende plaatsen reinigen:
Rin de radiateurgrille
Rin de voorbumper
Rin de achterbumper
#Het voertuig opnieuw starten.
Limiter - - - km/h *Terwijl het gaspedaal totvoorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kick-
down), is activering van de limiter niet mogelijk.
#Als de situatie het toestaat, sneller dan 30 km/h rijden en de
snelheid opslaan.
Limiter passief *Het gaspedaal is totvoorbij het drukpunt ingedrukt. Zolang de accele-
ratie duurt regelt de limiter niet.
#De voet van het gaspedaal nemen. De limiter is weer actief en
begrenst de snelheid.
TEMPOMAT - - -km/h *Er is niet voldaan aan één van de inschakelvoorwaarden van de TEM-
POMAT.
U wilt een snelheid lager dan 30 km/h opslaan.
#Als de situatie het toestaat, sneller dan 30 km/h rijden en de
snelheid opslaan.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT in acht nemen
(/pagina 160).
TEMPOMAT en limiter
functioneren niet
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De TEMPOMAT en de
limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Dodehoekassistent func-
tioneert niet
*De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 275275
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Dodehoekassistent nu
niet beschikbaar zie
handleiding
*De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe werking wordtgehinderd door sterke neerslag.
RHet radarsensorsysteem is tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radiozen-
dinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het bedrijfs-
temperatuurgebied.
Wanneer bovenstaande oorzaken niet meer vantoepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding en is de dodehoekassistent weer gereed
voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#Het voertuig uitschakelen.
#Het voertuig opnieuw starten.
Actieve parkeerassistent
afgebroken
*Bovendien klinkt er een geluidssignaal. De actieve parkeerhulp is afge-
broken en de actieve parkeerassistent is automatisch beëindigd. U
hebt bijvoorbeeld het stuurwiel aangeraakt of te snel gereden.
#Zelf sturen en remmen.
#Indien nodig opnieuw inparkeren. Daarbij de uitschakelvoorwaar-
den in acht nemen (/pagina 170).
Actieve parkeerassistent
buiten werking
*DePARKTRONIC vertoont een storing of is defect.
#De aanwijzingen en adviezen onder "Werking van de PARKTRO-
NIC" in acht nemen (/pagina 165).
#Wanneer de displaymelding nog steeds wordtweergegeven, naar
een gekwaliceerde werkplaats gaan.
*De actieve parkeerassistent is niet beschikbaar of vertoont een sto-
ring.
#Het voertuig uitschakelen, evenwachten en opnieuw starten.
Wanneer de displaymelding nog steeds wordtweergegeven of het dis-
play niet het symbool jlaat zien:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Spoorassistent functio-
neert niet
*De spoorassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Spoorassistent nu niet
beschikbaar zie handlei-
ding
*De spoorassistent is uitgeschakeld en functioneert tijdelijk niet.
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordtgehinderd door hevige neerslag of mist.
REr zijn gedurende langere tijd geen rijstrookmarkeringen aanwezig.
RDe rijstrookmarkeringen zijn versleten, donker of bedekt, bijvoor-
beeld door vuil of sneeuw.
276276 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Wanneer bovenstaande oorzaken niet meer vantoepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding en is de spoorassistent weer gereed voor
gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De voorruit reinigen.
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
*Deverkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Verkeerstekenassistent
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Deverkeerstekenassistent is uitgeschakeld en tijdelijk niet beschik-
baar.
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordtgehinderd door hevige neerslag of mist.
Als bovenstaande oorzaken niet meer vantoepassing zijn, verdwijnt
de displaymelding en is de verkeerstekenassistent weer gereed voor
gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De voorruit reinigen.
ë
Uit
*De HOLD-functie is uitgeschakeld. Het voertuig is in een slip geraakt.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#De HOLD-functie later weer inschakelen (/pagina 165).
*De HOLD-functie is uitgeschakeld. Bij een ingedrukt rempedaal wordt
aan één inschakelvoorwaarde niet meer voldaan.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#De inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/pagina 164).
Â
komt omlaag
*De voertuighoogte kan om de volgende redenen verlaagd zijn:
RU hee een ander rijprogramma geselecteerd.
RU hee de snelheidsgrens overschreden.
Á
Auto komt omhoog
*De voertuighoogte kan om de volgende redenen verhoogd zijn:
RU hee een ander rijprogramma geselecteerd.
RU hee de snelheidsgrens onderschreden.
Á
Compressor koelt af
*Vanwege regelmatige niveauveranderingen binnen korte tijd moet de
compressor eerst afkoelen alvorens het geselecteerde voertuigniveau
kanworden ingesteld.
Wanneer de compressor is afgekoeld, gaat het voertuig verder met het
instellen van de geselecteerde voertuighoogte.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 277277
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Overeenkomstig het ingestelde niveau verder rijden. Daarbij op
voldoende bodemvrijheid letten.
ä
Storing Zie handleiding
*De AIRMATIC werkt slechts beperkt. Het rijgedrag kan daardoor wor-
den beïnvloed.
*AANWIJZINGAANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatbor-
den voor mogelijk bij te grote stuuruitslagen
#Tijdens het rijden grote stuuruitslagen vermijden en letten
op schurende geluiden.
#Bij schurende geluiden op een veilige wijze stoppen en
indien mogelijk een grotere voertuighoogte instellen.
#Overeenkomstig de actuele hoogte rijden, echter niet sneller dan
80 km/h.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
KlimaatrKlimaatregegelingeling
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
&
functioneert niet Laden
van de HV-accu niet
afgesloten
*De hoogspanningsaccu wordt opgeladen. De klimaatregeling vooraf
kan niet worden ingeschakeld.
#Wachtentot het opladen een minimale laadtoestand hee bereikt.
&
functioneert niet HV-
accu opladen
*De spanning van de hoogspanningsaccu is te laag. De klimaatregeling
vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#De hoogspanningsaccu opladen.
&
Voorklimatisering via
sleutel na starten van de
motor weer beschikbaar
*Uhebt bij een geparkeerd voertuig meer dan driemaal geprobeerd de
klimaatregeling vooraf in te schakelen.
#Het aandrijfsysteem gedurende tien seconden laten draaien.
De klimaatregeling vooraf kanweer worden ingeschakeld.
&
Voorklimatisering via
sleutel functioneert niet
HV-accu zwak
*De spanning van de hoogspanningsaccu is te laag. De klimaatregeling
vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#De hoogspanningsaccu opladen.
Wanneer de hoogspanningsaccu voldoende opgeladen is, is de kli-
maatregeling vooraf weer ingeschakeld.
278278 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
AAandriandrijfjfsystsysteemeem
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Maximum snelheid over-
schredenSnelheid verla-
gen
*Het voertuig hee de toegestane maximumsnelheid overschreden.
#Het voertuig veilig afremmen tot de toegestane maximumsnelheid.
Anders kan het aandrijfsysteem worden beschadigd.
è
Laadkabel aangesloten
*Zolang de laadkabel is aangesloten, kunt u niet wegrijden.
#De laadkabel van het voertuig losmaken.
#
12V-accu Zie handleiding
*Het aandrijfsysteem is afgezet en de laadtoestand is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
Om de accu op te laden:
#De accu stationair opladen.
w
Accureserve Hoogspan-
ningsaccu opladen
*De laadtoestand van de hoogspanningsaccu hee het reservegebied
bereikt.
#De hoogspanningsaccu opladen (/pagina 144).
Zonder opnieuw te star-
ten Werkplaats opzoeken
*Het aandrijfsysteem kanvanwege een storing niet opnieuw worden
gestart.
#Zonder het voertuig uit te schakelen tot de volgende gekwali-
ceerde werkplaats verder rijden.
Voertuig wordt momen-
teel niet opgeladen Sto-
ring van laadstation
*Er is een storing van het laadstation opgetreden of de RFID-kaart
wordt niet herkend.
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
of
#De werking van de RFID-kaart laten controleren.
Laadmodus momenteel
niet beschikbaar
Opnieuw proberen of
andere laadmodus kiez.
*Er is een tijdelijke storing van het laadstation opgetreden.
#Wachtentot de storing voorbij is.
of
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
Laadstoring Andere laad-
modus kiezen a.u.b. Zie
handleiding
*Het opladen kanvanwege een storing niet worden gestart.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Laadkabel ontgrendelen
niet mogelijk Zie handlei-
ding
*De laadkabelstekker kan niet uit de contactdoos van het laadstation
worden getrokken.
#De NOOD-UIT-schakelaar op het laadstation indrukken.
Wanneer de laadkabelstekker vervolgens niet kanworden verwijderd:
#Bij de aanbieder van het laadstation via de op het laadstation aan-
gebrachte noodoproeptoets of het alarmnummer om serviceper-
soneel verzoeken.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 279279
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
u
Slepen verboden zie
handleiding
*Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Het voertuig alleen vervoeren op een auto-ambulance of een aan-
hangwagen .
ò
Akoestisch omgevings-
signaal buiten werking
*De soundgenerator (akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem) ver-
toont een storing. Er worden geen rijgeluiden gegenereerd. Daarom
kan het voertuig in bepaalde gevallen niet hoorbaar zijn voor andere
verkeersdeelnemers.
#Zeer anticiperend rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Aandrijfvermogen gere-
duceerd Zie handleiding
*Detemperatuur van het aandrijfsysteem ligt buiten het bedrijfstempe-
ratuurgebied, bijvoorbeeld vanwege extreme buitentemperaturen.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd. Het gele waar-
schuwingslampje vermogen gereduceerd Obrandt.
#Voorzichtig verder rijden.
Wanneer de bedrijfsomstandigheden weer normaal worden, is het
volledige aandrijfvermogenweer beschikbaar.
*De hoogspanningsaccu is niet voldoende opgeladen.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd. Het gele waar-
schuwingslampje vermogen gereduceerd Obrandt.
#Voorzichtig verder rijden.
#De hoogspanningsaccu direct opladen.
*Wanneer het vermogen van het aandrijfsysteem daarna nog steeds
gereduceerd is, is er een storing in het aandrijfsysteem aanwezig.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Û
Accucapaciteit te laag
Stoppen, direct laden
*De laadtoestand van de hoogspanningsaccu is zo laag, dat rijden niet
meer mogelijk is.
#Het voertuig parkeren en de hoogspanningsaccu opladen.
Û
HV-accu oververhit Stop,
allen uitstappen! Liefst
in de openlucht
*De hoogspanningsaccu is oververhit. Brandgevaar!
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Indien mogelijk het voertuig buiten parkeren en alle inzittenden
laten uitstappen.
#Niet verder rijden.
#Bij rookontwikkeling de gevarenzone verlaten en onmiddellijk con-
tact opnemen met de brandweer.
#Ook zonder dat tekenen voor een brand aanwezig zijn, contact
opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
280280 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Û
Storing
*Het aandrijfsysteem vertoont een storing. Bovendien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
*Wanneer de displaymelding en het waarschuwingssignaal met korte
intervallen worden herhaald, is een ernstige storing aanwezig. Het
voertuig moet direct op een veilige plaats worden geparkeerd, omdat
het aandrijfsysteem automatisch wordtgedeactiveerd.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Het voertuig uitschakelen en contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Û
HV-accu oververhit
Direct stoppen, liefst in
de openlucht
*De hoogspanningsaccu is oververhit. Brandgevaar!
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Indien mogelijk het voertuig buiten parkeren en alle inzittenden
laten uitstappen.
#Niet verder rijden.
#Bij rookontwikkeling de gevarenzone verlaten en onmiddellijk con-
tact opnemen met de brandweer.
#Ook zonder dat tekenen voor een brand aanwezig zijn, contact
opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Û
Storing Werkplaats
opzoeken
*Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
d
Stoppen Motor uit
*Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
d
Storing Werkplaats
opzoeken
*Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
HV-accuonderhoud drin-
gend nodig Starten niet
mogelijk over circa XXX
km
*De hoogspanningsaccu hee onderhoud nodig (/pagina 223).
Anders kan na aoop van de getoonde afstand niet meer worden
gestart.
#De benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspan-
ningsaccu bij een gekwaliceerde werkplaats laten uitvoeren.
HV-accuonderhoud drin-
gend nodig Zonder opn.
starten werkplaats
opzoeken
*De hoogspanningsaccu hee onderhoud nodig (/pagina 223).
Anders kan het voertuig nadat dit is uitgeschakeld in de regel niet
meer opnieuw worden gestart.
#Zonder het voertuig uit te schakelen tot de volgende gekwali-
ceerde werkplaats verder rijden.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 281281
BandenBanden
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Bandenspanning corrig. *Ten minste één band hee een te lage bandenspanning, of de banden-
spanningen van de afzonderlijke banden wijken te sterk van elkaar af.
#Bij de volgende gelegenheid de bandenspanning controleren
(/pagina 249).
#Indien nodig de bandenspanning corrigeren.
#De bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/pagina 249).
Banden controleren *Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage
bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen
sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#Zonder heige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De banden controleren. indien nodig het wiel verwisselen
(/pagina 252).
#De bandenspanning controleren (/pagina 249). Indien nodig de
bandenspanning corrigeren.
Let op: band defect *Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden
met drukloze banden
RDe banden kunnen overmatig verwarmen en tot brand leiden.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen
sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot bandenpech in acht
nemen.
#Zonder heige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De banden controleren. indien nodig het wiel verwisselen
(/pagina 252).
282282 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
*Vanwege een storingsbron worden geen signalen van de bandenspan-
ningsensoren ontvangen. De bandenspanningscontrole vertoont tijde-
lijk een storing.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole
vanzelf weer.
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
*Van een of meerdere wielen ontbreekt het signaal van de banden-
spanningssensor. Het display toont geen bandenspanningswaarde bij
de betreende band.
#De defecte bandenspanningssensor laten vervangen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Bandenspanningscon-
trole functioneert niet
Geen wielsensoren
*Degemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningssen-
soren. De bandenspanningscontrole is uitgeschakeld.
#Wielen met geschikte bandenspanningssensoren monteren.
De bandenspanningscontrole wordt na enkele minuten rijden inge-
schakeld.
Bandenspanningscon-
trole functioneert niet
*De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
SleutSleutelel
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Â
Sleutel vervangen
*De sleutel moet worden vervangen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
VVoeroertuigtuig
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Ò*De achterklep is geopend.
#De achterklep sluiten.
Ó*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De motorkap is geopend.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde
motorkap tijdens het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De motorkap sluiten.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 283283
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
C*Bovendien klinkt er tijdens het rijden een waarschuwingssignaal.
Het display toont de geopende deur(en).
#Alle deuren sluiten.
¥
Ruitensproeiervloeistof
bijvullen
*Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreser-
voir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/pagina 226).
Ð
Stuurbekrachtiging Sto-
ring zie handleiding
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De stuurbekrachtiging
kan een storing vertonen. Er is eventueel meer kracht vereist voor het
sturen.
#Voorzichtig verder rijden naar een gekwaliceerde werkplaats en
de stuurinrichting direct laten controleren.
Telefoon Geen service *Het voertuig bevindt zich buiten het zend- en ontvangstgebied van het
mobiele netwerk van de provider.
Om te starten: selecteer
P of N
*Uhebt geprobeerd het voertuig in de transmissiestand kof hte
starten.
#De transmissie in de stand jof izetten.
Backup accu Storing *De noodaccu voor de transmissie wordt niet meer opgeladen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Voor verlaten van scha-
kelstand P rem bedienen
*Uhebt geprobeerd de transmissie in de stand h,kof ite zetten
zonder het rempedaal in te drukken.
#Het rempedaal indrukken.
Voor inschakelen van
schakelstand R eerst
rem bedienen
*Uhebt geprobeerd de transmissie in de stand kte zetten zonder het
rempedaal in te drukken.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestand kinschakelen.
Stand N permanent
geactiveerd Wegrolge-
vaar
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. Tijdens het rollen of rij-
den van het voertuig is de transmissie in de stand igezet.
#Het rempedaal indrukken om te stoppen en wanneer het voertuig
stilstaat de transmissie in de stand jzetten.
#Om verder te rijden de transmissie in de stand kof hzetten.
Wegrolgevaar Transmis-
sie niet in P
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De chaueursdeur is
geopend en de transmissie staat in de stand i,kof h.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
Zonder schakelen Werk-
plaats opzoeken
*Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal. De transmissiestand kan
vanwege een functiestoring niet meer worden gewijzigd.
Wanneer de transmissiestand his geselecteerd:
#Zonder de transmissiestand te wijzigen naar een gekwaliceerde
werkplaats gaan.
284284 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Wanneer de transmissiestand j,kof iis geselecteerd:
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Achteruit rijden niet
mogelijk Werkplaats
opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De transmissiestand kkan niet
worden ingeschakeld.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Transmissie Storing
Stoppen
*De transmissie vertoont een storing. De transmissie schakelt daarbij
automatisch in de neutraalstand i.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
LicLichtht
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
b
Dimlicht links (voorbeeld)
*De betreende lichtbron is defect.
De defecte LED-lichtbron bij een gekwaliceerde werkplaats laten ver-
vangen.
#De aanwijzingen met betrekking tot het vervangen van gloeilam-
pen in acht nemen (/pagina 116).
#De defecte gloeilamp voor (/pagina 117) of achter
(/pagina 118) vervangen.
Adaptieve grootlichtas-
sistent functioneert niet
*De adaptieve grootlichtassistent vertoont een storing.
#Het grootlicht handmatig in- en uitschakelen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtas-
sistent nu niet beschik-
baar zie handleiding
*De adaptieve grootlichtassistent is uitgeschakeld en functioneert tij-
delijk niet.
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordtgehinderd door hevige neerslag of mist.
#De voorruit reinigen.
Als het systeem herkent dat de camera weer volledig gebruiks-
klaar is, toont het display de melding Adaptieve grootlichtassis-
tent weer beschikbaar
De adaptieve grootlichtassistent is in dat gevalweer gereed voor
gebruik.
Act. bochtverlicht. func-
tioneert niet
*De actieve bochtenverlichting is defect.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
b
AUTO-verlichting functio-
neert niet
*De lichtsensor is defect. De automatische rijverlichting vertoont een
storing.
#De verlichtingsfuncties handmatig in- en uitschakelen
(/pagina 110).
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 285285
DisplaDisplaymeldingymeldingenen MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Intell. Light System func-
tioneert niet
*Het Intelligent Light System vertoont een storing. Het verlichtingssys-
teem is nog steeds beschikbaar, maar zonder de functies van het
Intelligent Light System.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
b
Storing Zie handleiding
*Deexterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
WWaaraarscschuwhuwende en kwitende en kwitererende (tende (tererugmeldende)ugmeldende)
meldlammeldlampenpen
WWaaraarscschuwings- en contrhuwings- en controlelamolelampjes in hepjes in het combi-t combi-
insinstrtrumentument
Wanneer het voertuig wordt ingeschakeld, voeren
verschillende systemen een zelfdiagnose uit.
Enkele waarschuwings- en controlelampjes kunnen
daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag is
niet kritisch. Paswanneer deze waarschuwings- en
controlelampjes na het startenvan het voertuig of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
VVeiligheidsysteiligheidsystemenemen
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
6
Waarschuwingslampje vei-
ligheidssysteem
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt wanneer het
voertuig gestart is.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing.
&GEVGEVAARAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssys-
teem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden
geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld worden geacti-
veerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet
zoals bedoeld worden uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet wor-
den aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
#De displaymeldingen in acht nemen.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het veiligheidssysteem en de componenten hiervan direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
286286 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Meer informatie over het veiligheidssysteem en de bijbehorende com-
ponenten vindt u onder "Veiligheid voor inzittenden".
J
Waarschuwingslampje
remmen
*Het rode waarschuwingslampje remmen brandt wanneer het voertuig
gestart is.
De EBD is vanwege een storing niet beschikbaar. Daarmee zijn bijvoor-
beeld ook het ABS, het BAS, de wegrijhulp voor op hellingen en het
ESP®met de rijveiligheidssystemen niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kunnen
automatisch uitgeschakeld zijn.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS
en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen
stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïn-
vloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn verdere rijveilig-
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
#Het voertuig uitschakelen, evenwachten en opnieuw starten.
#Controleren of de displaymelding verdwijnt en het ESP®gebruiks-
klaar is.
Wanneer de displaymelding nog steeds wordtweergegeven:
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
J
Waarschuwingslampje
remmen
*Het rode waarschuwingslampje remmen brandt wanneer het voertuig
gestart is. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
De rembekrachtiging vertoont een storing.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing
van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk
dat er meer kracht op het rempedaal moet worden uitgeoefend tij-
dens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De
remwegkan bij een noodstop langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 287287
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
J
Waarschuwingslampje
remmen
*Het rode waarschuwingslampje remmen brandt wanneer het voertuig
gestart is.
Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag rem-
vloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en
daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
!
ABS-waarschuwings-
lampje
*Het gele waarschuwingslampje ABS brandt wanneer het voertuig
gestart is.
Het ABS is vanwege een storing uitgeschakeld. Daarmee zijn bijvoor-
beeld ook het BAS, de wegrijhulp voor op hellingen en het ESP®met de
rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kunnen
automatisch uitgeschakeld zijn.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het
ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen
stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïn-
vloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn verdere rijveilig-
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
#Het voertuig uitschakelen, evenwachten en opnieuw starten.
#Controleren of de displaymelding verdwijnt en het ESP®gebruiks-
klaar is.
Wanneer de displaymelding nog steeds wordtweergegeven:
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Wanneer de ABS-regeleenheid defect is, kunnen ook andere systemen
slechts beperkt of niet beschikbaar zijn, zoals het navigatiesysteem of
de automatische transmissie.
288288 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
÷
Waarschuwingslampje
ESP®
*Het gele ESP®-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden.
Het ESP®of de tractieregeling regelt, omdat er slipgevaar is of ten min-
ste één wiel doordraait.
De TEMPOMAT of de actieve afstandsassistent DISTRONIC is automa-
tisch uitgeschakeld.
#Bij het wegrijden het gaspedaal slechts zo ver als nodig indrukken.
#Tijdens het rijden minder gasgeven.
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en staat van het wegdek
aanpassen.
#Het ESP®niet uitschakelen.
In uitzonderingssituaties kan het beter zijn om het ESP®uit te schakelen
(/pagina 156).
÷
Waarschuwingslampje
ESP®
*Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt wanneer het voertuig
gestart is.
Het ESP®, het BAS en de wegrijhulp voor op hellingen zijn vanwege een
storing niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd en verdere rijsystemen kunnen
automatisch uitgeschakeld zijn.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®
gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitge-
schakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwaliceerde werkplaats laten controle-
ren.
#De displaymeldingen in acht nemen.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
å
Waarschuwingslampje
ESP®OFF
*Het gele waarschuwingslampje ESP®OFF brandt wanneer het voertuig
gestart is.
Het ESP®is uitgeschakeld.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgescha-
keld ESP®
Het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit. Bovendien zijn ver-
der rijveiligheidssystemen slechts beperkt beschikbaar.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®slechts zo lang uitschakelen als de situatie dit ver-
eist.
Als het ESP®niet kanworden ingeschakeld, vertoont het ESP®een
storing.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 289289
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Het ESP®direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten con-
troleren.
#Het ESP®weer inschakelen.
In uitzonderingssituaties kan het beter zijn om het ESP®uit te schakelen
(/pagina 156).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en staat van het wegdek
aanpassen.
Wanneer het ESP®niet kanworden ingeschakeld:
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
!
Controlelampje parkeer-
rem
*Het rode controlelampje van de parkeerrem knippert of brandt en/of
het gele waarschuwingslampje van de parkeerrem brandt.
De parkeerremvertoont een storing of het display toont een instructie
voor het vrijzetten van de parkeerrem.
Als alleen het rode controlelampje van de parkeerrem brandt, is de par-
keerrem bediend.
De displaymeldingen in acht nemen.
VVeiligheidgoreiligheidgordeldel
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
ü
Waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt of knippert na
het startenvan het voertuig. Bovendien kan een waarschuwingssignaal
klinken.
Alleen voor bepaalde landen: Het rode waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel brandt na het inschakelen van het voertuig maximaal zes
seconden.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert chaueur en bij-
rijder eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 33).
ü
Waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel
*Nadat het voertuig is gestart gaat het rode waarschuwingslampje voor
de veiligheidsgordel branden, zodra de chaueursdeur of de bijrijders-
deur gesloten is.
De chaueur of de bijrijder hebben de gordel niet omgegespt.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 33).
Het waarschuwingslampje doo.
Bij voertuigen met automatische uitschakeling van de bijrijdersairbag
liggen voorwerpen op de bijrijdersstoel.
#De voorwerpen van de bijrijdersstoel verwijderen en veilig ergens
opbergen.
Het waarschuwingslampje doo.
290290 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
ü
Waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt
een onderbroken waarschuwingssignaal.
De chaueur of de bijrijder hebben de gordel niet omgegespt. Daarbij
wordt sneller dan 25 km/h gereden of er is kortstondig sneller dan
25 km/h gereden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 33).
Het waarschuwingslampje doo en er is geen onderbroken waar-
schuwingssignaal meer hoorbaar.
Bij voertuigen met automatische uitschakeling van de bijrijdersairbag
liggen voorwerpen op de bijrijdersstoel. Daarbij wordt sneller dan
25 km/h gereden of er is kortstondig sneller dan 25 km/h gereden.
#De voorwerpen van de bijrijdersstoel verwijderen en veilig ergens
opbergen.
Het waarschuwingslampje doo en er is geen onderbroken waar-
schuwingssignaal meer hoorbaar.
RiRijsystjsystemenemen
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
·
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
*Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens
het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
#De afstand ten opzichte van de voorligger vergroten.
·
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
*Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens
het rijden. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
U nadert een voertuig of een stilstaand obstakel op uw vermoedelijke
rijbaan met een te hoge snelheid.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#Goed op de verkeerssituatie letten. Zo nodig afremmen of voor een
obstakel uitwijken.
Meer informatie over de afstandswaarschuwingsfunctie vindt u onder
"Active Brake Assist System" (/pagina 157).
VVoeroertuigtuig
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
Ð
Waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging
*Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt wanneer het
voertuig gestart is. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
De stuurbekrachtiging kan een storing vertonen. Er is eventueel meer
kracht vereist voor het sturen.
#Voorzichtig verder rijden naar een gekwaliceerde werkplaats en de
stuurinrichting direct laten controleren.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 291291
AAandriandrijfjfsystsysteemeem
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#
Waarschuwingslampje
elektrische storing
*Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het display van het combi-instrument in acht
nemen.
Ý
Hoogspanningsaccu
reserve
*Het gele waarschuwingslampje Laadtoestand van de hoogspannings-
accu brandt.
De laadtoestand van de hoogspanningsaccu hee het reservegebied
bereikt.
#De hoogspanningsaccu opladen.
O
Waarschuwingslampje
vermogen gereduceerd
*Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd brandt.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd.
#De meldingen op het display van het combi-instrument in acht
nemen.
Û
Hoogspanningsaccu waar-
schuwing
*Het rode waarschuwingslampje brandt, terwijl het aandrijfsysteem is
gestart.
In het aandrijfsysteem is een storing aanwezig.
of
De laadtoestand van de hoogspanningsaccu is te laag.
#De meldingen op het display van het combi-instrument in acht
nemen.
BandenBanden
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
h
Waarschuwingslampje
bandenspanningscontrole
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/
storing) brandt.
De bandenspanningscontrole hee bandenspanningsverlies bij ten min-
ste één wiel geconstateerd.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage ban-
denspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
292292 Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/contro-o-
lelamlelampjepje
MogMogelielijkjke oore oorzaak en/of gevzaak en/of gevolg enolg en MMoplossingoplossingenen
#Zonder heige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
#Het voertuig tegenwegrollen beveiligen.
#De displaymeldingen in acht nemen.
#De banden controleren en, indien noodzakelijk, het wiel verwisselen
(/pagina 252).
#De bandenspanning controleren.
Bij voertuigen met stuurwieltoetsen kunt u de bandenspanning elektro-
nisch controleren (/pagina 249).
#Indien nodig de bandenspanning corrigeren.
h
Waarschuwingslampje
bandenspanningscontrole
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/
storing) knippert circa één minuut lang en brandt dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de
bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waar-
schuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het
rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
#De displaymeldingen in acht nemen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen en waarschuwings-/controlelampjes 293293
1, 2, 3 ...1, 2, 3 ...
12V12V-aansluiting-aansluiting
Zie Contactdoos (12V)
12V12V-accu-accu
Zie Boordnetaccu (12-V)
230V230V-aansluiting-aansluiting
Zie Contactdoos (230V)
360°-camera360°-camera
Automatische functie in- en uitscha-
kelen (achteruitrijcamera)...................170
Camera-afdekking openen (achter-
uitrijcamera)....................................... 168
Toets.................................................. 170
Verzorging.......................................... 229
Werking.............................................. 168
AA
A/C-functie in- en uitscA/C-functie in- en uitschakhakelenelen................. 128
AAanbouwanbouw..................................................... 17
AAandriandrijfjfsystsysteemeem
handmatig uitschakelen...................... 135
AAandriandrijfjfsystsysteem afzeeem afzettttenen
Zie Voertuig
AAandriandrijfjfsystsysteem steem startartenen
Zie Voertuig
AAanduiding rianduiding rijprjprogrogrammaamma.......................... 143
AAanspransprakakelielijkheid vjkheid voor goor gebrebrekeken (ven (voer-oer-
tuig)tuig)............................................................ 26
ABS (antiblokkABS (antiblokkeereersystsysteem)eem)........................ 156
AAccuccu
Aanwijzingen (voertuig)....................... 236
AAccuccu
Zie Boordnetaccu (12-V)
Zie Hoogspanningsaccu
AAccu (hoogspanningsboorccu (hoogspanningsboordnednet)t)
Zie Hoogspanningsaccu
AAccu opladenccu opladen
Maximale laadstroom instellen............ 146
Maximale laadtoestand instellen.......... 146
Voor de vertrektijd.............................. 146
AcAchthterbankerbank
Aanwijzing............................................ 80
In- en uitstaphulp gebruiken (EASY-
ENTRY)................................................. 83
Naar voren en terugklappen.................. 85
Verschuiven.......................................... 84
AcAchthterbankerbank
Zie Stoelen
Zie Zit-ligcombinatie
AAcchthterbank Comferbank Comfortort
Rugleuning instellen.............................. 84
AcAchthtererklepklep
Afzonderlijk te openen achterruit........... 65
EASY-PACK........................................... 63
In gevalvan nood openen...................... 62
Initialiseren........................................... 64
Openen en sluiten................................. 62
Openingshoek begrenzen...................... 64
Sleutelschakelaar programmeren..........65
AcAchthtererliclicht (licht (lichtbrhtbron von ververvangangen)en)............... 118
AcAchthterrerruituit
Afzonderlijk openen en sluiten............... 65
AcAchthterrerruituitenenwisserwisser
In- en uitschakelen.............................. 121
Vervangen.......................................... 123
AcAchthterrerruitvuitverwerwararming in- en uitscming in- en uitschakhakelenelen.. 131
AcAchthtereruitriuitrijcamerajcamera
Automatische functie in- en uitscha-
kelen (360°-camera)........................... 170
Camera-afdekking openen (360°-
camera).............................................. 168
Verzorging.......................................... 229
Werking.............................................. 167
AcAchthtereruitvuitverersnelling inscsnelling inschakhakelenelen................142
AActierctieradiusadius
weergeven.......................................... 183
AActievctieve afste afstandsassistandsassistent DISent DISTRTRONICONIC
Inschakelen/activeren........................ 162
Selecteren.......................................... 162
Snelheid oproepen.............................. 162
Snelheid opslaan................................ 162
Snelheid verhogen/verlagen...............162
Systeemgrenzen................................. 161
Uitschakelen/deactiveren...................162
Weergaven.......................................... 164
Werking.............................................. 161
AActievctieve boce bochthtenvenvererliclichtinghting........................ 112
AActievctieve parke parkeereerassistassistentent
Functie............................................... 170
Inparkeren.......................................... 171
Systeemgrenzen................................. 170
Uitparkeren......................................... 172
AActivctive Bre Brakake Assise Assist Systt Systemem
In- en uitschakelen.............................. 159
Werking en aanwijzingen..................... 157
AAdapdaptief rtief remlicemlichtht.......................................159
AAdapdaptievtievegregrooootlictlichthtassistassistent Plusent Plus
Functie............................................... 114
In- en uitschakelen.............................. 115
294294 Trefwoordenregister
AAdapdaptievtieve snelheidsre snelheidsregegelingeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AAdapdaptievtieve ve vèrsèrstrtraleralerassistassistentent
In-/uitschakelen................................. 114
Werking.............................................. 113
AAdviezendviezen
Congureren....................................... 198
AfbuiglicAfbuiglichtht................................................ 112
AfmeAfmetingtingenen............................................... 262
AfstAfstandsrandsregegelingeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AfstAfstandsrandsregegelteltemempomaatpomaat
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AfstAfstandswandswaaraarscschuwingsfunctiehuwingsfunctie
Zie Active Brake Assist System
AirbagAirbag
Activering............................................. 31
Automatische uitschakeling van de
passagiersairbag................................... 37
Beschermingspotentieel........................ 35
Beschermingspotentieel beperkt...........36
Controlelampje PASSENGER AIR BAG... 38
Frontairbag (chaueur, bijrijder)............ 34
Inbouwplaatsen.....................................34
Overzicht..............................................34
Sidebags............................................... 34
Windowbag........................................... 34
AIRMAAIRMATICTIC
Onderstel............................................ 143
AkAkoesoestisctisch sluitsignaalh sluitsignaal
In- en uitschakelen................................ 54
AkAkoesoestisctische omgehe omgevingsbevvingsbeveiligingeiliging
(soundg(soundgenereneratator)or)
Aanwijzing.......................................... 135
AlarAlarmknippermknipperliclichtinsthtinstallatieallatie
In- en uitschakelen.............................. 112
AlarAlarmsystmsysteemeem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
AlertAlertheidsassistheidsassistentent
Zie ATTENTION ASSIST
AndrAndroid Aoid Autouto
Zie Smartphone-integratie
AntiblokkAntiblokkeereersystsysteemeem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
AntislipkeAntislipkettingttingenen
Zie Sneeuwkettingen
Apple CarPlayApple CarPlay®®
Zie Smartphone-integratie
AqAquaplaninguaplaning.............................................. 139
ArArmstmsteuneun
Opbergvak..........................................102
AsbakAsbak
Achterin.............................................. 106
Gebruiken (middenconsole voorin)...... 106
AsbelasAsbelastingting............................................... 259
AssistAssistentiesystentiesystemenemen
Zie Rijveiligheidssysteem
AssistAssistentiewentieweergaveergaveen (booreen (boordcomdcomputputer)er)... 182
ASSYSTASSYST
Zie Weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
AATTENTION ASSISTTTENTION ASSIST
Functie............................................... 173
In- en uitschakelen.............................. 174
Systeemgrenzen................................. 173
AAututeureursrsrecechtht............................................... 29
AAutouto
Correct gebruik..................................... 24
Medische hulpmiddelen........................ 25
REACH-verordening.............................. 25
SVHC (bijzonder zorgwekkende stof
fen).......................................................25
AAututo wo wassenassen
Zie Verzorging
AAututomatiscomatischrihrijlicjlichtht................................... 110
AAututomatiscomatische afsthe afstandsrandsregegelingeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AAututomatiscomatische maatrhe maatregegelen na een ongevelen na een ongevalal.. 40
AAututomatiscomatische uitsche uitschakhakeling veling van de bian de bijrijrij-j-
derdersairbagsairbag
Controlelampje PASSENGER AIR BAG... 38
Functie van de uitschakeling van de
bijrijdersairbag......................................37
AAututosleutosleutelel
Zie Sleutel
BB
BagBagagagedredragagerer
Aanwijzing.......................................... 221
BagBagagagereruimtevuimtevererliclichting en inthting en intererieurvieurver-er-
liclichting achting achthterer
Lichtbron vervangen........................... 120
BandenBanden
Aanwijzingen met betrekking tot
montage.............................................249
Bandenpech....................................... 236
Bandenspanning (aanwijzingen)........... 246
Bandenspanning controleren (ban-
denspanningscontrole)........................ 249
Trefwoordenregister 295295
Bandenspanningscontrole (werking).... 248
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten................................................ 249
Bandenspanningstabel........................ 247
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole)................. 249
Draairichting.......................................252
Geluidsontwikkeling............................ 245
M+S-banden....................................... 245
Monteren............................................ 254
Ongebruikelijk rijgedrag...................... 245
Opslaan.............................................. 252
PORTIEREN......................................... 245
Selectie.............................................. 249
Sneeuwkettingen................................ 246
Velg-bandcombinatie.......................... 255
Vervangen.......................................... 252
Vervanging.......................................... 249
Verwijderen........................................254
Wieldiametergroepen..........................251
Zomerbanden.....................................245
BandenBanden
Zie Wielen
BandenBandenpechpech
Aanwijzing.......................................... 236
Verwisselen van een wiel..................... 252
BandenBandenprproeloel........................................... 245
BandenspanningBandenspanning
Aanwijzing.......................................... 246
Bandenspanningscontrole (werking).... 248
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten................................................ 249
Bandenspanningstabel........................ 247
Controleren (bandenspanningscon-
trole).................................................. 249
BandenspanningscontrBandenspanningscontroleole
Bandenspanning controleren............... 249
Bandentemperatuur controleren.......... 249
Opnieuw starten................................. 249
Werking.............................................. 248
BandenspanningstBandenspanningstabelabel.............................. 247
BandentBandentememperperatuuratuur
Bandenspanningscontrole (werking).... 248
Controleren (bandenspanningscon-
trole).................................................. 249
BBAS (BrAS (Brakake Assise Assist Systt System)em)........................ 156
BattBatterijerij
Sleutel.................................................. 55
BattBatterijerij
Zie Hoogspanningsaccu
Bedieningspaneel dakconsoleBedieningspaneel dakconsole
Interieurverlichting instellen................ 116
Overzicht.............................................. 13
BedriBedrijfjfsstsstoenoen
Aanwijzing.......................................... 260
Koelvloeistof (aandrijfsysteem)............ 261
Remvloeistof....................................... 260
Ruitreinigingsmiddel............................ 262
BedriBedrijfjfsvsveiligheideiligheid
Conformiteitsverklaring (elektro-
magnetische verdraagzaamheid)........... 19
Conformiteitsverklaring (krik)................ 23
Conformiteitsverklaring (radiogra-
sche onderdelen van de auto).............. 19
Informatie............................................. 18
BekBekererhouderhouder
Achterin.............................................. 106
Koel- en warmhoudfunctie in- en
uitschakelen....................................... 106
BeladingsrBeladingsricichtlihtlijnenjnen...................................214
BerBergvgvakak
Brillenvak............................................ 102
BestBestemmingsinvemmingsinvoeroer
Speciale bestemming of adres
invoeren.............................................203
BinnenspiegBinnenspiegelel
Dimmen (automatisch)........................ 125
BinnenspiegBinnenspiegelel
Zie Buitenspiegels
BoorBoordcomdcomputputerer
Actieradius weergeven........................ 183
Bediening........................................... 179
Digitale snelheidsmeter....................... 183
Display............................................... 180
Energiestroom weergeven................... 183
Menu 'Navigatie'................................. 183
Menu Assistentieweergave.................. 182
Menu Instellingen................................ 187
Menu Media........................................ 185
Menu Radio........................................ 185
Menu Reis.......................................... 183
Menu Service..................................... 182
Menu Telefoon....................................186
Menu-overzicht................................... 182
Onderhoudstermijn weergeven............ 223
Overzicht............................................ 179
BoorBoordelektrdelektronicaonica
Motorelektronica................................ 258
BoorBoordgdgerereedsceedschaphap
Informatie........................................... 243
Krik.................................................... 243
Opbergvak achterin............................. 243
Sleepoog............................................ 241
296296 Trefwoordenregister
BoorBoordnetdnetaccu (12-accu (12-V)V)
Opladen..............................................238
Starthulp............................................238
Vervangen.......................................... 238
BouwBouwserserieie
Zie Voertuigtypeplaatje
BrBrakake Assise Assist Systt Systemem
Zie BAS (Brake Assist System)
BrBrandblusserandblusser.............................................233
BrBrillenvillenvakak.................................................. 102
BuitBuiten gen gebrebruik stuik stellenellen................................ 154
BuitBuitenspiegenspiegelsels
Dimmen (automatisch)........................ 125
In-/uitklappen....................................123
Instellen.............................................. 123
Instelmogelijkheden.............................. 14
CC
CameraCamera
Informatie........................................... 155
CameraCamera
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
CarCar-t-to-Xo-X-Communication-Communication
Gevarenmeldingen weergeven............. 205
CocCockpit (ovkpit (overerziczicht)ht)........................................ 6
Combi-insCombi-instrtrumentument
Laadtoestandweergave....................... 181
Meldingen op display.......................... 180
Overzicht waarschuwings- en con-
trolelampjes............................................7
Overzicht weergeven........................... 178
Verlichting instellen............................. 182
Verzorging.......................................... 230
Waarschuwings- en controlelampjes
aanwijzingen....................................... 286
Weergave beschikbaar vermogen
.................................................. 178, 181
Weergaven.......................................... 178
CombiscCombischakhakelaarelaar
Zie Grootlicht
Zie Knipperlicht
Zie Lichtsignaal
ComfComfortortopening/-sluitingopening/-sluiting.......................... 130
ConfConforormitmiteitsveitsvererklarklaringing
Elektromagnetische verdraagzaam-
heid...................................................... 19
Importeursadressen.............................. 22
Krik....................................................... 23
Radiograsche onderdelen van
de auto.................................................19
Specieke mate van absorptie............... 19
ContContact inscact inschakhakelenelen
Zie Voertuig
ContContactdoos (12V)actdoos (12V)
Achterin.............................................. 107
Middenconsole voorin......................... 107
ContContactdoos (230V)actdoos (230V)
Achterin.............................................. 108
ContContactdoos (hoogspanningsaccu)actdoos (hoogspanningsaccu)
Zie Voertuigstekkerdoos
ContContactsleutactsleutelel
Zie Sleutel
ContContactslotactslot............................................... 137
ContrControlelamolelampjespjes
Zie Waarschuwings- en controlelampjes
DD
DagriDagrijlicjlichtht
In- en uitschakelen.............................. 110
Lichtbron vervangen........................... 117
DagriDagrijlicjlichtht
Zie Dagrijlicht
DakdrDakdragagerer
Zie Imperial
DashboardDashboard
Zie Cockpit (overzicht)
DashboarDashboardkdkasastjetje
Openen en sluiten............................... 102
DashboarDashboardvdvererliclichtinghting................................ 182
De neutrDe neutraalstaalstand inscand inschakhakelen (trelen (transmis-ansmis-
sie)sie)........................................................... 142
DeurDeur
Automatische vergrendeling in- en
uitschakelen......................................... 58
Ontgrendelen (van binnenuit)................56
Openen (van binnenuit).........................56
DeurbedieningseenheidDeurbedieningseenheid............................... 14
Diagnose-intDiagnose-interferfaceace...................................... 23
DiefstDiefstal-/inbral-/inbraakaakalaralarminstminstallatieallatie
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
DiefstDiefstalbevalbeveiligingeiliging
Wegrijblokkering................................... 71
DiefstDiefstalbevalbeveiligingeiliging
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
DierDierenen
Huisdieren in het voertuig..................... 53
DigitDigitale binnenspiegale binnenspiegelel...............................124
DigitDigitale handleidingale handleiding..................................... 15
Trefwoordenregister 297297
DimlicDimlichtht
In- en uitschakelen.............................. 110
Instelling voor het buitenland (sym-
metrisch)............................................ 110
Lichtbron vervangen........................... 117
DIRECT SELECTDIRECT SELECT-k-keuzehendeleuzehendel
Achteruitversnelling inschakelen......... 142
Functie............................................... 141
Neutraalstand inschakelen.................. 142
Parkeerstand automatisch inschake-
len......................................................142
Parkeerstand inschakelen................... 142
Rijstand inschakelen........................... 142
Transmissiestandaanduiding................ 141
Transmissiestanden............................ 141
DisplaDisplay (combi-insy (combi-instrtrument)ument)........................ 180
DisplaDisplay (multimediasysty (multimediasysteem)eem)
Homescreen....................................... 196
DisplaDisplay (vy (vererzorzorging)ging)................................... 230
DisplaDisplaymeldingymelding
Aanwijzing.......................................... 265
Oproepen (boordcomputer)................. 265
DISDISTRTRONICONIC
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
DodehoekDodehoekassistassistentent
Functie............................................... 175
In- en uitschakelen.............................. 175
Rear Cross Trac Alert....................... 176
Systeemgrenzen................................. 175
DrDragagerersystsystemenemen
Aanwijzing.......................................... 221
DDYNYNAMIC SELECTAMIC SELECT
Aanduiding rijprogramma....................143
Bedienen............................................143
Functie............................................... 143
Rijprogramma kiezen.......................... 143
Rijprogramma's..................................143
EE
EASYEASY-PACK-PACK-ac-achthtererklepklep
Aanwijzing............................................ 63
Openen en sluiten.................................63
EBD (ElectrEBD (Electronic Bronic Brakakefefororce Disce Distrtribution)ibution)....157
EcEcht hout (vht hout (vererzorzorging)ging)............................... 230
ECECO-aanduidingO-aanduiding
Functie............................................... 141
Weergeven.......................................... 141
EDEDW (diefstW (diefstal-/inbral-/inbraakaakalaralarminstminstallatie)allatie)
Functie................................................. 71
In- en uitschakelen................................ 71
Interieurbeveiliging functie.................... 72
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen.. 72
Wegsleepbeveiliging functie.................. 71
Wegsleepbeveiliging in- en uitscha-
kelen.................................................... 71
EHBO-setEHBO-set.................................................. 233
ElektrElektriscische parkhe parkeerreerremem
Aanwijzing.......................................... 153
Automatisch vastzetten....................... 153
Automatisch vrijzetten......................... 153
Handmatig inschakelen of vrijzetten.... 153
Noodremming uitvoeren......................154
ElektrElektriscische sche schuifdeurhuifdeur
Functie................................................. 59
Initialiseren........................................... 62
Met deurgreep openen en sluiten..........61
Met sleutel openen en sluiten................ 61
Openen en sluiten (met sleutel).............61
Openen en sluiten (van binnenuit).........60
Problemen............................................ 62
Sleutel programmeren........................... 61
Sleutelschakelaar programmeren..........62
Van buitenaf openen en sluiten............. 61
ElektrElektriscische sche schuifdeurhuifdeur
Zie Elektrische schuifdeur
ElektrElektro-moduso-modus
Aanwijzing.......................................... 135
ElektrElektromagneomagnetisctische vhe vererdrdraagzaamheidaagzaamheid
Conformiteitsverklaring......................... 19
ElektrElektronisconisch sth stabilitabiliteitspreitsprogrogrammaamma
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma)
ElektrElektronisconische insthe installatieallatie............................258
EnerEnergiesgiestrtroomoom
weergeven.......................................... 183
EnerEnergiesgiestrtroomdisplayoomdisplay
Weergeven.......................................... 140
Werking en aanwijzingen..................... 140
EnerEnergievgieverbrerbruikuik
Gemiddelde weergeven....................... 183
ESC (ElectrESC (Electronic Stonic Stability Contrability Control)ol)
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma)
ESPESP®®
Zijwindassistent.................................. 157
ESPESP®®(elektr(elektronisconisch sth stabilitabiliteitspreitsprogrogramma)amma)
In- en uitschakelen.............................. 157
Werking en aanwijzingen..................... 156
ExtExtererieurvieurvererliclichtinghting
Verzorging.......................................... 229
298298 Trefwoordenregister
ExtExtererieurvieurvererliclichtinghting
Zie Verlichting
FF
FlessenhouderFlessenhouder.......................................... 105
FrFreqequentiesuenties
Mobiele telefoon................................. 258
Mobilofoon......................................... 258
FrFrontontairbagairbag (c(chaueur,haueur, bibijrijrijder)jder)...................34
GG
GarGarantieantie...................................................... 26
GegevGegevensbescensbescherhermingsrmingsrecechthtenen
Gegevensopslag.................................... 28
GegevGegevensopslagensopslag
Elektronische regeleenheden................ 26
Gegevensbeschermingsrechten............. 28
Provider................................................ 28
GegevGegevensrensregisegistrtratie (vatie (voeroertuig)tuig).....................26
GeheugGeheugenfunctie (stenfunctie (stoel)oel).............................. 78
GekwGekwaliceeraliceerdede wwererkplaatskplaats.........................24
GerGereedsceedschaphap
Zie Boordgereedschap
GevGevararendrendriehoekiehoek
Opklappen.......................................... 233
Uitnemen............................................ 233
GorGordeldel
Zie Veiligheidsgordel
GorGordelaandelaanpassingpassing
Functie................................................. 34
In- en uitschakelen................................ 34
GorGordelspannersdelspanners
Activering............................................. 31
GorGordelwdelwaaraarscschuwinghuwing
Zie Veiligheidsgordel
GrGrooootlictlichtht
Adaptieve grootlichtassistent Plus....... 114
In- en uitschakelen.............................. 111
Lichtbron vervangen........................... 117
GsmGsm
Zie Mobiele telefoon
HH
Handleiding (digitHandleiding (digitaal)aal)................................... 15
Handleiding (uitvHandleiding (uitvoeroering ving van hean het vt voeroertuig)tuig)..... 18
HandrHandrem (elektrem (elektriscisch)h)
Zie Elektrische parkeerrem
HeHet alart alarm beëindigm beëindigen (EDen (EDW)W)........................ 71
HogHogedredrukrukreinigeiniger (ver (vererzorzorging)ging).................... 228
HOLD-functieHOLD-functie
Aanwijzing.......................................... 164
In- en uitschakelen.............................. 165
HomescrHomescreen (mediadisplaeen (mediadisplay)y)......................196
HoofdstHoofdsteuneun
Elektrisch instellen................................ 98
Mechanisch instellen............................ 97
HoogspanningsaccuHoogspanningsaccu
Aansluitsoorten................................... 263
Aanwijzingen met betrekking tot het
laden (laadstation, mode 3)................. 148
Aanwijzingen met betrekking tot het
laden (netcontactdoos, mode 2).......... 147
Aanwijzingen met betrekking tot het
laden (snellaadstation, mode 4)........... 148
Aanwijzingen met betrekking tot het
laden (wallbox, mode 3)......................148
Algemene aanwijzingen met betrek-
king tot het laden................................ 144
Controlelampjes voertuigstekker-
doos................................................... 146
Energie-inhoud.................................... 263
Energiestroomdisplay.......................... 140
Het opladen beëindigen...................... 151
Laadkabelstekker noodontgrendeling.. 152
Oplaadprognose................................. 145
Oplaadtijd........................................... 263
Opladen starten.................................. 149
Spanningssoorten...............................263
Type................................................... 263
Werking en aanwijzingen..................... 237
HoogspanningsboorHoogspanningsboordnetdnet
Controlelampjes voertuigstekker-
doos................................................... 146
Handmatig uitschakelen......................135
Laadkabelstekker noodontgrendeling.. 152
Reddingsontkoppelingspunt................135
Uitschakelsysteem.............................. 135
HuisdierHuisdieren in heen in het vt voeroertuigtuig........................... 53
HulpoprHulpoproepoep
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
II
ImImperperialial
Aanwijzing.......................................... 221
ImImportporteureursadrsadressenessen
Zendapparatuur.................................... 22
In- en uitstIn- en uitstaphulp EASYaphulp EASY-ENTRY-ENTRY
EASY-ENTRY-gedeelte naar voren en
terugklappen (achterbank).................... 83
Gebruiken (achterbank).........................83
Trefwoordenregister 299299
Gebruiken (luxe zitplaats achterin)......... 90
Gebruiken (zitplaats achterin)................87
InbouwInbouw........................................................ 17
InriInrij-aanj-aanwiwijzingjzingenen...................................... 138
InstInstellingellingen (booren (boordcomdcomputputer)er).....................187
InsInstrtrumentumentenvenvererliclichtinghting
Zie Dashboardverlichting
IntIntelligelligent Light Systent Light Systemem
Actieve bochtenverlichting.................. 112
Adaptieve rstralerassistent.............. 113
Afbuiglicht.......................................... 112
In- en uitschakelen.............................. 113
Overzicht............................................ 112
Verlichting voor snelwegen.................. 112
IntIntererieurbevieurbeveiligingeiliging
Functie................................................. 72
In- en uitschakelen................................ 72
IntIntererieurieurhemel (vhemel (vererzorzorging)ging)........................ 230
IntIntererieurvieurvererliclichtinghting
Instellen.............................................. 116
Lichtbron vervangen........................... 120
Sfeerverlichting................................... 116
Uitschakelvertragingstijd verlichting.... 116
iPhoneiPhone®®
Zie Smartphone-integratie
ISOFIXISOFIX-kinder-kinderzitjesvzitjesvererankankereringing
Geschikte zitplaatsen voor de
bevestiging...........................................45
Monteren.............................................. 46
KK
KKaartaart
Kaartoriëntatie selecteren................... 205
Online kaartinhoud weergeven............ 205
Schaal instellen................................... 205
Snelweginformatie in- en uitschake-
len...................................................... 205
Verschuiven........................................ 205
Weersinformatie weergeven................ 205
KKeuzehendeleuzehendel
Zie DIRECT SELECT-keuzehendel
KinderKinderenen
Algemene aanwijzingen......................... 40
Gevaren in de auto vermijden................41
KinderKinderslotslot
Uitzetbare ruit....................................... 52
KinderKindersloslot (deurt (deuren)en)...................................... 51
KinderKinderzitjezitje
Aanbevelingen voor kinderzitjesbe-
vestigingssystemen............................... 43
Aanwijzingen met betrekking tot
risico's en gevaren................................41
Algemene aanwijzingen......................... 40
Bevestiging (aanwijzingen)..................... 43
ISOFIX-(montage).................................. 46
Op de passagiersstoel met een gor-
del bevestigen....................................... 50
op de zitplaats achterin met een
gordel bevestigen..................................49
Passagiersstoel (aanwijzingen).............. 50
Passagiersstoel (zonder automati-
sche airbaguitschakeling)...................... 49
Toelatingscategorieën........................... 44
TopTether............................................. 47
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-
kinderzitjesbevestigingsystemen........... 45
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbe-
vestigingssystemen............................... 48
KlantKlantenserenservicevice
Zie Weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
KlaptKlaptafafelel
Gebruiken........................................... 105
In- en uitbouwen................................. 103
Verschuiven........................................ 103
KlimaatrKlimaatregegelingeling
A/C-functie in- en uitschakelen........... 128
Aanwijzing.......................................... 127
Achterruitverwarming in- en uit-
schakelen...........................................131
Automatisch regelen........................... 129
Bedieningseenheid TEMPMATIC.......... 126
Bedieningseenheid THERMOTRONIC... 127
Energiebesparend gebruiken............... 127
In- en uitschakelen.............................. 128
Klimaatregeling vooraf......................... 132
Luchthoeveelheid instellen.................. 129
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen... 130
Luchtuitstroomopeningen instellen...... 131
Luchtverdeling instellen....................... 129
Ruiten ontwasemen............................ 130
Standen van de luchtverdeling............. 129
Synchroniseringsfunctie in- en uit-
schakelen (bedieningseenheid)............ 130
Temperatuur instellen.......................... 130
Voorruit ontwasemen.......................... 130
KlimaatrKlimaatregegeling veling vooroorafaf
Aanwijzing.......................................... 132
Via sleutel...........................................132
Viatoets in- en uitschakelen................134
Voor de vertrektijd.............................. 133
KnipperKnipperliclichtht
In- en uitschakelen.............................. 111
300300 Trefwoordenregister
Lichtbron vervangen........................... 117
KKoelboxoelbox
In- en uitschakelen.............................. 109
KKoelvoelvloeistloeistofof
Bijvullen..............................................225
Peil controleren.................................. 225
KKoelvoelvloeistloeistof (aandriof (aandrijfjfsystsysteem)eem)
Aanwijzing.......................................... 261
KrKrikik
Conformiteitsverklaring......................... 23
Opbergplaats...................................... 243
Opbergvak achterin............................. 243
KKunsunststtstof bekleding (vof bekleding (vererzorzorging)ging)................ 230
LL
LaadrLaadruimtuimtescescheidingheiding
Aanbrengen en verwijderen................. 219
Omhoog- en omlaagklappen................ 219
Opbergvakken.....................................219
LaadtLaadtoestoestandwandweergaveeergave.............................. 181
Lading bevLading beveiligeiligenen...................................... 214
LadingvLadingvererankankereringing
Aanwijzing.......................................... 216
Scheidingsnet uit- en inbouwen........... 218
Sjorogen aanbrengen en verwijderen.. 217
Sjorpunten.......................................... 217
LadingvLadingvererdelingdeling......................................... 215
Lak (rLak (reinigingsaaneinigingsaanwiwijzingjzingen)en)...................... 228
LakcodeLakcode.................................................... 259
LamLampjes vpjes ververvangangenen
Zie Lichtbron vervangen
LendenstLendensteuneun
Zie Lordosesteun (vier standen)
LicLichtht
Adaptieve rstralerassistent.............. 113
Afbuiglicht.......................................... 112
Reikwijdte van de verlichting............... 111
Verantwoordelijkheid met lichtsys-
temen................................................. 110
LicLichtbrhtbron von ververvangangenen
Aanwijzing.......................................... 116
Achterlicht.......................................... 118
Afdekking (voorste spatbordrand)
uit- en inbouwen................................. 117
Dagrijlicht........................................... 117
Dimlicht.............................................. 117
Grootlicht...........................................117
Knipperlicht........................................ 117
Omgevingsverlichting.......................... 120
Soorten lichtbron halogeenkoplam-
pen..................................................... 117
Soorten lichtbronnen achterlicht......... 118
Stand- en parkeerlicht......................... 117
Verlichting achterin en laadruimte-
verlichting........................................... 120
LicLichtschtschakhakelaar (ovelaar (overerziczicht)ht)........................ 110
LicLichtsignaalhtsignaal...............................................111
LimitLimiterer
Functie............................................... 159
Hendel................................................ 160
Inschakelen........................................160
Inschakelen/activeren........................ 162
Kickdown............................................159
Selecteren.......................................... 160
Snelheid instellen................................ 160
Snelheid oproepen.............................. 160
Snelheid opslaan................................ 160
Snelheid verhogen/verlagen...............160
Uitschakelen....................................... 160
Uitschakelen/deactiveren................... 162
Voorwaarden...................................... 160
LINLINGUAGUATRTRONICONIC
Bedienbare functies............................ 197
starten................................................ 197
LivLiveeTrTracac InfInforormationmation
Weergave verkeersinformatie
inschakelen.........................................205
LorLordosestdosesteun (vier steun (vier standen)anden)........................ 78
LLucuchththoevhoeveelheid insteelheid instellenellen........................ 129
LLucuchtrhtrecirecirculatie in- en uitscculatie in- en uitschakhakelenelen.......... 130
LLucuchtrhtrecirecirculatietculatietoeoetsts
Comfortopening/-sluiting.................... 130
LLucuchtuitshtuitstrtroomopeningoomopeningen insten instellenellen............ 131
LLucuchtvhtvereringing
Zie AIRMATIC
LLuxuxe zitplaats ace zitplaats achthtererinin
Elektrisch instellen................................ 91
In- en uitstaphulp EASY-ENTRY.............. 90
Verschuiven.......................................... 92
MM
M+S-bandenM+S-banden............................................. 245
MattMatte lak (re lak (reinigingsaaneinigingsaanwiwijzingjzingen)en)............. 228
MaximumsnelheidMaximumsnelheid
Zie Limiter
MBUX multimediasystMBUX multimediasysteemeem
Aanwijzingen....................................... 195
Overzicht............................................ 195
Terugzetten (fabrieksinstelling)............ 201
Trefwoordenregister 301301
Touchscreen bedienen........................ 196
MediaMedia
Mediabron kiezen............................... 185
Mediaweergave bedienen.................... 185
Menu (boordcomputer)....................... 185
Overzicht functies en symbolen........... 210
MediadisplayMediadisplay
Bedienen............................................ 196
Homescreen.......................................196
MediafunctieMediafunctie
Bluetooth®-audioapparatuur verbin-
den..................................................... 211
MediscMedische hulpmiddelenhe hulpmiddelen.............................. 25
MeldingMelding
Beschikbaar vermogen........................ 181
Melding (wMelding (weergaveveergaveveld veld van hean het inst instrtru-u-
mentmentendisplaendisplay)y)
Zie Displaymelding
MeldingMeldingengengeheugeheugenen.................................. 265
Menu (boorMenu (boordcomdcomputputer)er)
Assistentieweergave............................ 182
Instellingen......................................... 187
Media................................................. 185
Navigatie............................................ 183
Radio.................................................. 185
Service...............................................182
Telefoon.............................................. 186
Menu-ovMenu-overerziczicht (boorht (boordcomdcomputputer)er)............... 182
MerMercedes me appscedes me apps
Gebruikersaccount oproepen.............. 193
Informatie........................................... 193
Koppeling vangebruikersaccount
verbreken........................................... 193
Services oproepen.............................. 193
MerMercedes me connectcedes me connect
Bellen via bedieningspaneel dak-
console............................................... 189
Informatie...........................................192
Ongeval- en pechmanagement............ 192
Verstuurde gegevens........................... 193
MerMercedes me oprcedes me oproepenoepen
Informatie........................................... 189
Instemming met gegevensoverdracht.. 190
Mercedes-Benz klantenservice bel-
len...................................................... 189
Mercedes-Benz klantenservice bel-
len na automatische ongeval- of
pechherkenning.................................. 190
Onderhoudstermijn afspreken.............190
Verstuurde gegevens........................... 191
MerMercedes-Benz noodoprcedes-Benz noodoproepsystoepsysteemeem
Automatische noodoproep.................. 234
Handmatige noodoproep..................... 235
Informatie........................................... 234
Informatie over de gegevensover-
dracht................................................. 235
Overzicht............................................ 234
MerMercedes-Benz-sercedes-Benz-servicewvicewererkplaatskplaats
Zie Gekwaliceerde werkplaats
MeMet de hand wt de hand wassen (vassen (vererzorzorging)ging).............. 228
MiddenconsoleMiddenconsole
Boven (overzicht).................................... 9
Midden (overzicht)................................ 10
Onder (overzicht).................................. 11
Opbergvak..........................................101
Tussen de stoelen (overzicht)................ 12
MilieubescMilieubescherhermingming
Aanwijzingen......................................... 16
Terugname van het oude voertuig.......... 16
MistMistacachthtererliclichtht..........................................111
MisMistlictlicht (uitght (uitgebrebreid)eid)................................. 113
Mobiele tMobiele telefelefoonoon
Frequenties......................................... 258
Zendvermogen (maximaal).................. 258
Mobiele tMobiele telefelefoonoon
Zie Smartphone-integratie
Zie Telefoon
MobilofMobilofoonsoons
Aanwijzingen met betrekking tot het
inbouwen............................................ 258
Frequenties......................................... 258
Zendvermogen (maximaal).................. 258
MoeheidsherkMoeheidsherkenningenning
Zie ATTENTION ASSIST
MotMotoror
Motornummer..................................... 259
MotMotororelektrelektronica (aanonica (aanwiwijzing)jzing).................... 258
MotMotorkorkap openen en sluitap openen en sluitenen...................... 224
MotMotorornummernummer........................................... 259
MotMotorrorreinigingeiniging.......................................... 228
Multicollision brMulticollision brakeake..................................... 40
NN
NNaavigvigatieatie
Inschakelen........................................ 202
Menu (boordcomputer)....................... 183
Menu in- en uitschakelen.................... 202
Overzicht............................................202
NaNavigvigatieatie
Zie Bestemmingsinvoer
302302 Trefwoordenregister
Zie Kaart
Zie Route
NNaavigvigatie meatie met Electrt Electric Intic Intelligelligenceence
Zie Route
NaNavigvigeerweerwenkenken (booren (boordcomdcomputputer)er)............. 183
NivNiveaureauregegelingeling
Zie AIRMATIC
NNoodgevoodgevalal
Brandblusser....................................... 233
EHBO-set............................................ 233
Gevarendriehoek opklappen................ 233
Gevarendriehoek uitnemen.................233
Veiligheidsvest.................................... 233
NNoodontgroodontgrendelingendeling
Zie Hoogspanningsboordnet
NNoodoproodoproepoep
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
NNoodroodremmingemming
Elektrische parkeerrem....................... 154
NNoodsleutoodsleutelel
Deur ontgrendelen................................58
Deur vergrendelen................................ 58
Verwijderen/aanbrengen...................... 55
NNooduitscooduitschakhakelingeling
Zie Hoogspanningsboordnet
OO
OLUOLU
Online-diensten.....................................28
Opslag vanvoertuiggegevens................28
OmbouwOmbouw..................................................... 17
On-BoarOn-Board-diagnose-intd-diagnose-interferfaceace
Zie Diagnose-interface
OnderOnderhoudhoud
Aanwijzing.......................................... 223
OnderOnderhoudhoud
Zie Weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
OnderstOnderstelel
Zie AIRMATIC
OngevOngeval- en pecal- en pechmanaghmanagementement
Mercedes me connect........................ 192
OpberOpbergvgvak acak achthtererinin
Boordgereedschap..............................243
Krik....................................................243
OpbouwOpbouw...................................................... 17
OpbouwrOpbouwricichtlihtlijnenjnen....................................... 17
Open SourOpen Sourcece sowsowareare................................. 29
Openingshoek begrOpeningshoek begrenzen (acenzen (achthtererklep)klep).........64
OplaadprOplaadprognoseognose........................................ 145
OpladenOpladen
Aanwijzingen - laadstation (mode 3).... 148
Aanwijzingen - netcontactdoos
(mode 2)............................................. 147
Aanwijzingen - snellaadstation
(mode 4)............................................. 148
Aanwijzingen - wallbox (mode 3)..........148
Aanwijzingen met betrekking tot de
hoogspanningsaccu............................ 237
Aanwijzingen met betrekking tot het
opladen van de hoogspanningsaccu.... 144
Boordnetaccu (12-V)........................... 238
Controlelampjes voertuigstekker-
doos................................................... 146
Het opladen beëindigen...................... 151
Laadkabelstekker noodontgrendeling.. 152
Opladen starten.................................. 149
Opslag vOpslag van van voeroertuiggtuiggegevegevensens
OLU...................................................... 28
OrOriëntiëntatievatievererliclichtinghting
In- en uitschakelen.............................. 115
OrOriginele onderiginele onderdelendelen...................................16
PP
PPanoranoramascamaschuifdakhuifdak
Aanwijzing............................................ 67
Openen................................................. 68
Problemen............................................ 70
Rolzonnescherm openen en sluiten....... 69
Sluiten.................................................. 68
PParkarkeereerhulphulp
Zie PARKTRONIC
PParkarkeereerliclichtht.............................................. 110
PParkarkeerreerrem (elektrem (elektriscisch)h)
Zie Elektrische parkeerrem
PParkarkeersteerstandand
Aanbrengen........................................ 142
Automatisch inschakelen..................... 142
PPARKARKTRTRONICONIC
Functie............................................... 165
In- en uitschakelen.............................. 167
PPechech
Slepen................................................240
Slepen (met opgetilde vooras).............241
Verwisselen van een wiel..................... 252
Voertuig start niet............................... 242
Voertuig vervoeren.............................. 241
PPechech
Zie Bandenpech
Trefwoordenregister 303303
PPorortiertier
Ontgrendelen (noodsleutel)................... 58
Vergrendelen (noodsleutel).................... 58
PRE-SPRE-SAFEAFE®®(prev(preventieventieve inzitte inzittendenbe-endenbe-
scscherherming)ming)
Functie................................................. 39
Maatregelen ongedaan maken............... 40
PrevPreventief inzittentief inzittendenbescendenbescherhermingssymingssys-s-
tteemeem
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzit-
tendenbescherming)
PrevPreventieventieve inzitte inzittendenbescendenbescherhermingming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzit-
tendenbescherming)
PrProelenoelen
Aanwijzingen....................................... 198
Nieuw proel aanmaken...................... 198
Proelopties selecteren....................... 198
QQ
QRQR-code (r-code (reddingskeddingskaaraart)t)............................. 26
RR
RRadaradar- en ultr- en ultrasone sensorasone sensorenen
Beschadiging...................................... 155
RRadioadio
Menu (boordcomputer)....................... 185
Overzicht functies en symbolen........... 212
RRadiogradiograscaschehe onderonderdelen vdelen van de autoan de auto
Conformiteitsverklaring.........................19
Specieke mate van absorptie............... 19
RRadiotadiotelefelefoonoon
Zie Mobiele telefoon
RRamenamen
Zie Zijruiten
REACREACH-vH-vererorordeningdening.....................................25
RRear Crear Crossoss TrTracac AlertAlert............................. 176
RRecuperecuperatieatie
Functie............................................... 136
Instellen.............................................. 137
RRecyecyclingcling
Zie Terugname van het oude voer-
tuig (milieubescherming)
RReddingskeddingskaartaart............................................. 26
RReddingsontkeddingsontkoppelingspuntoppelingspunt...................... 135
RRegegelen velen van de ran de reikwieikwijdtjdte ve van de van de ver-er-
liclichtinghting...................................................... 111
RRegistregistratieatie
Voertuig................................................24
RReinigingeiniging
Zie Verzorging
RReis naar heeis naar het buitt buitenlandenland
Symmetrisch dimlicht.......................... 110
RRemem
ABS (antiblokkeersysteem).................. 156
Active Brake Assist System................. 157
Adaptief remlicht................................ 159
Afdaling..............................................139
BAS (Brake Assist System).................. 156
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen).............................. 139
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion).................................................... 157
Hoge en geringe belasting................... 139
HOLD-functie...................................... 164
HOLD-functie in- en uitschakelen........ 165
Inrij-aanwijzingen................................ 138
Multicollision brake............................... 40
Natte rijbaan....................................... 139
Nieuwe remschijven en remvoerin-
gen..................................................... 139
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven........................................ 138
Remmen met parkeerrem.................... 139
Rijtips................................................. 139
RRemem
Zie Recuperatie
RRemhulpemhulp
Zie BAS (Brake Assist System)
RRemkremkracachtvhtvererdelingdeling
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion).................................................... 157
RRemvemvloeistloeistofof
Aanwijzing.......................................... 260
RReserveeservewielwiel
Aanwijzing.......................................... 256
in- en uitbouwen................................. 256
RReseeset-functie (MBUX multimediasyt-functie (MBUX multimediasys-s-
tteem)eem)........................................................ 201
RicRichtinghtingaanaanwiwijzersjzers
Zie Knipperlicht
RiRijden in de wintjden in de winter (sneeuwkeer (sneeuwkettingttingen)en)........246
RiRijden mejden met aanhangwt aanhangwagagenen
Toegestane asbelasting....................... 259
RiRijdynamiscjdynamische rhe regegelingeling
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma)
RiRijgjgedredrag (ongag (ongebrebruikuikelielijk)jk).......................... 245
RiRijprjprogrogramma'samma's
Zie DYNAMIC SELECT
304304 Trefwoordenregister
RiRijstjstand inscand inschakhakelen (trelen (transmissie)ansmissie)............. 142
RiRijsystjsysteemeem
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Zie Actieve parkeerassistent
Zie AIRMATIC
Zie ATTENTION ASSIST
Zie Dodehoekassistent
Zie HOLD-functie
Zie Limiter
Zie PARKTRONIC
Zie Rijveiligheidssysteem
Zie Spoorassistent
Zie TEMPOMAT
Zie Verkeerstekenassistent
RiRijtipsjtips
Afdaling.............................................. 139
Algemene rijtips.................................. 138
Aquaplaning........................................ 139
Belasting van de remmen.................... 139
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen).............................. 139
Inrij-aanwijzingen................................ 138
Natte rijbaan.......................................139
Nieuwe remschijven en remvoerin-
gen.....................................................139
Parkeerrem.........................................139
Reizen naar het buitenland (symme-
trisch dimlicht).................................... 110
Remmen.............................................139
Rijden door het water.......................... 139
Rijden in de winter.............................. 140
Rijden op nat wegdek.......................... 139
Treintransport.....................................139
RiRijtipsjtips
Zie Recuperatie
RiRijvjveiligheidssysteiligheidssysteemeem
ABS (antiblokkeersysteem).................. 156
Adaptief remlicht................................ 159
BAS (Brake Assist System).................. 156
Camera's............................................ 155
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion)....................................................157
ESP®zijwindassistent......................... 157
Overzicht............................................ 155
Radar- en ultrasone sensoren.............. 155
Verantwoordelijkheid.......................... 154
RiRijvjvererliclichtinghting
Zie Automatisch rijlicht
RRolzonnescolzonneschermherm
Panoramaschuifdak...............................69
RRouteoute
Berekenen..........................................204
Electric Intelligence inschakelen.......... 204
Opties selecteren................................ 204
RRuit ontwuit ontwasemenasemen...................................... 130
RRuitbedieninguitbediening
Zie Zijruiten
RRuituiten (ven (vererzorzorging)ging).................................... 229
RRuituitensprensproeieroeierinstinstallatie biallatie bijvullenjvullen.............. 226
RRuituitensprensproeiervoeiervloeistloeistofof
Zie Ruitreinigingsmiddel
RRuituitenenwisserbladenwisserbladen
Vervangen (achterruit).........................123
Vervangen (voorruit)............................ 121
Verzorging.......................................... 229
RRuituitenenwisserswissers
In- en uitschakelen.............................. 121
Ruitenwisserbladen vervangen............ 121
RRuituitenenwisserswissers
Zie Achterruitenwisser
RRuitruitreinigingsmiddeleinigingsmiddel.................................. 262
SS
ScSchaal insthaal instellenellen
Zie Kaart
ScScheidingsnetheidingsnet........................................... 218
ScSchuifdakhuifdak
Zie Panoramaschuifdak
ScSchuifdeurhuifdeur
Kinderslot............................................. 51
Openen (van binnenuit)......................... 59
Openen (van buitenaf)........................... 58
Sluiten (van binnenuit).......................... 59
Sluiten (van buitenaf)............................ 58
SensorSensoren (ven (vererzorzorging)ging)............................... 229
SerServicevice
Zie Weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
SerService (boorvice (boordcomdcomputputer)er)........................... 182
SerServicewvicewererkplaatskplaats
Zie Gekwaliceerde werkplaats
SfSfeerveervererliclichtinghting
Instellen (MBUX multimediasysteem)... 116
SidebagsSidebags.....................................................34
SierSierdeel (vdeel (vererzorzorging)ging)................................. 230
SigSigarearettttenaanstenaanstekekerer
Middenconsole voorin.........................107
SjorSjorogogenen................................................... 217
Trefwoordenregister 305305
SjorSjorpuntpuntenen
Informatie...........................................264
Overzicht............................................ 217
SleepmetSleepmethodenhoden......................................... 238
SleepoogSleepoog
Opbergplaats...................................... 241
Verwijderen/aanbrengen.................... 241
SlepenSlepen
Met opgetilde vooras.......................... 241
SleutSleutelel
Akoestisch sluitsignaal.......................... 54
Batterij.................................................. 55
Comfortopening.................................. 130
Functies................................................ 54
Klimaatregeling vooraf......................... 132
Noodsleutel.......................................... 55
Ontgrendelingsinstelling........................ 55
Overzicht.............................................. 54
Probleem.............................................. 56
Sleutelbosbevestiging...........................55
Toetsvoor elektrische schuifdeur
programmeren...................................... 62
Voertuig starten.................................. 137
SleutSleutelstelstandenanden.......................................... 137
SmarSmartphonetphone
Zie Smartphone-integratie
Zie Telefoon
SmarSmartphone-inttphone-integregratieatie
Overzicht............................................209
SneeuwkeSneeuwkettingttingenen...................................... 246
Snelheid begrSnelheid begrenzenenzen
Zie Limiter
Snelheid instSnelheid instellenellen
Zie TEMPOMAT
SnelheidsmetSnelheidsmeterer......................................... 178
SowSowarare-updatee-update
Systeemupdates................................. 199
SoundgSoundgenereneratatoror
Aanwijzing.......................................... 135
SoundmenuSoundmenu
Overzicht functies............................... 213
SpanningsvSpanningsvooroorzieningziening
Inschakelen........................................137
SpatborSpatbordrdrand vand vooroor
Afdekking uit- en inbouwen................. 117
Spatscherm........................................ 117
SpecialistSpecialist
Zie Gekwaliceerde werkplaats
SpeciekeSpecieke matmate ve van absorpan absorptietie.....................19
SpiegSpiegelel
Digitale binnenspiegel......................... 124
SpiegSpiegelel
Zie Buitenspiegels
SpoorSpoorassistassistentent
Functie............................................... 176
Gevoeligheid....................................... 177
In- en uitschakelen.............................. 177
StStand- en parkand- en parkeereerliclichtht
Lichtbron vervangen........................... 117
StStandlicandlichtht................................................. 110
StStartarthulphulp
Zie Starthulpaansluiting
StStartarthulpaansluitinghulpaansluiting..................................238
StStatusindicatie Patusindicatie PASSENASSENGER AIR BAGGER AIR BAG
Zie Automatische uitschakeling van
de bijrijdersairbag
StStoeloel
Correcte stand van de chaueursstoel..74
StStoelenoelen
Achterbank in- of uitbouwen.................. 86
Armsteunen instellen............................ 79
Draaien (voorstoelen)............................ 79
Geheugenfunctie bedienen.................... 78
Hoofdsteun elektrisch instellen.............98
Hoofdsteun mechanisch instellen.......... 97
Instellen (elektrisch).............................. 76
Instellen (mechanisch).......................... 74
Instelmogelijkheden.............................. 14
Lordosesteun met vier standen.............78
StStoelhoes (voelhoes (vererzorzorging)ging)...............................230
StStoelvoelventilatieentilatie
In- en uitschakelen.............................. 100
StStoelvoelverwerwararming in- en uitscming in- en uitschakhakelenelen............ 99
StStororinging
Veiligheidssysteem................................ 30
StStororingsmeldingingsmelding
Zie Displaymelding
SStuurktuurkolomolom
Instellen..............................................101
SStuurtuurwieltwieltoeoetsentsen........................................... 8
SurrSurround Vound Viewiew
Zie 360°-camera
SSVHC (biVHC (bijzonder zorjzonder zorgwgwekkekkendeende ststoen)oen)......25
SyncSynchrhroniseroniseringsfunctie in- en uitscingsfunctie in- en uitscha-ha-
kkelen (bedieningseenheid)elen (bedieningseenheid)......................... 130
SystSysteeminsteeminstellingellingenen
Overzicht menu Systeeminstellingen... 198
306306 Trefwoordenregister
Reset-functie (MBUX multimedia-
systeem)............................................. 201
SystSysteeminsteeminstellingellingenen
Zie Taal
TT
TTaalaal
Aanwijzingen....................................... 201
Instellen.............................................. 201
TTafafelel
Zie Klaptafel
TTecechnischnische ghe gegevegevensens
Informatie...........................................258
Voertuigtypeplaatje............................. 259
Wettelijke keurmerkenvoor radio-
apparatuur (Indonesië)........................ 259
Wettelijke keurmerkenvoor radio-
apparatuur (kleine onderdelen)............ 259
TTelefelefoonoon
Aanwijzing.......................................... 206
Bedrijfsstanden................................... 208
Functies In het telefoonmenu.............. 209
Menu (boordcomputer)....................... 186
Mobiele telefoon verbinden (pass-
key)....................................................208
Mobiele telefoon verbinden (Secure
Simple Pairing)....................................208
Overzicht telefoonmenu...................... 208
TTelefelefoonfunctiesoonfuncties
Bluetooth®telefonie............................ 208
Business-telefonie...............................208
TTelefelefoonnummer kiezen (booroonnummer kiezen (boordcomdcompu-pu-
tter)er)...........................................................186
TTememperperatuuratuur
Instellen (verwarming/airconditio-
ning)................................................... 130
TEMPMATEMPMATIC (bedieningseenheid)TIC (bedieningseenheid).............. 126
TEMPOMATTEMPOMAT
Functie............................................... 159
Hendel................................................ 160
Inschakelen........................................160
Selecteren.......................................... 160
Snelheid instellen................................ 160
Snelheid oproepen.............................. 160
Snelheid opslaan................................ 160
Snelheid verhogen/verlagen...............160
Systeemgrenzen................................. 159
Uitschakelen....................................... 160
Voorwaarden...................................... 160
TTererugname vugname van hean het oude vt oude voeroertuig (mili-tuig (mili-
eubesceubescherherming)ming).......................................... 16
TTererugzeugzetttten (fen (fabrabriekieksinstsinstelling)elling)
Zie Reset-functie (MBUX multime-
diasysteem)
THERMOTHERMOTRTRONIC (bedieningseenheid)ONIC (bedieningseenheid).......127
TToegoegestestaan totaan totaalgeaalgewicwichtht.......................... 259
TToegoegestestane asbelastingane asbelasting............................. 259
TToegoegestestane sleepmetane sleepmethodenhoden....................... 238
TToeoetsen in hetsen in het st stuurtuurwielwiel................................ 8
TTop Tetop Tetherher................................................... 47
TotTotaalgeaalgewicwichtht............................................ 259
TToucouch-Contrh-Controlol
Bedienen............................................ 196
TToucouchpadhpad
Bedienen............................................ 196
TToucouchscrhscreeneen
Bedienen............................................ 196
TrTransmissieansmissie
Aanduiding rijprogramma....................143
Achteruitversnelling inschakelen......... 142
DIRECT SELECT-keuzehendel.............. 141
DYNAMIC SELECT-schakelaar.............143
Neutraalstand inschakelen.................. 142
Parkeerstand inschakelen................... 142
Rijprogramma's.................................. 143
Rijstand inschakelen........................... 142
Transmissiestandaanduiding................ 141
Transmissiestanden............................ 141
TrTransmissiestansmissiestandaanduidingandaanduiding......................141
TrTransportansporthulpmiddelenhulpmiddelen
Laadruimtescheiding........................... 219
Scheidingsnet uit- en inbouwen........... 218
TrTreintreintransportansport........................................... 139
TrTripcomipcomputputerer
Terugzetten......................................... 183
TTypegoedkypegoedkeureuringsnummer (EG)ingsnummer (EG)................. 259
TTypeplaatjeypeplaatje
Motor.................................................259
Voertuig.............................................. 259
UU
UitscUitschakhakeling bieling bijrijrijderjdersairbagsairbag
Zie Automatische uitschakeling van
de bijrijdersairbag
UitscUitschakhakelsystelsysteemeem.................................... 135
UitscUitschakhakelvelverertrtragingsagingstitijd vjd vererliclichtinghting
Binnen................................................ 116
Buiten................................................. 115
UitzeUitzetbartbare re ruituit
Kinderslot............................................. 52
Trefwoordenregister 307307
Openen en sluiten.................................66
UUpdatpdateses
Belangrijke systeemupdates................ 199
VV
VVeiligheid veiligheid voor inzittoor inzittendenenden
Zie Airbag
Zie Automatische maatregelen na
een ongeval
Zie Automatische uitschakeling van
de bijrijdersairbag
Zie Huisdieren in het voertuig
Zie Kinderzitje
Zie Multicollision brake
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzit-
tendenbescherming)
Zie Veiligheidsgordel
Zie Veiligheidssysteem
VVeiligheidsgoreiligheidsgordeldel
Afdoen..................................................34
Beschermingspotentieel........................ 31
Beschermingspotentieel beperkt...........32
Gordelaanpassing (werking).................. 34
Gordelaanpassing in- en uitschakelen....34
Hoogte instellen.................................... 33
Omgespen............................................33
Verzorging.......................................... 230
Waarschuwingslampje........................... 34
VVeiligheidssysteiligheidssysteemeem
Algemene aanwijzingen voor kinderen... 40
Bedrijfsklare status...............................30
Beschermingspotentieel........................ 30
Beschermingspotentieel beperkt...........30
Storing.................................................. 30
Waarschuwingslampje........................... 30
Werking bij een ongeval........................ 31
Zelfdiagnose......................................... 30
VVeiligheidssysteiligheidssystemenemen
Zie Rijveiligheidssysteem
VVeiligheidsveiligheidsvestest.......................................... 233
VVelgelgen (ven (vererzorzorging)ging)....................................229
VVerer- en ontgr- en ontgrendelingendeling
Automatische vergrendeling in- en
uitschakelen......................................... 58
Deur ontgrendelen (van binnenuit)........ 56
Deur openen (van binnenuit).................56
VVerkerkeereersinfsinforormatiematie
Weergave inschakelen.........................205
VVerkerkeersteerstekekenassistenassistentent
Instellen.............................................. 175
Systeemgrenzen................................. 174
Werking en aanwijzingen..................... 174
VVererliclichtinghting
Actieve bochtenverlichting.................. 112
Adaptieve grootlichtassistent Plus....... 114
Automatisch rijlicht............................. 110
Combischakelaar................................ 111
Dashboardverlichting instellen.............182
Dimlicht.............................................. 110
Grootlicht........................................... 111
Intelligent Light System.......................112
Intelligent Light System in- en uit-
schakelen...........................................113
Knipperlicht........................................ 111
Lichtschakelaar................................... 110
Lichtsignaal........................................ 111
Mistachterlicht.................................... 111
Mistlicht (uitgebreid)...........................113
Noodknipperlichten.............................112
Oriëntatieverlichting in- en uitscha-
kelen.................................................. 115
Parkeerlicht........................................ 110
Reizen naar het buitenland (symme-
trisch dimlicht).................................... 110
Standlicht........................................... 110
Uitschakelvertragingstijd buitenver-
lichting instellen.................................. 115
Verlichting voor snelwegen.................. 112
VVererliclichtinghting
Zie Verlichting
VVererliclichting achting achthtererin en laadrin en laadruimtevuimtever-er-
liclichtinghting
Lichtbron vervangen........................... 120
VVererliclichting vhting voor snelwoor snelwegegenen........................ 112
VVerermoeidheidsherkmoeidheidsherkenningenning
Zie ATTENTION ASSIST
VèrsVèrstrtralersalers
Adaptieve rstralerassistent.............. 113
VVerertrtrektiektijdjd
Klimaatregeling vooraf.........................132
VVervervoeroeren (pecen (pech vh voeroertuig)tuig)......................... 241
VVererwisselen vwisselen van een wielan een wiel
Nieuw wiel monteren.......................... 254
Voertuig laten zakken..........................254
Voertuig opkrikken.............................. 253
Voorbereiden...................................... 252
Wiel verwijderen................................. 254
VVererzorzorgingging
Achteruitrijcamera.............................. 229
Achteruitrijcamera/360°-camera....... 229
Combi-instrument............................... 230
Display............................................... 230
Echt hout/sierdelen............................ 230
Exterieurverlichting.............................229
308308 Trefwoordenregister
Hogedrukreiniger................................ 228
Interieurhemel.................................... 230
Kunststof bekleding............................ 230
Lak..................................................... 228
Matte lak............................................ 228
Met de hand wassen........................... 228
Ramen................................................229
Ruitenwisserbladen............................. 229
Sensoren............................................ 229
Stoelhoes........................................... 230
Veiligheidsgordel.................................230
Vloerbedekking................................... 230
Voertuigstekkerdoos........................... 229
Wasstraat...........................................227
Wielen/velgen.................................... 229
VVesestigingtiging
Zie Gekwaliceerde werkplaats
VINVIN
Stoel................................................... 259
Typeplaatje......................................... 259
Uitlezen.............................................. 259
Voorruit.............................................. 259
Vloerbedekking (vVloerbedekking (vererzorzorging)ging)...................... 230
VVoeroertuigtuig
Aansprakelijkheid voor gebreken........... 26
Buiten gebruik stellen.......................... 154
Diagnose-interface................................ 23
Gegevensregistratie.............................. 26
Gekwaliceerde werkplaats................... 24
Laten zakken...................................... 254
Ontgrendelen (van binnenuit)................ 57
Opkrikken...........................................253
QR-code reddingskaart......................... 26
Registratie............................................ 24
Spanningsvoorziening inschakelen...... 137
Starten (sleutel).................................. 137
Stilzetten............................................ 152
Uitschakelen....................................... 152
Uitvoering............................................. 18
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel)........58
Vergrendelen (automatisch).................. 58
Vergrendelen (van binnenuit)................. 57
VVoeroertuig wtuig wassenassen
Zie Verzorging
VVoeroertuigcameratuigcamera
Informatie........................................... 155
VVoeroertuigtuigelektrelektronicaonica
Aanwijzing.......................................... 258
Mobilofoons........................................ 258
VVoeroertuiggtuiggegevegevensens
Breedte............................................... 262
Hoogte............................................... 262
Lengte................................................ 262
Wielbasis............................................ 262
VVoeroertuigidenticatienummertuigidenticatienummer
Zie VIN
VVoeroertuigondertuigonderhoudhoud
Zie Weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
VVoeroertuigsensortuigsensorenen
Informatie........................................... 155
VVoeroertuigsleuttuigsleutelel
Zie Sleutel
VVoeroertuigsttuigstekkekkererdoosdoos
Controlelampjes................................. 146
VVoeroertuigsttuigstekkekkererdoos (hoogspannings-doos (hoogspannings-
accu)accu)
Verzorging.......................................... 229
VVoeroertuigtypeplaatjetuigtypeplaatje
EG-typegoedkeuringsnummer.............. 259
Lakcode.............................................. 259
Toegestaan totaalgewicht.................... 259
Toegestane asbelasting....................... 259
VIN..................................................... 259
VVoorroorruituit
Ontwasemen...................................... 130
Ruitenwisserbladen vervangen............ 121
VVoorroorruituit
Zie Voorruit
VVoorstoorstoelenoelen
Draaien................................................. 79
VrVracacht vht vasastzetzettttenen......................................214
VriVrijeje sowsowareare.............................................. 29
WW
WWaaraarscschuwings- en contrhuwings- en controlelamolelampjepje
PASSENGER AIR BAG............................ 38
WWaaraarscschuwings- en contrhuwings- en controlelamolelampjespjes
Aanwijzing.......................................... 286
Overzicht................................................ 7
WWaaraarscschuwings-/contrhuwings-/controlelamolelampjepje
!ABS-waarschuwingslampje......... 288
!Controlelampje parkeerrem....... 290
ÝHoogspanningsaccu reserve...... 292
ÛHoogspanningsaccu waar-
schuwing............................................ 292
·Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing........................ 291
hWaarschuwingslampje ban-
denspanningscontrole................. 292, 293
Trefwoordenregister 309309
#Waarschuwingslampje elektri-
sche storing........................................292
÷Waarschuwingslampje ESP®...... 289
åWaarschuwingslampje ESP®
OFF.................................................... 289
JWaarschuwingslampje rem-
men............................................ 287, 288
ÐWaarschuwingslampje stuur-
bekrachtiging...................................... 291
üWaarschuwingslampje veilig-
heidsgordel.................................290, 291
6Waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem...................................... 286
OWaarschuwingslampje vermo-
gengereduceerd................................. 292
WWaaraarscschuwingssysthuwingssysteemeem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
WWassasstrtraat (vaat (vererzorzorging)ging)...............................227
WWebbrowebbrowserser
Overzicht............................................ 209
WWeergaveergave besce beschikbaar vhikbaar verermogmogenen
Werking en aanwijzingen..................... 178
WWeergaveergave ondere onderhoudsinthoudsinterverval ASSYSal ASSYST PLT PLUSUS
Bijzondere onderhoudsmaatregelen.... 224
Onderhoudstermijn weergeven............ 223
Reguliere onderhoudswerkzaamhe-
den..................................................... 223
Standtijd met accukabels losge-
maakt................................................. 224
Werking en aanwijzingen..................... 223
WWeereersinfsinforormatiematie........................................205
WWegriegrijblokkjblokkereringing......................................... 71
WWegriegrijhulpjhulp
Zie Wegrijhulp voor op hellingen
WWegriegrijhulp vjhulp voor op hellingoor op hellingenen......................164
WWegregrolbevolbeveiligingeiliging
Zie HOLD-functie
WWegsleepbevegsleepbeveiligingeiliging
In- en uitschakelen................................ 71
Werking................................................ 71
WWererkplaatskplaats
Zie Gekwaliceerde werkplaats
WeWettttelielijkjke ke keureurmerkmerken ven voor roor radio-appa-adio-appa-
rratuuratuur
Indonesië............................................ 259
Kleine onderdelen............................... 259
WWi-Fii-Fi
Instellen.............................................. 199
WWielenielen
Aanwijzingen met betrekking tot
montage............................................. 249
Bandenpech....................................... 236
Bandenspanning (aanwijzingen)........... 246
Bandenspanning controleren (ban-
denspanningscontrole)........................ 249
Bandenspanningscontrole (werking).... 248
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten................................................ 249
Bandenspanningstabel........................ 247
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole).................249
Geluidsontwikkeling............................ 245
Monteren............................................ 254
Ongebruikelijk rijgedrag...................... 245
Opslaan.............................................. 252
PORTIEREN......................................... 245
Selectie.............................................. 249
Sneeuwkettingen................................ 246
Technische gegevens.......................... 255
Velg-bandcombinatie.......................... 255
Vervangen.......................................... 252
Vervanging.......................................... 249
Verwijderen........................................254
Verwisselen........................................251
Verzorging.......................................... 229
Wieldiametergroepen..........................251
WWindoindowbagwbag................................................. 34
WWintinterbandenerbanden...........................................245
WrWrappenappen
Radar- en ultrasone sensoren.............. 155
ZZ
ZekZekereringingenen................................................ 242
ZelfdiagnoseZelfdiagnose
Automatische uitschakeling van de
bijrijdersairbag......................................38
ZendapparZendapparatuuratuur
Importeursadressen.............................. 22
ZicZichtht
Ruiten ontwasemen............................ 130
ZiZijrjruituitenen
Justeren................................................67
Openen.................................................65
Problemen............................................ 67
Sluiten.................................................. 65
Uitzetbare ruiten openen en sluiten....... 66
ZiZijrjruituitenen
Zie Zijruiten
310310 Trefwoordenregister
ZiZijwindassistjwindassistentent
Werking en aanwijzingen..................... 157
Zit-ligcombinatieZit-ligcombinatie
Aanwijzing............................................ 93
Bedverlengstuk in- en uitbouwen........... 94
Bedverlengstuk opklappen.................... 94
In- en uitbouwen................................... 96
Opbergvakken in- en uitbouwen.......... 103
Slaapbank opbouwen en inklappen....... 94
Verschuiven.......................................... 94
Zitplaats acZitplaats achthtererinin
In- en uitbouwen................................... 89
In- en uitstaphulp EASY-ENTRY.............. 87
Naar voren en terugklappen.................. 88
Rugleuning instellen.............................. 87
Verschuiven.......................................... 87
Zitplaatsen acZitplaatsen achthtererinin
Aanwijzing............................................ 80
Stoelen................................................. 80
Stoelverankering................................... 80
ZomerbandenZomerbanden........................................... 245
Zonneklep bedienenZonneklep bedienen.................................. 125
Trefwoordenregister 311311
ImImprpressumessum
IntInterernetnet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://www.daimler.com
RRedactieedactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op het
volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer Service,
D-70546 Stuttgart, Duitsland
©Mercedes‑Benz AG:Nadruk, vertaling en repro-
ductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder schrie-
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet toe-
gestaan.
VVoeroertuigftuigfabrabrikikantant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
WWaaraarscschuwing bihuwing bijrijrijderjdersairbagsairbag
&WWAARSCAARSCHUWINGHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem op een stoel met INGE-
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE
VERWONDINGEN totgevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in het voertuig" in acht
nemen.
Redactiesluiting 06.05.21
Uw handleidingen
DigitDigitaal in heaal in het vt voeroertuigtuig
De inhoud van de handleiding direct in het multimediasysteem van het voertuig
(menupunt "Voertuig") bekijken. Begin met het snelmenu of breid uw kennis uit met
handige tips.
Map meMap met vt voeroertuigdocumenttuigdocumentatie in heatie in het vt voeroertuigtuig
Hier vindt u alle informatie over de bediening, de serviceverleningen en de garantie
van het voertuig in gedrukte vorm.
DigitDigitaal op heaal op het intt interernetnet
U vindt de handleiding op uw Mercedes-Benz Homepage.
DigitDigitaal als appaal als app
De Mercedes-Benz Guides app is gratis beschikbaar in de gangbare app-stores.
Apple®iOS AndroidTM
É4475842510Z107`ËÍ
4475842510Z107
Bestelnummer T447 0414 07 Onderdeelnummer 447 584 25 10 Z107 Uitgave 2021-10
EQV
Handleiding
Mercedes-Benz
EQV Handleiding
1

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Mercedes EQV 2021 - MPV bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Mercedes EQV 2021 - MPV in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 8.63 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info