817164
613
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/633
Pagina verder
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto
Map metvoertuigdocumenta
tie in de autoDigitaal op hetinternetDigitaal als app
De inhoud vandehandleiding
direct in hetmultimediasysteem
vandeauto(menupunt“Voer‐
tuig“) bekijken. Startmet het
snelmenu, ontdek de highlights
vanuwvoertuig of verdiep uw
kennis metnuttige tips.
Hiervindt ualleinformatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
genendegarantie vanuwauto
in gedruktevorm.
Uvindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É2055844220Z107OËÍ
2055844220Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P2051535 07 Onderdeelnummer 205 5844220Z107
Uitgave ÄJ 2018-Mc
C-KlasseLimousine
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-BenzC-Klasse Limousine
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en overDaimler AG vindt uopinternetonder:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bijvragenofsuggesties tenaanzienvan deze
handleiding kunt udeTechnische Redactie op
hetvolgende adres bereiken:
Daimler AG,HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart,Duitsland
©Daimler AG:Nadruk,vertaling en reproductie,
ook gedeeltelijk,iszonder schriftelijketoestem‐
ming vanDaimlerAGniettoegestaan.
Autofabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bijingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bijeen onge‐
valdoor de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gerichtkinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel metINGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
datkan voor hetkind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Hethoofdstuk "Kinderenindeauto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 17.04.2018
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eersterit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto.Voor uw eigen veiligheid en voor een lan‐
gere levensduur van de auto adviseren wij u de
volgende aanwijzingen en waarschuwingsaanwij‐
zingen in deze handleiding op te volgen. Onoplet‐
tendheid kantot schade aan de auto en tot per‐
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto is afhankelijk van:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met links stuur. Bij auto's met rechts stuur
wijkt de indeling van onderdelen en bedienings‐
elementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn voertuigen steeds
verder.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
RUitvoering
Rtechniek
Daaromkan de beschrijving in sommige gevallen
afwijken van uw auto.
Onderdeel van de auto zijn:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handlei‐
dingen
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe‐
zig zijn. Alle documentatie moet bij verkoop van
de auto aan de nieuwe eigenaar worden over‐
handigd.
2055844220Z107
2055844220Z107
Symbolen ...................................................... 5
In één oogopslag .......................................... 6
Cockpit ........................................................... 6
Waarschuwings- en controlelampjes ............ 10
Bedieningspaneel dakconsole ....................... 14
Portierbedieningseenheid en stoelinstel‐
lingen ............................................................ 16
In gevalvan nood en pech ............................ 18
Digitale handleiding ................................... 20
Digitale handleiding oproepen ...................... 20
Algemene aanwijzingen ............................. 21
Milieubescherming ....................................... 21
Terugname van de oude auto ........................ 21
Mercedes-Benz originele onderdelen ............ 22
Handleiding .................................................. 23
Bedrijfsveiligheid .......................................... 23
Conformiteitsverklaring ................................ 25
Diagnose-interface ....................................... 27
Gekwalificeerde werkplaats .......................... 27
Registratie van de auto ................................. 28
Correct gebruik van de auto ......................... 28
Informatie over de REACH-verordening ........ 28
Aansprakelijkheid voor gebreken .................. 29
QR-codes voor reddingskaart .......................29
Gegevensopslag ...........................................29
Auteursrecht .................................................32
Veiligheid voor inzittenden ....................... 33
Veiligheidssysteem ....................................... 33
Veiligheidsgordels ........................................ 36
Airbags .........................................................40
PRE-SAFE®systeem .....................................48
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............49
Aanwijzingen met betrekking tot huisdie‐
ren in de auto ............................................... 75
Openen en sluiten ...................................... 76
Sleutel .......................................................... 76
Portieren ...................................................... 80
Bagageruimte ...............................................86
Rolzonneschermen ....................................... 92
Zijruiten ........................................................ 93
Schuifdak ...................................................... 97
Diefstalbeveiliging ...................................... 102
Stoelen en opbergen................................ 105
Aanwijzingen voor een correcte stand
van de bestuurdersstoel ............................. 105
Stoelen .......................................................106
Stuurwiel .....................................................116
In- en uitstaphulp ........................................ 117
Geheugenfunctie bedienen .........................119
Opbergmogelijkheden ................................. 120
Bekerhouder ............................................... 133
Asbak en sigarettenaansteker .....................135
Contactdozen ............................................. 137
Draadloos opladen van de mobiele tele‐
foon en koppeling met de buitenantenne .... 139
Vloermat verwijderen en aanbrengen .........140
Licht en zicht ............................................ 142
Exterieurverlichting .....................................142
Interieurverlichting ...................................... 151
Lampjes vervangen (auto's met halo‐
geenkoplampen) ......................................... 152
Ruitenwissers en ruitensproeierinstalla‐
tie ...............................................................155
Spiegels ...................................................... 158
Zonnekleppen bedienen .............................. 161
2Inhoudsopgave
Klimaatregeling ........................................ 162
Overzicht temperatuurregelsystemen ......... 162
Temperatuurregelsysteem bedienen ........... 163
Rijden en parkeren................................... 174
Rijden .......................................................... 174
DYNAMIC SELECT-schakelaar ..................... 186
Handgeschakelde versnellingsbak .............. 188
Automatische transmissie ..........................189
Functie van de 4MATIC ............................... 195
Tanken ........................................................ 195
Parkeren ..................................................... 201
Rij- en rijveiligheidssystemen ......................212
Aanhangwagenvoorziening .........................275
Functie van de fietsdrager .......................... 280
Aanwijzingen met betrekking tot het
trekken van auto's ...................................... 282
Instrumenten-display en boordcom‐
puter ......................................................... 283
Overzicht instrumentendisplay ...................283
Overzicht toetsen in het stuurwiel .............. 285
Boordcomputer bedienen ........................... 285
Stijl instellen ...............................................286
Gebied met meerdere weergaven instel‐
len .............................................................. 287
Overzicht van de weergaven op het mul‐
tifunctioneel display ................................... 287
Dashboardverlichting instellen ...................288
Menu's en submenu's ................................ 289
Head-up-display .......................................... 295
LINGUATRONIC ......................................... 297
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid ...... 297
Bediening .................................................... 297
De LINGUATRONIC effectief gebruiken .......299
Duidelijke gesproken opdrachten ............... 300
Multimediasysteem ................................. 313
Overzicht en bediening ...............................313
Systeeminstellingen ...................................323
Fit & Healthy ...............................................335
Navigatie .................................................... 337
Telefoon ...................................................... 366
Online- en internetfuncties .........................391
Media ......................................................... 399
Radio ...........................................................411
Tv ................................................................ 415
Sound ......................................................... 423
Onderhoud en verzorging ....................... 425
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS ..........................................................425
Motorruimte ...............................................426
Reiniging en verzorging .............................. 434
Pechhulp ................................................... 445
Noodgeval .................................................. 445
Bandenpech ................................................ 447
Accu (auto) ................................................. 454
Aan- of wegslepen ...................................... 460
Elektrische zekeringen ................................ 465
Banden en velgen .................................... 469
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ........... 469
Aanwijzingen bij het regelmatig controle‐
renvan de velgen en banden ...................... 469
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen .................................................... 469
Bandenspanning ......................................... 470
Inhoudsopgave 3
Verwisselen van een wiel ............................ 479
Noodwiel .................................................... 490
Drukloze thuiskomer ...................................491
Technische gegevens ............................... 494
Aanwijzingen voor technischegegevens ..... 494
Boordelektronica ........................................494
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer .............................................497
Bedrijfsstoffen ............................................ 499
Autogegevens ............................................. 508
Aanhangwagenvoorziening .......................... 510
Displaymeldingen met waarschu‐
wings- en controlelampjes ...................... 513
Displaymeldingen ........................................ 513
Waarschuwings- en controlelampjes .......... 567
Trefwoordenregister................................ 582
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbo‐
len:
&GEVAAR Gevaar door het niet in acht
nemen vanwaarschuwingsaanwijzingen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva‐
ren die uw gezondheid of uw levenresp. de
gezondheid of het levenvan anderen in
gevaar kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij‐
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie
die behulpzaam kan zijn.
XHandelingsinstructie
(Qpagina) Meer informatie over een onder‐
werp
Display Meldingen op het multifunctioneel
display/mediadisplay:
+Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
*Overeenkomstige submenu's, die
in het multimediasysteem moeten
worden geselecteerd
*Geeft een oorzaak aan
Symbolen 5
Linkse besturing
6In één oogopslag Cockpit
1Stuurwielschakelpaddles 192
2Combischakelaar 144
3DIRECT SELECT-keuzehendel 189
4Display van het multimediasysteem 313
5Dashboardkastje 122
6Start-stoptoets 175
7Temperatuurregelsystemen 163
8Bedieningselementen voor multimediasys‐
teem
313
9Alarmknipperlichtinstallatie 145
APASSENGER AIRBAG controlelampjes 45
BOpbergvak 122
CBedieningspaneel voor multimediasysteem 314
DDraaiknop volume en geluid in- en uitschake‐
len
313
EMultimediasysteem in- en uitschakelen 313
FRolzonnescherm achterruit 92
GECO start-stopsysteem 183
HActieve parkeerassistent 260
IVoertuighoogte instellen 245
JDYNAMIC SELECT-schakelaar 187
KBedieningspaneel voor multimediasysteem
(stuurwiel)
285
LStuurwiel instellen 117
MBedieningspaneel voor boordcomputer 285
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen 226
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
231
NDiagnose-interface 27
OMotorkap openen 427
PElektrische parkeerrem 208
QVerlichtingsschakelaar 142
RBedieningspaneel voor:
Actieve stuurassistent 237
In één oogopslag Cockpit 7
Actieve spoorassistent 274
PARKTRONIC-parkeerassistent 249
Head-up-display 296
8In één oogopslag Cockpit
Instrumentendisplay (standaard)
10 In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes
1Snelheidsmeter 283
2LAfstandswaarschuwing 575
3ÐStuurbekrachtiging vertoont een storing 580
4#! Knipperlicht 144
5Multifunctioneel display 287
6Toerenteller 283
7;Motordiagnose 576
8%Dieselmotor: Voorgloeien
9!Elektrische parkeerremgesloten (rood) 569
AJRemmen (rood) 569
B?Koelvloeistofte heet/koud 576
CKoelvloeistoftemperatuurmeter 283
DJRemmen (geel) 569
E!Elektrische parkeerrem (geel) 569
F!ABS vertoont een storing 569
G6Veiligheidssysteem 34
HüVeiligheidsgordel niet omgegespt 574
IKGrootlicht 144
JLDimlicht 142
K8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
576
LWeergave brandstofpeil
MTStandlicht 142
NRMistachterlicht 143
OhBandenspanningscontrole 579
PåESP®OFF 569
Q÷ESP®569
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 11
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
12 In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes
1Snelheidsmeter 283
2#! Knipperlicht 144
3Multifunctioneel display 287
4RMistachterlicht 143
5KGrootlicht 144
LDimlicht 142
TStandlicht 142
6Toerenteller 283
7?Koelvloeistofte heet/koud 576
8Koelvloeistoftemperatuurmeter 283
9LAfstandswaarschuwing 575
AüVeiligheidsgordel niet omgegespt 574
BhBandenspanningscontrole 579
CÐStuurbekrachtiging vertoont een storing 580
D!Elektrische parkeerrem (geel) 569
E!Elektrische parkeerremgesloten (rood) 569
F6Veiligheidssysteem 34
GïAanhangwagenvoorziening niet bedrijfs‐
klaar
580
HJRemmen (rood) 569
I8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
576
JWeergave brandstofpeil
KàOnderstel vertoont een storing 575
LJRemmen (geel) 569
M#Elektrische storing 576
N;Motordiagnose 576
O%Dieselmotor: Voorgloeien
P!ABS vertoont een storing 569
QåESP®OFF 569
÷ESP®569
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 13
14 In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen 161
2pLinker leeslampje in- en uitschakelen 151
3|Automatische besturing van interieur‐
verlichting in- en uitschakelen
151
4SOS-noodoproepsysteem (Mercedes-Benz
noodoproepsysteem)
386
5cInterieurverlichting voorin in- en uit‐
schakelen
151
6uInterieurverlichting achterin in- en uit‐
schakelen
151
7pRechter leeslampje in- en uitschakelen 151
8Toetsvoor de service-oproep (Mercedes me
connect)
386
9Brillenbox 122
A3Panoramaschuifdak openen en sluiten 97
Rolzonneschermen openen of sluiten 97
BBinnenspiegel 159
In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole 15
16 In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1Geheugenfunctie bedienen 119
2Stoel elektrisch instellen 111
3Stoelverwarming in- en uitschakelen 114
4Stoelventilatie in- en uitschakelen 115
5Buitenspiegels bedienen 158
6Kofferdeksel openen en sluiten 86
7WRechter zijruit openen en sluiten 93
8WLinker zijruit openen en sluiten 93
9WRuit rechts achterin openen en sluiten 93
AWRuit links achterin openen en sluiten 93
BKinderbeveiliging voor zijruiten achterin 75
CPortier openen 81
D&%Auto ver- en ontgrendelen 81
EStoel in lengterichting instellen 106
FAlleen auto's met zitcomfortpakket: Zitting‐
diepte instellen
108
GViervoudig verstelbare lendensteun instellen 111
HStoelinstellingen met multimediasysteem 113
IHoofdsteunen instellen 111
JAlleen auto's met zitcomfortpakket: Zitting‐
hoek instellen
108
KZithoogte instellen 108
LRugleuninghoek instellen 108
In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 17
18 In één oogopslag In gevalvan nood en pech
1QR-codes voor het bepalen van de reddings‐
kaart
29
2Veiligheidsvesten 445
3Toetsen voor SOS-noodoproepsysteem en
pechhulp-oproep
386
4Bedrijfsstoffen controleren en bijvullen 499
5Aanslepen en slepen 460
6Bandenpech 447
7Starthulp 458
8Alarmknipperlichtinstallatie 145
9Brandblusser 447
ATankdopklep met aanwijzingsplaatjes voor
bandenspanning, brandstofsoort en QR-codes
voor het bepalen van de reddingskaart
195
BAanslepen en slepen 460
CTIREFIT-set 449
DEHBO-set 446
EGevarendriehoek 446
In één oogopslag In gevalvan nood en pech 19
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5ÕHandleiding
#Menupunt selecteren.
Bovendien hebt u de mogelijkheid om de hand‐
leiding binnen een hoofdfunctie (bijvoorbeeld via
Informatie over de media) op te roepen.
De digitale handleiding beschrijft de werking en
de bediening van de auto en van het multimedia‐
systeem.
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
De digitale handleiding bevat de volgende menu‐
punten:
RZoeken: Hier kunt u gericht naar trefwoorden
zoeken.
RSnelstart: Hier vindt u de belangrijkste infor‐
matie om direct met uw auto te kunnen star‐
ten.
RTips: Hier krijgt u tips met betrekking tot uw
auto in bepaalde situaties.
RMeldingen: Hier krijgt u aanvullende informa‐
tie over de meldingen uit het combi-instru‐
ment.
RFavorieten: Hier vindt u een lijst met alle per‐
soonlijk opgeslagen favorieten.
1Afbeelding
2Menu
3Navigatiebereik
Sommige hoofdstukken in de digitale handlei‐
ding, zoals de waarschuwingsaanwijzingen, kun‐
nen door middel van markeren en drukken zicht‐
baar worden gemaakt.
%De handleiding vindt u eveneens in de
Mercedes-Benz Guides app in de gangbare
App Stores.
20 Digitale handleiding
Milieubescherming
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
De uitstoot van schadelijke stoffenvan uw
auto heeft een directe samenhang met het
gebruik van de auto.
Ukunt een bijdrage aan de milieubescher‐
ming leveren door uw auto op milieuvriende‐
lijke wijze te gebruiken. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfs‐
omstandigheden en uw persoonlijke rijstijl in
acht nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste banden‐
spanning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij‐
voorbeeld een niet meer benodigde
imperial).
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ont‐
ziet het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Tijdens het startengeen gasgeven.
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien.
#Anticiperend rijden en voldoende
afstand houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem‐
men vermijden.
#Tijdig schakelen en de versnellingen
slechts Ôuitrijden.
#De motor als het verkeer gedurende
langere tijd stilstaat afzetten, bijvoor‐
beeld het ECO start-stopsysteem
gebruiken.
#Zuinig rijden. Voor een zuinige rijstijl de
ECO-aanduiding in acht nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet op milieuvriendelijke wijze
afvoeren van de hoogspanningsaccu
Een hoogspanningsaccu bevatstoffen die
schadelijk voor het milieu zijn.
#Een defecte hoogspanningsaccu bij een
gekwalificeerde werkplaats laten afvoe‐
ren.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrak‐
kenvan de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk
af te voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net‐
werk vanverzamelpunten en demontagebedrij‐
venter beschikking. Bij deze bedrijvenkunt u uw
auto gratis afgeven. Hierdoor levert u een waar‐
devolle bijdrage aan het sluiten van de recycling‐
kringloop en het ontzien van de hulpbronnen.
Algemene aanwijzingen 21
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Mercedes-Benz originele onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet gebruiken vangerecyclede rui‐
laggregaten
Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggregaten
en -onderdelen met dezelfde kwaliteit als
nieuwe onderdelen. Daarbij geldt dezelfde
aansprakelijkheid voor gebreken als bij
nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onder‐
delen van Daimler AG gebruiken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de wer‐
king van de veiligheidssystemen door de
installatie van accessoires, reparaties of
laswerkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden
en sensoren voor de veiligheidssystemen
ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
RCombi-instrument
RMiddenconsole
RZijdelingse dakframes
#In deze gebieden geen accessoires
monteren zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces‐
soires laten uitvoeren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veilig‐
heidsrelevante accessoires worden gebruikt, kan
de bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking vanveiligheidsrelevante sys‐
temen, bijvoorbeeld het remsysteem, kan
gestoord worden. Uitsluitend Mercedes-Benz ori‐
ginele onderdelen of onderdelen van dezelfde
kwaliteit gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype
goedgekeurde banden en velgen en accessoires
gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun betrouw‐
baarheid, veiligheid en geschiktheid. Andere
onderdelen kan Mercedes-Benz, ondanks voort‐
durende marktverkenningen, niet beoordelen.
Ook als in een enkel geval een goedkeuring door
een keuringsinstantie of officiële instantie aan‐
wezig is, neemt Mercedes-Benz geen verant‐
22 Algemene aanwijzingen
woordelijkheid voor het gebruik in Mercedes-
Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in-
en omgebouwd als deze aan de wettelijke voor‐
schriftenvoldoen. Alle Mercedes-Benz originele
onderdelen voldoen aan de voorwaarden van de
goedkeuring. Niet goedgekeurde onderdelen
kunnen leiden tot het vervallen van de typegoed‐
keuring.
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeu‐
ring aangegeven type auto.
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver‐
keersdeelnemers.
RBij een negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz originele
onderdelen altijd het voertuigidentificatienum‐
mer (VIN) vermelden (/pagina 497).
Handleiding
Deze handleiding beschrijft alle modellen en de
standaarduitrustingen en opties van uw auto die
op het tijdstip van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren. Landspecifieke
afwijkingen zijn mogelijk. In acht nemen dat uw
auto mogelijk niet met alle beschreven functies
is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies. Daarom kan de uitrusting
van uw auto bij sommige beschrijvingen en
afbeeldingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Bedrijfsveiligheid
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storingen in de werking of sys‐
teemuitval
Als u de voorgeschreven service-/onder‐
houdswerkzaamheden of noodzakelijke repa‐
raties niet laat uitvoeren, kan dit tot storin‐
gen in de werking of systeemuitvallen leiden.
#De voorgeschreven service‑/ onder‐
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door ondeskundige wijzigin‐
gen aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
software en bedrading hiervankunnen de
werking en/of de werking van andere gekop‐
Algemene aanwijzingen 23
pelde onderdelen nadelig beïnvloeden. Met
name kunnen ook veiligheidsrelevante syste‐
men getroffen zijn.
Daardoor kunnen deze niet meer zoals
bedoeld functioneren en/of de bedrijfsveilig‐
heid van de auto in gevaar brengen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek‐
tronische onderdelen en de software.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Bij wijzigingen aan de boordelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Boordelektronica" in de "Techni‐
sche gegevens" in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandbaar materiaal aan hete onderdelen
van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen
deze materialen ontsteken.
#Tijdens het rijden op onverharde wegen
of in het terrein regelmatig de onder‐
zijde van de auto controleren.
#In het bijzonder ingeklemde delen van
planten of ander brandbaar materiaal
verwijderen.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
Met name in de volgende gevallen kan de
auto worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde
wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel,
bijvoorbeeld een stoeprand, een ver‐
keersdrempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of onderdelen van het onder‐
stel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden kunnen
in dergelijke of vergelijkbare situaties ook
niet-zichtbaar worden beschadigd. Op deze
manier beschadigde onderdelen kunnen
onverwacht uitvallen of de bij een ongeval
optredende belastingen niet meer zoals
bedoeld opnemen.
Als de bodembekleding beschadigd is, kan
zich brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, tussen de bodemplaat en
bodembekleding verzamelen. Als dit materi‐
aal met hete onderdelen van het uitlaatsys‐
teem in contact komt, kan dit ontsteken.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren en repare‐
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als
verder wordtgereden, direct op een vei‐
24 Algemene aanwijzingen
lige plaats stoppen en contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie)
&GEVAAR Levensgevaar door het aanra‐
kenvan beschadigde hoogspanningson‐
derdelen
Auto's met 48V-boordnet bevatten indivi‐
duele hoogspanningsonderdelen. Deze hoog‐
spanningsonderdelen staan onder hoge
spanning.
Als u componenten van deze hoogspannings‐
onderdelen verandert of beschadigde com‐
ponenten aanraakt, kunt u een stroomstoot
krijgen.
Hoogspanningsonderdelen kunnen bij een
ongeval ook onzichtbaar beschadigd worden.
#Nooit veranderingen aan componenten
van hoogspanningsonderdelen uitvoe‐
ren.
#Nooit beschadigde componenten van
hoogspanningsonderdelen aanraken.
#Na een ongeval nooit componenten van
hoogspanningsonderdelen aanraken.
Auto's met 48V-boordnet bevatten hoogspan‐
ningsonderdelen. Deze onderdelen zijn met een
hoogspanningslabel gemarkeerd:
Alle werkzaamheden aan hoogspanningsonder‐
delen mogen alleen door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van
de onderdelen van de auto werd overeenkomstig
de regeling UN R10 , in de actueel geldende ver‐
sie, gecontroleerd en aangetoond.
Radiografische onderdelen van de auto
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio‐
grafische onderdelen van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com‐
municatieapparatuur:
De radiografische onderdelen van deze auto zijn
in overeenstemming met de eisen en bepalingen
van de richtlijn 2014/53/EU. Meer informatie is
verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Krik
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
Algemene aanwijzingen 25
1.
De ondertekenaar, als vertegenwoordiger
Fabrikant:
BRANO a.s.
74741 Hradec nad Moravicí, Opavs 1000,
Tsjechië
Id.-nr.: 64-387-5933
BTW-nr.: CZ64-387-5933
verklaart op onze uitsluitende verantwoordelijk‐
heid, dat het product:
2. a)
Benaming:
Krik
Type, nummer:
A) A 164 580 02 18, A 166 580 01 18
B) A 240 580 00 18
C) A 639 580 02 18
Productiejaar: 2015
Voldoet aan alle betreffende bepalingen
Richtlijn nr. 2006/42/EG
b)
Beschrijving en gebruiksdoel:
De krik is uitsluitend bedoeld voor het omhoog‐
brengen van de aangegeven auto overeenkom‐
stig de op de krik aangebrachte gebruiksaanwij‐
zing.
3.
Referentiegegevens van de geharmoniseerde
normen of specificaties
A) ISO 4063, EN ISO 14341-A, DBL 7382.20,
MBN 10435, AS 2693
B) ISO 4063, ISO 14341-A, DBL 7392.10, MBN
10435
C) DBL 7392.10, DBL 8230.10
Technische documentatie van het product is in
de fabriek aanwezig. Gevolmachtigde voor de
samenstelling van de technische documentatie:
Hoofd van de technische afdeling Brano a.s.
4.
Hradec nad Moravicí
Plaats
5.
05-05-2015
Datum
Ondertekend door:
Director of Quality
TIREFIT-set
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
Overeenkomstig EU-richtlijn 2006/42/EG
Hiermee verklaren wij, dat het product
Productbenaming: Elektrische luchtpomp
Daimler
Typeaanduiding: 0851ve, DT/UW 200046
MB-onderdeelnummer: A 000 583 8200
aan de volgende overeenkomstige bepalingen
voldoet:
2004/108/EC
Toegepaste geharmoniseerde normen, in het bij‐
zonder:
DIN EN 55014-1
26 Algemene aanwijzingen
DIN EN 55014-2:2009-06
Fabrikant: Dunlop Tech GmbH
Adres: Birkenhainerstrasse 77, 63450 Hanau
Gevolmachtigde: Afdeling IMS
Datum: Juni, 2015
Handtekening: IMS-AM, IMS-AE-L
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aansluiten
van diagnoseapparaten bij een gekwalificeerde
werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het aansluiten van apparaten
aan de diagnose-interface
Als apparaten op een diagnose-interface wor‐
den aangesloten, kan de werking van syste‐
men van de auto worden beïnvloed.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto worden beïnvloed.
#Alleen apparaten op de diagnose-inter‐
face van de auto aansluiten die door
Mercedes-Benz voor de auto zijn vrijge‐
geven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia‐
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle‐
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla‐
den, bijvoorbeeld door het rijden van
een grotere afstand.
Het aansluitenvan apparaten op de diagnose-
interface kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld infor‐
matie van de uitlaatgasbewaking wordtterugge‐
zet. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de
auto niet meer voldoet aan de eisen van de vol‐
gende uitlaatgasanalyse van de Algemene Perio‐
dieke Keuring.
Gekwalificeerde werkplaats
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Algemene aanwijzingen 27
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalificatie
om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Dit
geldt in het bijzonder voor veiligheidsrelevante
werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde‐
len
RAuto's met 48V-boordnet (EQ Boost tech‐
nologie): Werken aan hoogspanningscompo‐
nentenvan het 48V-boordnet
Mercedes‑Benz adviseert een Mercedes‑Benz
servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kanvoorkomen dat Mercedes-Benz zijn ser‐
vicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te voe‐
ren. Door de inspectie worden de kwaliteit en de
veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege‐
gevens heeft,kan Mercedes-Benz u over de
technische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe‐
renover een adreswijziging of wisseling van
eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken‐
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van het voertuig in het bijzonder de
volgende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei‐
ding
RDe technischegegevens van de auto
RDe verkeersregels en ‑voorschriften
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan‐
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie‐
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoffen
(SVHC).
Daimler AG handelt naar beste weten, om de
toepassing en het gebruik van deze SVHC's te
vermijden en de klant in staat te stellen veilig
28 Algemene aanwijzingen
met deze stoffen om te gaan. Na navraag bij
leveranciers en interne productinformatie van
Daimler AG zijn SVHC's bekend, die zich voor
meer dan 0,1 gew.-% in afzonderlijke onderdelen
van deze auto bevinden.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de vol‐
gende adressen:
Rhttp://www.daimler.com/reach
Rhttp://www.daimler.com/reach/en
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ont‐
staan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre‐
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshand‐
leiding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuig‐
schade in acht nemen.
QR-codes voor reddingskaart
In de tankdopklep en aan de tegenovergestelde
zijde op de B-stijl zijn QR-codes bevestigd. Bij
een ongevalkunnen reddingsdiensten met
behulp van de QR-codes snel de overeenkom‐
stige reddingskaart voor de auto bepalen. De
actuele reddingskaart bevat in compacte vorm
de belangrijkste informatie over de auto, bijvoor‐
beeld de ligging van de elektrische bedrading.
Meer informatie vindt u onder http://
www.mercedes-benz.de/qr-code.
Gegevensopslag
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronischeregeleenheden
gemonteerd. Enkele daarvan zijn noodzakelijk
voor het veilig functioneren van de auto, enkele
ondersteunen u bij het rijden (bestuurdersassis‐
tentiesystemen). Daarnaast biedt uw auto com‐
fort- of entertainmentfuncties, die eveneens
mogelijkworden gemaakt door elektronische
regeleenheden.
Elektronischeregeleenheden zijn voorzien van
een gegevensopslag, waarin technische informa‐
tie over de toestand van de auto, het gebruik van
componenten, de onderhoudsbehoefte en tech‐
nischestoringen en fouten tijdelijk of permanent
kunnen worden opgeslagen.
Deze informatie geeft in het algemeen de toe‐
stand weer van een onderdeel, een module, een
systeem of de omgeving, zoals:
RGebruiksomstandigheden van systeemcom‐
ponenten (bijvoorbeeld niveaus, accustatus,
bandenspanning)
RStatusmeldingen van de auto of van afzon‐
derlijke onderdelen daarvan (bijvoorbeeld
wieltoerental/snelheid, langsversnelling,
dwarsversnelling, weergavevan de gesloten
veiligheidsgordels)
Algemene aanwijzingen 29
RStoringen en defecten in belangrijke sys‐
teemcomponenten (bijvoorbeeld verlichting,
remmen)
RInformatie overstoringen die de auto kunnen
beschadigen
RReacties van de auto in specifieke rijsituaties
(bijvoorbeeld activeren van een airbag, ingre‐
pen van de stabiliteitsregelsystemen)
ROmgevingstoestanden (bijvoorbeeld tempe‐
ratuur, regensensor)
Deze gegevens dienen, naast het uitvoeren van
de eigenlijke functies van de regeleenheid, voor
het herkennen en verhelpen vanstoringen en
voor het optimaliseren van de functies van de
auto door de fabrikant. Het grootste deel van
deze gegevens is tijdelijk en wordt alleen in de
auto zelf verwerkt. Slechts een gering deel van
de gegevens wordt in het gebeurtenis- of sto‐
ringsgeheugen opgeslagen.
Wanneer u aanspraak maakt op diensten, kan
deze technische informatie door de medewer‐
kers van het servicenetwerk (bijvoorbeeld
garage,fabrikant) of door derden (bijvoorbeeld
pechhulp) uit de auto worden uitgelezen. Dien‐
sten zijn bijvoorbeeld reparaties, onderhoud,
garantiegevallen en kwaliteitswaarborgingsmaat‐
regelen. Het uitlezen vindt plaats via de wettelijk
voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-
interface in de auto. Het servicenetwerk of de
derde partij verkrijgt, verwerkt en gebruikt de
gegevens. Ze documenteren de technischetoe‐
stand van de auto, helpen bij het vinden vanfou‐
ten en bij de kwaliteitsverbetering en worden
eventueel doorgegeven aan de fabrikant. Daar‐
naast is de fabrikant verantwoordelijkvoor de
productaansprakelijkheid. Hiervoor heeft de
fabrikant technischegegevens van auto's nodig.
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader vanreparatie- of onderhoudswerkzaamhe‐
den door een servicewerkplaats worden gereset.
Ukunt in het kader van de geselecteerde uitrus‐
ting zelf gegevens invoeren in de comfort- en
infotainmentfuncties van de auto.
Daartoe behoren bijvoorbeeld:
RMultimedia-gegevens, zoals muziek, films of
foto's voor de weergave in een geïntegreerd
multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in com‐
binatie met een geïntegreerde handsfree-
installatie of een geïntegreerd navigatiesys‐
teem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien‐
sten
Deze gegevens kunnen lokaal in de auto worden
opgeslagen, of ze bevinden zich op een apparaat
dat u met de auto heeft verbonden (bijvoorbeeld
smartphone, usb-stick of mp3-speler). Wanneer
deze gegevens in de auto worden opgeslagen,
kunt u ze op elk moment wissen. Doorgevenvan
deze gegevens aan derden vindt uitsluitend
plaats op uw verzoek, in het bijzonder in het
kader van het gebruik van de onlinediensten
overeenkomstig de door u geselecteerde instel‐
lingen.
Ukunt comfortinstellingen/individualiseringen in
uw auto opslaan en te allen tijde wijzigen.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreffende
uitrusting, bijvoorbeeld:
RInstellingen van de zit- en stuurwielposities
30 Algemene aanwijzingen
ROnderstel- en klimaatregelingsinstellingen
RIndividualiseringen zoals interieurverlichting
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel
apparaat met de auto verbinden. Dit kunt u dan
via de in de auto geïntegreerde bedieningsele‐
menten aansturen. Daarbij kunnen beeld en
geluid van de smartphones via het multimedia‐
systeem worden weergegeven. Tegelijkertijd
wordt bepaalde informatie doorgegeven aan uw
smartphone.
Daartoe behoren afhankelijk van de soort inte‐
gratie bijvoorbeeld:
RAlgemene informatie van de auto
RPositiegegevens
Hierdoor is gebruik van bepaalde apps van de
smartphone, zoals navigatie of muziekweergave,
mogelijk. Verdere interactie tussen smartphone
en auto, in het bijzonder actieve toegang tot de
gegevens van de auto, vindt niet plaats. De
manier waarop de gegevens verder worden ver‐
werkt, wordt bepaald door de leverancier van de
betreffende app. Of en welke instellingen u daar‐
bij kunt kiezen, is afhankelijkvan de betreffende
app en van het besturingssysteem van uw smart‐
phone.
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen
vangegevens tussen uw auto en verdere syste‐
men mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding
wordt mogelijk gemaakt door een zend- en ont‐
vangsteenheid van de auto, of door een eigen
mobiel eindapparaat (bijvoorbeeld een smart‐
phone). Via deze mobiele-gegevensverbinding
kunnen online-functies worden gebruikt. Daaron‐
der vallen online-diensten en applicaties resp.
apps die de fabrikant of andere aanbieders
beschikbaar stellen.
Dienstenvan de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreffende functies op een geschikte plek (bij‐
voorbeeld handleiding, website van de fabrikant)
door de fabrikant beschreven en wordt de daar‐
mee verbonden informatie over de gegevensbe‐
scherming verstrekt. Om de onlinediensten
mogelijk te maken, kunnen persoonlijke gege‐
vens worden gebruikt. De bijbehorende gege
vensuitwisseling vindt plaats via een
beschermde verbinding, bijvoorbeeld met de
daarvoor voorziene IT-systemen van de fabri‐
kant. Het verrichten van diensten buiten het ver‐
zamelen, verwerken en gebruiken van persoons‐
gegevens vindt uitsluitend plaats op basis van
een wettelijke licentie of op basis vantoestem‐
ming.
Meestalkunt u de (gedeeltelijk betaalde) dien‐
sten en functies in- of uitschakelen. In sommige
gevallen geldt dit ook voor de gehele gegevens‐
verbinding van de auto. Een uitzondering hierop
vormen in het bijzonder wettelijkvoorgeschreven
functies en diensten.
Diensten van derden
Wanneer het mogelijk is om onlinedienstenvan
andere aanbieders te gebruiken, zijn deze dien‐
sten onderworpen aan de verantwoordelijkheid
en de algemene- en gebruiksvoorwaarden van de
betreffende aanbieder. De fabrikant heeft geen
invloed op de inhoud die hier uitgewisseld wordt.
Algemene aanwijzingen 31
Win daarom informatie in bij de provider over het
soort, de omvang en het doel van het verzame‐
len en het gebruiken van persoonsgegevens in
het kader van diensten door derden.
Auteursrecht
Informatie over de licenties van de gebruikte
Free en Open-Source-software in uw auto en de
elektronische componenten hiervan vindt u op
de gegevensdrager in de map met voertuigdocu‐
mentatie en, inclusief actualiseringen, op inter‐
net:
http://www.mercedes-benz.com/opensource
32 Algemene aanwijzingen
Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veiligheids‐
systeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende com‐
ponenten:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitjesbevestigingssysteem
RKinderzitjebevestigingen
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval het
risico reduceren dat inzittenden met delen van
het interieur in aanraking komen. Bovendien kan
het veiligheidssysteem bij een ongeval de belas‐
tingenvoor de inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijkvan de herkende ongevalssituatie
vormen gordelspanners en/of airbags een aan‐
vulling op de correct omgegespte veiligheidsgor‐
del. De gordelspanners en/of airbags worden
niet bij elk ongeval geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
een voor Mercedes-Benz-auto's geschikt aan‐
vullend veiligheidssysteem worden beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon‐
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie vol‐
ledig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en
airbags in het algemeen geen bescherming
tegenvoorwerpen die van buitenaf de auto bin‐
nendringen. Ook het risico vanverwondingen
door de zich ontplooiende airbag kan niet volle‐
dig worden uitgesloten.
Beperking van het beschermingspotentieel
van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door wijzigingen aan het veiligheids‐
systeem
Door wijzigingen aan het veiligheidssysteem
kan deze niet meer zoals bedoeld functione‐
ren.
Het veiligheidssysteem kan dan de inzitten‐
den niet meer zoals bedoeld beschermen en
bijvoorbeeld bij een ongeval uitvallen of
onverwacht worden geactiveerd.
#Nooit onderdelen van het veiligheids‐
systeem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en
elektronische onderdelen of de soft‐
ware daarvan uitvoeren.
Wanneer het voertuig moet worden aangepast
aan een persoon met een lichamelijke handicap,
wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Veiligheid voor inzittenden 33
Mercedes-Benz adviseert om voertuigaanpassin‐
gente gebruiken die Mercedes-Benz voor uw
voertuig heeft goedgekeurd.
Bedrijfsklare status van het veiligheidssys‐
teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem6tijdens de
zelfdiagnose branden. Deze dooft uiterlijk enkele
seconden na het startenvan de auto. De onder‐
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont
een storing
In de volgende gevallen is een storing van het
veiligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings‐
lampje veiligheidssysteem 6continu of
herhaaldelijk branden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of
levensgevaar door storingen in de wer‐
king van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing
vertoont, kunnen onderdelen van het veilig‐
heidssysteem onbedoeld worden geactiveerd
of bij een ongeval niet zoals bedoeld in wer‐
king treden. Dat kan bijvoorbeeld gordel‐
spanners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten con‐
troleren en repareren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Werking van het veiligheidssysteem bij een
ongeval
De werking van het veiligheidssysteem is afhan‐
kelijk van de bepaalde zwaartevan de botsing en
de verwachte aard van het ongeval:
RFrontale aanrijding
RAanrijding van achteren
RAanrijding van opzij
RAlleen voor bepaalde landen: Over de kop
slaan
De activeringsdrempels voor de onderdelen van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil‐
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure heeft een anticiperend karakter. De
activering van de onderdelen van het veiligheids‐
systeem moet tijdig, aan het begin van het onge‐
val, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een air‐
bagactivering. Ze geven daarvoor ook geen indi‐
catie.
De auto kan behoorlijkworden vervormd zonder
dat een airbag wordtgeactiveerd. Dit is het geval
als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen
worden geraakt en geen grotevertraging van de
auto wordtgehaald. Omgekeerd kan een airbag
worden geactiveerd, hoewel de auto slechts
gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer
stijve onderdelen van de auto, zoals langsdra‐
gers,worden getroffen, kan de vertraging van de
auto daardoor groot genoeg zijn.
34 Veiligheid voor inzittenden
De onderdelen van het veiligheidssysteem
kunnen onafhankelijk van elkaar worden
geactiveerd:
Onderdeel Herkende active‐
ringssituatie
Gordelspanner voorin Frontale aanrijding,
aanrijding van achte‐
ren, aanrijding van
opzij, over de kop
slaan1)
Gordelspanner ach‐
terin Frontale aanrijding,
aanrijding van achte‐
ren, over de kop
slaan1)
Bestuurdersairbag,
passagiersairbag Frontale aanrijding
Kneebag Frontale aanrijding
Sidebags Aanrijding van opzij
Windowbag Aanrijding van opzij,
over de kop slaan1),
frontale aanrijding
1) Alleen voor bepaalde landen.
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 45).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten ver‐
vangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geacti‐
veerd.
Als een gordelspanner of airbag wordtgeacti‐
veerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij‐
komen:
RDe knal heeft over het algemeen geen nega‐
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het alge‐
meen niet schadelijk voor de gezondheid,
maar kan bij personen met astma of ademha‐
lingsmoeilijkheden kortstondige ademha‐
lingsmoeilijkheden veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet
u de auto direct verlaten of een ruit openen
om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Veiligheid voor inzittenden 35
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veiligheids‐
gordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit
altijd correct omgespen. Alleen een correct
omgegespte veiligheidsgordel kan adequaat
beschermingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij verkeerd omgegespte veiligheids‐
gordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei‐
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin‐
genverwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding
hebben.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de cor‐
recte stand van de bestuurdersstoel en het
instellen van de stoelen in acht nemen
(/pagina 105).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragen
veiligheidsgordel zijn beschermingspotentieel
kan behalen, moet elke inzittende de volgende
aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en niet ver‐
draaid tegen het lichaam aan liggen.
RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder en zo diep mogelijktegen
de heup aan lopen.
RDe schoudergordel mag niet de hals raken en
ook niet onder de arm of achter de rugwor‐
den doorgevoerd.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.
RDe heupgordel indien mogelijk omlaag tegen
de heup aan drukken en met de schouder‐
gordel straktrekken. De heupgordel mag
nooit over buik of onderlichaam lopen.
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken. Nooit een baby of een
kind op de schoot van een inzittende meene‐
men.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen. Voor het beveiligen vanvoorwer‐
pen, bagage of lading altijd de aanwijzingen
met betrekking tot het beladen van de auto
in acht nemen (/pagina 120).
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer‐
pen tussen een persoon en de zitting bevin‐
den, zoals een kussen.
Als een kind in de auto meerijdt, ook altijd de
aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij "Kin‐
deren in de auto" in acht nemen
" (/pagina 50).
36 Veiligheid voor inzittenden
Beperking van het beschermingspotentieel
van de veiligheidsgordel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar zonder aanvullend veiligheidssys‐
teem voor kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei‐
ligheidsgordel niet zonder geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen correct omges‐
pen.
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen. Bovendien kan een
verkeerd omgegespte veiligheidsgordel bij‐
voorbeeld bij een ongeval, remmanoeuvres of
abrupte richtingswijzigingen verwondingen
veroorzaken.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen beveiligen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door beschadigde of gewijzigde vei‐
ligheidsgordels
Veiligheidsgordels kunnen in de volgende
situaties geen bescherming bieden:
RAls veiligheidsgordels beschadigd, gewij‐
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd
zijn
RAls het gordelslot beschadigd of sterk
vervuild is
RAls wijzigingen aan gordelspanners, gor‐
delverankeringen of gordeloprolautoma‐
ten zijn uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook niet zichtbaar worden beschadigd, bij‐
voorbeeld door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld
werken.
Veiligheid voor inzittenden 37
#Nooit de veiligheidsgordels, gordelspan‐
ners, gordelverankeringen en gordelo‐
prolautomaten wijzigen.
#De veiligheidsgordels moeten onbe‐
schadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels
te gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw
auto zijn goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door pyrotechnisch geactiveerde
gordelspanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel‐
spanners werken niet meer en kunnen
daarom niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel‐
spanners direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door
bekneld rakenvan de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet
volledig is opgerold, kan hij in het portier of
in het stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig‐
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Middelste veiligheidsgordel achterin deblok‐
keren
Als de rugleuning van de linker zitplaats achterin
naar voren en weer terugwordtgeklapt,kan de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats ach‐
terin mogelijk niet worden uitgetrokken. De vei‐
ligheidsgordel moet ontgrendeld worden.
#De veiligheidsgordel bij de gordeldoorvoer‐
opening in de rugleuning circa 25 mm eruit
trekken en weer loslaten.
De veiligheidsgordel wordt naar binnen
getrokken en is gedeblokkeerd.
Veiligheidsgordel omgespen en instellen
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar
buiten wordtgetrokken, blokkeert de gordelo‐
prolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
38 Veiligheid voor inzittenden
#De gordelslottong 2van de veiligheidsgor‐
del altijd in het bij de zitplaats behorende
gordelslot 1vergrendelen.
#Met de gordelgeleidingontgrendeling inge‐
drukt de gordeldoorvoeropening 3in de
gewenste stand schuiven.
#De gordelgeleidingontgrendeling loslaten en
controleren dat de gordeldoorvoeropening
3vergrendelt.
Auto's met automatische passagiersairba‐
guitschakeling:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner en sidebags bij onbezette passa‐
giersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner en de sidebag worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Auto's zonder automatische passagiersairba‐
guitschakeling:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner bij onbezette passagiersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Werking van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®:Als de voorsteveilig‐
heidsgordel niet straktegen het lichaam aan ligt,
kan automatisch een gordelaanpassing met een
bepaalde terugtrekkracht plaatsvinden. De vei‐
ligheidsgordel daarbij niet vasthouden.
De gordelaanpassing kan via het multimediasys‐
teem worden in- of uitgeschakeld
(/pagina 40).
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de
gordelslottong teruggeleiden.
Veiligheid voor inzittenden 39
Gordelaanpassing via het multimediasys‐
teem in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Gordelaanpassing
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Werking van de gordelwaarschuwing voor
bestuurder en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel
üop het instrumentendisplay maakt u erop
attent, dat alle inzittenden de veiligheidsgordel
correct moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuur‐
der en passagier de veiligheidsgordel hebben
omgegespt.
Werking van de statusindicatie veiligheids‐
gordels achterin
De statusindicatie veiligheidsgordels achterin is
alleen in bepaalde landen beschikbaar.
De statusindicatie veiligheidsgordels achterin
toont, welke veiligheidsgordel achterin niet
omgegespt is.
Met de toetsterug links in het stuurwiel kunt u
de statusindicatie veiligheidsgordels achterin
direct verbergen (/pagina 285).
Airbags
Overzicht van de airbags
1Kneebag
2Bestuurdersairbag
3Passagiersairbag
4Windowbag
5Sidebags
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag kan bij activering het beschermings‐
potentieel voor de betreffende inzittende vergro‐
ten.
40 Veiligheid voor inzittenden
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
AIRBAG Mogelijk beschermings‐
potentieel voor
Kneebag Bovenbeen, knie en
onderbeen
Bestuurdersair‐
bag, passagiers‐
airbag
Hoofd en borstkas
Windowbag Hoofd
SidebagsBorstkas, voorin ook voor
het bekken
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongevalworden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 45).
*AANWIJZING Bij onbezette passagiers‐
stoel beslist in acht nemen
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde
de onderdelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voor‐
werpen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del is bij onbezette passagiersstoel in het
gordelslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als u niet de juiste zitpositie inneemt, kan de
airbag niet zoals bedoeld beschermen en
door het activeren zelfs extra verwondingen
veroorzaken.
Om risico's te vermijden, altijd ervoor zorgen
dat alle inzittenden:
Rook zwangere vrouwen, de veiligheidsgor‐
del correct dragen.
RCorrect zitten en de grootst mogelijke
afstand tot de airbags aanhouden.
RDe volgende aanwijzingen in acht nemen.
#Altijd controleren of zich geen voorwer‐
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tre‐
dende airbag te vermijden moet elke inzittende
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen, de bestuurders- en passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren.
Veiligheid voor inzittenden 41
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/pagina 105).
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
het portier of de zijruit leunen. Anders
bevindt u zich in het ontplooiingsgebied van
de airbags.
RDe voeten moeten zich altijd op de vloer
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op het
dashboard leggen. Anders bevinden uw voe‐
ten zich in het ontplooiingsgebied van de air‐
bag.
RWanneer kinderen in de auto worden meege‐
nomen, de aanvullende aanwijzingen in acht
nemen (/pagina 50).
RVoorwerpen altijd correct opbergen en bevei‐
ligen.
Voorwerpen in het interieur kunnen het correct
functioneren van een airbag in gevaar brengen.
Elke inzittende moet altijd de volgende punten in
acht nemen:
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel
en het portier als ook de deurstijl (B-stijl) lig‐
gen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kle‐
dinghangers aan handgrepen of kledinghaken
hangen.
REr mogen geen accessoires zoals mobiele
navigatieapparaten, mobiele telefoons of
bekerhouders in het ontplooiingsgebied van
een airbag zijn aangebracht, bijvoorbeeld op
het dashboard, aan de portieren, aan de zij‐
ruiten of aan de zijbekledingen.
Bovendien mag zich geen aansluitkabel,
spanband of bevestigingsriem in het ont‐
plooiingsgebied van een airbag bevinden of
worden bevestigd. Altijd de montagehandlei‐
ding van de accessoirefabrikant in acht
nemen, vooral de aanwijzingen voor een
geschikte montageplaats.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk‐
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Beperking van het beschermingspotentieel
van de airbags
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door wijzigingen aan de afdekking van
een airbag
Als de afdekking van een airbag wordtgewij‐
zigd of als voorwerpen, bijvoorbeeld ook stic‐
kers, daarop worden aangebracht, kan de air‐
bag niet meer zoals bedoeld functioneren.
#Nooit de afdekking van een airbag ver‐
anderen en geen voorwerpen erop aan‐
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG (/pagina 40).
42 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe‐
zen
Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opbla‐
zen van de in de stoelen geïntegreerde air‐
bags belemmeren of zelfs verhinderen.
De airbags kunnen de inzittenden dan niet
meer zoals bedoeld beschermen. Bovendien
kan de werking van de automatische passa‐
giersairbaguitschakeling nadelig worden
beïnvloed.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreffende
stoel heeft goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van de sen‐
soren in de portierbekleding
In de portieren zijn sensoren voor de aanstu‐
ring van airbags aangebracht. Door wijzigin‐
gen of ondeskundig uitgevoerde werkzaam‐
heden aan portieren of portierbekledingen en
door beschadigde portieren kan de werking
van de sensoren nadelig worden beïnvloed.
Daardoor kunnen de airbags niet meer zoals
bedoeld functioneren.
De airbags kunnen de inzittenden dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
#Nooit de portieren of delen waarvan wij‐
zigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por‐
tierbekledingen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer en kan bij een
ongeval niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#Om een geactiveerde airbag te vervan‐
gen, de auto naar een gekwalificeerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
Status van de passagiersairbag
Functie van de automatische uitschakeling
passagiersairbag
De automatische uitschakeling passagiersairbag
kan herkennen of een persoon op de passagiers‐
stoel zit of dat een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de stoel is gemonteerd. Dienovereen‐
komstig wordt de passagiersairbag in- of uitge‐
schakeld.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de volgende punten
in acht nemen:
ROp een correcte plaatsing van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem letten
(/pagina 56).
RAltijd de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
RNooit voorwerpen onder of achter het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem leggen, zoals een
kussen.
RDe zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
Veiligheid voor inzittenden 43
RHet draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
RDe leuning van een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa‐
giersstoel aan liggen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet het dak raken of door de hoofdsteun
worden belast. De rugleuninghoek en de
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig
aanpassen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door voorwerpen tussen zitvlak en
kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem kunnen de wer‐
king van de automatische passagiersairba‐
guitschakeling verstoren.
Daardoor kan de passagiersairbag bij een
ongeval niet correct werken.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem moet volledig op het
zitvlak van de passagiersstoel rusten.
#De leuning van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet
zo volledig mogelijk tegen de rugleuning
van de passagiersstoel aan liggen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol‐
gende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/pagina 36).
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
Anders kan de passagiersairbag abusievelijk
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de vol‐
gende gevallen:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak
ontlast.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitge‐
schakeld. Deze wordt bij een ongeval niet
geactiveerd en kan dan niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, in het bijzonder als hij
dicht op het dashboard zit.
44 Veiligheid voor inzittenden
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zor‐
gen dat:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel correct is en dat de pas‐
sagiersairbag overeenkomstig de persoon
op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld
is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor‐
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Wanneer de passagiersstoel bezet is, vindt na de
zelfdiagnose van de automatische uitschakeling
passagiersairbag de classificatie van de persoon
of het kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel plaats. De PASSENGER AIR BAG
controlelampjes geven de status van de passa‐
giersairbag weer.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de wer‐
king van de PASSENGER AIR BAG controlelamp‐
jes in acht nemen (/pagina 45).
Werking van de PASSENGER AIR BAG contro‐
lelampjes
Auto's zonder automatische uitschakeling passa‐
giersairbag hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit (/pagina 71).
Zelfdiagnose van de automatische uitschake‐
ling passagiersairbag
Bij ingeschakeld contact branden beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF tijdens
de zelfdiagnose tegelijkertijd.
Na de zelfdiagnose wordt de status van de pas‐
sagiersairbag weergegeven:
RPASSENGER AIR BAG ON brandt gedurende
60 seconden, vervolgens zijn beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF
gedoofd: De passagiersairbag kan tijdens
een ongevalworden geactiveerd.
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt continu: De
passagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt
bij een ongeval niet geactiveerd.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON
gedoofd is, geeft alleen het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF de status van de passa‐
giersairbag aan. Het controlelampje PASSENGER
AIR BAG OFF kan continu branden of gedoofd
zijn.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF en het waarschuwingslampje veiligheidssys‐
teem 6tegelijkertijd branden, mag niemand
Veiligheid voor inzittenden 45
de passagiersstoel gebruiken. In dit geval ook
geen kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel monteren. De automatische uitscha‐
keling passagiersairbag direct bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats laten controleren en repare‐
ren.
Statusindicatie
Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen.
Na montage van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF moet
continu branden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 71).
Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en het postuur van het kind kan het contro‐
lelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn.
In dit geval mag het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet op de passa‐
giersstoel worden gemonteerd.
In plaats daarvan het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op een geschikte
zitplaats achterin monteren.
Na montage van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF kan con‐
tinu branden of gedoofd zijn, afhankelijk van het
kinderzitjesbevestigingssysteem en het postuur
van het kind. Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde plaatsing van het
naar vorengerichte kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem
Als een kind in een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers‐
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel
te dicht bij het dashboard wordtgeplaatst,
kan het kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur
in aanraking komen, als het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
46 Veiligheid voor inzittenden
RDoor de airbag wordtgeraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk
naar achteren plaatsen en de zitting‐
hoogteverstelling in de laagste stand
zetten. Daarbij altijd de correcte ligging
van de schoudergordelband vanaf de
gordeldoorvoeropening van de auto
naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen. De schoudergordelband
moet vanaf de gordeldoorvoeropening
naar voren en omlaag verlopen. Indien
nodig de gordeldoorvoeropening en de
passagiersstoel overeenkomstig instel‐
len.
#Altijd de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 71).
Er zit een persoon op de passagiersstoel:
PASSENGER AIR BAG OFF kan continu branden
of gedoofd zijn, afhankelijk van het postuur van
de persoon.
Een persoon op de passagiersstoel moet altijd
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel is bezet met een
volwassene of een persoon met overeenkom‐
stig postuur, moet het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn. Hiermee
wordt aangegeven dat de passagiersairbag
ingeschakeld is.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt, mag een volwassene of
een persoon met overeenkomstig postuur de
passagiersstoel niet gebruiken.
In plaats daarvan een zitplaats achterin
gebruiken.
RWanneer de passagiersstoel bezet is met een
persoon met een klein postuur (bijvoorbeeld
een tiener of een kleine volwassene), brandt
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
afhankelijk van het classificatieresultaat con‐
tinu of is het gedoofd.
-PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd: De
passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren zetten of voor de persoon met klein
postuur een zitplaats achterin gebruiken.
-PASSENGER AIR BAG OFF brandt continu:
De persoon met klein postuur mag de
passagiersstoel niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij brandend PASSENGER AIR BAG
OFF-controlelampje
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de systeemzelftest nog steeds
brandt, is de passagiersairbag uitgeschakeld.
Deze wordt dan bij een ongeval niet geacti‐
veerd. In dit gevalkan de passagiersairbag
niet meer zoals bedoeld beschermen, als bij‐
voorbeeld een persoon op de passagiersstoel
zit.
De persoon kan bijvoorbeeld met delen van
het interieur in aanraking komen, in het bij‐
zonder als hij dicht op de cockpit zit.
Veiligheid voor inzittenden 47
Bij bezette passagiersstoel altijd het vol‐
gende controleren:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel moet correct zijn en de
passagiersairbag moet overeenkomstig
de persoon op de passagiersstoel in- of
uitgeschakeld zijn.
RDe persoon moet correct zitten en de vei‐
ligheidsgordel correct hebben omge‐
gespt.
RDe passagiersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel (/pagina 71).
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem (/pagina 56).
PRE-SAFE®systeem
Functie van PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
De PRE-SAFE®kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®onafhankelijk van elkaar worden geno‐
men:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met schuifdak: Het schuifdak slui‐
ten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger
zitpositie van de passagiersstoel instellen.
RAuto's met multicontourstoel: De lucht‐
druk in de zijkanten van de rugleuning verho‐
gen.
RPRE-SAFE®Sound: Kan het eigen bescher‐
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen in de beenruimte of achter de
stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem
ongedaan maken
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Als de gordelvoorspanning niet afneemt, de
rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
48 Veiligheid voor inzittenden
Functie van PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
De PRE-SAFE®PLUS kan een dreigende aanrij‐
ding herkennen, met name een aanrijding van
achteren, en neemt preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden. Deze maatrege‐
len kunnen een dreigend ongeval niet voorko
men.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®PLUS onafhankelijk van elkaar worden
genomen:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RAlarmknipperlichtinstallatie achter met een
verhoogde frequentie inschakelen.
RRemdruk verhogen als de auto stilstaat. Deze
remingreep wordt bij het wegrijden automa‐
tisch beëindigd.
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Systeemgrenzen
Het systeem neemt in de volgende situaties
geen maatregelen:
Rbij achteruitrijden
of
Rbij het rijden met een aanhangwagen en drei‐
gende aanrijding van achteren
Het systeem voert in de volgende situaties geen
remingreep uit:
Rtijdens het rijden
of
Rbij het in- of uitparkeren met de actieve par‐
keerassistent
Kinderenveilig in de auto vervoeren
Altijd in acht nemen wanneer kinderen meer‐
ijden
%Beslist ook de van de situatie afhankelijke
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. U
kunt zo mogelijke risico's herkennen en
gevarenvermijden wanneer kinderen meerij‐
den (/pagina 50).
Consequent zijn
Uw nalatigheid bij het beveiligen van kinderen in
kinderzitjesbevestigingssystemen kan ernstige
gevolgen hebben. Wees altijd consequent en
beveilig kinderen voor iedere rit zorgvuldig.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem (/pagina 56).
Uit de ongevallenstatistieken blijkt, dat kinderen
die op de zitplaatsen achterin zijn beveiligd, veili‐
ger zijn dan kinderen die op de voorstoel zijn
Veiligheid voor inzittenden 49
beveiligd. Daarom adviseert Mercedes-Benz
dringend het kinderzitjesbevestigingssysteem bij
voorkeur op een zitplaats achterin te monteren.
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor‐
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar vorengericht kinderzitje
REen stoelverhoging met leuning en gordelge‐
leidingen
Mercedes-Benz adviseert het gebruik van
een stoelverhoging met rugleuning.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de
lengte.
De wetten en voorschriften in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif‐
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet vol‐
gens de geldende testvoorschriften en richtlijnen
toegestaan zijn; dit controleren. Meer informatie
is verkrijgbaar in een gekwalificeerde werk‐
plaats. Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens deze UNECE-normen
worden gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem)
Informatie met betrekking tot de toelatingscate‐
gorieën voor kinderzitjesbevestigingssystemen
en de opgaven op het goedkeuringslabel
(/pagina 57).
Risico herkennen, gevaar vermijden
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rde ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeugels
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Rde TopTether-verankeringen
Bij voorkeur een ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem monteren.
De eenvoudige montage aan de bevestigingsbeu‐
gels van de auto kan het risico van een verkeerd
gemonteerd kinderzitjesbevestigingssysteem
reduceren.
Als het kind met de geïntegreerde veiligheidsgor‐
del van het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem beveiligd is, beslist het gewicht
van het kind en het toegestaan totaalgewicht van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen (/pagina 63).
50 Veiligheid voor inzittenden
Voordeel van een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in een
geschikt naar achteren gericht kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
gevaltegengesteld aan de rijrichting en kijkt
naar achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief
zwakke nekspieren in verhouding tot de grootte
en het gewicht van hun hoofd. In een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan
het gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij
een ongevalgereduceerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd cor‐
rect bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
Als het kinderzitjesbevestigingssysteem ver‐
keerd op de daarvoor geschikte zitplaats
wordtgemonteerd, kan dit niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma‐
noeuvre of abrupte verandering vanrichting
niet worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem en de gebruiksmogelijk‐
heden in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem moet op de zit‐
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen, zoals een kussen,
onder of achter het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem leggen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen
alleen met de bijgeleverde originele
hoezen gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi‐
nele hoezen vervangen.
&WAARSCHUWING Letsel of levensge‐
vaar door onbeveiligde kinder‑zitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Als het kinderzitje verkeerd gemonteerd of
niet-vastgezet is, kan dit bij een ongeval,
remmanoeuvre of abrupte verandering van
richting losraken.
Het kinderzitje kanrondslingeren en inzitten‐
den raken.
#Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd
correct monteren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen:
-ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de zitplaats achterin monte‐
ren (/pagina 63).
Veiligheid voor inzittenden 51
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 69).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de passagiersstoel
bevestigen (/pagina 72). De speci‐
fieke aanwijzingen bij naar achteren en
naar vorengerichte kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen in acht nemen
(/pagina 71).
Bij een bezette passagiersstoel voor en
ook tijdens het rijden en afhankelijkvan
de situatie de werking van de passagiers‐
airbag niet in gevaar brengen
(/pagina 45).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RIndien aanwezig, TopTether tevens bevesti‐
gen.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veran‐
deren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door veranderingen aan het kinderzitjes‐
bevestigingssysteem
Wanneer u een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem verandert of er voorwerpen op aan‐
brengt, bijv. speelgoed of ongeschikte acces‐
soires, kan het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem niet meer zoals bedoeld functioneren.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Nooit een kinderzitjesbevestigingssysteem
veranderen. Brengt u alleen accessoires aan
die de fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem speciaal voor dit kinderzitjes‐
bevestigingssysteem goedgekeurd heeft.
Mercedes-Benz adviseert u voor het reinigen van
de door Mercedes-Benz geadviseerde kinderzit‐
jesbevestigingssystemen Mercedes-Benz-verzor‐
gingsmiddelen te gebruiken.
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssyste‐
men gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van bescha‐
digde kinderzitjesbevestigingssystemen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin‐
derzitjesbevestigingssystemen of hun beves‐
tigingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma‐
noeuvre of abrupte verandering vanrichting
niet worden tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssysteem direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kin‐
derzitjesbevestigingssystemen direct bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren, voordat weer een kinderzit‐
jesbevestigingssysteem wordtgemon‐
teerd.
52 Veiligheid voor inzittenden
Directe zonnestraling vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door directe zonnestraling op
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem aan directe zonnestraling wordt bloot‐
gesteld, kunnen delen hiervan zeer heet wor‐
den.
Kinderen kunnen zich branden aan deze
delen, in het bijzonder aan metalen delen van
het kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem niet aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
bijvoorbeeld met een deken bescher‐
men.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen als het aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten.
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
worden achtergelaten, kunnen deze de auto
in beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan extreme hitte‑ of koude wor‐
den blootgesteld, bestaatgevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Veiligheid voor inzittenden 53
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen
Meer informatie over correcte kinderzitjesbevestigingssystemen is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-Benz adviseert een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Bevestiging met ISOFIX
Gewichtsgroep
Grootteklasse
Type1
Goedkeuringsnummer
Bestelnummer2
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Groep 0+:
tot 13 kg en tot circa 15 maanden
Grootteklasse E
BABY SAFE plus
E1 04 301 146
B6 6 86 8224
Groep I:
9tot 18 kg
Grootteklasse B1
DUO plus
E1 04 301 133
A 000 97017 02
54 Veiligheid voor inzittenden
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de zitplaats
Gewichtsgroep Type1
Goedkeuringsnummer
Bestelnummer2
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Groep 0:
tot 10 kg en tot circa 6 maanden
BABY SAFE plus II
E1 04 301 146
A 000 97013 02
Groep 0+:
tot 13 kg en tot circa 15 maanden
BABY SAFE plus II
E1 04 301 146
A 000 97013 02
Groep I:
9tot 18 kg en van circa 9 maanden tot 4 jaar
DUO plus
E1 04 301 133
A 000 97017 02
Groep II/III:
15 tot 36 kg en van circa 4 tot12 jaar
KIDFIX
E1 04 301 198
A 000 970 20 02
Groep II/III:
15 tot 36 kg en van circa 4 tot12 jaar
KIDFIX XP
E1 04 301 304
A 000 970 23 02
Veiligheid voor inzittenden 55
Overzicht geschikte zitplaatsen in de auto voor het aanbrengen van een kinderzitjesbevestigingssysteem
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevestigingssystemen
Zitplaats
Linker/rechter zitplaats achterin Geprefereerd bevestigingssysteem:
ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 59)
of
i-Size kinderzitjebevestiging
(/pagina 62)
Indien aanwezig, TopTether tevens bevestigen
(/pagina 65)
Alternatief bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 67)
Passagiersstoel Bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 67)
Beslist in acht nemen:
RBij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 45).
RAanwijzingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling passagiersairbag (/pagina 43)
56 Veiligheid voor inzittenden
Zitplaats
Middelste zitplaats achterin Bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 67)
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens deze UNECE-normen
worden gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem)
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld
gegevens over de toelatingscategorie, gewichts‐
groep en het goedkeuringsnummer.
Afhankelijk van de toelatingscategorie van het
kinderzitjesbevestigingssysteem kunnen verdere
gegevens aanwezig zijn, zoals de ISOFIX-grootte‐
klasse.
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Veiligheid voor inzittenden 57
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over‐
eenkomstig de overzichten met betrekking
tot de geschiktheid van de zitplaatsen voor
de bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen op de met U, UF of IUF geken‐
merkte zitplaatsen worden gebruikt.
De kenmerking IUF heeft betrekking op
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van
de categorie "Universal". Deze kinderzitjes‐
bevestigingssystemen moeten bovendien
worden bevestigd met TopTether of steun‐
voet.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigings‐
systemen van de categorie "semi-universal"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
RAutospecifiek: Kinderzitjesbevestigingssys‐
temen van de categorie "autospecifiek"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
Toelatingscategorieën volgens UN-R129
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Ri‑Size: Kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "i‑Size" zijn toegestaan voor het
inbouwen in auto's met i‑Size-bevestigings‐
beugels. Ze kunnen overeenkomstig de over‐
zichten met betrekking tot de geschiktheid
van de zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen op de met
i‑U gekenmerkte zitplaatsen worden gebruikt.
Het kenmerk i‑U heeft betrekking op i‑Size
kinderzitjesbevestigingssystemen van de
categorie "Universal". Deze kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen moeten bovendien wor‐
den bevestigd met TopTether of steunvoet.
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht
nemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijn er
naar voren en/of naar achteren gerichte kinder‐
zitjesbevestigingssystemen. Het gebruik kan
beperkt zijn voor bepaalde zitplaatsen:
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsyste‐
men (/pagina 59).
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssyste‐
men (/pagina 62).
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti‐
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen
58 Veiligheid voor inzittenden
die met veiligheidsgordels worden vastgezet
(/pagina 67).
Kinderzitjesbevestigingssysteem met ISOFIX of i-Size op de zitplaats achterin bevestigen
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
ISOFIX-kenmerk
ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kinderzitjesbevestigingssystemen.
RHet symbool geeft de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem conform UN-R44
(/pagina 57).
RAlleen kinderzitjesbevestigingssystemen bevestigen, die conform UN-R44 overeenkomstig de volgende ISOFIX-tabellen zijn goedgekeurd.
Babydraagzak
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
FISO/L1 X
GISO/L2 X
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
Veiligheid voor inzittenden 59
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa 6 maanden)
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
EISO/R1IL
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa15 maanden)
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
EISO/R1IL
DISO/R2IL
CISO/R3IL (1)
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
1 Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen. Daarbij
erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
60 Veiligheid voor inzittenden
Gewichtsgroep I (9–18 kg en circa 9 maanden tot 4 jaar)
Grootteklasse: Systeem: Linker/rechter zitplaats achterin
DISO/R2IL
CISO/R3IL (1)
BISO/F2 IUF
B1 ISO/F2X IUF
AISO/F3 IUF
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen" of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld.
IUF Geschikt voor naar vorengerichte ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
1 Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen. Daarbij
erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
Veiligheid voor inzittenden 61
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
i-Size-kenmerk
i‑Size is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kinderzitjesbevestigingssystemen.
RHet symbool geeft de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging van een i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem conform UN-R129
(/pagina 57).
REr mogen kinderzitjesbevestigingssystemen worden bevestigd die zijn toegestaan conform:
-UN-R44 overeenkomstig de ISOFIX-tabellen (/pagina 59), of
-UN-R129 overeenkomstig de volgende i‑Size-tabel
Passagiersstoel Linker/rechter zitplaats achterin
i-Size-kinderzitjesbevestigings‐
systeem (ISO/R2, ISO/F2X,
ISO/B2, ISO/B3)
Xi‑U
X Niet geschikt voor een i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem van de categorie
"Universal".
i-U Geschikt voor een naar voren of een naar achteren gericht i-Size-kinderzitjes‐
bevestigingssysteem van de categorie "Universal".
62 Veiligheid voor inzittenden
ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de zitplaats achterin monteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
Als de rugleuning achterin niet vergrendeld is, is
de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door het overschrijden van het toe‐
gestaan totaalgewicht van kind en kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Voor ISOFIX‑ of i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen waarbij het kind met de geïn‐
tegreerde veiligheidsgordel van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem is beveiligd,
bedraagt het toegestaan totaalgewicht van
kind en kinderzitjesbevestigingssysteem
33 kg.
Als het kind en het kinderzitjesbevestigings‐
systeem samen meer dan 33 kg wegen, is de
beschermende werking van het ISOFIX- of
het iSize‑kinderzitjesbevestigingssysteem
met geïntegreerde veiligheidsgordel niet
meer voldoende. De ISOFIX- of i‑Size-kinder‐
zitjesbevestigingssystemen kunnen overbe‐
last raken en het kind kan bijvoorbeeld bij
een ongeval niet meer worden tegengehou‐
den.
#Als het kind en het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem samen meer dan 33 kg
wegen, alleen een ISOFIX- of een i-
Size‑kinderzitjesbevestigingssysteem
gebruiken waarbij het kind met de vei‐
ligheidsgordel van de zitplaats wordt
beveiligd.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
tevens, indien aanwezig, met de Top
Tether-gordel vastzetten.
Altijd de gegevens over het gewicht van het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem in acht nemen:
Rin de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem
Rop een label aan het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem, indien aanwezig
Regelmatig controleren dat het toegestaan
totaalgewicht van kind en kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem wordt aangehouden.
Veiligheid voor inzittenden 63
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem altijd het volgende in acht nemen:
OAltijd het toepassingsgebied en de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor bevestiging van
een kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/pagina 59)
i‑Size-kinderzitjesverankering
(/pagina 62)
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem in acht nemen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
Bij de montage van een ISOFIX-kinderzit‐
jesbevestigingsysteem daarnaast ook het vol‐
gende in acht nemen:
OBij gebruik van een babyschaal van de
groepen 0/0+ en een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
vangroep I op een zitplaats achterin: De
voorstoel zo instellen, dat deze het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van de
groep I: Indien mogelijk de hoofdsteunen
van de betreffende stoel uitbouwen. Boven‐
dien moet de leuning van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem zo volledig mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats aan lig‐
gen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
Bij de montage van een i‑Size-kinderzitjes‐
bevestigingssysteem ook het volgende in acht
nemen:
OBij gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem:
De voorstoel zo instellen dat deze het kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem: Indien
mogelijk de hoofdsteunen van de betref‐
fende stoel uitbouwen. Bovendien moet de
leuning van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem zo volledig mogelijk tegen de rugleu‐
ning van de zitplaats aan liggen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
64 Veiligheid voor inzittenden
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
1ISOFIX-bevestigingsbeugels
2i‑Size-bevestigingsbeugels
Voor iedere rit beslist controleren, dat het
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem of het
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem correct in
beide bevestigingsbeugels van de auto vergren‐
deld is.
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig‐
heidsgordel van de middelste zitplaats bij
de montage van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem
#Controleren dat de veiligheidsgordel
niet bekneld raakt.
#Het ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem monteren aan beide bevesti‐
gingsbeugels van de auto.
TopTether bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij niet vergrendelde rug‐
leuningen van de zitplaatsen achterin na
montage van de TopTether-gordels
Wanneer de rugleuningen van de zitplaatsen
achterin niet zijn vergrendeld, kunnen deze
bij een ongeval, remmanoeuvres of bij het
plotseling vanrichting wisselen naar voren
klappen.
Daardoor kunnen kinderzitjesbevestigings‐
systemen niet meer zoals bedoeld bescher‐
men. Niet vergrendelde rugleuningen van de
zitplaatsen achterin kunnen bovendien extra
letsel veroorzaken, bijvoorbeeld bij een onge‐
val.
#De rugleuningen van de zitplaatsen ach‐
terin na het monteren van de Top
Tether-gordels altijd vergrendelen.
#Beslist de vergrendelingsindicator in
acht nemen.
Als de rugleuning achterin niet vergrendeld is, is
de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
Indien het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem van een TopTether-gordel voorzien
is:
TopTether kan het gevaar voor letsel ver‐
minderen. De TopTether-gordel biedt de
mogelijkheid voor een extra verbinding
tussen het met ISOFIX of met i‑Size
Veiligheid voor inzittenden 65
bevestigde kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en de auto.
#Indien noodzakelijk de hoofdsteun 1
omhoogschuiven (/pagina 112).
#De afdekking 2van de TopTether-veranke‐
ring 3omhoogklappen.
#Het ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem met TopTether aanbrengen.
Daarbij de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
#De TopTether-gordel 4onder de hoofd‐
steun 1tussen de beide hoofdsteunstangen
doorvoeren.
#De TopTether-haak 5van de TopTether-
gordel 4zonder deze te verdraaien in de
TopTether-verankering 3bevestigen.
#De TopTether-gordel 4spannen. Daarbij de
montagehandleiding van de fabrikant van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
#De afdekking 2van de TopTether-veranke‐
ring 3omlaagklappen.
#Indien noodzakelijk de hoofdsteun 1
omlaagschuiven (/pagina 112). Erop
letten dat de TopTether-gordel 4niet in het
verloop wordtgehinderd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de veiligheidsgordel bevestigen
66 Veiligheid voor inzittenden
Aanwijzingen met betrekking tot de geschiktheid van zitplaatsen voor de bevestiging van kinderzitjesbevestigingssystemen die met autogor‐
dels worden vastgezet
Zitplaatsen achterin
Gewichtsgroep Linker/rechter zitplaats achterin Middelste zitplaats achterin1
1 Kinderzitjesbevestigingssystemen met steunvoet zijn niet geschikt voor deze zit‐
plaats.
Groep 0: tot10 kg U, LU, L
Groep 0+: tot 13 kg U, LU, L
Groep I: 9tot 18 kg U, LU, L
Groep II: 15 tot 25 kg U, LU, L
Groep III: 22 tot 36 kg U, LU, L
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevestigingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn aangegeven.
Veiligheid voor inzittenden 67
Passagiersstoel Aanwijzingen
Aanwijzingen voor kinderzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel moet worden gemonteerd, beslist de aanwijzingen voor kin‐
derzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel in acht nemen (/pagina 72).
De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssystemen in acht nemen. Bij een bezette passagiers‐
stoel voor en ook tijdens het rijden en afhankelijkvan de situatie de correcte status van de passagiersairbag controleren (/pagina 45).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep Passagiersairbag geactiveerd1Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2
1 De zittinghoek zo instellen dat de voorsterandvan de zitting zich in de boven‐
ste en de achtersterandvan de zitting zich in de onderste positie bevinden.
2 De auto is uitgerust met automatische uitschakeling passagiersairbag: Het con‐
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
Groep 0: tot 10 kg XU, L
Groep 0+: tot 13 kg XU, L
Groep I: 9tot18 kg UF, LU, L
Groep II: 15 tot 25 kg UF, LU, L
68 Veiligheid voor inzittenden
Gewichtsgroep Passagiersairbag geactiveerd1Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2
Groep III: 22 tot 36 kg UF, LU, L
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssystemen van de
categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem zijn aangegeven.
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
Als de rugleuning achterin niet vergrendeld is, is
de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
Bij de montage van een met een gordel beves‐
tigd kinderzitjesbevestigingssysteem het vol‐
gende in acht nemen:
OAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
Veiligheid voor inzittenden 69
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 67).
OBij gebruik van een babyschaal van de
groepen 0/0+ en een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
vangroep I op een zitplaats achterin: De
voorstoel zo instellen, dat deze het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem niet raakt.
OBij gebruik van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem van de
groep I: Indien mogelijk de hoofdsteunen
van de betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de zit‐
plaats achterin aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. Indien mogelijk de zittinghoek over‐
eenkomstig instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
OErvoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem aan‐
brengen.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de zitplaats achterin rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
70 Veiligheid voor inzittenden
Aanwijzingen voor auto's zonder automati‐
sche uitschakeling passagiersairbag
Sticker zichtbaar bij geopend passagierspor‐
tier
Auto's zonder automatische uitschakeling passa‐
giersairbag hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit.
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem altijd op een geschikte zit‐
plaats achterin monteren.
-Geschiktheid van zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen die met veiligheidsgordels wor‐
den vastgezet (/pagina 67).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (/pagina 69).
RAanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
(/pagina 71).
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongeval wor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Veiligheid voor inzittenden 71
De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en
naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssys‐
temen in acht nemen (/pagina 72).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde van
de zonneklep
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de passagiersairbag in acht
nemen:
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel
moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling passagiersairbag in acht
nemen (/pagina 43).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel moet altijd de passagiersairbag
uitgeschakeld zijn. Dit is alleen het geval als
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
continu brandt (/pagina 45).
RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de passagiersstoel bevesti‐
gen
Bij montage van een geschikt kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem op de passagiersstoel altijd het
volgende in acht nemen:
ODe montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 67).
OBij gebruik van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem van de groep
I: Indien mogelijk de hoofdsteunen van de
betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de
passagiersstoel aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
72 Veiligheid voor inzittenden
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. De rugleuninghoek overeenkomstig
instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
ONooit voorwerpen, bijvoorbeeld een kussen,
onder of achter het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren instellen en de stoel in de bovenste
stand zetten.
#De zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
#De zittinghoek zo instellen dat de voorste
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achtersterand van de zitting zich in de
onderste positie bevindt.
#De rugleuning vrijwelrechtop instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem aan‐
brengen.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
#Indien noodzakelijk de gordeldoorvoerope‐
ning en de passagiersstoel overeenkomstig
instellen.
Kinderbeveiligingen
Kinderbeveiliging voor achterportieren ver‐
grendelen/ontgrendelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten.
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
worden achtergelaten, kunnen deze de auto
in beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
Veiligheid voor inzittenden 73
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan extreme hitte‑ of koude wor‐
den blootgesteld, bestaatgevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen meerijden, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
#Wanneer kinderen meerijden, altijd de
aanwezige kinderbeveiligingen active‐
ren.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie "Digi‐
tale voertuigsleutel" via Mercedes me
connect is geactiveerd.
Kinderbeveiligingen zijn aanwezig voor de ach‐
terportieren en de zijruiten achterin.
De kinderbeveiliging op de achterportieren ver‐
grendelt elk portier afzonderlijk. Dit kan dan niet
meer van binnenuit worden geopend.
#De hendel in de richting van de pijl 1(ver‐
grendelen) of 2(ontgrendelen) indrukken.
#Vervolgens de werking van de kinderbeveili‐
ging controleren.
74 Veiligheid voor inzittenden
Kinderbeveiliging voor zijruiten achterin ver‐
grendelen/ontgrendelen
#Vergrendelen/ontgrendelen: De toets2
indrukken.
De zijruit achterin kan in de volgende geval‐
len worden geopend of gesloten:
RHet controlelampje 1brandt: Met de
schakelaar op het bestuurdersportier.
RHet controlelampje 1is gedoofd: Met
de schakelaar op het betreffende achter‐
portier of het bestuurdersportier.
Aanwijzingen met betrekking tot huisdieren
in de auto
&WAARSCHUWING Ongeval‑ en letselge‐
vaar door onbewaakte, niet vastgezette
dieren in de auto
Als dieren zonder toezicht of los in de auto
worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld toet‐
sen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen dieren:
RUitrustingen van de auto activeren en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remma‐
noeuvres door de auto vliegen en daarbij
inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een
geschikte transportbox.
Veiligheid voor inzittenden 75
Sleutel
Overzicht sleutelfuncties
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren. Dit geldt eveneens voor de
digitale voertuigsleutel, als de functie
“Digitale voertuigsleutel“ via Mercedes
me connect is geactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleu‐
tel door magnetische velden
#Sleutels vansterke magnetisch velden
verwijderd houden.
1Vergrendelen
2Batterijcontrolelampje
3Ontgrendelen
4Kofferdeksel openen en sluiten
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de sleutel afwijken van de getoonde afbeel‐
ding.
Met de sleutel worden de volgende onderdelen
ver- en ontgrendeld:
Rde portieren
Rhet kofferdeksel
Rde tankdopklep
76 Openen en sluiten
Als de auto niet binnen circa 40 seconden na het
ontgrendelen wordtgeopend, wordt deze weer
vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara‐
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
%Als het batterijcontrolelampje 2bij het
indrukken van de toets%of &niet
gaat branden, is de batterij ontladen.
De batterij van de sleutelvervangen
(/pagina 78).
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Akoes. sluitmelding
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Paniekalarm deactiveren en activeren
Voorwaarden
RHet contact is uitgeschakeld.
%De functie paniekalarm is alleen in bepaalde
landen beschikbaar.
#Activeren: De toets1circa één seconde
indrukken.
Er wordt een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd.
#Deactiveren: Opnieuw de toets1indruk‐
ken.
of
#De start-stoptoets op de cockpit indrukken
(met de sleutel in de auto).
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen.
RBestuurdersportier en tankdopklep ontgren‐
delen.
#Tussen de instellingen omschakelen: De
toetsen %en &tegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het batterijcontrole‐
lampje tweemaal knippert.
Als de ontgrendelingsfunctie bestuurdersportier
en tankdopklep is gekozen:
RAls de toets%de tweede keer wordt inge‐
drukt, wordt de auto centraal ontgrendeld.
RAuto's met KEYLESS-GO: Als de binnenzijde
van de portiergreep van het bestuurderspor‐
tier wordt aangeraakt, worden alleen het
bestuurdersportier en de tankdopklep ont‐
grendeld.
Sleutelfuncties deactiveren
Wanneer de auto of een sleutel gedurende lan‐
gere tijd niet wordtgebruikt, kan het stroomver‐
Openen en sluiten 77
bruik van de betreffende sleutelworden vermin‐
derd. Daartoe de sleutelfuncties deactiveren.
#Deactiveren: De toets&van de sleutel
tweemaal kort na elkaar indrukken.
Het controlelampje van de sleutelgaat twee‐
maal kort en eenmaal lang branden.
#Activeren: Een willekeurige toetsvan de
sleutel indrukken.
%Bij het startenvan de auto met de sleutel in
het opbergvak in de middenconsole worden
de sleutelfuncties automatisch geactiveerd
(/pagina 177).
Noodsleutelverwijderen en aanbrengen
#Verwijderen: De ontgrendelingsknop 1
indrukken.
De noodsleutel 2wordt iets naar buiten
geschoven.
#De noodsleutel2eruit trekken, tot deze in
de tussenstand vergrendelt.
%Ukunt de tussenstand van de noodsleutel
2gebruiken om de sleutel aan een sleutel‐
bos te bevestigen.
#Opnieuw de ontgrendelingsknop 1indruk‐
ken en de noodsleutel2er helemaal uit‐
trekken.
#Aanbrengen: De ontgrendelingsknop 1
indrukken.
#De noodsleutel 2in de tussenstand of hele‐
maal aanbrengen, tot hij vergrendelt.
Batterij van de sleutel vervangen
&GEVAAR Het inslikken van batterijen is
zeer schadelijk voor de gezondheid
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
slikt, kan dit zeer zware schade aan de
gezondheid toebrengen.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
78 Openen en sluiten
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2032
nodig.
Mercedes-Benz adviseert de batterij te laten ver‐
vangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De noodsleutel verwijderen
(/pagina 78).
#De ontgrendelingstoets2volledig omlaag‐
drukken en het deksel 1in de richting van
de pijl openschuiven.
#Het deksel 1in de richting van de pijl open‐
klappen en verwijderen.
#Het batterijenvak3eruit trekken en de lege
batterij verwijderen.
#De nieuwe batterij in het batterijenvak3
aanbrengen. Daarbij de markering van de
pluspool in het batterijenvak en op de batterij
in acht nemen.
#Het batterijenvak3erin schuiven.
#Het deksel 1weer aanbrengen en dicht‐
schuiven, tot het vastklikt.
Problemen met de sleutel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ukunt de auto niet meer ver- of ont‐
grendelen. Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
REen sterke radiobron veroorzaakt een storing.
Openen en sluiten 79
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RDe sleutel is defect.
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 78).
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel gebruiken (/pagina 78).
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
U heeft een sleutel verloren. #De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten latenvervangen.
Portieren
Aanwijzingen met betrekking totextra por‐
tiervergrendeling
De extra portiervergrendeling is alleen beschik‐
baar bij auto's voor het Verenigd Koninkrijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
voor personen in de auto bij geacti‐
veerde extra portiervergrendeling
Wanneer de extra portiervergrendeling geac‐
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden.
Wanneer zich dan personen in de auto bevin‐
den, kunnen ze deze in bijvoorbeeldeen
gevaarlijke situatie niet meer verlaten.
#Nooit personen, in het bijzonder kinde‐
ren, oudere mensen of hulpbehoevende
personen zonder toezicht in de auto
laten.
#Wanneer zich personen in de auto
bevinden, nooit de extra portiervergren‐
deling activeren.
De extra portiervergrendeling wordt in de vol‐
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe auto wordtvergrendeld met de sleutel.
RDe auto wordtvergrendeld met KEYLESS-GO.
Als de auto via Mercedes me connect is vergren‐
deld, is de extra portiervergrendeling niet actief.
Wanneer de extra portiervergrendeling geacti‐
veerd is, kunnen de portieren niet van binnenuit
geopend worden.
%Na de vergrendeling kunt u met de claxon
een signaal laten geven.
80 Openen en sluiten
De activering van de extra portiervergrendeling
kanworden voorkomen, door voor het vergren‐
delen van de auto de interieurbeveiliging te
deactiveren (/pagina 104).
Portieren van binnenuit ontgrendelen en ope‐
nen
#Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: De
aanwijzingen voor de extra portiervergrende‐
ling in acht nemen (/pagina 80).
#Aan de portiergreep 2trekken.
Als het portier wordt ontgrendeld, beweegt
de borgpen 1omhoog.
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgren‐
delen
#Ontgrendelen: De toets1indrukken.
#Vergrendelen: De toets2indrukken.
De tankdopklep wordt niet ver- en ontgrendeld.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RAls de auto met de sleutelvergrendeld is.
Openen en sluiten 81
RAls de auto met KEYLESS-GO vergrendeld is.
Auto met een digitale voertuigsleutel ver- en
ontgrendelen
Voorwaarden
REen van de volgende varianten van de digi‐
tale voertuigsleutel is beschikbaar:
-Geschikte mobiele telefoon
-Digitale voertuigsleutel-sticker
RDe auto is uitgerust met de functie "Digitale
voertuigsleutel".
RDe dienst "Digitale voertuigsleutel" is via de
Mercedes me connect geactiveerd: http://
www.mercedes.me.
RDe mobiele telefoon moet voldoende opgela‐
den zijn.
%Ukunt controleren of uw mobiele telefoon
geschikt is door het telefoonnummer onder
http://www.mercedes.me in te voeren.
Informatie over geschikte mobiele telefoons
is verkrijgbaar bij uw Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats of via internet onder http://
www.mercedes-benz.com/connect.
%Mercedes-Benz adviseert de noodsleutel
mee te nemen, voor het geval dat functiebe‐
perkingen optreden.
%De functie is alleen in combinatie met
Mercedes me connect, en alleen in bepaalde
landen beschikbaar.
%Hoesjes om de mobiele telefoon kunnen de
functionaliteit nadelig beïnvloeden.
Wanneer de auto langer dan twee weken heeft
stilgestaan, is de NFC-antenne in de portier‐
greep gedeactiveerd.
#Aan de portiergreep trekken.
De NFC-antenne wordtgeactiveerd. #Met het gedeelte van de mobiele telefoon
waarin zich de NFC-antenne bevindt het
bereik van de NFC-antenne 1in de portier‐
greep van het bestuurdersportier aanraken.
De auto wordt afwisselend ver- en ontgren‐
deld.
Bij verlies van de mobiele telefoon de dienst
"Digitale voertuigsleutel" in Mercedes me con‐
nect deactiveren op http://www.mercedes.me.
82 Openen en sluiten
Auto met KEYLESS-GO ver- en ontgrendelen
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich buiten de auto.
RDe afstand van de sleuteltot de auto is niet
meer dan 1 m.
RHet bestuurdersportier en het portier, waar‐
van de portiergreep wordt bediend, zijn
gesloten.
#Auto ontgrendelen: De binnenzijde van de
portiergreep aanraken.
#Auto vergrendelen: Het sensorvlak 1of
2aanraken.
#Comfortsluiting: Het verdiepte sensorvlak
2aanraken tot het sluitingsproces is vol‐
tooid.
%Meer informatie over de comfortsluiting
(/pagina 95).
Als het kofferdeksel van buitenaf wordtgeopend,
wordt deze automatisch ontgrendeld.
Openen en sluiten 83
Problemen met KEYLESS-GO
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto kan niet meer met de KEY‐
LESS-GO worden ver- en ontgrendeld. Mogelijke oorzaken:
RDe sleutelfuncties zijn gedeactiveerd (/pagina 77).
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
REen sterke radiobron veroorzaakt een storing.
RDe sleutel is defect.
#De sleutelfuncties activeren (/pagina 77).
#Met het controlelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 78).
#Om te ont- en vergrendelen de noodsleutel gebruiken (/pagina 78).
#De auto en de sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Automatischevergrendeling in- en uitschake‐
len
De auto wordt automatisch vergrendeld als het
contact is ingeschakeld en de wielen sneller dan
stapvoets draaien.
84 Openen en sluiten
#Inschakelen: De toets2circa vijf secon‐
den ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
#Uitschakelen: De toets1circa vijf secon‐
den ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
In de volgende situaties bestaat gevaar voor bui‐
tensluiten als de functie is ingeschakeld:
RBij het aanslepen of aanduwen van de auto.
RDe auto bevindt zich op een rollentestbank.
Bestuurdersportier met de noodsleutel ver-
en ontgrendelen
%Wanneer de auto volledig met de noodsleutel
moet worden vergrendeld, bij geopend
bestuurdersportier eerst de toetsvoor de
vergrendeling van binnenuit indrukken. Ver‐
volgens het bestuurdersportier met de nood‐
sleutel vergrendelen.
#De noodsleuteltot de aanslag in de opening
1van de afdekkap schuiven.
#Iets aan de portiergreep trekken en deze
vasthouden.
#De afdekkap met de noodsleutel zo recht
mogelijk van de auto weg trekken, tot hij los‐
komt.
#De portiergreep loslaten.
Openen en sluiten 85
#Ontgrendelen: De noodsleutel linksom in de
stand 1draaien.
#Vergrendelen: De noodsleutel rechtsom in
de stand 1draaien.
#De afdekkapvoorzichtig op de slotcilinder
drukken, tot hij vergrendelt en vastzit.
Bagageruimte
Kofferdeksel openen
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen uit, bijvoorbeeld koolmonoxide. Als
het kofferdeksel is geopend als de motor
draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kun‐
nen uitlaatgassen in het interieur terecht
komen.
#Altijd de motor afzetten alvorens het
kofferdeksel te openen.
#Nooit met een geopend kofferdeksel rij‐
den.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terklep door obstakels boven de auto
De achterklep zwenkt bij het openen omhoog
uit.
#Erop letten dat er voldoende plaats
boven de achterklep is.
Er zijn de volgende mogelijkheden om het
kofferdeksel te openen:
#Aan de handgreep van het kofferdeksel trek‐
ken.
#Aan de afstandsbedieningstoets van het kof‐
ferdeksel 1trekken.
#De toetspvan de sleutel lang indrukken.
86 Openen en sluiten
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/pagina 89).
#Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel: Als het kofferdeksel in een tussen‐
stand is gestopt, het kofferdeksel omhoog‐
trekken en loslaten wanneer het begint te
openen.
Bij ingeschakelde achterklepbegrenzing het
gestopte kofferdeksel handmatig omhoog‐
trekken.
Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel: Wanneer een object het kofferdeksel
hindert tijdens het automatisch openen, wordt
het kofferdeksel door de obstakeldetectie
gestopt. De obstakeldetectie is slechts een hulp‐
middel en is geen vervanging van uw oplettend‐
heid.
Kofferdeksel sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
Bij het beladen van de auto de beladingsrichtlij‐
nen in acht nemen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
automatisch sluiten van het kofferdeksel
Bij het automatisch sluiten van het kofferdek‐
sel kunnen lichaamsdelen bekneld raken.
Bovendien kunnen er zich personen in het
sluitgebied bevinden of tijdens het sluiten in
het sluitgebied komen, bijvoorbeeld kinde‐
ren.
#Tijdens de sluitprocedure erop letten
dat niemand zich in de omgeving van
het sluitgebied bevindt.
#Om de sluitprocedure te stoppen, een
van de volgende mogelijkheden gebrui‐
ken:
RDe toetspin de sleutel indruk‐
ken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of
eraan trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets in
het kofferdeksel indrukken.
RAan de handgreep van het koffer‐
deksel trekken.
Openen en sluiten 87
Auto's met HANDS-FREE ACCESS: De sluitpro‐
cedure kan ook met een schoppende beweging
onder de achterbumper worden gestopt.
Er zijn de volgende mogelijkheden om het
kofferdeksel te sluiten:
#Het kofferdeksel aan de handgreepkom
omlaagtrekken en dichtdrukken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Bij volle‐
dig geopend kofferdeksel met een voet onder
de bumper schoppen (/pagina 89).
#Auto's met kofferdeksel-comfortsluiting:
Aan de handgreep van het kofferdeksel trek‐
ken en deze loslaten zodra het kofferdeksel
met sluiten begint.
#Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel: Een in een tussenstand gestopt kof‐
ferdeksel omlaag drukken.
Het kofferdeksel wordtverder gesloten.
#Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel en KEYLESS-GO: Bij volledig
geopend kofferdeksel de toetspvan de
sleutel lang indrukken (met de sleutel in de
omgeving van de auto).
#Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel: De afstandsbedieningstoets van het
kofferdeksel 1indrukken.
#Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel: De sluittoets1in het kofferdeksel
indrukken.
#Auto's met comfortsluiting van het koffer‐
deksel en KEYLESS-GO: De vergrendelings‐
toets2in het kofferdeksel indrukken.
Wanneer een sleutel buiten de auto wordt
herkend, wordt het kofferdeksel gesloten en
de auto vergrendeld.
88 Openen en sluiten
Automatische anti-inklemfunctie van het kof‐
ferdeksel
Wanneer een object het kofferdeksel tijdens de
automatische sluitprocedure hindert, wordt het
kofferdeksel automatisch weer geopend. De
automatische anti-inklemfunctie is slechts een
hulpmiddel en is geen vervanging van uw oplet‐
tendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rop de laatste 8 mm van de sluitweg.
de anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Als iemand ingeklemd raakt, een van de
volgende mogelijkheden gebruiken:
RDe toetspin de sleutel indruk‐
ken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets in
het kofferdeksel indrukken.
RAan de handgreep van het koffer‐
deksel trekken.
Functie HANDS-FREE ACCESS
Met HANDS-FREE ACCESS kunt u door een
schoppende beweging met de voet onder de
bumper het kofferdeksel openen, sluiten of stop‐
pen.
De schoppende beweging activeert afwisselend
een openings- of sluitingsprocedure.
Openen en sluiten 89
De aanwijzingen bij het openen
(/pagina 86) en sluiten (/pagina 87)
van het kofferdeksel in acht nemen.
%Tijdens het openen of sluitenvan het koffer‐
deksel klinkt er een waarschuwingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door heet uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem van de auto kan zeer heet
zijn. Als u HANDS-FREE ACCESS gebruikt,
kunt u zich bij het aanraken van het uitlaat‐
systeem branden.
#Altijd ervoor zorgen dat de schoppende
beweging alleen in het herkenningsge‐
bied van de sensoren wordt uitgevoerd.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
het onbewust openen van het kofferdek‐
sel
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties het KEYLESS-GO deac‐
tiveren of erop letten dat de sleutelten
minste 3 m van de auto verwijderd is.
Ervoor zorgen dat u bij het makenvan de schop‐
pende beweging stevig staat, anders kunt u bij‐
voorbeeld bij ijzel uw evenwicht verliezen.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich achter de auto.
RBij de schoppende beweging ten minste
30 cm van de auto verwijderd blijven.
RBij de schoppende beweging niet de bumper
aanraken.
RDe schoppende beweging niet te langzaam
uitvoeren.
RDe schoppende beweging moet naar de auto
toe en er vandaan plaatsvinden.
1Registratiegebied van de sensoren
Als meerdere schoppende bewegingen achter
elkaar zonder succes zijn, tien seconden wach‐
ten.
Systeemgrenzen
Het systeem kanworden beïnvloed of functio‐
neert mogelijk niet:
RAls het sensorbereik bijvoorbeeld door
strooizout of sneeuwophoping is vervuild
RBij bediening met een beenprothese
90 Openen en sluiten
Het kofferdeksel kan in de volgende situaties
onbedoeld openen of sluiten:
RAls personen armen of benen in het registra‐
tiegebied bewegen, bijvoorbeeld bij het
poetsen van de auto of bij het oprapen van
voorwerpen.
RWanneer voorwerpen achter de auto langs
worden gevoerd of neergezet, bijvoorbeeld
spanbanden of bagage.
RWanneer spanriemen, hoezen of andere
afdekkingen over de bumper worden getrok‐
ken.
RWanneer een beschermingsmat wordt
gebruikt die over de rand van de bagage
ruimte omlaag in het registratiegebied van de
sensoren hangt.
RDe beschermingsmat is niet correct beves‐
tigd.
RBij het werken aan de aanhangwagenvoorzie‐
ning, aan aanhangwagens of achterfietsdra‐
gers.
In deze en vergelijkbare situaties KEYLESS-GO
(/pagina 77) deactiveren of geen sleutel bij
u dragen.
Afzonderlijke vergrendeling van de bagage‐
ruimte in- en uitschakelen
Als bij een ingeschakelde afzonderlijke vergren‐
deling de auto centraal wordt ontgrendeld, blijft
de bagageruimte vergrendeld.
#Inschakelen: De schakelaar in de stand 1
schuiven.
#Uitschakelen: De schakelaar in de stand 2
schuiven.
%Als een ongevalwordt herkend, wordt de
bagageruimte ontgrendeld, ook als de afzon‐
derlijke vergrendeling ingeschakeld is.
Openen en sluiten 91
Achterklepbegrenzing in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Achterklepbegrenzing
Deze functie verhindert dat de achterklep bij‐
voorbeeld een laag garageplafond raakt.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Rolzonneschermen
Rolzonneschermen bij de achterste zijruiten
uitrollen
*AANWIJZING Beschadiging van de oprol‐
automaat door terugschieten
Door het plotseling terugschietenkan de
oprolautomaat worden beschadigd.
#Het zonnescherm altijd met de hand
geleiden.
#Niet met een bevestigd zonnescherm
en tegelijkertijd geopende zijruiten rij‐
den.
#Het rolzonnescherm aan lip 1uittrekken en
boven in de houders 2bevestigen.
Rolzonnescherm van de achterruit uit- of
inrollen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
uit‑ of inrollen van het zonnescherm
Bij het uit‑ of inrollen kunnen lichaamsdelen
in het bewegingsgebied van het zonnescherm
bekneld raken.
#Bij het uit‑ of inrollen controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de zonneschermen
bevinden.
#Als iemand bekneld raakt, de toets
opnieuw kort indrukken.
Het openen of sluiten wordtkort
gestopt. Vervolgens gaat het zonne‐
scherm weer naar de uitgangspositie
terug.
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen
#Erop letten dat het zonnescherm vrij
kan bewegen.
92 Openen en sluiten
#Uit- of inrollen: De toets1indrukken.
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trek‐
ken om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluitenvan een zijruit kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld
raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#De kinderbeveiliging voor de zijruiten
achterin activeren.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
Openen en sluiten 93
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
#Automatische beweging starten: De toets
Wtot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
#Automatische beweging onderbreken: De
toetsWopnieuw indrukken of eraan trek‐
ken.
Als de auto is geparkeerd kunnen de zijruiten
nog steeds worden bediend.
De functie is gedurende circa vijf minuten of tot
het openen van een voorportier beschikbaar.
Automatische anti-inklemfunctie van de zij‐
ruiten
Indien een object een van de zijruiten bij het slui‐
ten hindert,gaat de zijruit automatisch weer
open. De automatische anti-inklemfunctie is
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging
van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de
toetsWindrukken om de zijruit weer
te openen.
Automatische functie van de zijruiten
De zijruiten worden automatisch gesloten als de
auto is afgezet:
Rals het begint te regenen (herkenning door
regensensor in de voorruit)
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
De zijruiten worden geslotentot de ventilatie‐
stand.
94 Openen en sluiten
Auto's met schuifdak: De zijruiten worden vol‐
ledig gesloten als het schuifdak is geopend.
Indien de zijruiten bij de automatische sluitpro‐
cedure worden gehinderd of belemmerd, dan
gaat de betreffende zijruit automatisch weer
open. Daarna is de automatische functie voor
het schuifdak en de zijruiten uitgeschakeld.
Comfortopening (auto voor aanvang van de
ritventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
#De toets%op de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruitenworden geopend.
RHet schuifdak wordtgeopend.
RHet panoramaschuifdak wordtgeopend.
RDe stoelventilatie van de bestuurders‐
stoel wordt ingeschakeld.
Als de rolzonneschermen van het panorama‐
schuifdak gesloten zijn, openen als eerste de rol‐
zonneschermen.
#Comfortopening onderbreken: De toets
%loslaten.
#Comfortopening voortzetten: De toets
%opnieuw indrukken en ingedrukt hou‐
den.
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettende comfortsluiting
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten en het
schuifdak bekneld raken.
#Bij de comfortsluiting de gehele sluit‐
procedure controleren.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#De toets&op de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordtvergrendeld.
RDe zijruitenworden gesloten.
RHet schuifdak wordtgesloten.
RHet panoramaschuifdak wordtgesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets
&loslaten.
Openen en sluiten 95
#Voor het sluiten van de rolzonnescher‐
men: De toets&opnieuw indrukken en
ingedrukt houden.
%Het comfortsluiting kan ook met KEYLESS-
GO worden bediend (/pagina 83).
Problemen met de zijruiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Een zijruit kan niet worden gesloten en
de oorzaak is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruitgeleider bevinden.
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na het blokkeren of initialiseren, sluit de zijruit met ver‐
hoogde of maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daarbij niet actief.
Daarbij kunnen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de toets loslaten of de toets opnieuw indrukken, om de zijruit
weer te openen.
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en weer iets opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de zijruit geslo‐
ten is en een seconde aan de toets blijven trekken.
De zijruit wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblokkeerd en weer iets opent:
96 Openen en sluiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De vorige stap herhalen.
De zijruit wordt zonder automatische anti-inklemfunctie gesloten.
De zijruitenkunnen niet via de comfort‐
opening worden geopend of gesloten. De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 78).
Schuifdak
Schuifdak openen en sluiten
%Het begrip "Schuifdak" heeft ook betrekking
op het panoramaschuifdak.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van het schuifdak
Bij het openen en sluitenkunnen lichaamsde‐
len in het bewegingsgebied van het schuifdak
bekneld raken.
#Bij het openen en sluiten controleren
dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluitenwordtgestopt.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
bediening van het schuifdak door kinde‐
ren
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van de zonnescher‐
men
Bij het openen of sluiten kunnen lichaamsde‐
len tussen het zonnescherm en de omlijsting
of het schuifdak bekneld raken.
#Bij het openen of sluiten controleren
dat zich geen lichaamsdelen in het
Openen en sluiten 97
bewegingsgebied van de zonnescher‐
men bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluitenwordtgestopt.
*AANWIJZING Storing in de werking door
sneeuw en ijs
Sneeuw en ijskunnen leiden totstoringen in
de werking van het schuifdak.
#Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt.
*AANWIJZING Beschadiging door uitste‐
kende voorwerpen
Voorwerpen, die uit het schuifdak steken,
kunnen de afdichtrubbers beschadigen.
#Geen voorwerpen uit het schuifdak
laten steken.
*AANWIJZING Bij een gemonteerde dak‐
drager beslist in acht nemen
Bij een gemonteerde dakdrager kan het
omhoogbrengen of openen van het schuifdak
beperkt zijn.
#Controleren of het omhoogbrengen of
openen van het schuifdak bij een
gemonteerde dakdrager mogelijk is.
#In gevalvan twijfel het schuifdak niet
omhoogbrengen of openen.
1Omhoogkantelen
2Openen
3Sluiten/omlaagbrengen
Het panoramaschuifdak en het rolzonnescherm
worden met de toets3bediend.
RHet panoramaschuifdak kan alleen worden
bediend als het rolzonnescherm geopend is.
98 Openen en sluiten
RHet rolzonnescherm kan alleen worden
bediend als het panoramaschuifdak gesloten
is.
#Automatische beweging starten: De toets
3tot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
#Automatische beweging onderbreken: De
toets3kort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluitenwordtgestopt.
#Controleren of het omhoogbrengen of ope‐
nen van het panoramaschuifdak bij een
gemonteerde dakdrager mogelijk is.
Automatische anti-inklemfunctie van het
schuifdak
Wanneer een object het schuifdak tijdens de
sluitprocedure hindert, wordt het schuifdak auto‐
matisch weer geopend. De automatische anti-
inklemfunctie is slechts een hulpmiddel en is
geen vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks actieve anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzon‐
der niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rop de laatste 4 mm van de sluitweg.
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toetskort in een willekeurige richting
drukken.
Het sluitenwordt onderbroken.
Automatische anti-inklemfunctie van de rol‐
zonneschermen
Wanneer een object een rolzonnescherm tijdens
de sluitprocedure hindert, wordt het rolzonne‐
scherm automatisch weer geopend. De automa‐
tische anti-inklemfunctie is slechts een hulpmid‐
del en is geen vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluitenvan het rolzonnescherm con‐
troleren dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks omkeerfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzon‐
der niet op zachte, lichte en dunne objecten,
bijvoorbeeld vingers.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
bekneld raken onder deze omstandigheden
niet voorkomen.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm
controleren dat zich geen lichaamsde‐
len in het bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
Openen en sluiten 99
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting druk‐
ken.
Het sluitenwordt onderbroken.
Automatische functies van het schuifdak
%Het begrip "Schuifdak" heeft ook betrekking
op het panoramaschuifdak.
Door de toets3in te drukken of eraan te
trekken, kunnen de automatische functies
"Regensluiting als de auto rijdt" en "Automatisch
omlaagbrengen" worden afgebroken.
Het schuifdak wordt automatisch gesloten als de
auto is afgezet:
Rals het begint te regenen (herkenning door
regensensor in de voorruit)
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
Vervolgens wordt het schuifdak aan de achter‐
zijde omhooggekanteld om het interieur te venti‐
leren.
Indien het schuifdak bij de automatische sluit‐
procedure worden gehinderd of belemmerd, dan
gaat het dak automatisch weer een stukje open.
Daarna is de automatische functie voor het
schuifdak en de zijruiten uitgeschakeld.
Regensluiting als de auto rijdt
Auto's met panoramaschuifdak: Als het gaat
regenen, wordt het gekantelde schuifdak tijdens
het rijden automatisch omlaaggebracht.
Automatisch omlaagbrengen
Auto's met panoramaschuifdak: Als het
schuifdak aan de achterzijde omhooggekanteld
is, wordt het bij hogere snelheden automatisch
iets minder vergeopend. Bij lage snelheden
wordt het automatisch weer verder geopend.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
automatisch omlaagbrengen van het
schuifdak
Het omhooggekantelde schuifdak komt bij
hogere snelheden aan de achterzijde auto‐
matisch weer iets omlaag.
Daardoor kunnen u of anderen bekneld
raken.
#Erop letten dat tijdens het rijden nie‐
mand in het bewegingsgebied van het
schuifdak grijpt.
#Als iemand bekneld is, de schuifdak‐
toetskort naar voren of naar achteren
drukken.
Het schuifdak beweegt bij het openen
omhoog.
Problemen met het schuifdak
%Het begrip "Schuifdak" heeft ook betrekking
op het panoramaschuifdak.
100 Openen en sluiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het schuifdak kan niet worden gesloten
en de oorzaak is niet zichtbaar. &WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar bij opnieuw sluiten van het schuifdak
Bij het opnieuw sluitenvan het schuifdak direct na het blokkeren of initialiseren, sluit het schuifdak met
verhoogde kracht.
Daarbij kunnen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct de toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toetskort in een willekeurige richting drukken.
Het sluitenwordt onderbroken.
Als het schuifdak bij het sluitenwordtgeblokkeerd en weer iets opent:
#Onmiddellijk na een automatische anti-inklemming de toets3opnieuw zo lang tot het drukpunt
omlaagtrekken, tot het schuifdak gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordtgeblokkeerd en weer iets opent:
#De vorige stap herhalen.
Het schuifdak wordt met nogmaals verhoogde sluitkracht gesloten.
Openen en sluiten 101
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Auto's zonder panoramaschuifdak:
Het schuifdak beweegt alleen stapsge‐
wijs.
#De toets3meerdere keren zo lang tot het drukpunt omhoog drukken, tot het schuifdak volledig
geopend is.
#De toets3nog een seconde ingedrukt houden.
#Het schuifdak sluiten.
Auto's met panoramaschuifdak: Het
schuifdak of het rolzonnescherm
beweegt alleen stapsgewijs.
#De toets3stapsgewijs zo lang omlaag trekken, tot het schuifdak volledig gesloten is.
#De toets3stapsgewijs zo lang omlaag trekken, tot het rolzonnescherm volledig gesloten is.
#Het schuifdak met de automatische beweging volledig openen en vervolgens weer sluiten.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zon‐
der passende sleutelkanworden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch inge‐
schakeld bij het uitschakelen van het contact en
uitgeschakeld bij het inschakelen van het con‐
tact.
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Werking van de EDW
Als de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol‐
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van het kofferdeksel
RBij het openen van de motorkap
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/pagina 104)
RBij het activerenvan de wegsleepbeveiliging
(/pagina 103)
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
102 Openen en sluiten
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle‐
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa‐
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak
(/pagina 177)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
%Bij een actief Mercedes‑Benz noodoproep‐
systeem wordt tijdens een alarm van meer
dan 30 seconden automatisch contact opge‐
nomen met de klantenservice
(/pagina 389).
Alarm van het EDW beëindigen
#De toets%,&of pop de sleutel
indrukken.
of
#De start-stoptoets indrukken met de sleutel
in het opbergvak (/pagina 177)
Alarm met KEYLESS-GO beëindigen:
#De buitenste portiergreep vastpakken, met
de sleutel buiten de auto.
Functie van de wegsleepbeveiliging
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en een
wijziging van de hellingshoek van de auto wordt
herkend, treedt een optisch en akoestisch alarm
in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geacti‐
veerd, als de volgende onderdelen gesloten zijn:
Rde portieren
Rhet kofferdeksel
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toets%of p
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak
(/pagina 177)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
Informatie over schadeherkenning bij gepar‐
keerde auto (/pagina 210).
Openen en sluiten 103
Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Wegsleepbeveiliging
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
In de volgende gevallen wordt de wegsleepbevei‐
liging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wan‐
neer een beweging in het interieur wordt her‐
kend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na
circa tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd,
als de volgende onderdelen gesloten zijn:
Rde portieren
Rhet kofferdeksel
De interieurbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toets%of p
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak
(/pagina 177)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
In de volgende situaties kan een vals alarm
optreden:
RDoor beweeglijke voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij geopende zijruiten
RBij geopend schuifdak
RBij geopend panoramaschuifdak
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Interieurbeveiliging
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili‐
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
104 Openen en sluiten
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2en de
bestuurdersstoel 3:
RZo ver mogelijk van de bestuurdersairbag
verwijderd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door
het midden van de hoofdsteun ondersteund.
RUkunt het stuurwiel met licht gebogen
armen vastpakken.
RUkunt uw benen vrij bewegen.
RUkunt alle informatie in het combi-instru‐
ment goed aflezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi‐
tuatie.
RUw veiligheidsgordel ligt straktegen het
lichaam aan en loopt over het midden van de
schouder en ter hoogte van het bekken zo
dicht mogelijktegen de heup aan.
Stoelen en opbergen 105
Stoelen
Voorstoel mechanisch en elektrisch instellen
(zonder zitcomfortpakket)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder als ze
zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Ook als het contact is afgezet kunnen de stoelen
worden ingesteld.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk
dat uzelf of andere inzittenden bekneld
raken, bijvoorbeeld door de geleiderail van de
stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde bestuur‐
dersstoel
Wanneer de bestuurdersstoel niet vergren‐
deld is, kan deze onverwacht bewegen tij‐
dens het rijden.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#De bestuurdersstoel moet altijd ver‐
grendeld zijn voordat de auto wordt
gestart; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
106 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettend instellen van de zitting‐
hoogte
Bij onoplettend instellen van de zittinghoogte
kunnen uzelf of andere inzittenden bekneld
raken en daarbij letsel oplopen.
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegenvan de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstel‐
lingssysteem terechtkomen; dit contro‐
leren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen.
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en
achterin niet verwisselen. Anders kunnen de
hoogte en hoek van de hoofdsteunen niet in de
correcte positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len bij het terugzetten
De stoelen kunnen bij het terugzetten door
voorwerpen worden beschadigd.
#Bij het terugzetten van de stoelen
mogen zich geen voorwerpen in de
beenruimte, onder of achter de stoelen
bevinden; dit controleren.
Stoelen en opbergen 107
1Rugleuninghoek
2Zithoogte
3Stoellengterichting
#In stoellengterichting instellen: De hendel
3omhoogbrengen en de stoel in de gewen‐
ste positie schuiven.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
Voorstoel mechanisch en elektrisch instellen
(met zitcomfortpakket)
1Rugleuninghoek
2Zithoogte
3Zittinghoek
4Stoellengterichting
5Zittingdiepte
#In stoellengterichting instellen: De hendel
4omhoogbrengen en de stoel in de gewen‐
ste positie schuiven.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
#Zittingdiepte instellen: De hendel 5
omhoogbrengen en het voorste deel van de
zitting naar voren of naar achteren schuiven.
Voorstoel mechanisch en elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Ook als het contact is afgezet kunnen de stoelen
worden ingesteld.
108 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk
dat uzelf of andere inzittenden bekneld
raken, bijvoorbeeld door de geleiderail van de
stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde bestuur‐
dersstoel
Wanneer de bestuurdersstoel niet vergren‐
deld is, kan deze onverwacht bewegen tij‐
dens het rijden.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#De bestuurdersstoel moet altijd ver‐
grendeld zijn voordat de auto wordt
gestart; dit controleren.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettend instellen van de zitting‐
hoogte
Bij onoplettend instellen van de zittinghoogte
kunnen uzelf of andere inzittenden bekneld
raken en daarbij letsel oplopen.
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegenvan de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstel‐
lingssysteem terechtkomen; dit contro‐
leren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen.
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en
achterin niet verwisselen. Anders kunnen de
hoogte en hoek van de hoofdsteunen niet in de
correcte positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
Stoelen en opbergen 109
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt. 1Rugleuninghoek
2Zithoogte
3Zittinghoek
4Stoellengterichting
#Zittingdiepte instellen: De hendel 1
omhoogbrengen en het voorste deel van de
zitting naar voren of naar achteren schuiven.
110 Stoelen en opbergen
Voorstoel elektrisch instellen
1Hoofdsteunhoogte
2Rugleuninghoek
3Zithoogte
4Zittingdiepte
5Zittinghoek
6Stoellengterichting
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 119).
Viervoudig verstelbare lendensteun instellen
1Hoger
2Zwakker
3Lager
4Sterker
#Met de toetsen 1tot 4de rugleuningwel‐
ving individueel aan uw wervelkolom aanpas‐
sen.
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen van de voorstoelen mecha‐
nisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
Stoelen en opbergen 111
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen.
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en
achterin niet verwisselen. Anders kunnen de
hoogte en hoek van de hoofdsteunen niet in de
correcte positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de
hoofdsteun de hoofdsteun zo instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoog‐
trekken.
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1
in de richting van de pijl drukken en de
hoofdsteunen omlaagdrukken.
#Naar vorenverstellen: De hoofdsteun naar
voren trekken.
#Naar achteren verstellen: De ontgrende‐
lingsknop 2indrukken en ingedrukt hou‐
den.
#De hoofdsteun naar achteren drukken en de
ontgrendelingsknop 2loslaten.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
mechanisch instellen
112 Stoelen en opbergen
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoog‐
trekken.
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1
in de richting van de pijl drukken en de
hoofdsteunen omlaagdrukken.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
uit- of inbouwen
Verwijderen
#De rugleuning achterin ontgrendelen en iets
naar voren klappen (/pagina 123).
#De hoofdsteun tot de aanslag omhoogtrek‐
ken.
#De ontgrendelingsknop 1in de richting van
de pijl drukken en de hoofdsteun eruit trek‐
ken.
Aanbrengen
#De hoofdsteun zodanig aanbrengen dat de
inkepingen in de bevestigingsbeugel zich, in
rijrichting gezien, aan de linkerzijde bevin‐
den.
#De hoofdsteun omlaagdrukken, tot deze ver‐
grendelt.
#De rugleuning achterin terugklappen, tot
deze vergrendelt.
Stoelinstellingen configureren
Multimediasysteem:
4©5Comfort 5Zitcomfort
#Een stoel selecteren.
Zijwangen vanrugleuning instellen
#Zijwangen selecteren.
#Het luchtkussen instellen.
Welving vanrugleuning in lendengedeelte
instellen (lendensteun)
#Lendensteun selecteren.
#Het luchtkussen instellen.
Overzicht van massage- en workout-program‐
ma's
Massageprogramma's
De volgende programma's kunnen worden gese‐
lecteerd:
RGolfmassage
RPulserende massage
Active Workout
De programma's Activ. Workout leuning en
Activ. Workout kussen vereisen uw actieve deel‐
name. Door de afwisseling tussen aanspanning
en ontspanning bevordert u de doorbloeding van
Stoelen en opbergen 113
de spieren. Zodra u een drukpunt voelt, dient u
op deze plek tegendruk te geven.
Massageprogramma voor voorstoelen selec‐
teren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5aStoelen
#Bestuurdersstoel of Voorpassagier selecte‐
ren.
#Massage selecteren.
#Massageprogramma selecteren.
Afhankelijk van de instelling, is het massage‐
programma gedurende circa 9 tot 15 minu‐
ten actief.
#Massage-intensiteit instellen: Hoge inten-
siteit in- Oof uitschakelen ª.
Stoelinstellingen terugzetten
Multimediasysteem:
4Voertuig 5aStoelen 5Terugzetten
#Ja of Nee selecteren.
Afhankelijk van of de instellingen voor de
bestuurders- of de passagiersstoel zijn geselec‐
teerd, kan alleen de geselecteerde stoel worden
teruggezet.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningcontouren zeer heet worden.
Bij personen met beperkte temperatuursen‐
satie of met een beperkte reactiemogelijk‐
heid op hogere temperaturen kan dit tot
gezondheidsklachten of zelfs op brandwon‐
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res bij ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingescha‐
keld, kan door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res op de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens
of kinderzitjes, warmteophoping optreden.
Daardoor kan het zittingvlak worden bescha‐
digd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin‐
gaccessoires op de stoelen bevinden;
dit controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
114 Stoelen en opbergen
#Inschakelen/hogere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwar‐
mingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden.
#Uitschakelen/lagere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwar‐
mingsstand bereikt is.
Wanneer alle controlelampjes uit zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
%De stoelverwarming schakelt automatisch in
drie verwarmingsstanden in tijdsintervallen
van 8, 10 en 20 minuten terugtot het uit‐
schakelen van de stoelverwarming.
Vlakkenverwarming instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Vlakkenverwarming
Bij ingeschakelde stoelverwarming kunnen de
armsteunen in de auto en de middenconsole met
deze functie worden verwarmd.
Instelmogelijkheden
#Voorin en achterin,Alleen voorin,Alleen ach-
ter of Uit selecteren.
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#Inschakelen/hogere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjager‐
stand is ingesteld.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een
tot drie controlelampjes branden.
Stoelen en opbergen 115
#Uitschakelen/lagere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjager‐
stand is ingesteld.
Wanneer alle controlelampjes uit zijn, is de
stoelventilatie uitgeschakeld.
Stuurwiel
Stuurwiel mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar voor
kinderen bij het instellen van het stuur‐
wiel
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen,
kunnen ze bekneld raken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd. #De ontgrendelingshendel 1volledig omlaag‐
klappen.
De stuurkolom is ontgrendeld.
#De hoogte 2en de afstand 3tot het stuur‐
wiel instellen.
#De ontgrendelingshendel 1volledig
omhoogklappen.
De stuurkolom is vergrendeld.
116 Stoelen en opbergen
#Door het stuurwiel te bewegen controleren of
de stuurkolom vergrendeld is.
Stuurwiel elektrisch instellen
Het stuurwiel kanworden ingesteld als de span‐
ningsvoorziening is uitgeschakeld.
1Afstand tot stuurwiel instellen
2Hoogte instellen
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 119).
Stuurwielverwarming in- en uitschakelen
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
#De hendel in de richting van de pijl 1of 2
draaien.
Als het controlelampje 3brandt, is de
stuurwielverwarming ingeschakeld.
Als het contact wordt uitgeschakeld wordt de
stuurwielverwarming ook uitgeschakeld.
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij wegrijden tijdens het instellen van
de uitstaphulp
Als wordtweggereden als de in‑ en uitstap‐
hulp nog een instelling uitvoert, kan de con‐
trole over de auto worden verloren.
#Alvorens wegte rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
Stoelen en opbergen 117
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instellen van de in‑ en uitstaphulp
Wanneer de in‑ en uitstaphulp het stuurwiel
instelt, kunt u of kunnen andere inzittenden
in het bijzonder kinderen bekneld raken.
#Zorg ervoor dat tijdens het instellen van
de in‑ en uitstaphulp , niemand
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van het stuurwiel heeft.
#Bij gevaar van bekneld raken door het
stuurwiel de bedieningshendel van het
stuurwiel bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de in‑ en uitstaphulp door kin‐
deren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp acti‐
veren, kunnen zij bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Auto's met geheugenfunctie: Het instellen kan
wordtgestopt door het indrukken van een
geheugenplaatstoetsvan de geheugenfunctie.
Als de in- en uitstaphulp actief is, zwenkt het
stuurwiel in de volgende situaties omhoog of
naar de cockpit:
RU schakelt het contact uit.
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
%Het stuurwiel beweegt alleen naar boven en
naar de cockpit, als het zich niet al tegen de
stuuruitslagbegrenzing bevindt.
Het stuurwiel beweegt in de volgende gevallen
terug naar de laatste rijstand:
RU sluit het bestuurdersportier terwijl het con‐
tact is ingeschakeld.
RU drukt de start-stoptoets eenmaal in.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt het contact uit.
RU slaat de instelling op met de geheugen‐
functie.
Wanneer een van de positietoetsen van de
geheugenfunctie wordt ingedrukt, wordt het
instellen gestopt.
In- en uitstaphulp instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5In- en uitstaphulp
#Stuurwiel en stoel,Alleen stuurwiel of Uit
selecteren.
118 Stoelen en opbergen
Geheugenfunctie bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door gebruik van de geheugenfunctie
tijdens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordtgebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders‐
zijde alleen gebruiken als de auto stil‐
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheu‐
genfunctie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel of het
stuurwiel instelt, kunt u of kunnen andere
inzittenden in het bijzonder kinderen
bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen‐
functie waarborgen, dat niemand
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel of het stuurwiel heeft.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de positietoetsvan de geheugenfunctie
loslaten.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de geheugenfunctie door kin‐
deren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti‐
veren, kunnen deze bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
De geheugenfunctie kanworden gebruikt als het
contact is uitgeschakeld.
Opslaan
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maxi‐
maal drie personen.
De systemen kunnen worden ingesteld:
RZitting, leuning en hoofdsteun
RStuurwiel
RBuitenspiegels
RHead-up-display
Stoelen en opbergen 119
#De stoel, het stuurwiel, het head-up-display
en de buitenspiegels in de gewenste stand
instellen.
#De geheugentoets M indrukken en vervol‐
gens binnen drie seconden de geheugen‐
plaatstoets1, 2 of 3 indrukken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen
zijn opgeslagen.
#Oproepen: De geheugenplaatstoets1, 2 of 3
indrukken en ingedrukt houden, tot de voor‐
stoel, het stuurwiel, het head-up-display en
de buitenspiegels in de gewenste stand
staan.
%Als de geheugenplaatstoetswordt losgela‐
ten, wordt het instellen vanstoel, stuurwiel
en spiegels direct onderbroken. Het head-up-
display wordt nog steeds ingesteld.
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen uit, bijvoorbeeld koolmonoxide. Als
het kofferdeksel is geopend als de motor
draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kun‐
nen uitlaatgassen in het interieur terecht
komen.
#Altijd de motor afzetten alvorens het
kofferdeksel te openen.
#Nooit met een geopend kofferdeksel rij‐
den.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
120 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Het rijgedragvan de auto is afhankelijk van de
verdeling van de bagage. Daarom bij het beladen
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toege‐
staan totaalgewicht en de toegestane asbe‐
lastingen van de auto overschrijden.
De gegevens op het voertuigtypeplaatje raad‐
plegen (/pagina 497).
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleu‐
ningen beladen.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe lading aan de sjorogen beveiligen en deze
gelijkmatig belasten.
Stoelen en opbergen 121
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
1Opbergvakken in de portieren
2Opbergvak in de armsteun, voorzien van
aansluitingen voor multimedia- en USB-aan‐
sluiting
3Opbergvak in de middenconsole voorin met
usb-aansluiting en lader voor het draadloos
opladen van een mobiele telefoon (niet in
alle landen beschikbaar)
4Dashboardkastje
Dashboardkastje ver- of ontgrendelen
#De noodsleutel een kwart omwenteling
rechtsom 2(vergrendelen) of linksom 1
(ontgrendelen) draaien.
Brillenbox openen
#De toets1indrukken.
Opbergvak in de armsteun achterin openen
122 Stoelen en opbergen
#De ontgrendeling 1indrukken en de afdek‐
king van de armsteun omhoogzwenken.
Doorlaadmogelijkheid achterbank
Rugleuning achterin naar voren klappen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet-vergrendelde achterbank
resp. zitplaats achterin en rugleuning
Als de achterbank resp. zitplaatsen achterin
en rugleuning niet vergrendeld zijn, kunnen
deze bijvoorbeeld bij een remmanoeuvre of
een ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de
achterbank/zitplaats achterin of door de
rugleuning in de veiligheidsgordel
gedrukt. De veiligheidsgordel kan niet
meer zoals bedoeld beschermen en extra
letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage‐
ruimte kunnen niet door de rugleuning
worden tegengehouden.
#Voor iedere rit opletten dat de rugleu‐
ning en de achterbank/zitplaats ach‐
terinvergrendeld is.
Wanneer de linker en rechterrugleuning niet
vastgeklikt en vergrendeld zijn, wordt dit op het
multifunctioneel display van het combi-instru‐
ment weergegeven. Bovendien klinkt een waar‐
schuwingssignaal.
Als de middelste rugleuning niet vastgeklikt en
vergrendeld is, wordt de vergrendelingsindicator
rood.
De middelste en buitenste rugleuningen kunnen
afzonderlijk naar vorenworden geklapt.
#Auto's zonder geheugenfunctie: Eventueel
de bestuurders- of de passagiersstoel naar
vorenverplaatsen.
#Auto's met geheugenfunctie: Als een of
meerdere delen van de rugleuning achterin
naar vorenworden geklapt,wordt de betref‐
fende voorstoel, indien nodig, iets naar voren
bewogen, om te voorkomen dat de stoelde‐
len elkaar raken.
Stoelen en opbergen 123
#Eventueel de hoofdsteunen van de rugleu‐
ning achterin volledig inschuiven.
#Linker en rechterrugleuning: Aan de rech‐
ter of linker ontgrendelingshendel 1trek‐
ken.
De betreffende rugleuning klapt naar voren.
#Middelste rugleuning: Trek de grendel 3
van de rugleuning 2naar voren.
#De rugleuning 2naar voren klappen.
#Eventueel de bestuurders- of de passagiers‐
stoel terugzetten.
Rugleuning achterin terugklappen
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig‐
heidsgordel
De veiligheidsgordel kan bij het terugklappen
van de rugleuning bekneld raken en daardoor
worden beschadigd.
#Erop letten dat de veiligheidsgordel bij
het terugklappen van de rugleuning niet
bekneld raakt.
#Indien nodig de bestuurders- of de passa‐
giersstoel naar vorenverstellen. #De betreffende rugleuning 1naar achteren
kantelen, tot deze vergrendelt.
Linker en rechterrugleuning: Als de rug‐
leuning niet vastgeklikt en vergrendeld is,
wordt dit op het multifunctioneel display van
het combi-instrument weergegeven.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
124 Stoelen en opbergen
Middelste rugleuning: Als de rugleuning
niet vastgeklikt en vergrendeld is, is de rode
vergrendelingsindicator 2zichtbaar.
Ontgrendeling van de middelste rugleuning
achterin blokkeren
Voorwaarden
RDe linker en de middelste rugleuning zijn ver‐
grendeld en met elkaar verbonden.
Ukunt de bagageruimte tegen onbevoegde toe‐
gang beveiligen door de ontgrendeling van de
middelste rugleuning te blokkeren. Deze kan dan
alleen nog samen met de linker rugleuning naar
vorenworden geklapt.
#De middelste en linker rugleuning naar voren
klappen.
#Blokkeren: De schuif 1omhoogschuiven.
De ontgrendeling van de middelste rugleu‐
ning is geblokkeerd.
#Deblokkeren: De schuif 1omlaagschuiven.
Bevestigen van het ski- en snowboardfoe‐
draal in de bagageruimte
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
verkeerd gebruik van het skifoedraal
Het skifoedraal in combinatie met de sjor‐
banden kangeen andere voorwerpen dan
ski's tegenhouden.
Inzittenden kunnen in de volgende gevallen
getroffen worden, bijv. bij een remmanoeuvre
of ongeval:
RWanneer andere zware of scherpe voor‐
werpen in het skifoedraal worden ver‐
voerd
RWanneer het skifoedraal niet met de sjor‐
banden is vastgezet.
#Alleen ski's in het skifoedraal opbergen.
#Het skifoedraal altijd met de sjorbanden
beveiligen, zodat het niet kanrondslin‐
geren.
Stoelen en opbergen 125
In het ski- en snowboardfoedraal kunnen maxi‐
maal vier paar ski's of twee snowboardsworden
vervoerd.
#De middelste rugleuning achterin naar voren
klappen.
#De ski- en snowboardtas tussen de buitenste
rugleuningen achterin schuiven.
#De ritssluiting 2openen.
#De ski's of snowboards in de ski- en snow‐
boardtas inpakken.
#De ritssluiting 2sluiten.
#De spanband aan het losse uiteinde strak‐
trekken.
#De sjorbanden 1kruisen.
#De haken3van de sjorbanden 1in de
sjorogen 4bevestigen. Erop letten dat de
sluitingenvan de haken3naar boven wij‐
zen.
Overzicht van de sjorogen
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/pagina 120).
1Sjorogen (auto's met doorlaadmogelijkheid
achterbank)
126 Stoelen en opbergen
Overzicht van de tashaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
gebruik van de tashaken met zware voor‐
werpen
De tashaak kan zware voorwerpen of bagage
niet tegenhouden.
Bij remmanoeuvres of abrupte richtingswijzi‐
gingen kunnen voorwerpen of bagage rond‐
slingeren en daardoor inzittenden raken.
#Alleen lichte voorwerpen aan de tas‐
haak hangen.
#Nooit harde, scherpkantige of breek‐
bare voorwerpen aan de tashaak han‐
gen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/pagina 120).
De tashaken met maximaal 3 kg belasten en
geen lading eraan vastbinden.
1Tashaken
Bagagenet bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
Stoelen en opbergen 127
#Auto's met doorlaadmogelijkheid achter‐
bank: De sjorogen opklappen.
#Het bagagenet 1in de voorste en achterste
sjorogen bevestigen.
#Auto's zonder doorlaadmogelijkheid ach‐
terbank: De ringen aan de hakenvan het
bagagenet 1bevestigen.
#De ringen aan de hakenvan de bagageruim‐
tebodem bevestigen.
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
Hoogte van de EASY-PACK-bagageruimte-
comfortbox traploos instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor inklem‐
men en letsel bij het omhoogschuiven
van de laadvloer
Bij het omhoogschuiven van de laadvloer
kunnen de handen in het frame van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox bekneld
raken en voorwerpen omhoog worden geslin‐
gerd.
#Bij het omhoogschuiven van de laad‐
vloer mogen de handen zich niet in het
bewegingsgebied van de laadvloer
bevinden; dit controleren.
#Als er iemand bekneld raakt, de laad‐
vloer in het midden voorzichtig omlaag‐
drukken.
#Alle voorwerpen van de vloer verwijde‐
renvoordat deze omhoog wordt
geschoven.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
erin drukken van de EASY-PACK-bagage‐
ruimte-comfortbox
Bij het erin drukken van de EASY-PACK-baga‐
geruimte-comfortbox in de ingetrokken
stand, kunnen de handen bekneld raken. In
het bijzonder kinderen kunnen zich daarbij
verwonden.
#Bij het erin drukken van de EASY-PACK-
bagageruimte-comfortbox erop letten
dat de handen zich niet in het bewe‐
gingsgebied van de EASY-PACK-bagage‐
ruimte-comfortbox bevinden.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
128 Stoelen en opbergen
*AANWIJZING Beschadiging van de uitge‐
trokken EASY-PACK-bagageruimte-com‐
fortbox
Wanneer de EASY-PACK-bagageruimte-com‐
fortbox uitgetrokken is, kan de EASY-PACK-
bagageruimte-comfortbox worden bescha‐
digd.
#Geen voorwerpen op het frame van de
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
leggen of van bovenaf op het frame
drukken.
#Het kofferdeksel niet sluiten wanneer
de EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box uitgetrokken is.
*AANWIJZING Beschadiging van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox door
voorwerpen
Scherpe, puntige, breekbare ronde, rollende
of zware voorwerpen kunnen de EASY-PACK-
bagageruimte-comfortbox beschadigen en
worden weggeslingerd.
#Geen scherpe, puntige, ronde, rollende
of breekbare voorwerpen in de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox vervoe‐
ren.
#Dergelijke voorwerpen altijd buiten de
box in de bagageruimte opbergen en
vastzetten.
#De maximaal toegestane belasting van
de EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box altijd in acht nemen.
#De EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box niet gebruiken als de zitplaatsen
achterin zijn neergeklapt.
De maximaal toegestane belasting van de EASY-
PACK-bagageruimte-comfortbox bedraagt 10 kg.
Om overbelading te vermijden, beweegt de
bodem van de box vanaf een belading van circa
5kg tot op de bagageruimtebodem omlaag.
#Uittrekken: Aan de handgreep 2van de
box trekken.
#Laadvolume vergroten: De laadvloer 1in
het midden tot de gewenste positie en
grootte van de box omlaagdrukken.
#Laadvolume verkleinen: De toets3
indrukken.
Stoelen en opbergen 129
#Opbergen: De box aan de handgreep 2vol‐
ledig naar binnen drukken, tot deze vergren‐
delt.
%De aanwijzingen met betrekking tot het reini‐
genvan de EASY-PACK-bagageruimte-com‐
fortbox in acht nemen (/pagina 442).
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox aan‐
brengen of verwijderen
Aanbrengen
#De houders 2van de box 1in de openin‐
gen3aanbrengen.
#De box 1optillen en de haken5in de ver‐
ankeringen 4drukken.
#De draaigreep 6naar binnen draaien.
Verwijderen
#De draaigreep 6naar buiten draaien.
#De box 1laten zakken en uit de verankerin‐
gen4trekken.
130 Stoelen en opbergen
Opbergruimte onder bagageruimtebodem
openen
*AANWIJZING Beschadiging van de hand‐
greep in de bagageruimtebodem
Wanneer de handgreep in de bagageruimte
omhoog blijft staan, kan de handgreep wor‐
den beschadigd.
#De handgreep ór het sluiten van het
kofferdeksel losmaken en de handgreep
weer dichtdrukken.
#De handgreep 1omhoogtrekken en in de
regengoot 2bevestigen.
Dakdragers bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij overschrijden van de maximum‐
dakbelasting
Wanneer het dak wordt beladen, wordt het
zwaartepunt van de auto verhoogd en wijzi‐
gen de gebruikelijke rij-eigenschappen en het
stuur- en het remgedrag. De auto kantelt
meer als in een bochtwordtgereden en kan
zwaarder reageren op bewegingen van het
stuurwiel.
Wanneer de maximumdakbelasting wordt
overschreden, worden de rij-eigenschappen
en het stuur‑ en remgedrag sterk nadelig
beïnvloedt.
#Beslist de maximumdakbelasting aan‐
houden en de rijstijl aanpassen.
De maximumdakbelasting vindt u in het hoofd‐
stuk "Technische gegevens".
Stoelen en opbergen 131
*AANWIJZING Schade aan de auto door
niet goedgekeurde dakdragers
Bij niet voor Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde dakdragers kan schade aan de auto
ontstaan.
#Alleen voor Mercedes-Benz geteste en
goedgekeurde dakdragers gebruiken.
#Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, bij een gemonteerde dakdrager
controleren:
Rdat het schuifdak volledig omhoog
kanworden gebracht.
Rdat het kofferdeksel volledig kan
worden geopend.
#De bagage zodanig op de dakdrager
aanbrengen dat de auto ook tijdens het
rijden niet kanworden beschadigd.
*AANWIJZING Beschadiging van het
panoramaschuifdak bij gemonteerde
dakdrager
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een dakdrager is gemon‐
teerd, kan het schuifdak door de dakdrager
worden beschadigd.
#Het panoramaschuifdak niet openen als
een dakdrager is gemonteerd.
Om het interieur te ventileren, kan het pano‐
ramaschuifdak omhoog worden gebracht.
*AANWIJZING Beschadiging van het
schuifdak bij gemonteerde dakdrager
Wanneer het schuifdak wordtgeopend terwijl
een dakdrager is gemonteerd, kan het schuif‐
dak door de dakdrager beschadigd worden.
#Het schuifdak niet openen als een dak‐
drager is gemonteerd.
Om het interieur te ventileren, kan het schuif‐
dak omhoog worden gebracht.
*AANWIJZING Beschadiging van de
afdekkingen
De afdekkingen kunnen bij het openen wor‐
den beschadigd en bekrast.
#Geen metalen of harde voorwerpen
gebruiken.
132 Stoelen en opbergen
#De afdekkingen 1voorzichtig in de richting
van de pijl omhoogklappen.
#De dakdrager aan de bevestigingspunten
onder de afdekkingen1bevestigen.
#De montagehandleiding van de fabrikant van
de dakdrager opvolgen.
#De bagage op de dakdrager beveiligen.
Bekerhouder
Bekerhouder in de middenconsole verwijde‐
ren of aanbrengen (automatische transmis‐
sie)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij gebruik van de bekerhou‐
der tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de bekerkan en kanvloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bij‐
zonder door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor‐
den afgeleid en de controle over de auto ver‐
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou‐
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij
hete vloeistoffen.
#Verwijderen: De vergrendeling 2naar
voren schuiven en de bekerhouder 1verwij‐
deren.
#Aanbrengen: De bekerhouder 1aanbren‐
gen en de vergrendeling 2terugschuiven.
%De rubbermat van de bekerhouder kanwor‐
den verwijderd om te worden gereinigd, bij‐
voorbeeld met helder, lauw water.
Stoelen en opbergen 133
Bekerhouder in de middenconsole verwijde‐
ren of aanbrengen (handgeschakelde ver‐
snellingsbak)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij gebruik van de bekerhou‐
der tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de bekerkan en kanvloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bij‐
zonder door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor‐
den afgeleid en de controle over de auto ver‐
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou‐
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij
hete vloeistoffen.
Verwijderen
#De beide bovenste delen van de bekerhouder
1naar binnen schuiven, tot deze uit de ver‐
grendeling loskomen.
#De bekerhouder naar voren schuiven en ver‐
wijderen 2.
Aanbrengen
#De bekerhouder aan de voorzijde aanbrengen
en tot de rand 3schuiven.
De rand van het bovenste deel van de beker‐
houder moet daarbij omhoog wijzen.
#De bovenste delen van de bekerhouder 1
naar buiten schuiven, tot ze rechts en links
2vergrendelen.
%De rubbermat van de bekerhouder kanwor‐
den verwijderd om te worden gereinigd, bij‐
voorbeeld met helder, lauw water.
134 Stoelen en opbergen
Bekerhouder in de armsteun achterin openen
of sluiten
*AANWIJZING Beschadiging van de arm‐
steun achterin
De uitgeklapte armsteun achterin kanwor‐
den beschadigd door uw lichaamsgewicht.
#Niet op de armsteun achterin zitten of
erop leunen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
bekerhouder
De bekerhouder kan bij het terugklappen van
de armsteun achter worden beschadigd.
#De armsteun achter alleen bij gesloten
bekerhouder terugklappen.
#Openen: Op de bekerhouder 1of 2druk‐
ken.
De bekerhouder 1of 2komt vanzelf naar
buiten.
#Sluiten: De bekerhouder 1of 2naar ach‐
teren schuiven, tot deze vergrendelt.
Asbak en sigarettenaansteker
Asbak in de middenconsole voorin gebruiken
*AANWIJZING Beschadiging van het
opbergvak onder de asbak
Het opbergvak onder de asbak is niet hitte‐
bestendig en kanworden beschadigd door
het neerleggen van brandende sigaretten.
#De asbak moet volledig vergrendeld
zijn.
#Openen: Het deksel 2van de asbak aan de
rechter- of de linkerzijde omhoogdrukken.
Stoelen en opbergen 135
#Binnenbakje verwijderen: Het binnenbakje
1iets naar voren drukken en naar boven
toe uitnemen.
#Binnenbakje aanbrengen: Het binnenbakje
1in de houder drukken, tot het vergrendelt.
Asbak in het portieropbergvakgebruiken
#Tijdens het rijden: De gesloten asbak tij‐
dens het rijden in het opbergvakvan het
voorportier plaatsen.
#Controleren of deze stevig op zijn plaats zit.
#De aanwijzingen met betrekking tot het bela‐
den van de auto in acht nemen
(/pagina 120).
#Openen: Het deksel 1omhoogklappen.
%Het bovenste gedeelte van de asbak kan
door losdraaien worden verwijderd om de
asbak te legen of om de asbak te reinigen,
bijvoorbeeld met helder, lauw water.
Asbak achterin gebruiken
#Openen: De afdekking 2aan de greeprand
eruit trekken.
#Binnenbakje verwijderen: Links op het
geribbeld gedeelte 3drukken en het bin‐
nenbakje 1omhoog eruit trekken.
#Binnenbakje aanbrengen: Het binnenbakje
1van bovenaf aanbrengen en in de houder
drukken, tot het vergrendelt.
Sigarettenaansteker in de middenconsole
voorin gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van
de sigarettenaansteker of de hete fitting wor‐
den aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken:
Rwanneer de hete sigarettenaanstekervalt.
Rwanneer bijvoorbeeld kinderen de hete
sigarettenaanstekertegenvoorwerpen
houden.
136 Stoelen en opbergen
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet bij
de sigarettenaanstekerkunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
#De sigarettenaansteker1indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt de sigaretten‐
aansteker automatisch terug.
Contactdozen
12V-aansluiting in de middenconsole voorin
gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) toegestaan.
#Het deksel 1van de contactdoos openklap‐
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
Als een apparaat op de 12V-aansluiting wordt
aangesloten, het deksel van het opbergvak
geopend laten.
12V-aansluiting achterin gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) aangesloten.
#De afdekking 2aan de greeprand eruit trek‐
ken.
#Het deksel van de contactdoos 1openklap‐
pen.
Stoelen en opbergen 137
230V-aansluiting achterin gebruiken
&GEVAAR Levensgevaar bij beschadigde
aansluitkabel of contactdoos
Als een geschikt apparaat aangesloten is, is
er een hoge spanning aanwezig op de 230V-
contactdoos. Als de aansluitkabel of de
230V-contactdoos uit de behuizing is getrok‐
ken, beschadigd of nat is, kunt u een stroom‐
stoot krijgen.
#Alleen een droge en onbeschadigde
aansluitkabel gebruiken.
#Bij uitgeschakeld contact controleren of
de 230V-contactdoos droog is.
#Een uit de behuizing getrokken of
beschadigde 230V-contactdoos direct
laten controleren of vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
#De aansluitkabel nooit in een uit de
behuizing getrokken of beschadigde
230V-contactdoos steken.
&GEVAAR Levensgevaar door ondeskun‐
dige omgang met de contactdoos
Ukunt een stroomstoot krijgen:
Rals u de contactdoos aan de binnenkant
aanraakt.
Rals u ongeschikte apparatuur of voorwer‐
pen in de contactdoos steekt.
#Niet de binnenkant van de contactdoos
aanraken.
#Alleen geschikte apparatuur op de con‐
tactdoos aansluiten.
Voorwaarden
RDe apparaten zijn uitgerust met een
geschikte stekker die voldoet aan de betref‐
fende landspecifieke normen.
REr wordt een apparaat tot maximaal 150 W
gebruikt.
REr worden geen stekkerdozen gebruikt.
#De klep 3openen.
#De stekker van het apparaat in de 230V-aan‐
sluiting 1steken.
Als de boordnetspanning voldoende is gaat
het controlelampje 2branden.
138 Stoelen en opbergen
Draadloos opladen van de mobiele telefoon
en koppeling met de buitenantenne
Aanwijzingen met betrekking tot het draad‐
loos opladen van de mobiele telefoon
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door ongeschikt opbergen vanvoorwer‐
pen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten‐
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en mobiele-tele‐
foonhouders bij een ongeval de daarin aan‐
wezige voorwerpen niet altijd tegenhouden.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd waarborgen dat voorwerpen niet
uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door het
bewarenvan de voorwerpen in de
mobiele-telefoonhouder
Als voorwerpen in de mobiele-telefoonhou‐
der worden gelegd, kunnen ze sterk verhitten
of zelfs ontsteken.
#Geen extra voorwerpen, in het bijzonder
metalen voorwerpen, in de mobiele-
telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging vanvoorwer‐
pen door het bewaren in de mobiele-tele‐
foonhouder
Als voorwerpen in de houder van de mobiele
telefoon worden gelegd, kunnen ze door
elektromagnetische velden worden bescha‐
digd.
#Geen credit cards, opslagmedia of
andere gevoelig op elektromagnetische
velden reagerende voorwerpen in
mobiele-telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
mobiele-telefoonhouder door vloeistoffen
Wanneer vloeistoffen in de mobiele-telefoon‐
houder terechtkomen, kan deze beschadigd
raken.
#Erop letten dat er geen vloeistoffen in
de mobiele-telefoonhouder terecht
komen.
RAfhankelijk van de uitrusting van de auto
wordt de mobiele telefoon via de oplaadmo‐
Stoelen en opbergen 139
dule verbonden met de buitenantenne van de
auto.
RAlleen als het contact is ingeschakeld zijn de
oplaadfunctie en de draadloze koppeling van
de mobiele telefoon met de buitenantenne
van de auto beschikbaar.
RKleine mobiele telefoons kunnen mogelijk
niet op elke plaats van de mobiele-telefoon‐
houder worden opgeladen.
RGrote mobiele telefoons die niet in de
mobiele-telefoonhouder liggen, kunnen
mogelijk niet worden opgeladen of worden
gekoppeld met de buitenantenne van de
auto.
RDe mobiele telefoon kan bij het opladen
warm worden. Dit kan ook afhankelijk zijn
van de op dat moment geopende applicaties
(apps).
RVoor efficiënter opladen en koppeling met de
buitenantenne van de auto de beschermhoes
van de mobiele telefoon verwijderen. Dit
geldt niet voor beschermhoezen die voor het
draadloos opladen noodzakelijk zijn.
Mobiele telefoon draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geschikt voor draad‐
loos opladen. Een lijst met geschikte mobiele
telefoons vindt u onder:
http://www.mercedes-benz-mobile.com
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid‐
den, met het display omhoog, op de mat 1
leggen.
Wanneer in het multimediasysteem het
oplaadsymbool wordtweergegeven, wordt de
mobiele telefoon opgeladen.
Storingen bij het opladen worden weergege
ven op het display van het multimediasys‐
teem.
%De mat kan aan de lus worden verwijderd
om te worden gereinigd, met bijvoorbeeld
helder, lauw water.
Vloermat verwijderen en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
140 Stoelen en opbergen
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
#Aanbrengen: De betreffende stoel naar ach‐
teren schuiven en de vloermat in de been‐
ruimte aanbrengen.
#De drukknoppen 1op de houders 2druk‐
ken.
#De betreffende stoel instellen.
#Verwijderen: De vloermatten van de hou‐
ders 2trekken.
#De vloermat verwijderen.
Stoelen en opbergen 141
Exterieurverlichting
Aanwijzingen voor het aanpassen van de ver‐
lichting bij buitenlandse reizen
Auto's met halogeen- of statische LED-kop‐
lampen: Het omschakelen van de koplampen is
niet nodig. Er wordteveneens aan de wettelijke
eisen voldaan in landen waarin aan de andere
kant van de wegwordtgereden.
Auto's met Intelligent Light System: Voor het
overschrijden van de grens met landen waarin
aan de andere kant van de wegwordtgereden,
moeten de koplampen op symmetrisch dimlicht
worden omgeschakeld (/pagina 150).
Na de omschakeling:
RHet tegemoetkomend verkeer wordt niet ver‐
blind.
RDe kant van de wegwordt niet meer zo ver
en hoog verlicht.
RDe functies "verlichting voor snelwegen" en
"uitgebreid mistlicht" zijn niet beschikbaar.
Na terugkeer moet weer op asymmetrisch dim‐
licht worden omgeschakeld.
Aanwijzingen over verlichtingssystemen en
uw verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de
auto zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoor‐
delijkheid voor de correcte voertuigverlichting
overeenkomstig de heersende licht- en zichtom‐
standigheden, de wettelijke bepalingen en de
verkeerssituatie ligt bij de bestuurder van de
auto.
Verlichtingsschakelaar
Verlichtingsschakelaar bedienen
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStandlicht en kentekenplaatverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de verlichtingsschakelaar)
142 Licht en zicht
5LDimlicht of grootlicht
6RMistachterlicht in- of uitschakelen
Bij activering van het dimlichtwordt het contro‐
lelampje voor het standlicht Tgedeactiveerd
en door het controlelampje dimlicht Lver‐
vangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke
regelingen veilig en voldoende verlicht parke
ren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand‐
licht
Als het standlicht gedurende meerdere uren
ingeschakeld blijft, wordt de accu belast.
#Indien mogelijk het rechterXof het
linker Wparkeerlicht inschakelen.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stand- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende motor‐
start automatisch uitgeschakeld.
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld als
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
tatieverlichting in acht nemen
(/pagina 151).
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, dimlicht en dagrijlicht wordtover‐
eenkomstig de status van het contact, het
draaien van de motor en het omgevingslicht
automatisch geschakeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
Ãstaat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand Ldraaien.
Het automatisch rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De verantwoordelijkheid voor het inschake‐
len van de verlichting ligt te allen tijde bij de
bestuurder.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
stand Lof Ã.
#De toetsRindrukken.
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
Lichtbundel instellen (auto's met halogeen‐
koplampen)
Met de koplampverstelling wordt de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand van
de auto aangepast.
Licht en zicht 143
gBestuurders- en passagiersstoel bezet
1Bestuurdersstoel, passagiersstoel en zit‐
plaatsen achterin bezet
2Bestuurdersstoel, passagiersstoel en zit‐
plaatsen achterin bezet, bagageruimte bela‐
den
3Bestuurdersstoel en passagiersstoel bezet
en gebruik van de maximaal toegestane ach‐
terasbelasting
#De draaiknop van de koplampverstelling in de
stand zetten die overeenkomt met de bela‐
dingstoestand van de auto.
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#De betreffende functie met de combischake‐
laar bedienen.
Grootlicht
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Lof Ãdraaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1tot voorbij het drukpunt indrukken.
Bij activering van het grootlichtwordt het
controlelampje voor het dimlicht L
gedeactiveerd en door het controlelampje
grootlicht Kvervangen.
#Uitschakelen: De combischakelaar in de uit‐
gangspositie terugtrekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3trekken.
144 Licht en zicht
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van de pijl 2
of 4drukken.
De betreffende knipperlichten knipperen
driemaal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar
tot voorbij het drukpunt in de richting van de
pijl 2of 4drukken.
Auto's met actieve rijstrookwisselassistent:
RGedurende het veranderenvanrijstrook
kan het door de bestuurder geactiveerde
knippersignaal worden verlengd.
RDe knipperlichten kunnen automatisch
worden geactiveerd, wanneer de bestuur‐
der net de knipperlichten heeft bediend,
maar het wisselen vanrijstrook niet
meteen mogelijk was.
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
#De toets1indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper‐
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag is geactiveerd.
RDe auto wordtsterk, vanaf een snelheid
boven 70 km/h, afgeremd tot stilstand van
de auto.
Als vervolgens wordt verder gereden, wordt de
alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. U kunt de alarmknip‐
perlichtinstallatie ook met de toets1uitscha‐
kelen.
Adaptieve functies MULTIBEAM LED's
Werking van het Intelligent Light System
De ACTIVE MULTIBEAM LED koplampen passen
zich aan de rij- en weersomstandigheden aan en
bieden uitgebreide functies voor een betere ver‐
lichting van de rijbaan.
Het systeem bestaat uit de volgende functies:
RActieve bochtenverlichting
(/pagina 146)
RBochtenverlichting (/pagina 146)
RVerlichting voor snelwegen
(/pagina 146)
RUitgebreid mistlicht (/pagina 147)
RSlechtweerverlichting (/pagina 147)
RCitylicht (/pagina 147)
Licht en zicht 145
Systeemgrenzen
RHet systeem werkt alleen als het donker is.
Werking van de actieve bochtenverlichting
RDe koplampen volgen de stuurbewegingen.
RDaardoor worden relevante gebieden tijdens
het rijden beterverlicht.
De functies zijn bij ingeschakeld dimlicht actief.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto wordt
bovendien het verloop van de eigenweghelft
geanalyseerd en de actieve bochtenverlichting
anticiperend aangestuurd.
Werking van de bochtenverlichting
De bochtenverlichting verbetert de verlichting
van de weg in de rijrichtingsverandering, zodat
bijvoorbeeld scherpe bochten overzichtelijker
worden. De bochtenverlichting kan alleen wor‐
den geactiveerd als het dimlicht ingeschakeld is.
De functie is actief:
Rbij snelheden onder 40 km/h en ingescha‐
keld knipperlicht of er wordt aan het stuur‐
wiel gedraaid..
Rbij snelheden tussen 40 km/h en 70 km/h
en er wordt aan het stuurwiel gedraaid..
Rotonde- en kruisingsfunctie: De bochtenver‐
lichting wordt door de verwerking van de actuele
GPS-positie van de auto aan beide zijden geacti‐
veerd. Het blijft actief totdat de rotonde of krui‐
sing wordtverlaten.
Werking van de verlichting voor snelwegen
De verlichting voor snelwegen vergroot het
bereik en de helderheid van de lichtbundel en
maakt een verder zicht mogelijk.
De functie is actief als een afrit van een snelweg
wordt herkend:
Rvia de snelheid
Rvia de multifunctionele camera
146 Licht en zicht
Rof via het GPS
De functie is niet actief:
Rbij snelheden onder 80 km/h
Werking van het uitgebreide mistlicht
Het uitgebreid mistlicht vermindert de eigenver‐
blinding en verbetert de verlichting van de kant
van de weg.
De functie is onder de volgende voorwaarde
actief:
RBij snelheden onder 70 km/h en ingescha‐
keld mistachterlicht.
De functie is onder de volgende voorwaarden
niet actief:
RNa de activering worden snelheden boven
100 km/h bereikt.
RHet mistachterlicht is uitgeschakeld.
Functie van de slechtweerverlichting
De slechtweerverlichting vermindert reflecties
bij regen door het doelgericht dimmen van
afzonderlijke LED's van de koplampen. Verblin‐
ding van de bestuurder en andere verkeersdeel‐
nemers wordtgereduceerd.
Functie van het Citylicht
Het Citylicht verbetert de verlichting van de zij‐
kant van de weg binnen de bebouwde kom door
een brede lichtverdeling.
De functie is actief:
Rbij lage snelheden
Rin verlichte gebieden binnen de bebouwde
kom
Intelligent Light System in- of uitschakelen
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Intell. Light System
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Adaptieve grootlichtassistent
Werking van de adaptieve grootlichtassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent
De adaptieve grootlichtassistent reageert
niet op de volgende verkeersdeelnemers:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
Licht en zicht 147
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent niet of niet tij‐
dig op andere verkeersdeelnemers met eigen
verlichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kangeen reke
ning houden met de weg- en weersomstandighe‐
den en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa‐
tisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGrootlicht
Bij snelheden boven 30 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
In de volgende gevallen wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
Rbij snelheden onder 25 km/h
Rwanneer andere verkeersdeelnemers worden
herkend.
Rbij voldoende straatverlichting.
Bij snelheden boven circa 50 km/h:
RDe lichtbundel van het dimlichtwordt in rela‐
tie tot de afstand tot andere verkeersdeelne‐
mers automatisch geregeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspaneel
dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uitscha‐
kelen
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Ãdraaien.
148 Licht en zicht
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
kelen.
Als het grootlicht bij duisternis automatisch
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
lampje _op het multifunctioneel display
branden.
#Uitschakelen: Het grootlicht via de combi‐
schakelaar inschakelen.
Adaptieve grootlichtassistent Plus
Werking van de adaptieve grootlichtassistent
Plus
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent Plus
De adaptieve grootlichtassistent Plus rea‐
geert niet op de volgende verkeersdeelne‐
mers:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent Plus niet of niet
tijdig op andere verkeersdeelnemers met
eigen verlichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent Plus kangeen
rekening houden met de weg- en weersomstan‐
digheden en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent Plus is slechts
een hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
Licht en zicht 149
De adaptieve grootlichtassistent Plus wisselt
automatisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGedeeltelijk grootlicht
RGrootlicht
RULTRA RANGE grootlicht
Het ULTRA RANGE grootlicht vergroot de helder‐
heid van de lichtbundel tot het wettelijktoege‐
stane maximum.
Het gedeeltelijk grootlicht schijnt met het groot‐
licht aan andere verkeersdeelnemers voorbij en
verblindt deze niet. De voorligger bevindt zich in
het dimlichtbereik.
Bij snelheden onder 25 km/h of voldoende
straatverlichting:
RHet gedeeltelijk grootlicht en grootlicht scha‐
kelen automatisch uit.
Bij snelheden boven 30 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
RAls andere verkeersdeelnemers worden her‐
kend, wordt automatisch het gedeeltelijk
grootlicht ingeschakeld.
Bij snelheden boven 40 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend en de rijbaan rechtverloopt, wordt
automatisch het ULTRA RANGE grootlicht
ingeschakeld.
RAls andere verkeersdeelnemers worden her‐
kend, wordt automatisch het gedeeltelijk
grootlicht ingeschakeld.
RWanneer sterk reflecterende borden worden
herkend, wordt het ULTRA RANGE grootlicht
automatisch uitgeschakeld.
Bij snelheden boven circa 50 km/h:
RDe lichtbundel van het dimlichtwordt in rela‐
tie tot de afstand tot andere verkeersdeelne‐
mers automatisch geregeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspaneel
dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent Plus in- of uit‐
schakelen
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Ãdraaien.
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
kelen.
Als het grootlicht bij duisternis automatisch
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
lampje _op het multifunctioneel display
branden.
#Uitschakelen: Het grootlicht via de combi‐
schakelaar inschakelen.
Dimlicht instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Dimlicht
#Links verkeer of Rechts verkeer selecteren.
150 Licht en zicht
Uitschakelvertragingstijd buitenverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitschakelvertr. buiten
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Oriëntatieverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Oriëntatieverlichting
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de oriëntatieverlichting ingeschakeld is,
brandt de exterieurverlichting gedurende
40 seconden na het ontgrendelen van de auto.
Als de auto wordtgestart, wordt de oriëntatie‐
verlichting gedeactiveerd en het automatisch rij‐
lichtgeactiveerd.
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
Bedieningspaneel dakconsole voorin
1pLeeslampje linksvoor
2|Automatische besturing van interieur‐
verlichting
3cInterieurverlichting voorin
4uInterieurverlichting achterin
5pLeeslampje rechtsvoor
#In- of uitschakelen: De betreffende toets
1-5indrukken.
Bedieningseenheid in handgreep
1pLeeslampje achterin
#In- of uitschakelen: De toets1indrukken.
Sfeerverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Sfeerverlichting
Kleur instellen
#Kleur selecteren.
#Een kleur instellen.
Licht en zicht 151
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#Een lichtsterkte instellen.
Lichtsterkte van de zones activeren
#Helderheidszones selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
De zones Display,Voorin en Achterin zijn
afzonderlijk instelbaar.
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitsch.vertr. interieur
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Lampjes vervangen (auto's met halogeen‐
koplampen)
Aanwijzingen met betrekking tot het vervan‐
genvan lampjes
&WAARSCHUWING Verbrandingsgevaar
door hete onderdelen bij het vervangen
van lampen
Lampjes, verlichtingen en stekkers kunnen
tijdens de werking zeer heet worden.
Indien u een lamp vervangt, kunt u zich aan
deze onderdelen verbranden.
#Voor het vervangen van lampen de
onderdelen laten afkoelen.
RGeen lampjes gebruiken die gevallen zijn of
waarvan het glas krasjes vertoont. Het
lampje kan anders breken.
RHet glas van het lampje niet met de blote
handen aanraken.
RLampjes tegenvochtigheid beschermen en
niet met vloeistof in contact laten komen.
Overzicht van de te vervangen lichtbronnen
Halogeenkoplampen
1Knipperlicht: Lichtbron PWY 24 W
2Grootlicht: Lichtbron H7 55 W
3Dimlicht: Lichtbron H7 55 W
152 Licht en zicht
Achterlicht
1Knipperlicht: Lichtbron PY 21 W
2Achteruitrijlicht: Lichtbron W 16 W
Lampjes aan voorzijde vervangen (auto's met
halogeenkoplampen)
Afdekking in de voorste wielkuip verwijderen
en aanbrengen
Voorwaarden
RHet verlichtingssysteem is uitgeschakeld.
RHet betreffende voorwiel is naar binnen
gedraaid.
#Uitbouwen: De beide bevestigingen 1van
de afdekking 2met een geschikt voorwerp
tot de aanslag linksom draaien.
#De ontgrendelde afdekking 2van de wiel‐
kuipbekleding naar boventoeverwijderen.
#Inbouwen: De afdekking2onder in de wiel‐
kuipbekleding aanbrengen.
#De beide bevestigingen 1van de afdekking
2met een geschikt voorwerp tot de aan‐
slag rechtsom draaien.
Lichtbron van de halogeenkoplamp vervan‐
gen
Voorwaarden
Het verlichtingssysteem is uitgeschakeld.
Dimlicht/grootlicht:
REen lichtbron van het type H7 55 W is
beschikbaar.
RDe motorkap geopend.
Knipperlichten:
REen lichtbron van het type PWY 24 W is
beschikbaar.
Licht en zicht 153
RDe afdekking in de voorste wielkuip is verwij‐
derd.
1Dimlicht
2Grootlicht
3Knipperlichten
#De betreffende afdekking van de behuizing
1-3linksom draaien en verwijderen.
#Dimlicht/grootlicht: De fitting linksom
draaien en eruit trekken.
#Knipperlicht: De fitting linksom draaien, ont‐
grendelen en eruit trekken.
#De lichtbron uit de fitting trekken.
#De nieuwe lichtbron in de fitting aanbrengen,
zodat de lampvoet volledig tegen de bodem
van de fitting aankomt.
#De fitting aanbrengen en rechtsom draaien.
#De afdekking van de behuizing aanbrengen
en rechtsom draaien.
#Knipperlicht: De afdekking in de voorste
wielkuip aanbrengen.
Lichtbron aan achterzijde vervangen (auto's
met halogeenkoplampen)
Zijbekleding in de bagageruimte openen en
sluiten
#Openen: De rechter of linker zijbekleding1
aan de bovenkant losmaken en verwijderen.
#Sluiten: Zijbekleding 1weer aanbrengen.
Lichtbron van het achterlicht vervangen
Voorwaarden
Het verlichtingssysteem is uitgeschakeld.
De zijbekleding in de bagageruimte is geopend.
Knipperlichten:
REen lichtbron van het type PY 21 W is
beschikbaar.
Achteruitrijlicht:
REen lichtbronvan het type W 16 W is
beschikbaar.
154 Licht en zicht
#De bovenste en onderstevergrendeling op de
stekker samendrukken en de stekker lostrek‐
ken.
#De vleugelbout 190° linksom draaien en
de lamphouder verwijderen.
#Knipperlicht: De lichtbron 2iets in de
lamphouder drukken, linksom draaien en uit
de lamphouder verwijderen.
#De nieuwe lichtbron in de lamphouder plaat‐
sen en rechtsom draaien.
#Achteruitrijlicht: De lichtbron 3uit de
lamphouder verwijderen.
#De nieuwe lichtbron in de lamphouder plaat‐
sen.
#De lamphouder weer aanbrengen.
#Vleugelbout 190° rechtsom draaien.
#De stekker aansluiten, tot de vergrendelings‐
nokken hoorbaar aangrijpen.
#De zijbekleding sluiten.
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1gRuitenwissers uit
2ÄIntervalwissen normaal
3ÅIntervalwissen vaak
Licht en zicht 155
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
#De combischakelaar in de betreffende stand
1-5draaien.
#Eenmaal wissen resp. sproeien: De toets
op de combischakelaar in de richting van de
pijl 1drukken.
RíEenmaal wissen
RîWissen met ruitensproeiervloeistof
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het ver‐
vangen van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging
komen bij het vervangen van de ruitenwisser‐
bladen, kunt u door de ruitenwisserarm
bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver‐
vangen, altijd de ruitenwissers en het
contact uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand
zetten
#Het contact in- en direct weer uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden de toetsîop
de combischakelaar gedurende circa drie
seconden indrukken (/pagina 155).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan‐
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg‐
klappen.
#De ruitenwisserarm met één hand vasthou‐
den. Met de andere hand het ruitenwisser‐
blad in de richting van de pijl 1tot de aan‐
slag van de ruitenwisserarm wegdraaien.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de demontagepositie
vergrendelt.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
4van de ruitenwisserarm verwijderen.
156 Licht en zicht
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting
van de pijl 1op de ruitenwisserarm aan‐
brengen.
#De schuif 2in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de vergrendelingsposi‐
tie vergrendelt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con‐
troleren.
#De ruitenwisserarmen weer naar de voorruit
klappen.
#Het contact inschakelen.
#Op de combischakelaar de toetsî
indrukken (/pagina 155).
De ruitenwisserarmen gaan terug naar de uit‐
gangspositie.
Onderhoudsindicatie
#De beschermfolie 1van de onderhoudsindi‐
catie bij de punt van het blad van het nieuwe
ruitenwisserblad lostrekken.
Als de kleur van de onderhoudsindicatie veran‐
dert van zwart naar geel, moeten de ruitenwis‐
serbladen worden vervangen.
Licht en zicht 157
%De tijd tot het veranderenvan de kleur is
afhankelijkvan de gebruiksvoorwaarden.
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van de buitenspiegel door
verkeerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
Daardoor kunt u de afstand tot achter u rij‐
dende verkeersdeelnemers verkeerd inschat‐
ten, bijvoorbeeld bij het veranderenvanrij‐
strook.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat‐
ten door over de schouder te kijken.
Buitenspiegels in- en uitklappen
#De toets1kort indrukken.
Buitenspiegels initialiseren
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buiten‐
spiegels opnieuw worden geïnitialiseerd.
Alleen zo werkt het automatisch inklappen
van de spiegels.
158 Licht en zicht
#De toets1kort indrukken.
Buitenspiegels instellen
#Met de toetsen 3of 4de in te stellen bui‐
tenspiegel selecteren.
#Met de toets2de stand van het spiegelglas
instellen.
Buitenspiegel vergrendelen
#Auto's zonder elektrisch inklapbare bui‐
tenspiegels: De buitenspiegel met de hand
in de juiste stand drukken.
#Auto's met elektrisch inklapbare buiten‐
spiegels: De toets1ingedrukt houden.
Er is een klikkend geluid hoorbaar, gevolgd
door een klap. De buitenspiegel neemt de
correcte positie in.
Werking van de automatisch dimmende spie‐
gel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim‐
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar
buiten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezond‐
heid en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in
contact met huid, ogen, ademhalingsorganen
of kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende
in acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt,
direct grondig de mond uitspoelen.
Geen braken opwekken. Zo snel
mogelijk naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
De binnen- en buitenspiegel aan de bestuurders‐
zijde blinderen automatisch als licht op de sen‐
sor van de binnenspiegelvalt.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RDe motor is afgezet.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Werking van de inparkeerstand van de bui‐
tenspiegel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
Licht en zicht 159
De buitenspiegel aan passagierszijde beweegt
omlaag en toont het achterwiel aan passagiers‐
zijde, als:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/pagina 160).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese‐
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans‐
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toetsvoor de buitenspiegel aan bestuur‐
derszijde wordt ingedrukt.
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan
passagierszijde via de achteruitversnelling
opslaan
Opslaan
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#Met de toets1de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde in de gewenste inparkeerstand
brengen.
Oproepen
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch inklappen van de buitenspie‐
gels in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Autom. inklappen
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
160 Licht en zicht
Zonnekleppen bedienen
Enkele zonneklep bedienen
#Verblinding vanvoren: De zonneklep 1
omlaagklappen.
#Verblinding vanaf de zijkant: De zonneklep
1opzij zwenken.
#Auto's met uitschuifbare zonneklep: De zon‐
neklep 1naar behoefte horizontaalver‐
schuiven.
Licht en zicht 161
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaat‐
regeling
Opdat de airconditioning, de controle op schade‐
lijke stoffen en de filtering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurfilter worden
gebruikt. Erop letten dat het filter volgens de
voorschriften aangebracht is en dat het filterhuis
in de motorruimte correct en tijdens de werking
te allen tijde goed afgeslotenwordt door het
deksel. Door Mercedes-Benz geadviseerde en
vrijgegevenfilters gebruiken. Onderhoudswerk‐
zaamheden altijd laten uitvoeren bij een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Overzicht bedieningseenheid THERMATIC
De controlelampjes in de toetsen geven aan dat
de betreffende functie geactiveerd is.
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
1wTemperatuur bestuurderszijde instellen
2_Luchtverdeling instellen
3HLuchthoeveelheid instellen of klimaat‐
regeling uitschakelen
4ÃKlimaatregeling automatisch regelen
(/pagina 164)
5¬Voorruit ontwasemen
6Auto's zonder restwarmte:tKlimaat‐
menu oproepen
Auto's met restwarmte:!Klimaatmenu
oproepen, restwarmte in‑ of uitschakelen
(/pagina 166)
7¤Achterruitverwarming in- of uitschake‐
len
8Auto's zonder standverwarming: 0Syn‐
chronisatie in- of uitschakelen
(/pagina 165)
Auto's met standverwarming: &De
standverwarming in- of uitschakelen
(/pagina 168)
9gLuchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/pagina 165)
A¿A/C-functie in- of uitschakelen
(/pagina 164)
BwTemperatuur passagierszijde instellen
Overzicht bedieningseenheid THERMOTRO‐
NIC
De controlelampjes in de toetsen geven aan dat
de betreffende functie geactiveerd is.
162 Klimaatregeling
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
1wTemperatuur bestuurderszijde instellen
2_Luchtverdeling bestuurderszijde instel‐
len
3HLuchthoeveelheid instellen of klimaat‐
regeling uitschakelen
4ÃKlimaatregeling automatisch regelen
(/pagina 164)
5¬Voorruit ontwasemen
6!Klimaatmenu oproepen
Restwarmte in- of uitschakelen
(/pagina 166)
7¤Achterruitverwarming in- of uitschake‐
len
8Auto's zonder standverwarming: ¿A/C-
functie in‑ of uitschakelen
(/pagina 164)
Auto's met standverwarming: &De
standverwarming in- of uitschakelen
(/pagina 168)
9gLuchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/pagina 165)
A_Luchtverdeling passagierszijde instel‐
len
BwTemperatuur passagierszijde instellen
Bedieningseenheid achterin
1Temperatuur instellen
2Display
3Luchthoeveelheid instellen
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
#Inschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 1 of hoger instellen.
#Uitschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 0 instellen.
Klimaatregeling 163
%Als de klimaatregeling is uitgeschakeld, kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De klimaatre‐
geling slechts kortstondig uitschakelen.
A/C-functie via bedieningseenheid in- of uit‐
schakelen
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De toets¿indrukken.
De A/C-functie slechts kortstondig uitschakelen,
omdat anders de ruiten sneller beslaan.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat is
geen tekenvan een defect.
A/C-functie via multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5A/C
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Klimaatregeling automatisch regelen
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur door de luchttoevoer geregeld en
constant gehouden.
#De toetsÃindrukken.
#Omschakelen naar handmatige functie:
De toetsHof _indrukken.
Aircostijl
Werking van de klimaatmodus
In de automatische stand kanvoor de bestuur‐
ders- en passagierszijde worden gekozen tussen
de volgende klimaatmodussen:
RFOCUS: Grote luchthoeveelheid, iets koelere
instelling
RMEDIUM: Gemiddelde luchthoeveelheid,
standaardinstelling
RDIFFUUS: Lage luchthoeveelheid, iets war‐
mere en tochtvrije instelling
Klimaatmodus instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Aircostijl
#Bestuurder en/of Passagier selecteren.
#FOCUS,MEDIUM of DIFFUSE selecteren.
%Voor een voelbaar effect van de klimaatmo‐
dus moet de functie Ãactief zijn
(/pagina 164).
Overzicht instellingen voor de luchtverdeling
De symbolen op het display geven aan, door
welke luchtroosters de lucht wordtgestuurd:
¯Ontwasemingsroosters
PMiddelste luchtroosters en zijluchtroos‐
ters
OLuchtuitstroomopeningen in de been‐
ruimte
SMiddelste luchtroosters, zijluchtroosters
en luchtuitstroomopeningen in de been‐
ruimte
164 Klimaatregeling
aOntwasemings- en beenruimteluchtroos‐
ters
_Alle luchtroosters
bOntwasemingsroosters, middelste lucht‐
roosters en zijluchtroosters
WAutomatische luchtverdeling
De klimaatregeling achterin via het multime‐
diasysteem instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Achterin
Luchthoeveelheid instellen
#Luchthoeveelheid selecteren.
#De luchthoeveelheid instellen.
Temperatuur instellen
#Temperatuur selecteren.
#De temperatuur instellen.
Synchroniseringsfunctie van de klimaatrege‐
ling via de bedieningseenheid in- of uitscha‐
kelen
Met de synchroniseringsfunctie wordt de kli‐
maatregeling centraal geregeld. De temperatuur‐
instelling en de luchtverdelingsinstelling van de
bestuurderszijde wordt automatisch overgeno‐
men voor de passagierszijde.
#De toets0indrukken.
Als de instelling van een andere zone wordt
gewijzigd, wordt de synchroniseringsfunctie uit‐
geschakeld.
Synchronisatiefunctie van de klimaatrege‐
ling via het multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5SYNC
Met de synchroniseringsfunctie wordt de kli‐
maatregeling centraal geregeld. De temperatuur‐
instelling wordt automatisch overgenomen voor
elke zone.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Condens van de ruiten verwijderen
Van binnen beslagen ruiten
#De toetsÃindrukken.
#Als de ruiten beslagen blijven: De toets¬
indrukken.
Van buiten beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#De toetsÃindrukken.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
#De toetsgindrukken.
De interieurlucht wordtgerecirculeerd.
Vanuit de luchtrecirculatiemodus wordt na enige
tijd automatisch overgeschakeld naar de buiten‐
luchtmodus.
Klimaatregeling 165
%Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De luchtrecir
culatie slechts kortstondig inschakelen.
Restwarmte in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe motor is afgezet.
Met de restwarmte van de motorkan de fron‐
truimte van de auto, afhankelijk van de inge‐
stelde temperatuur, circa 30 minuten worden
verwarmd of geventileerd.
#Inschakelen: De toets!indrukken.
De restwarmte wordt automatisch uitgescha‐
keld.
Ionisering in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Ionisering
De ionisering reinigt en verfrist de interieurlucht
van de auto. De ionisering van de interieurlucht
zelf is reukloos.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Parfumeringssysteem
Parfumeringssysteem instellen
Voorwaarden
RDe automatische airconditioning is ingescha‐
keld.
RHet dashboardkastje is gesloten.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Parfumering
Het parfumeringssysteem verspreidt met behulp
van een flacon in het dashboardkastje een aan‐
gename geur in het interieur.
#De intensiteit instellen: Sterk,Gemiddeld,
Laag of Uit selecteren.
Flacon van het parfumeringssysteem aan‐
brengen of verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door parfumvloeistof
Wanneer kinderen de flacon openen, zouden
ze de parfumvloeistofkunnen drinken of in
de ogen kunnen krijgen.
#Kinderen niet zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Wanneer de parfumvloeistof is gedron‐
ken, direct naar een arts gaan.
#Wanneer parfumvloeistof in de ogen
terecht is gekomen, de ogen met
schoon water uitspoelen.
#Bij aanhoudende klachten naar een arts
gaan.
166 Klimaatregeling
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
ondeskundige afvoer vanvolle flacons
Volle flacons mogen niet met het
huisvuil worden afgevoerd.
#
Volle flacons bij een afval
inzamelstation inleveren.
#Aanbrengen: De flacon 2tot de aanslag in
de houder schuiven.
#Verwijderen: De flacon 2eruit trekken.
Wanneer niet-originele Mercedes-Benz parfums
worden gebruikt, de waarschuwing op de ver‐
pakking van de parfumvloeistof in acht nemen.
De flacon met origineel Mercedes-Benz parfum
nadat deze opgebruikt is afvoeren en niet
opnieuw vullen.
Flacon om zelf te vullen
#De dop 1van de lege flacon 2losdraaien.
#De flacon 2met maximaal 15 ml vullen.
#De dop 1op de flacon 2draaien.
De lege, zelf te vullen flacon altijd met dezelfde
parfumvloeistof vullen. Het afzonderlijke infor‐
matieblad dat bij de flacon is gevoegd in acht
nemen.
Standverwarming/-ventilatie
Werking van de standverwarming of -ventila‐
tie
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe lucht in het interieur wordttot de inge‐
stelde temperatuur verwarmd of gekoeld.
RDe lucht in het interieur kan niet tot onder de
buitentemperatuur worden afgekoeld.
Klimaatregeling 167
RAls de buitentemperatuur wijzigt, wordt auto‐
matisch omgeschakeld van de verwarmings-
naar de ventilatiefunctie, of van de ventilatie-
naar de verwarmingsfunctie.
De standverwarming en de uitgang van de uit‐
laatgassen bevinden zich bij het rechtervoor‐
wiel.
Standverwarming of -ventilatie via bedie‐
ningseenheid in- of uitschakelen
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in de auto binnendringen. Dat is bij‐
voorbeeld in geslotenruimtes het geval, of
als de auto in de sneeuw vastzit.
#In geslotenruimtes zonder afzuiginstal‐
latie de standverwarming uitschakelen,
bijvoorbeeld in de garage.
#Als de motor of de standverwarming
werken, de uitlaateindpijp en de omge‐
ving van de auto sneeuwvrij houden.
#Aan de luwzijde van de auto een zijruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
hete onderdelen van de standverwar‐
ming
Als de standverwarming is ingeschakeld, kun‐
nen onderdelen van de auto, bijvoorbeeld het
uitlaatsysteem van de standverwarming, zeer
heet worden.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken als ze in
contact komen met:
Rhete onderdelen van het uitlaatsysteem
van de standverwarming
Rhet uitlaatgas zelf
Brandgevaar!
#Als de standverwarming is ingeschakeld
ervoor zorgen dat:
Rhete onderdelen van de auto niet in
contact komen met brandbaar mate‐
riaal.
Rde uitlaatgassen ongehinderd via de
uitlaateindpijp van de standverwar‐
ming naar buitenkunnen treden.
Rde uitlaatgassen niet met brandbaar
materiaal in aanraking komen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door
gebruik van de standverwarming-ventila‐
tie
Het gebruik van de standverwarming-ventila‐
tie belast de accu.
#Uiterlijk na tweemaal verwarmen of
ventileren van de auto een langere
afstand rijden.
Voorwaarden
RDe brandstoftank is ten minste tot de reser‐
vestand gevuld.
168 Klimaatregeling
#De temperatuur via de toetswinstellen.
#De toets1indrukken.
Het rode of het blauwe controlelampje in de
toets1gaat branden of dooft.
De kleuren van het controlelampje hebben de
volgende betekenis:
RBlauw: De standventilatie is ingeschakeld.
RRood: De standverwarming is ingeschakeld.
RGeel: De vertrektijd is voorgeselecteerd.
De standverwarming of -ventilatie wordt na
50 minuten uitgeschakeld.
Bediening via app: De standverwarming of -
ventilatie kan ook via de app van Mercedes me
connect worden bediend. Zie voor meer informa‐
tie de afzonderlijke handleiding http://
manuals.daimler.com/baix/cars/connectme/
nl_NL/index.html.
Standverwarming of -ventilatie via multime‐
diasysteem instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Standverwarming
Voor het automatisch inschakelen van de stand‐
verwarming kunnen vooraf drie vertrektijden
worden ingesteld.
#Een optie selecteren.
Standverwarming of -ventilatie via afstands‐
bediening instellen
Voorwaarden
RDe brandstoftank is ten minste tot de reser‐
vestand gevuld.
Direct inschakelen
#De toetsulang indrukken.
Klimaatregeling 169
Vertrektijd instellen
#De toetsukort indrukken.
#De toets,of .zo vaak indrukken, tot
de tijd die moet worden gewijzigd op het dis‐
play verschijnt.
#De toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
Het symbool Îknippert op het display van
de afstandsbediening.
#Met de toetsen ,en .de gewenste
vertrektijd instellen.
#De toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
De nieuwe vertrektijd is nu opgeslagen.
Er kunnen maximaal drie vertrektijden worden
opgeslagen.
#Vertrektijd activeren: De gewenste vertrek‐
tijd selecteren en de toetsulang indruk‐
ken.
Op het display verschijnen het symbool Í,
de vertrektijd en, afhankelijkvan de geselec‐
teerde vertrektijd, de letter A, B of C.
#Vertrektijd deactiveren: De gewenste ver‐
trektijd selecteren en de toets^lang
indrukken.
Op het display verschijnt OFF.
#Status van de actieve standverwarming
controleren: De toetsukort indrukken.
Direct uitschakelen
#De toets^lang indrukken.
Overzicht displaymeldingen van de afstands‐
bediening (standverwarming of -ventilatie)
1Standventilatie ingeschakeld
2Standverwarming ingeschakeld
3Geselecteerde vertrektijd
4Resterende tijd van de standverwarming of -
ventilatie (in minuten)
5Standverwarming of -ventilatie actief
6Vertrektijd geactiveerd
7Signaalsterkte
Verdere weergavemogelijkheden:
RTijd: De geactiveerde vertrektijd.
RNul minuten: De draaitijd van de standver‐
warming wordtverlengd, omdat de motor bij
het starten nog niet de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
ROFF: De standverwarming of -ventilatie is uit‐
geschakeld.
Batterij van de afstandsbediening vervangen
(standverwarming)
&GEVAAR Het inslikkenvan batterijen is
zeer schadelijk voor de gezondheid
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
170 Klimaatregeling
slikt, kan dit zeer zware schade aan de
gezondheid toebrengen.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Batterijen bevatten giftige en agres‐
sieve bestanddelen.
#
Ontladen batterijen bij een
gekwalificeerde werkplaats of bij een
inzamelpunt voor oude batterijen afge‐
ven.
Voorwaarden
REen lithiumbatterij van het type CR2450 is
beschikbaar.
#Met een spits voorwerp in de uitsparing 1
drukken.
#De batterij-afdekking 2in de richting van
de pijl naar achteren schuiven.
#De nieuwe batterij 3met de tekst omhoog
aanbrengen.
#De batterij-afdekking 2tegen de richting
van de pijl op de afstandsbediening schuiven,
tot de batterij-afdekking vergrendelt.
Klimaatregeling 171
Problemen met de afstandsbediening van de standverwarming of -ventilatie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
FAIL¨De signaaloverdracht tussen zender en auto vertoont een storing.
#De stand ten opzichte van de auto veranderen, zo nodig dichter bij de auto gaan staan.
FAIL De startaccu is niet voldoende opgeladen.
#De startaccu laden.
De brandstoftank is niet tot het reservepeil gevuld.
#Bij het eerstvolgende tankstation tanken.
FAIL¯De standverwarming vertoont een storing.
#De standverwarming bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen ór instellen
&WAARSCHUWING Gevaar vanverbran‐
ding en bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtroosters
Uit de luchtroosters kan zeer hete of zeer
koude lucht stromen.
Daardoor kunnen in de directe omgeving van
de luchtroosters verbrandings- of bevrie‐
zingsverschijnselen voorkomen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht‐
roosters.
#Naar behoefte de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit‐
stroomopeningen naar het interieur te waarbor‐
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij‐
houden.
RDe luchtinlaat vrijhouden van afzettingen
(/pagina 434).
172 Klimaatregeling
#Openen of sluiten: De luchtuitstroomope‐
ning 1in het midden vastpakken en tot de
aanslag omhoog, omlaag, linksom (open) of
rechtsom (dicht) draaien.
#Luchtrichting instellen: De luchtuitstroom‐
openingen 1in het midden vastpakken en
naar boven, beneden, links of rechts zwen‐
ken.
Luchtuitstroomopeningen achterin instellen
#Openen of sluiten: De draaiknop 2tot de
aanslag rechts- of linksom draaien.
#Luchtrichting instellen: De luchtuitstroom‐
openingen 1in het midden vastpakken en
naar boven, beneden, links of rechts zwen‐
ken.
Klimaatregeling 173
Rijden
Aanwijzingen bij Mercedes-AMG auto's
De aanwijzingen over de volgende onderwerpen
in de aanvullende handleiding lezen, omdat u
anders gevaren niet kunt herkennen:
RSperdifferentieel in de achteras
RAMG Performance-uitlaatsysteem
RAMG remsysteem met hoogwaardige kerami‐
sche composietremschijven
RRACE START
RAMG RIDE CONTROL
Spanningsvoorziening of contact inschakelen
zonder de motorte starten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren. Dit geldt eveneens voor de
digitale voertuigsleutel, als de functie
“Digitale voertuigsleutel“ via Mercedes
me connect is geactiveerd.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en is her‐
kend.
ROf: Er bevindt zich een digitale voertuigsleu‐
tel in het opbergvak (/pagina 176).
RHet rempedaal wordt niet bediend.
174 Rijden en parkeren
#Spanningsvoorziening inschakelen: De
toets1eenmaal indrukken.
Ukunt bijvoorbeeld de ruitenwissers inscha‐
kelen.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de spanningsvoorziening weer uitge‐
schakeld:
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe toets1wordt tweemaal ingedrukt.
#Contact inschakelen: De toets1twee‐
maal indrukken.
Op het combi-instrument verschijnen de con‐
trolelampjes.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, wordt het contact weer uitgescha‐
keld:
RAuto's met automatische transmissie:De
auto wordt niet binnen 15 minuten gestart en
de transmissie staat in de stand jof de
elektrische parkeerrem is ingeschakeld.
RAuto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak:De auto wordt niet binnen 15 minu‐
tengestart en de elektrische parkeerrem is
ingeschakeld.
RDe toets1wordt eenmaal ingedrukt.
Auto starten
De auto met de start-stoptoets starten
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
ROf: Een digitalevoertuigsleutel bevindt zich
in het opbergvak en wordt herkend
(/pagina 176).
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: Het koppelingspedaal indrukken.
#Auto's met automatische transmissie: De
transmissie in de stand jof ischakelen.
#Het rempedaal indrukken en de toets1
eenmaal indrukken.
#Als de auto niet start: Niet benodigde ver‐
bruikers uitschakelen en de toets1een‐
maal indrukken.
Als de auto nog steeds niet start, verschijnt op
het multifunctioneel display een van de volgende
displaymeldingen:
Rijden en parkeren 175
#Sleutel in aangegeven bergplaats leggen zie
handleiding: De auto in het noodprogramma
starten (/pagina 177).
of
#Sleutel niet herkend Smartphone in oplaad-
schaal plaatsen: De mobiele telefoon in het
aflegvak leggen (/pagina 140).
Ukunt de motor tijdens het rijden afzetten door
gedurende circa drie seconden de toets1in te
drukken of binnen één seconde de toets1drie‐
maal in te drukken. Hiertoe beslist de veilig‐
heidsaanwijzingen onder "Aanwijzingen met
betrekking tot het rijden" in acht nemen.
Auto met een digitale voertuigsleutel starten
Voorwaarden
REen van de volgende varianten van de digi‐
tale voertuigsleutel is beschikbaar:
-Geschikte mobiele telefoon
-Digitale voertuigsleutel-sticker
RDe auto is uitgerust met de functie "Digitale
voertuigsleutel".
RDe dienst "Digitale voertuigsleutel" is via de
Mercedes me connect geactiveerd: http://
www.mercedes.me.
RDe mobiele telefoon is voldoende opgeladen.
%Ukunt controleren of uw mobiele telefoon
geschikt is door het telefoonnummer onder
http://www.mercedes.me in te voeren.
Informatie over geschikte mobiele telefoons
is verkrijgbaar bij uw Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats of via internet onder http://
www.mercedes-benz.com/connect.
%Mercedes-Benz adviseert de noodsleutel
mee te nemen, voor het geval dat functiebe‐
perkingen optreden.
%De functie is alleen in combinatie met
Mercedes me connect, en alleen in bepaalde
landen beschikbaar.
%Hoesjes om de mobiele telefoon kunnen de
functionaliteit nadelig beïnvloeden.
Eerstegebruik van de digitale voertuigsleu‐
tel
#De sleutel2deactiveren (/pagina 77).
#De sleutel 2in het opbergvak 3op het
symbool 4leggen.
#De mobiele telefoon of de digitale voertuig‐
sleutel-sticker in het opbergvak1leggen.
176 Rijden en parkeren
#Het rempedaal indrukken en de auto met de
start-stoptoetsstarten.
Alle verdere starts met de digitale voertuig‐
sleutel
Voor alle verdere starts is de sleutel niet nodig.
#De mobiele telefoon of de digitale voertuig‐
sleutel-sticker in het opbergvak1leggen.
#Het rempedaal indrukken en de auto met de
start-stoptoetsstarten.
De dienst "Digitale voertuigsleutel" kan in
Mercedes me connect op https://
www.mercedes.me worden gedeactiveerd. Hier‐
bij wordt de werking in de mobiele telefoon via
een onlineverbinding gedeactiveerd. Als een onli‐
neverbinding niet mogelijk is, bijvoorbeeld na
diefstalvan de mobiele telefoon of de digitale
voertuigsleutel-sticker, kan de sleutelfunctie bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats worden
gedeactiveerd.
Auto in het noodprogramma starten
Als de auto nog steeds niet start en op het multi‐
functioneel display de displaymelding Sleutel in
aangegeven bergplaats leggen zie handleiding
verschijnt, kan de auto in het noodprogramma
worden gestart.
#Het opbergvak 2moet leeg zijn; dit contro‐
leren.
#De sleutel 1van de sleutelbos verwijderen.
#De sleutel 1in het opbergvak 2op het
symbool 3leggen.
De auto wordt na korte tijd gestart.
Als de sleutel 1uit het opbergvak 2wordt
genomen, blijft de motor draaien. Om de
auto opnieuw te kunnen starten moet de
sleutel1echter tijdens de gehele rit in het
opbergvak2op het symbool 3liggen.
#De sleutel1bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Als de auto niet start:
#De sleutel 1in het opbergvak 2laten lig‐
gen.
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: Het koppelingspedaal indrukken.
#Het rempedaal indrukken en de auto met de
start-stoptoetsstarten.
%Met de start-stoptoetskan ook de span‐
ningsvoorziening of het contact worden inge‐
schakeld.
Rijden en parkeren 177
Auto via Remote Online dienstenstarten
Het interieur voor aanvang van de ritkoelen
of verwarmen
%Deze functie is niet in alle landen beschik‐
baar.
Als u de motorstart via uw smartphone, zijn de
laatst geselecteerde klimaatinstellingen actief.
Voor het starten het volgende controleren:
RDe wettelijke bepalingen die vantoepassing
zijn voor de betreffende parkeerplek maken
het starten met een smartphone mogelijk.
RHet starten en laten draaien van de motor is
zonder gevaar mogelijk op de parkeerplek.
RDe brandstoftank is voldoende gevuld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
%De temperatuur kan ook met uw smartphone
worden ingesteld. Informatie over Mercedes
me connect en verdere diensten: http://
www.mercedes.me
Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
Accu voor begin van de rit opladen
RWanneer de accu van de auto ontladen is,
ontvangt u op uw smartphone een bericht.
RDan kunt u de motorstarten met behulp van
de smartphone om de accu op te laden.
RNa tien minuten wordt de motorweer auto‐
matisch afgezet.
Voor het starten het volgende controleren:
RDe wettelijke bepalingen die vantoepassing
zijn voor de betreffende parkeerplek maken
het starten met een smartphone mogelijk.
RHet starten en laten draaien van de motor is
zonder gevaar mogelijk op de parkeerplek.
RDe brandstoftank is voldoende gevuld.
Auto starten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
het ongewild in werking treden van de
motor
Als de motor tijdens onderhouds‑ of repara‐
tiewerkzaamheden ongewild in werking
treedt, kunnen lichaamsdelen bekneld raken.
#De motor altijd tegen ongewild in wer‐
king treden beveiligen, voordat onder‐
houds‑ of reparatiewerkzaamheden
worden uitgevoerd.
Voorwaarden
RDe parkeerstand jis ingeschakeld.
RHet alarm van het diefstal-/inbraakalarmin‐
stallatie is niet actief.
RHet paniekalarm is niet actief.
RDe alarmknipperlichtinstallatie is uitgescha‐
keld.
RDe motorkap is gesloten.
RDe portieren zijn gesloten en vergrendeld.
RDe ruiten en het schuifdak zijn gesloten.
#De auto met de smartphone starten.
RNa iedere start draait de motor tien minuten.
RUkunt maximaal twee startpogingen na
elkaar uitvoeren. Voordat u de auto opnieuw
met de smartphone kunt starten, moet de
auto eenmaal met de sleutel worden gestart.
RUkunt de auto te allen tijde weer afzetten.
178 Rijden en parkeren
RMeer Informatie vindt u in de smartphone
app.
Startenvan de auto voor onderhouds- of
reparatiewerkzaamheden verhinderen:
#De alarmknipperlichtinstallatie inschakelen.
of
#De portieren ontgrendelen.
of
#Een zijruit of het schuifdak openen.
Aanwijzingen met betrekking tot het inrijden
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
De motorgedurende de eerste1500 km ontzien:
RMet wisselende snelheden en toerentallen rij‐
den.
RIn het rijprogramma Aof ;rijden.
RTijdig schakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
van de toerenteller Ôhet rode gebied heeft
bereikt.
ROm te remmen niet handmatig terugschake‐
len.
RHoge belastingen en volgas vermijden.
RAuto's met automatische transmissie: Het
gaspedaal niet tot voorbij het drukpunt
indrukken (kickdown).
RPasvanaf 1500 km kan het motortoerental
geleidelijk worden verhoogd en het volledige
snelheidsbereik worden gebruikt.
Dit geldt eveneens als de motor of onderdelen
van de aandrijflijn zijn vervangen.
Tevens de volgende inrij-aanwijzingen in acht
nemen:
RNa aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste‐
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
RNieuwe of vervangen remblokken, remschij‐
ven en banden bereiken pas na enkele hon‐
derden kilometers de optimale remwerking
en grip. De verminderde remwerking door
krachtiger indrukken van het rempedaal com‐
penseren.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
Rijden en parkeren 179
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ongeschikte schoenen
De bediening van de pedalen kan door onge‐
schikte schoenen worden bemoeilijkt, bij‐
voorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoffels
#Tijdens het rijden altijd geschikte
schoenen dragen, om de pedalen veilig
te kunnen bedienen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij uitgeschakeld contact tijdens het
rijden
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge‐
schakeld, zijn veiligheidsrelevante functies
beperkt of niet meer beschikbaar. Dat kan
bijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en de
rembekrachtiging betreffen.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het
sturen en remmen vereist.
#Niet het contact afzetten tijdens het rij‐
den.
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor nooit in een geslotenruimte
zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in het interieur binnendringen. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de auto in de
sneeuw vastzit.
#Als de motor of de standverwarming
moet blijven draaien, de uitlaateindpijp
en de omgeving van de auto sneeuwvrij
houden.
180 Rijden en parkeren
#Aan de luwzijde van de auto een ruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe‐
daal laat rusten, kan het remsysteem over‐
verhit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
*AANWIJZING Slijtage van de remblokken
door het continu indrukken van het rem‐
pedaal
#Het rempedaal niet continu indrukken
tijdens het rijden.
#Om de remwerking van de motorte
benutten, vroegtijdig een versnelling
terugschakelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de aan‐
drijflijn en de motor bij het wegrijden
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien. Meteen wegrijden.
#Hoge toerentallen en volgas vermijden
totdat de motor de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
*AANWIJZING Beschadiging van de kata‐
lysator door onverbrande brandstof
De motor draait onregelmatig en slaat over.
Onverbrande brandstofkan in de katalysator
geraken.
#Maar weinig gasgeven.
#De oorzaak zo snel mogelijk latenver‐
helpen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Beperkte remwerking op wegenwaarop
gestrooid is:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem‐
blokken kan de remweg aanzienlijk langer
worden of kan de auto aan één kant sterker
of zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
Zoutlaag verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou‐
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende ritvoorzichtig het rempedaal
indrukken.
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Rijden en parkeren 181
ECO start-stopsysteem
Werking van het ECO start-stopsysteem
Auto's zonder 48V-boordnet (EQ Boost tech‐
nologie)
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Als met betrekking tot de auto is voldaan aan
alle voorwaarden voor de automatische motor‐
stop, wordt de motor in de volgende situaties
automatisch uitgeschakeld:
RAuto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: Er wordt afgeremd, bij lage snel‐
heid wordt de transmissiestand iingescha‐
keld en vervolgens wordt het koppelingspe‐
daal losgelaten.
RAuto's met automatische transmissie: De
auto wordt in de transmissiestand hof i
gestopt.
Auto's met automatische transmissie:
Wanneer u de HOLD-functie of een andere trans‐
missiestand dan kinschakelt, wordt de motor
ook in de volgende situaties automatisch afge‐
zet:
RUstopt achter een wegrijdend voertuig.
RUstopt zonder voorligger bij een stopbord.
RU draait bij een lage rijsnelheid het stuurwiel
ver uit.
De motorwordt in de volgende gevallen weer
automatisch gestart:
RAuto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: Het koppelingspedaal indrukken.
RAuto's met automatische transmissie: In
de transmissiestand hwordt bij niet actieve
HOLD-functie het rempedaal losgelaten.
RAuto's met automatische transmissie: De
transmissiestand hof kwordt ingescha‐
keld.
RHet gaspedaal wordt ingedrukt.
REr moet een automatische motorstart bij de
auto worden uitgevoerd.
Als de motor door het ECO start-stopsysteem is
afgezet en de auto wordtverlaten, klinkt een
waarschuwingssignaal en wordt de motor niet
opnieuw gestart. Bovendien verschijnt op het
multifunctioneel display de displaymelding Voer-
tuig is gereed Voor het verlaten contact uitscha-
kelen. Als het contact niet wordt uitgeschakeld,
wordt dit na drie minuten automatisch uitge‐
schakeld.
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie)
Als met betrekking tot de auto is voldaan aan
alle voorwaarden voor de automatische motor‐
stop, wordt de motor in de volgende situaties
automatisch afgezet:
RDe auto wordt in de transmissiestand hof
igestopt.
RU drukt bij lage snelheid het rempedaal in.
Wanneer u de HOLD-functie of een andere trans‐
missiestand dan kinschakelt, wordt de motor
ook in de volgende situaties automatisch afge‐
zet:
RUstopt achter een wegrijdend voertuig.
182 Rijden en parkeren
RUstopt zonder voorligger bij een stopbord.
RU draait bij een lage rijsnelheid het stuurwiel
ver uit.
De motorwordt in de volgende gevallen weer
automatisch gestart:
RU laat in de transmissiestand hbij niet
actieve HOLD-functie het rempedaal los en
er wordt aan een van de volgende voorwaar‐
den voldaan:
-Het rijprogramma Aof ;is niet
geselecteerd.
-Het rijprogramma Aof ;is gese‐
lecteerd, maar de auto rolt niet.
-Het rijprogramma Aof ;is gese‐
lecteerd, de auto rolt met een snelheid
van meer dan 20 km/h en de uitrolmo‐
dus wordt niet geactiveerd.
RDe transmissiestand hof kwordt inge‐
schakeld.
RU laat het rempedaal los, bevindt zich niet in
de modus uitrollen en de auto rolt met een
snelheid hoger dan 3 km/h.
RHet gaspedaal wordt ingedrukt.
REr moet een automatische motorstart bij de
auto worden uitgevoerd.
Als de motor door het ECO start-stopsysteem is
afgezet en de auto wordtverlaten, klinkt een
waarschuwingssignaal en wordt de motor niet
opnieuw gestart. Bovendien verschijnt op het
multifunctioneel display de displaymelding Voer-
tuig is gereed Voor het verlaten contact uitscha-
kelen. Als het contact niet wordt uitgeschakeld,
wordt dit na drie minuten automatisch uitge‐
schakeld.
ECO start-stopsysteem uit- of inschakelen
#De toets1indrukken.
Als het controlelampje 2brandt, is het ECO
start-stopsysteem ingeschakeld.
%Afhankelijk van het model en de uitrusting
van de auto kan de toets zich ook op een
andere positie in de middenconsole bevin‐
den.
Rijden en parkeren 183
Functie van de ECO-aanduiding
De ECO-aanduiding telt het rijgedragvan de
start tot het einde van de rit op en ondersteunt
een zuinige rijstijl.
Ukunt het verbruik beïnvloeden:
RAnticiperend rijden.
RIn het rijprogramma ;rijden.
RDe schakeladviezen in acht nemen.
Het binnenste segment brandt en het buitenste
segment wordtgevuld:
R1beheerst accelereren
R2zacht vertragen en rollen
R3gelijkmatige snelheid
Het binnenste segment brandt niet en het bui‐
tenste segment wordt leeggemaakt:
R1sportief accelereren
R2sterk remmen
R3snelheidsschommelingen
U hebt zuinig gereden:
RDe drie buitenste segmenten zijn tegelijker‐
tijd volledig gevuld.
RDe ECO-aanduiding gaat branden.
Onder Bonus n. vertrk. wordt de extra actiera‐
dius weergegeven die u door uw rijstijl in verge‐
lijking met een bestuurder met een zeer spor‐
tieve rijstijl hebt bereikt. Deze actieradius komt
niet overeen met een vaste brandstofbesparing.
Functie van de ECO-assistent
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie) en plug-in-hybride:
De ECO-assistent analyseert gegevens van de
geplande route van de auto. Daardoor kan het
systeem helpen om de rijstijl optimaal aan de
geplande route aan te passen, brandstofte
besparen en te recupereren. Wanneer het sys‐
teem een komende situatie, bijvoorbeeld een
snelheidslimiet of een rotonde, heeft herkend,
wordt deze weergegeven op het multifunctioneel
display. De volgende symbolen kunnen bijvoor‐
beeld worden weergegeven:
Afhankelijkvan het motortype worden eventueel
niet alle situaties weergegeven.
184 Rijden en parkeren
1Komende situatie
2Afstand tot de komende situatie
3Verzoek "Voet van het gas"
Afhankelijk van de afstand tot de komende situ‐
atie gaat een verschillend aantal segmenten 2
rond de situatie branden:
RWeinig segmenten: De komende situatie is
dichtbij.
RVeel segmenten: De komende situatie is ver‐
der weg.
Op het multifunctioneel display verschijnt het
symbool "Voet van het gas" 3naast het sym‐
bool "Komende situatie" 1. In het rijpro‐
gramma ;verschijnt het symbool "Voet van
het gas" 3tevens op het head-up-display naast
de transmissiestandaanduiding.
Wanneer de auto een situatie nadert, berekent
de ECO-assistent op basis van afstand, snelheid
en helling de optimale snelheid voor een maxi‐
male brandstofbesparing en recuperatie-energie.
Op het multifunctioneel display verschijnt het
symbool "Voet van het gas" 3.
Wanneer de voet tijdig van het gaswordtgeno‐
men, kleuren de resterende segmenten op het
scherm een voor een groen, tot de weergegeven
situatie is bereikt. De aandrijflijnwordt ingesteld
op maximale brandstofbesparing. De auto rolt
uit, eventueel met uitgeschakelde verbrandings‐
motor, en recupereert zelfstandig met de elek‐
tromotor. De accu wordt door de recuperatie
opgeladen.
Als niet op het verzoek "Voet van het gas" 3
wordt gereageerd, blijven de segmenten wit.
Wanneer de situatie is gepasseerd, wordt deze
nog korte tijd weergegeven.
Bij de situatie voorligger en bij de uitrolaanbeve‐
ling worden alle segmenten onmiddellijk groen
weergegeven, zodra op het verzoek "Voet van
het gas" 3wordtgereageerd.
Wanneer het systeem niet op de komende situ‐
atie reageert, vindt er geen indicatie plaats. Het
systeem is passief.
De ECO-assistent is uitsluitend actief in de rij‐
programma's ;(maximale recuperatie) en
A(verminderde recuperatie).
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie): In het rijprogramma Awordt alleen de
situatie "Voorligger" weergegeven.
Systeemgrenzen
De ECO-assistent kan bij actieve routebegelei‐
ding nog nauwkeuriger werken wanneer de route
wordt gehandhaafd. De basisfunctie functioneert
ook zonder actieve routebegeleiding. Niet op alle
verkeerstekens en verkeerssituaties kanworden
geanticipeerd. De kwaliteit is afhankelijk van het
kaartmateriaal.
De ECO-assistent is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de snelheid en het tijdig remmen.
De bestuurder moet altijd klaar zijn om direct te
Rijden en parkeren 185
kunnen remmen, ongeacht of het systeem wel of
niet reageert.
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater.
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
reflecties.
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is.
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting.
RAls de informatie op de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist of niet actu‐
eel is.
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of
aangrenzende rijstroken.
ECO-assistent weergeven
Boordcomputer:
4Assistentie
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Functie van de DYNAMIC SELECT-schakelaar
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar wordt
gewisseld tussen de volgende rijprogramma's:
R=(Individual): Individuele instellingen
RB(Sport Plus): Bijzonder sportief rijden
RC(Sport): Sportief rijden
RA(Comfort): Comfortabel en zuinig rijge‐
drag
R;(Eco): Bijzonder zuinig rijgedrag
%Het geselecteerde rijprogramma verschijnt
op het multifunctioneel display van de boord‐
computer.
De eigenschappen van de volgende systemen
veranderen door het ingestelde rijprogramma:
RAandrijving
-Motor- en transmissiemanagement
-Actieve afstandsassistent DISTRONIC
RESP®
RAuto's met AIRMATIC of DYNAMIC BODY
CONTROL: Onderstel
RStuurbekrachtiging
186 Rijden en parkeren
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1naar
voren of achteren drukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt het
geselecteerde rijprogramma.
Rijprogramma I configureren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
5Individual
#De individuele instelling selecteren.
Bedieningsfeedback voor rijprogramma's in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Bedieningsfeedback in- Oof uitschakelen
ª.
Wanneer deze functie actief is, wordt bij
selectie van een rijprogramma via de DYNA‐
MIC SELECT-schakelaar een overeenkom‐
stige melding weergegeven op het mediadis‐
play.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Voertuiggegevens selecteren.
De voertuiggegevens worden weergegeven.
Motorgegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Motorgegevens selecteren.
%De waarden voor het motorvermogen en het
motorkoppel kunnen afwijkenvan de nomi‐
nale waarden.
Voorbeelden vanfactoren die van invloed
zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
Rijden en parkeren 187
Handgeschakelde versnellingsbak
Versnellingshendel bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe handgeschakelde versnellingsbak in
de neutraalstand te zetten.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren. Dit geldt eveneens voor de
digitale voertuigsleutel, als de functie
“Digitale voertuigsleutel“ via Mercedes
me connect is geactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de
motor en versnellingsbak door het
inschakelen van een te lage versnelling
#Bij het schakelen tussen de versnellin‐
gen5en 6moet de versnellingshen‐
del helemaal naar rechts worden
gedrukt, anders kan abusievelijk in een
te lage versnelling worden geschakeld.
#Bij te hoge snelheden niet terugschake‐
len.
*AANWIJZING Beschadiging van de kop‐
peling door ondeskundig gebruik
De koppeling kanworden beschadigd als de
auto op een helling op zijn plaats wordt
gehouden door de koppeling te laten slippen.
#De koppeling niet laten slippen om de
auto op hellingen op zijn plaats te hou‐
den.
*AANWIJZING Beschadiging van de ver‐
snellingsbak door het inschakelen van de
achteruitversnelling ktijdens het rijden
#De achteruitversnelling kalleen
inschakelen als de auto stilstaat.
188 Rijden en parkeren
kAchteruitversnelling
1-6Vooruitversnellingen
iNeutraalstand
#Het koppelingspedaal volledig indrukken en
de versnellingshendel in de gewenste richting
verplaatsen.
#Vooruitversnelling 1-6of de neutraal‐
stand iinschakelen:
RHet koppelingspedaal volledig indrukken.
RDe versnellingshendel in de gewenste
stand schakelen.
#Achteruitversnelling kinschakelen:
RHet koppelingspedaal volledig indrukken.
RDe versnellingshendel met iets extra
kracht naar links tot voorbij de merkbare
weerstand drukken en dan naar voren
schuiven.
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor een
brandstofbesparende rijstijl.
#Als op het multifunctioneel display het scha‐
keladvies 1verschijnt, de geadviseerde ver‐
snelling inschakelen.
Automatische transmissie
DIRECT SELECT-keuzehendel
Werking van de DIRECT SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Rijden en parkeren 189
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren. Dit geldt eveneens voor de
digitale voertuigsleutel, als de functie
“Digitale voertuigsleutel“ via Mercedes
me connect is geactiveerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de transmissiestandhof kwordt
ingeschakeld, altijd het rempedaal ste‐
vig indrukken en niet tegelijkertijd gas
geven.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de
transmissiestand gewijzigd. De actuele transmis‐
siestand wordt op het multifunctioneel display
weergegeven.
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
190 Rijden en parkeren
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eersteweer‐
stand omhoogdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding k.
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eersteweerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding i.
Als vervolgens het rempedaal wordt losgelaten
kan de auto vrij worden bewogen, bijvoorbeeld
om wegte duwen of te slepen.
Als de automatische transmissie ook als het
contact is uitgeschakeld in de neutraalstand
iimoet blijven, als volgt te werk gaan:
#De auto starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraal‐
stand iinschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#Het contact uitschakelen.
%Wanneer de auto aansluitend wordtverlaten
en de sleutel zich in de auto bevindt, blijft de
automatische transmissie in de neutraal‐
stand i.
Parkeerstand P inschakelen
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet‐
tenvan de auto in acht nemen
(/pagina 201).
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stil‐
staat.
#Als de auto stilstaat de toetsjindrukken.
De parkeerstand is pas ingeschakeld, als op
het multifunctioneel display de transmissies‐
tandaanduiding jverschijnt. Wanneer de
transmissiestandaanduiding jniet ver‐
schijnt, de auto tegenwegrollen beveiligen.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de parkeerstand jautomatisch
ingeschakeld:
RU schakelt als de auto stilstaat in de trans‐
missiestand hof khet contact uit.
RU opent als de auto stilstaat of met zeer
geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
hof khet bestuurdersportier.
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand hof kin.
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eersteweer‐
stand omlaagdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding h.
De automatische transmissie schakelt de ver‐
snellingen in de transmissiestand hautoma‐
tisch. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:
RHet geselecteerde rijprogramma
RDe stand van het gaspedaal
RDe gereden snelheid
Rijden en parkeren 191
Handmatig schakelen
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
Als de automatische transmissie in de stand h
staat, kunt u met de stuurwielschakelpaddles
handmatig schakelen. Indien toegestaan scha‐
kelt de automatische transmissie, afhankelijk
van aan welke stuurwielschakelpaddle is getrok‐
ken, naar de volgende hogere of lagere versnel‐
ling.
Om de automatische transmissie handmatig te
schakelen, hebt u twee mogelijkheden:
RKortstondige instelling
RPermanente instelling
Als het handmatig schakelen wordtgedeacti‐
veerd, worden de versnellingen automatisch
geschakeld.
Kortstondige instelling:
#Activeren: Aan de stuurwielschakelpaddle
1of 2trekken.
Het handmatig schakelen is gedurende korte
tijd geactiveerd. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de actuele versnelling.
%Hoe lang het handmatig schakelen geacti‐
veerd moet blijven, hangt af van de rijstijl.
#Opschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 2trekken.
#Terugschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 1trekken.
#Deactiveren: Aan de stuurwielschakelpaddle
2trekken en deze vasthouden.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
transmissiestandh.
Permanente instelling:
#Het rijprogramma =selecteren
(/pagina 187).
#De aandrijfinstelling Manual selecteren
(/pagina 187).
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
192 Rijden en parkeren
Schakeladvies
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor een
brandstofbesparende rijstijl.
#Als op het multifunctioneel display het scha‐
keladvies 1verschijnt, de geadviseerde ver‐
snelling inschakelen.
Kickdown gebruiken
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
#Maximaal accelereren: Het gaspedaal tot
voorbij het drukpunt indrukken.
Om de motortegen een te hoog motortoerental
te beschermen, schakelt de automatische trans‐
missie bij het maximumtoerental in de eerstvol‐
gende hogere versnelling.
Werking van de modus uitrollen
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Bij anticiperende rijstijl wordt u door de modus
uitrollen geholpen om het brandstofverbruik te
reduceren.
De modus uitrollen heeft de volgende eigen‐
schappen:
RDe verbrandingsmotorwordtvan de aandrijf‐
lijn losgekoppeld en de motor draait statio‐
nair verder.
ROp het multifunctioneel display wordt de
transmissiestand hgroen weergegeven.
RAuto met 48V-boordnet (EQ boost techno‐
logie): De verbrandingsmotorwordt afhanke‐
lijk van de rijsituatie uitgeschakeld. Alle func‐
ties van de auto blijven verder actief.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de modus uitrollen geactiveerd:
RHet rijprogramma ;is geselecteerd.
RDe snelheid ligt in het geschikte gebied.
REr is een geschikt wegverloop aanwezig, bij‐
voorbeeld geen steile hellingen of krappe
bochten.
RAan de aanhangwagenvoorziening is geen
aanhangwagen gekoppeld of fietsdrager
bevestigd.
RHet gas- of rempedaal wordt niet meer inge‐
drukt.
Rijden en parkeren 193
%De modus uitrollen kan ook worden geacti‐
veerd als in het rijprogramma =voor de
aandrijving de instelling "Eco" is geselec‐
teerd.
Als niet meer aan een van de voorwaarden wordt
voldaan, wordt de modus uitrollen weer uitge‐
schakeld.
De modus uitrollen kan ook door de volgende
parameters verhinderd worden:
RHelling
RAfdaling
RTemperatuur
RHoogte
RSnelheid
RBedrijfstoestand van de motor
RVerkeerssituatie
%De modus uitrollen kanworden beëindigd
door het bedienen van de rechterstuurwiel‐
schakelpaddle (/pagina 192).
Problemen met de transmissie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De transmissie heeft schakelproble‐
men. De transmissie verliest vloeistof.
#De transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
De acceleratie neemt af.
De transmissie schakelt niet meer.
De transmissie werkt in een noodprogramma.
Er kan alleen nog in één versnelling en in de achteruitversnelling worden geschakeld.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De motor afzetten.
#Ten minste tien seconden wachten, voordat de motor opnieuw wordtgestart.
#De transmissie in de stand hof kzetten.
De transmissie schakelt bij hslechts in één versnelling, bij kin de achteruitversnelling.
194 Rijden en parkeren
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Functie van de 4MATIC
De 4MATIC zorgt naar behoefte voor aandrijving
van alle vier de wielen. Als een aangedreven wiel
vanwege een te geringe grip doordraait verbetert
de 4MATIC samen met het ESP®en het 4ETS de
grip van de auto.
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen bij
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. De
4MATIC kangeen rekening houden met de weg-
en weersomstandigheden en de verkeerssitua‐
tie. De 4MATIC is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid, in het bijzonder voor een
veilige afstand, de snelheid, het tijdig remmen en
het aanhouden van de rijstrook, ligt bij u.
%Alleen als bij een winterse staat van het weg‐
dek winterbanden (M+S-banden) worden
gebruikt, zo nodig met sneeuwkettingen,
wordt de maximale werking van de 4MATIC
bereikt.
Tanken
Tanken
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
Rijden en parkeren 195
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kantot vonkvor‐
ming leiden en brandstofdampen ontsteken.
#Voordat u de tankdop opent of het vul‐
pistool vastpakt, de metalen carrosserie
van de auto aanraken.
Op deze manier wordt een eventueel
aanwezige elektrostatische oplading
afgebouwd.
#Tijdens het tanken niet weer in de auto
stappen.
Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandstofmengsel
Auto's met dieselmotor:
Wanneer diesel met benzine wordtgemengd,
is het vlampunt van het brandstofmengsel
lager dan bij pure diesel.
Als de motor draait kunnen onderdelen van
het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit
raken.
#Nooit benzine tanken.
#Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met benzinemotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
#Het vereiste RON-getal is te vinden aan
de binnenzijde van de tankdopklep.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 %ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% Ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.% Methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
196 Rijden en parkeren
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met dieselmotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen zwavelvrije diesel tanken die vol‐
doet aan de Europese norm EN 590, of
gelijkwaardig.
In landen zonder zwavelvrije diesel
alleen zwavelarme diesel tanken met
een zwavelgehalte van minder dan
50 ppm.
#Auto's zonder dieselpartikelfilter:
Alleen diesel met een zwavelgehalte
onder 500 ppm tanken.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RBenzine
RMarinediesel
RStookolie
RPure biodiesel of plantaardige olie
RPetroleum of kerosine
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Geen diesel tanken bij
auto's met benzinemotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof bij de motorkomen.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
*AANWIJZING Geen benzine tanken bij
auto's met dieselmotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof in het brandstofsysteem
geraken.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Rijden en parkeren 197
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
*AANWIJZING Eruit spuitende brandstof
bij het verwijderen van het vulpistool.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
%Tijdens het tanken niet weer in de auto stap‐
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
1Tankdopklep
2Houder voor tankdop
3Bandenspanningstabel
4QR-code voor reddingskaart
5Brandstofsoort
#Op de tankdopklep 1drukken.
#De tankdop linksom draaien en verwijderen.
#De tankdop in de houder 2plaatsen.
#De vulpijpvan het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, latenrusten en tanken.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het
vulpistool afslaat.
%Auto's met dieselmotor: De opening van
de tankvulbuis is alleen geschikt voor de
tankpistolen van een dieselpomp.
%Auto's met dieselmotor: Bij een volledig
leeggereden brandstoftank ten minste 5 l
diesel bijtanken.
%Auto's met dieselmotor: Bij het bijtanken
met behulp van een jerrycan voor dieselau‐
to's een vulpijp met een grote diameter
gebruiken. Anders kan de vulpijp niet in de
tankvulbuis worden geschoven.
#De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergren
delt.
#De tankdopklep sluiten.
198 Rijden en parkeren
AdBlue®(alleen auto's met dieselmotor)
Aanwijzingen met betrekking tot het bijvul‐
len vanAdBlue®
*AANWIJZING Als de AdBlue®-tank wordt
geopend, kan een kleine hoeveelheid
ammoniakdamp vrijkomen.
#De AdBlue®-tank alleen bijvullen in
goed geventileerderuimtes.
#Vermijden dat AdBlue®met de huid,
ogen of kleding in contact komt.
#Kinderen op afstand vanAdBlue®hou‐
den.
*AANWIJZING AdBlue®niet inslikken.
Wanneer AdBlue®is ingeslikt:
#Direct de mond grondig uitspoelen.
#Rijkelijk water drinken.
#Zo snel mogelijk naar een arts gaan.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistofvoor
de NOx-uitlaatgasnabehandeling bij dieselmoto‐
ren. Voor een correcte werking van de uitlaat‐
gasnabehandeling alleen AdBlue®volgens ISO
22241 gebruiken.
AdBlue®heeft de volgende eigenschappen:
Rniet-giftig
Rkleur- en reukloos
Rniet-brandbaar
AdBlue®is hier verkrijgbaar:
RAdBlue®kunt u bij een gekwalificeerde werk‐
plaats, bijvoorbeeld bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats, in het kader van de snel‐
service laten bijvullen.
RAdBlue®is bij een groot aantal tankstations
via AdBlue®tankzuilen beschikbaar.
RAls alternatief is AdBlue®bij gekwalificeerde
werkplaatsen, bijvoorbeeld een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats en bij talrijke tank‐
stations als AdBlue®bijvulcontainer of
AdBlue®navulflacon verkrijgbaar.
%Bij navulverpakkingen erop letten dat een
druppelvrijeverbindingsmogelijkheid met de
vulopening van de auto aanwezig is.
AdBlue®bijvullen
*AANWIJZING Motorschade door
AdBlue®in de brandstof
#AdBlue®mag niet in de brandstoftank
worden gevuld.
#AdBlue®alleen in de AdBlue®-tank vul‐
len.
#Vermijden dat de AdBlue®-tank te ver
wordtgevuld.
*AANWIJZING Verontreiniging van het
interieur door vrijkomende AdBlue®
#De AdBlue®navulverpakking na het vul‐
len goed afsluiten.
Rijden en parkeren 199
#AdBlue®navulverpakkingen niet langdu‐
rig in de auto vervoeren.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
De volgende na elkaar optredende meldingen op
het multifunctioneel display verzoeken u om de
AdBlue®tank bij te vullen:
RAdBlue bijvullen zie handleiding. De AdBlue®
voorraad is tot de reservehoeveelheid ver‐
bruikt.
RAdBlue bijvullen Geen start na XXX km. U
kunt met de auto alleen nog de weergegeven
afstand afleggen. Zo snel mogelijk AdBlue®
bijvullen.
RAdBlue bijvullen Starten niet mogelijk. De
auto kan niet meer worden gestart.
De AdBlue®-actieradius en het peil kan in het
multifunctioneel display worden weergegeven
(/pagina 289).
%De weergegevenAdBlue®-actieradius is
sterk afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfs‐
omstandigheden. Daaromkan de werkelijke
actieradius van de berekende actieradius
afwijken.
AdBlue®tankdop openen
#Op de achterzijde van de tankdopklep 1
drukken.
#De AdBlue®-tankdop 2linksom draaien en
verwijderen.
%De AdBlue®tankdop kan ook in de tankdop‐
houder in het scharnier van de tankdopklep
worden geplaatst.
AdBlue®bijvulcontainer voorbereiden
#De dop van de AdBlue®jerrycan 2los‐
draaien.
#De eenwegslang 1met de hand op de ope‐
ning van de AdBlue®bijvulcontainer 2vast‐
draaien.
200 Rijden en parkeren
AdBlue®bijvullen
#De eenwegslang 1met de hand op de vul‐
pijp van de auto vastdraaien.
#De AdBlue®bijvulcontainer 2omhoogbren‐
gen en kantelen.
Als de AdBlue®-tank volledig gevuld is, stopt
het vullen.
De AdBlue®bijvulcontainer 2kangedeelte‐
lijk geleegd worden verwijderd.
#De eenwegslang 1en de AdBlue®bijvulcon‐
tainer 2in omgekeerde volgorde losdraaien
en afsluiten.
#De AdBlue®tankdop aanbrengen en
rechtsom draaien.
#De tankdopklep sluiten.
#De ontsteking gedurende ten minste
60 seconden inschakelen.
%Als de auto door een lege AdBlue®-tank niet
meer konworden gestart, duurt het maxi‐
maal 60 seconden voordat het bijvullen
wordt herkend.
#De auto starten.
%Een AdBlue®navulverpakking niet continu in
de auto meenemen.
Parkeren
Auto afzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van een onvoldoende beveiligde auto.
Als de auto zonder voldoende beveiliging
wordtgeparkeerd, kan deze ook bij een lichte
helling ongecontroleerd wegrollen.
#Op de volgende manier ervoor zorgen
dat de geparkeerde auto altijd vol‐
doende is beveiligd tegenwegrollen:
ROp hellingen de voorwielen zo
draaien dat de auto in de richting
van de stoeprand rolt als deze in
beweging komt.
RDe parkeerrem bedienen.
RAuto's met automatische transmis‐
sie: De transmissie in de stand j
zetten.
RAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak: De 1eversnelling of
de achteruitversnelling kinschake‐
len.
&WAARSCHUWING Brandgevaar bij hete
onderdelen van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem of de uitlaatgasstroom in
contact komen, kunnen deze materialen ont‐
steken.
Rijden en parkeren 201
#De auto zo parkeren dat geen brand‐
baar materiaal met hete onderdelen van
de auto in contact kankomen.
#Niet op een droge wei of afgeoogste
graanvelden parkeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen en dieren zon‐
der toezicht in de auto worden achterge‐
laten
Wanneer kinderen en dieren zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten, kunnen
deze de auto in beweging zetten, door bij‐
voorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
#De auto altijd tegenwegrollen beveili‐
gen.
#De auto totstilstand brengen door het rem‐
pedaal in te drukken.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de
auto in de richting van de stoeprand rolt als
deze in beweging komt.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
202 Rijden en parkeren
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: De 1eversnelling of de achteruit‐
versnelling kinschakelen.
#Auto's met automatische transmissie: Bij
stilstaande auto en ingedrukt rempedaal de
transmissiestandjinschakelen
(/pagina 191).
#De motor en het contact uitschakelen door
de toets1in te drukken.
#De bedrijfsrem langzaam loslaten.
#Uitstappen en de auto vergrendelen.
%Als de auto wordtgeparkeerd, kunt u de zij‐
ruiten en het panoramaschuifdak nog circa
vijf minuten bedienen nadat het bestuurders‐
portier gesloten is.
%Als de auto wordtgeparkeerd, kunt u de zij‐
ruiten en het schuifdak nog circa vijf minu‐
ten bedienen nadat het bestuurdersportier
gesloten is.
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening pro‐
grammeren
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor nooit in een geslotenruimte
zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het openen of sluiten van een garage
deur met de garagedeurbediening
Wanneer de garagedeur met de geïnte‐
greerde garagedeurbediening wordt bediend
of geprogrammeerd, kunnen personen in het
bewegingsgebied van de garagedeur worden
ingeklemd of worden geraakt.
#Bij het gebruiken van de geïntegreerde
garagedeurbediening altijd opletten dat
zich niemand in het bewegingsgebied
van de garagedeur bevindt.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage respectievelijk
buiten het draaibereik van de garagedeur
geparkeerd.
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd
mogelijk bij ingeschakeld contact.
Rijden en parkeren 203
#De in te leren toets1,2of 3indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 4knippert geel.
%Het kantot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 4knippert verder geel.
#De afstandsbediening 5vanaf een afstand
van 1 cm tot 8 cm op de toets1,2of 3
richten.
#De toets6van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot een van
de volgende signalen verschijnt:
Rhet controlelampje 4permanent groen
brandt. De programmering is afgesloten.
Rhet controlelampje 4groen knippert. De
programmering was succesvol. Bovendien
moet een wisselcode-synchronisatie met
het garagedeurbedieningssysteem wor‐
den uitgevoerd.
#Als het controlelampje 4niet groen brandt
of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe‐
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys‐
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied
van de deur.
204 Rijden en parkeren
#De programmeertoetsvan de deuraandrij‐
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol‐
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram‐
meerde toets1,2of 3indrukken, totdat
de deur sluit.
Als de deur sluit, is de programmering afge‐
sloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie‐
ning lezen.
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5ver‐
vangen.
#De afstandsbediening 5onder verschillende
hoeken op een afstand van 1 cm tot 8 cm
voor de binnenspiegel houden. Daarbij elke
instelstand ten minste 25 seconden aanhou‐
den.
#De afstandsbediening 5onder dezelfde
hoeken op verschillende afstanden van de
binnenspiegel houden. Daarbij elke instel‐
stand ten minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedu‐
rende bepaalde tijd zenden, voor het verstrij‐
kenvan de zendtijd opnieuw de toets6van
de afstandsbediening 5indrukken.
#De antennekabel van de deurbediening op de
afstandsbediening richten.
%Ondersteuning en aanvullende informatie
voor de programmering:
RBij de HomeLink®hotline via het nummer
(0) 08000 466 354 65 of +49 (0) 6838
907-277.
ROp internet onder http://
www.homelink.com.
Rijden en parkeren 205
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreffende toets is voor het bedienen
van de garagedeur geprogrammeerd.
#De toets1,2of 3indrukken en inge‐
drukt houden, tot de garagedeur opent of
sluit.
#Als het controlelampje 4na circa 20 secon‐
den geel knippert: Opnieuw de eerder inge‐
drukte toets indrukken en ingedrukt houden,
tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wis‐
sen
#De toetsen 1en 3indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 4brandt geel.
#Als het controlelampje 4groen knippert: De
toetsen 1en 3loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Zendvergunningengaragedeurbediening
Zendvergunningen
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário,
isto é, não tem direito à proteção contra interfe‐
ncia prejudicial, mesmo de estações do
206 Rijden en parkeren
mesmo tipo, e não pode causar interfencia a
sistemas operando em caráter primário.
Para maiores informações acessar
www.anatel.gov.br
Zendvergunningen
Land Zendvergunning
Egypte TAC.2511151293.WIR
Andorra CE
Australië R-NZ
Barbados MED1578
Chili 2488/DFRS20576/F-74
Europese
Unie CE
GibraltarCE
IJsland CE
Jordanië TRC/LPD/2015/299
CanadaIC: 4112A-MUAHL5
Land Zendvergunning
Koeweit CE
Liechten‐
stein CE
Mexico RCPGEMU15-0448
Monaco CE
Nieuw-
Zeeland R-NZ
Noorwe‐
gen CE
Russische
federatie niet nodig
Saudi-Ara‐
bië TA 10525
Zwitser‐
land CE
Land Zendvergunning
Zuid-
Afrika
TA-2015/1386
Turkijeniet nodig
Verenigde
Arabische
Emiraten
ER41849/15
Dealer No: DA35176/14
Verenigde
Staten FCC ID: NZLMUAHL5
Meer informatie over de conformiteitsverklaring
radiografische onderdelen van de auto
(/pagina 25).
Rijden en parkeren 207
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten.
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
worden achtergelaten, kunnen deze de auto
in beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
Auto's met handgeschakelde versnellings‐
bak:
Wanneer de auto totstilstand komt, wordt de
elektrische parkeerrem bediend als aan een van
de volgende voorwaarden is voldaan:
RDe motorwordt afgezet.
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
Terwijl de HOLD-functie de auto op zijn plaats
houdt, wordt de elektrische parkeerrem ook
vastgezet, als aan een van de volgende voor‐
waarden voldaan wordt:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Als de elektrische parkeerrem ingeschakeld is,
verschijnt in het combi-instrument het rode con‐
trolelampje !.
De elektrische parkeerremwordt niet automa‐
tisch bediend, als de motor door het ECO start-
stopsysteem wordt afgezet.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken.
Auto's met automatische transmissie:
De elektrische parkeerremwordt automatisch
bediend, als de transmissie in de stand jstaat
en aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken.
In de volgende situaties wordt de elektrische
parkeerrem ook vastgezet:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto totstilstand.
208 Rijden en parkeren
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand
op zijn plaats.
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
Dit is het geval als tevens aan een van de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Als de elektrische parkeerrem ingeschakeld is,
verschijnt in het combi-instrument het rode con‐
trolelampje !.
De elektrische parkeerremwordt niet automa‐
tisch bediend, als de motor door het ECO start-
stopsysteem wordt afgezet.
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch vrijzetten)
Auto's met handgeschakelde versnellings‐
bak:
De elektrische parkeerremwordt vrijgezet, als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe motor draait.
REen versnelling is ingeschakeld, het koppe‐
lingspedaal wordt losgelaten en het gaspe‐
daal wordt ingedrukt.
Of
RU bedient de rem en schakelt op vlakke
ondergrond vanuit de neutraalstand iin de
achteruitversnelling kof in een vooruitver‐
snelling (1-6).
%In de achteruitversnelling kmoet boven‐
dien het kofferdeksel gesloten zijn.
Als de elektrische parkeerremwordt vrijgezet,
dooft in het combi-instrument het rode controle‐
lampje !.
Auto's met automatische transmissie:
De elektrische parkeerremwordt vrijgezet, als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RDe motor draait.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot
van de bestuurdersstoel.
RDe transmissie staat in de stand hof ken
het gaspedaal wordt ingedrukt of er wordt
geschakeld van de transmissiestand jin de
stand hof k.
RAls de transmissie in de stand kstaat,
moet het kofferdeksel gesloten zijn.
Als de gordelslottong niet in het gordelslot van
de bestuurdersstoel steekt, moet aan de vol‐
gende voorwaarden voldaan zijn:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe transmissiestand jwordtverlaten, of er
is voordien sneller dan 3 km/h gereden.
RAls de transmissie in de stand kstaat,
moet het kofferdeksel gesloten zijn.
Als de elektrische parkeerremwordt vrijgezet,
dooft in het combi-instrument het rode controle‐
lampje !.
Rijden en parkeren 209
Elektrische parkeerrem handmatig inschake‐
len of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1drukken.
In het combi-instrument verschijnt het rode
controlelampje !.
%Alleen wanneer het controlelampje continu
brandt, is de elektrische parkeerrem correct
ingeschakeld.
Vrijzetten
#Het contact inschakelen.
#Aan de handgreep 1trekken.
In het combi-instrument dooft het rode con‐
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1indrukken en ingedrukt
houden.
Wanneer de auto totstilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld. In het combi-instrument verschijnt het
rode controlelampje !.
Informatie over schadeherkenning bij gepar‐
keerde auto
Wanneer bij de vergrendelde auto met ingescha‐
kelde wegsleepbeveiliging een botsing wordt
herkend, ontvangt u in het multimediasysteem
bij het inschakelen van het contact een bericht.
Hierbij ontvangt u informatie over de volgende
punten:
Rpotentieel getroffen gedeelte van de auto
Rkracht van de botsing
In de volgende situaties kan een abusievelijke
activering optreden:
RDe geparkeerde auto wordtverplaatst, bij‐
voorbeeld in een garage met een dubbele
etage.
%Om een abusievelijke activering te voorko
men, de wegsleepbeveiliging uitschakelen.
Wanneer de wegsleepbeveiliging wordt uitge‐
schakeld, wordt ook de schadeherkenning
uitgeschakeld.
Systeemgrenzen
De herkenning kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
RBij schade zonder botsing, bijvoorbeeld bij
een afgebroken buitenspiegel of lakschade
door een sleutel.
RBij een botsing met lage snelheid.
210 Rijden en parkeren
RAls de elektrische parkeerrem niet ingescha‐
keld is.
Aanwijzingen met betrekking tot het buiten
gebruik stellen van de auto
Als de auto langer dan vier weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan de losgekoppelde accu door
volledige ontlading beschadigd raken.
Als de auto langer dan zes weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan door het stilstaan schade ont‐
staan.
%Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
Rusttoestand (verlenging van de standtijd
van de startaccu)
Functie van de ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
Als de ruststand wordtgeactiveerd, kan de auto
gedurende een langere periode zonder energie‐
verlies worden geparkeerd.
De ruststand heeft de volgende eigenschappen:
RDe startaccu wordt ontzien.
ROp het display van het multimediasysteem
verschijnt de maximale standtijd.
RFuncties zoals de interieurbeveiliging of de
wegsleepbeveiliging zijn niet beschikbaar.
RDe verbinding met online-dienstenwordt
onderbroken.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, kan de ruststand via het multimediasys‐
teem worden geactiveerd of gedeactiveerd:
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
Wanneer de weergegevenstandtijdvan de auto
wordtoverschreden, kan dit tot een verminderd
comfort leiden en is het mogelijk dat de start‐
accu de motoreventueel niet kanstarten.
De startaccu moet in de volgende situaties van
tevorenworden opgeladen:
RDe standtijdvan de auto moet worden ver‐
lengd.
ROp het display van het multimediasysteem
verschijnt de displaymelding Acculading niet
voldoende voor ruststand.
%De ruststand wordt automatisch gedeacti‐
veerd als het contact wordt ingeschakeld.
Ruststand activeren of deactiveren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer u de functie inschakelt, verschijnt
een vraag.
#Ja selecteren.
De rusttoestand is ingeschakeld.
Rijden en parkeren 211
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien vanrijsystemen die u onder‐
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvre‐
ren. De rijsystemen zijn hulpmiddelen en ont‐
slaan u niet van uw verkeersrechtelijke verant‐
woordelijkheid. Voortdurend de verkeerssituatie
in de gaten houden en indien nodig ingrijpen. De
grenzen voor een veilig gebruik in acht nemen.
Functie van de radarsensoren
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met radarsensoren de omgeving voor,
achter of naast de auto (afhankelijk van de uit‐
rusting van de auto).
De radarsensoren zijn afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto achter de bumpers en/of achter
de Mercedes-Benz-ster geïntegreerd. Deze
onderdelen vrijhouden van vuil, ijs en aange‐
koekte sneeuw (/pagina 439). De sensoren
mogen niet worden afgedekt, bijvoorbeeld door
een fietsdrager, uitstekende bagage,stickers,
wrappingfolie of steenslagfolie. Bij een beschadi‐
ging van de bumper of de radiateurbekleding of
na botsing tegen de bumper of de radiateurbe‐
kleding, de werking van de radarsensoren laten
controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
In deze gevallen kan het voorkomen dat het rijas‐
sistentiesysteem niet meer correct functioneert.
Overzicht van de rijsystemen en rijveilig‐
heidssystemen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vol‐
gende rijsystemen en rijveiligheidssystemen:
R360°-camera (/pagina 254)
RABS (Antiblokkeersysteem)
(/pagina 213)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 229)
RAdaptief remlicht (/pagina 224)
RAIRMATIC (/pagina 244)
RActive Brake Assist System
(/pagina 218)
RActieve spoorassistent (/pagina 272)
RATTENTION ASSIST (/pagina 265)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis‐
tentsysteem) (/pagina 213)
RWegrijhulp voor op hellingen
(/pagina 242)
RDYNAMIC BODY CONTROL
(/pagina 243)
REBD (Electronic BrakeforceDistribution)
(/pagina 218)
RESP®(Elektronisch StabiliteitsProgramma)
(/pagina 213)
RActieve snelheidslimietassistent
(/pagina 233)
RHOLD-functie (/pagina 242)
RStuurassistent STEER CONTROL
(/pagina 218)
RActieve stuurassistent (/pagina 235)
RLimiter (/pagina 225)
RActieve parkeerassistent (/pagina 258)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/pagina 247)
RAchteruitrijcamera (/pagina 251)
RTEMPOMAT (/pagina 224)
212 Rijden en parkeren
RFunctie van de dodehoek- en actieve dode‐
hoekassistent met uitstapwaarschuwing
(/pagina 269)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 267)
Functie van het ABS (antiblokkeersysteem)
Het ABS regelt de remdruk in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een nood‐
stop of onvoldoende grip van de banden,
wordt het blokkeren van de wielen voorko
men.
RBij het remmen blijft de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Als het ABS regelt, is pulseren van het rempe‐
daal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandig‐
heden zijn en u eraan herinneren bijzonder voor‐
zichtig te rijden.
Systeemgrenzen
RHet ABS functioneert vanaf een snelheid van
circa 8 km/h.
RHet ABS kan niet correct werken of niet func‐
tioneren als een storing aanwezig is en het
gele ABS-waarschuwingslampje !in het
combi-instrument permanent brandt na het
startenvan de motor.
Functie van het BAS (Brake Assist System)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storing in het BAS (remassisten‐
tiesysteem)
Wanneer het BAS een storing vertoont, kan
de remweg langer worden bij een noodstop.
#In noodstopsituaties het rempedaal met
volle kracht indrukken. Het ABS voor‐
komt daarbij het blokkeren van de wie‐
len.
Het BAS ondersteunt u bij een noodstop met
extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BASgeactiveerd:
RHet BASverhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BASkan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de remweer normaal. Het BASwordtgedeacti‐
veerd.
Functie van het ESP®(elektronisch stabili‐
teitsprogramma)
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een
storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto
niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgescha‐
keld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Rijden en parkeren 213
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uit‐
geschakeld ESP®
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP®niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP®alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich
voordoen.
Mercedes‑AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
ESP®kan, binnen de natuurkundige grenzen, de
rijstabiliteit en de tractie in de volgende situaties
bewaken en verbeteren:
Rbij het wegrijden op een natte of gladde weg
Rbij het remmen
RAuto's met aanhangwagenvoorziening: Bij
het rijden met aanhangwagen vanaf een snel‐
heid van 65 km/h, als de combinatie gaat
slingeren.
Rbij sterke zijwind, als sneller dan 80 km/h
wordtgereden.
Wanneer de auto van de door de bestuurder
gewenste koers afwijkt, kan het ESP®de auto
door de volgende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet motorvermogen wordt aangepast aan de
situatie.
Wanneer in het combi-instrument het waarschu‐
wingslampje ESP®OFF åcontinu brandt, is
het ESP®uitgeschakeld:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RAuto's met aanhangwagenvoorziening:
Het aanhangwagenstabilisatiesysteem is niet
meer actief.
RDe zijwindassistent is niet meer actief.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook als het ESP®is uitgeschakeld, wordt u
bij het remmen nog steeds ondersteund
door het ESP®.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷in het
combi-instrument knippert, dan hebben een of
meerdere wielen hun slipgrens bereikt:
RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en weers‐
omstandigheden aanpassen.
RHet ESP®in geen geval uitschakelen.
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo
ver indrukken als nodig is.
Het ESP®in de volgende situaties uitschakelen
om de tractie te verbeteren:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees‐
werking voor een betere tractie.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷perma‐
nent brandt, is het ESP®vanwege een storing
niet beschikbaar.
De volgende informatie in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 567)
214 Rijden en parkeren
RDisplaymeldingen (/pagina 513)
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is onderdeel van
het ESP®en maakt het mogelijk wegte rijden op
een gladde ondergrond.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RAls de aangedreven wielen doordraaien, wor‐
den ze afzonderlijk afgeremd.
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
Invloed van de rijprogramma's op het ESP®
De rijprogramma's maken een aanpassing van
het ESP®aan verschillende weersomstandighe‐
den, de staat van het wegdek en de gewenste rij‐
stijl mogelijk. De rijprogramma's kunnen ook
worden ingesteld met de DYNAMIC SELECT-
schakelaar (/pagina 187).
Rijden en parkeren 215
ESP®Eigenschappen per rijprogramma
Rijprogramma ESP®modus Eigenschappen
A(Comfort)
;(Eco)
ESP®-Comfort Deze rijprogramma's bieden een optimaal com‐
promis tussen grip en stabiliteit.
Het rijprogramma ;, of Aselecteren bij
moeilijke wegdekomstandigheden, zoals sneeuw
en ijs of een natgeregend wegdek.
C(Sport) ESP®-Sport Dit rijprogramma zorgt voor een stabiel, maar
sportief georiënteerde instelling, die het de op
sportiviteit gerichte bestuurder mogelijk maakt
een actieve rijstijl aan te houden.
Het rijprogramma Calleen bij een goede
staat van het wegdek kiezen, bijvoorbeeld een
droge weg en overzichtelijke verkeerssituatie.
B(Sport Plus) ESP®-Sport Plus De onder- en overstuureigenschappen van de
auto worden benadrukt. Daardoor is een nog
actievere rijstijl mogelijk.
Het rijprogramma Balleen bij een goede
staat van het wegdek kiezen, bijvoorbeeld een
droge weg en overzichtelijke verkeerssituatie.
216 Rijden en parkeren
ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma)
in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie 5ESP
Mercedes‑AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Als in het combi-instrument het waarschuwings‐
lampje ESP®OFF åpermanent brandt, is het
ESP®uitgeschakeld.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
de displaymeldingen die in het combi-instrument
kunnen worden weergegeven, in acht nemen.
Functie van de ESP®zijwindassistent
De ESP®zijwindassistent herkent plotseling
optredende zijwind en helpt de bestuurder om
de auto in het goede spoor te houden:
RDe ESP®zijwindassistent is bij rechtuit rijden
of flauwe bochten in het snelheidsbereik van
80 km/h tot 200 km/h actief.
RDe auto wordtgestabiliseerd door een
gerichte en eenzijdige remingreep.
Functie van de ESP®aanhangwagenstabilisa‐
tie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij slechte verkeers‑ en weersom‐
standigheden
Bij slechte verkeers‑ en weersomstandighe‐
den kan de aanhangwagenstabilisatie slinge‐
renvan de combinatie niet voorkomen. Aan‐
hangwagens met een hoog zwaartepunt kun‐
nen kantelen voordat het ESP®dit herkent.
#De rijstijl altijd aan de actuele verkeers‑
en weersomstandigheden aanpassen.
De ESP®aanhangwagenstabilisatie kan uw auto
tijdens het rijden met een aanhangwagen stabili‐
seren, als deze gaat slingeren:
RHet ESP®aanhangwagenstabilisatie is actief
vanaf een snelheid van 65 km/h.
REen lichte slingering wordtgestabiliseerd
door een gerichte en eenzijdige remingreep.
RBij sterk slingeren wordt bovendien het
motorvermogen verminderd en worden alle
wielen afgeremd.
De ESP®aanhangwagenstabilisatie kan onder de
volgende omstandigheden beperkt of helemaal
niet werken:
RDe aanhangwagen is niet correct aangesloten
of wordt door de auto niet correct herkend.
Rijden en parkeren 217
Functie van de EBD (Electronic Brakeforce
Distribution)
De EBD heeft de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk naar
de achterwielen.
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem‐
men, in het bijzonder in bochten.
Functie van de stuurassistent STEER CON‐
TROL
De stuurassistent STEER CONTROL helpt u door
met een in het stuurwiel merkbare kracht in de
voor de stabilisatie van de auto juisterichting te
sturen.
Dit stuuradvies krijgt u vooral in de volgende
situaties:
RTijdens het remmen bevinden de beide rech‐
ter of linker wielen zich op een nat of glad
wegdek.
RDe auto geraakt in een slip.
Systeemgrenzen
De stuurassistent STEER CONTROL kan in de
volgende situaties nadelig beïnvloed of buiten
werking zijn:
RHet ESP®is uitgeschakeld.
RHet ESP®vertoont een storing.
RDe stuurinrichting vertoont een storing.
Als het ESP®een storing vertoont, wordt u ver‐
der ondersteund door de elektrische stuurbe‐
krachtiging.
Functie van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit de
volgende functies:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning
RAuto's met rijassistentiepakket: Uitwijks‐
tuurassistent
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen, fietsers of
voetgangers te minimaliseren of de gevolgen van
een ongeval te beperken.
Wanneer het Active Brake Assist System tijdens
het rijden het gevaar van een botsing herkent,
klinkt een waarschuwingssignaal en gaat het
waarschuwingslampje afstandswaarschuwing in
het combi-instrument Lbranden.
Als u niet op de waarschuwing reageert, kan in
kritische situaties autonoom worden afgeremd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat direct
autonoom kanworden afgeremd. Het waarschu‐
wingslampje en het waarschuwingssignaal wor‐
den in dit geval samen met het remmen geacti‐
veerd.
Als u in een kritische situatie zelf remt of tijdens
het autonoom remmen het rempedaal bedient,
volgt er een aan de situatie aangepaste remon‐
dersteuning. Indien nodig wordt de remdruk ver‐
hoogd tot een noodstop.
218 Rijden en parkeren
Wanneer het systeem autonoom remt, of een
aan de situatie aangepasteremondersteuning
uitvoert, verschijnt op het multifunctioneel dis‐
play de melding 1; deze dooft na korte tijd.
Door de activering van de autonome remfunctie
of de aan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning kunnen bovendien preventieve maatregelen
voor de veiligheid van de inzittenden (PRE-
SAFE®)worden gestart.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active Brake Assist
System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen of niet remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
Het Active Brake Assist System is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder
is zelf verantwoordelijkvoor een vol‐
doende veilige afstand, de snelheid en
het tijdig remmen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
Eveneens de systeemgrenzen van het Active
Brake Assist System in acht nemen.
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de vol‐
gende snelheidsbereiken beschikbaar:
Afstandswaarschuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt u
in de volgende situaties:
RWanneer vanaf circa 30 km/h gedurende
meerdere seconden de afstand tot de voor‐
ligger te klein is voor de gereden snelheid,
gaat het waarschuwingslampje afstandswaar‐
schuwing in het combi-instrument L
branden.
RWanneer u vanaf een snelheid van circa
7 km/h een voertuig of voetganger tot een
kritische afstand nadert, hoort u een onder‐
broken waarschuwingssignaal en gaat het
waarschuwingslampje afstandswaarschuwing
in het combi-instrument Lbranden.
Direct remmen of uitwijkenvoor een obstakel, in
zoverre dit zonder gevaar mogelijk is en de ver‐
keerssituatie dit toelaat.
Rijden en parkeren 219
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u in de volgende situaties met een onderbroken waarschuwingssignaal en een waarschuwingslampje
ondersteunen:
VoorliggersStilstaande
voertuigen
Kruisende
voertuigen
Bewegende
voetgangers
Stilstaande
voetgangers
Kruisende fiet‐
sers
Voorliggende
fietsers
Stilstaande
fietsers
Auto's zonder
rijassistentie‐
pakket
tot circa
250 km/h tot circa
80 km/h geen reactie tot circa
80 km/h geen reactie tot circa
60 km/h tot circa
80 km/h geen reactie
Auto's met
rijassistentie‐
pakket
tot circa
250 km/h tot circa
100 km/h tot circa
70 km/h tot circa
80 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
80 km/h tot circa
70 km/h
220 Rijden en parkeren
Autonome remfunctie
De autonome remfunctie kanvanaf een snelheid van circa 7 km/h in de volgende situaties ingrijpen:
VoorliggersStilstaande
voertuigen
Kruisende
voertuigen
Bewegende
voetgangers
Stilstaande
voetgangers
Kruisende fiet‐
sers
Voorliggende
fietsers
Stilstaande
fietsers
Auto's zonder
rijassistentie‐
pakket
tot circa
200 km/h tot circa
50 km/h geen reactie tot circa
60 km/h geen reactie tot circa
60 km/h tot circa
80 km/h geen reactie
Auto's met
rijassistentie‐
pakket
tot circa
250 km/h tot circa
100 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
80 km/h tot circa
70 km/h
Rijden en parkeren 221
Aan de situatie aangepaste remondersteuning
De aan de situatie aangepaste remondersteuning kanvanaf een snelheid van circa 7 km/h in de volgende situaties ingrijpen:
VoorliggersStilstaande
voertuigen
Kruisende
voertuigen
Bewegende
voetgangers
Stilstaande
voetgangers
Kruisende fiet‐
sers
Voorliggende
fietsers
Stilstaande
fietsers
Auto's zonder
rijassistentie‐
pakket
tot circa
250 km/h tot circa
80 km/h geen reactie tot circa
60 km/h geen reactie tot circa
60 km/h tot circa
80 km/h geen reactie
Auto's met
rijassistentie‐
pakket
tot circa
250 km/h tot circa
100 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
70 km/h tot circa
80 km/h tot circa
70 km/h
Afbrekenvan een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys‐
temkunt u op elk moment als volgt beëindigen:
RDoor maximale bediening van het gaspedaal
of de kickdown
RDoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, kan het Active Brake Assist System
de remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordtgeen obstakel meer in de lijn van de
auto herkend.
Uitwijkstuurassistent (alleen auto's met
rijassistentiepakket)
De uitwijkstuurassistent heeft de volgende
eigenschappen:
RHerkenning vanstilstaande en bewegende
voetgangers
RHulp bij herkende uitwijkmanoeuvres met
extra stuurondersteuning
RActivering door snelle stuurbeweging bij een
uitwijkmanoeuvre
222 Rijden en parkeren
ROndersteuning bij het uitwijken en weer in
rechte lijn brengen van de auto
RReactie vanaf een snelheid van circa
20 km/h tot een snelheid van circa 70 km/h
Ukunt de ondersteuning te allen tijde door
actief sturen beëindigen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks uitwijk-stuurassistent
De uitwijk-stuurassistent kan objecten en
complexe verkeerssituaties niet altijd ondub‐
belzinnig herkennen.
Bovendien is de stuurondersteuning van de
uitwijk-stuurassistent in de regel niet vol‐
doende om een aanrijding te vermijden.
In deze gevallen kan de uitwijk-stuurassistent
Ronbedoeld waarschuwen of ondersteunen
Rniet waarschuwen of niet ondersteunen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
uitwijk-stuurassistent vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uitwijken.
#De ondersteuning door actief sturen in
niet-kritische rijsituaties beëindigen.
#Met aangepaste snelheid rijden als zich
voetgangers in de omgeving van de auto
bevinden.
Systeemgrenzen
Na inschakelen van het contact, resp. na het
wegrijden is gedurende enkele seconden nog
niet de volledige werking van het systeem
beschikbaar.
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn
RWanneer de sensoren door andere radar‐
bronnen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij
sterke radarreflectie in parkeergarages
RAls bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend of weergegeven
RBij complexeverkeerssituaties waarbij objec‐
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her‐
kend
RWanneer voetgangers of voertuigen zich snel
binnen het registratiegebied van de radarsen‐
soren bewegen.
RWanneer voetgangers door andere objecten
worden afgedekt.
RAls de typische contour van een voetganger
niet voldoende afwijkt van de achtergrond
RWanneer een voetganger niet meer als zoda‐
nig wordt herkend, bijvoorbeeld door speci‐
ale kleding of andere objecten
RIn scherpe bochten
Rijden en parkeren 223
Active Brake Assist System instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Actieve remassistent
Auto's zonder rijassistentiepakket: De instel‐
lingen kunnen na het startenvan de auto worden
uitgevoerd.
Auto's met rijassistentiepakket: De instellin‐
genkunnen bij ingeschakeld contact worden uit‐
gevoerd.
De volgende instellingen staan ter beschikking:
RVroeg
RGemiddeld
RLaat
#Een instelling selecteren.
%Uw selectie blijft behouden als de auto weer
wordtgestart.
Active Brake Assist System uitschakelen
%Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
#Uit selecteren.
De afstandswaarschuwingsfunctie en auto‐
nome remfunctie worden uitgeschakeld.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Als de
auto weer wordtgestart, wordt automatisch
de middelste instelling gekozen.
Auto's met rijassistentiepakket: De uit‐
wijkstuurassistent is niet beschikbaar. Als het
contact de volgende keer wordt ingescha‐
keld, wordt automatisch de middelste instel‐
ling gekozen en is de uitwijkstuurassistent
beschikbaar.
%Als het Active Brake Assist System uitge‐
schakeld is, verschijnt op het multifunctio‐
neel display in het statusgedeelte het sym‐
bool æ.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achter‐
opkomend verkeer bij een noodstopsituatie door
de volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot
stilstand is gekomen. Als vervolgens wordtver‐
der gereden, wordt de alarmknipperlichtinstalla‐
tie bij circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.
TEMPOMAT en limiter
Functie van de TEMPOMAT
De tempomat regelt de snelheid op de door de
bestuurder ingevoerde waarde af.
Als u bijvoorbeeld accelereert om in te halen,
wordt de opgeslagen snelheid niet gewist. Wan‐
neer u na de inhaalmanoeuvre de voet van het
224 Rijden en parkeren
gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de snel‐
heid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
De TEMPOMAT wordt bediend met de overeen‐
komstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid vanaf
20 km/h tot de maximumsnelheid, of de opge‐
slagen winterbandenlimiet, kanworden inge‐
steld.
De TEMPOMAT kan het gevaar voor ongevallen
door een niet aangepaste rijstijl niet verminde‐
ren en de natuurkundige grenzen niet verleggen.
Hij kangeen rekening houden met de weg- en
weersomstandigheden en de verkeerssituatie.
De TEMPOMAT is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de gereden snelheid, het tijdig rem‐
men en het aanhouden van de rijstrook.
Weergaven op het multifunctioneel display
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de TEMPOMAT en de opgeslagen snelheid
weergegeven.
1TEMPOMAT is geselecteerd
2Snelheid is opgeslagen, TEMPOMAT is
gedeactiveerd
3Snelheid is opgeslagen, TEMPOMAT is geac‐
tiveerd
%In de snelheidsmeter branden de segmenten
van de actueel opgeslagen snelheid tot het
einde van de segmentkrans of tot de inge‐
stelde winterbandenlimiet.
Systeemgrenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEM‐
POMAT de snelheid niet kan aanhouden. Na het
einde van de helling wordt de opgeslagen snel‐
heid weer aangehouden.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig in
een lagere versnelling worden geschakeld. Hier
vooral op letten als de auto beladen is. Zo wordt
gebruikgemaakt van de remwerking van de
motor. Daardoor wordt het remsysteem ontlast
en wordtvoorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snel‐
heidswisselingen, bijvoorbeeld bij druk ver‐
keer of op wegen met veel bochten.
ROp gladde wegen. De aangedreven wielen
kunnen bij het accelereren hun grip verliezen
en de auto kan in een slip raken.
RAls bij slecht zicht wordtgereden.
Functie van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
Rijden en parkeren 225
De snelheid kan op de volgende manierenwor‐
den begrensd:
RVariabel: Voor toegestane maximumsnelhe‐
den, bijvoorbeeld binnen de bebouwde kom
RPermanent: Voor langdurig toegestane maxi‐
mumsnelheden, bijvoorbeeld bij gebruik van
winterbanden
De variabele limiter wordt bediend met de over‐
eenkomstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid
vanaf 20 km/h tot de maximumsnelheid, of de
opgeslagen winterbandenlimiet, kanworden
ingesteld. Als de auto is gestart, kunt u de instel‐
ling ook uitvoeren bij stilstaande auto.
De limiter kan het gevaar voor ongevallen door
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. Hij kan
geen rekening houden met de weg- en weersom‐
standigheden en de verkeerssituatie. De limiter
is slechts een hulpmiddel. De bestuurder is zelf
verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de
gereden snelheid, het tijdig remmen en het aan‐
houden van de rijstrook.
Weergaven in het instrumentendisplay
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de limiter en de opgeslagen snelheid weer‐
gegeven.
1Limiter is gekozen
2Snelheid is opgeslagen, limiter is gedeacti‐
veerd
3Snelheid is opgeslagen, limiter is geactiveerd
%In de snelheidsmeterworden de segmenten
tot de actueel opgeslagen snelheid verlicht.
%Als de gereden snelheid hoger dan de opge‐
slagen snelheid is, knippert de aanduiding
3.
Kickdown
Als het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt
ingedrukt (kickdown), wordt de variabele limiter
passief geschakeld. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding Limiter passief.
Als de kickdown is beëindigd, wordt de variabele
limiter in de volgende situaties opnieuw geacti‐
veerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept
en deze lager is dan de actuele snelheid,
remt de auto af.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
226 Rijden en parkeren
Voorwaarden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RHet ESP®is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 20 km/h.
RDe transmissie staat in de stand h.
Variabele Limiter
RDe auto is gestart.
RDe variabele limiter is geselecteerd.
Omschakelen tussen TEMPOMAT en varia‐
bele limiter
#TEMPOMAT selecteren: De tuimelschake
laar 1omhoogdrukken.
#Variabele limiter selecteren: De tuimel‐
schakelaar 1omlaagdrukken.
%Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via
een andere toetsgekozen
(/pagina 231).
TEMPOMAT of variabele limiter activeren
#De tuimelschakelaar 2omhoog (SET+) of
omlaag (SET-) drukken.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden ( TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter), wanneer
de voet van het gaspedaal wordtgenomen.
of
#De tuimelschakelaar 3omhoogdrukken
(RES).
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel‐
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC activeert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Rijden en parkeren 227
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
#De tuimelschakelaar 2tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2voorbij het drukpunt
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2voorbij het drukpunt
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De auto op de gewenste snelheid brengen.
#De tuimelschakelaar 2omhoogdrukken.
Overname van de herkende snelheid
Wanneer de verkeerstekenassistent bij geacti‐
veerde TEMPOMAT/variabele limiter verkeers‐
borden met een toegestane maximumsnelheid
herkend heeft en deze in het combi-instrument
worden weergegeven:
#De tuimelschakelaar 3omhoogdrukken.
De toegestane maximumsnelheid van het
verkeersbord wordt opgeslagen en door de
auto aangehouden of overeenkomstig
begrensd.
TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren
#De tuimelschakelaar 3(CNCL) omlaagdruk‐
ken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de TEMPO‐
MAT gedeactiveerd. De variabele limiter
wordt niet gedeactiveerd.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC selecteert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de
snelheid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/pagina 229).
Kort voor het bereiken van de ingestelde snel‐
heid verschijnt deze op het multifunctioneel dis‐
play. Als u de melding met %bevestigt, wordt
zolang de auto niet wordtgeparkeerd geen mel‐
ding meer gegeven. Een nieuwe melding ver‐
schijnt pas weer nadat de auto opnieuw is
gestart of wanneer de ingestelde snelheid wordt
gewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blijft de rijsnel‐
heid onder de ingestelde snelheid.
228 Rijden en parkeren
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instel‐
len
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Winterbanden-limiet
#Een snelheid selecteren of de functie uit‐
schakelen.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Functie van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt
bij een vrije doorgang de ingestelde snelheid
aan. Bij herkende voorliggers wordt de inge‐
stelde afstand aangehouden, indien nodig tot
stilstand. De auto wordt afhankelijkvan de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel‐
heid versneld of vertraagd. Snelheid en afstand
worden in het stuurwiel ingesteld en opgeslagen,
bij auto's zonder rijassistentiepakket in het
gebied tussen 20 km/h en 200 km/hen bij
auto's met rijassistentiepakket in het gebied tus‐
sen 20 km/h en 210 km/h.
Verdere eigenschappen van de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl afhankelijkvan het
gekozen rijprogramma (brandstofbesparend,
comfortabel of dynamisch)
(/pagina 186)
RAuto's met rijassistentiepakket: Reageert
binnen de bebouwde kom op herkende stil‐
staande voertuigen (uitgezonderd fietsen en
motorfietsen)
RInleiding van een acceleratie naar de opge
slagen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij‐
strook te wisselen
RAuto's met rijassistentiepakket: Inachtne‐
ming van eenzijdige inhaalverboden op auto‐
snelwegen of wegen met gescheiden rijbanen
en meerdere rijstroken (landsafhankelijk)
Auto's met actieve parkeerassistent en rijas‐
sistentiepakket: Wanneer de auto op wegen
met gescheiden rijbanen met meerdere afzon‐
derlijk aangelegde rijstroken door de actieve
afstandsassistent DISTRONIC tot stilstand wordt
afgeremd, dan kan de auto binnen 30 seconden
automatisch de weer wegrijdende voorligger vol‐
gen. Als bij het wegrijden een kritieke situatie
wordt herkend, vindt een optische en akoesti‐
sche overnamewaarschuwing plaats en moet de
bestuurder zelf ingrijpen. De auto wordt niet ver‐
der versneld.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder is zelf
verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de snel‐
heid en het tijdig remmen.
Rijden en parkeren 229
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RAls de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RAls de radarsensoren vervuild of afgedekt
zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile
hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals fietsen of motor‐
fietsen
Op gladde wegenkunnen bovendien een of
meerdere wielen door remmen of accelereren
hun grip verliezen en kan de auto in een slip
raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accele‐
reren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her‐
kent of reageert op niet relevante objec‐
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem‐
men.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij onvoldoende vertraging van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC
remt de auto met maximaal 50% van de
maximaal mogelijke vertraging af. Wanneer
deze vertraging niet voldoende is, waar‐
schuwt de actieve afstandsassistent
DISTRONIC u optisch en akoestisch.
#In deze gevallen de snelheid aanpassen
en voldoende afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte herkenning van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea‐
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wis‐
selen vanrijstrook
230 Rijden en parkeren
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of
stilstaande voertuigen of onverwachte
obstakels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder‐
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage‐
ren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
Voorwaarden
RDe auto is gestart.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP®is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RAlle portieren en de motorkap zijn gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem suc‐
cesvol afgesloten.
REr wordt niet in- of uitgeparkeerd met de
PARKTRONIC-parkeerassistent.
RDe auto slipt niet.
Omschakelen tussen limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
#De toets1indrukken.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of vari‐
abele limiter activeren
#Activeren zonder opgeslagen snelheid: De
tuimelschakelaar 3omhoog (SET+) of
omlaag (SET-) drukken of de tuimelschake‐
laar 4omhoogdrukken. De voet van het
gaspedaal nemen (actieve afstandsassistent
DISTRONIC).
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
of
#Activeren met opgeslagen snelheid: De
tuimelschakelaar 4omhoogdrukken. De
voet van het gaspedaal nemen (actieve
afstandsassistent DISTRONIC).
%Door het opnieuw omhoogdrukken van de
tuimelschakelaar 4na het activeren van de
opgeslagen snelheid wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC of de variabele
limiter met de in het combi-instrument weer‐
gegeven snelheidslimiet geactiveerd.
Rijden en parkeren 231
Weergegeven snelheidslimiet bij actieve
afstandsassistent DISTRONIC of limiter over‐
nemen
#De tuimelschakelaar 4(RES) omhoogdruk‐
ken.
De in het combi-instrument weergegeven
snelheidsbegrenzing wordt als opgeslagen
snelheid overgenomen. De auto past de snel‐
heid aan die van de voorligger aan, tot maxi‐
maal de opgeslagen snelheid.
Wegrijden met actieve afstandsassistent
DISTRONIC
#De voet van het rempedaal nemen en de
actieve afstandsassistent DISTRONIC active‐
ren.
#De tuimelschakelaar 4(RES) omhoogdruk‐
ken.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC deacti‐
veren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde actieve afstands‐
assistent DISTRONIC bij het verlaten van
de bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan
de auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent
DISTRONIC altijd uitschakelen en de
auto tegenwegrollen beveiligen, voor‐
dat de bestuurdersstoel wordtverlaten.
#De tuimelschakelaar 4(CNCL) omlaagdruk‐
ken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
Snelheid verhogen of verlagen
#De tuimelschakelaar 3tot het drukpunt
omhoog (SET+) of omlaag (SET-) drukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3voorbij het drukpunt
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3voorbij het drukpunt
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
232 Rijden en parkeren
Voorgeschreven afstand tot de voorligger
vergroten of verkleinen
#Voorgeschreven afstand vergroten: De tui‐
melschakelaar 2omlaagdrukken.
#Voorgeschreven afstand verkleinen: De
tuimelschakelaar 2omhoogdrukken.
Functie van de actieve snelheidslimietassis‐
tent
Als een gewijzigde snelheidslimiet wordt herkend
terwijl de actieve afstandsassistent DISTRONIC
is ingeschakeld, neemt deze de nieuwe snelheid
over als opgeslagen snelheid.
De rijsnelheid wordt uiterlijkter hoogte van de
verkeersborden aangepast. Bij plaatsnaambor‐
den wordt de snelheid overeenkomstig de in de
bebouwde komgeldende snelheid aangepast. De
weergave van de snelheidslimiet op het instru‐
mentendisplay wordt altijd geactualiseerd ter
hoogte van het verkeersbord.
Wanneer op onbegrensde wegen (bijvoorbeeld
op Duitse autosnelwegen) geen snelheidsbe‐
grenzing geldt, wordt de richtsnelheid als opge‐
slagen snelheid overgenomen. Het systeem
gebruikt op de onbegrensde weg de opgeslagen
snelheid als richtsnelheid. Wanneer de opgesla‐
gen snelheid op onbegrensde wegen niet wordt
veranderd, is de richtsnelheid 130 km/h.
Wanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC door bediening van het gaspedaal
passief geschakeld is, worden alleen snelheidsli‐
mietenovergenomen die hoger zijn dan de inge‐
stelde snelheid.
De actieve snelheidslimietassistent is slechts
een hulpmiddel. De bestuurder is zelf verant‐
woordelijk voor de veilige afstand, de snelheid
en het tijdig remmen. De toegestane maximum‐
snelheid is onder andere afhankelijkvan de staat
van het wegdek en de verkeersomstandigheden.
Rijden en parkeren 233
Systeemgrenzen
Beperkte snelheidsbegrenzingen (bijvoorbeeld
tijdelijk of vanwege het weer) kunnen door het
systeem niet eenduidig worden herkend. De toe‐
gestane maximumsnelheid voor een combinatie
wordt door het systeem niet herkend. In deze
situaties moet de snelheid worden aangepast.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door aanpassing van de snelheid
door de actieve snelheidslimietassistent
De snelheid die door de actieve snelheidsli‐
mietassistent wordtovergenomen kan in
sommige gevallen te hoog of onjuist zijn:
RBij regen of mist
RBij het rijden met een aanhangwagen
#Erop letten dat de rijsnelheid altijd over‐
eenkomt met de verkeersregels.
#De gereden snelheid aanpassen aan de
actuele verkeers- en weersomstandig‐
heden.
Functie van de routegebaseerde snelheids‐
aanpassing
%De volgende functie is landsafhankelijk en
alleen in combinatie met het rijassistentie‐
pakket beschikbaar.
Bij actieve afstandsassistent DISTRONIC past de
functie de rijsnelheid aan een komende routege‐
beurtenis aan. De komende routegebeurtenis
wordt, afhankelijkvan het gekozen rijpro‐
gramma, brandstofbesparend, comfortabel of
dynamisch gereden. Is de routegebeurtenis
gepasseerd, dan accelereert de auto weer naar
de opgeslagen snelheid. Daarbij worden de inge‐
stelde afstand, herkende voorligger en komende
snelheidslimieten in acht genomen.
De routegebaseerde snelheidsaanpassing kan in
het multimediasysteem worden geconfigureerd
(/pagina 235).
Komende routesituaties zijn:
RBochten
RT-kruisingen, rotondes en tolstations
RSplitsingen en afritten
RFiles die worden genaderd (alleen met Live
Traffic (/pagina 356))
%Bij het bereikenvan het tolstation neemt de
actieve afstandsassistent DISTRONIC de
snelheid over als opgeslagen snelheid.
Daarnaast wordt de snelheid verlaagd, als bij
ingeschakelde richtingaanwijzer een van de vol‐
gende situaties wordt herkend:
RAfslaan op kruisingen
RRijden op uitvoegstroken
RRijden op rijstroken aangrenzend op uitvoeg‐
stroken
De bestuurder is altijd verantwoordelijkvoor de
keuze van een passende snelheid en voor het in
acht nemen van andere verkeersdeelnemers. Dit
geldt in het bijzonder op kruisingen, rotondes en
verkeerspleinen en bij verkeerslichtsystemen,
omdat de routegebaseerde snelheidsaanpassing
de auto niet tot stilstand afremt.
Bij actieve routebegeleiding wordt automatisch
een eerste aanpassing van de snelheid uitge‐
voerd. Met het inschakelen van de richtingaan‐
wijzer wordt de gekozen routebegeleiding beves‐
234 Rijden en parkeren
tigd en de verdere aanpassing van de snelheid
geactiveerd.
De aanpassing van de snelheid wordt in de vol‐
gende gevallen beëindigd:
Rwanneer de richtingaanwijzer voor de route‐
gebeurtenis wordt uitgeschakeld.
Rwanneer de bestuurder tijdens de procedure
het gas- of rempedaal bedient.
Systeemgrenzen
De routegebaseerde snelheidsaanpassing houdt
geen rekening met eventuele voorrangsregels.
De bestuurder is verantwoordelijkvoor het aan‐
houden van het wegenverkeersreglement en een
aangepaste snelheid.
Bij moeilijke omgevingsomstandigheden (bijvoor‐
beeld onoverzichtelijk verloop van de rijstrook,
rijstrookversmallingen, natheid, sneeuw of ijs), of
als met een aanhangwagen wordtgereden, kan
de keuze van de snelheid door het systeem niet
geschikt voor de situatie zijn. In deze situaties
moet de bestuurder zelf overeenkomstig ingrij‐
pen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks routegebaseerde snelheids‐
aanpassing
De routegebaseerde snelheidsaanpassing
kan in de volgende situaties onjuist zijn of tij‐
delijk niet beschikbaar zijn:
RWanneer kaartgegevens niet actueel of
niet beschikbaar zijn
RWanneer de voorgestelde routegeleiding
niet gevolgd wordt
RWanneer de ingestelde route gewijzigd
wordt
RBij wegwerkzaamheden
RBij het rijden met een aanhangwagen
RBij slechte weers- en wegdekomstandig‐
heden
RWanneer het gaspedaal wordt bediend
#De snelheid aan de verkeerssituatie
aanpassen.
Routegebaseerde snelheidsaanpassing
instellen
Voorwaarden
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Snelheidsaanpassing
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Actieve stuurassistent
Functie van de actieve stuurassistent
%De actieve stuurassistent is landspecifiek en
alleen bij auto's met rijassistentiepakket
beschikbaar.
De actieve stuurassistent ondersteunt u tot een
snelheid van210 km/h met subtiele stuuringre‐
pen om in het midden van de rijstrook te rijden.
Hij richt zich afhankelijkvan de rijsnelheid op de
voorligger en op de rijstrookmarkeringen.
Rijden en parkeren 235
Bij een actief sturend systeem wordt het sym‐
bool èop het multifunctioneel display groen
weergegeven.
Wanneer de herkenning vanrijstrookmarkerin‐
gen en voorligger nadelig wordt beïnvloed, wis‐
selt de actieve stuurassistent naar de passieve
toestand. Het systeem biedt in dat gevalgeen
ondersteuning. In de overgang van de actieve
naar de passieve toestand wordt het symbool
èvergroot en geel knipperend weergegeven.
Wanneer de passieve toestand bereikt is, wordt
het symbool èin het multifunctioneel display
grijsweergegeven.
Stuur- en aanraakherkenning
Het is vereist dat de bestuurder het stuurwiel
voortdurend vasthoudt, zodat hij altijd kanstu‐
ren en zo koers- of spoorcorrigerend kan ingrij‐
pen. De bestuurder moet voortdurend rekening
houden met een omschakeling van de actieve
toestand naar de passieve toestand of omge‐
keerd.
Wanneer het systeem een systeemgrens her‐
kent, herkent dat de bestuurder gedurende lan‐
gere tijd niet zelf stuurt of de handen van het
stuurwiel heeft genomen, wordt de bestuurder
afhankelijk van de situatie ofwel optisch, ofwel
optisch en akoestisch door het systeem gewaar‐
schuwd. Op het multifunctioneel display ver‐
schijnt de melding 1.
Als de bestuurder na langere tijd nog steeds niet
zelf stuurt of het stuurwiel niet vastpakt, klinkt
naast de optische waarschuwingsmelding her‐
haalt een waarschuwingssignaal (landsafhanke
lijk).
De waarschuwingsmelding verschijnt niet of
wordt na het verschijnen beëindigd als aan een
van de volgende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe bestuurder stuurt zelf.
RDe bestuurder drukt een stuurwieltoets in of
bedient de touch-control.
De actieve stuurassistent is slechts een hulpmid‐
del. De bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor
de veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook. Voor
het veranderenvanrijstrook moet de bestuurder
controleren of de aangrenzende rijstrook vrij is
(over de schouder kijken).
Systeemgrenzen
De actieve stuurassistent beschikt over een
begrensd stuurmoment voor de geleiding in
dwarsrichting. De stuuringreep is mogelijk niet
voldoende om de auto in de rijstrook te houden
of afritten af te rijden.
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
236 Rijden en parkeren
lende lichtomstandigheden, reflecties of slag‐
schaduwen op de rijbaan
RBij ontoereikende verlichting van de rijbaan
RAls de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RWanneer geen of meerdere niet eenduidige
rijstrookmarkeringen voor een rijstrook aan‐
wezig zijn, of de markeringen snel wijzigen
RAls de afstand tot de voorligger te klein is en
daardoor de rijstrookmarkeringen niet wor‐
den herkend
RBij zeer smalle en bochtige wegen
RBij obstakels die op de rijstrook staan of over
de rand van de rijstrook steken
Het systeem biedt in de volgende situaties geen
ondersteuning:
RIn krappe bochten, kruisingen, tolpoorten,
rotondes en bij het afslaan
RBij het rijden met aanhangwagen
RBij het veranderenvanrijstrook of het inscha‐
kelen van de richtingaanwijzer
RBij een te lage bandenspanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onverwachte afbreking van de
werking van de actieve stuurassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de actieve
stuurassistent worden bereikt, is niet
gewaarborgd dat het systeem actief blijft of
dat de rijstrook gevolgd wordt.
#De handen altijd aan het stuurwiel hou‐
den en de verkeerssituatie opmerkzaam
in acht nemen.
#De auto altijd afhankelijk van het ver‐
keer en de situatie besturen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onverwachte stuuringrepen
door de actieve stuurassistent
De herkenning vanrijstrookmarkeringen en
objectenkan een storing vertonen.
Dit kan onverwachte stuuringrepen veroorza‐
ken.
#Overeenkomstig de verkeerssituatie
sturen.
Actieve stuurassistent inschakelen
Voorwaarden
RHet ESP®is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Rijden en parkeren 237
#Als het controlelampje 1gedoofd is: De
toets2indrukken.
Functie van de actieve rijstrookwisselassis‐
tent
%De volgende functie is landsafhankelijk en
alleen in combinatie met het rijassistentie‐
pakket beschikbaar.
De actieve rijstrookwisselassistent ondersteunt
de bestuurder bij het wisselen vanrijstrook door
stuurmomenten, wanneer de bestuurder de rich‐
tingaanwijzer bedient.
De ondersteuning bij het veranderenvanrij‐
strook vindt plaats als aan alle volgende voor‐
waarden is voldaan:
RDe auto rijdt op een autosnelweg of een weg
met meerdere rijstroken in de rijrichting.
RDe aangrenzende rijstrook is van de eigenrij‐
strook afgescheiden door een onderbroken
rijstrookmarkering.
REr wordtgeen voertuig herkend op de aan‐
grenzende rijstrook.
RDe rijsnelheid ligt tussen 80 km/h en
180 km/h.
RDe actieve rijstrookwisselassistent is in het
multimediasysteem ingeschakeld.
RDe actieve stuurassistent is ingeschakeld en
actief.
Wanneer op de aangrenzende rijstrook geen
voertuig wordt herkend en wanneer het wisselen
vanrijstrook is toegestaan, dan wordt hiermee
begonnen. Dit wordt aan de bestuurder getoond
met een groene pijl 2naast het stuurwielsym‐
bool. Er verschijnt bovendien bijvoorbeeld de
melding Rijstrookwisseling naar links. Als de
actieve rijstrookwisselassistent met de richting‐
aanwijzer geactiveerd wordt, maar het wisselen
vanrijstrook niet direct mogelijk is, verschijnt
naast het nog steeds groene stuurwielsymbool
een grijze pijl 1.
Zodra de ondersteuning het wisselen vanrij‐
strook start, wordt naast de weergave in het
238 Rijden en parkeren
multifunctioneel display automatisch de richting‐
aanwijzer geactiveerd.
Wanneer bij het veranderenvanrijstrook de
assistentieweergave wordtgetoond, verschijnt
daar de rijstrookwissel-weergave, een extra pijl
op de naastgelegen rijstrook
(/pagina 240).
Wanneer het wisselen vanrijstrook niet mogelijk
is, verdwijnt de pijl na enige tijd en moet het wis‐
selen vanrijstrook opnieuw worden geactiveerd.
Op gedeeltes van de autosnelweg waar geen
snelheidsbeperking is, kan het wisselen vanrij‐
strook alleen direct plaatsvinden.
Als het systeem beïnvloed wordt, kan de werking
van de actieve rijstrookwisselassistent worden
afgebroken. Als de werking wordt afgebroken,
verschijnt op het multifunctioneel display de
melding Rijstrookwisseling afgebr. en klinkt een
waarschuwingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verwisselen vanrijstrook naar
bezette rijstrook
De rijstrookwisselassistent kan niet altijd
eenduidig herkennen of de naastgelegen rij‐
strook vrij is.
Het verwisselen vanrijstrook kan ondanks
bezette aangrenzende rijstrook worden inge‐
leid.
#Voor het verwisselen vanrijstrook zeker
stellen dat de aangrenzende rijstrook
vrij is en dat gevaar voor andere ver‐
keersdeelnemers uitgesloten is.
#Het verwisselen vanrijstrook controle‐
ren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onverwachte afbreking van de
werking van de rijstrookwisselassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de rijst‐
rookwisselassistent worden bereikt, is niet
gewaarborgd dat het systeem actief blijft.
De rijstrookwisselassistent biedt dan geen
ondersteunende stuurmomenten meer.
#Het verwisselen vanrijstrook altijd uit‐
voeren met de handen aan het stuur‐
wiel en controleren. De verkeerssituatie
controleren en indien nodig sturen
en/of remmen.
Systeemgrenzen
Voor de actieve rijstrookwisselassistent gelden
de systeemgrenzen van de actieve stuurassis‐
tent (/pagina 235).
Bovendien kan het systeem in de volgende situ‐
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer‐
king zijn:
RDe sensoren in de achterbumper zijn ver‐
vuild, beschadigd of afgedekt, bijvoorbeeld
door een sticker of ijs en sneeuw.
RDe exterieurverlichting geeft een defect aan.
Rijden en parkeren 239
Actieve rijstrookwisselassistent in- en uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
#Rijstrookwisselassist. selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Functie van de actieve noodstopassistent
Wanneer continu niet wordtgereageerd op de
optische en akoestische waarschuwing om de
handen op het stuurwiel te plaatsen, verschijnt
op het multifunctioneel display de melding
Noodstop wordt gestart.Reageert de bestuurder
nog steeds niet, dan verlaagt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC de snelheid. De
auto wordt trapsgewijstot stilstand afgeremd.
Bij een snelheid onder 60 km/h wordt de alarm‐
knipperlichtinstallatie automatisch ingeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat, worden de volgende
handelingen uitgevoerd:
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt beëindigd.
RDe auto wordt ontgrendeld.
RIndien mogelijk, wordt een noodoproep naar
de Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
De bestuurder kan de vertraging altijd afbreken
door een van de volgende handelingen:
RSturen
RRemmen of gasgeven
RStuurwieltoets indrukken
RTouchcontrol bedienen
RActieve afstandsassistent DISTRONIC in- of
uitschakelen
Overzicht van de weergavenvan de actieve
afstandsassistent DISTRONIC in het combi-
instrument
In het combi-instrument tonen de assistentie‐
weergave en de statusindicatie de status van de
volgende functies:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RRoutegebaseerde snelheidsaanpassing
RActieve stuurassistent
Assistentieweergave
1Routegebaseerde snelheidsaanpassing
(soort routegebeurtenissen)
2Voorligger
3Afstandsschaal
4Ingestelde voorgeschreven afstand
5Rijstrookwissel-weergavevan de actieve
rijstrookwisselassistent
240 Rijden en parkeren
Statusindicatie actieve afstandsassistent
DISTRONIC en routegebaseerde snelheids‐
aanpassing
1Actieve afstandsassistent DISTRONIC gese‐
lecteerd, ingestelde voorgeschreven afstand
(aantal segmenten onder de auto)
2Actieve afstandsassistent DISTRONIC uitge‐
schakeld, snelheid opgeslagen
3Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid opgeslagen, geen voertuig herkend
(lichtgekleurd voertuigsymbool)
4Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid opgeslagen, voertuig herkend
(groen voertuigsymbool)
5Actieve afstandsassistent DISTRONIC en
routegebaseerde snelheidsaanpassing actief,
snelheid opgeslagen
%Op snelwegen of autowegenwordt het
groene voertuigsymbool çcyclisch weer‐
gegeven als het systeem gereed is om weg
te rijden.
Snelheidsmeter
De opgeslagen snelheid is in de snelheidsmeter
gemarkeerd. Is de snelheid van de voorligger of
de snelheidsaanpassing op basis van de ver‐
wachte routegebeurtenis lager dan de opgesla‐
gen snelheid, dan branden de segmenten in de
snelheidsmeter. De activering of deactivering
van de actieve afstandsassistent DISTRONIC als‐
mede de wijziging van de opgeslagen snelheid
vanwege de handmatige of automatische over‐
name van de snelheidslimiet worden op het mul‐
tifunctioneel display als terugkoppelingsmelding
op één regelweergegeven.
Statusindicatie actieve stuurassistent
1Grijsstuurwiel: Actieve stuurassistent inge‐
schakeld en passief
2Groen stuurwiel: Actieve stuurassistent inge‐
schakeld en actief
3Knipperend stuurwiel: verzoek om actieve
terugmelding door de bestuurder of over‐
gang van de actieve naar de passieve toe‐
stand, herkenning van systeemgrenzen
Rijden en parkeren 241
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende
korte tijd vast bij het wegrijden bergop:
RAuto's met automatische transmissie: De
transmissie staat in de stand hof k.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rem‐
pedaal op het gaspedaal te plaatsen en wegte
rijden zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van de auto
Na korte tijd remt de wegrijhulp voor op hel‐
lingen de auto niet meer af en kan deze daar‐
door wegrollen.
#Daarom snel de voet van het rem- op
het gaspedaal zetten. Nooit proberen
de auto te verlaten, wanneer deze met
de wegrijhulp voor op hellingen wordt
tegengehouden.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor‐
beeld bij het wachten in het verkeer.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder‐
steuning tijdens het rijden en vormtgeen vol‐
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30%.
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde HOLD-functie bij
het verlaten van de auto
Als de auto alleen door de HOLD-functie
wordt afgeremd als de auto wordtverlaten,
kan deze in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal
wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door
een inzittende.
#De HOLD-functie altijd uitschakelen en
de auto beveiligen tegenwegrollen,
alvorens deze te verlaten.
242 Rijden en parkeren
*AANWIJZING Beschadiging door zelf‐
standig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge‐
schakeld is, remt de auto in bepaalde situ‐
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare
situaties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RHet bestuurdersportier is gesloten of de vei‐
ligheidsgordel aan bestuurderszijde is omge‐
gespt.
RDe motor draait of is door het ECO start-
stopsysteem afgezet.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h,kof
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd
snel verder indrukken, tot de melding ë
op het multifunctioneel display verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om wegte rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ëvan het multifunctioneel display ver‐
dwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand jgezet.
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand jof de elek‐
trische parkeerremgewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RHet aandrijfsysteem wordt afgezet.
REr treedt een systeemstoring op of de span‐
ningsvoorziening is onvoldoende.
Werking van de DYNAMIC BODY CONTROL
De DYNAMIC BODY CONTROL past de karakte‐
ristiek van de dempers continu aan de actuele
bedrijfstoestanden en rijsituatie aan.
De instelling van de demping wordtvoor elk wiel
afzonderlijk geregeld en wordt beïnvloed door de
volgende factoren:
Rde staat van het wegdek
Rde belading van de auto
Rde selectie van het rijprogramma
Rde rijstijl
Rijden en parkeren 243
Het rijprogramma kanworden ingesteld met de
DYNAMIC SELECT-schakelaar.
AIRMATIC
Werking van de AIRMATIC
De AIRMATIC is een luchtvering met variabele
demping voor een beterrijcomfort. De niveaure‐
geling rondom zorgt ook bij beladen auto voor de
best mogelijke vering en een gelijkblijvende
bodemvrijheid. Bij snel rijden wordt de auto
automatisch verlaagd om de rijveiligheid te ver‐
beteren en het brandstofverbruik te verlagen.
Bovendien bestaat de mogelijkheid om de voer‐
tuighoogte handmatig in te stellen.
De AIRMATIC omvat de volgende componenten
en functies:
RLuchtvering met automatische niveauregeling
RSnelheidsafhankelijke verlaging voor brand‐
stofbesparing
RHandmatig selecteerbaar hoog niveau voor
grotere bodemvrijheid
RADS PLUS (adaptief dempingssysteem met
continue dempingskrachtverstelling)
RDYNAMIC SELECT-schakelaar en niveautoets
Beschikbare onderstelafstellingen
Rijprogramma Eigenschappen
A(Comfort) RDe onderstelafstelling is comfortabel.
RDe auto wordt op het normale niveau ingesteld.
RVanaf een snelheid van125 km/h daalt de auto.
RBij een snelheid onder 80 km/h wordt de auto weer omhooggebracht.
;(Economy) RDe onderstelafstelling is comfortabel.
RDe auto wordt op het lage niveau ingesteld.
RBij hogere snelheden daalt de auto niet verder.
244 Rijden en parkeren
Rijprogramma Eigenschappen
C(Sport) RDe onderstelafstelling is stugger.
RDe auto wordt op het lage niveau ingesteld.
RBij hogere snelheden daalt de auto niet verder.
B(Sport Plus) RDe onderstelafstelling is nog stugger.
RDe auto wordt op het lage niveau ingesteld.
RBij hogere snelheden daalt de auto niet verder.
Voertuighoogte instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te grotevoertuighoogte
Wanneer met een hogere voertuighoogte
wordtgereden, kunnen de rij-eigenschappen
negatief worden beïnvloed door het ver‐
hoogde zwaartepunt van het voertuig.
De auto kan bijvoorbeeld bij het sturen of bij
het rijden in een bocht, naar buiten glijden.
#Altijd een voertuighoogte kiezen die
overeenkomt met de rijstijl en de staat
van het wegdek.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
zakkende auto
Bij het omlaagbrengen van de auto kunnen
lichaamsdelen van personen bekneld raken
die zich tussen de carrosserie en de banden
of onder de auto bevinden.
#Bij het omlaagbrengen van de auto mag
zich niemand in de directe omgeving
van de spatbordranden of onder de
auto bevinden; dit controleren.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
zakkende auto
Auto's met AIRMATIC resp. niveaurege‐
ling: Bij het uitladen of uitstappen gaat de
auto eerst iets omhoog en zakt vervolgens na
korte tijd tot de ingestelde hoogte.
Daardoor kunnen u en personen in de buurt
van de spatbordrand of de bodemplaat
bekneld raken.
De auto kan ook na het vergrendelen omlaag
gaan.
Rijden en parkeren 245
#Bij het verlaten van de auto controleren
dat zich niemand in de omgeving van de
spatbordranden of de bodemplaat
bevindt.
Voorwaarden
RDe auto is gestart.
RDe auto mag niet sneller dan 60 km/h rijden.
Auto omhoogbrengen
#De toets1indrukken.
Het controlelampje 2brandt.
De auto wordt op het hoge niveau ingesteld.
Uw selectie wordt opgeslagen.
In de volgende situaties wordt de auto weer
omlaaggebracht:
RUrijdt sneller dan 80 km/h.
REr wordt circa drie minuten met een snelheid
tussen 60 km/h en 80 km/h gereden.
REr wordt een rijprogramma met de DYNAMIC
SELECT-schakelaar geselecteerd.
De auto wordt ingesteld op de hoogte van het
actieve rijprogramma.
Auto omlaagbrengen
#De toets1indrukken.
Het controlelampje 2dooft. De auto wordt
ingesteld op de hoogte van het actieve rijpro‐
gramma.
246 Rijden en parkeren
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro‐
nische parkeerhulp met ultrasone sensoren. Het
bewaakt met behulp van zes sensoren 1in de
voorbumper en zes sensoren in de achterbum‐
per de omgeving van uw auto. De PARKTRONIC-
parkeerassistent geeft de afstand tussen de auto
en een herkend obstakel optisch en akoestisch
aan.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft te
allen tijde verantwoordelijkvoor het veilig
manoeuvreren en in- en uitparkeren. Bij het
manoeuvreren, in- en uitparkeren mogen zich
onder andere geen personen, dieren of voorwer‐
pen in het manoeuvreergebied bevinden; dit con‐
troleren.
In de standaardinstelling klinkt voor vanaf een
afstand van circa 0,3 m en achter circa 1,0 m tot
het obstakel een onderbroken signaal. Vanaf een
afstand van circa 0,2 m klinkt een ononderbro‐
ken signaal. In het multimediasysteem kunt u via
de instelling vroeg waarschuwen instellen, dat
de waarschuwingssignalen ook voor en bij de
flankbescherming al bij grotere afstanden van
circa 1,0 m hoorbaar zijn (/pagina 250).
%De instelling "vroeg waarschuwen" is voor
de achterzijde altijd actief.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent is uitge‐
schakeld, is ook de actieve parkeerassistent niet
beschikbaar.
Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent in het multimediasysteem
Auto's met actieve parkeerassistent zonder
360°-camera
Rijden en parkeren 247
Auto's met actieve parkeerassistent en 360°-
camera
Als de actieve parkeerassistent niet ingescha‐
keld is en een obstakel in de baan van de auto
wordt herkend, wordt bij snelheden lager dan
10 km/h een popup-venstervan de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent 1op het multimediasys‐
teem weergegeven.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu‐
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels onder het registratiegebied, bij‐
voorbeeld personen, dieren of voorwerpen
RObstakels boven het registratiegebied, bij‐
voorbeeld uitstekende lading, overhangen of
laadplatformsvan vrachtwagens
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of natte
sneeuw. Anders kunnen ze niet correct functio‐
neren. Daarom moeten de sensoren regelmatig
worden gereinigd; hierbij ervoor zorgen dat er
geen krassen of beschadigingen op de sensoren
ontstaan.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Als de
elektrische verbinding tussen de auto en aan‐
hangwagen is aangesloten, is de PARKTRONIC-
parkeerassistent voor de achterzijde uitgescha‐
keld.
Functie van de passieve flankbescherming
De passieve flankbescherming breidt de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent uit met een waarschu‐
wing tegen obstakels aan de zijkanten. De waar‐
schuwing vindt plaats bij obstakels die zich tus‐
sen het voorste en achtersteregistratiegebied
bevinden. Om een object aan de zijkant te kun‐
nen detecteren, moet dit tijdens het voorbij rij‐
den eerst door de sensoren in de voor- of achter‐
bumper worden herkend.
Bij het parkeren of manoeuvreren worden obsta‐
kel tijdens het voorbij rijden gedetecteerd. Wan‐
neer u in de richting van een gedetecteerd
obstakel stuurt en daardoor een zijdelings aanrij‐
dingsgevaar bestaat, volgt een waarschuwing.
Afhankelijk van de afstand gaan de zijdelingse
segmenten geel of rood branden.
Segmentkleur afhankelijk van de afstand
Kleur Afstand aan de zij‐
kant in cm
Geel circa 30 - 60
Rood circa < 30
Om ervoor te zorgen dat segmenten aan de zij‐
kant voor of achter kunnen worden weergege‐
ven, moet de auto eerst een afstand vanten
minste een halve autolengte afleggen. Als een
afstand van een autolengte is afgelegd, kunnen
alle segmenten aan de zijkant voor en achter
worden weergegeven.
248 Rijden en parkeren
Auto's zonder 360°-camera
1De PARKTRONIC-parkeerassistent is alleen
voor en achter gereed voor de meting
2De PARKTRONIC-parkeerassistent is gereed
voor de meting en kan ook voor zijdelingse
obstakels waarschuwen
3Obstakels rechtsvoor (geel) en -achter (rood)
herkend
Auto's met 360°-camera
1De PARKTRONIC-parkeerassistent is alleen
voor en achter gereed voor de meting
2De PARKTRONIC-parkeerassistent is gereed
voor de meting en kan ook voor zijdelingse
obstakels waarschuwen
3Obstakelrechtsvoor (rood) herkend
Opgeslagen zijdelingse obstakels worden onder
andere gewist in de volgende situaties:
RU parkeert de auto en schakelt het contact
uit.
RDe portieren worden geopend.
Na het startenvan de motor moeten obstakels
opnieuw worden gedetecteerd voordat een
nieuwe waarschuwing kanvolgen.
Systeemgrenzen
Voor de passieve flankbescherming gelden in
principe de systeemgrenzen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent.
Onder andere de volgende objecten worden niet
herkend:
RVoetgangers die aan de zijkant van de auto
lopen
RObjecten die aan de zijkant van de auto
staan
PARKTRONIC-parkeerassistent uit- of inscha‐
kelen
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
Rijden en parkeren 249
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang‐
wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje 1niet brandt. Als het con‐
trolelampje brandt of op het multifunctioneel
display het symbool éwordtweergegeven, is
de PARKTRONIC-parkeerassistent niet actief.
#De toets2indrukken.
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets zich ook in de middenconsole bevin‐
den.
%Als de auto wordtgestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.
Waarschuwingssignalen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
5Waarsch.signalen inst.
Volume van de waarschuwingssignalen
instellen
#Volume waarschuwingssignalen selecteren.
#Een waarde instellen.
Toonhoogte van de waarschuwingssignalen
instellen
#Toonhoogte waarschuwingssignalen selecte‐
ren.
Een waarde instellen.
Activeringsmoment van de waarschuwings‐
signalen bepalen
Ukunt vastleggen, of de waarschuwingssignalen
van de PARKTRONIC-parkeerassistent al bij een
grotere afstand tot de hindernis worden gege
ven.
#Vroeg waarschuwen selecteren.
250 Rijden en parkeren
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
Ukunt vastleggen, of tijdens een akoestische
waarschuwing van de PARKTRONIC-parkeeras‐
sistent het volume van een mediabron in het
multimediasysteem moet worden verlaagd.
#Verlaging audiovolume bij waarschuwingssig-
nalen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Achteruitrijcamera
Functie van de achteruitrijcamera
Als de functie in het multimediasysteem is inge‐
schakeld, wordt bij het inschakelen van de ach‐
teruitversnelling het beeld van de achteruitrijca‐
mera 1op het display van het multimediasys‐
teem weergegeven. Dynamische hulplijnen tonen
het rijspoor aan de hand van de actuele stuuruit‐
slag. Zo kunt u zich bij het achteruitrijden oriën‐
teren en obstakels vermijden.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en par‐
keren. Bij het manoeuvreren of parkeren mogen
zich onder andere geen personen, dieren of
voorwerpen in het manoeuvreergebied bevinden;
dit controleren.
Ukunt kiezen tussen de volgende weergaven:
RNormale weergave
RGroothoekweergave
RAanhangwagenweergave
Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Auto's zonder actieve parkeerassistent
De volgende cameraweergaven zijn beschikbaar
in het multimediasysteem:
Rijden en parkeren 251
Normale weergave
1Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
2Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
3Gele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot het
achtergedeelte
4Bumper
5Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
Groothoekweergave
Aanhangerweergave (alleen auto's met aan‐
hangwagenvoorziening)
1Gele hulplijn, richthulp
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Auto's met actieve parkeerassistent
De volgende cameraweergaven zijn beschikbaar
in het multimediasysteem:
Normale weergave
1Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
252 Rijden en parkeren
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Gele waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op een
afstand tussen circa 0,6 m en 1,0 m)
5Rode waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op zeer
geringe afstand (circa 0,3 m of minder)
6Oranje waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op mid‐
dellange afstand (tussen 0,3 m en 0,6 m)
%Als het volledige systeem uitvalt, worden de
binnenste segmenten van de waarschu‐
wingsmelding rood afgebeeld. Het controle‐
lampje in de toetsvan de PARKTRONIC gaat
branden en op het multifunctioneel display
verschijnt het symbool é.
Wanneer het systeem aan de achterzijde uit‐
valt, worden bij het achteruitrijden de achter‐
ste segmenten rood afgebeeld en verdwijnen
de achterste segmenten bij het vooruitrijden.
Als de actieve parkeerassistent is ingescha‐
keld, worden de rijstroken groen weergege‐
ven.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
Groothoekweergave
Aanhangerweergave (alleen auto's met aan‐
hangwagenvoorziening)
1Gele hulplijn, richthulp
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Systeemgrenzen
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
RHet kofferdeksel is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
Rijden en parkeren 253
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
gen. De aanwijzingen voor het reinigen van
de achteruitrijcamera in acht nemen
(/pagina 439).
RCamera's of onderdelen van de auto,waarin
de camera's zijn ingebouwd, zijn beschadigd.
In dit geval de camera's, hun stand en afstel‐
ling laten controleren bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Door extra achterop de auto gemonteerde aan‐
bouwdelen (bijvoorbeeld kentekenplaathouder of
fietsdrager), kunnen het gezichtsveld en verdere
functies van de achteruitrijcamera worden
beperkt.
%Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen. Wees in dat gevalextra
voorzichtig.
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, als gevolg van bijvoor‐
beeld pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
360°-camera
Functie van de 360°-camera
De 360°-camera is een systeem dat bestaat uit
vier camera's. De camera's registreren de
directe omgeving van de auto. Het systeem
ondersteunt u bijvoorbeeld bij het parkeren of bij
onoverzichtelijke uitritten.
De 360°-camera is slechts een hulpmiddel. Hij
kan uw waarneming van de omgeving niet ver‐
vangen. De bestuurder blijft te allen tijde verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en par‐
keren. Bij het manoeuvreren of parkeren mogen
zich onder andere geen personen, dieren of
voorwerpen in het manoeuvreergebied bevinden;
dit controleren.
Het systeem verwerkt de beelden van de vol‐
gende camera's:
RAchteruitrijcamera
RFrontcamera
RTwee zijcamera's in de buitenspiegels
Weergavenvan de 360°-camera
Ukunt kiezen tussen verschillende weergaven:
1Groothoekweergave ór
2TopView met beeld van de frontcamera
3TopView met beeld van de zijcamera in de
buitenspiegels
4Groothoekweergave achter
5TopView met beeld van de achteruitrijca‐
mera
6TopView met aanhangwagenweergave
(indien aanhangwagenvoorziening gemon‐
teerd)
254 Rijden en parkeren
TopView
1Rijstrook bij actuele stuurwielverdraaiing
2Gele waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op een
afstand van circa (1,0 m of minder)
3Eigen auto van bovenaf
Wanneer de afstand tot een obstakel afneemt,
verandert de kleur van de waarschuwingsmel‐
ding 2:
RVanaf circa 1,0 m: Geel
RVanaf circa 0,6 m: Oranje
RVanaf circa 0,3 m: Rood
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent
gereed voor gebruik is en geen objectenworden
herkend, worden de segmenten van de waar‐
schuwingsmelding grijs afgebeeld.
%Als het volledige systeem uitvalt, worden de
segmenten van de waarschuwingsmelding
rood afgebeeld en verschijnt op het multi‐
functioneel display in het combi-instrument
het symbool é.
Wanneer het systeem aan de achterzijde uit‐
valt, verandert de weergave van de segmen‐
ten als volgt:
RBij het achteruitrijden worden de achter‐
ste segmenten rood weergegeven.
RBij het vooruitrijden worden de achterste
segmenten uitgeschakeld.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
Hulplijnen
1Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuurwielverdraaiing (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Markering op een afstand van circa 1,0 m
%Als de actieve parkeerassistent is ingescha‐
keld, worden de rijstroken 1groen weerge‐
geven.
Rijden en parkeren 255
De hulplijnen op het display van het multime‐
diasysteem geven de afstanden ten opzichte
van de eigen auto aan. De afstanden gelden
op rijbaanhoogte.
De hulplijnen in de aanhangwagenmodus
worden ter hoogte van de aanhangwagen‐
voorziening afgebeeld.
Aanhangwagenweergave (indien aanhangwa‐
genvoorziening gemonteerd)
Wanneer u de aanhangwagenweergave selec‐
teert terwijlgeen aanhangwagen aan de auto is
gekoppeld, verschijnt het volgende beeld:
1Gele hulplijn, richthulp
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Wanneer de elektrischeverbinding van de auto
met de aanhangwagen tot stand is gebracht, wis‐
selt het beeld naar een aanzicht van de zijcame‐
ra's.
Dit aanzicht ondersteunt bij het manoeuvreren
met een aanhangwagen.
Zij-aanzicht van de buitenspiegelcamera's
In deze weergave kunnen de zijkanten van de
auto worden bekeken.
256 Rijden en parkeren
1Hulplijnen van de buitenmatenvan de auto
met uitgeklapte buitenspiegels
2Markering van de punten waar de wielen de
grond raken
Systeemuitval
Als er geen activering heeft plaatsgevonden, ver‐
schijnt de volgende weergave op het multimedia‐
systeem:
Systeemgrenzen
De 360°-camera werkt in onder andere de vol‐
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RDe portieren zijn geopend.
RDe buitenspiegels zijn ingeklapt.
RHet kofferdeksel is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
gen.
RCamera's of onderdelen van de auto waarin
de camera's zijn gemonteerd, zijn bescha‐
digd. In dit geval de camera's, hun stand en
afstelling laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
%In deze situaties de 360°-camera niet
gebruiken. Anders kunt u anderen bij het
parkeren verwonden of in botsing komen
met voorwerpen.
Bij zwaar beladen auto's kunnen bij het verlaten
van de standaardhoogte om technischeredenen
onnauwkeurigheden bij de hulplijnen en in de
weergave van de berekende afbeeldingen optre‐
den.
Door op de auto gemonteerde aanbouwdelen
(bijvoorbeeld kentekenplaathouder, fietsdrager)
kunnen het gezichtsveld en verdere functies van
het camerasysteem worden beperkt.
%Het contrast van het display kan door plotse‐
ling invallend zonlicht of andere lichtbronnen
nadelig worden beïnvloed, bijvoorbeeld bij
het uitrijden van een garage.Wees in dat
gevalextra voorzichtig.
Rijden en parkeren 257
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, als gevolg van bijvoor‐
beeld pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
De aanwijzingen voor het reinigen van de 360°-
camera in acht nemen (/pagina 439).
Weergave van de 360°-camera selecteren
Voorwaarden
RIn het multimediasysteem is de functie Aut.
achteruitrijcam. geselecteerd.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#In het multimediasysteem de gewenste weer‐
gave selecteren.
Automatische functie van de achteruitrijca‐
mera in- en uitschakelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden. De omgeving in de gaten houden
en te allen tijde klaar zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren 5Aut. achteruitrijcam.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Camera-afdekking van de achteruitrijcamera
openen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
#Camera-afd. openen selecteren.
%De camera-afdekking sluit na enige tijd auto‐
matisch of na het uit- en inschakelen van het
contact.
Favorieten voor camera instellen
Via de favorieteninstelling kan de cameraweer‐
gave in het multimediasysteem rechtstreeks
worden opgeroepen.
#De toetsòop het centrale bedieningsele‐
ment indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Tweemaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Nieuwe favoriet selecteren.
#Voertuig selecteren.
#Camera selecteren.
Actieve parkeerassistent
Functie van de actieve parkeerassistent
De actieve parkeerassistent is een elektronische
parkeerhulp met ultrasone sensoren die automa‐
tisch actief is tijdens het vooruitrijden. Het sys‐
teem werkt onder een snelheid van circa
35 km/h.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, ver‐
schijnt het volgende symbool op het multifunc‐
tioneel display in het combi-instrument:
Het systeem zoekt en meet dan zelfstandig par‐
keerplekken aan beide zijden van de auto paral‐
lel aan en dwars op de rijrichting.
Als de actieve parkeerassistent parkeerplekken
heeft herkend, verschijnt het volgende symbool
258 Rijden en parkeren
op het multifunctioneel display in het combi-
instrument:
De pijlen geven aan, aan welke zijde van de rij‐
baan er vrije parkeerplekken aanwezig zijn. Deze
worden vervolgens weergegeven op het display
van het multimediasysteem.
De parkeerplek en eventueel de parkeerrichting
kunnen vrij worden gekozen. De actieve parkeer‐
assistent berekent een geschikte baan voor de
auto en ondersteunt het in- en uitparkeren.
Auto's met automatische transmissie: De
actieve parkeerassistent ondersteunt bij het gas
geven, remmen, sturen en schakelen.
Auto's met handgeschakelde versnellings‐
bak: De actieve remingreep en het automatisch
schakelen zijn alleen beschikbaar bij auto's met
automatische transmissie. Daarom moet u tij‐
dens het in- en uitparkeren zelf remmen en scha‐
kelen.
De actieve parkeerassistent is slechts een hulp‐
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Erop letten dat zich geen perso‐
nen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden.
De actieve parkeerassistent wordt onder andere
afgebroken als een van de volgende handelingen
wordt uitgevoerd:
RU schakelt de PARKTRONIC-parkeerassistent
uit.
RU schakelt de actieve parkeerassistent uit.
REr wordtgestuurd.
RDe parkeerremwordt ingeschakeld.
RAuto's met automatische transmissie: De
transmissiestand jinschakelen.
RHet ESP®regelt.
RDe portieren of het kofferdeksel worden tij‐
dens het rijden geopend.
Systeemgrenzen
Voorwerpen die zich boven of onder het herken‐
ningsgebied van de actieve parkeerassistent
bevinden, kunnen bij het opmetenvan de par‐
keerplek niet worden herkend. Hiermee wordt
daarom ook geen rekening gehouden bij het
berekenen van de parkeerprocedure. Dit geldt
bijvoorbeeld voor uitstekende lading, overhangen
of laadplatformsvan vrachtwagens of begrenzin‐
genvan parkeerplekken. De actieve parkeeras‐
sistent stuurt daarom mogelijk te vroeg de par‐
keerplek in.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door objecten boven of onder het
herkenningsgebied van de actieve par‐
keerassistent
Als zich objecten boven of onder het herken‐
ningsgebied bevinden, kunnen de volgende
situaties optreden:
RDe actieve parkeerassistent kante vroeg
insturen.
RAuto's met automatische transmissie:
De auto stopt niet voor deze objecten.
Rijden en parkeren 259
Daardoor kunt u een aanrijding veroorzaken.
#De actieve parkeerassistent in deze
situaties niet gebruiken.
Sneeuw of zware regenvalkunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw‐
keurig kunnen worden bepaald. Parkeerplekken
ór geparkeerde aanhangwagens, waarvan de
aanhangwagendissel over de rand van de par‐
keerplek steekt, worden mogelijkerwijs niet als
parkeerplek herkend of niet correct gemeten. De
actieve parkeerassistent alleen gebruiken op een
vlakke, stroeve ondergrond.
De actieve parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor‐
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
RBij het transport van ladingen die voorbij de
auto uitsteken
RAls de parkeerplek zich op een steile helling
bevindt
RAls sneeuwkettingen zijn gemonteerd
De actieve parkeerassistent kan mogelijk ook
parkeerplekken weergeven die niet voor parke
rengeschikt zijn, bijvoorbeeld:
RParkeerplekken waar parkeren niet is toege‐
staan.
RParkeerplekken op een ongeschikte onder‐
grond.
De actieve parkeerassistent ondersteunt u in
onder andere de volgende situaties niet bij par‐
keerplekken dwars op de rijrichting:
RTwee parkeerplek bevinden zich direct naast
elkaar.
RDe parkeerplek bevindt zich direct naast een
lage begrenzing, bijvoorbeeld naast een
stoeprand.
De actieve parkeerassistent ondersteunt u, in
onder andere de volgende situaties, niet bij par‐
keerplekken parallel aan of dwars op de rijrich‐
ting:
RDe parkeerplek bevindt zich op een stoep.
RDe parkeerplek wordt begrensd door een
obstakel, bijvoorbeeld een boom, paal of aan‐
hangwagen.
Met de actieve parkeerassistent inparkeren
#De toets1indrukken.
260 Rijden en parkeren
Op het display van het multimediasysteem ver‐
schijnt de weergavevan de actieve parkeerassis‐
tent. In het gebied 2worden de gevonden par‐
keerplekken 4en de baan van de auto 3
weergegeven.
%De weergegeven baan van de auto 3op het
display van het multimediasysteem kanvan
de werkelijke baan afwijken.
#Als u een parkeerplek bent gepasseerd: De
auto totstilstand brengen.
#De gewenste parkeerplek 4selecteren.
#Eventueel de parkeerrichting vooruit of ach‐
teruit selecteren.
Afhankelijkvan de gekozen parkeerplek 4
en de parkeerrichting wordt de baan van de
auto 3weergegeven.
#De gekozen parkeerplek 4bevestigen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch
ingeschakeld als het inparkerenwordt
gestart. Bij het schakelen naar hwordt de
richtingaanwijzer automatisch uitgeschakeld.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha‐
kelen van de richtingaanwijzers ligt te allen tijde
bij u. Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers
overeenkomstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegenvan de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#Als op het display van het multimediasys‐
teem bijvoorbeeld de melding Achteruitver-
snelling inschakelen a.u.b. verschijnt: De
betreffende transmissiestand inschakelen.
Auto's met automatische transmissie: De
auto parkeert automatisch in de geselec‐
teerde parkeerplek.
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: Stoppen, uiterlijk wanneer het
ononderbrokenwaarschuwingssignaal van de
PARKTRONIC-parkeerassistent klinkt. Afhan‐
kelijk van de melding of de behoefte, een
vooruitversnelling of de achteruitversnelling
inschakelen.
Na beëindiging van het parkeren verschijnt de
melding Parkeerassistent beëindigd, auto over-
nemen. Eventueel kunnen nog manoeuvreerpro‐
cedures noodzakelijk zijn.
Rijden en parkeren 261
#Als het inparkeren is voltooid, de auto tegen
wegrollen beveiligen. Wanneer de wettelijke
voorschriften of de plaatselijke omstandighe‐
den dit vereisen: De wielen in de richting van
de stoeprand draaien.
%Ukunt de auto tijdens het inparkeren tot stil‐
stand brengen en een andere transmissie‐
stand kiezen. Daarop berekent het systeem
een nieuwe baan van de auto.Vervolgens
kan het inparkeren worden voortgezet. Als
geen nieuwe baan voor de auto beschikbaar
is, wordt opnieuw van transmissiestand
gewisseld. Wanneer de auto de parkeerplek
nog niet heeft bereikt, wordt het inparkeren
door schakelen afgebroken.
Met de actieve parkeerassistent uitparkeren
Voorwaarden
RDe auto werd met de actieve parkeerassis‐
tent ingeparkeerd.
In acht nemen dat u tijdens de gehele parkeer‐
procedure verantwoordelijk bent voor de auto en
de omgeving.
#De auto starten.
#De toets1indrukken.
Op het display van het multimediasysteem
verschijnt de weergavevan de actieve par‐
keerassistent.
#Als de auto dwars op de rijrichting is ingepar‐
keerd: In het gebied 2de uitparkeerrichting
3selecteren.
%De weergegeven baan van de auto op het
display van het multimediasysteem kanvan
de werkelijke baan afwijken.
#Om het uitparkerente starten, de uitparkeer‐
richting 3bevestigen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch
ingeschakeld als het uitparkeren wordt
gestart.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha‐
kelen van de richtingaanwijzers ligt te allen tijde
262 Rijden en parkeren
bij u. Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers
overeenkomstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegenvan de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#Als op het display van het multimediasys‐
teem bijvoorbeeld de melding Vooruitversnel-
ling inschakelen a.u.b. verschijnt: De betref‐
fende transmissiestand inschakelen.
De auto rijdt uit de parkeerplek. De richting‐
aanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld.
Auto's met 360°-camera (voorbeeld)
Na beëindiging van het uitparkeren verschijnt op
het display van het multimediasysteem de mel‐
ding Parkeerassistent beëindigd, auto overne-
men. Een waarschuwingssignaal en de melding
4op het display van het multimediasysteem
verzoeken u om de besturing overte nemen. U
dient weer zelf gaste geven, te remmen, te stu‐
ren en te schakelen.
Functie van de Drive Away Assist
%De Drive Away Assist is alleen bij auto's met
automatische transmissie aanwezig.
De Drive Away Assist kan de ernst van een aan‐
rijding bij het wegrijden verminderen. Als een
obstakel in rijrichting wordt herkend, wordt de
rijsnelheid kortstondig begrensd tot circa
2 km/h. Wanneer een kritische situatie wordt
herkend, verschijnt het symbool Èop het
camerabeeld van het multimediasysteem.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij beperkte herkenningsmogelijkheid
van de Drive Away Assist
De Drive Away Assist kan objecten en com‐
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbel‐
zinnig herkennen.
In deze gevallen kan de Drive Away Assist
Rzonder reden waarschuwen en de rijsnel‐
heid begrenzen.
Rniet waarschuwen of de rijsnelheid niet
begrenzen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
Drive Away Assist vertrouwen.
Rijden en parkeren 263
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de
verkeerssituatie dit toelaat en uitwijken
zonder gevaar mogelijk is.
De Drive Away Assist is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden.
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld gevaar
voor een aanrijding ontstaan:
RHet gas- en rempedaal worden met elkaar
verward.
REr wordt een verkeerde versnelling ingescha‐
keld.
De functie Drive Away Assist is onder de vol‐
gende voorwaarden actief:
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent is inge‐
schakeld.
RBij het schakelen naar kof hals de auto
stilstaat.
RHet herkende obstakel is minder dan circa
1,0 m verwijderd.
RDe functie manoeuvreerondersteuning is in
het multimediasysteem geactiveerd.
Systeemgrenzen
Op hellingen en bij het rijden met een aanhang‐
wagen is de Drive Away Assist niet beschikbaar.
Functie van de Cross Traffic Alert
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking
tot de dodehoekassistent lezen
(/pagina 269).
Auto's met dodehoekassistent: Bij het achter‐
uit uitparkerenkantevens worden gewaar‐
schuwd voor kruisend verkeer. Wanneer een kri‐
tische situatie wordt herkend, verschijnt het
symbool 1op het display van het multimedia‐
systeem. Als op de waarschuwing geen reactie
van de bestuurder volgt, kan de auto automa‐
tisch worden afgeremd. Hiertoeworden de
radarsensoren in de bumper gebruikt. Daarbij
264 Rijden en parkeren
wordt altijd het gebied vlak naast en achter de
auto bewaakt.
Als de radarsensoren door voertuigen of andere
objecten zijn afgedekt, vindt er geen herkenning
plaats.
De functie Cross Traffic Alert is onder de vol‐
gende voorwaarden actief:
RDe dodehoekassistent is ingeschakeld.
RDe auto rijdt stapvoets achteruit.
RDe functie manoeuvreerondersteuning is in
het multimediasysteem geactiveerd.
Systeemgrenzen
Op hellingen en bij het rijden met een aanhang‐
wagen is de functie Cross Traffic Alert niet
beschikbaar.
Manoeuvreerondersteuning uit- en inschake‐
len
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
5Manoeuvreeronderst.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%De manoeuvreerondersteuning moet voor de
werking van de Drive Away Assist
(/pagina 263) en Cross Traffic Alert
(/pagina 264) actief zijn.
ATTENTION ASSIST
Functie van de ATTENTION ASSIST
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien de ATTENTION ASSIST tekenen vanver‐
moeidheid of toenemende onoplettendheid bij
de bestuurder herkent, wordt een pauze voorge‐
steld.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmid‐
del. Hij kanvermoeidheid of toenemende onop‐
lettendheid niet altijd tijdig herkennen. Het sys‐
teem is geen vervanging van een uitgeruste en
opmerkzame bestuurder. Bij langere ritten tijdig
en regelmatig pauzes nemen, waarbij u goed
kunt uitrusten.
Ukunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het
systeem
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het
systeem. De bestuurder wordt eerder
gewaarschuwd en de door het systeem
bepaalde alertheidstoestand (attentieniveau)
wordtovereenkomstig aangepast.
Als vermoeidheid of een toenemende onoplet‐
tendheid wordt herkend, verschijnt op het instru‐
mentendisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoefte pauze nemen. Als u geen pauze
neemt en de ATTENTION ASSIST nog steeds toe‐
nemende onoplettendheid vaststelt, wordt u op
z'n vroegst na 15 minuten opnieuw gewaar‐
schuwd.
Rijden en parkeren 265
In het menu Assistentie van de boordcomputer
kan de statusinformatie voor de ATTENTION
ASSIST worden opgeroepen:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand (attentieniveau)
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen attentieni‐
veau kan berekenen en er geen waarschuwing
kanworden gegeven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Als op het instrumentendisplay een waarschu‐
wing wordt gegeven, wordt in het multimediasys‐
teem voorgesteld om naar een wegrestaurant te
zoeken. U kunt een wegrestaurant selecteren en
de navigatie daarnaartoestarten. Deze functie
kan in het multimediasysteem worden in- of uit‐
geschakeld.
Als de ATTENTION ASSIST is uitgeschakeld,
toont de assistentieweergave op het instrumen‐
tendisplay bij draaiende motor het symbool
é.Nadat de motor opnieuw is gestart, is de
ATTENTION ASSIST automatisch weer ingescha‐
keld. De laatst geselecteerde gevoeligheid blijft
opgeslagen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids‐
bereik tussen 60 km/hen 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt in de volgende situ‐
aties beperkt en waarschuwingenwordtver‐
traagd of helemaal niet gegeven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu‐
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneffenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelhe‐
den of krachtige acceleraties)
RBij een actieve stuurassistent van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
RAls de tijd verkeerd is ingesteld
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
vanrijstrook en snelheid
In de volgende situaties wordt de vermoei‐
dheids- resp. opmerkzaamheidsanalyse van de
ATTENTION ASSIST gewist en bij verder rijden
opnieuw gestart:
RDe motorwordt afgezet.
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen
van bestuurder of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Attention Assist
Instelmogelijkheden
#Standaard,Gevoelig of Uit selecteren.
Wegrestaurant voorstellen
#Rustplaats voorstellen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de ATTENTION ASSIST vermoeid‐
heid of toenemende onoplettendheid bij de
bestuurder herkent, wordt een wegrestaurant
in de buurt voorgesteld.
266 Rijden en parkeren
#Voorgesteld wegrestaurant kiezen: U
wordt naar het gekozen wegrestaurant gena‐
vigeerd.
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent herkent verkeerste‐
kens door middel van een multifunctionele
camera 1. Deze ondersteunt u door herkende
snelheidslimieten en inhaalverboden op het
combi-instrument en optioneel op het head-up-
display weer te geven.
Aangezien de verkeerstekenassistent ook
gebruikmaakt van de gegevens in het navigatie‐
systeem, kan de weergave in de volgende geval‐
len ook worden geactualiseerd zonder dat ver‐
keerstekens zijn herkend:
Rals vanwegwordtgewisseld, bijvoorbeeld bij
een oprijden of verlaten van een snelweg
Rals een gemeentegrens wordt gepasseerd die
in de digitale kaart is opgeslagen
Als het systeem herkent dat u op een wegge‐
deelte tegen de voorgeschrevenrijrichting rijdt,
wordt een waarschuwing gegeven.
Verkeerstekens met een beperking op een
onderbord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) worden
eveneens door de camera herkend.
De verkeerstekenassistent is slechts een hulp‐
middel. De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor de veilige afstand, de snelheid en het tijdig
remmen. De toegestane maximumsnelheid is
onder andere afhankelijkvan de staat van het
wegdek en de verkeersomstandigheden.
Waarschuwing bij overschrijding van de toe‐
gestane maximumsnelheid
Het systeem kan u waarschuwen als u per onge‐
luk de toegestane maximumsnelheid over‐
schrijdt. Daartoekunt u in het multimediasys‐
teem instellen, met welke waarde de toegestane
maximumsnelheid mag worden overschreden
voordat een waarschuwing wordtgegeven. U
kunt instellen of de waarschuwing alleen optisch
of daarnaast ook akoestisch moet plaatsvinden.
Rijden en parkeren 267
Weergave op het instrumentendisplay
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
De verkeerstekenassistent is niet in alle landen
verkrijgbaar. Als hij niet beschikbaar is, ver‐
schijnt de weergave1in de snelheidsmeter.
Waarschuwing bij nadering van een voetgan‐
gersoversteekplaats
Auto's met rijassistentiepakket: Het systeem
kan u waarschuwen, als u met de auto een voet‐
gangersoversteekplaats nadert. Er verschijnt een
melding in het combi-instrument.
De waarschuwing wordt uitgegeven als overeen‐
komstige verkeerstekens of rijstrookmarkeringen
worden herkend en er zich voetgangers in de
gevarenzone bevinden.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
door reflecties
268 Rijden en parkeren
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting
RAls de informatie in de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist of niet actu‐
eel is
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of
aangrenzende rijstroken
RNa scherpe bochten, wanneer verkeerste‐
kens buiten het gezichtsveld van de camera
geraken
Verkeerstekenassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Verkeerstekenassist.
Automatisch overnemen van snelheidsbe‐
grenzingen in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
#Limiet-overname selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Door de verkeerstekenassistent herkende
snelheidsbegrenzingen worden automatisch
overgenomen door de actieve afstandsassis‐
tent DISTRONIC.
Herkende verkeerstekens in het mediadis‐
play weergeven
#Weergave in COMAND selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%Wanneer de DISTRONIC, de TEMPOMAT of
de variabele limiter is geactiveerd, kan de
herkende snelheid handmatig als toegestane
maximumsnelheid worden overgenomen
(/pagina 231).
Het soort waarschuwing instellen
#Optisch & Akoestisch,Optisch of Geen selec‐
teren.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover‐
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Waarschuw.drempel selecteren.
#De gewenste snelheid instellen.
Dodehoek- en actieve dodehoekassistent
met uitstapwaarschuwing
Functie van de dodehoek- en actieve dode‐
hoekassistent met uitstapwaarschuwing
De dodehoek- en de actieve dodehoekassistent
bewaken met behulp van twee zijdelings naar
achteren gerichte radarsensoren het gebied tot
40 m achter en 3 m naast uw auto.
Als vanaf een snelheid van circa 12 km/h een
voertuig wordt herkend dat direct daarna in het
controlegebied naast uw auto komt, gaat het
Rijden en parkeren 269
waarschuwingslampje in de buitenspiegel rood
branden.
Als een voertuig op geringe afstand opzij wordt
herkend, knippert het rode waarschuwings‐
lampje in de buitenspiegel. Als u de richtingaan‐
wijzer in de betreffende richting inschakelt,
klinkt eenmaal een waarschuwingssignaal. Als
de richtingaanwijzer ingeschakeld blijft, worden
alle overige herkende voertuigen alleen weerge
geven door het knipperenvan het rode waar‐
schuwingslampje.
Wanneer u een voertuig snel inhaalt, vindt er
geen waarschuwing plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op voer‐
tuigen die met een groot snelheidsverschil
naderen en u inhalen.
Daardoor kan de dodehoekassistent in deze
situaties niet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De dodehoekassistent en de actieve dodehoe‐
kassistent zijn slechts hulpmiddelen. Deze her‐
kennen mogelijk niet alle voertuigen en ontslaan
u er niet van zelf goed te blijven opletten. Altijd
voldoende zijdelingse afstand tot andere ver‐
keersdeelnemers en obstakels aanhouden.
Uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing is een extra functie van
de dodehoekassistent en kan de inzittenden bij
het verlaten van de auto waarschuwen voor
naderende voertuigen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing reageert niet op stil‐
staande objecten en niet op voertuigen die
met een groot snelheidsverschil naderen en
u inhalen.
Daardoor kan de uitstapwaarschuwing in
deze situaties niet waarschuwen.
#Bij het openen van de deuren altijd
goed op de verkeerssituatie en op vol‐
doende vrijeruimte letten.
Wanneer een voertuig zich in het controlegebied
bevindt, wordt dit weergegeven in de buitenspie‐
gel. Indien een inzittende het portier aan de zijde
met het dreigende gevaar opent, wordt een
waarschuwingssignaal gegeven en begint het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel te
knipperen.
Deze extra functie is alleen beschikbaar als de
dodehoekassistent is ingeschakeld en in de eer‐
ste drie minuten na het uitschakelen van het
contact. Het einde van de beschikbaarheid van
de uitstapwaarschuwing wordt aangeduid door
het drie maal knipperenvan het waarschuwings‐
lampje in de buitenspiegel.
De uitstapwaarschuwing is slechts een hulpmid‐
del en ontslaat de inzittenden er niet van zelf
goed te blijven opletten. De inzittenden blijven
altijd verantwoordelijkvoor het zonder gevaar
openen van de portieren en het veilig verlaten
van de auto.
270 Rijden en parkeren
Systeemgrenzen
De dodehoek- en actieve dodehoekassistent
kunnen in de volgende situaties beperkt beschik‐
baar zijn:
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij smalle voertuigen, bijvoorbeeld fietsen of
motorfietsen
RBij zeer brede of smalle rijstroken
RBij sterk zijdelings versprongen rijdende voer‐
tuigen
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen
ongegronde waarschuwingenworden gegeven.
Altijd voldoende zijdelingse afstand tot andere
verkeersdeelnemers en obstakels aanhouden.
Als lang naast lange voertuigen wordtgereden,
bijvoorbeeld bij vrachtwagens, kan de waarschu‐
wing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de
dodehoekassistent niet bedrijfsklaar.
Wanneer een aanhangwagen is aangekoppeld en
de elektrischeverbinding correct is aangesloten,
is de dodehoekassistent niet actief.
De werking van de uitstapwaarschuwing kan in
de volgende situaties beperkt zijn:
RBij sensorafschaduwing door naburige voer‐
tuigen in krappe parkeerplekken
RBij het naderen van mensen
RBij stilstaande of langzaam bewegende
objecten
Functie van de remingreep (actieve dodehoe‐
kassistent)
De functie van de remingreep is alleen beschik‐
baar voor auto's met rijassistentiepakket.
Als de actieve dodehoekassistent in het contro‐
legebied een zijdelings botsingsgevaar herkent,
wordt een corrigerende remingreep uitgevoerd.
Deze moet door u worden ondersteund, om een
botsing te voorkomen.
De corrigerende remingreep is beschikbaar in
het snelheidsbereik tussen circa 30 km/h en
circa 200 km/h.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks remingreep van de actieve
dodehoekassistent
De corrigerende remingreep kan een aanrij
ding niet altijd voorkomen.
#Altijd zelf sturen, remmen of accelere‐
ren, in het bijzonder als de actieve
dodehoekassistent waarschuwt of corri‐
gerend remt.
#Altijd voldoende zijdelingse afstand aan‐
houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de actieve dodehoekassis‐
tent
De actieve dodehoekassistent reageert in de
volgende situaties niet:
RAls u voertuigen inhaalt met geringe zijde‐
lingse afstand en deze zich in het dode‐
hoekgebied bevinden.
RAls voertuigen met een groot snelheids‐
verschil naderen en u inhalen.
Rijden en parkeren 271
Daardoor kan de actieve dodehoekassistent
in deze situaties niet waarschuwen of ingrij‐
pen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
Als een corrigerende remingreep plaatsvindt,
knippert het rode waarschuwingslampje in de
buitenspiegel en klinkt er een dubbel waarschu‐
wingssignaal. Bovendien verschijnt er op het
multifunctioneel display een melding 1die u
attendeert op het zijdelingse aanrijdingsgevaar.
In sporadische gevallen kan het systeem een
onjuiste remingreep uitvoeren. Deze remingreep
kunt u afbreken met lichttegensturen of gas
geven.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt er geen of een aan
de rijsituatie aangepaste corrigerende remin‐
greep plaats:
RAan beide zijden van de auto bevinden zich
voertuigen of obstakels, bijvoorbeeld van‐
grails.
REen voertuig nadert u met geringe zijdelingse
afstand.
RUrijdt sportief, met hoge bochtsnelheden.
RUremt nadrukkelijk of geeft nadrukkelijk
gas.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoor‐
beeld het ESP®of het Active Brake Assist
System.
RHet ESP®is uitgeschakeld.
REen bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend.
RUrijdt met een aanhangwagen en de elektri‐
sche verbinding met de aanhangwagenvoor‐
ziening functioneert correct.
Dodehoekassistent of actieve dodehoekas‐
sistent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Dodehoekassistent
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Actieve spoorassistent
Functie van de actieve spoorassistent
272 Rijden en parkeren
De actieve spoorassistent bewaakt het gebied
ór de auto met een multifunctionele camera
1. Deze moet voorkomen dat u ongewild de rij‐
strook verlaat. Daartoekunt u door een merk‐
bare terugkoppeling van het stuurwiel worden
gewaarschuwd en door een corrigerende remin‐
greep naar uw rijstrook worden teruggevoerd.
Uwordtgewaarschuwd door een merkbare
terugkoppeling van het stuurwiel als aan de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe actieve spoorassistent herkent een rijst‐
rookmarkering.
REen voorwiel rijdt over deze rijstrookmarke‐
ring.
Bovendien wordt u door middel van een remin‐
greep naar uw rijstrook teruggevoerd als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
RDe actieve spoorassistent herkent rijstrook‐
markeringen aan beide randen van de rij‐
strook.
REen voorwiel rijdt over een doorgetrokken
rijstrookmarkering.
Ukunt de waarschuwing van de actieve spooras‐
sistent in- en uitschakelen.
De actieve spoorassistent kan het gevaar voor
ongevallen door een niet aangepaste rijstijl niet
verminderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. Hij kangeen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie. De actieve spoorassistent is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoorde‐
lijk voor de veilige afstand, de gereden snelheid,
het tijdig remmen en het aanhouden van de rij‐
strook.
De actieve spoorassistent kan de auto met een
corrigerende remingreep terug naar de rijstrook
brengen. De remingreep vindt ook plaats bij een
als onderbroken herkende rijstrookmarkering,
indien een auto op de naastgelegen rijstrook
wordt herkend. Er kunnen tegenliggers worden
herkend.
Auto's met rijassistentiepakket of rijassis‐
tentiepakket plus: Bovendien kunnen inhalende
en parallel rijdende voertuigen worden herkend.
De actieve spoorassistent is beschikbaar in het
snelheidsbereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
Als een corrigerende remingreep plaatsvindt,
verschijnt op het multifunctioneel display de
melding 1.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt er geen corrige
rende remingreep plaats:
RAls u duidelijk actief stuurt, remt of gasgeeft
REventueel als u de richtingaanwijzer hebt
ingeschakeld (afhankelijk van de situatie)
RWanneer een rijveiligheidssysteem ingrijpt,
bijvoorbeeld het ESP®, het Active Brake
Assist System of de actieve dodehoekassis‐
tent
Rijden en parkeren 273
RAls sportief wordtgereden, bij hoge bocht‐
snelheden of snelle acceleraties
RAls het ESP®uitgeschakeld is
RAls u met een aanhangwagen rijdt en de
elektrischeverbinding met de aanhangwagen
correct functioneert
RAls bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend of weergegeven
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer er geen of meerdere, niet duidelijk
herkenbare rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn, bijvoorbeeld in de omgeving vanweg‐
werkzaamheden
RAls de rijstrookmarkeringen versleten, donker
of bedekt zijn
RAls de afstand tot de voorligger te klein is en
daardoor de rijstrookmarkeringen niet wor‐
den herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige wegen
Auto's met rijassistentiepakket of rijassis‐
tentiepakket plus: De actieve spoorassistent
bewaakt verschillende gebieden rondom de auto
met radarsensoren. Als de radarsensoren in de
achterbumper vervuild of met sneeuw bedekt
zijn, kan het systeem mogelijk niet correct wer‐
ken of niet functioneren. Als een obstakel op de
eigen weghelft is herkend, vindt er geen corrige
rende remingreep plaats.
Actieve spoorassistent in- en uitschakelen
(auto's met PARKTRONIC-parkeerassistent)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de waarschuwing van de
actieve spoorassistent
De corrigerende remingreep kan de auto niet
altijd terugbrengen naar de oorspronkelijke
rijstrook.
#Altijd zelf sturen, remmen of accelere‐
ren, in het bijzonder als de actieve
spoorassistent waarschuwt of corrige
rend remt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de ingreep van de actieve
spoorassistent
De actieve spoorassistent herkent geen ver‐
keerssituaties en ‑deelnemers. In zeer spora‐
dische gevallen kan het systeem een onjuiste
remingreep uitvoeren, bijvoorbeeld bij het
onterecht overschrijden van een doorgetrok‐
kenrijstrookbegrenzingslijn.
274 Rijden en parkeren
De remingreep kante allen tijde worden
afgebroken, bijvoorbeeld door licht tegenstu‐
ren.
#Altijd voldoende zijdelingse afstand tot
andere verkeersdeelnemers en obsta‐
kels aanhouden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de spoorassistent
De spoorassistent kanrijstrookmarkeringen
niet altijd duidelijk herkennen.
In deze gevallen kan de spoorassistent:
Ronbedoeld waarschuwen.
Rniet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en binnen de rijstrook
blijven, in het bijzonder bij waarschu‐
wingen van de actieve spoorassistent.
Beslist de systeemgrenzen van de actieve spoo‐
rassistent in acht nemen.
#De toets2indrukken.
Als het controlelampje 1brandt, is de
actieve spoorassistent ingeschakeld en zijn
de rijstrookmarkeringen in de assistentie‐
weergave helder. Als de actieve spoorassis‐
tent actief is, worden de rijstrookmarkerin‐
gen in de assistentieweergave groen weerge
geven.
Gevoeligheid van de actieve spoorassistent
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Actieve spoorassistent
#Een instelling selecteren.
Waarschuwing in- en uitschakelen
#Spoorwaarschuwing in- Oof uitschakelen
ª.
Bij gedeactiveerde spoorhoudwaarschuwing
krijgt u geen waarschuwing bij het verlaten
van een rijstrook.
Aanhangwagenvoorziening
Aanwijzingen voor rijden met een aanhang‐
wagen
Mercedes‑AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
Rijden en parkeren 275
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
kogeldruk in acht nemen:
RDe toegestane kogeldruk niet over- of onder‐
schrijden.
RDe maximumkogeldruk zoveel mogelijk
benutten.
De volgende waarden mogen niet worden over‐
schreden:
RToegestaan aanhangwagengewicht
RToegestane achterasbelasting van de trek‐
kende auto
RToegestaan totaalgewicht van de trekkende
auto
RToegestaan totaalgewicht van de aanhangwa‐
gen
RToegestane maximumsnelheid van de aan‐
hangwagen
Voor het wegrijden het volgende controleren:
ROp de achteras van de trekkende auto is de
bandenspanning voor maximale belading
ingesteld.
RDe verlichting van de aangesloten aanhang‐
wagen functioneert.
RAuto's zonder LED-koplampen of ACTIVE
MULTIBEAM LED-koplampen: De koplam‐
pen zijn correct ingesteld.
Bij een grotere achterasbelasting mag in verband
met de typegoedkeuring met de auto met aan‐
hangwagen niet sneller dan 100 km/h worden
gereden. Dit geldt ook in landen waar voor
auto's met aanhangwagen in principe een maxi‐
mumsnelheid boven100 km/h is toegestaan.
Kogelhals uit-/inklappen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde kogelhals
Als de kogelhals niet vergrendeld is, kan de
aanhangwagen losraken.
#De kogelhals altijd zoals beschreven
vergrendelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door uitzwenken van de kogelhals
Wanneer de kogelhals wordt ontgrendeld of
bij het inklappen niet correct wordtvergren‐
deld, kan deze uitzwenken.
In het zwenkbereik van de kogelhals bestaat
gevaar voor letsel!
#De kogelhals alleen ontgrendelen als
het zwenkbereik vrij is.
#Altijd controleren dat de kogelhals bij
het inklappen vergrendelt.
Voorwaarden
RDe transmissie staat in de stand jof i.
RHet zwenkbereik is vrij.
RAlleen bij het inklappen: De aanhangwa‐
genkabel of de adapterstekker is verwijderd.
276 Rijden en parkeren
Kogelhals uitklappen
#Aan de toets2trekken, tot de kogelhals
ontgrendelt.
De kogelhals klapt onder de achterbumper
uit.
Het controlelampje 1knippert.
#De kogelhals in de richting van de pijl druk‐
kentot deze hoorbaar in de verticale stand
vergrendelt.
Het controlelampje 1in de toetsvoor ont‐
grendeling van de kogelhals dooft.
Wanneer de kogelhals niet veilig is vergren‐
deld, verschijnt op het multifunctioneel dis‐
play de displaymelding Trekhaak vergrende-
ling control..
#De afdekkap van de kogelkop verwijderen en
veilig opbergen.
Erop letten dat de kogelvan de kogelhals schoon
is. Controleren of de trekhaak volgens de voor‐
schriftenvan de betreffende aanhangwagen
ingevet of droog (zonder vet) moet worden
gebruikt.
Kogelhals inklappen
#Aan de toets2trekken, tot de kogelhals
ontgrendelt.
De kogelhals klapt onder de achterbumper
weg.
Het controlelampje 1knippert.
#De kogelhals in de richting van de pijl druk‐
kentot deze achter de bumper hoorbaar ver‐
grendelt.
Het controlelampje 1dooft en de melding
op het multifunctioneel display verdwijnt.
Raadpleeg de informatie over de weergaven in
het combi-instrument:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 567)
RDisplaymeldingen (/pagina 513)
Rijden en parkeren 277
Aanhangwagen aan- of afkoppelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
een gewijzigde voertuighoogte
Auto's met niveauregeling: De voertuig‐
hoogte kan onbedoeld worden gewijzigd, bij‐
voorbeeld door andere personen. Als u
ondertussen de aanhangwagen aan‑ of
afkoppelt, kunt u bekneld raken. Bovendien
kunnen lichaamsdelen van personen bekneld
raken, die zich tussen de carrosserie en de
banden of onder de auto bevinden.
Bij het aan‑ of afkoppelen het volgende in
acht nemen:
#Geen portieren of de achterklep openen
of sluiten.
#De niveauregeling niet starten en de
DYNAMIC SELECT-schakelaar niet
bedienen.
#De auto niet ver‑ of ontgrendelen.
Voorwaarden
RDe kogelhals is uitgeklapt en correct vergren‐
deld in de vergrendelde positie.
Aanhangwagens met een 7-polige stekker kun‐
nen via de volgende adapters op de auto worden
aangesloten:
RAdapterstekker
RAdapterkabel
De aanhangwagenwordt alleen door de auto
herkend indien aan de volgende voorwaarden
wordtvoldaan:
RDe aanhangwagen is correct aangesloten.
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwa‐
gen is intact.
De werking van de volgende systemen is onder
andere afhankelijk van een correct aangesloten
aanhangwagen:
RActieve spoorassistent
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
RPARKTRONIC-parkeerassistent
RActieve parkeerassistent
RDodehoek- of actieve dodehoekassistent
Aanhangwagen aankoppelen
*AANWIJZING Beschadiging van de voer‐
tuigaccu door volledige ontlading
Door het opladen van de aanhangwagenaccu
via de spanningsvoorziening van de aanhang‐
wagenkan de accu van het voertuig bescha‐
digd raken.
#De spanningsvoorziening van het voer‐
tuig niet gebruiken om de aanhangwa‐
genaccu op te laden.
#De afdekkapvan de kogelkop verwijderen en
veilig opbergen (/pagina 120).
#De aanhangwagen horizontaal achter de auto
zetten en aankoppelen.
278 Rijden en parkeren
#De klep van de contactdoos openen.
#De stekker met nok 1in groef 3van de
contactdoos aanbrengen.
#De bajonetverbinding 2tot de aanslag
rechtsom draaien.
#Het deksel laten vergrendelen.
#De kabel met kabelbinders aan de aanhang‐
wagen bevestigen (alleen bij adapterkabels).
#Controleren of de kabel bij het rijden door
bochten vrij kan bewegen.
Ook bij een correct aangesloten aanhangwagen
kan een displaymelding op het multifunctioneel
display verschijnen:
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwa‐
gen is van LED's voorzien.
RDe minimumstroom (50 mA) van de aanhang‐
wagenverlichting werd onderschreden.
%Op de permanente spanningsvoorziening
kunt u accessoires aansluitentot maximaal
180 W en aan de via het contactslot gescha‐
kelde spanningsvoorziening.
Aanhangwagen afkoppelen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
afkoppelen
Wanneer u een aanhangwagen met oploop‐
rem in geremde staat afkoppelt, kunt u met
uw hand tussen de auto en de aanhangwa‐
gendissel bekneld raken.
#De aanhangwagen niet in geremde staat
afkoppelen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
losmaken van de aanhangwagenkabel
Auto's met niveauregeling: Wanneer de
aanhangwagenkabel wordt losgemaakt, gaat
de auto omlaag.
Daardoor kunnen lichaamsdelen van uzelf of
anderen bekneld raken die zich tussen de
carrosserie en de banden of onder de auto
bevinden.
#Bij het losmaken van de aanhangwagen‐
kabel mag zich niemand in de directe
omgeving van de spatbordranden of
onder de auto bevinden.
#Voorkomen dat de aanhangwagen kanweg‐
rollen.
#De elektrische verbinding tussen auto en
aanhangwagen losmaken.
#De aanhangwagen afkoppelen.
#De afdekkap op de kogelkop drukken.
Rijden en parkeren 279
Functie van de fietsdrager
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij ondeskundig omgaan met de fiets‐
drager
De fietsdrager kan in de volgende gevallen
van de auto losraken:
RHet toegestane draagvermogen van de
aanhangwagenvoorziening wordtover‐
schreden.
RDe fietsdrager wordt ondeskundig
gebruikt.
RDe fietsdrager is op de kogelhals onder
de kogelkop bevestigd.
Voor uw eigen veiligheid en die van andere
verkeersdeelnemers het volgende in acht
nemen:
#Altijd het toegestane draagvermogen
van de aanhangwagenvoorziening aan‐
houden.
#De fietsdrager uitsluitend voor het ver‐
voeren vanfietsen gebruiken.
#De fietsdrager altijd correct bevestigen
door deze aan de kogelkop vast te
klemmen.
#Alleen door Mercedes-Benz goedge‐
keurde fietsdragers gebruiken.
#Ook altijd de handleiding van de fiets‐
drager in acht nemen.
*AANWIJZING Beschadiging of breuk van
de aanhangwagenvoorziening door onge‐
schikte of ondeskundig gebruikte fiets‐
drager
#Alleen door Mercedes-Benz goedge‐
keurde fietsdragers gebruiken.
Afhankelijk van de constructie van de fietsdrager
kunnen maximaal drie fietsen op de fietsdrager
worden vervoerd.
Bij bevestiging door vastklemmen op de kogel‐
kop1bedraagt het maximumdraagvermogen
75 kg.
Het draagvermogen wordt berekend uit het
gewicht van de fietsdrager en de belading van de
fietsdrager.
280 Rijden en parkeren
Met een fietsdrager verandert het rijgedragvan
de auto:
RDe auto is zwaarder.
RHet acceleratie‑ en klimvermogen is beperkt.
RDe remweg is langer.
Daardoor kan het rijgedragverslechteren. Uw rij‐
stijlovereenkomstig aanpassen. Oplettend rijden
en voldoende afstand aanhouden.
Bij het gebruik van een fietsdrager bij de ach‐
terasvan de auto de bandenspanning voor de
maximale belading instellen. Meer informatie
over de bandenspanning vindt u in de banden‐
spanningstabel (/pagina 471).
Beladingsaanwijzingen
Hoe groter de afstand van het zwaartepunt van
de lading ten opzichte van de kogelkop, hoe
hoger de belasting op de aanhangwagenvoorzie‐
ning.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RZware fietsen zo dicht mogelijk bij de auto
bevestigen.
RDe lading op de fietsdrager altijd zo symme‐
trisch mogelijk ten opzichte van de lengteas
van de auto verdelen.
Mercedes-Benz adviseert om voor het beladen
van de fietsdrager alle aanbouwdelen op de fiet‐
sen te verwijderen, bijvoorbeeld fietsmanden,
kinderzitjes of accu's. Daardoor kan de lucht‐
weerstand en het zwaartepunt van de fietsdrager
worden verbeterd.
De fietsen altijd tegenverschuiven beveiligen en
regelmatig controleren of deze nog goed vastzit‐
ten.
Geen dekzeilen of andere afdekkingen gebrui‐
ken. Het rijgedrag en het zicht naar achteren
kunnen slechter worden. Bovendien neemt de
luchtweerstand toe en daarmee de belasting op
de aanhangwagenvoorziening.
Verdeling van de lading op de fietsdrager
1Afstand van het zwaartepunt naar de kogel‐
kop in verticale richting
2Afstand van het zwaartepunt naar de kogel‐
kop naar achteren
3Zwaartepunt bevindt zich op de middenas
van de auto
Rijden en parkeren 281
Bij het beladen van de fietsdrager de vol‐
gende gegevens in acht nemen:
Aantal
fietsen
Totaalge‐
wicht
van
fietsdra‐
ger en
belading
Max.
afstand
11
Max.
afstand
22
3tot 75 kg 420 mm 300 mm
Aanwijzingen met betrekking tot het trek‐
kenvan auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van
Tow-Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden
gebruikt voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het
aanbrengen of gebruik vanTow-Bar-systemen
kantot schade aan de auto leiden. Bij het trek‐
ken of slepen van een auto met Tow-Bar-syste‐
men is een veilig rijdynamisch gedrag van de
trekkende auto en de getrokken auto niet veilig‐
gesteld. De combinatie kangaan slingeren. De
toegestane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 460) en de aanwijzingen met
betrekking tot slepen met beide assen op de
grond (/pagina 461).
282 Rijden en parkeren
Overzicht instrumentendisplay
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het uitvallen van het instrumen‐
tendisplay
Wanneer het instrumentendisplay uitgevallen
is of als een storing aanwezig is, kunt u func‐
tiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar
komt, de auto direct op een veilige plaats neer‐
zetten. Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Instrumentendisplay (standaard)
1Snelheidsmeter
2Multifunctioneel display
3Toerenteller
4Koelvloeistoftemperatuurmeter
5Brandstofpeil en aanduiding tankdopkleppo‐
sitie
Instrumentendisplay in de widescreen cock‐
pit
1Snelheidsmeter
2Multifunctioneel display
3Gebied met meerdere weergaven (voorbeeld)
4Koelvloeistoftemperatuurmeter
5Brandstofpeil en aanduiding tankdopkleppo‐
sitie
%In de weergave 3van het gebied met meer‐
dere weergavenkanverdere inhoud van het
display worden weergegeven
(/pagina 287).
Instrumenten-display en boordcomputer 283
De segmenten in de snelheidsmeter1geven
de status van de volgende systemen aan:
RTEMPOMAT (/pagina 224)
RLimiter (/pagina 225)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 229)
*AANWIJZING Motorschade door te hoog
toerental
Als in het maximumtoerentalbereik wordt
gereden, wordt de motor beschadigd.
#De motor niet voorbij het maximumtoe‐
rentalbereik laten draaien.
Bij het bereiken van de rode markering in de toe‐
renteller 3(maximumtoerentalbereik) wordt de
brandstoftoevoer onderbroken om de motorte
beschermen.
De koelvloeistoftemperatuurmeter4mag
onder normale rijomstandigheden tot 120 °C
stijgen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
Auto's met 48V-boordnet (EQ Boost techno‐
logie)
RPOWER 1geeft de elektrische aandrijfon‐
dersteuning in procentenweer.
RCHARGE 2geeft het recuperatievermogen
van de elektromotor in procenten weer.
õGeeft de rijbereidheid van het aandrijfsys
teem aan .
284 Instrumenten-display en boordcomputer
Overzicht toetsen in het stuurwiel
1¤Terug-/home-toets (lang indrukken)
boordcomputer
2Touch-control boordcomputer
3Bedieningsgroep TEMPOMAT/limiter of
actieve afstandsassistent DISTRONIC
4Bedieningsgroep multimediasysteem:
£LINGUATRONIC
ßFavorieten weergeven
VOL: Draaiknop volume instellen of geluid
uitschakelen 8(indrukken)
6Gesprek voeren/aannemen
~Oproep weigeren/beëindigen
5òHomescreen oproepen
6Touch-control multimediasysteem
7%Terugtoets (lang indrukken)
Boordcomputer bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het bedienen van de boordcomputer de wet‐
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
%De weergavenvan de boordcomputer ver‐
schijnen op het multifunctioneel display
(/pagina 287).
De boordcomputer wordt via de touch-control
links 2en de terug-/home-toets links 1
bediend.
Bij de bediening van de boordcomputer klinken
verschillende geluidssignalen als bevestiging van
een bediening, bijvoorbeeld wanneer het einde
Instrumenten-display en boordcomputer 285
van een lijst wordt bereikt of als door een lijst
wordtgescrold.
De volgende menu's zijn beschikbaar:
RService
RAssistentie
RReis
RNavigatie
RRadio
RMedia
RTelefoon
RHUD
De menu's kunnen via de menulijst op het multi‐
functioneel display worden opgeroepen.
#De menulijst oproepen: De terugtoets links
1indrukken tot de menulijst wordtweerge‐
geven.
%Met de toetsòkunt u de menulijst van
de boordcomputer oproepen.
#In de menulijst bladeren: Een veegbewe‐
ging op de touch-control links 2naar links
of rechts maken.
#Een menu oproepen of een selectie
bevestigen: Op de touch-control links 2
drukken.
#Door weergaven of lijsten in het menu
wisselen: Een veegbeweging op de touch-
control links 2omhoog of omlaag maken.
#Een submenu oproepen of een selectie
bevestigen: Op de touch-control links 2
drukken.
#Een submenu verlaten: De terugtoets links
1indrukken.
Stijl instellen
Boordcomputer:
4Stijlen
%Deze functie is alleen beschikbaar bij auto's
met widescreen cockpit.
De volgende stijlen kunnen worden geselec‐
teerd:
RKlassiek
RSportief
RProgressief
#Stijl selecteren: Maak links op de touch-
control een veegbeweging naar boven of
beneden.
#Op de touch-control links drukken.
Het instrumentendisplay wordt in de gekozen
stijlweergegeven.
286 Instrumenten-display en boordcomputer
Gebied met meerdere weergaven instellen
G-meter (voorbeeld)
1Gebied met meerdere weergaven
2Indexpunten
#Display-inhoud selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
rechts.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag
links op de touch-control de display-inhoud
selecteren.
Bij het selecteren van de display-inhoud
wordt het gebied met meerdere weergaven
1kortstondig geaccentueerd.
De indexpunten 2geven het geselecteerde
punt in de lijst aan.
De volgende display-inhoud kan in de stijlen
Klassiek en Sportief worden weergegeven:
RToerenteller
RNavigatie
RECO-aanduiding
RVerbruik
RG-meter
De volgende inhoud kan in de stijlProgressief
worden weergegeven:
RDatum
RNavigatie
RECO-aanduiding
RVerbruik
RG-meter
Overzicht van de weergaven op het multi‐
functioneel display
1Buitentemperatuur
2Tijd
3Weergaveveld
4Transmissiestand
5Rijprogramma
Instrumenten-display en boordcomputer 287
Verdere weergaven op het multifunctioneel dis‐
play:
ZSchakeladvies (/pagina 193)
ëActieve parkeerassistent ingeschakeld
(/pagina 260)
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha‐
keld (/pagina 249)
¯TEMPOMAT (/pagina 224)
ÈLimiter (/pagina 225)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 229)
æActieve remassistent (/pagina 224)
èActieve stuurassistent (/pagina 235)
ÃActieve spoorassistent
(/pagina 272)
±Actieve rijstrookwisselassistent
(/pagina 238)
èECO start-stopsysteem
(/pagina 182)
ëHOLD-functie (/pagina 242)
_Adaptieve grootlichtassistent
(/pagina 147)
Adaptieve grootlichtassistent Plus
(/pagina 149)
ðMaximaal toegestane snelheid overschre‐
den (alleen voor bepaalde landen)
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens
(/pagina 267).
Dashboardverlichting instellen
#De lichtsterkteregelaar 1omhoog- of
omlaagdraaien.
De verlichting in het instrumentendisplay en
in de bedieningselementen in het interieur
wordt ingesteld.
288 Instrumenten-display en boordcomputer
Menu's en submenu's
Functies in het menu Service van de boord‐
computer oproepen
Boordcomputer:
4Service
#Functie selecteren: Maak links op de touch-
control een veegbeweging naar boven of
beneden.
#Op de touch-control links drukken.
Functies van het menu Service:
RMeldingengeheugen (/pagina 513)
RAdBlue:Adblue®actieradius en niveau
RBanden:
-Bandenspanningswaarschuwing opnieuw
starten (/pagina 479)
-Bandenspanning met bandenspannings‐
controle controleren (/pagina 473)
-Bandenspanningscontrole opnieuw star‐
ten (/pagina 474)
RASSYST PLUS: Onderhoudstermijn oproepen
(/pagina 425)
RAuto's met een widescreen-cockpit: Koel-
vloeistof:Koelvloeistoftemperatuurmeter
RMotoroliepeil: Motoroliepeil
Assistentieweergave oproepen
Boordcomputer:
4Assistentie
De volgende weergaven zijn in het menu Assis‐
tentieweergave beschikbaar:
RAssistentieweergave
RAttention Level (/pagina 265)
#Tussen de weergaven wisselen: Maak links
op de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
Statusindicatie in de assistentieweergave:
RéATTENTION ASSIST uitgeschakeld
RRijstrookmarkeringen licht: Actieve spooras‐
sistent ingeschakeld
RRijstrookmarkeringen groen: Actieve spoo‐
rassistent actief
R¸Grijze radargolven naast auto: Dode‐
hoekassistent of actieve dodehoekassistent
ingeschakeld
R¸Groene radargolven naast auto: Dode‐
hoekassistent of actieve dodehoekassistent
actief
Instrumenten-display en boordcomputer 289
RWeergavenvan de actieve afstandsassistent
DISTRONIC (/pagina 229)
RWeergaven van de actieverijstrookwisselas‐
sistent (/pagina 238)
RWeergavenvan de ECO-assistent
Weergaven in het menu Reis oproepen
Boordcomputer:
4Reis
%Ukunt de reisinformatie in het linker
gedeelte van het instrumentendisplay laten
weergeven.
#Weergave selecteren: Op de touch-control
links een veegbeweging naar boven of bene‐
den maken.
Weergaven in het menu Reis:
RStandaardweergave
RActieradius en actueel brandstofverbruik
Als er nog weinig brandstof in de brandstof‐
tank is, wordt in plaats van de globale actie‐
radius een symbool van een auto die wordt
getankt weergegeven.
RECO-aanduiding (/pagina 184)
RTripcomputer Na vertrek en Na reset
RDigitale snelheidsmeter
Standaardweergave (voorbeeld)
1Dagteller
2Kilometertotaalstand
Tripcomputer (voorbeeld)
1Kilometertotaalstand
2Reistijd
3Gemiddelde snelheid
4Gemiddeld brandstofverbruik
290 Instrumenten-display en boordcomputer
Waarden in het menu Reis van de boordcom‐
puter terugzetten
Boordcomputer:
4Reis
%De schrijfwijze van de weergegeven hoofd‐
menu's kan afwijken. Daarom het menu-
overzicht voor het instrumentendisplay raad‐
plegen (/pagina 285).
De waarden van de volgende functies kunnen
worden teruggezet:
RDagteller
RTripcomputer Na vertrek en Na reset
RECO-aanduiding (/pagina 184)
#De functie die moet worden teruggezet,
selecteren: Maak links op de touch-control
een veegbeweging naar boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control drukken.
Wanneer langer links op de touch-controlwordt
gedrukt, worden de waardes van de functie
direct teruggezet.
Navigatie-aanwijzingen in de boordcomputer
oproepen
Boordcomputer:
4Navigatie
Geen rij-aanwijzing aangekondigd (voor‐
beeld)
1Afstand tot volgende rij-aanwijzing
2Afstand tot de volgende bestemming
3Geschatte aankomsttijd op de eerstvolgende
bestemming
4Straat waarin wordtgereden
Rij-aanwijzing aangekondigd (voorbeeld)
1Afstand tot de rij-aanwijzing
2Straat waarin de rij-aanwijzing u stuurt
3Symbool rij-aanwijzing
4Aanbevolen rijstrook (wit)
5Mogelijke rijstrook
6Niet aanbevolen rijstrook (donkergrijs)
Instrumenten-display en boordcomputer 291
Mogelijke verdere weergaven in het menu Navi-
gatie:
RRijrichting:Weergave van de rijrichting en de
straat waarin momenteel wordtgereden.
RNieuwe route... of Route wordt berekend...:
Een nieuwe route wordt berekend.
RStraat niet opgenomen: De weg is niet
bekend, bijvoorbeeld bij een nieuw aange‐
legde weg.
RGeen route: Er kangeen route naar de geko
zen bestemming worden berekend.
RGeen kaart: De kaart voor de actuele positie
is niet beschikbaar.
RDoelgebied bereikt: U hebt de bestemming
bereikt.
RO: U heeft de bestemming of een tussenbe‐
stemming bereikt.
#Menu verlaten: De terugtoets links indruk‐
ken.
Auto's met multimediasysteem COMAND
Online: In het menu Navigatie kan ook de navi‐
gatie naar een van de laatste bestemmingen
worden gestart:
#Links op de touch-control drukken.
#Een bestemming selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
De bestemmingsgeleiding wordtgestart.
Als vooraf al een routebegeleiding actief was,
wordt er gevraagd of de actuele routebegelei‐
ding moet worden beëindigd.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control drukken.
De bestemmingsgeleiding wordtgestart.
Radiozender met de boordcomputer selecte‐
ren
Boordcomputer:
4Radio
1Geheugenplaats
2Zendernaam
3Naam van de titel
4Naam van de artiest
Wanneer een zender in het zendergeheugen is
geselecteerd, verschijnt naast de zendernaam de
geheugenplaats. Wanneer een opgeslagen zen‐
der in het frequentiebereik is geselecteerd, ver‐
schijnt naast de zendernaam een ster.
292 Instrumenten-display en boordcomputer
#Een radiozender selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
Het frequentiebereik of zendergeheugen
selecteren
#Links op de touch-control drukken.
#Het frequentiebereik/zendergeheugen
selecteren: Maak links op de touch-control
een veegbeweging naar boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Mediaweergave met de boordcomputer
bedienen
Boordcomputer:
4Media
1Mediabron
2Titelnummer en actuele titel
3Naam van de artiest
4Naam van het album
#Naar de titel in een actieve mediabron
gaan: Maak links op de touch-control een
veegbeweging naar boven of beneden.
%Bij de mediabron TV kunt u op deze manier
een zender selecteren.
Een mediabron wisselen
#Links op de touch-control drukken.
#Een mediabron selecteren:cMaak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Telefoonnummer met de boordcomputer
selecteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
Instrumenten-display en boordcomputer 293
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het telefoneren de wettelijke bepalingen in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
Boordcomputer:
4Telefoon
Auto's met multimediasysteem COMAND
Online: In het menu Telefoon worden de laatste
telefoonverbindingen (gekozen, aangenomen en
gemiste gesprekken) weergegeven.
#Een instelling selecteren: Maak links op de
touch-control een veegbeweging naar boven
of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Als voor de record slechts een telefoon‐
nummer opgeslagen is: Het telefoonnum‐
mer wordtgeselecteerd.
#Als voor een record meerdere telefoon‐
nummers opgeslagen zijn: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden en selecteer het gewenste
telefoonnummer.
#Links op de touch-control drukken.
Het telefoonnummer wordtgeselecteerd.
In plaats van het geselecteerde telefoonnummer
kunnen de volgende weergavenverschijnen:
RWachten a.u.b...: De applicatie start op. Als
geen Bluetooth®verbinding met de mobiele
telefoon tot stand kanworden gebracht, ver‐
schijnt op het multimediasysteem het menu
voor het autoriseren en verbinden van een
mobiele telefoon (/pagina 368).
RGegevens worden bijgewerkt...: De oproep‐
lijst wordtgeactualiseerd.
RContacten worden geïmporteerd...: De con‐
tacten van de mobiele telefoon of van een
opslagmedium worden geïmporteerd.
Een gesprek aannemen/weigeren
Auto's met head-up-display: Wanneer u wordt
opgebeld, toont het head-up-display een melding
Binnenkomend gesprek an.
#Maak links op de touch-control een veegbe‐
weging naar boven of beneden en selecteer
6(aannemen) of ~(weigeren).
#Links op de touch-control drukken.
Ukunt het gesprek ook met de toetsen 6of
~in het stuurwiel aannemen of weigeren.
Head-up-display-instellingen in de boordcom‐
puter instellen
Boordcomputer:
4HUD
De volgende instellingen van het head-up-display
kunnen worden ingesteld:
RPositie
RHelderheid
RWeerg.-inhoud
294 Instrumenten-display en boordcomputer
#Een instelling selecteren: Maak links op de
touch-control een veegbeweging naar boven
of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
#Een waarde instellen: Maak links op de
touch-control een veegbeweging naar boven
of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
1Actueel geselecteerde instelling
2Digitale snelheidsmeter
3Verkeerstekenassistent
4Navigatieweergaven
Head-up-display
Werking van het head-up-display
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
Het head-up-display projecteert in het blikveld
van de bestuurder:
RInformatie van het navigatiesysteem
RInformatie van de bestuurdersassistentiesys‐
temen
REnkele waarschuwingsmeldingen
Weergave-inhoud
1Navigatie-aanwijzingen
2Actueel gereden snelheid
3Herkende aanwijzingen en verkeerstekens
4Ingestelde snelheid in het bestuurdersassis‐
tentiesysteem (bijvoorbeeld TEMPOMAT)
Wanneer u wordt opgebeld, toont het head-up-
display een melding 6Binnenk. gesprek.
In de audiofunctie worden bij actieve bediening
van de audiobron tijdelijk zendernamen of titels
weergegeven.
Instrumenten-display en boordcomputer 295
Systeemgrenzen
De zichtbaarheid wordt door de volgende
omstandigheden beïnvloed:
RZitpositie
RInstelling van de beeldpositie
RLichtverhoudingen
RNatwegdek
RVoorwerpen op de displayafdekking
RPolarisatie in zonnebrillen
%Bij extreme zonnestraling kunnen delen van
het display zonder kleur (bleek) worden
weergegeven. Dit kanworden hersteld door
het head-up-display uit en weer in te schake‐
len.
Head-up-display in- of uitschakelen
#De toets1indrukken.
296 Instrumenten-display en boordcomputer
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Voor uw eigen veiligheid beslist de volgende pun‐
ten in acht nemen bij de bediening van mobiele
communicatieapparatuur en met name van uw
spraakgestuurd bedieningssysteem:
RDe wettelijke bepalingen van het land waar u
zich op dat moment bevindt in acht nemen.
RDe mobiele communicatieapparatuur en uw
spraakgestuurd bedieningssysteem alleen tij‐
dens het rijden bedienen als de verkeerssi‐
tuatie dit toelaat. U kunt anders van het ver‐
keer worden afgeleid en een ongeval veroor‐
zaken en uzelf en anderen verwonden.
RAls u het spraakgestuurd bedieningssysteem
in een noodsituatie gebruikt, kan uw stem
veranderen en daardoor uw telefoongesprek,
bijvoorbeeld voor een noodoproep, vertra‐
gen.
RMaakt u zich voor het begin van de rit eerst
vertrouwd met de functies van het spraakge‐
stuurd bedieningssysteem.
Bediening
Overzicht van de bediening van de LINGUA‐
TRONIC met het multifunctioneel stuurwiel
De LINGUATRONIC is circa een halve minuut na
het inschakelen van het contact bedrijfsgereed.
LINGUATRONIC 297
1De tuimelschakelaar omhoogdrukken: £
LINGUATRONIC starten
2De draaiknop indrukken: 8Geluid uit-/
inschakelen (LINGUATRONIC beëindigen)
De draaiknop omhoog-/omlaagdraaien:
Volume verhogen/verlagen
3De tuimelschakelaar omhoogdrukken: 6
Gesprek voeren/aannemen
De tuimelschakelaar omlaagdrukken: ~
Gesprek weigeren/beëindigen (LINGUA‐
TRONIC beëindigen)
Dialoog met de LINGUATRONIC voeren
#Dialoog starten of voortzetten: De tuimel‐
schakelaar £in het multifunctioneel
stuurwiel indrukken.
Een gesproken opdracht kan na een geluids‐
signaal worden gesproken.
#Invoer corrigeren: De gesproken opdracht
"Correctie" uitspreken.
#Record in de keuzelijst selecteren: Een
regelnummer of de inhoud uitspreken.
#In de keuzelijst bladeren: De gesproken
opdrachten "Volgende pagina" of "Vorige
pagina" uitspreken.
#Dialoog onderbreken: De gesproken
opdracht "Pauze" uitspreken.
#Dialoog afbreken: De gesproken opdracht
"Afbreken" spreken.
Bedienbare functies
Met het spraakgestuurd bedieningssysteem
LINGUATRONIC kunt u afhankelijkvan de uitrus‐
ting de volgende systemen bedienen:
RTelefoon
RSms
RNavigatie
RAdresboek
RRadio
RAudio (geheugenkaart, Media Interface, USB
en Bluetooth®-audio)
RTv
RAuto
298 LINGUATRONIC
Overzicht soortengesproken opdrachten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vol‐
gende soorten gesproken opdrachten:
RAlgemene gesproken opdrachten kunnen
te allen tijde en onafhankelijk van de actuele
applicatie worden gesproken, bijvoorbeeld de
gesproken opdrachten "Navigeer naar",
"Selecteer" of "SMS aan".
RApplicatiespecifieke gesproken opdrach‐
ten zijn alleen voor de actieve applicatie
beschikbaar.
Na het startenvan de Linguatronic wordt een
teleprompterweergegeven. Deze voert naast de
beschikbare gesproken opdrachten voor de
momenteel actieve applicatie bijvoorbeeld ook
gesproken opdrachten van andere, niet actieve
applicaties uit. Daardoor raakt u sneller met de
beschikbare gesproken opdrachten vertrouwd.
Er kan door de lijst worden gescrold of deze kan
door middel van spraak of de controller/de
touchpad worden bediend.
Informatie over de ingestelde taal
Ukunt de taal van de LINGUATRONIC wijzigen,
door de systeemtaal te wijzigen. Als de LINGUA‐
TRONIC de ingestelde systeemtaal niet onder‐
steund, wordt Engels geselecteerd.
De LINGUATRONIC stelt de volgende talen
beschikbaar:
RDuits
REngels
RFrans
RItaliaans
RNederlands
RPools
RPortugees
RRussisch
RZweeds
RSpaans
RTsjechisch
RTurks
De LINGUATRONIC effectief gebruiken
Werking van de akoestische hulpfuncties
Voor de volgende onderwerpen ontvangt u infor‐
matie en hulp:
ROptimale bediening: Gesproken opdracht
"Beknopte handleiding“ spreken.
RActuele applicatie: De tuimelschakelaar
£in het multifunctioneel stuurwiel
omhoogdrukken en de gesproken opdracht
"Hulp" uitspreken.
RVerder dialoogverloop: De gesproken
opdracht "Hulp" tijdens een spraakdialoog
oproepen.
RBepaalde functie: De gesproken opdrachten
voor de gewenste functie oproepen, bijvoor‐
beeld "Hulp telefoon".
Aanwijzingen om de spraakherkenning te
verbeteren
De LINGUATRONIC verstaat u niet:
RDe LINGUATRONIC alleen vanaf de bestuur‐
dersstoel bedienen.
LINGUATRONIC 299
RDe gesproken opdrachten samenhangend en
duidelijk uitspreken, maar zonder te overdrij‐
ven.
RBij het invoeren van de gesproken opdrach‐
ten luide storende geluiden vermijden, bij‐
voorbeeld door de aanjager.
Een spraakinvoer in het adresboek wordt niet
herkend:
RAlleen zinvolle adresboekrecords in het sys‐
teem/de mobiele telefoon aanmaken, bij‐
voorbeeld naam en voornaam in het juiste
veld.
RGeen afkortingen, onnodige spaties en speci‐
ale tekens gebruiken.
Een zenderlijstinvoer wordt niet herkend:
RDe gesproken opdracht "Zenderlijst voorle-
zen" uitspreken.
Duidelijke gesproken opdrachten
Overzicht gesproken omschakelopdrachten
Gesproken omschakelopdrachten kunnen voor
het openen van bepaalde applicaties worden
gebruikt. De commandoselectie kan onafhanke‐
lijk van de op dat moment actieve toepassing
worden gebruikt.
Gesproken omschakelopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigatie Omschakelen naar navigatie
Kaart Omschakelen naar kaartweergave
Adresboek Omschakelen naar adresboek
Telefoon Omschakelen naar telefoonfunctie
SMS Omschakelen naar sms
Radio Omschakelen naar radiofunctie
300 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Tv Omschakelen naar tv-functie
Media Omschakelen naar mediafunctie
USB Omschakelen naar usb
Geheugenkaart Omschakelen naar geheugenkaart
Internetapplicatie <Naam> Start van een Mercedes-Benz online applicatie. Voor het gebruik is eenmalig gericht opbellen nood‐
zakelijk.
Mercedes-Benz apps Omschakelen naar de Mercedes-Benz Apps
Connect Omschakelen naar internetfunctie
Voertuigmenu Omschakelen naar voertuiginstellingen
Systeeminstellingenmenu Omschakelen naar systeeminstellingen
Overzicht gesproken navigatie-opdrachten
Met de gesproken navigatie-opdrachten kunt u
speciale bestemmingen of normale adressen
invoeren en bovendien belangrijke navigatie-
instellingen direct uitvoeren.
LINGUATRONIC 301
Gesproken navigatie-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigeer naar <Adres/POI/contact> Universeel zoeken naar alle soorten bestemmingen. Het zoeken in de adresboekcontacten, in de
navigatiedatabank en op het internet (speciale bestemmingen) wordtgeactiveerd. De volgorde van
de gegevens, bijvoorbeeld van de stad, straat of het huisnummer, kanvariabel worden gekozen.
Adres in <land> Bestemmingsinvoer in het gewenste land, bijvoorbeeld een adres in Frankrijk
Thuis Navigatie naar het thuisadres starten
Werk Navigatie naar het werkadres starten
Speciale bestemming <POI> Bestemmingsinvoer voor een speciale bestemming, bijvoorbeeld speciale bestemming Brandenbur‐
gerTor. Het zoeken in de navigatiedatabank en op het internet wordtgeactiveerd.
POI onlinezoeken <POI> Activeren van het zoeken naar speciale bestemmingen uitsluitend op het internet
Navigeer naar contact <Naam> Bestemmingsinvoer voor een contact in het adresboek
302 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Land invoeren
Plaats invoeren
Stadsdeel invoeren
Straat invoeren
Kruising invoeren
Huisnummer invoeren
Postcode invoeren
Land/plaats/stadsdeel/straat/kruising/huisnummer/postcode invoeren
Eten in de buurt
Parkeren in de buurt
Snelwegparkeerplek met toilet in de buurt
Tanken in de buurt
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations in
de buurt
Restaurant langs de route
Parkeren langs de route
Snelwegparkeerplek met toilet langs de route
Parkeren langs de route
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations
langs de route
LINGUATRONIC 303
Gesproken opdracht Functie
Restaurant op de bestemming
Parkeren op de bestemming
Snelwegparkeerplek met toilet op de bestem-
ming
Tanken op de bestemming
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations op
de bestemming
Laatste bestemmingen Bestemming uit de lijst van laatst ingevoerde bestemmingen selecteren
Alternatieve routes Routebegeleiding naar een andere route omschakelen
Routebegeleiding starten Routebegeleiding na het invoeren van een geldige bestemming starten
Routebegeleiding afbreken Routebegeleiding afbreken
Rijaanwijzingen aan
Rijaanwijzingen uit
Gesproken aanwijzingen van de routebegeleiding in- en uitschakelen
Verkeerskaart aan
Verkeerskaart uit
Verkeerskaart in- en uitschakelen
Symbolen voor speciale bestemmingen aan
Symbolen voor speciale bestemmingen uit
Weergavevan de symbolen voor speciale bestemmingen op de kaart in- en uitschakelen
304 LINGUATRONIC
Overzicht gesproken telefoonopdrachten
Met de gesproken telefoonopdrachten kunt u
telefoneren of het adresboek doorzoeken.
Gesprokentelefoonopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Kies <Naam> Telefoongesprek voeren. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Zoek contact <Naam> Zoekt een contact en geeft dit weer. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Gekozen telefoonnummers Weergavevan de laatste gesprekken
Nummer herhalen Kiezen van het laatstgekozen telefoonnummer
Overzicht gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken radio- en tv-opdrachtenkunnen ook
worden gebruikt als de radio- of tv-functie op de
achtergrond actief is.
LINGUATRONIC 305
Gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Zender <Naam> Ontvangbare of opgeslagen zenders oproepen
<Frequentie> Directe frequentie-invoer
Volgende zender Naar de volgende beschikbare zender omschakelen
Vorige zender Naar de vorige zender omschakelen
Zender opslaan Zender wordt in de zenderlijst opgeslagen
Zenderlijst weergeven Naam van alle ontvangbare zenders weergeven
Zenderlijst voorlezen Naam van alle ontvangbare zenders beluisteren
Verkeersinformatie aan
Verkeersinformatie uit
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Radio-informatie aan
Radio-informatie uit
Informatie over de actuele zender in- en uitschakelen
306 LINGUATRONIC
Overzicht gesproken mediaspeler-opdrach‐
ten
Gesproken mediaspeler-opdrachten kunnen ook
worden gebruikt als de mediaspeler op de ach‐
tergrond actief is.
LINGUATRONIC 307
Gesproken mediaspeler-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Speel <titel>
Speel <albums>
Speel <artiesten>
Speel <componisten>
Speel <muziekstijlen>
Speel <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
Mediazoeken<titel>
Mediazoeken <albums>
Mediazoeken <artiesten>
Mediazoeken <componisten>
Mediazoeken <muziekstijlen>
Mediazoeken <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
308 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Toon alle albums
Toon alle artiesten
Toon alle componisten
Toon alle muziekgenres
Toon alle titels
Toon alle afspeellijsten
Er wordttelkens naar de aanwezige albums, artiesten, componisten, muziekstijlen, titels of weerga‐
velijstengezocht.
Volgende titel Volgende titel selecteren
Vorige titel Vorige titel selecteren
Randomweergave aan
Randomweergave uit
Random-weergave in- en uitschakelen
Overzicht gesproken berichtenopdrachten
Met de gesproken berichtenopdrachten kunnen
sms-berichtenworden opgesteld, bewerkt en
beluisterd.
LINGUATRONIC 309
Gesproken berichten-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
SMS aan <naam> Bericht opstellen. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Beantwoorden Een bericht beantwoorden.
SMS doorsturen Bericht doorsturen.
Overzicht gesproken auto-opdrachten
Met de gesproken auto-opdrachten kunt u direct
de overeenkomstige menu's voor de auto-instel‐
lingen oproepen.
Gesproken auto-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Sfeerverlichtingsmenu Instellingen voor sfeerverlichting weergeven
Sfeerverlichting "blauw" Sfeerverlichting op blauw omschakelen
Weergaven en stijlen menu Display-instellingen weergeven
Assistentiemenu Assistentie-instellingen weergeven
310 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Parfumeringsmenu Parfumeringsinstellingen weergeven
Energiestroom Energiestroominstellingen weergeven
Ioniseringsmenu Ioniseringsinstellingen weergeven
Temperatuurregelingsmenu Klimaatregelingsinstellingen weergeven
Automatische temperatuurregeling bestuurder
aan
De automatische airconditioning aan bestuurderszijde inschakelen
Verlichtingsmenu Verlichtingsinstellingen weergeven
Massagemenu Massage-instellingen weergeven
Massage bestuurdersstoel aan De massagefuncties van de bestuurdersstoel inschakelen
Massage bestuurdersstoel uit De massagefuncties van de bestuurdersstoel uitschakelen
Buitentemperatuur Buitentemperatuur weergeven
Motorgegevens Motorgegevens weergeven
Stoelmenu Stoelinstellingen weergeven
Stoelverwarming passagier stand "2" De stoelverwarming van de passagiersstoel in de stand 2 zetten
LINGUATRONIC 311
Gesproken opdracht Functie
Verbruiksmenu Verbruik weergeven
Autogegevens Voertuiggegevens weergeven
312 LINGUATRONIC
Overzicht en bediening
Overzicht multimediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
1Touch-control
Toetsengroep multimediasysteem op het
stuurwiel (/pagina 285)
2Mediadisplay
3Toetsengroep hoofdfunctie
(/pagina 317)
4Touchpad
5Draaiknop
Volume instellen (/pagina 320)
Geluid in- of uitschakelen
(/pagina 319)
Voor Mercedes-AMG auto's met AMG Perfor‐
mance-uitlaatsysteem:
Draaien: Volume instellen
Indrukken: Multimediasysteem in- en uit‐
schakelen
6ToetsÜ
Multimediasysteem in- of uitschakelen
Voor Mercedes-AMG auto's met AMG Perfor‐
mance-uitlaatsysteem:
Volume van het AMG Performance-uitlaat‐
systeem wijzigen
7Controller
Aanwijzingen voor mediadisplay
*AANWIJZING Bekrassen van het display
Het display heeft een zeer gevoelig hoog‐
glansoppervlak. Er is risico op krassen.
#Aanraking van het display vermijden.
Multimediasysteem 313
#Aanwijzingen met betrekking tot het rei‐
nigen in acht nemen.
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur in acht nemen
(/pagina 442).
Automatischetemperatuuruitschakeling: Als
de temperatuur te hoog is, wordt eerst de hel‐
derheid automatisch gereduceerd. Vervolgens
kan het display tijdelijk volledig worden uitge‐
schakeld.
%Als u een gepolariseerde zonnebril draagt,
kan het display moeilijker of beperkt aflees‐
baar zijn.
Overzicht centrale bedieningselementen
1Touch-control
2Controller
3Touchpad
Touch-Control
Touch-control bedienen
#Hoofdfuncties oproepen: De toets1
indrukken.
of
#De toets3lang ingedrukt houden.
#Favorieten oproepen: De toets1indruk‐
ken.
#Op de touch-control2omlaag vegen.
#Lijst openen: Op de touch-control2druk‐
ken.
#Lijst sluiten: De toets3indrukken.
314 Multimediasysteem
of
#Op de touch-control2naar rechts vegen.
#Menupunt selecteren: Op de touch-control
2omhoog, omlaag, naar links of rechts
vegen.
#Op de touch-control2drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeu‐
rige richting vegen.
Gevoeligheid voor de touch-control instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
5Touch-Control gevoeligheid
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
Controller bedienen
1Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
2Toetsò
Hoofdfuncties oproepen
Favorieten oproepen: Wanneer de hoofd‐
functies worden weergegeven, de controller
3omlaagschuiven.
3Controller
Bedieningsmogelijkheden van de controller:
#Linksom of rechtsom draaien 3.
#Naar links of rechts schuiven 1.
#Omhoog of omlaag schuiven 4.
#Diagonaal schuiven 2.
#Kort of lang indrukken 7.
Touchpad
Touchpad in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
#Touchpad in- Oof uitschakelen ª.
Touchpad bedienen
Voorwaarden
RDe touchpad is ingeschakeld
(/pagina 315).
Multimediasysteem 315
1Touchpad
2Toets©
Hoofdfuncties en favorieten oproepen
3ToetsD
Besturingsmenu van de laatst actieve audio‐
bron oproepen
4Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
De navigatie in menu's en lijstengebeurt via het
aanrakingsgevoelige oppervlak 1met een-vin‐
ger-veegbewegingen:
#Lijst openen of sluiten: Naar links of rechts
vegen.
#Menupunt selecteren: Omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts vegen.
#Op de touchpad 1drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In alle richtin‐
genvegen.
De volgende functies met twee-vinger-vee‐
gbewegingen gebruiken:
#Hoofdfuncties en Favorieten oproepen:
Met twee vingers omlaag vegen. De veegbe‐
weging moet aan de bovenzijde van de
touchpad beginnen.
#Schaal van de kaart vergroten of verklei‐
nen: Twee vingers uit elkaar of naar elkaar
toe bewegen.
#Besturingsmenu van de laatst actieve
audiobron oproepen: Met twee vingers
omhoogvegen. De veegbeweging moet aan
de onderzijde van de touchpad beginnen.
Gevoeligheid voor de touchpad instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
#Touchpad-gevoeligheid selecteren.
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
#Drukgevoeligheid instellen: Touchpad tik
in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de functie is ingeschakeld O, is
het aantippen van de touchpad voldoende
om een menupunt te selecteren.
Handschriftherkenning: Voorleesfunctie in-/
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Systeemfeedback
#Handschriftherkenning voorlezen in- Oof
uitschakelen ª.
316 Multimediasysteem
Haptische bedieningsfeedback van de touch‐
pad in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
De functie biedt ondersteuning bij het invoeren
op de touchpad en bij het selecteren van
menu's.
#Haptische bedieningsfeedback in- Oof uit‐
schakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, vindt tijdens
de bediening op de touchpad een voelbare
terugkoppeling plaats door middel van tril‐
ling.
Zender en muziektitel met de touchpad
selecteren
#De toetsDop de touchpad indrukken.
of
#Met twee vingers naar bovenvegen. Het vee‐
ggebaar moet aan de onderzijde van de
touchpad beginnen.
Het besturingsmenu verschijnt voor de laatst
actieve audiobron.
#Met een vinger omhoog of omlaag vegen.
Radio: De vorige of de volgende zender wordt
ingesteld.
Mediabron: De vorige of de volgende muziek‐
titel wordtgeselecteerd.
#Besturingsmenu verbergen: Met twee vin‐
gers naar beneden vegen.. Het veeggebaar
moet aan de bovenzijde van de touchpad
beginnen.
Hoofdfuncties
Hoofdfuncties oproepen
1Toetsß
Navigatie oproepen
2Toets$
Radio oproepen
3ToetsÕ
Media oproepen
4Toets%
Telefoon oproepen
5ToetsØ
Voertuigfuncties instellen
Multimediasysteem 317
#Alternatief: De toets©op de touch-con‐
trol of de touchpad indrukken of de control‐
ler indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#De hoofdfunctie selecteren.
Favorieten
Overzicht Favorieten
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Er kunnen in totaal 20
favorieten worden aangelegd.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RVoorgedefinieerdefavorieten uit deze cate‐
gorieën toevoegen (/pagina 318):
-Navigatie
-Entertainment
-Telefoon
-Connect
-Voertuig
-Systeeminstellingen
REigenfavorieten toevoegen
(/pagina 318).
RFavorieten hernoemen (/pagina 319).
RFavorieten verschuiven (/pagina 319).
RFavorieten wissen (/pagina 319).
RAlle favorieten terugzetten
(/pagina 319).
Favorieten oproepen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Navigeren betekent:
ROver de touch-control of de touchpad
vegen.
RDe controller schuiven.
Favorieten verlaten
#De toets©indrukken.
Favorieten toevoegen
Vooraf gedefinieerdefavoriet toevoegen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Tweemaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Nieuwe favoriet selecteren.
De categorieën worden weergegeven.
#Een categorie selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#Een favoriet selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Eigenfavoriet toevoegen (voorbeeld)
#Voertuig selecteren.
#Verbruik op volledig scherm selecteren.
#De toets©zo lang ingedrukt houden, tot
de favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
Wanneer Er is geen functie bewaard, die opge-
slagen kan worden. wordtweergegeven, kan de
geselecteerde functie niet worden toegevoegd.
318 Multimediasysteem
Favorieten hernoemen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Hernoemen selecteren.
#De tekens invoeren.
#De invoer bevestigen: ¡selecteren.
Favorieten verschuiven
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Verschuiven selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Favorieten wissen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Wissen: Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
#Alle favorieten terugzetten: Alles terugzet-
ten selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
De favorieten worden op de fabrieksinstellin‐
genteruggezet.
Geluid in- en uitschakelen
Met het multifunctioneel stuurwiel
Multimediasysteem 319
Op het multimediasysteem
#Uitschakelen: Op de volumeknop 1druk‐
ken.
In de statusregelvan het display verschijnt
symbool 8.
Verkeersinformatie en gesproken rij-aanwij‐
zingen zijn ook bij uitgeschakeld geluid te
horen.
#Inschakelen: Van mediabron wisselen of aan
de volumeknop 1draaien.
Volume instellen
Met het multifunctioneel stuurwiel Op het multimediasysteem
#De volumeknop 1draaien.
Het volume van de actuele radio- of media‐
bron wordt ingesteld. De volumes van andere
geluidsbronnen kunnen afzonderlijkworden
ingesteld.
Deze in de volgende situaties aanpassen:
Rtijdens een verkeersbericht
320 Multimediasysteem
Rtijdens een gesproken rij-aanwijzing
Het volume van de gesproken rij-aanwij‐
zing wijzigt afhankelijkvan het volume
van de actuele mediabron.
Rtijdens een telefoongesprek
Rbij het in- of uitparkeren met de actieve
parkeerassistent
of
#Op het multimediasysteem Systeem selecte‐
ren.
#Audio selecteren.
#Een volume-instelling selecteren.
#Het volume instellen.
Invoeren vantekens
Tekeninvoer gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De tekeninvoer gebruikt u bijvoorbeeld in de vol‐
gende situaties:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren.
REen telefoonnummer kiezen.
De volgende functies zijn beschikbaar:
REen teken in de balk met tekens selecteren.
REen teken op de touchpad schrijven.
Het invoeren vantekens kan met het ene bedie‐
ningselement worden gestart en met een ander
worden voortgezet.
#Op de touch-control en op de controller:
De tekens in de balk met tekens selecteren.
Afhankelijkvan het invoerdoel zijn deze
tekens beschikbaar:
RDe volledige tekenset wordtweergege
ven.
RAlleen die tekens worden weergegeven,
die afhankelijkvan de invoervoortgang
beschikbaar zijn.
Andere tekens zijn grijsweergegeven.
#Op de touchpad: De tekens in de balk met
tekens selecteren.
of
Multimediasysteem 321
#De tekens op het aanrakingsgevoelige opper‐
vlak van de touchpad schrijven.
De handschriftherkenning ondersteunt met
tekensuggesties en een voorleesfunctie.
Voorbeelden voor het invoeren vantekens zijn:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren via vrij of stapsgewijs zoeken.
REen internetadres invoeren.
Tekens met controller invoeren
Voorbeeld: Favoriet hernoemen
#De functie "Favoriet hernoemen" oproepen
(/pagina 319).
#Teken invoeren: De controller draaien 3,
schuiven 4en indrukken.
Het tekenwordt in de invoerregel ingevoerd.
De volgende invoerfuncties gebruiken:
%Teken wissen: De controller indrukken.
Invoer wissen: De controller zo lang inge‐
drukt houden, tot alle ingevoerde tekens
gewist zijn.
ÄNaar speciale tekens en symbolen
omschakelen.
XNaar hoofdletters of kleine letters
omschakelen.
BDe schrijftaal wijzigen.
vNaar Invoeren vantekens op de touchpad
omschakelen.
%De beschikbare bewerkingsfuncties zijn
afhankelijk van de bewerkingstaak, de inge‐
stelde schrijftaal en het karakterniveau.
#De invoer bevestigen: ¡selecteren.
Voorbeeld: bestemming invoeren (navigatie)
#De speciale bestemming of het adres invoe‐
ren (/pagina 338).
Tekens op de touchpad invoeren
Voorwaarden
RDe touchpad is ingeschakeld
(/pagina 315).
RHet ingevoerde of geselecteerde teken moet
voorgelezen worden: De voorleesfunctie van
de handschriftherkenning is ingeschakeld
(/pagina 316).
Voorbeeld: Favoriet hernoemen
322 Multimediasysteem
#De functie "Favoriet hernoemen" oproepen
(/pagina 319).
#Teken invoeren: Het teken met een vinger
op de touchpad schrijven.
Het tekenwordt in de invoerregel ingevoerd.
Als verschillende interpretaties van het teken
mogelijk zijn, worden deze weergegeven.
#Tekenvoorstel selecteren: Op de touchpad
omhoog of omlaag vegen.
#Het invoeren vantekens voortzetten.
#Spatie invoegen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar rechts vegen.
#Teken wissen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar links vegen.
#Invoer bevestigen: Op de touchpad druk‐
ken.
#Invoeren vantekens beëindigen: omhoog
vegen.
of
#De toets%indrukken.
Voorbeeld: bestemming invoeren (navigatie)
#De speciale bestemming of het adres invoe‐
ren (/pagina 338).
Systeeminstellingen
Display
Display-instellingen configureren
Multimediasysteem:
4Systeem 5GWeergave en stijlen
Stijlen
#Stijlen selecteren.
#Sportief,Klassiek of Progressief selecteren.
Sfeerverlichting aan stijl aanpassen
#Sfeerverl. aanpassen selecteren.
De functie in- Oof uitschakelen ª.
Deze functie past de sfeerverlichting aan de
gekozen stijlvan het display aan.
Displayhelderheid instellen
#Helderheid display selecteren.
#De lichtsterkte selecteren.
Display uit- en inschakelen
#Uit: Display uit selecteren.
#Aan: Een toets indrukken, bijvoorbeeld: %
Displaydesign
#Dag-/nachtdesign selecteren.
#Automatisch,Dagdesign of Nachtdesign
selecteren.
Extra displaygebied
Afhankelijk van de auto kanverschillende extra
informatie worden weergegeven. Het extra dis‐
playgebied omvat het linker of het rechter derde
deel van het display.
#Extra displaygedeelte selecteren.
De volgende weergavenkunnen worden geselec‐
teerd:
RDynamisch
RNavigatiekaart
RVerbruik
RTijd en datum
Multimediasysteem 323
Tijd en datum
Tijd en datum automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
#Handmatige tijdsinstelling uitschakelen ª.
De tijd en de datum worden automatisch
overeenkomstig de geselecteerde tijdzone en
zomertijdoptie ingesteld.
%De correcte tijd is voor de volgende functies
noodzakelijk:
RRoutebegeleiding met tijdafhankelijke
verkeersgeleiding
RBerekening van de geplande aankomst‐
tijd
Tijdzone instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijdzone:
De landenlijst wordtweergegeven.
#Een land selecteren #.
Afhankelijkvan het land worden tijdzones
weergegeven.
#Een tijdzone selecteren.
De ingestelde tijdzone wordt achter Tijdzone:
weergegeven.
Zomertijd instellen
De opties Automatische zomertijd en Zomertijd
kunnen niet in alle landen worden geselecteerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
Automatisch
#Automatische zomertijd in- Oof uitschake
len ª.
Handmatig
#Automatische zomertijd uitschakelen ª.
#Zomertijd selecteren.
#Aan of Uit selecteren.
Tijd- en datumformaat instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Formaat instellen
#Datum- en tijdformaat instellen #.
Tijd handmatig instellen
Voorwaarden
RDe functie Handmatige tijdsinstelling is inge‐
schakeld.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijd instell.
#De uren instellen.
#Voor het instellen van de minuten naar rechts
navigeren.
#De minuten instellen.
#Wijzigingen bij het verlaten van het menu
bevestigen.
De datum wordt automatisch via GPS ingesteld.
324 Multimediasysteem
Verbinding
Overdracht van de positie van de auto in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Positie auto doorgeven selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Bluetooth®
Informatie over Bluetooth®
Bluetooth®is een techniek voor draadloze gege
vensoverdrachtoverkorte afstanden tot circa
10 m.
Via Bluetooth®kunt u bijvoorbeeld uw mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbinden
en de volgende functies gebruiken:
RHandsfree-installatie met toegang tot de vol‐
gende opties:
-Contacten (/pagina 374)
-Nummerlijsten (/pagina 376)
-Sms
RInternetverbinding
RMuziek via Bluetooth®-audio beluisteren
(/pagina 408)
RVisitekaartjes (vCard) overbrengen naar de
auto
Bluetooth®is een geregistreerde handelsmerk
van de Bluetooth Special Interest Group (SIG)
Inc.
%Internetverbinding via Bluetooth®is niet in
alle landen beschikbaar.
Bluetooth®in- en uitschakelen
Voorwaarden voor het uitschakelen van Blue‐
tooth®:
RApple CarPlay is niet actief.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Bluetooth®in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer Android Auto actief is, verschijnt een
vraag of Bluetooth®werkelijk moet worden uit‐
geschakeld.
#Ja selecteren.
Android Auto wordt beëindigd en Bluetooth®
wordt uitgeschakeld.
Wi-Fi
Overzicht WiFi-verbinding
WiFi kanworden gebruikt om een verbinding met
een WiFi-netwerk totstand te brengen en toe‐
gang tot het internet of andere netwerkappara‐
tuur te verkrijgen.
De volgende verbindingsmogelijkheden zijn
beschikbaar:
RWiFi-verbinding
De WiFi-verbinding wordt met een WiFi-appa‐
raat, bijvoorbeeld de mobiele telefoon van de
klant of een tablet-PC, tot stand gebracht.
RMultimediasysteem als WiFi-hotspot
Op deze manier kan bijvoorbeeld een tablet-
PC of notebook worden verbonden.
Voor de verbindingsopbouw kunt u deze metho‐
des gebruiken:
RWPS PIN
Multimediasysteem 325
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een pincode.
RWPS PBC
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats met de druk op een toets
(Pushbutton).
RBeveiligingssleutel
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een beveiligingssleutel.
WiFi instellen
Voorwaarden
RHet te verbinden apparaat moet een van de
drie beschrevenverbindingssoorten onder‐
steunen (/pagina 325).
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
WiFi in en uitschakelen
#Wi-Fi in- Oof uitschakelen ª.
Als Wi-Fi is uitgeschakeld ª, is de communi‐
catie via Wi-Fi met alle apparatuur onderbro‐
ken. Daardoor kan er ook geen verbinding
met de HERMES communicatiemodule wor‐
den gemaakt. Functies zoals de dynamische
routebegeleiding met Live Traffic Information
zijn dan niet beschikbaar.
Het multimediasysteem via Wi-Fi met een
apparaat verbinden
Als geen HERMES communicatiemodule is
gemonteerd, is deze functie beschikbaar.
Het type verbindingsopbouw moet op het multi‐
mediasysteem en op het te verbinden apparaat
zijn geselecteerd.
%Het verbindingsverloop kan afhankelijkvan
het apparaat afwijken. De aanwijzingenvol‐
gen die op de displaysworden weergegeven.
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
#Internetinstellingen selecteren.
#Wi-Fi-netwerken zoeken selecteren.
Via beveiligingssleutel
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk selecteren.
#Op het te verbinden apparaat de beveiligings‐
sleutel laten weergeven (zie de handleiding
van de fabrikant).
#Deze beveiligingssleutel bij het multimedia‐
systeem invoeren.
#De invoer met ¡bevestigen.
%De verbindingssoort via een beveiligingssleu‐
tel ondersteunt alle apparaten.
Via WPS PIN
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
Het multimediasysteem genereert een pin‐
code met acht tekens.
#Deze pincode bij het te verbinden apparaat
invoeren.
#De invoer bevestigen.
Via een druk op de toets
%Deze functie is alleen beschikbaar bij een
Wi-Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
326 Multimediasysteem
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#Bij het te verbinden apparaat in de optie "Via
WPS PBC verbinden" selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken.
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Apparaat is reeds verbonden
#Automatisch verbinden: In de lijst een Wi-
Fi-netwerk markeren.
#¥Automatisch verbinden inschakelen
O.
#Verbinden: In de lijst een Wi-Fi-netwerk mar‐
keren.
#¥Verbinden selecteren.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.
Deze functies zijn mogelijk als het apparaat
reeds met het Wi-Fi-netwerk verbonden
werd.
Wi-Fi-hotspot instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
Multimediasysteem als Wi-Fi-hotspot confi‐
gureren
%De beschikbaarheid van deze functie ver‐
schilt per land.
Het type verbindingsopbouw is afhankelijk van
het te verbinden apparaat. De functie moet door
het multimediasysteem en door het te verbinden
apparaat worden ondersteund. Het type verbin‐
dingsopbouw moet op het multimediasysteem
en op het te verbinden apparaat zijn geselec‐
teerd.
#Hotspot instellen selecteren.
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
markeren.
WPS PIN genereren
#¥Via WPS PIN Generatie verbinden
selecteren.
#De pincode die op het mediadisplay wordt
weergegeven, op het te verbinden apparaat
invoeren en bevestigen.
Via WPS PIN verbinden
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
#WPS PIN invoeren selecteren.
#De pincode die op het display van het
externe apparaat wordtweergegeven, in het
multimediasysteem invoeren.
#Verder selecteren.
Via een druk op de toetsverbinden
Voorwaarden
RDeze functie is alleen beschikbaar bij een Wi-
Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken of Verbinden selecteren.
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Multimediasysteem 327
Via beveiligingssleutel verbinden
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Er wordt een beveiligingssleutel weergege
ven.
#Op het te verbinden apparaat de auto selec‐
teren. Deze wordtweergegeven met de SSID
MB HOTSPOT XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het mediadis‐
play wordtweergegeven, op het te verbinden
apparaat invoeren.
#De invoer bevestigen.
Via NFC verbinden
#Verbinding maken via NFC selecteren.
#NFC op het mobiele apparaat activeren (zie
handleiding van de fabrikant).
#Het mobiele apparaat binnen het NFC-bereik
van de auto brengen (/pagina 371).
#Gereed selecteren.
Het mobiele apparaat is nu via NFC met de
Hotspot van het multimediasysteem verbon‐
den.
Nieuwe beveiligingssleutel genereren:
#Hotspot instellen selecteren.
#Wachtzin aanmaken selecteren.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
#Beveiligingssleutel opslaan: Opslaan selec‐
teren.
Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel
wordt opgeslagen, worden alle bestaande Wi-
Fi-verbindingen verbroken. Als opnieuw Wi-Fi-
verbindingen worden gemaakt, moet de
nieuwe beveiligingssleutel worden ingevoerd.
COMAND Touch apparatuur beheren
Voorwaarden
RDe app COMAND Touch is op het externe
apparaat (bijvoorbeeld tablet of smartphone)
geïnstalleerd.
RWi-Fi is ingeschakeld (/pagina 326) en
het multimediasysteem is als Wi-Fi-hotspot
geconfigureerd (/pagina 327).
Multimediasysteem:
4Systeem 5COMAND Touch
Nieuw apparaat verbinden en autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#De beveiligingssleutel op het externe appa‐
raat invoeren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het nieuwe appa‐
raat Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Reeds verbonden apparaat autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
Reeds verbonden apparaten worden weerge‐
geven.
328 Multimediasysteem
#Doorgaan met de verbonden apparaten
selecteren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het apparaat
Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Apparaat deautoriseren
#Een geautoriseerd apparaat uit de lijst selec‐
teren.
Er verschijnt een vraag of u het geselec‐
teerde apparaat wilt deautoriseren.
#Ja selecteren.
Het apparaat wordtgedeautoriseerd.
Kinderslot in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Kinderbeveiliging
Extern apparaat blokkeren
#Een extern apparaat selecteren.
#Blokkeren selecteren.
Het apparaat dat via de COMAND Touch App
is verbonden wordt geblokkeerd Oof gede‐
blokkeerd ª.
Systeemtaal
Aanwijzingen voor de systeemtaal
Met deze functie wordt de taal voor de menu‐
meldingen en de gesproken rij-aanwijzingen vast‐
gelegd. De taalselectie is van invloed op de
mogelijkheden voor de tekeninformatie. Niet alle
talen worden ondersteund voor de gesproken rij-
aanwijzingen. Als een taal niet wordt onder‐
steund, hoort u de gesproken rij-aanwijzingen in
het Engels.
Systeemtaal instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Taal (language)
#De taal instellen.
%Als u gebruikmaakt van Arabisch kaartmate‐
riaal, kunt u de informatie in tekstvorm op de
navigatiekaart ook in Arabisch schrift laten
weergeven. Hiertoe als taal  uit de
talenlijst selecteren. De gesproken rij-aanwij‐
zingen worden dan eveneens in de Arabische
taal weergegeven.
Eenheid voor afstand instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5%Maateenheden
#km of mijl selecteren.
#Voor een weergave op het multifunctioneel
display van het instrumentendisplay Digitale
snelheidsmeter inschakelen O.
Multimediasysteem 329
Gegevensimport en gegevensexport
Functie voor het importeren/exporterenvan
gegevens
De volgende functies zijn mogelijk:
RGegevens van een systeem of een auto op
een ander systeem of een andere auto over‐
brengen.
REen veiligheidskopie van uw persoonlijke
gegevens aanmaken en weer laden.
RUw persoonlijke gegevens met pinbeveiliging
tegen ongewenste export beveiligen.
%In acht nemen dat het bestandssysteem
NTFS niet wordt ondersteund. Geadviseerd
wordt het bestandssysteem FAT32.
Gegevens importeren/exporteren
*AANWIJZING Gegevensverlies door te
vroeg verwijderen
#Bij het exporterenvangegevens niet de
gegevensdrager verwijderen.
Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor
eventueel verlies vangegevens.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
Rhet contact is ingeschakeld of de motor is
gestart.
RDe sd-kaart is aangebracht
(/pagina 401) of het usb-apparaat is
aangesloten (/pagina 403).
Multimediasysteem:
4Systeem 5Systeemback-up
#Gegevens importeren of Gegevens exporte-
ren selecteren.
Importeren
#Een gegevensdrager selecteren.
Er verschijnt een vraag of de actuele gege
vens werkelijk moetenworden overschreven.
Bij gegevens die van een andere auto afkom‐
stig zijn wordt dit bij het inlezen herkend.
Wanneer de gegevens geïmporteerd zijn,
wordt het multimediasysteem opnieuw
gestart.
%Actuele voertuiginstellingen kunnen na het
importerenveranderen.
Exporteren
Wanneer de pinbeveiliging is ingeschakeld, ver‐
schijnt het invoermenu voor de pincode.
#De viercijferige pincode invoeren.
#Een gegevensdrager selecteren.
De gegevens worden geëxporteerd. De
export vangegevens kan enkele minuten
duren.
Pincode-controle in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5PIN-beveiliging
Pincode opslaan
#PIN instellen selecteren.
#Een viercijferige pincode invoeren.
330 Multimediasysteem
#De viercijferige pincode opnieuw invoeren.
Wanneer beide pincodes overeenkomen, is
de pinbeveiliging actief.
Pincode wijzigen
Voorwaarden
REr moet een actuele pincode ingesteld zijn.
#Instellingen wijzigen selecteren.
#De actuele pincode invoeren.
#PIN wijzigen selecteren.
#Een nieuwe pincode opslaan.
Pinbeveiliging voor gegevensexport active‐
ren
#Instellingen wijzigen selecteren.
Met pincode bevestigen.
#Gegevensexport beveiligen selecteren.
De functie in- Oof uitschakelen ª.
Pincode deblokkeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig.
REen Mercedes me account onder http://
www.mercedes.me is aanwezig.
RDe dienst Personalisering
(/pagina 332)is geactiveerd.
Wanneer u driemaal een verkeerde pincode
heeft ingevoerd, wordt uw pincode geblokkeerd.
Ukunt via het Mercedes me connect online por‐
taal een eenmalig wachtwoord laten toewijzen,
waarmee u de pinbeveiliging kunt terugzetten.
#PIN deblokkeren selecteren.
#Het eenmalige wachtwoord invoeren.
De pinbeveiliging wordtteruggezet en u kunt
een nieuwe pincode instellen.
%Als alternatief kunt u de pinbeveiliging bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten
terugzetten.
Gebruikersprofiel
Gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
Gebruikersprofiel bij start weergeven
Wanneer deze functie actief is, wordt bij het
opstartenvan het systeem gevraagd, welk
gebruikersprofiel moet worden gebruikt.
#Profielkeuze na het starten weergeven selec‐
teren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Gebruikersprofiel selecteren
#Gastprofiel of individueel profiel selecteren
#.
%Enkele instellingen uit het gebruikersprofiel
worden alleen bij stilstaande auto of inge‐
schakeld contact geladen.
Automatische synchronisatie
Bij het in- en uitschakelen van het contact vindt
elke keer een synchronisatie van de individuele
gebruikersprofielen op het multimediasysteem
Multimediasysteem 331
en de server plaats. Daarmee zijn altijd de meest
actuele gebruikersprofielen beschikbaar.
#Automatische synchronisatie selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%Voor meer informatie over het in- of exporte
renvangebruikersprofielen
(/pagina 332).
Gebruikersprofiel opstellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Profiel aanmaken
#Een naam invoeren.
#aselecteren.
In het gebruikersprofiel wordt bijvoorbeeld de
volgende informatie opgeslagen:
RSysteeminstellingen
RInstellingen in de zenderlijst van de tv-tuner
RNavigatie- en verkeersinformatie
De instellingen verschillen, afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruikersprofiel importeren/exporteren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 392).
REr is een Mercedes me account onder
http://www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Personalisering is geactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Handmatige export/import
Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
Alleen individuele profielen kunnen worden
geïmporteerd of geëxporteerd.
De individuele profielen worden altijd verzameld
geïmporteerd of geëxporteerd.
#Import: Profielen van de server importeren
selecteren.
De melding Het importeren van de profielen
overschrijft de bestaande profielen. Wilt u
doorgaan? verschijnt.
#Ja selecteren.
De gebruikersprofielen worden geïmporteerd.
#Export: Profielen naar server exporteren
selecteren.
De gebruikersprofielen worden geëxporteerd.
%Bepaalde instellingen, zoals adresboekre‐
cords of laatste bestemmingen uit de naviga‐
tie, worden niet geëxporteerd.
Opties van het gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
#Profiel markeren.
#¥Opties selecteren.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHernoemen
RWissen
RTerugzetten
%Het gastprofiel kan niet worden gewist of
een andere naam krijgen.
332 Multimediasysteem
Software-actualisering
Informatie met betrekking tot software-
update
Wanneer een update beschikbaar is, geeft het
multimediasysteem een overeenkomstige aan‐
wijzing.
Afhankelijk van de bron, kunnen verschillende
updates worden uitgevoerd:
Software-actualisering
Bron van de upda‐
tes
Type update
Updates via mobiele
telefoon Navigatiekaarten, sys‐
teemupdates, digitale
handleiding
Updates via een
extern opslagme‐
dium, bijvoorbeeld
een usb-stick
Navigatiekaarten
%Voor updates via de mobiele telefoon is een
actieve internetverbinding van de auto nodig.
Deze is niet in alle landen beschikbaar. Voor
meer informatie over de internetverbinding,
zie (/pagina 391).
Voordelen van software-updates
Dankzij software-updates is uw auto up-to-date.
Teneinde de kwaliteit van onze dienstenvoortdu‐
rend te verbeteren, ontvangt u voortaan updates
voor uw multimediasysteem, de dienstenvan
Mercedes me connect en de communicatiemo‐
dule van uw auto. Deze ontvangt u heel comfor‐
tabel via de mobiele-telefoonverbinding van uw
auto en ze worden naar keuze automatisch uitge‐
voerd. Op de Mercedes me-Portalkunt u de sta‐
tus van uw updatesvolgen en informatie over
mogelijke nieuwigheden vinden.
Overzicht van de voordelen:
RSoftware-updates comfortabel via het
mobiele-telefoonnet ontvangen
RVerbetert de kwaliteit en beschikbaarheid
van de dienstenvan Mercedes me connect
RHoudt uw multimediasysteem en de commu‐
nicatiemodule up-to-date
Meer informatie over de software-updates onder
http://me.mercedes-benz.com
Software-actualisering uitvoeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 391).
RVoor de automatische online-actualise‐
ring: Uw auto beschikt over een vast inge‐
bouwde communicatiemodule.
Multimediasysteem:
4Systeem 5Software-actualisering
Automatische actualisering
#Automatische online-update inschakelen O.
De updates worden uitgevoerd.
De status van de actuele stand van de upda‐
teswordt weergegeven.
Handmatige actualisering
#Automatische online-update uitschakelen ª.
#Een update uit de lijst selecteren en de actu‐
alisering starten.
Software-actualisering activeren
#Het systeem opnieuw starten.
Multimediasysteem 333
Functie belangrijke systeemupdates
Voor de integriteit van de gegevens van uw mul‐
timediasysteem kunnen belangrijke systeemac‐
tualiseringen noodzakelijk zijn. Deze moeten
worden geïnstalleerd, omdat anders de veiligheid
van uw multimediasysteem niet meer kanwor‐
den gewaarborgd.
%Wanneer de automatische software-update
actief is, worden de systeemupdates auto‐
matisch gedownload (/pagina 333).
Zodra een update kanworden gedownload, ver‐
schijnt er een overeenkomstige melding op het
mediadisplay.
U heeft de volgende opties:
RDownloaden
De update wordt op de achtergrond gedown‐
load.
RDetails
De informatie over de uit te voeren systeem‐
update wordtweergegeven.
RLater
De update kan op een later tijdstip handma‐
tig worden gedownload (/pagina 333).
Wanneer het downloaden beëindigd is en de
update kanworden geïnstalleerd, wordt u, bij‐
voorbeeld na het uit- en inschakelen van het
contact, hierover geïnformeerd.
%De auto op een veilige en geschikte plaats
parkerenvoordat u met de installatie begint.
Voorwaarden voor de installatie:
RHet contact is ingeschakeld.
RDe motor draait niet.
RDe aanwijzingen en waarschuwingen zijn
gelezen en geaccepteerd.
RDe parkeerrem is bediend.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, wordt
de update geïnstalleerd. Tijdens de installatie
van de update kan het multimediasysteem niet
worden bediend en zijn de voertuigfuncties
beperkt.
Wanneer tijdens de installatie fouten optreden,
wordt automatisch geprobeerd om de vorige ver‐
sie weer te herstellen. Als het herstellen van de
vorige versie niet mogelijk is, verschijnt een sym‐
bool op het display in de middenconsole. Naar
een gekwalificeerde werkplaats gaan om het
probleem te laten verhelpen.
Reset-functie (terugzetten)
Multimediasysteem:
4Systeem 5Terugzetten
Persoonlijke gegevens worden gewist, bijvoor‐
beeld:
RZendergeheugen
RVerbonden mobiele telefoons
#Ja selecteren.
Wanneer de pinbeveiliging actief is, verschijnt
een vraag of deze bij het terugzetten op de
fabrieksinstelling eveneens moet worden terug‐
gezet.
#Ja selecteren.
#Actuele pincode invoeren.
Pincode wordtteruggezet.
of
334 Multimediasysteem
#Nee selecteren.
De actuele pincode blijft na het terugzetten
behouden.
%Als u uw pincode vergeten bent, kunt u de
pinbeveiliging door een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten deactiveren.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het terugzet‐
tenwerkelijk moet worden uitgevoerd.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de afleve‐
ringstoestandteruggezet.
Fit & Healthy
ENERGIZING comfort
Overzicht van ENERGIZING comfort programma's
Programma-overzicht
Programma's Werking
Frisheid Kan door een gerichte wijziging van het klimaat in het interieur voor verkoeling van de passagiers zorgen.
Door koelende luchtstromen en door ionisering wordt de luchtgereinigd. Het interieur wordt met koele
kleuren verlicht en de stoel wordtgeventileerd.
Warmte Kan het welzijn van de passagiers vergroten. De vlakken-, stoel- en stuurwielverwarming zorgen daarbij
voor een weldadige warmte. De luchtwordt door de ionisering gereinigd en er komt een aangename geur
vrij. Het interieur wordtwarm verlicht.
Multimediasysteem 335
Programma's Werking
Vitaliteit Kanvermoeidheid in monotone rijsituaties tegengaan. De activerende stimulatie van de passagiers vindt
plaats door muziek met een snel ritme en een verkwikkende massage. De lucht wordt door de ionisering
gereinigd en er komt een aangename geur vrij. Het interieur wordt met opwekkende kleuren verlicht en de
stoel wordtgeventileerd.
Plezier Kanvoor een positieve stemming van de passagiers zorgen. Dit gebeurt door middel vangematigd snelle
muziek en de activering van een massageprogramma. De lucht wordt door de ionisering gereinigd en er
komt een aangename geur vrij. Het interieur wordt met een vriendelijke kleur verlicht.
Behaaglijkheid Kan een lichamelijke en mentale ontspanning van de passagiers ondersteunen. De ontspanning vindt
plaats via een rugmassage, in combinatie met lokale warmte. De luchtwordt door de ionisering gereinigd
en er komt een aangename geur vrij. De audioplayer speelt daarbij ontspannen muzieknummers en het
interieur wordt met aangename kleuren verlicht.
Trainingen Kan optredende spierspanningen, ingeslapen ledematen of stress tegengaan door gerichte ontspannings-
of activeringsoefeningen. De oefeningen worden op korte video's gedemonstreerd. De lucht wordt door de
ionisering gereinigd en er komt een aangename geur vrij. Het interieur wordt met een bij de oefeningen
passende kleur verlicht.
%In acht nemen dat de beschikbare program‐
ma's en de betreffende functies van de uit‐
rusting van uw auto afhankelijk zijn. Afhanke‐
lijk van de uitrusting kunnen minder functies
beschikbaar zijn.
ENERGIZING comfort programma starten
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
%ENERGIZING comfort is circa vijf minuten na
het opstartenvan het multimediasysteem
beschikbaar.
336 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Voertuig 5ENERGIZING Comfort
Stoel selecteren
#Stoelselectie selecteren.
#De gewenste stoelen of Alle zitplaatsen
selecteren O.
Programma starten
#Frisheid,Warmte,Vitaliteit,Welbehagen of
Behaaglijkheid selecteren.
Het geselecteerde programma duurt tien minu‐
ten.
Programma's configureren
#Verdere opties Üvan het gewenste pro‐
gramma oproepen.
#De aan het programma deelnemende func‐
ties in- Oof uitschakelen ª.
Training starten
#Trainingen selecteren.
#Spierontspanning,Spieractivatie of Balans
selecteren.
De geselecteerde trainingsvideo start en
wordt op het mediadisplay weergegeven.
#Video op voll. scherm selecteren.
De trainingsvideo wordt met volledig scherm
weergegeven.
%Voor informatie over het pauzeren en over‐
slaan van video's, zie (/pagina 404).
Als tijdens een actief programma een functie‐
voorwaarde wordtgedeactiveerd, verschijnt een
overeenkomstige melding. Het actieve pro‐
gramma wordt afgebroken.
Navigatie
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Alternatief: De toetsßindrukken.
De kaart verschijnt en toont de actuele posi‐
tie van de auto 1.
Multimediasysteem 337
%Wanneer een instelling in de klimaatregeling
wordtgewijzigd, verschijnt gedurende korte
tijd de klimaatregel.
Menu Navigatie in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe kaart toont de actuele positie van de
auto.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Weergeven: Op de touchpad of de touch-
control naar links vegen.
of
#De controller naar links schuiven.
#Niet weergeven: Op de touchpad of de
touch-control naar rechts vegen.
of
#De controller naar rechts schuiven.
%Wanneer dieper liggende menuniveaus moe‐
tenworden weergegeven of verborgen, over‐
eenkomstig vaak naar links of rechts vegen
of schuiven.
Bestemmingsinvoer
Speciale bestemming of adres invoeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
338 Multimediasysteem
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Voorwaarden
RVoor het online-zoeken: Mercedes me con‐
nect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Het menu Navigatie weergeven.
#ªBestemming invoeren selecteren.
Het land waarin de auto zich bevindt, is ingesteld
1.
Voor de bestemmingsinvoer zijn twee varianten
beschikbaar:
RVrij zoeken2
RStapsgewijs zoeken 3
Variant 1: Vrij zoeken
#De speciale bestemming of het adres in 2
invoeren. Daarbij is de volgorde van de invoer
willekeurig.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
Bijvoorbeeld deze adresbestanddelen invoe‐
ren:
RStad, straat, huisnummer
RStraat, stad
RPostcode
RNaam speciale bestemming
RSpeciale-bestemmingscategorie, bijvoor‐
beeld Tankstation
RStad, naam speciale bestemming
Voorbeelden voor het invoeren van een
bestemming zijn:
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar de nigsstraße in Stuttgart,kunt u
STUT en N invoeren.
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar een speciale bestemming in Groot-
Brittannië, kunt u THE SHARD invoeren.
Indien u beide voorbeelden wilt proberen,
dan moet u bovendien het land wijzigen
(variant 2).
#Omschakelen op handschriftherkenning:
5vselecteren.
Multimediasysteem 339
#Het teken op de touchpad schrijven.
#Omschakelen op tekenselectie: De toets
%indrukken.
of
#Op de touchpad drukken.
#Invoer wissen: 4%selecteren (indien
beschikbaar).
De volgende stap uitvoeren:
RKort bevestigen: Het als laatste inge‐
voerde teken of het als laatste overgeno‐
men voorstel wordtgewist.
RLang bevestigen: De gehele invoer wordt
gewist.
#Schrijftaal instellen: 8Bselecteren.
#De schrijftaal selecteren.
%Deze functie is zinvolvoor landen waarin
meerdere tekensets worden ondersteund.
Een voorbeeld is Rusland met het cyrillische
en Latijnse schrift.
#Online-zoeken oproepen: 6Online-zoe-
ken selecteren.
Na het opbouwen van de internetverbinding
verschijnt een lijst. Deze toont online-
bestemmingen overeenkomstig de invoer tot
dan toe.
De online bestemmingen worden geleverd
door een internetprovider.
#De online bestemming selecteren.
of
#De online bestemming of een driewoorden‐
adres in de invoerregel invoeren.
%Een driewoordenadres invoeren
(/pagina 344).
Het online zoeken is niet in alle landen
beschikbaar.
#Lijst oproepen: De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
#De bestemming in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: 7Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Variant 2: Stapsgewijs zoeken
#De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
De balk met tekens verdwijnt. Stad of post-
code is gemarkeerd. Er zijn nog meer invoer‐
velden beschikbaar, bijvoorbeeld voor Speci-
ale bestemming.
#Stad of postcode selecteren.
De balk met tekens verschijnt.
#De stad of de postcode invoeren.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
340 Multimediasysteem
De volgorde bij de adresinvoer is willekeurig,
bijvoorbeeld:
RStad of postcode,Straat,Huisnr.
Indien beschikbaar, een kruisende straat
invoeren.
RStraat,Stad of postcode
RSpeciale bestemming bijvoorbeeld Tank-
station,Stad of postcode
%Tijdens de bestemmingsinvoer de volgende
functies gebruiken:
ROmschakelen op handschriftherkenning
ROmschakelen op tekenkeuze
RInvoer wissen
Met £in de stapsgewijze zoekfunctie
een record wissen, bijvoorbeeld voor een
Speciale bestemming. Daartoe naar links
navigeren.
ROnline zoeken oproepen (indien beschik‐
baar)
RLijst oproepen
De werking is in de functie Vrij zoeken
beschreven.
#Land wijzigen: Het land selecteren.
#Het land invoeren. Het is voldoende het eer‐
steteken in te voeren.
#Het land in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een op afstand gesorteerde lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Laatste bestemmingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
#Laatste bestemmingen selecteren.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
of
#Indien er al favorieten zijn opgeslagen
(/pagina 355), Uit openbare favorieten
selecteren.
#De favorieten selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Speciale bestemming selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Spec. best.
#De categorie selecteren.
of
#Alle categorieën en de categorie selecteren.
Routebegeleiding is niet actief: Het zoeken
vindt plaats in de omgeving van de actuele
positie van de auto. De lijst is naar toene‐
mende afstand geselecteerd.
De speciale bestemmingen tonen de vol‐
gende informatie:
RNaam van de speciale bestemming
Multimediasysteem 341
RHemelsbrede afstand naar speciale
bestemming
RBij het zoeken naar de actuele positie van
de auto wordt de rechtstreekserichting
naar de speciale bestemming (pijl) weer‐
gegeven.
#De speciale bestemming selecteren.
#Routebegeleiding is actief: Vóór het selec‐
terenvan de speciale bestemming de zoek‐
positie selecteren (zie voorbeeld).
#Wanneer tussenbestemmingen zijn ingesteld,
kunnen na het selecteren vanIn omgeving
van bestemming eveneens als zoekpositie
worden geselecteerd.
Weergave filteren op nuttige plaatsen
#De zoekinvoer in ªZoeken: invoeren.
De resultatenlijst toont geschikte speciale
bestemmingen.
De invoer van bijvoorbeeld Italië toont de vol‐
gende treffers:
RSpeciale bestemmingen die Italië in de
naam bevatten.
RSpeciale bestemmingen die tot de cate‐
gorie Italiaanse keuken behoren.
#¡selecteren.
De eerste speciale bestemming in de lijst is
gemarkeerd.
#De speciale bestemming selecteren.
Voorbeeld: Zoekpositie voor de categorie
parkeren tijdens een actieve routebegelei‐
ding vastleggen
#In de omgeving,In omgeving van bestem-
ming of Langs de route selecteren.
De lijst toont de gevonden speciale bestem‐
mingen of opent na het selecteren vanIn
omgeving van bestemming het route-over‐
zicht.
#De speciale bestemming selecteren.
#In omgeving van bestemming: De tussenbe‐
stemming of de bestemming selecteren.
Automatisch zoeken naar tankstation starten
Voorwaarden
RHet automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 349).
Rijsituatie
De routebegeleiding is in werking. Het niveau in
de brandstoftank heeft de brandstofreserve
bereikt.
De melding Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? wordt
weergegeven.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. De beschikbare tankstations worden
langs de route en in de omgeving van de
actuele positie van de auto weergegeven.
#Het tankstation selecteren.
Het adresvan het tankstation wordtweerge‐
geven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
342 Multimediasysteem
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde tankstation wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het tanksta‐
tion.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
#Als er reeds vier tussenbestemmingen
zijn: Op de vraag Ja selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt in het
tussenbestemmingenmenu op positie 1
opgeslagen. Tussenbestemming 4 wordt
gewist. De routebegeleiding begint.
Tussenbestemming invoeren
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Tussenbestemming zoeken selecteren.
#De tussenbestemming als speciale bestem‐
ming of adres invoeren (/pagina 338).
#De tussenbestemming selecteren.
#Als bestemming instellen selecteren.
of
#Tijdens een routebegeleiding een tussenbe‐
stemming via ªBestemming invoeren
selecteren.
#Na de bestemmingsinvoer Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Tussenbestemmingen bewerken
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Kaart oproepen: De bestemming of tussen‐
bestemming markeren.
#¥Kaart selecteren.
#De kaart verschuiven (/pagina 361).
#Bestemming in kaart selecteren
(/pagina 345).
#Volgorde van de bestemmingen wijzigen:
De bestemming of tussenbestemming marke
ren.
#¥Verschuiven selecteren.
#De tussenbestemming naar de gewenste
positie verschuiven.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
#Bestemming wissen: De bestemming of
tussenbestemming markeren.
#¥Wissen selecteren.
Multimediasysteem 343
Route met tussenbestemmingen berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Nieuwe routebegeleiding starten selecteren.
De route wordt met de ingestelde tussenbe‐
stemmingen berekend.
Contact voor de bestemmingsinvoer selecte‐
ren
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 368).
RContacten zijn gedownload
(/pagina 374).
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Contacten
#Het contact selecteren.
De contactgegevens worden weergegeven.
#Het adres selecteren.
Weergave filteren op contacten
#In het zoekvenster bijvoorbeeld de naam of
het telefoonnummer invoeren.
#¡selecteren.
Het eerste contact is in de lijst gemarkeerd.
#Het contact selecteren.
#Het adres selecteren.
Geo-coördinaten invoeren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Geo-coördinaten
#De geo-coördinaten als breedte- en lengte‐
graden altijd in graden, minuten en seconden
invoeren.
De kaart geeft de positie weer.
#De invoer bevestigen.
#Route berekenen: Routebegeleiding starten
selecteren.
#Als er reeds een route is, Nieuwe routebege-
leiding starten of Als tussenbestemming
instellen selecteren.
Bestemming als driewoordenadres invoeren
Voorwaarden
RBestemming zoeken via het driewoorden‐
adres is mogelijk in het online zoeken
(/pagina 338).
REr is een internetverbinding aanwezig.
344 Multimediasysteem
%Bestemming zoeken via het driewoorden‐
adres invoeren is niet in alle landen beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ªBestemming invoeren
#Online-zoeken selecteren.
#De bestemming als driewoordenadres invoe‐
ren. De woorden telkens door een punt van
elkaar scheiden.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven. De route kanworden berekend.
%Driewoordenadressen van what3words zijn
een alternatief adresseringssysteem voor het
meertalig georefereren van alle locaties op
aarde, die daarbij in hokjes van drie bij drie
meterworden ingedeeld. Door deze raste‐
ring worden eveneens plaatsen op het aard‐
oppervlak afgedekt die geen gebouwadres,
zoals een straat en huisnummer, bezitten.
De Brandenburger Tor in Berlijn heeft bij‐
voorbeeld het volgende taalafhankelijke drie‐
woordenadres:
RDuits: tapfer.gebäude.verliehen
REngels: that.lands.winning
RFrans: posteaux.bobineur.ombrant
Driewoordenadres zijn ondubbelzinnig,
gemakkelijk te onthouden en geschikt voor
de meeste alledaagse toepassingen.
De bidirectionele convertering van driewoor‐
denadressen kunt u hier uitvoeren:
Rop de website http://what3words.com
Rin de apps van what3words
Bestemming op de kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartmenu selecteren.
of
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 360).
#De vinger op de touch-control of de touchpad
in een willekeurige richting bewegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
De kaart beweegt zich onder het vizier in de
betreffende richting. Hoe meer u uw vinger
op de touchpad vanaf het startpunt af
beweegt, hoe sneller de kaart wordtverscho‐
ven.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
Wanneer meerdere bestemmingen in de
omgeving van het vizier liggen, toont een lijst
beschikbare speciale bestemmingen en stra‐
ten.
Multimediasysteem 345
Wanneer een bestemming exact in de omge‐
ving van het vizier ligt, wordt de bestemming
weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Kaartrichting 2D of 3D instellen
#Kaartoriëntatie: 2D/3D markeren.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
De kaart wordt in de geselecteerde kaartrich‐
ting weergegeven.
Verkeersinformatie in de omgeving weerge
ven
#Verkeersinformatie in de omgeving selecte‐
ren.
De kaart verschijnt.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende verkeersstremming
wordt op de kaart gemarkeerd. Informatie
met betrekking totverkeersmelding wordt
weergegeven.
%Verkeersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Speciale bestemmingen in omgeving weerge
ven
#Speciale bestemmingen in omgeving selecte‐
ren.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende speciale bestemming
wordt op de kaart gemarkeerd. De naam of
het adres wordtweergegeven.
#Weergave filteren op speciale-bestem‐
mingscategorie: Op de touch-control of de
touchpad omlaag vegen.
of
#De controller omlaag schuiven.
#De speciale-bestemmingencategorie selecte‐
ren.
%Gebruikersgedefinieerd biedt de mogelijk‐
heid persoonlijke speciale symbolen te
selecteren (/pagina 362).
Route
Route berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
346 Multimediasysteem
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
geselecteerde bestemming wordt ingesteld
als volgende tussenbestemming. De routebe‐
geleiding begint.
Met alternatieve routes rekening houden
#Een alternatieve routes selecteren
(/pagina 349).
Overige menufuncties
#Bestemming in geheugen opslaan:
¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
#Op kaart weergeven: ¥Kaart selecte‐
ren.
#Telefoonnummer bellen: ¥Opbellen
selecteren (indien beschikbaar).
#Internetadres oproepen: ¥www selec‐
teren (indien beschikbaar).
Routetype selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Route-instellingen selecteren.
#Het routetype selecteren.
Wanneer de routebegeleiding actief is, wordt
de route berekend met het nieuwe routetype.
Wanneer geen routebegeleiding actief is,
wordt de volgende route berekend met het
nieuwe routetype.
De volgende routetypen kunnen worden geselec‐
teerd:
REco-route
Er wordt een economische route berekend.
Deze reistijd kan iets langer zijn dan bij de
snelle route.
Het symbool voor de actuele positie van de
auto wordt groen weergegeven.
RSnelle route
Deze route wordt met kortst mogelijke reis‐
tijd berekend.
RKorte route
Deze route wordt met kortst mogelijke
afstand berekend.
Voor deze routetypes kanAutomatische fileom-
leiding worden in- Oof uitgeschakeld ª.Wan‐
neer Automatische fileomleiding ingeschakeld is,
kanVragen bij fileomleiding geselecteerd wor‐
den.
De instellingen Automatische fileomleiding en
Vragen bij fileomleiding zijn niet in alle landen
beschikbaar.
De instellingen maken het volgende mogelijk:
RAutomatische fileomleiding
De route wordt met het actueel ingestelde
routetype berekend.
Er wordtrekening gehouden met verkeersin‐
formatie van Live Traffic Information of FM
RDS-TMC.
Live Traffic Information en FM RDS-TMC zijn
niet in alle landen beschikbaar.
RVragen bij fileomleiding
Wanneer op basis vanverkeersinformatie
een nieuwe route met een kortere reistijd
wordt bepaald, verschijnt er een vraag. In dat
Multimediasysteem 347
gevalkan de actuele route verder worden
gebruikt of kan de dynamischeroute worden
overgenomen.
Route-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties
Te vermijden gebieden
#Gebieden selecteren (/pagina 363).
Autosnelwegen, veerboten, autotreinen, tun‐
nels, onverharde wegenvermijden
#Vermijd-optie selecteren Oof deselecteren
ª.
Wegen met vignet gebruiken
#Wegen met vignetplicht gebruiken selecte‐
ren.
#Alle of landen selecteren Oof deselecteren
ª.
Deze route houdt rekening met wegen in de
geselecteerde landen waarvoor een tijdsge‐
bonden vergoeding (vignet) moet worden
betaald. Met een vignet kangedurende een
bepaalde periode gebruik worden gemaakt
van het wegennet.
Tolwegen gebruiken
#Met tolwegen selecteren.
#Contant betalen of Elektronisch betalen of
Uit selecteren.
Deze route houdt rekening met wegen, waar‐
voor een gebruiksafhankelijke vergoeding
(tol) moet worden betaald.
Als Uit wordtgeselecteerd, wordtgeen reke
ning met tolwegen gehouden.
Deze route-opties zijn niet in alle landen beschik‐
baar.
Met de geselecteerde route-opties kan niet altijd
rekening worden gehouden. Een route kan bij‐
voorbeeld een veerboot bevatten, hoewel de ver‐
mijd-optieVeerboten ingeschakeld is. Dan ver‐
schijnt een melding en hoort u een gesproken
aanwijzing.
Meldingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Een melding in- Oof uitschakelen ª.
De volgende meldingenkunnen worden geselec‐
teerd:
RVerkeerswaarschuwingen voorlezen
Deze functie is niet in alle landen beschik‐
baar.
RStraatnamen voorlezen
Het multimediasysteem spreekt de namen
van de wegenvoor de volgende rij-aanwijzing
uit.
Deze functie is niet in alle landen en talen
beschikbaar.
Bestemmingsinformatie weergeven
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
348 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Tussenbestemmingen en informatie selecte‐
ren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RTussenbestemmingen en bestemming
De route kan maximaal vier tussenbe‐
stemmingen bevatten.
RNaam, adres
RResterende afstand
RAankomsttijd
Alternatieve route selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Alternatieve route selecteren.
Deze routes worden overeenkomstig de
instelling in de route-instellingen weergege‐
ven.
De actueel geselecteerde route wordt met
een donkerblauwe lijn weergegeven.
#De alternatieve route selecteren.
Woon-werk route activeren
Voorwaarden
RDe adressen voor thuis en werk zijn als
bestemming in de favorieten opgeslagen
(/pagina 355).
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Woon-werk route activeren Oselecteren.
De navigatie herkent automatisch dat de
auto zich op de route tussen "Thuis" en
"Werk" of omgekeerd bevindt. Deze start
automatisch een routebegeleiding zonder
gesproken aanwijzingen.
Als de bestemmingen voor woonhuis en werk
nog niet zijn ingesteld, verschijnt een vraag.
Voor de dagelijkse woon-werk route worden
ook tijdens het rijden zonder routebegelei‐
ding verkeerssituaties op de route gemeld.
Automatisch zoeken naar tankstations in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Brandstofreserve in- Oof uitschakelen ª.
Ingeschakeld O: Als de brandstofreserve is
bereikt, verschijnt een vraag of u het zoeken
naar een tankstation wilt starten.
Automatisch naar tankstations zoeken
gebruiken
Voorwaarden
Het automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 349).
De vraag Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? verschijnt.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. Beschikbare tankstations langs de
route en in de omgeving worden weergege
ven.
#Het tankstation selecteren.
#Wanneer er geen route is, het tankstation als
bestemming instellen.
Multimediasysteem 349
of
#Wanneer er een route is, het tankstation als
volgende bestemming instellen.
Automatisch naar een wegrestaurant zoeken
starten
Voorwaarden
RDe ATTENTION ASSIST en de functie Rust-
plaats voorstellen zijn ingeschakeld
(/pagina 266).
Rijsituatie
De melding Attention Assist Wilt u starten met
zoeken naar rustplaatsen? wordtweergegeven.
#Ja selecteren.
Het zoeken naar een wegrestaurant start. De
beschikbare wegrestaurants worden langs de
route en in de omgeving van de actuele posi‐
tie van de auto weergegeven.
#Het wegrestaurant selecteren.
Het adres van het wegrestaurant wordtweer‐
gegeven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde wegrestaurant wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemming
en alle tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het wegres‐
taurant.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
Routebegeleiding
Aanwijzing met betrekking totroutebegelei‐
ding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De routebegeleiding begint nadat een route is
berekend.
350 Multimediasysteem
Verkeersregelingen hebben altijd voorrang op de
gesproken rij-aanwijzingen van het multimedia‐
systeem.
Ukunt de volgende rij-aanwijzingen gebruiken:
RGesproken rij-aanwijzingen
RRoutebegeleidingsweergaven
RRijstrookadviezen
Als u de rij-aanwijzingen niet opvolgt of de bere‐
kende route verlaat, wordt automatisch een
nieuwe route berekend.
Rij-aanwijzingen kunnen van de daadwerkelijke
verkeerssituatie afwijken:
RHet traject is gewijzigd.
RDe richting van een eenrichtingsstraat is
omgekeerd.
Tijdens het rijden daarom zelf op de betreffende
verkeersregelingen en de actuele verkeerssitua‐
tie letten.
In de volgende situaties kan de route van de ide‐
ale route afwijken:
RWegwerkzaamheden
ROnvolledige digitale kaartgegevens
Aanwijzing met betrekking tot gps-ontvangst
Het correct functioneren van het navigatiesys‐
teem is onder meer ook afhankelijk van de gps-
ontvangst. In bepaalde situaties kan de gps-ont‐
vangst beperkt zijn, een storing vertonen of zelfs
onmogelijk zijn, bijvoorbeeld in tunnels of in par‐
keergarages.
Overzicht rij-aanwijzingen
Rij-aanwijzingen bestaan uit drie fasen:
RVoorbereidingsfase
Wanneer voldoende tijd tussen de rij-aanwij‐
zingen bestaat, bereidt het multimediasys‐
teem u op de volgende rij-aanwijzing voor.
Een gesproken rij-aanwijzing, bijvoorbeeld
Multimediasysteem 351
"Zo meteen rechts afslaan", wordtweergege‐
ven.
De kaart verschijnt in een volledig beeld‐
scherm.
RAankondigingsfase
Het multimediasysteem kondigt de eerstvol‐
gende rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld. met
de gesproken aanwijzing "Na 100 m rechts
afslaan“.
De aanwijzing is in tweeën gedeeld. Links is
de kaart afgebeeld, rechts verschijnt een
gedetailleerde weergave van de kruising of
een 3D-beeld van de eerstvolgende rij-aan‐
wijzing.
RRij-aanwijzingsfase
Het multimediasysteem kondigt de actuele
rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld met de
gesproken aanwijzing "Nu rechts afslaan".
De aanwijzing is in tweeën gedeeld.
De rij-aanwijzing vindt plaats als de lichtge‐
kleurde balk rechts tot 0 m is verlopen en het
symbool van de actuele positie van de auto
het geaccentueerde manoeuvreerpunt heeft
bereikt.
Als de rij-aanwijzing is beëindigd, verschijnt
de kaart weer in de volledige schermweer‐
gave.
%Rij-aanwijzingen worden ook in het instru‐
mentendisplay weergegeven.
Overzicht rijstrookadviezen
De aanwijzing geschiedt bij wegen met meerdere
rijstroken.
Wanneer de digitale kaart overeenkomstige
gegevens bevat, kan het multimediasysteem bij
wegen met meerdere rijstroken voor volgende
twee rij-aanwijzingen rijstrookadviezen weerge‐
ven. 1Aanbevolen rijstrook
2Mogelijke rijstrook
3Niet-aanbevolen rijstroken
De volgende rijstroken worden weergegeven:
RGeadviseerderijstrook 1
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende en de daaropvolgende rij-aanwijzing
uit te voeren.
352 Multimediasysteem
RMogelijke rijstrook 2
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende rij-aanwijzing uit te voeren.
RNiet-geadviseerde rijstrook 3
Op deze rijstrook is het niet mogelijk de vol‐
gende rij-aanwijzing zonder veranderenvan
rijstrook uit te voeren.
Tijdens het verloop van een rij-aanwijzing kunnen
er extra rijstroken bijkomen.
%Rijstrookadviezen kunnen ook in het instru‐
mentendisplay en op het head-up-display
worden weergegeven.
Overzicht bestemming bereikt
Als de bestemming is bereikt, ziet u de bestem‐
mingsvlag Í. De routebegeleiding is beëin
digd.
Als een tussenbestemming is bereikt, verschijnt
de tussenbestemmingsvlag met het nummer van
de tussenbestemming Î. De routebegelei‐
ding wordt daarna voortgezet.
Gesproken rij-aanwijzing in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#Uitschakelen: Tijdens een gesproken rij-aan‐
wijzing op de volumeknop in het multifunctio‐
neel stuurwiel drukken (/pagina 319).
of
#Tijdens een gesproken rij-aanwijzing op de
volumeknop in de middenconsole drukken
(/pagina 319).
De melding De gesproken rij-aanwijzingen
zijn uitgeschakeld. verschijnt.
of
#Het menu Navigatie weergeven
(/pagina 338).
#!Rij-aanwijzing selecteren.
Het symbool wisselt naar #.
#Inschakelen: #Rij-aanwijzing selecte‐
ren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
weergegeven.
%In deze situaties worden de gesproken rij-
aanwijzingen automatisch ingeschakeld:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzingen aan/uit als favoriet toevoegen
en oproepen.
Gesproken rij-aanwijzingen bij telefoonge‐
sprekken in- en uitschakelen
#Systeem selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Rij-aanwijzingen tijdens telefoongesprek in-
Oof uitschakelen ª.
Volume van de gesproken rij-aanwijzingen
instellen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#In het multifunctioneel stuurwiel of op
het multimediasysteem: Tijdens een
Multimediasysteem 353
gesproken rij-aanwijzing aan de volumeknop
in het multifunctioneel stuurwiel draaien.
of
#Tijdens een gesproken rij-aanwijzing aan de
volumeknop in de middenconsole draaien
(/pagina 320).
%In deze situaties wordt het volume tot het
maximumvolume verhoogd of tot het mini‐
mumvolume verlaagd:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Het minimumvolume kunt u bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats individu‐
eel laten instellen.
#Via systeeminstellingen: Systeem selecte‐
ren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Volume rij-aanwijzingen selecteren.
#Het volume instellen.
#Geluidsverlaging tijdens gesproken rij-
aanwijzing in- en uitschakelen: Systeem
selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Verlaging audiovolume bij rij-aanwijzing in-
Oof uitschakelen ª.
Gesprokenrij-aanwijzingen herhalen
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#!Rij-aanwijzing selecteren.
##Rij-aanwijzing selecteren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
herhaald.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzing herhalen als favoriet toevoegen
en oproepen.
Routebegeleiding afbreken
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#%Bestemmingsgeleiding afbreken selec‐
teren.
Overzicht routebegeleiding naar een Offroad-
bestemming
Een Offroad-bestemming ligt binnen de digitale
kaart. De kaart bevatgeen straat die naar de
bestemming voert.
Ukunt Offroad-bestemmingen op de kaart, via
geo-coördinaten of via een driewoordenadres
invoeren. De routebegeleiding geschiedt zo lang
mogelijk met gesproken rij-aanwijzingen en rou‐
tebegeleidingsweergaven op wegen, die in het
multimediasysteem bekend zijn.
Kort voor het bereiken van de laatst bekende
positie op de kaart hoort u het bericht "Volgt u
a.u.b. de richtingspijl". In de weergaveverschijnt
354 Multimediasysteem
een richtingspijl met de rechtstreekse afstand
tot de bestemming.
Overzicht routebegeleiding van Offroad-posi‐
tie naar bestemming
Offroad-positie: De actuele positie van de auto
ligt binnen de digitale kaart buiten de beschik‐
bare straten.
De volgende aanwijzingen verschijnen bij het
begin van de routebegeleiding:
RDe melding Straat niet opgenomen wordt
weergegeven.
REen richtingspijlgeeft de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aan.
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Overzicht offroad tijdens routebegeleiding
Het daadwerkelijke wegverloop kanvan de gege‐
vens in de digitale kaart afwijken, bijvoorbeeld
als gevolg vanwegwerkzaamheden. In dergelijke
gevallen kan het multimediasysteem de actuele
positie van de auto tijdelijk niet in de digitale
kaart plaatsen. De auto is Offroad.
Als de auto Offroad is, verschijnen de volgende
gegevens:
RDe melding Straat niet opgenomen
REen richtingspijl, die de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aangeeft
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Bestemming
Actuele positie van auto opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 1selecteren
(/pagina 360).
De actuele positie van de auto is in het
geheugen "Laatste bestemming" opgeslagen.
Kaartpositie opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
De kaart verschijnt in een volledig beeldscherm.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 360).
#De kaartpositie selecteren.
Als meerdere records voor de kaartposities
beschikbaar zijn, verschijnt een lijst.
#Een record markeren.
#¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
De kaartpositie is in het geheugen "Laatste
bestemming" opgeslagen.
Laatste bestemmingen bewerken
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Laatste bestemmingen
#Een van de laatste bestemmingen markeren.
Multimediasysteem 355
#Als favoriet opslaan: ¥Opslaan als
openbare favoriet selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
#Als adres voor thuis opslaan: ¥Als
adres "Thuis" opslaan selecteren.
#Als werkadres opslaan: ¥Als adres
"Werk" opslaan selecteren.
#Bestemming of alle bestemmingen wis‐
sen: ¥Wissen of Alle wissen selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
#Bestemmingsinformatie weergeven: ¥
Details selecteren.
Externe bestemmingengebruiken
Externe bestemmingen kunnen van de volgende
bronnen worden ontvangen:
RMercedes-Benz apps
RDeur tot deur navigatie
%Ontvangen bestemmingen worden in de laat‐
ste bestemmingen opgeslagen.
Op het mediadisplay verschijnt een vraag.
#Een bestemming zonder beeldinformatie
is ontvangen: Ja selecteren.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
gel. starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
ontvangen bestemming wordt ingesteld als
volgende tussenbestemming. De routebege‐
leiding begint.
#Een bestemming met beeldinformatie is
ontvangen: Routebegel. starten selecteren.
De routebegeleiding begint.
Routebegeleiding met actuele verkeersinfor‐
matie
Overzicht verkeersinformatie
De diensten zijn niet in alle landen beschikbaar.
Verkeersinformatie wordt met de volgende dien‐
sten ontvangen:
RLive Traffic Information
RFM RDS-TMC
Het gelijktijdig gebruik van beide diensten is niet
mogelijk.
Live Traffic Information of FM RDS-TMC worden
met een symbool weergegeven.
%Gevarenmeldingen worden via de dienst Car-
to-X ontvangen.
Afwijkingen tussen de ontvangen verkeersinfor‐
matie en de daadwerkelijke verkeerssituatie zijn
mogelijk.
356 Multimediasysteem
Wetenswaardigheden via Live Traffic Informa‐
tion:
RActuele verkeersinformatie wordt via de
internetverbinding of via dataroaming (voor
geselecteerde landen) ontvangen.
RDe verkeerssituatie wordt in korte, regelma‐
tige tijdsintervallen geactualiseerd.
RDe abonnementsdienst is in geselecteerde
landen vanaf de productiedatum drie jaar
gratis.
De abonnementsinformatie geeft de status
aan (/pagina 357).
Registratie van Live Traffic Information:
RDe dienst moet op Mercedes me worden
geregistreerd (/pagina 357).
RDe registratie vindt plaats bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Regelmatig wordt de positie van de auto naar
Daimler AG gezonden. Die gegevens worden
door Daimler AG direct geanonimiseerd en door‐
gestuurd naar de verkeersinformatie-provider.
Met behulp van deze gegevens wordt de ver‐
keersinformatie naar de auto gestuurd, die voor
de positie van de auto van belang zijn. De auto is
tegelijkertijd sensor voor de verkeersstroom en
helpt om de kwaliteit van de verkeersinformatie
te verbeteren.
Wanneer u geen posities van de auto wilt verstu‐
ren, kunt u deze dienst in een Mercedes-Benz
servicewerkplaats laten deactiveren.
Wetenswaardigheden via FM RDS-TMC:
REen FM RDS-TMC-radiozender zendt naast
het radioprogramma verkeersinformatie uit.
RFM RDS-TMC is niet in alle landen beschik‐
baar.
Abonnements-informatie weergeven
Voorwaarden
RDe auto is met Live Traffic Information uitge‐
rust.
RVoor de registratie bij Mercedes me en
de verlenging van het abonnement: U hebt
een gebruikersaccount bij de Mercedes me
portal.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
Het aflopen van het abonnement wordt automa‐
tisch weergegeven:
Reen maand voor de verloopdatum
Reen week voor de verloopdatum
Rop de dag van de verloopdatum
#Handmatig aangeven: Live Traffic Abonne-
ment Info selecteren.
Afhankelijk van de status verschijnt een van
de volgende meldingen:
RDe geldigheidsduur van het abonnement
wordtweergegeven.
RHet abonnement is afgelopen.
Op Mercedes me registreren
Live Traffic Information moet worden geregi‐
streerd. De registratie vindt plaats bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#Een gebruikersaccount voor Mercedes me
maken, onder: http://www.mercedes.me.
Daartoe is een geldig e-mailadres vereist.
Multimediasysteem 357
#De auto met het voertuigidentificatienummer
(VIN) aanmaken.
#Bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats de
auto aan het Mercedes me gebruikersac‐
count laten koppelen. Daartoe zijn de auto‐
papieren en een identificatiebewijs vereist.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Abonnement verlengen
#Het Mercedes me gebruikersaccount oproe‐
pen.
#Via de gekoppelde auto naar de Online Store
van Mercedes me connect gaan.
#De dienst Live Traffic Information verlengen.
#De verlengingsduur selecteren.
#Het product in het winkelmandje plaatsen.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Live Traffic Information is gedurende de
geselecteerde verlengingsduur geactiveerd.
De datum van de verlenging is het begin van
de gebruiksperiode.
Verkeerskaart weergeven
Voorwaarden
RVoor Live Traffic Information: De auto is uit‐
gerust met een communicatiemodule met
actieve,geïntegreerde simkaart.
RAls de auto wordtgestart, bouwt de commu‐
nicatiemodule automatisch een internetver‐
binding op. De verkeersgegevens zijn kort
daarna beschikbaar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Wanneer de kaart in het volledig
scherm wordtweergegeven, op de touch-
control of de touchpad drukken of de control‐
ler indrukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#ºinschakelen O.
De verkeerskaart toont bijvoorbeeld de volgende
informatie:
RVerkeersincidenten, bijvoorbeeld:
-Wegwerkzaamheden
-Afgeslotenwegen
-Waarschuwingsmeldingen
De symbolen voor verkeerssituaties worden
gekleurd (op de route) of grijs (naast de
route) afgebeeld.
RVerkeersstroominformatie:
-File (rode lijn)
-Langzaamrijdend verkeer (oranje
gekleurde pijl)
-Druk verkeer (gele lijn)
-Vrij verkeer (groene lijn)
RWeergave vanverkeersvertragingen op de
route langer dan een minuut
RWaarschuwingsmeldingsymbolen:
-Symbool d
-Aanvullende verkeersveiligheidsaanwijzin‐
gen bij het naderen van een verkeerssi‐
tuatie, bijvoorbeeld een opdoemende file
Wanneer de auto een gevaarlijk punt op
de route nadert, wordt een waarschu‐
wingsmelding op de kaart weergegeven.
Bovendien kan een waarschuwingsmel‐
358 Multimediasysteem
ding worden aangekondigd
(/pagina 359).
Verkeerssituatie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Verkeerssituaties inschakelen O.
Wegwerkzaamheden, afgeslotenwegen,
gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist) en
waarschuwingsmeldingenworden weerge‐
ven.
Weergave vrij baan en verkeersvertraging
inschakelen
#Vrije verkeersstroom en Verkeersvertraging
inschakelen O.
%De verkeersvertraging wordtvoor de actuele
route weergegeven. Er wordtrekening
gehouden met vertragingen vanaf de duur
van een minuut.
Details weergeven
#De verkeerskaart weergeven
(/pagina 358).
#De kaart verschuiven (/pagina 361).
#Wanneer een verkeersinformatiesymbool
onder het vizier zichtbaar is, op het centrale
bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
of
#Op het centrale bedieningselement drukken.
#Aanwijzing m.b.t. de verkeersinformatie
selecteren.
De kaart toont het verkeersinformatiesym‐
bool in de omgeving.
Informatie met betrekking tot de verkeers‐
melding wordt in de statusregelweergege‐
ven:
RVerkeersinformatiesymbool
ROorzaak van de verkeersinformatie, bij‐
voorbeeld file
RWaarschuwingsmeldingen (met rode ach‐
tergrond)
#Verkeersinformatiesymbool selecteren:
Volgende of Vorige selecteren.
#Op het centrale bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
Gevarenmeldingen aankondigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Verkeerswaarschuwingen voorlezen inscha‐
kelen O.
Waarschuwingsmeldingen en gevaarlijke
naderende files worden aangekondigd.
Multimediasysteem 359
Kaart en kompas
Overzicht kaart en kompas
1Actuele positie van auto opslaan
2Kaart verschuiven
3Kaartrichting en kaartweergave selecteren
4Functie afhankelijkvan de uitrusting selecte‐
ren:
Een gevarenmelding via Car-to-X verzen‐
den.
De weergave van speciale bestemmingen
in de omgeving op speciale-bestemmingen‐
categoriën filteren.
5Weergavevan de symbolen voor speciale
bestemmingen op de kaart in- of uitschake‐
len
6Een van de volgende weergaven afhankelijk
van de uitrusting in- of uitschakelen:
Weersinformatie
Satellietkaart
Verkeerssituatie
7Weergavevan de verkeerskaart in- of uit‐
schakelen
De kaart en de satellietweergave verschijnen in
sferische projectie. Dit maakt een realistische
kaartweergave in alle schalen mogelijk. De kaart
gebruikt een hoogtemodel.
Afhankelijk van de kaartgegevens worden in
kleine schalen (bijvoorbeeld 20m, 50m) in vele
steden belangrijke bouwwerken realistisch op de
kaart afgebeeld. Andere bouwwerkenworden als
model getoond.
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 329).
Indien beschikbaar wordt online-informatie
weergegeven, bijvoorbeeld brandstofprijzen en
de bezettingsgraad van parkeergarages.
%Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
%De online-informatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Wanneer Weergave in COMAND in de verkeers‐
tekenassistent ingeschakeld is
(/pagina 269), worden snelheidsbegrenzin‐
gen en inhaalverboden in de kaart weergegeven.
360 Multimediasysteem
%Firmalogo's die op de kaart staan afgebeeld,
zijn merksymbolen van de betreffende
bedrijven en dienen uitsluitend voor het
weergevenvan de bedrijfsvestigingen. Het
gebruik van zulke merksymbolen in het
kaartmateriaal houdt geen reclame, onder‐
steuning of goedkeuring door deze bedrijven
voor het navigatiesysteem zelf in.
Schaal instellen
Voorwaarden
RDe kaart wordtweergegeven.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Inzoomen: Op de touch-control omlaag
vegen.
of
#De controller linksom draaien.
of
#Op de touchpad twee vingers uit elkaar
bewegen.
#Uitzoomen: Op de touch-control omhoog
vegen.
of
#De controller rechtsom draaien.
of
#Op de touchpad twee vingers naar elkaar toe
bewegen.
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 329).
Kaart verschuiven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 360).
#De vinger op de touch-control of de touchpad
in een willekeurige richting bewegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
De kaart beweegt zich onder het vizier in de
betreffende richting. Des te verder u uw vin‐
ger op de touchpad vanaf het startpunt af
beweegt, hoe sneller de kaart wordtverscho‐
ven.
Kaartoriëntatie selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 3N,2D of 3D selecteren
(/pagina 360).
RN: De kaart is in 2D en naar het noorden
gericht.
R2D De kaart is in 2D en in de rijrichting
gericht.
R3D De kaart is in 3D en in de rijrichting
gericht.
Multimediasysteem 361
Symbolen voor speciale bestemmingen
selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
Speciale bestemmingen zijn bijvoorbeeld tank‐
stations en hotels, die als symbolen in de kaart
kunnen worden weergegeven. Niet alle speciale
bestemmingen zijn overal beschikbaar.
#Symbolen van speciale bestemmingen selec‐
teren.
De punt #geeft de actuele instelling aan.
Standaard toont symbolen vanvooraf vastge
legde categorieën op de kaart.
Gebruikersgedefinieerd maakt het mogelijk
persoonlijke symbolen voor de beschikbare
categorieën te selecteren.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
#Een instelling selecteren.
#Selectie Gebruikersgedefinieerd: Categorieën
selecteren.
Symbolen voor speciale bestemmingen van
de geselecteerde categorieën worden weer‐
gegevenOof niet ª.
Weergave van informatie in tekstvorm op de
kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Tekstinformatie
#Informatie in tekstvorm selecteren.
Huidige straat toont de actueel gereden stra‐
ten in de onderste displayrand.
Wanneer de kaart verschovenwordt, ver‐
schijnt onder het vizier een van de volgende
informatiesoorten:
RStraatnaam
RNaam van de speciale bestemming
RGebiedsnaam
Geo-coördinaten toont de volgende informa‐
tie:
RBreedte- en lengtegraad
RHoogtevermelding
De hoogtevermelding kanvan de werke‐
lijke waarde afwijken.
RAantal ontvangen satellieten
Wanneer de kaart wordtverschoven, ver‐
schijnt deze informatie niet.
Klimaatregeling toont de actuele instellingen
van de klimaatregeling.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
Volgende dwarsstraat aangeven
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is niet actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Volgende dwarsstraat inschakelen O.
De naam van de volgende kruisende staat
wordt in de bovenste rand van het display
weergegeven.
Kaartversie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartversie selecteren.
#Details selecteren.
362 Multimediasysteem
%Informatie over nieuwe versies van de digi‐
tale kaart is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Overzicht gebied mijden
Ukunt voor een route gebieden mijden, waar u
niet wilt rijden.
De route kan in de volgende situaties een te ver‐
mijden gebied omvatten:
RDe bestemming ligt in een te vermijden
gebied.
RAls autosnelwegen binnen een te vermijden
gebied liggen.
Er wordt altijd rekening gehouden met auto‐
snelwegen voor de route.
REr is geen zinvolle alternatieve route.
Nieuw gebied mijden
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Nieuw gebied mijden selecteren.
#Gebied via kaart zoeken: Via kaart selecte‐
ren.
#De kaart verschuiven.
of
#Gebied via adres zoeken: Adresinvoer
selecteren.
#Het adres invoeren.
#Bestemming overnemen selecteren.
De kaart verschijnt.
#Gebied aangeven: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Een rode rechthoek verschijnt. Deze mar‐
keert het gebied, dat moet worden gemeden.
#Grootte van het gebied wijzigen: Op de
touch-control of de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
De schaal wordt groter of kleiner en wijzigt
de grootte van het gebied.
#Gebied instellen: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Het gebied is in de lijst opgeslagen.
Gebied wijzigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Bewerken selecteren.
Gebied op de kaart verschuiven
#Op de touch-control of de touchpad in een
willekeurige richting vegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
Grootte vangebied wijzigen
#Beginnen: Op de touch-control of de touch‐
pad drukken of de controller indrukken.
#Wijzigen: Op de touch-control of de touch‐
pad omhoog of omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
#Beëindigen: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Multimediasysteem 363
Rekening houden met het gebied voor de
route
#Een gebied in de lijst vermijden O.
Als de routebegeleiding actief is, wordt een
nieuwe route berekend.
Als er nog geen route is, wordt de instelling
voor de volgende routebegeleiding overgeno‐
men.
Gebied of alle gebieden wissen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Wissen of ¥Alle wissen selecte‐
ren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Het gebied of alle gebieden gewist.
Overzicht update van de kaartgegevens
De update bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats laten uitvoeren
Net zoals conventionele autokaartenverouderen
de digitale kaartgegevens. Een optimale routebe‐
geleiding door de navigatie wordt alleen bereikt
met actuele kaartgegevens. Informatie over
nieuwe versies van de digitale kaart is verkrijg‐
baar bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Daar kunt u de actualisering van de digitale
kaart laten uitvoeren.
Online kaartupdate
Met de dienst online kaartupdate van Mercedes
me connect kunnen kaartgegevens geactuali‐
seerd worden.
%De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
De volgende mogelijkheden staan ter beschik‐
king voor de actualisering:
RDe automatische kaartupdate werkt de
kaartgegevens voor een regio bij.
Voor de automatische kaartupdate moet de
systeeminstelling Automatische online-
update zijn ingeschakeld (/pagina 333).
RDe handmatige kaartupdate werkt de kaart‐
gegevens voor meerdere of alle regio's bij.
Zie voor meer informatie over de online kaartup‐
date http://www.mercedes.me.
Zie voor meer informatie over de actualisering
http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/nl_NL/index.html.
Overzicht kaartgegevens
Uw auto wordt af fabriek met kaartgegevens
afgeleverd. Afhankelijkvan het land zijn de kaart‐
gegevens voor uw regio opgeslagen of zijn de
kaartgegevens op een gegevensdrager bij de
auto aanwezig.
Indien al kaartgegevens in de auto geïnstalleerd
zijn geweest en deze opnieuw moetenworden
geïnstalleerd, hoeft geen vrijschakelcode te wor‐
den ingevoerd.
Voor kaartgegevens, die u als gegevensdrager
hebt aangeschaft, moet u de bijgevoegde vrij‐
schakelcode invoeren.
%Wanneer u kaartgegevens met de dienst
online kaartupdate op een gegevensdrager
opslaat, hoeft u niets in te voeren. De vrij‐
schakelcode wordt bij het downloaden op de
gegevensdrager opgeslagen.
De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
364 Multimediasysteem
Bij het invoeren van de vrijschakelcode op het
volgende letten:
RDe vrijschakelcode is voor één auto bruik‐
baar.
RDe vrijschakelcode is niet overdraagbaar.
RDe vrijschakelcode is zescijferig.
Bij de volgende problemen naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan:
RHet multimediasysteem accepteert de vrij
schakelcode niet.
RU heeft de vrijschakelcode verloren.
Kompas weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Kompas selecteren.
De kompasweergave toont de volgende infor‐
matie:
RActuele rijrichting met richtingshoek
(360-graden formaat) en windstreek
RLengte en breedtegraad coördinaten in
graden, minuten en seconden
RHoogte (afgerond)
RAantal ontvangen gps-satellieten
Qibla weergaven
Voorwaarden
RDe weergave van Qibla is in uw land beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Qibla selecteren.
De pijl op het kompas geeft de gebedsrich‐
ting naar Mekka ten opzichte van de actuele
rijrichting aan.
Het aantal ontvangen satellietenwordtweer‐
gegeven.
Schaal automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
De schaal wordt afhankelijkvan de rijsnelheid
automatisch ingesteld.
Bij het rijden in de stad met een gedetailleerd
stadsweergavewordt een kaartweergave uit
bestuurdersperspectief gekozen.
#Autozoom in- Oof uitschakelen ª.
%De automatisch ingestelde schaal kan hand‐
matig kortstondig worden gewijzigd. Na
enkele seconden keert de instelling weer
terug naar automatisch.
Satellietkaart weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Satellietkaart in- Oof uitschakelen ª.
of
#Wanneer de weergave satellietkaart 6in het
kaartmenu beschikbaar is, deze in- Oof uit‐
schakelen ª(/pagina 360).
Ingeschakeld O: Satellietkaartenworden in
schalen vanaf 2 km en kleiner weergegeven.
Uitgeschakeld ª: Satellietkaartenworden
niet in schalen van 2 km tot10 km weergege‐
ven.
%Satellietkaartenvoor deze schalen zijn niet
in alle landen verkrijgbaar.
Multimediasysteem 365
Weersinformatie weergeven
Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal.
RDe dienst is beschikbaar.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Weersinformatie inschakelen O.
of
#Wanneer de weergaveweerinformatie 6in
het kaartmenu beschikbaar is, dit inschake‐
len O(/pagina 360).
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin‐
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera‐
tuur of bewolking.
%Weersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of onder:
http://www.mercedes-benz.com/connect
366 Multimediasysteem
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet voor
de actueel verbonden en geselecteerde
mobiele telefoon
3Batterijstatus van de actueel verbonden en
geselecteerde mobiele telefoon
4¢(telefoon gereed) of w(gesprek
actief)
5Contacten (/pagina 374)
6Oproeplijst (/pagina 376)
7SMS
8Eén mobiele telefoon verbonden: Actief
gesprek:
Twee mobiele telefoons verbonden: Weerga‐
vewisseling tussen telefoon 1 en 2 of Actief
gesprek
9Apparaten (/pagina 368)
AOpties
Multimediasysteem 367
Pas nadat een mobiele telefoon met het multi‐
mediasysteem is verbonden, worden de afbeel‐
dingen 1t/m 4weergegeven. De afbeeldin‐
gen zijn afhankelijkvan de mobiele telefoon en
de provider van het mobiele netwerk.
Overzicht Bluetooth®profielen
Bluetooth®-profiel
van de mobiele tele‐
foon
Functie
PBAP (Phone Book
Access Profile)
Contacten worden
automatisch weerge‐
geven op het multi‐
mediasysteem
MAP (Message
Access Profile)
Berichtenfuncties
kunnen worden
gebruikt
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende
telefoonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 368).
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(gebruik van twee telefoons)
(/pagina 369).
Informatie overtelefonie
In de volgende situaties kunnen gesprekken tij‐
dens het rijden worden onderbroken:
RIn een gebied is er onvoldoende netwerkdek‐
king beschikbaar.
REr wordtvan het ene naar het andere gsm- of
umts-zend- en ontvangststation gewisseld,
waarbij geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met
de tweede simkaart tegelijkertijd in het net‐
werk aangemeld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de
provider van de gesprekspartner HD Voice®
ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijkvan
de kwaliteit van de verbinding.
Mobiele telefoon verbinden (Bluetooth®tele‐
fonie)
Voorwaarden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is inge‐
schakeld (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RBluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 325).
368 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon zoeken
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven. Een nieuw gevonden mobiele
telefoon wordt met het symbool #aange‐
duid.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
Secure Simple Pairing)
#De mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Codes komen overeen: Op de mobiele tele‐
foon bevestigen.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
het invoeren van een passkey)
#De mobiele telefoon selecteren.
#Een een- tot zestiencijferig getal als passkey
instellen.
#In het multimediasysteem: De passkey
invoeren en aselecteren.
#In de mobiele telefoon: De passkey
opnieuw invoeren en bevestigen.
%Er kunnen tot vijftien mobiele telefoons bij
het multimediasysteem worden geautori‐
seerd.
Geautoriseerde mobiele telefoons worden
automatisch opnieuw aangemeld.
Tweede mobiele telefoon koppelen (gebruik
van twee telefoons)
Voorwaarden
REr is reeds ten minste een mobiele telefoon
via Bluetooth®met het multimediasysteem
verbonden.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven.
#De mobiele telefoon selecteren.
#De vraag Hoe wilt u het nieuwe apparaat ver-
binden? beantwoorden.
#Om de tot nu toeverbonden mobiele tele‐
foon te vervangen: Telefoon 1 selecteren.
De tot nu toeverbonden mobiele telefoon
wordt door de nieuwe mobiele telefoon ver‐
vangen.
of
#Om de tweede mobiele telefoon te verbin‐
den: Telefoon 2 selecteren.
De nieuwe mobiele telefoon wordt als Tele-
foon 2 verbonden. Warentot nu toereeds
twee mobiele telefoons verbonden, dan
wordt de tweede telefoon door de nieuwe
mobiele telefoon vervangen.
of
#Om de mobiele telefoon als audiobron te
gebruiken: Audiobron selecteren
(/pagina 408).
%Een mobiele telefoon kan parallel worden
gebruikt als audio- en als telefoonbron.
Multimediasysteem 369
%Het is op een later tijdstip te allen tijde
mogelijk om de verbindingssoort van de
reeds verbonden mobiele telefoons te veran‐
deren en deze als Telefoon 1,Telefoon 2 of
als Audiobron vast te leggen
(/pagina 370).
Functies van de mobiele telefoon bij gebruik
van twee telefoons
Overzicht functies
Mobiele telefoon op
de voorgrond
Mobiele telefoon op
de achtergrond
Volledige functie-
omvang Binnenkomende
gesprekken
Van mobiele telefoon wisselen (gebruik van
twee telefoons)
Voorwaarden
RDe mobiele telefoons zijn geautoriseerd
(/pagina 368).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de apparatenlijst een reeds geautoriseerde
mobiele telefoon selecteren en als Telefoon
1of Telefoon 2 vastleggen.
Na het verwisselen van de mobiele telefoons
wordt de mobiele telefoon die zich op de voor‐
grond bevindt vervangen door de mobiele tele‐
foon die zich op de achtergrond bevindt.
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Mobiele telefoon als Telefoon 1 verbinden
3Mobiele telefoon als Telefoon 2 verbinden
4Mobiele telefoon als Audiobron verbinden
370 Multimediasysteem
5Mobiele telefoon loskoppelen
(/pagina 371)
6Mobiele telefoon deautoriseren
(/pagina 371)
%Als een nieuwe mobiele telefoon wordtver‐
bonden en bijvoorbeeld als Telefoon 1 wordt
gedefinieerd, dan wordt de tot dan verbon‐
den mobiele telefoon op de voorgrond in het
systeem door deze overschreven.
Mobiele telefoon loskoppelen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Mobiele telefoon deautoriseren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool %selecteren.
#De bevestigingsvraag met Ja beantwoorden.
De mobiele telefoon wordtgedeautoriseerd
en in het systeem gewist.
Informatie overNear Field Communication
(NFC)
Met NFC kunt u gegevens contactloos uitwisse
len overkorte afstanden of een mobiele telefoon
(opnieuw) verbinden met het multimediasys‐
teem.
De volgende functies zijn zonder autorisatie van
een mobiele telefoon beschikbaar:
ROverdracht van een URL voor weergave in
het multimediasysteem (zie de handleiding
van de fabrikant).
RInstellen van de Wi-Fi-toegangsgegevens van
de auto via de systeeminstellingen
(/pagina 327).
Meer informatie vindt u op: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Mobiele telefoon via Near Field Communica‐
tion (NFC) gebruiken
Voorwaarden
RNFC op de mobiele telefoon is ingeschakeld
(zie de handleiding van de fabrikant).
RHet beeldscherm van de mobiele telefoon is
ingeschakeld en ontgrendeld (zie de handlei‐
ding van de fabrikant).
Multimediasysteem 371
#Mobiele telefoon verbinden: De klep van
het opbergvak 1openen.
#Het NFC-gedeelte van de mobiele telefoon
(zie de handleiding van de fabrikant) op het
NFC-logo 2aan de binnenzijde van het dek‐
sel houden.
De mobiele telefoon wordtverbonden met
het multimediasysteem.
#Van mobiele telefoon wisselen: Het NFC-
gedeelte van de mobiele telefoon (zie de
handleiding van de fabrikant) op het NFC-
logo 2houden.
Wanneer de mobiele telefoon al bij het multi‐
mediasysteem is geautoriseerd, wordt deze
nu verbonden.
Wanneer de mobiele telefoon nieuw bij het
multimediasysteem wordtgeautoriseerd,
wordt deze na het bevestigen van aanwijzin‐
genvan de mobiele telefoon (zie de handlei‐
ding van de fabrikant) verbonden.
Meer informatie vindt u op: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Ontvangst- en zendvolume instellen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geautoriseerd
(/pagina 368).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Telefoon
Deze functie maakt een optimale spraakkwaliteit
mogelijk.
#Ontvangstvolume of Zendvolume selecteren.
#Het volume instellen.
Meer over het geadviseerde ontvangst- en zend‐
volume: http://www.mercedes-benz.com/
connect
Gespreks- en beltoonvolume instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio 5Telefoon
#Gespreksvolume of Beltoonvolume selecte‐
ren.
#Het volume instellen.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten/stoppen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 368).
372 Multimediasysteem
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
ólanger dan een seconde indrukken.
De spraakherkenning van de mobiele tele‐
foon kanworden gebruikt.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
stoppen
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8of ~indrukken.
Gesprekken
Telefoneren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Bellen
#Cijferblok selecteren.
#Het nummer invoeren.
#wselecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Gesprek aannemen
#Accepteren selecteren.
Gesprek weigeren
#Weigeren selecteren.
Gesprek beëindigen
#=selecteren.
Functies tijdens gesprek activeren
#Voor het weergevenvan alle functies omlaag
navigeren.
De volgende functies zijn beschikbaar tijdens het
bellen:
RGesprek beëindigen
RNog een gesprek voeren
RToetsenbord (weergevenvoor het verzenden
vanDTMF-tonen)
RMicrofoon stil in- Oof uitschakelen ª.
RPrivémodus (gesprek wordtvanuit de hands‐
free-modus aan de telefoon doorgegeven)
Gesprek met meerdere deelnemers voeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 373).
REr is nog een gesprek tot stand gebracht.
Tussen de gesprekken heen en weer schake‐
len
#Het gesprek selecteren #.
Het geselecteerde gesprek is actief. Het
andere gesprek wordt in de wachtgezet.
Gesprek in de wacht activeren of ophangen
#Gesprek voortzetten of Gesprek beëindigen
selecteren.
Conferentiegesprek voeren
#In het telefoonmenu Conferentie schakelen
selecteren.
De nieuwe gespreksdeelnemer wordt opge‐
nomen in de conferentie.
Actief gesprek beëindigen
#=selecteren.
Multimediasysteem 373
%Bij sommige mobiele telefoons wordt het
vastgehouden gesprek direct na het beëindi‐
genvan het actieve gesprek geactiveerd.
Wisselgesprek aannemen/weigeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 373).
Wanneer tijdens een gesprek een ander gesprek
wordt ontvangen, verschijnt er een aanwijzing.
Bovendien klinkt er een geluidssignaal.
#Aannemen selecteren.
Het binnenkomende gesprek is actief.
Wanneer slechts één mobiele telefoon met
het multimediasysteem is verbonden, wordt
het vorige gesprek vastgehouden.
Als u bij het gebruik van twee telefoons tij‐
dens een gesprek een oproep op de andere
mobiele telefoon beantwoordt, wordt het
bestaande gesprek beëindigd.
#Weigeren selecteren.
%De functie en het gedrag zijn afhankelijk van
de provider van het mobiele netwerk en de
mobiele telefoon (zie de handleiding van de
fabrikant).
Contacten
Informatie over het menu Contacten
Het contacten-menu bevat alle contacten uit de
aanwezige gegevensbronnen, zoals de mobiele
telefoon of de geheugenkaart. U kunt maximaal
6000 contacten opslaan.
Afhankelijkvan de gegevensbron is het volgende
aantal contact beschikbaar:
Rpermanent opgeslagen contacten: 3000
records
Rvan de mobiele telefoon gedownloade con‐
tacten: 3000 records
Vanuit het menu Contacten kunnen de volgende
acties worden uitgevoerd:
RTelefoneren
-Contact bellen (/pagina 376)
-Nieuw nummer bellen (/pagina 373)
RNavigeren (/pagina 344)
RBerichten opstellen (/pagina 378)
De contacten van de mobiele telefoon worden
automatisch weergegevenwanneer een mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbonden
(/pagina 368) en automatisch ophalen
(/pagina 374) ingeschakeld is.
Contacten van de mobiele telefoon downloa‐
den
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
Automatisch
#Contacten automatisch synchroniseren
inschakelen O.
Handmatig
#Contacten automatisch synchroniseren uit‐
schakelen ª.
#Contacten synchroniseren selecteren.
374 Multimediasysteem
Contact oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Afhankelijk van de tekenset zijn de volgende
mogelijkheden beschikbaar voor het zoeken naar
contacten:
RZoeken naar initialen
RZoeken op naam
RZoeken naar telefoonnummer
#Tekens in het zoekveld invoeren.
Een selectie van mogelijke contacten ver‐
schijnt. Hoe meer tekens u invoert in het
zoekveld, hoe verder de keuzemogelijkheden
worden beperkt.
#Het contact selecteren.
Een contact kan de volgende gegevens bevatten:
RTelefoonnummers
RNavigatie-adressen
RCoördinaten
RInternetadres
Naamformaat van de contacten wijzigen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
5Naamformaat
De volgende opties staan ter beschikking:
RAchternaam, voornaam
RAchternaam voornaam
RVoornaam achternaam
#Een optie selecteren.
Overzicht voor het importerenvan contacten
Contacten uit verschillende bronnen
Bron Voorwaarden
òGeheugenkaart De sd-geheugenkaart
is aangebracht.
òUsb-apparaat Het usb-apparaat is
op de usb-aansluiting
aangesloten.
Bron Voorwaarden
ñBluetooth®-ver‐
binding
Als het versturen van
vCards via Bluetooth®
wordt ondersteund,
kunnen vCards bij‐
voorbeeld via mobiele
telefoons of netbooks
worden ontvangen.
Bluetooth®is op het
multimediasysteem
en op het betreffende
apparaat geactiveerd
(zie de handleiding
van de fabrikant).
óMobiele tele‐
foon De mobiele telefoon
is met het multime‐
diasysteem verbon‐
den.
Contacten in het contacten-menu importeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
#Importeren selecteren.
Multimediasysteem 375
#Een optie selecteren.
Contact van de mobiele telefoon opslaan
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Het contact van de mobiele telefoon ó
selecteren.
#pselecteren.
#Opslaan in de auto selecteren.
Het in het multimediasysteem opgeslagen
contact wordt aangeduid met het symbool
f.
Contact bellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#De tekens in het zoekveld invoeren.
#Het contact selecteren.
#Het telefoonnummer selecteren.
Het nummer wordt gekozen.
Overige opties in het contacten-menu selec‐
teren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Een contact selecteren.
#pselecteren.
Afhankelijkvan de opgeslagen gegevens zijn de
volgende opties beschikbaar:
ROpbellen
RSMS sturen
RWebsite weergeven (als een adres is opgesla‐
gen)
RNavigeren (als een adres is opgeslagen)
ROpslaan als openbare favoriet
RDTMF-tonen verzenden (bij een nummer met
DTMF-tonen)
#Een optie selecteren.
Contact wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
In de auto opgeslagen contacten kunnen worden
gewist.
#Het contact zoeken.
#Het contact selecteren.
#pselecteren.
#Contact wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Oproeplijst
Overzicht oproeplijst
Afhankelijkvan of uw mobiele telefoon het Blue‐
tooth®profiel PBAP wel of niet ondersteunt, kan
deze verschillende effecten op de weergave en
functies van de oproeplijst hebben.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RDe oproeplijstenvan de mobiele telefoon
worden op het multimediasysteem weergege‐
ven.
376 Multimediasysteem
RBij het verbinden van de mobiele telefoon
moet de verbinding voor het Bluetooth®pro‐
fiel PBAP eventueel worden bevestigd.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP niet wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RHet multimediasysteem stelt zelf een oproep‐
lijst samen.
RDe oproeplijst is niet synchroon met de
oproeplijsten op uw mobiele telefoon.
Gesprek uit oproeplijst voeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5øOproeplijst
#Nummer selecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Sms
Overzicht van de sms-functies
Als de verbonden mobiele telefoon het Blue‐
tooth®-profiel MAP ondersteunt, kunnen op het
multimediasysteem de sms-functies worden
gebruikt.
Meer informatie over instellingen en onder‐
steunde functies vanvoor Bluetooth®geschikte
mobiele telefoons is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of via: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Bij sommige mobiele telefoons zijn na de verbin‐
ding met het multimediasysteem verdere instel‐
lingen nodig (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
Nieuw binnengekomen sms-berichtenworden
aangegeven met een akoestisch signaal en het
symbool iop het mediadisplay.
Afhankelijkvan de mobiele telefoon toont het
multimediasysteem alleen nieuw binnenko
mende sms of de 100 nieuwste sms.
Wanneer het berichtengeheugen op de mobiele
telefoon vol is, verschijnt het symbool ú.
Instellen vanweergegeven sms-berichten
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5SMS
5Berichtenweergave
#pselecteren.
Een menu met de volgende opties wordt
weergegeven:
RAlle berichten
RNieuwe en ongelezen berichten
RNieuwe berichten
RUit (De sms-berichtenworden niet auto‐
matisch weergegeven.)
#Een optie selecteren.
%De instelling kan mogelijk pas na het
opnieuw verbinden van de mobiele telefoon
actief worden.
Multimediasysteem 377
Sms voorlezen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
Voorlezen
#Een sms selecteren.
Het berichtwordtweergegeven.
Voorleesfunctie gebruiken
#Een sms selecteren.
#Voorlezen selecteren.
Het sms-bericht wordtvoorgelezen.
Sms-bericht opstellen en versturen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Nieuwe sms schrijven selecteren.
Ontvanger toevoegen
#Drukken om ontvanger toe te voegen selec‐
teren.
#Het contact selecteren.
Tekst dicteren
#Drukken om te dicteren selecteren.
#Dicteerfunctie starten: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De app voor de dicteerfunctie wordtgeladen.
Als er nog geen internetverbinding was,
wordt deze nu gemaakt.
#Het bericht inspreken.
Het dicteren wordt na het spreken automa‐
tisch beëindigd.
Na verwerking van het gesproken bericht
wordt dit als tekstweergegeven.
#Bericht vervangen: Bericht vervangen selec‐
teren.
De reeds gedicteerde en op het display weer‐
gegeventekstwordtteruggezet en kan
opnieuw worden gedicteerd.
Tekst bewerken
#Het woord selecteren.
#Correctiemenu oproepen: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHet gebruik van hoofdletters en kleine let‐
ters (indien ondersteund door de
tekenset)
RUitbreiding van de woordkeuze
RWissen van de selectie
ROpnemen van een nieuw dictaat
#Menu verlaten: Gereed selecteren.
Sms zenden
#SMS sturen selecteren.
Sms beantwoorden
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Beantwoorden selecteren.
Sms-afzender opbellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Afzender opbellen selecteren.
378 Multimediasysteem
Sms wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#pselecteren.
#SMS wissen: Wissen selecteren.
#Uitbox
of
#Concepten selecteren.
In Car Office
Functies van "In Car Office"
Met "In Car Office" kunt u uw online-diensten
met het multimediasysteem verbinden.
De volgende functies staan ter beschikking:
RWeergavevantoekomstige afspraken in de
kalender
RSelectie van een meeting als navigatiebe‐
stemming
RWeergave vantoekomstige telefoonconferen‐
ties
RSelecteren van de telefonischevergaderingen
voor het automatisch tot stand brengen van
een verbinding
RWeergave van de deelnemers aan een tele‐
foonconferentie
RWeergave en selectie van de te voeren tele‐
foongesprekken
%In acht nemen dat bepaalde functies alleen
beschikbaar zijn als de auto stilstaat.
%Wanneer in de statusregel het symbool !
verschijnt, dan is "In Car Office" als dienst in
de auto beschikbaar.
“In Car Office“ oproepen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
RU beschikt over een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal (https://me.mercedes-
benz-com).
RIn de Mercedes me portal is de dienst "In Car
Office" geactiveerd.
RU beschikt over een account bij een online-
dienst, bijvoorbeeld bij Office 365.
#In Car Office selecteren.
Automatisch startenvan "In Car Office" in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5In Car Office
#In Car Office automatisch starten in- Oof
uitschakelen ª.
Wanneer het automatisch startenvan "In Car
Office" ingeschakeld is, verschijnen op het
mediadisplay automatisch weergaven met
opties voor de ophanden zijnde afspraken.
Wanneer het automatisch startenvan "In Car
Office" uitgeschakeld is, kunt u de toepas‐
sing via het hoofdmenu oproepen.
Multimediasysteem 379
Functies van “In Car Office“ selecteren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een afspraak selecteren.
Afhankelijk van de afspraak en de opgesla‐
gen informatie zijn de volgende functies
beschikbaar:
RRoutebegel. starten/Routebegel. afbr.
RDeelnemers tonen
RGesprek instellen/Nu inbellen
#Een functie selecteren.
Record in de to-do-lijst als uitgevoerd marke‐
ren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een record in de to-do-lijst selecteren O.
De volgende functies staan ter beschikking:
RGeselecteerde invoer als uitgevoerd of
open markeren
RGeselecteerde invoer opbellen w
RAutomatische afhandeling van de to-do-
lijst starten: To-do's starten selecteren
Binnenkomend gesprek noteren
Wanneer een gesprek binnenkomt, verschijnt de
vraag of het gesprek moet worden aangenomen,
geweigerd of genoteerd.
#Noteren selecteren.
Het gesprek wordtgeweigerd en automatisch
toegevoegd aan to-do lijst van "In Car
Office".
Mercedes-Benz Link
Overzicht Mercedes-Benz Link
Met Mercedes-Benz Link kunnen verschillende
functies en geselecteerde mobiele telefoonapps
naar het mediadisplay worden overgezet.
U hebt daarvoor als extra uitrusting de regeleen‐
heid Mercedes-Benz Link nodig. Deze zijn ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
%De regeleenheid Mercedes-Benz Link maakt
gebruik van het Android-besturingssysteem.
%Voor de apps en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende pro‐
vider verantwoordelijk.
Mercedes-Benz Link met het multimediasys‐
teem verbinden
#De regeleenheid Mercedes-Benz Link via een
geschikte aansluitkabel verbinden met de
usb-aansluiting çvan de multimedia-aan‐
sluiteenheid.
%De juiste aansluitkabel is afzonderlijk ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz service‐
werkplaats.
Mercedes-Benz Link gebruiken
Voorwaarden
RDe regeleenheid Mercedes-Benz Link is via
de usb-aansluiting çmet het multimedia‐
systeem verbonden.
Multimediasysteem:
4Connect
#Mercedes-Benz Link selecteren.
380 Multimediasysteem
#MB Link selecteren.
De functies en apps van de mobiele telefoon
worden weergegeven op het mediadisplay en
zijn beschikbaar.
Meer informatie vindt u in de handleiding van de
regeleenheid Mercedes-Benz Link.
Mercedes-Benz Link beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Mercedes-Benz Link
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
regeleenheid Mercedes-Benz Link en het
multimediasysteem verbreken.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Apple CarPlay™
Overzicht Apple CarPlay™
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Apple CarPlay™ kunnen iPhone®-functies
via het multimediasysteem worden gebruikt. De
bediening gebeurt met de controller of spraak‐
bediening Siri®. Het activeren van de spraakbe‐
diening gebeurt door het lang indrukken van de
toetsóin het multifunctioneel stuurwiel.
Bij het gebruik van Apple CarPlay via de
spraakbediening kan het multimediasysteem ver‐
der via de LINGUATRONIC (/pagina 297)
worden bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Apple
CarPlay™ met het multimediasysteem verbon‐
den zijn.
De beschikbaarheid van Apple CarPlaykan per
land variëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Apple CarPlay™
Tijdens het gebruik van Apple CarPlay zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de telefonie of de mediabron Blue‐
tooth®-audio en iPod®, niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
Multimediasysteem 381
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
iPhone®via Apple CarPlayverbinden
Voorwaarden
ROp de iPhone®is het besturingssysteem-ver‐
sie Apple®iOS 8.3 of hoger geïnstalleerd.
RVoor de volledige functionaliteit van Apple
CarPlay is een internetverbinding vereist.
RDe iPhone®is via een geschikte kabel met de
usb-aansluiting çop het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 403).
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
Automatisch of handmatig starten instellen
Bij de eerstekeer verbinden verschijnt een mel‐
ding.
#Automatischestart: Automatisch selecte‐
ren.
Automatisch starten wordtgeactiveerd O.
Apple CarPlay™ wordtvoortaan direct opge‐
start nadat de iPhone®via een usb-kabel met
het multimediasysteem is verbonden.
#Handmatig starten: Handmatig selecteren.
#De iPhone®in apparatenlijst selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Apple CarPlay™ verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Apple CarPlayór de laatste los‐
koppeling niet op de voorgrond werd weerge‐
geven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Apple CarPlay™ kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Apple CarPlay™ oproe‐
pen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren
(/pagina 423).
Apple CarPlay™ beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
de aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
382 Multimediasysteem
Android Auto
Overzicht Android Auto
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Android Auto kunnen functies van mobiele
telefoons met Android-besturingssysteem via het
multimediasysteem worden gebruikt. De bedie‐
ning geschiedt via het centrale bedieningsele‐
ment of spraakbediening. Het activeren van de
spraakbediening gebeurt door het lang indruk‐
kenvan de toetsóin het multifunctioneel
stuurwiel.
Bij het gebruik van Android Auto via de spraak‐
bediening kan het multimediasysteem verder via
de LINGUATRONIC (/pagina 297) worden
bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via
Android Auto met het multimediasysteem ver‐
bonden zijn.
De beschikbaarheid van Android Auto en
Android Auto apps kan landafhankelijkvariëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Android Auto
Tijdens het gebruik van Android Auto zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de mediabron Bluetooth®-audio,
niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
Mobiele telefoon via Android Auto verbinden
Voorwaarden
RDe eerste activering van Android Auto via het
multimediasysteem moet om veiligheidsrede‐
nen worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
RDe mobiele telefoon ondersteunt Android
Auto vanaf Android 5.0.
ROp de mobiele telefoon is de Android Auto
app geïnstalleerd.
RVoor de telefoonfuncties is de mobiele tele‐
foon via Bluetooth®met het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 368).
Als tot dan toegeen verbinding aanwezig is
geweest, wordt deze bij het gebruik van de
mobiele telefoon met Android Auto totstand
gebracht.
RDe mobiele telefoon is via een geschikte
kabel met de usb-aansluiting çop het
multimediasysteem verbonden
(/pagina 403).
Multimediasysteem 383
RVoor de volledige functionaliteit van Android
Auto is een internetverbinding vereist.
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Automatisch starten activeren
#Automatisch starten selecteren O.
Handmatig starten
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Android Auto verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Android Auto ór de laatste loskop‐
peling niet op de voorgrond werd weergege
ven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Android Auto kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Android Auto oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren
(/pagina 423).
Android Auto beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Verzonden autogegevens bij Android Auto en
Apple CarPlay™
Overzicht van de overgebrachte voertuigge‐
gevens
Bij het gebruik van Android Auto of Apple Car‐
Play™ worden bepaalde voertuiggegevens door‐
gegeven aan de mobiele telefoon. Hierdoor is
optimaal gebruik vangeselecteerde dienstenvan
de mobiele telefoon mogelijk. Er vindt geen
actieve toegang tot voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordtverstuurd:
RSoftwareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon
te optimaliseren.
384 Multimediasysteem
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een her‐
kenningsteken voor de auto op willekeurige
manier gegenereerd.
Deze hangt samen met het voertuigidentificatie‐
nummer (VIN) en wordtgewist bij het resetten
van het multimediasysteem (/pagina 334).
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver‐
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rol‐
len en rijden
RDag-/nachtmodus van het combi-instrument
De overdrachtvan deze gegevens dient ertoe, de
weergavevan deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
Deze gegevens worden alleen overgedragen als
de navigatie actief is, teneinde deze te verbete‐
ren (alsbijvoorbeeld in een tunnel wordt gere‐
den).
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
Mercedes me connect biedt onder andere de
volgende diensten:
ROngevals- en pechmanagement (me-toets)
RPersoonlijke assistentie service (indien
dienst geactiveerd), onderhoudsafspraken of
iets soortgelijks (me-toets)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (auto‐
matische noodoproep resp. SOS-toets)
De Mercedes-Benz klantenservice en de
Mercedes-Benz alarmcentrale zijn hiervoor 24
uur per dag beschikbaar.
De me-toets en de SOS-toetskunt u vinden in de
bedieningspaneel dakconsole van de auto
(/pagina 386).
De Mercedes-Benz klantenservice kan ook via
het multimediasysteem worden gebeld
(/pagina 385).
Houd er alstublieft rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is.
In noodgevallen beslist het bekende landelijke
alarmnummer bellen. In gevalvan nood kunt u
ook het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/pagina 389) gebruiken.
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me
connect en andere diensten in acht nemen. Deze
zijn beschikbaar in de Mercedes me-Portal:
https://me.secure.mercedes-benz.com
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service en de bediening vindt u
onder: http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/de_DE/index.html
Mercedes-Benz klantenservice via multime‐
diasysteem bellen
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
Multimediasysteem 385
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Mercedes me connect bellen.
Het gesprek wordttotstand gebracht.
Met uw toestemming verzendt het multime‐
diasysteem de benodigde autogegevens. De
gegevensoverdrachtwordtweergegeven op
het mediadisplay.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon
van de Mercedes-Benz klantenservice.
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service en de bediening vindt u
onder: http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/de_DE/index.html
Gesprekken via het bedieningspaneel dak‐
console voeren
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
1Toets service-oproep (me-toets)
2Afdekking van de SOS-toets
3SOS-toets
#Service-oproep voeren: De toets1indruk‐
ken.
#Noodoproep activeren:De afdekking van de
SOS-toets 2om te openen kort indrukken.
#De SOS-toets 3ten minste één seconde
lang indrukken.
Wanneer een service-oproep actief is, kantoch
een noodoproep worden geactiveerd. Deze heeft
voorrang boven alle andere actieve oproepen.
Service-oproepen zijn alleen bij beschikbaar
mobiele-telefoonnet mogelijk.
Meer informatie over Mercedes me connect en
verdere diensten vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Informatie over de service-oproep via de me-
toets
Er heeft een oproep via de me-toets naar de
Mercedes-Benz klantenservice via het bedie‐
ningspaneel dakconsole of het multimediasys‐
teem plaatsgevonden.
U ontvangt hulp in gevalvan pech:
REen gekwalificeerde Mercedes-Benz tech‐
nisch specialist biedt pechhulp ter plaatse
386 Multimediasysteem
en/of de auto wordt naar de dichtstbijzijnde
Mercedes-Benz servicewerkplaats gesleept.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
U ontvangt onder andere over de volgende
onderwerpen informatie:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk‐
plaats
RAndere producten en dienstenvan
Mercedes-Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/pagina 388).
Informatie over Mercedes me connect onge‐
valmanagement
Het Mercedes me connect ongevalmanagement
is een aanvulling op het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem (/pagina 389).
Na een ongeval wordt een noodoproep aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale geactiveerd:
REen spraakverbinding met een contactper‐
soon bij de Mercedes-Benz alarmcentrale
wordt opgebouwd.
RZo nodig stuurt de gesprekspartner van de
Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep
door aan het Mercedes me connect ongeval‐
management.
Het doorsturen van de oproep is niet in alle
landen mogelijk.
RZo nodig wordt de auto naar een Mercedes-
Benz servicewerkplaats gesleept.
Onderhoudstermijn via Mercedes me con‐
nect afspreken
Als de dienst onderhoudsmanagement geacti‐
veerd is, worden automatisch de relevante auto‐
gegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
aanbevelingen voor het onderhoud van de auto.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder‐
houdsmanagement, herinnert het multimedia‐
systeem u na een bepaalde periode aan een
noodzakelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt
een vraag of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Opbellen
selecteren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem‐
ming verstuurd en een medewerker van de
Mercedes-Benz klantenservice maakt een
onderhoudsafspraak met u. De informatie
wordt aan de door u gewenste servicewerk‐
plaats doorgegeven.
Deze neemt binnen 24 uur contact met u op.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder‐
houdsmelding Later selecteert,verdwijnt de
melding en verschijnt na een bepaalde tijd
opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me connect geven
Voorwaarden
REr is een actieve service-oproep via het multi‐
mediasysteem (/pagina 385) of via het
bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 386) aanwezig.
Multimediasysteem 387
Als de diensten Breakdown en Mercedes me
connect Persoonlijke assistentie service niet
geactiveerd zijn op Mercedes me, verschijnt de
melding Wilt u voor een betere afhandeling van
uw aanvraag gegevens en positie van de auto
naar de Mercedes-Benz Klantenservice verstu-
ren?.
#Ja selecteren.
Relevante autogegevens worden automatisch
doorgegeven.
Meer informatie over Mercedes me: http://
www.mercedes.me
Overgebrachte gegevens tijdens een service-
oproep
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me
connect en andere diensten in acht nemen. Deze
zijn beschikbaar in de Mercedes me portal:
https://me.secure.mercedes-benz.com
Wanneer u via Mercedes me connect een
service-oproep activeert, worden er gegevens
verzonden.
De volgende gegevens worden afhankelijk van de
geactiveerde dienst bij een oproep verzonden:
RVoertuigidentificatienummer
RMercedes me klanten-identificatienummer
RReden voor activering van de oproep
RIngestelde multimediasysteem-taal
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
RMomentele locatie van de auto
RKilometerstand en onderhoudsgegevens
RGeselecteerdegegevens over de toestand
van de auto
De volgende gegevens worden verzonden, als
geen dienst is geactiveerd en de gegevensbevei‐
ligingsvraag is bevestigd:
RVoertuigidentificatienummer
RMercedes me klanten-identificatienummer
RReden voor activering van de oproep
RIngestelde multimediasysteem-taal
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
De volgende gegevens worden verzonden als de
gegevensbeveiligingsvraag is geweigerd:
RReden voor activeren van oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem werkt
alleen in gebieden waarin de providers mobiele
communicatie aanbieden. Een onvoldoende net‐
werkdekking door de providers kan ertoe leiden
dat een noodoproep niet wordtverstuurd.
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is vanaf
productiedatum ten minste tien jaar beschik‐
baar.
Voor een automatische noodoproep moet het
contact ingeschakeld zijn.
%Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
af fabriek geactiveerd.
388 Multimediasysteem
Overzicht Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkor‐
tenvan de tijd tussen het moment van het onge‐
val en het arriverenvan de reddingsdiensten op
de plaats van het ongeval. Het ondersteunt de
locatiebepaling bij een moeilijk te omschrijven
ongevalsplaats.
De noodoproep kan automatisch
(/pagina 389) of handmatig
(/pagina 390) worden geactiveerd. Een
noodoproep alleen activeren voor het redden
van uzelf of anderen. Geen noodoproep bij pech
of iets dergelijks activeren.
Meldingen op het mediadisplay:
SOS READY: Noodoproep beschikbaar
SOS NOT READY: Het contact is niet ingescha‐
keld of er is een storing van het noodoproepsys‐
teem aanwezig.
Tijdens een actieve noodoproep verschijnt op
het display G.
Informatie over de regionale beschikbaarheid
van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
verkrijgbaar onder: http://www.mercedes-
benz.com/connect_ecall
%Wanneer een storing van het noodoproep‐
systeem aanwezig is (bijvoorbeeld een
defect van de luidspreker, de microfoon, een
airbag, de SOS-toets), verschijnt in het multi‐
functioneel display van het combi-instrument
een overeenkomstige melding.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
Als na een ongeval veiligheidssystemen zoals
een airbag of gordelspanner geactiveerd zijn,
kan het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
automatisch een noodoproep activeren.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffen voor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakcon‐
sole knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Een automatische noodoproep kan niet direct
worden beëindigd.
Wanneer het Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem geen noodoproep kan opbouwen met de
Mercedes-Benz alarmcentrale, wordt de noodop‐
roep automatisch doorgestuurd naar de open‐
bare alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
Multimediasysteem 389
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Als een noodoproep wordtgeactiveerd:
RIn de auto blijven als de weg- en verkeerssi‐
tuatie dit toelaten, tot een spraakverbinding
met de alarmcentrale totstand is gebracht.
RAan de hand van het gesprek beslist de
medewerker of reddingsdiensten en/of de
politie naar de plaats van het ongeval moeten
worden gestuurd.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#De SOS-toets in het bedieningspaneel dak‐
console ten minste één seconde lang indruk‐
ken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang
in de auto blijven, tot de spraakverbinding
met de telefonist in de alarmcentrale is opge‐
bouwd.
RDe telefonist bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffenvoor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Als het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
geen noodoproep met de Mercedes-Benz alarm‐
centrale kan opbouwen, wordt de noodoproep
automatisch doorgestuurd naar de openbare
alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het mediadis‐
play.
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Per ongeluk geactiveerde noodoproep beëin‐
digen
#~in het multifunctioneel stuurwiel selec‐
teren.
Gegevensoverdracht Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Bij een automatische of een handmatige nood‐
oproep worden onder andere de volgende gege
vens doorgegeven:
RDe GPS-positiegegevens van de auto
RDe GPS-positiegegevens van de rijroute
(enkele 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidentificatienummer
RHet soort aandrijving van de auto
RHet herkende aantal personen in de auto
390 Multimediasysteem
RMercedes me connect beschikbaar of niet
RHandmatig of automatisch geactiveerde
noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kanworden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een ver‐
stuurde noodoproep kunnen verschillende
functies, bijvoorbeeld het ontvangen vanver‐
keersinformatie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodop‐
roepsysteem (Rusland)
Uw auto controleert de werking van het noodop‐
roepsysteem elke keer als het contact wordt
ingeschakeld. Bij uitval van het systeem wordt u
via een tekstbericht op het combi-instrument en
de rode melding SOS NOT READY op het media‐
display geïnformeerd.
Controleer alstublieft of gedurende 30 seconden
na het inschakelen van het contact de rode mel‐
ding SOS NOT READY in de rechter bovenhoek
van het display van het mediadisplay uitgescha‐
keld is. Dit betekent dat het noodoproepsysteem
de diagnose met succes doorstaan heeft. Scha‐
keleventueel het mediadisplay in, als dit voor‐
dien was uitgeschakeld.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
(Rusland)
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RHet contact is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
#Testmodus starten: De toets~in het
multifunctioneel stuurwiel ten minste vijf
seconden lang indrukken.
De testmodus wordtgestart en beëindigt
automatisch na het doorlopen van de taal‐
test.
#Testmodus handmatig stoppen: Het con‐
tact uitschakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
Online- en internetfuncties
Internetverbinding
Informatie over internetverbinding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Multimediasysteem 391
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto zijn er
de volgende mogelijkheden om een internetver‐
binding tot stand te brengen:
RAuto met communicatiemodule: Internet‐
toegang inclusief Mercedes me connect dien‐
sten en gegevensroaming
(/pagina 392).
RAuto's zonder communicatiemodule::
-ViaWiFi met voor data geschikte mobiele
telefoon (/pagina 392)
-Via Bluetooth®met voor data geschikte
mobiele telefoon (/pagina 393)
Tijdens het rijden zijn de internetfuncties
beperkt bruikbaar.
Functie van de communicatiemodule
Bij auto's met een vast geïnstalleerde communi‐
catiemodule wordt de internetverbinding ver‐
zorgd via een vast ingebouwde simkaart.
Om de internettoegang via de communicatiemo‐
dule te kunnen gebruiken, moet aan de volgende
voorwaarden voldaan zijn:
RDe auto is uitgerust met een vast geïnstal‐
leerde communicatiemodule.
RMercedes me connect is geactiveerd en inge‐
schakeld.
RMercedes me connect is voor de internettoe‐
gang geactiveerd.
RLandsafhankelijk: Datavolume via Mercedes
me connect is aanwezig.
Als uw gegevenslimiet wordt bereikt, zijn de
Mercedes me connect-diensten nog slechts
beperkt beschikbaar. De gegevensopslag kan via
Mercedes me connect worden aangeschaft.
%Vraag bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats na of het in uw land mogelijk is om
datavolume te kopen.
Internetverbinding via Wi-Fi instellen
Voorwaarden
RDe functie WiFi is op het multimediasysteem
geactiveerd (/pagina 326).
RDe functie WiFi is bij het externe apparaat
geactiveerd (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RDe internetvrijgave via WiFi is geactiveerd
(zie de handleiding van de fabrikant).
De internetverbinding via WiFi vertoont een sto‐
ring of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
392 Multimediasysteem
ROp het multimediasysteem is de functie WiFi
uitgeschakeld.
ROp het externe apparaat is de functie Wi-Fi
uitgeschakeld.
RIn het externe apparaat is gedeeld internet
via Wi-Fi gedeactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
5Wi-Fi-netwerken zoeken
#Het netwerk selecteren.
#Bij Wi-Fi-netwerk aanmelden
(/pagina 326).
Internetverbinding via Bluetooth®instellen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 368).
Voor de verbinding via Bluetooth®ondersteunt
de mobiele telefoon een van de volgende Blue‐
tooth®-profielen:
RDUN (Dial-UpNetworking)
RPAN (Personal AreaNetwork)
De internetverbinding via Bluetooth®vertoont
een storing of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
REr is niet voldoende mobiele-telefoonnet‐
werkdekking beschikbaar.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
RDe functie Bluetooth®is op het multimedia‐
systeem uitgeschakeld en de mobiele tele‐
foon moet via Bluetooth®worden verbonden.
RDe functie Bluetooth®is op de mobiele tele‐
foon uitgeschakeld en de mobiele telefoon
moet via Bluetooth®worden verbonden.
RHet mobiele-telefoonnet of de mobiele tele‐
foon voorkomen dat er gelijktijdig een tele‐
foon- en internetverbinding is.
ROp de mobiele telefoon is gedeeld internet
via Bluetooth®niet vrijgegeven.
Wanneer een mobiele telefoon voor het eerst via
Bluetooth®met het multimediasysteem wordt
verbonden, leidt een assistent u door het instel‐
len van de internetverbinding.
Als alternatief kan de internetverbinding hand‐
matig worden ingesteld.
Meer informatie is verkrijgbaar bij http://
www.mercedes-benz.com/connect of bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
Bluetooth®-verbinding via PAN
#De mobiele telefoon selecteren.
De internetverbinding is ingesteld.
Bluetooth®-profiel wisselen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt de Blue‐
tooth®-profielen DUN en PAN.
Multimediasysteem 393
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#Van DUN naar PAN wisselen: De mobiele
telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie inschakelen O.
De internetverbinding wordt automatisch via
het Bluetooth®-profiel PANgeconfigureerd.
#VanPAN naar DUN wisselen: De mobiele
telefoon selecteren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie uitschakelen ª.
#Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 393).
Toegangsgegevens bewerken
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt het Blue‐
tooth®profiel DUN.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Voor mobiele telefoons met PAN en DUN:
Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 393).
Vrijgave van een mobiele telefoon voor inter‐
nettoegang annuleren
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Details van de mobiele telefoon weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Details selecteren.
Internetverbinding opbouwen
Multimediasysteem:
4Connect
#Bijvoorbeeld zBrowser selecteren.
%Het multimediasysteem bouwt in de regel de
internetverbinding automatisch op. Wanneer
het multimediasysteem niet met internet ver‐
bonden is, wordt de internetverbinding opge‐
bouwd bij gebruik van een internettoepas‐
sing.
394 Multimediasysteem
%De beschikbaarheid vanwebbrowsers is
landsafhankelijk.
Verbindingsstatus
Overzicht verbindingsstatus
1Weergavevan de bestaande verbinding en
de ontvangststerkte van het verbonden Blue‐
tooth®apparaat
Verbindingsstatus weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Internetstatus selecteren.
%Bij een verbinding via Wi-Fi of een Blue‐
tooth®-apparaat wordt het globaal ver‐
stuurde gegevensvolume weergegeven. De
juistewaarde kunt u bij uw provider opvra‐
gen.
%Bij een verbinding via de communicatiemo‐
dule wordt de volgende statusinformatie
weergegeven:
RNetwerktype
RStatus online/offline
Mercedes-Benz apps
Mercedes-Benz apps oproepen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Multimediasysteem:
4Connect 5ÚMercedes-Benz Apps
#Een app selecteren.
%Het aanbod is landsafhankelijk.
Mogelijk wordt een licentietarief in rekening
gebracht.
Mercedes-Benz Apps via spraakbediening
bedienen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Wanneer een Mercedes-Benz app via de spraak‐
bediening kanworden bediend, herkent u dit aan
het symbool oin de app.
#Een Mercedes-Benz app selecteren.
Het menu van de app wordtweergegeven.
#Spraakbediening gebruiken: oTaal
selecteren.
#De vraag of het verzoek inspreken.
%De spraakbediening is niet in alle landen en
talen beschikbaar.
Multimediasysteem 395
Webbrowser
Website oproepen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5zURL invoeren
#Een internetadres invoeren.
%De functie is landafhankelijk.
#Het invoeren beëindigen en de website
oproepen: ¬selecteren.
Menu van de webbrowser in- en uitschakelen
Wanneer u bijvoorbeeld door het selecteren van
een link een website oproept, is het menu van
de webbrowser ingeklapt.
#Weergeven en verbergen: De toets%
indrukken.
%De webbrowser ondersteunt het afspelen
van video's.
%Tijdens het rijden worden geen websites of
video's weergegeven.
Overzicht webbrowser
1URL-invoerveld
2Leestekens
3Website achteruit
4Website vooruit
5Opties
6Browser afsluiten
396 Multimediasysteem
Webbrowseropties oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties
De volgende functies zijn beschikbaar:
RPagina opnieuw laden/Afbreken
RZoom
RBrowserinstellingen
RBrowsergegevens wissen
#Een optie selecteren.
#De gewenste instellingen uitvoeren.
Webbrowserinstellingen oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties 5Browserinstellingen
De volgende functies zijn beschikbaar:
RPopups blokkeren
RJavascript activeren
RCookies toestaan
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Browserdata wissen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties 5Browsergegevens wissen
De volgende opties staan ter beschikking:
RAlle
RCache
RCookies
RIngevoerde URL's
RFormuliergegevens
#Een optie selecteren.
#Ja selecteren.
Leestekens beheren
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ßFavorieten
Favoriet selecteren
#Een item selecteren.
Favoriet aanmaken
#Nieuwe favoriet toevoegen selecteren.
#Een URL en een naam invoeren.
#¡selecteren.
Favoriet bewerken
#Een favoriet markeren.
#pselecteren.
#Bewerken selecteren.
#Een URL en een naam invoeren.
#¡selecteren.
Favorieten wissen
#Een favoriet markeren.
#pselecteren.
#Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Webbrowser afsluiten
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
#åBrowser sluiten selecteren.
Multimediasysteem 397
Internetradio
Internetradio oproepen
Voorwaarden
REr is een account onder http://
www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Internetradio is geactiveerd.
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijkvan het betreffende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrijeoverdracht aanwezig.
De diensten zijn afhankelijkvan het betref‐
fende land.
Voor meer informatie hierover contact opne‐
men met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#TuneIn Radio selecteren.
De internetradio-melding verschijnt. U hoort
de laatst ingestelde zender.
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele‐
foonnet.
Overzicht internetradio
1Internetradio provider
2Geselecteerde categorie
3Weergave indien met privé gebruikersac‐
count verbonden
4Baudrate
5Actuele zender is als favoriet opgeslagen
6Extra informatie van de actuele zender
Internet-radiozenders selecteren en verbin‐
den
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5èZoeken
#Een categorie selecteren.
#Een zender selecteren.
De verbinding wordt automatisch opge‐
bouwd.
of
#Adres of speciale bestemming invoeren
selecteren.
#Een zendernaam via het invoerveld invoeren.
%Bij het gebruik van de internetradio kunnen
grote hoeveelheden data worden overge‐
bracht.
398 Multimediasysteem
Internet-radiozender als favoriet opslaan/
wissen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverschijnt bij de zender‐
naam.
#ßFavorieten selecteren.
De favorietenlijst met alle opgeslagen zen‐
ders verschijnt.
of
#Een account bij de online-aanbieder (TuneIn
radio) aanmaken en vervolgens bij het multi‐
mediasysteem aanmelden.
Uw favorieten worden op het multimediasys‐
teem opgeslagen.
Favorieten wissen
#ßFavorieten selecteren.
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverdwijnt bij de zender‐
naam.
Opties van de internetradio instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5ZOpties
De volgende opties staan ter beschikking:
RStream selecteren: Selecteren van de
streamkwaliteit.
RTuneIn account aanmelden: Aanmelden van
uw TuneIn gebruikersaccount.
RAccount afmelden: Afmelden van uw TuneIn
gebruikersaccount.
#Een optie selecteren.
Media
Audioweergave
Informatie over de audiofunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door bediening vangegevensdragers
Wanneer u tijdens het rijden gegevensdra‐
gers bedient, kunt u van de verkeerssituatie
worden afgeleid. Bovendien kunt u de con‐
trole over de auto verliezen.
#Gegevensdragers alleen bedienen als
de auto stilstaat.
Toegestane bestandsformaten:
RFAT32
RexFAT
RNTFS
Toegestane gegevensdragers:
RSd-kaart
RUsb-opslagmedium
RiPod®/iPhone®
Multimediasysteem 399
RMTP apparatuur
RBluetooth®audioapparatuur
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RHet multimediasysteem beheert in totaal
tot 50000 ondersteunde bestanden.
REr worden gegevensdragers tot 2 TB
ondersteund (32‑bit-architectuur)
Ondersteunde formaten:
RMp3
RWma
RAAC
RWAV
RFLAC
RALAC
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDoor het grote aantal beschikbare
muziekbestanden met betrekking tot
encoders, sampling frequenties en bitra‐
teskanweergave niet altijd worden
gewaarborgd.
RDoor het grote aantal op de markt
beschikbare usb-apparaten kan niet wor‐
den gewaarborgd dat alle usb-apparaten
kunnen worden weergegeven.
RKopieerbeveiligde muziekbestanden of
DRM gecodeerde bestanden kunnen niet
worden afgespeeld.
RMp3-spelers moeten het Media Transfer
Protocol (MTP) ondersteunen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
Gracenote, MusicID, Playlist Plus, het Gracenote-
logo en het opschrift "Powered by Gracenote"
zijn geregistreerde merknamen of merknamen
van Gracenote, Inc. in de USA en/of andere lan‐
den.
Aanwijzingen inzake auteursrecht
Audiobestanden die u zelf kunt converteren voor
weergave of die u rechtstreeks afspeelt, vallen
onder het auteursrecht. In veel landen mogen
zonder toestemming van de rechthebbende geen
kopieën, ook niet voor privé-doeleinden, worden
400 Multimediasysteem
gemaakt. Zorg ervoor dat u met de geldende
voorschriften met betrekking tot het auteurs‐
recht bekend bent en deze in acht neemt.
Mediafunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een mediabron selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen
&GEVAAR Levensgevaar door het inslik‐
kenvan sd-kaarten
Sd-kaarten zijn kleine voorwerpen.
Ze kunnen worden ingeslikt en tot verstikking
leiden.
#Sd-kaarten buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer een sd-kaart is ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen de sd-kaart
beschadigen.
#De sd-kaart na het gebruik verwijderen
en uit de auto nemen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5Geh.kaart
Aanbrengen
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun.
#De sd-kaart in de sd-kaartsleuf steken tot
deze vergrendelt. De zijde met de contacten
moet omlaag wijzen.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Verwijderen
#Op sd-kaart drukken.
#De sd-kaart verwijderen.
Multimediasysteem 401
Overzicht audiofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
402 Multimediasysteem
Usb-apparaten aansluiten
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen usb-apparaten
beschadigen.
#Sd-apparaten na gebruik verwijderen en
uit de auto nemen.
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun en beschikt
over twee usb-aansluitingen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto bevin‐
den zich nog andere usb-aansluitingen in het
opbergvak van de middenconsole voorin en ach‐
terin.
#Het usb-apparaat met de usb-aansluiting ver‐
binden.
Wanneer de bijbehorende mediaweergave
ingeschakeld is, worden afspeelbare muziek‐
bestanden afgespeeld.
%Voor het gebruik van Apple CarPlay en
Android Auto de gekenmerkte usb-aanslui‐
ting çgebruiken.
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto
bevinden zich nog andere usb-aansluitingen
achterin. Aansluitingen die van een batterij-
symbool zijn voorzien kunnen usb-apparaten
alleen vanstroom voorzien.
Titel in de mediaweergave selecteren
Multimediasysteem:
4Media
Titel via titelsprong selecteren
#Vooruit of achteruit naar een titel blade‐
ren: Omhoog of omlaag navigeren.
Titel selecteren via actuele titellijst
#èselecteren.
#Actuele titellijst selecteren.
#Een titel selecteren.
Weergave-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties
Vergelijkbare titels afspelen
#Vergelijkbare titels afspelen selecteren.
Er wordt een titellijst met vergelijkbare titels
opgesteld en afgespeeld.
Afspeelmodus
#Random-weergave van de actuele titellijst
selecteren.
De actuele titellijst wordt in willekeurige volg‐
orde afgespeeld.
#Random-weergave van het actuele medium
selecteren.
Alle titels op de actievegegevensdrager wor‐
den in willekeurige volgorde afgespeeld.
#Normale titelvolgorde selecteren.
De actuele titellijst wordt afgespeeld in de
volgorde, waarin deze op de gegevensdrager
aanwezig is.
Multimediasysteem 403
Mediaweergave aansturen
Multimediasysteem:
4Media 5YAfspeelregeling
Een balk voor de weergaveregeling wordtweer‐
gegeven.
#Weergave pauzeren: Met het centrale
bedieningselement Yselecteren en
bevestigen.
Het symbool Ëwordtweergegeven.
#Weergave voortzetten: Met het centrale
bedieningselement opnieuw Yselecteren
en bevestigen.
Het symbool Ìwordtweergegeven.
Snel vooruit- of terugspoelen
#Ëop de tijdlijn verschuiven.
Weergaveregeling verbergen
#De toets%indrukken.
Videofunctie
Videofunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
#Videobestanden of weergavelijst met video‐
bestanden zoeken en selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
Het multimediasysteem ondersteunt de volgende
formaten:
RMPEG
RAVI, DivX, MKV
RMP4, M4V
RWMV
%Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
videobeeld voor de bestuurder uitgescha‐
keld. Indien beschikbaar wordt de zender- en
programma-informatie continu weergegeven.
Door het grote aantal beschikbare videobe‐
standen met betrekking tot encoders, aftast
frequenties en gegevensoverdrachtsnelhe‐
den kan een weergave niet worden gewaar‐
borgd.
Video's worden tot FullHD (1920x1080)
ondersteund.
Kopieerbeveiligde muziekbestanden of met
DRM (Digital Rights Management) geco‐
deerde bestanden kunnen niet worden afge‐
speeld.
404 Multimediasysteem
Overzicht videofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
Multimediasysteem 405
Modus volledig beeld in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: Op de
touchpad drukken.
Video-instellingen uitvoeren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties 5Beeldformaat
De volgende beeldformaten staan ter beschik‐
king:
RAutomatisch
R16:9
R4:3
RZoom
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
Mediazoeken
Mediazoeken starten
Multimediasysteem:
4Media 5ªZoeken
Afhankelijk van de aangesloten mediabronnen en
de bestanden kan uit de volgende categorieën
worden geselecteerd:
RActuele titellijst
RZoeken op trefwoorden
RWeergavelijsten
RArtiesten
RAlbums
RTitels
RMappen
RMuziekrichtingen
RJaar
RComponisten
RVideo's
RPodcasts (Apple®apparatuur)
RGesproken boeken (Apple®apparatuur)
#Een categorie selecteren.
%De categorieën zijn beschikbaar, zodra de
gehele inhoud van het medium gelezen en
geanalyseerd is.
Media Interface
Informatie over de Media Interface
De Media Interface is een universele interface
voor het aansluiten van mobiele audioappara‐
tuur. Het multimediasysteem beschikt over twee
usb-aansluitingen. De usb-aansluitmogelijkheden
vindt u in het opbergvak onder de armsteun.
Ondersteunde apparaten
Via de Media Interface kunt u de volgende gege‐
vensdragers aansluiten:
RiPod®
406 Multimediasysteem
RiPhone®
RMp3-speler
RUsb-apparaten
Voor details en een lijst met ondersteunde appa‐
raten bezoekt u de website http://
www.mercedes-benz.com/connect. Volgt de
informatie onder de rubriek "Media Interface".
Media Interface inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager met usb-aansluiting ver‐
binden (/pagina 403).
#Een media-apparaat selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Multimediasysteem 407
Overzicht Media Interface
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Artiest, titel en album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
Bluetooth®-audio
Informatie over Bluetooth®-audio
Als u uw Bluetooth®-audioapparatuur de eerste
keer samen met het multimediasysteem
gebruikt, moet u deze autoriseren
(/pagina 410).
408 Multimediasysteem
Overzicht Bluetooth®-audio
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
Multimediasysteem 409
Bluetooth®-audioapparatuur zoeken en auto‐
riseren
Voorwaarden
ROp het multimediasysteem en op de audioap‐
paratuur is Bluetooth®ingeschakeld
(/pagina 325).
RDe audioapparatuur ondersteunt de Blue‐
tooth®audioprofielen A2DP en AVRCP.
RDe audioapparatuur is voor andere appara‐
tuur "zichtbaar".
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
Nieuwe Bluetooth®-audioapparatuur autori‐
seren
#¥selecteren.
#Nieuw Bluetooth Audio-apparaat toevoegen
selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De gevonden audioapparatuur wordt in de
apparatenlijst weergegeven.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
De autorisatie wordtgestart. Op het multime‐
diasysteem en op de mobiele telefoon ver‐
schijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op de
audioapparatuur bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Al geautoriseerd Bluetooth®-audioapparaat
verbinden
#¥selecteren.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
Verbinding vanaf Bluetooth®-audioapparaat
maken
De Bluetooth®-apparaatnaam van het multime‐
diasysteem is MB BLUETOOTH XXXXX.
#Zoeken via het apparaat selecteren.
#De autorisatie starten op de audioapparatuur
(zie de handleiding van de fabrikant).
Op het multimediasysteem en op de audio-
apparatuur verschijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op beide
apparaten bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Bij sommige audioapparatuur moet eerst de
weergave op de apparatuur zelf worden gestart
voordat het multimediasysteem de audiobestan‐
den kan afspelen.
%Apparaatspecifieke aanwijzingen met betrek‐
king tot het autoriseren en verbinden van
voor Bluetooth®geschikte mobiele telefoons
is verkrijgbaar onder http://www.mercedes-
benz.com/connect of bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Bluetooth®-audio inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#áBluetooth Audio selecteren.
Het multimediasysteem activeert de verbon‐
den Bluetooth®-audioapparatuur.
410 Multimediasysteem
Audioplayer op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ª
#De categorie Bluetooth-audiospelers selecte‐
ren.
Wanneer op de Bluetooth®-audioapparatuur
meerdere audioplayers aanwezig zijn, ver‐
schijnt er een lijst.
#Een mediaspeler selecteren.
De weergave start.
%De functie wordt niet door elke mobiele tele‐
foon ondersteund.
Muziektitels op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur zoeken
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
#ªselecteren.
#Een categorie selecteren.
Er verschijnt een titellijst.
#Een titel selecteren.
%De functie is alleen beschikbaar als de
mobiele telefoon en de geselecteerde audio‐
player op de mobiele telefoon deze functie
ondersteunen.
Bluetooth®-audioapparatuur via NFC wisse‐
len
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van NFC in acht nemen
(/pagina 371).
RHet Bluetooth®-audio-overzicht wordtweer‐
gegeven (/pagina 409).
#Het NFC-gebied van de mobiele telefoon aan‐
tippen (zie de handleiding van de fabrikant).
Wanneer de mobiele telefoon reeds als Blue‐
tooth®-audioapparatuur bij het multimedia‐
systeem is geautoriseerd, wordt deze nu ver‐
bonden.
Wanneer de mobiele telefoon nieuw als Blue‐
tooth®-audioapparatuur bij het multimedia‐
systeem wordtgeautoriseerd, wordt deze na
het bevestigen van aanwijzingen van de
mobiele telefoon (zie de handleiding van de
fabrikant) verbonden.
Bluetooth®-audioapparatuur losmaken
Multimediasysteem:
4Telefoon 5áMediabronnen
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Radio
Radio inschakelen
Multimediasysteem:
4Radio
#Alternatief: De toets$indrukken.
De radioweergave verschijnt. U hoort de
laatst ingestelde zender in de laatst inge‐
stelde frequentieband.
Multimediasysteem 411
Overzicht radio
1Actieve frequentieband
2Zendernaam of ingestelde frequentie
3Artiest, titel, album en radiotekst
4Zenderlijst
5Zendergeheugen
6Radiobron
7Geluid
8Deze titel taggen
9Opties
412 Multimediasysteem
Frequentieband instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#Een frequentieband selecteren.
Radiozender instellen
Multimediasysteem:
4Radio
#Omhoog of omlaag navigeren.
Radiozenderlijst oproepen
Multimediasysteem:
4Radio 5è
#Een zender selecteren.
Radiozender via zendernaam of directe fre‐
quentie-invoer zoeken
Multimediasysteem:
4Radio 5è5è
#Een zendernaam of een frequentie invoeren.
#aselecteren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#Een zender selecteren.
Radiozender opslaan
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
Radiozendergeheugen bewerken
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
Zender verschuiven:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender verplaatsen selecteren.
#Een geheugenpositie selecteren.
Zender wissen:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Multimediasysteem 413
Slideshow oproepen (FM/DAB-radiofunctie)
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5FM/DAB zenders
De slideshow 1geeft aanvullende informatie
van de zender grafisch weer. Deze kunnen bij‐
voorbeeld logo's, albumcovers, muziektitels, pro‐
gramma's, berichten of onderhoudsinformatie
omvatten. Onder 2wordt de extra informatie
op het volledige scherm weergegeven.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: %
selecteren.
Frequentie vastzetten functie in- of uitscha‐
kelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties 5Frequentie vast
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, wordt
dezelfde frequentie vastgehouden, ook als de
ontvangst slecht is.
Muziektitel taggen
Multimediasysteem:
4Radio
Wanneer de zenders de overeenkomstige infor‐
matie beschikbaar stellen, kunt u met deze func‐
tie informatie over de momenteel afgespeelde
muziektitel naar een Apple®apparaat overbren‐
gen. Vervolgens kunt u het audiobestand in de
iTunes Store®kopen.
#♫→ Deze titel taggen selecteren.
De titelinformatie wordt opgeslagen.
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
of
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8ingedrukt houden.
Volumeverhoging verkeersinformatie instel‐
len
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#Volumeverhoging verkeersinfo selecteren.
#Geen volumeverhoging of waarde selecteren.
414 Multimediasysteem
Radiotekst in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties
5Radiotekstinformatie weergeven
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Tv
Informatie over de tv-functie
Ubiquitous DTCP-MOST
Copyright®2015 Ubiquitous Corp.
De tv-tuner maakt de ontvangst van digitale zen‐
ders volgens de volgende standaards mogelijk:
RDVB-T
RDVB-T2
De standaards zijn in veel landen niet of niet vol‐
ledig dekkend beschikbaar.
Voor het decoderen van HD-programma's vol‐
gens de Cl+-standaard dient een CI+-module
(Common-Interface-module), die niet tot de leve‐
ringsomvang behoort. In enkele landen is tevens
een Smart Card noodzakelijk, die in de CI+-
module wordtgestoken (zie handleiding van de
fabrikant).
De tv-tuner bevindt zich in de opbergruimte in de
bagageruimte. De CI+-module wordt in de tv-
tuner aangebracht.
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
De tv-tuner kan programma's in Dolby Digital
Plus ontvangen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
De tv-tuner stelt de tv-norm automatisch in.
De tv-ontvangst is afhankelijk van de volgende
factoren:
RSnelheid
Multimediasysteem 415
RZendeigenschappen van de ingestelde tv-zen‐
ders
De tv-ontvangst kan door de volgende factoren
beïnvloed worden:
RElektronische apparaten die in de auto wor‐
den meegenomen, kunnen de tv-ontvangst
storen.
RDe ontvangstomstandigheden kunnen tijdens
het rijden variëren.
Slechte ontvangstomstandigheden kunnen het
volgende veroorzaken:
RDe tv-tuner schakelt naar beterte ontvangen
alternatieve digitale zenders met dezelfde
programma-inhoud.
RDe tv-tuner schakelt het geluid stom en
bevriest het beeld of laat het verdwijnen. Op
het display verschijnt het symbool t.
Tv-functie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#TV selecteren.
Het tv-beeld verschijnt. Indien beschikbaar
wordt de zender- en programma-informatie
weergegeven.
Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
tv-beeld voor de bestuurder uitgeschakeld.
Indien beschikbaar wordt de zender- en pro‐
gramma-informatie continu weergegeven.
416 Multimediasysteem
Overzicht tv-functie
1Actieve mediabron
2Zendernaam
3Actueel programma met start- en eindtijd
4Zenderlijsten
5Zendergeheugen
6Mediabronnen
7Geluid
8Volledig scherm
9Opties
Multimediasysteem 417
Overzicht van de weergaven in het tv-bestu‐
ringsmenu
De volgende informatie wordtweergegeven:
RActuele tv-zender met symbool ß(wan‐
neer als favoriet opgeslagen)
RActueel programma met start- en eindtijd
RFIX
Zender vastzetten, functiebeschrijving
(/pagina 419)
Zender vastzetten in- of uitschakelen
(/pagina 419)
RSymbolen zoals voor:
pTeletekst
zAudiotalen beschikbaar
rGecodeerde zender
Volledig tv-scherm weergeven of verbergen
Weergeven
##Volledig scherm selecteren.
of
#De toetsDindrukken.
Verbergen
#De toets%indrukken.
Tv-zender instellen
Tv-zender in besturingsmenu instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#Op de touchpad omhoog of omlaag vegen.
De tv-tuner stelt de vorige of volgende zen‐
der uit de zenderlijst in. Gedurende circa
twaalf seconden verschijnt het besturings‐
menu.
Tv-zender in de zenderlijst instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ªZenderlijsten
#TV zenders selecteren.
#Een tv-zender selecteren.
De tv-tuner stelt de zender uit de zenderlijst
in. Gedurende circa twaalf seconden ver‐
schijnt het besturingsmenu.
Tv-zender zoeken
#TV zenders selecteren.
#ªZoeken selecteren.
#De gezochte zender invoeren
(/pagina 321).
#Een tv-zender selecteren.
Tv-zender in favorieten instellen
Voorwaarden
RDe tv-zender is in favorieten opgeslagen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#De tv-zender selecteren.
Tv-zender op de achtergrond instellen
Voorwaarden
REen toepassing is ingeschakeld, bijvoorbeeld
de navigatie.
ROp de achtergrond is de tv-functie ingescha‐
keld en is het geluid van de ingestelde tv-zen‐
der hoorbaar.
418 Multimediasysteem
#Op de touchpad de toetsDindrukken.
Het mediamenu wordt opgeroepen.
#Omhoog of omlaag navigeren.
De volgende of vorige tv-zender wordt inge‐
steld.
Actuele programma-informatie voor de inge‐
stelde zender weergeven (EPG)
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Electronic Program Guide selecteren.
EPG toont de volgende informatie (indien
beschikbaar):
RUitzendtijden
RProgrammanamen van de actuele en het
volgende programma
#Programma-informatie selecteren en bevesti‐
gen.
De details worden weergegeven.
#Bladeren: Op de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
#Detailweergave verlaten: De toets%
indrukken.
Werking van de instelling zender vastzetten
Zender vastzetten is ingeschakeld
Het kanaal wordt niet gewisseld. Dit is bijvoor‐
beeld zinvol in gevallen waarbij met de auto door
ontvangstgebieden wordtgereden die elkaar
overlappen. Daarmee wordt frequent heen en
weer schakelen tussen de kanalen vermeden.
De indicator FIX wordt achter de naam van een
tv-zender weergegeven.
Zender vastzetten is uitgeschakeld
De tv-tuner schakelt afhankelijk van de ont‐
vangstsituatie automatisch om naar alternatieve,
beterte ontvangen zenders met dezelfde pro‐
gramma-inhoud. Daarmee kan bij elke ont‐
vangstsituatie het best mogelijke tv-beeld wor‐
den weergegeven.
Kanaal vast in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Kanaal vast in- Oof uitschakelen ª.
Overzicht zenderlijst
De tv-tuner geeft het actuele programma van de
momenteel te ontvangen digitale tv- of radiozen‐
der in eigen zenderlijstenweer.
Zenderlijsten zijn alfabetisch of landspecifiek
gesorteerd.
Voor de actualisering van de informatie heeft de
tv-tuner een enige tijd nodig.
De zenderlijstentonen de volgende informatie:
ROntvangbare zendernamen
RProgrammatitel
De informatie wordt onder de volgende voor‐
waarden weergegeven:
RDe digitale zenders zenden dit uit.
Multimediasysteem 419
RDe ontvangtstomstandigheden zijn vol‐
doende.
Favorieten
Overzicht tv-zenders (favorieten)
Er kunnen in totaal 40 digitale tv-zenders als
favorieten worden ingesteld.
Tv-zender snel opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#In het volledig scherm de touchpad langer
dan drie seconden indrukken.
De actuele tv-zender wordt in de favorieten
op de volgende vrije positie opgeslagen.
Tv-zender opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
of
#Een zender in de zenderlijst markeren en als
favoriet opslaan.
De actuele zender wordt in de favorieten op
de volgende vrije positie opgeslagen.
Zender in de favorieten verschuiven
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender verplaatsen
selecteren.
#De nieuwe positie markeren.
#De positie bevestigen.
Zenders wissen
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender wissen selecte‐
ren.
#Ja selecteren.
Tv-uitzending
Overzicht audiotaal en ondertiteling
Audiotaal
RDe keuze tussen meerdere audiotalen is bij
meertalige uitzendingen mogelijk.
RAls de systeemtaal bijvoorbeeld op Engels is
ingesteld en een tv-zender in deze taal uit‐
zendt, dan wordt deze automatisch gekozen.
De overdracht van de uitzending kan met de vol‐
gende symbolen zijn gekenmerkt:
mUitzending met audioverklaring voor
slechtzienden
oUitzending in stereo
nUitzending voor slechthorenden
OUitzending in surround-sound
Als er geen symbool verschijnt, zijn de eigen‐
schappen van de uitzending onbekend of wordt
het programma uitgezonden in mono.
Ondertiteling
RDe functie is ingeschakeld: de ondertiteling
wordt in de geselecteerde taal voor het
lopende programma weergegeven (indien
beschikbaar).
420 Multimediasysteem
Audiotaal in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Een van de beschikbare audiotalen selecte‐
ren.
De selectie van de audiotaal geldt alleen voor
het lopende programma.
Ondertiteling in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Ondertiteling weergeven selecteren.
De ondertiteling in- Oof uitschakelen ª.
#Een van de voor de ondertiteling beschikbare
talen selecteren.
Teletekst
Overzicht teletekst
De teletekstpagina's bevinden zich tussen
pagina 100tot pagina 899.
Een dynamische teletekstpagina bestaat uit
meerdere subpagina's.
Informatie over digitale teletekst MHEG-5:
RDigitale teletekst is slechts in enkele landen
beschikbaar, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië
en Nieuw-Zeeland.
RInteractieve multimedia-toepassingen, bij‐
voorbeeld weerberichten, nieuws, sportuit‐
slagen enz., zijn beschikbaar.
RHet kan enige tijd durenvoordat alle pagina's
geladen zijn.
Videotekstweergeven
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties 5Teletekst
#De vorige of de volgende teletekstpagina
oproepen: Op de touchpad omlaag of
omhoog vegen.
#Cijfers invoeren: Lang op de touchpad druk‐
ken.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Subpagina selecteren: Op de touchpad
naar links of rechts vegen.
%De momenteel geselecteerde subpagina
wordt door een blauw symbool gemarkeerd.
#Naar tv-uitzending terugkeren: De toets
%lang indrukken.
Digitale teletekst MHEG-5
#Als teletekstwordtweergegeven, lang op de
touchpad drukken.
De kleurselectielijst verschijnt.
#Een kleur selecteren.
De pagina-inhoud wordtweergegeven.
#Cijfers invoeren: 123 selecteren.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Naar tv-uitzending terugkeren: TV selecte‐
ren.
Multimediasysteem 421
Beeldinstellingen
Overzicht beeldinstellingen
De volgende beeldformaatinstellingen zijn
beschikbaar:
RAutomatisch
De helderheid wordt automatisch aangepast
met deze optie.
R16:9
R4:3
RZoom
Beeldinstellingen selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Beeldformaat selecteren.
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
HD-programma
Gecodeerde HD-programma's ontvangen
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
De tv-tuner bevindt zich in de opbergruimte in de
bagageruimte.
#Indien nodig (landafhankelijk) de Smart Card
in de schacht van de CI+-module aanbren‐
gen.
#De beschermkap van de tv-tuner verwijde‐
ren.
#De CI+-module in de aansluitplaats van de tv-
tuner aanbrengen.
#De beschermkap op de tv-tuner aanbrengen.
Wanneer de CI+-module correct is aange‐
bracht, kunnen gecodeerde HD-programma's
volgens de CI+-standaard worden ontvangen.
Wanneer de CI-module ongeschikt is, ver‐
schijnt er een storingsmelding.
Menu voor de CI+-module oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#CA-module selecteren.
#Een menu-optie selecteren.
%ViaCI+-menu kunt u het abonnementnum‐
mer weergeven. Dit is bijvoorbeeld nodig om
het abonnement te kunnen verlengen.
Wanneer de weergave stoort, kunt u via CI+-
module opnieuw starten proberen om het
probleem te verhelpen.
422 Multimediasysteem
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
Sound
Klankinstellingen
Informatie over het sound system
Het sound system beschikt over een totaalver‐
mogen van100watt en is uitgerust met zeven
luidsprekers. Het is beschikbaar voor alle radio-
en mediafuncties.
Geluidsmenu oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
ROverige geluidsinstellingen
#Een geluidsmenu selecteren.
Hoge, midden en lage tonen instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De instelling uitvoeren.
Volumeaanpassing in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Burmester®surround sound system
Informatie over het Burmester®-surround
sound system
Het Burmester®-surround sound system
beschikt over een totaalvermogen van 590 watt
en is uitgerust met 13 luidsprekers. Het is
beschikbaar voor alle radio- en mediafuncties.
Geluidsmenu in Burmester®-surround sound
system oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
RSurround sound
RGeluidsfocus
ROverige geluidsinstellingen
#Een functie selecteren.
Multimediasysteem 423
Hoge tonen, middentonen en lage tonen in
het Burmester®surround sound system
instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De gewenste waarden instellen.
Volumeaanpassing in het Burmester®sur‐
round sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader in het Burmester®-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Surround sound in het Burmester®surround
sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Surround sound
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geluidsfocus in het Burmester®-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Geluidsfocus
#De geluidsfocus instellen.
424 Multimediasysteem
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinter‐
val ASSYST PLUS
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
informeert u via het instrumentendisplay over de
resterende tijd of de resterende afstand tot de
volgende reguliere onderhoudstermijn.
Met de terugtoets links in het stuurwiel kunt u
de servicemelding verbergen.
Afhankelijk van het gebruik van de auto kan de
weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS het onderhoudsintervalverkorten, bijvoor‐
beeld in de volgende gevallen:
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rfrequente koudestartfasen
RAuto's met dieselpartikelfilter: Vaak
onderbrokenregeneraties van het dieselpar‐
tikelfilter
Mercedes-Benz adviseert om dergelijke bedrijfs‐
omstandigheden te vermijden.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Onderhoudstermijnweergeven
Boordcomputer:
4Service 5ASSYST PLUS
De volgende onderhoudstermijnwordtweerge
geven.
#Weergave verlaten: De terugtoets links in
het stuurwiel indrukken.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RDe boordcomputer bedienen
(/pagina 285).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door
niet-aangehouden onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder‐
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver‐
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval‐
len altijd aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk‐
zaamheden bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge‐
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van
de auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden
of zwaardere belasting van de auto moeten
onderhoudswerkzaamheden vaker dan voorge‐
schrevenworden uitgevoerd.
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS is slechts een hulpmiddel. De
Onderhoud en verzorging 425
bestuurder van de auto is zelf verantwoordelijk
voor het eventueel vaker laten uitvoeren van
voorgeschreven onderhoudswerkzaamheden als
de bedrijfsomstandigheden en/of belastingen
daartoe aanleiding geven.
Voorbeelden van zware bedrijfsomstandigheden:
Rregelmatig rijden in de stad met vele tussen‐
stops
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvakergebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rernstige stofoverlast en/of veelvuldig gebruik
van de luchtrecirculatie
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld de motorolie vaker laten verversen
en het interieurfilter, motorluchtfilter en oliefilter
vaker laten vervangen. Bij een zwaardere belas‐
ting moeten de banden worden gecontroleerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS berekent de onderhoudster‐
mijn alleen als de accukabels aangesloten
zijn.
#Voor het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het instrumentendis‐
play oproepen en noteren
(/pagina 425).
Motorruimte
Actieve motorkap (voetgangersbescherming)
Werking van de actieve motorkap (voetgan‐
gersbescherming)
In bepaalde ongevalssituaties kan het gevaar
voor letsel voor voetgangers door het activeren
van de actieve motorkap worden gereduceerd.
Het achterstegedeelte van de motorkap wordt
circa 85 mm omhooggebracht.
Voordat naar de servicewerkplaats wordtgere
den de geactiveerde actieve motorkap zelf terug‐
zetten. Bij geactiveerde actieve motorkap kan de
voetgangersbescherming beperkt zijn.
Bij een gekwalificeerde werkplaats moet de vol‐
ledige functionaliteit van de actieve motorkap
weer worden hersteld.
De actieve motorkap is niet in alle landen
beschikbaar.
Actieve motorkap terugzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
426 Onderhoud en verzorging
#De actieve motorkap 1bij het scharnier aan
beide zijden (pijlen) met de vlakke hand
omlaagdrukken.
Daarbij wordt het stelelement drukloos en
kan een sissend geluid optreden.
De motorkap moet aangrijpen.
#Wanneer de actieve motorkap aan de achter‐
zijde bij het scharnier iets kanworden opge‐
tild, de handeling herhalen totdat de motor‐
kap correct aangrijpt.
Motorkap openen en sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ontgrendelde motorkap tijdens
het rijden
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het
rijden opengaan en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de
motorkap vergrendeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij het openen en sluiten
van de motorkap
De motorkap kan bij het openen en sluiten
plotseling in de eindstand vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor
letsel!
#De motorkap alleen openen en sluiten
als zich geen persoon in het draaibereik
bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door bewegende delen
Bepaalde componenten in de motorruimte
kunnen ook bij uitgeschakeld contact blijven
werken of plotseling in werking treden, bij‐
voorbeeld de ventilator van de radiateur.
Voordat werkzaamheden in de motorruimte
worden uitgevoerd het volgende in acht
nemen:
Onderhoud en verzorging 427
#Het contact uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewe‐
gende onderdelen, bijvoorbeeld het
draaibereik van de ventilator, reiken.
#Sierraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt
van bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het aanraken van spanningsvoe‐
rende onderdelen
Het ontstekingssysteem en het brandstofin‐
spuitsysteem werken met een hoge span‐
ning. Als u spanningsvoerende onderdelen
aanraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Nooit onderdelen van het ontstekings‐
systeem of het brandstofinspuitsysteem
bij ingeschakeld contact aanraken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
#Openen: Om de motorkap te ontgrendelen
aan de handgreep 1trekken.
428 Onderhoud en verzorging
#De handgreep 1van de motorkapslot
omhoogdrukken en de motorkap circa 40 cm
optillen.
#Sluiten: De motorkap omlaagbrengen en
vanaf een hoogte van circa 20 cm latenval‐
len.
#Wanneer de motorkap nog iets kanworden
opgetild, de motorkap opnieuw openen en
met iets meer snelheid laten dichtvallen, tot
hij correct vergrendelt.
Motorolie
Motoroliepeil met oliepeilstaaf controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Voorwaarden
RDe motor moet een oliepeilstaaf hebben. Zo
niet, dan is een controle van het motorolie‐
peil alleen mogelijk met de boordcomputer
(/pagina 430).
Afhankelijk van het motortype kan de oliepeil
staaf op verschillende plaatsen in de motor‐
ruimte aangebracht zijn.
De wachttijd voor de controle van het oliepeil bij
een motor op bedrijfstemperatuur is vijf minu‐
ten.
Onderhoud en verzorging 429
#De auto op een horizontaal vlak parkeren.
#De oliepeilstaaf 1eruit trekken en afvegen.
#De oliepeilstaaf 1langzaam tot de aanslag
in de geleidepijp schuiven en na drie secon‐
den eruit trekken.
ROliepeil in orde: Het oliepeil ligt tussen
2en 3.
ROliepeil te laag: Het oliepeil ligt bij 3of
daaronder.
ROliepeil te hoog: Het oliepeil ligt boven
2.
#Wanneer het oliepeil te laag is, 1 l motorolie
bijvullen.
#Als het oliepeil te hoog is, teveel bijgevulde
motorolie aftappen. Naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
Motoroliepeil met de boordcomputer contro‐
leren
Voorwaarden
De motor moet voorzien zijn van een oliepeilsen‐
sor. Zo niet, dan is een controle van het motor‐
oliepeil alleen mogelijk met de oliepeilstaaf
(/pagina 429).
Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats
tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het
bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten
duren, bij een actieverijstijl ook langer.
Om zo snel mogelijk een resultaat te krijgen:
RDe motorwarm rijden.
RDe auto op een horizontale ondergrond par‐
keren.
RDe motor met stationair toerental laten
draaien.
Boordcomputer:
4Service 5Motoroliepeil
Op het multifunctioneel display verschijnt een
van de volgende meldingen:
RMotoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: Nog
geen meting van het oliepeil mogelijk.
#Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw pro‐
beren.
RMotoroliepeil in orde en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het multifunctio‐
neel display is groen en ligt tussen "min" en
"max": Het oliepeil is in orde.
RMotoroliepeil 1,0 l bijvullen en de balk voor
de weergave van het oliepeil op het multi‐
functioneel display is oranje en ligt onder
"min":
#1 l motorolie bijvullen.
RMotoroliepeil verlagen en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het multifunctio‐
neel display is oranje en ligt boven "max":
#Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Naar
een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RVoor motoroliepeil contact aan:
#Het contact inschakelen, om het motorolie‐
peil te controleren.
RMotoroliepeil Systeem functioneert niet: Sen‐
sor defect of niet aangesloten.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RMotoroliepeil Nu niet beschikbaar:
#De motorkap sluiten.
430 Onderhoud en verzorging
Motorolie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door motorolie
Wanneer motorolie op hete onderdelen in de
motorruimte terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen motorolie
naast de vulopening terechtkomt.
#Voordat de motorwordtgestart, deze
laten afkoelen en met motorolie ver‐
vuilde onderdelen grondig reinigen.
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de voor de voorge
schreven onderhoudsintervallen beno‐
digde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De aanwijzingen van de weergave
onderhoudsinterval m.b.t. het olie ver‐
versen opvolgen.
*AANWIJZING Schade door te veel bijge‐
vulde motorolie
Te veel motorolie kan de motor of de kataly‐
sator beschadigen.
#Te veel bijgevulde motorolie door een
gekwalificeerde werkplaats laten verwij‐
deren.
#De afsluitdop 1linksom draaien en verwij‐
deren.
#Motorolie bijvullen.
Onderhoud en verzorging 431
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
draaien tot deze vergrendelt.
#Het oliepeil opnieuw controleren
(/pagina 429).
Koelvloeistofniveau controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran‐
ding door hete koelvloeistof
Het motorkoelsysteem staat onder druk, met
name bij een warme motor. Als de afsluitdop
wordtgeopend is er gevaar voor verbranding
door de eruit spuitende hete koelvloeistof.
#De motor laten afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen een veiligheidsbril en
veiligheidshandschoenen dragen.
#De afsluitdop langzaam openen, om de
druk te laten ontsnappen.
#De auto op een horizontaal vlak parkeren.
#De koelvloeistoftemperatuurmeter in het
combi-instrument controleren.
De koelvloeistoftemperatuur moet lager dan
70 °C zijn.
#De afsluitdop 1langzaam linksom draaien
en de overdruk laten ontsnappen.
432 Onderhoud en verzorging
#De afsluitdop 1verder linksom draaien en
verwijderen.
Het koelvloeistofniveau is in orde:
RBij koude motortot de markeringsrand 2
RBij warme motortot1,5 cm boven de marke
ringsrand 2
#Indien nodig een door Mercedes-Benz goed‐
gekeurde koelvloeistof bijvullen.
RMeer informatie overkoelvloeistof, zie
(/pagina 506).
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
#De afsluitdop 1aan de lip lostrekken.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Onderhoud en verzorging 433
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voor‐
ruit vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld
ijs, sneeuw of bladeren.
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto
wassen in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verminderde remwerking na het
auto wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem‐
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor‐
zichtig afremmen tot de volledige rem‐
werking weer aanwezig is.
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de wasstraat geschikt is
voor de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij‐
heid tussen de bodemplaat en de gelei‐
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte
van de wasstraat, met name de breedte
van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een was‐
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de HOLD-functie zijn uitgeschakeld.
RDe 360°-camera of de achteruitrijcamera is
uitgeschakeld.
RDe zijruiten en het schuifdak zijn volledig
gesloten.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar‐
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in
de stand g.
RBij wasstraten met sleepinstallatie: De neu‐
traalstand iis ingeschakeld.
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver‐
wijderd, anders kan het kofferdeksel onbe‐
doeld opengaan.
%Wanneer u de auto tijdens het wassen wilt
verlaten, erop letten dat de sleutel zich in de
auto bevindt. Anders wordt de rijstand j
automatisch ingeschakeld.
%Door na het auto wassen de waxvan de
voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwij‐
deren, wordtstreepvorming voorkomen en
worden wisgeluiden gereduceerd.
434 Onderhoud en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van een hogedrukreiniger
met rondstraalsproeier
De waterstraal van een rondstraalsproeier
(vuilfrees) kanvan buitenaf niet zichtbare
beschadigingen aan de banden of aan onder‐
delen van het onderstel veroorzaken.
Daardoor beschadigde onderdelen kunnen
onverwachts uitval.
#Voor de reiniging van de auto geen
hogedrukreiniger met rondstraals‐
proeier gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge‐
drukreiniger:
RDe sleutel op een minimumafstand van 3 m
van de auto opbergen. Anders kan het koffer‐
deksel onbedoeld opengaan.
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de
auto zijn bedekt met een decorfolie. Een
minimale afstand van 70 cm tussen de met
folie bedekte delen van de auto en de sproei‐
ermond van de hogedrukreiniger aanhouden.
De sproeier van de hogedrukreiniger tijdens
de reiniging bewegen. De watertemperatuur
van de hogedrukreiniger mag niet hoger zijn
dan 60 °C.
RDe opgavenover de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hoge‐
drukreiniger in acht nemen.
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
direct richten op gevoelige onderdelen, zoals
banden, kieren, elektrische onderdelen,
accu's, lichtbronnen en ventilatieopeningen.
Auto met de hand wassen
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som‐
mige landen is het met de hand wassen bijvoor‐
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaat‐
sen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto‐
spons wassen. De auto daarbij niet aan
directe zonnestraling blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen. De waterstraal niet
direct in de luchtinlaatroosters richten.
Onderhoud en verzorging 435
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van lak en matte lak
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging en verzorging Voorkomen van beschadigingen van de lak
Lak RDode insecten: Met insectenverwijderaar inweken en ver‐
volgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en vervolgens
afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in wasbenzine
of aanstekervloeistofgedrenkte doek door licht wrijven
verwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een vochtige doek en
schoon waterverwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebruiken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aanbrengen.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
436 Onderhoud en verzorging
Reiniging en verzorging Voorkomen van beschadigingen van de lak
Matte lak RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde verzorgings‐
middelen gebruiken.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die met de huidige stand
van de techniek overeenkomen.
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een aanslui‐
tende behandeling met hete waxgebruiken.
RGeen cleaner, schuur-/poetsproducten, glansconserve
ringsmiddel, bijvoorbeeldwax, gebruiken.
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen
van decorfolie
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van matte lak in het hoofdstuk "Aanwijzin‐
gen met betrekking tot de verzorging van lak en
matte lak " (/pagina 436) in acht nemen.
Deze aanwijzingen gelden ook voor matte decor‐
folie.
Onderhoud en verzorging 437
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging Schade aan de decorfolie vermijden
RVoor het reinigen veel water en een mild reinigingsmiddel zonder
toevoegingen of schurende stoffengebruiken, bijvoorbeeld een voor
Mercedes-Benz goedgekeurde autoshampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen. Daarbij sterk wrijven
vermijden. De decorfolie kan anders onherstelbaar worden bescha‐
digd.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doffe decorfolie: Het voor
Mercedes-Benz geadviseerde en vrijgegevenreinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar inweken en vervolgens
afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en vervolgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die vanfolie is voorzien na
het wassen altijd met een zachte, goed absorberende doek drogen.
RDe levensduur en de kleurechtheid van decorfolie kan door de volgende
zaken worden beïnvloed:
-Zonnestraling
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanjager
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoffen
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie gebruiken. Poetsen leidt ertoe
dat het oppervlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met wax behandelen. Hierdoor
kunnen vlekken ontstaan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging kun‐
nen niet altijd worden hersteld. In dit geval con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini‐
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na
het verwijderen van decorfolie optische verschil‐
len optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
438 Onderhoud en verzorging
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwalificeerde werkplaats laten uit‐
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het reini‐
genvan de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen
in beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser‐
bladen te reinigen, altijd de ruitenwis‐
sers en het contact uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Onderhoud en verzorging 439
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Wielen/velgen Water en een zuurvrijevelgenreiniger gebruiken. RVoor het verwijderen vanremstofgeen zuurhoudende vel‐
genreiniger gebruiken. Anders kunnen de wielbouten en
onderdelen van de remmen worden beschadigd.
RTervermijding van corrosievorming op de remschijven en
remblokken na het reinigen enkele minuten rijden en de
auto dan pas parkeren. De remschijven en remblokken
worden warm en drogen.
Ruiten De ruiten aan de binnen- en buitenzijde met een vochtige
doek en een door Mercedes-Benz geadviseerd reinigingsmid‐
del reinigen.
Voor het reinigen van de binnenzijde geen droge doeken,
schuurmiddelen of oplosmiddelen bevattende reinigingsmid‐
delen gebruiken.
Ruitenwisserbladen De weggeklapte ruitenwisserbladen met een vochtige doek
reinigen. Ruitenwisserbladen niet te vaak reinigen.
Exterieurverlichting De lampglazen met een natte spons en een mild reinigings‐
middel, bijvoorbeeld autoshampoo, reinigen. Alleen voor kunststofglas geschikte reinigingsmiddelen of
doeken gebruiken.
440 Onderhoud en verzorging
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
AIRPANEL Als de auto zeer stoffig is of als zout op het mechanisme van
het AIRPANEL aanwezig is, kan het verstelbereik van de
afsluitkleppen in de radiateurbekleding beperkt zijn.
RHet contact inschakelen, waarna de afsluitkleppen na
circa 120 seconden automatisch worden geopend.
RDe draaipunten van de afsluitkleppen met een hogedruk‐
reiniger reinigen.
Bij het gebruik van een hogedrukreiniger een minimumaf‐
stand van 30 cm aanhouden.
Sensoren De sensoren in de voor- en achterbumper en in de radiateur‐
bekleding met een zachte doek en autoshampoo reinigen. Bij het gebruik van een hogedrukreiniger een minimumaf‐
stand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera
en 360°-camera
RDe afdekking van de camera met het multimediasysteem
openen (/pagina 258).
RDe cameralens met schoon water en een zachte doek rei‐
nigen.
Geen hogedrukreiniger gebruiken.
Onderhoud en verzorging 441
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Uitlaateindpijp Met een door Mercedes-Benz geadviseerd reinigingsmiddel
reinigen, met name in de winter en na het wassen van de
auto.
Geen zuurhoudende reinigingsmiddelen gebruiken.
Aanhangwagenvoor‐
ziening
RRoestaanslag op de kogelverwijderen, bijvoorbeeld met
een staalborstel.
RVuil met een pluisvrije doek verwijderen.
RNa reiniging van de kogelkop deze dun met olie of met vet
insmeren.
RDe verzorgingstips in de handleiding van de fabrikant van
de aanhangwagenvoorziening in acht nemen.
De kogelhals niet met een hogedrukreiniger of oplosmiddel
reinigen.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het losraken vankunststof delen na
het gebruik van oplosmiddelhoudende
verzorgingsmiddelen
Door oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen kunnen de oppervlakken
in de cockpit poreus worden.
Wanneer de airbags dan worden geactiveerd,
kunnen kunststof delen losraken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids‐
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij‐
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval‐
len.
442 Onderhoud en verzorging
#Veiligheidsgordels nooit bleken en kleu‐
ren.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Veiligheidsgordels Met lauw water en een zeepoplossing reinigen. RGeen chemische reinigingsmiddelen gebruiken.
RVeiligheidsgordels niet door verwarming boven 80 °C of
directe zonnestraling drogen.
Display Het oppervlak voorzichtig met een microvezeldoek en een
geschikt display-verzorgingsmiddel (TFT/LCD) reinigen.
RDisplay afzetten en laten afkoelen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Kunststof bekleding RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Door Mercedes-Benz geadviseerd
verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aanbrengen.
RNiet in contact latenkomen met cosmetica, insectenspray
en zonnebrandcrème.
Echt hout/sierdelen RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek en een zeep‐
oplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Door Mercedes-Benz geadviseerd
verzorgingsmiddel gebruiken.
Geen oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen, poetsmidde‐
len of waxgebruiken.
Interieurhemel Met een borstel of droogshampoo reinigen.
Onderhoud en verzorging 443
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Vloerbedekking Voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt- en textielreinigings‐
middel gebruiken.
Stoelhoezen van
echt leder
RMet een vochtige doek reinigen en met een droge doek
nawissen.
RLederverzorging: Door Mercedes-Benz geadviseerd leder‐
verzorgingsmiddel gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
DINAMICA
Met een vochtige doek reinigen. Geen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
kunstleder
Met een vochtige doek en een 1%-zeepoplossing reinigen. Geen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
stof
Met een vochtige microvezeldoek en een 1%-zeepoplossing
reinigen en laten drogen.
EASY-PACK-bagage‐
ruimte-comfortbox
Met een vochtige doek reinigen. Geen alcoholische verdunners, benzine of schurende reini‐
gingsmiddelen gebruiken.
444 Onderhoud en verzorging
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de veilig‐
heidsvestvakken in de portieropbergvakken van
het bestuurders- en passagiersportier.
#Uitnemen: Het veiligheidsvestfoedraal 1
aan de lus 2eruit trekken.
#Het veiligheidsvestfoedraal 1openen en het
veiligheidsvest eruit nemen.
%In de portieropbergvakken van de achterpor‐
tieren zijn eveneens veiligheidsvestvakken
aangebracht waarin veiligheidsvestenkun‐
nen worden opgeborgen.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Veiligheidsvest klasse 2
Aan de in de wettelijke norm vastgelegde eisen
kan alleen worden voldaan als het veiligheids‐
vest de juiste maat heeft en volledig gesloten is.
In de volgende gevallen de veiligheidsvestenver‐
vangen:
RDe reflecterende strepen zijn beschadigd of
vervuild.
RHet is te vaak gewassen.
RDe fluorescerende eigenschappen nemen af.
Pechhulp 445
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek uitnemen
#De gevarendriehoekhouder 1aan beide zij‐
den in de richting van de pijl drukken en ope‐
nen.
#De gevarendriehoek 2uitnemen.
Gevarendriehoek uitklappen
#De reflectoren aan de zijkant 1tot een drie‐
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven‐
ste drukknop 2verbinden.
#De poten3zijdelings naar onderen uitklap‐
pen.
Overzicht EHBO-set
De EHBO-set 1bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergnet.
446 Pechhulp
Brandblusser verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet correct bevestigde
brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder
Een brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
Bovendien kan de brandblusser in de been‐
ruimte van de bestuurder gaan rondslingeren
en de bestuurder of andere inzittenden ver‐
wonden.
#De brandblusser tijdens het rijden altijd
correct in de houder opbergen en
bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
verwijderen.
#Auto met linkse besturing: De lip 1
omhoogtrekken.
#De brandblusser 2uitnemen.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen‐
schappen en het stuur‑ en remgedrag van de
auto sterk.
Banden zonder noodloopeigenschappen:
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band direct vervangen door
het nood‑ of reservewiel of contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Banden met noodloopeigenschappen:
#De informatie en de waarschuwingsaan‐
wijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen)
in acht nemen.
Afhankelijkvan de uitrusting van de auto hebt u
in gevalvan bandenpech over de volgende moge‐
lijkheden:
RAuto's met MOExtended-banden: Beperkt
doorrijden is mogelijk. Daarbij de waarschu‐
wingsaanwijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in
acht nemen (/pagina 448).
RAuto's met TIREFIT Kit: Ukunt de band
repareren om beperkt te kunnen doorrijden.
Pechhulp 447
Daartoe de TIREFIT-set gebruiken
(/pagina 449).
RAuto's met Mercedes me connect: Ukunt
in gevalvan pech een pechoproep starten
met het bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 386).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/pagina 484).
%Een noodwiel is alleen in bepaalde landen
verkrijgbaar.
Aanwijzingen met betrekking tot MOExten‐
ded-banden (banden met noodloopeigen‐
schappen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden in het noodpro‐
gramma
Tijdens het rijden in het noodprogramma
wordt het rijgedrag slechter, bijvoorbeeld bij
het rijden door bochten, sterk accelereren en
bij het remmen.
#De toegestane maximumsnelheid voor
MOExtended-banden niet overschrijden.
#Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en rij‐
den over hindernissen (stoepranden,
kuilen en wegoneffenheden, in het ter‐
rein) vermijden. Dit geldt in het bijzon‐
der als de auto beladen is.
#In de volgende gevallen het rijden in het
noodprogramma beëindigen:
Rbij klapperende geluiden
Rbij schudden van de auto
Rbij rookontwikkeling met de geur vanrub‐
ber
Rbij voortdurend ingrijpen van het ESP®
Rbij scheuren in de bandwangen
#Na het rijden in de noodprogramma bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren of de velgen verder kunnen
worden gebruikt.
#De defecte band in ieder gevalvervan‐
gen.
Met MOExtended banden (banden met nood‐
loopeigenschappen) kan ook met de auto wor‐
den gereden als één of meer banden volledig
leeg zijn. De band mag echter geen duidelijk
zichtbare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan het
keurmerk "MOExtended" op de wang van de
band.
Auto's met bandenspanningswaarschu‐
wingssysteem: MOExtended-banden mogen
alleen in combinatie met geactiveerd banden‐
spanningswaarschuwingssysteem worden
gebruikt.
Auto's met bandenspanningscontrole: MOEx‐
tended-banden mogen alleen in combinatie met
geactiveerde bandenspanningscontrole worden
gebruikt.
Wanneer een waarschuwingsmelding voor druk‐
verlies op het multifunctioneel display verschijnt,
als volgt te werk gaan:
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
448 Pechhulp
Af te leggen afstand na drukverlieswaarschu‐
wing
Beladingstoestand Af te leggen afstand
Gedeeltelijk beladen 80 km
Volledig beladen 30 km
De bereikbare nog af te leggen afstand kan afwij‐
ken afhankelijkvan de rijstijl. Daarbij de toege‐
stane maximumsnelheid van 80 km/h in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kanworden gemonteerd, mag
tijdelijk ook een standaardband worden
gebruikt.
Opbergplaats TIREFIT-set
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
De TIREFIT-set bevindt zich onder de bagage‐
ruimtebodem.
1Fles bandenafdichtmiddel
2Bandenvulcompressor
%Afhankelijk van de vermogensklasse (LK)
heeft de bandenvulcompressor het volgende
gewicht:
RLK1 12 V/10 A, 120W, 0,8 kg
RLK2 12 V/15 A, 180W, 0,9 kg
De opgave van de vermogensklasse (LK)
en/of de elektrische gegevens vindt u aan
de achterzijde van de bandenvulcompressor.
De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.
Bij een storing in de werking contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
TIREFIT-set gebruiken
Voorwaarden
RFles bandenafdichtmiddel
RSticker TIREFIT
RBandenvulcompressor
RHandschoenen (afhankelijk van de uitrusting
van de auto)
Opbergplaats TIREFIT-set: (/pagina 449)
Met het bandenplakmiddel TIREFIT kunnen
kleine perforaties tot 4 mm, in het bijzonder in
het loopvlak van de band, worden afgedicht.
TIREFIT is bruikbaar bij een buitentemperatuur
tot circa -20 °C.
Pechhulp 449
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van bandenplakmiddel
In de volgende gevallen kan het bandenplak‐
middel niet voor voldoende pechhulp zorgen,
omdat de band niet kanworden afgedicht,
bij:
Rinsnijdingen of perforaties in de band die
groter zijn dan bovengenoemd.
Rschade aan het velgbed.
Rbeschadigingen door het rijden met een
zeer lage bandenspanning of een lege
band.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door bandenplakmid‐
del
Het bandenplakmiddel is schadelijk voor de
gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het
mag niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Bandenplakmiddel uit de buurt
van kinderen houden.
Bij contact met het bandenplakmiddel het
volgende in acht nemen:
#Bandenplakmiddel op de huid direct
met water afspoelen.
#Bandenplakmiddel in de ogen direct
grondig met schoon water uitspoelen.
#Als het bandenplakmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en
veel water drinken. Geen braken opwek‐
ken en zo snel mogelijk naar een arts
gaan!
#Met bandenplakmiddel vervuilde kle‐
ding direct vervangen.
#Bij allergische reacties direct naar een
arts gaan.
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op
de stickervan de bandenvulcompressor in acht
nemen.
De fles bandenafdichtmiddel elke vijf jaar laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De binnengedrongen voorwerpen in de band
laten zitten.
450 Pechhulp
#Deel 1van de TIREFIT-sticker in het
gezichtsveld van de bestuurder op het combi-
instrument plakken.
#Deel 2van de TIREFIT-sticker in de buurt
van het ventiel op de velg van het wiel met
de lekke band plakken. #De stekker 4met de kabel en de slang 5
uit het huis van de bandenvulcompressor
trekken.
#De stekker van de slang 5in de flens 6
van de fles bandenafdichtmiddel 1schui‐
ven, tot de stekker vergrendelt.
#De fles bandenafdichtmiddel 1met de
bovenzijde naar beneden in de uitsparing 2
van de bandenvulcompressor steken.
#Het ventieldopje van het ventiel 7van de
lekke band draaien.
#De vulslang 8op het ventiel 7schroeven.
#De stekker 4in een 12‑V‑aansluiting van de
auto steken.
#Het contact inschakelen.
#De in- en uitschakelknop 3op de banden‐
vulcompressor indrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. Eerst wordt het ban‐
denplakmiddel in de band gepompt. Daarbij
kan de druk kortstondig naar circa 500 kPa
(5 bar, 73 psi) stijgen.
Pechhulp 451
De bandenvulcompressor tijdens deze fase
niet uitschakelen!
#De bandenvulcompressor maximaal tien
minuten laten draaien.
Vervolgens moet een bandenspanning van
ten minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) bereikt
zijn.
Wanneer bandenplakmiddel weggelekt is, de
getroffen plaatsen zo snel mogelijkreinigen. Bij
voorkeur schoon watergebruiken.
Als uw kleding met bandenplakmiddel is ver‐
vuild, deze zo snel mogelijk bij een stomerij met
perchloorethyleen laten reinigen.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt
bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul‐
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap‐
pen.
#Met de auto zeer langzaam circa 10 mvoor‐
uit- of achteruitrijden.
#De band opnieuw oppompen.
Na maximaal tien minuten moet de banden‐
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar,
29 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd niet wordt bereikt, is de
band te zwaar beschadigd. Het bandenplak‐
middel kan hier geen pechhulp bieden.
Beschadigde banden en een te lage banden‐
spanning kunnen het remgedrag en de rij-
eigenschappen sterk nadelig beïnvloeden.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt
bereikt:
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden met afgedichte ban‐
den
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afge‐
dichte band beïnvloedt de rij-eigenschappen
en is niet geschikt voor hogere snelheden.
#De rijstijl overeenkomstig aanpassen en
voorzichtig rijden.
#De toegestane maximumsnelheid voor
een met bandenplakmiddel afgedichte
band in acht nemen.
#De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenplakmiddel afgedichte band is
80 km/h.
#Het bovenste gedeelte van de TIREFIT-sticker
op het combi-instrument in het blikveld van
de bestuurder bevestigen.
452 Pechhulp
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlo‐
pend bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de
TIREFIT-set leggen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door verkeerde afvoer
Bandenplakmiddel bevat schadelijke stoffen.
#De gebruikte fles bandenafdichtmiddel
vakkundig afvoeren, bijvoorbeeld bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
#De fles bandenafdichtmiddel, de bandenvul‐
compressor en de gevarendriehoek opber‐
gen.
#Meteen wegrijden.
#Na circa tien minutenstoppen en de banden‐
spanning controleren met de bandenvulcom‐
pressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
korterit niet wordt bereikt, is de band te
zwaar beschadigd. Het bandenplakmiddel
kan hier geen pechhulp bieden.
Beschadigde banden en een te lage banden‐
spanning kunnen het remgedrag en de rij-
eigenschappen sterk nadelig beïnvloeden.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Landen met Mercedes-Benz Service24h: Een
sticker met het telefoonnummer van Mercedes-
BenzService24h bevindt zich bijvoorbeeld op de
B‑stijl aan bestuurderszijde.
#De bandenspanning corrigeren, wanneer
deze nog ten minste 130 kPa (1,3 bar, 19 psi)
bedraagt. Zie voor de waarden de banden‐
spanningstabel in de tankdopklep.
#Bandenspanning verhogen: De bandenvul‐
compressor inschakelen.
#Bandenspanning verlagen: De afblaasknop
1naast de manometer2indrukken.
#Als de bandenspanning correct is, de vul‐
slang losdraaien van het ventiel van de gere‐
pareerde band.
#Het ventieldopje op het ventiel van de gere‐
pareerde band draaien.
Pechhulp 453
#De fles bandenafdichtmiddel uit de banden‐
vulcompressor trekken. Daarbij de vergren‐
deling van het gele afsluitkapje samendruk‐
ken.
De vulslang blijft op de fles bandenafdicht‐
middel.
#Naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde
werkplaats rijden en de band, de fles bande‐
nafdichtmiddel en de vulslang laten vervan‐
gen.
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12‑V‑-
accu
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden aan de accu
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen bijvoorbeeld tot kortslui‐
ting leiden. Dat kan leiden tot functiebeper‐
kingen vanveiligheidsrelevante systemen,
zoals het verlichtingssysteem, het ABS (anti‐
blokkeersysteem) of het ESP®(elektronisch
stabiliteitsprogramma). De bedrijfsveiligheid
van de auto kan beperkt zijn.
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid
#Bij kortsluiting of een gelijkwaardige
storing direct contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
#Niet verder rijden.
#Werkzaamheden aan de accu altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
uitvoeren.
RMeer informatie over het ABS
(/pagina 213)
RMeer informatie over het ESP®
(/pagina 213)
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei‐
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd. Deze accu's bieden een ver‐
hoogde bescherming tegen eruit lopende accu‐
vloeistof, opdat inzittenden niet verwond raken
als een accu bij een ongevalwordt beschadigd.
454 Pechhulp
Alle auto's behalve auto's met lithium-ion-
accu
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kantot vonkvor‐
ming leiden en daardoor het zeer explosieve
gasmengsel van een accu ontsteken.
#Om aanwezige elektrostatische opla‐
ding af te bouwen, de metalen carrosse‐
rie aanraken voordat de accu wordt
vastgepakt.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en tijdens de starthulp.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd hou‐
den.
#Accuzuur direct grondig met veel
schoon water afspoelen en direct de
hulp van een arts inroepen.
Alle auto's
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12volt–-accu moet worden aange‐
sloten, neemt u dan contact op met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaan‐
wijzingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk‐
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
Geschikte beschermende kleding dra‐
gen, in het bijzonder handschoenen,
schort en gezichtsbescherming. Elek‐
trolyt- of zuurspatten direct wegspoe‐
len met schoon water. Zo nodig naar
een arts gaan.
Pechhulp 455
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Het volgende in acht nemen wanneer u de auto
gedurende een langere periode niet gebruikt:
RDe ruststand inschakelen.
RAls alternatief: De accu aansluiten op een
door Mercedes-Benz aanbevolen oplader of
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats voor het loskoppelen van de
accu.
Aanwijzingen met betrekking tot de starthulp
en het opladen van de 12‑V‑accu
Auto's met lithium-ion-accu
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een oplader zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen opladers met een maximale laad‐
spanning van14,4 V gebruiken.
Alle andere auto's
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een laadapparaat zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen laadapparaten met een maximale
laadspanning van14,8 V gebruiken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
ontstekend waterstofgas
Een accu genereert bij het opladen water‐
stofgas. Als een kortsluiting wordtveroor‐
zaakt of als vonkvorming optreedt, kan het
waterstofgas ontsteken.
#Erop letten dat de plusklem van een
aangesloten accu niet met onderdelen
van de auto in contact komt.
#Nooit metalen voorwerpen of gereed‐
schap op een accu leggen.
#Bij het aansluiten‑ en loskoppelen van
de accu beslist de beschrevenvolgorde
456 Pechhulp
van de accupoolklemmen in acht
nemen.
#Bij de starthulp altijd erop letten dat
alleen accupolen met dezelfde polariteit
met elkaar worden verbonden.
#Bij de starthulp beslist de beschreven
volgorde bij het aansluiten‑ en losma‐
kenvan de startkabel in acht nemen.
#Als de motor draait de accupoolklem‐
men niet aansluiten‑ of losmaken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij het
opladen en bij starthulp
Bij het opladen en bij starthulp kan een
explosief gasmengsel uit de accu ontsnap‐
pen.
#Beslist vuur, open licht, vonkvorming en
rokenvermijden.
#Bij het opladen en bij starthulp voor vol‐
doende ventilatie zorgen.
#Niet over een accu buigen.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij
een bevroren accu
Een ontladen accu kan al bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen.
Als dan starthulp wordtgegeven of de accu
wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.
#Een bevroren accu ór het opladen of
voor het gevenvanstarthulp altijd laten
ontdooien.
Als bij een lage temperatuur de controle-/waar‐
schuwingslampjes in het combi-instrument niet
gaan branden, is de ontladen accu met grote
waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag de
accu noch worden opgeladen, noch de auto met
starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu kan
drastisch ingekort zijn. Het startgedrag kanver‐
slechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.
Het wordtgeadviseerd een ontdooide accu bij
een gekwalificeerde werkplaats te laten contro‐
leren.
Alle auto's
Plug-in-hybride: De aanwijzingen in de aanvul‐
lende handleiding lezen. Anders kunt u gevaren
niet herkennen.
*AANWIJZING Beschadiging door veelvul‐
dige en langdurige startpogingen
Door veelvuldige en langdurige startpogingen
kan door onverbrande brandstof de katalysa‐
torworden beschadigd.
#Veelvuldige en langdurige startpogingen
voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp
en bij het opladen van de accu:
RAlleen onbeschadigde start-/laadkabels met
voldoende grote doorsnede en geïsoleerde
poolklemmen gebruiken.
RNiet-geïsoleerde onderdelen van de pool‐
klemmen mogen niet met andere metalen
onderdelen in aanraking komen zolang de
start-/laadkabels met het hulpstartpunt zijn
verbonden.
Pechhulp 457
RDe start-/laadkabels mogen geen onderde‐
len aanraken die als de motor draait kunnen
bewegen.
REr altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn.
RBeslist vuur en open licht vermijden.
RNiet over een accu buigen.
Bij het opladen van de accu bovendien de vol‐
gende punten in acht nemen:
RAlleen door Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde opladers gebruiken.
RDe handleiding van de oplader lezen voordat
u de accu gaat opladen.
Bij de starthulp bovendien de volgende punten in
acht nemen:
RAlleen accu's met een nominale spanning
van12V als starthulp gebruiken.
RDe auto's mogen elkaar niet raken.
RBenzinemotor: De motor mag alleen met
startkabels worden gestart als de motor
koud en het uitlaatsysteem afgekoeld is.
Starthulp en 12‑V‑-accu opladen
Voorwaarden
RDe auto is met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
RAutomatische transmissie: De transmissie
staat in de stand j.
RHandgeschakelde versnellingsbak: De ver‐
snellingsbak staat in de neutraalstand.
RHet contact en alle elektrischeverbruikers
zijn uitgeschakeld.
RDe motorkap geopend.
#De afdekking 1in de richting van de pijl
omhoogklappen.
#De afdekking 2van de plusaansluiting 3
op het hulpstartpunt in de richting van de pijl
schuiven.
#De plusaansluiting 3aan de eigen auto en
de pluspool van de externe accu met de
458 Pechhulp
start-/laadkabel verbinden. Daarbij beginnen
met de plusaansluiting 3van de eigen auto.
#Bij starthulp: De motorvan de hulpbiedende
auto met stationair toerental laten draaien.
#De minpool van de externe accu en het mas‐
sapunt 4aan de eigen auto met de start-/
laadkabel verbinden. Daarbij met de externe
accu beginnen.
#Bij starthulp: De motorvan de eigen auto
starten.
#Bij opladen: Het opladen starten.
#Bij starthulp: De motoren enkele minuten
laten draaien.
#Bij starthulp: Voordat de startkabel wordt
losgemaakt een elektrische verbruiker van de
eigen auto, bijvoorbeeld de achterruitverwar‐
ming of de verlichting, inschakelen.
Als de starthulp of het opladen beëindigd is:
#De startkabel/laadkabel eerst van het mas‐
sapunt 4en de minpool van de externe
accu losmaken, vervolgens van de plusaan‐
sluiting 3en de pluspool van de externe
accu. Hierbij telkens beginnen bij de contac‐
tenvan de eigen auto.
#Na het verwijderen van de start-/laadkabels,
de afdekking 2van de plusaansluiting 3
sluiten.
#De afdekking 1sluiten.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
12‑V‑accu vervangen
#De aanwijzingen met betrekking tot de
12‑V‑accu in acht nemen (/pagina 454).
Mercedes-Benz adviseert de 12‑V‑accu te laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats,
bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Als u zelf de accu wilt vervangen, neemt u dan
de volgende aanwijzingen in acht:
REen defecte accu altijd vervangen door een
accu, die aan de specifieke eisen van de auto
voldoet.
De auto is uitgerust met een accu die gebruik
maakt vanAGM‑technologie (Absorbent
Glass Mat) of een lithium-ion-accu. De volle‐
dige functionaliteit van de auto is alleen
gewaarborgd met een AGM‑accu of een
lithium-ion-accu. Mercedes-Benz adviseert in
verband met de veiligheid alleen accu's te
gebruiken die door Mercedes-Benz speciaal
voor de auto zijn getest en goedgekeurd.
RAanbouwdelen zoals de ontluchtingsslang,
het hoekstuk of de accupoolafdekking over‐
zetten van de te vervangen accu.
RErop letten dat de ontluchtingsslang altijd op
de oorspronkelijke opening aan accuzijde is
aangesloten.
Aanwezige of meegeleverde pluggen monte‐
ren.
Anders kunnen gassen of accuzuur ontsnap‐
pen.
RErop letten dat de aanbouwdelen weer op
dezelfde wijze worden aangesloten.
Pechhulp 459
Aan- of wegslepen
Toegestane sleepmethoden
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats vante slepen.
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
Toegestane sleepmethoden
Uitrusting van de auto/sleepme‐
thode
Beide assen op de grond Vooras opgetild Achteras opgetild
Auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak Ja, maximaal 50 km met 50 km/h Ja, maximaal 50 km met 50 km/h Ja, maximaal 50 km met 50 km/h
Auto's met automatische transmis‐
sie Ja, maximaal 50 km met 50 km/h Nee Ja, wanneer het stuurwiel met een
stuurwielklem in de middenpositie
geblokkeerd is.
4MATIC auto's Ja, maximaal 50 km met 50 km/hNee Nee
Slepen met opgetilde as: Het wegslepen moet
door een bergingsbedrijfworden uitgevoerd.
460 Pechhulp
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege‐
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 460).
#De accu moet aangesloten en opgeladen zijn;
dit controleren.
Wanneer de accu ontladen is, de volgende pun‐
ten in acht nemen:
RDe motorkan niet worden gestart.
RDe elektrische parkeerremkan niet worden
uit- of ingeschakeld.
RAuto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie kan niet in de
stand iof jworden gezet.
%Auto's met automatische transmissie:
Wanneer de automatische transmissie niet in
de stand ikanworden gezet of het multi‐
functioneel display in het combi-instrument
niets aangeeft, de auto vervoeren
(/pagina 462). Voor het transport van
de auto is een sleepwagen met hefinrichting
nodig.
*AANWIJZING Beschadiging door te snel
of te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijf‐
lijn beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over‐
schrijden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen van een auto met een
te hoog gewicht
Wanneer‑ de te slepen auto zwaarder is dan
het toegestaan totaalgewicht van uw auto,
kunnen de volgende situaties zich voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kangaan slingeren en
zelfs kantelen.
#Als u een andere auto aansleept‑ of
sleept, moet erop worden gelet dat het
gewicht ervan niet hoger is dan het toe‐
gestaan totaalgewicht van uw auto.
Als een auto moet worden weggesleept of aan‐
gesleept, mag het toegestaan totaalgewicht
daarvan het toegestaan totaalgewicht van het
trekkende voertuig niet overschrijden.
#De gegevens over het toegestaan totaalge‐
wicht van de betreffende auto vindt u op het
voertuigtypeplaatje (/pagina 497).
#Auto's met automatische transmissie: Het
bestuurders- of passagiersportier niet ope‐
nen, omdat anders de automatische trans‐
missie automatisch in de stand jwordt
gezet.
#Het sleepoog aanbrengen
(/pagina 464).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde bevestiging
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De automatische vergrendeling uitschakelen
(/pagina 84).
#De HOLD-functie niet activeren.
Pechhulp 461
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 104).
#HetActive Brake Assist System uitschakelen
(/pagina 224).
#Auto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie in de stand izet‐
ten.
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: De neutraalstand iinschakelen.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: Het contact inschakelen, anders
kan het stuurslot blokkeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte veiligheidsrelevante
functies bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol‐
gende situaties beperkt of niet meer beschik‐
baar:
RHet contact is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet
vertoont een storing.
Als uw auto dan wordtgesleept, kanvoor het
sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn.
#Een sleepstang gebruiken.
#Voor het slepen controleren of de stuur‐
inrichting vrij kan bewegen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trek‐
krachten de auto's beschadigen.
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
Auto verladen voor transport
#De aanwijzingen met betrekking tot het sle‐
pen in acht nemen (/pagina 461).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
%De sleepkabel of -stang kan ook aan de aan‐
hangwagenvoorziening worden bevestigd.
#Auto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie in de stand izet‐
ten.
%Auto's met automatische transmissie: Bij
storingen van de elektronica kan de automa‐
tische transmissie in de stand jgeblok‐
keerd zijn. Om iin te schakelen het boord‐
net van spanning voorzien
(/pagina 458).
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: De neutraalstand inschakelen.
#De auto op de transporter zetten.
#Auto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie in de stand jzet‐
ten.
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: De eersteversnelling of de achter‐
uitversnelling inschakelen.
462 Pechhulp
#De auto met de elektrische parkeerremtegen
wegrollen beveiligen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
Auto's met ADS PLUS (adaptief dempingssys‐
teem PLUS)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het transport van auto's met adap‐
tief dempingssysteem PLUS
De lagere dempingskrachtenvan de te trans‐
porteren auto kunnen de combinatie in onba‐
lans brengen.
Bij het vervoer vanvoertuigen met adaptief
dempingssysteem PLUS kan daarom de com‐
binatie gaan slingeren. Daardoor kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Bij het transport erop letten dat:
Rde auto in de rijrichting is geladen
Rde auto aan alle vier wielen met
geschikte spanbanden is vastgezet
Rde toegestane maximumsnelheid
van 60 km/h bij het transport niet
overschreden wordt.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
verkeerd vastsjorren
#Na het opladen moet de auto aan alle
vier wielen worden vastgezet. Anders
kan de auto worden beschadigd.
#Een minimumafstand tot het transport‐
platform van 20 cm naar boven en
10 cm naar beneden moet worden aan‐
gehouden.
#Na het opladen de auto aan alle vier wielen
vastzetten.
Auto's met 4MATIC/auto's met automatische
transmissie
#Erop letten dat de voor- en achteras op het‐
zelfde transportvoertuig komen te staan.
*AANWIJZING Schade aan de aandrijflijn
door verkeerde plaatsing
#Het voertuig niet boven het verbindings‐
punt van het transportvoertuig plaat‐
sen.
Pechhulp 463
Opbergplaats sleepoog
Het sleepoog 1bevindt zich in het opbergvak
onder de bagageruimtebodem.
Sleepoog aanbrengen
#De afdekking 1bij de markering naar bin‐
nen drukken en verwijderen.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Achter
aan de auto bevindt zich geen bevestiging voor
het inschroefbare sleepoog. De sleepkabel of -
stang aan de aanhangwagenvoorziening bevesti‐
gen.
%Bij het verwijderen van het sleepoog erop
letten dat de afdekking 1bij het aanbren‐
gen in de bumper vergrendelt.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerd gebruik van het sleepoog
Bij het bergen van de auto door het lostrek‐
ken met behulp van het sleepoog kan de auto
beschadigd raken.
#Het sleepoog alleen gebruiken voor het
slepen of aanslepen van de auto.
Auto aanslepen (motornoodstart)
Auto's met automatische transmissie
*AANWIJZING Beschadiging van de auto‐
matische transmissie door aanslepen
Door het aanslepen van auto's met automati‐
sche transmissie kan de automatische trans‐
missie worden beschadigd.
464 Pechhulp
#Auto's met automatische transmissie
mogen niet door aanslepen worden
gestart.
#Auto's met automatische transmissie mogen
niet door aanslepen worden gestart.
Auto's met handgeschakelde versnellingsbak
#De aanwijzingen met betrekking tot het sle‐
pen in acht nemen (/pagina 461).
#Eventueel de motor en het uitlaatsysteem
laten afkoelen.
#Het contact inschakelen.
#De tweede versnelling inschakelen.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
#Bij volledig ingedrukt koppelingspedaal de
auto aanslepen.
#Het koppelingspedaal langzaam loslaten.
#Als de motor aanslaat, direct de neutraal‐
stand inschakelen.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie let‐
ten.
#De sleepkabel of -stang verwijderen.
#Het sleepoog verwijderen.
#De auto laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordtgemani‐
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordtvervangen, kan
de elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespecifi‐
ceerde nieuwe zekeringen met het cor‐
recte amperage vervangen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektri‐
sche componenten of systemen worden
beschadigd of aanzienlijk beperkt worden in
hun werking.
#Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven
zekeringen met het aangegeven ampe‐
rage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moetenworden ver‐
vangen door gelijkwaardige zekeringen, herken‐
baar aan de kleur en de ampèrewaarde. De
ampèrewaarden en verdere in acht te nemen
informatie is te vinden in het zekeringaansluit‐
schema.
Zekeringaansluitschema: Op de zekeringen‐
kast in de bagageruimte (/pagina 468).
Pechhulp 465
*AANWIJZING Beschadiging of functie‐
storing door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zeke‐
ringenkastenkan binnendringen.
#Bij het sluitenvan de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het
deksel correct op de zekeringenkast is
aangebracht.
Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw
doorbrandt, de oorzaak latenvaststellen en ver‐
helpen bij een gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgescha‐
keld.
RHet contact is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn oververschillende
zekeringenkastenverdeeld:
RZekeringenkast in de motorruimte aan
bestuurderszijde (/pagina 466)
RZekeringenkast in de cockpit aan bestuur‐
derszijde (/pagina 467)
RZekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier (/pagina 467)
RZekeringenkast in de bagageruimte in rijrich‐
ting rechts (/pagina 468)
Zekeringenkast in de motorruimte openen en
sluiten
Voorwaarden
REen droge doek en een schroevendraaier zijn
beschikbaar.
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 465).
Openen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
466 Pechhulp
#De klem 2op de afdekking 1een kwart
slag linksom draaien.
#De afdekking 1in de richting van de pijl
omhoogklappen.
#Met een droge doek eventueel aanwezig
vochtvan de zekeringenkast verwijderen.
#De bouten 3losdraaien en het deksel 4
van de zekeringenkast naar boventoeverwij‐
deren.
Sluiten
#Controleren of de afdichting correct tegen
het deksel 4aanligt.
#Het deksel 4achter aan de zekeringenkast
in de houder aanbrengen.
#Het deksel 4van de zekeringenkast
omlaagklappen en de schroeven3vast‐
draaien.
#De afdekking 1omlaagklappen.
#De klem 2op de afdekking 1een kwart
slag rechtsom draaien.
#De motorkap sluiten.
Zekeringenkast op de cockpit openen en slui‐
ten
De zekeringenkast bevindt zich aan de zijkant
van de cockpit onder een afdekking.
#Voor meer informatie naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan.
Zekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier openen en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 465).
Pechhulp 467
#De afdekking 1in de richting van de pijl
openklappen en verwijderen.
Zekeringenkast in de bagageruimte openen
en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 465).
#De afdekking 1in de richting van de pijl
omhoogklappen.
Het zekeringaansluitschema bevindt zich in een
uitsparing aan de zijkant van de zekeringenkast.
468 Pechhulp
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken naar
een kant. Dit kan wijzen op beschadigingen aan
banden of velgen. Als bandenpech vermoed
wordt de snelheid verlagen. Zo snel mogelijk
stoppen en de banden en velgen op beschadigin‐
gen controleren. Onzichtbare beschadigingen
van de banden kunnen eveneens de oorzaak van
het ongewone rijgedrag zijn. Als er geen bescha‐
digingen te zien zijn, de banden en velgen laten
controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen bij het regelmatig controleren
van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen verlies van ban‐
denspanning veroorzaken.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#Banden regelmatig op schade controle‐
ren en beschadigde banden direct ver‐
vangen.
De volgende controles regelmatig, ten minste
eenmaal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld
voor een langere rit of rijden in het terrein, aan
alle wielen uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/pagina 470).
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
De ventielen moeten met de door Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurde
ventieldopjes tegenvocht en vuil beschermd
zijn.
RVisuele controle van de profieldiepte en het
loopvlak over de gehele breedte.
De minimumprofieldiepte bedraagt bij zomer‐
banden 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde montage van de
sneeuwkettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de voorwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwket‐
tingen tegen de carrosserie of onderdelen
van het onderstel schuren.
Daardoor kan schade aan de auto of de ban‐
den ontstaan.
#Nooit sneeuwkettingen op de voorwie‐
len monteren.
#Sneeuwkettingen op de achterwielen
altijd paarsgewijs monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van de wiel‐
doppen door gemonteerde sneeuwkettin‐
gen
Wanneer u sneeuwkettingen op stalen velgen
monteert, kunnen de wieldoppen beschadi‐
gen.
Banden en velgen 469
#Voor de montage van sneeuwkettingen
de wieldoppen van de stalen velgen ver‐
wijderen.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met actieve parkeerassistent: Met
gemonteerde sneeuwkettingen niet de
actieve parkeerassistent gebruiken.
RAuto's met niveauregeling: Met gemon‐
teerde sneeuwkettingen alleen met hogere
voertuighoogte rijden.
%De maximumsnelheid van de auto kanvoor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (/pagina 228).
%Het ESP®kanvoor het wegrijden worden uit‐
geschakeld (/pagina 217). Zo kunnen
de wielen doordraaien en een hogere aan‐
drijfkracht opwekken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning vormen de volgende gevaren:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzon‐
der bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of
ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip
sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en
remgedrag kunnen sterk nadelig beïn‐
vloed worden.
#Geadviseerde bandenspanningen in
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
Rten minste maandelijks
Rbij veranderde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij veranderdegebruiksomstandigheden,
bijv. rijden in het terrein
#Indien nodig de bandenspanning aan‐
passen.
Een te lage of te hoge bandenspanning heeft de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordtverkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de
hand gewerkt.
470 Banden en velgen
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid
worden nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door
aquaplaning.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij herhaaldelijk drukverlies in de
band
Wanneer de bandenspanning herhaaldelijk
daalt, kunnen velg, ventiel of band bescha‐
digd zijn.
Een te lage bandenspanning kantot een
klapband leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwer‐
pen onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban‐
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
binnenzijde van de tankdopklep
(/pagina 471).
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmetergebruiken.
Het uiterlijk van een band geeft geen uitsluitsel
over de bandenspanning.
Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanning kan ook via de boordcomputer
worden gecontroleerd.
De bandenspanning alleen corrigeren als de ban‐
den koud zijn. Voorwaarden voor koude banden:
RDe auto wasten minste drie uur geparkeerd
zonder zonnestraling op de band.
RDe auto heeft minder dan 1,6 km gereden.
Een stijging van de bandentemperatuur van
10 °C verhoogt de bandenspanning circa 10 kPa
(0,1 bar, 1,5 psi). Hier rekening mee houden, als
de bandenspanning wordtgecontroleerd als de
banden warm zijn.
Aanwijzingen voor rijden met een aanhang‐
wagen
Voor de banden van de achteras geldt uitsluitend
de in de bandenspanningstabel geadviseerde
bandenspanning voor een verhoogde belading.
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de
binnenzijde van de tankdopklep.
Banden en velgen 471
De bandenspanningstabel toont de geadviseerde
bandenspanning voor alle af fabriek voor deze
auto goedgekeurde banden. De geadviseerde
bandenspanningen gelden voor banden in koude
toestand bij verschillende bedrijfsomstandighe‐
den van belading en/of snelheid van de auto.
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreffende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het
symbool +, dan is de betreffende banden‐
spanning een alternatieve bandenspanning.
Deze bandenspanningenkunnen het afrolcom‐
fort van de auto verbeteren. Het brandstofver‐
bruik kan dan iets toenemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen"
of "volledig beladen" worden in de tabel weerge
geven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen
kan daarvan afwijken.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
Bandenspanningscontrole
Werking van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van banden‐
spanningsensoren de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon‐
teerde banden.
Nieuwe bandenspanningsensoren, bijvoorbeeld
in winterbanden, worden bij de eersterit auto‐
matisch ingeleerd.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het multifunctioneel display weerge‐
geven (/pagina 473).
Bij een duidelijk drukverlies of een te hoge tem‐
peratuur van de banden wordt u op de volgende
manierengewaarschuwd:
Rdoor displaymeldingen (/pagina 550)
Rdoor het waarschuwingslampje hin het
combi-instrument (/pagina 579)
De bandenspanningscontrole is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is ervoor verantwoor‐
delijk, de bandenspanning in te stellen op de
geadviseerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
De bandenspanning met een bandenspannings‐
meter instellen als de banden koud zijn. In acht
nemen dat de bandenspanningscontrole de voor
de actuele bedrijfsomstandigheden correcte
bandenspanning eerst moet inleren.
472 Banden en velgen
In de meeste gevallen actualiseert de banden‐
spanningscontrole de nieuwe referentiewaarde
automatisch, nadat de bandenspanning is gewij‐
zigd. De referentiewaarden kunnen echter ook
worden geactualiseerd door de bandenspan‐
ningscontrole handmatig opnieuw op te starten
(/pagina 474).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RAls de bandenspanning verkeerd is ingesteld
RBij een plotseling drukverlies, bijvoorbeeld
veroorzaakt door een binnengedrongen voor‐
werp
RBij een storing door een andere radiobron
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
Bandenspanning met bandenspanningscon‐
trole controleren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
Een van de volgende weergave verschijnt:
RActuele bandenspanning en bandentempera‐
tuur van de afzonderlijke wielen:
RBandenspanningsindicatie verschijnt na
enkele minuten rijden
RBandenspanningscontrole actief: De inleer‐
procedure van het systeem is nog niet afge‐
sloten. De bandenspanningen worden dan
reeds gecontroleerd.
#De bandenspanning vergelijken met de voor
de actuele bedrijfstoestand geadviseerde
bandenspanning (/pagina 471). Daarbij
de aanwijzingen met betrekking tot de ban‐
dentemperatuur in acht nemen
(/pagina 470).
%De op het multifunctioneel display weergege‐
venwaarden kunnen afwijkenvan de waar‐
den van de bandenspanningsmeter, die gel‐
den voor zeeniveau. Op hoger gelegen loca‐
ties geven luchtdrukmeters een hogere ban‐
denspanning weer dan de boordcomputer. In
dit geval de bandenspanning verlagen.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
Banden en velgen 473
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
vier de banden correct ingesteld voor de
betreffende bedrijfstoestand
(/pagina 470).
De bandenspanningscontrole in de volgende
situaties opnieuw starten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
#Een veegbeweging omlaag maken links op de
touch-control op het stuurwiel.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Actuele bandenspanningen als nieuwe
richtwaarden overnemen?.
#Links op de touch-control in het stuurwiel
drukken, om het opnieuw opstarten te star‐
ten.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandensp.controle opnieuw gestart.
Actuele waarschuwingsmeldingenworden
gewist en het gele waarschuwingslampje
hdooft.
Na enkele minuten rijden controleert het sys‐
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Ver‐
volgens worden de actuele bandenspan‐
ningswaarden als nieuwe referentiewaarden
aangenomen en bewaakt.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
Zendvergunning van de bandenspannings‐
controle
Zendvergunningen
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Land Zendvergunning
ArgentiniëSchrader GG4T
Numero de Registro CNC
H-20495
Schrader DG6W2D4
Numero de Registro CNC:
H-20959
474 Banden en velgen
Land Zendvergunning
Brazilië
MODELO: GG4T
ANATEL: 07827-17-08001
MODELO:DG6W2D4
ANATEL: 01455-18-08001
Este equipamento opera em cará‐
ter secundário, isto é, não tem
direito à proteção contrainterfe‐
ncia prejudicial, mesmo de
estações do mesmo tipo e não
pode causar interfencia a siste‐
mas operando em caráter primá‐
rio.
Land Zendvergunning
Europese
Unie
Hereby, Schrader Electronics Ltd
declares that theradio equi‐
pment type "GG4T", "DG6W2D4"
is in compliance with Directive
2014/53/EU.
The full text of the EU declaration
of conformity is available at the
following internet address:
http://www.tpmseuro‐
shop.com/documents/declara‐
tion_conformities
GG4T: 433.92MHz; Maximum
effective radiated power < 10mw
(e.r.p)
DG6W2D4: 433.92MHz; Maxi‐
mum effective radiated power <
10mw (e.r.p)
Land Zendvergunning
Schrader Electronics Ltd. 11
Technology Park,
Belfast Road, Antrim BT41 1QS,
Northern Ireland United Kingdom
Ghana NCA Approved: 1R3-1M-7E1-10D
Indonesië GG4T:
54083/SDPPI/2017
PLG3612
MC34MA4:
25626/ISDPPI/2015
PLG3612
Banden en velgen 475
Land Zendvergunning
JordaniëKingdom of Jordan Type approval
forTyre Pressure sensor.
Manufacturer: Schrader Electro‐
nics Ltd.
Model: GG4T
Type Approval Number:
TRC/LDP/2017/456
Model: DG6W2D4
Type Approval Number:
TRC/LPD/2018/139
Model: MC34MA4
Type Approval Number:
TRC/LPD/2011/158
LandZendvergunning
MarokkoAGREE PAR L'ANRT MAROC
Numero d'agreement: MR 14777
ANRT 2017
Date d'agrement: 20/09/17
Numero d'agrement: MR 16355
ANRT 2018
Date d'agrement: 19/04/2018
Numero d'agrement: MR 6706
ANRT 2011
Date d'agrement: 17/11/2011
Mexico IFT: RLVSCGG17-1665
IFETEL: RLVSCDG18-04
IFT: RCPSCMR14-062
Moldavië
024
Land Zendvergunning
Oman OMAN TRA
TA-R/4686/17
D080134
OMAN TRA
TA-R/5511/18
D090252
Pakistan
Filipijnen
NTC Type Approved
No: ESD-1306871C
No: ESD-1715977C
476 Banden en velgen
Land Zendvergunning
Servië GG4T
И005 17
DG6W2D4
И005 18
MC34MA4
И01111
Land Zendvergunning
Singapore Complies with
IMDA Standards
NO524-13
DA105282
Zuid-
Afrika
TA-2017/3884 Approved
TA-2017/2933 Approved
TA-2011/1370 Approved
Land Zendvergunning
Oekraïne GG4T
UK.TF
DG6W2D4
UA. TR.nnn
Corax 3
109
Banden en velgen 477
Land Zendvergunning
Verenigde
Arabische
Emiraten
TRA
REGISTERED NO: ER57985/17
REGISTERED NO: ER960528
DEALER NO: DA0047074
REGISTERED NO: ER37066/15
DEALER NO: DA0047074/10
Vietnam
Schrader Electronics Ltd.
Model: GG4T
No: C0170191017AF04A2
Model: DG6S2D4
No: C0078070518AF04A2
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
Werking van het bandenspanningswaarschu‐
wingssysteem
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem
waarschuwt bij een duidelijk bandenspannings‐
verlies door displaymeldingen.
Als de bandenspanning is gewijzigd, een wiel is
vervangen of de banden zijn gewisseld, of als
nieuwe velgen of banden zijn gemonteerd, moet
het bandenspanningswaarschuwingssysteem
opnieuw worden gestart (/pagina 479).
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt niet de regelmatige controle van de
bandenspanning.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij een verkeerd ingestelde bandenspanning
RBij een plotseling drukverlies, bijvoorbeeld
veroorzaakt door een binnengedrongen voor‐
werp
RBij gelijkmatig drukverlies in meerdere ban‐
den
Het systeem werkt in het bijzonder in de vol‐
gende situaties beperkt of vertraagd:
RBij een slechte staat van de ondergrond, bij‐
voorbeeld sneeuw of grind
RBij het rijden met sneeuwkettingen
RBij een zeer sportieve rijstijl met hoge bocht‐
snelheden of sterke acceleraties
RBij het rijden met een zeer zware of grote
aanhangwagen
RBij het rijden met een zware belading
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
RDisplaymeldingen over de banden
(/pagina 550)
478 Banden en velgen
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
vier de banden correct ingesteld voor de
betreffende bedrijfstoestand
(/pagina 470).
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem in
de volgende situaties opnieuw opstarten:
RBandenspanning gewijzigd
RBanden of wielen gewisseld of nieuw gemon‐
teerd
Boordcomputer:
4Service 5Banden
#Een veegbeweging omlaag maken links op de
touch-control op het stuurwiel.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandenspanningsbewaking actief Her-
start: Touch Control indruk. .
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem in
de volgende situaties opnieuw opstarten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
#Links op de touch-control in het stuurwiel
drukken, om het opnieuw opstarten te star‐
ten.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandenspanning nu OK?.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control in het stuurwiel
drukken, om het opnieuw opstarten te beves‐
tigen.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandenspanningswaarschuwing
opnieuw gestart.
Na enkele minuten rijden bewaakt het ban‐
denspanningswaarschuwingssysteem de
ingestelde bandenspanningen van alle ban‐
den.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en
vervanging van banden
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Informatie over de toegestane velg-bandcombi‐
naties kunt u verkrijgen bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde afmetingen van de
banden en velgen
Als banden en velgen met verkeerde afmetin‐
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specifica‐
ties van de originele onderdelen vol‐
doen.
Banden en velgen 479
Daarbij bij velgen het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door overschrijden van het draagver‐
mogen van de band of de toegestane
snelheidsindex
Het overschrijden van het aangegeven draag‐
vermogen van de band of de toegestane
snelheidsindex kan leiden tot beschadiging
van de banden of tot klappen van de banden.
#Alleen voor het voertuigtype goedge‐
keurde bandentypes en -maten gebrui‐
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draag‐
vermogen van de band en de snelheids‐
index in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden‐
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurd
heeft.
Deze banden zijn speciaal op de regelsyste‐
men, zoals het ABS, het ESP®en de 4MATIC,
afgestemd:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde‐
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop‐
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban‐
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontro‐
leerde en geadviseerde banden, velgen en
accessoires gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de
rijveiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij
het coveren beschadigingen niet altijd her‐
kend worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken,
waarvan het eerdere gebruik onbekend
is.
480 Banden en velgen
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het rijden
over obstakels
Om grotevelgen zitten banden met een
lagere verhouding tussen de hoogte en de
breedte. Met een lagere hoogte/breedtever‐
houding neemt het gevaar, dat bij het rijden
over obstakels de velgen en banden bescha‐
digd raken, toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzich‐
ting oprijden.
*AANWIJZING Beschadiging van elektro‐
nische onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In
het wiel bevinden zich elektronische onder‐
delen. Bij het ventiel mag geen montagege‐
reedschap worden aangebracht.
Anders kunnen de elektronische onderdelen
worden beschadigd.
#Banden alleen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden
bij lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij‐
dens het rijden scheuren in zomerbanden
ontstaan, die de banden permanent bescha‐
digen.
#Bij temperaturen onder 7 °C M+S-ban‐
den gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor
uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkun‐
dig mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge‐
keurde accessoires bij een gekwalificeerde werk‐
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij sportbanden
Door het speciale bandenprofiel in combina‐
tie met de geoptimaliseerde rubbercom‐
pound bestaat op vochtige of natte rijbaan
een verhoogd risico op slippen en aquapla‐
ning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentem‐
peratuur duidelijk af.
#ESP®inschakelen en rijstijl aanpassen.
#Bij buitentemperaturen onder 10 °C
M+S‑ banden gebruiken.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban‐
den het volgende in acht nemen:
RLandspecifieke goedkeuringseisen voor ban‐
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
Daarnaast kanvoor bepaalde regio's en toe‐
passingen het gebruik van bepaalde banden‐
typen worden aanbevolen.
Banden en velgen 481
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde
constructie, dezelfde uitvoering (zomerban‐
den, winterbanden, MOExtended-banden) en
van hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afme‐
tingen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in gevalvan pech mag voor het
rijden naar de werkplaats hiervanworden
afgeweken.
ROp de velgen alleen passende banden mon‐
teren.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust
met functionerende sensoren voor de ban‐
denspanningscontrole.
RBij temperaturen onder 7 °C winterbanden of
all-seasonbanden met het M+S-keurmerk op
alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win‐
terbanden met het sneeuwvloksymbool i
naast de M+S markering de beste grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
profiel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer deze lager is dan die van de auto,
moet een sticker in het gezichtsveld van de
bestuurder hiervoor waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste100 km
met matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
RBij het monterenvan banden zonder
noodloopeigenschappen: Auto's met
MOExtended-banden zijn af fabriek niet met
een TIREFIT-set uitgerust. Na een wissel naar
banden zonder noodloopeigenschappen, bij‐
voorbeeld winterbanden, de auto met een
TIREFIT-set uitrusten.
Voor meer informatie over banden en velgen
contact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
RBandenspanningstabel (/pagina 471)
RAanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel (/pagina 490)
Aanwijzingen met betrekking tot het verwis‐
selen van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verschillende wielafmetingen
Wanneer bij verschillende afmetingenvan
velgen of banden de voor‑ met de achterwie‐
len worden uitgewisseld, kunnen de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig worden beïnvloed.
Bovendien kunnen de schijfremmen of onder‐
delen van de wielophanging worden bescha‐
digd.
482 Banden en velgen
#De voor‑ en achterwielen uitsluitend uit‐
wisselen, wanneer banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingenvan banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver‐
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de type‐
goedkeuring.
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sterker op de schouder van de
band
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat
afhankelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Daarbij de aanwijzingen en de veiligheidsaanwij‐
zingen bij "Verwisselen van een wiel" in acht
nemen Auto voorbereiden op het verwisselen
van een wiel(/pagina 484).
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan
van wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwij‐
zingen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht gereedschap voor het verwisselen
van een wiel
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Afgezien van enkele landspecifieke varianten zijn
de auto's niet uitgerust met gereedschap voor
het verwisselen van een wiel. Informeer bij een
gekwalificeerde werkplaats welk gereedschap
voor het verwisselen van een wiel voor de auto
nodig en goedgekeurd is.
Voor het verwisselen van een wiel zijn bijvoor‐
beeld de volgende gereedschappen nodig:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
RCentreerpen
%De krik heeft een gewicht van circa 2,1 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in
de werking contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Het gereedschap voor het verwisselen van een
wiel bevindt zich onder de bagageruimtebodem.
Banden en velgen 483
1Wielsleutel
2Uitklapbare wielkeg
3Krik
Uitklapbare wielkeg opzetten
Auto voorbereiden op het verwisselen van
een wiel
Voorwaarden
RHet noodzakelijke gereedschap voor het ver‐
wisselen van een wiel is aanwezig. Wanneer
uw auto niet met gereedschap voor het ver‐
wisselen van een wiel is uitgerust, informeert
u dan bij een gekwalificeerde werkplaats
naar passend gereedschap.
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie‐
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#Auto's met handgeschakelde versnel‐
lingsbak: De eersteversnelling of de achter‐
uitversnelling inschakelen.
#Auto's met automatische transmissie: De
transmissie in de stand jzetten.
#Auto's met niveauregeling: De normale
voertuighoogte instellen (/pagina 245).
#De motor afzetten.
#Veiligstellen dat de motor niet kanworden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach‐
484 Banden en velgen
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks
blokkeren.
#Indien noodzakelijk, de wieldop verwijderen
(/pagina 485).
#De auto opkrikken (/pagina 486).
Wieldoppen verwijderen en aanbrengen
Voorwaarden
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 484).
Auto's met stalen velgen
Het wieldeksel dekt de wielbouten af. Voordat de
wielbouten los kunnen worden geschroefd, moet
het wieldeksel worden verwijderd.
#Verwijderen: Met beide handen voorzichtig
in twee wieldekselopeningen grijpen en het
wieldeksel lostrekken.
Kunststof naafdop
#Verwijderen: De middenkap van de naafdop
linksom draaien en verwijderen.
#Aanbrengen: de middenkap van de naafdop
linksom draaien.
#De naafdop aanbrengen en de middenkap
rechtsom draaien, tot de naafdop voelbaar
en hoorbaar vergrendelt.
Aluminium naafdop
#Verwijderen: De dopsleutel 2op de naaf‐
dop 1zetten.
%De dopsleutel bevindt zich bij het gereed‐
schap voor het verwisselen van een wiel.
#De wielsleutel3op de dopsleutel 2aan‐
brengen.
#Met de wielsleutel 3de naafdop 1
linksom draaien en verwijderen.
#Aanbrengen: De naafdop 1aanbrengen en
verdraaien, tot deze volledig tegen het wiel
aanligt.
Banden en velgen 485
#De dopsleutel 2op de naafdop 1plaat‐
sen.
#De wielsleutel3op de dopsleutel 2zetten
en de naafdop naar rechts vastdraaien.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 25 Nm.
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrik‐
ken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 484).
RDe wieldoppen zijn verwijderd
(/pagina 485).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz gecontroleerde en goedgekeurde krik
gebruiken voor het opkrikken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort‐
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een
grote, vlakke, stevige en stroeve ondergrond
gebruiken.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt bevinden.
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen of voeten onder de auto hou‐
den.
RNooit onder de auto gaan liggen.
RDe motor niet starten en de elektrische par‐
keerrem niet vrijzetten.
RGeen portieren of kofferdeksel openen of
sluiten.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten
met de wielsleutel circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
486 Banden en velgen
Plaats van de kriksteunpunten
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreffende
kriksteunpunten wordtgeplaatst, kan de krik
kantelen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de
betreffende kriksteunpunten van de
auto. De voet van de krik moet zich
loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto bevinden.
*AANWIJZING Voertuigschade door krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto beschadigen.
#De krik alleen op de daarvoor bedoelde
kriksteunpunten aanbrengen.
#De krik 2bij het kriksteunpunt 1plaatsen.
#De slinger 3rechtsom draaien, tot de krik
2volledig in het kriksteunpunt 1zit en de
voet van de krik gelijkmatig de grond raakt.
#Zo lang aan de slinger3draaien, tot de
band maximaal 3 cm van de grond verwij‐
derd is.
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/pagina 488).
Banden en velgen 487
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt (/pagina 486).
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Vermijd bij het verwisselen van een wiel elke
krachtinwerking op de remschijf, omdat dit
mogelijk een nadelige invloed op het comfort bij
het remmen heeft.
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leg‐
gen.
#De bovenste wielbout helemaal eruit draaien.
#In plaats van de wielbout, de centreerpen 1
in het schroefdraad schroeven.
#De overige wielbouten eruit schroeven.
#Het wiel verwijderen.
#Het nieuwe wiel monteren
(/pagina 488).
Nieuw wiel monteren
Voorwaarden
RHet wiel is verwijderd (/pagina 488).
Mercedes-AMG auto's: De aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn inge‐
smeerd, of als de schroefdraad van wielbou‐
ten‑ of naven beschadigd is, kunnen de wiel‐
bouten loskomen.
Daardoor kan tijdens het rijden een wiel wor‐
den verloren.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervan‐
gen.
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec‐
tie van banden in acht nemen
(/pagina 479).
488 Banden en velgen
Bij banden met voorgeschreven draairichting
markeert een pijl op de wang de draairichting
van de band. Bij de montage op de draairichting
van de wielen letten.
#Het te monteren wiel op de centreerpen
schuiven en aandrukken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe‐
ren
Als de wielbouten of wielmoerenworden
vastgedraaid als de auto omhooggebracht is,
kan de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast‐
draaien met het wiel op de grond.
#Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsaan‐
wijzingen bij "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen (/pagina 479).
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreffende wiel goed‐
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege‐
venvolgorde kruiselings gelijkmatig licht aan‐
draaien.
#De centreerpen eruit schroeven.
#De laatste wielbout erin draaien en licht vast‐
draaien.
#Als het noodwiel "drukloze thuiskomer"
gemonteerd is, het noodwiel "drukloze thuis‐
komer" oppompen (/pagina 491).
#De auto laten zakken (/pagina 489).
Auto na verwisselen van een wiel laten zak‐
ken
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/pagina 488).
*AANWIJZING Beschadiging van het
noodwiel bij het laten zakken van de auto
Bij het laten zakken van de auto zonder de
drukloze thuiskomer vooraf op te pompen
kan de velg hiervanworden beschadigd.
#Voor het laten zakken van de auto, de
drukloze thuiskomer met de bandenvul‐
compressor oppompen.
#Auto laten zakken: De slinger van de krik zo
lang linksom draaien tot de auto weer stevig
op de grond staat.
#De wielbouten in de aangegevenvolgorde 1
tot 5kruiselings en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 130 Nm.
Banden en velgen 489
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of -moeren niet met het
voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastge‐
zet, kunnen de wielen loskomen.
#De wielbouten of -moeren moeten met
het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
#Als u dit niet zeker weet, de auto niet
verplaatsen. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats en het aan‐
haalmoment direct laten controleren.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
troleren en naar behoefte aanpassen.
#Auto's met bandenspanningswaarschu‐
wingssysteem: Het bandenspanningswaar‐
schuwingssysteem opnieuw starten
(/pagina 479).
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 474).
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Als
het nood‑ of reservewiel wordtgemonteerd,
kunnen de rij-eigenschappen sterk worden
beïnvloed.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij‐
den.
#Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
#Een noodwiel of reservewiel dat afwijkt
van het te verwisselen wiel, slechts
kortstondig gebruiken.
#Het ESP®niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver‐
schillende afmetingen bij de eerstvol‐
gende gekwalificeerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let‐
ten.
De bandenspanning van het gemonteerde nood‐
wiel controleren. Deze eventueel aanpassen.
De toegestane maximumsnelheid met gemon‐
teerd noodwiel is 80 km/h.
490 Banden en velgen
Geen sneeuwkettingen op het noodwiel aanbren‐
gen.
Het noodwiel uiterlijk om de zes jaar latenver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
%Auto's met bandenspanningswaarschu‐
wingssysteem: Bij een gemonteerd nood‐
wiel kan het bandenspanningswaarschu‐
wingssysteem niet betrouwbaar werken.
Deze pas opnieuw starten nadat het nood‐
wiel door een nieuw wiel is vervangen.
Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
een gemonteerd noodwiel kan de banden‐
spanningscontrole niet betrouwbaar werken.
Deze pas opnieuw starten nadat het nood‐
wiel door een nieuw wiel is vervangen.
Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
een gemonteerd noodwiel kan de banden‐
spanning van het verwijderde wiel nog
enkele minuten worden aangegeven.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 470)
RBandenspanningstabel (/pagina 471)
Noodwiel verwijderen
Het noodwiel is in het noodwielfoedraal in de
bagageruimte bevestigd.
#De aanwijzingen met betrekking tot de mon‐
tage van banden in acht nemen
(/pagina 479).
#De bagageruimte openen.
#De bevestigingsriemen losmaken.
#De karabijnhaken van de bevestigingsriemen
van de houders losmaken.
#Het noodwielfoedraal met het noodwiel uit‐
nemen.
#Het noodwielfoedraal openen en het nood‐
wiel uitnemen.
Drukloze thuiskomer
Drukloze thuiskomer oppompen
*AANWIJZING Beschadiging van de thuis‐
komer bij het laten zakken van de auto
Het laten zakken van de auto zonder de druk‐
loze thuiskomer vooraf op te pompen kan de
velg hiervan beschadigen.
#Voor het laten zakken van de auto, de
drukloze thuiskomer met de banden‐
compressor oppompen.
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan acht minuten zonder onderbreking
gebruiken.
Voorwaarden
RDe veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant
op de stickervan de bandenvulcompressor
Banden en velgen 491
en op de fles bandenafdichtmiddel in acht
nemen.
RDe drukloze thuiskomer zoals beschreven
monteren (/pagina 488).
De drukloze thuiskomer moet eerst worden
gemonteerd alvorens het wordt opgepompt.
RDe bandenvulcompressor uit de opberg‐
ruimte onder de bagageruimtebodem verwij‐
deren (/pagina 449).
#De stekker 5en de vulslang uit het huis van
de bandenvulcompressor trekken.
#Het ventieldopje van het ventiel van de druk‐
loze thuiskomer draaien.
#De wartelmoer 1van de vulslang op het
ventiel schroeven.
Vantevoreneventueel de aansluiting los‐
draaien van de wartelmoer.
#Controleren dat de in- en uitschakelknop 2
van de bandenvulcompressor in de stand 0
staat.
#De stekker 5in een contactdoos in de auto
steken.
RContactdoos van de sigarettenaansteker:
(/pagina 136)
R12V–contactdoos:
RDe aanwijzingen met betrekking tot de siga‐
rettenaansteker in acht nemen:
(/pagina 136)
RDe aanwijzingen met betrekking tot de con‐
tactdozen in acht nemen:
#De sleutel in het contactslot in de stand 1
draaien.
#De in- en uitschakelknop 2op de banden‐
vulcompressor in de stand Idrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. De bandenspanning
wordt op de manometer3afgelezen.
#De band tot de voorgeschreven bandenspan‐
ning oppompen.
De voorgeschreven bandenspanning is in
geel op het noodwiel aangegeven.
#Als de voorgeschreven bandenspanning is
bereikt, de in- en uitschakelknop 2op de
bandenvulcompressor in de stand 0drukken.
De bandenvulcompressor is uitgeschakeld.
#De sleutel in het contactslot in de stand g
draaien.
#Als de bandenspanning hoger is dan voorge‐
schreven, afblaasknop 4indrukken, tot de
correcte bandenspanning ingesteld is.
492 Banden en velgen
#De wartelmoer 1van de vulslang van het
ventiel losdraaien.
Eventueel de aansluiting weer op de wartel‐
moer schroeven.
#Het ventieldopje van de drukloze thuiskomer
weer op het ventiel aanbrengen.
#De stekker 5en de vulslang in het onderste
gedeelte van het compressorhuis opbergen.
#De bandenvulcompressor in de auto opber‐
gen.
Banden en velgen 493
Aanwijzingen voor technische gegevens
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
Plug-in-hybride: Beslist de aanwijzingen in de
aanvullende handleiding lezen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
De technischegegevens worden volgens EU-
richtlijnen bepaald. De genoemde gegevens gel‐
den alleen voor auto's met standaarduitrusting.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De autospeci‐
fieke autogegevens kunt u in de COC-documen‐
ten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vinden.
Deze documenten ontvangt u bij aflevering van
de auto.
Boordelektronica
Aanwijzingen bij ingrepen in de motorelek‐
tronica
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door
ondeskundig onderhoud
Door ondeskundig onderhoud kunnen onder‐
delen van de auto sneller slijten; dit kan lei‐
den tot verlies van de typegoedkeuring.
#De motorelektronica en de bijbeho‐
rende onderdelen alleen bij een gekwa‐
lificeerde werkplaats laten onderhou‐
den.
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het inbou‐
wenvan mobilofoons
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundige werkzaamheden
aan mobilofoons
Wanneer mobilofoons worden gemanipuleerd
of niet vakkundig wordt ingebouwd, kan de
elektromagnetische straling ervan de elektro‐
nische installatie storen.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto in gevaar komen.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
494 Technischegegevens
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig gebruik van mobi‐
lofoons
Als in de auto op ondeskundige wijze gebruik
wordtgemaakt van een mobilofoon, kan de
elektromagnetische straling daarvan de elek‐
tronische installatie van de auto storen, bij‐
voorbeeldwanneer:
Rde mobilofoon niet op een buitenantenne
is aangesloten
Rde buitenantenne verkeerd gemonteerd
of niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto in gevaar komen.
#De reflectiearme buitenantenne laten
inbouwen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
#De mobilofoon bij gebruik in de auto
altijd aansluiten op de reflectiearme
buitenantenne.
*AANWIJZING Vervallen van de typegoed‐
keuring door het niet in acht nemen van
installatie- en gebruiksvoorwaarden
Wanneer de installatie- en gebruiksvoorwaar‐
den voor mobilofoons niet in acht worden
genomen, kan de typegoedkeuring vervallen.
#Alleen vrijgegeven frequentiebanden
gebruiken.
#Het maximaal toegestane uitgangsver‐
mogen in deze frequentiebanden in
acht nemen.
#Alleen vrijgegeven antenneposities
gebruiken.
1Voorste dakgedeelte
2Achterzijde van het dak
3Achterspatscherm
4Kofferdeksel
Bij auto's met panoramaschuifdak is inbouwen
van een antenne in het voorste en achterste dak‐
gedeelte niet toegestaan.
Technischegegevens 495
Bij de achterspatschermen wordtgeadviseerd de
antenne te monteren aan de zijde van de auto
die naar het midden van de straat wijst.
Voor het naderhand inbouwen van mobilofoons
moet de technischerichtlijn ISO/TS 21609
(Road Vehicles EMC guidelines for installation
of aftermarketradio frequency transmitting equi‐
pment) worden aangehouden. De wettelijke
bepalingen voor aanbouwdelen moetenworden
aangehouden.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust,
moeten de in de voorbereiding aanwezige span‐
ningsvoorziening- en antenne-aansluiting worden
gebruikt. Bij het monteren beslist de aanvullende
handleiding van de fabrikant in acht nemen.
Zendvermogen mobilofoons
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de voet‐
punt van de antenne mag de waarden in de vol‐
gende tabel niet overschrijden.
Frequentieband en maximaal zendvermogen
Frequentieband Maximaal zendver‐
mogen
Korte golf
3 - 54 MHz
100 W
4–m–band
74 - 88 MHz
30 W
2–m–band
144 - 174 MHz
50 W
Bundelnet/Tetra
380 - 460 MHz
10 W
70–cm–band
420 - 450 MHz
35 W
Mobiele telefoon
(2G/3G/4G) 10 W
De volgende apparaten kunnen zonder beperkin‐
gen in de auto worden gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendvermo‐
gentot 100 mW
RMobilofoons met zendfrequenties in de fre‐
quentieband 380- 410 MHz en een maximaal
zendvermogen tot 2 W (bundelnet/Tetra)
RMobiele telefoon (2G/3G/4G)
Voor de volgende frequentiebanden is er geen
beperking voor de antennepositie aan de buiten‐
zijde van de auto:
RBundelnet/Tetra
R70–cm–band
R2G/3G/4G
496 Technischegegevens
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer
Voertuigtypeplaatje
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - Koeweit)
1Autofabrikant
2Fabricageplaats
3Productiedatum
4Voertuigtype
5FIN
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - alle andere
landen)
1Autofabrikant
2EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
3FIN (voertuigidentificatienummer)
4Toegestaan totaalgewicht (kg)
5Toegestaan totaalgewicht (kg) (alleen voor
bepaalde landen)
Technischegegevens 497
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel‐
den.
FIN voor de rechtervoorstoel
1Ingeslagen FIN (voertuigidentificatienummer)
2Vloerbedekking
FIN bij de ondersterand van de voorruit
1FIN (voertuigidentificatienummer) als label
Het FIN als label op de ondersterand van de
voorruit is alleen voor bepaalde landen beschik‐
baar.
Motornummer
Het motornummer is in het motorcarter ingesla‐
gen. Meer informatie is verkrijgbaar in elke
gekwalificeerde werkplaats.
498 Technischegegevens
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstof‐
fen
Mercedes-AMG auto's: Beslist de aanwijzingen
in de aanvullende handleiding lezen. Anders kunt
ugevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door voor de gezondheid schadelijke
bedrijfsstoffen
Bedrijfsstoffenkunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoffen de opdrukken van
de originele verpakking in acht nemen.
#Bedrijfsstoffen altijd in de afgesloten
originele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs‐
stoffen houden.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet op milieuvriendelijke wijze
afvoeren
#Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke
wijze afvoeren.
Bedrijfsstoffen zijn:
RBrandstoffen
RDenoxeringsmiddel AdBlue®voor de uitlaat‐
gasnabehandeling
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro‐
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont‐
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs‐
stoffen zijn te herkennen aan het volgende
opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeldMB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeldMB-Approval
229.51)
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstof‐
fen is te vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-Op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-In de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
Technischegegevens 499
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
Brandstof
Aanwijzingen met betrekking tot de brand‐
stofkwaliteit bij auto's met benzinemotor
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 vol.% ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% Ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.% Methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
500 Technischegegevens
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Voor uw auto gelden de volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerkenvoor brandstof.
1Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van 5 vol.%
2Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van10 vol.%
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u de verdraagzaamheidskeurmerken op de
volgende punten:
Rop het aanwijzingsplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
Wanneer de beschikbare brandstof niet vol‐
doende ontzwaveld is, kan dit totgeurvorming
leiden.
Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te
vinden op het aanwijzingsplaatje in de tankdop‐
klep (/pagina 195).
Als de geadviseerde brandstof niet beschikbaar
is, kan tijdelijk ook loodvrije normale benzine
worden gebruikt, vanten minste:
RC180: 93 RON
RAlle andere modellen: 91 RON
Daardoor kan het motorvermogen lager zijn en
het brandstofverbruik hoger.
In geen geval benzine met een nog lagere RON
waarde tanken.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot additieven
in benzine
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
*AANWIJZING Beschadiging door onge‐
schikte additieven
Al kleine hoeveelheden van het verkeerde
additief kunnen leiden totstoringen in de
werking.
#Aan de brandstof alleen door Mercedes-
Benz geadviseerde reinigingsadditieven
toevoegen.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen met
additievente gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstof onvoldoende additieven
bevat. Hierdoor kan aanslag in het brandstofin‐
Technischegegevens 501
spuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats, het door Mercedes-Benz geadviseerde
reinigingsadditief aan de brandstofworden toe‐
gevoegd. De op de verpakking aangegeven aan‐
wijzingen en mengverhoudingen in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot brandstof‐
kwaliteit voor auto's met dieselmotor
Algemene aanwijzingen
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandstofmengsel
Wanneer diesel met benzine wordtgemengd,
is het vlampunt van het brandstofmengsel
lager dan bij pure diesel.
Als de motor draait kunnen onderdelen van
het uitlaatsysteem ongemerkt oververhit
raken.
#Nooit benzine tanken bij een dieselmo‐
tor.
#Nooit benzine aan de diesel bijmengen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen zwavelvrije diesel tanken die vol‐
doet aan de Europese norm EN 590, of
gelijkwaardig.
In landen zonder zwavelvrije diesel
alleen zwavelarme diesel tanken met
een zwavelgehalte van minder dan
50 ppm.
#Auto's zonder dieselpartikelfilter:
Alleen diesel met een zwavelgehalte
onder 500 ppm tanken.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RBenzine
RMarinediesel
RStookolie
RPure biodiesel of plantaardige olie
RPetroleum of kerosine
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Voor uw auto geldt het volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerk voor brandstof.
1Voor diesel met maximaal 7 vol.% biodiesel
(vetzuurmethylester)
502 Technischegegevens
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u het verdraagzaamheidskeurmerk op de
volgende punten:
Rop het aanwijzingsplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
Aanwijzingen met betrekking tot lage buiten‐
temperaturen
Vanaf het begin van het winterseizoen indien
mogelijk alleen maar winterdiesel tanken.
Alvorens om te schakelen op winterdiesel moet
de brandstoftank zo leeg mogelijk zijn. Het
brandstofpeil bij de eerstekeer tanken met win‐
terdiesel zo laag mogelijk houden, bijvoorbeeld
tot de reserve. Bij de volgende keer tanken kan
de brandstoftank weer normaal worden gevuld.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Tankinhoud en brandstofreserve
Afhankelijkvan de uitrusting kan de totale
inhoud van de brandstoftank variëren.
Inhoud
Model Totale inhoud
C 300 d
C 300 d 4MATIC
50,0 l
of
66,0 l
C 200 (205.080)
C 300
C 300 4MATIC
C 400 4MATIC
66,0 l
Alle andere modellen 41,0 l
of
66,0 l
Model Waarvanreserve
Alle modellen7,0 l
AdBlue®
Aanwijzingen met betrekking totAdBlue®
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistofvoor
de NOx-uitlaatgasnabehandeling bij dieselmoto‐
ren.
*AANWIJZING Storingen door het verdun‐
nen vanAdBlue®of het gebruik van
AdBlue®met additieven
De werking van de NOx-uitlaatgasnabehan‐
deling kan door het gebruik van een onge‐
schikt denoxeringsmiddel negatief worden
beïnvloed.
#Alleen AdBlue®volgens ISO 22241
gebruiken.
#AdBlue®niet met waterverdunnen.
#Geen AdBlue®gebruiken waaraan addi‐
tieven zijn toegevoegd.
Technischegegevens 503
*AANWIJZING Beschadigingen en storin‐
gen door verontreinigingen in AdBlue®
Gevolgen vanverontreinigingen in AdBlue®:
RHogere emissiewaarden
RKatalysatorschade
RStoringen in de werking van de NOx-uit‐
laatgasnabehandeling
#Verontreiniging vanAdBlue®vermijden.
AdBlue®resten kristalliseren na enige tijd en
vervuilen de betreffende oppervlakken. De ver‐
vuilde oppervlakken zo snel mogelijk met water
reinigen.
Als de AdBlue®-tank wordtgeopend, kan een
kleine hoeveelheid ammoniakdamp vrijkomen.
Adem vrijkomende ammoniakdampen niet in. De
AdBlue®-tank alleen bijvullen in goed geventi‐
leerde ruimtes.
Inhoud en verbruik AdBlue®
Totale inhoud AdBlue®-tank
ModelTotale inhoud
Alle modellen25 l
AdBlue®-verbruik
Het AdBlue®verbruik is net als het brandstofver‐
bruik sterk afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden. Daaromkunnen de
daadwerkelijke verbruikswaarden in de praktijk
afwijken van de gemetengemiddelde verbruiks‐
waarden. Het AdBlue®verbruik ligt tussen 1% en
5% van het brandstofverbruik. Voor reizen buiten
Europa de AdBlue®-voorraad bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats laten controleren. Bij een
langdurig verblijf in een land buiten Europa con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
AdBlue®actieradius en niveau weergeven
(/pagina 289).
Motorolie
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de uitdrukkelijk voor de
voorgeschreven onderhoudsintervallen
benodigde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
504 Technischegegevens
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De motorolie met het voorgeschreven
interval laten verversen.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van de
olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit te
laten voeren.
In Mercedes-Benz motoren mag alleen door
Mercedes-Benz goedgekeurde motorolie worden
gebruikt.
Meer informatie over motorolie en oliefilter is te
vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
Benzinemotor: Voor bepaalde landen bestaat
de mogelijkheid in combinatie met gereduceerde
onderhoudsintervallen andere motorolie te
gebruiken.
%Meer informatie over andere motoroliën is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Kwaliteit en hoeveelheid motorolie
MB-Freigabe of MB-Approval
BenzinemotorMB-Freigabe of MB-
Approval
C 400 4MATIC 229.5, 229.6
C160
C180
229.3, 229.5, 229.51,
229.52, 229.6
Alle andere modellen 229.51, 229.52,
229.61, 229.71
MB-Freigabe of MB-Approval
DieselmotorMB-Freigabe of MB-
Approval
Alle modellen228.51, 229.31,
229.51, 229.52,
229.61, 229.71
Als de in de tabel genoemde motorolie niet
beschikbaar is, mag eenmalig max. 1,0 l van de
volgende motorolie worden bijgevuld:
RBenzinemotoren:
-C160, C 180: MB-Freigabe of MB-Appro‐
val 229.3, 229.51, 229.52 of
ACEA A3/B4
-C 400 4MATIC: MB-Freigabe of MB-
Approval 229.3 of ACEA A3/B4
-Alle andere modellen: MB-Freigabe of
MB-Approval 229.31 of ACEA C3
RDieselmotoren: ACEA C3
De volgende waarden hebben betrekking op een
olieverversing inclusief oliefilter.
Technischegegevens 505
Verversingshoeveelheid
Model Verversingshoeveel‐
heid
C160
C180
7,0 l
C 200
C 300
6,6 l
C 300 d
C 300 d 4MATIC
6,8 l
C 200 4MATIC
C 300 4MATIC
6,0 l
C 400 4MATIC 6,5 l
Alle andere modellen 6,3 l
Aanwijzingen met betrekking totremvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door vorming van dampbellen in het
remsysteem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kook‐
punt van de remvloeistof. Wanneer het kook‐
punt te laag wordt, kunnen zich bij een hoge
belasting van de remmen dampbellen in het
remsysteem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn‐
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschre‐
ven interval laten verversen.
De remvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde rem‐
vloeistofvolgens MB-Freigabe of MB-Approval
331.0gebruiken.
Meer informatie over de remvloeistof vindt u op
de volgende plaatsen:
Rin het Mercedes-Benz bedrijfsstoffenvoor‐
schriften
-Op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-In de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking totkoelvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont‐
steken.
#De motor laten afkoelen alvorens anti‐
vriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid‐
del naast de vulopening terechtkomt.
506 Technischegegevens
#Alvorens de auto te starten de met anti‐
vriesmiddel vervuilde onderdelen gron‐
dig reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde koelvloeistof
#Alleen voorgemengde koelvloeistof met
de gewenste vorstbescherming bijvul‐
len.
Informatie overkoelvloeistof is te vinden:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften310.1
-op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge
buitentemperaturen
Wanneer een niet geschikte koelvloeistof
wordtgebruikt, is het motorkoelsysteem bij
hoge buitentemperaturen niet voldoende
beschermd tegenoververhitting en corrosie.
#Altijd een door Mercedes-Benz goedge‐
keurde koelvloeistofgebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoffenvoorschrift 310.1 in acht
nemen.
De koelvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Het aandeel anticorrosie- en antivriesmiddel in
het motorkoelsysteem ligt tussen de volgende
waarden:
Rten minste 50 % (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
Rmaximaal 55 % (vorstbescherming tot
-45 °C)
Aanwijzingen met betrekking totruitrein‐
igingsmiddel
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 499).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
*AANWIJZING Beschadigingen aan de
exterieurverlichting door ongeschikt rui‐
treinigingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver‐
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken
dat ook geschikt is voor kunststof
oppervlakken, bijvoorbeeld MB Sum‐
merFit of MB WinterFit.
Technischegegevens 507
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging vanruitensproeiervloeistoffen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet
met andere ruitensproeiervloeistoffen
mengen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken, anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: BijvoorbeeldMB Sum‐
merFit
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter‐
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het hele jaar door men‐
gen met ruitreinigingsmiddel.
Autogegevens
Voertuigmaten
De aangegeven hoogten kunnen in verband met
de volgende factoren variëren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
508 Technischegegevens
Zwenkhoogte
Model 11Zwenk‐
hoogte
C160
C180
C180 d
C 200 d
1766 mm
C 200
C 200 d (205.011)
C 220 d
C 300 d
1763 mm
C 300 1768 mm
C 200 4MATIC (205.079) 1773 mm
Alle andere modellen 1774 mm
Voertuigmaten
Alle modellen
Lengte4686 mm
Breedte over buitenspiegels2020 mm
Breedte zonder buitenspiegels1810 mm
Wielbasis 2840 mm
Model Hoogte
C160
C180
C180 d
C 200 d
1445 mm
C 200
C 200 d (205.011)
C 220 d
C 300 d
1442 mm
C 300 1447 mm
Model Hoogte
C 200 4MATIC (205.079) 1449 mm
Alle andere modellen 1452 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven voertuiggege‐
vens het volgende in acht nemen:
ROpties verhogen het ledig gewicht, waardoor
het nuttig laadvermogen wordtverlaagd.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje .
Dakbelasting
Alle modellen
Maximumdakbelas‐
ting 75 kg
Technischegegevens 509
Aanhangwagenvoorziening
Algemene aanwijzingen over de aanhangwa‐
genvoorziening
Het rijden met aanhangwagen is niet met alle
modellen mogelijk (/pagina 275).
Afhankelijk van het voertuigtype zijn wijzigingen
aan het motorkoelsysteem noodzakelijk. Het
naderhand inbouwen van een aanhangwagen‐
voorziening is alleen toegestaan, als in de voer‐
tuigdocumentatie een aanhangwagengewicht is
ingevoerd.
Meer informatie daarover is verkrijgbaar bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Inbouwmaten
1Bevestigingspunten
2Achteroverbouw
3Hartlijn achteras
De achteroverbouw en de bevestigingspunten
gelden voor een af fabriek gemonteerde aan‐
hangwagenvoorziening.
Model 22Achter‐
overbouw
Alle modellen1158 mm
Toegestaan aanhangwagengewicht
De kogeldruk is niet bij het aanhangwagenge‐
wicht inbegrepen.
510 Technischegegevens
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(bij minimaal klimvermogen bij wegrijden
van 8%)
Model Handge‐
scha‐
kelde
versnel‐
lingsbak
Automa‐
tische
trans‐
missie
C160
C180
1400 kg 1800 kg
C180 d
C 200 d
1800 kg 1800 kg
Alle andere modellen—1800 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(bij minimaal klimvermogen bij wegrijden
van12%)
Model Handge‐
scha‐
kelde
versnel‐
lingsbak
Automa‐
tische
trans‐
missie
C160
C180
1400 kg 1800 kg
C180 d
C 200 d
1800 kg 1800 kg
Alle andere modellen—1800 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, onge‐
remd
Model Handge‐
scha‐
kelde
versnel‐
lingsbak
Automa‐
tische
trans‐
missie
C160
C180
720kg 730kg
C180 d
C 200 d
710kg 750kg
C 200 (205.077) —710 kg
Alle andere modellen— 750kg
Maximumkogeldruk
*AANWIJZING Beschadiging door het los‐
rakenvan de aanhangwagen
Bij een te geringe kogeldruk kan de aanhang‐
wagen losraken.
Technischegegevens 511
#Een kogeldruk van 50 kg niet overschrij‐
den.
#De maximaal toegestane kogeldruk
indien mogelijk benutten.
Kogeldruk
Model Maximumkogeldruk
Alle modellen 75 kg
Toegestane asbelasting van de achteras bij
rijden met aanhangwagen
Asbelasting
Model Asbelasting
C160, handgescha‐
kelde versnellingsbak
C180, handgescha‐
kelde versnellingsbak
1185 kg
C160, automatische
transmissie
C180, automatische
transmissie
1195 kg
C 200 (205.077)
C 200 d (205.011)
C 220 d
1245 kg
C 200 4MATIC 1260 kg
C 220 d 4MATIC 1255 kg
C 300 d1280 kg
Model Asbelasting
C 300 4MATIC 1235 kg
C 300 d 4MATIC 1275 kg
Alle andere modellen1240kg
512 Technischegegevens
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymel‐
dingen
Er verschijnen displaymeldingen op het multi‐
functioneel display.
Displaymeldingen met grafische weergavenkun‐
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge‐
beeld en afwijken van de weergave op het multi‐
functioneel display. Het multifunctioneel display
geeft displaymeldingen met hoge prioriteit rood
weer. Bij bepaalde displaymeldingen klinkt
bovendien een waarschuwingssignaal.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
R¤Meer informatie
RODisplaymelding uitzetten
Bij de touch-control links kan met een veegbe‐
weging naar links of rechts tussen de symbolen
worden gewisseld. Door te drukken op ¤
wordt meer informatie op het multifunctioneel
display weergegeven. Door te drukken op O
verdwijnt de displaymelding.
Displaymeldingen met een lage prioriteit kunnen
worden verwijderd door indrukken van de toets
¤, of links op de touch-control. Daarbij wor‐
den de displaymeldingen in het meldingengeheu‐
gen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel
mogelijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen
niet worden bevestigd. Het multifunctioneel dis‐
play toont deze displaymeldingen permanent, tot
de oorzaak van de displaymelding verholpen is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Boordcomputer:
4Service 51 melding
Wanneer geen displaymeldingen aanwezig zijn,
verschijnt op het multifunctioneel display Geen
meldingen aanwezig.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag
links op de touch-control door de displaymel‐
dingen bladeren.
#Het meldingengeheugen verlaten: De toets
¤indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 513
Veiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP®is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voorzichtig
rijden.
Direct remmen *Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: Bij ingeschakelde HOLD-functie is een storing opgetreden.
Tevens klinkt een regelmatig waarschuwingssignaal. Dit wordt intensiever als wordtgeprobeerd de auto te vergren‐
delen.
Ukunt de motor niet starten.
#Direct stevig het rempedaal indrukken, tot de displaymelding verdwijnt.
Ukunt de motorweer starten.
514 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen contact AAN
*Het rode controlelampje !brandt.
Als de elektrische parkeerremwordtgelost is het contact uitgeschakeld.
#Het contact inschakelen.
!
Parkeerrem zie handleiding
*Het gele controlelampje !brandt. De elektrische parkeerremvertoont een storing.
Om in te schakelen:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/pagina 210).
Als de elektrische parkeerrem niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Het gele controlelampje !en het rode controlelampje !branden. De elektrische parkeerremvertoont een
storing.
Om vrij te zetten:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 210).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/pagina 209).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 515
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Het gele controlelampje !brandt en het rode controlelampje !knippert. De elektrische parkeerremver‐
toont een storing.
De elektrische parkeerremkan niet worden vastgezet of gelost.
#Het contact uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 210).
Om vrij te zetten:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kanworden vastgezet, of als het rode controlelampje !nog
steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Het gele controlelampje !knippert en het rode controlelampje !knippert gedurende circa tien seconden
na het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blijft het branden of het dooft. De elek‐
trische parkeerremvertoont een storing.
Als de acculaadtoestand te laag is:
516 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De accu opladen.
Om in te schakelen:
#Het contact uitschakelen.
De elektrische parkeerremwordt automatisch ingeschakeld.
Als de elektrische parkeerrem niet moet worden ingeschakeld, bijvoorbeeld in de wasstraat of bij het slepen, het
contact ingeschakeld laten. Een uitzondering vormt het slepen met omhooggebrachte achteras.
Als de elektrische parkeerrem niet automatisch wordt ingeschakeld:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 210).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Om vrij te zetten:
#Als is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerremwordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 210).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 517
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem ontgrendelen
*Het rode controlelampje !knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/pagina 209).
RUvoert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/pagina 210).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
Wanneer het EBD, het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en
wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
518 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Remvloeistofpeil controle-
ren
*Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed
zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Radarsensoren vervuild zie
handleiding
*Het radarsensorsysteem vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RSensoren vervuild
RHevige neerslag
RLange ritten zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 519
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensoren reinigen (/pagina 439).
#De motor opnieuw starten.
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP®zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
Wanneer het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voorzichtig
rijden.
520 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
÷
functioneren niet Zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
Wanneer het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remwegkan bij een noodstop langer worden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 521
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor‐
beeld)
*De betreffende windowbag vertoont een storing (/pagina 34).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval met grote
vertraging van de auto niet worden geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren en repareren.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag ingescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag is tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het
systeem op de passagiersstoel bevindt.
522 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersair‐
bag ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroffen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel die door een frontale ACTIEVE
AIRBAG wordt beveiligd, want dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Status van de automatische passagiersairbaguitschakeling controleren (/pagina 45).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag uitgescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag is gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon met een overeenkomstig pos‐
tuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het systeem een te
gering gewicht meten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 523
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in
het bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Status van de automatische passagiersairbaguitschakeling controleren (/pagina 45).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de uitwijkstuurassistent of
de PRE‑SAFE®PLUS vertoont een storing.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE®functies vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Mercedes me connect
Diensten beperkt Zie hand-
leiding
*De service is beperkt.
Een of meerdere hoofdfuncties van het Mercedes me connect systeem vertonen een storing.
524 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De aanwijzingen met betrekking tot de diagnose-interface in acht nemen (/pagina 27).
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
G
functioneert niet
*Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes me connect of van het SOS-noodoproepsysteem verto‐
nen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voor‐
beeld)
*Het betreffende veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 34).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van het veiligheidssys‐
teem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld gordelspan‐
ners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Herkenning van een storing van het veiligheidssysteem
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6niet branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 525
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de uitwijkstuurassistent of
de PRE‑SAFE®PLUS zijn tijdelijk niet of gedeeltelijk beschikbaar.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 218).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
*Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 34).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van het veiligheidssys‐
teem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld gordelspan‐
ners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Herkenning van een storing van het veiligheidssysteem:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6niet branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
526 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Remblokken controleren
zie handleiding
*Deremvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door beïnvloed remvermogen
Wanneer de remvoeringen de slijtagegrens hebben bereikt, kan het remvermogen negatief beïnvloed worden.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Act. dodehoekassistent
met aanhangwagen niet
beschikbaar Zie handleiding
*Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordtgemaakt, is de actieve dodehoekassistent niet
beschikbaar.
#Links op de touch-control drukken en de displaymelding bevestigen.
Langzamer rijden *Urijdt te snel voor de instelling van de geselecteerde voertuighoogte.
#Voor het instellen van de voertuighoogte niet sneller dan 60 km/hrijden.
#Voor het instellen van de voertuighoogte bij het rijden met een aanhangwagen niet sneller dan 30 km/h rijden.
*De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 527
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 269).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
#Indien nodig de achterbumper reinigen. Als de bumper sterk vervuild is, kunnen de sensoren in de bumper een
storing vertonen.
Actieve stuurassistent func-
tioneert niet
*De actieve stuurassistent vertoont een storing. De actieve afstandsassistent DISTRONIC blijft beschikbaar.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
É
Auto komt omhoog Een
ogenblik geduld a.u.b.
*Devoertuighoogte is te laag. De auto wordttot de geselecteerde voertuighoogte omhooggebracht.
#Paswegrijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Dodehoekassistent functio-
neert niet
*De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
528 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve parkeerassistent
en PARKTRONIC functione-
ren niet Zie handleiding
*De actieve parkeerassistent en de PARKTRONIC-parkeerassistent vertonen een storing.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve dodehoekassistent
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*De actieve dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 269).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
Actieve stuurassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
*De actieve stuurassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 235).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Indien nodig de voorruit in het blikveld van de camera reinigen.
#Indien nodig de bandenspanning controleren.
À
Attention Assist: pauze!
*DeATTENTION ASSIST heeft vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/pagina 265).
#Zo nodig pauze nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 529
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
*Deverkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve spoorassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*De actieve spoorassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 272).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
*De actieve stuurassistent heeft zijn systeemgrens bereikt.
#De besturing overnemen en op veilige wijze verder rijden.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*Deverkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
ë
Uit
*De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/pagina 242).
530 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
É
Auto komt omhoog
*De auto stelt zich op de gekozen rijhoogte in.
Verkeerstekensassistent
Camerazicht gereduceerd
zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Actieve spoorassistent
functioneert niet
*De actieve spoorassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
*De AIRMATIC werkt slechts beperkt. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
*AANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatborden voor mogelijk bij te grotestuuruitslagen
#Tijdens het rijden grotestuuruitslagen vermijden en letten op schurende geluiden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 531
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij schurende geluiden rekening houdend met het verkeer stoppen en indien mogelijk een hogere voertuig‐
hoogte instellen.
#Overeenkomstig de actuele hoogte rijden, echter niet sneller dan 80 km/h.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De DYNAMIC BODY CONTROLvertoont een storing. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
#Niet sneller dan 80 km/h rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Dodehoekassistent met
aanhangwagen niet
beschikbaar zie handleiding
*Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordtgemaakt, is de dodehoekassistent niet beschik‐
baar.
#Links op de touch-control drukken en de displaymelding bevestigen.
É
STOP Auto te laag
*Ubent weggereden hoewel de voertuighoogte te laag was.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
De auto wordttot de geselecteerde voertuighoogte omhooggebracht.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt en er bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de AIRMATIC
een storing:
#Niet sneller dan 80 km/h bewegen en direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
532 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*AANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatborden voor mogelijk bij te grotestuuruitslagen
#Tijdens het rijden grotestuuruitslagen vermijden en letten op schurende geluiden.
#Bij schurende geluiden rekening houdend met het verkeer stoppen en indien mogelijk een hogere voertuig‐
hoogte instellen.
#Een hogere voertuighoogte instellen (/pagina 245).
Afhankelijkvan de storing komt de auto omhoog.
¢
komt omlaag
*Devoertuighoogte kan om de volgende redenen verlaagd zijn:
RU heeft een ander rijprogramma geselecteerd.
RU heeft de snelheidsgrens overschreden.
RU heeft de voertuighoogte met een druk op de toetsgewijzigd.
À
Attention Assist functio-
neert niet
*DeATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve dodehoekassistent
functioneert niet
*De actieve dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 533
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ç
Uit
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is
de actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/pagina 231).
ç
- - - km/h
*De automatische afstandsregeling DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoor‐
waarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsregeling DISTRONIC in acht nemen (/pagina 231).
ç
passief
*Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de instelling voor de DISTRONIC actieve afstandsassistent bedient, wordt het
systeem passief geschakeld (/pagina 240).
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 229).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
Actieve afstandsassistent
functioneert niet
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
534 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik en kanworden ingeschakeld
(/pagina 231).
¯
- - - km/h
*De TEMPOMAT kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT controleren (/pagina 226).
TEMPOMAT Uit *De TEMPOMAT is uitgeschakeld.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de TEMPOMAT automatisch uitgeschakeld
(/pagina 224).
TEMPOMAT functioneert
niet
*De TEMPOMAT vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT en limiter func-
tioneren niet
*De TEMPOMAT en de limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
È
- - - km/h
*De limiter kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de limiter in acht nemen (/pagina 226).
Limiter functioneert niet *De limiter vertoont een storing.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 535
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Limiter passief *Wanneer het gaspedaal totvoorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/pagina 226).
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
*Uheeft de voor winterbanden opgeslagen topsnelheid bereikt. Deze snelheid kan niet worden overschreden.
ð
Maximum snelheid over-
schreden
*De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
Actieve spoorassistent
Camerazicht gereduceerd
zie handleiding
*Auto's zonder actieve stuurassistent: Het zicht van de camera is gereduceerd.
Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
536 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De voorruit reinigen.
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
zie handleiding
*De accu wordt niet meer opgeladen.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
Brandstoffilter reinigen
*Auto's met dieselmotor: Het brandstoffilter is vervuild of het water in het brandstoffilter moet worden afgetapt.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Koelmiddel bijvullen zie
handleiding
*Het koelvloeistofniveau is te laag.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 537
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*AANWIJZING Motorschade door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistofvermijden.
#Koelvloeistof bijvullen (/pagina 432).
#
Voertuig stoppen Motor
laten draaien
*De accu heeft een te lage laadtoestand.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
¸
Luchtfilter vervangen
*Auto's met dieselmotor: Het luchtfilter van de motor is vervuild en moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#
12V-accu Zie handleiding
*De motor is afgezet en de acculaadtoestand is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
#De motor enkele minuten laten draaien of een langere afstand rijden.
De accu wordt opgeladen.
Als de melding verschijnt terwijl de motor draait, is er een storing in het boordnet aanwezig.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
538 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Stoppen zie handleiding
*De accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage acculaadtoestand bereikt.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Motor starten niet mogelijk
Zie handleiding
*De laadtoestand van de 48V-accu is te laag. U kunt de motor niet meer starten.
#Niet benodigde elektrischeverbruikers uitschakelen.
#Een door Mercedes-Benz goedgekeurde, geschikte oplader met voldoende laadvermogen aansluiten op het
hulpstartpunt van de 12V-accu (/pagina 458).
De 48V-accu wordt opgeladen via de spanningsomvormer in de auto.
Motor starten weer moge-
lijk
*De 48V-accu is automatisch via de spanningsomvormer opgeladen.
#De motorstarten en enige tijd met de auto rijden, om de 12V-accu en de 48V-accu op te laden.
?*Deventilatormotor is defect.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 539
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
?
Koelmiddel Stoppen Motor
uit
*Dekoelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunt u in con‐
tact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Wachtentot de motor is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
Û
Wachten a.u.b... HV-accu
wordt geladen
*De 48V-accu is ontladen. U hebt het contact ingeschakeld, terwijl de 12V-accu met een geschikte oplader werd
opgeladen of terwijl een ander voertuig starthulp verleent.
De ontladen 48V-accu wordt automatisch via de spanningsomvormer opgeladen. Na enkele minuten verschijnt op
het multifunctioneel display de displaymelding Motor starten weer mogelijk.
#De motorstarten.
#Na het losmaken van de oplader de motorstarten en enige tijd met de auto rijden, om de 12V-accu en de 48V-
accu op te laden.
540 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als de displaymelding Motor starten weer mogelijk na enkele minuten niet wordtweergegeven:
#Proberen de motorte starten.
#Wanneer de motor niet start: Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#
48V-accu Zie handleiding
*Het 48V-systeem vertoont een storing. Comfortfuncties kunnen slechts beperkt beschikbaar zijn.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
8
Brandstofreserve
*De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
Motorolie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
5*De elektrische verbinding naar de olieniveausensor is onderbroken of de olieniveausensor is defect.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 541
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Meten van het motorolie-
peil niet mogelijk
4
Motoroliepeil Oliepeil verla-
gen
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is te hoog.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te veel motorolie
#Langere ritten met te veel motorolie vermijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en motorolie laten afzuigen.
4
Motoroliepeil Stoppen
Motor uit
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#1 l motorolie bijvullen.
#Het motoroliepeil controleren.
Motorolie bijvullen (/pagina 431).
542 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 504).
4
Motoroliedruk Stoppen
Motor uit
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
De motoroliedruk is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met een te lage motoroliedruk
#Rijden met een te lage motoroliedruk vermijden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
4
Bij tankstop 1 l motorolie
bijvullen
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Bij de volgende tankstop 1 liter motorolie bijvullen.
Motorolie bijvullen (/pagina 431).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 504).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 543
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4
Bij tankstop motoroliepeil
controleren
*Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Het motoroliepeil bij de volgende tankstop controleren.
Motorolie bijvullen (/pagina 431).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 504).
Uitlaatgasnabehandeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
AdBlue bijvullen zie handlei-
ding
*De AdBlue®voorraad is tot onder de reservemarkering gedaald.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 199).
544 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ø
AdBlue bijvullen Starten
niet mogelijk
*De AdBlue®-voorraad is opgebruikt. U kunt de motor niet meer starten.
#Ten minste 4,5 l AdBlue®bijvullen (/pagina 199).
#Het contact inschakelen.
Ukunt de motor na ongeveer een minuut weer starten.
¯
AdBlue systeemstoring Zie
handleiding
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
AdBlue systeemstoring
Verm. ger. over XXX km Zie
handleiding
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing. Het vermogen wordt beperkt na de getoonde resterende afstand.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯*Vermogensbeperking vanwege de AdBlue®systeem storing. Na de getoonde afstand kan de motor niet meer wor‐
den gestart.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 545
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
AdBlue systeemstoring Ver-
mogen ger.: XXX km/h
Geen start na XXX km
¯
AdBlue systeemstoring
Starten niet mogelijk
*Het AdBlue®systeem vertoont een storing. U kunt de motor niet meer starten.
#Meteen contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ø
AdBlue bijvullen Vermogen
ger.: XXX km/h Geen start
na XXX km
*De lage AdBlue®voorraad leidt tot een beperking van het vermogen vanaf de weergegeven snelheid.
Na de getoonde resterende afstand kan de motor niet meer worden gestart.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 199).
Ø
AdBlue bijvullen Verm. ger.
over XXX km Zie handlei-
ding
*De lage AdBlue®-voorraad leidt tot een beperking van het vermogen nadat de getoonde resterende afstand is gere‐
den.
#Direct AdBlue®bijvullen (/pagina 199).
546 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Transmissie Storing Stop-
pen
*De transmissie vertoont een storing. De transmissie wordt automatisch in de stand igeschakeld.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Voertuig stoppen Motor
laten draaien Wachten
Transmissie koelt af
*De transmissie is oververhit. Het wegrijden kan tijdelijk belemmerd of onmogelijk zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Voor verlaten van schakel-
stand P of N rem bedienen
en motor starten
*U hebt geprobeerd om vanuit de stand jof ieen andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De motorstarten.
Voor verlaten van schakel-
stand P rem bedienen
*U hebt geprobeerd om vanuit de stand jof een andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
Zonder schakelen Werk-
plaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De ingeschakelde transmissiestand kan niet meer worden gewisseld.
#Wanneer de transmissie in de stand hstaat zonder dat deze schakelt, een gekwalificeerde werkplaats bezoe‐
ken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 547
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De achteruitversnelling kan niet meer worden ingeschakeld.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Backup accu Storing *De noodaccu voor de transmissie wordt niet meer opgeladen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Tot dan altijd voor het afzetten van de motor de transmissie handmatig in de stand jzetten.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
Koppeling oververhit Weg-
rijden de eerste XX:XX min.
vermijden
*Dekoppeling is zwaar belast en oververhit.
Frequent optrekken en langdurig stapvoets rijden vermijden.
#De auto veilig op een geschikte plaats tot stilstand brengen en de motor laten draaien.
Als de motor draait wordt de koppeling sneller afgekoeld.
of
#Indien mogelijk met een gelijkmatige snelheid verder rijden en de voet van het koppelingspedaal nemen. De
koppeling niet laten slippen.
De koppeling koelt tijdens het rijden af.
Als de koppeling is afgekoeld, verdwijnt de displaymelding.
*Uhebt geprobeerd de motorte starten, zonder het koppelingspedaal in te drukken.
548 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voor motor starten koppe-
ling intrappen
#Koppelingspedaal indrukken en vervolgens de motorstarten.
De motor is bij het wegrijden afgeslagen, bijvoorbeeld door te snel loslaten van het koppelingspedaal.
#Het koppelingspedaal opnieuw indrukken.
De motorstart automatisch.
#Om wegte rijden het koppelingspedaal langzaam laten opkomen.
Stand N permanent geacti-
veerd Wegrolgevaar
*Terwijl de auto rolt of rijdt wordt de transmissie in de stand igeschakeld.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken en als de auto stilstaat de transmissie in de stand jzetten.
#Om door te rijden de transmissie in de stand hof kzetten.
Schakelstand P alleen bij
stilstaand voertuig
*De transmissie alleen in de stand jschakelen als de auto stilstaat.
Wegrolgevaar Portier open
en transmissie niet in P
*Het bestuurdersportier is geopend of niet volledig gesloten en de transmissie staat in de stand k,iof h.
#Bij het parkerenvan de auto de transmissie in de stand jzetten.
Voor inschakelen van scha-
kelstand R eerst rem bedie-
nen
*U hebt geprobeerd de transmissiestand kin te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissie in de stand kzetten.
_*Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: De elektrische stuurwielblokkering kon de stuurinrichting niet
ontgrendelen.
#Het contact uitschakelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 549
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voor het starten stuurwiel
verdraaien
#Het stuurwiel iets links- en rechtsom draaien om de spanning op te heffen.
#Het contact weer inschakelen.
Ð
Storing stuursysteem zie
handleiding
*Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: De elektrische stuurwielblokkering vertoont een storing. De
stuurinrichting kan door de elektrischestuurwielblokkering worden geblokkeerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Banden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Bandenspanning Banden
controleren
*Het bandenspanningswaarschuwingssysteem heeft een aanzienlijk drukverlies herkend.
550 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/pagina 470) en de banden controleren.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning het bandenspanningswaarschuwingssysteem opnieuw activeren
(/pagina 478).
h
Let op: band defect
*Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
Drukloze band hebben de volgende gevaren:
RDe banden kunnen overmatig verwarmen en tot brand leiden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 551
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#De aanwijzingen m.b.t. bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/pagina 447).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
h
Banden controleren
*Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
552 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/pagina 470) en de banden controleren.
h
Bandenspanning corrigeren
*Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wij‐
kente sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/pagina 474).
h
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
*Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningsensoren
ontvangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
h
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
*Van een of meerdere wielen ontbreekt het signaal van de bandenspanningsensor. Bij de betreffende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningsensor latenvervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
h*Degemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningsensoren. De bandenspanningscontrole is uitge‐
schakeld.
#Wielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 553
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Bandensp.contr. functio-
neert niet Geen wielsenso-
ren
h
Bandensp.contr. functio-
neert niet
*De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole een storing vertoont, kan deze niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij
drukverlies bij één of meer banden.
Band met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het stuur- en remgedrag nadelig beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Banden oververhit *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
#Langzamer rijden.
Snelheid verlagen *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen uit elkaar spatten, in het bijzonder bij hoge snelheid.
554 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Bandenspanningsbewaking
na band.sp.controle
opnieuw starten
*Er is een displaymelding voor het bandenspanningswaarschuwingssysteem weergegeven en het systeem is sinds‐
dien niet opnieuw gestart.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning het bandenspanningswaarschuwingssysteem opnieuw activeren
(/pagina 478).
Bandenspanningsbewaking
functioneert niet
*Het bandenspanningswaarschuwingssysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
*De sleutel wordt niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
De sleutel bevindt zich niet meer in de auto is en u zet de motor af:
RUkunt de motor niet meer starten.
RUkunt de auto niet centraal vergrendelen.
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 555
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Wanneer de herkenning van de sleutelvanwege een sterke radiobron wordtgestoord:
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/pagina 177).
Â
Sleutel vervangen
*De sleutel moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Â
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
*De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de motorstarten met de sleutel in het opbergvak
(/pagina 177).
Â
Batterij sleutel vervangen
*De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/pagina 78).
Â*De herkenning van de sleutelvertoont een storing.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#De auto met de sleutel in het opbergvak starten (/pagina 177).
556 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Sleutel in aangegeven berg-
plaats leggen zie handlei-
ding
,
Sleutel vervangen Zie hand-
leiding
*Auto's met digitale voertuigsleutel: Er zijn slechts weinig of geen toestemmingen voor het startenvan de motor
beschikbaar.
#Controleer dat door bepaalde instellingen in de mobiele telefoon de internetverbinding niet wordt beperkt.
#Mercedes me connect http://www.mercedes.me openen en de dienst "Digitale voertuigsleutel" oproepen.
#De dienst eerst deactiveren en dan weer opnieuw activeren.
#Als de displaymelding weer verschijnt, contact opnemen met het Mercedes-Benz Customer Assistance Center
(CAC).
Auto's met digitale voertuigsleutel-sticker: Er zijn slechts weinig of geen toestemmingen voor het startenvan
de motor beschikbaar.
#Bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats of op de http://www.mercedes-benz.com/connect kunt u een
nieuwe digitale voertuigsleutel-sticker bestellen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 557
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ï
Trekhaak zwenkt
*Dekogelhals wordt uit- of ingeklapt.
Het uit- en inklappen niet met de hand, de voet of andere hulpmiddelen versnellen, vertragen of forceren als de
kogelkop niet beweegt. Tijdens het uit- en inklappen geen aanhangwagen aankoppelen.
De displaymelding verdwijnt als de kogelhals zich in een bedrijfsklare positie bevindt.
ï
Bediening alleen in trans-
missiestand P
*U hebt geprobeerd de kogelhals te zwenken en de transmissie staat in de stand k,iof h.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissie in de stand jzetten.
ï
Bediening alleen in trans-
missiestand N
*Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: U hebt geprobeerd de kogelhals te zwenken en de versnellings‐
bak staat niet in de neutraalstand i.
#De versnellingsbak in de neutraalstand izetten.
ï*De aanhangwagenvoorziening is niet klaar voor gebruik tijdens het rijden met een aanhangwagen.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
#De kogelkop opnieuw in- en uitklappen (/pagina 276).
558 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Trekhaak vergrendeling
control. (witte displaymel‐
ding)
#Als de kogelhals is uitgeklapt aan de toets in het kofferdeksel trekken en blijven trekken tot de kogelhals onder
de bumper vergrendelt.
#Als de displaymelding is verdwenen de aanhangwagen weer aankoppelen en verder rijden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde kogelkop
Als de kogelkop niet vergrendeld is, kan de aanhangwagen losraken.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
#Opnieuw in- en uitklappen en de aanhangwagen pas weer aankoppelen als de displaymelding verdwijnt.
Als de displaymelding niet verdwijnt, vertoont de aanhangwagenvoorziening een storing en is de kogelhals niet ver‐
grendeld.
#De aanhangwagen niet aankoppelen en verder rijden zonder aanhangwagen. Daarbij letten op de beperkte
bodemvrijheid door de niet vergrendelde kogelhals.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De aanhangwagenvoorziening is bij stilstand niet klaar voor gebruik.
#De aangekoppelde aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
#De kogelkop opnieuw in- en uitklappen (/pagina 276).
#Als de kogelhals is ingeklapt: Aan de toets in het kofferdeksel trekken en blijven trekken tot de kogelhals in
de veilig vergrendelde positie verticaal vergrendelt en vervolgens weer onder de bumper vergrendelt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 559
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Als de kogelhals is uitgeklapt: Aan de toets in het kofferdeksel trekken en blijven trekken tot de kogelhals
onder de bumper vergrendelt.
Als de displaymelding niet verdwijnt, vertoont de aanhangwagenvoorziening een storing en is de kogelhals niet ver‐
grendeld.
#De aanhangwagen niet aankoppelen en verder rijden zonder aanhangwagen. Daarbij letten op de beperkte
bodemvrijheid door de niet vergrendelde kogelhals.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
_
Rugleuning achterbank
links niet vergrendeld (voor‐
beeld)
*De betreffende rugleuning achterin is niet vergrendeld.
#De betreffende rugleuning terugklappen tot deze vergrendelt.
Ð
Storing besturing Direct
stoppen Zie handleiding
*Destuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
560 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ð
Storing besturing Meer
kracht vereist Zie handlei-
ding
*De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te
sturen.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Actieve motorkap Storing
zie handleiding
*De actieve motorkap (voetgangersbescherming) vertoont een storing of functioneert niet vanwege een activering.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
M*De motorkap is geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het rijden opengaan en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 561
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#De auto direct op een veilige plaats stoppen.
#De motorkap sluiten.
C*Ten minste een portier is geopend.
#Alle portieren sluiten.
N*Het kofferdeksel is geopend.
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaatgassen uit, bijvoorbeeld koolmonoxide. Als het kofferdeksel is
geopend als de motor draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uitlaatgassen in het interieur terecht
komen.
#Altijd de motor afzetten alvorens het kofferdeksel te openen.
#Nooit met een geopend kofferdeksel rijden.
#Het kofferdeksel sluiten.
¥*Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/pagina 433).
562 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
Klimaatregeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&
functioneert niet zie hand-
leiding
*Destandverwarming vertoont tijdelijk een storing.
#Als de auto horizontaal staat en de motor is afgekoeld: Viermaal met tussenpozen van een aantal minuten pro‐
beren de standverwarming in te schakelen.
#Als de standverwarming niet inschakelt: Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
&
functioneert niet brandstof
tanken
*Er bevindt zich te weinig brandstof in de brandstoftank. De standverwarming kan niet meer worden ingeschakeld.
#De auto tanken.
&
functioneert niet accu zwak
*De boordnetspanning is te laag.
De standverwarming is uitgeschakeld.
#Een langere afstand rijden, tot de accu weer voldoende opgeladen is.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 563
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Intelligent Light System
functioneert niet
*Het Intelligent Light System vertoont een storing. Het verlichtingssysteem werktverder zonder de functies van het
Intelligent Light System.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Licht uitschakelen
*De auto wordtverlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Ãdraaien.
b
Verlichting inschakelen
*Urijdt zonder dimlicht.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Lof Ãdraaien.
b
AUTO-verlichting buiten
werking
*De lichtsensor vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
564 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Dimlicht links (voorbeeld)
*De betreffende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
of
#Controleren of de lichtbron mag worden vervangen (/pagina 152).
%LED-lichtbron: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreffende ver‐
lichting.
b
Act. bochtverlicht. functio-
neert niet
*De actieve bochtenverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Storing Zie handleiding
*Deexterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Een zekering kan doorgebrand zijn.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De zekeringen controleren en eventueel vervangen (/pagina 465).
*De adaptieve grootlichtassistent vertoont een storing.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 565
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Adaptieve grootlichtassis-
tent functioneert niet
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtassis-
tent nu niet beschikbaar
zie handleiding
*De adaptieve grootlichtassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 147).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve groot-
lichtassistent weer beschikbaar verschijnt.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Camerazicht geredu-
ceerd zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus functioneert niet
*De adaptieve grootlichtassistent Plus vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
*De adaptieve grootlichtassistent Plus is tijdelijk niet beschikbaar.
566 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus nu niet beschik-
baar Zie handleiding
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 149).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve groot-
lichtassistent Plus weer beschikbaar verschijnt.
Adaptieve grootlichtassis-
tent plus Camerazicht gere-
duceerd zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelamp‐
jes
Als het contact wordt ingeschakeld, voeren ver‐
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen
daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag
is niet kritisch. Pas als deze waarschuwings- en
controlelampjes na het startenvan de motor of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 567
Instrumentendisplay standaard
Instrumentendisplay in de widescreen cock‐
pit
Waarschuwings- en controlelampjes:
LDimlicht (/pagina 142)
TStandlicht (/pagina 142)
KGrootlicht (/pagina 144)
#! Knipperlicht (/pagina 144)
RMistachterlicht (/pagina 142)
6Veiligheidssysteem
(/pagina 569)
üVeiligheidsgordel niet omgegespt
(/pagina 574)
JRemmen (geel) (/pagina 569)
JRemmen (rood) (/pagina 569)
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/pagina 569)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/pagina 569)
!ABS vertoont een storing
(/pagina 569)
÷ESP®(/pagina 569)
åESP®OFF (/pagina 569)
LAfstandswaarschuwing
(/pagina 575)
ÐStuurbekrachtiging vertoont een sto‐
ring (/pagina 580)
àAIRMATIC vertoont een storing
(/pagina 575)
àDYNAMIC BODY CONTROL vertoont
een storing (/pagina 575)
;Motordiagnose (/pagina 576)
%Voorgloeien
#Elektrische storing
(/pagina 576)
8Brandstofreserve met aanduiding
tankdopkleppositie
(/pagina 576)
?Koelvloeistofte heet/koud
(/pagina 576)
hBandenspanningscontrole
(/pagina 579)
ïAanhangwagenvoorziening niet
bedrijfsklaar of beweegt
(/pagina 580)
568 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheidssystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
J
Waarschuwingslampje rem‐
men (rood)
Het rode waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kanveranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet wor‐
den uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remwegkan bij een noodstop
langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 569
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt als de motor draait.
Het ABS vertoont een storing.
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
Als de EBD of het ABS een storing vertoont, kunnen de wielen blokkeren bij het remmen
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remwegkan bij een noodstop lan‐
gerworden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
570 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Rood controlelampje elek‐
trische parkeerrem bediend
!
Geel controlelampje elektri‐
sche parkeerremvertoont
een storing
Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt. Het gele controlelampje brandt bovendien bij een
storing van de elektrische parkeerrem.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
Het gele waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
#Wanneer het multifunctioneel display een displaymelding weergeeft, deze in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 571
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
Waarschuwingslampje
ESP®knippert
Het gele ESP®-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden.
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt (/pagina 213).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
÷
Waarschuwingslampje
ESP®brandt
Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt als de motor draait.
Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheids‐
systemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
572 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
å
Waarschuwingslampje
ESP®OFF
Het gele waarschuwingslampje ESP®OFF brandt als de motor draait.
Het ESP®is uitgeschakeld.
&WAARSCHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgeschakeld ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verder rijveiligheids‐
systemen slechts beperkt beschikbaar.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®slechts zo lang uitschakelen als de situatie het vraagt.
Als het ESP®niet kanworden ingeschakeld, vertoont het ESP®een storing.
#Het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP®in acht nemen (/pagina 213).
6
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidssysteem
Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt als de motor draait.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 34).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 573
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld gordelspanners of
airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Veiligheidsgordel
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel brandt
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het startenvan de motor.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 38).
574 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het waarschuwingslampje veiligheidsgordel niet dooft.
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel knippert
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 38).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
Rijsystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
à
Waarschuwingslampje
onderstel
Het gele waarschuwingslampje AIRMATIC brandt.
Het gele waarschuwingslampje DYNAMIC BODY CONTROL brandt.
Er is een storing in de AIRMATIC aanwezig.
Er is een storing van de DYNAMIC BODY CONTROL aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 575
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Als bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Functie van de Active Brake Assist .
Motor
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
;
Waarschuwingslampje
motordiagnose
Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt als de motor draait.
Er is een storing van de motor, het uitlaatsysteem of het brandstofsysteem aanwezig.
De emissiegrenswaarden kunnen daardoor worden overschreden en de motorkan in het noodprogramma draaien.
#Het voertuig zo snel mogelijk laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Auto's met dieselmotor: Wellicht is de brandstoftank volledig leeggereden.
576 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De motor na het tanken drie- tot viermaal achter elkaar starten.
Wanneer het gele waarschuwingslampje motordiagnose dooft, wordt het noodprogramma opgeheven. De auto hoeft
niet te worden gecontroleerd.
#
Waarschuwingslampje elek‐
trische storing
Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
8
Waarschuwingslampje
brandstofreserve
Het gele waarschuwingslampje brandstofreserve brandt als de motor draait.
De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
?
Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof
Het rode waarschuwingslampje koelvloeistof brandt terwijl de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RTemperatuursensor vertoont een storing
RKoelvloeistofniveau te laag
RLuchttoevoer naar de radiateur geblokkeerd
RVentilator van de radiateur defect
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 577
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, heeft de koelvloeistof een temperatuur van120 °C overschreden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunt u in contact
komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter op het onderste einde van de temperatuurschaal staat:
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
of
#De auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de motor is afgekoeld.
#Het koelvloeistofniveau controleren (/pagina 432).
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat de
koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
578 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Banden
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole
brandt
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
De bandenspanningscontrole heeft bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
hHet gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en
brandt dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 579
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole knip‐
pert
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole een storing vertoont, kan deze niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij
drukverlies bij één of meer banden.
Band met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het stuur- en remgedrag nadelig beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ð
Waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging
Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de motor draait.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
580 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
ï
Waarschuwingslampje aan‐
hangwagenvoorziening
Het rode waarschuwingslampje aanhangwagenvoorziening brandt.
De aanhangwagenvoorziening is niet klaar voor gebruik of zwenkt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde kogelkop
Als de kogelkop niet vergrendeld is, kan de aanhangwagen losraken.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kanwegrollen.
#Opnieuw in- en uitklappen en de aanhangwagen pas weer aankoppelen als de displaymelding verdwijnt.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Als de aanhangwagenvoorziening zwenkt:
#Wachtentot de kogelhals de bedrijfsklare positie heeft bereikt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 581
1, 2, 3 ...
4MATIC ..................................................... 195
Functie ................................................ 195
12‑V‑accu
Zie Accu (auto)
12V-aansluiting
Zie Contactdoos (12V)
48V-boordnet
Bedrijfsveiligheid ...................................23
230V-aansluiting
Zie Contactdoos (230V)
360°-camera ............................................ 254
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen (achteruitrijcamera) ...................258
Camera-afdekking openen (achter‐
uitrijcamera) ........................................ 258
Favorieten instellen .............................258
Functie ................................................ 254
Weergave selecteren ........................... 258
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) ....................................................164
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 164
Aanduiding rijprogramma .......................187
Aanhangwagenstabilisatie
Werking en aanwijzingen ...................... 217
Aanhangwagenvoorziening
Aanhangwagen aan- of afkoppelen ...... 278
Aanhangwagengewicht ........................ 510
Aanwijzingen ....................................... 275
Achteroverbouw ................................... 510
Algemene aanwijzingen ........................ 510
Asbelasting .......................................... 512
Bevestigingspunten .............................. 510
Contactdoos ........................................ 278
Fietsdrager .......................................... 280
Inbouwmaten ....................................... 510
Kogeldruk .............................................511
Kogelhals uit-/inklappen .....................276
Verzorging ...........................................439
Aanjager
Zie Klimaatregeling
Aanslepen ................................................ 464
Aansprakelijkheid voor gebreken
Auto ....................................................... 29
ABS (antiblokkeersysteem) .................... 213
Acceleratie
Zie Kickdown
Accu
Afstandsbediening (standverwar‐
ming) ................................................... 170
opladen (Remote Online) ..................... 178
Sleutel ................................................... 78
Accu (auto).............................................. 459
Aanwijzing ...........................................454
Aanwijzingen (starthulp en laden) .......456
Opladen ............................................... 458
opladen (Remote Online) ..................... 178
Starthulp .............................................458
Vervangen ...........................................459
Achterklep
Sluiten ................................................... 87
Achterportier (kinderbeveiliging) .............73
582 Trefwoordenregister
Achterruit
Rolzonnescherm .................................... 92
Achterruitverwarming .............................162
Achteruitkijkspiegel
Zie Buitenspiegels
Achteruitrijcamera .................................. 251
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen (360°-camera) ...........................258
Camera-afdekking openen (360°-
camera) ............................................... 258
Favoriet instellen (360°-camera) .........258
Functie ................................................. 251
Verzorging ...........................................439
Achteruitrijlicht (lampje vervangen) ...... 154
Achteruitversnelling
Inschakelen .......................................... 191
Achterzitplaats
Zie Stoel
Actief onderhoudssysteem PLUS
Zie ASSYST PLUS
Actieradius
AdBlue®............................................... 289
weergeven ........................................... 290
Actieve afstandsassistent DISTRONIC .. 229
Actieve noodstopassistent ................... 240
Actieve rijstrookwisselassistent ..........238
Functie ................................................ 229
Inschakelen/activeren .........................231
Routegebaseerde snelheidsaanpas‐
sing .....................................................234
Selecteren ...........................................231
Snelheid oproepen .............................. 231
Snelheid opslaan ................................. 231
Snelheid verhogen/verlagen ............... 231
Stuurwieltoetsen .................................231
Systeemgrenzen .................................. 229
Uitschakelen/deactiveren ...................231
Voorwaarden .......................................231
Weergaven in het instrumentendis‐
play ...................................................... 240
Actieve bochtenverlichting .....................146
Actieve dodehoekassistent .................... 269
Functie ................................................ 269
In- en uitschakelen .............................. 272
Remingreep .........................................271
Rijden met een aanhangwagen ............ 271
Systeemgrenzen .................................. 269
Actieve motorkap (voetgangersbe‐
scherming) ............................................... 426
Terugzetten ......................................... 426
Werking ...............................................426
Actieve noodstopassistent .....................240
Actieve parkeerassistent ........................ 258
Cross Traffic Alert ............................... 264
Drive Away Assist ................................ 263
Functie ................................................ 258
Inparkeren ........................................... 260
Manoeuvreerondersteuning ................ 265
Systeemgrenzen .................................. 258
Uitparkeren ......................................... 262
Actieve rijstrookwisselassistent ...........238
Functie ................................................ 238
In- en uitschakelen .............................. 240
Actieve snelheidslimietassistent ........... 233
Displayweergave ................................. 233
Functie ................................................ 233
Actieve spoorassistent ........................... 272
Functie ................................................ 272
Gevoeligheid instellen .......................... 275
In- en uitschakelen ............................... 274
Rijden met een aanhangwagen ............ 272
Trefwoordenregister 583
Systeemgrenzen .................................. 272
Waarschuwing in- en uitschakelen .......275
Actieve stuurassistent ............................235
Actieve noodstopassistent ................... 240
Actieve rijstrookwisselassistent ..........238
Functie ................................................ 235
In- en uitschakelen .............................. 237
Systeemgrenzen .................................. 235
Weergaven in het instrumentendis‐
play ...................................................... 240
Active Brake Assist System
Instellen ............................................... 224
Werking en aanwijzingen .....................218
ACTIVE MULTIBEAM LED
Zie Intelligent Light System
Adaptief remlicht..................................... 224
Adaptieve functies ACTIVE MULTI‐
BEAM LED's
Zie Intelligent Light System
Adaptieve grootlichtassistent
Functie ................................................. 147
In- en uitschakelen .............................. 148
Adaptieve grootlichtassistent Plus
In- en uitschakelen .............................. 150
Adaptieve snelheidsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
AdBlue®.................................................... 503
Aanwijzingen ....................................... 199
Actieradius .......................................... 289
Additieven ........................................... 503
Bijvullen ............................................... 199
Inhoud ................................................. 504
Niveau ................................................. 289
Zuiverheid ...........................................503
Additieven ................................................ 504
AdBlue®............................................... 503
Brandstof ............................................. 501
Motorolie .............................................504
Additieven (AdBlue®)
Zie AdBlue®
Additieven (brandstof)
Zie Brandstof
Additieven (motorolie)
Zie Additieven
Adresboek
Zie Contacten
Afdekking wielkuip, voor
Verwijderen en aanbrengen .................153
Afmetingen .............................................. 508
Afstandsbediening (standverwarming
of -ventilatie)
Batterijvervangen ...............................170
Displaymeldingen ................................ 170
Instellen ...............................................169
Problemen ...........................................172
Afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Afstandsregeltempomaat
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Airbag ......................................................... 40
Activering .............................................. 34
Beschermingspotentieel ........................ 41
Beschermingspotentieel beperkt ........... 42
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...45
Frontairbag (bestuurder, passagier) .......40
Inbouwplaatsen ..................................... 40
Kneebag ................................................ 40
Overzicht ............................................... 40
584 Trefwoordenregister
Sidebags ............................................... 40
Windowbag ............................................ 40
Airconditioning
Zie Klimaatregeling
AIRMATIC .................................................. 244
Instellen ...............................................245
Onderstel ............................................. 244
AIRPANEL (verzorging) ............................ 439
Akoestisch sluitsignaal
In- en uitschakelen ................................ 77
Alarm
Zie Paniekalarm
Alarmknipperlichtinstallatie ...................145
Alarmsysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Alertheidsassistent
Zie ATTENTION ASSIST
Alternatieve route
Zie Route
Android Auto ............................................ 383
Aanwijzing ........................................... 383
Klankinstellingen .................................384
Mobiele telefoon aanmelden ...............383
Overgebrachte autogegevens .............. 384
Overzicht ............................................. 383
Stop ..................................................... 384
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Antislipkettingen
Zie Sneeuwkettingen
Apple CarPlay.......................................381
Aanwijzing ........................................... 381
iPhone®aanmelden ............................. 382
Klankinstellingen .................................382
Overgebrachte autogegevens .............. 384
Overzicht ............................................. 381
Stop ..................................................... 382
Asbak
Achterin ............................................... 136
Gebruiken ............................................ 136
Middenconsole voorin .........................135
Asbelasting
Rijden met een aanhangwagen ............ 512
toegestane .......................................... 497
Assistentiesystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Assistentieweergave
Menu (boordcomputer) ....................... 289
ASSYST PLUS ........................................... 425
Bijzonder onderhoud ........................... 425
Onderhoudstermijnweergeven ........... 425
Regelmatige onderhoudswerkzaam‐
heden .................................................. 425
Standtijd met accukabels losge‐
maakt .................................................. 426
Werking en aanwijzingen .....................425
ATTENTION ASSIST ......................... 265, 266
Functie ................................................ 265
Instellen .............................................. 266
Systeemgrenzen .................................. 265
Audiofunctie
Auteursrecht .......................................400
Informatie ............................................ 399
Mediafunctie inschakelen .................... 401
Mediazoeken ....................................... 406
Overzicht ............................................. 402
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen ...401
Titel selecteren .................................... 403
Titellijst ................................................ 403
Usb-apparaten aansluiten ...................403
Weergave-opties selecteren ................ 403
Trefwoordenregister 585
Audioweergave
Pauze- en weergavefunctie .................. 404
Auteursrecht .............................................. 32
Auto .......................................................... 177
Aansprakelijkheid voor gebreken ...........29
Afzetten (start-stoptoets) ..................... 201
Buiten gebruik stellen .......................... 211
Correct gebruik .....................................28
Diagnose-interface ................................ 27
Extra portiervergrendeling ..................... 80
Gegevensopslag .................................... 29
Gegevensregistratie ...............................29
Gekwalificeerde werkplaats ...................27
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ...............................................310
Laten zakken ....................................... 489
Omhoogkantelen ................................. 486
Ontgrendelen (digitale voertuigsleu‐
tel-sticker) ............................................. 82
Ontgrendelen (KEYLESS-GO) ................. 83
Ontgrendelen (mobiele telefoon) ...........82
Ontgrendelen (van binnenuit) ................ 81
QR-code reddingskaart .......................... 29
REACH-verordening ............................... 28
Registratie ............................................. 28
Ruststand activeren of deactiveren ...... 211
Ruststand functie .................................211
Schadeherkenning (parkeren) .............. 210
Starten (digitale voertuigsleutel-stic‐
ker) ...................................................... 176
Starten (mobiele telefoon) ...................176
Starten (noodprogramma) ................... 177
starten (Remote Online) ....................... 178
Starten (start-stoptoets) ......................175
Uitvoering ..............................................23
ventileren (comfortopening) .................. 95
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel) .......85
Vergrendelen (automatisch) .................. 84
Vergrendelen (digitale voertuigsleu‐
tel-sticker) ............................................. 82
Vergrendelen (KEYLESS-GO) ................. 83
Vergrendelen (mobiele telefoon) ...........82
Vergrendelen (van binnenuit) ................. 81
Auto wassen
Zie Verzorging
Automatisch inklappen van de buiten‐
spiegels
In- en uitschakelen .............................. 160
Automatisch rijlicht................................ 143
Automatische afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Automatische motorstart (ECO start-
stopsysteem) ...........................................182
Automatische motorstop (ECO start-
stopsysteem) ...........................................182
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................ 43, 45
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...45
Werking van de passagiersairbaguit‐
schakeling .............................................43
Automatische transmissie
Aanduiding rijprogramma .................... 187
Achteruitversnelling inschakelen ......... 191
DIRECT SELECT-keuzehendel .............. 189
DYNAMIC SELECT-schakelaar .............. 186
Kickdown ............................................. 193
Neutraalstand inschakelen .................. 191
Parkeerstand inschakelen .................... 191
Rijprogramma's ...................................186
Rijstand inschakelen ............................ 191
Stuurwielschakelpaddles .....................192
Transmissiestandaanduiding ............... 189
Transmissiestanden ............................. 189
586 Trefwoordenregister
Voor handmatig schakelen .................. 192
Automatische transmissie (probleem)
Zie Transmissie (probleem)
B
Bagage
Bagagenet ............................................ 127
Beveiligen ............................................ 120
Bagagenet bevestigen .............................127
Bagageruimte-comfortbox
Zie EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
Balans/fader instellen
Burmester®surround sound system ....424
Banden
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................479
Bandenpech ........................................ 447
Bandenspanning (aanwijzingen) ........... 470
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 473
Bandenspanningscontrole (werking) .... 472
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 474
Bandenspanningstabel .........................471
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem (werking) .....................................478
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem opnieuw starten ......................... 479
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole) .................473
Controleren .........................................469
Geluidsontwikkeling ............................ 469
MOExtended-banden ........................... 448
Monteren ............................................. 488
Ongebruikelijk rijgedrag ......................469
Opslaan ............................................... 483
Selectie ............................................... 479
Sneeuwkettingen ................................. 469
TIREFIT-set .......................................... 449
Vervanging .......................................... 479
Verwijderen .........................................488
Verwisselen .................................482, 484
Wieldoppen vervangen ........................ 485
Bandenpech .............................................447
Aanwijzingen ....................................... 447
MOExtended-banden ........................... 448
TIREFIT-set .......................................... 449
Verwisselen van een wiel .................... 484
Bandenprofiel .......................................... 469
Bandenspanning ...................................... 471
Aanwijzingen ....................................... 470
Bandenspanningscontrole (werking) .... 472
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten .................................................474
Bandenspanningstabel .........................471
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem (werking) .....................................478
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem opnieuw starten .........................479
Controleren (bandenspanningscon‐
trole) .................................................... 473
TIREFIT-set .......................................... 449
Bandenspanningscontrole
Bandenspanning controleren ............... 473
Bandentemperatuur controleren .......... 473
Functie ................................................ 472
Opnieuw starten .................................. 474
Technischegegevens ........................... 474
Bandenspanningstabel ............................ 471
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem
Functie ................................................ 478
Opnieuw starten .................................. 479
Trefwoordenregister 587
Bandentemperatuur
Bandenspanningscontrole (werking) .... 472
Controleren (bandenspanningscon‐
trole) .................................................... 473
Bandenvulcompressor
Zie TIREFIT-set
BAS (Brake Assist System) .....................213
Bedieningspaneel dakconsole
Gesprekken voeren (Mercedes me
connect) ..............................................386
Overzicht ............................................... 14
Bedieningssysteem
Zie Boordcomputer
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen .......................................499
AdBlue®............................................... 503
Additieven (brandstof) .........................501
Brandstof (benzine) ............................. 500
Brandstof (dieselbrandstof) ................. 502
Koelvloeistof (motor) ........................... 506
Motorolie .............................................504
Remvloeistof ....................................... 506
Ruitreinigingsmiddel ............................ 507
Bedrijfsveiligheid
48V-boordnet ........................................ 23
Conformiteitsverklaring (elektromag‐
netische verdraagzaamheid) .................. 25
Conformiteitsverklaring (krik) ................ 25
Conformiteitsverklaring (radiogra‐
fische onderdelen van de auto) .............25
Conformiteitsverklaring (TIREFIT-set) .... 26
EQ-boost ............................................... 23
Informatie .............................................. 23
Beeldformaten
Zie Videofunctie
Beeldinstellingen
Zie Videofunctie
Bekerhouder
Achterin ............................................... 135
Bekerhouder middenconsole
Aanbrengen en verwijderen (automa‐
tische transmissie) .............................. 133
Aanbrengen en verwijderen (handge‐
schakelde versnellingsbak) .................. 134
Beladen .................................................... 126
Aanwijzingen ....................................... 120
Dakdragers .......................................... 131
Opbergruimte onder bagageruimte‐
bodem .................................................131
Sjorogen .............................................. 126
Tashaken ............................................. 127
Belading
Verankeren .......................................... 120
Beladingsrichtlijnen ................................ 120
Benzine ..................................................... 500
Berichten
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ..............................................309
Berichten
Zie Sms
Bestemming .............................................355
als algemene favoriet opslaan .............355
Extern ..................................................356
Kaartpositie opslaan ...........................355
Laatste bestemmingen bewerken ........ 355
Opslaan (actuele positie van de auto)
............................................................. 355
Tussenbestemmingen bewerken ......... 343
Bestemmingsinvoer ................................ 338
Contact selecteren .............................. 344
588 Trefwoordenregister
Driewoordenadres invoeren ................344
Geo-coördinaten invoeren ...................344
Laatste bestemmingen selecteren ....... 341
Op de kaart selecteren ........................ 345
Speciale bestemming of adres invoe‐
ren ....................................................... 338
Speciale bestemming selecteren ......... 341
Tussenbestemming invoeren ............... 343
Bestuurdersstoel
Zie Stoel
BlueTec®
Zie AdBlue®
Bluetooth®............................................... 325
In- en uitschakelen .............................. 325
Informatie ............................................ 325
Internetverbinding instellen .................393
Profiel wisselen (DUN/PAN) ................ 393
Bluetooth®-audio
Apparaat deautoriseren (afmelden) ...... 411
Apparaat zoeken en autoriseren ..........410
Informatie ............................................ 408
Inschakelen .......................................... 410
Mediaspeler selecteren ........................ 411
Overzicht ............................................. 409
Titel zoeken .......................................... 411
Via NFC van apparaat wisselen ............ 411
Bochtenverlichting .................................. 146
Boordcomputer....................................... 285
Bedienen ............................................. 285
Menu Assistentieweergave .................. 289
Menu Head-up-display ......................... 294
Menu Media ........................................ 293
Menu Navigatie .................................... 291
Menu Radio .........................................292
Menu Reis ...........................................290
Menu Service ...................................... 289
Menu Stijlen ........................................ 286
Menu Telefoon .....................................293
Menu's overzicht .................................285
Multifunctioneel display ......................287
Onderhoudstermijnweergeven ........... 425
Boordelektronica
Aanwijzingen ....................................... 494
Mobilofoons ........................................494
Motorelektronica ................................. 494
Boordgereedschap .................................. 449
Sleepoog ............................................. 464
TIREFIT-set .......................................... 449
Bouwserie
Zie Voertuigtypeplaatje
Brake Assist System
Zie BAS (Brake Assist System)
Brandblusser ...........................................447
Brandstof.................................................. 501
Additieven ............................................ 501
Benzine ............................................... 500
Brandstofreserve ................................. 503
Dieselbrandstof ................................... 502
E10 ...................................................... 500
Kwaliteit (benzine) ...............................500
Kwaliteit (dieselbrandstof) ...................502
Lage buitentemperaturen .................... 502
Tanken .................................................195
Tankinhoud .......................................... 503
Zwavelgehalte ...................................... 500
Brandstofverbruik
Boordcomputer ................................... 290
Brillenvak................................................. 122
Buiten gebruik stellen .............................211
Buitenlandse reis
Symmetrisch dimlicht .......................... 142
Trefwoordenregister 589
Buitenspiegels ................................. 158, 159
Automatisch inklappen van de bui‐
tenspiegels .......................................... 160
Dimmen (automatisch) ........................ 159
Geheugenfunctie bedienen .................. 119
In- en uitklappen .................................. 158
Inparkeerstand .................................... 159
Instellen ...............................................158
Burmester®surround sound system .....423
Automatische volumeaanpassing ........ 424
Balans/fader instellen .........................424
Geluidsfocus instellen .......................... 424
Geluidsmenu oproepen .......................423
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................424
Informatie ............................................423
Surround sound in- en uitschakelen .... 424
C
Camera
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
CI+-module .............................................. 422
Menu oproepen ...................................422
CI+-module (TV)
Smart Card aanbrengen ...................... 422
Citylicht .................................................... 147
Cockpit .........................................................6
Overzicht .................................................6
COMAND Online
Zie Multimediasysteem
COMAND Touch
Apparaten beheren .............................. 328
Combi-instrument
Zie Instrumentendisplay
Combischakelaar .....................................144
Comfortopening ........................................ 95
Comfortsluiting ......................................... 95
Computer
Zie Boordcomputer
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid .......................................................25
Krik ........................................................25
Radiografische onderdelen van de
auto ....................................................... 25
TIREFIT-set ............................................ 26
Contact
Inschakelen (start-stoptoets) ............... 174
Contactdoos (12V) ...................................137
Achterin ............................................... 137
Middenconsole voorin .........................137
Contactdoos (230V) ................................ 138
Achterin ............................................... 138
Contacten .................................................374
Bellen ................................................... 376
Downloaden (van de mobiele tele‐
foon) ....................................................374
importeren (overzicht) .........................375
Informatie ............................................ 374
Naamformaat .......................................375
Oproepen ............................................ 375
Opslaan ............................................... 376
Opties .................................................. 376
Wissen .................................................376
worden geïmporteerd .......................... 375
Contactsleutel
Zie Sleutel
Controlelampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
590 Trefwoordenregister
Controller
Bedienen .............................................. 315
Cross Traffic Alert ...................................264
D
Dagteller .................................................. 290
Terugzetten .......................................... 291
weergeven ........................................... 290
Dagteller
Zie Dagteller
Dakbelasting ............................................ 509
Dakdragers
Beladen ................................................ 131
Bevestigen ...........................................131
Dashboard
Zie Cockpit
Dashboardkastje
Ver- en ontgrendelen ........................... 122
Dashboardverlichting .............................288
Datum
Datum en tijd automatisch instellen .... 324
Datumformaat instellen .......................... 324
Decorfolie (reinigingsaanwijzigingen) ... 437
Dempingssysteem ADS PLUS
Zie AIRMATIC
Denoxeringsmiddel
Zie AdBlue®
Diagnose-interface ....................................27
Diefstal-/inbraakalarminstallatie
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Diefstalbeveiliging
Extra portiervergrendeling .....................80
Wegrijblokkering .................................. 102
Diefstalbeveiliging
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Dieren
Huisdieren in de auto ............................ 75
Dieselbrandstof
Aanwijzingen ....................................... 502
Lage buitentemperaturen .................... 502
Digitale handleiding .................................. 20
Digitale snelheidsmeter .........................290
Digitale tv
Zie Tv
Digitale voertuigsleutel-sticker
Auto ontgrendelen ................................. 82
Auto starten ......................................... 176
Auto vergrendelen .................................82
Dimlicht
(symmetrisch dimlicht) ........................ 142
In- en uitschakelen .............................. 142
Instellen ...............................................150
Lichtbronnen vervangen ...................... 153
Dinghy Towing
Zie Tow-Bar-systeem
DIRECT SELECT-keuzehendel .................. 189
Achteruitversnelling inschakelen ......... 191
Functie ................................................ 189
Neutraalstand inschakelen .................. 191
Parkeerstand automatisch inschake‐
len ........................................................ 191
Parkeerstand inschakelen .................... 191
Rijstand inschakelen ............................ 191
Display
Verzorging ...........................................442
Display (boordcomputer)
Weergaven op het multifunctioneel
display .................................................287
Trefwoordenregister 591
Display (multimediasysteem)
Instellingen .......................................... 323
Display-inhoud
Gebied met meerdere weergaven
instellen ...............................................287
Displaymelding ........................................ 513
Aanwijzingen ........................................ 513
Oproepen (boordcomputer) ................. 513
Displaymeldingen
¯- - - km/h ...................................535
ç- - - km/h ................................... 534
È- - - km/h ................................... 535
#12V-accu Zie handleiding ............ 538
#48V-accu Zie handleiding ............ 541
Achteruit rijden niet mogelijkWerk‐
plaats opzoeken .................................. 548
bAct. bochtverlicht. functioneert
niet ...................................................... 565
Act. dodehoekassistent met aan‐
hangwagen niet beschikbaar Zie
handleiding .......................................... 527
Actieve afstandsassistent functio‐
neert niet ............................................ 534
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding ................ 534
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar ......................................... 535
Actieve dodehoekassistent functio‐
neert niet ............................................ 533
Actieve dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 529
Actieve motorkap Storing zie handlei‐
ding ..................................................... 561
Actieve parkeerassistent en PARK‐
TRONIC functioneren niet Zie hand‐
leiding .................................................529
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding ................ 524
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding ... 526
Actieve spoorassistent Camerazicht
gereduceerd zie handleiding ................ 536
Actieve spoorassistent functioneert
niet ...................................................... 531
Actieve spoorassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 530
Actieve stuurassistent functioneert
niet ...................................................... 528
Actieve stuurassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding ................ 529
Adaptieve grootlichtassistent Came‐
razicht gereduceerd zie handleiding .... 566
Adaptieve grootlichtassistent functio‐
neert niet ............................................ 565
Adaptieve grootlichtassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 566
Adaptieve grootlichtassistent plus
Camerazichtgereduceerd zie hand‐
leiding .................................................. 567
592 Trefwoordenregister
Adaptieve grootlichtassistent Plus
functioneert niet .................................. 566
Adaptieve grootlichtassistent Plus nu
niet beschikbaar Zie handleiding ......... 566
ØAdBlue bijvullen Starten niet
mogelijk............................................... 545
ØAdBlue bijvullen Verm.ger. over
XXX km Zie handleiding ....................... 546
ØAdBlue bijvullen Vermogen
ger.: XXX km/h Geen start na XXX
km .......................................................546
ØAdBlue bijvullen zie handleiding .. 544
¯AdBlue systeemstoring Starten
niet mogelijk........................................ 546
¯AdBlue systeemstoring Verm.
ger. over XXX km Zie handleiding ........ 545
¯AdBlue systeemstoring Vermo‐
genger.: XXX km/h Geen start na
XXX km ................................................ 545
¯AdBlue systeemstoring Zie
handleiding .......................................... 545
ÀAttention Assist functioneert
niet ...................................................... 533
ÀAttention Assist: pauze! .............. 529
ÉAuto komt omhoog Een ogen‐
blik geduld a.u.b. .................................528
ÉAuto komt omhoog ...................... 531
bAUTO-verlichting buiten werking
.............................................................564
Backup accu Storing ............................548
hBanden controleren..................... 552
Banden oververhit ...............................554
hBandensp.contr. functioneert
niet Geen wielsensoren ....................... 553
hBandensp.contr. functioneert
niet ...................................................... 554
Bandenspanning Banden controleren
............................................................. 550
hBandenspanning corrigeren........ 553
Bandenspanningsbewaking functio‐
neert niet ............................................ 555
Bandenspanningsbewaking na
band.sp.controle opnieuw starten....... 555
hBandenspanningscontrole nu
niet beschikbaar .................................. 553
ÂBatterij sleutel vervangen ............ 556
ïBediening alleen in transmissie‐
stand N ...............................................558
ïBediening alleen in transmissie‐
stand P ................................................ 558
4Bij tankstop 1 l motorolie bijvul‐
len .......................................................543
4Bij tankstop motoroliepeil con‐
troleren ...............................................544
!Brandstoffilter reinigen ................ 537
8Brandstofreserve ......................... 541
bDimlicht links (voorbeeld) ............ 565
Direct remmen ..................................... 514
Dodehoekassistent functioneert niet .. 528
Trefwoordenregister 593
Dodehoekassistent met aanhangwa‐
gen niet beschikbaar zie handleiding ... 532
Dodehoekassistent nu niet beschik‐
baar zie handleiding ............................ 527
&functioneert niet accu zwak ........ 563
&functioneert niet brandstof tan‐
ken...................................................... 563
&functioneert niet zie handlei‐
ding ..................................................... 563
÷functioneert niet zie handlei‐
ding ..................................................... 521
Gfunctioneert niet ......................... 525
!functioneren niet Zie handlei‐
ding ..................................................... 521
Tfunctioneren niet zie handlei‐
ding ...................................................... 518
bIntelligent Light System functio‐
neert niet ............................................ 564
Koelmiddel bijvullen zie handleiding ....537
?Koelmiddel Stoppen Motor uit ..... 540
¢komt omlaag .............................. 533
Koppeling oververhit Wegrijden de
eerste XX:XX min. vermijden ...............548
Langzamer rijden ................................. 527
hLet op: band defect ..................... 551
bLicht uitschakelen .......................564
Limiter functioneert niet ...................... 535
Limiter passief ..................................... 536
6Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld) .......................... 525
¸Luchtfiltervervangen .................. 538
ðMaximum snelheid overschre‐
den ...................................................... 536
Mercedes me connect Diensten
beperkt Zie handleiding ....................... 524
5Metenvan het motoroliepeil
niet mogelijk ........................................ 541
Motorstarten niet mogelijk Zie hand‐
leiding ................................................. 539
Motorstartenweer mogelijk ............... 539
4Motoroliedruk Stoppen Motor
uit ........................................................ 543
4Motoroliepeil Oliepeil verlagen .... 542
4Motoroliepeil Stoppen Motor uit
............................................................. 542
!nu niet beschikbaar zie handlei‐
ding ..................................................... 520
÷nu niet beschikbaar Zie handlei‐
ding ...................................................... 514
!Parkeerrem Om te ontgrende‐
len contact AAN ................................... 515
!Parkeerrem ontgrendelen ............ 518
!Parkeerrem zie handleiding .......... 515
çpassief ........................................ 534
PRE-SAFE functioneert niet zie hand‐
leiding .................................................. 524
Radarsensoren vervuild zie handlei‐
ding ...................................................... 519
Remblokken controleren zie handlei‐
ding ..................................................... 527
594 Trefwoordenregister
JRemvloeistofpeil controleren .......519
_Rugleuning achterbank links
niet vergrendeld (voorbeeld) ................ 560
¥Ruitensproeiervloeistof bijvullen
.............................................................562
Schakelstand P alleen bij stilstaand
voertuig ............................................... 549
ÂSleutel in aangegeven berg‐
plaats leggen zie handleiding .............. 556
ÂSleutel niet herkend (witte
displaymelding) ................................... 556
ÂSleutel niet herkend (rode dis‐
playmelding) ........................................ 555
,Sleutelvervangen Zie handlei‐
ding .....................................................557
ÂSleutel vervangen ........................ 556
Snelheid verlagen ................................ 554
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h ........................................... 536
Stand N permanent geactiveerd
Wegrolgevaar .......................................549
ÉSTOP Auto te laag .......................532
#Stoppen zie handleiding .............. 539
ÐStoring besturing Direct stop‐
pen Zie handleiding ............................. 560
ÐStoring besturing Meer kracht
vereist Zie handleiding .........................561
Storing Maximaal 80 km/h rijden ........ 531
ÐStoring stuursysteem zie hand‐
leiding .................................................550
bStoring Zie handleiding ................565
TEMPOMAT en limiter functioneren
niet ......................................................535
TEMPOMAT functioneert niet .............. 535
TEMPOMAT Uit .................................... 535
Transmissie Storing Stoppen ............... 547
ïTrekhaak vergrendeling con‐
trol. (witte displaymelding) ................558
ïTrekhaak zwenkt .........................558
çUit ............................................... 534
ëUit ............................................... 530
6Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken .......................... 526
Verkeerstekenassistent functioneert
niet ...................................................... 530
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 530
Verkeerstekensassistent Camera‐
zicht gereduceerd zie handleiding ........ 531
bVerlichting inschakelen ...............564
Voertuig stoppen Motor laten
draaien WachtenTransmissie koelt af
.............................................................547
#Voertuig stoppen Motor laten
draaien ................................................538
_Voor het startenstuurwiel ver‐
draaien ................................................549
Voor inschakelen van schakelstand R
eerstrem bedienen ............................. 549
Trefwoordenregister 595
Voor motorstartenkoppeling intrap‐
pen ...................................................... 548
Voor verlaten van schakelstand P of
Nrem bedienen en motorstarten....... 547
Voor verlaten van schakelstand P
rem bedienen ...................................... 547
Voorpass.-airbag ingeschakeld zie
handleiding .......................................... 522
Voorpass.-airbag uitgeschakeld zie
handleiding .......................................... 523
ÛWachten a.u.b... HV-accu wordt
geladen ...............................................540
Wegrolgevaar Portier open en trans‐
missie niet in P .................................... 549
hWielsensor(en) niet beschikbaar
.............................................................553
6Windowbag links Storing Werk‐
plaats opzoeken (voorbeeld) ................ 522
#zie handleiding ............................ 537
Zonder schakelen Werkplaats opzoe‐
ken...................................................... 547
DISTRONIC
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Dodehoekassistent ................................. 269
Functie ................................................ 269
In- en uitschakelen .............................. 272
Systeemgrenzen .................................. 269
Doorlaadmogelijkheid
Zie Stoel
Draadloos opladen
Mobiele telefoon .................................. 140
Werking en aanwijzingen .....................139
Drive Away Assist .................................... 263
Drukloze thuiskomer ...............................491
Aanwijzing ........................................... 491
DYNAMIC BODY CONTROL
Onderstel ............................................. 243
DYNAMIC SELECT .................................... 186
Aanduiding rijprogramma .................... 187
Bedienen (DYNAMIC SELECT-schake‐
laar) ..................................................... 187
Bedieningsfeedback weergeven ........... 187
Functie ................................................ 186
Motorgegevens weergeven .................. 187
Rijprogramma I configureren ............... 187
Rijprogramma kiezen ...........................187
Rijprogramma's ...................................186
Voertuiggegevens weergeven .............. 187
E
E10 ............................................................ 500
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox .. 130
Hoogte traploos instellen .................... 128
In- en uitbouwen .................................. 130
Verzorging ...........................................442
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)
Werking en aanwijzingen .....................218
Echt hout (verzorging) ............................ 442
ECO start-stopsysteem ...........................182
Automatische motorstart ..................... 182
Automatische motorstop .....................182
Uit- en inschakelen .............................. 183
Werking ...............................................182
ECO-aanduiding
Functie ................................................ 184
596 Trefwoordenregister
Terugzetten .......................................... 291
ECO-assistent
weergeven ........................................... 186
Werking en aanwijzingen .....................184
EDW (diefstal-/inbraakalarminstalla‐
tie) ............................................................ 102
Functie ................................................ 102
Het alarm beëindigen ..........................103
Interieurbeveiliging functie .................. 104
Interieurbeveiliging in- en uitschake‐
len .......................................................104
Wegsleepbeveiliging functie ................ 103
Wegsleepbeveiliging in- en uitschake‐
len .......................................................104
Eenheid voor afstand instellen .............. 329
EG-typegoedkeuringsnummer ............... 497
EHBO-set .................................................. 446
Elektrische parkeerrem.......................... 208
Automatisch bedienen ......................... 208
Automatisch vrijzetten ......................... 209
Handmatig inschakelen of vrijzetten .... 210
Noodremming uitvoeren ......................210
Elektrische zekeringen
Zie Zekeringen
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid
Conformiteitsverklaring ......................... 25
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
ENERGIZING comfort
Overzicht van programma's ................. 335
Programma starten ............................. 336
EQ-boost
Bedrijfsveiligheid ................................... 23
Modus uitrollen ................................... 193
ERA-GLONASS testmodus
Starten/stoppen .................................391
ESC (Electronic Stability Control)
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
ESP®
Aanhangwagenstabilisatie .................... 217
Zijwindassistent ................................... 217
ESP®(elektronisch stabiliteitspro‐
gramma) ................................................... 213
In- en uitschakelen ............................... 217
Werking en aanwijzingen ...................... 213
Exterieurverlichting
Verzorging ...........................................439
Exterieurverlichting
Zie Verlichting
Extern apparaat
Blokkeren (kinderslot) .........................329
Extra portiervergrendeling ....................... 80
F
Favorieten
Hernoemen .......................................... 319
Oproepen ............................................. 318
Overzicht ............................................. 318
Toevoegen ............................................ 318
Verschuiven .........................................319
Wissen .................................................319
Fietsdrager
Rijden met een aanhangwagen ............ 280
Trefwoordenregister 597
FIN ............................................................ 497
Stoel ....................................................497
Typeplaatje .......................................... 497
Voorruit ...............................................497
Flacon
Aanbrengen/verwijderen .................... 166
Flankbescherming ...................................248
Flat Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Frequentieband
Selecteren (boordcomputer) ...............292
Frequenties
Mobiele telefoon .................................496
Mobilofoon .......................................... 496
Frontairbag (bestuurder, passagier) ........ 40
Functionele stoel
Zie Portierbedieningseenheid
G
Garagedeurbediening
Garagedeur openen of sluiten .............206
Geheugen wissen ................................ 206
Problemen verhelpen .......................... 205
Toetsen programmeren ....................... 203
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren .. 204
Zendvergunningen ...............................206
Garantie ..................................................... 29
Gebied met meerdere weergaven
instellen (display-inhoud) .....................287
Gebruik van twee telefoons
Zie Tweede telefoon
Gebruikersprofiel .................................... 331
Importeren/exporteren ....................... 332
Instellen ...............................................331
Opstellen .............................................332
Opties ..................................................332
Gegevensopslag
Auto ....................................................... 29
Elektronischeregeleenheden ................ 29
Online-diensten .....................................31
Gegevensregistratie
Auto ....................................................... 29
Geheugenfunctie
Bedienen .............................................. 119
Buitenspiegels Geheugen oproe‐
pen .......................................................119
Buitenspiegels Instellingen opslaan .. 119
Stoel Geheugen oproepen ................119
Stoel Instellingen opslaan .................119
Stuurwiel Geheugen oproepen .......... 119
Stuurwiel Instellingen opslaan ..........119
Gekwalificeerde werkplaats ..................... 27
Geluid
Banden en velgen ................................ 469
PRE-SAFE®Sound ................................. 48
Geluidsfocus instellen
Burmester®surround sound system ....424
Geluidsmenu oproepen
Burmester®surround sound system ... 423
Gereedschap
Zie Boordgereedschap
Gereedschap voor het verwisselen
van een wiel
Overzicht ............................................. 483
Gesprekken ..............................................373
aannemen ............................................ 373
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ................................................ 374
Functies tijdens gesprek activeren ...... 373
598 Trefwoordenregister
Gesprek beëindigen .............................373
Gesprek met meerdere deelnemers .... 373
Via de bedieningspaneel dakconsole
voeren (Mercedes me connect) ........... 386
voeren .................................................373
weigeren .............................................. 373
Gesproken rij-aanwijzingen
Geluidsverlaging in- en uitschakelen ...353
Herhalen ............................................. 354
In- en uitschakelen .............................. 353
Volume instellen .................................. 353
Gevarendriehoek
Opklappen ...........................................446
Uitnemen ............................................ 446
Giek
Zie Tow-Bar-systeem
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelaanpassing
Functie .................................................. 39
In- en uitschakelen ................................ 40
Gordelspanners
Activering .............................................. 34
Gordelwaarschuwing
Zie Veiligheidsgordel
Grillejaloezie
Zie AIRPANEL (verzorging)
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent ............... 147
In- en uitschakelen .............................. 144
Lichtbronnen vervangen ...................... 153
H
Handgeschakelde versnellingsbak
Versnellingshendel bedienen ............... 188
Handleiding
Uitrusting van de auto ........................... 23
Handleiding (digitaal) ............................... 20
Handrem
Zie Elektrische parkeerrem
HANDS-FREE ACCESS ................................ 89
HD-programma
Zie CI+-module
Head-up-display ....................................... 294
Functie ................................................ 295
Helderheid instellen (boordcompu‐
ter) ...................................................... 294
In- en uitschakelen .............................. 296
Menu (boordcomputer) ........................ 294
Positie instellen (boordcomputer) ........ 294
Weergave-inhoud instellen (boord‐
computer) ............................................ 294
Het alarm beëindigen (EDW) .................. 103
Hoge, midden en lage tonen instellen
Burmester®surround sound system ....424
Hogedrukreiniger (verzorging) ............... 435
HOLD-functie ........................................... 242
In- en uitschakelen .............................. 242
Werking en aanwijzingen .....................242
Hoofdsteun
Achteraan (instellen) ............................ 112
achterste (uitnemen en aanbrengen) ... 113
Voorste (mechanisch instellen) ............ 111
Hotspot
instellen (Wi-Fi) .................................... 327
Huisdieren in de auto ................................ 75
Trefwoordenregister 599
I
i-Size kinderzitjebevestiging
Geschikte zitplaatsen voor de beves‐
tiging ..................................................... 62
Monteren ............................................... 63
Importeren/exporterenvangegevens
...................................................................330
Im-/exporteren ................................... 330
Werking en aanwijzingen .....................330
In Car Office
Automatisch starten in- en uitscha‐
kelen ...................................................379
Binnenkomend gesprek noteren .......... 380
Functies ............................................... 379
Functies selecteren ............................. 380
Oproepen ............................................ 379
To-do als uitgevoerd markeren ............ 380
In geval van nood
EHBO-set ............................................. 446
Gevarendriehoek opklappen ................ 446
Overzicht van de hulp ............................ 18
Veiligheidsvest .................................... 445
Individueel rijprogramma
Configureren ........................................ 187
Selecteren ........................................... 187
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling ...... 160
Buitenspiegels ..................................... 159
Inrij-aanwijzingen .................................... 179
Inspectie
Zie ASSYST PLUS
Instaphulp
Instellen ...............................................118
Werking en aanwijzingen ...................... 117
Instrumentendisplay ...............................283
Combi-instrument .................................. 10
Gebied met meerdere weergaven
instellen ...............................................287
Verlichting instellen .............................288
Waarschuwings- en controlelampjes ...567
Werking en aanwijzingen .....................283
Instrumentenverlichting
Zie Dashboardverlichting
Intelligent Light System .......................... 145
Actieve bochtenverlichting .................. 146
Adaptieve grootlichtassistent ............... 147
Bochtenverlichting ...............................146
Citylicht ............................................... 147
In- en uitschakelen ............................... 147
Mistlicht (uitgebreid) ............................147
Overzicht ............................................. 145
Slechtweerverlichting .......................... 147
Verlichting voor snelwegen .................. 146
Interieur
Koelen of verwarmen (Remote
Online) .................................................178
Interieurbeveiliging
Functie ................................................ 104
In- en uitschakelen .............................. 104
Interieurhemel (verzorging) ...................442
Interieurverlichting .................................. 151
Instellen ...............................................151
Leeslampje .......................................... 151
Sfeerverlichting .................................... 151
Uitschakelvertragingstijd verlichting .... 152
Internet
Browserdata wissen ............................397
Favorieten wissen ................................ 397
Leestekens beheren ............................ 397
Webbrowser afsluiten .......................... 397
600 Trefwoordenregister
Website oproepen ...............................396
Internetradio
Aanmelden .......................................... 399
Afmelden ............................................. 399
Gebruiksvoorwaarden .........................399
Oproepen ............................................ 398
Opties instellen ...................................399
Overzicht ............................................. 398
Stream selecteren ............................... 399
Zender opslaan .................................... 399
Zender selecteren en verbinden .......... 398
Zender wissen .....................................399
Internetverbinding
Beperkingen ........................................ 391
Bluetooth®-profiel wisselen (DUN/
PAN) .................................................... 393
Details van de mobiele telefoon .......... 394
Functie communicatiemodule ............. 392
Informatie ............................................ 391
Instellen (Bluetooth®) .......................... 393
instellen (Wi-Fi) .................................... 392
Opbouwen ...........................................394
Toegangsgegevens bewerken (Blue‐
tooth®) ................................................ 394
Toegangsgegevens instellen (Blue‐
tooth®) ................................................ 393
Verbindingsstatus ................................ 395
Verbindingsstatus weergeven .............. 395
Vrijgave annuleren (mobiele telefoon)
.............................................................394
Invoeren vantekens
met controller ...................................... 322
Op de touchpad ...................................322
Werking en aanwijzingen .....................321
Ionisering
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 166
iPhone®
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
ISOFIX-kinderzitjesbevestiging
Monteren ...............................................63
ISOFIX-kinderzitjesverankering
Geschikte zitplaatsen voor de beves‐
tiging ..................................................... 59
K
Kaart ......................................... 358, 360, 361
Actualisering ....................................... 364
Gebied mijden ..................................... 363
Gebied mijden (overzicht) .................... 363
Gebied wijzigen ...................................363
Gebied wissen ..................................... 364
Informatie in tekstvorm selecteren ...... 362
Kaartgegevens ..................................... 364
Kaartoriëntatie selecteren ...................361
Kaartversie weergeven ........................ 362
Kompas weergeven ............................. 365
Overzicht ............................................. 360
Qibla weergaven .................................. 365
Satellietkaart weergeven ..................... 365
Schaal automatisch instellen ...............365
Schaal instellen ...................................361
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen selecteren ..................................... 362
Verkeerskaart weergeven .................... 358
Verschuiven .........................................361
Volgende dwarsstraat aangeven .......... 362
Weersinformatie weergeven ................ 366
Kaart en kompas
Overzicht ............................................. 360
Trefwoordenregister 601
Keg
Zie Wielkeg
Keuzehendel
Zie DIRECT SELECT-keuzehendel
KEYLESS-GO
Auto ontgrendelen ................................. 83
Auto vergrendelen ................................. 83
Ontgrendelingsinstelling ........................ 77
Probleem ............................................... 84
Kickdown.................................................193
Gebruiken ............................................ 193
Kilometerteller
Zie Kilometertotaalstand
Kilometertotaalstand .............................. 290
weergeven ........................................... 290
Kinderbeveiliging
Achterportier ......................................... 73
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 329
Zijruiten achterin ................................... 75
Kinderen
Algemene aanwijzingen .........................49
Gevaren in de auto vermijden ................ 50
Kinderzitje
Aanbevelingen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen ...............................54
Aanwijzingen met betrekking tot risi‐
co's en gevaren ..................................... 50
Algemene aanwijzingen ......................... 49
Bevestiging (aanwijzingen) .....................56
Goedkeuringscategorieën ...................... 57
ISOFIX/i-Size (montage) ........................ 63
Op de passagiersstoel met een gor‐
del bevestigen .......................................72
Op de zitplaats achterin met een gor‐
del bevestigen .......................................69
Passagiersstoel (aanwijzingen) .............. 71
Passagiersstoel (zonder automati‐
sche airbaguitschakeling) ......................71
TopTether ..............................................65
Zitplaatsen geschikt voor i-Size-kin‐
derzitjesbevestigingssysteem ................62
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kin‐
derzitjesbevestigingsystemen ............... 59
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen .....................................67
Klankinstellingen .................................... 423
Automatische volumeaanpassing ........ 423
Balans/fader instellen .........................423
Geluidsmenu oproepen ....................... 423
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................423
Informatie ............................................ 423
Klantenservice
Zie ASSYST PLUS
Klimaatmodus
Functie ................................................ 164
Instellen ...............................................164
Klimaatregeling .......................................162
A/C-functie in- en uitschakelen
(bedieningseenheid) ............................ 164
A/C-functie in- en uitschakelen (mul‐
timediasysteem) ..................................164
Aanwijzing ........................................... 162
Achterruitverwarming in- en uitscha‐
kelen .................................................... 162
Auto ventileren (comfortopening) .......... 95
Automatisch regelen ............................ 164
Bedieningseenheid achterin ................ 162
Bedieningseenheid THERMATIC ........... 162
Bedieningseenheid THERMOTRONIC ... 162
602 Trefwoordenregister
Condens van de ruiten verwijderen .....165
Flacon aanbrengen/verwijderen
(parfumeringssysteem) ........................ 166
In- en uitschakelen .............................. 163
Instellingen voor de luchtverdeling ...... 164
Ionisering ............................................. 166
Klimaatmodus functie ..........................164
Klimaatmodus instellen .......................164
Klimaatregeling achterin instellen
(multimediasysteem) ........................... 165
Luchthoeveelheid instellen .................. 162
Luchtrecirculatie .................................. 165
Luchtuitstroomopeningen achter ......... 173
Luchtuitstroomopeningen ór ............ 172
Luchtverdeling instellen .......................162
Parfumeringssysteem instellen ............ 166
Restwarmte ......................................... 166
Standverwarming of -ventilatie ............ 167
Synchroniseringsfunctie in- en uit‐
schakelen (bedieningseenheid) ............ 165
Synchroniseringsfunctie in- en uit‐
schakelen (multimediasysteem) ..........165
Temperatuur instellen .......................... 162
Voorruit ontwasemen .......................... 162
Klimaatregeling achterin
Instellen ............................................... 165
Kneebag .....................................................40
Knipperlichten .........................................144
In- en uitschakelen .............................. 144
Lampje vervangen (achter) .................. 154
Lampje vervangen (voor) .....................153
Koeling
Zie Klimaatregeling
Koelvloeistof (motor)
Aanwijzingen ....................................... 506
Peil controleren ...................................432
Kofferdeksel
Achterklepbegrenzing in- en uitscha‐
kelen .....................................................92
afzonderlijk vergrendelen ...................... 91
HANDS-FREE ACCESS ...........................89
Openen .................................................. 86
Openingsmaat .....................................508
Koffiekop-symbool
Zie ATTENTION ASSIST
Kogeldruk .................................................511
Kogelhals
uit-/inklappen .....................................276
Kompas .................................................... 365
Krik
Conformiteitsverklaring ......................... 25
Opbergplaats .......................................483
Kunststof bekleding (verzorging) .......... 442
L
Laatste bestemmingen
Selecteren ........................................... 341
Lak (reinigingsaanwijzingen) ................. 436
Lakcode .................................................... 497
Lamp
Zie Interieurverlichting
Lampje (instrumentendisplay)
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Lampje vervangen ................................... 152
Aanwijzingen ....................................... 152
Achteruitrijlicht .................................... 154
Afdekking (voorste wielkuip) verwij‐
deren en aanbrengen ...........................153
Knipperlichten (achter) ........................ 154
Trefwoordenregister 603
Overzicht ............................................. 152
Lampjes vervangen
Zie Lampje vervangen
LED-licht
Zie Intelligent Light System
Leeslampje
Zie Interieurverlichting
Lendensteun
Zie Lendensteun (4-weg)
Lendensteun (4-weg) ...............................111
Lichtbronnen vervangen
Dimlicht ............................................... 153
Grootlicht ............................................ 153
Knipperlichten (voor) ........................... 153
Zijbekleding openen en sluiten ............ 154
Lichtbundel instellen .............................. 143
Lichtsignaal .............................................144
Limiter ...................................................... 225
Functie ................................................ 225
Inschakelen .........................................226
Passief .................................................225
Permanente instelling .......................... 228
Selecteren ........................................... 226
Snelheid instellen ................................ 226
Snelheid oproepen .............................. 226
Snelheid opslaan .................................226
Systeemgrenzen .................................. 225
Toetsen ................................................ 226
Uitschakelen ....................................... 226
Voorwaarden .......................................226
LINGUATRONIC ........................................ 297
Akoestische hulp ................................. 299
Algemene gesproken opdrachten ........ 299
Applicatiespecifieke gesproken
opdrachten .......................................... 299
Bedienbare functies ............................298
Bedrijfsveiligheid .................................297
Dialoogvoering .................................... 298
Gesproken auto-opdrachten ................ 310
Gesproken berichten-opdrachten ........ 309
Gesproken mediaspeler-opdrachten ....307
Gesproken navigatie-opdrachten .........301
Gesproken omschakelopdrachten ....... 300
Gesproken opdrachten voor tv ............ 305
Gesproken radio-opdrachten ...............305
Gesproken sms-commando's .............. 309
Multifunctioneel stuurwiel (bedie‐
ning) .................................................... 297
Soortengesproken opdrachten ........... 299
Spraakkwaliteit verbeteren .................. 299
Taalinstelling ........................................ 299
Telefooncommando .............................305
Live Traffic Information
Abonnement verlengen ....................... 357
Abonnements-informatie weergeven ... 357
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 359
op Mercedes me registreren ............... 357
Verkeerskaart weergeven .................... 358
Verkeerssituatie weergeven ................ 359
Lucht-waterkanaal ..................................434
Vrijhouden ...........................................434
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchthoeveelheid
Instellen ............................................... 162
Luchtinlaat
Zie Lucht-waterkanaal
Luchtrecirculatie ..................................... 165
Luchtroosters
Zie Luchtuitstroomopeningen
604 Trefwoordenregister
Luchtuitstroomopeningen ...................... 172
Instellen (achterin) ...............................173
Instellen (vóór) .....................................172
Luchtverdeling
Instellen ...............................................162
Luchtvering
Zie AIRMATIC
M
Maateenheden
Instellen .............................................. 329
Massage-instellingen
Terugzetten .......................................... 114
Massageprogramma's
Instellingen terugzetten ........................ 114
Overzicht ..............................................113
Voorstoelen selecteren ........................ 114
Matte lak (reinigingsaanwijzingen) .......436
Maximumsnelheid
Zie Limiter
Media
Menu (boordcomputer) ....................... 293
Zoeken ................................................ 406
Media Interface
Informatie ............................................ 406
Inschakelen .........................................407
Overzicht ............................................. 408
Mediabron
Selecteren (boordcomputer) ............... 293
Mediadisplay
Aanwijzingen ........................................313
Mediafunctie
Inschakelen ......................................... 401
Mediaweergave
Bedienen (boordcomputer) .................. 293
Mediazoeken
starten ................................................ 406
Mekka ....................................................... 365
Melding (multifunctioneel display)
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen ................................ 513
Menu (boordcomputer)
Assistentieweergave ............................289
Head-up-display ................................... 294
Media ..................................................293
Navigatie ............................................. 291
Overzicht ............................................. 285
Radio ...................................................292
Reis .....................................................290
Service ................................................ 289
Stijlen .................................................. 286
Telefoon ...............................................293
Mercedes me connect ............................ 386
Gesprekken via het bedieningspa‐
neel dakconsole voeren ....................... 386
Informatie ............................................ 385
Instemming met gegevensoverdracht
............................................................. 387
Mercedes-Benz klantenservice bel‐
len .......................................................385
Onderhoudstermijn afspreken ............. 387
Ongevals- en pechmanagement ...........387
Service-oproep via me-toets ................ 386
Verstuurdegegevens ........................... 388
Mercedes-AMG auto's
Aanwijzing ............................................ 174
Mercedes-Benz apps
Oproepen ............................................ 395
via spraakbediening bedienen ............. 395
Trefwoordenregister 605
Mercedes-Benz Link ................................ 380
Gebruiken ............................................ 380
Overzicht .............................................380
Stop ..................................................... 381
verbinden ............................................ 380
Mercedes-Benz noodoproepsysteem .... 388
Automatische noodoproep .................. 389
Handmatige noodoproep .....................390
Informatie ............................................ 388
Informatie over de gegevensverwer‐
king ..................................................... 390
Overzicht ............................................. 389
Testmodus ERA GLONASS starten/
stoppen ............................................... 391
Zelfdiagnose (Rusland) ........................ 391
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Met de hand wassen (verzorging) ..........435
Milieubescherming
Aanwijzingen .......................................... 21
Terugname van de oude auto ................. 21
Mistachterlicht
In- en uitschakelen .............................. 143
Mistlicht (uitgebreid) ...............................147
Mobiele telefoon
Auto ontgrendelen ................................. 82
Auto starten ......................................... 176
Auto vergrendelen ................................. 82
Draadloos opladen .............................. 140
Frequenties ......................................... 496
Schadeherkenning (geparkeerde
auto) ....................................................210
Vrijgavevoor internetverbinding
opheffen .............................................. 394
Zendvermogen (maximaal) .................. 496
Mobiele telefoon
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Zie Tweede telefoon
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het
inbouwen ............................................. 494
Frequenties ......................................... 496
Zendvermogen (maximaal) .................. 496
Modus uitrollen ....................................... 193
Moeheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
MOExtended-banden ...............................448
Motor
Afzetten (start-stoptoets) ..................... 201
ECO start-stopsysteem ........................ 182
Motornummer .....................................497
Starten (digitale voertuigsleutel-stic‐
ker) ...................................................... 176
Starten (mobiele telefoon) ...................176
Starten (noodprogramma) ................... 177
starten (Remote Online) ....................... 178
Starten (start-stoptoets) ......................175
Starthulp .............................................458
Motorelektronica
Aanwijzingen .......................................494
Motorgegevens
Weergaven ........................................... 187
Motorkap
Functie (actieve motorkap) .................. 426
Openen en sluiten ...............................427
Terugzetten (actieve motorkap) ...........426
Motornoodstart .......................................464
606 Trefwoordenregister
Motornummer .......................................... 497
Motorolie .................................................. 431
Additieven ........................................... 504
Bijvullen ............................................... 431
Inhoud ................................................. 505
Kwaliteit .............................................. 505
MB-Freigabe of MB-Approval ...............505
Oliepeil met de boordcomputer con‐
troleren ............................................... 430
Oliepeil met oliepeilstaaf controleren
.............................................................429
Multifunctioneel display
Overzicht van de weergeven ................ 287
Multifunctioneel stuurwiel
Overzicht toetsen ................................ 285
Multifunctioneel stuurwiel
Zie Stuurwiel
Multimediasysteem .................................313
Centrale bedieningselementen ............ 314
Displayinstellingen configureren ..........323
ENERGIZING comfort programma
starten ................................................ 336
ENERGIZING comfort programma's
(overzicht) ...........................................335
Favorieten ............................................ 318
Geluid in- en uitschakelen .................... 319
Hoofdfuncties ...................................... 317
Invoeren vantekens ............................. 321
Klimaatregeling achterin ...................... 165
Op fabrieksinstellingen terugzetten ..... 334
Overzicht ............................................. 313
Ruststand activeren of deactiveren ...... 211
Ruststand functie .................................211
Volume instellen .................................. 320
Multimediasysteem
Zie Touch-control
Zie Touchpad
N
Navigatie
Actualisering vankaartgegevens ......... 364
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ............................................... 301
Inschakelen ......................................... 337
Menu (boordcomputer) ........................ 291
Menu in- en uitschakelen .................... 338
Navigatie
Zie Bestemming
Zie Bestemmingsinvoer
Zie Kaart
Zie Route
Zie Routebegeleiding
Zie Verkeersinformatie
Navigatie-aanwijzingen
Boordcomputer .................................... 291
Near Field Communication (NFC) ...........371
Auto ontgrendelen (digitale voertuig‐
sleutel-sticker) ....................................... 82
Auto ontgrendelen (mobiele telefoon) ...82
Auto starten (digitale voertuigsleutel-
sticker) ................................................. 176
Auto starten (mobiele telefoon) ...........176
Auto vergrendelen (digitale voertuig‐
sleutel-sticker) ....................................... 82
Auto vergrendelen (mobiele telefoon) .... 82
Bluetooth®-audioapparatuur wisse‐
len ........................................................411
Informatie ............................................ 371
Mobiele telefoon gebruiken .................371
Mobiele telefoon met het multime‐
diasysteem verbinden ..........................371
Van mobiele telefoon wisselen ............ 371
Neutraalstand
Inschakelen .......................................... 191
Trefwoordenregister 607
NFC
Zie Near Field Communication (NFC)
Niveau
AdBlue®............................................... 289
Niveauregeling
Zie AIRMATIC
Noodeigenschappen
MOExtended-banden ...........................448
Noodgeval
Brandblusser ....................................... 447
Gevarendriehoek uitnemen ................. 446
Noodoproepsysteem
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Noodprogramma
Auto starten ......................................... 177
Noodremming .......................................... 210
Noodremming
Zie BAS (Brake Assist System)
Noodsleutel
Portier ontgrendelen .............................85
Portier vergrendelen .............................. 85
Verwijderen/aanbrengen ...................... 78
Noodwiel .................................................. 490
Aanwijzing ...........................................490
Verwijderen .........................................491
O
Olie
Zie Motorolie
Omschakeling licht
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) .................................................... 142
Onboard-diagnose-interface
Zie Diagnose-interface
Onderhoud
Zie ASSYST PLUS
Onderstel
Dempingskarakteristiek .......................243
DYNAMIC BODY CONTROL .................. 243
Onderstelhoogte instellen (AIRMA‐
TIC) ...................................................... 245
Onderstel
Zie AIRMATIC
Onderstelhoogte (AIRMATIC)
Instellen ............................................... 245
Ongevals- en pechmanagement
Mercedes me connect ......................... 387
Onoplettendheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Ontgrendelingsinstelling .......................... 77
Opbergmogelijkheden
Zie Beladen
Zie Opbergvak
Opbergruimte onder bagageruimtebo‐
dem ........................................................... 131
Opbergvak ................................................ 122
Armsteun .............................................122
Armsteun achterin ...............................122
Brillenvak ............................................. 122
Dashboardkastje ................................. 122
Middenconsole .................................... 122
Portier .................................................122
Opbergvakken
Zie Beladen
Zie Opbergvak
Open Source software .............................. 32
608 Trefwoordenregister
Opening van het kofferdeksel met de
voet
HANDS-FREE ACCESS ...........................89
Opladen
Accu (auto) .......................................... 458
Oproep voor pechhulp
Zie Mercedes me connect
Oproeplijst
Bellen .................................................. 377
Overzicht ............................................. 376
Oriëntatieverlichting ...............................151
Instellen ...............................................151
Originele onderdelen ................................ 22
Overgebrachte autogegevens
Android Auto ....................................... 384
Apple CarPlay ................................... 384
P
Paniekalarm ............................................... 77
Activeren of deactiveren ........................ 77
Panoramaschuifdak
Zie Schuifdak
Paravan
Zie Lucht-waterkanaal
Parfum
Zie Parfumeringssysteem
Parfumering
Zie Parfumeringssysteem
Parfumeringssysteem .............................166
Flacon aanbrengen/verwijderen ......... 166
Instellen ...............................................166
Parfumeringssysteem
Zie Parfumeringssysteem
Parfumflacon
Zie Parfumeringssysteem
Parkeerhulp
Zie Actieve parkeerassistent
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Parkeerlicht .............................................142
Parkeerrem
Zie Elektrische parkeerrem
Parkeerstand
Automatisch inschakelen .....................191
Inschakelen ..........................................191
Parkeren
Zie Elektrische parkeerrem
PARKTRONIC-parkeerassistent .............. 247
Flankbescherming ............................... 248
Functie .................................................247
Inschakelen .........................................249
Systeemgrenzen .................................. 247
Uitschakelen ........................................249
Waarschuwingssignalen instellen ........ 250
Passagiersairbaguitschakeling
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Passagiersstoel
Zie Stoel
Pech
Aanslepen ...........................................464
Auto vervoeren .................................... 462
Overzicht van de hulp ............................ 18
Slepen ................................................. 461
Verwisselen van een wiel .................... 484
Pech
Zie Bandenpech
Personalisering
Zie Gebruikersprofiel
Trefwoordenregister 609
Pinbeveiliging
In- en uitschakelen .............................. 330
Portier
Extra portiervergrendeling ..................... 80
Kinderbeveiliging (achterportier) ...........73
Ontgrendelen (noodsleutel) ...................85
Ontgrendelen (van binnenuit) ................ 81
Openen (van binnenuit) .......................... 81
Vergrendelen (noodsleutel) ...................85
Portierbedieningseenheid ........................ 16
Positie van de auto
Overdracht in- en uitschakelen ............ 325
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden‐
bescherming) ............................................. 48
Functie ..................................................48
Maatregelen ongedaan maken .............. 48
PRE-SAFE®Sound ................................. 48
PRE-SAFE®PLUS (preventieve inzit‐
tendenbescherming Plus) .........................49
Functie ..................................................49
Maatregelen ongedaan maken .............. 48
Preventief inzittendenbeschermings‐
systeem
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Preventieve inzittendenbescherming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
Programma-informatie
Tv-zender ............................................. 419
Programma's
Zie DYNAMIC SELECT
Q
Qibla ......................................................... 365
QR-code
Reddingskaart .......................................29
R
Radarsensoren
Wrappen .............................................. 212
Radio
Direct frequentie-invoer ....................... 413
Frequentie fixeren ................................ 414
Frequentieband instellen ...................... 413
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) .............................................. 305
Informatie weergeven .......................... 415
Inschakelen ..........................................411
Menu (boordcomputer) ....................... 292
Muziektitel taggen ...............................414
Overzicht ..............................................412
Radiotekst in- en uitschakelen .............415
Radiotekstweergeven .......................... 415
Slideshow oproepen ............................ 414
Verkeersinformatie in- en uitschake‐
len ........................................................ 414
Volumeverhoging verkeersinformatie
instellen ...............................................414
Zender instellen ...................................413
Zender opslaan .................................... 413
Zender verschuiven .............................. 413
Zender volgen instellen ........................ 414
Zender zoeken ..................................... 413
Zendergeheugen bewerken .................. 413
Zenderlijst oproepen ............................413
Zenders wissen .................................... 413
610 Trefwoordenregister
Radiografische onderdelen van de
auto
Conformiteitsverklaring .........................25
Radiozender
Selecteren (boordcomputer) ............... 292
REACH-verordening ................................... 28
Recycling
Zie Terugname van de oude auto
Reddingskaart ........................................... 29
Reductiemiddel
Zie AdBlue®
Regensluiting
Schuifdak ............................................ 100
Zijruiten .................................................94
Registratie
Auto ....................................................... 28
Reiniging
Zie Verzorging
Reis
Menu (boordcomputer) .......................290
Rem
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 213
Active Brake Assist System .................. 218
Adaptief remlicht ................................. 224
BAS (Brake Assist System) ...................213
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen) ............................... 179
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 218
HOLD-functie ....................................... 242
Inrij-aanwijzingen ................................. 179
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven .........................................179
Rijtips ..................................................179
Remhulp
Zie BAS (Brake Assist System)
Remkrachtverdeling
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 218
Remote Online
Accu opladen ....................................... 178
Auto starten ......................................... 178
Interieur koelen of verwarmen .............178
Remvloeistof
Aanwijzingen ....................................... 506
Reserve
Brandstof ............................................. 503
Reservewiel
Zie Drukloze thuiskomer
Zie Noodwiel
Reset-functie (multimediasysteem) ...... 334
Restwarmte .............................................. 166
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlichten
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen ................................. 469
Rijden met een aanhangwagen
Aanhangwagen aan- of afkoppelen ...... 278
Aanwijzingen ....................................... 275
Actieve dodehoekassistent .................. 271
Actieve spoorassistent ........................ 272
Contactdoos ........................................ 278
Fietsdrager .......................................... 280
Kogelhals uit-/inklappen .....................276
Rijdynamische regeling
Zie ESP®(elektronisch stabiliteits‐
programma)
Rijgedrag (ongebruikelijk) ...................... 469
Trefwoordenregister 611
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijprogramma's
Zie DYNAMIC SELECT
Rijstand
Inschakelen .......................................... 191
Rijstrookherkenning (automatisch)
Zie Actieve spoorassistent
Rijsysteem
DYNAMIC BODY CONTROL .................. 243
Rijsysteem
Zie 360°-camera
Zie Achteruitrijcamera
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Zie Actieve dodehoekassistent
Zie Actieve noodstopassistent
Zie Actieve parkeerassistent
Zie Actieve rijstrookwisselassistent
Zie Actieve snelheidslimietassistent
Zie Actieve spoorassistent
Zie Actieve stuurassistent
Zie AIRMATIC
Zie ATTENTION ASSIST
Zie Dodehoekassistent
Zie HOLD-functie
Zie Limiter
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Zie Rijveiligheidssysteem
Zie TEMPOMAT
Zie Verkeerstekenassistent
Rijtips
Algemene rijtips ................................... 179
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) .................................................... 142
Inrij-aanwijzingen ................................. 179
Rijveiligheidssysteem .............................212
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 213
Active Brake Assist System .................. 218
Adaptief remlicht ................................. 224
BAS (Brake Assist System) ...................213
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 218
ESP®zijwindassistent .......................... 217
ESP®-aanhangwagenstabilisatie .......... 217
Overzicht ............................................. 212
Radarsensoren .....................................212
Stuurassistent STEER CONTROL .......... 218
Verantwoordelijkheid ........................... 212
Ritregistratie
Zie Dagteller
Rolzonnescherm ........................................ 92
Achterruit .............................................. 92
Zijruiten .................................................92
Route ................................................ 346, 349
Alternatieve route selecteren .............. 349
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 350
Automatisch naar tankstations zoe‐
kengebruiken ...................................... 349
Automatisch zoeken naar tankstati‐
ons in- en uitschakelen ........................ 349
Berekenen ...........................................346
Bestemmingsinformatie weergeven ..... 348
Meldingen selecteren .......................... 348
Met tussenbestemmingen berekenen
.............................................................344
Opties selecteren ................................ 348
Plannen ............................................... 343
Type selecteren ...................................347
Woon-werk route activeren .................349
Routebegeleiding .................................... 350
Aanwijzingen .......................................350
Afbreken .............................................. 354
612 Trefwoordenregister
Bestemming bereikt ............................ 353
Naar Offroad-bestemming ................... 354
Offroad ................................................ 355
Rijstrookadviezen ................................ 352
Routewijziging ...................................... 351
Tussenbestemming bereikt ................. 353
Van een Offroad-positie ....................... 355
Routegebaseerde snelheidsaanpas‐
sing
Functie ................................................ 234
Instellen .............................................. 235
Weergaven in het instrumentendis‐
play ...................................................... 240
Ruitbediening
Zie Zijruiten
Ruiten
Zie Zijruiten
Ruiten (verzorging) .................................. 439
Ruitensproeierinstallatie
Bijvullen ...............................................433
Ruitensproeiervloeistof
Zie Ruitreinigingsmiddel
Ruitenwisserbladen
Verwisselen .........................................156
Verzorging ...........................................439
Ruitenwissers
In- en uitschakelen .............................. 155
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 156
Ruitreinigingsmiddel ...............................507
Aanwijzingen ....................................... 507
Ruststand
Activeren of deactiveren ...................... 211
Functie ................................................. 211
S
Satellietkaart ...........................................365
Schaal instellen
Zie Kaart
Schadeherkenning (geparkeerde
auto) .......................................................... 210
Schakeladvies ..................................189, 193
Schakelen .................................................192
Handmatig ...........................................192
Schakeladvies .............................. 189, 193
Schakelpaddles
Zie Stuurwielschakelpaddles
Schuifdak ...................................................97
Automatische functies ......................... 100
Met sleutel openen ................................ 95
Openen .................................................. 97
Probleem ............................................. 100
Regensluiting ....................................... 100
Sluiten ................................................... 97
Sluiten met de sleutel ............................ 95
Sd-kaart
aanbrengen/verwijderen ..................... 401
Sensoren (verzorging) ............................. 439
Service
Menu (boordcomputer) ....................... 289
Service
Zie ASSYST PLUS
Servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Sfeerverlichting
Instellen (multimediasysteem) .............151
Sidebags ....................................................40
Sierdeel (verzorging) ...............................442
Trefwoordenregister 613
Sigarettenaansteker
Middenconsole voorin .........................136
Sjorogen ................................................... 126
Ski- en snowboardfoedraal ..................... 125
Slechtweerverlichting .............................147
Sleepmethoden .......................................460
Sleepoog
Aanbrengen ......................................... 464
Opbergplaats .......................................464
Slepen .......................................................461
Sleutel ........................................................ 76
Accu ...................................................... 78
Akoestisch sluitsignaal .......................... 77
Functies ................................................. 76
Noodsleutel ...........................................78
Ontgrendelingsinstelling ........................ 77
Overzicht ............................................... 76
Paniekalarm ...........................................77
Probleem ............................................... 79
Sleutelbosbevestiging ............................ 78
Stroomverbruik ...................................... 77
Sleutel
Zie Sleutel
Sleutelfuncties
Deactiveren ...........................................77
Smart Card
aanbrengen ......................................... 422
Smartphone
Auto ontgrendelen ................................. 82
Auto vergrendelen ................................. 82
Smartphone
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Smeermiddeladditieven
Zie Additieven
Sms ........................................................... 377
Aanwijzingen ....................................... 377
Afzender opbellen ................................ 378
Beantwoorden ..................................... 378
Concepten ........................................... 379
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) .............................................. 309
Instellen vanweergegeven sms-
berichten ............................................. 377
Map wisselen ...................................... 379
Opstellen .............................................378
Opties .................................................. 379
Uitbox ..................................................379
Verzenden ...........................................378
Voorleesfunctie ................................... 378
Voorlezen ............................................. 378
Wissen .................................................379
Sneeuwkettingen.................................... 469
Snelheid begrenzen
Zie Limiter
Snelheid instellen
Zie TEMPOMAT
Snelheidsbegrenzing winterbanden
Instellen .............................................. 229
Snelheidsmeter
digitaal ................................................ 290
Software-actualisering ...........................333
Belangrijke systeemactualiseringen ....334
Informatie ............................................ 333
uitvoeren ............................................. 333
Soorten gesproken opdrachten
(LINGUATRONIC) ..................................... 299
614 Trefwoordenregister
Sound
Zie Burmester®surround sound system
Zie Klankinstellingen
Spanningsvoorziening
Inschakelen (start-stoptoets) ............... 174
Spatscherm
Zie Wielkuip voor
Speciale bestemming
Selecteren ........................................... 341
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Spiegels
Zie Buitenspiegels
Spoorassistent
Zie Actieve spoorassistent
Spraakdialoogsysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakgestuurd bedieningssysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakherkenning mobiele telefoon
starten ................................................. 372
Stoppen ............................................... 372
Standlicht................................................. 142
Standtijd
Ruststand activeren of deactiveren ...... 211
Ruststand functie .................................211
Standverwarming of -ventilatie
Batterijvervangen (afstandsbedie‐
ning) .................................................... 170
Displaymeldingen (afstandsbedie‐
ning) ....................................................170
Instellen (afstandsbediening) ...............169
Instellen (multimediasysteem) .............169
Problemen (afstandsbediening) ........... 172
Standverwarming/-ventilatie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) .................................................... 168
Start-stopsysteem
Zie ECO start-stopsysteem
Start-stoptoets
Auto afzetten ....................................... 201
Auto starten ......................................... 175
Spanningsvoorziening of contact
inschakelen .......................................... 174
Startaccu
Zie Accu (auto)
Starten
Zie Auto
Starthulp
Zie Starthulpaansluiting
Starthulpaansluiting ...............................458
Algemene aanwijzingen ....................... 456
Statusindicatie PASSENGER AIR BAG
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin ...................................................... 40
Stijlen
Menu (boordcomputer) .......................286
Stoel .........................................105, 106, 123
Correcte stand van de bestuurders‐
stoel ....................................................105
Geheugenfunctie bedienen .................. 119
Instellen (elektrisch) ............................. 111
instellen (mechanisch en elektrisch)
...................................................... 106, 108
instellen (zitcomfort) ...........................108
Instellingen configureren ......................113
Instellingen terugzetten ........................ 114
Instelmogelijkheden ...............................16
Trefwoordenregister 615
leuning (achter) blokkeren ...................125
Leuning (achter) naar voren klappen ... 123
Leuning (achter) terugklappen .............124
Massageprogramma overzicht .............113
Viervoudig verstelbare lendensteun ..... 111
Vlakkenverwarming .............................. 115
Workoutprogramma overzicht .............. 113
Stoelhoes (verzorging) ............................ 442
Stoelventilatie
In- en uitschakelen ...............................115
Stoelverwarming
In- en uitschakelen ............................... 114
Storing
Veiligheidssysteem ................................ 34
Storingsmelding
Zie Displaymelding
Stuurassistent STEER CONTROL
Werking en aanwijzingen .....................218
Stuurwiel .................................................285
Geheugenfunctie bedienen .................. 119
Instellen (elektrisch) ............................. 117
Instellen (mechanisch) .........................116
Stuurwielverwarming ...........................117
Toetsen ................................................ 285
Stuurwielschakelpaddles ....................... 192
Stuurwielverwarming
In- en uitschakelen ...............................117
Surround sound in- en uitschakelen
Burmester®surround sound system ....424
Surround View
Zie 360°-camera
SVHC (bijzonder zorgwekkende stof‐
fen) .............................................................28
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen
Selecteren ........................................... 362
Synchroniseringsfunctie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) ....................................................165
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 165
Systeeminstellingen
Datum en tijd automatisch instellen .... 324
Eenheid voor afstand instellen ............ 329
Overdracht van de positie van de
auto in- en uitschakelen ...................... 325
Pincode-controle in- en uitschakelen ...330
Reset-functie (multimediasysteem) ..... 334
Tijd- en datumformaat instellen ...........324
Tijdzone instellen .................................324
Systeeminstellingen
Zie Bluetooth®
Zie Importeren/exporteren vangegevens
Zie Software-actualisering
Zie Taal
Zie Wi-Fi
T
Taal ........................................................... 329
Aanwijzingen ....................................... 329
Instellen .............................................. 329
Tanken
AdBlue®bijvullen ................................. 199
Tanken ................................................. 195
Tankinhoud
AdBlue®............................................... 504
Brandstof ............................................. 503
Reserve (brandstof) ............................. 503
Tashaken .................................................. 127
616 Trefwoordenregister
Technische gegevens
Aanhangwagengewicht (rijden met
aanhangwagen) .................................... 510
Aanwijzingen (aanhangwagenvoorzie‐
ning) ....................................................510
Achteroverbouw (aanhangwagen‐
voorziening) ......................................... 510
Asbelasting (rijden met aanhangwa‐
gen) ...................................................... 512
Bandenspanningscontrole ................... 474
Bevestigingspunten (aanhangwagen‐
voorziening) ......................................... 510
Inbouwmaten (aanhangwagenvoor‐
ziening) ................................................ 510
Informatie ............................................ 494
Kogeldruk .............................................511
Voertuigtypeplaatje ............................. 497
Tekstberichten
Zie Sms
Telefoneren
Zie Gesprekken
Telefoon ............................................ 293, 367
Aanwijzingen .......................................366
Auto ontgrendelen (mobiele telefoon) ...82
Auto starten (mobiele telefoon) ...........176
Auto vergrendelen (mobiele telefoon) .... 82
Bedrijfsstanden ...................................368
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ................................................ 374
Contacten importeren (overzicht) ........ 375
Contacten worden geïmporteerd ......... 375
Draadloos opladen (mobiele tele‐
foon) ....................................................140
Functies tijdens gesprek activeren ...... 373
Gesprek met meerdere deelnemers .... 373
Gespreks- en beltoonvolume ...............372
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) .............................................. 305
Informatie ............................................ 368
Menu (boordcomputer) .......................293
Mobiele telefoon aanmelden (Near
Field Communication (NFC)) ................ 371
Mobiele telefoon deautoriseren ...........371
Mobiele telefoon loskoppelen .............. 371
Mobiele telefoon verbinden (passkey)
............................................................. 368
Mobiele telefoon verbinden (Secure
Simple Pairing) .................................... 368
Near Field Communication (NFC)
gebruiken .............................................371
Ontvangst- en zendvolume .................. 372
Overzicht telefoonmenu ...................... 367
Spraakherkenning mobiele telefoon .... 372
Telefoneren .......................................... 373
Van mobiele telefoon wisselen ............ 370
Van mobiele telefoon wisselen (Near
Field Communication (NFC)) ................ 371
Telefoon
Zie Tweede telefoon
Telefoonboek
Zie Contacten
Telefoonfuncties
Bluetooth®telefonie ............................ 368
Business-telefonie ...............................368
Telefoonfuncties
Zie Tweede telefoon
Telefoonnummer
Selecteren (boordcomputer) ............... 293
Teletekst
Overzicht ............................................. 421
Televisie
Zie Tv
Temperatuur ............................................ 162
Trefwoordenregister 617
TEMPOMAT ............................................... 224
Functie ................................................ 224
Inschakelen .........................................226
Selecteren ...........................................226
Snelheid instellen ................................ 226
Snelheid oproepen .............................. 226
Snelheid opslaan .................................226
Systeemgrenzen .................................. 224
Toetsen ................................................ 226
Uitschakelen ....................................... 226
Voorwaarden .......................................226
Terugname van de oude auto ...................21
Milieubescherming ................................ 21
Terugzetten (fabrieksinstelling)
Zie Reset-functie (multimediasysteem)
Tijd
Handmatige tijdinstelling .....................324
Tijd en datum automatisch instellen .... 324
Tijd- en datumformaat instellen ...........324
Tijdzone instellen .................................324
Zomertijd instellen ...............................324
TIREFIT-set ............................................... 449
Conformiteitsverklaring .........................26
Gebruiken ............................................ 449
Opbergplaats ....................................... 449
Titels
Selecteren (audiofunctie) .................... 403
Toegangsgegevens
bewerken (Bluetooth®) ........................ 394
instellen (Bluetooth®) .......................... 393
Toegestaan totaalgewicht ...................... 497
Toegestane asbelasting .......................... 497
Toegestane sleepmethoden ...................460
Toetsen
Stuurwiel .............................................285
TopTether .................................................. 65
Totaalgewicht .......................................... 497
Touch-control ...........................................314
Bedienen .............................................. 314
Boordcomputer ................................... 285
Gevoeligheid instellen .......................... 315
Touchpad .................................................. 315
Bedienen .............................................. 315
Gevoeligheid instellen .......................... 316
Handschriftherkenning voorlezen ........ 316
haptische bedieningsterugkoppeling
in-/uitschakelen ..................................317
In- en uitschakelen ............................... 315
Zender en muziektitel selecteren ......... 317
Tow-Bar-systeem .....................................282
Transmissie (probleem) .......................... 194
Transmissiestandaanduiding ................. 189
Tripcomputer
Terugzetten .......................................... 291
weergeven ........................................... 290
Tussenbestemming
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 350
Automatisch zoeken naar tankstation
starten ................................................ 342
Bewerkt ............................................... 343
Invoeren ..............................................343
Route met tussenbestemmingen
berekenen ........................................... 344
Tv .............................................................. 305
Audiotaal instellen ...............................421
Beeldinstellingen .................................422
Functie/aanwijzingen (audiotaal,
ondertiteling) .......................................420
618 Trefwoordenregister
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) .............................................. 305
Helderheid instellen ............................ 422
Informatie ............................................ 415
Inschakelen .......................................... 416
Menu oproepen (CI+-module) .............. 422
Ondertiteling instellen .........................421
Overzicht ..............................................417
Overzicht teletekst ............................... 421
Overzicht van de beeldinstellingen ...... 422
Videotekstweergeven ......................... 421
Volledig scherm in-/uitschakelen: .......418
Weergaven in tv-besturingsmenu .........418
Tv-zender
EPG (elektronische programmagids) .... 419
In besturingsmenu instellen .................418
In de zenderlijst instellen .....................418
In favorieten instellen ...........................418
Kanaal vast in- en uitschakelen ............ 419
op de achtergrond instellen .................418
Opslaan ............................................... 420
Overzicht Favorieten ............................420
Overzicht zenderlijst ............................ 419
Snel opslaan ........................................ 420
Zender vastzetten ................................ 419
Tweede telefoon .............................. 369, 370
Functies ............................................... 370
verbinden ............................................ 369
Typegoedkeuringsnummer (EG) ............. 497
Typeplaatje
Auto ..................................................... 497
Motor .................................................. 497
U
Uitlaateindpijpen (verzorging) ............... 439
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen .................................................152
Buiten ..................................................151
Uitstaphulp
Instellen ...............................................118
Werking en aanwijzingen ...................... 117
Usb-apparaten
aansluiten ............................................ 403
V
Veiligheid voor inzittenden
Huisdieren in de auto ............................75
Veiligheid voor inzittenden
Zie Airbag
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie PRE-SAFE®PLUS (preventieve
inzittendenbescherming Plus)
Zie Veiligheidsgordel
Zie Veiligheidssysteem
Veiligheidsgordel ................................ 36, 40
Afdoen ...................................................39
Beschermingspotentieel ........................ 36
Beschermingspotentieel beperkt ........... 37
Gordelaanpassing (werking) .................. 39
Gordelaanpassing in- en uitschakelen ...40
Hoogte instellen .................................... 38
Middelste zitplaats achterin (deblok‐
keren) .................................................... 38
Omgespen ............................................. 38
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin .................................................40
Verzorging ...........................................442
Waarschuwingslampje ...........................40
Trefwoordenregister 619
Veiligheidsgordel achterin
Statusindicatie ...................................... 40
Veiligheidssysteem ...................................33
Algemene aanwijzingen voor kinderen ... 49
Bedrijfsklare status ...............................34
Beschermingspotentieel ........................ 33
Beschermingspotentieel beperkt ........... 33
Storing ................................................... 34
Waarschuwingslampje ...........................34
Werking bij een ongeval .........................34
Zelfdiagnose .......................................... 34
Veiligheidssystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Veiligheidsvest ........................................ 445
Velgen (verzorging) .................................439
Ventilatie
Zie Klimaatregeling
Ventileren
Comfortopening .................................... 95
Ver- en ontgrendeling
Automatische vergrendeling in- en
uitschakelen .......................................... 84
Digitale voertuigsleutel-sticker .............. 82
Extra portiervergrendeling ..................... 80
KEYLESS-GO .......................................... 83
Mobiele telefoon ...................................82
Noodsleutel ...........................................85
Portieren van binnenuit ontgrendelen
en openen .............................................. 81
Smartphone .......................................... 82
Verbinding
Overdracht van de positie van de
auto in- en uitschakelen ...................... 325
Verbindingsstatus
Overzicht ............................................. 395
Weergeven .......................................... 395
Verkeersinformatie .................................356
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 359
In- en uitschakelen ...............................414
Live Traffic Information ........................ 357
Live Traffic Information abonnement
verlengen ............................................. 357
Live Traffic Information registreren ..... 357
Overzicht ............................................. 356
Verkeerskaart weergeven .................... 358
Verkeerssituatie weergeven ................ 359
Verkeerskaart
Zie Kaart
Verkeerstekenassistent .......................... 267
Instellen .............................................. 269
Systeemgrenzen .................................. 267
Werking en aanwijzingen .....................267
Verlichting ................................................ 142
Actieve bochtenverlichting .................. 146
Adaptieve grootlichtassistent ............... 147
Automatisch rijlicht ............................. 143
Bochtenverlichting ...............................146
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) .................................................... 142
Citylicht ...............................................147
Combischakelaar .................................144
Dashboardverlichting instellen ............ 288
Dimlicht ...............................................142
Dimlicht instellen .................................150
Grootlicht ............................................ 144
Intelligent Light System ....................... 145
Knipperlichten ..................................... 144
Lampje vervangen ...............................152
Lichtbundel .......................................... 143
Lichtsignaal ......................................... 144
Mistachterlicht .................................... 142
620 Trefwoordenregister
Mistlicht (uitgebreid) ............................147
Noodknipperlichten ............................. 145
Oriëntatieverlichting instellen .............. 151
Parkeerlicht ......................................... 142
Slechtweerverlichting .......................... 147
Standlicht ............................................ 142
Uitschakelvertragingstijd buitenver‐
lichting instellen ...................................151
Verantwoordelijkheid voor verlich‐
tingssystemen .....................................142
Verlichting voor snelwegen .................. 146
Verlichtingsschakelaar .........................142
Verlichting
Zie Interieurverlichting
Zie Verlichting
Verlichting voor snelwegen .................... 146
Verlichtingsschakelaar
Overzicht .............................................142
Vermoeidheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Versnelling kiezen
Zie Schakelen
Vervoeren
Auto .................................................... 462
Verwarming
Zie Klimaatregeling
Verwisselen van een wiel ....................... 482
Auto laten zakken ................................ 489
Auto omhoogbrengen .......................... 486
Nieuw wiel monteren ........................... 488
Voorbereiden ....................................... 484
Wiel verwijderen .................................. 488
Wieldoppen verwijderen en aanbren‐
gen ...................................................... 485
Verwisselen van een wiel
Zie Noodwiel
Verzorging ................................................ 442
Aanhangwagenvoorziening .................. 439
Achteruitrijcamera ............................... 439
AIRPANEL ............................................ 439
Decorfolie ............................................ 437
Display ................................................ 442
EASY-PACK-bagageruimte-comfort‐
box ...................................................... 442
Echt hout/sierdelen ............................ 442
Exterieurverlichting .............................439
Hogedrukreiniger ................................. 435
Interieurhemel .....................................442
Kunststof bekleding ............................. 442
Lak ...................................................... 436
Lucht-waterkanaal ............................... 434
Matte lak ............................................. 436
Met de hand wassen ........................... 435
Ruitenwisserbladen .............................439
Sensoren ............................................. 439
Stoelhoes ............................................ 442
Uitlaateindpijp .....................................439
Veiligheidsgordel .................................442
Vloerbedekking ................................... 442
Wasstraat ............................................ 434
Wielen/velgen .....................................439
Zijruiten ............................................... 439
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Videofunctie ............................................ 406
Inschakelen .........................................404
Instellingen .......................................... 406
Modus volledig beeld in- en uitscha‐
kelen ...................................................406
Overzicht ............................................. 405
Videotekst
weergeven ........................................... 421
Trefwoordenregister 621
Vierwielaandrijving
Zie 4MATIC
Vlakkenverwarming
Instellen ...............................................115
Vloerbedekking (verzorging) .................. 442
Vloermat .................................................. 140
Voertuig
trekken ................................................ 282
Voertuiggegevens
Breedte ............................................... 508
Dakbelasting ....................................... 509
Hoogte ................................................ 508
Lengte .................................................508
Versturen naar Android Auto ............ 384
Versturen naar Apple CarPlay ........... 384
Weergeven (DYNAMIC SELECT) ........... 187
Wielbasis ............................................. 508
Voertuigidentificatienummer
Zie FIN
Voertuigonderhoud
Zie ASSYST PLUS
Voertuigsleutel
Zie Sleutel
Voertuigtypeplaatje ................................ 497
EG-typegoedkeuringsnummer .............497
FIN ...................................................... 497
Lakcode ............................................... 497
Toegestaan totaalgewicht .................... 497
Toegestane asbelasting .......................497
Voetgangersbescherming
Zie Actieve motorkap (voetgangers‐
bescherming)
Volumeaanpassing in- en uitschake‐
len
Burmester®surround sound system ....424
Volumeverhoging verkeersinformatie
Instellen ............................................... 414
Voorruit ............................................ 156, 162
Ontwasemen ....................................... 162
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 156
Voorruit
Zie Voorruit
Vrije software ............................................ 32
W
Waarschuwings- en controlelampje ...... 567
Overzicht ............................................. 567
PASSENGER AIR BAG ............................ 45
Waarschuwings-/controlelampje
!ABS-waarschuwingslampje .........570
!Geel controlelampje elektrische
parkeerremvertoont een storing ......... 571
JRemwaarschuwingslampje
(geel) ...................................................571
!Rood controlelampje elektri‐
sche parkeerrem bediend .................... 571
ïWaarschuwingslampje aan‐
hangwagenvoorziening ........................ 581
LWaarschuwingslampje
afstandswaarschuwing ........................ 576
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole brandt .................... 579
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole knippert .................579
622 Trefwoordenregister
8Waarschuwingslampje brand‐
stofreserve .......................................... 577
#Waarschuwingslampje elektri‐
sche storing ......................................... 577
÷Waarschuwingslampje ESP®
brandt .................................................. 572
÷Waarschuwingslampje ESP®
knippert ...............................................572
åWaarschuwingslampje ESP®
OFF ...................................................... 573
?Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof ............................................... 577
;Waarschuwingslampje motor‐
diagnose .............................................. 576
àWaarschuwingslampje onder‐
stel ...................................................... 575
JWaarschuwingslampje remmen
(rood) .................................................. 569
ÐWaarschuwingslampje stuurbe‐
krachtiging .......................................... 580
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel brandt ...............................574
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel knippert ............................575
6Waarschuwingslampje veilig‐
heidssysteem ...................................... 573
Waarschuwingslampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Waarschuwingssysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Wasstraat (verzorging) ........................... 434
Webbrowser
Browserdata wissen ............................397
Favorieten wissen ................................ 397
Instellingen oproepen .......................... 397
Leestekens beheren ............................ 397
Menu in- en uitschakelen .................... 396
Opties oproepen .................................. 397
Overzicht .............................................396
Stop ..................................................... 397
Website oproepen ...............................396
Website
Menu van de webbrowser in- en uit‐
schakelen ............................................ 396
Oproepen ............................................ 396
Weergave in de voorruit
Zie Head-up-display
Weergave onderhoudsinterval
Zie ASSYST PLUS
Weergave-opties
Selecteren ........................................... 403
Weersinformatie ...................................... 366
Wegrijblokkering .....................................102
Wegrijhulp
Zie Wegrijhulp voor op hellingen
Wegrijhulp voor op hellingen .................242
Wegrolbeveiliging
Zie HOLD-functie
Wegsleepbeveiliging
Functie ................................................ 103
In- en uitschakelen .............................. 104
Wi-Fi .........................................................325
Hotspot instellen .................................327
Trefwoordenregister 623
Instellen .............................................. 326
Internetverbinding instellen .................392
Overzicht ............................................. 325
Wieldoppen vervangen ........................... 485
Wielen
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................479
Bandenpech ........................................ 447
Bandenspanning (aanwijzingen) ........... 470
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 473
Bandenspanningscontrole (werking) .... 472
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 474
Bandenspanningstabel .........................471
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem (werking) .....................................478
Bandenspanningswaarschuwingssys‐
teem opnieuw starten ......................... 479
Bandentemperatuur controleren
(bandenspanningscontrole) .................473
controleren .......................................... 469
Geluidsontwikkeling ............................ 469
MOExtended-banden ........................... 448
Monteren ............................................. 488
Ongebruikelijk rijgedrag ......................469
Opslaan ............................................... 483
Selectie ............................................... 479
Sneeuwkettingen ................................. 469
TIREFIT-set .......................................... 449
Vervanging .......................................... 479
Verwijderen .........................................488
Verwisselen .................................482, 484
Verzorging ...........................................439
Wieldoppen vervangen ........................ 485
Wielkeg .................................................... 483
Opbergplaats .......................................483
Wielkuip voor ...........................................153
Afdekking uit- en inbouwen ................. 153
Windowbag ................................................ 40
Winterbanden
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen ...............................................229
Workoutprogramma
Overzicht .............................................. 113
Wrappen
Radarsensoren .....................................212
Z
Zekeringen ............................................... 465
Aansluitschema ................................... 465
Aanwijzingen ....................................... 465
Voor het vervangen .............................465
Zekeringenkast in de bagageruimte ..... 468
Zekeringenkast in de beenruimte van
de passagier ........................................ 467
Zekeringenkast in de cockpit ...............467
Zekeringenkast in motorruimte ...........466
Zelfdiagnose
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................. 45
Zender
Direct frequentie-invoer ....................... 413
Frequentie fixeren ................................ 414
Instellen ...............................................413
Opslaan ................................................ 413
Verschuiven .........................................413
Wissen .................................................413
Zoeken .................................................413
Zender volgen
Instellen ...............................................414
624 Trefwoordenregister
Zendergeheugen
Bewerkt ............................................... 413
Zenderlijst
Oproepen ............................................. 413
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen .....165
Zijruiten ...................................................... 93
Automatische functie ............................ 94
Comfortopening .................................... 95
Comfortsluiting ...................................... 95
Kinderbeveiliging achterin .....................75
Met sleutel openen ................................ 95
Openen .................................................. 93
Probleem ............................................... 96
Regensluiting ......................................... 94
Rolzonnescherm .................................... 92
Sluiten ................................................... 93
Sluiten met de sleutel ............................95
Zijruiten
Zie Zijruiten
Zijwindassistent
Werking en aanwijzingen ...................... 217
Zitplaats achterin
Zie Stoel
Zoeken naar tankstations
Automatisch zoeken gebruiken ............ 349
automatisch zoeken in- en uitschake‐
len .......................................................349
Automatisch zoeken starten ................ 342
Zoeken naar wegrestaurant
Automatisch zoeken starten ................ 350
Zoekverlichting
Zie Oriëntatieverlichting
Zomertijd instellen .................................. 324
Zonneklep
Bedienen .............................................. 161
Zwavelgehalte .......................................... 500
Trefwoordenregister 625
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en overDaimler AG vindt uopinternetonder:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bijvragenofsuggesties tenaanzienvan deze
handleiding kunt udeTechnische Redactie op
hetvolgende adres bereiken:
Daimler AG,HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart,Duitsland
©Daimler AG:Nadruk,vertaling en reproductie,
ook gedeeltelijk,iszonder schriftelijketoestem‐
ming vanDaimlerAGniettoegestaan.
Autofabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bijingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bijeen onge‐
valdoor de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gerichtkinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel metINGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
datkan voor hetkind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Hethoofdstuk "Kinderenindeauto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 17.04.2018
Digitaal in de auto
Map metvoertuigdocumenta‐
tie in de autoDigitaal op hetinternetDigitaal als app
De inhoud vandehandleiding
direct in hetmultimediasysteem
vandeauto(menupunt“Voer‐
tuig“) bekijken. Startmet het
snelmenu, ontdek de highlights
vanuwvoertuig of verdiep uw
kennis metnuttige tips.
Hiervindt ualleinformatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
genendegarantie vanuwauto
in gedruktevorm.
Uvindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É2055844220Z107OËÍ
2055844220Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P2051535 07 Onderdeelnummer 205 5844220Z107
Uitgave ÄJ 2018-Mc
C-KlasseLimousine
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-BenzC-Klasse Limousine
613

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Mercedes C-Klasse Limousine 2018 - Comand - large display bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Mercedes C-Klasse Limousine 2018 - Comand - large display in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 10.98 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Mercedes C-Klasse Limousine 2018 - Comand - large display

Mercedes C-Klasse Limousine 2018 - Comand - large display Gebruiksaanwijzing - English - 609 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info