817270
51
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/481
Pagina verder
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto
Map metvoertuigdocumenta
tie in de autoDigitaal op hetinternetDigitaal als app
De inhoud vandehandleiding
direct in hetmultimediasysteem
vandeauto(menupunt“Voer‐
tuig“) bekijken. Startmet het
snelmenu, ontdek de highlights
vanuwvoertuig of verdiep uw
kennis metnuttige tips.
Hiervindt ualleinformatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
genendegarantie vanuwauto
in gedruktevorm.
Uvindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É1905840905Z107&ËÍ
1905840905Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P190 0443 07 Onderdeelnummer 190584 09 05 Z107
Uitgave ÄJ2018-Ma
Mercedes-AMG GT
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-Benz Mercedes-AMG GT
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en overDaimler AG vindt uopinternetonder:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bijvragenofsuggesties tenaanzienvan deze
handleiding kunt udeTechnische Redactie op
hetvolgende adres bereiken:
Daimler AG,HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart,Duitsland
©Daimler AG:Nadruk,vertaling en reproductie,
ook gedeeltelijk,iszonder schriftelijketoestem‐
ming vanDaimlerAGniettoegestaan.
Autofabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bijingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bijeen onge‐
valdoor de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gerichtkinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel metINGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
datkan voor hetkind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Hethoofdstuk "Kinderenindeauto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 03.12.18
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eersterit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto.Voor uw eigen veiligheid en voor een lan‐
gere levensduur van de auto adviseren wij u de
volgende aanwijzingen en waarschuwingsaanwij‐
zingen in deze handleiding op te volgen. Onoplet‐
tendheid kantot schade aan de auto en tot per‐
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto is afhankelijk van:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met links stuur. Bij auto's met rechts stuur
wijkt de indeling van onderdelen en bedienings‐
elementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn voertuigen steeds
verder.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
Ruitvoering
Rtechniek
Daaromkan de beschrijving in sommige gevallen
afwijken van uw auto.
Onderdelen van de auto zijn:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handlei‐
dingen
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe‐
zig zijn. Alle documentatie moet bij verkoop van
de auto aan de nieuwe eigenaar worden over‐
handigd.
1905840905Z107
1905840905Z107
Symbolen ...................................................... 5
In één oogopslag .......................................... 6
Cockpit ........................................................... 6
Waarschuwings- en controlelampjes .............. 8
Bedieningspaneel dakconsole ...................... 10
Portierbedieningseenheid en stoelinstel‐
lingen ............................................................ 12
In gevalvan nood en pech ............................ 14
Digitale handleiding ................................... 16
Digitale handleiding oproepen ......................16
Algemene aanwijzingen ............................. 17
Milieubescherming ....................................... 17
Terugname van de oude auto ........................ 17
Mercedes-Benz originele onderdelen ............ 18
Handleiding ................................................... 19
Bedrijfsveiligheid ...........................................19
Conformiteitsverklaring ................................ 20
Diagnose-interface ....................................... 22
Gekwalificeerde werkplaats .......................... 23
Registratie van de auto ................................. 23
Correct gebruik van de auto ......................... 23
Informatie over de REACH-verordening ........ 23
Aansprakelijkheid voor gebreken .................. 24
QR-codes voor reddingskaart .......................24
Gegevensopslag ............................................ 24
Auteursrecht .................................................27
Veiligheid voor inzittenden ....................... 28
Veiligheidssysteem ....................................... 28
Veiligheidsgordels ........................................ 30
Airbags .........................................................35
PRE-SAFE®systeem .....................................42
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............43
Aanwijzingen met betrekking tot huisdie‐
ren in de auto ............................................... 55
Openen en sluiten ...................................... 56
Sleutel .......................................................... 56
Portieren ...................................................... 60
Bagageruimte ...............................................64
Zijruiten ........................................................ 67
Panoramadak ................................................ 72
Diefstalbeveiliging ........................................ 72
Stoelen en opbergen.................................. 76
Aanwijzingen voor een correcte stand
van de bestuurdersstoel ...............................76
Stoelen ......................................................... 77
Stuurwiel ...................................................... 83
In- en uitstaphulp .......................................... 84
Geheugenfunctie bedienen ...........................85
Opbergmogelijkheden ..................................86
Bekerhouder ................................................. 91
Asbak en sigarettenaansteker ...................... 92
Contactdozen ............................................... 93
Vloermat verwijderen en aanbrengen ...........94
Licht en zicht .............................................. 96
Exterieurverlichting ...................................... 96
Interieurverlichting .....................................100
Ruitenwissers en ruitensproeierinstalla‐
tie ...............................................................101
Spiegels ...................................................... 102
Zonnekleppen bedienen .............................105
Klimaatregeling ........................................ 107
Overzicht temperatuurregelsystemen ......... 107
Temperatuurregelsysteem bedienen ........... 107
2Inhoudsopgave
Rijden en parkeren................................... 111
Rijden .......................................................... 111
DYNAMIC SELECT-schakelaar ..................... 117
Automatische transmissie ..........................120
Tanken ........................................................ 124
Parkeren ..................................................... 126
Rij- en rijveiligheidssystemen ......................134
Aanwijzingen met betrekking tot het
trekken van auto's ...................................... 168
Instrumenten-display en boordcom‐
puter.......................................................... 169
Overzicht instrumentendisplay ...................169
Overzicht toetsen in het stuurwiel .............. 170
Boordcomputer bedienen ........................... 170
Stijl instellen ...............................................172
Gebied met meerdere weergaven instel‐
len ...............................................................172
Overzicht van de weergaven op het mul‐
tifunctioneel display .................................... 173
Menu's en submenu's ................................. 173
LINGUATRONIC ......................................... 183
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid ...... 183
Bediening .................................................... 183
De LINGUATRONIC effectief gebruiken .......185
Duidelijke gesproken opdrachten ............... 185
Multimediasysteem ................................. 197
Overzicht en bediening ...............................197
Systeeminstellingen ...................................206
AMG TRACK PACE .......................................217
Navigatie .................................................... 222
Telefoon ...................................................... 250
Online- en internetfuncties .........................277
Media ......................................................... 286
Radio .......................................................... 297
Tv ................................................................ 301
Sound ......................................................... 309
Onderhoud en verzorging ........................ 312
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS ........................................................... 312
Motorruimte ................................................ 313
Reiniging en verzorging .............................. 320
Pechhulp ................................................... 330
Noodgeval .................................................. 330
Bandenpech ................................................ 331
Accu (auto) ................................................. 338
Aan- of wegslepen ...................................... 343
Elektrische zekeringen ................................ 348
Banden en velgen .................................... 350
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ........... 350
Aanwijzingen bij het regelmatig controle‐
renvan de velgen en banden ...................... 350
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen .................................................... 350
Bandenspanning ......................................... 351
Verwisselen van een wiel ............................ 359
Drukloze thuiskomer .................................. 369
Technische gegevens ............................... 372
Aanwijzingen voor technischegegevens ..... 372
Boordelektronica ........................................ 372
Voertuigtypeplaatje, FIN en motornum‐
mer .............................................................372
Bedrijfsstoffen ............................................ 373
Inhoudsopgave 3
Autogegevens ............................................. 380
Displaymeldingen met waarschu‐
wings- en controlelampjes ...................... 383
Displaymeldingen ....................................... 383
Waarschuwings- en controlelampjes .......... 425
Trefwoordenregister................................ 440
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbo‐
len:
&GEVAAR Gevaar door het niet in acht
nemen vanwaarschuwingsaanwijzingen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva‐
ren die uw gezondheid of uw levenresp. de
gezondheid of het levenvan anderen in
gevaar kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij‐
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie
die behulpzaam kan zijn.
XHandelingsinstructie
(Qpagina) Meer informatie over een onder‐
werp
Display Meldingen op het multifunctioneel
display/mediadisplay:
+Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
*Overeenkomstige submenu's, die
in het multimediasysteem moeten
worden geselecteerd
*Geeft een oorzaak aan
Symbolen 5
Linkse besturing
6In één oogopslag Cockpit
1Stuurwielschakelpaddles 122
2Combischakelaar 97
3Display van het multimediasysteem 197
4Dashboardkastje 88
5Start-stoptoets 111
6Temperatuurregelsystemen 107
7Bedieningselementen voor multimediasys‐
teem
197
8Draaiknop volume en geluid in- en uitschake‐
len
197
Multimediasysteem in- en uitschakelen 197
9ECO start-stopsysteem 116
AAchterspoiler instellen 155
BAMG Performance-uitlaatsysteem 117
CAMG E‑SELECT keuzehendel 120
DESP®in- en uitschakelen 136
EAMG RIDE CONTROL 157
FHandmatig schakelen (permanente instelling) 122
GDYNAMIC SELECT-schakelaar 117
HOpbergvak 88
IBedieningspaneel voor multimediasysteem
(stuurwiel)
170
JDraaiknop AMG DRIVE UNIT 154
KToetsen AMG DRIVE UNIT 154
LStuurwiel instellen 84
MBedieningspaneel voor boordcomputer 170
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen 142
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
148
NDiagnose-interface 22
OMotorkap openen 313
PAchterklep openen en sluiten 64
QElektrische parkeerrem 131
RVerlichtingsschakelaar 96
In één oogopslag Cockpit 7
Instrumentendisplay
8In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes
1Snelheidsmeter 169
2#! Knipperlichten 97
3Multifunctioneel display 173
4RMistachterlicht 97
5KGrootlicht 97
LDimlicht 96
TStandlicht 96
6Achterspoiler 155
7Toerenteller 169
8?Koelvloeistofte heet/koud 435
9Koelvloeistoftemperatuurmeter 169
ALAfstandswaarschuwing 434
BüVeiligheidsgordel niet omgegespt 433
ChBandenspanningscontrole 437
DÐStuurbekrachtiging vertoont een storing 439
E!Elektrische parkeerrem (geel) 427
F!Elektrische parkeerremgesloten (rood) 427
G6Veiligheidssysteem 29
HJRemmen (rood) 427
I8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
435
JWeergave brandstofpeil
KàAMG RIDE CONTROL 434
LJRemmen (geel) 427
M#Elektrische storing 435
N;Motordiagnose 435
O±MESP SPORT 427
P!ABS vertoont een storing 427
QåESP®OFF 427
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 9
10 In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen 105
2Stoelverwarming in- en uitschakelen 81
3Stoelventilatie in- en uitschakelen 82
4Frontcamera 160
5Alarmknipperlichtinstallatie 98
6PARKTRONIC-parkeerassistent 158
7Controlelampje PASSENGER AIR BAG 40
8|Automatische verlichtingsregeling in- en
uitschakelen
100
9pRechter leeslampje in- en uitschakelen 100
AWegsleepbeveiliging uitschakelen 74 73
BBinnenspiegel 104
CSOS-noodoproepsysteem (Mercedes-Benz
noodoproepsysteem)
273
DInterieurbeveiliging uitschakelen 74 75
EpLinker leeslampje in- en uitschakelen 100
FcInterieurverlichting in- en uitschakelen 100
GuBagageruimteverlichting in- en uitscha‐
kelen
100
In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole 11
12 In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1Portier openen 61
2&%Auto ver- en ontgrendelen 61
3Buitenspiegels bedienen 102
4WRechter zijruit openen en sluiten 67
5WLinker zijruit openen en sluiten 67
6Hoofdsteunen instellen 80
7Voorstoel mechanisch instellen 77
8Geheugenfunctie bedienen 85
9Stoellengterichting instellen 79
AZittinghoek instellen 79
BZithoogte instellen 79
CRugleuninghoek instellen 79
DViervoudig verstelbare lendensteun instellen 79
In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 13
14 In één oogopslag In gevalvan nood en pech
1QR-codes voor het bepalen van de reddings‐
kaart
24
2Veiligheidsvesten 330
3Alarmknipperlichtinstallatie 98
4Toetsen voor SOS-noodoproepsysteem en
pechhulp-oproep
271
5Bedrijfsstoffen controleren en bijvullen 373
6Aanslepen en slepen 343
7Starthulp 342
8Bandenpech 331
9Tankdopklep met aanwijzingsplaatjes voor
bandenspanning, brandstofsoort en QR-codes
voor het bepalen van de reddingskaart
124
ABrandblusser 331
BGevarendriehoek
CTIREFIT-set 333
DEHBO-set 331
In één oogopslag In gevalvan nood en pech 15
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5ÕHandleiding
#Menupunt selecteren.
Bovendien hebt u de mogelijkheid om de hand‐
leiding binnen een hoofdfunctie (bijvoorbeeld via
Informatie over de media) op te roepen.
De digitale handleiding beschrijft de werking en
de bediening van de auto en van het multimedia‐
systeem.
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
De digitale handleiding bevat de volgende menu‐
punten:
RZoeken: Hier kunt u gericht naar trefwoorden
zoeken.
RSnelstart: Hier vindt u de belangrijkste infor‐
matie om direct met uw auto te kunnen star‐
ten.
RTips: Hier krijgt u tips met betrekking tot uw
auto in bepaalde situaties.
RMeldingen: Hier krijgt u aanvullende informa‐
tie over de meldingen uit het combi-instru‐
ment.
RFavorieten: Hier vindt u een lijst met alle per‐
soonlijk opgeslagen favorieten.
1Afbeelding
2Menu
3Navigatiebereik
Sommige hoofdstukken in de digitale handlei‐
ding, zoals de waarschuwingsaanwijzingen, kun‐
nen door middel van markeren en drukken zicht‐
baar worden gemaakt.
%De handleiding vindt u eveneens in de
Mercedes-Benz Guides app in de gangbare
App Stores.
16 Digitale handleiding
Milieubescherming
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
De uitstoot van schadelijke stoffenvan uw
auto heeft een directe samenhang met het
gebruik van de auto.
Ukunt een bijdrage aan de milieubescher‐
ming leveren door uw auto op milieuvriende‐
lijke wijze te gebruiken. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfs‐
omstandigheden en uw persoonlijke rijstijl in
acht nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste banden‐
spanning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij‐
voorbeeld een niet meer benodigde
imperial).
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ont‐
ziet het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Tijdens het startengeen gasgeven.
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien.
#Anticiperend rijden en voldoende
afstand houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem‐
men vermijden.
#Tijdig schakelen en de versnellingen
slechts Ôuitrijden.
#De motor als het verkeer gedurende
langere tijd stilstaat afzetten, bijvoor‐
beeld het ECO start-stopsysteem
gebruiken.
#Zuinig rijden. Voor een zuinige rijstijl de
ECO-aanduiding in acht nemen.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrak‐
kenvan de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk
af te voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net‐
werk vanverzamelpunten en demontagebedrij‐
venter beschikking. Bij deze bedrijvenkunt u uw
auto gratis afgeven. Hierdoor levert u een waar‐
devolle bijdrage aan het sluiten van de recycling‐
kringloop en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Algemene aanwijzingen 17
Mercedes-Benz originele onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet gebruiken vangerecyclede rui‐
laggregaten
Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggregaten
en -onderdelen met dezelfde kwaliteit als
nieuwe onderdelen. Daarbij geldt dezelfde
aansprakelijkheid voor gebreken als bij
nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onder‐
delen van Daimler AG gebruiken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de wer‐
king van de veiligheidssystemen door de
installatie van accessoires, reparaties of
laswerkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden
en sensoren voor de veiligheidssystemen
ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
RCombi-instrument
RMiddenconsole
RZijdelingse dakframes
#In deze gebieden geen accessoires
monteren zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces‐
soires laten uitvoeren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veilig‐
heidsrelevante accessoires worden gebruikt, kan
de bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking vanveiligheidsrelevante sys‐
temen, bijvoorbeeld het remsysteem, kan
gestoord worden. Uitsluitend Mercedes-Benz ori‐
ginele onderdelen of onderdelen van dezelfde
kwaliteit gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype
goedgekeurde banden en velgen en accessoires
gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun betrouw‐
baarheid, veiligheid en geschiktheid. Andere
onderdelen kan Mercedes-Benz, ondanks voort‐
durende marktverkenningen, niet beoordelen.
Ook als in een enkel geval een goedkeuring door
een keuringsinstantie of officiële instantie aan‐
wezig is, neemt Mercedes-Benz geen verant‐
woordelijkheid voor het gebruik in Mercedes-
Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in-
en omgebouwd als deze aan de wettelijke voor‐
schriftenvoldoen. Alle Mercedes-Benz originele
onderdelen voldoen aan de voorwaarden van de
goedkeuring. Niet goedgekeurde onderdelen
kunnen leiden tot het vervallen van de typegoed‐
keuring.
18 Algemene aanwijzingen
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeu‐
ring aangegeven type auto.
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver‐
keersdeelnemers.
RBij een negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz originele
onderdelen altijd het voertuigidentificatienum‐
mer (VIN) vermelden (/pagina 372).
Handleiding
Deze handleiding beschrijft alle modellen en de
standaarduitrustingen en opties van uw auto die
op het tijdstip van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren. Landspecifieke
afwijkingen zijn mogelijk. In acht nemen dat uw
auto mogelijk niet met alle beschreven functies
is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies. Daarom kan de uitrusting
van uw auto bij sommige beschrijvingen en
afbeeldingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storingen in de werking of sys‐
teemuitval
Als u de voorgeschreven service-/onder‐
houdswerkzaamheden of noodzakelijke repa‐
raties niet laat uitvoeren, kan dit tot storin‐
gen in de werking of systeemuitvallen leiden.
#De voorgeschreven service‑/ onder‐
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door ondeskundige wijzigin‐
gen aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
software en bedrading hiervankunnen de
werking en/of de werking van andere gekop‐
pelde onderdelen nadelig beïnvloeden. Met
name kunnen ook veiligheidsrelevante syste‐
men getroffen zijn.
Daardoor kunnen deze niet meer zoals
bedoeld functioneren en/of de bedrijfsveilig‐
heid van de auto in gevaar brengen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek‐
tronische onderdelen en de software.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Bij wijzigingen aan de boordelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Boordelektronica" in de "Techni‐
sche gegevens" in acht nemen.
Algemene aanwijzingen 19
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandbaar materiaal aan hete onderdelen
van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen
deze materialen ontsteken.
#Tijdens het rijden op onverharde wegen
of in het terrein regelmatig de onder‐
zijde van de auto controleren.
#In het bijzonder ingeklemde delen van
planten of ander brandbaar materiaal
verwijderen.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
Met name in de volgende gevallen kan de
auto worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde
wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel,
bijvoorbeeld een stoeprand, een ver‐
keersdrempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of onderdelen van het onder‐
stel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden kunnen
in dergelijke of vergelijkbare situaties ook
niet-zichtbaar worden beschadigd. Op deze
manier beschadigde onderdelen kunnen
onverwacht uitvallen of de bij een ongeval
optredende belastingen niet meer zoals
bedoeld opnemen.
Als de bodembekleding beschadigd is, kan
zich brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, tussen de bodemplaat en
bodembekleding verzamelen. Als dit materi‐
aal met hete onderdelen van het uitlaatsys‐
teem in contact komt, kan dit ontsteken.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren en repare‐
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als
verder wordtgereden, direct op een vei‐
lige plaats stoppen en contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van
de onderdelen van de auto werd overeenkomstig
de regeling UN R10 , in de actueel geldende ver‐
sie, gecontroleerd en aangetoond.
20 Algemene aanwijzingen
Radiografische onderdelen van de auto
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio‐
grafische onderdelen van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com‐
municatieapparatuur:
De radiografische onderdelen van deze auto zijn
in overeenstemming met de eisen en bepalingen
van de richtlijn 2014/53/EU. Meer informatie is
verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Krik
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
Originele CE conformiteitsverklaring
Bosal Hungary KFT verklaart hiermee, dat:
de krik Daimler producten voor het opkrikken
met
serienr.:
A 205 580 00 00
A212 580 00 18
A212 580 04 18
A 231 580 00 18
voldoet aan de volgende richtlijnen:
EU2006/42/EC
Tijdens de ontwikkeling hebben wij ons geba‐
seerd op de volgende richtlijn: EN ISO 12100
Deze publicatie verleent het rechttot het opstel‐
len van de controle (van de uitrusting), van de
technische documentatie en van de authentica‐
tie.
De krik mag niet worden gebruikt voordat alle in
de handleiding van de krik beschreven details
zijn vastgelegd en bevestigd. Zonder deze goed‐
keuring mag de krik niet worden gebruikt.
[Handtekening] [Handtekening]
[naam ondertekenaar]
R&D Manager BHUK
[naam ondertekenaar]
Project Engineer
BOSAL Automotive
Carrier and Protection
System GmbH
Steinbeisstraße 6
D-71706 Markgnin‐
gen
Phone: +49 7145
9350-0
Fax: +49 7145
9350-239
E-mail:
Info@eur.bosal.com
www.bosal.com
TIREFIT-set
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
Overeenkomstig EU-richtlijn 2006/42/EG
Hiermee verklaren wij, dat het product
Productbenaming: Elektrische luchtpomp
Daimler
Typeaanduiding: 0851ve, DT/UW 200046
MB-onderdeelnummer: A 000 583 8200
aan de volgende overeenkomstige bepalingen
voldoet:
2004/108/EC
Algemene aanwijzingen 21
Toegepaste geharmoniseerde normen, in het bij‐
zonder:
DIN EN 55014-1
DIN EN 55014-2:2009-06
Fabrikant: Dunlop Tech GmbH
Adres: Birkenhainerstrasse 77, 63450 Hanau
Gevolmachtigde: Afdeling IMS
Datum: Juni, 2015
Handtekening: IMS-AM, IMS-AE-L
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aansluiten
van diagnoseapparaten bij een gekwalificeerde
werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het aansluiten van apparaten
aan de diagnose-interface
Als apparaten op een diagnose-interface wor‐
den aangesloten, kan de werking van syste‐
men van de auto worden beïnvloed.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto worden beïnvloed.
#Alleen apparaten op de diagnose-inter‐
face van de auto aansluiten die door
Mercedes-Benz voor de auto zijn vrijge‐
geven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia‐
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle‐
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla‐
den, bijvoorbeeld door het rijden van
een grotere afstand.
Het aansluitenvan apparaten op de diagnose-
interface kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld infor‐
matie van de uitlaatgasbewaking wordtterugge‐
zet. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de
auto niet meer voldoet aan de eisen van de vol‐
gende uitlaatgasanalyse van de Algemene Perio‐
dieke Keuring.
22 Algemene aanwijzingen
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalificatie
om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Dit
geldt in het bijzonder voor veiligheidsrelevante
werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde‐
len
Mercedes‑AMG adviseert een Mercedes‑Benz
servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kanvoorkomen dat Mercedes-Benz zijn ser‐
vicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te voe‐
ren. Door de inspectie worden de kwaliteit en de
veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege‐
gevens heeft,kan Mercedes-Benz u over de
technische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe‐
renover een adreswijziging of wisseling van
eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken‐
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van het voertuig in het bijzonder de
volgende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei‐
ding
RDe technischegegevens van de auto
RDe verkeersregels en ‑voorschriften
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan‐
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie‐
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoffen
(SVHC).
Daimler AG handelt naar beste weten, om de
toepassing en het gebruik van deze SVHC's te
vermijden en de klant in staat te stellen veilig
met deze stoffen om te gaan. Na navraag bij
leveranciers en interne productinformatie van
Daimler AG zijn SVHC's bekend, die zich voor
meer dan 0,1 gew.-% in afzonderlijke onderdelen
van deze auto bevinden.
Algemene aanwijzingen 23
Meer informatie is verkrijgbaar onder de vol‐
gende adressen:
Rhttp://www.daimler.com/reach
Rhttp://www.daimler.com/reach/en
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ont‐
staan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre‐
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshand‐
leiding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuig‐
schade in acht nemen.
QR-codes voor reddingskaart
In de tankdopklep en aan de tegenovergestelde
zijde op de B-stijl zijn QR-codes bevestigd. Bij
een ongevalkunnen reddingsdiensten met
behulp van de QR-codes snel de overeenkom‐
stige reddingskaart voor de auto bepalen. De
actuele reddingskaart bevat in compacte vorm
de belangrijkste informatie over de auto, bijvoor‐
beeld de ligging van de elektrische bedrading.
Meer informatie vindt u onder http://
www.mercedes-benz.de/qr-code.
Gegevensopslag
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronischeregeleenheden
gemonteerd. Enkele daarvan zijn noodzakelijk
voor het veilig functioneren van de auto, enkele
ondersteunen u bij het rijden (bestuurdersassis‐
tentiesystemen). Daarnaast biedt uw auto com‐
fort- of entertainmentfuncties, die eveneens
mogelijkworden gemaakt door elektronische
regeleenheden.
Elektronischeregeleenheden zijn voorzien van
een gegevensopslag, waarin technische informa‐
tie over de toestand van de auto, het gebruik van
componenten, de onderhoudsbehoefte en tech‐
nischestoringen en fouten tijdelijk of permanent
kunnen worden opgeslagen.
Deze informatie geeft in het algemeen de toe‐
stand weer van een onderdeel, een module, een
systeem of de omgeving, zoals:
RGebruiksomstandigheden van systeemcom‐
ponenten (bijvoorbeeld niveaus, accustatus,
bandenspanning)
RStatusmeldingen van de auto of van afzon‐
derlijke onderdelen daarvan (bijvoorbeeld
wieltoerental/snelheid, langsversnelling,
dwarsversnelling, weergavevan de gesloten
veiligheidsgordels)
RStoringen en defecten in belangrijke sys‐
teemcomponenten (bijvoorbeeld verlichting,
remmen)
RInformatie overstoringen die de auto kunnen
beschadigen
24 Algemene aanwijzingen
RReacties van de auto in specifieke rijsituaties
(bijvoorbeeld activeren van een airbag, ingre‐
pen van de stabiliteitsregelsystemen)
ROmgevingstoestanden (bijvoorbeeld tempe‐
ratuur, regensensor)
Deze gegevens dienen, naast het uitvoeren van
de eigenlijke functies van de regeleenheid, voor
het herkennen en verhelpen vanstoringen en
voor het optimaliseren van de functies van de
auto door de fabrikant. Het grootste deel van
deze gegevens is tijdelijk en wordt alleen in de
auto zelf verwerkt. Slechts een gering deel van
de gegevens wordt in het gebeurtenis- of sto‐
ringsgeheugen opgeslagen.
Wanneer u aanspraak maakt op diensten, kan
deze technische informatie door de medewer‐
kers van het servicenetwerk (bijvoorbeeld
garage,fabrikant) of door derden (bijvoorbeeld
pechhulp) uit de auto worden uitgelezen. Dien‐
sten zijn bijvoorbeeld reparaties, onderhoud,
garantiegevallen en kwaliteitswaarborgingsmaat‐
regelen. Het uitlezen vindt plaats via de wettelijk
voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-
interface in de auto. Het servicenetwerk of de
derde partij verkrijgt, verwerkt en gebruikt de
gegevens. Ze documenteren de technischetoe‐
stand van de auto, helpen bij het vinden vanfou‐
ten en bij de kwaliteitsverbetering en worden
eventueel doorgegeven aan de fabrikant. Daar‐
naast is de fabrikant verantwoordelijkvoor de
productaansprakelijkheid. Hiervoor heeft de
fabrikant technischegegevens van auto's nodig.
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader vanreparatie- of onderhoudswerkzaamhe‐
den door een servicewerkplaats worden gereset.
Ukunt in het kader van de geselecteerde uitrus‐
ting zelf gegevens invoeren in de comfort- en
infotainmentfuncties van de auto.
Daartoe behoren bijvoorbeeld:
RMultimedia-gegevens, zoals muziek, films of
foto's voor de weergave in een geïntegreerd
multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in com‐
binatie met een geïntegreerde handsfree-
installatie of een geïntegreerd navigatiesys‐
teem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien‐
sten
Deze gegevens kunnen lokaal in de auto worden
opgeslagen, of ze bevinden zich op een apparaat
dat u met de auto heeft verbonden (bijvoorbeeld
smartphone, usb-stick of mp3-speler). Wanneer
deze gegevens in de auto worden opgeslagen,
kunt u ze op elk moment wissen. Doorgevenvan
deze gegevens aan derden vindt uitsluitend
plaats op uw verzoek, in het bijzonder in het
kader van het gebruik van de onlinediensten
overeenkomstig de door u geselecteerde instel‐
lingen.
Ukunt comfortinstellingen/individualiseringen in
uw auto opslaan en te allen tijde wijzigen.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreffende
uitrusting, bijvoorbeeld:
RInstellingen van de zit- en stuurwielposities
ROnderstel- en klimaatregelingsinstellingen
RIndividualiseringen zoals interieurverlichting
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel
apparaat met de auto verbinden. Dit kunt u dan
Algemene aanwijzingen 25
via de in de auto geïntegreerde bedieningsele‐
menten aansturen. Daarbij kunnen beeld en
geluid van de smartphones via het multimedia‐
systeem worden weergegeven. Tegelijkertijd
wordt bepaalde informatie doorgegeven aan uw
smartphone.
Daartoe behoren afhankelijk van de soort inte‐
gratie bijvoorbeeld:
RAlgemene informatie van de auto
RPositiegegevens
Hierdoor is gebruik van bepaalde apps van de
smartphone, zoals navigatie of muziekweergave,
mogelijk. Verdere interactie tussen smartphone
en auto, in het bijzonder actieve toegang tot de
gegevens van de auto, vindt niet plaats. De
manier waarop de gegevens verder worden ver‐
werkt, wordt bepaald door de leverancier van de
betreffende app. Of en welke instellingen u daar‐
bij kunt kiezen, is afhankelijkvan de betreffende
app en van het besturingssysteem van uw smart‐
phone.
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen
vangegevens tussen uw auto en verdere syste‐
men mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding
wordt mogelijkgemaakt door een zend- en ont‐
vangsteenheid van de auto, of door een eigen
mobiel eindapparaat (bijvoorbeeld een smart‐
phone). Via deze mobiele-gegevensverbinding
kunnen online-functies worden gebruikt. Daaron‐
der vallen online-diensten en applicaties resp.
apps die de fabrikant of andere aanbieders
beschikbaar stellen.
Dienstenvan de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreffende functies op een geschikte plek (bij‐
voorbeeld handleiding, website van de fabrikant)
door de fabrikant beschreven en wordt de daar‐
mee verbonden informatie over de gegevensbe‐
scherming verstrekt. Om de onlinediensten
mogelijk te maken, kunnen persoonlijke gege‐
vens worden gebruikt. De bijbehorende gege
vensuitwisseling vindt plaats via een
beschermde verbinding, bijvoorbeeld met de
daarvoor voorziene IT-systemen van de fabri‐
kant. Het verrichten van diensten buiten het ver‐
zamelen, verwerken en gebruiken van persoons‐
gegevens vindt uitsluitend plaats op basis van
een wettelijke licentie of op basis vantoestem‐
ming.
Meestalkunt u de (gedeeltelijk betaalde) dien‐
sten en functies in- of uitschakelen. In sommige
gevallen geldt dit ook voor de gehele gegevens‐
verbinding van de auto. Een uitzondering hierop
vormen in het bijzonder wettelijkvoorgeschreven
functies en diensten.
Diensten van derden
Wanneer het mogelijk is om onlinedienstenvan
andere aanbieders te gebruiken, zijn deze dien‐
sten onderworpen aan de verantwoordelijkheid
en de algemene- en gebruiksvoorwaarden van de
betreffende aanbieder. De fabrikant heeft geen
invloed op de inhoud die hier uitgewisseld wordt.
Win daarom informatie in bij de provider over het
soort, de omvang en het doel van het verzame‐
len en het gebruiken van persoonsgegevens in
het kader van diensten door derden.
26 Algemene aanwijzingen
Auteursrecht
Informatie over de licenties van de gebruikte
Free en Open-Source-software in uw auto en de
elektronische componenten hiervan vindt u op
de gegevensdrager in de map met voertuigdocu‐
mentatie en, inclusief actualiseringen, op inter‐
net:
http://www.mercedes-benz.com/opensource
Algemene aanwijzingen 27
Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veiligheids‐
systeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende com‐
ponenten:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitjesbevestigingssysteem
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval
mogelijk contact van de inzittenden met delen
van het interieur vermijden. Bovendien kan het
veiligheidssysteem bij een ongeval de belastin‐
genvoor de inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijkvan de herkende ongevalssituatie
vormen gordelspanners en/of airbags een aan‐
vulling op de correct omgegespte veiligheidsgor‐
del. De gordelspanners en/of airbags worden
niet bij elk ongeval geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
een voor Mercedes-Benz-auto's geschikt aan‐
vullend veiligheidssysteem worden beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon‐
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie vol‐
ledig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en
airbags in het algemeen geen bescherming
tegenvoorwerpen die van buitenaf de auto bin‐
nendringen. Ook het risico vanverwondingen
door de zich ontplooiende airbag kan niet volle‐
dig worden uitgesloten.
Beperking van het beschermingspotentieel
van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door wijzigingen aan het veiligheids‐
systeem
Door wijzigingen aan het veiligheidssysteem
kan deze niet meer zoals bedoeld functione‐
ren.
Het veiligheidssysteem kan dan de inzitten‐
den niet meer zoals bedoeld beschermen en
bijvoorbeeld bij een ongeval uitvallen of
onverwacht worden geactiveerd.
#Nooit onderdelen van het veiligheids‐
systeem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en
elektronische onderdelen of de soft‐
ware daarvan uitvoeren.
Wanneer het voertuig moet worden aangepast
aan een persoon met een lichamelijke handicap,
wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werk‐
plaats.
28 Veiligheid voor inzittenden
Mercedes-Benz adviseert om voertuigaanpassin‐
gente gebruiken die Mercedes-Benz voor uw
voertuig heeft goedgekeurd.
Bedrijfsklare status van het veiligheidssys‐
teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem6tijdens de
zelfdiagnose branden. Deze dooft uiterlijk enkele
seconden na het startenvan de auto. De onder‐
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont
een storing
In de volgende gevallen is een storing van het
veiligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings‐
lampje veiligheidssysteem 6continu of
herhaaldelijk branden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van het vei‐
ligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing
vertoont, kunnen onderdelen van het veilig‐
heidssysteem onbedoeld worden geacti‐
veerd, of bij een ongeval niet als voorzien
worden geactiveerd. Dat kan bijvoorbeeld
gordelspanners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten con‐
troleren en repareren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Werking van het veiligheidssysteem bij een
ongeval
De werking van het veiligheidssysteem is afhan‐
kelijk van de bepaalde zwaartevan de botsing en
de verwachte aard van het ongeval:
RFrontale aanrijding
RAanrijding van achteren
RAanrijding van opzij
ROver de kop slaan
De activeringsdrempels voor de onderdelen van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil‐
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure heeft een anticiperend karakter. De
activering van de onderdelen van het veiligheids‐
systeem moet tijdig, aan het begin van het onge‐
val, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een air‐
bagactivering. Ze geven daarvoor ook geen indi‐
catie.
De auto kan behoorlijkworden vervormd zonder
dat een airbag wordtgeactiveerd. Dit is het geval
als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen
worden geraakt en geen grotevertraging van de
auto wordtgehaald. Omgekeerd kan een airbag
worden geactiveerd, hoewel de auto slechts
gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer
stijve onderdelen van de auto, zoals langsdra‐
gers,worden getroffen, kan de vertraging van de
auto daardoor groot genoeg zijn.
Veiligheid voor inzittenden 29
De onderdelen van het veiligheidssysteem
kunnen onafhankelijk van elkaar worden
geactiveerd:
Onderdeel Herkende active‐
ringssituatie
GordelspannersFrontale aanrijding,
aanrijding van achte‐
ren, aanrijding van
opzij, over de kop
slaan
Bestuurdersairbag,
passagiersairbag Frontale aanrijding
Kneebag Frontale aanrijding
Sidebags Aanrijding van opzij
Windowbag Aanrijding van opzij,
over de kop slaan,
frontale aanrijding
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongevalworden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 40).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten ver‐
vangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geacti‐
veerd.
Als een gordelspanner of airbag wordtgeacti‐
veerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij‐
komen:
RDe knal heeft over het algemeen geen nega‐
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het alge‐
meen niet schadelijk voor de gezondheid,
maar kan bij personen met astma of ademha‐
lingsmoeilijkheden kortstondige ademha‐
lingsmoeilijkheden veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet
u de auto direct verlaten of een ruit openen
om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veiligheids‐
gordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit
altijd correct omgespen. Alleen een correct
omgegespte veiligheidsgordel kan adequaat
beschermingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij verkeerd omgegespte veiligheids‐
gordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen.
30 Veiligheid voor inzittenden
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei‐
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin‐
genverwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding
hebben.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de cor‐
recte stand van de chauffeursstoel en het instel‐
len van de stoelen in acht nemen
(/pagina 76).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragen
veiligheidsgordel zijn beschermingspotentieel
kan behalen, moet elke inzittende de volgende
aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en niet ver‐
draaid tegen het lichaam aan liggen.
RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder en zo diep mogelijktegen
de heup aan lopen.
RDe schoudergordel mag niet de hals raken en
ook niet onder de arm of achter de rugwor‐
den doorgevoerd.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.
RDe heupgordel zo diep mogelijk tegen de
heup aan drukken en met de schoudergordel
straktrekken. De heupgordel mag nooit over
buik of onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop let‐
ten.
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken. Nooit een baby of een
kind op de schoot van een inzittende meene‐
men.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen. Voor het beveiligen vanvoorwer‐
pen, bagage of lading altijd de aanwijzingen
met betrekking tot het beladen van het voer‐
tuig in acht nemen (/pagina 86).
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer‐
pen tussen een persoon en de zitting bevin‐
den, zoals een kussen.
Als een kind in het voertuig meerijdt, ook altijd
de aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij
"Kinderen in het voertuig" in acht nemen
(/pagina 44).
Beperking van het beschermingspotentieel
van de veiligheidsgordel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
Veiligheid voor inzittenden 31
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar zonder aanvullend veiligheidssys‐
teem voor kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei‐
ligheidsgordel niet zonder geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen correct omges‐
pen.
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen. Bovendien kan een
verkeerd omgegespte veiligheidsgordel bij‐
voorbeeld bij een ongeval, remmanoeuvres of
abrupte richtingswijzigingen verwondingen
veroorzaken.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door beschadigde of gewij‐
zigde veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels kunnen met name in de
volgende situaties geen bescherming bieden:
RDe veiligheidsgordel is beschadigd, gewij‐
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd.
RHet gordelslot is beschadigd of sterk ver‐
vuild.
REr zijn wijzigingen aan gordelspanners,
gordelverankeringen of gordeloprolauto‐
maten uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook onzichtbaar worden beschadigd, bijvoor‐
beeld door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld
werken.
#Nooit de veiligheidsgordels, gordelspan‐
ners, gordelverankeringen en gordelo‐
prolautomaten wijzigen.
#De veiligheidsgordels moeten onbe‐
schadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels
te gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw
voertuig zijn goedgekeurd.
Voertuigen met AMG Performance-stoel
De AMG Performance-stoel is ontworpen voor de
standaard driepuntsveiligheidsgordel. Als andere
meerpuntsveiligheidsgordels worden ingebouwd,
bijvoorbeeld sport- of racegordels, kan het veilig‐
heidssysteem niet de beschermende werking
zoals bedoeld bieden.
32 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gewijzigde veiligheidsgordel‐
systemen
Als de veiligheidsgordel door de opening in
de rugleuning wordtgeleidt, kan de rugleu‐
ning bij een ongeval beschadigd raken of
zelfs breken.
#Uitsluitend de standaard driepuntsvei‐
ligheidsgordel gebruiken.
#Nooit het veiligheidsgordelsysteem wij‐
zigen.
Alle voertuigen
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door pyrotechnisch geactiveerde
gordelspanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel‐
spanners werken niet meer en kunnen
daarom niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel‐
spanners direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om het voertuig na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door
bekneld rakenvan de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet
volledig is opgerold, kan hij in het portier of
in het stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig‐
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Veiligheidsgordel omgespen
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar
buiten wordtgetrokken, blokkeert de gordelo‐
prolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
#De gordelslottong 2van de veiligheidsgor‐
del altijd in het bij de zitplaats behorende
gordelslot 1vergrendelen.
Auto's met automatische uitschakeling pas‐
sagiersairbag:
Veiligheid voor inzittenden 33
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner en sidebags bij onbezette passa‐
giersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner en de sidebag worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Auto's zonder automatische uitschakeling
passagiersairbag:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner bij onbezette passagiersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Werking van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®:Als de voorsteveilig‐
heidsgordel niet straktegen het lichaam aan ligt,
kan automatisch een gordelaanpassing met een
bepaalde terugtrekkracht plaatsvinden. De vei‐
ligheidsgordel daarbij niet vasthouden.
De gordelaanpassing kan via het multimediasys‐
teem worden in- of uitgeschakeld
(/pagina 34).
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de
gordelslottong teruggeleiden.
Gordelaanpassing via het multimediasys‐
teem in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Gordelaanpassing
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Werking van de gordelwaarschuwing voor
bestuurder en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel
üop het instrumentendisplay maakt u erop
attent, dat alle inzittenden de veiligheidsgordel
correct moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuur‐
der en passagier de veiligheidsgordel hebben
omgegespt.
34 Veiligheid voor inzittenden
Airbags
Overzicht van de airbags
1Bestuurdersairbag
2Passagiersairbag
3Passagierskneebag
4Windowbag
5Sidebags
6Bestuurderskneebag
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag kan bij activering het beschermings‐
potentieel voor de betreffende inzittende vergro‐
ten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
AIRBAG Mogelijk beschermings‐
potentieel voor
Kneebag Bovenbeen, knie en
onderbeen
Bestuurdersair‐
bag, passagiers‐
airbag
Hoofd en borstkas
Windowbag Hoofd
SidebagsBorstkas
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongevalworden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 40).
*AANWIJZING Bij onbezette passagiers‐
stoel beslist in acht nemen
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde
de onderdelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voor‐
werpen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del is bij onbezette passagiersstoel in het
gordelslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
Veiligheid voor inzittenden 35
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als u niet de juiste zitpositie inneemt, kan de
airbag niet zoals bedoeld beschermen en
door het activeren zelfs extra verwondingen
veroorzaken.
Om risico's te vermijden, moet elke inzit‐
tende altijd de volgende punten in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
In het bijzonder erop letten, dat bij zwan‐
gere vrouwen de heupgordel nooit over
buik of onderlichaam loopt.
RDe correcte zitpositie innemen en de
grootst mogelijke afstand tot de airbags
aanhouden.
RDe volgende aanwijzingen in acht nemen.
#Altijd controleren of zich geen voorwer‐
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tre‐
dende airbag te vermijden moet elke inzittende
met name de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen, de bestuurders- en passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/pagina 76).
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
het portier of de zijruit leunen. Anders
bevindt u zich in het ontplooiingsgebied van
de airbags.
RDe voeten moeten zich altijd op de vloer
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op de
cockpit leggen. Anders bevinden uw voeten
zich in het ontplooiingsgebied van de airbag.
RWanneer kinderen in de auto worden meege‐
nomen, de aanvullende aanwijzingen in acht
nemen (/pagina 44).
RVoorwerpen altijd correct opbergen en bevei‐
ligen.
Voorwerpen in het interieur kunnen het correct
functioneren van een airbag in gevaar brengen.
Elke inzittende moet altijd met name de vol‐
gende punten in acht nemen:
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel
en het portier als ook de deurstijl (B-stijl) lig‐
gen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kle‐
dinghangers aan handgrepen of kledinghaken
hangen.
REr mogen geen accessoires zoals mobiele
navigatiesystemen, mobiele telefoons of
bekerhouders in het ontplooiingsgebied van
een airbag zijn aangebracht, bijvoorbeeld op
de cockpit, aan portieren, zijruiten of zijbe‐
kledingen.
36 Veiligheid voor inzittenden
Bovendien mag geen aansluitkabel, span‐
band of bevestigingsriem in het ontplooiings‐
gebied van een airbag lopen of worden
bevestigd. Altijd de montagehandleiding van
de fabrikant van het accessoire in acht
nemen, in het bijzonder ook de aanwijzingen
met betrekking tot een geschikte montage‐
plaats.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk‐
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Beperking van het beschermingspotentieel
van de airbags
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door wijzigingen aan de afdekking van
een airbag
Als de afdekking van een airbag wordtgewij‐
zigd of als voorwerpen, bijvoorbeeld ook stic‐
kers, daarop worden aangebracht, kan de air‐
bag niet meer zoals bedoeld functioneren.
#Nooit de afdekking van een airbag ver‐
anderen en geen voorwerpen erop aan‐
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG (/pagina 35).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe‐
zen
Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opbla‐
zen van de in de stoelen geïntegreerde air‐
bags belemmeren of zelfs verhinderen.
De airbags kunnen de inzittenden dan niet
meer zoals bedoeld beschermen. Bovendien
kan de werking van de automatische passa‐
giersairbaguitschakeling nadelig worden
beïnvloed.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreffende
stoel heeft goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van de sen‐
soren in de portierbekleding
In de portieren zijn sensoren voor de aanstu‐
ring van airbags aangebracht. Door wijzigin‐
gen of ondeskundig uitgevoerde werkzaam‐
heden aan portieren of portierbekledingen en
door beschadigde portieren kan de werking
van de sensoren nadelig worden beïnvloed.
Daardoor kunnen de airbags niet meer zoals
bedoeld functioneren.
De airbags kunnen de inzittenden dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
#Nooit de portieren of delen waarvan
wijzigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por‐
tierbekledingen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
Veiligheid voor inzittenden 37
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer en kan bij een
ongeval niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#Om een geactiveerde airbag te vervan‐
gen, de auto naar een gekwalificeerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
Status van de passagiersairbag
Functie van de automatische uitschakeling
passagiersairbag
De automatische uitschakeling passagiersairbag
kan herkennen of een persoon op de passagiers‐
stoel zit of dat een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de stoel is gemonteerd. Afhankelijk van
het resultaat worden de passagiersairbag en de
passagierskneebag in- of uitgeschakeld.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de volgende punten
in acht nemen:
ROp een correcte plaatsing van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem letten
(/pagina 49).
RAltijd de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
RNooit voorwerpen onder of achter het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem leggen, zoals een
kussen.
RDe zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
RHet draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
RDe leuning van een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa‐
giersstoel aan liggen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet het dak raken of door de hoofdsteun
worden belast. De rugleuninghoek en de
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig
aanpassen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door voorwerpen tussen zitvlak en
kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem kunnen de wer‐
king van de automatische passagiersairba‐
guitschakeling verstoren.
Daardoor kan de passagiersairbag bij een
ongeval niet correct werken.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem moet volledig op het
zitvlak van de passagiersstoel rusten.
#De leuning van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet
zo volledig mogelijk tegen de rugleuning
van de passagiersstoel aan liggen.
38 Veiligheid voor inzittenden
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol‐
gende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/pagina 30).
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
Anders kan de passagiersairbag abusievelijk
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de vol‐
gende gevallen:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak
ontlast.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitge‐
schakeld. Deze wordt bij een ongeval niet
geactiveerd en kan dan niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, in het bijzonder als hij
dicht op het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zor‐
gen dat:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel correct is en dat de pas‐
sagiersairbag overeenkomstig de persoon
op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld
is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor‐
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Wanneer de passagiersstoel bezet is, vindt na de
zelfdiagnose van de automatische uitschakeling
passagiersairbag de classificatie van de persoon
of het kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel plaats. De PASSENGER AIR BAG
controlelampjes geven de status van de passa‐
giersairbag weer.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de wer‐
king van de PASSENGER AIR BAG controlelamp‐
jes in acht nemen (/pagina 40).
Veiligheid voor inzittenden 39
Werking van de PASSENGER AIR BAG contro‐
lelampjes
Auto's zonder automatische uitschakeling passa‐
giersairbag hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit (/pagina 53).
Zelfdiagnose van de automatische uitschake‐
ling passagiersairbag
Bij ingeschakeld contact branden beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF tijdens
de zelfdiagnose tegelijkertijd.
Na de zelfdiagnose wordt de status van de pas‐
sagiersairbag weergegeven:
RPASSENGER AIR BAG ON brandt gedurende
60 seconden, vervolgens zijn beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF
gedoofd: De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval worden geactiveerd.
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt continu: De
passagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt
bij een ongeval niet geactiveerd.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON
gedoofd is, geeft alleen het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF de status van de passa‐
giersairbag aan. Het controlelampje PASSENGER
AIR BAG OFF kan continu branden of gedoofd
zijn.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF en het waarschuwingslampje veiligheidssys‐
teem 6tegelijkertijd branden, mag niemand
de passagiersstoel gebruiken. In dit geval ook
geen kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel monteren. De automatische uitscha‐
keling passagiersairbag direct bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats laten controleren en repare‐
ren.
Statusindicatie
Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen.
Na montage van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF moet
continu branden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
40 Veiligheid voor inzittenden
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 53).
Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en het postuur van het kind kan het contro‐
lelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn.
In dit geval mag het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet op de passa‐
giersstoel worden gemonteerd.
Na montage van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF kan con‐
tinu branden of gedoofd zijn, afhankelijk van het
kinderzitjesbevestigingssysteem en het postuur
van het kind. Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
Als een kind in een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers‐
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel
te dicht bij de cockpit wordtgeplaatst, kan
het kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur
in aanraking komen, als het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
RDoor de airbag worden geraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zetten. Daarbij altijd de cor‐
recte ligging van de schoudergordel
vanaf de gordelgeleiding van de auto
naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen. De schoudergordelband
moet vanaf de gordelgeleiding naar
voren en omlaag verlopen.
#Altijd de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 53).
Er zit een persoon op de passagiersstoel:
PASSENGER AIR BAG OFF kan continu branden
of gedoofd zijn, afhankelijk van het postuur van
de persoon.
Een persoon op de passagiersstoel moet altijd
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel is bezet met een
volwassene of een persoon met overeenkom‐
stig postuur, moet het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn. Hiermee
Veiligheid voor inzittenden 41
wordt aangegeven dat de passagiersairbag
ingeschakeld is.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt, mag een volwassene of
een persoon met overeenkomstig postuur de
passagiersstoel niet gebruiken.
RWanneer de passagiersstoel bezet is met een
persoon met een klein postuur (bijvoorbeeld
een tiener of een kleine volwassene), brandt
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
afhankelijk van het classificatieresultaat con‐
tinu of is het gedoofd.
-PASSENGER AIRBAG OFF brandt niet: De
passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren schuiven.
-PASSENGER AIR BAG OFF brandt continu:
De persoon met klein postuur mag de
passagiersstoel niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij brandend PASSENGER AIR BAG
OFF-controlelampje
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de systeemzelftest nog steeds
brandt, is de passagiersairbag uitgeschakeld.
Deze wordt dan bij een ongeval niet geacti‐
veerd. In dit gevalkan de passagiersairbag
niet meer zoals bedoeld beschermen, als bij‐
voorbeeld een persoon op de passagiersstoel
zit.
De persoon kan bijvoorbeeld met delen van
het interieur in aanraking komen, in het bij‐
zonder als hij dicht op de cockpit zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd het vol‐
gende controleren:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel moet correct zijn en de
passagiersairbag moet overeenkomstig
de persoon op de passagiersstoel in- of
uitgeschakeld zijn.
RDe persoon moet correct zitten en de vei‐
ligheidsgordel correct hebben omge‐
gespt.
RDe passagiersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel (/pagina 53).
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem (/pagina 49).
PRE-SAFE®systeem
Functie van PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
De PRE-SAFE®kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
42 Veiligheid voor inzittenden
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®onafhankelijk van elkaar worden geno‐
men:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger
zitpositie van de passagiersstoel instellen.
RPRE-SAFE®Sound: Kan het eigen bescher‐
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen in de beenruimte of achter de
stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem
ongedaan maken
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Als de gordelvoorspanning niet afneemt, de
rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Altijd in acht nemen wanneer kinderen meer‐
ijden
%Beslist ook de van de situatie afhankelijke
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. U
kunt zo mogelijke risico's herkennen en
gevarenvermijden wanneer kinderen meerij‐
den (/pagina 44).
Consequent zijn
Uw nalatigheid bij het beveiligen van kinderen in
kinderzitjesbevestigingssystemen kan ernstige
gevolgen hebben. Wees altijd consequent en
beveilig kinderen voor iedere rit zorgvuldig.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem (/pagina 49).
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor‐
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar vorengericht kinderzitje
Veiligheid voor inzittenden 43
REen stoelverhoging met leuning en gordelge‐
leidingen
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de
lengte.
De wetten en voorschriften in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif‐
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet vol‐
gens de geldende testvoorschriften en richtlijnen
toegestaan zijn; dit controleren. Meer informatie
is verkrijgbaar in een gekwalificeerde werk‐
plaats. Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens de UNECE-norm UN‑R44
worden gebruikt.
Informatie met betrekking tot de toelatingscate‐
gorieën voor kinderzitjesbevestigingssystemen
en de opgaven op het goedkeuringslabel
(/pagina 49).
Risico herkennen, gevaar vermijden
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Voordeel van een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in een
geschikt naar achteren gericht kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
gevaltegengesteld aan de rijrichting en kijkt
naar achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief
zwakke nekspieren in verhouding tot de grootte
en het gewicht van hun hoofd. In een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan
het gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij
een ongeval gereduceerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd cor‐
rect bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
Als het kinderzitjesbevestigingssysteem ver‐
keerd op de daarvoor geschikte zitplaats
wordtgemonteerd, kan dit niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma‐
noeuvre of abrupte verandering vanrichting
niet worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem en de gebruiksmogelijk‐
heden in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem moet op de zit‐
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen, zoals een kussen,
onder of achter het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem leggen.
44 Veiligheid voor inzittenden
#Kinderzitjesbevestigingssystemen
alleen met de bijgeleverde originele
hoezen gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi‐
nele hoezen vervangen.
&WAARSCHUWING Letsel of levensge‐
vaar door onbeveiligde kinder‑zitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Als het kinderzitje verkeerd gemonteerd of
niet-vastgezet is, kan dit bij een ongeval,
remmanoeuvre of abrupte verandering van
richting losraken.
Het kinderzitje kanrondslingeren en inzitten‐
den raken.
#Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd
correct monteren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen:
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de passagiersstoel
bevestigen (/pagina 54). De speci‐
fieke aanwijzingen bij naar achteren en
naar vorengerichte kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen in acht nemen
(/pagina 53).
Bij een bezette passagiersstoel voor en
ook tijdens het rijden en afhankelijkvan
de situatie de correcte status van de pas‐
sagiersairbag controleren (/pagina 40).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veran‐
deren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door veranderingen aan het kinderzitjes‐
bevestigingssysteem
Wanneer u een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem verandert of er voorwerpen op aan‐
brengt, bijv. speelgoed of ongeschikte acces‐
soires, kan het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem niet meer zoals bedoeld functioneren.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Nooit een kinderzitjesbevestigingssysteem
veranderen. Brengt u alleen accessoires aan
die de fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem speciaal voor dit kinderzitjes‐
bevestigingssysteem goedgekeurd heeft.
Mercedes-Benz adviseert u voor het reinigen van
de door Mercedes-Benz geadviseerde kinderzit‐
jesbevestigingssystemen Mercedes-Benz-verzor‐
gingsmiddelen te gebruiken.
Veiligheid voor inzittenden 45
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssyste‐
men gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van bescha‐
digde kinderzitjesbevestigingssystemen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin‐
derzitjesbevestigingssystemen of hun beves‐
tigingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma‐
noeuvre of abrupte verandering vanrichting
niet worden tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssysteem direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kin‐
derzitjesbevestigingssystemen direct bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren, voordat weer een kinderzit‐
jesbevestigingssysteem wordtgemon‐
teerd.
Directe zonnestraling vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door directe zonnestraling op
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem aan directe zonnestraling wordt bloot‐
gesteld, kunnen delen hiervan zeer heet wor‐
den.
Kinderen kunnen zich branden aan deze
delen, in het bijzonder aan metalen delen van
het kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem niet aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
bijvoorbeeld met een deken bescher‐
men.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen als het aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen ze met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
46 Veiligheid voor inzittenden
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Dit geldt eveneens voor de digitale voertuigsleu‐
tel, als de functie "Digitale voertuigsleutel" via
Mercedes me connect is geactiveerd.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan extreme hitte‑ of koude wor‐
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen
Meer informatie over correcte kinderzitjesbevestigingssystemen is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-Benz adviseert een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de zitplaats
Gewichtsgroep Type1
Goedkeuringsnummer
Bestelnummer2
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Groep 0:
tot 10 kg en tot circa 6 maanden
BABY SAFE plus II
E1 04 301 146
A 000 97013 02
Veiligheid voor inzittenden 47
Gewichtsgroep Type1
Goedkeuringsnummer
Bestelnummer2
Groep 0+:
tot 13 kg en tot circa 15 maanden
BABY SAFE plus II
E1 04 301 146
A 000 97013 02
Groep I:
9tot 18 kg en van circa 9 maanden tot 4 jaar
DUO plus
E1 04 301 133
A 000 97017 02
Groep II/III:
15 tot 36 kg en van circa 4 tot 12 jaar
KIDFIX
E1 04 301 198
A 000 970 20 02
Groep II/III:
15 tot 36 kg en van circa 4 tot 12 jaar
KIDFIX XP
E1 04 301 304
A 000 970 23 02
48 Veiligheid voor inzittenden
Overzicht geschikte zitplaatsen in de auto voor het aanbrengen van een kinderzitjesbevestigingssysteem
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevestigingssystemen
Zitplaats
Passagiersstoel Bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zitplaats (/pagina 50)
Beslist in acht nemen:
RBij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
werking van de passagiersairbag niet in gevaar
brengen (/pagina 40).
RAanwijzingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling passagiersairbag (/pagina 38)
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens de UNECE-norm UN‑R44
worden gebruikt.
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld
gegevens over de toelatingscategorie, gewichts‐
groep en het goedkeuringsnummer.
Afhankelijk van de toelatingscategorie van het
kinderzitjesbevestigingssysteem kunnen verdere
gegevens aanwezig zijn.
Veiligheid voor inzittenden 49
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over‐
eenkomstig de overzichten met betrekking
tot de geschiktheid van de zitplaatsen voor
de bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen op de met U of UF gekenmerkte
zitplaatsen worden gebruikt.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigings‐
systemen van de categorie "semi-universal"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
RAutospecifiek: Kinderzitjesbevestigingssys‐
temen van de categorie "autospecifiek"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht
nemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijn er
naar voren en/of naar achteren gerichte kinder‐
zitjesbevestigingssystemen. Het gebruik kan
beperkt zijn voor bepaalde zitplaatsen:
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti‐
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen
die met veiligheidsgordels worden vastgezet
(/pagina 50).
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel bevestigen
Aanwijzingen met betrekking tot de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen die met
autogordels worden vastgezet
50 Veiligheid voor inzittenden
Passagiersstoel Aanwijzingen
Aanwijzingen voor kinderzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel moet worden gemonteerd, beslist de aanwijzingen voor kin‐
derzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel in acht nemen (/pagina 54).
De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssystemen in acht nemen. Bij een bezette passagiers‐
stoel voor en ook tijdens het rijden en afhankelijkvan de situatie de correcte status van de passagiersairbag controleren (/pagina 40).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep Passagiersairbag geactiveerd Passagiersairbag uitgeschakeld1
1 De auto is uitgerust met automatische uitschakeling passagiersairbag: Het con‐
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
Groep 0: tot 10 kg XX
Groep 0+: tot13 kg XX
Groep I: 9tot18 kg UU
Groep II: 15 tot 25 kg UU
Veiligheid voor inzittenden 51
Gewichtsgroep Passagiersairbag geactiveerd Passagiersairbag uitgeschakeld1
Groep III: 22 tot 36 kg UU
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep. U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
52 Veiligheid voor inzittenden
Aanwijzingen voor auto's zonder automati‐
sche uitschakeling passagiersairbag
Sticker zichtbaar bij geopend passagierspor‐
tier
Auto's zonder automatische uitschakeling passa‐
giersairbag hebben aan passagierszijde een spe‐
ciale sticker op de cockpit.
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
RAanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
(/pagina 53).
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en
naar vorengerichte kinderzitjesbevestigingssys‐
temen in acht nemen (/pagina 54).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde van
de zonneklep
Veiligheid voor inzittenden 53
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de passagiersairbag in acht
nemen:
RAls u een kinderzitjesbevestigingssysteem op
de passagiersstoel monteert, beslist de aan‐
wijzingen met betrekking tot de automati‐
sche uitschakeling passagiersairbag in acht
nemen (/pagina 38).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel moet altijd de passagiersairbag
uitgeschakeld zijn. Dit is alleen het geval als
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
continu brandt (/pagina 40).
RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de passagiersstoel bevesti‐
gen
Bij montage van een geschikt kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem op de passagiersstoel altijd het
volgende in acht nemen:
ODe montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 50).
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de
passagiersstoel aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd. De rugleuninghoek overeenkomstig
instellen.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
ONooit voorwerpen, bijvoorbeeld een kussen,
onder of achter het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren instellen en de stoel in de bovenste
stand zetten.
#De rugleuning vrijwelrechtop instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem aan‐
brengen.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
54 Veiligheid voor inzittenden
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
#De passagiersstoel indien nodig overeenkom‐
stig instellen.
Aanwijzingen met betrekking tot huisdieren
in de auto
&WAARSCHUWING Ongeval‑ en letselge‐
vaar door onbewaakte, niet vastgezette
dieren in de auto
Als dieren zonder toezicht of los in de auto
worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld toet‐
sen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen dieren:
RUitrustingen van de auto activeren en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remma‐
noeuvres door de auto vliegen en daarbij
inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een
geschikte transportbox.
Veiligheid voor inzittenden 55
Sleutel
Overzicht sleutelfuncties
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len‑ en letsel als kinderen zonder toe‐
zicht in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
RDe motorte starten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleu‐
tel door magnetische velden
#Sleutels vansterke magnetisch velden
verwijderd houden.
1Batterijcontrolelampje
2Vergrendelen
3Achterklep openen
4Ontgrendelen
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de sleutel afwijken van de getoonde afbeel‐
ding.
Met de sleutel worden de volgende onderdelen
ver- en ontgrendeld:
Rde portieren
Rde achterklep
Rde tankdopklep
56 Openen en sluiten
Als de auto niet binnen circa 40 seconden na het
ontgrendelen wordtgeopend, wordt deze weer
vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara‐
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
%Als het batterijcontrolelampje 1bij het
indrukken van de toets%of &niet
gaat branden, is de batterij ontladen.
De batterij van de sleutelvervangen
(/pagina 58).
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Akoes. sluitmelding
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Paniekalarm deactiveren en activeren
Voorwaarden
RHet contact is uitgeschakeld.
%De functie paniekalarm is alleen in bepaalde
landen beschikbaar.
#Activeren: De toets1circa één seconde
indrukken.
Er wordt een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd.
#Deactiveren: Opnieuw de toets1indruk‐
ken.
of
#De start-stoptoets op de cockpit indrukken
(met de sleutel in de auto).
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen.
RBestuurdersportier en tankdopklep ontgren‐
delen.
#Tussen de instellingen omschakelen: De
toetsen Üen ßtegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het batterijcontrole‐
lampje tweemaal knippert.
Als de ontgrendelingsfunctie bestuurdersportier
en tankdopklep is gekozen:
RAls de toetsÜde tweede keer wordt inge‐
drukt, wordt de auto centraal ontgrendeld.
RAuto's met KEYLESS-GO: Als de binnenzijde
van de portiergreep van het bestuurderspor‐
tier wordt aangeraakt, worden alleen het
bestuurdersportier en de tankdopklep ont‐
grendeld.
Sleutelfuncties deactiveren
Wanneer de auto of een sleutel gedurende lan‐
gere tijd niet wordtgebruikt, kan het stroomver‐
Openen en sluiten 57
bruik van de betreffende sleutelworden vermin‐
derd. Daartoe de sleutelfuncties deactiveren.
#Deactiveren: De toets&van de sleutel
tweemaal kort na elkaar indrukken.
Het batterijcontrolelampje van de sleutel
gaat tweemaal kort en eenmaal lang bran‐
den.
#Activeren: Een willekeurige toetsvan de
sleutel indrukken.
%Bij het startenvan de auto met de sleutel in
het opbergvak in de middenconsole worden
de sleutelfuncties automatisch geactiveerd
(/pagina 111).
Noodsleutelverwijderen en aanbrengen
#Verwijderen: De ontgrendelingsschuif 1in
de richting van de pijl schuiven en tegelijker‐
tijd de noodsleutel 2volledig uit de sleutel
trekken.
#Aanbrengen: De noodsleutel 2volledig in
de sleutel schuiven, tot deze vergrendelt.
De ontgrendelingsschuif 1moet vervolgens
weer in de basisstand staan.
Batterij van de sleutel vervangen
&GEVAAR Het inslikken van batterijen is
zeer schadelijk voor de gezondheid
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
slikt, kan dit zeer zware schade aan de
gezondheid toebrengen.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
58 Openen en sluiten
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2025
nodig.
Mercedes-Benz adviseert de batterij te laten ver‐
vangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 58).
#De noodsleutel 2in de richting van de pijl
in de opening van de sleutel drukken, tot het
batterijdeksel 1opent. Hierbij het batterij‐
deksel 1niet dichtdrukken.
#Het batterijdeksel 1verwijderen.
#De sleutel kloppen tegen de binnenzijde van
de hand, tot de batterij 3uit de sleutel valt.
#De nieuwe batterij met de pluspool omhoog
aanbrengen. Hiervoor een pluisvrije doek
gebruiken.
#Het oppervlak van de batterij moet vrij zijn
van pluizen, vet of andere verontreinigingen.
#Het batterijdeksel 1van het batterijenvak
met de voorste lippen eerst in het huis aan‐
brengen en dichtdrukken.
#De noodsleutel2in de sleutel aanbrengen.
Problemen met de sleutel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ukunt de auto niet meer ver- of ont‐
grendelen. Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
REen sterke radiobron veroorzaakt een storing.
Openen en sluiten 59
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RDe sleutel is defect.
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 58).
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel gebruiken (/pagina 58).
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
U heeft een sleutel verloren. #De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten latenvervangen.
Portieren
Aanwijzingen met betrekking totextra por‐
tiervergrendeling
De extra portiervergrendeling is alleen beschik‐
baar bij auto's voor het Verenigd Koninkrijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
voor personen in de auto bij geacti‐
veerde extra portiervergrendeling
Wanneer de extra portiervergrendeling geac‐
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden.
Wanneer zich dan personen in de auto bevin‐
den, kunnen ze deze in bijvoorbeeldeen
gevaarlijke situatie niet meer verlaten.
#Nooit personen, in het bijzonder kinde‐
ren, oudere mensen of hulpbehoevende
personen zonder toezicht in de auto
laten.
#Wanneer zich personen in de auto
bevinden, nooit de extra portiervergren‐
deling activeren.
De extra portiervergrendeling wordt in de vol‐
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe auto wordtvergrendeld met de sleutel.
RDe auto wordtvergrendeld met KEYLESS-GO.
Als de auto via Mercedes me connect is vergren‐
deld, is de extra portiervergrendeling niet actief.
Wanneer de extra portiervergrendeling geacti‐
veerd is, kunnen de portieren niet van binnenuit
geopend worden.
%Na de vergrendeling kunt u met de claxon
een signaal laten geven.
60 Openen en sluiten
De activering van de extra portiervergrendeling
kanworden voorkomen, door voor het vergren‐
delen van de auto de interieurbeveiliging te
deactiveren (/pagina 74,75).
Portieren van binnenuit ontgrendelen en ope‐
nen
#Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: De
aanwijzingen voor de extra portiervergrende‐
ling in acht nemen (/pagina 60).
#Aan de portiergreep 2trekken.
Als het portier wordt ontgrendeld, beweegt
de borgpen 1omhoog.
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgren‐
delen
#Ontgrendelen: De toets1indrukken.
De tankdopklep wordt niet ver- en ontgrendeld.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RAls de auto met de sleutelvergrendeld is.
RAls de auto met KEYLESS-GO vergrendeld is.
Auto met KEYLESS-GO ver- en ontgrendelen
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich buiten de auto.
RDe afstand van de sleuteltot de auto is niet
meer dan 1 m.
RHet bestuurdersportier en het portier, waar‐
van de portiergreep wordt bediend, zijn
gesloten.
Openen en sluiten 61
#Auto ontgrendelen: De binnenzijde van de
portiergreep aanraken.
#Auto vergrendelen: Het sensorvlak 1of
2aanraken.
#Comfortsluiting: Het verdiepte sensorvlak
2aanraken tot het sluitingsproces is vol‐
tooid.
%Meer informatie over de comfortsluiting
(/pagina 70).
Als de achterklep van buitenaf wordtgeopend,
wordt deze automatisch ontgrendeld.
Problemen met KEYLESS-GO
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto kan niet meer met de KEY‐
LESS-GO worden ver- en ontgrendeld. Mogelijke oorzaken:
RDe sleutelfuncties zijn gedeactiveerd (/pagina 57).
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
REen sterke radiobron veroorzaakt een storing.
RDe sleutel is defect.
#De sleutelfuncties activeren (/pagina 57).
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 58).
#Om te ont- en vergrendelen de noodsleutel gebruiken (/pagina 58).
#De auto en de sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
62 Openen en sluiten
Automatischevergrendeling in- en uitschake‐
len
De auto wordt automatisch vergrendeld als het
contact is ingeschakeld en de wielen sneller dan
stapvoets draaien.
#Inschakelen: De toets2circa vijf secon‐
den ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
#Uitschakelen: De toets1circa vijf secon‐
den ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
In de volgende situaties bestaat gevaar voor bui‐
tensluiten als de functie is ingeschakeld:
RBij het aanslepen of aanduwen van de auto.
RDe auto bevindt zich op een rollentestbank.
Bestuurdersportier met de noodsleutel ver-
en ontgrendelen
%Wanneer de auto volledig met de noodsleutel
moet worden vergrendeld, bij geopend
bestuurdersportier eerst de toetsvoor de
vergrendeling van binnenuit indrukken. Ver‐
volgens het bestuurdersportier met de nood‐
sleutel vergrendelen. #De noodsleuteltot de aanslag in de opening
1van de afdekkap schuiven.
#Iets aan de portiergreep trekken en deze
vasthouden.
#De afdekkap met de noodsleutel zo recht
mogelijk van de auto weg trekken, tot hij los‐
komt.
#De portiergreep loslaten.
Openen en sluiten 63
#Ontgrendelen: De noodsleutel linksom in de
stand 1draaien.
#Vergrendelen: De noodsleutel rechtsom in
de stand 1draaien.
#De afdekkapvoorzichtig op de slotcilinder
drukken, tot hij vergrendelt en vastzit.
Bagageruimte
Achterklep openen
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Als
de achterklep is geopend als de motor draait,
in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit‐
laatgassen in het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten alvorens de
achterklep te openen.
#Nooit met een geopende achterklep rij‐
den.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terklep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar
achteren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach‐
ter en boven de achterklep is.
De achterklep kan op de volgende manieren
worden geopend:
#De afstandsbedieningstoets voor de achter‐
klep 1indrukken.
#De toetspvan de sleutel lang indrukken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/pagina 66).
64 Openen en sluiten
Achterklep sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
automatisch sluiten van de achterklep
Bij het automatisch sluiten van de achterklep
kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Boven‐
dien kunnen er zich personen in het sluitge‐
bied bevinden of tijdens het sluiten in het
sluitgebied komen, bijvoorbeeld kinderen.
#Tijdens de sluitprocedure erop letten
dat niemand zich in de omgeving van
het sluitgebied bevindt.
Om de sluitprocedure te stoppen, een van de
volgende mogelijkheden gebruiken:
RDe toetspin de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of eraan
trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets op de
achterklep indrukken.
RAan de handgreep van de achterklep trek‐
ken.
Auto's met HANDS-FREE ACCESS: De sluitpro‐
cedure kan ook met een schoppende beweging
onder de achterbumper worden gestopt.
De achterklep kan op de volgende manieren
worden gesloten:
#De achterklep aan de handgreepkom omlaag‐
trekken en dichtdrukken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/pagina 66).
Openen en sluiten 65
Functie HANDS-FREE ACCESS
Met HANDS-FREE ACCESS kunt u door een
schoppende beweging met de voet onder de
bumper de achterklep openen.
De aanwijzingen bij het openen (/pagina 64)
van de achterklep in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door heet uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem van de auto kan zeer heet
zijn. Als u HANDS-FREE ACCESS gebruikt,
kunt u zich bij het aanraken van het uitlaat‐
systeem branden.
#Altijd ervoor zorgen dat de schoppende
beweging alleen in het herkenningsge‐
bied van de sensoren wordt uitgevoerd.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
het onbedoeld openen van de achterklep
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties het KEYLESS-GO deac‐
tiveren of erop letten dat de sleutelten
minste 3 m van de auto verwijderd is.
Ervoor zorgen dat u bij het makenvan de schop‐
pende beweging stevig staat, anders kunt u bij‐
voorbeeld bij ijzel uw evenwicht verliezen.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich achter de auto.
RBij de schoppende beweging ten minste
30 cm van de auto verwijderd blijven.
RBij de schoppende beweging niet de bumper
aanraken.
RDe schoppende beweging niet te langzaam
uitvoeren.
RDe schoppende beweging moet naar de auto
toe en er vandaan plaatsvinden.
1Registratiegebied van de sensoren
66 Openen en sluiten
Als meerdere schoppende bewegingen achter
elkaar zonder succes zijn, tien seconden wach‐
ten.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende gevallen moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RAls het registratiegebied bijvoorbeeld door
pekel of sneeuwophoping is vervuild.
RAls de schoppende beweging met een been‐
prothese wordt uitgevoerd.
De achterklep kan in de volgende situaties onbe‐
doeld openen of sluiten:
RAls personen armen of benen in het registra‐
tiegebied bewegen, bijvoorbeeld bij het
poetsen van de auto of bij het oprapen van
voorwerpen
RWanneer voorwerpen achter de auto langs
worden gevoerd of neergezet, bijvoorbeeld
spanbanden of bagage
RWanneer spanriemen, hoezen of andere
afdekkingen over de bumper worden getrok‐
ken
RWanneer een beschermingsmat wordt
gebruikt die over de rand van de bagage
ruimte omlaag in het registratiegebied van de
sensoren hangt
RWanneer de beschermingsmat niet correct
bevestigd is
RBij het werken aan de aanhangwagenvoorzie‐
ning, aan aanhangwagens of achterfietsdra‐
gers
In deze en vergelijkbare situaties de sleutelfunc‐
ties deactiveren (/pagina 57) of geen sleutel
bij u dragen.
Achterklep noodontgrendelen
#Via het interieur naar de bagageruimte gaan.
#Daarbij zo nodig de bagageruimteafdekking
losmaken (/pagina 89).
#De gevarendriehoek uit de gevarendriehoek‐
houder nemen .
#De vloerbedekking 1omlaagdrukken.
#Aan de kabel achter de vloerbedekking 1
trekken, tot de achterklep ontgrendeld.
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
Openen en sluiten 67
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trek‐
ken om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluitenvan een zijruit kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld
raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
#Automatische beweging starten: De toets
Wtot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
68 Openen en sluiten
#Automatische beweging onderbreken: De
toetsWopnieuw indrukken of eraan trek‐
ken.
Als de auto is geparkeerd kunnen de zijruiten
nog steeds worden bediend.
Automatische anti-inklemfunctie van de zij‐
ruiten
Indien een object een van de zijruiten bij het slui‐
ten hindert,gaat de zijruit automatisch weer
open. De automatische anti-inklemfunctie is
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging
van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers.
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de
toetsWindrukken om de zijruit weer
te openen.
Automatische functie van de zijruiten
De zijruiten worden automatisch gesloten als de
auto is afgezet:
Rals het begint te regenen (herkenning door
regensensor in de voorruit)
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
De zijruiten worden geslotentot de ventilatie‐
stand.
Indien de zijruiten bij de automatische sluitpro‐
cedure worden gehinderd of belemmerd, dan
gaat de betreffende zijruit automatisch weer
open. Vervolgens is de automatische functie
gedeactiveerd.
Comfortopening (auto voor aanvang van de
ritventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
#De toetsÜop de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruitenworden geopend.
Openen en sluiten 69
RDe stoelventilatie van de bestuurders‐
stoel wordt ingeschakeld.
#Comfortopening onderbreken: De toets
Üloslaten.
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettende comfortsluiting
Bij de comfortsluiting kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten bekneld
raken.
#Bij de comfortsluiting de gehele sluit‐
procedure controleren.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#De toetsßop de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordtvergrendeld.
RDe zijruitenworden gesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets
ßloslaten.
%Het comfortsluiting kan ook met KEYLESS-
GO worden bediend (/pagina 61).
Problemen met de zijruiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Een zijruit kan niet worden gesloten en
de oorzaak is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruitgeleider bevinden.
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na het blokkeren of initialiseren, sluit de zijruit met ver‐
hoogde of maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daarbij niet actief.
Daarbij kunnen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken.
70 Openen en sluiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de toets loslaten of de toets opnieuw indrukken, om de zijruit
weer te openen.
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en weer iets opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de zijruit geslo‐
ten is en een seconde aan de toets blijven trekken.
De zijruit wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblokkeerd en weer iets opent:
#De vorige stap herhalen.
De zijruit wordt zonder automatische anti-inklemfunctie gesloten.
De zijruitenkunnen niet via de comfort‐
opening worden geopend of gesloten. De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het batterijcontrolelampje de batterij controleren en eventueel vervangen (/pagina 58).
Openen en sluiten 71
Panoramadak
Rolzonnescherm van het panoramadak
bedienen
#Het rolzonnescherm aan de handgreep 1in
de betreffende richting trekken.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zon‐
der passende sleutelkanworden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch inge‐
schakeld bij het uitschakelen van het contact en
uitgeschakeld bij het inschakelen van het con‐
tact.
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Werking van de EDW
Als de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol‐
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van de achterklep
RBij het openen van de motorkap
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/pagina 74)
RBij het activerenvan de wegsleepbeveiliging
(/pagina 73)
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle‐
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa‐
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 111)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
72 Openen en sluiten
%Bij een actief Mercedes‑Benz noodoproep‐
systeem wordt tijdens een alarm van meer
dan 30 seconden automatisch contact opge‐
nomen met de klantenservice
(/pagina 274).
Alarm van het EDW beëindigen
#De toetsÜ,ßof pop de sleutel
indrukken.
of
#De start-stoptoets indrukken met de sleutel
in het opbergvak (/pagina 111)
Alarm met KEYLESS-GO beëindigen:
#De buitenste portiergreep vastpakken, met
de sleutel buiten de auto.
Functie van de wegsleepbeveiliging
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en een
wijziging van de hellingshoek van de auto wordt
herkend, treedt een optisch en akoestisch alarm
in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geacti‐
veerd, als de volgende onderdelen gesloten zijn:
Rde portieren
Rde achterklep
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toetsÜof p
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 111)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
Informatie over schadeherkenning bij gepar‐
keerde auto (/pagina 133).
Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Wegsleepbeveiliging
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
In de volgende gevallen wordt de wegsleepbevei‐
liging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
Openen en sluiten 73
Wegsleepbeveiliging met toets in- of uitscha‐
kelen
#Uitschakelen: Het contact uitschakelen.
#De toets1indrukken.
Het controlelampje 2knippert meerdere
malen snel na elkaar.
#De auto van buitenaf vergrendelen.
De wegsleepbeveiliging is uitgeschakeld.
De wegsleepbeveiliging blijft zo lang uitgescha‐
keld, tot het EDW na het openen van een portier
opnieuw wordtgeactiveerd.
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wan‐
neer een beweging in het interieur wordt her‐
kend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na
circa tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd,
als de volgende onderdelen gesloten zijn:
Rde portieren
Rde achterklep
De interieurbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toetsÜof p
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/pagina 111)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
In de volgende situaties kan een vals alarm
optreden:
RDoor beweeglijke voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij geopende zijruiten
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Interieurbeveiliging
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili‐
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
74 Openen en sluiten
Interieurbeveiliging met toets in- of uitscha‐
kelen
#Uitschakelen: Het contact uitschakelen.
#De toets1indrukken.
Het controlelampje 2knippert meerdere
malen snel na elkaar.
#De auto van buitenaf vergrendelen.
De interieurbeveiliging is uitgeschakeld.
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili‐
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
Openen en sluiten 75
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2en de
bestuurdersstoel 3:
RZo ver mogelijk van de bestuurdersairbag
verwijderd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door
het midden van de hoofdsteun ondersteund.
RUkunt het stuurwiel met licht gebogen
armen vastpakken.
RUkunt uw benen vrij bewegen.
RUkunt alle informatie in het combi-instru‐
ment goed aflezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi‐
tuatie.
RUw veiligheidsgordel ligt straktegen het
lichaam aan en loopt over het midden van de
schouder en ter hoogte van het bekken zo
dicht mogelijktegen de heup aan.
76 Stoelen en opbergen
Stoelen
Voorstoel mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder als ze
zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk
dat uzelf of andere inzittenden bekneld
raken, bijvoorbeeld door de geleiderail van de
stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde bestuur‐
dersstoel
Wanneer de bestuurdersstoel niet vergren‐
deld is, kan deze onverwacht bewegen tij‐
dens het rijden.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#De bestuurdersstoel moet altijd ver‐
grendeld zijn voordat de auto wordt
gestart; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettend instellen van de zitting‐
hoogte
Bij onoplettend instellen van de zittinghoogte
kunnen uzelf of andere inzittenden bekneld
raken en daarbij letsel oplopen.
Stoelen en opbergen 77
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegenvan de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstel‐
lingssysteem terechtkomen; dit contro‐
leren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen.
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
In dit gevalkunt u bij een remmanoeuvre of
een ongeval onder de veiligheidsgordel door‐
glijden en daarbij bijvoorbeeld letsel aan het
onderlichaam of de hals oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
#In stoellengterichting instellen: De hendel
1omhoogbrengen en de stoel in de gewen‐
ste positie schuiven.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
#Zithoogte instellen: De hendel 2omhoog
trekken of omlaag drukken tot de gewenste
positie is bereikt.
78 Stoelen en opbergen
#Rugleuninghoek instellen: De hendel 3
omhoogbrengen en de stoel in de gewenste
positie plaatsen.
#Controleren of de rugleuning vergrendeld is.
Voorstoel elektrisch instellen
1Zittinghoek
2Zithoogte
3Rugleuninghoek
4Stoellengterichting
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 85).
Viervoudig verstelbare lendensteun instellen
1Hoger
2Zwakker
3Lager
4Sterker
#Met de toetsen 1tot 4de rugleuningwel‐
ving individueel aan uw wervelkolom aanpas‐
sen.
Stoelen en opbergen 79
AMG Performance-stoel instellen
Voor het aanpassen van de welving en het verbe‐
terenvan de zijdelingse steun kunnen de voor‐
stoelen individueel worden ingesteld.
Bij de passagiersstoel kunnen alleen de stoel‐
wangen van de rugleuningen worden ingesteld.
De AMG Performance-stoel is ontworpen voor de
standaard driepuntsveiligheidsgordel. Als andere
meerpuntsveiligheidsgordels worden ingebouwd,
zoals sport- of racegordels, kan het veiligheids‐
systeem geen beschermende werking bieden.
#Stoelwangen van de zitting instellen: De
toets1(nauwer) of 2(breder) indrukken.
#Stoelwangen van de rugleuning instellen:
De toets3(nauwer) of 4(breder) indruk‐
ken.
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
80 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen.
Er is dan een verhoogd risico op letsel van
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoog‐
trekken.
#Lager instellen: De hoofdsteun omlaagdruk‐
ken.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningcontouren zeer heet worden.
Bij personen met beperkte temperatuursen‐
satie of met een beperkte reactiemogelijk‐
heid op hogere temperaturen kan dit tot
gezondheidsklachten of zelfs op brandwon‐
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res bij ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingescha‐
keld, kan door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res op de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens
of kinderzitjes, warmteophoping optreden.
Daardoor kan het zittingvlak worden bescha‐
digd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin‐
Stoelen en opbergen 81
gaccessoires op de stoelen bevinden;
dit controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#Inschakelen/hogere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwar‐
mingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden.
#Uitschakelen/lagere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste verwar‐
mingsstand bereikt is.
Wanneer alle controlelampjes uit zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
%De stoelverwarming schakelt automatisch na
5, 10 en 20 minuten terug uit de drie verwar‐
mingsstanden tot het uitschakelen van de
stoelverwarming.
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
De stoelventilatie is alleen beschikbaar bij auto's
met AMG Performance-stoel.
#Inschakelen/hogere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjager‐
stand is ingesteld.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een
tot drie controlelampjes branden.
82 Stoelen en opbergen
#Uitschakelen/lagere stand: De toets1zo
vaak indrukken, tot de gewenste aanjager‐
stand is ingesteld.
Wanneer alle controlelampjes uit zijn, is de
stoelventilatie uitgeschakeld.
Stuurwiel
Stuurwiel mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar voor
kinderen bij het instellen van het stuur‐
wiel
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen,
kunnen ze bekneld raken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
Deze functie is alleen bij de modellen AMG GT
en AMG GT S beschikbaar.
#De ontgrendelingshendel 1volledig omlaag‐
klappen.
De stuurkolom is ontgrendeld.
#De hoogte 2en de afstand 3tot het stuur‐
wiel instellen.
#De ontgrendelingshendel 1volledig
omhoogklappen.
De stuurkolom is vergrendeld.
Stoelen en opbergen 83
#Door het stuurwiel te bewegen controleren of
de stuurkolom vergrendeld is.
Stuurwiel elektrisch instellen
Het stuurwiel kanworden ingesteld als de span‐
ningsvoorziening is uitgeschakeld.
1Afstand tot stuurwiel instellen
2Hoogte instellen
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 85).
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij wegrijden tijdens het instellen van
de uitstaphulp
Als wordtweggereden als de in‑ en uitstap‐
hulp nog een instelling uitvoert, kan de con‐
trole over de auto worden verloren.
#Alvorens wegte rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instellen van de in‑ en uitstaphulp
Wanneer de in‑ en uitstaphulp het stuurwiel
instelt, kunt u of kunnen andere inzittenden
in het bijzonder kinderen bekneld raken.
#Zorg ervoor dat tijdens het instellen van
de in‑ en uitstaphulp , niemand
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van het stuurwiel heeft.
#Bij gevaar van bekneld raken door het
stuurwiel de bedieningshendel van het
stuurwiel bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de in‑ en uitstaphulp door kin‐
deren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp acti‐
veren, kunnen zij bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Auto's met geheugenfunctie: Het instellen kan
wordtgestopt door het indrukken van een
geheugenplaatstoetsvan de geheugenfunctie.
84 Stoelen en opbergen
Als de in- en uitstaphulp actief is, zwenkt het
stuurwiel in de volgende situaties omhoog of
naar de cockpit:
RU schakelt het contact uit.
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
%Het stuurwiel beweegt alleen naar boven en
naar de cockpit, als het zich niet al tegen de
stuuruitslagbegrenzing bevindt.
Het stuurwiel beweegt in de volgende gevallen
terug naar de laatste rijstand:
RU sluit het bestuurdersportier terwijl het con‐
tact is ingeschakeld.
RU drukt de start-stoptoets eenmaal in.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt het contact uit.
RU slaat de instelling op met de geheugen‐
functie.
Wanneer een van de positietoetsen van de
geheugenfunctie wordt ingedrukt, wordt het
instellen gestopt.
In- en uitstaphulp instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5In- en uitstaphulp
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geheugenfunctie bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door gebruik van de geheugenfunctie
tijdens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordtgebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders‐
zijde alleen gebruiken als de auto stil‐
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheu‐
genfunctie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel of het
stuurwiel instelt, kunt u of kunnen andere
inzittenden in het bijzonder kinderen
bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen‐
functie waarborgen, dat niemand
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel of het stuurwiel heeft.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de positietoetsvan de geheugenfunctie
loslaten.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de geheugenfunctie door kin‐
deren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti‐
veren, kunnen deze bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
Stoelen en opbergen 85
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen. Dit geldt eveneens voor de digi‐
tale voertuigsleutel, als de functie “Digi‐
tale voertuigsleutel“ via Mercedes me
connect is geactiveerd.
De geheugenfunctie kanworden gebruikt als het
contact is uitgeschakeld.
Opslaan
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maxi‐
maal drie personen.
De systemen kunnen worden ingesteld:
RZitting en leuning
RBestuurderszijde: Stuurwiel
RBestuurderszijde: Buitenspiegel aan bestuur‐
ders- en passagierszijde
#De stoel, het stuurwiel en de buitenspiegels
in de gewenste stand instellen.
#De geheugentoets M samen met een van de
geheugenplaatstoetsen 1, 2 of 3 indrukken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen
zijn opgeslagen.
#Oproepen: De geheugenplaatstoets1, 2 of 3
indrukken en ingedrukt houden, tot de voor‐
stoel, het stuurwiel en de buitenspiegels in
de gewenste stand staan.
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Als
de achterklep is geopend als de motor draait,
in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit‐
laatgassen in het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten alvorens de
achterklep te openen.
#Nooit met een geopende achterklep rij‐
den.
86 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Het rijgedragvan de auto is afhankelijk van de
verdeling van de bagage. Daarom bij het beladen
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toege‐
staan totaalgewicht en de toegestane asbe‐
lastingen van de auto overschrijden.
De gegevens op het voertuigtypeplaatje raad‐
plegen (/pagina 372).
Stoelen en opbergen 87
RZware bagage zo ver mogelijk naar voren
schuiven en zo laag mogelijk in de bagage‐
ruimte opbergen.
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleu‐
ningen beladen.
RBij het transport vanvoorwerpen in de baga‐
geruimte altijd het scheidingsnet gebruiken.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe bagage met sterke en schuurbestendige
sjormiddelen vastzetten. De scherperanden
en hoeken afdekken.
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
1Opbergvakken in de portieren
2Opbergvak onder de armsteun met multime‐
dia-aansluiteenheid met een sd-kaartsleuf,
twee usb-aansluitingen en het contactslot
Afhankelijkvan de uitrusting is in het
opbergvak een 12V-aansluiting aanwezig
3Opbergvak in de middenconsole voorin met
usb-aansluiting
4Dashboardkastje
Dashboardkastje ver- of ontgrendelen
#De noodsleutel een kwart omwenteling
rechtsom 2(vergrendelen) of linksom 1
(ontgrendelen) draaien.
88 Stoelen en opbergen
Uitrollen en inrollen van de bagageruimteaf‐
dekking
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette
voorwerpen
De bagageruimteafdekking alleen kangeen
zware voorwerpen en zware bagage tegen‐
houden of beveiligen.
Bij abrupte richtingswijzigingen, remmanoeu‐
vres of een ongeval kunt u geraakt worden
door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van de bagageruimteafdekking altijd
beveiligen tegenverschuiven of kante‐
len, bijvoorbeeld door deze vast te zet‐
ten.
*AANWIJZING Beschadiging van de baga‐
geruimteafdekking bij het beladen van de
auto
Bij het beladen van de auto kan de bagage
ruimteafdekking worden beschadigd.
#Geen voorwerpen boven de onderrand
van de zijruiten of op de bagageruim‐
teafdekking neerleggen.
#Uitrollen: De bagageruimteafdekking aan de
handgreep 1naar achteren trekken en links
en rechts in de houders 2bevestigen.
#Oprollen: De bagageruimteafdekking links
en rechts uit de houders 2losmaken.
#De bagageruimteafdekking aan de handgreep
1boven de houder 2naar vorengeleiden
tot deze volledig is ingerold.
Scheidingsnet bevestigen of losmaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette
voorwerpen
Het scheidingsnet alleen kangeen zware
voorwerpen en zware bagage tegenhouden of
beveiligen.
Bij abrupte richtingswijzigingen, remmanoeu‐
vres of een ongeval kunt u geraakt worden
door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
Stoelen en opbergen 89
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van het scheidingsnet altijd beveiligen
tegenverschuiven of kantelen, bijvoor‐
beeld. door deze vast te zetten.
Om veiligheidsredenen bij het transport van
bagage altijd een scheidingsnet gebruiken.
Beschadigde scheidingsnettenkunnen hun
beschermende functie niet meer vervullen en
moetenworden vervangen. Naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
#Bevestigen en spannen: De stoelen zo ver
mogelijk naar voren zetten.
#Vanuit het interieur de haken1in de boven‐
ste houders 2aanbrengen en 90° terug‐
draaien.
De bovenste spanhaak 3spant het schei‐
dingsnet zelfstandig.
#De haken 4in de onderste houders 5
bevestigen.
#Na een kort stuk rijden de spanning van het
scheidingsnet controleren.
#Ontspannen en losmaken: De haken1
90° terugdraaien en uit de bovenste houders
2losmaken.
#De haken 4uit de onderste houders 5los‐
maken.
90 Stoelen en opbergen
Bekerhouder
Bekerhouder in de middenconsole verwijde‐
ren en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij gebruik van de bekerhou‐
der tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de bekerkan en kanvloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bij‐
zonder door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor‐
den afgeleid en de controle over de auto ver‐
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou‐
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij
hete vloeistoffen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou‐
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
De rand in de bekerhouder 1kanworden ver‐
wijderd, bijvoorbeeld voor het aanbrengen van
kleinere blikjes.
#Verwijderen: De rand omhoogtrekken en
verwijderen.
#Aanbrengen: De rand weer aanbrengen en
omlaagdrukken tot deze vergrendelt.
Stoelen en opbergen 91
Asbak en sigarettenaansteker
Asbak gebruiken
*AANWIJZING Beschadiging van het
opbergvak onder de asbak
Het opbergvak onder de asbak is niet hitte‐
bestendig en kanworden beschadigd door
het neerleggen van brandende sigaretten.
#De asbak moet volledig vergrendeld
zijn.
#De houder 3rechts of links in de bekerhou‐
der aanbrengen.
#Openen: Het deksel 1omhoogklappen.
#Sluiten: Het deksel 1omlaagdrukken.
#Verwijderen: De asbak 2naar boven uit de
houder 3verwijderen.
#Aanbrengen: De asbak 2in de houder 3
plaatsen.
%Om de bekerhouder volledig te kunnen
gebruiken de houder 3uit de bekerhouder
verwijderen. De houder 3en asbak 2op
een geschikte plaats bewaren. De beladings‐
richtlijnen in acht nemen (/pagina 86).
Sigarettenaansteker in de middenconsole
voorin gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van
de sigarettenaansteker of de hete fitting wor‐
den aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken:
Rwanneer de hete sigarettenaanstekervalt.
Rwanneer bijvoorbeeld kinderen de hete
sigarettenaanstekertegenvoorwerpen
houden.
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
92 Stoelen en opbergen
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet
bij de sigarettenaanstekerkunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
#De sigarettenaansteker1indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt de sigaretten‐
aansteker automatisch terug.
Contactdozen
12V-aansluiting in de middenconsole voorin
gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) toegestaan.
#Het deksel 1van de contactdoos openklap‐
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
Stoelen en opbergen 93
12V-aansluiting onder de armsteun gebrui‐
ken
Voorwaarden
REr zijn alleen apparaten tot maximaal
180watt (15 A) aangesloten.
#Het deksel 1van de contactdoos openklap
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
Alleen bij auto's met asbak en sigarettenaanste
ker is de 12V-aansluiting in het opbergvak onder
de armsteun beschikbaar.
12V-aansluiting in bagageruimte gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) aangesloten.
#Het deksel 1van de contactdoos openklap
pen en de stekker van het apparaat aanbren‐
gen.
Vloermat verwijderen en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
94 Stoelen en opbergen
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
#Aanbrengen: De betreffende stoel naar ach‐
teren schuiven en de vloermat in de been‐
ruimte aanbrengen.
#De drukknoppen 1op de houders 2druk‐
ken.
#De betreffende stoel instellen.
#Verwijderen: De betreffende stoel naar ach‐
teren schuiven en de vloermat van de hou‐
ders 2trekken.
#De vloermat verwijderen.
Stoelen en opbergen 95
Exterieurverlichting
Aanwijzingen voor het aanpassen van de ver‐
lichting bij buitenlandse reizen
Een aanpassing van de koplampen is niet vereist.
Er wordteveneens aan de wettelijke eisen vol‐
daan in landen waarin aan de andere kant van de
wegwordtgereden.
Aanwijzingen over verlichtingssystemen en
uw verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de
auto zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoor‐
delijkheid voor de correcte voertuigverlichting
overeenkomstig de heersende licht- en zichtom‐
standigheden, de wettelijke bepalingen en de
verkeerssituatie ligt bij de bestuurder van de
auto.
Verlichtingsschakelaar
Verlichtingsschakelaar bedienen
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStandlicht en kentekenplaatverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de verlichtingsschakelaar)
5LDimlicht of grootlicht
6RMistachterlicht in- of uitschakelen
Bij activering van het dimlichtwordt het contro‐
lelampje voor het standlicht Tgedeactiveerd
en door het controlelampje dimlicht Lver‐
vangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke
regelingen veilig en voldoende verlicht parke
ren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand‐
licht
Als het standlicht gedurende meerdere uren
ingeschakeld blijft, wordt de accu belast.
#Indien mogelijk het rechterXof het
linker Wparkeerlicht inschakelen.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stand- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende motor‐
start automatisch uitgeschakeld.
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld als
het bestuurdersportier wordtgeopend.
96 Licht en zicht
RDe aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
tatieverlichting in acht nemen
(/pagina 100).
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, dimlicht en dagrijlicht wordtover‐
eenkomstig de status van het contact, het
draaien van de motor en het omgevingslicht
automatisch geschakeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
Ãstaat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand Ldraaien.
Het automatisch rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De verantwoordelijkheid voor het inschake‐
len van de verlichting ligt te allen tijde bij de
bestuurder.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
stand Lof Ã.
#De toetsRindrukken.
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#De betreffende functie met de combischake‐
laar bedienen.
Licht en zicht 97
Grootlicht
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Lof Ãdraaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1tot voorbij het drukpunt indrukken.
Bij activering van het grootlichtwordt het
controlelampje voor het dimlicht L
gedeactiveerd en door het controlelampje
grootlicht Kvervangen.
#Uitschakelen: De combischakelaar in de uit‐
gangspositie terugtrekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3trekken.
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van de pijl 2
of 4drukken.
De betreffende knipperlichten knipperen
driemaal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar
tot voorbij het drukpunt in de richting van de
pijl 2of 4drukken.
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
#De toets1indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper‐
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag is geactiveerd.
RDe auto wordtsterk, vanaf een snelheid
boven 70 km/h, afgeremd tot stilstand van
de auto.
Als vervolgens wordt verder gereden, wordt de
alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. U kunt de alarmknip‐
perlichtinstallatie ook met de toets1uitscha‐
kelen.
Adaptieve grootlichtassistent
Werking van de adaptieve grootlichtassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent
De adaptieve grootlichtassistent reageert
niet op de volgende verkeersdeelnemers:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
98 Licht en zicht
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent niet of niet tij‐
dig op andere verkeersdeelnemers met eigen
verlichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kangeen reke
ning houden met de weg- en weersomstandighe‐
den en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa‐
tisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGrootlicht
Bij snelheden boven 30 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
In de volgende gevallen wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
Rbij snelheden onder 25 km/h
Rwanneer andere verkeersdeelnemers worden
herkend
Rbij voldoende straatverlichting
Bij snelheden boven circa 50 km/h:
RDe lichtbundel van het dimlichtwordt in rela‐
tie tot de afstand tot andere verkeersdeelne‐
mers automatisch geregeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspaneel
dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uitscha‐
kelen
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Ãdraaien.
Licht en zicht 99
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
kelen.
Als het grootlicht bij duisternis automatisch
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
lampje _op het multifunctioneel display
branden.
#Uitschakelen: Het grootlicht via de combi‐
schakelaar inschakelen.
Uitschakelvertragingstijd buitenverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitschakelvertr. buiten
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Oriëntatieverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Oriëntatieverlichting
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de oriëntatieverlichting ingeschakeld is,
brandt de exterieurverlichting gedurende
40 seconden na het ontgrendelen van de auto.
Als de auto wordtgestart, wordt de oriëntatie‐
verlichting gedeactiveerd en het automatisch rij‐
lichtgeactiveerd.
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
1uLaadruimteverlichting
2|Automatische interieurverlichtingsre‐
geling
3pRechter leeslampje
4cInterieurverlichting
5pLinker leeslampje
#In- of uitschakelen: De betreffende toets
1-5indrukken.
Sfeerverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Sfeerverlichting
Kleur instellen
#Kleur selecteren.
#Een kleur instellen.
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#Een lichtsterkte instellen.
Lichtsterkte van de zones activeren
#Helderheidszones selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
De zones Display,Voorin en Achterin zijn
afzonderlijk instelbaar.
100 Licht en zicht
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitsch.vertr. interieur
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1gRuitenwissers uit
2ÄIntervalwissen normaal
3ÅIntervalwissen vaak
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
#De combischakelaar in de betreffende stand
1-5draaien.
#Eenmaal wissen/sproeien: Op de combi‐
schakelaar de toets in de richting van de pijl
1bedienen.
RíEenmaal wissen
RîWissen met ruitensproeiervloeistof
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het ver‐
vangen van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging
komen bij het vervangen van de ruitenwisser‐
bladen, kunt u door de ruitenwisserarm
bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver‐
vangen, altijd de ruitenwissers en het
contact uitschakelen.
Licht en zicht 101
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand
zetten
#Het contact in- en direct weer uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden de toetsîop
de combischakelaar gedurende circa drie
seconden indrukken (/pagina 101).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan‐
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg‐
klappen.
#Het ruitenwisserblad dwars ten opzichte van
de ruitenwisserarm draaien.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
uit de houder op de ruitenwisserarm trekken.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad tegen de rich‐
ting van de pijl in de houder op de ruitenwis‐
serarm aanbrengen.
#Het ruitenwisserblad zodanig draaien dat dit
evenwijdig aan de ruitenwisserarm komt te
staan.
#De ruitenwisserarm op de voorruit klappen.
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel of de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
102 Licht en zicht
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van de buitenspiegel door
verkeerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
Daardoor kunt u de afstand tot achter u rij‐
dende verkeersdeelnemers verkeerd inschat‐
ten, bijvoorbeeld bij het veranderenvanrij‐
strook.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat‐
ten door over de schouder te kijken.
Buitenspiegels in- en uitklappen
#De toets2kort indrukken.
Buitenspiegels initialiseren
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buiten‐
spiegels opnieuw worden geïnitialiseerd.
Alleen zo werkt het automatisch inklappen
van de spiegels.
#De toets2kort indrukken.
Buitenspiegels instellen
#Met de toetsen 1of 3de in te stellen bui‐
tenspiegel selecteren.
#Met de toets4de stand van het spiegelglas
instellen.
Buitenspiegel vergrendelen
#Auto's zonder elektrisch inklapbare bui‐
tenspiegels: De buitenspiegel met de hand
in de juiste stand drukken.
#Auto's met elektrisch inklapbare buiten‐
spiegels: De toets2ingedrukt houden.
Er is een klikkend geluid hoorbaar, gevolgd
door een klap. De buitenspiegel neemt de
correcte positie in.
Licht en zicht 103
Werking van de automatisch dimmende spie‐
gel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim‐
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar
buiten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezond‐
heid en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in
contact met huid, ogen, ademhalingsorganen
of kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende
in acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt,
direct grondig de mond uitspoelen.
Geen braken opwekken. Zo snel
mogelijk naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
De binnen- en buitenspiegel aan de bestuurders‐
zijde blinderen automatisch als licht op de sen‐
sor van de binnenspiegelvalt.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RDe motor is afgezet.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Functie van de inparkeerstand van de buiten‐
spiegel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
De buitenspiegel aan passagierszijde beweegt
omlaag en toont het achterwiel aan passagiers‐
zijde, als:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/pagina 105).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese‐
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans‐
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toetsvoor de buitenspiegel aan bestuur‐
derszijde wordt ingedrukt.
104 Licht en zicht
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan
passagierszijde via de achteruitversnelling
opslaan
Opslaan
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#Met de toets1de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde in de gewenste inparkeerstand
brengen.
Oproepen
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch inklappen van de buitenspie‐
gels in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Autom. inklappen
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Zonnekleppen bedienen
Enkele zonneklep bedienen
#Verblinding vanvoren: De zonneklep 1
omlaagklappen.
#Verblinding vanaf de zijkant: De zonneklep
1opzij zwenken.
Licht en zicht 105
#Auto's met uitschuifbare zonneklep: De zon‐
neklep 1naar behoefte horizontaalver‐
schuiven.
106 Licht en zicht
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaat‐
regeling
Opdat de airconditioning, de controle op schade‐
lijke stoffen en de filtering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurfilter worden
gebruikt. Erop letten dat het filter volgens de
voorschriften aangebracht is en dat het filterhuis
in de motorruimte correct en tijdens de werking
te allen tijde goed afgeslotenwordt door het
deksel. Door Mercedes-Benz geadviseerde en
vrijgegevenfilters gebruiken. Onderhoudswerk‐
zaamheden altijd laten uitvoeren bij een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Overzicht bedieningseenheid THERMOTRO‐
NIC
De controlelampjes in de toetsen Ã,¬,
¤,g,¿en 0geven aan dat de
betreffende functie geactiveerd is.
1wTemperatuur bestuurderszijde instellen
2_Luchtverdeling instellen
3HLuchthoeveelheid instellen
Klimaatregeling in- of uitschakelen
4ÃKlimaatregeling automatisch regelen
(/pagina 108)
5¬Voorruit ontwasemen
6tKlimaatmenu oproepen
7¤Achterruitverwarming in- of uitschake‐
len
80Synchronisatie in- of uitschakelen
(/pagina 108)
9gLuchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/pagina 109)
A¿A/C-functie in- of uitschakelen
(/pagina 107)
BwTemperatuur passagierszijde instellen
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
#Inschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 1 of hoger instellen.
#Uitschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 0 instellen.
%Als de klimaatregeling is uitgeschakeld, kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De klimaatre‐
geling slechts kortstondig uitschakelen.
A/C-functie via bedieningseenheid in- of uit‐
schakelen
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De toets¿indrukken.
Klimaatregeling 107
De A/C-functie slechts kortstondig uitschakelen,
omdat anders de ruiten sneller beslaan.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat is
geen tekenvan een defect.
A/C-functie via multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5A/C
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Klimaatregeling automatisch regelen
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur door de luchttoevoer geregeld en
constant gehouden.
#De toetsÃindrukken.
#Omschakelen naar handmatige functie:
De toetsHof _indrukken.
Aircostijl
Werking van de klimaatmodus
In de automatische stand kanvoor de bestuur‐
ders- en passagierszijde worden gekozen tussen
de volgende klimaatmodussen:
RFOCUS: Grote luchthoeveelheid, iets koelere
instelling
RMEDIUM: Gemiddelde luchthoeveelheid,
standaardinstelling
RDIFFUUS: Lage luchthoeveelheid, iets war‐
mere en tochtvrije instelling
Klimaatmodus instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Aircostijl
#Bestuurder en/of Passagier selecteren.
#FOCUS,MEDIUM of DIFFUSE selecteren.
%Voor een voelbaar effect van de klimaatmo‐
dus moet de functie Ãactief zijn
(/pagina 108).
Overzicht instellingen voor de luchtverdeling
De symbolen op het display geven aan, door
welke luchtroosters de lucht wordtgestuurd:
¯Ontwasemingsroosters
PMiddelste luchtroosters en zijluchtroos‐
ters
OLuchtuitstroomopeningen in de been‐
ruimte
SMiddelste luchtroosters, zijluchtroosters
en luchtuitstroomopeningen in de been‐
ruimte
aOntwasemingsroosters en luchtuitstroom‐
openingen in beenruimte
_Alle luchtroosters
bOntwasemingsroosters, middelste lucht‐
roosters en zijluchtroosters
Synchroniseringsfunctie van de klimaatrege‐
ling via de bedieningseenheid in- of uitscha‐
kelen
Met de synchroniseringsfunctie wordt de kli‐
maatregeling centraal geregeld. De temperatuur‐
108 Klimaatregeling
instelling en de luchtverdelingsinstelling van de
bestuurderszijde wordt automatisch overgeno‐
men voor de passagierszijde.
#De toets0indrukken.
Als de instelling van een andere zone wordt
gewijzigd, wordt de synchroniseringsfunctie uit‐
geschakeld.
Synchronisatiefunctie van de klimaatrege‐
ling via het multimediasysteem in- of uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5SYNC
Met de synchroniseringsfunctie wordt de kli‐
maatregeling centraal geregeld. De temperatuur‐
instelling wordt automatisch overgenomen voor
elke zone.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Condens van de ruiten verwijderen
Van binnen beslagen ruiten
#De toets¿indrukken.
#De toetsÃindrukken.
#Als de ruiten beslagen blijven: De toets¬
indrukken.
Aan de buitenzijde beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#De toetsÃindrukken.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
#De toetsgindrukken.
De interieurlucht wordtgerecirculeerd.
Vanuit de luchtrecirculatiemodus wordt na enige
tijd automatisch overgeschakeld naar de buiten‐
luchtmodus.
%Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De luchtrecir
culatie slechts kortstondig inschakelen.
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen instellen
&WAARSCHUWING Gevaar vanverbran‐
ding en bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtroosters
Uit de luchtroosters kan zeer hete of zeer
koude lucht stromen.
Daardoor kunnen in de directe omgeving van
de luchtroosters verbrandings- of bevrie‐
zingsverschijnselen voorkomen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht‐
roosters.
#Naar behoefte de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit‐
stroomopeningen naar het interieur te waarbor‐
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij‐
houden.
Klimaatregeling 109
RDe luchtinlaat vrijhouden van afzettingen
(/pagina 320).
#Openen of sluiten: De draaiknop 1rechts-
of linksom draaien.
#Luchtrichting instellen (middelste lucht‐
uitstroomopeningen): De luchtuitstroom‐
opening 2bij de middelste lamel vastpak‐
ken en omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts draaien.
Voor het instellen van de luchtrichting van het
zijluchtrooster de draaiknop 1vastpakken en
omhoog, omlaag, naar links of naar rechts
draaien.
110 Klimaatregeling
Rijden
Auto starten
De auto met de start-stoptoets starten
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en de bat‐
terijvan de sleutel is niet leeg.
#De transmissie in de stand jof izetten.
#Het rempedaal indrukken en de toets1
eenmaal indrukken.
#Als de auto niet start: Niet benodigde ver‐
bruikers uitschakelen en de toets1een‐
maal indrukken.
#Als de auto nog steeds niet start en op het
multifunctioneel display de displaymelding
Sleutel in aangegeven bergplaats leggen zie
handleiding verschijnt: De auto in het nood‐
programma starten.
Ukunt de motor tijdens het rijden afzetten door
gedurende circa drie seconden de toets1in te
drukken. Hiertoe beslist de veiligheidsaanwijzin‐
gen onder "Rijtips" in acht nemen.
Functie van de Emotion Start
#De auto met de start-stoptoetsstarten
(/pagina 111) en tegelijkertijd aan een van
de stuurwielschakelpaddles 1of 2trek‐
ken.
RHet stationair toerental wordt bij het star‐
tenkortstondig verhoogd.
RDe uitlaatgaskleppen worden geopend
(sportief profiel) (/pagina 117).
Voertuig starten met sleutel
De auto kan ook met de sleutel in het contact‐
slot worden gestart. Het contactslot bevindt zich
in het achterste opbergvak in de middenconsole.
Rijden en parkeren 111
gSleutel uit contactslot verwijderen
1Spanningsvoorziening inschakelen
2Ontsteking inschakelen
3Motorstarten
#De transmissie in de stand jof izetten.
#Het rempedaal indrukken.
#De sleutel in het contactslot steken en in de
sleutelstand 3draaien.
#Als de auto niet start:
RNiet benodigde verbruikers uitschakelen.
RDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
RNa een kortewachtperiode de sleutel
weer in het contactslot steken.
RDe sleutel in de sleutelstand 2draaien.
De controlelampjes in het combi-instru‐
ment gaan branden.
RDe sleutel in de sleutelstand 3draaien.
%Ukunt de spanningsvoorziening of het con‐
tact ook met de sleutel inschakelen. Daartoe
de sleutel in de sleutelstand 1of 2
draaien.
Aanwijzingen met betrekking tot het inrijden
De motorgedurende de eerste1500 km ontzien:
RMet wisselende snelheden en toerentallen rij‐
den.
RNiet sneller dan 140 km/h rijden.
RDe motor slechts kortstondig met een toe‐
rental van maximaal 4500/min laten draaien.
RIn het rijprogramma Arijden.
RTijdig schakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
van de toerenteller Ôhet rode gebied heeft
bereikt.
ROm te remmen niet handmatig terugschake‐
len.
RHoge belastingen en volgas vermijden.
RHet gaspedaal niet tot voorbij het drukpunt
indrukken (kickdown).
RPasvanaf 1500 km kan het motortoerental
geleidelijk worden verhoogd en het volledige
snelheidsbereik worden gebruikt.
Dit geldt eveneens als de motor of onderdelen
van de aandrijflijn zijn vervangen.
Tevens de volgende inrij-aanwijzingen in acht
nemen:
RNa aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste‐
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
112 Rijden en parkeren
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
RNieuwe of vervangen remblokken, remschij‐
ven en banden bereiken pas na enkele hon‐
derden kilometers de optimale remwerking
en grip. De verminderde remwerking door
krachtiger indrukken van het rempedaal com‐
penseren.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ongeschikte schoenen
De bediening van de pedalen kan door onge‐
schikte schoenen worden bemoeilijkt, bij‐
voorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoffels
#Tijdens het rijden altijd geschikte
schoenen dragen, om de pedalen veilig
te kunnen bedienen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij uitgeschakeld contact tijdens het
rijden
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge‐
schakeld, zijn veiligheidsrelevante functies
beperkt of niet meer beschikbaar. Dat kan
bijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en de
rembekrachtiging betreffen.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het
sturen en remmen vereist.
#Niet het contact afzetten tijdens het rij‐
den.
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor nooit in een geslotenruimte
zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
Rijden en parkeren 113
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in het interieur binnendringen. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de auto in de
sneeuw vastzit.
#Als de motor of de standverwarming
moet blijven draaien, de uitlaateindpijp
en de omgeving van de auto sneeuwvrij
houden.
#Aan de luwzijde van de auto een ruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe‐
daal laat rusten, kan het remsysteem over‐
verhit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
*AANWIJZING Slijtage van de remblokken
door het continu indrukken van het rem‐
pedaal
#Het rempedaal niet continu indrukken
tijdens het rijden.
#Om de remwerking van de motorte
benutten, vroegtijdig een versnelling
terugschakelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de aan‐
drijflijn en de motor bij het wegrijden
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien. Meteen wegrijden.
#Hoge toerentallen en volgas vermijden
totdat de motor de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
*AANWIJZING Beschadiging van de kata‐
lysator door onverbrande brandstof
De motor draait onregelmatig en slaat over.
Onverbrande brandstofkan in de katalysator
geraken.
#Maar weinig gasgeven.
#De oorzaak zo snel mogelijk latenver‐
helpen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
114 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de transmissiestandhof kwordt
ingeschakeld, altijd het rempedaal ste‐
vig indrukken en niet tegelijkertijd gas
geven.
Beperkte remwerking op wegenwaarop
gestrooid is:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem‐
blokken kan de remweg aanzienlijk langer
worden of kan de auto aan één kant sterker
of zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
Zoutlaag verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou‐
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende ritvoorzichtig het rempedaal
indrukken.
Functie van de gestuurde achteras
Afhankelijk van de snelheid past de gestuurde
achteras de sporing van de achteras aan de
stand van de voorwielen aan. In combinatie met
de stuuruitslag van de voorwielen ontstaat daar‐
door een grotere wendbaarheid en een verbe‐
terdestabiliteit.
De gestuurde achteras heeft de volgende eigen‐
schappen:
RMinder stuurkracht en een kleinere draaicir‐
kel en daardoor is een lagere inspanning bij
het parkeren nodig
RVerbeterderijstabiliteit, bijvoorbeeld in boch‐
ten
RMeer directe besturing en daardoor een ver‐
beterde beheersbaarheid van de auto
Aanwijzingen bij het AMG remsysteem met
hoogwaardige keramische composietrem‐
schijven
Het remsysteem is geschikt voor hoge belastin‐
gen. Daardoor kunnen er tijdens het remmen
geluiden ontstaan. Ook na het wassen van de
auto kan dit fenomeen optreden.
De geluiden zijn afhankelijk van de volgende fac‐
toren:
RSnelheid
RRemkracht
ROmgevingsomstandigheden, zoals tempera‐
tuur en luchtvochtigheid
%Na een extreme belasting het remsysteem
bij een gekwalificeerde werkplaats laten con‐
troleren.
Rijden en parkeren 115
ECO start-stopsysteem
Werking van het ECO start-stopsysteem
ECO start-stopsysteem uit- of inschakelen
#De displaytoets 1indrukken.
De displaytoets toont de actuele status 2
van het ECO start-stopsysteem:
RèOFF (rood): Uitgeschakeld
Rè(groen): Actief
Rç(geel): Inactief
%Afhankelijkvan het model en de uitrusting
van de auto kan de toets zich ook op een
andere positie in de middenconsole bevin‐
den.
Functie van de ECO-aanduiding
De ECO-aanduiding verzamelt gegevens over het
rijgedragvan de start tot het einde van de rit en
ondersteunt een zuinige rijstijl.
Ukunt het verbruik beïnvloeden:
RAnticiperend rijden.
RIn het rijprogramma Arijden.
RDe schakeladviezen in acht nemen.
Het binnenste segment brandt en het buitenste
segment wordtgevuld:
R1beheerst accelereren
R2zacht vertragen en rollen
R3gelijkmatige snelheid
Het binnenste segment brandt niet en het bui‐
tenste segment wordt leeggemaakt:
R1sportief accelereren
R2sterk remmen
R3snelheidsschommelingen
116 Rijden en parkeren
U hebt zuinig gereden:
RDe drie buitenste segmenten zijn tegelijker‐
tijd volledig gevuld.
RDe ECO-aanduiding gaat branden.
Onder Bonus n. vertrk. wordt de extra actiera‐
dius weergegeven die u door uw rijstijl in verge‐
lijking met een bestuurder met een zeer spor‐
tieve rijstijl hebt bereikt. Deze actieradius komt
niet overeen met een vaste brandstofbesparing.
AMG Performance-uitlaatsysteem
Werking van het AMG Performance-uitlaat‐
systeem
Door middel van de stand van de uitlaatgasklep‐
pen kanworden gekozen tussen verschillende
geluidsprofielen van het AMG Performance-uit‐
laatsysteem:
RGesloten uitlaatgaskleppen: Comfortabel pro‐
fiel (Balanced)
RGeopende uitlaatgaskleppen: Sportief profiel
(Powerful)
AMG Performance-uitlaatsysteem bedienen
#De displaytoets 1indrukken.
De displaytoets toont het actueel geselec‐
teerde soundprofiel 2:
RToetssymbool (blauw): Balanced
RToetssymbool (rood): Powerful
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Functie van de DYNAMIC SELECT-schakelaar
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar wordt
gewisseld tussen de volgende rijprogramma's:
Ro(Gladheid): Geoptimaliseerd wegrij- en
rijgedrag bij winterse en gladde wegomstan‐
digheden
R=(Individual): Individuele instellingen
RA(Comfort): Comfortabel en zuinig rijge‐
drag
RC(Sport): Sportief rijden
RB(Sport Plus): Bijzonder sportief rijden
RI(RACE): Ciruitwaardig rijgedrag
Het rijprogramma I(RACE) mag niet bij nor‐
maal weggebruik worden gebruikt. I(RACE)
mag alleen op afgesloten circuits, buiten het
publieke verkeer, worden geactiveerd en
gebruikt.
Mercedes-AMG adviseert om voor stadsverkeer
en stop-and-go-verkeer het rijprogramma A
te kiezen.
Rijden en parkeren 117
Afhankelijkvan het geselecteerde rijprogramma
worden de volgende eigenschappen van de auto
gewijzigd:
RAandrijving
-Motor- en transmissiemanagement
-Actieve afstandsassistent DISTRONIC
RAMG Dynamics
-De vier agiliteitsfuncties Basic, Advanced,
Pro en Master worden automatisch gese‐
lecteerd, afhankelijk van het rijpro‐
gramma.
-De besturing, het schakeltijdstip en de
stabiliteitsfuncties worden afgestemd op
het geselecteerde rijprogramma.
-In het rijprogramma IRACE wordt
met ingeschakeld ESP®de agiliteitsfunc‐
tie Pro geselecteerd. Wanneer het ESP®
wordtgedeactiveerd, wordt automatisch
de functie Mastergeselecteerd.
RStand van de uitlaatgaskleppen
ROnderstel
RStuurinrichting
RBeschikbaarheid van het ECO start-stopsys‐
teem
RBeschikbaarheid van de modus uitrollen
RHet rijprogramma I(RACE) heeft de vol‐
gende eigenschappen:
-De auto vertoont een circuitwaardig rijge‐
drag.
-Alle systemen van de auto zijn gericht op
maximale sportiviteit.
-Het onderstel heeft een bijzonder stugge
afstelling vanvering en demping.
-De modus uitrollen is niet beschikbaar.
-Het ECO start-stopsysteem is niet
beschikbaar.
-Het sportieve soundprofiel van het uit‐
laatsysteem is geactiveerd.
%Ukunt de voertuigeigenschappen oproepen
via het menu Performance in de boordcom‐
puter (/pagina 174).
De volgende eigenschappen van de auto kunnen
ook worden gewijzigd met de toetsen in de mid‐
denconsole:
RStand van de uitlaatgaskleppen
RECO start-stopsysteem
ROnderstel
RHandmatig schakelen
118 Rijden en parkeren
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1naar
voren of achteren drukken.
Op het display 2en op het multifunctioneel
display in het combi-instrument verschijnt
het geselecteerde rijprogramma.
Rijprogramma I configureren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
5Individual
#De individuele instelling selecteren.
Bedieningsfeedback voor rijprogramma's in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Bedieningsfeedback in- Oof uitschakelen
ª.
Wanneer deze functie actief is, wordt bij
selectie van een rijprogramma via de DYNA‐
MIC SELECT-schakelaar een overeenkom‐
stige melding weergegeven op het mediadis‐
play.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Voertuiggegevens selecteren.
De voertuiggegevens worden weergegeven.
Motorgegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Motorgegevens selecteren.
%De waarden voor het motorvermogen en het
motorkoppel kunnen afwijkenvan de nomi‐
nale waarden.
Voorbeelden vanfactoren die van invloed
zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
Rijden en parkeren 119
Automatische transmissie
E-SELECT-keuzehendel
Functie van de E-SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe automatische transmissie uit de par‐
keerstand jte schakelen.
RDe motorte starten.
#Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
zicht in de auto achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de transmissiestandhof kwordt
ingeschakeld, altijd het rempedaal ste‐
vig indrukken en niet tegelijkertijd gas
geven.
Met de E-SELECT-keuzehendel kunt u een trans‐
missiestand selecteren. De actuele transmissie‐
stand wordt op het multifunctioneel display
weergegeven.
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de E-SELECT-
keuzehendel door de eersteweerstand
omhoogdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding k.
120 Rijden en parkeren
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de E-SELECT-
keuzehendel tot de eerste weerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding i.
Als vervolgens het rempedaal wordt losgelaten
kan de auto vrij worden bewogen, bijvoorbeeld
om wegte duwen of te slepen.
Als de automatische transmissie in de neu‐
traalstand iimoet blijven, ook als het con‐
tact is uitgeschakeld:
#De auto starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraal‐
stand iinschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#Het contact uitschakelen.
%Wanneer de auto aansluitend wordtverlaten
en de sleutel zich in de auto bevindt, blijft de
automatische transmissie in de neutraal‐
stand i.
Parkeerstand P inschakelen
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet‐
tenvan de auto in acht nemen .
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stil‐
staat.
#Als de auto stilstaat de toetsjindrukken.
De parkeerstand is pas ingeschakeld, als op
het multifunctioneel display de transmissies‐
tandaanduiding jverschijnt. Wanneer de
transmissiestandaanduiding jniet ver‐
schijnt, de auto tegenwegrollen beveiligen.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de parkeerstand jautomatisch
ingeschakeld:
RU schakelt als de auto stilstaat in de trans‐
missiestand hof khet contact uit.
RU opent als de auto stilstaat of met zeer
geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
hof khet bestuurdersportier.
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand hof kin.
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de E-SELECT
keuzehendel door de eersteweerstand naar
achteren trekken.
Op het multifunctioneel display toont de
transmissiestandaanduiding h.
De automatische transmissie schakelt de ver‐
snellingen in de transmissiestand hautoma‐
tisch. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:
RHet geselecteerde rijprogramma
RDe stand van het gaspedaal
RDe gereden snelheid
Aanwijzingen bij het tussengas
Het tussengas is in alle rijprogramma's actief bij
het terugschakelen. Het tussengas vermindert
lastwisselreacties en ondersteunt een sportieve
rijstijl. De akoestische waarneming van het tus‐
sengas is afhankelijkvan het rijprogramma.
Rijden en parkeren 121
Auto vrij rijden
Het vrij rijden van de auto kan helpen om een in
modder of sneeuw vastgereden auto vrij te krij‐
gen.
Om los te rijden de E-SELECT keuzehendel tot
voorbij het drukpunt omhoog en omlaag bewe‐
gen, en zo tussen de transmissiestanden hen
kheen en weer te schakelen (/pagina 120).
%De maximumsnelheid bij het heen en weer
schakelen tussen hen kbedraagt
9 km/h.
Handmatig schakelen
#Activeren/deactiveren: De displaytoets 1
indrukken.
De displaytoets toont de actueel geselec‐
teerde transmissie-instelling 2:
RM(rood): Handmatig schakelen
RD(blauw): Automatisch
%Om de versnellingen in het rijprogramma
=permanent zelf met de stuurwielscha‐
kelpaddles te schakelen, de instelling M
(handmatig) voor de transmissie selecteren.
*AANWIJZING Beschadiging van de
motor door te laat opschakelen
De automatische transmissie schakelt in de
handmatige modus ook bij het bereiken van
het afregeltoerental van de motor niet op.
Om het overschrijden van het maximumtoe‐
rental van de motorte vermijden wordt de
benzinetoevoer onderbroken.
#Opschakelen voordat het motortoeren‐
tal het rode gebied in de toerenteller
bereikt.
122 Rijden en parkeren
#Opschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 2trekken.
#Terugschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 1trekken.
Wanneer het motortoerental te hoog of te laag
is, kan niet met de stuurwielschakelpaddles wor‐
den geschakeld. In dit gevalgaan de segmenten
1rood branden.
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor een
brandstofbesparende rijstijl.
#Als op het multifunctioneel display het scha‐
keladvies 1verschijnt, de geadviseerde ver‐
snelling inschakelen.
%Het schakeladvies is alleen actief wanneer
het handmatig schakelen met de toets in de
middenconsole geactiveerd is.
Kickdowngebruiken
#Maximaal accelereren: Het gaspedaal tot
voorbij het drukpunt indrukken.
%Wanneer het handmatig schakelen met de
toets in de middenconsole is geactiveerd,
reageert de transmissie niet op de kickdown.
Tijdens de kickdown kunnen de versnellingen
niet met de stuurwielschakelpaddles worden
geschakeld. Om de motortegen een te hoog
motortoerental te beschermen, schakelt de auto‐
matische transmissie bij het maximumtoerental
in de eerstvolgende hogere versnelling.
Werking van de modus uitrollen
Bij anticiperende rijstijl wordt u door de modus
uitrollen geholpen om het brandstofverbruik te
reduceren.
Rijden en parkeren 123
De modus uitrollen heeft de volgende eigen‐
schappen:
RDe verbrandingsmotorwordt losgekoppeld
van de aandrijflijn.
RHet motortoerental komt overeen met het
stationair toerental.
ROp het multifunctioneel display verschijnt het
symbool J.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de modus uitrollen geactiveerd:
RHet ECO start-stopsysteem is ingeschakeld.
RHet rijprogramma =is met de aandrijfin‐
stelling "Moderate" of "Reduced" geselec‐
teerd.
RDe snelheid ligt in het geschikte gebied.
REr is een geschikt wegverloop aanwezig, bij‐
voorbeeld geen steile hellingen of krappe
bochten.
RHet gas- of rempedaal wordt niet meer inge‐
drukt.
Als niet meer aan een van de voorwaarden wordt
voldaan, wordt de modus uitrollen weer uitge‐
schakeld.
Tanken
Tanken
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
124 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kantot vonkvor‐
ming leiden en brandstofdampen ontsteken.
#Voordat u de tankdop opent of het vul‐
pistool vastpakt, de metalen carrosserie
van de auto aanraken.
Op deze manier wordt een eventueel
aanwezige elektrostatische oplading
afgebouwd.
#Tijdens het tanken niet weer in de auto
stappen.
Ukunt weer statisch opgeladen wor‐
den.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met benzinemotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
#Het vereiste RON-getal is te vinden aan
de binnenzijde van de tankdopklep.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 %ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% Ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.% Methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Geen diesel tanken bij
auto's met benzinemotor.
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof bij de motorkomen.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
Rijden en parkeren 125
*AANWIJZING Beschadiging aan het
brandstofsysteem door overvulde brand‐
stoftank.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
*AANWIJZING Eruit spuitende brandstof
bij het verwijderen van het vulpistool.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
%Tijdens het tanken niet weer in de auto stap‐
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
1Tankdopklep
2Houder voor tankdop
3Bandenspanningstabel
4QR-code voor reddingskaart
5Brandstofsoort
#Op de tankdopklep 1drukken.
#De tankdop linksom draaien en verwijderen.
#De tankdop in de houder 2plaatsen.
#De vulpijpvan het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, latenrusten en tanken.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het
vulpistool afslaat.
#De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergren
delt.
#De tankdopklep sluiten.
Parkeren
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening pro‐
grammeren
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
126 Rijden en parkeren
#De motor nooit in een geslotenruimte
zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het openen of sluiten van een garage
deur met de garagedeurbediening
Wanneer de garagedeur met de geïnte‐
greerde garagedeurbediening wordt bediend
of geprogrammeerd, kunnen personen in het
bewegingsgebied van de garagedeur worden
ingeklemd of worden geraakt.
#Bij het gebruiken van de geïntegreerde
garagedeurbediening altijd opletten dat
zich niemand in het bewegingsgebied
van de garagedeur bevindt.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage respectievelijk
buiten het draaibereik van de garagedeur
geparkeerd.
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd
mogelijk bij ingeschakeld contact.
#De in te leren toets2,3of 4indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 1knippert geel.
%Het kantot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 1knippert verder geel.
#De afstandsbediening 5vanaf een afstand
van 1 cm tot 8 cm op de toets2,3of 4
richten.
#De toets6van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot:
Rhet controlelampje 1permanent groen
brandt. De programmering is afgesloten.
Rhet controlelampje 1groen knippert. De
programmering was succesvol. Boven‐
dien moet een wisselcode-synchronisatie
met het garagedeurbedieningssysteem
worden uitgevoerd.
#Als het controlelampje 1niet groen brandt
of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe‐
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Rijden en parkeren 127
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys‐
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied
van de deur.
#De programmeertoets van de deuraandrij‐
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol‐
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram‐
meerde toets2,3of 4indrukken, totdat
de deur sluit.
Als de deur sluit, is de programmering afge‐
sloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie‐
ning lezen.
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5ver‐
vangen.
#De afstandsbediening 5onder verschil‐
lende hoeken op een afstand van 1 cm tot
8 cm voor de binnenspiegel houden. Daarbij
elke instelstand ten minste 25 seconden aan‐
houden.
128 Rijden en parkeren
#De afstandsbediening 5onder dezelfde
hoeken op verschillende afstanden van de
binnenspiegel houden. Daarbij elke instel‐
stand ten minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedu‐
rende bepaalde tijd zenden, voor het verstrij‐
kenvan de zendtijd opnieuw de toets6van
de afstandsbediening 5indrukken.
#De antennekabel van de deurbediening op de
afstandsbediening richten.
%Ondersteuning en aanvullende informatie
voor de programmering:
RBij de HomeLink®hotline via het nummer
(0) 08000 466 354 65 of
+49 (0) 6838 907 277.
ROp internet onder http://
www.homelink.com.
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreffende toets is voor het bedienen
van de garagedeur geprogrammeerd.
#De toets2,3of 4indrukken en inge‐
drukt houden, tot de garagedeur opent of
sluit.
#Als het controlelampje 1na circa 20 secon‐
den geel knippert: Opnieuw de eerder inge‐
drukte toets indrukken en ingedrukt houden,
tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wis‐
sen
#De toetsen 2en 4indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 1brandt geel.
#Als het controlelampje 1groen knippert: De
toetsen 2en 4loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Rijden en parkeren 129
Zendvergunningen garagedeurbediening
Zendvergunningen
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário,
isto é, não tem direito à proteção contra interfe‐
ncia prejudicial, mesmo de estações do
mesmo tipo, e não pode causar interfencia a
sistemas operando em caráter primário.
Para maiores informações acessar
www.anatel.gov.br
Zendvergunningen
Land Zendvergunning
Egypte TAC.2511151293.WIR
Andorra CE
Australië R-NZ
Barbados MED1578
Chili 2488/DFRS20576/F-74
Europese
Unie CE
GibraltarCE
IJsland CE
Jordanië TRC/LPD/2015/299
CanadaIC: 4112A-MUAHL5
Koeweit CE
Liechten‐
stein CE
Land Zendvergunning
Mexico RCPGEMU15-0448
Monaco CE
Nieuw-
Zeeland R-NZ
Noorwe‐
gen CE
Russische
federatie niet nodig
Saudi-Ara‐
bië TA 10525
Zwitser‐
land CE
Zuid-
Afrika
TA-2015/1386
Turkijeniet nodig
130 Rijden en parkeren
Land Zendvergunning
Verenigde
Arabische
Emiraten
ER41849/15
Dealer No: DA35176/14
Verenigde
Staten FCC ID: NZLMUAHL5
Meer informatie over de conformiteitsverklaring
radiografische onderdelen van de auto
(/pagina 21).
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in het voertuig worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het
voertuig achterblijven, kunnen ze met name:
RDeuren openen en daardoor andere per‐
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen het voertuig in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RHet voertuig te starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
#Bij het verlaten van het voertuig altijd
de sleutel meenemen en het voertuig
vergrendelen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
De elektrische parkeerremwordt automatisch
bediend, als de transmissie in de stand jstaat
en aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken.
In de volgende situaties wordt de elektrische
parkeerrem ook vastgezet:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto totstilstand.
Rijden en parkeren 131
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand
op zijn plaats.
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
Dit is het geval als tevens aan een van de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Als de elektrische parkeerrem ingeschakeld is,
verschijnt in het combi-instrument het rode con‐
trolelampje !.
De elektrische parkeerremwordt niet automa‐
tisch bediend, als de motor door het ECO start-
stopsysteem wordt afgezet.
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch vrijzetten)
De elektrische parkeerremwordt vrijgezet, als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RDe motor draait.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot
van de bestuurdersstoel.
RDe transmissie staat in de stand hof ken
het gaspedaal wordt ingedrukt of er wordt
geschakeld van de transmissiestand jin de
stand hof k.
Als de gordelslottong niet in het gordelslot van
de bestuurdersstoel steekt, moet aan de vol‐
gende voorwaarden voldaan zijn:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe transmissiestand jwordtverlaten, of er
is voordien sneller dan 3 km/hgereden.
Als de elektrische parkeerremwordt vrijgezet,
dooft in het combi-instrument het rode controle‐
lampje !.
Elektrische parkeerrem handmatig inschake‐
len of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1drukken.
In het combi-instrument verschijnt het rode
controlelampje !.
132 Rijden en parkeren
%Alleen wanneer het controlelampje continu
brandt, is de elektrische parkeerrem correct
ingeschakeld.
Vrijzetten
#Het contact inschakelen.
#Aan de handgreep 1trekken.
In het combi-instrument dooft het rode con‐
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1indrukken en ingedrukt
houden.
Wanneer de auto totstilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld. In het combi-instrument verschijnt het
rode controlelampje !.
Informatie over schadeherkenning bij gepar‐
keerde auto
Wanneer bij de vergrendelde auto met ingescha‐
kelde wegsleepbeveiliging een botsing wordt
herkend, ontvangt u in het multimediasysteem
bij het inschakelen van het contact een bericht.
Hierbij ontvangt u informatie over de volgende
punten:
Rpotentieel getroffen gedeelte van de auto
Rkracht van de botsing
In de volgende situaties kan een abusievelijke
activering optreden:
RDe geparkeerde auto wordtverplaatst, bij‐
voorbeeld in een garage met een dubbele
etage.
%Om een abusievelijke activering te voorko
men, de wegsleepbeveiliging uitschakelen.
Wanneer de wegsleepbeveiliging wordt uitge‐
schakeld, wordt ook de schadeherkenning
uitgeschakeld.
Systeemgrenzen
De herkenning kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
RBij schade zonder botsing, bijvoorbeeld bij
een afgebroken buitenspiegel of lakschade
door een sleutel.
RBij een botsing met lage snelheid.
RAls de elektrische parkeerrem niet ingescha‐
keld is.
Aanwijzingen met betrekking tot het buiten
gebruik stellen van de auto
Als de auto langer dan vier weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan de losgekoppelde accu door
volledige ontlading beschadigd raken.
Als de auto langer dan zes weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan door het stilstaan schade ont‐
staan.
%Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Rusttoestand (verlenging van de standtijd
van de startaccu)
Functie van de ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
Als de ruststand wordtgeactiveerd, kan de auto
gedurende een langere periode zonder energie‐
verlies worden geparkeerd.
Rijden en parkeren 133
De ruststand heeft de volgende eigenschappen:
RDe startaccu wordt ontzien.
ROp het display van het multimediasysteem
verschijnt de maximale standtijd.
RDe verbinding met online-dienstenwordt
onderbroken.
RDe diefstal-/inbraakalarminstallatie (EDW) is
niet beschikbaar.
RDe functies interieurbeveiliging en wegsleep‐
beveiliging zijn niet beschikbaar.
RDe functie schadeherkenning bij geparkeerde
auto is niet beschikbaar.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, kan de ruststand via het multimediasys‐
teem worden geactiveerd of gedeactiveerd:
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
Wanneer de weergegevenstandtijdvan de auto
wordtoverschreden, kan dit tot een verminderd
comfort leiden en is het mogelijk dat de start‐
accu de motoreventueel niet kanstarten.
De startaccu moet in de volgende situaties van
tevorenworden opgeladen:
RDe standtijdvan de auto moet worden ver‐
lengd.
ROp het display van het multimediasysteem
verschijnt de displaymelding Acculading niet
voldoende voor ruststand.
%De ruststand wordt automatisch gedeacti‐
veerd als het contact wordt ingeschakeld.
Ruststand activeren of deactiveren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Ruststand
%Deze functie is niet voor alle modellen
beschikbaar.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer u de functie inschakelt, verschijnt
een vraag.
#Ja selecteren.
De rusttoestand is ingeschakeld.
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien vanrijsystemen die u onder‐
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvre‐
ren. De rijsystemen zijn hulpmiddelen en ont‐
slaan u niet van uw verkeersrechtelijke verant‐
woordelijkheid. Voortdurend de verkeerssituatie
in de gaten houden en indien nodig ingrijpen. De
grenzen voor een veilig gebruik in acht nemen.
Informatie overradarsensoren
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met radarsensoren de omgeving voor,
achter of naast de auto (afhankelijk van de uit‐
rusting van de auto).
De radarsensoren zijn afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto achter de bumpers en/of achter
de Mercedes-Benz-ster geïntegreerd. Deze
onderdelen vrijhouden van vuil, ijs en aange‐
koekte sneeuw (/pagina 325). De sensoren
mogen niet worden afgedekt, bijvoorbeeld door
een fietsdrager, uitstekende bagage,stickers,
wrappingfolie of steenslagfolie. Bij een beschadi‐
134 Rijden en parkeren
ging van de bumper of de radiateurgrille of na
botsing tegen de bumper of de radiateurgrille, de
werking van de radarsensoren laten controleren
bij een gekwalificeerde werkplaats. In deze
gevallen kan het voorkomen dat het rijassisten‐
tiesysteem niet meer correct functioneert.
Overzicht van de rijsystemen en rijveilig‐
heidssystemen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vol‐
gende rijsystemen en rijveiligheidssystemen:
RABS (Antiblokkeersysteem) (/pagina 135)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 146)
RAdaptief remlicht (/pagina 142)
RAMG RIDE CONTROL (/pagina 157)
RActive Brake Assist System
RSpoorassistent (/pagina 167)
RATTENTION ASSIST (/pagina 162)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis‐
tentsysteem) (/pagina 135)
RWegrijhulp voor op hellingen (/pagina 151)
REBD (Electronic Brakeforce Distribution)
(/pagina 139)
RESP®(Elektronisch StabiliteitsProgramma)
(/pagina 136)
RHOLD-functie (/pagina 151)
RLimiter (/pagina 143)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/pagina 158)
RFrontcamera en achteruitrijcamera
(/pagina 160)
RRACE START (/pagina 153)
RTEMPOMAT (/pagina 142)
RDodehoekassistent (/pagina 166)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 164)
Functie van het ABS (antiblokkeersysteem)
Het ABS regelt de remdruk in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een nood‐
stop of onvoldoende grip van de banden,
wordt het blokkeren van de wielen voorko
men.
RBij het remmen blijft de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Als het ABS regelt, is pulseren van het rempe‐
daal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandig‐
heden zijn en u eraan herinneren bijzonder voor‐
zichtig te rijden.
Systeemgrenzen
RHet ABS functioneert vanaf een snelheid van
circa 8 km/h.
RHet ABS kan niet correct werken of niet func‐
tioneren als een storing aanwezig is en het
gele ABS-waarschuwingslampje !in het
combi-instrument permanent brandt na het
startenvan de motor.
Functie van het BAS (Brake Assist System)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storing in het BAS (remassisten‐
tiesysteem)
Wanneer het BAS een storing vertoont, kan
de remweg langer worden bij een noodstop.
Rijden en parkeren 135
#In noodstopsituaties het rempedaal met
volle kracht indrukken. Het ABS voor‐
komt daarbij het blokkeren van de wie‐
len.
Het BAS ondersteunt u bij een noodstop met
extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BASgeactiveerd:
RHet BASverhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BASkan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de remweer normaal. Het BASwordtgedeacti‐
veerd.
Functie van het ESP®(elektronisch stabili‐
teitsprogramma)
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een
storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto
niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgescha‐
keld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Ukunt uit de volgende instellingen van het ESP®
kiezen:
RESP®aan
RSPORT handling mode aan
RESP®uit
Eigenschappen bij ingeschakeld ESP®
Het ESP®controleert en verbetert de rijstabiliteit
en tractie, met name in de volgende situaties:
Rbij het wegrijden op een natte of gladde weg.
Rbij het remmen.
Rbij sterke zijwind, als sneller dan 70 km/h
wordtgereden.
Het ESP®kan de auto stabiliseren door middel
van de volgende ingrepen:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet motorvermogen wordt aangepast aan de
situatie.
Iedere keer als de motorwordtgestart, is het
ESP®ingeschakeld; onafhankelijk van of het
ESP®ór het afzetten van de motor in de Sport
handling mode of uitgeschakeld was.
Het ESP®grijpt in als het waarschuwingslampje
ESP®÷in het combi-instrument knippert:
RHet ESP®in geen geval uitschakelen.
136 Rijden en parkeren
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo
ver indrukken als nodig is.
RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en weers‐
omstandigheden aanpassen.
Eigenschappen bij ingeschakelde SPORT
handling mode
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij ver‐
keerd gebruik van de SPORT handling
mode
Als de SPORT handling mode wordt ingescha‐
keld, bestaat een verhoogd gevaar voor slin‐
geren en ongevallen!
#De SPORT handling mode alleen in de
hierna beschreven situaties inschake‐
len.
De SPORT handling mode selecteren, als de bij
de auto behorende over- en onderstuureigen‐
schappen gewenst zijn, bijvoorbeeld op afgezette
wegen.
Het rijden in de SPORT handling mode of met
uitgeschakeld ESP®vereist een buitengewoon
gekwalificeerde en ervaren bestuurder.
Als de SPORT handling mode wordt ingeschakeld
en een of meerdere wielen doordraaien, knippert
het waarschuwingslampje ESP®÷in het
combi-instrument. Het ESP®stabiliseert de auto
dan slechts beperkt.
Als de SPORT handling mode is ingeschakeld:
RVerbetert het ESP®nog slechts beperkt de
rijstabiliteit.
RBlijft de tractieregeling ETS/4ETS actief.
RWordt de motorquakoppel slechts beperkt
begrensd en kunnen de aandrijfwielen door‐
draaien.
Op een losse ondergrond zorgen de door‐
draaiende wielen door freeswerking voor een
betere tractie.
RKan bij krachtige bediening van het rempe‐
daal nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
Eigenschappen bij uitgeschakeld ESP®
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uit‐
geschakeld ESP®
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP®niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP®alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich
voordoen.
Het ESP®is uitgeschakeld als het waarschu‐
wingslampje ESP®OFF åin het combi-instru‐
ment permanent brandt:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RDe zijwindassistent is niet meer actief.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook als het ESP®is uitgeschakeld, wordt u
bij krachtig remmen nog steeds ondersteund
door het ESP®.
Rijden en parkeren 137
In de volgende situaties kan het beter zijn om de
SPORT handling mode in te schakelen of het
ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees‐
werking voor een betere tractie.
%Het ESP®inschakelen zodra de hiervoor
beschreven situaties niet meer vantoepas‐
sing zijn. Anders wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd als de auto in een slip
raakt of er een wiel doordraait.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷perma‐
nent brandt, is het ESP®vanwege een storing
niet beschikbaar.
De informatie die in het combi-instrument kan
worden weergegeven in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 425)
RDisplaymeldingen (/pagina 383)
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is een onderdeel
van het ESP®.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RAls de aangedreven wielen doordraaien, wor‐
den ze afzonderlijk afgeremd.
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma)
in- of uitschakelen
#ESP®SPORT inschakelen: De displaytoets
1zo lang indrukken, tot de rijbaan van het
toetssymbool 2geel oplicht.
Het combi-instrument toont de melding ESP
SPORT en de waarschuwingslampjes å
en ESP SPORT gaan branden.
138 Rijden en parkeren
#ESP®uitschakelen: De displaytoets 1zo
lang indrukken, tot de rijbaan van het toets‐
symbool 2rood oplicht.
Het combi-instrument toont de melding ESP
OFF en de waarschuwingslampjes åen
ESP OFF gaan branden.
#ESP®inschakelen: De displaytoets 1zo
lang indrukken, tot de rijbaan van het toets‐
symbool 2blauw oplicht.
De waarschuwingslampjes åen ESP OFF
of ESP SPORT in het combi-instrument
doven.
Wanneer de displaytoets1het symbool ÷
2met een rode !toont, vertoont het ESP®een
storing. De informatie over de waarschuwings‐
lampjes en de displaymeldingen die in het
combi-instrument kunnen worden weergegeven,
in acht nemen.
Functie van de ESP®zijwindassistent
De ESP®zijwindassistent herkent plotseling
optredende zijwind en helpt de bestuurder om
de auto in het goede spoor te houden:
RDe ESP®zijwindassistent is bij rechtuit rijden
of flauwe bochten in het snelheidsbereik van
80 km/h tot 200 km/h actief.
RDe auto wordtgestabiliseerd door een
gerichte en eenzijdige remingreep.
Functie van de EBD (Electronic Brakeforce
Distribution)
De EBD heeft de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk naar
de achterwielen.
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem‐
men, in het bijzonder in bochten.
Functie van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen te minima‐
liseren of de gevolgen van een ongeval te beper‐
ken.
Wanneer het Active Brake Assist System tijdens
het rijden het gevaar van een botsing herkent,
klinkt een waarschuwingssignaal en gaat het
waarschuwingslampje afstandswaarschuwing in
het combi-instrument Lbranden.
Als niet wordtgereageerd op de optische of de
akoestische waarschuwing, kan in kritische situ‐
aties autonoom worden afgeremd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat direct
autonoom kanworden afgeremd. Het waarschu‐
wingslampje en het waarschuwingssignaal wor‐
den in dit geval samen met het remmen geacti‐
veerd.
Als u zelf remt in een situatie die door het Active
Brake Assist System als kritiek is aangemerkt of
als u tijdens het autonoom remmen het rempe‐
Rijden en parkeren 139
daal bedient, volgt er een aan de situatie aange‐
paste remondersteuning. Indien nodig wordt de
remdruk verhoogd tot een noodstop.
Door de activering van de autonome remfunctie
of de aan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning kunnen extra preventieve maatregelen voor
de inzittendenbescherming (PRE-SAFE®)worden
gestart, voor zover de auto daarmee is uitgerust.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active Brake Assist
System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen of niet remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
Het Active Brake Assist System is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder
is zelf verantwoordelijkvoor een vol‐
doende veilige afstand, de snelheid en
het tijdig remmen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
De systeemgrenzen van het Active Brake Assist
System in acht nemen.
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de vol‐
gende snelheidsbereiken beschikbaar:
Afstandswaarschuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt
vanaf een snelheid:
RVan circa 30 km/h, als gedurende meerdere
seconden de afstand tot de voorligger te
klein is voor de gereden snelheid. Het waar‐
schuwingslampje afstandswaarschuwing in
het combi-instrument Lgaat branden.
RVan circa 7 km/h, als u een voertuig of voet‐
ganger tot een kritische afstand nadert. U
hoort een onderbroken waarschuwingssig‐
naal en het afstandswaarschuwingslampje in
het combi-instrument Lgaat branden.
Direct remmen of uitwijkenvoor een obstakel, in
zoverre dit zonder gevaar mogelijk is en de ver‐
keerssituatie dit toelaat.
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u in
de volgende situaties met een onderbroken
waarschuwingssignaal en een waarschu‐
wingslampje ondersteunen:
Voorliggerstot circa 250 km/h
Stilstaande voertui‐
gen tot circa 70 km/h
140 Rijden en parkeren
Autonome remfunctie
De autonome remfunctie kanvanaf een snel‐
heid van circa 7 km/h in de volgende situ‐
aties ingrijpen:
Auto's zonder
actieve afstands‐
assistent
DISTRONIC
Auto's met
actieve afstands‐
assistent
DISTRONIC
Voor‐
liggers tot circa
105 km/h tot circa
200 km/h
Stil‐
staand
evoer‐
tuigen
tot circa 50 km/h tot circa
50 km/h
Aan de situatie aangepaste remondersteu‐
ning
De situatieafhankelijke remondersteuning
kanvanaf een snelheid van circa 7 km/h in
de volgende situaties ingrijpen:
Voorliggerstot circa 250 km/h
Stilstaande voertui‐
gen tot circa 70 km/h
Afbrekenvan een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys‐
temkan op elk moment worden beëindigd:
RDoor maximale bediening van het gaspedaal
of de kickdown
RDoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, kan het Active Brake Assist System
de remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordtgeen obstakel meer in de lijn van de
auto herkend.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn
RWanneer de sensoren door andere radar‐
bronnen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij
sterke radarreflectie in parkeergarages
RAls bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend of weergegeven
RNa inschakelen van het contact, resp. na het
wegrijden is gedurende enkele seconden nog
niet de volledige werking van het systeem
beschikbaar.
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec‐
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her‐
kend
Rijden en parkeren 141
ROp voertuigen die zich snel binnen het regi‐
stratiegebied van de sensoren bewegen
RIn scherpe bochten
Active Brake Assist System instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Actieve remassistent
#De functie in- of uitschakelen.
%Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
%Als het Active Brake Assist System uitge‐
schakeld is, verschijnt op het multifunctio‐
neel display in het statusgedeelte het sym‐
bool æ.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achter‐
opkomend verkeer bij een noodstopsituatie door
de volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot
stilstand is gekomen. Als vervolgens wordtver‐
der gereden, wordt de alarmknipperlichtinstalla‐
tie bij circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.
TEMPOMAT en limiter
Functie van de TEMPOMAT
De tempomat regelt de snelheid op de door de
bestuurder ingevoerde waarde af.
Als u bijvoorbeeld accelereert om in te halen,
wordt de opgeslagen snelheid niet gewist. Wan‐
neer u na de inhaalmanoeuvre de voet van het
gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de snel‐
heid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
De TEMPOMAT wordt bediend met de overeen‐
komstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid vanaf
30 km/h tot de maximumsnelheid, of de opge‐
slagen winterbandenlimiet, kanworden inge‐
steld.
De TEMPOMAT kan het gevaar voor ongevallen
door een niet aangepaste rijstijl niet verminde‐
ren en de natuurkundige grenzen niet verleggen.
Hij kangeen rekening houden met de weg- en
weersomstandigheden en de verkeerssituatie.
De TEMPOMAT is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de gereden snelheid, het tijdig rem‐
men en het aanhouden van de rijstrook.
Weergaven op het multifunctioneel display
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de TEMPOMAT en de opgeslagen snelheid
weergegeven.
142 Rijden en parkeren
1TEMPOMAT is geselecteerd
2Snelheid is opgeslagen, TEMPOMAT is
gedeactiveerd
3Snelheid is opgeslagen, TEMPOMAT is geac‐
tiveerd
%In de snelheidsmeter branden de segmenten
van de actueel opgeslagen snelheid tot het
einde van de segmentkrans of tot de inge‐
stelde winterbandenlimiet.
Systeemgrenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEM‐
POMAT de snelheid niet kan aanhouden. Na het
einde van de helling wordt de opgeslagen snel‐
heid weer aangehouden.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig in
een lagere versnelling worden geschakeld. Hier
vooral op letten als de auto beladen is. Zo wordt
gebruikgemaakt van de remwerking van de
motor. Daardoor wordt het remsysteem ontlast
en wordtvoorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snel‐
heidswisselingen, bijvoorbeeld bij druk ver‐
keer of op wegen met veel bochten.
ROp gladde wegen. De aangedreven wielen
kunnen bij het accelereren hun grip verliezen
en de auto kan in een slip raken.
RAls bij slecht zicht wordtgereden.
Functie van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
De snelheid kan op de volgende manierenwor‐
den begrensd:
RVariabel: Voor snelheidsbegrenzingen, bij‐
voorbeeld binnen de bebouwde kom
RPermanent: Voor langdurige snelheidsbe‐
grenzingen, bijvoorbeeld bij gebruik van win‐
terbanden
De variabele limiter wordt bediend met de over‐
eenkomstige stuurwieltoetsen. Elke snelheid
vanaf 30 km/h tot 250 km/h, of tot de opgesla‐
gen winterbandenlimiet,kanworden ingesteld.
Als de auto is gestart, kunt u de instelling ook
uitvoeren bij stilstaande auto.
De limiter kan het gevaar voor ongevallen door
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen en
de natuurkundige grenzen niet verleggen. Hij kan
geen rekening houden met de weg- en weersom‐
standigheden en de verkeerssituatie. De limiter
is slechts een hulpmiddel. De bestuurder is zelf
verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de
gereden snelheid, het tijdig remmen en het aan‐
houden van de rijstrook.
Rijden en parkeren 143
Weergaven in het instrumentendisplay
Op het multifunctioneel display wordt de status
van de limiter en de opgeslagen snelheid weer‐
gegeven.
1Limiter is gekozen
2Snelheid is opgeslagen, limiter is gedeacti‐
veerd
3Snelheid is opgeslagen, limiter is geactiveerd
%In de snelheidsmeterworden de segmenten
tot de actueel opgeslagen snelheid verlicht.
%Als de gereden snelheid hoger dan de opge‐
slagen snelheid is, knippert de aanduiding
3.
Kickdown
Als het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt
ingedrukt (kickdown), wordt de variabele limiter
passief geschakeld. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding Limiter passief.
Als de kickdown is beëindigd, wordt de variabele
limiter in de volgende situaties opnieuw geacti‐
veerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept
en deze lager is dan de actuele snelheid,
remt de auto af.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
Voorwaarden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RHet ESP®is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 30 km/h.
RDe transmissie staat in de stand h.
Variabele Limiter
RDe auto is gestart.
RDe variabele limiter is geselecteerd.
144 Rijden en parkeren
Omschakelen tussen TEMPOMAT en varia‐
bele limiter
#TEMPOMAT selecteren: De tuimelschake
laar 1omhoogdrukken.
#Variabele limiter selecteren: De tuimel‐
schakelaar 1omlaagdrukken.
%Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via
een andere toetsgekozen (/pagina 148).
TEMPOMAT of variabele limiter activeren
#De tuimelschakelaar 2omhoog (SET+) of
omlaag (SET-) drukken.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden ( TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter), wanneer
de voet van het gaspedaal wordtgenomen.
of
#De tuimelschakelaar 3omhoogdrukken
(RES).
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel‐
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC activeert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
#De tuimelschakelaar 2tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2voorbij het drukpunt
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 2voorbij het drukpunt
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
Rijden en parkeren 145
#De auto op de gewenste snelheid brengen.
#De tuimelschakelaar 2omhoogdrukken.
Overname van de herkende snelheid
Wanneer de verkeerstekenassistent bij geacti‐
veerde TEMPOMAT/variabele limiter verkeers‐
borden met een toegestane maximumsnelheid
herkend heeft en deze in het combi-instrument
worden weergegeven:
#De tuimelschakelaar 3omhoogdrukken.
De toegestane maximumsnelheid van het
verkeersbord wordt opgeslagen en door de
auto aangehouden of overeenkomstig
begrensd.
TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren
#De tuimelschakelaar 3(CNCL) omlaagdruk‐
ken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de TEMPO‐
MAT gedeactiveerd. De variabele limiter
wordt niet gedeactiveerd.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC selecteert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de
snelheid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/pagina 146).
Kort voor het bereiken van de ingestelde snel‐
heid verschijnt deze op het multifunctioneel dis‐
play. Als u de melding met %bevestigt, wordt
zolang de auto niet wordtgeparkeerd geen mel‐
ding meer gegeven. Een nieuwe melding ver‐
schijnt pas weer nadat de auto opnieuw is
gestart of wanneer de ingestelde snelheid wordt
gewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blijft de rijsnel‐
heid onder de ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instel‐
len
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Winterbanden-limiet
#Een snelheid selecteren of de functie uit‐
schakelen.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Functie van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt
bij een vrije doorgang de ingestelde snelheid
146 Rijden en parkeren
aan. Bij herkende voorliggers wordt de inge‐
stelde afstand aangehouden, indien nodig tot
stilstand. De auto wordt afhankelijkvan de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel‐
heid versneld of vertraagd. Snelheid (tussen
30 km/h en 200 km/h) en afstand worden in
het stuurwiel ingesteld en opgeslagen.
Verdere eigenschappen van de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl afhankelijkvan het
gekozen rijprogramma (brandstofbesparend,
comfortabel of dynamisch) (/pagina 117)
RInleiding van een acceleratie naar de opge
slagen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij‐
strook te wisselen
De actieve afstandsassistent DISTRONIC is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder is zelf
verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de snel‐
heid en het tijdig remmen.
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RAls de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RAls de radarsensoren vervuild of afgedekt
zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile
hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals fietsen of motor‐
fietsen
Op gladde wegenkunnen bovendien een of
meerdere wielen door remmen of accelereren
hun grip verliezen en kan de auto in een slip
raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accele‐
reren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her‐
kent of reageert op niet relevante objec‐
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem‐
men.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
Rijden en parkeren 147
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij onvoldoende vertraging van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC
remt de auto met maximaal 50% van de
maximaal mogelijke vertraging af. Wanneer
deze vertraging niet voldoende is, waar‐
schuwt de actieve afstandsassistent
DISTRONIC u optisch en akoestisch.
#In deze gevallen de snelheid aanpassen
en voldoende afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte herkenning van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea‐
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wis‐
selen vanrijstrook
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of
stilstaande voertuigen of onverwachte
obstakels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder‐
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage‐
ren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
Voorwaarden
RDe auto is gestart.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP®is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RAlle portieren en de motorkap zijn gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem suc‐
cesvol afgesloten.
REr wordt niet in- of uitgeparkeerd met de
PARKTRONIC-parkeerassistent.
RDe auto slipt niet.
Omschakelen tussen limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
#De toets1indrukken.
148 Rijden en parkeren
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of vari‐
abele limiter activeren
#Activeren zonder opgeslagen snelheid: De
tuimelschakelaar 3omhoog (SET+) of
omlaag (SET-) drukken of de tuimelschake‐
laar 4omhoogdrukken. De voet van het
gaspedaal nemen (actieve afstandsassistent
DISTRONIC).
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
of
#Activeren met opgeslagen snelheid: De
tuimelschakelaar 4omhoogdrukken. De
voet van het gaspedaal nemen (actieve
afstandsassistent DISTRONIC).
%Door het opnieuw omhoogdrukken van de
tuimelschakelaar 4na het activeren van de
opgeslagen snelheid wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC of de variabele
limiter met de in het combi-instrument weer‐
gegeven snelheidslimiet geactiveerd.
Weergegeven snelheidslimiet bij actieve
afstandsassistent DISTRONIC of limiter over‐
nemen
#De tuimelschakelaar 4(RES) omhoogdruk‐
ken.
De in het combi-instrument weergegeven
snelheidsbegrenzing wordt als opgeslagen
snelheid overgenomen. De auto past de snel‐
heid aan die van de voorligger aan, tot maxi‐
maal de opgeslagen snelheid.
Wegrijden met actieve afstandsassistent
DISTRONIC
#De voet van het rempedaal nemen en de
actieve afstandsassistent DISTRONIC active‐
ren.
#De tuimelschakelaar 4(RES) omhoogdruk‐
ken.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC deacti‐
veren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde actieve afstands‐
assistent DISTRONIC bij het verlaten van
de bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan
de auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent
DISTRONIC altijd uitschakelen en de
auto tegenwegrollen beveiligen, voor‐
dat de bestuurdersstoel wordtverlaten.
#De tuimelschakelaar 4(CNCL) omlaagdruk‐
ken.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
Rijden en parkeren 149
Snelheid verhogen of verlagen
#De tuimelschakelaar 3tot het drukpunt
omhoog (SET+) of omlaag (SET-) drukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3tot het drukpunt
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3voorbij het drukpunt
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
#De tuimelschakelaar 3voorbij het drukpunt
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
Voorgeschreven afstand tot de voorligger
vergroten of verkleinen
#Voorgeschreven afstand vergroten: De tui‐
melschakelaar 2omlaagdrukken.
#Voorgeschreven afstand verkleinen: De
tuimelschakelaar 2omhoogdrukken.
Overzicht van de weergavenvan de actieve
afstandsassistent DISTRONIC in het combi-
instrument
Assistentieweergave
1Voorligger
2Afstandsschaal
3Ingestelde voorgeschreven afstand
150 Rijden en parkeren
Statusindicatie actieve afstandsassistent
DISTRONIC
1Actieve afstandsassistent DISTRONIC gese‐
lecteerd, ingestelde voorgeschreven afstand
(aantal segmenten onder de auto)
2Actieve afstandsassistent DISTRONIC uitge‐
schakeld, snelheid opgeslagen
3Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid opgeslagen, geen voertuig herkend
(grijs voertuigsymbool)
4Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid opgeslagen, voertuig herkend
(groen voertuigsymbool)
Snelheidsmeter
De opgeslagen snelheid is in de snelheidsmeter
gemarkeerd. Wanneer de snelheid van de voor‐
ligger lager dan de opgeslagen snelheid is, gaan
de segmenten in de snelheidsmeter branden. De
deactivering van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC alsmede de wijziging van de opgesla‐
gen snelheid en de afstand worden op het multi‐
functioneel display als terugkoppelingsmelding
op één regelweergegeven.
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende
korte tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe transmissie staat in de stand hof k.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rem‐
pedaal op het gaspedaal te plaatsen en wegte
rijden zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van de auto
Na korte tijd remt de wegrijhulp voor op hel‐
lingen de auto niet meer af en kan deze daar‐
door wegrollen.
#Daarom snel de voet van het rem- op
het gaspedaal zetten. Nooit proberen
de auto te verlaten, wanneer deze met
de wegrijhulp voor op hellingen wordt
tegengehouden.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor‐
beeld bij het wachten in het verkeer.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder‐
steuning tijdens het rijden en vormtgeen vol‐
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30%.
Rijden en parkeren 151
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde HOLD-functie bij
het verlaten van de auto
Als de auto alleen door de HOLD-functie
wordt afgeremd als de auto wordtverlaten,
kan deze in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal
wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door
een inzittende.
#De HOLD-functie altijd uitschakelen en
de auto beveiligen tegenwegrollen,
alvorens deze te verlaten.
*AANWIJZING Beschadiging door zelf‐
standig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge‐
schakeld is, remt de auto in bepaalde situ‐
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare
situaties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RHet bestuurdersportier is gesloten of de vei‐
ligheidsgordel aan bestuurderszijde is omge‐
gespt.
RDe motor draait of is door het ECO start-
stopsysteem afgezet.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h,kof
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd
snel verder indrukken, tot de melding ë
op het multifunctioneel display verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om wegte rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ëvan het multifunctioneel display ver‐
dwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand jgezet.
152 Rijden en parkeren
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand jof de elek‐
trische parkeerremgewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RHet aandrijfsysteem wordt afgezet.
REr treedt een systeemstoring op of de span‐
ningsvoorziening is onvoldoende.
RACE START
Functie van de RACE START
De RACE START biedt een optimale acceleratie
vanuit stilstand. Voorwaarden daarvoor zijn een
overeenkomstig stroef wegdek en een correcte
toestand van de auto en de banden.
%De RACE START is pas beschikbaar als de
auto is ingereden (/pagina 112).
%De RACE START mag niet bij normaal wegge‐
bruik worden gebruikt. De RACE START mag
alleen op afgesloten circuits, buiten het
publieke verkeer, worden geactiveerd en
gebruikt.
Beslist de veiligheidsaanwijzingen en de
informatie over het onderwerp ESP®lezen
(/pagina 136).
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door doordraaiende wie‐
len
Als de RACE START wordtgebruikt, kan één
van de wielen doordraaien en kan de auto
uitbreken.
Afhankelijkvan de ingestelde modus van het
ESP®is er verhoogd slipgevaar en gevaar
voor ongevallen!
#Er mogen zich geen personen of voor‐
werpen in de omgeving van de auto
bevinden; dit controleren.
RACE START inschakelen
Voorwaarden
RDe portieren, de motorkap en de achterklep
zijn gesloten.
RDe motor draait en de transmissie en de
motor zijn op bedrijfstemperatuur.
RHet stuurwiel staat in de rechtuitstand.
RDe auto staat vlak.
RDe auto staat stil, de rem is ingedrukt (linker‐
voet) en de parkeerremwordt niet bediend.
RDe transmissie bevindt zich in de stand h.
REen van de rijprogramma's C,Bof
Iis geselecteerd (/pagina 117).
#Hetgaspedaal volledig en tijdig indrukken.
Het motortoerental wordt hoger.
%Wanneer niet alle inschakelvoorwaarden
worden aangehouden, kan de RACE START
niet worden uitgevoerd. Op het multifunctio‐
neel display verschijnt de melding RACE
START niet mogelijk zie handleiding.
#Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding RACE START Om te starten rem los-
laten.
Rijden en parkeren 153
%In deze fase kan RACE START worden aange‐
past aan de omstandigheden: Door aan een
van de stuurwielschakelpaddles te trekken
kan het motortoerental worden aangepast.
De segmenten in het multifunctioneel dis‐
play flitsen snel.
%Wanneer het rempedaal niet na korte tijd
wordt losgelaten, wordt de RACE START
afgebroken. Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding RACE START afgebro-
ken.
#De voet van het rempedaal nemen, daarbij
het gaspedaal ingedrukt houden.
De auto rijdt met maximale acceleratie weg.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding RACE START actief.
RACE START wordt beëindigd zodra een snelheid
van circa 50 km/h is bereikt.
Wanneer tijdens de RACE START het gaspedaal
wordt losgelaten of niet meer aan de voorwaar‐
den voor de activering wordtvoldaan, eindigt de
RACE START direct. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding RACE START afgebro-
ken.
%De RACE START is na kort op elkaar herhaal‐
delijk gebruik pas weer na een bepaalde
afstand beschikbaar.
Functie van de AMG DRIVE UNIT
De AMG Drive Unit bestaat uit twee extra bedie‐
ningselementen op het stuurwiel.
Met de displaytoetsen 2kunt u vastleggen,
welke twee functies u wilt bedienen met het lin‐
ker bedieningselement van de AMG DRIVE UNIT.
Door het indrukken van de betreffende display
toets, schakelt u tussen de beschikbare functies.
Er kanworden gekozen uit de volgende functies:
RESP®(/pagina 136)
RAMG RIDE CONTROL (/pagina 157)
RAMG Performance-uitlaatsysteem
(/pagina 117)
RECO start-stopsysteem (/pagina 116)
RHandmatig schakelen (/pagina 122)
RAchterspoiler (/pagina 155)
RFrontcamera en achteruitrijcamera
(/pagina 160)
De geselecteerde functies worden weergegeven
in de displaytoetsen 2.
De geselecteerde functies kunnen worden
bediend dor het indrukken van de toetsen 1.
De geselecteerde functies blijven ook na het
opnieuw startenvan de auto opgeslagen, maar
worden echter teruggezet op de basisinstelling.
Met de draaiknop 3kan tussen de rijprogram‐
ma's worden gewisseld. Het geselecteerde rij‐
programma verschijnt in de displaytoets4.
Door het indrukken van de displaytoets4komt
154 Rijden en parkeren
u direct in het rijprogramma =(Individual)
(/pagina 117).
Achterspoiler
Functie van de achterspoiler
De achterspoiler verbetert de rijstabiliteit van de
auto en schuift automatisch in en uit tijdens het
rijden. Afhankelijkvan de rijsnelheid beweegt de
achterspoiler naar verschillende standen en past
daarmee de aerodynamica van de auto aan de
rijomstandigheden aan.
Auto's met het AMG-aerodynamicapakket zijn
uitgerust met een vaste achterspoiler
(/pagina 156).
Als u sneller dan 80 km/h rijdt, wordt de achter‐
spoiler automatisch uitgeschoven.
Als u langzamer dan 80 km/h rijdt, wordt de
achterspoiler automatisch weer ingeschoven.
Om de achterspoiler te reinigen kunt u deze
handmatig uit- en inschuiven (/pagina 155).
Achterspoiler uit- en inschuiven om te reini‐
gen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
handmatig uit‑ en inschuiven van de ach‐
terspoiler
Wanneer u de achterspoiler handmatig uit‑ of
inschuift, kunnen lichaamsdelen bekneld
raken.
#Bij het uit‑ of inschuiven van de achter‐
spoiler mag niemand zich in het bewe‐
gingsgebied van de achterspoiler bevin‐
den; dit controleren.
#Wanneer iemand bekneld raakt bij het
inschuiven van de achterspoiler, direct
de displaytoets opnieuw indrukken.
De achterspoiler schuift dan weer uit.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terspoiler bij het wassen van de auto in
een wasstraat
Als de achterspoiler uitgeschoven is, kan
deze beschadigd rakenwanneer de auto in
een wasstraat wordtgewassen.
#De achterspoiler alleen handmatig uit‐
schuiven als deze met de hand wordt
gewassen.
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de achterspoiler inge‐
schoven is.
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe achterklep is gesloten.
Rijden en parkeren 155
#Uit- / inschuiven: Op de displaytoets 1
drukken.
De achterspoiler schuift maximaal uit of vol‐
ledig in.
Het symbool 2van de displaytoets en de
kleur ervangeven de volgende standen van
de achterspoiler aan:
RAchterspoiler ingeschoven (blauw)
RAchterspoiler in verschillende standen
uitgeschoven (rood)
RAchterspoiler wordt uit- of ingeschoven
(geel)
Wanneer u tijdens het inschuiven opnieuw op
de displaytoets1drukt, wordt de achter‐
spoiler weer uitgeschoven.
De verschillende standen van de achterspoiler
worden ook in het combi-instrument weergege
ven.
Vaste achterspoiler instellen
Voorwaarden
Een dopsleutel en een verwijderbaar, middel‐
sterk boutborgmiddel zijn beschikbaar.
%Auto's met het AMG-aerodynamicapakket
zijn uitgerust met een vaste achterspoiler.
De achterspoiler verbetert de neerwaartse druk
op de achteras en daarmee de rijstabiliteit van
de auto. U kunt de achterspoiler in een steile en
in een vlakke stand zetten.
Als u de achterspoiler in een steile stand zet,
wordt de neerwaartse druk op de achteras ver‐
hoogd en stijgt de luchtweerstand.
#De bouten 1met een dopsleutel losdraaien.
#De achterspoiler steil omhoog of vlak omlaag
tot de aanslag kantelen.
#De bouten 1van een verwijderbaar, middel‐
sterk boutborgmiddel voorzien en vast‐
draaien.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 10 Nm.
156 Rijden en parkeren
AMG RIDE CONTROL
Werking van de AMG RIDE CONTROL
AMG RIDE CONTROL is een elektronisch gere‐
geld dempingssysteem voor een beterrijcomfort
en een hogere rijveiligheid.
De instelling van de demping wordtvoor elk wiel
afzonderlijk geregeld en is afhankelijk van de vol‐
gende factoren:
Rde rijstijl, bijvoorbeeld sportief
Rde staat van het wegdek, bijvoorbeeld onef‐
fenheden
Rde individuele selectie "Sport", "Sport+" of
"Comfort"
%De afstelling kan ook worden geregeld met
de DYNAMIC SELECT-schakelaar. Daartoe
moeten bij de AMG RIDE CONTROL en bij de
DYNAMIC SELECT-schakelaar dezelfde
onderstelafstelling worden geselecteerd.
%Na het opnieuw startenvan de auto is auto‐
matisch de instelling "Comfort" actief.
AMG RIDE CONTROL instelling selecteren
Ukunt kiezen tussen drie verschillende onder‐
stelafstellingen:
RCOMFORT voor een comfortabele onderstel‐
afstelling. Deze instelling selecterenwanneer
u de voorkeur geeft aan een comfortabele rij‐
stijl.
RSPORT voor een hardere onderstelafstelling.
Deze instelling selecteren bij een vlotte rij‐
stijl, bijvoorbeeld op een bochtige provinciale
weg.
RSPORT PLUS voor een zeer harde onderstel‐
afstelling.
#De displaytoets 1indrukken.
De displaytoets toont de actueel geselec‐
teerde instelling 2:
RàC(blauw): COMFORT
RàS(geel): SPORT
RàS+ (rood): SPORT PLUS
Rijden en parkeren 157
Het multifunctioneel display toont de gese‐
lecteerde instelling melding:
RAMG Ride Control COMFORT
RAMG Ride Control SPORT
RAMG Ride Control SPORT +
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro‐
nische parkeerhulp met ultrasone sensoren.
Deze bewaakt met behulp van zes sensoren 1
in de voorbumper en vier sensoren in de achter‐
bumper de omgeving van de auto. De PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent geeft de afstand tussen de
auto en een herkend obstakel optisch en akoes‐
tisch aan.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft
altijd verantwoordelijkvoor het veilig manoeu‐
vreren en in- en uitparkeren. Bij het manoeuvre‐
ren, in- en uitparkeren mogen zich onder andere
geen personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit controleren.
Weergavevan de PARKTRONIC parkeerassistent
(auto's zonder frontcamera en achteruitrijcamera)
De waarschuwingsmeldingenvan de PARKTRO‐
NIC parkeerassistent tonen de afstand tussen
sensor en obstakel.
Weergavevan de PARKTRONIC parkeerassistent
(auto's met frontcamera en achteruitrijcamera)
De waarschuwingsmelding van de PARKTRONIC
parkeerassistent verschijnt samen met het
betreffende camerabeeld op het display van het
multimediasysteem. De afstand tussen sensor
en obstakel wordt door de gekleurde segmenten
aangegeven.
1Gele waarschuwingsmelding: obstakels
op een afstand tussen circa 0,6 m en 1,0 m
158 Rijden en parkeren
2Oranje waarschuwingsmelding: obstakels
op een gemiddelde afstand tussen circa
0,3 m en 0,6 m
3Rode waarschuwingsmelding: obstakels
op een zeer geringe afstand van circa 0,3 m
of minder
In de standaardinstelling klinkt voor vanaf een
afstand van circa 0,3 m en achter circa 1,0 m tot
het obstakel een onderbroken signaal. Vanaf een
afstand van circa 0,2 m klinkt een ononderbro‐
ken signaal. In het multimediasysteem kunt u via
de instelling vroeg waarschuwen instellen dat
de waarschuwingssignalen al bij grotere afstan‐
den van circa 1,0 m hoorbaar zijn.
%De instelling "vroeg waarschuwen" is voor
de achterzijde altijd actief.
Als de actieve parkeerassistent niet ingescha‐
keld is en een obstakel in de baan van de auto
wordt herkend, wordt bij snelheden lager dan
10 km/h een popup-venstervan de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent op het multimediasysteem
weergegeven.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu‐
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels onder het registratiegebied, bij‐
voorbeeld personen, dieren of voorwerpen
RObstakels boven het registratiegebied, bij‐
voorbeeld uitstekende lading, overhangen of
laadplatformsvan vrachtwagens
Door extra voertuigaanbouwen (bijvoorbeeld een
kentekenplaathouder of fietsdrager) komt de
daadwerkelijke afstand tot een obstakel eventu‐
eel niet met de door de PARKTRONIC parkeeras‐
sistent gemeten afstand overeen.
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of natte
sneeuw. Anders kunnen ze niet correct functio‐
neren. Daarom moeten de sensoren regelmatig
worden gereinigd; hierbij ervoor zorgen dat er
geen krassen of beschadigingen op de sensoren
ontstaan.
PARKTRONIC-parkeerassistent uit- of inscha‐
kelen
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang‐
wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje 1niet brandt. Als het con‐
trolelampje brandt of op het multifunctioneel
display het symbool éwordtweergegeven, is
de PARKTRONIC-parkeerassistent niet actief.
Rijden en parkeren 159
#De toets2indrukken.
%Als de auto wordtgestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.
Front- en achteruitrijcamera
Werking van de frontcamera en achteruitrij‐
camera
De frontcamera en de achteruitrijcamera onder‐
steunen de PARKTRONIC parkeerassistent en
helpen u bij het oriënteren en het uitwijken voor
obstakels tijdens het manoeuvreren.
Wanneer de automatische werking van de ach‐
teruitrijcamera in het multimediasysteem is
geactiveerd, wordt bij het inschakelen van de
achteruitversnelling automatisch het beeld van
de achteruitrijcamera naast de waarschuwings‐
melding van de PARKTRONIC weergegeven.
De weergave van de frontcamera kan via de
toets1of via de softkeys in het multimediasys‐
teem worden opgeroepen.
%Ukunt eveneens met de DRIVE UNIT tussen
de weergavenvan de frontcamera en achter‐
uitrijcamera wisselen (/pagina 154).
160 Rijden en parkeren
%Wanneer bij een actieve achteruitrijcamera
van de achteruitversnelling naar de rijstand
wordtgewisseld, wisselt de weergave auto‐
matisch van de achteruitrij- naar de frontca‐
mera.
De frontcamera en de achteruitrijcamera zijn
slechts hulpmiddelen. Deze kunnen uw waarne‐
ming van de omgeving niet vervangen. De
bestuurder blijft altijd verantwoordelijkvoor het
veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controle‐
ren.
Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
In het multimediasysteem kunt u niet alleen tus‐
sen de frontcamera en de achteruitrijcamera
wisselen, maar ook verschillende weergaven
selecteren.
1Groothoekweergave frontcamera
2Standaardweergave frontcamera
3Standaardweergave achteruitrijcamera
4Groothoekweergave achteruitrijcamera
Dynamische hulplijnen in het camerabeeld tonen
het pad van de auto aan de hand van de actuele
stuuruitslag. Zo kunt u zich bij het manoeuvreren
oriënteren en obstakels vermijden.
1Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Markering op een afstand van circa 1,0 m
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent
gereed voor gebruik is en geen objectenworden
herkend, worden de segmenten van de waar‐
schuwingsmelding grijs afgebeeld.
Rijden en parkeren 161
%Als het volledige systeem uitvalt, worden de
segmenten van de waarschuwingsmelding
rood afgebeeld en verschijnt op het multi‐
functioneel display in het combi-instrument
het symbool é.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
Systeemgrenzen
De camera's werken in onder andere de vol‐
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts.
RDe betreffende cameralens is afgedekt, ver‐
vuild of beslagen. De aanwijzingen voor het
reinigen van de camera's in acht nemen
(/pagina 325).
RCamera's of onderdelen van de auto waarin
de camera's zijn gemonteerd, zijn bescha‐
digd. In dit geval de camera's, hun stand en
afstelling laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Door extra op de auto gemonteerde aanbouwde‐
len (bijvoorbeeld kentekenplaathouder of fiets‐
drager), kunnen het gezichtsveld en verdere
functies van de achteruitrijcamera worden
beperkt.
%Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen. Wees in dat gevalextra
voorzichtig.
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, als gevolg van bijvoor‐
beeld pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
Automatische functie van de achteruitrijca‐
mera in- en uitschakelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden. De omgeving in de gaten houden
en te allen tijde klaar zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren 5Aut. achteruitrijcam.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
ATTENTION ASSIST
Functie van de ATTENTION ASSIST
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien de ATTENTION ASSIST tekenen vanver‐
moeidheid of toenemende onoplettendheid bij
de bestuurder herkent, wordt een pauze voorge‐
steld.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmid‐
del. Hij kanvermoeidheid of toenemende onop‐
lettendheid niet altijd tijdig herkennen. Het sys‐
teem is geen vervanging van een uitgeruste en
opmerkzame bestuurder. Bij langere ritten tijdig
en regelmatig pauzes nemen, waarbij u goed
kunt uitrusten.
Ukunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het
systeem
162 Rijden en parkeren
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het
systeem. De bestuurder wordt eerder
gewaarschuwd en de door het systeem
bepaalde alertheidstoestand (attentieniveau)
wordtovereenkomstig aangepast.
Als vermoeidheid of een toenemende onoplet‐
tendheid wordt herkend, verschijnt op het instru‐
mentendisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoefte pauze nemen. Als u geen pauze
neemt en de ATTENTION ASSIST nog steeds toe‐
nemende onoplettendheid vaststelt, wordt u op
z'n vroegst na 15 minuten opnieuw gewaar‐
schuwd.
In het menu Assistentie van de boordcomputer
kan de statusinformatie voor de ATTENTION
ASSIST worden opgeroepen:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand (attentieniveau)
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen Attention
Levelkan berekenen en zo doende geen waar‐
schuwing kangeven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Als op het instrumentendisplay een waarschu‐
wing wordt gegeven, wordt in het multimediasys‐
teem voorgesteld om naar een wegrestaurant te
zoeken. U kunt een wegrestaurant selecteren en
de navigatie daarnaartoestarten. Deze functie
kan in het multimediasysteem worden in- of uit‐
geschakeld.
Als de ATTENTION ASSIST is uitgeschakeld,
toont de assistentieweergave op het instrumen‐
tendisplay bij draaiende motor het symbool
é.Nadat de motor opnieuw is gestart, is de
ATTENTION ASSIST automatisch weer ingescha‐
keld. De laatst geselecteerde gevoeligheid blijft
opgeslagen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids‐
bereik tussen 60 km/hen 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt in de volgende situ‐
aties beperkt en waarschuwingenwordtver‐
traagd of helemaal niet gegeven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu‐
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneffenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelhe‐
den of krachtige acceleraties)
RAls de tijd verkeerd is ingesteld
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
vanrijstrook en snelheid
In de volgende situaties wordt de vermoei‐
dheids- resp. opmerkzaamheidsanalyse van de
ATTENTION ASSIST gewist en bij verder rijden
opnieuw gestart:
RDe motorwordt afgezet.
Rijden en parkeren 163
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen
van bestuurder of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Attention Assist
Instelmogelijkheden
#Standaard,Gevoelig of Uit selecteren.
Wegrestaurant voorstellen
#Rustplaats voorstellen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de ATTENTION ASSIST vermoeid‐
heid of toenemende onoplettendheid bij de
bestuurder herkent, wordt een wegrestaurant
in de buurt voorgesteld.
#Voorgesteld wegrestaurant kiezen: U
wordt naar het gekozen wegrestaurant gena‐
vigeerd.
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent herkent verkeerste‐
kens door middel van een multifunctionele
camera 1. Het systeem ondersteunt u door
herkende snelheidslimieten en inhaalverboden
weer te geven op het combi-instrument.
Aangezien de verkeerstekenassistent ook
gebruikmaakt van de gegevens in het navigatie‐
systeem, kan de weergave in de volgende geval‐
len ook worden geactualiseerd zonder dat ver‐
keerstekens zijn herkend:
Rals vanwegwordtgewisseld, bijvoorbeeld bij
een oprijden of verlaten van een snelweg
Rals een gemeentegrens wordt gepasseerd die
in de digitale kaart is opgeslagen
Als het systeem herkent dat u op een wegge‐
deelte tegen de voorgeschrevenrijrichting rijdt,
wordt een waarschuwing gegeven.
Verkeerstekens met een beperking op een
onderbord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) worden
eveneens door de camera herkend.
De verkeerstekenassistent is slechts een hulp‐
middel. De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor de veilige afstand, de snelheid en het tijdig
remmen.
Waarschuwing bij overschrijding van de toe‐
gestane maximumsnelheid
Het systeem kan u waarschuwen als u per onge‐
luk de toegestane maximumsnelheid over‐
schrijdt. Daartoekunt u in het multimediasys‐
teem instellen, met welke waarde de toegestane
maximumsnelheid mag worden overschreden
voordat een waarschuwing wordtgegeven. U
kunt instellen of de waarschuwing alleen optisch
of daarnaast ook akoestisch moet plaatsvinden.
164 Rijden en parkeren
Weergave op het instrumentendisplay
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
De verkeerstekenassistent is niet in alle landen
verkrijgbaar. Als hij niet beschikbaar is, ver‐
schijnt de weergave1in de snelheidsmeter.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
door reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting
RAls de informatie in de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist of niet actu‐
eel is
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of
aangrenzende rijstroken
RNa scherpe bochten, bij het passeren van
verkeerstekens buiten het gezichtsveld van
de camera
Verkeerstekenassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Verkeerstekenassist.
Herkende verkeerstekens in het mediadis‐
play weergeven
#Weergave in COMAND selecteren.
Rijden en parkeren 165
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Dodehoekassistent
Functie van de dodehoekassistent
De dodehoekassistent bewaakt met behulp van
twee zijdelings naar achteren gerichte radarsen‐
soren het gebied tot 3 m achter en direct naast
de auto.
Als vanaf een snelheid van circa 30 km/h een
voertuig wordt herkend dat direct daarna in het
controlegebied naast de auto komt, gaat het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel rood
branden.
Als een voertuig op geringe afstand opzij wordt
herkend, knippert het rode waarschuwings‐
lampje in de buitenspiegel. Als u de richtingaan‐
wijzer in de betreffende richting inschakelt,
klinkt eenmaal een waarschuwingssignaal. Als
de richtingaanwijzer ingeschakeld blijft, worden
alle overige herkende voertuigen alleen weerge
geven door het knipperenvan het rode waar‐
schuwingslampje.
Wanneer u een voertuig snel inhaalt, vindt er
geen waarschuwing plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op voer‐
tuigen die met een groot snelheidsverschil
naderen en u inhalen.
Daardoor kan de dodehoekassistent in deze
situaties niet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De dodehoekassistent is slechts een hulpmiddel.
Deze herkent mogelijk niet alle voertuigen en
ontslaat u er niet van zelf goed te blijven oplet‐
ten. Altijd voldoende zijdelingse afstand tot
andere verkeersdeelnemers en obstakels aan‐
houden.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
RDe sensoren zijn vervuild of afgedekt.
RHet zicht is slecht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen, sneeuw of spatwater.
REr bevinden zich smalle voertuigen, bijvoor‐
beeld fietsen, in het controlegebied.
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen
ongegronde waarschuwingenworden gegeven.
Als lang naast lange voertuigen wordtgereden,
bijvoorbeeld bij vrachtwagens, kan de waarschu‐
wing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de
dodehoekassistent niet bedrijfsklaar.
Dodehoekassistent of actieve dodehoekas‐
sistent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Dodehoekassistent
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
166 Rijden en parkeren
Spoorassistent
Functie van de spoorassistent
De spoorassistent bewaakt het gebied ór de
auto met een multifunctionele camera 1. Deze
moet voorkomen dat u ongewild de rijstrook ver‐
laat. Daartoekunt u door een trilling in het stuur‐
wiel worden gewaarschuwd.
Uwordtgewaarschuwd door een trilling in het
stuurwiel als aan de volgende voorwaarden
wordtvoldaan:
RDe spoorassistent herkent rijstrookmarke‐
ring.
REen voorwiel rijdt over de rijstrookmarkering.
Of een waarschuwing wordt gegeven en op welk
tijdstip, hangt bovendien af van de ingestelde
gevoeligheid (standaard of adaptief).
De spoorassistent kan het gevaar voor ongeval‐
len als gevolg van een niet aangepaste rijstijl niet
verminderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. Hij kangeen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie. De spoorassistent is slechts een hulpmid‐
del. De bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor
de veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
De spoorassistent is beschikbaar in het snel‐
heidsbereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door sneeuw, regen,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RAls er geen of meerdere, niet duidelijk her‐
kenbare rijstrookmarkeringen aanwezig zijn,
bijvoorbeeld in de omgeving vanwegwerk‐
zaamheden
RAls de rijstrookmarkeringen versleten, donker
of bedekt zijn
RAls de afstand tot de voorligger te klein is en
daardoor de rijstrookmarkeringen niet wor‐
den herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige wegen
Gevoeligheid van de spoorassistent
Met de instelling Standaard of Adaptief kunt u
beïnvloeden wanneer de vibratiewaarschuwing
van de spoorassistent plaatsvindt.
Rijden en parkeren 167
Bij de instellingen Standaard of Adaptief vindt in
de volgende situaties geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RDe richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoor‐
beeld het ABS, het BAS of het ESP®.
Bij de instelling Adaptief vindt daarnaast ook in
de volgende situaties geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RDe auto accelereert snel of remt sterk af.
REr wordt actief gestuurd, bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre of het snel veranderenvan
rijstrook.
REen scherpe bocht wordt afgesneden.
Aanwijzingen met betrekking tot het trek‐
kenvan auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van
Tow-Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden
gebruikt voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het
aanbrengen of gebruik vanTow-Bar-systemen
kantot schade aan de auto leiden. Bij het trek‐
ken of slepen van een auto met Tow-Bar-syste‐
men is een veilig rijdynamisch gedrag van de
trekkende auto en de getrokken auto niet veilig‐
gesteld. De combinatie kangaan slingeren. De
toegestane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 343) en de aanwijzingen met betrek‐
king tot slepen met beide assen op de grond
(/pagina 344).
168 Rijden en parkeren
Overzicht instrumentendisplay
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het uitvallen van het instrumen‐
tendisplay
Wanneer het instrumentendisplay uitgevallen
is of als een storing aanwezig is, kunt u func‐
tiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar
komt, de auto direct op een veilige plaats neer‐
zetten. Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Instrumentendisplay in de widescreen cock‐
pit
1Snelheidsmeter
2Multifunctioneel display
3Gebied met meerdere weergaven (voorbeeld)
4Koelvloeistoftemperatuurmeter
5Brandstofpeil en aanduiding tankdopkleppo‐
sitie
%In de weergave 3van het gebied met meer‐
dere weergavenkanverdere inhoud van het
display worden weergegeven
(/pagina 172).
De segmenten in de snelheidsmeter1geven
de status van de volgende systemen aan:
RTEMPOMAT (/pagina 142)
RLimiter (/pagina 143)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 146)
*AANWIJZING Motorschade door te hoog
toerental
Als in het maximumtoerentalbereik wordt
gereden, wordt de motor beschadigd.
#De motor niet voorbij het maximumtoe‐
rentalbereik laten draaien.
Bij het bereiken van de rode markering in de toe‐
renteller 3(maximumtoerentalbereik) wordt de
brandstoftoevoer onderbroken om de motorte
beschermen.
De koelvloeistoftemperatuurmeter4mag
onder normale rijomstandigheden tot 120 °C
stijgen.
Instrumenten-display en boordcomputer 169
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
Overzicht toetsen in het stuurwiel
1¤Terug-/home-toets (lang indrukken)
boordcomputer
2Touch-control boordcomputer
3Bedieningsgroep TEMPOMAT/limiter of
actieve afstandsassistent DISTRONIC
4Bedieningsgroep multimediasysteem:
£LINGUATRONIC
ßFavorieten weergeven
VOL: Draaiknop volume instellen of geluid
uitschakelen 8(indrukken)
6Gesprek voeren/aannemen
~Oproep weigeren/beëindigen
5òHomescreen oproepen
6Touch-control multimediasysteem
7%Terugtoets (lang indrukken)
Boordcomputer bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het bedienen van de boordcomputer de wet‐
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
170 Instrumenten-display en boordcomputer
%De weergavenvan de boordcomputer ver‐
schijnen op het multifunctioneel display
(/pagina 173).
De boordcomputer wordt via de touch-control
links 2en de terug-/home-toets links 1
bediend.
Bij de bediening van de boordcomputer klinken
verschillende geluidssignalen als bevestiging van
een bediening, bijvoorbeeld wanneer het einde
van een lijst wordt bereikt of als door een lijst
wordtgescrold.
De volgende menu's zijn beschikbaar:
RService
RAssistentie
RPerformance
RReis
RNavigatie
RRadio
RMedia
RTelefoon
RStijlen
De menu's kunnen via de menulijst op het multi‐
functioneel display worden opgeroepen.
#De menulijst oproepen: De terugtoets links
1indrukken tot de menulijst wordtweerge‐
geven.
%Auto's zonder Actieve afstandsassistent
DISTRONIC: Met de toetsòkunt u de
menulijst van de boordcomputer oproepen.
#In de menulijst bladeren: Een veegbewe‐
ging op de touch-control links 2naar links
of rechts maken.
#Een menu oproepen of een selectie
bevestigen: Op de touch-control links 2
drukken.
#Door weergaven of lijsten in het menu
wisselen: Een veegbeweging op de touch-
control links 2omhoog of omlaag maken.
#Een submenu oproepen of een selectie
bevestigen: Op de touch-control links 2
drukken.
#Een submenu verlaten: De terugtoets links
1indrukken.
Instrumenten-display en boordcomputer 171
Stijl instellen
Boordcomputer:
4Stijlen
De volgende stijlen kunnen worden geselec‐
teerd:
RSupersport
RSportief
RKlassiek
#Stijl selecteren: Maak links op de touch-
control een veegbeweging naar boven of
beneden.
#Op de touch-control links drukken.
Het instrumentendisplay wordt in de gekozen
stijlweergegeven.
Gebied met meerdere weergaven instellen
G-meter (voorbeeld)
1Gebied met meerdere weergaven
2Indexpunten
#Display-inhoud selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
rechts.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag
links op de touch-control de display-inhoud
selecteren.
Bij het selecteren van de display-inhoud
wordt het gebied met meerdere weergaven
1kortstondig geaccentueerd.
De indexpunten 2geven het geselecteerde
punt in de lijst aan.
De volgende inhoud kan in Mercedes-AMG
auto's worden weergegeven:
RToerenteller/datum
RG-meter
RMotorgegevens
RAMG TRACKPACE
RWarm-up
RTripcomputer
RNavigatie
172 Instrumenten-display en boordcomputer
Overzicht van de weergaven op het multi‐
functioneel display
1Buitentemperatuur
2Tijd
3Weergaveveld
4Transmissiestand
5Rijprogramma
Verdere weergaven op het multifunctioneel dis‐
play:
ZSchakeladvies (/pagina 123)
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha‐
keld (/pagina 159)
¯TEMPOMAT (/pagina 142)
ÈLimiter (/pagina 143)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 146)
æActieve remassistent (/pagina 142)
ÃSpoorassistent (/pagina 167)
èECO start-stopsysteem
/Gebruik van 4 cilinders
ëHOLD-functie (/pagina 151)
_Gedeeltelijk-grootlichtassistent
(/pagina 98)
ðMaximaal toegestane snelheid overschre‐
den (alleen voor bepaalde landen)
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens (/pagina 164).
Menu's en submenu's
Functies in het menu Service van de boord‐
computer oproepen
Boordcomputer:
4Service
#Functie selecteren: Maak links op de touch-
control een veegbeweging naar boven of
beneden.
#Op de touch-control links drukken.
Functies van het menu Service:
RMeldingengeheugen (/pagina 383)
RBanden:
-Controleer de bandenspanning met
behulp van de bandenspanningscontrole
(/pagina 354)
-Bandenspanningscontrole opnieuw star‐
ten (/pagina 354)
RASSYST PLUS: Onderhoudstermijn oproepen
(/pagina 312)
RAuto's met een widescreen cockpit: Koel-
vloeistof:Koelvloeistoftemperatuurmeter
Instrumenten-display en boordcomputer 173
RMotoroliepeil: Motoroliepeil
Assistentieweergave oproepen
Boordcomputer:
4Assistentie
De volgende weergaven zijn in het menu Assis‐
tentieweergave beschikbaar:
RAssistentieweergave
RAttention Level (/pagina 162)
#Tussen de weergaven wisselen: Maak links
op de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
Statusindicatie in de assistentieweergave:
RéATTENTION ASSIST uitgeschakeld
RRijstrookmarkeringen licht: Spoorassistent
ingeschakeld
RRijstrookmarkeringen groen: Spoorassistent
actief
R¸Grijze radargolven naast auto: Dode‐
hoekassistent of actieve dodehoekassistent
ingeschakeld
R¸Groene radargolven naast auto: Dode‐
hoekassistent of actieve dodehoekassistent
actief
RWeergavenvan de actieve afstandsassistent
DISTRONIC (/pagina 146)
Weergaven in het menu Performance oproe‐
pen
Boordcomputer:
4Performance
#Weergave selecteren: Op de touch-control
links een veegbeweging naar boven of bene‐
den maken.
Weergaven in het menu Performance:
RWarm-up
RSETUP
RG-meter
RMotorgegevens
RAuto's zonder AMG TRACK PACE: RACE‐
TIMER (/pagina 176)
174 Instrumenten-display en boordcomputer
Warm-up (voorbeeld)
1Digitale snelheidsmeter
2Schakelindicatie
3Motorolietemperatuur
4Versnellingbakolietemperatuur
5Vuldruk
Als de motor of transmissie niet op bedrijfstem‐
peratuur zijn, geeft het multifunctioneel display
de temperatuur 3of 4blauw aan. Gedurende
deze tijd het rijden met het volle motorvermogen
vermijden.
SETUP in Mercedes-AMG GT auto's (voorbeeld)
1Instelling van de aandrijving:
Reduced/Moderate/Sport/Dynamic/Race
2Onderstelafstelling:
Comfort/Sport/Sport+
3Uitlaatsysteem:
Balanced/Powerful
4ESP®:
On/Sport/Off
5AMG Dynamics:
Basic/Advanced/Pro/Master
6Transmissiestand
D/M
G-meter (voorbeeld)
De G-metertoont de krachten die tijdens het rij‐
den in lengte- en in dwarsrichting op de inzitten‐
den werken. De maximumwaarden verschijnen
rood in het coördinatensysteem.
#G-meter terugzetten: Op de touch-control
links drukken.
#Ja selecteren.
#Op de touch-control links drukken.
Instrumenten-display en boordcomputer 175
Motorgegevens (voorbeeld)
1Actueel vermogen
2Actueel koppel
Wanneer de maximumwaarde van het actuele
vermogen 1of het actuele koppel 2wordt
bereikt, blijft de betreffende digitale waarde
kortstondig stilstaan. De balkengrafiek gaat ver‐
der.
RACETIMER in het menu Performance aange‐
ven en starten
Boordcomputer:
4Performance
De volgende functies zijn mogelijk in de RACE‐
TIMER:
RWeergaven selecteren en starten
RStoppen
RNieuwe ronde starten
RRonde-analyse aangeven
RTerugzetten
1Ronde
2Rondetijd
De RACETIMER is alleen bedoeld voor gebruik op
afgesloten circuits. Deze functie niet op de open‐
bare weggebruiken.
#Weergave selecteren en starten: Op de
touch-control links een veegbeweging naar
boven of beneden maken.
#Op de touch-control links drukken.
#Start selecteren en op de touch-control links
drukken.
#Stoppen: Stop selecteren en op de touch-
control links drukken.
176 Instrumenten-display en boordcomputer
#Nieuwe ronde starten: Na de eerste opge‐
slagen ronde op de touch-control links druk‐
ken.
#New Lap selecteren.
Er kunnen maximaal 32 rondes worden opge‐
slagen.
RACETIMER (voorbeeld)
1Ronde
2Gestopte reistijd
3Gemiddelde snelheid
4Gereden afstand
#Ronde-analyse aangeven: Na ten minste
twee opgeslagen rondes op de touch-control
links drukken.
#Lap List selecteren.
De ronde-analyse verschijnt.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag op
de touch-control links de volgende ronde-
analyse aangeven.
De snelsteronde is herkenbaar aan het knip‐
perende symbool 1.
#Terugzetten: RACETIMER stoppen en op de
touch-control links drukken.
#Reset selecteren en op de touch-control links
drukken.
Alle rondes worden gewist.
Weergaven in het menu Reis oproepen
Boordcomputer:
4Reis
%Ukunt de reisinformatie in het linker
gedeelte van het instrumentendisplay laten
weergeven.
#Weergave selecteren: Op de touch-control
links een veegbeweging naar boven of bene‐
den maken.
Weergaven in het menu Reis:
RStandaardweergave
RActieradius en actueel brandstofverbruik
Als er nog weinig brandstof in de brandstof‐
tank is, wordt in plaats van de globale actie‐
radius een symbool van een auto die wordt
getankt weergegeven.
RECO-aanduiding (/pagina 116)
RTripcomputer Na vertrek en Na reset
RDigitale snelheidsmeter
Instrumenten-display en boordcomputer 177
Standaardweergave (voorbeeld)
1Dagteller
2Kilometertotaalstand
Tripcomputer (voorbeeld)
1Kilometertotaalstand
2Reistijd
3Gemiddelde snelheid
4Gemiddeld brandstofverbruik
Waarden in het menu Reis van de boordcom‐
puter terugzetten
Boordcomputer:
4Reis
%De schrijfwijze van de weergegeven hoofd‐
menu's kan afwijken. Daarom het menu-
overzicht voor het instrumentendisplay raad‐
plegen (/pagina 170).
De waarden van de volgende functies kunnen
worden teruggezet:
RDagteller
RTripcomputer Na vertrek en Na reset
RECO-aanduiding (/pagina 116)
#De functie die moet worden teruggezet,
selecteren: Maak links op de touch-control
een veegbeweging naar boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control drukken.
Wanneer langer links op de touch-controlwordt
gedrukt, worden de waardes van de functie
direct teruggezet.
178 Instrumenten-display en boordcomputer
Navigatie-aanwijzingen in de boordcomputer
oproepen
Boordcomputer:
4Navigatie
Geen rij-aanwijzing aangekondigd (voor‐
beeld)
1Afstand tot volgende rij-aanwijzing
2Afstand tot de volgende bestemming
3Geschatte aankomsttijd op de eerstvolgende
bestemming
4Straat waarin wordtgereden
Rij-aanwijzing aangekondigd (voorbeeld)
1Afstand tot de rij-aanwijzing
2Straat waarin de rij-aanwijzing u stuurt
3Symbool rij-aanwijzing
4Aanbevolen rijstrook (wit)
5Mogelijke rijstrook
6Niet aanbevolen rijstrook (donkergrijs)
Mogelijke verdere weergaven in het menu Navi-
gatie:
RRijrichting:Weergave van de rijrichting en de
straat waarin momenteel wordtgereden.
RNieuwe route... of Route wordt berekend...:
Een nieuwe route wordt berekend.
RStraat niet opgenomen: De weg is niet
bekend, bijvoorbeeld bij een nieuw aange‐
legde weg.
RGeen route: Er kangeen route naar de geko
zen bestemming worden berekend.
RGeen kaart: De kaart voor de actuele positie
is niet beschikbaar.
RDoelgebied bereikt: U hebt de bestemming
bereikt.
RO: U heeft de bestemming of een tussenbe‐
stemming bereikt.
#Menu verlaten: De terugtoets links indruk‐
ken.
In het menu Navigatie kan ook de navigatie naar
een van de laatste bestemmingen worden
gestart:
#Links op de touch-control drukken.
#Een bestemming selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
De bestemmingsgeleiding wordtgestart.
Instrumenten-display en boordcomputer 179
Als vooraf al een routebegeleiding actief was,
wordt er gevraagd of de actuele routebegelei‐
ding moet worden beëindigd.
#Ja selecteren.
#Links op de touch-control drukken.
De bestemmingsgeleiding wordtgestart.
Radiozender met de boordcomputer selecte‐
ren
Boordcomputer:
4Radio
1Geheugenplaats
2Zendernaam
3Naam van de titel
4Naam van de artiest
Wanneer een zender in het zendergeheugen is
geselecteerd, verschijnt naast de zendernaam de
geheugenplaats. Wanneer een opgeslagen zen‐
der in het frequentiebereik is geselecteerd, ver‐
schijnt naast de zendernaam een ster.
#Een radiozender selecteren: Maak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
Het frequentiebereik of zendergeheugen
selecteren
#Links op de touch-control drukken.
#Het frequentiebereik/zendergeheugen
selecteren: Maak links op de touch-control
een veegbeweging naar boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
180 Instrumenten-display en boordcomputer
Mediaweergave met de boordcomputer
bedienen
Boordcomputer:
4Media
1Mediabron
2Titelnummer en actuele titel
3Naam van de artiest
4Naam van het album
#Naar de titel in een actieve mediabron
gaan: Maak links op de touch-control een
veegbeweging naar boven of beneden.
%Bij de mediabron TV kunt u op deze manier
een zender selecteren.
Een mediabron wisselen
#Links op de touch-control drukken.
#Een mediabron selecteren:cMaak links op
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Telefoonnummer met de boordcomputer
selecteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het telefoneren de wettelijke bepalingen in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
Boordcomputer:
4Telefoon
In het menu Telefoon worden de laatste tele‐
foonverbindingen (gekozen, aangenomen en
gemiste gesprekken) weergegeven.
#Een instelling selecteren: Maak links op de
touch-control een veegbeweging naar boven
of beneden.
#Links op de touch-control drukken.
Als voor de record slechts een telefoon‐
nummer opgeslagen is: Het telefoonnum‐
mer wordtgeselecteerd.
#Als voor een record meerdere telefoon‐
nummers opgeslagen zijn: Maak links op
Instrumenten-display en boordcomputer 181
de touch-control een veegbeweging naar
boven of beneden en selecteer het gewenste
telefoonnummer.
#Links op de touch-control drukken.
Het telefoonnummer wordtgeselecteerd.
In plaats van het geselecteerde telefoonnummer
kunnen de volgende weergavenverschijnen:
RWachten a.u.b...: De applicatie start op. Als
geen Bluetooth®verbinding met de mobiele
telefoon tot stand kanworden gebracht, ver‐
schijnt op het multimediasysteem het menu
voor het autoriseren en verbinden van een
mobiele telefoon (/pagina 252).
RGegevens worden bijgewerkt...: De oproep‐
lijst wordtgeactualiseerd.
RContacten worden geïmporteerd...: De con‐
tacten van de mobiele telefoon of van een
opslagmedium worden geïmporteerd.
Een gesprek aannemen/weigeren
#Maak links op de touch-control een veegbe‐
weging naar boven of beneden en selecteer
6(aannemen) of ~(weigeren).
#Links op de touch-control drukken.
Ukunt het gesprek ook met de toetsen 6of
~in het stuurwiel aannemen of weigeren.
182 Instrumenten-display en boordcomputer
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Voor uw eigen veiligheid beslist de volgende pun‐
ten in acht nemen bij de bediening van mobiele
communicatieapparatuur en met name van uw
spraakgestuurd bedieningssysteem:
RDe wettelijke bepalingen van het land waar u
zich op dat moment bevindt in acht nemen.
RDe mobiele communicatieapparatuur en uw
spraakgestuurd bedieningssysteem alleen tij‐
dens het rijden bedienen als de verkeerssi‐
tuatie dit toelaat. U kunt anders van het ver‐
keer worden afgeleid en een ongeval veroor‐
zaken en uzelf en anderen verwonden.
RAls u het spraakgestuurd bedieningssysteem
in een noodsituatie gebruikt, kan uw stem
veranderen en daardoor uw telefoongesprek,
bijvoorbeeld voor een noodoproep, vertra‐
gen.
RMaakt u zich voor het begin van de rit eerst
vertrouwd met de functies van het spraakge‐
stuurd bedieningssysteem.
Bediening
Overzicht van de bediening van de LINGUA‐
TRONIC met het multifunctioneel stuurwiel
De LINGUATRONIC is circa een halve minuut na
het inschakelen van het contact bedrijfsgereed.
1De tuimelschakelaar omhoogdrukken: £
LINGUATRONIC starten
2De draaiknop indrukken: 8Geluid uit-/
inschakelen (LINGUATRONIC beëindigen)
De draaiknop omhoog-/omlaagdraaien:
Volume verhogen/verlagen
3De tuimelschakelaar omhoogdrukken: 6
Gesprek voeren/aannemen
De tuimelschakelaar omlaagdrukken: ~
Gesprek weigeren/beëindigen (LINGUA‐
TRONIC beëindigen)
LINGUATRONIC 183
Dialoog met de LINGUATRONIC voeren
#Dialoog starten of voortzetten: De tuimel‐
schakelaar £in het multifunctioneel
stuurwiel indrukken.
Een gesproken opdracht kan na een geluids‐
signaal worden gesproken.
#Invoer corrigeren: De gesproken opdracht
"Correctie" uitspreken.
#Record in de keuzelijst selecteren: Een
regelnummer of de inhoud uitspreken.
#In de keuzelijst bladeren: De gesproken
opdrachten "Volgende pagina" of "Vorige
pagina" uitspreken.
#Dialoog onderbreken: De gesproken
opdracht "Pauze" uitspreken.
#Dialoog afbreken: De gesproken opdracht
"Afbreken" spreken.
Bedienbare functies
Met het spraakgestuurd bedieningssysteem
LINGUATRONIC kunt u afhankelijkvan de uitrus‐
ting de volgende systemen bedienen:
RTelefoon
RSms
RNavigatie
RAdresboek
RRadio
RAudio (geheugenkaart, Media Interface, USB
en Bluetooth®-audio)
RTv
RAuto
Overzicht soortengesproken opdrachten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vol‐
gende soorten gesproken opdrachten:
RAlgemene gesproken opdrachten kunnen
te allen tijde en onafhankelijk van de actuele
applicatie worden gesproken, bijvoorbeeld de
gesproken opdrachten "Navigeer naar",
"Selecteer" of "SMS aan".
RApplicatiespecifieke gesproken opdrach‐
ten zijn alleen voor de actieve applicatie
beschikbaar.
Na het startenvan de Linguatronic wordt een
teleprompter weergegeven. Deze voert naast de
beschikbare gesproken opdrachten voor de
momenteel actieve applicatie bijvoorbeeld ook
gesproken opdrachten van andere, niet actieve
applicaties uit. Daardoor raakt u sneller met de
beschikbare gesproken opdrachten vertrouwd.
Er kan door de lijst worden gescrold of deze kan
door middel van spraak of de controller/de
touchpad worden bediend.
Informatie over de ingestelde taal
Ukunt de taal van de LINGUATRONIC wijzigen,
door de systeemtaal te wijzigen. Als de LINGUA‐
TRONIC de ingestelde systeemtaal niet onder‐
steund, wordt Engels geselecteerd.
De LINGUATRONIC stelt de volgende talen
beschikbaar:
RDuits
REngels
RFrans
RItaliaans
RNederlands
184 LINGUATRONIC
RPools
RPortugees
RRussisch
RZweeds
RSpaans
RTsjechisch
RTurks
De LINGUATRONIC effectief gebruiken
Werking van de akoestische hulpfuncties
Voor de volgende onderwerpen ontvangt u infor‐
matie en hulp:
ROptimale bediening: Gesproken opdracht
"Beknopte handleiding“ spreken.
RActuele applicatie: De tuimelschakelaar
£in het multifunctioneel stuurwiel
omhoogdrukken en de gesproken opdracht
"Hulp" uitspreken.
RVerder dialoogverloop: De gesproken
opdracht "Hulp" tijdens een spraakdialoog
oproepen.
RBepaalde functie: De gesproken opdrachten
voor de gewenste functie oproepen, bijvoor‐
beeld "Hulp telefoon".
Aanwijzingen om de spraakherkenning te
verbeteren
De LINGUATRONIC verstaat u niet:
RDe LINGUATRONIC alleen vanaf de bestuur‐
dersstoel bedienen.
RDe gesproken opdrachten samenhangend en
duidelijk uitspreken, maar zonder te overdrij‐
ven.
RBij het invoeren van de gesproken opdrach‐
ten luide storende geluiden vermijden, bij‐
voorbeeld door de aanjager.
Een spraakinvoer in het adresboek wordt niet
herkend:
RAlleen zinvolle adresboekrecords in het sys‐
teem/de mobiele telefoon aanmaken, bij‐
voorbeeld naam en voornaam in het juiste
veld.
RGeen afkortingen, onnodige spaties en speci‐
ale tekens gebruiken.
Een zenderlijstinvoer wordt niet herkend:
RDe gesproken opdracht "Zenderlijst voorle-
zen" uitspreken.
Duidelijke gesproken opdrachten
Overzicht gesproken omschakelopdrachten
Gesproken omschakelopdrachten kunnen voor
het openen van bepaalde applicaties worden
gebruikt. De commandoselectie kan onafhanke‐
lijk van de op dat moment actieve toepassing
worden gebruikt.
LINGUATRONIC 185
Gesproken omschakelopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigatie Omschakelen naar navigatie
Kaart Omschakelen naar kaartweergave
Adresboek Omschakelen naar adresboek
Telefoon Omschakelen naar telefoonfunctie
SMS Omschakelen naar sms
Radio Omschakelen naar radiofunctie
Media Omschakelen naar mediafunctie
USB Omschakelen naar usb
Geheugenkaart Omschakelen naar geheugenkaart
Internetapplicatie <Naam> Start van een Mercedes-Benz online applicatie. Voor het gebruik is eenmalig gericht opbellen nood‐
zakelijk.
Mercedes-Benz apps Omschakelen naar de Mercedes-Benz Apps
Connect Omschakelen naar internetfunctie
186 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Voertuigmenu Omschakelen naar voertuiginstellingen
Systeeminstellingenmenu Omschakelen naar systeeminstellingen
Overzicht gesproken navigatie-opdrachten
Met de gesproken navigatie-opdrachten kunt u
speciale bestemmingen of normale adressen
invoeren en bovendien belangrijke navigatie-
instellingen direct uitvoeren.
Gesproken navigatie-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigeer naar <Adres/POI/contact> Universeel zoeken naar alle soorten bestemmingen. Het zoeken in de adresboekcontacten, in de
navigatiedatabank en op het internet (speciale bestemmingen) wordtgeactiveerd. De volgorde van
de gegevens, bijvoorbeeld van de stad, straat of het huisnummer, kanvariabel worden gekozen.
Adres in <land> Bestemmingsinvoer in het gewenste land, bijvoorbeeld een adres in Frankrijk
Thuis Navigatie naar het thuisadres starten
Werk Navigatie naar het werkadres starten
Speciale bestemming <POI> Bestemmingsinvoer voor een speciale bestemming, bijvoorbeeld speciale bestemming Brandenbur‐
gerTor. Het zoeken in de navigatiedatabank en op het internet wordtgeactiveerd.
LINGUATRONIC 187
Gesproken opdracht Functie
POI onlinezoeken <POI> Activeren van het zoeken naar speciale bestemmingen uitsluitend op het internet
Navigeer naar contact <Naam> Bestemmingsinvoer voor een contact in het adresboek
Land invoeren
Plaats invoeren
Stadsdeel invoeren
Straat invoeren
Kruising invoeren
Huisnummer invoeren
Postcode invoeren
Land/plaats/stadsdeel/straat/kruising/huisnummer/postcode invoeren
Eten in de buurt
Parkeren in de buurt
Snelwegparkeerplek met toilet in de buurt
Tanken in de buurt
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations in
de buurt
Restaurant langs de route
Parkeren langs de route
Snelwegparkeerplek met toilet langs de route
Parkeren langs de route
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations
langs de route
188 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Restaurant op de bestemming
Parkeren op de bestemming
Snelwegparkeerplek met toilet op de bestem-
ming
Tanken op de bestemming
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations op
de bestemming
Laatste bestemmingen Bestemming uit de lijst van laatst ingevoerde bestemmingen selecteren
Alternatieve routes Routebegeleiding naar een andere route omschakelen
Routebegeleiding starten Routebegeleiding na het invoeren van een geldige bestemming starten
Routebegeleiding afbreken Routebegeleiding afbreken
Rijaanwijzingen aan
Rijaanwijzingen uit
Gesproken aanwijzingen van de routebegeleiding in- en uitschakelen
Verkeerskaart aan
Verkeerskaart uit
Verkeerskaart in- en uitschakelen
Symbolen voor speciale bestemmingen aan
Symbolen voor speciale bestemmingen uit
Weergavevan de symbolen voor speciale bestemmingen op de kaart in- en uitschakelen
LINGUATRONIC 189
Overzicht gesproken telefoonopdrachten
Met de gesproken telefoonopdrachten kunt u
telefoneren of het adresboek doorzoeken.
Gesprokentelefoonopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Kies <Naam> Telefoongesprek voeren. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Zoek contact <Naam> Zoekt een contact en geeft dit weer. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Gekozen telefoonnummers Weergavevan de laatste gesprekken
Nummer herhalen Kiezen van het laatstgekozen telefoonnummer
Overzicht gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken radio- en tv-opdrachtenkunnen ook
worden gebruikt als de radio- of tv-functie op de
achtergrond actief is.
190 LINGUATRONIC
Gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Zender <Naam> Ontvangbare of opgeslagen zenders oproepen
<Frequentie> Directe frequentie-invoer
Volgende zender Naar de volgende beschikbare zender omschakelen
Vorige zender Naar de vorige zender omschakelen
Zender opslaan Zender wordt in de zenderlijst opgeslagen
Zenderlijst weergeven Naam van alle ontvangbare zenders weergeven
Zenderlijst voorlezen Naam van alle ontvangbare zenders beluisteren
Verkeersinformatie aan
Verkeersinformatie uit
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Radio-informatie aan
Radio-informatie uit
Informatie over de actuele zender in- en uitschakelen
LINGUATRONIC 191
Overzicht gesproken mediaspeler-opdrach‐
ten
Gesproken mediaspeler-opdrachten kunnen ook
worden gebruikt als de mediaspeler op de ach‐
tergrond actief is.
192 LINGUATRONIC
Gesproken mediaspeler-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Speel <titel>
Speel <albums>
Speel <artiesten>
Speel <componisten>
Speel <muziekstijlen>
Speel <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
Mediazoeken<titel>
Mediazoeken <albums>
Mediazoeken <artiesten>
Mediazoeken <componisten>
Mediazoeken <muziekstijlen>
Mediazoeken <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
LINGUATRONIC 193
Gesproken opdracht Functie
Toon alle albums
Toon alle artiesten
Toon alle componisten
Toon alle muziekgenres
Toon alle titels
Toon alle afspeellijsten
Er wordttelkens naar de aanwezige albums, artiesten, componisten, muziekstijlen, titels of weerga‐
velijstengezocht.
Volgende titel Volgende titel selecteren
Vorige titel Vorige titel selecteren
Randomweergave aan
Randomweergave uit
Random-weergave in- en uitschakelen
Overzicht gesproken berichtenopdrachten
Met de gesproken berichtenopdrachten kunnen
sms-berichtenworden opgesteld, bewerkt en
beluisterd.
194 LINGUATRONIC
Gesproken berichten-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
SMS aan <naam> Bericht opstellen. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Beantwoorden Een bericht beantwoorden.
SMS doorsturen Bericht doorsturen.
Overzicht gesproken auto-opdrachten
Met de gesproken auto-opdrachten kunt u direct
de overeenkomstige menu's voor de auto-instel‐
lingen oproepen.
Gesproken auto-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Sfeerverlichtingsmenu Instellingen voor sfeerverlichting weergeven
Sfeerverlichting "blauw" Sfeerverlichting op blauw omschakelen
Weergaven en stijlen menu Display-instellingen weergeven
Assistentiemenu Assistentie-instellingen weergeven
LINGUATRONIC 195
Gesproken opdracht Functie
Temperatuurregelingsmenu Klimaatregelingsinstellingen weergeven
Automatische temperatuurregeling bestuurder
aan
De automatische airconditioning aan bestuurderszijde inschakelen
Verlichtingsmenu Verlichtingsinstellingen weergeven
Buitentemperatuur Buitentemperatuur weergeven
Motorgegevens Motorgegevens weergeven
Stoelverwarming passagier stand "2" De stoelverwarming van de passagiersstoel in de stand 2 zetten
Verbruiksmenu Verbruik weergeven
Autogegevens Voertuiggegevens weergeven
196 LINGUATRONIC
Overzicht en bediening
Overzicht multimediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Uitrusting met touchpad
1Touch-control
Toetsengroep multimediasysteem op het
stuurwiel (/pagina 170)
2Mediadisplay
3Tuimelschakelaar omhoog- of omlaagdruk‐
ken: Het volume verhogen of verlagen
(/pagina 204)
4Displaytoets toont volume, actueel volume
tijdens de instelling of geluid uit
Displaytoets indrukken: Multimediasysteem
in- of uitschakelen
5Touchpad
Uitrusting met controller
1Touch-control
Multimediasysteem 197
Toetsengroep multimediasysteem op het
stuurwiel (/pagina 170)
2Mediadisplay
3Tuimelschakelaar omhoog- of omlaagdruk‐
ken: Het volume verhogen of verlagen
(/pagina 204)
4Displaytoets toont volume, actueel volume
tijdens de instelling of geluid uit
Displaytoets indrukken: Multimediasysteem
in- of uitschakelen
5Touchpad of controller
Aanwijzingen voor mediadisplay
*AANWIJZING Bekrassen van het display
Het display heeft een zeer gevoelig hoog‐
glansoppervlak. Er is risico op krassen.
#Aanraking van het display vermijden.
#Aanwijzingen met betrekking tot het rei‐
nigen in acht nemen.
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur in acht nemen
(/pagina 327).
Automatischetemperatuuruitschakeling: Als
de temperatuur te hoog is, wordt eerst de hel‐
derheid automatisch gereduceerd. Vervolgens
kan het display tijdelijk volledig worden uitge‐
schakeld.
%Als u een gepolariseerde zonnebril draagt,
kan het display moeilijker of beperkt aflees‐
baar zijn.
Overzicht centrale bedieningselementen
Uitrusting touchpad
1Touch-control
2Touchpad
198 Multimediasysteem
Uitrusting controller
1Touch-control
2Controller
Touch-Control
Touch-control bedienen
#Hoofdfuncties oproepen: De toets1
indrukken.
of
#De toets3lang ingedrukt houden.
#Favorieten oproepen: De toets1indruk‐
ken.
#Op de touch-control2omlaag vegen.
#Lijst openen: Op de touch-control2druk‐
ken.
#Lijst sluiten: De toets3indrukken.
of
#Op de touch-control2naar rechts vegen.
#Menupunt selecteren: Op de touch-control
2omhoog, omlaag, naar links of rechts
vegen.
#Op de touch-control2drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeu‐
rige richting vegen.
Gevoeligheid voor de touch-control instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
5Touch-Control gevoeligheid
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
Controller bedienen
Voorwaarden
RHet multimediasysteem is uitgerust met een
controller.
Multimediasysteem 199
1Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
2Controller
3Toets©
Hoofdfuncties en favorieten oproepen
Bedieningsmogelijkheden van de controller:
#Linksom of rechtsom draaien 3.
#Naar links of rechts schuiven 1.
#Omhoog of omlaag schuiven 4.
#Diagonaal schuiven 2.
#Kort of lang indrukken 7.
Touchpad
Touchpad bedienen
Voorwaarden
RHet multimediasysteem is uitgerust met een
touchpad.
1Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
2ToetsD
Besturingsmenu van de laatst actieve audio‐
bron oproepen
3Toets©
200 Multimediasysteem
Hoofdfuncties en favorieten oproepen
4Touchpad
De navigatie in menu's en lijstengebeurt via het
aanrakingsgevoelige oppervlak 4met een-vin‐
ger-veegbewegingen:
#Lijst openen of sluiten: Naar links of rechts
vegen.
#Menupunt selecteren: Omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts vegen.
#Op de touchpad 4drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In alle richtin‐
genvegen.
De volgende functies met twee-vinger-vee‐
gbewegingen gebruiken:
#Hoofdfuncties en Favorieten oproepen:
Met twee vingers omlaag vegen. De veegbe‐
weging moet aan de bovenzijde van de
touchpad beginnen.
#Schaal van de kaart vergroten of verklei‐
nen: Twee vingers uit elkaar of naar elkaar
toe bewegen.
#Besturingsmenu van de laatst actieve
audiobron oproepen: Met twee vingers
omhoogvegen. De veegbeweging moet aan
de onderzijde van de touchpad beginnen.
Gevoeligheid voor de touchpad instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
#Touchpad-gevoeligheid selecteren.
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
#Drukgevoeligheid instellen: Touchpad tik
in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de functie is ingeschakeld O, is
het aantippen van de touchpad voldoende
om een menupunt te selecteren.
Handschriftherkenning: Voorleesfunctie in-/
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Systeemfeedback
#Handschriftherkenning voorlezen in- Oof
uitschakelen ª.
Haptische bedieningsfeedback van de touch‐
pad in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
De functie biedt ondersteuning bij het invoeren
op de touchpad en bij het selecteren van
menu's.
#Haptische bedieningsfeedback in- Oof uit‐
schakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, vindt tijdens
de bediening op de touchpad een voelbare
terugkoppeling plaats door middel van tril‐
ling.
Zender en muziektitel met de touchpad
selecteren
#De toetsDop de touchpad indrukken.
of
#Met twee vingers naar bovenvegen. Het vee‐
ggebaar moet aan de onderzijde van de
touchpad beginnen.
Het besturingsmenu verschijnt voor de laatst
actieve audiobron.
Multimediasysteem 201
#Met een vinger omhoog of omlaag vegen.
Radio: De vorige of de volgende zender wordt
ingesteld.
Mediabron: De vorige of de volgende muziek‐
titel wordtgeselecteerd.
#Besturingsmenu verbergen: Met twee vin‐
gers naar beneden vegen.. Het veeggebaar
moet aan de bovenzijde van de touchpad
beginnen.
Favorieten
Overzicht Favorieten
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Er kunnen in totaal 20
favorieten worden aangelegd.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RVoorgedefinieerdefavorieten uit deze cate‐
gorieën toevoegen (/pagina 202):
-Navigatie
-Entertainment
-Telefoon
-Connect
-Voertuig
-Systeeminstellingen
REigen favorieten toevoegen
(/pagina 202).
RFavorieten hernoemen (/pagina 203).
RFavorieten verschuiven (/pagina 203).
RFavorieten wissen (/pagina 203).
RAlle favorieten terugzetten (/pagina 203).
Favorieten oproepen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Navigeren betekent:
ROver de touch-control of de touchpad
vegen.
Favorieten verlaten
#De toets©indrukken.
Favorieten toevoegen
Vooraf gedefinieerdefavoriet toevoegen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Tweemaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Nieuwe favoriet selecteren.
De categorieën worden weergegeven.
#Een categorie selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#Een favoriet selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Eigenfavoriet toevoegen (voorbeeld)
#Voertuig selecteren.
#Verbruik op volledig scherm selecteren.
#De toets©zo lang ingedrukt houden, tot
de favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
202 Multimediasysteem
Wanneer Er is geen functie bewaard, die opge-
slagen kan worden. wordtweergegeven, kan de
geselecteerde functie niet worden toegevoegd.
Favorieten hernoemen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Hernoemen selecteren.
#De tekens invoeren.
#De invoer bevestigen: ¡selecteren.
Favorieten verschuiven
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Verschuiven selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Favorieten wissen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Wissen: Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
#Alle favorieten terugzetten: Alles terugzet-
ten selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
De favorieten worden op de fabrieksinstellin‐
genteruggezet.
Geluid in- en uitschakelen
#Uitschakelen: Op de volumeknop 1druk‐
ken.
In de statusregelvan het mediadisplay ver‐
schijnt het symbool 8.
Verkeersinformatie en gesproken rij-aanwij‐
zingen zijn ook bij uitgeschakeld geluid te
horen.
#Inschakelen: Van mediabron wisselen of aan
de volumeknop 1draaien.
Multimediasysteem 203
Volume instellen
#Op multifunctioneel stuurwiel: De volume‐
knop 1draaien.
Het volume van de actuele radio- of media‐
bron wordt ingesteld. De volumes van andere
geluidsbronnen kunnen afzonderlijkworden
ingesteld.
Deze in de volgende situaties aanpassen:
Rtijdens een verkeersbericht
Rtijdens een gesproken rij-aanwijzing
Het volume van de gesproken rij-aanwij‐
zing wijzigt afhankelijkvan het volume
van de actuele mediabron.
Rtijdens een telefoongesprek
Rbij het in- of uitparkeren met de actieve
parkeerassistent
#Op multimediasysteem: De tuimelschake‐
laar 1omhoog- of omlaagdrukken.
Het volume wordtverlaagd of verhoogd.
De displaytoets links naast de tuimelschake‐
laar toont het actuele volume tijdens de
instelling.
of
#Op het multimediasysteem Systeem selecte‐
ren.
#Audio selecteren.
#Een volume-instelling selecteren.
#Het volume instellen.
Invoeren vantekens
Tekeninvoer gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
204 Multimediasysteem
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De tekeninvoer gebruikt u bijvoorbeeld in de vol‐
gende situaties:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren.
REen telefoonnummer kiezen.
De volgende functies zijn beschikbaar:
REen teken in de balk met tekens selecteren.
REen teken op de touchpad schrijven.
Het invoeren vantekens kan met het ene bedie‐
ningselement worden gestart en met een ander
worden voortgezet.
Het multimediasysteem is ofwel met touchpad,
ofwel met controller uitgerust.
#Op de touch-control en op de controller
(indien beschikbaar): De tekens in de balk
met tekens selecteren.
Afhankelijkvan het invoerdoel zijn deze
tekens beschikbaar:
RDe volledige tekenset wordtweergege
ven.
RAlleen die tekens worden weergegeven,
die afhankelijkvan de invoervoortgang
beschikbaar zijn.
Andere tekens zijn grijsweergegeven.
#Op de touchpad (indien beschikbaar): De
tekens in de balk met tekens selecteren.
of
#De tekens op het aanrakingsgevoelige opper‐
vlak van de touchpad schrijven.
De handschriftherkenning ondersteunt met
tekensuggesties en een voorleesfunctie.
Voorbeelden voor het invoeren vantekens zijn:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren via vrij of stapsgewijs zoeken.
REen internetadres invoeren.
Tekens op de touchpad invoeren
Voorwaarden
RHet ingevoerde of geselecteerde teken moet
voorgelezen worden: De voorleesfunctie van
de handschriftherkenning is ingeschakeld
(/pagina 201).
Voorbeeld: Favoriet hernoemen
#De functie "Favoriet hernoemen" oproepen
(/pagina 203).
Multimediasysteem 205
#Teken invoeren: Het teken met een vinger
op de touchpad schrijven.
Het tekenwordt in de invoerregel ingevoerd.
Als verschillende interpretaties van het teken
mogelijk zijn, worden deze weergegeven.
#Tekenvoorstel selecteren: Op de touchpad
omhoog of omlaag vegen.
#Het invoeren vantekens voortzetten.
#Spatie invoegen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar rechts vegen.
#Teken wissen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar links vegen.
#Invoer bevestigen: Op de touchpad druk‐
ken.
#Invoeren vantekens beëindigen: omhoog
vegen.
of
#De toets%indrukken.
Voorbeeld: bestemming invoeren (navigatie)
#De speciale bestemming of het adres invoe‐
ren (/pagina 223).
Systeeminstellingen
Display
Display-instellingen configureren
Multimediasysteem:
4Systeem 5GWeergave en stijlen
Displayhelderheid instellen
#Helderheid display selecteren.
#De lichtsterkte selecteren.
Display uit- en inschakelen
#Uit: Display uit selecteren.
#Aan: Een toets indrukken, bijvoorbeeld: %
Displaydesign
#Dag-/nachtdesign selecteren.
#Automatisch,Dagdesign of Nachtdesign
selecteren.
Extra displaygebied
Afhankelijk van de auto kanverschillende extra
informatie worden weergegeven. Het extra dis‐
playgebied omvat het linker of het rechter derde
deel van het display.
#Extra displaygedeelte selecteren.
De volgende weergavenkunnen worden geselec‐
teerd:
RDynamisch
RNavigatiekaart
RVerbruik
RTijd en datum
Tijd en datum
Tijd en datum automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
#Handmatige tijdsinstelling uitschakelen ª.
De tijd en de datum worden automatisch
overeenkomstig de geselecteerde tijdzone en
zomertijdoptie ingesteld.
%De correcte tijd is voor de volgende functies
noodzakelijk:
RRoutebegeleiding met tijdafhankelijke
verkeersgeleiding
RBerekening van de geplande aankomst‐
tijd
206 Multimediasysteem
Tijdzone instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijdzone:
De landenlijst wordtweergegeven.
#Een land selecteren #.
Afhankelijkvan het land worden tijdzones
weergegeven.
#Een tijdzone selecteren.
De ingestelde tijdzone wordt achter Tijdzone:
weergegeven.
Zomertijd instellen
De opties Automatische zomertijd en Zomertijd
kunnen niet in alle landen worden geselecteerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
Automatisch
#Automatische zomertijd in- Oof uitschake
len ª.
Handmatig
#Automatische zomertijd uitschakelen ª.
#Zomertijd selecteren.
#Aan of Uit selecteren.
Tijd- en datumformaat instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Formaat instellen
#Datum- en tijdformaat instellen #.
Tijd handmatig instellen
Voorwaarden
RDe functie Handmatige tijdsinstelling is inge‐
schakeld.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijd instell.
#De uren instellen.
#Voor het instellen van de minuten naar rechts
navigeren.
#De minuten instellen.
#Wijzigingen bij het verlaten van het menu
bevestigen.
De datum wordt automatisch via GPS ingesteld.
Verbinding
Hotspot via business-telefonie instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Hotspot instellen
#Mobiele hotspot in de auto selecteren selec‐
teren.
#Business-telefoon selecteren.
De hotspot is actief.
Externe apparaten (bijvoorbeeld tablets) kun‐
nen via de business-telefonie met het multi‐
mediasysteem worden verbonden.
%Informatie over het onderwerp Hotspot
instellen (/pagina 278).
Overdracht van de positie van de auto in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Positie auto doorgeven selecteren.
Multimediasysteem 207
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Bluetooth®
Informatie over Bluetooth®
Bluetooth®is een techniek voor draadloze gege
vensoverdrachtoverkorte afstanden tot circa
10 m.
Via Bluetooth®kunt u bijvoorbeeld uw mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbinden
en de volgende functies gebruiken:
RHandsfree-installatie met toegang tot de vol‐
gende opties:
-Contacten (/pagina 259)
-Nummerlijsten (/pagina 261)
-Sms
RInternetverbinding
RMuziek via Bluetooth®-audio beluisteren
(/pagina 295)
RVisitekaartjes (vCard) overbrengen naar de
auto
Bluetooth®is een geregistreerde handelsmerk
van de Bluetooth Special Interest Group (SIG)
Inc.
%Internetverbinding via Bluetooth®is niet in
alle landen beschikbaar.
Bluetooth®in- en uitschakelen
Voorwaarden voor het uitschakelen van Blue‐
tooth®:
RApple CarPlay is niet actief.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Bluetooth®in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer Android Auto actief is, verschijnt een
vraag of Bluetooth®werkelijk moet worden uit‐
geschakeld.
#Ja selecteren.
Android Auto wordt beëindigd en Bluetooth®
wordt uitgeschakeld.
Wi-Fi
Overzicht WiFi-verbinding
WiFi kanworden gebruikt om een verbinding met
een WiFi-netwerk totstand te brengen en toe‐
gang tot het internet of andere netwerkappara‐
tuur te verkrijgen.
De volgende verbindingsmogelijkheden zijn
beschikbaar:
RWiFi-verbinding
De WiFi-verbinding wordt met een WiFi-appa‐
raat, bijvoorbeeld de mobiele telefoon van de
klant of een tablet-PC, tot stand gebracht.
RMultimediasysteem als WiFi-hotspot
Op deze manier kan bijvoorbeeld een tablet-
PC of notebook worden verbonden.
Voor de verbindingsopbouw kunt u deze metho‐
des gebruiken:
RWPS PIN
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een pincode.
RWPS PBC
208 Multimediasysteem
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats met de druk op een toets
(Pushbutton).
RBeveiligingssleutel
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een beveiligingssleutel.
WiFi instellen
Voorwaarden
RHet te verbinden apparaat moet een van de
drie beschreven verbindingssoorten onder‐
steunen (/pagina 208).
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
WiFi in en uitschakelen
#Wi-Fi in- Oof uitschakelen ª.
Als Wi-Fi is uitgeschakeld ª, is de communi‐
catie via Wi-Fi met alle apparatuur onderbro‐
ken. Daardoor kan er ook geen verbinding
met de HERMES communicatiemodule wor‐
den gemaakt. Functies zoals de dynamische
routebegeleiding met Live Traffic Information
zijn dan niet beschikbaar.
Het multimediasysteem via Wi-Fi met een
apparaat verbinden
Als geen HERMES communicatiemodule is
gemonteerd, is deze functie beschikbaar.
Het type verbindingsopbouw moet op het multi‐
mediasysteem en op het te verbinden apparaat
zijn geselecteerd.
%Het verbindingsverloop kan afhankelijkvan
het apparaat afwijken. De aanwijzingenvol‐
gen die op de displaysworden weergegeven.
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
#Internetinstellingen selecteren.
#Wi-Fi-netwerken zoeken selecteren.
Via beveiligingssleutel
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk selecteren.
#Op het te verbinden apparaat de beveiligings‐
sleutel laten weergeven (zie de handleiding
van de fabrikant).
#Deze beveiligingssleutel bij het multimedia‐
systeem invoeren.
#De invoer met ¡bevestigen.
%De verbindingssoort via een beveiligingssleu‐
tel ondersteunt alle apparaten.
Via WPS PIN
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
Het multimediasysteem genereert een pin‐
code met acht tekens.
#Deze pincode bij het te verbinden apparaat
invoeren.
#De invoer bevestigen.
Via een druk op de toets
%Deze functie is alleen beschikbaar bij een
Wi-Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#Bij het te verbinden apparaat in de optie "Via
WPS PBC verbinden" selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken.
Multimediasysteem 209
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Apparaat is reeds verbonden
#Automatisch verbinden: In de lijst een Wi-
Fi-netwerk markeren.
#¥Automatisch verbinden inschakelen
O.
#Verbinden: In de lijst een Wi-Fi-netwerk mar‐
keren.
#¥Verbinden selecteren.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.
Deze functies zijn mogelijk als het apparaat
reeds met het Wi-Fi-netwerk verbonden
werd.
Wi-Fi-hotspot instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
Multimediasysteem als Wi-Fi-hotspot confi‐
gureren
Het type verbindingsopbouw is afhankelijk van
het te verbinden apparaat. De functie moet door
het multimediasysteem en door het te verbinden
apparaat worden ondersteund. Het type verbin‐
dingsopbouw moet op het multimediasysteem
en op het te verbinden apparaat zijn geselec‐
teerd.
#Hotspot instellen selecteren.
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
markeren.
WPS PIN genereren
#¥Via WPS PIN Generatie verbinden
selecteren.
#De pincode die op het mediadisplay wordt
weergegeven, op het te verbinden apparaat
invoeren en bevestigen.
Via WPS PIN verbinden
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
#WPS PIN invoeren selecteren.
#De pincode die op het display van het
externe apparaat wordtweergegeven, in het
multimediasysteem invoeren.
#Verder selecteren.
Via een druk op de toetsverbinden
Voorwaarden
RDeze functie is alleen beschikbaar bij een Wi-
Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken of Verbinden selecteren.
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Via beveiligingssleutel verbinden
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Er wordt een beveiligingssleutel weergege
ven.
#Op het te verbinden apparaat de auto selec‐
teren. Deze wordtweergegeven met de SSID
MB HOTSPOT XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het mediadis‐
play wordtweergegeven, op het te verbinden
apparaat invoeren.
#De invoer bevestigen.
210 Multimediasysteem
Nieuwe beveiligingssleutel genereren:
#Hotspot instellen selecteren.
#Wachtzin aanmaken selecteren.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
#Beveiligingssleutel opslaan: Opslaan selec‐
teren.
Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel
wordt opgeslagen, worden alle bestaande Wi-
Fi-verbindingen verbroken. Als opnieuw Wi-Fi-
verbindingen worden gemaakt, moet de
nieuwe beveiligingssleutel worden ingevoerd.
COMAND Touch apparatuur beheren
Voorwaarden
RDe app COMAND Touch is op het externe
apparaat (bijvoorbeeld tablet of smartphone)
geïnstalleerd.
RWi-Fi is ingeschakeld (/pagina 209) en het
multimediasysteem is als Wi-Fi-hotspot
geconfigureerd (/pagina 210).
Multimediasysteem:
4Systeem 5COMAND Touch
Nieuw apparaat verbinden en autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#De beveiligingssleutel op het externe appa‐
raat invoeren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het nieuwe appa‐
raat Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Reeds verbonden apparaat autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
Reeds verbonden apparaten worden weerge‐
geven.
#Doorgaan met de verbonden apparaten
selecteren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het apparaat
Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Apparaat deautoriseren
#Een geautoriseerd apparaat uit de lijst selec‐
teren.
Er verschijnt een vraag of u het geselec‐
teerde apparaat wilt deautoriseren.
#Ja selecteren.
Het apparaat wordtgedeautoriseerd.
Multimediasysteem 211
Kinderslot in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Kinderbeveiliging
Extern apparaat blokkeren
#Een extern apparaat selecteren.
#Blokkeren selecteren.
Het apparaat dat via de COMAND Touch App
is verbonden wordt geblokkeerd Oof gede‐
blokkeerd ª.
Systeemtaal
Aanwijzingen voor de systeemtaal
Met deze functie wordt de taal voor de menu‐
meldingen en de gesproken rij-aanwijzingen vast‐
gelegd. De taalselectie is van invloed op de
mogelijkheden voor de tekeninformatie. Niet alle
talen worden ondersteund voor de gesproken rij-
aanwijzingen. Als een taal niet wordt onder‐
steund, hoort u de gesproken rij-aanwijzingen in
het Engels.
Systeemtaal instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Taal (language)
#De taal instellen.
Eenheid voor afstand instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5%Maateenheden
#km of mijl selecteren.
#Voor een weergave op het multifunctioneel
display van het instrumentendisplay Digitale
snelheidsmeter inschakelen O.
Gegevensimport en gegevensexport
Functie voor het importeren/exporterenvan
gegevens
De volgende functies zijn mogelijk:
RGegevens van een systeem of een auto op
een ander systeem of een andere auto over‐
brengen.
REen veiligheidskopie van uw persoonlijke
gegevens aanmaken en weer laden.
RUw persoonlijke gegevens met pinbeveiliging
tegen ongewenste export beveiligen.
%In acht nemen dat het bestandssysteem
NTFS niet wordt ondersteund. Geadviseerd
wordt het bestandssysteem FAT32.
Gegevens importeren/exporteren
*AANWIJZING Gegevensverlies door te
vroeg verwijderen
#Bij het exporterenvangegevens niet de
gegevensdrager verwijderen.
Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor
eventueel verlies vangegevens.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
Rhet contact is ingeschakeld of de motor is
gestart.
212 Multimediasysteem
RDe sd-kaart is aangebracht (/pagina 287)
of het usb-apparaat is aangesloten
(/pagina 289).
Multimediasysteem:
4Systeem 5Systeemback-up
#Gegevens importeren of Gegevens exporte-
ren selecteren.
Importeren
#Een gegevensdrager selecteren.
Er verschijnt een vraag of de actuele gege
vens werkelijk moetenworden overschreven.
Bij gegevens die van een andere auto afkom‐
stig zijn wordt dit bij het inlezen herkend.
Wanneer de gegevens geïmporteerd zijn,
wordt het multimediasysteem opnieuw
gestart.
%Actuele voertuiginstellingen kunnen na het
importerenveranderen.
Exporteren
Wanneer de pinbeveiliging is ingeschakeld, ver‐
schijnt het invoermenu voor de pincode.
#De viercijferige pincode invoeren.
#Een gegevensdrager selecteren.
De gegevens worden geëxporteerd. De
export vangegevens kan enkele minuten
duren.
Pincode-controle in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5PIN-beveiliging
Pincode opslaan
#PIN instellen selecteren.
#Een viercijferige pincode invoeren.
#De viercijferige pincode opnieuw invoeren.
Wanneer beide pincodes overeenkomen, is
de pinbeveiliging actief.
Pincode wijzigen
Voorwaarden
REr moet een actuele pincode ingesteld zijn.
#Instellingen wijzigen selecteren.
#De actuele pincode invoeren.
#PIN wijzigen selecteren.
#Een nieuwe pincode opslaan.
Pinbeveiliging voor gegevensexport active‐
ren
#Instellingen wijzigen selecteren.
Met pincode bevestigen.
#Gegevensexport beveiligen selecteren.
De functie in- Oof uitschakelen ª.
Pincode deblokkeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig.
REen Mercedes me account onder http://
www.mercedes.me is aanwezig.
RDe dienst Personalisering (/pagina 214)is
geactiveerd.
Wanneer u driemaal een verkeerde pincode
heeft ingevoerd, wordt uw pincode geblokkeerd.
Ukunt via het Mercedes me connect online por‐
taal een eenmalig wachtwoord laten toewijzen,
waarmee u de pinbeveiliging kunt terugzetten.
#PIN deblokkeren selecteren.
Multimediasysteem 213
#Het eenmalige wachtwoord invoeren.
De pinbeveiliging wordtteruggezet en u kunt
een nieuwe pincode instellen.
%Als alternatief kunt u de pinbeveiliging bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten
terugzetten.
Gebruikersprofiel
Gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
Gebruikersprofiel bij start weergeven
Wanneer deze functie actief is, wordt bij het
opstartenvan het systeem gevraagd, welk
gebruikersprofiel moet worden gebruikt.
#Profielkeuze na het starten weergeven selec‐
teren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Gebruikersprofiel selecteren
#Gastprofiel of individueel profiel selecteren
#.
%Enkele instellingen uit het gebruikersprofiel
worden alleen bij stilstaande auto of inge‐
schakeld contact geladen.
Automatische synchronisatie
Bij het in- en uitschakelen van het contact vindt
elke keer een synchronisatie van de individuele
gebruikersprofielen op het multimediasysteem
en de server plaats. Daarmee zijn altijd de meest
actuele gebruikersprofielen beschikbaar.
#Automatische synchronisatie selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%Voor meer informatie over het in- of exporte
renvangebruikersprofielen (/pagina 214).
Gebruikersprofiel opstellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Profiel aanmaken
#Een naam invoeren.
#aselecteren.
In het gebruikersprofiel wordt bijvoorbeeld de
volgende informatie opgeslagen:
RSysteeminstellingen
RInstellingen in de zenderlijst van de tv-tuner
RNavigatie- en verkeersinformatie
De instellingen verschillen, afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruikersprofiel importeren/exporteren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 278).
REr is een Mercedes me account onder
http://www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Personalisering is geactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Handmatige export/import
Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
Alleen individuele profielen kunnen worden
geïmporteerd of geëxporteerd.
De individuele profielen worden altijd verzameld
geïmporteerd of geëxporteerd.
214 Multimediasysteem
#Import: Profielen van de server importeren
selecteren.
De melding Het importeren van de profielen
overschrijft de bestaande profielen. Wilt u
doorgaan? verschijnt.
#Ja selecteren.
De gebruikersprofielen worden geïmpor‐
teerd.
#Export: Profielen naar server exporteren
selecteren.
De gebruikersprofielen worden geëxporteerd.
%Bepaalde instellingen, zoals adresboekre‐
cords of laatste bestemmingen uit de naviga‐
tie, worden niet geëxporteerd.
Opties van het gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
#Profiel markeren.
#¥Opties selecteren.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHernoemen
RWissen
RTerugzetten
%Het gastprofiel kan niet worden gewist of
een andere naam krijgen.
Software-actualisering
Informatie met betrekking tot software-
update
Wanneer een update beschikbaar is, geeft het
multimediasysteem een overeenkomstige aan‐
wijzing.
Afhankelijk van de bron, kunnen verschillende
updates worden uitgevoerd:
Software-actualisering
Bron van de upda‐
tes
Type update
Updates via mobiele
telefoon Navigatiekaarten, sys‐
teemupdates, digitale
handleiding
Updates via een
extern opslagme‐
dium, bijvoorbeeld
een usb-stick
Navigatiekaarten
%Voor updates via de mobiele telefoon is een
actieve internetverbinding van de auto nodig.
Deze is niet in alle landen beschikbaar. Voor
meer informatie over de internetverbinding,
zie (/pagina 277).
Voordelen van software-updates
Dankzij software-updates is uw auto up-to-date.
Teneinde de kwaliteit van onze dienstenvoortdu‐
rend te verbeteren, ontvangt u voortaan updates
voor uw multimediasysteem, de dienstenvan
Mercedes me connect en de communicatiemo‐
dule van uw auto. Deze ontvangt u heel comfor‐
Multimediasysteem 215
tabel via de mobiele-telefoonverbinding van uw
auto en ze worden naar keuze automatisch uitge‐
voerd. Op de Mercedes me-Portal kunt u de sta‐
tus van uw updatesvolgen en informatie over
mogelijke nieuwigheden vinden.
Overzicht van de voordelen:
RSoftware-updates comfortabel via het
mobiele-telefoonnet ontvangen
RVerbetert de kwaliteit en beschikbaarheid
van de dienstenvan Mercedes me connect
RHoudt uw multimediasysteem en de commu‐
nicatiemodule up-to-date
Meer informatie over de software-updates onder
http://me.mercedes-benz.com
Software-actualisering uitvoeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 277).
RVoor de automatische online-actualise‐
ring: Uw auto beschikt over een vast inge‐
bouwde communicatiemodule.
Multimediasysteem:
4Systeem 5Software-actualisering
Automatische actualisering
#Automatische online-update inschakelen O.
De updates worden uitgevoerd.
De status van de actuele stand van de upda‐
teswordt weergegeven.
Handmatige actualisering
#Automatische online-update uitschakelen ª.
#Een update uit de lijst selecteren en de actu‐
alisering starten.
Software-actualisering activeren
#Het systeem opnieuw starten.
Functie belangrijke systeemupdates
Voor de integriteit van de gegevens van uw mul‐
timediasysteem kunnen belangrijke systeemac‐
tualiseringen noodzakelijk zijn. Deze moeten
worden geïnstalleerd, omdat anders de veiligheid
van uw multimediasysteem niet meer kanwor‐
den gewaarborgd.
%Wanneer de automatische software-update
actief is, worden de systeemupdates auto‐
matisch gedownload (/pagina 216).
Zodra een update kanworden gedownload, ver‐
schijnt er een overeenkomstige melding op het
mediadisplay.
U heeft de volgende opties:
RDownloaden
De update wordt op de achtergrond gedown‐
load.
RDetails
De informatie over de uit te voeren systeem‐
update wordtweergegeven.
RLater
De update kan op een later tijdstip handma‐
tig worden gedownload (/pagina 216).
Wanneer het downloaden beëindigd is en de
update kanworden geïnstalleerd, wordt u, bij‐
voorbeeld na het uit- en inschakelen van het
contact, hierovergeïnformeerd.
%De auto op een veilige en geschikte plaats
parkerenvoordat u met de installatie begint.
216 Multimediasysteem
Voorwaarden voor de installatie:
RHet contact is ingeschakeld.
RDe motor draait niet.
RDe aanwijzingen en waarschuwingen zijn
gelezen en geaccepteerd.
RDe parkeerrem is bediend.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, wordt
de update geïnstalleerd. Tijdens de installatie
van de update kan het multimediasysteem niet
worden bediend en zijn de voertuigfuncties
beperkt.
Wanneer tijdens de installatie fouten optreden,
wordt automatisch geprobeerd om de vorige ver‐
sie weer te herstellen. Als het herstellen van de
vorige versie niet mogelijk is, verschijnt een sym‐
bool op het display in de middenconsole. Naar
een gekwalificeerde werkplaats gaan om het
probleem te laten verhelpen.
Reset-functie (terugzetten)
Multimediasysteem:
4Systeem 5Terugzetten
Persoonlijke gegevens worden gewist, bijvoor‐
beeld:
RZendergeheugen
RVerbonden mobiele telefoons
#Ja selecteren.
Wanneer de pinbeveiliging actief is, verschijnt
een vraag of deze bij het terugzetten op de
fabrieksinstelling eveneens moet worden terug‐
gezet.
#Ja selecteren.
#Actuele pincode invoeren.
Pincode wordtteruggezet.
of
#Nee selecteren.
De actuele pincode blijft na het terugzetten
behouden.
%Als u uw pincode vergeten bent, kunt u de
pinbeveiliging door een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten deactiveren.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het terugzet‐
tenwerkelijk moet worden uitgevoerd.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de afleve‐
ringstoestand teruggezet.
AMG TRACK PACE
Algemene informatie
Met AMG TRACK PACE kan het rijgedrag op cir‐
cuits worden geanalyseerd en daardoor worden
geoptimaliseerd. Er kanworden gereden op
vooraf opgeslagen circuits (bijvoorbeeld de Hoc‐
kenheimring), of er kunnen nieuwe circuits wor‐
den geregistreerd en opgeslagen. Op ieder cir‐
cuit worden de gereden rondetijden opgeslagen.
Deze kunnen worden geanalyseerd en worden
vergeleken met andere rondetijden, om zo het
optimale raceresultaat te bereiken. Bovendien
kunnen het accelereren en het afremmen geme‐
ten en opgeslagen worden.
Multimediasysteem 217
Track Race instellen
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Track Race
Traject registreren
#Nieuw circuit selecteren.
#Op het gewenste startpunt Starten selecte
ren.
De registratie van het circuit begint op dit
punt. Tijdens de registratie van het traject
kunnen sectoren worden ingesteld, om de
tussentijden te bepalen.
#Om de registratie van het circuit te beëindi‐
genStop selecteren of opnieuw over de
startlijn rijden.
#Het weer en de naam van het circuit invoe‐
ren.
Naar circuitnaam zoeken
#Alle circuits selecteren.
#ªZoeken selecteren.
#De naam van het circuit invoeren.
Het circuit met de gezochte naam wordt
weergegeven.
Tijd op circuit meten
#Tijdregistratie selecteren.
Een overzicht van de circuits in de buurt ver‐
schijnt.
De afstand tot en de richting naar de startlijn
van het circuit wordtweergegeven.
#Het gewenste circuit selecteren.
Als u al op dit circuit heeft gereden, kunt u
een gereden tijd selecteren als referentietijd.
De tijdregistratie begint automatisch bij het
overschrijden van de startlijn.
%Door het selecterenvanZoom kanworden
gewisseld tussen de 2D- en de 3D-weergave
van het circuit.
Analyseweergeven
#Rondetijden selecteren.
Er verschijnt een overzicht van alle gereden
circuits.
#Het circuit selecteren.
De volgende gegevens worden weergegeven:
RRonde- en sectortijden
RGemiddelde snelheid en maximumsnel‐
heid
RBestuurder
RAuto
RDatum
RWeerbericht
#De gewenste ronde selecteren.
De analyse wordtweergegeven.
218 Multimediasysteem
1Parameter 1 (bijvoorbeeld snelheid)
2Parameter 2 (bijvoorbeeld stuurhoek)
3Snelheidsverloop (parameter 1)
4Stuurhoekverloop (parameter 2)
5Tijdverschil tussen ronde A en ronde B
(alleen als twee rondes geselecteerd zijn.)
%Voor de parameters 1 en 2 kunnen bijvoor‐
beeld de volgende waarden worden inge‐
steld:
RSnelheid
RLangs-/dwarsversnelling
RStuurhoek
RMotortoerental
RMotorolie-/bandentemperatuur
Aan de hand van de analyse kan het rijgedrag op
elk willekeurig punt van het circuit gecontroleerd
en geoptimaliseerd worden.
Circuits of races exporteren (USB)
#Alle circuits selecteren.
Er verschijnt een overzicht van alle opgesla‐
gen circuits en races.
#Het gewenste circuit of de gewenste race
markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Exporteren selecteren.
Het geselecteerde circuit of de geselecteerde
race kanworden geëxporteerd naar een met
de auto verbonden usb-geheugenapparaat.
Circuits en registraties bewerken
#Alle circuits selecteren.
#Het gewenste circuit markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Hernoemen of Wissen selecteren.
Of
#Het circuit selecteren.
#De gewenste registratie markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Weer of Wissen selecteren.
Drag Race instellen
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Drag Race
Acceleratie meten
#Acceleration (acceleratie) selecteren.
De meting begint als met de auto wordt
geaccelereerd. De meting vindt plaats in
stappen van 50 km/h tot max. 300 km/h of
tot de ingestelde eindsnelheid.
De meting kan vroegtijdig worden beëindigd
door het selecteren vanStop, of door de auto
totstilstand te brengen.
Kwart mijl race
#Quarter Mile (kwart mijl) selecteren.
De tijdregistratie loopt totdat een mijl is afge‐
legd of een vooraf ingestelde afstand (bij‐
Multimediasysteem 219
voorbeeld 1/4 mijl, 1/3 mijl of 1/2 mijl) is
bereikt.
%De mogelijke waarden voor het instellen van
de eindafstand worden bepaald door het sys‐
teem en kunnen niet vrij worden gekozen.
De meting kan vroegtijdig worden beëindigd
door het selecteren vanStop, of door de auto tot
stilstand te brengen.
Handmatige start voor acceleratie en kwart‐
mijl-race
#Acceleration (acceleratie) of Quarter Mile
(kwart mijl) selecteren.
#Manual start (handmatige start) selecteren.
Er verschijnen achter elkaar drie rode ver‐
keerslichten. Wanneer deze tegelijkertijd op
groen springen, begint de meting van de
reactietijd. De reactietijd wordtweergegeven
zodra uwegrijdt. Als u te vroeg vertrekt, ver‐
schijnt de melding Jump start. The measure-
ment is aborted. (Valse start. De meting
wordt afgebroken) en wordt de meting van de
acceleratie of van de kwart mijl afgebroken.
Afremmen meten
#Braking (afremmen) selecteren.
#Start Record (start registratie) selecteren.
De meting vindt plaats in stappen van
50 km/h totstilstand. Als het afremmen
wordtgestart bij bijvoorbeeld een snelheid
van160 km/h, start de meting zodra
150 km/h wordt bereikt.
Meetwaarden opslaan en oproepen
Als een meting wordt afgesloten of afgebroken,
kan de gemeten tijd worden opgeslagen.
#Na een meting Save measurement? (registra‐
tie opslaan?) selecteren.
De opgeslagen metingen kunnen via het menu‐
punt History (verloop) worden weergegeven.
Metingen bewerken
#History (verloop) selecteren.
#De gewenste meting markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Weather (weer) of Delete (wissen) selecte‐
ren.
%De metingen kunnen gefilterd op categorie
worden weergegeven, bijvoorbeeld alleen
acceleratiemetingen.
Telemetrieweergave oproepen
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Telemetrie
De telemetrieweergave toont actuele voertuigge‐
gevens als digitale waarde en als diagram. Hier‐
toekunnen vier parameters worden geselec‐
teerd, die op het display kunnen worden afge‐
beeld.
Bijvoorbeeld:
RMotortoerental
RWielhoek
RSnelheid
RStuurhoek
#De gewenste parameters instellen.
#De tijdsduur instellen.
De ingestelde parameters worden gedurende
de gekozen tijd in het diagram geanalyseerd.
220 Multimediasysteem
%De tijdsduur kan tussen minimaal 30 secon‐
den en maximaal 20 minuten liggen.
AMG TRACK PACE configureren
Voorwaarden
Voor het gebruik van de TRACK PACE app:
RDe TRACK PACE app is op de mobiele appa‐
ratuur geïnstalleerd.
RDe mobiele apparatuur is via WiFi met het
multimediasysteem verbonden.
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Opties
Rijdersprofielen instellen
#Driver Profile (rijdersprofiel) selecteren.
#Een nieuw rijdersprofiel aanmaken.
of
#Een bestaand rijdersprofiel selecteren.
Het rijdersprofiel wordtgeactiveerd.
%De gereden circuits, rondes en tijden worden
toegekend aan het rijdersprofiel dat tijdens
het rijden actief is. Voor een exacte analyse
van uw rijgedrag moet u daarom altijd met
een actief rijdersprofiel rijden.
Statistieken voor rijdersprofielen aangeven
#Driver Profile (rijdersprofiel) selecteren.
#Het gewenste profiel selecteren.
De volgende informatie voor het geselec‐
teerde rijdersprofiel wordtgetoond:
RReistijd
RAfgelegde afstand
RAantalgereden Track Races, Drag Races
en rondes
RMaximumsnelheid
Mobiel apparaat via TRACK PACE App verbin‐
den
De TRACKPACE App maakt het mogelijk om
video's op te zoeken en deze met opgeslagen
circuits te synchroniseren.
#TRACK PACE App selecteren.
Reeds geautoriseerde apparatuur wordt in de
lijst weergegeven.
#Authorize new device (nieuw apparaat toe‐
staan) selecteren.
De beschikbare apparatuur wordtweergege‐
ven.
#De TRACKPACE App op het te verbinden
apparaat starten en de aanwijzingen opvol‐
gen.
#De autoriseringsvraag bevestigen.
#De weergegeven code op het apparaat invoe‐
ren.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
of
#Een reeds geautoriseerd apparaat selecte‐
ren.
Het apparaat wordtgedeautoriseerd.
Akoestische feedback instellen
#Acoustic feedback (akoestische feedback)
selecteren.
De volgende instellingen staan ter beschik‐
king:
RLoud (luid)
RMedium (gemiddeld)
Multimediasysteem 221
RQuiet (stil)
ROff (uit)
#Een instelling selecteren.
Hulpaanwijzingen in- en uitschakelen
#Display help in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de hulpaanwijzingen zijn geactiveerd,
worden door middel van pop-ups aanwijzingen
met betrekking tot de afzonderlijke menu's gege‐
ven.
#De pop-ups met OK bevestigen of Don't dis-
play (niet meer weergeven) selecteren.
Informatie oproepen
#Info selecteren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RSoftwareversie
RGeheugengebruik
RTotaal aantal opgeslagen circuits
RTotaal aantal gereden races
Navigatie
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Alternatief: De toetsßindrukken.
De kaart verschijnt en toont de actuele posi‐
tie van de auto 1.
%Wanneer een instelling in de klimaatregeling
wordtgewijzigd, verschijnt gedurende korte
tijd de klimaatregel.
Menu Navigatie in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe kaart toont de actuele positie van de
auto.
222 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Weergeven: Op de touchpad of de touch-
control naar links vegen.
of
#De controller naar links schuiven.
#Niet weergeven: Op de touchpad of de
touch-control naar rechts vegen.
of
#De controller naar rechts schuiven.
%Wanneer dieper liggende menuniveaus moe‐
tenworden weergegeven of verborgen, over‐
eenkomstig vaak naar links of rechts vegen
of schuiven.
Bestemmingsinvoer
Speciale bestemming of adres invoeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Voorwaarden
RVoor het online-zoeken: Mercedes me con‐
nect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Het menu Navigatie weergeven.
#ªBestemming invoeren selecteren.
Multimediasysteem 223
Het land waarin de auto zich bevindt, is ingesteld
1.
Voor de bestemmingsinvoer zijn twee varianten
beschikbaar:
RVrij zoeken2
RStapsgewijs zoeken 3
Variant 1: Vrij zoeken
#De speciale bestemming of het adres in 2
invoeren. Daarbij is de volgorde van de invoer
willekeurig.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
Bijvoorbeeld deze adresbestanddelen invoe‐
ren:
RStad, straat, huisnummer
RStraat, stad
RPostcode
RNaam speciale bestemming
RSpeciale-bestemmingscategorie, bijvoor‐
beeld Tankstation
RStad, naam speciale bestemming
Voorbeelden voor het invoeren van een
bestemming zijn:
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar de nigsstraße in Stuttgart,kunt u
STUT en N invoeren.
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar een speciale bestemming in Groot-
Brittannië, kunt u THE SHARD invoeren.
Indien u beide voorbeelden wilt proberen,
dan moet u bovendien het land wijzigen
(variant 2).
#Omschakelen op handschriftherkenning:
5vselecteren.
#Het teken op de touchpad schrijven.
%De functie is beschikbaar bij de uitvoering
met touchpad.
#Omschakelen op tekenselectie: De toets
%indrukken.
of
#Op de touchpad drukken.
#Invoer wissen: 4%selecteren (indien
beschikbaar).
De volgende stap uitvoeren:
RKort bevestigen: Het als laatste inge‐
voerde teken of het als laatste overgeno‐
men voorstel wordtgewist.
RLang bevestigen: De gehele invoer wordt
gewist.
#Schrijftaal instellen: 8Bselecteren.
#De schrijftaal selecteren.
%Deze functie is zinvolvoor landen waarin
meerdere tekensets worden ondersteund.
Een voorbeeld is Rusland met het cyrillische
en Latijnse schrift.
224 Multimediasysteem
#Online-zoeken oproepen: 6Online-zoe-
ken selecteren.
Na het opbouwen van de internetverbinding
verschijnt een lijst. Deze toont online-
bestemmingen overeenkomstig de invoer tot
dan toe.
De online bestemmingen worden geleverd
door een internetprovider.
#De online bestemming selecteren.
of
#De online bestemming of een driewoorden‐
adres in de invoerregel invoeren.
%Een driewoordenadres invoeren
(/pagina 229).
Het online zoeken is niet in alle landen
beschikbaar.
#Lijst oproepen: De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
#De bestemming in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: 7Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Variant 2: Stapsgewijs zoeken
#De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
De balk met tekens verdwijnt. Stad of post-
code is gemarkeerd. Er zijn nog meer invoer‐
velden beschikbaar, bijvoorbeeld voor Speci-
ale bestemming.
#Stad of postcode selecteren.
De balk met tekens verschijnt.
#De stad of de postcode invoeren.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
De volgorde bij de adresinvoer is willekeurig,
bijvoorbeeld:
RStad of postcode,Straat,Huisnr.
Indien beschikbaar, een kruisende straat
invoeren.
RStraat,Stad of postcode
RSpeciale bestemming bijvoorbeeld Tank-
station,Stad of postcode
%Tijdens de bestemmingsinvoer de volgende
functies gebruiken:
ROmschakelen op handschriftherkenning
ROmschakelen op tekenkeuze
RInvoer wissen
Met £in de stapsgewijze zoekfunctie
een record wissen, bijvoorbeeld voor een
Speciale bestemming. Daartoe naar links
navigeren.
ROnline zoeken oproepen (indien beschik‐
baar)
RLijst oproepen
De werking is in de functie Vrij zoeken
beschreven.
Multimediasysteem 225
#Land wijzigen: Het land selecteren.
#Het land invoeren. Het is voldoende het eer‐
steteken in te voeren.
#Het land in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een op afstand gesorteerde lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Laatste bestemmingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
#Laatste bestemmingen selecteren.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
of
#Indien er al favorieten zijn opgeslagen
(/pagina 240), Uit openbare favorieten
selecteren.
#De favorieten selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Speciale bestemming selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Spec. best.
#De categorie selecteren.
of
#Alle categorieën en de categorie selecteren.
Routebegeleiding is niet actief: Het zoeken
vindt plaats in de omgeving van de actuele
positie van de auto. De lijst is naar toene‐
mende afstand geselecteerd.
De speciale bestemmingen tonen de vol‐
gende informatie:
RNaam van de speciale bestemming
RHemelsbrede afstand naar speciale
bestemming
RBij het zoeken naar de actuele positie van
de auto wordt de rechtstreekserichting
naar de speciale bestemming (pijl) weer‐
gegeven.
#De speciale bestemming selecteren.
#Routebegeleiding is actief: Vóór het selec‐
terenvan de speciale bestemming de zoek‐
positie selecteren (zie voorbeeld).
#Wanneer tussenbestemmingen zijn ingesteld,
kunnen na het selecteren vanIn omgeving
van bestemming eveneens als zoekpositie
worden geselecteerd.
Weergave filteren op nuttige plaatsen
#De zoekinvoer in ªZoeken: invoeren.
De resultatenlijst toont geschikte speciale
bestemmingen.
De invoer van bijvoorbeeld Italië toont de vol‐
gende treffers:
RSpeciale bestemmingen die Italië in de
naam bevatten.
226 Multimediasysteem
RSpeciale bestemmingen die tot de cate‐
gorie Italiaanse keuken behoren.
#¡selecteren.
De eerste speciale bestemming in de lijst is
gemarkeerd.
#De speciale bestemming selecteren.
Voorbeeld: Zoekpositie voor de categorie
parkeren tijdens een actieve routebegelei‐
ding vastleggen
#In de omgeving,In omgeving van bestem-
ming of Langs de route selecteren.
De lijst toont de gevonden speciale bestem‐
mingen of opent na het selecteren vanIn
omgeving van bestemming het route-over‐
zicht.
#De speciale bestemming selecteren.
#In omgeving van bestemming: De tussenbe‐
stemming of de bestemming selecteren.
Automatisch zoeken naar tankstation starten
Voorwaarden
RHet automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 234).
Rijsituatie
De routebegeleiding is in werking. Het niveau in
de brandstoftank heeft de brandstofreserve
bereikt.
De melding Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? wordt
weergegeven.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. De beschikbare tankstations worden
langs de route en in de omgeving van de
actuele positie van de auto weergegeven.
#Het tankstation selecteren.
Het adresvan het tankstation wordtweerge‐
geven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde tankstation wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het tanksta‐
tion.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
#Als er reeds vier tussenbestemmingen
zijn: Op de vraag Ja selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt in het
tussenbestemmingenmenu op positie 1
opgeslagen. Tussenbestemming 4 wordt
gewist. De routebegeleiding begint.
Tussenbestemming invoeren
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem 227
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Tussenbestemming zoeken selecteren.
#De tussenbestemming als speciale bestem‐
ming of adres invoeren (/pagina 223).
#De tussenbestemming selecteren.
#Als bestemming instellen selecteren.
of
#Tijdens een routebegeleiding een tussenbe‐
stemming via ªBestemming invoeren
selecteren.
#Na de bestemmingsinvoer Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Tussenbestemmingen bewerken
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Kaart oproepen: De bestemming of tussen‐
bestemming markeren.
#¥Kaart selecteren.
#De kaart verschuiven (/pagina 245).
#Bestemming in kaart selecteren
(/pagina 230).
#Volgorde van de bestemmingen wijzigen:
De bestemming of tussenbestemming marke
ren.
#¥Verschuiven selecteren.
#De tussenbestemming naar de gewenste
positie verschuiven.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
#Bestemming wissen: De bestemming of
tussenbestemming markeren.
#¥Wissen selecteren.
Route met tussenbestemmingen berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Nieuwe routebegeleiding starten selecteren.
De route wordt met de ingestelde tussenbe‐
stemmingen berekend.
Contact voor de bestemmingsinvoer selecte‐
ren
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 252).
RContacten zijn gedownload (/pagina 259).
228 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Contacten
#Het contact selecteren.
De contactgegevens worden weergegeven.
#Het adres selecteren.
Weergave filteren op contacten
#In het zoekvenster bijvoorbeeld de naam of
het telefoonnummer invoeren.
#¡selecteren.
Het eerste contact is in de lijst gemarkeerd.
#Het contact selecteren.
#Het adres selecteren.
Geo-coördinaten invoeren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Geo-coördinaten
#De geo-coördinaten als breedte- en lengte‐
graden altijd in graden, minuten en seconden
invoeren.
De kaart geeft de positie weer.
#De invoer bevestigen.
#Route berekenen: Routebegeleiding starten
selecteren.
#Als er reeds een route is, Nieuwe routebege-
leiding starten of Als tussenbestemming
instellen selecteren.
Bestemming als driewoordenadres invoeren
Voorwaarden
RBestemming zoeken via het driewoorden‐
adres is mogelijk in het online zoeken
(/pagina 223).
REr is een internetverbinding aanwezig.
%Bestemming zoeken via het driewoorden‐
adres invoeren is niet in alle landen beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ªBestemming invoeren
#Online-zoeken selecteren.
#De bestemming als driewoordenadres invoe‐
ren. De woorden telkens door een punt van
elkaar scheiden.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven. De route kanworden berekend.
%Driewoordenadressen van what3words zijn
een alternatief adresseringssysteem voor het
meertalig georefereren van alle locaties op
aarde, die daarbij in hokjes van drie bij drie
meterworden ingedeeld. Door deze raste‐
ring worden eveneens plaatsen op het aard‐
oppervlak afgedekt die geen gebouwadres,
zoals een straat en huisnummer, bezitten.
Multimediasysteem 229
De Brandenburger Tor in Berlijn heeft bij‐
voorbeeld het volgende taalafhankelijke drie‐
woordenadres:
RDuits: tapfer.gebäude.verliehen
REngels: that.lands.winning
RFrans: posteaux.bobineur.ombrant
Driewoordenadres zijn ondubbelzinnig,
gemakkelijk te onthouden en geschikt voor
de meeste alledaagse toepassingen.
De bidirectionele convertering van driewoor‐
denadressen kunt u hier uitvoeren:
Rop de website http://what3words.com
Rin de apps van what3words
Bestemming op de kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartmenu selecteren.
of
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 244).
#De vinger op de touch-control of de touchpad
in een willekeurige richting bewegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
De kaart beweegt zich onder het vizier in de
betreffende richting. Hoe meer u uw vinger
op de touchpad vanaf het startpunt af
beweegt, hoe sneller de kaart wordtverscho‐
ven.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
Wanneer meerdere bestemmingen in de
omgeving van het vizier liggen, toont een lijst
beschikbare speciale bestemmingen en stra‐
ten.
Wanneer een bestemming exact in de omge‐
ving van het vizier ligt, wordt de bestemming
weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Kaartrichting 2D of 3D instellen
#Kaartoriëntatie: 2D/3D markeren.
#Op de touch-control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
De kaart wordt in de geselecteerde kaartrich‐
ting weergegeven.
Verkeersinformatie in de omgeving weerge
ven
#Verkeersinformatie in de omgeving selecte‐
ren.
De kaart verschijnt.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende verkeersstremming
wordt op de kaart gemarkeerd. Informatie
230 Multimediasysteem
met betrekking totverkeersmelding wordt
weergegeven.
%Verkeersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Speciale bestemmingen in omgeving weerge
ven
#Speciale bestemmingen in omgeving selecte‐
ren.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende speciale bestemming
wordt op de kaart gemarkeerd. De naam of
het adres wordtweergegeven.
#Weergave filteren op speciale-bestem‐
mingscategorie: Op de touch-control of de
touchpad omlaag vegen.
of
#De controller omlaag schuiven.
#De speciale-bestemmingencategorie selecte‐
ren.
%Gebruikersgedefinieerd biedt de mogelijk‐
heid persoonlijke speciale symbolen te
selecteren (/pagina 246).
Route
Route berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
geselecteerde bestemming wordt ingesteld
als volgende tussenbestemming. De routebe‐
geleiding begint.
Met alternatieve routes rekening houden
#Een alternatieve routes selecteren
(/pagina 233).
Overige menufuncties
#Bestemming in geheugen opslaan:
¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
#Op kaart weergeven: ¥Kaart selecte‐
ren.
#Telefoonnummer bellen: ¥Opbellen
selecteren (indien beschikbaar).
#Internetadres oproepen: ¥www selec‐
teren (indien beschikbaar).
Multimediasysteem 231
Routetype selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Route-instellingen selecteren.
#Het routetype selecteren.
Wanneer de routebegeleiding actief is, wordt
de route berekend met het nieuwe routetype.
Wanneer geen routebegeleiding actief is,
wordt de volgende route berekend met het
nieuwe routetype.
De volgende routetypen kunnen worden geselec‐
teerd:
REco-route
Er wordt een economische route berekend.
Deze reistijd kan iets langer zijn dan bij de
snelle route.
Het symbool voor de actuele positie van de
auto wordt groen weergegeven.
RSnelle route
Deze route wordt met kortst mogelijke reis‐
tijd berekend.
RKorte route
Deze route wordt met kortst mogelijke
afstand berekend.
Voor deze routetypes kanAutomatische fileom-
leiding worden in- Oof uitgeschakeld ª.Wan‐
neer Automatische fileomleiding ingeschakeld is,
kanVragen bij fileomleiding geselecteerd wor‐
den.
De instellingen Automatische fileomleiding en
Vragen bij fileomleiding zijn niet in alle landen
beschikbaar.
De instellingen maken het volgende mogelijk:
RAutomatische fileomleiding
De route wordt met het actueel ingestelde
routetype berekend.
Er wordtrekening gehouden met verkeersin‐
formatie van Live Traffic Information of FM
RDS-TMC.
Live Traffic Information en FM RDS-TMC zijn
niet in alle landen beschikbaar.
RVragen bij fileomleiding
Wanneer op basis vanverkeersinformatie
een nieuwe route met een kortere reistijd
wordt bepaald, verschijnt er een vraag. In dat
gevalkan de actuele route verder worden
gebruikt of kan de dynamischeroute worden
overgenomen.
Route-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties
Te vermijden gebieden
#Gebieden selecteren (/pagina 247).
Autosnelwegen, veerboten, autotreinen, tun‐
nels, onverharde wegenvermijden
#Vermijd-optie selecteren Oof deselecteren
ª.
Wegen met vignet gebruiken
#Wegen met vignetplicht gebruiken selecte‐
ren.
#Alle of landen selecteren Oof deselecteren
ª.
Deze route houdt rekening met wegen in de
geselecteerde landen waarvoor een tijdsge‐
bonden vergoeding (vignet) moet worden
betaald. Met een vignet kangedurende een
232 Multimediasysteem
bepaalde periode gebruik worden gemaakt
van het wegennet.
Tolwegen gebruiken
#Met tolwegen selecteren.
#Contant betalen of Elektronisch betalen of
Uit selecteren.
Deze route houdt rekening met wegen, waar‐
voor een gebruiksafhankelijke vergoeding
(tol) moet worden betaald.
Als Uit wordtgeselecteerd, wordtgeen reke
ning met tolwegen gehouden.
Deze route-opties zijn niet in alle landen beschik‐
baar.
Met de geselecteerde route-opties kan niet altijd
rekening worden gehouden. Een route kan bij‐
voorbeeld een veerboot bevatten, hoewel de ver‐
mijd-optieVeerboten ingeschakeld is. Dan ver‐
schijnt een melding en hoort u een gesproken
aanwijzing.
Meldingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Een melding in- Oof uitschakelen ª.
De volgende meldingenkunnen worden geselec‐
teerd:
RVerkeerswaarschuwingen voorlezen
Deze functie is niet in alle landen beschik‐
baar.
RStraatnamen voorlezen
Het multimediasysteem spreekt de namen
van de wegenvoor de volgende rij-aanwijzing
uit.
Deze functie is niet in alle landen en talen
beschikbaar.
Bestemmingsinformatie weergeven
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Tussenbestemmingen en informatie selecte‐
ren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RTussenbestemmingen en bestemming
De route kan maximaal vier tussenbe‐
stemmingen bevatten.
RNaam, adres
RResterende afstand
RAankomsttijd
Alternatieve route selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Alternatieve route selecteren.
Deze routes worden overeenkomstig de
instelling in de route-instellingen weergege‐
ven.
De actueel geselecteerde route wordt met
een donkerblauwe lijn weergegeven.
#De alternatieve route selecteren.
Multimediasysteem 233
Automatisch zoeken naar tankstations in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Brandstofreserve in- Oof uitschakelen ª.
Ingeschakeld O: Als de brandstofreserve is
bereikt, verschijnt een vraag of u het zoeken
naar een tankstation wilt starten.
Automatisch naar tankstations zoeken
gebruiken
Voorwaarden
Het automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 234).
De vraag Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? verschijnt.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. Beschikbare tankstations langs de
route en in de omgeving worden weergege
ven.
#Het tankstation selecteren.
#Wanneer er geen route is, het tankstation als
bestemming instellen.
of
#Wanneer er een route is, het tankstation als
volgende bestemming instellen.
Automatisch naar een wegrestaurant zoeken
starten
Voorwaarden
RDe ATTENTION ASSIST en de functie Rust-
plaats voorstellen zijn ingeschakeld
(/pagina 164).
Rijsituatie
De melding Attention Assist Wilt u starten met
zoeken naar rustplaatsen? wordtweergegeven.
#Ja selecteren.
Het zoeken naar een wegrestaurant start. De
beschikbare wegrestaurants worden langs de
route en in de omgeving van de actuele posi‐
tie van de auto weergegeven.
#Het wegrestaurant selecteren.
Het adres van het wegrestaurant wordtweer‐
gegeven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde wegrestaurant wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemming
en alle tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het wegres‐
taurant.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
234 Multimediasysteem
Routebegeleiding
Aanwijzing met betrekking totroutebegelei‐
ding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De routebegeleiding begint nadat een route is
berekend.
Verkeersregelingen hebben altijd voorrang op de
gesproken rij-aanwijzingen van het multimedia‐
systeem.
Ukunt de volgende rij-aanwijzingen gebruiken:
RGesproken rij-aanwijzingen
RRoutebegeleidingsweergaven
RRijstrookadviezen
Als u de rij-aanwijzingen niet opvolgt of de bere‐
kende route verlaat, wordt automatisch een
nieuwe route berekend.
Rij-aanwijzingen kunnen van de daadwerkelijke
verkeerssituatie afwijken:
RHet traject is gewijzigd.
RDe richting van een eenrichtingsstraat is
omgekeerd.
Tijdens het rijden daarom zelf op de betreffende
verkeersregelingen en de actuele verkeerssitua‐
tie letten.
In de volgende situaties kan de route van de ide‐
ale route afwijken:
RWegwerkzaamheden
ROnvolledige digitale kaartgegevens
Aanwijzing met betrekking tot gps-ontvangst
Het correct functioneren van het navigatiesys‐
teem is onder meer ook afhankelijk van de gps-
ontvangst. In bepaalde situaties kan de gps-ont‐
vangst beperkt zijn, een storing vertonen of zelfs
onmogelijk zijn, bijvoorbeeld in tunnels of in par‐
keergarages.
Multimediasysteem 235
Overzicht rij-aanwijzingen
Rij-aanwijzingen bestaan uit drie fasen:
RVoorbereidingsfase
Wanneer voldoende tijd tussen de rij-aanwij‐
zingen bestaat, bereidt het multimediasys‐
teem u op de volgende rij-aanwijzing voor.
Een gesproken rij-aanwijzing, bijvoorbeeld
"Zo meteen rechts afslaan", wordt weergege‐
ven.
De kaart verschijnt in een volledig beeld‐
scherm.
RAankondigingsfase
Het multimediasysteem kondigt de eerstvol‐
gende rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld. met
de gesproken aanwijzing "Na 100 m rechts
afslaan“.
De aanwijzing is in tweeën gedeeld. Links is
de kaart afgebeeld, rechts verschijnt een
gedetailleerde weergave van de kruising of
een 3D-beeld van de eerstvolgende rij-aan‐
wijzing.
RRij-aanwijzingsfase
Het multimediasysteem kondigt de actuele
rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld met de
gesproken aanwijzing "Nu rechts afslaan".
De aanwijzing is in tweeën gedeeld.
De rij-aanwijzing vindt plaats als de lichtge‐
kleurde balk rechts tot 0 m is verlopen en het
symbool van de actuele positie van de auto
het geaccentueerde manoeuvreerpunt heeft
bereikt.
Als de rij-aanwijzing is beëindigd, verschijnt
de kaart weer in de volledige schermweer‐
gave.
%Rij-aanwijzingen worden ook in het instru‐
mentendisplay weergegeven.
Overzicht rijstrookadviezen
De aanwijzing geschiedt bij wegen met meerdere
rijstroken.
Wanneer de digitale kaart overeenkomstige
gegevens bevat, kan het multimediasysteem bij
wegen met meerdere rijstroken voor volgende
twee rij-aanwijzingen rijstrookadviezen weerge‐
ven.
236 Multimediasysteem
1Aanbevolen rijstrook
2Mogelijke rijstrook
3Niet-aanbevolen rijstroken
De volgende rijstroken worden weergegeven:
RGeadviseerderijstrook 1
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende en de daaropvolgende rij-aanwijzing
uit te voeren.
RMogelijke rijstrook 2
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende rij-aanwijzing uit te voeren.
RNiet-geadviseerde rijstrook 3
Op deze rijstrook is het niet mogelijk de vol‐
gende rij-aanwijzing zonder veranderenvan
rijstrook uit te voeren.
Tijdens het verloop van een rij-aanwijzing kunnen
er extra rijstroken bijkomen.
%Rijstrookadviezen kunnen ook in het instru‐
mentendisplay worden weergegeven.
Overzicht bestemming bereikt
Als de bestemming is bereikt, ziet u de bestem‐
mingsvlag Í. De routebegeleiding is beëin
digd.
Als een tussenbestemming is bereikt, verschijnt
de tussenbestemmingsvlag met het nummer van
de tussenbestemming Î. De routebegelei‐
ding wordt daarna voortgezet.
Gesproken rij-aanwijzing in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#Uitschakelen: Tijdens een gesproken rij-aan‐
wijzing op de volumeknop in het multifunctio‐
neel stuurwiel drukken (/pagina 203).
De melding De gesproken rij-aanwijzingen
zijn uitgeschakeld. verschijnt.
of
#Het menu Navigatie weergeven
(/pagina 222).
#!Rij-aanwijzing selecteren.
Het symbool wisselt naar #.
#Inschakelen: #Rij-aanwijzing selecte‐
ren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
weergegeven.
%In deze situaties worden de gesproken rij-
aanwijzingen automatisch ingeschakeld:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzingen aan/uit als favoriet toevoegen
en oproepen.
Multimediasysteem 237
Gesproken rij-aanwijzingen bij telefoonge‐
sprekken in- en uitschakelen
#Systeem selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Rij-aanwijzingen tijdens telefoongesprek in-
Oof uitschakelen ª.
Volume van de gesproken rij-aanwijzingen
instellen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#In het multifunctioneel stuurwiel of op
het multimediasysteem: Tijdens een
gesproken rij-aanwijzing aan de volumeknop
in het multifunctioneel stuurwiel draaien.
of
#Tijdens een gesproken rij-aanwijzing de tui‐
melschakelaar volume in de middenconsole
omhoog- of omlaagdrukken (/pagina 204).
%In deze situaties wordt het volume tot het
maximumvolume verhoogd of tot het mini‐
mumvolume verlaagd:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Het minimumvolume kunt u bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats individu‐
eel laten instellen.
#Via systeeminstellingen: Systeem selecte‐
ren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Volume rij-aanwijzingen selecteren.
#Het volume instellen.
#Geluidsverlaging tijdens gesproken rij-
aanwijzing in- en uitschakelen: Systeem
selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Verlaging audiovolume bij rij-aanwijzing in-
Oof uitschakelen ª.
Gesprokenrij-aanwijzingen herhalen
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#!Rij-aanwijzing selecteren.
##Rij-aanwijzing selecteren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
herhaald.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzing herhalen als favoriet toevoegen
en oproepen.
Routebegeleiding afbreken
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
238 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Navigatie
#%Bestemmingsgeleiding afbreken selec‐
teren.
Overzicht routebegeleiding naar een Offroad-
bestemming
Een Offroad-bestemming ligt binnen de digitale
kaart. De kaart bevatgeen straat die naar de
bestemming voert.
Ukunt Offroad-bestemmingen op de kaart, via
geo-coördinaten of via een driewoordenadres
invoeren. De routebegeleiding geschiedt zo lang
mogelijk met gesproken rij-aanwijzingen en rou‐
tebegeleidingsweergaven op wegen, die in het
multimediasysteem bekend zijn.
Kort voor het bereiken van de laatst bekende
positie op de kaart hoort u het bericht "Volgt u
a.u.b. de richtingspijl". In de weergaveverschijnt
een richtingspijl met de rechtstreekse afstand
tot de bestemming.
Overzicht routebegeleiding van Offroad-posi‐
tie naar bestemming
Offroad-positie: De actuele positie van de auto
ligt binnen de digitale kaart buiten de beschik‐
bare straten.
De volgende aanwijzingen verschijnen bij het
begin van de routebegeleiding:
RDe melding Straat niet opgenomen wordt
weergegeven.
REen richtingspijlgeeft de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aan.
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Overzicht offroad tijdens routebegeleiding
Het daadwerkelijke wegverloop kanvan de gege‐
vens in de digitale kaart afwijken, bijvoorbeeld
als gevolg vanwegwerkzaamheden. In dergelijke
gevallen kan het multimediasysteem de actuele
positie van de auto tijdelijk niet in de digitale
kaart plaatsen. De auto is Offroad.
Als de auto Offroad is, verschijnen de volgende
gegevens:
RDe melding Straat niet opgenomen
REen richtingspijl, die de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aangeeft
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Bestemming
Actuele positie van auto opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 1selecteren
(/pagina 244).
De actuele positie van de auto is in het
geheugen "Laatste bestemming" opgeslagen.
Multimediasysteem 239
Kaartpositie opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
De kaart verschijnt in een volledig beeldscherm.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 244).
#De kaartpositie selecteren.
Als meerdere records voor de kaartposities
beschikbaar zijn, verschijnt een lijst.
#Een record markeren.
#¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
De kaartpositie is in het geheugen "Laatste
bestemming" opgeslagen.
Laatste bestemmingen bewerken
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Laatste bestemmingen
#Een van de laatste bestemmingen markeren.
#Als favoriet opslaan: ¥Opslaan als
openbare favoriet selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
#Als adres voor thuis opslaan: ¥Als
adres "Thuis" opslaan selecteren.
#Als werkadres opslaan: ¥Als adres
"Werk" opslaan selecteren.
#Bestemming of alle bestemmingen wis‐
sen: ¥Wissen of Alle wissen selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
#Bestemmingsinformatie weergeven: ¥
Details selecteren.
Externe bestemmingengebruiken
Externe bestemmingen kunnen van de volgende
bronnen worden ontvangen:
RMercedes-Benz apps
RDeur tot deur navigatie
%Ontvangen bestemmingen worden in de laat‐
ste bestemmingen opgeslagen.
Op het mediadisplay verschijnt een vraag.
#Een bestemming zonder beeldinformatie
is ontvangen: Ja selecteren.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
gel. starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
ontvangen bestemming wordt ingesteld als
volgende tussenbestemming. De routebege‐
leiding begint.
240 Multimediasysteem
#Een bestemming met beeldinformatie is
ontvangen: Routebegel. starten selecteren.
De routebegeleiding begint.
Routebegeleiding met actuele verkeersinfor‐
matie
Overzicht verkeersinformatie
De diensten zijn niet in alle landen beschikbaar.
Verkeersinformatie wordt met de volgende dien‐
sten ontvangen:
RLive Traffic Information
RFM RDS-TMC
Het gelijktijdig gebruik van beide diensten is niet
mogelijk.
Live Traffic Information of FM RDS-TMC worden
met een symbool weergegeven.
%Gevarenmeldingen worden via de dienst Car-
to-X ontvangen.
Afwijkingen tussen de ontvangen verkeersinfor‐
matie en de daadwerkelijke verkeerssituatie zijn
mogelijk.
Wetenswaardigheden via Live Traffic Informa‐
tion:
RActuele verkeersinformatie wordt via de
internetverbinding of via dataroaming (voor
geselecteerde landen) ontvangen.
RDe verkeerssituatie wordt in korte, regelma‐
tige tijdsintervallen geactualiseerd.
RDe abonnementsdienst is in geselecteerde
landen vanaf de productiedatum drie jaar
gratis.
De abonnementsinformatie geeft de status
aan (/pagina 241).
Registratie van Live Traffic Information:
RDe dienst moet op Mercedes me worden
geregistreerd (/pagina 241).
RDe registratie vindt plaats bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Regelmatig wordt de positie van de auto naar
Daimler AG gezonden. Die gegevens worden
door Daimler AG direct geanonimiseerd en door‐
gestuurd naar de verkeersinformatie-provider.
Met behulp van deze gegevens wordt de ver‐
keersinformatie naar de auto gestuurd, die voor
de positie van de auto van belang zijn. De auto is
tegelijkertijd sensor voor de verkeersstroom en
helpt om de kwaliteit van de verkeersinformatie
te verbeteren.
Wanneer u geen posities van de auto wilt verstu‐
ren, kunt u deze dienst in een Mercedes-Benz
servicewerkplaats laten deactiveren.
Wetenswaardigheden via FM RDS-TMC:
REen FM RDS-TMC-radiozender zendt naast
het radioprogramma verkeersinformatie uit.
RFM RDS-TMC is niet in alle landen beschik‐
baar.
Abonnements-informatie weergeven
Voorwaarden
RDe auto is met Live Traffic Information uitge‐
rust.
RVoor de registratie bij Mercedes me en
de verlenging van het abonnement: U hebt
een gebruikersaccount bij de Mercedes me
portal.
Multimediasysteem 241
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
Het aflopen van het abonnement wordt automa‐
tisch weergegeven:
Reen maand voor de verloopdatum
Reen week voor de verloopdatum
Rop de dag van de verloopdatum
#Handmatig aangeven: Live Traffic Abonne-
ment Info selecteren.
Afhankelijk van de status verschijnt een van
de volgende meldingen:
RDe geldigheidsduur van het abonnement
wordtweergegeven.
RHet abonnement is afgelopen.
Op Mercedes me registreren
Live Traffic Information moet worden geregi‐
streerd. De registratie vindt plaats bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#Een gebruikersaccount voor Mercedes me
maken, onder: http://www.mercedes.me.
Daartoe is een geldig e-mailadres vereist.
#De auto met het voertuigidentificatienummer
(VIN) aanmaken.
#Bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats de
auto aan het Mercedes me gebruikersac‐
count laten koppelen. Daartoe zijn de auto‐
papieren en een identificatiebewijs vereist.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Abonnement verlengen
#Het Mercedes me gebruikersaccount oproe‐
pen.
#Via de gekoppelde auto naar de Online Store
van Mercedes me connect gaan.
#De dienst Live Traffic Information verlengen.
#De verlengingsduur selecteren.
#Het product in het winkelmandje plaatsen.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Live Traffic Information is gedurende de
geselecteerde verlengingsduur geactiveerd.
De datum van de verlenging is het begin van
de gebruiksperiode.
Verkeerskaart weergeven
Voorwaarden
RVoor Live Traffic Information: De auto is uit‐
gerust met een communicatiemodule met
actieve,geïntegreerde simkaart.
RAls de auto wordtgestart, bouwt de commu‐
nicatiemodule automatisch een internetver‐
binding op. De verkeersgegevens zijn kort
daarna beschikbaar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Wanneer de kaart in het volledig
scherm wordtweergegeven, op de touch-
control of de touchpad drukken of de control‐
ler indrukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#ºinschakelen O.
De verkeerskaart toont bijvoorbeeld de volgende
informatie:
RVerkeersincidenten, bijvoorbeeld:
-Wegwerkzaamheden
-Afgeslotenwegen
242 Multimediasysteem
-Waarschuwingsmeldingen
De symbolen voor verkeerssituaties worden
gekleurd (op de route) of grijs (naast de
route) afgebeeld.
RVerkeersstroominformatie:
-File (rode lijn)
-Langzaamrijdend verkeer (oranje
gekleurde pijl)
-Druk verkeer (gele lijn)
-Vrij verkeer (groene lijn)
RWeergave vanverkeersvertragingen op de
route langer dan een minuut
RWaarschuwingsmeldingsymbolen:
-Symbool d
-Aanvullende verkeersveiligheidsaanwijzin‐
gen bij het naderen van een verkeerssi‐
tuatie, bijvoorbeeld een opdoemende file
Wanneer de auto een gevaarlijk punt op
de route nadert, wordt een waarschu‐
wingsmelding op de kaart weergegeven.
Bovendien kan een waarschuwingsmel‐
ding worden aangekondigd
(/pagina 244).
Verkeerssituatie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Verkeerssituaties inschakelen O.
Wegwerkzaamheden, afgeslotenwegen,
gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist) en
waarschuwingsmeldingenworden weerge‐
ven.
Weergave vrij baan en verkeersvertraging
inschakelen
#Vrije verkeersstroom en Verkeersvertraging
inschakelen O.
%De verkeersvertraging wordtvoor de actuele
route weergegeven. Er wordtrekening
gehouden met vertragingen vanaf de duur
van een minuut.
Details weergeven
#De verkeerskaart weergeven
(/pagina 242).
#De kaart verschuiven (/pagina 245).
#Wanneer een verkeersinformatiesymbool
onder het vizier zichtbaar is, op het centrale
bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
of
#Op het centrale bedieningselement drukken.
#Aanwijzing m.b.t. de verkeersinformatie
selecteren.
De kaart toont het verkeersinformatiesym‐
bool in de omgeving.
Informatie met betrekking tot de verkeers‐
melding wordt in de statusregelweergege‐
ven:
RVerkeersinformatiesymbool
ROorzaak van de verkeersinformatie, bij‐
voorbeeld file
RWaarschuwingsmeldingen (met rode ach‐
tergrond)
#Verkeersinformatiesymbool selecteren:
Volgende of Vorige selecteren.
Multimediasysteem 243
#Op het centrale bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
Gevarenmeldingen aankondigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Verkeerswaarschuwingen voorlezen inscha‐
kelen O.
Waarschuwingsmeldingen en gevaarlijke
naderende files worden aangekondigd.
Kaart en kompas
Overzicht kaart en kompas
1Actuele positie van auto opslaan
2Kaart verschuiven
3Kaartrichting en kaartweergave selecteren
4Functie afhankelijkvan de uitrusting selecte‐
ren:
Een gevarenmelding via Car-to-X verzen‐
den.
De weergave van speciale bestemmingen
in de omgeving op speciale-bestemmingen‐
categoriën filteren.
5Weergavevan de symbolen voor speciale
bestemmingen op de kaart in- of uitschake‐
len
6Een van de volgende weergaven afhankelijk
van de uitrusting in- of uitschakelen:
Weersinformatie
Satellietkaart
Verkeerssituatie
7Weergavevan de verkeerskaart in- of uit‐
schakelen
De kaart en de satellietweergave verschijnen in
sferische projectie. Dit maakt een realistische
kaartweergave in alle schalen mogelijk. De kaart
gebruikt een hoogtemodel.
Afhankelijk van de kaartgegevens worden in
kleine schalen (bijvoorbeeld 20m, 50m) in vele
steden belangrijke bouwwerken realistisch op de
244 Multimediasysteem
kaart afgebeeld. Andere bouwwerkenworden als
model getoond.
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 212).
Indien beschikbaar wordt online-informatie
weergegeven, bijvoorbeeld brandstofprijzen en
de bezettingsgraad van parkeergarages.
%Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
%De online-informatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Wanneer Weergave in COMAND in de verkeers‐
tekenassistent ingeschakeld is (/pagina 165),
worden snelheidsbegrenzingen en inhaalverbo‐
den in de kaart weergegeven.
%Firmalogo's die op de kaart staan afgebeeld,
zijn merksymbolen van de betreffende
bedrijven en dienen uitsluitend voor het
weergevenvan de bedrijfsvestigingen. Het
gebruik van zulke merksymbolen in het
kaartmateriaal houdt geen reclame, onder‐
steuning of goedkeuring door deze bedrijven
voor het navigatiesysteem zelf in.
Schaal instellen
Voorwaarden
RDe kaart wordtweergegeven.
Multimediasysteem:
4Navigatie
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 212).
Kaart verschuiven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 244).
Kaartoriëntatie selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 3N,2D of 3D selecteren
(/pagina 244).
RN: De kaart is in 2D en naar het noorden
gericht.
R2D De kaart is in 2D en in de rijrichting
gericht.
R3D De kaart is in 3D en in de rijrichting
gericht.
Multimediasysteem 245
Symbolen voor speciale bestemmingen
selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Symbolen van speciale bestemmingen selec‐
teren.
De punt #geeft de actuele instelling aan.
Standaard toont symbolen vanvooraf vastge
legde categorieën op de kaart.
Gebruikersgedefinieerd maakt het mogelijk
persoonlijke symbolen voor de beschikbare
categorieën te selecteren.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
#Een instelling selecteren.
#Selectie Gebruikersgedefinieerd: Categorieën
selecteren.
Symbolen voor speciale bestemmingen van
de geselecteerde categorieën worden weer‐
gegevenOof niet ª.
Weergave van informatie in tekstvorm op de
kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Tekstinformatie
#Informatie in tekstvorm selecteren.
Huidige straat toont de actueel gereden stra‐
ten in de onderste displayrand.
Wanneer de kaart verschovenwordt, ver‐
schijnt onder het vizier een van de volgende
informatiesoorten:
RStraatnaam
RNaam van de speciale bestemming
RGebiedsnaam
Geo-coördinaten toont de volgende informa‐
tie:
RBreedte- en lengtegraad
RHoogtevermelding
De hoogtevermelding kanvan de werke‐
lijke waarde afwijken.
RAantal ontvangen satellieten
Wanneer de kaart wordtverschoven, ver‐
schijnt deze informatie niet.
Klimaatregeling toont de actuele instellingen
van de klimaatregeling.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
Volgende dwarsstraat aangeven
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is niet actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Volgende dwarsstraat inschakelen O.
De naam van de volgende kruisende staat
wordt in de bovenste rand van het display
weergegeven.
Kaartversie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartversie selecteren.
#Details selecteren.
246 Multimediasysteem
%Informatie over nieuwe versies van de digi‐
tale kaart is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Overzicht gebied mijden
Ukunt voor een route gebieden mijden, waar u
niet wilt rijden.
De route kan in de volgende situaties een te ver‐
mijden gebied omvatten:
RDe bestemming ligt in een te vermijden
gebied.
RAls autosnelwegen binnen een te vermijden
gebied liggen.
Er wordt altijd rekening gehouden met auto‐
snelwegen voor de route.
REr is geen zinvolle alternatieve route.
Nieuw gebied mijden
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Nieuw gebied mijden selecteren.
#Gebied via kaart zoeken: Via kaart selecte‐
ren.
#De kaart verschuiven.
of
#Gebied via adres zoeken: Adresinvoer
selecteren.
#Het adres invoeren.
#Bestemming overnemen selecteren.
De kaart verschijnt.
Gebied wijzigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Bewerken selecteren.
Gebied op de kaart verschuiven
#Op de touch-control of de touchpad in een
willekeurige richting vegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
Grootte vangebied wijzigen
#Beginnen: Op de touch-control of de touch‐
pad drukken of de controller indrukken.
#Wijzigen: Op de touch-control of de touch‐
pad omhoog of omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
#Beëindigen: Op de touch-control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Rekening houden met het gebied voor de
route
#Een gebied in de lijst vermijden O.
Als de routebegeleiding actief is, wordt een
nieuwe route berekend.
Als er nog geen route is, wordt de instelling
voor de volgende routebegeleiding overgeno‐
men.
Multimediasysteem 247
Gebied of alle gebieden wissen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Wissen of ¥Alle wissen selecte‐
ren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Het gebied of alle gebieden gewist.
Overzicht update van de kaartgegevens
De update bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats laten uitvoeren
Net zoals conventionele autokaartenverouderen
de digitale kaartgegevens. Een optimale routebe‐
geleiding door de navigatie wordt alleen bereikt
met actuele kaartgegevens. Informatie over
nieuwe versies van de digitale kaart is verkrijg‐
baar bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Daar kunt u de actualisering van de digitale
kaart laten uitvoeren.
Online kaartupdate
Met de dienst online kaartupdate van Mercedes
me connect kunnen kaartgegevens geactuali‐
seerd worden.
%De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
De volgende mogelijkheden staan ter beschik‐
king voor de actualisering:
RDe automatische kaartupdate werkt de
kaartgegevens voor een regio bij.
Voor de automatische kaartupdate moet de
systeeminstelling Automatische online-
update zijn ingeschakeld (/pagina 216).
RDe handmatige kaartupdate werkt de kaart‐
gegevens voor meerdere of alle regio's bij.
Zie voor meer informatie over de online kaartup‐
date http://www.mercedes.me.
Zie voor meer informatie over de actualisering
http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/nl_NL/index.html.
Overzichtkaartgegevens
Uw auto wordt af fabriek met kaartgegevens
afgeleverd. Afhankelijkvan het land zijn de kaart‐
gegevens voor uw regio opgeslagen of zijn de
kaartgegevens op een gegevensdrager bij de
auto aanwezig.
Indien al kaartgegevens in de auto geïnstalleerd
zijn geweest en deze opnieuw moetenworden
geïnstalleerd, hoeft geen vrijschakelcode te wor‐
den ingevoerd.
Voor kaartgegevens, die u als gegevensdrager
hebt aangeschaft, moet u de bijgevoegde vrij
schakelcode invoeren.
%Wanneer u kaartgegevens met de dienst
online kaartupdate op een gegevensdrager
opslaat, hoeft u niets in te voeren. De vrij‐
schakelcode wordt bij het downloaden op de
gegevensdrager opgeslagen.
De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
Bij het invoeren van de vrijschakelcode op het
volgende letten:
RDe vrijschakelcode is voor één auto bruik‐
baar.
RDe vrijschakelcode is niet overdraagbaar.
RDe vrijschakelcode is zescijferig.
248 Multimediasysteem
Bij de volgende problemen naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan:
RHet multimediasysteem accepteert de vrij‐
schakelcode niet.
RU heeft de vrijschakelcode verloren.
Kompas weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Kompas selecteren.
De kompasweergave toont de volgende infor‐
matie:
RActuele rijrichting met richtingshoek
(360-graden formaat) en windstreek
RLengte en breedtegraad coördinaten in
graden, minuten en seconden
RHoogte (afgerond)
RAantal ontvangen gps-satellieten
Qibla weergaven
Voorwaarden
RDe weergave van Qibla is in uw land beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Qibla selecteren.
De pijl op het kompas geeft de gebedsrich‐
ting naar Mekka ten opzichte van de actuele
rijrichting aan.
Het aantal ontvangen satellietenwordtweer‐
gegeven.
Schaal automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
De schaal wordt afhankelijkvan de rijsnelheid
automatisch ingesteld.
Bij het rijden in de stad met een gedetailleerd
stadsweergavewordt een kaartweergave uit
bestuurdersperspectief gekozen.
#Autozoom in- Oof uitschakelen ª.
%De automatisch ingestelde schaal kan hand‐
matig kortstondig worden gewijzigd. Na
enkele seconden keert de instelling weer
terug naar automatisch.
Satellietkaart weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Satellietkaart in- Oof uitschakelen ª.
of
#Wanneer de weergave satellietkaart 6in het
kaartmenu beschikbaar is, deze in- Oof uit‐
schakelen ª(/pagina 244).
Ingeschakeld O: Satellietkaarten worden in
schalen vanaf 2 km en kleiner weergegeven.
Uitgeschakeld ª: Satellietkaartenworden
niet in schalen van 2 km tot 10 km weergege
ven.
%Satellietkaartenvoor deze schalen zijn niet
in alle landen verkrijgbaar.
Weersinformatie weergeven
Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal.
RDe dienst is beschikbaar.
Multimediasysteem 249
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Weersinformatie inschakelen O.
of
#Wanneer de weergaveweerinformatie 6in
het kaartmenu beschikbaar is, dit inschake‐
len O(/pagina 244).
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin‐
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera‐
tuur of bewolking.
%Weersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Digitale handleiding (navigatie) oproepen
Informatie over navigatie oproepen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Informatie over het navigatiesysteem
#Het thema selecteren.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of onder:
http://www.mercedes-benz.com/connect
250 Multimediasysteem
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet voor
de actueel verbonden en geselecteerde
mobiele telefoon
3Batterijstatus van de actueel verbonden en
geselecteerde mobiele telefoon
4¢(telefoon gereed) of w(gesprek
actief)
5Contacten (/pagina 259)
6Oproeplijst (/pagina 261)
7SMS
8Eén mobiele telefoon verbonden: Actief
gesprek:
Twee mobiele telefoons verbonden: Weerga‐
vewisseling tussen telefoon 1 en 2 of Actief
gesprek
9Apparaten (/pagina 252)
AOpties
Multimediasysteem 251
Pas nadat een mobiele telefoon met het multi‐
mediasysteem is verbonden, worden de afbeel‐
dingen 1t/m 4weergegeven. De afbeeldin‐
gen zijn afhankelijkvan de mobiele telefoon en
de provider van het mobiele netwerk.
Overzicht Bluetooth®profielen
Bluetooth®-profiel
van de mobiele tele‐
foon
Functie
PBAP (Phone Book
Access Profile)
Contacten worden
automatisch weerge‐
geven op het multi‐
mediasysteem
MAP (Message
Access Profile)
Berichtenfuncties
kunnen worden
gebruikt
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende
telefoonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 252).
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(gebruik van twee telefoons)
(/pagina 253).
REen mobiele telefoon is als SAPtelefoon (Sim
Access Profil) met het multimediasysteem
verbonden (/pagina 254).
REen simkaart is alleen met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 254).
Een mobiele telefoon wordt parallel met een
simkaart gebruikt (/pagina 254).
Informatie overtelefonie
In de volgende situaties kunnen gesprekken tij‐
dens het rijden worden onderbroken:
RIn een gebied is er onvoldoende netwerkdek‐
king beschikbaar.
REr wordtvan het ene naar het andere gsm- of
umts-zend- en ontvangststation gewisseld,
waarbij geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met
de tweede simkaart tegelijkertijd in het net‐
werk aangemeld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de
provider van de gesprekspartner HD Voice®
ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijkvan
de kwaliteit van de verbinding.
Mobiele telefoon verbinden (Bluetooth®tele‐
fonie)
Voorwaarden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is inge‐
schakeld (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
252 Multimediasysteem
RBluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 208).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon zoeken
#Alleen Bluetooth-telefonie gebruiken selecte‐
ren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven. Een nieuw gevonden mobiele
telefoon wordt met het symbool #aange‐
duid.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
Secure Simple Pairing)
#De mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Codes komen overeen: Op de mobiele tele‐
foon bevestigen.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
het invoeren van een passkey)
#De mobiele telefoon selecteren.
#Een een- tot zestiencijferig getal als passkey
instellen.
#In het multimediasysteem: De passkey
invoeren en aselecteren.
#In de mobiele telefoon: De passkey
opnieuw invoeren en bevestigen.
%Er kunnen tot vijftien mobiele telefoons bij
het multimediasysteem worden geautori‐
seerd.
Geautoriseerde mobiele telefoons worden
automatisch opnieuw aangemeld.
Tweede mobiele telefoon koppelen (gebruik
van twee telefoons)
Voorwaarden
REr is reeds ten minste een mobiele telefoon
via Bluetooth®met het multimediasysteem
verbonden.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven.
#De mobiele telefoon selecteren.
#De vraag Hoe wilt u het nieuwe apparaat ver-
binden? beantwoorden.
#Om de tot nu toeverbonden mobiele tele‐
foon te vervangen: Telefoon 1 selecteren.
De tot nu toeverbonden mobiele telefoon
wordt door de nieuwe mobiele telefoon ver‐
vangen.
of
#Om de tweede mobiele telefoon te verbin‐
den: Telefoon 2 selecteren.
De nieuwe mobiele telefoon wordt als Tele-
foon 2 verbonden. Warentot nu toereeds
twee mobiele telefoons verbonden, dan
wordt de tweede telefoon door de nieuwe
mobiele telefoon vervangen.
of
Multimediasysteem 253
#Om de mobiele telefoon als audiobron te
gebruiken: Audiobron selecteren
(/pagina 295).
%Een mobiele telefoon kan parallel worden
gebruikt als audio- en als telefoonbron.
%Het is op een later tijdstip te allen tijde
mogelijk om de verbindingssoort van de
reeds verbonden mobiele telefoons te veran‐
deren en deze als Telefoon 1,Telefoon 2 of
als Audiobron vast te leggen
(/pagina 256).
Functies van de mobiele telefoon bij gebruik
van twee telefoons
Overzicht functies
Mobiele telefoon op
de voorgrond
Mobiele telefoon op
de achtergrond
Volledige functie-
omvang Binnenkomende
gesprekken
Simkaart voor de business-telefonie gebrui‐
ken
#In het dashboardkastje de afdekking 4van
het vakvoor de simkaartlezer aantippen.
Het vakgaat open.
#De simkaart 1in de kaartschacht 2schui‐
ven. Voor het gebruik van micro- of nano‐
kaarten zijn adapters 3beschikbaar.
Business-telefonie instellen
Voorwaarden
RGebruik met mobiele telefoon:
-Bluetooth®op de mobiele telefoon is
ingeschakeld (zie de handleiding van de
fabrikant).
-Bluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 208).
-Wanneer de mobiele telefoon het Blue‐
tooth®profiel SAP (SIM Access Profile)
ondersteunt, moet de pincode van de
simkaart worden ingevoerd en bevestigd.
RGebruik met simkaart:
-Een simkaart is in de kaartsleuf in de
telefoonmodule aangebracht
(/pagina 254).
-De pincode van de simkaart wordt via het
multimediasysteem ingevoerd.
254 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon aanmelden
#Business-telefonie activeren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
#Een mobiele telefoon selecteren.
#De mobiele telefoon via Secure Simple Pai‐
ring of een passkey met het multimediasys‐
teem verbinden (/pagina 252).
#De pincode van de simkaart invoeren en
bevestigen.
De ontvangst- en gesprekskwaliteit worden
door de aansluiting op de buitenantenne van
de auto geoptimaliseerd.
%Wanneer een mobiele telefoon als SAPtele‐
foon is verbonden, kunnen via de mobiele
telefoon geen gesprekken worden gevoerd,
omdat de simkaart van de auto is overgeno‐
men. Voor gegevensontvangst via de
mobiele telefoon moet deze met de auto-hot‐
spot worden verbonden (/pagina 207).
Simkaart verbinden
#De simkaart selecteren.
#De pincode van de simkaart invoeren en
bevestigen.
#Parallel gebruik van een mobiele telefoon:
Een reeds geautoriseerde mobiele telefoon
selecteren.
#Ja, SIM-kaart en <Mobile phone> selecteren
en eventueel de pincode van de simkaart
invoeren.
De data van de mobiele telefoon is toeganke‐
lijk.
Via de simkaart zijn binnenkomende en uit‐
gaande gesprekken beschikbaar.
Overzicht van de symbolen bij de business-
telefonie
1Simkaart verbonden
2Mobiele telefoon verbonden
3Mobiele telefoon in het handsfree-profiel ver‐
bonden
4Mobiele telefoon geautoriseerd
5Simkaart aangebracht en geactiveerd
Multimediasysteem 255
6Simkaart aangebracht en beschikbaar
7Handsfree-profiel geactiveerd
8SAP-functie beschikbaar en geactiveerd
9SAP-functie niet beschikbaar
%Het betreffende symbool wordtgeel gemar‐
keerd als de mobiele telefoon actief met het
systeem verbonden is.
Instellingen voor de business-telefonie
oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties
5Business-telefonie
#De gewenste optie selecteren.
De volgende instellingen staan ter beschikking:
RNummeronderdrukking
RWisselgesprek
RProvider selecteren
RGegevensgebruik taal
ROproepdoorschakeling
Van mobiele telefoon wisselen (gebruik van
twee telefoons)
Voorwaarden
RDe mobiele telefoons zijn geautoriseerd
(/pagina 252).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de apparatenlijst een reeds geautoriseerde
mobiele telefoon selecteren en als Telefoon
1of Telefoon 2 vastleggen.
Na het verwisselen van de mobiele telefoons
wordt de mobiele telefoon die zich op de voor‐
grond bevindt vervangen door de mobiele tele‐
foon die zich op de achtergrond bevindt. 1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Mobiele telefoon als Telefoon 1 verbinden
3Mobiele telefoon als Telefoon 2 verbinden
4Mobiele telefoon als Audiobron verbinden
256 Multimediasysteem
5Mobiele telefoon loskoppelen
(/pagina 257)
6Mobiele telefoon deautoriseren
(/pagina 257)
%Als een nieuwe mobiele telefoon wordtver‐
bonden en bijvoorbeeld als Telefoon 1 wordt
gedefinieerd, dan wordt de tot dan verbon‐
den mobiele telefoon op de voorgrond in het
systeem door deze overschreven.
Mobiele telefoon loskoppelen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Mobiele telefoon deautoriseren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool %selecteren.
#De bevestigingsvraag met Ja beantwoorden.
De mobiele telefoon wordtgedeautoriseerd
en in het systeem gewist.
Ontvangst- en zendvolume instellen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geautoriseerd
(/pagina 252).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Telefoon
Deze functie maakt een optimale spraakkwaliteit
mogelijk.
#Ontvangstvolume of Zendvolume selecteren.
#Het volume instellen.
Meer over het geadviseerde ontvangst- en zend‐
volume: http://www.mercedes-benz.com/
connect
Gespreks- en beltoonvolume instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio 5Telefoon
#Gespreksvolume of Beltoonvolume selecte‐
ren.
#Het volume instellen.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten/stoppen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 252).
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
ólanger dan een seconde indrukken.
De spraakherkenning van de mobiele tele‐
foon kanworden gebruikt.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
stoppen
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8of ~indrukken.
Multimediasysteem 257
Gesprekken
Telefoneren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Bellen
#Cijferblok selecteren.
#Het nummer invoeren.
#wselecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Gesprek aannemen
#Accepteren selecteren.
Gesprek weigeren
#Weigeren selecteren.
Gesprek beëindigen
#=selecteren.
Functies tijdens gesprek activeren
#Voor het weergevenvan alle functies omlaag
navigeren.
De volgende functies zijn beschikbaar tijdens het
bellen:
RGesprek beëindigen
RNog een gesprek voeren
RToetsenbord (weergevenvoor het verzenden
vanDTMF-tonen)
RMicrofoon stil in- Oof uitschakelen ª.
RPrivémodus (gesprek wordtvanuit de hands‐
free-modus aan de telefoon doorgegeven)
%De privémodus is niet beschikbaar voor de
business-telefonie.
Gesprek met meerdere deelnemers voeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 258).
REr is nog een gesprek tot stand gebracht.
Tussen de gesprekken heen en weer schake‐
len
#Het gesprek selecteren #.
Het geselecteerde gesprek is actief. Het
andere gesprek wordt in de wachtgezet.
Gesprek in de wacht activeren of ophangen
#Gesprek voortzetten of Gesprek beëindigen
selecteren.
Conferentiegesprek voeren
#In het telefoonmenu Conferentie schakelen
selecteren.
De nieuwe gespreksdeelnemer wordt opge‐
nomen in de conferentie.
Actief gesprek beëindigen
#=selecteren.
%Bij sommige mobiele telefoons wordt het
vastgehouden gesprek direct na het beëindi‐
genvan het actieve gesprek geactiveerd.
Wisselgesprek aannemen/weigeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 258).
Wanneer tijdens een gesprek een ander gesprek
wordt ontvangen, verschijnt er een aanwijzing.
Bovendien klinkt er een geluidssignaal.
258 Multimediasysteem
#Aannemen selecteren.
Het binnenkomende gesprek is actief.
Wanneer slechts één mobiele telefoon met
het multimediasysteem is verbonden, wordt
het vorige gesprek vastgehouden.
Als u bij het gebruik van twee telefoons tij‐
dens een gesprek een oproep op de andere
mobiele telefoon beantwoordt, wordt het
bestaande gesprek beëindigd.
#Weigeren selecteren.
%De functie en het gedrag zijn afhankelijk van
de provider van het mobiele netwerk en de
mobiele telefoon (zie de handleiding van de
fabrikant).
Contacten
Informatie over het menu Contacten
Het contacten-menu bevat alle contacten uit de
aanwezige gegevensbronnen, zoals de mobiele
telefoon of de geheugenkaart. U kunt maximaal
6000 contacten opslaan.
Afhankelijkvan de gegevensbron is het volgende
aantal contact beschikbaar:
Rpermanent opgeslagen contacten: 3000
records
Rvan de mobiele telefoon gedownloade con‐
tacten: 3000 records
Vanuit het menu Contacten kunnen de volgende
acties worden uitgevoerd:
RTelefoneren
-Contact bellen (/pagina 261)
-Nieuw nummer bellen (/pagina 258)
RNavigeren (/pagina 228)
RBerichten opstellen (/pagina 263)
De contacten van de mobiele telefoon worden
automatisch weergegevenwanneer een mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbonden
(/pagina 252) en automatisch ophalen
(/pagina 259) ingeschakeld is.
Contactenvan de mobiele telefoon downloa‐
den
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
Automatisch
#Contacten automatisch synchroniseren
inschakelen O.
Handmatig
#Contacten automatisch synchroniseren uit‐
schakelen ª.
#Contacten synchroniseren selecteren.
Contact oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Afhankelijk van de tekenset zijn de volgende
mogelijkheden beschikbaar voor het zoeken naar
contacten:
RZoeken naar initialen
RZoeken op naam
RZoeken naar telefoonnummer
Multimediasysteem 259
#Tekens in het zoekveld invoeren.
Een selectie van mogelijke contacten ver‐
schijnt. Hoe meer tekens u invoert in het
zoekveld, hoe verder de keuzemogelijkheden
worden beperkt.
#Het contact selecteren.
Een contact kan de volgende gegevens bevatten:
RTelefoonnummers
RNavigatie-adressen
RCoördinaten
RInternetadres
Naamformaat van de contacten wijzigen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
5Naamformaat
De volgende opties staan ter beschikking:
RAchternaam, voornaam
RAchternaam voornaam
RVoornaam achternaam
#Een optie selecteren.
Overzicht voor het importerenvan contacten
Contacten uit verschillende bronnen
Bron Voorwaarden
òGeheugenkaart De sd-geheugenkaart
is aangebracht.
òUsb-apparaat Het usb-apparaat is
op de usb-aansluiting
aangesloten.
Bron Voorwaarden
ñBluetooth®-ver‐
binding
Als het versturen van
vCards via Bluetooth®
wordt ondersteund,
kunnen vCards bij‐
voorbeeld via mobiele
telefoons of netbooks
worden ontvangen.
Bluetooth®is op het
multimediasysteem
en op het betreffende
apparaat geactiveerd
(zie de handleiding
van de fabrikant).
óMobiele tele‐
foon De mobiele telefoon
is met het multime‐
diasysteem verbon‐
den.
Contacten in het contacten-menu importeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
#Importeren selecteren.
260 Multimediasysteem
#Een optie selecteren.
Contact van de mobiele telefoon opslaan
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Het contact van de mobiele telefoon ó
selecteren.
#pselecteren.
#Opslaan in de auto selecteren.
Het in het multimediasysteem opgeslagen
contact wordt aangeduid met het symbool
f.
Contact bellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#De tekens in het zoekveld invoeren.
#Het contact selecteren.
#Het telefoonnummer selecteren.
Het nummer wordt gekozen.
Overige opties in het contacten-menu selec‐
teren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Een contact selecteren.
#pselecteren.
Afhankelijkvan de opgeslagen gegevens zijn de
volgende opties beschikbaar:
ROpbellen
RSMS sturen
RWebsite weergeven (als een adres is opgesla‐
gen)
RNavigeren (als een adres is opgeslagen)
ROpslaan als openbare favoriet
RDTMF-tonen verzenden (bij een nummer met
DTMF-tonen)
#Een optie selecteren.
Contact wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
In de auto opgeslagen contacten kunnen worden
gewist.
#Het contact zoeken.
#Het contact selecteren.
#pselecteren.
#Contact wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Oproeplijst
Overzicht oproeplijst
Afhankelijkvan of uw mobiele telefoon het Blue‐
tooth®profiel PBAP wel of niet ondersteunt, kan
deze verschillende effecten op de weergave en
functies van de oproeplijst hebben.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RDe oproeplijstenvan de mobiele telefoon
worden op het multimediasysteem weergege‐
ven.
Multimediasysteem 261
RBij het verbinden van de mobiele telefoon
moet de verbinding voor het Bluetooth®pro‐
fiel PBAP eventueel worden bevestigd.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP niet wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RHet multimediasysteem stelt zelf een oproep‐
lijst samen.
RDe oproeplijst is niet synchroon met de
oproeplijsten op uw mobiele telefoon.
Gesprek uit oproeplijst voeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5øOproeplijst
#Nummer selecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Sms
Overzicht van de sms-functies
Als de verbonden mobiele telefoon het Blue‐
tooth®-profiel MAP ondersteunt, kunnen op het
multimediasysteem de sms-functies worden
gebruikt.
Meer informatie over instellingen en onder‐
steunde functies vanvoor Bluetooth®geschikte
mobiele telefoons is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of via: http://
www.mercedes-benz.com/connect
Bij sommige mobiele telefoons zijn na de verbin‐
ding met het multimediasysteem verdere instel‐
lingen nodig (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
Nieuw binnengekomen sms-berichtenworden
aangegeven met een akoestisch signaal en het
symbool iop het mediadisplay.
Afhankelijkvan de mobiele telefoon toont het
multimediasysteem alleen nieuw binnenko
mende sms of de 100 nieuwste sms.
Wanneer het berichtengeheugen op de mobiele
telefoon vol is, verschijnt het symbool ú.
Instellen vanweergegeven sms-berichten
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5SMS
5Berichtenweergave
#pselecteren.
Een menu met de volgende opties wordt
weergegeven:
RAlle berichten
RNieuwe en ongelezen berichten
RNieuwe berichten
RUit (De sms-berichtenworden niet auto‐
matisch weergegeven.)
#Een optie selecteren.
%De instelling kan mogelijk pas na het
opnieuw verbinden van de mobiele telefoon
actief worden.
262 Multimediasysteem
Sms voorlezen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
Voorlezen
#Een sms selecteren.
Het berichtwordtweergegeven.
Voorleesfunctie gebruiken
#Een sms selecteren.
#Voorlezen selecteren.
Het sms-bericht wordtvoorgelezen.
Sms-bericht opstellen en versturen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Nieuwe sms schrijven selecteren.
Ontvanger toevoegen
#Drukken om ontvanger toe te voegen selec‐
teren.
#Het contact selecteren.
Tekst dicteren
#Drukken om te dicteren selecteren.
#Dicteerfunctie starten: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De app voor de dicteerfunctie wordtgeladen.
Als er nog geen internetverbinding was,
wordt deze nu gemaakt.
#Het bericht inspreken.
Het dicteren wordt na het spreken automa‐
tisch beëindigd.
Na verwerking van het gesproken bericht
wordt dit als tekstweergegeven.
#Bericht vervangen: Bericht vervangen selec‐
teren.
De reeds gedicteerde en op het display weer‐
gegeventekstwordtteruggezet en kan
opnieuw worden gedicteerd.
Tekst bewerken
#Het woord selecteren.
#Correctiemenu oproepen: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHet gebruik van hoofdletters en kleine let‐
ters (indien ondersteund door de
tekenset)
RUitbreiding van de woordkeuze
RWissen van de selectie
ROpnemen van een nieuw dictaat
#Menu verlaten: Gereed selecteren.
Sms zenden
#SMS sturen selecteren.
Sms beantwoorden
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Beantwoorden selecteren.
Sms-afzender opbellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Afzender opbellen selecteren.
Multimediasysteem 263
Sms wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#pselecteren.
#SMS wissen: Wissen selecteren.
#Uitbox
of
#Concepten selecteren.
In Car Office
Functies van "In Car Office"
Met "In Car Office" kunt u uw online-diensten
met het multimediasysteem verbinden.
De volgende functies staan ter beschikking:
RWeergavevantoekomstige afspraken in de
kalender
RSelectie van een meeting als navigatiebe‐
stemming
RWeergave vantoekomstige telefoonconferen‐
ties
RSelecteren van de telefonischevergaderingen
voor het automatisch tot stand brengen van
een verbinding
RWeergave van de deelnemers aan een tele‐
foonconferentie
RWeergave en selectie van de te voeren tele‐
foongesprekken
%In acht nemen dat bepaalde functies alleen
beschikbaar zijn als de auto stilstaat.
%Wanneer in de statusregel het symbool !
verschijnt, dan is "In Car Office" als dienst in
de auto beschikbaar.
“In Car Office“ oproepen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
RU beschikt over een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal (https://me.mercedes-
benz-com).
RIn de Mercedes me portal is de dienst "In Car
Office" geactiveerd.
RU beschikt over een account bij een online-
dienst, bijvoorbeeld bij Office 365.
#In Car Office selecteren.
Automatisch startenvan "In Car Office" in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5In Car Office
#In Car Office automatisch starten in- Oof
uitschakelen ª.
Wanneer het automatisch startenvan "In Car
Office" ingeschakeld is, verschijnen op het
mediadisplay automatisch weergaven met
opties voor de ophanden zijnde afspraken.
Wanneer het automatisch startenvan "In Car
Office" uitgeschakeld is, kunt u de toepas‐
sing via het hoofdmenu oproepen.
264 Multimediasysteem
Functies van “In Car Office“ selecteren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een afspraak selecteren.
Afhankelijk van de afspraak en de opgesla‐
gen informatie zijn de volgende functies
beschikbaar:
RRoutebegel. starten/Routebegel. afbr.
RDeelnemers tonen
RGesprek instellen/Nu inbellen
#Een functie selecteren.
Record in de to-do-lijst als uitgevoerd marke‐
ren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een record in de to-do-lijst selecteren O.
De volgende functies staan ter beschikking:
RGeselecteerde invoer als uitgevoerd of
open markeren
RGeselecteerde invoer opbellen w
RAutomatische afhandeling van de to-do-
lijst starten: To-do's starten selecteren
Binnenkomend gesprek noteren
Wanneer een gesprek binnenkomt, verschijnt de
vraag of het gesprek moet worden aangenomen,
geweigerd of genoteerd.
#Noteren selecteren.
Het gesprek wordtgeweigerd en automatisch
toegevoegd aan to-do lijst van "In Car
Office".
Mercedes-Benz Link
Overzicht Mercedes-Benz Link
Met Mercedes-Benz Link kunnen verschillende
functies en geselecteerde mobiele telefoonapps
naar het mediadisplay worden overgezet.
U hebt daarvoor als extra uitrusting de regeleen‐
heid Mercedes-Benz Link nodig. Deze zijn ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
%De regeleenheid Mercedes-Benz Link maakt
gebruik van het Android-besturingssysteem.
%Voor de apps en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende pro‐
vider verantwoordelijk.
Mercedes-Benz Link met het multimediasys‐
teem verbinden
#De regeleenheid Mercedes-Benz Link via een
geschikte aansluitkabel verbinden met de
usb-aansluiting çvan de multimedia-aan‐
sluiteenheid.
%De juiste aansluitkabel is afzonderlijk ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz service‐
werkplaats.
Mercedes-Benz Link gebruiken
Voorwaarden
RDe regeleenheid Mercedes-Benz Link is via
de usb-aansluiting çmet het multimedia‐
systeem verbonden.
Multimediasysteem:
4Connect
#Mercedes-Benz Link selecteren.
Multimediasysteem 265
#MB Link selecteren.
De functies en apps van de mobiele telefoon
worden weergegeven op het mediadisplay en
zijn beschikbaar.
Meer informatie vindt u in de handleiding van de
regeleenheid Mercedes-Benz Link.
Mercedes-Benz Link beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Mercedes-Benz Link
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
regeleenheid Mercedes-Benz Link en het
multimediasysteem verbreken.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Apple CarPlay™
Overzicht Apple CarPlay™
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Apple CarPlay™ kunnen iPhone®-functies
via het multimediasysteem worden gebruikt. De
bediening gebeurt met de controller of spraak‐
bediening Siri®. Het activeren van de spraakbe‐
diening gebeurt door het lang indrukken van de
toetsóin het multifunctioneel stuurwiel.
Bij het gebruik van Apple CarPlay via de
spraakbediening kan het multimediasysteem ver‐
der via de LINGUATRONIC (/pagina 183) wor‐
den bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Apple
CarPlay™ met het multimediasysteem verbon‐
den zijn.
De beschikbaarheid van Apple CarPlaykan per
land variëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Apple CarPlay™
Tijdens het gebruik van Apple CarPlay zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de telefonie of de mediabron Blue‐
tooth®-audio en iPod®, niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
266 Multimediasysteem
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
iPhone®via Apple CarPlayverbinden
Voorwaarden
ROp de iPhone®is het besturingssysteem-ver‐
sie Apple®iOS 8.3 of hoger geïnstalleerd.
RVoor de volledige functionaliteit van Apple
CarPlay is een internetverbinding vereist.
RDe iPhone®is via een geschikte kabel met de
usb-aansluiting çop het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 289).
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
Automatisch of handmatig starten instellen
Bij de eerstekeer verbinden verschijnt een mel‐
ding.
#Automatischestart: Automatisch selecte‐
ren.
Automatisch starten wordtgeactiveerd O.
Apple CarPlay™ wordtvoortaan direct opge‐
start nadat de iPhone®via een usb-kabel met
het multimediasysteem is verbonden.
#Handmatig starten: Handmatig selecteren.
#De iPhone®in apparatenlijst selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Apple CarPlay™ verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Apple CarPlayór de laatste los‐
koppeling niet op de voorgrond werd weerge‐
geven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Apple CarPlay™ kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Apple CarPlay™ oproe‐
pen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren (/pagina 309).
Apple CarPlay™ beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
de aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Multimediasysteem 267
Android Auto
Overzicht Android Auto
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Android Auto kunnen functies van mobiele
telefoons met Android-besturingssysteem via het
multimediasysteem worden gebruikt. De bedie‐
ning geschiedt via het centrale bedieningsele‐
ment of spraakbediening. Het activeren van de
spraakbediening gebeurt door het lang indruk‐
kenvan de toetsóin het multifunctioneel
stuurwiel.
Bij het gebruik van Android Auto via de spraak‐
bediening kan het multimediasysteem verder via
de LINGUATRONIC (/pagina 183) worden
bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via
Android Auto met het multimediasysteem ver‐
bonden zijn.
De beschikbaarheid van Android Auto en
Android Auto apps kan landafhankelijkvariëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Android Auto
Tijdens het gebruik van Android Auto zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de mediabron Bluetooth®-audio,
niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
Mobiele telefoon via Android Auto verbinden
Voorwaarden
RDe eerste activering van Android Auto via het
multimediasysteem moet om veiligheidsrede‐
nen worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
RDe mobiele telefoon ondersteunt Android
Auto vanaf Android 5.0.
ROp de mobiele telefoon is de Android Auto
app geïnstalleerd.
RVoor de telefoonfuncties is de mobiele tele‐
foon via Bluetooth®met het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 252).
Als tot dan toegeen verbinding aanwezig is
geweest, wordt deze bij het gebruik van de
mobiele telefoon met Android Auto totstand
gebracht.
RDe mobiele telefoon is via een geschikte
kabel met de usb-aansluiting çop het
multimediasysteem verbonden
(/pagina 289).
268 Multimediasysteem
RVoor de volledige functionaliteit van Android
Auto is een internetverbinding vereist.
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Automatisch starten activeren
#Automatisch starten selecteren O.
Handmatig starten
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Android Auto verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Android Auto ór de laatste loskop‐
peling niet op de voorgrond werd weergege
ven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Android Auto kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Android Auto oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren (/pagina 309).
Android Auto beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Verzonden autogegevens bij Android Auto en
Apple CarPlay™
Overzicht van de overgebrachte voertuigge‐
gevens
Bij het gebruik van Android Auto of Apple Car‐
Play™ worden bepaalde voertuiggegevens door‐
gegeven aan de mobiele telefoon. Hierdoor is
optimaal gebruik vangeselecteerde dienstenvan
de mobiele telefoon mogelijk. Er vindt geen
actieve toegang tot voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordtverstuurd:
RSoftwareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon
te optimaliseren.
Multimediasysteem 269
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een her‐
kenningsteken voor de auto op willekeurige
manier gegenereerd.
Deze hangt samen met het voertuigidentificatie‐
nummer (VIN) en wordtgewist bij het resetten
van het multimediasysteem (/pagina 217).
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver‐
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rol‐
len en rijden
RDag-/nachtmodus van het combi-instrument
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
Deze gegevens worden alleen overgedragen als
de navigatie actief is, teneinde deze te verbete‐
ren (alsbijvoorbeeld in een tunnel wordt gere‐
den).
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
Mercedes me connect biedt onder andere de
volgende diensten:
ROngevals- en pechmanagement (pechhulp‐
toets)
RConcierge-service (indien dienst geacti‐
veerd), onderhoudsafspraken of iets soortge‐
lijks (info-oproeptoets)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (SOS-
toets)
De Mercedes-Benz klantenservice en de
Mercedes-Benz alarmcentrale zijn hiervoor 24
uur per dag beschikbaar.
De toetsen voor de info-oproep, de pechhulp-
oproep en de noodoproep vindt u in het bedie‐
ningspaneel dakconsole van de auto
(/pagina 271).
De Mercedes-Benz klantenservice kan ook via
het multimediasysteem worden gebeld
(/pagina 270).
Houd er alstublieft rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is.
In noodgevallen beslist het bekende landelijke
alarmnummer bellen. In gevalvan nood kunt u
ook het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/pagina 274) gebruiken.
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service en de bediening vindt u
onder: http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/de_DE/index.html
Mercedes-Benz klantenservice via multime‐
diasysteem bellen
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
270 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Mercedes me connect bellen.
Het gesprek wordttotstand gebracht.
Met uw toestemming verzendt het multime‐
diasysteem de benodigde autogegevens. De
gegevensoverdrachtwordtweergegeven op
het mediadisplay.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon
van de Mercedes-Benz klantenservice.
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service en de bediening vindt u
onder: http://manuals.daimler.com/baix/cars/
connectme/de_DE/index.html
Gesprekken via het bedieningspaneel dak‐
console voeren
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
#Pechhulp-oproep voeren: De toets1
indrukken.
#Noodoproep activeren:De afdekking van de
SOS-toets 3om te openen kort indrukken.
#De SOS-toets 4ten minste één seconde
lang indrukken.
#MB-Info-oproep activeren: De toets2
indrukken.
Als de pechhulp- of MB-Info-oproep actief zijn,
kan desondanks een noodoproep worden geacti‐
veerd. Deze heeft voorrang boven alle andere
actieve oproepen.
Gesprekken via het bedieningspaneel dakcon‐
sole zijn alleen bij een beschikbaar mobiele-tele‐
foonnet mogelijk.
Meer informatie over Mercedes me connect en
verdere diensten vindt u onder: http://
www.mercedes.me
Informatie met betrekking tot MB-Info-
oproep
Er heeft een Info-oproep naar de Mercedes-Benz
klantenservice via het bedieningspaneel dakcon‐
sole (/pagina 271) of het multimediasysteem
(/pagina 270) plaatsgevonden.
Ukunt onder andere over de volgende onderwer‐
pen informatie krijgen:
Multimediasysteem 271
Beschikbare informatie over de Info-oproep
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk‐
plaats
RAndere producten en dienstenvan
Mercedes-Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/pagina 273).
Informatie met betrekking tot oproep voor
pechhulp
Er heeft een pechhulp-oproep naar de
Mercedes-Benz klantenservice via het bedie‐
ningspaneel dakconsole (/pagina 271) of het
multimediasysteem (/pagina 270) plaatsge‐
vonden.
Omvang van de pechhulp
REen gekwalificeerde Mercedes-Benz tech‐
nisch specialist biedt pechhulp ter plaatse
en/of de auto wordt naar de dichtstbijzijnde
Mercedes-Benz servicewerkplaats gesleept.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/pagina 273).
Informatie over Mercedes me connect onge‐
valmanagement
Het Mercedes me connect ongevalmanagement
is een aanvulling op het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem (/pagina 274).
Na een ongevalwordt een noodoproep aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale geactiveerd:
REen spraakverbinding met een contactper‐
soon bij de Mercedes-Benz alarmcentrale
wordt opgebouwd.
RZo nodig stuurt de gesprekspartner van de
Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep
door aan het Mercedes me connect ongeval‐
management.
Het doorsturen van de oproep is niet in alle
landen mogelijk.
RZo nodig wordt de auto naar een Mercedes-
Benz servicewerkplaats gesleept.
Onderhoudstermijn via Mercedes me con‐
nect afspreken
Als de dienst onderhoudsmanagement geacti‐
veerd is, worden automatisch de relevante auto‐
gegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
aanbevelingen voor het onderhoud van de auto.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder‐
houdsmanagement, herinnert het multimedia‐
systeem u na een bepaalde periode aan een
noodzakelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt
een vraag of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Opbellen
selecteren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem‐
ming verstuurd en een medewerker van de
Mercedes-Benz klantenservice maakt een
onderhoudsafspraak met u. De informatie
wordt aan de door u gewenste servicewerk‐
plaats doorgegeven.
Deze neemt binnen 24 uur contact met u op.
272 Multimediasysteem
%Wanneer u na het verschijnen van de onder‐
houdsmelding Later selecteert,verdwijnt de
melding en verschijnt na een bepaalde tijd
opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me connect geven
Voorwaarden
REr is een actieve pechhulp of info-oproep via
het multimediasysteem (/pagina 270) of
het bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 271) aanwezig.
Als de diensten Breakdown en Mercedes me
connect-concierge service niet geactiveerd zijn
op Mercedes me, verschijnt de melding Wilt u
voor een betere afhandeling van uw aanvraag
gegevens en positie van de auto naar de
Mercedes-Benz Klantenservice versturen?.
#Ja selecteren.
Relevante autogegevens worden automatisch
doorgegeven.
Meer informatie over Mercedes me: http://
www.mercedes.me
Verstuurde gegevens tijdens een Mercedes
me-oproep
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me
connect en andere diensten in acht nemen. Deze
zijn beschikbaar in de Mercedes me-Portal:
https://me.secure.mercedes-benz.com
Wanneer u een Mercedes me-oproep tot stand
brengt, worden er gegevens verstuurd.
De volgende gegevens worden afhankelijk van de
geactiveerde dienst bij een oproep verzonden:
RVoertuigidentificatienummer
RMercedes me klanten-identificatienummer
RReden voor activering van de oproep
RIngestelde multimediasysteem-taal
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
RMomentele locatie van de auto
RKilometerstand en onderhoudsgegevens
RGeselecteerdegegevens over de toestand
van de auto
De volgende gegevens worden verzonden, als
geen dienst is geactiveerd en de gegevensbevei‐
ligingsvraag is bevestigd:
RVoertuigidentificatienummer
RMercedes me klanten-identificatienummer
RReden voor activering van de oproep
RIngestelde multimediasysteem-taal
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
De volgende gegevens worden verzonden als de
gegevensbeveiligingsvraag is geweigerd:
RReden voor activering van de oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem werkt
alleen in gebieden waarin de providers mobiele
communicatie aanbieden. Een onvoldoende net‐
werkdekking door de providers kan ertoe leiden
dat een noodoproep niet wordtverstuurd.
Multimediasysteem 273
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is vanaf
productiedatum ten minste tien jaar beschik‐
baar.
Voor een automatische noodoproep moet het
contact ingeschakeld zijn.
%Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
af fabriek geactiveerd.
Overzicht Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkor‐
tenvan de tijd tussen het moment van het onge‐
val en het arriverenvan de reddingsdiensten op
de plaats van het ongeval. Het ondersteunt de
locatiebepaling bij een moeilijk te omschrijven
ongevalsplaats.
De noodoproep kan automatisch
(/pagina 274) of handmatig (/pagina 275)
worden geactiveerd. Een noodoproep alleen acti‐
verenvoor het redden van uzelf of anderen.
Geen noodoproep bij pech of iets dergelijks acti‐
veren.
Meldingen op het mediadisplay:
SOS READY: Noodoproep beschikbaar
SOS NOT READY: Het contact is niet ingescha‐
keld of er is een storing van het noodoproepsys‐
teem aanwezig.
Tijdens een actieve noodoproep verschijnt op
het display G.
Informatie over de regionale beschikbaarheid
van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
verkrijgbaar onder: http://www.mercedes-
benz.com/connect_ecall
%Wanneer een storing van het noodoproep‐
systeem aanwezig is (bijvoorbeeld een
defect van de luidspreker, de microfoon, een
airbag, de SOS-toets), verschijnt in het multi‐
functioneel display van het combi-instrument
een overeenkomstige melding.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
Als na een ongeval veiligheidssystemen zoals
een airbag of gordelspanner geactiveerd zijn,
kan het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
automatisch een noodoproep activeren.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffen voor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakcon‐
sole knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Een automatische noodoproep kan niet direct
worden beëindigd.
Wanneer het Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem geen noodoproep kan opbouwen met de
274 Multimediasysteem
Mercedes-Benz alarmcentrale, wordt de noodop‐
roep automatisch doorgestuurd naar de open‐
bare alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Als een noodoproep wordtgeactiveerd:
RIn de auto blijven als de weg- en verkeerssi‐
tuatie dit toelaten, tot een spraakverbinding
met de alarmcentrale totstand is gebracht.
RAan de hand van het gesprek beslist de
medewerker of reddingsdiensten en/of de
politie naar de plaats van het ongeval moeten
worden gestuurd.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#De SOS-toets in het bedieningspaneel dak‐
console ten minste één seconde lang indruk‐
ken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang
in de auto blijven, tot de spraakverbinding
met de telefonist in de alarmcentrale is opge‐
bouwd.
RDe telefonist bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffenvoor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Als het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
geen noodoproep met de Mercedes-Benz alarm‐
centrale kan opbouwen, wordt de noodoproep
automatisch doorgestuurd naar de openbare
alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het mediadis‐
play.
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Per ongeluk geactiveerde noodoproep beëin‐
digen
#~in het multifunctioneel stuurwiel selec‐
teren.
Multimediasysteem 275
Gegevensoverdracht Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Bij een automatische of een handmatige nood‐
oproep worden onder andere de volgende gege
vens doorgegeven:
RDe GPS-positiegegevens van de auto
RDe GPS-positiegegevens van de rijroute
(enkele 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidentificatienummer
RHet soort aandrijving van de auto
RHet herkende aantal personen in de auto
RMercedes me connect beschikbaar of niet
RHandmatig of automatisch geactiveerde
noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kanworden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een ver‐
stuurde noodoproep kunnen verschillende
functies, bijvoorbeeld het ontvangen vanver‐
keersinformatie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodop‐
roepsysteem (Rusland)
Uw auto controleert de werking van het noodop‐
roepsysteem elke keer als het contact wordt
ingeschakeld. Bij uitval van het systeem wordt u
via een tekstbericht op het combi-instrument en
de rode melding SOS NOT READY op het media‐
display geïnformeerd.
Controleer alstublieft of gedurende 30 seconden
na het inschakelen van het contact de rode mel‐
ding SOS NOT READY in de rechter bovenhoek
van het display van het mediadisplay uitgescha‐
keld is. Dit betekent dat het noodoproepsysteem
de diagnose met succes doorstaan heeft. Scha‐
keleventueel het mediadisplay in, als dit voor‐
dien was uitgeschakeld.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
(Rusland)
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RHet contact is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
#Testmodus starten: De toets~in het
multifunctioneel stuurwiel ten minste vijf
seconden lang indrukken.
De testmodus wordtgestart en beëindigt
automatisch na het doorlopen van de taal‐
test.
#Testmodus handmatig stoppen: Het con‐
tact uitschakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
276 Multimediasysteem
Online- en internetfuncties
Internetverbinding
Informatie over internetverbinding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden de mobiele com‐
municatieapparatuur bedient, kunt u van de
verkeerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparaten alleen bedienen als de
auto stilstaat.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto zijn er
de volgende mogelijkheden om een internetver‐
binding tot stand te brengen:
RAuto met communicatiemodule: Internet‐
toegang inclusief Mercedes me connect dien‐
sten en gegevensroaming (/pagina 277).
RAuto's zonder communicatiemodule::
-ViaWiFi met voor data geschikte mobiele
telefoon (/pagina 278)
-Via Bluetooth®met voor data geschikte
mobiele telefoon (/pagina 279)
-Via de business-telefonie (/pagina 278)
Tijdens het rijden zijn de internetfuncties
beperkt bruikbaar.
Functie van de communicatiemodule
Bij auto's met een vast geïnstalleerde communi‐
catiemodule wordt de internetverbinding ver‐
zorgd via een vast ingebouwde simkaart.
Om de internettoegang via de communicatiemo‐
dule te kunnen gebruiken, moet aan de volgende
voorwaarden voldaan zijn:
RDe auto is uitgerust met een vast geïnstal‐
leerde communicatiemodule.
RMercedes me connect is geactiveerd en inge‐
schakeld.
RMercedes me connect is voor de internettoe‐
gang geactiveerd.
RLandsafhankelijk: Datavolume via Mercedes
me connect is aanwezig.
Als uw gegevenslimiet wordt bereikt, zijn de
Mercedes me connect-diensten nog slechts
Multimediasysteem 277
beperkt beschikbaar. De gegevensopslag kan via
Mercedes me connect worden aangeschaft.
%Vraag bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats na of het in uw land mogelijk is om
datavolume te kopen.
Internetverbinding via Wi-Fi instellen
Voorwaarden
RDe functie WiFi is op het multimediasysteem
geactiveerd (/pagina 209).
RDe functie WiFi is bij het externe apparaat
geactiveerd (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RDe internetvrijgave via WiFi is geactiveerd
(zie de handleiding van de fabrikant).
De internetverbinding via WiFi vertoont een sto‐
ring of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
ROp het multimediasysteem is de functie WiFi
uitgeschakeld.
ROp het externe apparaat is de functie Wi-Fi
uitgeschakeld.
RIn het externe apparaat is gedeeld internet
via Wi-Fi gedeactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
5Wi-Fi-netwerken zoeken
#Het netwerk selecteren.
#Bij Wi-Fi-netwerk aanmelden
(/pagina 209).
Internetverbinding via de business-telefonie
instellen
Voorwaarden
RGebruik met mobiele telefoon:
-De mobiele telefoon ondersteunt het
Bluetooth®profiel SAP (SIM Access
Profile (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
-De mobiele telefoon is ingeschakeld.
-De mobiele telefoon is alleen als SAP
telefoon verbonden en niet in het Hands-
Free Profile.
RGebruik met simkaart:
-Een simkaart is in de kaartsleuf in de
telefoonmodule aangebracht
(/pagina 254).
-De pincode van de simkaart is via het
multimediasysteem ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#Mobiele telefoon of simkaart selecteren.
#Voorgedefinieerdetoegangsgegevens
van de provider selecteren: Voorgedefini-
eerde instellingen selecteren.
Een landenlijst verschijnt.
#Het land van uw provider selecteren.
Een lijst met beschikbare providers ver‐
schijnt.
278 Multimediasysteem
#De eigen provider selecteren.
Wanneer een overzicht van de provider-
instellingen verschijnt, de instellingen uitvoe‐
ren.
#Instellingen bevestigen selecteren.
#Toegangsgegevens van de provider hand‐
matig instellen: Handmatige instellingen
selecteren.
Een overzicht van de provider-instellingen
verschijnt.
#Toegangsgegevens instellen.
#Instellingen bevestigen selecteren.
%De toegangsgegevens overeenkomstig uw
data-abonnement instellen. Anders kunnen
extra kosten ontstaan. U kunt bij de provider
van uw mobiele netwerk de juistetoegangs‐
gegevens opvragen.
Internetverbinding via Bluetooth®instellen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 252).
Voor de verbinding via Bluetooth®ondersteunt
de mobiele telefoon een van de volgende Blue‐
tooth®-profielen:
RDUN (Dial-UpNetworking)
RPAN (Personal AreaNetwork)
De internetverbinding via Bluetooth®vertoont
een storing of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
REr is niet voldoende mobiele-telefoonnet‐
werkdekking beschikbaar.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
RDe functie Bluetooth®is op het multimedia‐
systeem uitgeschakeld en de mobiele tele‐
foon moet via Bluetooth®worden verbonden.
RDe functie Bluetooth®is op de mobiele tele‐
foon uitgeschakeld en de mobiele telefoon
moet via Bluetooth®worden verbonden.
RHet mobiele-telefoonnet of de mobiele tele‐
foon voorkomen dat er gelijktijdig een tele‐
foon- en internetverbinding is.
ROp de mobiele telefoon is gedeeld internet
via Bluetooth®niet vrijgegeven.
Wanneer een mobiele telefoon voor het eerst via
Bluetooth®met het multimediasysteem wordt
verbonden, leidt een assistent u door het instel‐
len van de internetverbinding.
Als alternatief kan de internetverbinding hand‐
matig worden ingesteld.
Meer informatie is verkrijgbaar bij http://
www.mercedes-benz.com/connect of bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
Bluetooth®-verbinding via PAN
#De mobiele telefoon selecteren.
De internetverbinding is ingesteld.
Bluetooth®-profiel wisselen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt de Blue‐
tooth®-profielen DUN en PAN.
Multimediasysteem 279
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#Van DUN naar PAN wisselen: De mobiele
telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie inschakelen O.
De internetverbinding wordt automatisch via
het Bluetooth®-profiel PANgeconfigureerd.
#VanPAN naar DUN wisselen: De mobiele
telefoon selecteren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie uitschakelen ª.
#Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 279).
%Bij het gebruik van de business-telefonie is
het wisselen tussen Bluetooth®profielen
niet mogelijk.
Toegangsgegevens bewerken
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt het Blue‐
tooth®profiel DUN.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Voor mobiele telefoons met PAN en DUN:
Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 279).
Vrijgave van een mobiele telefoon voor inter‐
nettoegang annuleren
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Details van de mobiele telefoon weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Details selecteren.
Internetverbinding opbouwen
Multimediasysteem:
4Connect
#Bijvoorbeeld zBrowser selecteren.
280 Multimediasysteem
%Het multimediasysteem bouwt in de regel de
internetverbinding automatisch op. Wanneer
het multimediasysteem niet met internet ver‐
bonden is, wordt de internetverbinding opge‐
bouwd bij gebruik van een internettoepas‐
sing.
%De beschikbaarheid vanwebbrowsers is
landsafhankelijk.
Verbindingsstatus
Overzicht verbindingsstatus
1Weergavevan de bestaande verbinding en
de ontvangststerkte van het verbonden Blue‐
tooth®apparaat
Verbindingsstatus weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Internetstatus selecteren.
%Bij een verbinding via Wi-Fi of een Blue‐
tooth®-apparaat wordt het globaal ver‐
stuurde gegevensvolume weergegeven. De
juistewaarde kunt u bij uw provider opvra‐
gen.
%Bij een verbinding via de communicatiemo‐
dule wordt de volgende statusinformatie
weergegeven:
RNetwerktype
RStatus online/offline
Mercedes-Benz apps
Mercedes-Benz apps oproepen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Multimediasysteem:
4Connect 5ÚMercedes-Benz Apps
#Een app selecteren.
%Het aanbod is landsafhankelijk.
Mogelijk wordt een licentietarief in rekening
gebracht.
Multimediasysteem 281
Mercedes-Benz Apps via spraakbediening
bedienen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Wanneer een Mercedes-Benz app via de spraak‐
bediening kanworden bediend, herkent u dit aan
het symbool oin de app.
#Een Mercedes-Benz app selecteren.
Het menu van de app wordtweergegeven.
#Spraakbediening gebruiken: oTaal
selecteren.
#De vraag of het verzoek inspreken.
%De spraakbediening is niet in alle landen en
talen beschikbaar.
Webbrowser
Website oproepen
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5zURL invoeren
#Een internetadres invoeren.
%De functie is landafhankelijk.
#Het invoeren beëindigen en de website
oproepen: ¬selecteren.
Menu van de webbrowser in- en uitschakelen
Wanneer u bijvoorbeeld door het selecteren van
een link een website oproept, is het menu van
de webbrowser ingeklapt.
#Weergeven en verbergen: De toets%
indrukken.
%De webbrowser ondersteunt het afspelen
van video's.
%Tijdens het rijden worden geen websites of
video's weergegeven.
282 Multimediasysteem
Overzicht webbrowser
1URL-invoerveld
2Leestekens
3Website achteruit
4Website vooruit
5Opties
6Browser afsluiten
Webbrowseropties oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties
De volgende functies zijn beschikbaar:
RPagina opnieuw laden/Afbreken
RZoom
RBrowserinstellingen
RBrowsergegevens wissen
#Een optie selecteren.
#De gewenste instellingen uitvoeren.
Webbrowserinstellingen oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties 5Browserinstellingen
De volgende functies zijn beschikbaar:
RPopups blokkeren
RJavascript activeren
RCookies toestaan
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Browserdata wissen
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ZOpties 5Browsergegevens wissen
De volgende opties staan ter beschikking:
RAlle
RCache
RCookies
RIngevoerde URL's
RFormuliergegevens
#Een optie selecteren.
#Ja selecteren.
Leestekens beheren
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
5ßFavorieten
Favoriet selecteren
#Een item selecteren.
Multimediasysteem 283
Favoriet aanmaken
#Nieuwe favoriet toevoegen selecteren.
#Een URL en een naam invoeren.
#¡selecteren.
Favoriet bewerken
#Een favoriet markeren.
#pselecteren.
#Bewerken selecteren.
#Een URL en een naam invoeren.
#¡selecteren.
Favorieten wissen
#Een favoriet markeren.
#pselecteren.
#Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Webbrowser afsluiten
Multimediasysteem:
4Connect 5zBrowser
#åBrowser sluiten selecteren.
Internetradio
Internetradio oproepen
Voorwaarden
REr is een account onder http://
www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Internetradio is geactiveerd.
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijkvan het betreffende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrijeoverdracht aanwezig.
De diensten zijn afhankelijkvan het betref‐
fende land.
Voor meer informatie hierover contact opne‐
men met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#TuneIn Radio selecteren.
De internetradio-melding verschijnt. U hoort
de laatst ingestelde zender.
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele‐
foonnet.
Overzicht internetradio
1Internetradio provider
2Geselecteerde categorie
3Weergave indien met privé gebruikersac‐
count verbonden
284 Multimediasysteem
4Baudrate
5Actuele zender is als favoriet opgeslagen
6Extra informatie van de actuele zender
Internet-radiozenders selecteren en verbin‐
den
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5èZoeken
#Een categorie selecteren.
#Een zender selecteren.
De verbinding wordt automatisch opge‐
bouwd.
of
#Adres of speciale bestemming invoeren
selecteren.
#Een zendernaam via het invoerveld invoeren.
%Bij het gebruik van de internetradio kunnen
grote hoeveelheden data worden overge‐
bracht.
Internet-radiozender als favoriet opslaan/
wissen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverschijnt bij de zender‐
naam.
#ßFavorieten selecteren.
De favorietenlijst met alle opgeslagen zen‐
ders verschijnt.
of
#Een account bij de online-aanbieder (TuneIn
radio) aanmaken en vervolgens bij het multi‐
mediasysteem aanmelden.
Uw favorieten worden op het multimediasys‐
teem opgeslagen.
Favorieten wissen
#ßFavorieten selecteren.
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverdwijnt bij de zender‐
naam.
Opties van de internetradio instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5ZOpties
De volgende opties staan ter beschikking:
RStream selecteren: Selecteren van de
streamkwaliteit.
RTuneIn account aanmelden: Aanmelden van
uw TuneIn gebruikersaccount.
RAccount afmelden: Afmelden van uw TuneIn
gebruikersaccount.
#Een optie selecteren.
Multimediasysteem 285
Media
Audioweergave
Informatie over de audiofunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door bediening vangegevensdragers
Wanneer u tijdens het rijden gegevensdra‐
gers bedient, kunt u van de verkeerssituatie
worden afgeleid. Bovendien kunt u de con‐
trole over de auto verliezen.
#Gegevensdragers alleen bedienen als
de auto stilstaat.
Toegestane bestandsformaten:
RFAT32
RexFAT
RNTFS
Toegestane gegevensdragers:
RSd-kaart
RUsb-opslagmedium
RiPod®/iPhone®
RMTP apparatuur
RBluetooth®audioapparatuur
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RHet multimediasysteem beheert in totaal
tot 50000 ondersteunde bestanden.
REr worden gegevensdragers tot 2 TB
ondersteund (32‑bit-architectuur)
Ondersteunde formaten:
RMp3
RWma
RAAC
RWAV
RFLAC
RALAC
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDoor het grote aantal beschikbare
muziekbestanden met betrekking tot
encoders, sampling frequenties en bitra‐
teskanweergave niet altijd worden
gewaarborgd.
RDoor het grote aantal op de markt
beschikbare usb-apparaten kan niet wor‐
den gewaarborgd dat alle usb-apparaten
kunnen worden weergegeven.
RKopieerbeveiligde muziekbestanden of
DRM gecodeerde bestanden kunnen niet
worden afgespeeld.
RMp3-spelers moeten het Media Transfer
Protocol (MTP) ondersteunen.
286 Multimediasysteem
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
Gracenote, MusicID, Playlist Plus, het Gracenote-
logo en het opschrift "Powered by Gracenote"
zijn geregistreerde merknamen of merknamen
van Gracenote, Inc. in de USA en/of andere lan‐
den.
Aanwijzingen inzake auteursrecht
Audiobestanden die u zelf kunt converteren voor
weergave of die u rechtstreeks afspeelt, vallen
onder het auteursrecht. In veel landen mogen
zonder toestemming van de rechthebbende geen
kopieën, ook niet voor privé-doeleinden, worden
gemaakt. Zorg ervoor dat u met de geldende
voorschriften met betrekking tot het auteurs‐
recht bekend bent en deze in acht neemt.
Mediafunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een mediabron selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen
&GEVAAR Levensgevaar door het inslik‐
kenvan sd-kaarten
Sd-kaarten zijn kleine voorwerpen.
Ze kunnen worden ingeslikt en tot verstikking
leiden.
#Sd-kaarten buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer een sd-kaart is ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen de sd-kaart
beschadigen.
#De sd-kaart na het gebruik verwijderen
en uit de auto nemen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5Geh.kaart
Aanbrengen
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun.
#De sd-kaart in de sd-kaartsleuf steken tot
deze vergrendelt. De zijde met de contacten
moet omlaag wijzen.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Verwijderen
#Op sd-kaart drukken.
#De sd-kaart verwijderen.
Multimediasysteem 287
Overzicht audiofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
288 Multimediasysteem
Usb-apparaten aansluiten
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen usb-apparaten
beschadigen.
#Sd-apparaten na gebruik verwijderen en
uit de auto nemen.
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun en beschikt
over twee usb-aansluitingen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto bevin‐
den zich nog andere usb-aansluitingen in het
opbergvak van de middenconsole voorin.
#Het usb-apparaat met de usb-aansluiting ver‐
binden.
Wanneer de bijbehorende mediaweergave
ingeschakeld is, worden afspeelbare muziek‐
bestanden afgespeeld.
%Voor het gebruik van Apple CarPlay en
Android Auto de gekenmerkte usb-aanslui‐
ting çgebruiken.
Titel in de mediaweergave selecteren
Multimediasysteem:
4Media
Titel via titelsprong selecteren
#Vooruit of achteruit naar een titel blade‐
ren: Omhoog of omlaag navigeren.
Titel selecteren via actuele titellijst
#èselecteren.
#Actuele titellijst selecteren.
#Een titel selecteren.
Weergave-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties
Vergelijkbare titels afspelen
#Vergelijkbare titels afspelen selecteren.
Er wordt een titellijst met vergelijkbare titels
opgesteld en afgespeeld.
Afspeelmodus
#Random-weergave van de actuele titellijst
selecteren.
De actuele titellijst wordt in willekeurige volg‐
orde afgespeeld.
#Random-weergave van het actuele medium
selecteren.
Alle titels op de actievegegevensdrager wor‐
den in willekeurige volgorde afgespeeld.
#Normale titelvolgorde selecteren.
De actuele titellijst wordt afgespeeld in de
volgorde, waarin deze op de gegevensdrager
aanwezig is.
Mediaweergave aansturen
Multimediasysteem:
4Media 5YAfspeelregeling
Een balk voor de weergaveregeling wordtweer‐
gegeven.
#Weergave pauzeren: Met het centrale
bedieningselement Yselecteren en
bevestigen.
Het symbool Ëwordtweergegeven.
Multimediasysteem 289
#Weergave voortzetten: Met het centrale
bedieningselement opnieuw Yselecteren
en bevestigen.
Het symbool Ìwordtweergegeven.
Snel vooruit- of terugspoelen
#Ëop de tijdlijn verschuiven.
Weergaveregeling verbergen
#De toets%indrukken.
Videofunctie
Videofunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
#Videobestanden of weergavelijst met video‐
bestanden zoeken en selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
Het multimediasysteem ondersteunt de volgende
formaten:
RMPEG
RAVI, DivX, MKV
RMP4, M4V
RWMV
%Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
videobeeld voor de bestuurder uitgescha‐
keld. Indien beschikbaar wordt de zender- en
programma-informatie continu weergegeven.
Door het grote aantal beschikbare videobe‐
standen met betrekking tot encoders, aftast
frequenties en gegevensoverdrachtsnelhe‐
den kan een weergave niet worden gewaar‐
borgd.
Video's worden tot FullHD (1920x1080)
ondersteund.
Kopieerbeveiligde muziekbestanden of met
DRM (Digital Rights Management) geco‐
deerde bestanden kunnen niet worden afge‐
speeld.
290 Multimediasysteem
Overzicht videofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
Multimediasysteem 291
Modus volledig beeld in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: Op de
touchpad drukken.
Video-instellingen uitvoeren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties 5Beeldformaat
De volgende beeldformaten staan ter beschik‐
king:
RAutomatisch
R16:9
R4:3
RZoom
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
Mediazoeken
Mediazoeken starten
Multimediasysteem:
4Media 5ªZoeken
Afhankelijk van de aangesloten mediabronnen en
de bestanden kan uit de volgende categorieën
worden geselecteerd:
RActuele titellijst
RZoeken op trefwoorden
RWeergavelijsten
RArtiesten
RAlbums
RTitels
RMappen
RMuziekrichtingen
RJaar
RComponisten
RVideo's
RPodcasts (Apple®apparatuur)
RGesproken boeken (Apple®apparatuur)
#Een categorie selecteren.
%De categorieën zijn beschikbaar, zodra de
gehele inhoud van het medium gelezen en
geanalyseerd is.
Media Interface
Informatie over de Media Interface
De Media Interface is een universele interface
voor het aansluiten van mobiele audioappara‐
tuur. Het multimediasysteem beschikt over twee
usb-aansluitingen. De usb-aansluitmogelijkheden
vindt u in het opbergvak onder de armsteun.
Ondersteunde apparaten
Via de Media Interface kunt u de volgende gege‐
vensdragers aansluiten:
RiPod®
292 Multimediasysteem
RiPhone®
RMp3-speler
RUsb-apparaten
Voor details en een lijst met ondersteunde appa‐
raten bezoekt u de website http://
www.mercedes-benz.com/connect. Volgt de
informatie onder de rubriek "Media Interface".
Media Interface inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager met usb-aansluiting ver‐
binden (/pagina 289).
#Een media-apparaat selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Multimediasysteem 293
Overzicht Media Interface
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Artiest, titel en album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
294 Multimediasysteem
Bluetooth®-audio
Informatie over Bluetooth®-audio
Als u uw Bluetooth®-audioapparatuur de eerste
keer samen met het multimediasysteem
gebruikt, moet u deze autoriseren
(/pagina 296).
Overzicht Bluetooth®-audio
1Actieve gegevensdrager 2Albumcover 3Titel, artiest, album
Multimediasysteem 295
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
Bluetooth®-audioapparatuur zoeken en auto‐
riseren
Voorwaarden
ROp het multimediasysteem en op de audioap‐
paratuur is Bluetooth®ingeschakeld
(/pagina 208).
RDe audioapparatuur ondersteunt de Blue‐
tooth®audioprofielen A2DP en AVRCP.
RDe audioapparatuur is voor andere appara‐
tuur "zichtbaar".
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
Nieuwe Bluetooth®-audioapparatuur autori‐
seren
#¥selecteren.
#Nieuw Bluetooth Audio-apparaat toevoegen
selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De gevonden audioapparatuur wordt in de
apparatenlijst weergegeven.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
De autorisatie wordtgestart. Op het multime‐
diasysteem en op de mobiele telefoon ver‐
schijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op de
audioapparatuur bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Al geautoriseerd Bluetooth®-audioapparaat
verbinden
#¥selecteren.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
Verbinding vanaf Bluetooth®-audioapparaat
maken
De Bluetooth®-apparaatnaam van het multime‐
diasysteem is MB BLUETOOTH XXXXX.
#Zoeken via het apparaat selecteren.
#De autorisatie starten op de audioapparatuur
(zie de handleiding van de fabrikant).
Op het multimediasysteem en op de audio-
apparatuur verschijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op beide
apparaten bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Bij sommige audioapparatuur moet eerst de
weergave op de apparatuur zelf worden gestart
voordat het multimediasysteem de audiobestan‐
den kan afspelen.
296 Multimediasysteem
%Apparaatspecifieke aanwijzingen met betrek‐
king tot het autoriseren en verbinden van
voor Bluetooth®geschikte mobiele telefoons
is verkrijgbaar onder http://www.mercedes-
benz.com/connect of bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Bluetooth®-audio inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#áBluetooth Audio selecteren.
Het multimediasysteem activeert de verbon‐
den Bluetooth®-audioapparatuur.
Audioplayer op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ª
#De categorie Bluetooth-audiospelers selecte‐
ren.
Wanneer op de Bluetooth®-audioapparatuur
meerdere audioplayers aanwezig zijn, ver‐
schijnt er een lijst.
#Een mediaspeler selecteren.
De weergave start.
%De functie wordt niet door elke mobiele tele‐
foon ondersteund.
Muziektitels op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur zoeken
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
#ªselecteren.
#Een categorie selecteren.
Er verschijnt een titellijst.
#Een titel selecteren.
%De functie is alleen beschikbaar als de
mobiele telefoon en de geselecteerde audio‐
player op de mobiele telefoon deze functie
ondersteunen.
Bluetooth®-audioapparatuur losmaken
Multimediasysteem:
4Telefoon 5áMediabronnen
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Radio
Radio inschakelen
Multimediasysteem:
4Radio
#Alternatief: De toets$indrukken.
De radioweergave verschijnt. U hoort de
laatst ingestelde zender in de laatst inge‐
stelde frequentieband.
Multimediasysteem 297
Overzicht radio
1Actieve frequentieband
2Zendernaam of ingestelde frequentie
3Artiest, titel, album en radiotekst
4Zenderlijst
5Zendergeheugen
6Radiobron
7Geluid
8Deze titel taggen
9Opties
298 Multimediasysteem
Frequentieband instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#Een frequentieband selecteren.
Radiozender instellen
Multimediasysteem:
4Radio
#Omhoog of omlaag navigeren.
Radiozenderlijst oproepen
Multimediasysteem:
4Radio 5è
#Een zender selecteren.
Radiozender via zendernaam of directe fre‐
quentie-invoer zoeken
Multimediasysteem:
4Radio 5è5è
#Een zendernaam of een frequentie invoeren.
#aselecteren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#Een zender selecteren.
Radiozender opslaan
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
Radiozendergeheugen bewerken
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
Zender verschuiven:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender verplaatsen selecteren.
#Een geheugenpositie selecteren.
Zender wissen:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Multimediasysteem 299
Slideshow oproepen (FM/DAB-radiofunctie)
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5FM/DAB zenders
De slideshow 1geeft aanvullende informatie
van de zender grafisch weer. Deze kunnen bij‐
voorbeeld logo's, albumcovers, muziektitels, pro‐
gramma's, berichten of onderhoudsinformatie
omvatten. Onder 2wordt de extra informatie
op het volledige scherm weergegeven.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: %
selecteren.
Frequentie vastzetten functie in- of uitscha‐
kelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties 5Frequentie vast
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, wordt
dezelfde frequentie vastgehouden, ook als de
ontvangst slecht is.
Muziektitel taggen
Multimediasysteem:
4Radio
Wanneer de zenders de overeenkomstige infor‐
matie beschikbaar stellen, kunt u met deze func‐
tie informatie over de momenteel afgespeelde
muziektitel naar een Apple®apparaat overbren‐
gen. Vervolgens kunt u het audiobestand in de
iTunes Store®kopen.
#♫→ Deze titel taggen selecteren.
De titelinformatie wordt opgeslagen.
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
of
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8ingedrukt houden.
Volumeverhoging verkeersinformatie instel‐
len
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#Volumeverhoging verkeersinfo selecteren.
#Geen volumeverhoging of waarde selecteren.
300 Multimediasysteem
Radiotekst in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties
5Radiotekstinformatie weergeven
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Tv
Informatie over de tv-functie
Ubiquitous DTCP-MOST
Copyright®2015 Ubiquitous Corp.
De tv-tuner is niet in alle landen beschikbaar.
De tv-tuner maakt de ontvangst van digitale zen‐
ders volgens de volgende standaards mogelijk:
RDVB-T
RDVB-T2
De standaards zijn in veel landen niet of niet vol‐
ledig dekkend beschikbaar.
Voor het decoderen van HD-programma's vol‐
gens de Cl+-standaard dient een CI+-module
(Common-Interface-module), die niet tot de leve‐
ringsomvang behoort. In enkele landen is tevens
een Smart Card noodzakelijk, die in de CI+-
module wordtgestoken (zie handleiding van de
fabrikant).
De tv-tuner is achter de passagiersstoel op de
wielkast rechtsachter aangebracht. De CI+-
module wordt in de tv-tuner aangebracht.
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
De tv-tuner kan programma's in Dolby Digital
Plus ontvangen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
De tv-tuner stelt de tv-norm automatisch in.
De tv-ontvangst is afhankelijk van de volgende
factoren:
RSnelheid
Multimediasysteem 301
RZendeigenschappen van de ingestelde tv-zen‐
ders
De tv-ontvangst kan door de volgende factoren
beïnvloed worden:
RElektronische apparaten die in de auto wor‐
den meegenomen, kunnen de tv-ontvangst
storen.
RDe ontvangstomstandigheden kunnen tijdens
het rijden variëren.
Slechte ontvangstomstandigheden kunnen het
volgende veroorzaken:
RDe tv-tuner schakelt naar beterte ontvangen
alternatieve digitale zenders met dezelfde
programma-inhoud.
RDe tv-tuner schakelt het geluid stom en
bevriest het beeld of laat het verdwijnen. Op
het display verschijnt het symbool t.
Tv-functie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#TV selecteren.
Het tv-beeld verschijnt. Indien beschikbaar
wordt de zender- en programma-informatie
weergegeven.
Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
tv-beeld voor de bestuurder uitgeschakeld.
Indien beschikbaar wordt de zender- en pro‐
gramma-informatie continu weergegeven.
302 Multimediasysteem
Overzicht tv-functie
1Actieve mediabron
2Zendernaam
3Actueel programma met start- en eindtijd
4Zenderlijsten
5Zendergeheugen
6Mediabronnen
7Geluid
8Volledig scherm
9Opties
Multimediasysteem 303
Overzicht van de weergaven in het tv-bestu‐
ringsmenu
De volgende informatie wordtweergegeven:
RActuele tv-zender met symbool ß(wan‐
neer als favoriet opgeslagen)
RActueel programma met start- en eindtijd
RFIX
Zender vastzetten, functiebeschrijving
(/pagina 305)
Zender vastzetten in- of uitschakelen
(/pagina 305)
RSymbolen zoals voor:
pTeletekst
zAudiotalen beschikbaar
rGecodeerde zender
Volledig tv-scherm weergeven of verbergen
Weergeven
##Volledig scherm selecteren.
of
#De toetsDindrukken.
Verbergen
#De toets%indrukken.
Tv-zender instellen
Tv-zender in besturingsmenu instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#Op de touchpad omhoog of omlaag vegen.
De tv-tuner stelt de vorige of volgende zen‐
der uit de zenderlijst in. Gedurende circa
twaalf seconden verschijnt het besturings‐
menu.
Tv-zender in de zenderlijst instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ªZenderlijsten
#TV zenders selecteren.
#Een tv-zender selecteren.
De tv-tuner stelt de zender uit de zenderlijst
in. Gedurende circa twaalf seconden ver‐
schijnt het besturingsmenu.
Tv-zender zoeken
#TV zenders selecteren.
#ªZoeken selecteren.
#De gezochte zender invoeren
(/pagina 204).
#Een tv-zender selecteren.
Tv-zender in favorieten instellen
Voorwaarden
RDe tv-zender is in favorieten opgeslagen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#De tv-zender selecteren.
Tv-zender op de achtergrond instellen
Voorwaarden
REen toepassing is ingeschakeld, bijvoorbeeld
de navigatie.
ROp de achtergrond is de tv-functie ingescha‐
keld en is het geluid van de ingestelde tv-zen‐
der hoorbaar.
304 Multimediasysteem
#Op de touchpad de toetsDindrukken.
Het mediamenu wordt opgeroepen.
#Omhoog of omlaag navigeren.
De volgende of vorige tv-zender wordt inge‐
steld.
Actuele programma-informatie voor de inge‐
stelde zender weergeven (EPG)
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Electronic Program Guide selecteren.
EPG toont de volgende informatie (indien
beschikbaar):
RUitzendtijden
RProgrammanamen van de actuele en het
volgende programma
#Programma-informatie selecteren en bevesti‐
gen.
De details worden weergegeven.
#Bladeren: Op de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
#Detailweergave verlaten: De toets%
indrukken.
Werking van de instelling zender vastzetten
Zender vastzetten is ingeschakeld
Het kanaal wordt niet gewisseld. Dit is bijvoor‐
beeld zinvol in gevallen waarbij met de auto door
ontvangstgebieden wordtgereden die elkaar
overlappen. Daarmee wordt frequent heen en
weer schakelen tussen de kanalen vermeden.
De indicator FIX wordt achter de naam van een
tv-zender weergegeven.
Zender vastzetten is uitgeschakeld
De tv-tuner schakelt afhankelijk van de ont‐
vangstsituatie automatisch om naar alternatieve,
beterte ontvangen zenders met dezelfde pro‐
gramma-inhoud. Daarmee kan bij elke ont‐
vangstsituatie het best mogelijke tv-beeld wor‐
den weergegeven.
Kanaal vast in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Kanaal vast in- Oof uitschakelen ª.
Overzicht zenderlijst
De tv-tuner geeft het actuele programma van de
momenteel te ontvangen digitale tv- of radiozen‐
der in eigen zenderlijstenweer.
Zenderlijsten zijn alfabetisch of landspecifiek
gesorteerd.
Voor de actualisering van de informatie heeft de
tv-tuner een enige tijd nodig.
De zenderlijstentonen de volgende informatie:
ROntvangbare zendernamen
RProgrammatitel
De informatie wordt onder de volgende voor‐
waarden weergegeven:
RDe digitale zenders zenden dit uit.
Multimediasysteem 305
RDe ontvangtstomstandigheden zijn vol‐
doende.
Favorieten
Overzicht tv-zenders (favorieten)
Er kunnen in totaal 40 digitale tv-zenders als
favorieten worden ingesteld.
Tv-zender snel opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#In het volledig scherm de touchpad langer
dan drie seconden indrukken.
De actuele tv-zender wordt in de favorieten
op de volgende vrije positie opgeslagen.
Tv-zender opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
of
#Een zender in de zenderlijst markeren en als
favoriet opslaan.
De actuele zender wordt in de favorieten op
de volgende vrije positie opgeslagen.
Zender in de favorieten verschuiven
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender verplaatsen
selecteren.
#De nieuwe positie markeren.
#De positie bevestigen.
Zenders wissen
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender wissen selecte‐
ren.
#Ja selecteren.
Tv-uitzending
Overzicht audiotaal en ondertiteling
Audiotaal
RDe keuze tussen meerdere audiotalen is bij
meertalige uitzendingen mogelijk.
RAls de systeemtaal bijvoorbeeld op Engels is
ingesteld en een tv-zender in deze taal uit‐
zendt, dan wordt deze automatisch gekozen.
De overdracht van de uitzending kan met de vol‐
gende symbolen zijn gekenmerkt:
mUitzending met audioverklaring voor
slechtzienden
oUitzending in stereo
nUitzending voor slechthorenden
OUitzending in surround-sound
Als er geen symbool verschijnt, zijn de eigen‐
schappen van de uitzending onbekend of wordt
het programma uitgezonden in mono.
Ondertiteling
RDe functie is ingeschakeld: de ondertiteling
wordt in de geselecteerde taal voor het
lopende programma weergegeven (indien
beschikbaar).
306 Multimediasysteem
Audiotaal in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Een van de beschikbare audiotalen selecte‐
ren.
De selectie van de audiotaal geldt alleen voor
het lopende programma.
Ondertiteling in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Ondertiteling weergeven selecteren.
De ondertiteling in- Oof uitschakelen ª.
#Een van de voor de ondertiteling beschikbare
talen selecteren.
Teletekst
Overzicht teletekst
De teletekstpagina's bevinden zich tussen
pagina 100tot pagina 899.
Een dynamische teletekstpagina bestaat uit
meerdere subpagina's.
Informatie over digitale teletekst MHEG-5:
RDigitale teletekst is slechts in enkele landen
beschikbaar, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië
en Nieuw-Zeeland.
RInteractieve multimedia-toepassingen, bij‐
voorbeeld weerberichten, nieuws, sportuit‐
slagen enz., zijn beschikbaar.
RHet kan enige tijd durenvoordat alle pagina's
geladen zijn.
Videotekstweergeven
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties 5Teletekst
#De vorige of de volgende teletekstpagina
oproepen: Op de touchpad omlaag of
omhoog vegen.
#Cijfers invoeren: Lang op de touchpad druk‐
ken.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Subpagina selecteren: Op de touchpad
naar links of rechts vegen.
%De momenteel geselecteerde subpagina
wordt door een blauw symbool gemarkeerd.
#Naar tv-uitzending terugkeren: De toets
%lang indrukken.
Digitale teletekst MHEG-5
#Als teletekstwordtweergegeven, lang op de
touchpad drukken.
De kleurselectielijst verschijnt.
#Een kleur selecteren.
De pagina-inhoud wordtweergegeven.
#Cijfers invoeren: 123 selecteren.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Naar tv-uitzending terugkeren: TV selecte‐
ren.
Multimediasysteem 307
Beeldinstellingen
Overzicht beeldinstellingen
De volgende beeldformaatinstellingen zijn
beschikbaar:
RAutomatisch
De helderheid wordt automatisch aangepast
met deze optie.
R16:9
R4:3
RZoom
Beeldinstellingen selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Beeldformaat selecteren.
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
HD-programma
Gecodeerde HD-programma's ontvangen
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
module en de Smart Card
De CI+-module is voor thuistoepassingen
ontworpen. De CI+-module kan bij aanhou‐
dend hoge buitentemperaturen oververhit en
beschadigd raken.
#Erop letten dat de CI+-module niet lang
aan aanhoudende hoge temperaturen
wordt blootgesteld.
Als de CI+-module beschadigd is, kun‐
nen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
De tv-tuner bevindt zich rechtsachter in de baga‐
geruimte.
#Indien nodig (landafhankelijk) de Smart Card
in de schacht van de CI+-module aanbren‐
gen.
#De beschermkap van de tv-tuner verwijde‐
ren.
#De CI+-module in de aansluitplaats van de tv-
tuner aanbrengen.
#De beschermkap op de tv-tuner aanbrengen.
Wanneer de CI+-module correct is aange‐
bracht, kunnen gecodeerde HD-programma's
volgens de CI+-standaard worden ontvangen.
Wanneer de CI-module ongeschikt is, ver‐
schijnt er een storingsmelding.
Menu voor de CI+-module oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#CA-module selecteren.
#Een menu-optie selecteren.
%ViaCI+-menu kunt u het abonnementnum‐
mer weergeven. Dit is bijvoorbeeld nodig om
het abonnement te kunnen verlengen.
Wanneer de weergave stoort, kunt u via CI+-
module opnieuw starten proberen om het
probleem te verhelpen.
308 Multimediasysteem
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
Sound
Klankinstellingen
Informatie over het sound system
Het sound system beschikt over een totaalver‐
mogen van100watt en is uitgerust met zeven
luidsprekers. Het is beschikbaar voor alle radio-
en mediafuncties.
Geluidsmenu oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
ROverige geluidsinstellingen
#Een geluidsmenu selecteren.
Hoge, midden en lage tonen instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De instelling uitvoeren.
Volumeaanpassing in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Burmester®surround sound system
Informatie over het Burmester®-surround
sound system
Het Burmester®-surround sound system
beschikt over een totaalvermogen van640watt
en is uitgerust met 14 luidsprekers. Het is
beschikbaar voor alle radio- en mediafuncties.
Geluidsmenu in Burmester®-surround sound
system oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
RSurround sound
RGeluidsfocus
ROverige geluidsinstellingen
#Een functie selecteren.
Multimediasysteem 309
Hoge tonen, middentonen en lage tonen in
het Burmester®surround sound system
instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De gewenste waarden instellen.
Volumeaanpassing in het Burmester®sur‐
round sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader in het Burmester®-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Surround sound in het Burmester®surround
sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Surround sound
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geluidsfocus in het Burmester®-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Geluidsfocus
#De geluidsfocus instellen.
Burmester®High-End 3D-surround sound
system
Informatie over het Burmester®High-End 3D-
surround sound system
Het Burmester®High-End 3D-surround sound
system beschikt over een totaalvermogen van
1450 watt en is met 25 luidsprekers uitgerust.
Het is beschikbaar voor alle radio- en mediafunc‐
ties.
Geluidsmenu in het Burmester®High-End
3D-surround sound system oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans en Fader
RAutomatische volumeregeling
RVIP-stoel (zitplaatsafhankelijke geluidsopti‐
malisering)
RGeluidsprofielen
ROverige geluidsinstellingen
310 Multimediasysteem
#Een geluidsmenu selecteren.
Hoge tonen, middelhoge tonen en lage tonen
in het Burmester®High-End 3D-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De gewenste waarden instellen.
Volume-aanpassing in het Burmester®High-
End 3D-surround sound system in- en uit‐
schakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans/fader in het Burmester®High-End
3D-surround sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Balans en Fader
#Balans en fader instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Zitplaatsafhankelijke geluidsoptimalisering
in het Burmester®High-End 3D-surround
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5VIP-stoel
Deze instelling optimaliseert de geluidsweergave
voor de geselecteerde zitpositie.
#De functie inschakelen O.
#Een zitpositie kiezen.
Geluidsprofiel in het Burmester®High-End
3D-Surround sound system selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Geluidsprofielen
De volgende profielen zijn beschikbaar:
RPure
REasy Listening
RLive
RSurround
#Een geluidsprofiel selecteren.
Multimediasysteem 311
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinter‐
val ASSYST PLUS
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
informeert u via het instrumentendisplay over de
resterende tijd of de resterende afstand tot de
volgende reguliere onderhoudstermijn.
Met de terugtoets links in het stuurwiel kunt u
de onderhoudsindicator verbergen.
Afhankelijkvan het gebruik van de auto kan de
weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS het onderhoudsintervalverkorten, bijvoor‐
beeld in de volgende gevallen:
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rfrequente koudestartfasen
Mercedes-Benz adviseert om dergelijke bedrijfs‐
omstandigheden te vermijden.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Onderhoudstermijnweergeven
Boordcomputer:
4Service 5ASSYST PLUS
De volgende onderhoudstermijnwordtweerge
geven.
#Weergave verlaten: De terugtoets links in
het stuurwiel indrukken.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RDe boordcomputer bedienen
(/pagina 170).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door
niet-aangehouden onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder‐
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver‐
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval‐
len altijd aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk‐
zaamheden bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge‐
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van
de auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden
of zwaardere belasting van de auto moeten
onderhoudswerkzaamheden vaker dan voorge‐
schrevenworden uitgevoerd.
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS is slechts een hulpmiddel. De
312 Onderhoud en verzorging
bestuurder van de auto is zelf verantwoordelijk
voor het eventueel vaker laten uitvoeren van
voorgeschreven onderhoudswerkzaamheden als
de bedrijfsomstandigheden en/of belastingen
daartoe aanleiding geven.
Voorbeelden van zware bedrijfsomstandigheden:
Rregelmatig rijden in de stad met vele tussen‐
stops
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvakergebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rernstige stofoverlast en/of veelvuldig gebruik
van de luchtrecirculatie
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld de motorolie vaker laten verversen
en het interieurfilter, motorluchtfilter en oliefilter
vaker laten vervangen. Bij een zwaardere belas‐
ting moeten de banden worden gecontroleerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS berekent de onderhoudster‐
mijn alleen als de accukabels aangesloten
zijn.
#Voor het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het instrumentendis‐
play oproepen en noteren (/pagina 312).
Motorruimte
Motorkap openen en sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ontgrendelde motorkap tijdens
het rijden
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het
rijden opengaan en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de
motorkap vergrendeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij het openen en sluiten
van de motorkap
De motorkap kan bij het openen en sluiten
plotseling in de eindstand vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor
letsel!
#De motorkap alleen openen en sluiten
als zich geen persoon in het draaibereik
bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
Onderhoud en verzorging 313
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door bewegende delen
Bepaalde componenten in de motorruimte
kunnen ook bij uitgeschakeld contact blijven
werken of plotseling in werking treden, bij‐
voorbeeld de ventilator van de radiateur.
Voordat werkzaamheden in de motorruimte
worden uitgevoerd het volgende in acht
nemen:
#Het contact uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewe‐
gende onderdelen, bijvoorbeeld het
draaibereik van de ventilator, reiken.
#Sierraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt
van bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het aanraken van spanningsvoe‐
rende onderdelen
Het ontstekingssysteem en het brandstofin‐
spuitsysteem werken met een hoge span‐
ning. Als u spanningsvoerende onderdelen
aanraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Nooit onderdelen van het ontstekings‐
systeem of het brandstofinspuitsysteem
bij ingeschakeld contact aanraken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
314 Onderhoud en verzorging
#Openen: Om de motorkap te ontgrendelen
aan de handgreep 1trekken.
#De handgreep 1van de motorkapslot
omhoogdrukken en de motorkap circa 40 cm
optillen.
#Sluiten: De motorkap omlaagbrengen en
vanaf een hoogte van circa 20 cm latenval‐
len.
#Wanneer de motorkap nog iets kanworden
opgetild, de motorkap opnieuw openen en
met iets meer snelheid laten dichtvallen, tot
hij correct vergrendelt.
Motorolie
Het motoroliepeil controleren met de olie‐
peilstaaf
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
De wachttijd voor de controle van het oliepeil bij
een motor op bedrijfstemperatuur is twee minu‐
ten.
Onderhoud en verzorging 315
#De auto op een horizontaal vlak parkeren.
#De oliepeilstaaf 1eruit trekken en afvegen.
#De oliepeilstaaf 1langzaam tot de aanslag
in de geleidepijp schuiven en na drie secon‐
den eruit trekken.
De volgende meetresultaten zijn mogelijk:
ROliepeil in orde: Het oliepeil ligt tussen
2en 3.
ROliepeil te laag: Het oliepeil ligt bij 3of
daaronder.
ROliepeil te hoog: Het oliepeil ligt boven
2.
#Wanneer het oliepeil te laag is, 1 l motorolie
bijvullen.
#Als het oliepeil te hoog is, teveel bijgevulde
motorolie aftappen. Naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
Motoroliepeil met de boordcomputer contro‐
leren
Voorwaarden
Het bepalen van het motoroliepeil vindt plaats
tijdens het rijden. Bij een normale rijstijl kan het
bepalen van het motoroliepeil tot 30 minuten
duren, bij een actieve rijstijl ook langer.
Om zo snel mogelijk een resultaat te krijgen:
RDe motorwarm rijden.
RDe auto op een horizontale ondergrond par‐
keren.
RDe motor met stationair toerental laten
draaien.
Boordcomputer:
4Service 5Motoroliepeil
Op het multifunctioneel display verschijnt een
van de volgende meldingen:
RMotoroliepeil Oliepeil wordt gemeten: Nog
geen meting van het oliepeil mogelijk.
#Na maximaal 30 minuten rijden opnieuw pro‐
beren.
RMotoroliepeil in orde en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het multifunctio‐
neel display is groen en ligt tussen "min" en
"max": Het oliepeil is in orde.
RMotoroliepeil 1,0 l bijvullen en de balk voor
de weergave van het oliepeil op het multi‐
functioneel display is oranje en ligt onder
"min":
#1 l motorolie bijvullen.
RMotoroliepeil verlagen en de balk voor de
weergave van het oliepeil op het multifunctio‐
neel display is oranje en ligt boven "max":
316 Onderhoud en verzorging
#Te veel bijgevulde motorolie aftappen. Naar
een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RVoor motoroliepeil contact aan:
#Het contact inschakelen, om het motorolie‐
peil te controleren.
RMotoroliepeil Systeem functioneert niet: Sen‐
sor defect of niet aangesloten.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
RMotoroliepeil Nu niet beschikbaar:
#De motorkap sluiten.
Motorolie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door motorolie
Wanneer motorolie op hete onderdelen in de
motorruimte terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen motorolie
naast de vulopening terechtkomt.
#Voordat de motorwordtgestart, deze
laten afkoelen en met motorolie ver‐
vuilde onderdelen grondig reinigen.
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de voor de voorge
schreven onderhoudsintervallen beno‐
digde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De aanwijzingen van de weergave
onderhoudsinterval m.b.t. het olie ver‐
versen opvolgen.
*AANWIJZING Schade door te veel bijge‐
vulde motorolie
Te veel motorolie kan de motor of de kataly‐
sator beschadigen.
#Te veel bijgevulde motorolie door een
gekwalificeerde werkplaats laten verwij‐
deren.
Onderhoud en verzorging 317
#De afsluitdop 1linksom draaien en verwij‐
deren.
#Motorolie bijvullen.
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
draaien tot deze vergrendelt.
#Het oliepeil opnieuw controleren
(/pagina 315).
Koelvloeistofniveau controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran‐
ding door hete koelvloeistof
Het motorkoelsysteem staat onder druk, met
name bij een warme motor. Als de afsluitdop
wordtgeopend is er gevaar voor verbranding
door de eruit spuitende hete koelvloeistof.
#De motor laten afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen een veiligheidsbril en
veiligheidshandschoenen dragen.
#De afsluitdop langzaam openen, om de
druk te laten ontsnappen.
#De auto op een horizontaal vlak parkeren.
#De koelvloeistoftemperatuurmeter in het
combi-instrument controleren.
De koelvloeistoftemperatuur moet lager dan
70 °C zijn.
318 Onderhoud en verzorging
#De afsluitdop 1langzaam linksom draaien
en de overdruk laten ontsnappen.
#De afsluitdop 1verder linksom draaien en
verwijderen.
In de volgende gevallen is het koelvloeistofni‐
veau in orde:
RWanneer de koelvloeistof bij koude motortot
de markeringsrand 2staat.
RWanneer de koelvloeistof bij warme motor
max. 1,5 cm boven de markeringsrand 2
staat.
#Indien nodig een door Mercedes-Benz goed‐
gekeurde koelvloeistof bijvullen.
RMeer informatie overkoelvloeistof, zie
(/pagina 378).
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
Onderhoud en verzorging 319
#De afsluitdop 1aan de lip lostrekken.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voor‐
ruit vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld
ijs, sneeuw of bladeren.
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto
wassen in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verminderde remwerking na het
auto wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem‐
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor‐
zichtig afremmen tot de volledige rem‐
werking weer aanwezig is.
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de wasstraat geschikt is
voor de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij‐
heid tussen de bodemplaat en de gelei‐
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte
van de wasstraat, met name de breedte
van de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een was‐
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de HOLD-functie zijn uitgeschakeld.
RDe uitschuifbare achterspoiler is volledig
ingeschoven.
RDe zijruiten zijn volledig gesloten.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar‐
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in
de stand g.
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver‐
wijderd, anders kan de achterklep onbedoeld
opengaan.
RBij wasstraten met sleepinstallatie: De neu‐
traalstand iis ingeschakeld.
320 Onderhoud en verzorging
%Bij wasstraten met sleepinstallatie: Wanneer
ugedurende het wassen de auto wilt verla‐
ten, erop letten dat de sleutel zich in de auto
bevindt. Anders wordt de rijstand jauto‐
matisch ingeschakeld.
%Door na het auto wassen de waxvan de
voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwij‐
deren, wordtstreepvorming voorkomen en
worden wisgeluiden gereduceerd.
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van een hogedrukreiniger
met rondstraalsproeier
De waterstraal van een rondstraalsproeier
(vuilfrees) kanvan buitenaf niet zichtbare
beschadigingen aan de banden of aan onder‐
delen van het onderstel veroorzaken.
Daardoor beschadigde onderdelen kunnen
onverwachts uitval.
#Voor de reiniging van de auto geen
hogedrukreiniger met rondstraals‐
proeier gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge‐
drukreiniger:
RDe sleutel op een minimumafstand van 3 m
van de auto opbergen. Anders kan de achter‐
klep onbedoeld opengaan.
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de
auto zijn bedekt met een decorfolie. Een
minimale afstand van 70 cm tussen de met
folie bedekte delen van de auto en de sproei‐
ermond van de hogedrukreiniger aanhouden.
De sproeier van de hogedrukreiniger tijdens
de reiniging bewegen. De watertemperatuur
van de hogedrukreiniger mag niet hoger zijn
dan 60 °C.
RDe opgavenover de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hoge‐
drukreiniger in acht nemen.
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
direct richten op gevoelige onderdelen, zoals
banden, kieren, elektrische onderdelen,
accu's, lichtbronnen en ventilatieopeningen.
Auto met de hand wassen
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som‐
mige landen is het met de hand wassen bijvoor‐
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaat‐
sen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto‐
spons wassen. De auto daarbij niet aan
directe zonnestraling blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen. De waterstraal niet
direct in de luchtinlaatroosters onder de
motorkap richten.
Onderhoud en verzorging 321
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van lak en matte lak
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging en verzorging Voorkomen van beschadigingen van de lak
Lak RDode insecten: Met insectenverwijderaar inweken en ver‐
volgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en vervolgens
afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in wasbenzine
of aanstekervloeistofgedrenkte doek door licht wrijven
verwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een vochtige doek en
schoon waterverwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebruiken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aanbrengen.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
322 Onderhoud en verzorging
Reiniging en verzorging Voorkomen van beschadigingen van de lak
Matte lak RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde verzorgings‐
middelen gebruiken.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die met de huidige stand
van de techniek overeenkomen.
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een aanslui‐
tende behandeling met hete waxgebruiken.
RGeen cleaner, schuur-/poetsproducten, glansconserve
ringsmiddel, bijvoorbeeldwax, gebruiken.
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen
van decorfolie
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van matte lak in het hoofdstuk "Aanwijzin‐
gen met betrekking tot de verzorging van lak en
matte lak " (/pagina 322) in acht nemen. Deze
aanwijzingen gelden ook voor matte decorfolie.
Onderhoud en verzorging 323
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging Schade aan de decorfolie vermijden
RVoor het reinigen veel water en een mild reinigingsmiddel zonder
toevoegingen of schurende stoffengebruiken, bijvoorbeeld een voor
Mercedes-Benz goedgekeurde autoshampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen. Daarbij sterk wrijven
vermijden. De decorfolie kan anders onherstelbaar worden bescha‐
digd.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doffe decorfolie: Het voor
Mercedes-Benz geadviseerde en vrijgegevenreinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar inweken en vervolgens
afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en vervolgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die vanfolie is voorzien na
het wassen altijd met een zachte, goed absorberende doek drogen.
RDe levensduur en de kleurechtheid van decorfolie kan door de volgende
zaken worden beïnvloed:
-Zonnestraling
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanjager
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoffen
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie gebruiken. Poetsen leidt ertoe
dat het oppervlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met wax behandelen. Hierdoor
kunnen vlekken ontstaan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging kun‐
nen niet altijd worden hersteld. In dit geval con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini‐
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na
het verwijderen van decorfolie optische verschil‐
len optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
324 Onderhoud en verzorging
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwalificeerde werkplaats laten uit‐
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het reini‐
genvan de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen
in beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser‐
bladen te reinigen, altijd de ruitenwis‐
sers en het contact uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Onderhoud en verzorging 325
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Wielen/velgen Water en een zuurvrijevelgenreiniger gebruiken. RVoor het verwijderen vanremstofgeen zuurhoudende vel‐
genreiniger gebruiken. Anders kunnen de wielbouten en
onderdelen van de remmen worden beschadigd.
RTervermijding van corrosievorming op de remschijven en
remblokken na het reinigen enkele minuten rijden en de
auto dan pas parkeren. De remschijven en remblokken
worden warm en drogen.
Ruiten De ruiten aan de binnen- en buitenzijde met een vochtige
doek en een door Mercedes-Benz geadviseerd reinigingsmid‐
del reinigen.
Voor het reinigen van de binnenzijde geen droge doeken,
schuurmiddelen of oplosmiddelen bevattende reinigingsmid‐
delen gebruiken.
Ruitenwisserbladen De weggeklapte ruitenwisserbladen met een vochtige doek
reinigen. Ruitenwisserbladen niet te vaak reinigen.
Exterieurverlichting De lampglazen met een natte spons en een mild reinigings‐
middel, bijvoorbeeld autoshampoo, reinigen. Alleen voor kunststofglas geschikte reinigingsmiddelen of
doeken gebruiken.
Sensoren De sensoren in de voor- en achterbumper en in de radiateur‐
bekleding met een zachte doek en autoshampoo reinigen. Bij het gebruik van een hogedrukreiniger een minimumaf‐
stand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera De cameralens met schoon water en een zachte doek reini‐
gen. Geen hogedrukreiniger gebruiken.
326 Onderhoud en verzorging
Aanwijzingen met betrekking totreiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Uitschuifbare ach‐
terspoiler
RDe achterspoiler uitschuiven om deze met de hand te kun‐
nen wassen (/pagina 155).
RDe achterspoiler met een zachte autospons en een mild
reinigingsmiddel, bijvoorbeeld autoshampoo, reinigen.
RDe achterspoiler na het drogen volledig inschuiven
(/pagina 155).
Geen hogedrukreinigergebruiken.
Uitlaateindpijp Met een door Mercedes-Benz geadviseerd reinigingsmiddel
reinigen, met name in de winter en na het wassen van de
auto.
Geen zuurhoudende reinigingsmiddelen gebruiken.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het losraken vankunststof delen na
het gebruik van oplosmiddelhoudende
verzorgingsmiddelen
Door oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen kunnen de oppervlakken
in de cockpit poreus worden.
Wanneer de airbags dan worden geactiveerd,
kunnen kunststof delen losraken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids‐
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij‐
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval‐
len.
#Veiligheidsgordels nooit bleken en kleu‐
ren.
Onderhoud en verzorging 327
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
Reiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Veiligheidsgordels Met lauw water en een zeepoplossing reinigen. RGeen chemische reinigingsmiddelen gebruiken.
RVeiligheidsgordels niet door verwarming boven 80 °C of
directe zonnestraling drogen.
Display Het oppervlak voorzichtig met een microvezeldoek en een
geschikt display-verzorgingsmiddel (TFT/LCD) reinigen.
RDisplay afzetten en laten afkoelen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Kunststof bekleding RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Door Mercedes-Benz geadviseerd
verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aanbrengen.
RNiet in contact latenkomen met cosmetica, insectenspray
en zonnebrandcrème.
Echt hout/sierdelen RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek en een zeep‐
oplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Door Mercedes-Benz geadviseerd
verzorgingsmiddel gebruiken.
Geen oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen, poetsmidde‐
len of waxgebruiken.
Interieurhemel Met een borstel of droogshampoo reinigen.
Vloerbedekking Voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt- en textielreinigings‐
middel gebruiken.
328 Onderhoud en verzorging
Reiniging en verzorging Vermijden vanvoertuigschade
Stoelhoezen van
echt leder
RMet een vochtige doek reinigen en met een droge doek
nawissen.
RLederverzorging: Door Mercedes-Benz geadviseerd leder‐
verzorgingsmiddel gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
DINAMICA
Met een vochtige doek reinigen. Geen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
kunstleder
Met een vochtige doek en een 1%-zeepoplossing reinigen. Geen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van
stof
Met een vochtige microvezeldoek en een 1%-zeepoplossing
reinigen en laten drogen.
Onderhoud en verzorging 329
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de portier‐
opbergvakken 1in de voorportieren.
#Verwijderen: Het veiligheidsvestfoedraal
met het veiligheidsvest eruit trekken.
#Het veiligheidsvestfoedraal openen en het
veiligheidsvest eruit nemen.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Veiligheidsvest klasse 2
Aan de in de wettelijke norm vastgelegde eisen
kan alleen worden voldaan als het veiligheids‐
vest de juiste maat heeft en volledig gesloten is.
In de volgende gevallen de veiligheidsvestenver‐
vangen:
RDe reflecterende strepen zijn beschadigd of
vervuild.
RHet is te vaak gewassen.
RDe fluorescerende eigenschappen nemen af.
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek opklappen
#De reflectoren aan de zijkant 1tot een drie‐
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven‐
ste drukknop 2verbinden.
330 Pechhulp
#De poten3zijdelings naar onderen uitklap‐
pen.
EHBO-set
De EHBO-set 1bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergnet.
Brandblusser verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet correct bevestigde
brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder
Een brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
Bovendien kan de brandblusser in de been‐
ruimte van de bestuurder gaan rondslingeren
en de bestuurder of andere inzittenden ver‐
wonden.
#De brandblusser tijdens het rijden altijd
correct in de houder opbergen en
bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
verwijderen.
#Auto met linkse besturing: De lip 1
omhoogtrekken.
#De brandblusser 2uitnemen.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen‐
schappen en het stuur‑ en remgedrag van de
auto sterk.
Pechhulp 331
Banden zonder noodloopeigenschappen:
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band direct vervangen door
het nood‑ of reservewiel of contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Banden met noodloopeigenschappen:
#De informatie en de waarschuwingsaan‐
wijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen)
in acht nemen.
Afhankelijkvan de uitrusting van de auto hebt u
in gevalvan bandenpech over de volgende moge‐
lijkheden:
RAuto's met MOExtended-banden: Beperkt
doorrijden is mogelijk. Daarbij de waarschu‐
wingsaanwijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in
acht nemen (/pagina 332).
RAuto's met TIREFIT Kit: Ukunt de band
repareren om beperkt te kunnen doorrijden.
Daartoe de TIREFIT-set gebruiken
(/pagina 333).
RAuto's met Mercedes me connect: Ukunt
in gevalvan pech een pechoproep starten
met het bedieningspaneel dakconsole
(/pagina 271).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/pagina 363).
Aanwijzingen met betrekking tot MOExten‐
ded-banden (banden met noodloopeigen‐
schappen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden in het noodpro‐
gramma
Tijdens het rijden in het noodprogramma
wordt het rijgedrag slechter, bijvoorbeeld bij
het rijden door bochten, sterk accelereren en
bij het remmen.
#De toegestane maximumsnelheid voor
MOExtended-banden niet overschrijden.
#Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en rij‐
den over hindernissen (stoepranden,
kuilen en wegoneffenheden, in het ter‐
rein) vermijden. Dit geldt in het bijzon‐
der als de auto beladen is.
#In de volgende gevallen het rijden in het
noodprogramma beëindigen:
Rbij klapperende geluiden
Rbij schudden van de auto
Rbij rookontwikkeling met de geur vanrub‐
ber
Rbij voortdurend ingrijpen van het ESP®
Rbij scheuren in de bandwangen
#Na het rijden in de noodprogramma bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren of de velgen verder kunnen
worden gebruikt.
#De defecte band in ieder gevalvervan‐
gen.
Met MOExtended banden (banden met nood‐
loopeigenschappen) kan ook met de auto wor‐
den gereden als één of meer banden volledig
332 Pechhulp
leeg zijn. De band mag echter geen duidelijk
zichtbare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan het
keurmerk "MOExtended" op de wang van de
band.
Auto's met bandenspanningscontrole: MOEx‐
tended-banden mogen alleen in combinatie met
geactiveerde bandenspanningscontrole worden
gebruikt.
Wanneer een waarschuwingsmelding voor druk‐
verlies op het multifunctioneel display verschijnt,
als volgt te werk gaan:
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
Af te leggen afstand na drukverlieswaarschu‐
wing
Beladingstoestand Af te leggen afstand
Gedeeltelijk beladen 80 km
Volledig beladen 30 km
De bereikbare nog af te leggen afstand kan afwij‐
ken afhankelijkvan de rijstijl. Daarbij de toege‐
stane maximumsnelheid van 80 km/h in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kanworden gemonteerd, mag
tijdelijk ook een standaardband worden
gebruikt.
Opbergplaats TIREFIT-set
De TIREFIT-set bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergvak achter de onderhouds‐
klep 1.
%De informatie over de vermogensklasse (LK)
en/of de elektrische gegevens vindt u aan
de achterzijde van de bandenvulcompressor:
RLK3 12V/20A, 240W, 1 kg
Op een afstand van circa 1 m tot de banden‐
vulcompressor en circa 1,6 m boven de
grond geldt het volgende geluidsniveau:
RGeluidsemissieniveau LPA 83 dB (A)
RGeluidsvermogensniveau LWA 91 dB (A)
De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.
Bij een storing in de werking contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
TIREFIT-set gebruiken
Voorwaarden
Benodigde hulpmiddelen:
RFles bandenafdichtmiddel
RSticker TIREFIT
RBandenvulcompressor
RHandschoenen
Pechhulp 333
Opbergplaats TIREFIT-set: (/pagina 333)
Met het bandenplakmiddel TIREFIT kunnen
kleine perforaties tot 4 mm, in het bijzonder in
het loopvlak van de band, worden afgedicht.
TIREFIT is bruikbaar bij een buitentemperatuur
tot circa -20 °C.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van bandenplakmiddel
In de volgende gevallen kan het bandenplak‐
middel niet voor voldoende pechhulp zorgen,
omdat de band niet kanworden afgedicht,
bij:
Rinsnijdingen of perforaties in de band die
groter zijn dan bovengenoemd.
Rschade aan het velgbed.
Rbeschadigingen door het rijden met een
zeer lage bandenspanning of een lege
band.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door bandenplakmid‐
del
Het bandenplakmiddel is schadelijk voor de
gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het
mag niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Bandenplakmiddel uit de buurt
van kinderen houden.
Bij contact met het bandenplakmiddel het
volgende in acht nemen:
#Bandenplakmiddel op de huid direct
met water afspoelen.
#Bandenplakmiddel in de ogen direct
grondig met schoon water uitspoelen.
#Als het bandenplakmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en
veel water drinken. Geen braken opwek‐
ken en zo snel mogelijk naar een arts
gaan!
#Met bandenplakmiddel vervuilde kle‐
ding direct vervangen.
#Bij allergische reacties direct naar een
arts gaan.
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op
de stickervan de bandenvulcompressor in acht
nemen.
De fles bandenafdichtmiddel elke vijf jaar laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De binnengedrongen voorwerpen in de band
laten zitten.
334 Pechhulp
#Deel 1van de TIREFIT-sticker in het
gezichtsveld van de bestuurder op het combi-
instrument plakken.
#Deel 2van de TIREFIT-sticker in de buurt
van het ventiel op de velg van het wiel met
de lekke band plakken. #De stekker 4met de kabel en de slang 5
uit het huis van de bandenvulcompressor
trekken.
#De stekker van de slang 5in de flens 6
van de fles bandenafdichtmiddel 1schui‐
ven, tot de stekker vergrendelt.
#De fles bandenafdichtmiddel 1met de
bovenzijde naar beneden in de uitsparing 2
van de bandenvulcompressor steken.
#Het ventieldopje van het ventiel 7van de
lekke band draaien.
#De vulslang 8op het ventiel 7schroeven.
#De stekker 4in een 12‑V‑aansluiting van de
auto steken.
#Het contact inschakelen.
#De in- en uitschakelknop 3op de banden‐
vulcompressor indrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. Eerst wordt het ban‐
denplakmiddel in de band gepompt. Daarbij
kan de druk kortstondig naar circa 500 kPa
(5 bar, 73 psi) stijgen.
Pechhulp 335
De bandenvulcompressor tijdens deze fase
niet uitschakelen!
#De bandenvulcompressor maximaal tien
minuten laten draaien.
Vervolgens moet een bandenspanning van
ten minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) bereikt
zijn.
Wanneer bandenplakmiddel weggelekt is, de
getroffen plaatsen zo snel mogelijkreinigen. Bij
voorkeur schoon watergebruiken.
Als uw kleding met bandenplakmiddel is ver‐
vuild, deze zo snel mogelijk bij een stomerij met
perchloorethyleen laten reinigen.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt
bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul‐
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap‐
pen.
#Met de auto zeer langzaam circa 10 mvoor‐
uit- of achteruitrijden.
#De band opnieuw oppompen.
Na maximaal tien minuten moet de banden‐
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar,
29 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd niet wordt bereikt, is de
band te zwaar beschadigd. Het bandenplak‐
middel kan hier geen pechhulp bieden.
Beschadigde banden en een te lage banden‐
spanning kunnen het remgedrag en de rij-
eigenschappen sterk nadelig beïnvloeden.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt
bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden met afgedichte ban‐
den
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afge‐
dichte band beïnvloedt de rij-eigenschappen
en is niet geschikt voor hogere snelheden.
#De rijstijl overeenkomstig aanpassen en
voorzichtig rijden.
#De toegestane maximumsnelheid voor
een met bandenplakmiddel afgedichte
band in acht nemen.
#De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenplakmiddel afgedichte band van
80 km/h in acht nemen.
336 Pechhulp
#Het bovenste gedeelte van de TIREFIT-sticker
op het combi-instrument in het blikveld van
de bestuurder bevestigen.
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlo‐
pend bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de
TIREFIT-set leggen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door verkeerde afvoer
Bandenplakmiddel bevat schadelijke stoffen.
#De gebruikte fles bandenafdichtmiddel
vakkundig afvoeren, bijvoorbeeld bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De fles bandenafdichtmiddel, de bandenvul‐
compressor en de gevarendriehoek opber‐
gen.
#Meteen wegrijden.
#Na circa tien minutenstoppen en de banden‐
spanning controleren met de bandenvulcom‐
pressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
korterit niet wordt bereikt, is de band te
zwaar beschadigd. Het bandenplakmiddel
kan hier geen pechhulp bieden.
Beschadigde banden en een te lage banden‐
spanning kunnen het remgedrag en de rij-
eigenschappen sterk nadelig beïnvloeden.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Landen met Mercedes-Benz Service24h: Een
sticker met het telefoonnummer van Mercedes-
BenzService24h bevindt zich bijvoorbeeld op de
B‑stijl aan bestuurderszijde.
#De bandenspanning corrigeren, wanneer
deze nog ten minste 130 kPa (1,3 bar, 19 psi)
bedraagt. Zie voor de waarden de banden‐
spanningstabel in de tankdopklep.
#Bandenspanning verhogen: De bandenvul‐
compressor inschakelen.
#Bandenspanning verlagen: De afblaasknop
1naast de manometer2indrukken.
#Als de bandenspanning correct is, de vul‐
slang losdraaien van het ventiel van de gere‐
pareerde band.
#Het ventieldopje op het ventiel van de gere‐
pareerde band draaien.
Pechhulp 337
#De fles bandenafdichtmiddel uit de banden‐
vulcompressor trekken.
De vulslang blijft op de fles bandenafdicht‐
middel.
#Naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde
werkplaats rijden en de band, de fles bande‐
nafdichtmiddel en de vulslang laten vervan‐
gen.
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12‑V‑-
accu
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden aan de accu
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen bijvoorbeeld tot kortslui‐
ting leiden. Dat kan leiden tot functiebeper‐
kingen vanveiligheidsrelevante systemen,
zoals het verlichtingssysteem, het ABS (anti‐
blokkeersysteem) of het ESP®(elektronisch
stabiliteitsprogramma). De bedrijfsveiligheid
van de auto kan beperkt zijn.
Ukunt in de volgende situaties de controle
over de auto verliezen:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid
#Bij kortsluiting of een gelijkwaardige
storing direct contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
#Niet verder rijden.
#Werkzaamheden aan de accu altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
uitvoeren.
RMeer informatie over het ABS
(/pagina 135)
RMeer informatie over het ESP®
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei‐
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd. Deze accu's bieden een ver‐
hoogde bescherming tegen eruit lopende accu‐
vloeistof, opdat inzittenden niet verwond raken
als een accu bij een ongevalwordt beschadigd.
Alle auto's behalve auto's met lithium-ion-
accu
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kantot vonkvor‐
ming leiden en daardoor het zeer explosieve
gasmengsel van een accu ontsteken.
#Om aanwezige elektrostatische opla‐
ding af te bouwen, de metalen carros‐
serie aanraken voordat de accu wordt
vastgepakt.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en tijdens de starthulp.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
338 Pechhulp
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd hou‐
den.
#Accuzuur direct grondig met veel
schoon water afspoelen en direct de
hulp van een arts inroepen.
Alle auto's
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12volt–-accu moet worden aange‐
sloten, neemt u dan contact op met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaan‐
wijzingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk‐
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
Geschikte beschermende kleding dra‐
gen, in het bijzonder handschoenen,
schort en gezichtsbescherming. Elek‐
trolyt- of zuurspatten direct wegspoe‐
len met schoon water. Zo nodig naar
een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Het volgende in acht nemen wanneer u de auto
gedurende een langere periode niet gebruikt:
RDe ruststand inschakelen.
Pechhulp 339
RAls alternatief: De accu aansluiten op een
door Mercedes-Benz aanbevolen oplader of
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats voor het loskoppelen van de
accu.
Aanwijzingen met betrekking tot de starthulp
en het opladen van de 12‑V‑accu
Auto's met lithium-ion-accu
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een oplader zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen opladers met een maximale laad‐
spanning van14,4 V gebruiken.
Alle andere auto's
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een laadapparaat zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen laadapparaten met een maximale
laadspanning van14,8 V gebruiken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
ontstekend waterstofgas
Een accu genereert bij het opladen water‐
stofgas. Als een kortsluiting wordtveroor‐
zaakt of als vonkvorming optreedt, kan het
waterstofgas ontsteken.
#Erop letten dat de plusklem van een
aangesloten accu niet met onderdelen
van de auto in contact komt.
#Nooit metalen voorwerpen of gereed‐
schap op een accu leggen.
#Bij het aansluiten‑ en loskoppelen van
de accu beslist de beschrevenvolgorde
van de accupoolklemmen in acht
nemen.
#Bij de starthulp altijd erop letten dat
alleen accupolen met dezelfde polariteit
met elkaar worden verbonden.
#Bij de starthulp beslist de beschreven
volgorde bij het aansluiten‑ en losma‐
kenvan de startkabel in acht nemen.
#Als de motor draait de accupoolklem‐
men niet aansluiten‑ of losmaken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij het
opladen en bij starthulp
Bij het opladen en bij starthulp kan een
explosief gasmengsel uit de accu ontsnap‐
pen.
#Beslist vuur, open licht, vonkvorming en
rokenvermijden.
340 Pechhulp
#Bij het opladen en bij starthulp voor vol‐
doende ventilatie zorgen.
#Niet over een accu buigen.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij
een bevroren accu
Een ontladen accu kan al bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen.
Als dan starthulp wordtgegeven of de accu
wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.
#Een bevroren accu ór het opladen of
voor het gevenvanstarthulp altijd laten
ontdooien.
Als bij een lage temperatuur de controle-/waar‐
schuwingslampjes in het combi-instrument niet
gaan branden, is de ontladen accu met grote
waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag de
accu noch worden opgeladen, noch de auto met
starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu kan
drastisch ingekort zijn. Het startgedrag kanver‐
slechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.
Het wordtgeadviseerd een ontdooide accu bij
een gekwalificeerde werkplaats te laten contro‐
leren.
Alle auto's
*AANWIJZING Beschadiging door veelvul‐
dige en langdurige startpogingen
Door veelvuldige en langdurige startpogingen
kan door onverbrande brandstof de katalysa‐
torworden beschadigd.
#Veelvuldige en langdurige startpogingen
voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp
en bij het opladen van de accu:
RAlleen onbeschadigde start-/laadkabels met
voldoende grote doorsnede en geïsoleerde
poolklemmen gebruiken.
RNiet-geïsoleerde onderdelen van de pool‐
klemmen mogen niet met andere metalen
onderdelen in aanraking komen zolang de
start-/laadkabels met het hulpstartpunt zijn
verbonden.
RDe start-/laadkabels mogen geen onderde‐
len aanraken die als de motor draait kunnen
bewegen.
REr altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn.
RBeslist vuur en open licht vermijden.
RNiet over een accu buigen.
Bij het opladen van de accu bovendien de vol‐
gende punten in acht nemen:
RAlleen door Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde opladers gebruiken.
RDe handleiding van de oplader lezen voordat
u de accu gaat opladen.
Bij de starthulp bovendien de volgende punten in
acht nemen:
RAlleen accu's met een nominale spanning
van12V als starthulp gebruiken.
RDe auto's mogen elkaar niet raken.
RBenzinemotor: De motor mag alleen met
startkabels worden gestart als de motor
koud en het uitlaatsysteem afgekoeld is.
Pechhulp 341
Starthulp en 12‑V‑-accu opladen
Voorwaarden
RDe auto is met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
RAuto's met automatische transmissie: De
transmissie staat in de stand j.
RHet contact en alle elektrische verbruikers
zijn uitgeschakeld.
RDe motorkap geopend.
#De afdekking 1van het pluscontact 2op
het hulpstartpunt in de richting van de pijl
schuiven.
#De plusaansluiting 2aan de eigen auto en
de pluspool van de externe accu met de
start-/laadkabel verbinden. Daarbij beginnen
met het pluscontact 2van de eigen auto.
#Bij starthulp: De motorvan de hulpbiedende
auto met stationair toerental laten draaien.
#De minpool van de externe accu en het mas‐
sapunt 3aan de eigen auto met de start-/
laadkabel verbinden. Daarbij met de externe
accu beginnen.
#Bij starthulp: De motorvan de eigen auto
starten.
#Bij opladen: Het opladen starten.
#Bij starthulp: De motoren enkele minuten
laten draaien.
#Bij starthulp: Voordat de startkabel wordt
losgemaakt een elektrische verbruiker van de
eigen auto, bijvoorbeeld de achterruitverwar‐
ming of de verlichting, inschakelen.
Als de starthulp of het opladen beëindigd is, de
volgende stappen uitvoeren:
#De startkabel/laadkabel eerst van het mas‐
sapunt 3en de minpool van de externe
accu losmaken, vervolgens van het pluscon‐
tact 2en de pluspool van de externe accu.
Hierbij telkens beginnen bij de contacten van
de eigen auto.
342 Pechhulp
#Na het verwijderen van de start-/laadkabels,
de afdekking 1van het pluscontact 2slui‐
ten.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
12‑V‑accu vervangen
#De aanwijzingen met betrekking tot de
12‑V‑accu in acht nemen (/pagina 338).
Mercedes-Benz adviseert de 12‑V‑accu te laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats,
bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Als u zelf de accu wilt vervangen, neemt u dan
de volgende aanwijzingen in acht:
REen defecte accu altijd vervangen door een
accu, die aan de specifieke eisen van de auto
voldoet.
De auto is uitgerust met een accu die gebruik
maakt vanAGM‑technologie (Absorbent
Glass Mat) of een lithium-ion-accu. De volle‐
dige functionaliteit van de auto is alleen
gewaarborgd met een AGM‑accu of een
lithium-ion-accu. Mercedes-Benz adviseert in
verband met de veiligheid alleen accu's te
gebruiken die door Mercedes-Benz speciaal
voor de auto zijn getest en goedgekeurd.
RAanbouwdelen zoals de ontluchtingsslang,
het hoekstuk of de accupoolafdekking over‐
zetten van de te vervangen accu.
RErop letten dat de ontluchtingsslang altijd op
de oorspronkelijke opening aan accuzijde is
aangesloten.
Aanwezige of meegeleverde pluggen monte‐
ren.
Anders kunnen gassen of accuzuur ontsnap‐
pen.
RErop letten dat de aanbouwdelen weer op
dezelfde wijze worden aangesloten.
Aan- of wegslepen
Toegestane sleepmethoden
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats vante slepen.
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen met stuurslot
De auto kan niet meer worden bestuurd wan‐
neer het stuurslot vergrendeld is.
#Bij het slepen met een sleepkabel of
een sleepstang altijd het contact
inschakelen.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
Pechhulp 343
Toegestane sleepmethoden
Beide assen op de grond Vooras opgetild Achteras opgetild
Ja, maximaal 50 km met 50 km/hNee Nee
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege‐
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 343).
#De accu moet aangesloten en opgeladen zijn;
dit controleren.
Wanneer de accu ontladen is, de volgende pun‐
ten in acht nemen:
RDe motorkan niet worden gestart.
RDe elektrische parkeerremkan niet worden
uit- of ingeschakeld.
RAuto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie kan niet in de
stand iof jworden gezet.
%Auto's met automatische transmissie:
Wanneer de automatische transmissie niet in
de stand ikanworden gezet of het multi‐
functioneel display in het combi-instrument
niets aangeeft, de auto vervoeren
(/pagina 346). Voor het transport van de
auto is een sleepwagen met hefinrichting
nodig.
*AANWIJZING Beschadiging door te snel
of te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijf‐
lijn beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over‐
schrijden.
344 Pechhulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen van een auto met een
te hoog gewicht
Wanneer‑ de te slepen auto zwaarder is dan
het toegestaan totaalgewicht van uw auto,
kunnen de volgende situaties zich voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kangaan slingeren en
zelfs kantelen.
#Als u een andere auto aansleept‑ of
sleept, moet erop worden gelet dat het
gewicht ervan niet hoger is dan het toe‐
gestaan totaalgewicht van uw auto.
Als een auto moet worden weggesleept of aan‐
gesleept, mag het toegestaan totaalgewicht
daarvan het toegestaan totaalgewicht van het
trekkende voertuig niet overschrijden.
#De gegevens over het toegestaan totaalge‐
wicht van de betreffende auto vindt u op het
voertuigtypeplaatje (/pagina 372).
#Auto's met automatische transmissie: Het
bestuurders- of passagiersportier niet ope‐
nen, omdat anders de automatische trans‐
missie automatisch in de stand jwordt
gezet.
#Het sleepoog aanbrengen (/pagina 347).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde bevestiging
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De automatische vergrendeling uitschakelen
(/pagina 63).
#De HOLD-functie niet activeren.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 74,73).
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/pagina 142).
#Auto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie in de stand izet‐
ten.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte veiligheidsrelevante
functies bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol‐
gende situaties beperkt of niet meer beschik‐
baar:
RHet contact is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet
vertoont een storing.
Als uw auto dan wordtgesleept, kanvoor het
sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn.
#Een sleepstang gebruiken.
#Voor het slepen controleren of de stuur‐
inrichting vrij kan bewegen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trek‐
krachten de auto's beschadigen.
Pechhulp 345
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
Auto voor transport opladen
#De aanwijzingen met betrekking tot het sle‐
pen in acht nemen (/pagina 344).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
#De automatische transmissie in de stand i
zetten.
%Bij storingen aan de elektronica kan de auto‐
matische transmissie in de stand jgeblok‐
keerd zijn. Om iin te schakelen het boord‐
net van spanning voorzien (/pagina 342).
#De auto op de transporter zetten.
#De automatische transmissie in de stand j
zetten.
#De auto met de elektrische parkeerremtegen
wegrollen beveiligen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
Auto's met ADS PLUS (adaptief dempingssys‐
teem PLUS)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het transport van auto's met adap‐
tief dempingssysteem PLUS
De lagere dempingskrachtenvan de te trans‐
porteren auto kunnen de combinatie in onba‐
lans brengen.
Bij het vervoer vanvoertuigen met adaptief
dempingssysteem PLUS kan daarom de com‐
binatie gaan slingeren. Daardoor kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Bij het transport erop letten dat:
Rde auto in de rijrichting is geladen
Rde auto aan alle vier wielen met
geschikte spanbanden is vastgezet
Rde toegestane maximumsnelheid
van 60 km/h bij het transport niet
overschreden wordt.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
verkeerd vastsjorren
#Na het opladen moet de auto aan alle
vier wielen worden vastgezet. Anders
kan de auto worden beschadigd.
#Een minimumafstand tot het transport‐
platform van 20 cm naar boven en
10 cm naar beneden moet worden aan‐
gehouden.
#Na het opladen de auto aan alle vier wielen
vastzetten.
346 Pechhulp
#Erop letten dat de voor- en achteras op het‐
zelfde transportvoertuig komen te staan.
*AANWIJZING Schade aan de aandrijflijn
door verkeerde plaatsing
#De auto niet boven de koppeling van de
transportwagen plaatsen.
Opbergplaats sleepoog
Het sleepoog bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergvak achter de onderhouds‐
klep 1.
Sleepoog aanbrengen
#De afdekking 1eruit trekken.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
%Bij het verwijderen van het sleepoog erop
letten dat de afdekking 1bij het aanbren‐
gen in de bumper vergrendelt.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerd gebruik van het sleepoog
Bij het bergen van de auto door het lostrek‐
ken met behulp van het sleepoog kan de auto
beschadigd raken.
#Het sleepoog alleen gebruiken voor het
slepen of aanslepen van de auto.
Auto aanslepen (motornoodstart)
*AANWIJZING Beschadiging van de auto‐
matische transmissie door aanslepen
Door het aanslepen van auto's met automati‐
sche transmissie kan de automatische trans‐
missie worden beschadigd.
#Auto's met automatische transmissie
mogen niet door aanslepen worden
gestart.
#Auto's met automatische transmissie mogen
niet door aanslepen worden gestart.
Pechhulp 347
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordtgemani‐
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordtvervangen, kan
de elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespecifi‐
ceerde nieuwe zekeringen met het cor‐
recte amperage vervangen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektri‐
sche componenten of systemen worden
beschadigd of aanzienlijk beperkt worden in
hun werking.
#Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven
zekeringen met het aangegeven ampe‐
rage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moetenworden ver‐
vangen door gelijkwaardige zekeringen, herken‐
baar aan de kleur en de ampèrewaarde. De
ampèrewaarden en verdere in acht te nemen
informatie is te vinden in het zekeringaansluit‐
schema.
Zekeringaansluitschema: Op de zekeringen‐
kast in de bagageruimte .
*AANWIJZING Beschadiging of functie‐
storing door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zeke‐
ringenkastenkan binnendringen.
#Bij het sluitenvan de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het
deksel correct op de zekeringenkast is
aangebracht.
Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw
doorbrandt, de oorzaak latenvaststellen en ver‐
helpen bij een gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgescha‐
keld.
RHet contact is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn oververschillende
zekeringenkastenverdeeld:
RZekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier (/pagina 349)
RZekeringenkast in de bagageruimte in rijrich‐
ting gezien links
348 Pechhulp
Zekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier openen en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 348).
Openen
#Het tapijt 1over de voetensteun verwijde‐
ren.
#De bouten 2van de voetensteun losmaken
en de voetensteun verwijderen.
Sluiten
#De voetensteun weer inbouwen.
#De bouten 2vastdraaien.
#De vloerbedekking erin leggen en vastdruk‐
ken.
Zekeringenkast in de bagageruimte openen
en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 348).
#De sluiting van de onderhoudsklep 1
linksom draaien.
#De onderhoudsklep openen.
Het zekeringaansluitschema bevindt zich in een
uitsparing aan de zijkant van de zekeringenkast.
Pechhulp 349
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken naar
een kant. Dit kan wijzen op beschadigingen aan
banden of velgen. Als bandenpech vermoed
wordt de snelheid verlagen. Zo snel mogelijk
stoppen en de banden en velgen op beschadigin‐
gen controleren. Onzichtbare beschadigingen
van de banden kunnen eveneens de oorzaak van
het ongewone rijgedrag zijn. Als er geen bescha‐
digingen te zien zijn, de banden en velgen laten
controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen bij het regelmatig controleren
van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen verlies van ban‐
denspanning veroorzaken.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#Banden regelmatig op schade controle‐
ren en beschadigde banden direct ver‐
vangen.
De volgende controles regelmatig, ten minste
eenmaal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld
voor een langere rit of rijden in het terrein, aan
alle wielen uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/pagina 351).
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
De ventielen moeten met de door Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurde
ventieldopjes tegenvocht en vuil beschermd
zijn.
RVisuele controle van de profieldiepte en het
loopvlak over de gehele breedte.
De minimumprofieldiepte bedraagt bij zomer‐
banden 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde montage van de
sneeuwkettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de voorwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwket‐
tingen tegen de carrosserie of onderdelen
van het onderstel schuren.
Daardoor kan schade aan de auto of de ban‐
den ontstaan.
#Nooit sneeuwkettingen op de voorwie‐
len monteren.
#Sneeuwkettingen op de achterwielen
altijd paarsgewijs monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van de wiel‐
doppen door gemonteerde sneeuwkettin‐
gen
Wanneer u sneeuwkettingen op stalen velgen
monteert, kunnen de wieldoppen beschadi‐
gen.
350 Banden en velgen
#Voor de montage van sneeuwkettingen
de wieldoppen van de stalen velgen ver‐
wijderen.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met niveauregeling: Met gemon‐
teerde sneeuwkettingen alleen met hogere
voertuighoogte rijden.
%De maximumsnelheid van de auto kanvoor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (/pagina 146).
%Het ESP®kanvoor het wegrijden worden uit‐
geschakeld . Zo kunnen de wielen door‐
draaien en een hogere aandrijfkracht opwek‐
ken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning vormen de volgende gevaren:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzon‐
der bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of
ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip
sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en
remgedrag kunnen sterk nadelig beïn‐
vloed worden.
#Geadviseerde bandenspanningen in
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
Rten minste maandelijks
Rbij veranderde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij veranderdegebruiksomstandigheden,
bijv. rijden in het terrein
#Indien nodig de bandenspanning aan‐
passen.
Een te lage of te hoge bandenspanning heeft de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordtverkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de
hand gewerkt.
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid
worden nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door
aquaplaning.
Banden en velgen 351
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij herhaaldelijk drukverlies in de
band
Wanneer de bandenspanning herhaaldelijk
daalt, kunnen velg, ventiel of band bescha‐
digd zijn.
Een te lage bandenspanning kantot een
klapband leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwer‐
pen onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban‐
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
binnenzijde van de tankdopklep (/pagina 352).
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmetergebruiken.
Het uiterlijk van een band geeft geen uitsluitsel
over de bandenspanning.
Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanning kan ook via de boordcomputer
worden gecontroleerd.
De bandenspanning alleen corrigeren als de ban‐
den koud zijn. Voorwaarden voor koude banden:
RDe auto wasten minste drie uur geparkeerd
zonder zonnestraling op de band.
RDe auto heeft minder dan 1,6 km gereden.
Een stijging van de bandentemperatuur van
10 °C verhoogt de bandenspanning circa 10 kPa
(0,1 bar, 1,5 psi). Hier rekening mee houden, als
de bandenspanning wordtgecontroleerd als de
banden warm zijn.
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de
binnenzijde van de tankdopklep.
De bandenspanningstabel toont de geadviseerde
bandenspanning voor alle af fabriek voor deze
auto goedgekeurde banden. De geadviseerde
bandenspanningen gelden voor banden in koude
toestand bij verschillende bedrijfsomstandighe‐
den van belading en/of snelheid van de auto.
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
352 Banden en velgen
betreffende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het
symbool +, dan is de betreffende banden‐
spanning een alternatieve bandenspanning.
Deze bandenspanningenkunnen het afrolcom‐
fort van de auto verbeteren. Het brandstofver‐
bruik kan dan iets toenemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen"
of "volledig beladen" worden in de tabel weerge
geven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen
kan daarvan afwijken.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
Bandenspanningscontrole
Werking van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van banden‐
spanningsensoren de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon‐
teerde banden.
Nieuwe bandenspanningsensoren, bijvoorbeeld
in winterbanden, worden bij de eersterit auto‐
matisch ingeleerd.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het multifunctioneel display weerge‐
geven (/pagina 354).
Bij een duidelijk drukverlies of een te hoge tem‐
peratuur van de banden wordt u op de volgende
manierengewaarschuwd:
Rdoor displaymeldingen
(/pagina
412)
Rdoor hetwaarschuwingslampje hin het
combi-instrument (/pagina 437)
De bandenspanningscontrole is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is ervoor verantwoor‐
delijk, de bandenspanning in te stellen op de
geadviseerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
De bandenspanning met een bandenspannings‐
meter instellen als de banden koud zijn. In acht
nemen dat de bandenspanningscontrole de voor
de actuele bedrijfsomstandigheden correcte
bandenspanning eerst moet inleren.
In de meeste gevallen actualiseert de banden‐
spanningscontrole de nieuwe referentiewaarde
automatisch, nadat de bandenspanning is gewij‐
zigd. De referentiewaarden kunnen echter ook
worden geactualiseerd door de bandenspan‐
ningscontrole handmatig opnieuw op te starten
(/pagina 354).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RAls de bandenspanning verkeerd is ingesteld
RBij een plotseling drukverlies, bijvoorbeeld
veroorzaakt door een binnengedrongen voor‐
werp
RBij een storing door een andere radiobron
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
Banden en velgen 353
Bandenspanning met bandenspanningscon‐
trole controleren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
Een van de volgende weergaveverschijnt:
RActuele bandenspanning en bandentempera‐
tuur van de afzonderlijke wielen:
RBandenspanningsindicatie verschijnt na
enkele minuten rijden
RBandenspanningscontrole actief: De inleer‐
procedure van het systeem is nog niet afge‐
sloten. De bandenspanningen worden dan
reeds gecontroleerd.
#De bandenspanning vergelijken met de voor
de actuele bedrijfstoestand geadviseerde
bandenspanning (/pagina 352). Daarbij de
aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
temperatuur in acht nemen (/pagina 351).
%De op het multifunctioneel display weergege
venwaarden kunnen afwijkenvan de waar‐
den van de bandenspanningsmeter, die gel‐
den voor zeeniveau. Op hoger gelegen loca‐
ties geven luchtdrukmeters een hogere ban‐
denspanning weer dan de boordcomputer. In
dit geval de bandenspanning verlagen.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
vier de banden correct ingesteld voor de
betreffende bedrijfstoestand
(/pagina 351).
De bandenspanningscontrole in de volgende
situaties opnieuw starten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
#Een veegbeweging omlaag maken links op de
touch-control op het stuurwiel.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Actuele bandenspanningen als nieuwe
richtwaarden overnemen?.
354 Banden en velgen
#Links op de touch-control in het stuurwiel
drukken, om het opnieuw opstarten te star‐
ten.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandensp.controle opnieuw gestart.
Actuele waarschuwingsmeldingenworden
gewist en het gele waarschuwingslampje
hdooft.
Na enkele minuten rijden controleert het sys‐
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Ver‐
volgens worden de actuele bandenspan‐
ningswaarden als nieuwe referentiewaarden
aangenomen en bewaakt.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
Zendvergunning van de bandenspannings‐
controle
Zendvergunningen
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui‐
ting nog niet beschikbaar.
Land Zendvergunning
ArgentiniëSchrader GG4T
Numero de Registro CNC
H-20495
Schrader DG6W2D4
Numero de Registro CNC:
H-20959
Land Zendvergunning
Brazilië
MODELO: GG4T
ANATEL: 07827-17-08001
MODELO:DG6W2D4
ANATEL: 01455-18-08001
Este equipamento opera em cará‐
ter secundário, isto é, não tem
direito à proteção contrainterfe‐
ncia prejudicial, mesmo de
estações do mesmo tipo e não
pode causar interfencia a siste‐
mas operando em caráter primá‐
rio.
Banden en velgen 355
Land Zendvergunning
Europese
Unie
Hereby, Schrader Electronics Ltd
declares that theradio equi‐
pment type "GG4T", "DG6W2D4"
is in compliance with Directive
2014/53/EU.
The full text of the EU declaration
of conformity is available at the
following internet address:
http://www.tpmseuro‐
shop.com/documents/declara‐
tion_conformities
GG4T: 433.92MHz; Maximum
effective radiated power < 10mw
(e.r.p)
DG6W2D4: 433.92MHz; Maxi‐
mum effective radiated power <
10mw (e.r.p)
Land Zendvergunning
Schrader Electronics Ltd. 11
Technology Park,
Belfast Road, Antrim BT41 1QS,
Northern Ireland United Kingdom
Ghana NCA Approved: 1R3-1M-7E1-10D
Indonesië GG4T:
54083/SDPPI/2017
PLG3612
MC34MA4:
25626/ISDPPI/2015
PLG3612
Land Zendvergunning
JordaniëKingdom of Jordan Type approval
forTyre Pressure sensor.
Manufacturer: Schrader Electro‐
nics Ltd.
Model: GG4T
Type Approval Number:
TRC/LDP/2017/456
Model: DG6W2D4
Type Approval Number:
TRC/LPD/2018/139
Model: MC34MA4
Type Approval Number:
TRC/LPD/2011 /158
356 Banden en velgen
Land Zendvergunning
MarokkoAGREE PAR L'ANRT MAROC
Numero d'agreement: MR 14777
ANRT 2017
Date d'agrement: 20/09/17
Numero d'agrement: MR 16355
ANRT 2018
Date d'agrement: 19/04/2018
Numero d'agrement: MR 6706
ANRT 2011
Date d'agrement: 17/11/2011
Mexico IFT: RLVSCGG17-1665
IFETEL: RLVSCDG18-04
IFT: RCPSCMR14-062
Moldavië
024
Land Zendvergunning
Oman OMAN TRA
TA-R/4686/17
D080134
OMAN TRA
TA-R/5511/18
D090252
Pakistan
Filipijnen
NTC Type Approved
No: ESD-1306871C
No: ESD-1715977C
Land Zendvergunning
Servië GG4T
И005 17
DG6W2D4
И005 18
MC34MA4
И01111
Banden en velgen 357
Land Zendvergunning
Singapore Complies with
IMDA Standards
NO524-13
DA105282
Zuid-
Afrika
TA-2017/3884 Approved
TA-2017/2933 Approved
TA-2011/1370 Approved
Land Zendvergunning
Oekraïne GG4T
UK.TF
DG6W2D4
UA. TR.nnn
Corax 3
109
Land Zendvergunning
Verenigde
Arabische
Emiraten
TRA
REGISTERED NO: ER57985/17
REGISTERED NO: ER960528
DEALER NO: DA0047074
REGISTERED NO: ER37066/15
DEALER NO: DA0047074/10
Vietnam
Schrader Electronics Ltd.
Model: GG4T
No: C0170191017AF04A2
Model: DG6S2D4
No: C0078070518AF04A2
358 Banden en velgen
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en
vervanging van banden
Informatie over de toegestanevelg-bandcombi‐
naties kunt u verkrijgen bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde afmetingen van de
banden en velgen
Als banden en velgen met verkeerde afmetin‐
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specifica‐
ties van de originele onderdelen vol‐
doen.
Daarbij bij velgen het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door overschrijden van het draagver‐
mogen van de band of de toegestane
snelheidsindex
Het overschrijden van het aangegeven draag‐
vermogen van de band of de toegestane
snelheidsindex kan leiden tot beschadiging
van de banden of tot klappen van de banden.
#Alleen voor het voertuigtype goedge‐
keurde bandentypes en -maten gebrui‐
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draag‐
vermogen van de band en de snelheids‐
index in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden‐
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurd
heeft.
Deze banden zijn speciaal op de regelsyste‐
men, zoals het ABS, het ESP®en de 4MATIC,
afgestemd:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde‐
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop‐
Banden en velgen 359
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban‐
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontro‐
leerde en geadviseerde banden, velgen en
accessoires gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de
rijveiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij
het coveren beschadigingen niet altijd her‐
kend worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken,
waarvan het eerdere gebruik onbekend
is.
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het rijden
over obstakels
Om grotevelgen zitten banden met een
lagere verhouding tussen de hoogte en de
breedte. Met een lagere hoogte/breedtever‐
houding neemt het gevaar, dat bij het rijden
over obstakels de velgen en banden bescha‐
digd raken, toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzich‐
ting oprijden.
*AANWIJZING Beschadiging van elektro‐
nische onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In
het wiel bevinden zich elektronische onder‐
delen. Bij het ventiel mag geen montagege‐
reedschap worden aangebracht.
Anders kunnen de elektronische onderdelen
worden beschadigd.
#Banden alleen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden
bij lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij‐
dens het rijden scheuren in zomerbanden
ontstaan, die de banden permanent bescha‐
digen.
#Bij temperaturen onder 7 °C M+S-ban‐
den gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor
uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkun‐
dig mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge‐
keurde accessoires bij een gekwalificeerde werk‐
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek
360 Banden en velgen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij sportbanden
Door het speciale bandenprofiel in combina‐
tie met de geoptimaliseerde rubbercom‐
pound bestaat op vochtige of natte rijbaan
een verhoogd risico op slippen en aquapla‐
ning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentem‐
peratuur duidelijk af.
#ESP®inschakelen en rijstijl aanpassen.
#Bij buitentemperaturen onder 10 °C
M+S‑ banden gebruiken.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban‐
den het volgende in acht nemen:
RLandspecifieke goedkeuringseisen voor ban‐
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
Daarnaast kanvoor bepaalde regio's en toe‐
passingen het gebruik van bepaalde banden‐
typen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde
constructie, dezelfde uitvoering (zomerban‐
den, winterbanden, MOExtended-banden) en
van hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afme‐
tingen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in gevalvan pech mag voor het
rijden naar de werkplaats hiervanworden
afgeweken.
ROp de velgen alleen passende banden mon‐
teren.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust
met functionerende sensoren voor de ban‐
denspanningscontrole.
RBij temperaturen onder 7 °C winterbanden of
all-seasonbanden met het M+S-keurmerk op
alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win‐
terbanden met het sneeuwvloksymbool i
naast de M+S markering de beste grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
profiel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer deze lager is dan die van de auto,
moet een sticker in het gezichtsveld van de
bestuurder hiervoor waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste100 km
met matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
RBij het monterenvan banden zonder
noodloopeigenschappen: Auto's met
MOExtended-banden zijn af fabriek niet met
een TIREFIT-set uitgerust. Na een wissel naar
banden zonder noodloopeigenschappen, bij‐
voorbeeld winterbanden, de auto met een
TIREFIT-set uitrusten.
Banden en velgen 361
%De maximumsnelheid van de auto kanvoor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (/pagina 146).
Voor meer informatie over banden en velgen
contact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
RBandenspanningstabel (/pagina 352)
Aanwijzingen met betrekking tot het verwis‐
selen van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verschillende wielafmetingen
Wanneer bij verschillende afmetingenvan
velgen of banden de voor‑ met de achterwie‐
len worden uitgewisseld, kunnen de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig worden beïnvloed.
Bovendien kunnen de schijfremmen of onder‐
delen van de wielophanging worden bescha‐
digd.
#De voor‑ en achterwielen uitsluitend uit‐
wisselen, wanneer banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingenvan banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver‐
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de type‐
goedkeuring.
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sterker op de schouder van de
band
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat
afhankelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Daarbij de aanwijzingen en de veiligheidsaanwij‐
zingen bij "Verwisselen van een wiel" in acht
nemen Auto voorbereiden op het verwisselen
van een wiel(/pagina 363).
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan
van wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwij‐
zingen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht gereedschap voor het verwisselen
van een wiel
Afgezien van enkele landspecifieke varianten zijn
de auto's niet uitgerust met gereedschap voor
het verwisselen van een wiel. Informeer bij een
gekwalificeerde werkplaats welk gereedschap
voor het verwisselen van een wiel voor de auto
nodig en goedgekeurd is.
362 Banden en velgen
Het benodigde gereedschap voor het verwisse‐
len van een wiel kan het volgende omvatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
RCentreerpen
%De krik heeft een gewicht van circa 3,4 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in
de werking contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitklapbare wielkeg opzetten
Auto voorbereiden op het verwisselen van
een wiel
Voorwaarden
RHet noodzakelijke wielwisselgereedschap is
aanwezig. Wanneer uw auto niet met wielwis‐
selgereedschap is uitgerust, informeert u dan
bij een gekwalificeerde werkplaats naar pas‐
send gereedschap.
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie‐
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De motor afzetten.
#Veiligstellen dat de motor niet kanworden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach‐
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks
blokkeren.
#Indien noodzakelijk, de wieldop verwijderen .
#De auto opkrikken (/pagina 364).
Banden en velgen 363
Kunststof naafdop monteren/demonteren
Verwijderen
#De dopsleutel 2en de wielsleutel 3uit het
boordgereedschap nemen (/pagina 362).
#De dopsleutel 2op de naafdop 1plaat‐
sen.
#De wielsleutel 3op de dopsleutel 2aan‐
brengen.
#Met de wielsleutel 3de naafdop 1
linksom draaien en verwijderen.
Monteren
#Voor de montage de naafdop 1en de
omgeving van het wiel controleren op vervui‐
ling en zo nodig reinigen.
#De naafdop 1plaatsen en door verdraaien
waarborgen, dat deze in de correcte stand
staat.
#De dopsleutel 2op de naafdop 1plaat‐
sen.
#De wielsleutel 3op de dopsleutel 2plaat
sen en de naafdop 1vastzetten.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 25 Nm.
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrik‐
ken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 363).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz gecontroleerde en goedgekeurde krik
gebruiken voor het opkrikken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort‐
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een
grote, vlakke, stevige en stroeve ondergrond
gebruiken.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt bevinden.
364 Banden en velgen
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen of voeten onder de auto hou‐
den.
RNooit onder de auto gaan liggen.
RDe motor niet starten en de elektrische par‐
keerrem niet vrijzetten.
RGeen portieren of achterklep openen of slui‐
ten.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten
met de wielsleutel circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
Het kriksteunpunt bevindt zich midden tussen de
voorste wielkuip en de achterste wielkuip (pijl).
Vóór het aanbrengen van de krik moet u de
afdekking voor het kriksteunpunt verwijderen.
#Verwijderen: De afdekking omlaagtrekken,
zodat de borgnokken uit de houder losko
men.
#De afdekking naar vorenwegklappen.
#Aanbrengen: De afdekking in de richting van
de carrosserie klappen.
#De afdekking omlaagtrekken en naar binnen
drukken, zodat de borgnokken vastklikken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreffende
kriksteunpunten wordtgeplaatst, kan de krik
kantelen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de
betreffende kriksteunpunten van de
auto. De voet van de krik moet zich
loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto bevinden.
Banden en velgen 365
*AANWIJZING Voertuigschade door krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto beschadigen.
#De krik alleen op de daarvoor bedoelde
kriksteunpunten aanbrengen.
#De ratel uit het wielwisselgereedschap zoda‐
nig op de zeskant van de krik steken, dat de
tekst "AUF" zichtbaar is.
#De krik 2bij het kriksteunpunt 1plaatsen.
#De slinger 3rechtsom draaien, tot de krik
2volledig in het kriksteunpunt 1zit en de
voet van de krik gelijkmatig de grond raakt.
#Zo lang aan de slinger3draaien, tot de
band maximaal 3 cm van de grond verwij‐
derd is.
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/pagina 366).
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt (/pagina 364).
Auto's met AMG remsysteem met hoogwaar‐
dige keramische composietremschijven:
*AANWIJZING Beschadiging van de kera‐
mische remschijf bij het verwisselen van
een wiel
Mercedes-AMG auto's met keramische
remschijven: Bij het verwijderen en aan‐
brengen van het wiel kan de velg tegen de
keramische remschijf slaan en deze bescha‐
digen.
#Zeer voorzichtig te werk gaan.
#Hulp van een 2e persoon gebruiken of
een 2e centreerpen gebruiken.
Bij het verwisselen van een wiel elke vorm van
krachtinwerking op de remschijven voorkomen,
omdat deze tot comfortklachten bij het remmen
zouden kunnen leiden.
366 Banden en velgen
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leg‐
gen.
#De bovenste wielbout helemaal eruit draaien.
#In plaats van de wielbout, de centreerpen 1
in het schroefdraad schroeven.
#De overige wielbouten eruit schroeven.
#Het wiel verwijderen.
#Het nieuwe wiel monteren (/pagina 367).
Nieuw wiel monteren
Voorwaarden
RHet wiel is verwijderd (/pagina 366).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn inge‐
smeerd, of als de schroefdraad van wielbou‐
ten‑ of naven beschadigd is, kunnen de wiel‐
bouten loskomen.
Daardoor kan tijdens het rijden een wiel wor‐
den verloren.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervan‐
gen.
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec‐
tie van banden in acht nemen
(/pagina 359).
Bij banden met voorgeschreven draairichting
markeert een pijl op de wang de draairichting
van de band. Bij de montage op de draairichting
van de wielen letten.
#Het te monteren wiel op de centreerpen
schuiven en aandrukken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe‐
ren
Als de wielbouten of wielmoerenworden
vastgedraaid als de auto omhooggebracht is,
kan de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast‐
draaien met het wiel op de grond.
#Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsaan‐
wijzingen bij "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen (/pagina 359).
Banden en velgen 367
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreffende wiel goed‐
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege‐
venvolgorde kruiselings gelijkmatig licht aan‐
draaien.
#De centreerpen eruit schroeven.
#De laatste wielbout erin draaien en licht vast‐
draaien.
#Als het noodwiel "drukloze thuiskomer"
gemonteerd is, het noodwiel "drukloze thuis‐
komer" oppompen (/pagina 370).
#De auto laten zakken (/pagina 368).
Auto na verwisselen van een wiel laten zak‐
ken
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/pagina 367).
*AANWIJZING Beschadiging van het
noodwiel bij het laten zakken van de auto
Bij het laten zakken van de auto zonder de
drukloze thuiskomer vooraf op te pompen
kan de velg hiervanworden beschadigd.
#Voor het laten zakken van de auto, de
drukloze thuiskomer met de bandenvul‐
compressor oppompen.
#Auto laten zakken: De slinger van de krik zo
lang linksom draaien tot de auto weer stevig
op de grond staat.
#De wielbouten in de aangegevenvolgorde 1
tot 5kruiselings en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 180 Nm
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of -moeren niet met het
voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastge‐
zet, kunnen de wielen loskomen.
#De wielbouten of -moeren moeten met
het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
#Als u dit niet zeker weet, de auto niet
verplaatsen. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats en het aan‐
haalmoment direct laten controleren.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
troleren en naar behoefte aanpassen.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 354).
368 Banden en velgen
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
Drukloze thuiskomer
Aanwijzingen bij de drukloze thuiskomer
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Als
het nood‑ of reservewiel wordt gemonteerd,
kunnen de rij-eigenschappen sterk worden
beïnvloed.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij‐
den.
#Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
#Een noodwiel of reservewiel dat afwijkt
van het te verwisselen wiel, slechts
kortstondig gebruiken.
#Het ESP®niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver‐
schillende afmetingen bij de eerstvol‐
gende gekwalificeerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let‐
ten.
De drukloze thuiskomer is alleen in bepaalde
landen verkrijgbaar.
De drukloze thuiskomer is een noodwiel, dat
slechts geschikt is voor kortstondig gebruik
onder beperkte omstandigheden na bandenpech
(bijvoorbeeld tot de dichtstbijzijnde werkplaats).
De bandwangen zijn in de drukloze toestand
ingevouwen. Voor het gebruik moet de drukloze
thuiskomer met de bijbehorende compressor
worden opgepompt.
De bandenspanning van de gemonteerde druk‐
loze thuiskomer controleren. Deze eventueel
aanpassen.
De toegestane maximumsnelheid met gemon‐
teerde drukloze thuiskomer is 80 km/h.
Geen sneeuwkettingen om de drukloze thuisko‐
mer aanbrengen.
De drukloze thuiskomer uiterlijk om de zes jaar
laten vervangen, ongeacht de slijtage.
%Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
een gemonteerde drukloze thuiskomer kan
de bandenspanningscontrole niet betrouw‐
baar werken. Deze pas opnieuw starten,
nadat de drukloze thuiskomer door een
nieuw wiel is vervangen.
Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
een gemonteerde drukloze thuiskomer kan
de bandenspanning van het verwijderde wiel
nog enkele minuten worden aangegeven.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 351)
Banden en velgen 369
RBandenspanningstabel (/pagina 352)
Drukloze thuiskomer verwijderen
De drukloze thuiskomer is in het noodwielfoe‐
draal in de bagageruimte bevestigd.
#De aanwijzingen met betrekking tot de mon‐
tage van banden in acht nemen
(/pagina 359).
#De bagageruimte openen.
#De bevestigingsriemen losmaken.
#De karabijnhaken van de bevestigingsriemen
van de houders losmaken.
#Het noodwielfoedraal met de drukloze thuis‐
komer verwijderen.
#Het noodwielfoedraal openen en de drukloze
thuiskomer verwijderen.
Drukloze thuiskomer oppompen
Voorwaarden
RDe drukloze thuiskomer zoals beschreven
monteren (/pagina 367).
RDe bandenvulcompressor uit de opberg‐
ruimte onder de bagageruimtebodem nemen
(/pagina 333).
*AANWIJZING Beschadiging van de thuis‐
komer bij het laten zakken van de auto
Het laten zakken van de auto zonder de druk‐
loze thuiskomer vooraf op te pompen kan de
velg hiervan beschadigen.
#Voor het laten zakken van de auto, de
drukloze thuiskomer met de banden‐
compressor oppompen.
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
#De stekker 4en de slang uit het huis trek‐
ken.
#Het ventieldopje van het ventiel van de druk‐
loze thuiskomer losdraaien.
#De wartelmoer 1van de slang op het ven‐
tiel schroeven.
Controleren dat de in- en uitschakelknop 3
van de bandenvulcompressor in de stand 0
staat.
#De stekker 4in de contactdoos van de siga‐
rettenaansteker (/pagina 92) of in een
12V-aansluiting (/pagina 93) in de auto
steken.
#Spanningsvoorziening inschakelen .
370 Banden en velgen
#De in- en uitschakelknop 3op de banden‐
vulcompressor in de stand Idrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. De bandenspanning
wordt op de manometer2afgelezen.
#De band tot de voorgeschreven bandenspan‐
ning oppompen.
De voorgeschreven bandenspanning is in
geel op de drukloze thuiskomer aangegeven.
#Als de voorgeschreven bandenspanning is
bereikt, de in- en uitschakelknop 3op de
bandenvulcompressor in de stand 0drukken.
#Als de bandenspanning hoger is dan voorge‐
schreven, afblaasknop 5indrukken, tot de
correcte bandenspanning ingesteld is.
Banden en velgen 371
Aanwijzingen voor technische gegevens
De technischegegevens worden volgens EU-
richtlijnen bepaald. De genoemde gegevens gel‐
den alleen voor auto's met standaarduitrusting.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De autospeci‐
fieke autogegevens kunt u in de COC-documen‐
ten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vinden.
Deze documenten ontvangt u bij aflevering van
de auto.
Boordelektronica
Aanwijzingen bij ingrepen in de motorelek‐
tronica
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door
ondeskundig onderhoud
Door ondeskundig onderhoud kunnen onder‐
delen van de auto sneller slijten; dit kan lei‐
den tot verlies van de typegoedkeuring.
#De motorelektronica en de bijbeho‐
rende onderdelen alleen bij een gekwa‐
lificeerde werkplaats laten onderhou‐
den.
Voertuigtypeplaatje, FIN en motornummer
Voertuigtypeplaatje
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld)
1Voertuigtypeplaatje
2Autofabrikant
3EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
4FIN (voertuigidentificatienummer)
5Toegestaan totaalgewicht (kg)
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel‐
den.
372 Technischegegevens
FIN voor de rechtervoorstoel
1Ingeslagen FIN (voertuigidentificatienummer)
2Vloerbedekking
FIN bij de ondersterand van de voorruit
1FIN (voertuigidentificatienummer) als label
Het FIN als label op de ondersterand van de
voorruit is alleen voor bepaalde landen beschik‐
baar.
Motornummer
Het motornummer is in het motorcarter ingesla‐
gen. Meer informatie is verkrijgbaar in elke
gekwalificeerde werkplaats.
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstof‐
fen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door voor de gezondheid schadelijke
bedrijfsstoffen
Bedrijfsstoffenkunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoffen de opdrukken
van de originele verpakking in acht
nemen.
#Bedrijfsstoffen altijd in de afgesloten
originele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs‐
stoffen houden.
Technischegegevens 373
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet op milieuvriendelijke wijze
afvoeren
#Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke
wijze afvoeren.
Bedrijfsstoffen zijn:
RBrandstoffen
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro‐
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont‐
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs‐
stoffen zijn te herkennen aan het volgende
opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeldMB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeldMB-Approval
229.51)
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstof‐
fen is te vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-Op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-In de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste‐
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
374 Technischegegevens
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
Brandstof
Aanwijzingen met betrekking tot de brand‐
stofkwaliteit bij auto's met benzinemotor
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10 vol. % ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval het volgende tanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol. % Ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol. % Methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk de verkeerde brandstof
is getankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Voor uw auto gelden de volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerkenvoor brandstof.
1Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van 5 vol.%
2Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van10 vol.%
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u de verdraagzaamheidskeurmerken op de
volgende punten:
Rop het aanwijzingsplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
Technischegegevens 375
Wanneer de beschikbare brandstof niet vol‐
doende ontzwaveld is, kan dit tot geurvorming
leiden.
De informatie over het zwavelgehalte op het aan‐
wijzingsplaatje in de tankdopklep in acht nemen:
*AANWIJZING Beschadiging van het uit‐
laatgasreinigingssysteem door brandstof
met een te hoog zwavelaandeel
#Alleen zwavelvrije brandstof (zwavelge‐
halte 10 ppm) gebruiken.
Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te
vinden op het aanwijzingsplaatje in de tankdop‐
klep (/pagina 124).
Alleen loodvrije superplusbenzine met ten min‐
ste 98 RONtanken als u het maximale motorver‐
mogen wilt behalen. Als alternatief kan ook
superbenzine vanten minste 95 RONworden
getankt.
Als de geadviseerde brandstof niet beschikbaar
is, kan tijdelijk ook loodvrije normale benzine
worden gebruikt, vanten minste:
R98 RON
Daardoor kan het motorvermogen lager zijn en
het brandstofverbruik hoger.
Als gedurende langere tijd uitsluitend loodvrije
normale benzine, 98 RON of slechter, beschik‐
baar is, moet de auto bij een gekwalificeerde
werkplaats aan deze brandstofworden aange‐
past.
In geen geval benzine met een nog lagere RON
waarde tanken.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot additieven
in benzine
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
*AANWIJZING Beschadiging door onge‐
schikte additieven
Al kleine hoeveelheden van het verkeerde
additief kunnen leiden totstoringen in de
werking.
#Aan de brandstof alleen door Mercedes-
Benz geadviseerde reinigingsadditieven
toevoegen.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen met
additievente gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstof onvoldoende additieven
bevat. Hierdoor kan aanslag in het brandstofin‐
spuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
376 Technischegegevens
plaats, het door Mercedes-Benz geadviseerde
reinigingsadditief aan de brandstofworden toe‐
gevoegd. De op de verpakking aangegeven aan‐
wijzingen en mengverhoudingen in acht nemen.
Tankinhoud en brandstofreserve
Afhankelijkvan de uitrusting kan de totale
inhoud van de brandstoftank variëren.
Inhoud
Model Totale inhoud
Alle modellen 65,0 l
Model Waarvanreserve
Alle modellen10,0 l
Motorolie
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de uitdrukkelijk voor de
voorgeschreven onderhoudsintervallen
benodigde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De motorolie met het voorgeschreven
interval laten verversen.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van de
olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit te
laten voeren.
In Mercedes-Benz motoren mag alleen door
Mercedes-Benz goedgekeurde motorolie worden
gebruikt.
Meer informatie over motorolie en oliefilter is te
vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
Benzinemotor: Voor bepaalde landen bestaat
de mogelijkheid in combinatie met gereduceerde
onderhoudsintervallen andere motorolie te
gebruiken.
Technischegegevens 377
%Meer informatie over andere motoroliën is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Kwaliteit en hoeveelheid motorolie
MB-Freigabe of MB-Approval
BenzinemotorMB-Freigabe of MB-
Approval
Alle modellen229.5, 229.51
Als de in de tabel genoemde motorolie niet
beschikbaar is, mag eenmalig max. 1,0 l van de
volgende motorolie worden bijgevuld.
Eenmalig gebruik bij niet beschikbare motorolie:
RMB-Freigabe of MB-Approval 229.1
RAlleen motorolie van de viscositeitsklasse
SAE 0W-40 of SAE 5W-40 gebruiken
De volgende waarden hebben betrekking op een
olieverversing inclusief oliefilter.
Verversingshoeveelheid
Model Verversingshoeveel‐
heid
Alle modellen 7,0 l
Aanwijzingen met betrekking totremvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door vorming van dampbellen in het
remsysteem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kook‐
punt van de remvloeistof. Wanneer het kook‐
punt te laag wordt, kunnen zich bij een hoge
belasting van de remmen dampbellen in het
remsysteem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn‐
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschre‐
ven interval laten verversen.
De remvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde rem‐
vloeistofvolgens MB-Freigabe of MB-Approval
331.0gebruiken.
Meer informatie over de remvloeistof vindt u op
de volgende plaatsen:
Rin het Mercedes-Benz bedrijfsstoffenvoor‐
schriften
-Op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-In de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking totkoelvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
378 Technischegegevens
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont‐
steken.
#De motor laten afkoelen alvorens anti‐
vriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid‐
del naast de vulopening terechtkomt.
#Alvorens de auto te starten de met anti‐
vriesmiddel vervuilde onderdelen gron‐
dig reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde koelvloeistof
#Alleen voorgemengde koelvloeistof met
de gewenste vorstbescherming bijvul‐
len.
Informatie overkoelvloeistof is te vinden:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften310.1
-op internet http://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge
buitentemperaturen
Wanneer een niet geschikte koelvloeistof
wordtgebruikt, is het motorkoelsysteem bij
hoge buitentemperaturen niet voldoende
beschermd tegenoververhitting en corrosie.
#Altijd een door Mercedes-Benz goedge‐
keurde koelvloeistofgebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoffenvoorschrift 310.1 in acht
nemen.
De koelvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Het aandeel anticorrosie- en antivriesmiddel in
het motorkoelsysteem ligt tussen de volgende
waarden:
Rten minste 50 % (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
Rmaximaal 55 % (vorstbescherming tot
-45 °C)
Aanwijzingen met betrekking totruitrein‐
igingsmiddel
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 373).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
Technischegegevens 379
*AANWIJZING Beschadigingen aan de
exterieurverlichting door ongeschikt rui‐
treinigingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver‐
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken
dat ook geschikt is voor kunststof
oppervlakken, bijvoorbeeld MB Sum‐
merFit of MB WinterFit.
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging vanruitensproeiervloeistoffen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet
met andere ruitensproeiervloeistoffen
mengen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken, anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: BijvoorbeeldMB Sum‐
merFit
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter‐
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het hele jaar door men‐
gen met ruitreinigingsmiddel.
Autogegevens
Voertuigmaten
De aangegeven hoogten kunnen fluctueren in
verband met:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
Zwenkhoogte
Model Achter‐
spoiler
11Zwenkhoogte
Alle modellen inge‐
scho‐
ven
1985 mm
Mercedes-
AMG GT C inge‐
scho‐
ven
1986 mm
Mercedes-
AMG GT uitge‐
scho‐
ven
2046 mm
380 Technischegegevens
Model Achter‐
spoiler
11Zwenkhoogte
Mercedes-
AMG GT S uitge‐
scho‐
ven
2047 mm
Mercedes-
AMG GT C uitge‐
scho‐
ven
2048 mm
Mercedes-
AMG GT vast‐
staand 2118 mm
Mercedes-
AMG GT S vast‐
staand 2119 mm
Voertuigmaten
Model Lengte
Alle modellen 4544 mm
Mercedes-AMG GT C4551 mm
Model Hoogte
Alle modellen1288 mm
Mercedes-AMG GT 1287 mm
Alle modellen
Breedte over buitenspiegels2075 mm
Wielbasis 2630 mm
Model Breedte zon‐
der buiten‐
spiegels
Alle modellen 1939 mm
Mercedes-AMG GT C2007 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven autogegevens
het volgende in acht nemen:
ROpties verhogen het ledig gewicht, waardoor
het nuttig laadvermogen wordtverlaagd.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje .
Door de constructie bepaalde maximumsnel‐
heid
De volgende waarden gelden alleen voor auto's
met AMG Drivers Package.
Door de constructie bepaalde maximumsnel‐
heid
Mercedes-AMG GT
1e versnelling 69 km/h
2e versnelling 109 km/h
3e versnelling 147 km/h
4e versnelling 187 km/h
5e versnelling 235 km/h
6e versnelling 289 km/h
7e versnelling 304 km/h
Technischegegevens 381
Mercedes-AMG GT S
1e versnelling 69 km/h
2e versnelling 109 km/h
3e versnelling 147 km/h
4e versnelling 187 km/h
5e versnelling 235 km/h
6e versnelling 289 km/h
7e versnelling 310 km/h
Mercedes-AMG GT C
1e versnelling 73 km/h
2e versnelling 104 km/h
3e versnelling 140 km/h
4e versnelling 178 km/h
5e versnelling 223 km/h
Mercedes-AMG GT C
6e versnelling 275 km/h
7e versnelling 317 km/h
382 Technischegegevens
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymel‐
dingen
Er verschijnen displaymeldingen op het multi‐
functioneel display.
Displaymeldingen met grafische weergavenkun‐
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge‐
beeld en afwijken van de weergave op het multi‐
functioneel display. Het multifunctioneel display
geeft displaymeldingen met hoge prioriteit rood
weer. Bij bepaalde displaymeldingen klinkt
bovendien een waarschuwingssignaal.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
R¤Meer informatie
RODisplaymelding uitzetten
Bij de touch-control links kan met een veegbe‐
weging naar links of rechts tussen de symbolen
worden gewisseld. Door te drukken op ¤
wordt meer informatie op het multifunctioneel
display weergegeven. Door te drukken op O
verdwijnt de displaymelding.
Displaymeldingen met een lage prioriteit kunnen
worden verwijderd door indrukken van de toets
¤, of links op de touch-control. Daarbij wor‐
den de displaymeldingen in het meldingengeheu‐
gen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel
mogelijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen
niet worden bevestigd. Het multifunctioneel dis‐
play toont deze displaymeldingen permanent, tot
de oorzaak van de displaymelding verholpen is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Boordcomputer:
4Service 51 melding
Wanneer geen displaymeldingen aanwezig zijn,
verschijnt op het multifunctioneel display Geen
meldingen aanwezig.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag
links op de touch-control door de displaymel‐
dingen bladeren.
#Het meldingengeheugen verlaten: De toets
¤indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 383
Veiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP®is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voorzichtig
rijden.
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen contact AAN
*Het rode controlelampje !brandt.
Als de elektrische parkeerremwordtgelost is het contact uitgeschakeld.
#Het contact inschakelen.
384 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem zie handleiding
*Het gele controlelampje !brandt. De elektrische parkeerremvertoont een storing.
Om in te schakelen:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/pagina 132).
Als de elektrische parkeerrem niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Het gele controlelampje !en het rode controlelampje !branden. De elektrische parkeerremvertoont een
storing.
Om vrij te zetten:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 132).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/pagina 132).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Het gele controlelampje !brandt en het rode controlelampje !knippert. De elektrische parkeerremver‐
toont een storing.
De elektrische parkeerremkan niet worden vastgezet of gelost.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 385
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Het contact uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 132).
Om vrij te zetten:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kanworden vastgezet, of als het rode controlelampje !nog
steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Het gele controlelampje !knippert en het rode controlelampje !knippert gedurende circa tien seconden
na het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blijft het branden of het dooft. De elek‐
trische parkeerremvertoont een storing.
Als de acculaadtoestand te laag is:
#De accu opladen.
Om in te schakelen:
#Het contact uitschakelen.
De elektrische parkeerremwordt automatisch ingeschakeld.
386 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Als de elektrische parkeerrem niet moet worden ingeschakeld, bijvoorbeeld in de wasstraat of bij het slepen, het
contact ingeschakeld laten. Een uitzondering vormt het slepen met omhooggebrachte achteras.
Als de elektrische parkeerrem niet automatisch wordt ingeschakeld:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 132).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Om vrij te zetten:
#Als is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerremwordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 132).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
Parkeerrem ontgrendelen
*Het rode controlelampje !knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/pagina 132).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 387
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RUvoert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/pagina 133).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
Wanneer het EBD, het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en
wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
388 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
J
Remvloeistofpeil controle-
ren
*Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed
zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Radarsensoren vervuild zie
handleiding
*Het radarsensorsysteem vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RSensoren vervuild
RHevige neerslag
RLange ritten zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 389
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensoren reinigen (/pagina 325).
#De motor opnieuw starten.
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP®zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
Wanneer het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voorzichtig
rijden.
390 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
÷
functioneren niet Zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
Wanneer het ABS en het ESP®een storing vertonen, kunnen de wielen bij het remmen blokkeren en wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remwegkan bij een noodstop langer worden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 391
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor‐
beeld)
*De betreffende windowbag vertoont een storing (/pagina 29).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval met grote
vertraging van de auto niet worden geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren en repareren.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag ingescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag is tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het
systeem op de passagiersstoel bevindt.
392 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersair‐
bag ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroffen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel die door een frontale ACTIEVE
AIRBAG wordt beveiligd, want dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Status van de automatische passagiersairbaguitschakeling controleren (/pagina 40).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag uitgescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag is gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon met een overeenkomstig pos‐
tuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het systeem een te
gering gewicht meten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 393
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in
het bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#Status van de automatische passagiersairbaguitschakeling controleren (/pagina 40).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de uitwijkstuurassistent of
de PRE‑SAFE®PLUS vertoont een storing.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE®functies vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Mercedes me connect
Diensten beperkt Zie hand-
leiding
*De service is beperkt.
Een of meerdere hoofdfuncties van het Mercedes me connect systeem vertonen een storing.
394 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De aanwijzingen met betrekking tot de diagnose-interface in acht nemen (/pagina 22).
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
G
functioneert niet
*Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes me connect of van het SOS-noodoproepsysteem verto‐
nen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
K
Rijrichting controleren
*Ubent in de verkeerde richting een eenrichtingsstraat ingereden.
#De rijrichting controleren.
#Direct op een veilige manier keren.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voor‐
beeld)
*Het betreffende veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 29).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd, of bij een ongeval niet als voorzien worden geactiveerd. Dat kan bijvoorbeeld gordelspan‐
ners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Herkenning van een storing van het veiligheidssysteem
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6niet branden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 395
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RTijdens het rijden gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de uitwijkstuurassistent of
de PRE‑SAFE®PLUS zijn tijdelijk niet of gedeeltelijk beschikbaar.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen .
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
*Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 29).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd, of bij een ongeval niet als voorzien worden geactiveerd. Dat kan bijvoorbeeld gordelspan‐
ners of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Herkenning van een storing van het veiligheidssysteem:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6niet branden.
396 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RTijdens het rijden gaat het waarschuwingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Remblokken controleren
zie handleiding
*Deremvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door beïnvloed remvermogen
Wanneer de remvoeringen de slijtagegrens hebben bereikt, kan het remvermogen negatief beïnvloed worden.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Dodehoekassistent functio-
neert niet
*De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 397
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
À
Attention Assist: pauze!
*DeATTENTION ASSIST heeft vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/pagina 162).
#Zo nodig pauze nemen.
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
*Deverkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*Deverkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
ë
Uit
*De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/pagina 151).
Verkeerstekensassistent
Camerazicht gereduceerd
zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
398 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
À
Attention Assist functio-
neert niet
*DeATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
*De AMG RIDE CONTROL vertoont een storing. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
#Niet sneller dan 80 km/h rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ç
Uit
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is
de actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/pagina 148).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 399
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ç
- - -km/h
*De automatische afstandsregeling DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoor‐
waarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsregeling DISTRONIC in acht nemen (/pagina 148).
ç
passief
*Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de instelling voor de DISTRONIC actieve afstandsassistent bedient, wordt het
systeem passief geschakeld (/pagina 150).
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 146).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
Actieve afstandsassistent
functioneert niet
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik en kanworden ingeschakeld (/pagina 148).
400 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¯
- - -km/h
*De TEMPOMAT kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT controleren (/pagina 144).
TEMPOMAT Uit *De TEMPOMAT is uitgeschakeld.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de TEMPOMAT automatisch uitgeschakeld
(/pagina 142).
TEMPOMAT functioneert
niet
*De TEMPOMAT vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT en limiter func-
tioneren niet
*De TEMPOMAT en de limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
È
- - - km/h
*De limiter kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de limiter in acht nemen (/pagina 144).
Limiter functioneert niet *De limiter vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 401
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Limiter passief *Wanneer het gaspedaal totvoorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/pagina 144).
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
*Uheeft de voor winterbanden opgeslagen topsnelheid bereikt. Deze snelheid kan niet worden overschreden.
ð
Maximum snelheid over-
schreden
*De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
RACE START afgebroken *Mogelijke oorzaken:
RU hebt tijdens de RACE START het gaspedaal losgelaten.
RU hebt tijdens de RACE START het rempedaal ingedrukt.
Ukunt de RACE START bij de volgende start opnieuw gebruiken.
Dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding
*De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 166).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
of
402 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
#Indien nodig de achterbumper reinigen. Als de bumper sterk vervuild is, kunnen de sensoren in de bumper een
storing vertonen.
RACE START niet mogelijk
zie handleiding
*Mogelijke oorzaken:
REr is niet aan de activeringsvoorwaarden voldaan (/pagina 153).
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
zie handleiding
*De accu wordt niet meer opgeladen.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 403
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Voertuig stoppen Motor
laten draaien
*De accu heeft een te lage laadtoestand.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Koelmiddel bijvullen zie
handleiding
*Het koelvloeistofniveau is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistofvermijden.
#Koelvloeistof bijvullen (/pagina 318).
#
12V-accu Zie handleiding
*De motor is afgezet en de acculaadtoestand is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
#De motor enkele minuten laten draaien of een langere afstand rijden.
De accu wordt opgeladen.
Als de melding verschijnt terwijl de motor draait, is er een storing in het boordnet aanwezig.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
404 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Stoppen zie handleiding
*De accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage acculaadtoestand bereikt.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
?*Deventilatormotor is defect.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
?
Koelmiddel Stoppen Motor
uit
*Dekoelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunt u in con‐
tact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 405
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Wachtentot de motor is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
8
Brandstofreserve
*De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
Motorolie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
5
Meten van het motorolie-
peil niet mogelijk
*De elektrische verbinding naar de olieniveausensor is onderbroken of de olieniveausensor is defect.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
406 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4
Motoroliepeil Oliepeil verla-
gen
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is te hoog.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te veel motorolie
#Langere ritten met te veel motorolie vermijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en motorolie laten afzuigen.
4
Motoroliepeil Stoppen
Motor uit
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#1 l motorolie bijvullen.
#Het motoroliepeil controleren.
Motorolie bijvullen (/pagina 317).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 377).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 407
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4
Motoroliedruk Stoppen
Motor uit
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
De motoroliedruk is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met een te lage motoroliedruk
#Rijden met een te lage motoroliedruk vermijden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
4
Bij tankstop 1 l motorolie
bijvullen
*Displaymelding alleen bij bepaalde motortypen:
Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Bij de volgende tankstop 1 liter motorolie bijvullen.
Motorolie bijvullen (/pagina 317).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 377).
408 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4
Bij tankstop motoroliepeil
controleren
*Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Het motoroliepeil bij de volgende tankstop controleren.
Motorolie bijvullen (/pagina 317).
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 377).
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Transmissie Storing Stop-
pen
*De transmissie vertoont een storing. De transmissie wordt automatisch in de stand igeschakeld.
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De transmissie in de stand jzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Stand N permanent geacti-
veerd Wegrolgevaar
*Terwijl de auto rolt of rijdt wordt de transmissie in de stand igeschakeld.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken en als de auto stilstaat de transmissie in de stand jzetten.
#Om door te rijden de transmissie in de stand hof kzetten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 409
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voertuig stoppen Motor
laten draaien Wachten
Transmissie koelt af
*De transmissie is oververhit. Het wegrijden kan tijdelijk belemmerd of onmogelijk zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Voor verlaten van schakel-
stand P of N rem bedienen
en motor starten
*U hebt geprobeerd om vanuit de stand jof ieen andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De motorstarten.
Voor verlaten van schakel-
stand P rem bedienen
*U hebt geprobeerd om vanuit de stand jof een andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
Zonder schakelen Werk-
plaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De ingeschakelde transmissiestand kan niet meer worden gewisseld.
#Wanneer de transmissie in de stand hstaat zonder dat deze schakelt, een gekwalificeerde werkplaats bezoe‐
ken.
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De achteruitversnelling kan niet meer worden ingeschakeld.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Schakelstand P alleen bij
stilstaand voertuig
*De transmissie alleen in de stand jschakelen als de auto stilstaat.
410 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Wegrolgevaar Portier open
en transmissie niet in P
*Het bestuurdersportier is geopend of niet volledig gesloten en de transmissie staat in de stand k,iof h.
#Bij het parkerenvan de auto de transmissie in de stand jzetten.
Voor inschakelen van scha-
kelstand R eerst rem bedie-
nen
*U hebt geprobeerd de transmissiestand kin te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissie in de stand kzetten.
Backup accu Storing *De noodaccu voor de transmissie wordt niet meer opgeladen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Tot dan altijd voor het afzetten van de motor de transmissie handmatig in de stand jzetten.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
d
Transmissieolie oververhit
Voorzichtig doorrijden
*De transmissie-instelling Men het kortstondig handmatig rijprogramma zijn niet meer beschikbaar. Het motorver‐
mogen wordtovereenkomstig de oververhitting gereduceerd.
#De transmissie-olie door een gematigde rijstijl laten afkoelen, tot de displaymelding verdwijnt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 411
Banden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Let op: band defect
*Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
Drukloze band hebben de volgende gevaren:
RDe banden kunnen overmatig verwarmen en tot brand leiden.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#De aanwijzingen m.b.t. bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/pagina 331).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
h
Banden controleren
*Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald. De wielpositie wordtweergegeven.
412 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/pagina 351) en de banden controleren.
h
Bandenspanning corrigeren
*Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wij‐
kente sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/pagina 354).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 413
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
*Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningsensoren
ontvangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
h
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
*Van een of meerdere wielen ontbreekt het signaal van de bandenspanningsensor. Bij de betreffende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningsensor latenvervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
h
Bandensp.contr. functio-
neert niet Geen wielsenso-
ren
*Degemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningsensoren. De bandenspanningscontrole is uitge‐
schakeld.
#Wielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
414 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Bandensp.contr. functio-
neert niet
*De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole een storing vertoont, kan deze niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij
drukverlies bij één of meer banden.
Band met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het stuur- en remgedrag nadelig beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Banden oververhit *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
#Langzamer rijden.
Snelheid verlagen *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen uit elkaar spatten, in het bijzonder bij hoge snelheid.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 415
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
Sleutel aanbrengen
*De sleutel wordt permanent niet herkend.
De herkenning van de sleutelvertoont tijdelijk een storing of is defect. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#De sleutel in het contactslot steken en in de gewenste sleutelstand draaien.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Á
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
*De sleutel wordt niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
De sleutel bevindt zich niet meer in de auto is en u zet de motor af:
RUkunt de motor niet meer starten.
RUkunt de auto niet centraal vergrendelen.
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Wanneer de herkenning van de sleutelvanwege een sterke radiobron wordtgestoord:
#Direct op een veilige plaats stoppen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/pagina 111).
Á
Sleutel vervangen
*De sleutel moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
416 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Á
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
*De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de motorstarten met de sleutel in het opbergvak
(/pagina 111).
Á
Batterij sleutel vervangen
*De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/pagina 58).
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Traction Control buiten
werking Zie handleiding
*De tractiecontrole vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 417
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Elektronisch sperdifferenti-
eel in de achteras nu niet
beschikbaar
*De motorvan het elektronische sperdifferentieel in de achteras is oververhit.
#Het elektronische sperdifferentieel in de achteras door een gematigde rijstijl laten afkoelen.
Elektronisch sperdifferenti-
eel in de achteras functio-
neert niet
*Het elektronische sperdifferentieel in de achteras is uitgevallen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ð
Achterasbesturing Storing
Werkplaats opzoeken
*Degestuurde achteras vertoont een storing.
De bestuurbaarheid van de achteras is niet gegarandeerd.
Tijdens het rechtuit rijden kan het stuurwiel scheef staan.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ð
Achterasbesturing momen-
teel niet beschikbaar
*Degestuurde achteras is tijdelijk niet beschikbaar. De draaicirkel kan groter worden.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Achterspoiler werkt niet
Limiet XXX km/h
*De snelheid van de auto is begrensd tot de weergegevenwaarde. De achterspoiler kan daarom bij het uitklappen
niet de eindstand bereiken en klapt slechts zo ver mogelijk uit.
418 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Wanneer het uitklappen van de achterspoiler geblokkeerd is, bijvoorbeeld door ijs:
#Opletten dat de oorzaak van het blokkeren verholpen is.
#De motor afzetten en de auto vergrendelen.
#Na enkele minuten de motorstarten.
De achterspoiler beweegt naar de uitgangspositie.
Wanneer het probleem blijft bestaan of de oorzaak niet herkenbaar is:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Achterspoilerregeling
werkt niet
*De achterspoiler kan bij het inklappen niet de eindstand bereiken en klapt indien mogelijk weer uit.
Wanneer het inklappen van de achterspoiler geblokkeerd is, bijvoorbeeld door ijs:
#Opletten dat de oorzaak van het blokkeren verholpen is.
#De motor afzetten en de auto vergrendelen.
#Na enkele minuten de motorstarten.
De achterspoiler beweegt naar de uitgangspositie.
Wanneer het probleem blijft bestaan of de oorzaak niet herkenbaar is:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 419
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Spoilers uitgeschoven Let
op, verminderde bodemvrij-
heid
*Het actieve aerodynamische profiel kan bij het in‑ of uitschuiven de eindstand niet bereiken en keert indien moge‐
lijk de bewegingsrichting om.
Als het in‑ of uitschuiven van het actieve aerodynamische profiel is geblokkeerd:
#Opletten dat de oorzaak van het blokkeren verholpen is.
#De motor afzetten en de auto vergrendelen.
#Na enkele minuten de motorstarten.
Het actieve aerodynamische profiel beweegt naar de uitgangspositie.
Wanneer het probleem blijft bestaan of de oorzaak niet herkenbaar is:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
?*De motorkap is geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het rijden opengaan en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#De auto direct op een veilige plaats stoppen.
#De motorkap sluiten.
C*Ten minste een portier is geopend.
420 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Alle portieren sluiten.
¥
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
*Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/pagina 319).
Ù
Storing besturing Meer
kracht vereist Zie handlei-
ding
*De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te
sturen.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 421
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Storing besturing Direct
stoppen Zie handleiding
*Destuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
A*De achterklep is geopend.
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaatgassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Als de achterklep is geopend
als de motor draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uitlaatgassen in het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten alvorens de achterklep te openen.
#Nooit met een geopende achterklep rijden.
#De achterklep sluiten.
422 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Dimlicht links (voorbeeld)
*De betreffende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
%LED-lichtbron: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreffende ver‐
lichting.
b
Licht uitschakelen
*De auto wordtverlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Ãdraaien.
b
Storing Zie handleiding
*Deexterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Verlichting inschakelen
*Urijdt zonder dimlicht.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Lof Ãdraaien.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 423
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
AUTO-verlichting buiten
werking
*De lichtsensor vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Alarmknipperlichten Storing
*De alarmknipperlichtenschakelaar vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtassis-
tent functioneert niet
*De adaptieve grootlichtassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtassis-
tent nu niet beschikbaar
zie handleiding
*De adaptieve grootlichtassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 98).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve groot-
lichtassistent weer beschikbaar verschijnt.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Camerazicht geredu-
ceerd zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
424 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Indien de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelamp‐
jes
Als het contact wordt ingeschakeld, voeren ver‐
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen
daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag
is niet kritisch. Pas als deze waarschuwings- en
controlelampjes na het startenvan de motor of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
Instrumentendisplay Supersport-instelling
Wanneer u de display-instelling Supersport
selecteert, veranderen de posities van de con‐
trolelampjes in het instrumentendisplay.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 425
Waarschuwings- en controlelampjes:
LDimlicht (/pagina 96)
TStandlicht (/pagina 96)
KGrootlicht (/pagina 97)
#! Knipperlichten (/pagina 97)
RMistachterlicht (/pagina 96)
6Veiligheidssysteem (/pagina 427)
üVeiligheidsgordel niet omgegespt
(/pagina 433)
JRemmen (geel) (/pagina 427)
JRemmen (rood) (/pagina 427)
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/pagina 427)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/pagina 427)
!ABS vertoont een storing
(/pagina 427)
÷ESP®(/pagina 427)
åESP®OFF (/pagina 427)
ÆESP®SPORT (/pagina 427)
LAfstandswaarschuwing
(/pagina 434)
ÙStuurbekrachtiging vertoont een sto‐
ring (/pagina 439)
äAMG RIDE CONTROL vertoont een
storing (/pagina 434)
;Motordiagnose (/pagina 435)
#Elektrische storing(/pagina 435)
8Brandstofreserve met aanduiding
tankdopkleppositie (/pagina 435)
?Koelvloeistofte heet/koud
(/pagina 435)
hBandenspanningscontrole
(/pagina 437)
426 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheidssystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Rood controlelampje elek‐
trische parkeerrem bediend
!
Geel controlelampje elektri‐
sche parkeerremvertoont
een storing
Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt. Het gele controlelampje brandt bovendien bij een
storing van de elektrische parkeerrem.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
å
±
Controlelampje ESP®OFF
Het gele waarschuwingslampje ESP®OFF brandt als de motor draait.
Het ESP®is uitgeschakeld.
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP®in acht nemen (/pagina 136).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 427
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
Waarschuwingslampje
ESP®knippert
Het gele ESP®-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden.
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt .
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
J
Waarschuwingslampje rem‐
men (rood)
Het rode waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kanveranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet wor‐
den uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remwegkan bij een noodstop
langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
428 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
!
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt als de motor draait.
Het ABS vertoont een storing.
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
Als de EBD of het ABS een storing vertoont, kunnen de wielen blokkeren bij het remmen
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. De remwegkan bij een noodstop lan‐
gerworden. Bovendien zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 429
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
Waarschuwingslampje
ESP®brandt
Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt als de motor draait.
Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheids‐
systemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
430 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
Het gele waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
#Wanneer het multifunctioneel display een displaymelding weergeeft, deze in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
å
Æ
Controlelampje ESP®
SPORT
Het ESP®SPORT is ingeschakeld terwijl de motor draait.
Wanneer het ESP®SPORT is ingeschakeld, stabiliseert het ESP®de auto slechts beperkt.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij verkeerd gebruik van het ESP®SPORT
Als het ESP®SPORT wordt ingeschakeld, bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
#Het ESP®SPORT alleen onder de hierna beschreven omstandigheden inschakelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 431
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De aanwijzingen met betrekking tot het inschakelen van het ESP®SPORT in acht nemen (/pagina 136).
6
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidssysteem
Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt als de motor draait.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 29).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Wanneer het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het veiligheidssysteem onbedoeld
worden geactiveerd, of bij een ongeval niet als voorzien worden geactiveerd. Dat kan bijvoorbeeld gordelspanners
of airbags betreffen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
432 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheidsgordel
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel knippert
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 33).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel brandt
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het startenvan de motor.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 33).
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het waarschuwingslampje veiligheidsgordel niet dooft.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 433
Rijsystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Als bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Functie van de Active Brake Assist .
ä
Waarschuwingslampje
onderstel
Het gele waarschuwingslampje AMG RIDE CONTROL brandt.
Er is een storing van de AMG RIDE CONTROL aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
434 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Motor
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
;
Waarschuwingslampje
motordiagnose
Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt als de motor draait.
Er is een storing van de motor, het uitlaatsysteem of het brandstofsysteem aanwezig.
De emissiegrenswaarden kunnen daardoor worden overschreden en de motorkan in het noodprogramma draaien.
#Het voertuig zo snel mogelijk laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
#
Waarschuwingslampje elek‐
trische storing
Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
8
Waarschuwingslampje
brandstofreserve
Het gele waarschuwingslampje brandstofreserve brandt als de motor draait.
De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 435
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
?
Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof
Het rode waarschuwingslampje koelvloeistof brandt terwijl de motor draait.
Mogelijke oorzaken:
RTemperatuursensor vertoont een storing
RKoelvloeistofniveau te laag
RLuchttoevoer naar de radiateur geblokkeerd
RVentilator van de radiateur defect
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, heeft de koelvloeistof een temperatuur van120 °C overschreden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact
komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter op het onderste einde van de temperatuurschaal staat:
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
436 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
of
#De auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de motor is afgekoeld.
#Het koelvloeistofniveau controleren (/pagina 318).
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat de
koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
Banden
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole
brandt
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
De bandenspanningscontrole heeft bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 437
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
R De rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole knip‐
pert
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en
brandt dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole een storing vertoont, kan deze niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij
drukverlies bij één of meer banden.
Band met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het stuur- en remgedrag nadelig beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
438 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Auto
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging
Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de motor draait.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 439
1, 2, 3 ...
12‑V‑accu
Zie Accu (auto)
12V-aansluiting
Zie Contactdoos (12V)
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) .................................................... 107
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 108
Aanduiding rijprogramma .......................119
Aanslepen ................................................ 347
Aansprakelijkheid voor gebreken
Auto ....................................................... 24
ABS (antiblokkeersysteem) .................... 135
Acceleratie
Zie Kickdown
Accu
Sleutel ...................................................58
Accu (auto).............................................. 343
Aanwijzing ...........................................338
Aanwijzingen (starthulp en laden) .......340
Opladen ............................................... 342
Starthulp .............................................342
Vervangen ...........................................343
Achterklep .................................................64
HANDS-FREE ACCESS ...........................66
Noodontgrendelen ................................. 67
openen .................................................. 64
Openingsmaat .....................................380
Sluiten ................................................... 65
Achterklep
Zie Achterklep
Achterspoiler ...........................................155
In-/uitschuiven .................................... 155
Instellen ...............................................156
Verzorging ...........................................325
Werking en aanwijzingen .....................155
Achterspoiler
Zie Achterspoiler
Achteruitkijkspiegel
Zie Buitenspiegels
Achteruitrijcamera .................................. 160
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen .................................................... 162
Functie ................................................ 160
Verzorging ...........................................325
Achteruitversnelling
Inschakelen ......................................... 120
Actief onderhoudssysteem PLUS
Zie ASSYST PLUS
Actieradius
weergeven ........................................... 177
Actieve afstandsassistent DISTRONIC .. 146
Functie ................................................ 146
Inschakelen/activeren .........................148
Selecteren ...........................................148
Snelheid oproepen .............................. 148
Snelheid opslaan ................................. 148
Snelheid verhogen/verlagen ............... 148
Stuurwieltoetsen .................................148
Systeemgrenzen .................................. 146
Uitschakelen/deactiveren ...................148
Voorwaarden .......................................148
Weergaven in het instrumentendis‐
play ...................................................... 150
440 Trefwoordenregister
Actieve dodehoekassistent
In- en uitschakelen .............................. 166
Active Brake Assist System
Instellen ............................................... 142
Werking en aanwijzingen .....................139
Adaptief
Zie Spoorassistent
Adaptief remlicht..................................... 142
Adaptieve grootlichtassistent
Functie .................................................. 98
In- en uitschakelen ................................ 99
Adaptieve snelheidsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Additieven................................................ 377
Brandstof ............................................. 376
Motorolie .............................................377
Additieven (brandstof)
Zie Brandstof
Additieven (motorolie)
Zie Additieven
Adresboek
Zie Contacten
Afmetingen ..............................................380
Afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Afstandsregeltempomaat
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Airbag ......................................................... 35
Activering .............................................. 29
Beschermingspotentieel ........................ 35
Beschermingspotentieel beperkt ........... 37
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...40
Frontairbag (bestuurder, passagier) .......35
Inbouwplaatsen ..................................... 35
Kneebag ................................................ 35
Overzicht ...............................................35
Sidebags ............................................... 35
Windowbag ............................................ 35
Akoestisch sluitsignaal
In- en uitschakelen ................................ 57
Alarm
Zie Paniekalarm
Alarmknipperlichtinstallatie .................... 98
Alarmsysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Alertheidsassistent
Zie ATTENTION ASSIST
Alternatieve route
Zie Route
AMG
DRIVE UNIT .........................................154
Stuurwieltoetsen .................................154
AMG DRIVE UNIT
Zie AMG Performance stuurwiel
AMG Performance stuurwiel .................. 154
AMG Performance-stoel
Instellen ................................................ 80
AMG Performance-uitlaatsysteem .........117
Bedienen .............................................. 117
Functie .................................................117
AMG remsysteem met hoogwaardige
keramische composietremschijven .......115
AMG RIDE CONTROL
Instelling selecteren ............................157
Onderstel ............................................. 157
AMG TRACKPACE
Algemene informatie ............................ 217
Configureren ........................................221
Trefwoordenregister 441
Drag Race ............................................ 219
Telemetrieweergave ............................. 220
Track Race ........................................... 218
Android Auto ............................................ 268
Aanwijzing ........................................... 268
Klankinstellingen .................................269
Mobiele telefoon aanmelden ...............268
Overgebrachte autogegevens .............. 269
Overzicht ............................................. 268
Stop ..................................................... 269
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Antislipkettingen
Zie Sneeuwkettingen
Apple CarPlay.......................................266
Aanwijzing ...........................................266
iPhone®aanmelden .............................267
Klankinstellingen .................................267
Overgebrachte autogegevens .............. 269
Overzicht ............................................. 266
Stop ..................................................... 267
Asbak
Middenconsole voorin ........................... 92
Asbelasting
toegestane ........................................... 372
Assistentiesystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Assistentieweergave
Menu (boordcomputer) ........................ 174
ASSYST PLUS ............................................ 312
Bijzonder onderhoud ............................312
Onderhoudstermijnweergeven ............ 312
Regelmatige onderhoudswerkzaam‐
heden ................................................... 312
Standtijd met accukabels losge‐
maakt .................................................. 313
Werking en aanwijzingen ...................... 312
ATTENTION ASSIST .......................... 162, 164
Functie ................................................ 162
Instellen ...............................................164
Systeemgrenzen .................................. 162
Audiofunctie
Auteursrecht ........................................ 287
Informatie ............................................ 286
Mediafunctie inschakelen .................... 287
Mediazoeken .......................................292
Overzicht ............................................. 288
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen ...287
Titel selecteren .................................... 289
Titellijst ................................................ 289
Usb-apparaten aansluiten ...................289
Weergave-opties selecteren ................ 289
Audioweergave
Pauze- en weergavefunctie .................. 289
Auteursrecht .............................................. 27
Auto ........................................................... 111
Aansprakelijkheid voor gebreken ...........24
Buitengebruik stellen .......................... 133
Correct gebruik .....................................23
Diagnose-interface ................................ 22
Extra portiervergrendeling ..................... 60
Gegevensopslag .................................... 24
Gegevensregistratie ............................... 24
Gekwalificeerde werkplaats .................. 23
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ...............................................195
Laten zakken ....................................... 368
Omhoogkantelen ................................. 364
Ontgrendelen (KEYLESS-GO) ................. 61
Ontgrendelen (van binnenuit) ................. 61
QR-code reddingskaart .......................... 24
REACH-verordening ............................... 23
442 Trefwoordenregister
Registratie ............................................. 23
Ruststand activeren of deactiveren .....134
Ruststand functie ................................ 133
Schadeherkenning (parkeren) .............. 133
Starten (Emotion Start) ........................ 111
Starten (sleutel) ...................................111
Starten (start-stoptoets) ....................... 111
Uitvoering ..............................................19
ventileren (comfortopening) .................. 69
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel) .......63
Vergrendelen (automatisch) .................. 63
Vergrendelen (KEYLESS-GO) .................. 61
Vergrendelen (van binnenuit) ................. 61
Vrij rijden ............................................. 122
Auto wassen
Zie Verzorging
Autogegevens
Maximumsnelheden ............................381
Automatisch inklappen van de buiten‐
spiegels
In- en uitschakelen .............................. 105
Automatisch rijlicht.................................. 97
Automatische afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Automatische motorstart (ECO start-
stopsysteem) ............................................ 116
Automatische motorstop (ECO start-
stopsysteem) ............................................ 116
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................ 38, 40
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...40
Werking van de passagiersairbaguit‐
schakeling .............................................38
Automatische transmissie
Aanduiding rijprogramma ..................... 119
Achteruitversnelling inschakelen ......... 120
DYNAMIC SELECT-schakelaar .............. 117
E-SELECT-keuzehendel ........................ 120
Kickdown ............................................. 123
Neutraalstand inschakelen ...................121
Olietemperatuur (boordcomputer,
menu Performance) ............................. 174
Parkeerstand inschakelen .................... 121
Rijprogramma's .................................... 117
Rijstand inschakelen ............................ 121
Stuurwielschakelpaddles .....................122
Transmissiestandaanduiding ................ 120
Transmissiestanden ............................. 120
Tussengas ............................................ 121
Voor handmatig schakelen .................. 122
B
Bagage
Beveiligen .............................................. 86
Bagageruimteafdekking
uit- en inrollen .......................................89
Balans/fader instellen
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ....................................... 311
Burmester®surround sound system ....310
Banden
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................359
Bandenpech ......................................... 331
Bandenspanning (aanwijzingen) ........... 351
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 354
Bandenspanningscontrole (werking) ... 353
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten .................................................354
Bandenspanningstabel ........................ 352
Controleren .........................................350
Geluidsontwikkeling ............................ 350
Trefwoordenregister 443
MOExtended-banden ........................... 332
Monteren ............................................. 367
Ongebruikelijk rijgedrag ......................350
Opslaan ............................................... 362
Selectie ............................................... 359
Sneeuwkettingen ................................. 350
TIREFIT-set .......................................... 333
Vervanging .......................................... 359
Verwijderen .........................................366
Verwisselen .................................362, 363
Bandenpech ............................................. 331
Aanwijzingen ........................................ 331
MOExtended-banden ........................... 332
TIREFIT-set .......................................... 333
Verwisselen van een wiel .................... 363
Bandenprofiel .......................................... 350
Bandenspanning ...................................... 352
Aanwijzingen ........................................ 351
Bandenspanningscontrole (werking) ...353
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 354
Bandenspanningstabel ........................ 352
Controleren (bandenspanningscon‐
trole) ...................................................354
TIREFIT-set .......................................... 333
Bandenspanningscontrole
Bandenspanning controleren ...............354
Functie ................................................ 353
Opnieuw starten .................................. 354
Technischegegevens ...........................355
Bandenspanningstabel ........................... 352
Bandentemperatuur
Bandenspanningscontrole (werking) ... 353
Bandenvulcompressor
Zie TIREFIT-set
BAS (Brake Assist System) .....................135
Bedieningspaneel dakconsole
Gesprekken voeren (Mercedes me
connect) ..............................................271
Overzicht ............................................... 10
Bedieningssysteem
Zie Boordcomputer
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen ........................................ 373
Additieven (brandstof) .........................376
Brandstof (benzine) ............................. 375
Koelvloeistof (motor) ........................... 378
Motorolie .............................................377
Remvloeistof ........................................ 378
Ruitreinigingsmiddel ............................ 379
Bedrijfsveiligheid
Conformiteitsverklaring (elektromag‐
netische verdraagzaamheid) .................. 20
Conformiteitsverklaring (krik) ................ 21
Conformiteitsverklaring (radiogra‐
fische onderdelen van de auto) .............. 21
Conformiteitsverklaring (TIREFIT-set) .....21
Informatie ..............................................19
Beeldformaten
Zie Videofunctie
Beeldinstellingen
Zie Videofunctie
Bekerhouder .............................................. 91
Aanbrengen en verwijderen (midden‐
console) .................................................91
Bekerhouders
Zie Bekerhouder
Beladen
Aanwijzingen ......................................... 86
Belading
Verankeren ............................................ 86
444 Trefwoordenregister
Beladingsrichtlijnen .................................. 86
Benzine ..................................................... 375
Berichten
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ............................................... 194
Berichten
Zie Sms
Bestemming .............................................239
als algemene favoriet opslaan .............240
Extern ..................................................240
Kaartpositie opslaan ............................ 240
Laatste bestemmingen bewerken ........ 240
Opslaan (actuele positie van de auto)
............................................................. 239
Tussenbestemmingen bewerken ......... 228
Bestemmingsinvoer ................................ 223
Contact selecteren .............................. 228
Driewoordenadres invoeren ................229
Geo-coördinaten invoeren ...................229
Laatste bestemmingen selecteren ....... 226
Op de kaart selecteren ........................ 230
Speciale bestemming of adres invoe‐
ren ....................................................... 223
Speciale bestemming selecteren ......... 226
Tussenbestemming invoeren ............... 227
Bestuurdersstoel
Zie Stoel
Bluetooth®............................................... 208
In- en uitschakelen .............................. 208
Informatie ............................................ 208
Internetverbinding instellen .................279
Profiel wisselen (DUN/PAN) ................ 279
Bluetooth®-audio
Apparaat deautoriseren (afmelden) .....297
Apparaat zoeken en autoriseren ..........296
Informatie ............................................ 295
Inschakelen ......................................... 297
Mediaspeler selecteren ....................... 297
Overzicht ............................................. 295
Titel zoeken .........................................297
Boordcomputer........................................ 170
Bedienen ............................................. 170
Menu Assistentieweergave .................. 174
Menu Media ......................................... 181
Menu Navigatie .................................... 179
Menu Performance .............................. 174
Menu Radio .........................................180
Menu Reis ............................................ 177
Menu Service ....................................... 173
Menu Stijlen ........................................ 172
Menu Telefoon .....................................181
Menu's overzicht .................................170
Multifunctioneel display ....................... 173
Onderhoudstermijnweergeven ............ 312
Boordelektronica
Motorelektronica ................................. 372
Boordgereedschap .................................. 333
Sleepoog .............................................347
TIREFIT-set .......................................... 333
Bouwserie
Zie Voertuigtypeplaatje
Brake Assist System
Zie BAS (Brake Assist System)
Brandblusser ............................................ 331
Brandstof.................................................. 376
Additieven ............................................ 376
Benzine ................................................ 375
Brandstofreserve ................................. 377
E10 ...................................................... 375
Kwaliteit (benzine) ...............................375
Tanken ................................................. 124
Tankinhoud .......................................... 377
Trefwoordenregister 445
Zwavelgehalte ...................................... 375
Brandstofverbruik
Boordcomputer ....................................177
Buiten gebruik stellen .............................133
Buitenlandse reis
Symmetrisch dimlicht ............................96
Buitenspiegels ................................. 102, 104
Automatisch inklappen van de bui‐
tenspiegels .......................................... 105
Dimmen (automatisch) ........................ 104
Geheugenfunctie bedienen .................... 85
In- en uitklappen .................................. 102
Inparkeerstand .................................... 104
Instellen ...............................................102
Burmester®High-End 3D-surround
sound system
Automatische volumeaanpassing .........311
Balans/fader instellen .......................... 311
Geluidsmenu oproepen ........................ 310
Geluidsoptimalisering instellen ............ 311
Geluidsprofiel selecteren ..................... 311
Hoge, midden en lage tonen instellen .. 311
Informatie ............................................310
Burmester®surround sound system .....309
Automatische volumeaanpassing .........310
Balans/fader instellen .........................310
Geluidsfocus instellen .......................... 310
Geluidsmenu oproepen .......................309
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................310
Informatie ............................................ 309
Surround sound in- en uitschakelen .....310
Business-telefonie
Internetverbinding instellen .................278
C
Camera
Zie Achteruitrijcamera
CI+-module .............................................. 308
Menu oproepen ...................................308
CI+-module (TV)
Smart Card aanbrengen ...................... 308
Cockpit .........................................................6
Overzicht .................................................6
COMAND Online
Zie Multimediasysteem
COMAND Touch
Apparaten beheren .............................. 211
Combi-instrument
Zie Instrumentendisplay
Combischakelaar .......................................97
Comfortopening ........................................ 69
Comfortsluiting ......................................... 70
Computer
Zie Boordcomputer
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid .......................................................20
Krik ........................................................21
Radiografische onderdelen van de
auto ....................................................... 21
TIREFIT-set ............................................. 21
Contactdoos (12V) .................................... 93
Armsteun ...............................................94
Bagageruimte ........................................ 94
Middenconsole voorin ........................... 93
Contacten................................................ 259
Bellen ................................................... 261
446 Trefwoordenregister
Downloaden (van de mobiele tele‐
foon) ....................................................259
importeren (overzicht) .........................260
Informatie ............................................ 259
Naamformaat ...................................... 260
Oproepen ............................................ 259
Opslaan ...............................................261
Opties .................................................. 261
Wissen .................................................261
worden geïmporteerd .......................... 260
Contactsleutel
Zie Sleutel
Controlelampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Controller
Bedienen .............................................199
D
Dagteller ................................................... 177
Terugzetten .......................................... 178
weergeven ........................................... 177
Dagteller
Zie Dagteller
Dashboard
Zie Cockpit
Dashboardkastje
Ver- en ontgrendelen ............................. 88
Datum
Datum en tijd automatisch instellen .... 206
Datumformaat instellen .......................... 207
Decorfolie (reinigingsaanwijzigingen) ... 323
Diagnose-interface ....................................22
Diefstal-/inbraakalarminstallatie
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Diefstalbeveiliging
Extra portiervergrendeling ..................... 60
Wegrijblokkering .................................... 72
Diefstalbeveiliging
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Dieren
Huisdieren in de auto ............................ 55
Digitale handleiding .................................. 16
Digitale snelheidsmeter .......................... 177
Digitale tv
Zie Tv
Dimlicht
(symmetrisch dimlicht) .......................... 96
In- en uitschakelen ................................ 96
Dinghy Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Display
Verzorging ...........................................327
Display (boordcomputer)
Weergaven op het multifunctioneel
display ................................................. 173
Display (multimediasysteem)
Instellingen .......................................... 206
Display-inhoud
Gebied met meerdere weergaven
instellen ...............................................172
Displaymelding ........................................ 383
Aanwijzingen .......................................383
Oproepen (boordcomputer) ................. 383
Displaymeldingen
¯- - - km/h ....................................401
ç- - - km/h ................................... 400
È- - - km/h .................................... 401
Trefwoordenregister 447
#12V-accu Zie handleiding ............ 404
ÐAchterasbesturing momenteel
niet beschikbaar ..................................418
ÐAchterasbesturing Storing
Werkplaats opzoeken ...........................418
Achterspoiler werkt niet Limiet XXX
km/h ................................................... 418
Achterspoilerregeling werkt niet .......... 419
Achteruit rijden niet mogelijkWerk‐
plaats opzoeken ...................................410
Actieve afstandsassistent functio‐
neert niet ............................................ 400
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding ................ 400
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar ......................................... 400
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding ................ 394
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding ... 396
Adaptieve grootlichtassistent Came‐
razicht gereduceerd zie handleiding .... 424
Adaptieve grootlichtassistent functio‐
neert niet ............................................. 424
Adaptieve grootlichtassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 424
bAlarmknipperlichten Storing .......424
ÀAttention Assist functioneert
niet ...................................................... 399
ÀAttention Assist: pauze! .............. 398
bAUTO-verlichting buiten werking
.............................................................424
Backup accu Storing ............................411
hBanden controleren..................... 412
Banden oververhit ................................ 415
hBandensp.contr. functioneert
niet Geen wielsensoren ........................ 414
hBandensp.contr. functioneert
niet ...................................................... 415
hBandenspanning corrigeren......... 413
hBandenspanningscontrole nu
niet beschikbaar .................................. 414
ÁBatterij sleutel vervangen ............ 417
4Bij tankstop 1 l motorolie bijvul‐
len .......................................................408
4Bij tankstop motoroliepeil con‐
troleren ...............................................409
8Brandstofreserve ......................... 406
bDimlicht links (voorbeeld) ............423
Dodehoekassistent functioneert niet ... 397
Dodehoekassistent nu niet beschik‐
baar zie handleiding ............................ 402
Elektronisch sperdifferentieel in de
achteras functioneert niet .................... 418
Elektronisch sperdifferentieel in de
achteras nu niet beschikbaar ............... 418
÷functioneert niet zie handlei‐
ding ..................................................... 391
Gfunctioneert niet .........................395
448 Trefwoordenregister
!functioneren niet Zie handlei‐
ding ..................................................... 391
Tfunctioneren niet zie handlei‐
ding ..................................................... 388
Koelmiddel bijvullen zie handleiding ....404
?Koelmiddel Stoppen Motor uit ..... 405
hLet op: band defect ...................... 412
bLicht uitschakelen ....................... 423
Limiter functioneert niet ...................... 401
Limiter passief ..................................... 402
6Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld) .......................... 395
ðMaximum snelheid overschre‐
den ...................................................... 402
Mercedes me connect Diensten
beperkt Zie handleiding ....................... 394
5Metenvan het motoroliepeil
niet mogelijk ........................................ 406
4Motoroliedruk Stoppen Motor
uit ........................................................ 408
4Motoroliepeil Oliepeil verlagen .... 407
4Motoroliepeil Stoppen Motor uit
............................................................. 407
!nu niet beschikbaar zie handlei‐
ding ..................................................... 390
÷nu niet beschikbaar Zie handlei‐
ding ..................................................... 384
!Parkeerrem Om te ontgrende‐
len contact AAN .................................. 384
!Parkeerrem ontgrendelen ............ 387
!Parkeerrem zie handleiding ......... 385
çpassief ........................................ 400
PRE-SAFE functioneert niet zie hand‐
leiding .................................................. 394
RACE START afgebroken...................... 402
RACE START niet mogelijk zie hand‐
leiding ................................................. 403
Radarsensoren vervuild zie handlei‐
ding .....................................................389
Remblokken controleren zie handlei‐
ding ..................................................... 397
JRemvloeistofpeil controleren .......389
KRijrichting controleren.................... 395
¥Ruitensproeiervloeistof bijvullen
.............................................................421
Schakelstand P alleen bij stilstaand
voertuig ............................................... 410
ÂSleutel aanbrengen ...................... 416
ÁSleutel niet herkend (rode dis‐
playmelding) ........................................ 416
ÁSleutel niet herkend (witte
displaymelding) ....................................417
ÁSleutel vervangen ........................ 416
Snelheid verlagen ................................ 415
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h ........................................... 402
Spoilers uitgeschoven Let op, ver‐
minderde bodemvrijheid ...................... 420
Trefwoordenregister 449
Stand N permanent geactiveerd
Wegrolgevaar .......................................409
#Stoppen zie handleiding .............. 405
ÙStoring besturing Direct stop‐
pen Zie handleiding ............................. 422
ÙStoring besturing Meer kracht
vereist Zie handleiding .........................421
Storing Maximaal 80 km/h rijden ....... 399
bStoring Zie handleiding ................423
TEMPOMAT en limiter functioneren
niet ...................................................... 401
TEMPOMAT functioneert niet ............... 401
TEMPOMAT Uit .................................... 401
Traction Control buiten werking Zie
handleiding .......................................... 417
Transmissie Storing Stoppen ............... 409
dTransmissieolie oververhit Voor‐
zichtig doorrijden ................................. 411
çUit ............................................... 399
ëUit ............................................... 398
6Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken .......................... 396
Verkeerstekenassistent functioneert
niet ...................................................... 398
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 398
Verkeerstekensassistent Camera‐
zicht gereduceerd zie handleiding .......398
bVerlichting inschakelen ...............423
Voertuig stoppen Motor laten
draaien WachtenTransmissie koelt af
.............................................................410
#Voertuig stoppen Motor laten
draaien ................................................ 404
Voor inschakelen van schakelstand R
eerstrem bedienen .............................. 411
Voor verlaten van schakelstand P of
Nrem bedienen en motorstarten........ 410
Voor verlaten van schakelstand P
rem bedienen ....................................... 410
Voorpass.-airbag ingeschakeld zie
handleiding .......................................... 392
Voorpass.-airbag uitgeschakeld zie
handleiding .......................................... 393
Wegrolgevaar Portier open en trans‐
missie niet in P .....................................411
hWielsensor(en) niet beschikbaar
.............................................................414
6Windowbag links Storing Werk‐
plaats opzoeken (voorbeeld) ................ 392
#zie handleiding ............................ 403
Zonder schakelen Werkplaats opzoe‐
ken....................................................... 410
DISTRONIC
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Dodehoekassistent ................................. 166
Functie ................................................ 166
In- en uitschakelen .............................. 166
Systeemgrenzen .................................. 166
Drag Race
Instellen ............................................... 219
450 Trefwoordenregister
Drukloze thuiskomer .............................. 369
Aanwijzing ...........................................369
Oppompen ...........................................370
Uitnemen ............................................. 370
DYNAMIC SELECT .....................................117
Aanduiding rijprogramma ..................... 119
Bedienen (DYNAMIC SELECT-schake‐
laar) ..................................................... 119
Bedieningsfeedback weergeven ........... 119
Functie ................................................. 117
Motorgegevens weergeven ................... 119
Rijprogramma I configureren ............... 119
Rijprogramma kiezen ...........................119
Rijprogramma's .................................... 117
Voertuiggegevens weergeven ............... 119
E
E-SELECT-keuzehendel ............................ 120
Achteruitversnelling inschakelen ......... 120
Functie ................................................ 120
Neutraalstand inschakelen ...................121
Parkeerstand automatisch inschake‐
len ........................................................ 121
Parkeerstand inschakelen .................... 121
Rijstand inschakelen ............................ 121
E10 ............................................................ 375
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)
Werking en aanwijzingen .....................139
Echt hout (verzorging) ............................ 327
ECO start-stopsysteem ...........................116
Automatische motorstart ..................... 116
Automatische motorstop ...................... 116
Uit- en inschakelen .............................. 116
Werking ................................................ 116
ECO-aanduiding
Functie ................................................. 116
Terugzetten .......................................... 178
EDW (diefstal-/inbraakalarminstalla‐
tie) .............................................................. 72
Functie .................................................. 72
Het alarm beëindigen ............................ 73
Interieurbeveiliging functie .................... 74
Interieurbeveiliging in- en uitschake‐
len .................................................... 74,75
Wegsleepbeveiliging functie .................. 73
Wegsleepbeveiliging in- en uitschake‐
len ...................................................73, 74
Eenheid voor afstand instellen ...............212
EG-typegoedkeuringsnummer ................ 372
EHBO-set .................................................. 331
Elektrische parkeerrem........................... 131
Automatisch bedienen ......................... 131
Automatisch vrijzetten ......................... 132
Handmatig inschakelen of vrijzetten .... 132
Noodremming uitvoeren ......................133
Elektrische zekeringen
Zie Zekeringen
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid
Conformiteitsverklaring ......................... 20
Emotion Start
Auto starten ......................................... 111
ERA-GLONASS testmodus
Starten/stoppen .................................. 276
ESP®
Zijwindassistent ................................... 139
ESP®(elektronisch stabiliteitspro‐
gramma)
In- en uitschakelen .............................. 138
SPORT handling mode ......................... 136
Trefwoordenregister 451
Statusindicatie (boordcomputer,
menu Performance) ............................. 174
Werking en aanwijzingen .....................136
Exterieurverlichting
Verzorging ...........................................325
Exterieurverlichting
Zie Verlichting
Extern apparaat
Blokkeren (kinderslot) .......................... 212
Extra portiervergrendeling .......................60
F
Favorieten
Hernoemen .........................................203
Oproepen ............................................ 202
Overzicht ............................................. 202
Toevoegen ...........................................202
Verschuiven .........................................203
Wissen ................................................ 203
FIN ............................................................ 372
Stoel ....................................................372
Typeplaatje .......................................... 372
Voorruit ...............................................372
Flat Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Frequentieband
Selecteren (boordcomputer) ................ 180
Frontairbag (bestuurder, passagier) ........ 35
Frontcamera
Functie ................................................ 160
Frontcamera en achteruitrijcamera ....... 160
Functionele stoel
Zie Portierbedieningseenheid
G
G-meter (boordcomputer, menu Per‐
formance) ................................................. 174
Garagedeurbediening
Garagedeur openen of sluiten ............. 129
Geheugen wissen ................................ 129
Problemen verhelpen ........................... 128
Toetsen programmeren ....................... 126
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren ... 128
Zendvergunningen ...............................130
Garantie ...................................................... 24
Gebied met meerdere weergaven
instellen (display-inhoud) .....................172
Gebruik van twee telefoons
Zie Tweede telefoon
Gebruikersprofiel .....................................214
Importeren/exporteren ....................... 214
Instellen ...............................................214
Opstellen .............................................214
Opties .................................................. 215
Gegevensopslag
Auto ....................................................... 24
Elektronische regeleenheden ................ 24
Online-diensten ..................................... 26
Gegevensregistratie
Auto ....................................................... 24
Geheugenfunctie
Bedienen ............................................... 85
Buitenspiegels Geheugen oproepen ... 85
Buitenspiegels Instellingen opslaan .... 85
Stoel Geheugen oproepen .................. 85
Stoel Instellingen opslaan .................. 85
Stuurwiel Geheugen oproepen ...........85
Stuurwiel Instellingen opslaan ............ 85
Gekwalificeerde werkplaats ..................... 23
452 Trefwoordenregister
Geluid
Banden en velgen ................................ 350
PRE-SAFE®Sound ................................. 42
Geluidsfocus instellen
Burmester®surround sound system ....310
Geluidsmenu oproepen
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ...................................... 310
Burmester®surround sound system ... 309
Geluidsoptimalisering instellen
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ....................................... 311
Geluidsprofiel selecteren
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ....................................... 311
Gereedschap
Zie Boordgereedschap
Gereedschap voor het verwisselen
van een wiel
Overzicht ............................................. 362
Gesprekken ..............................................258
aannemen ...........................................258
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ............................................... 258
Functies tijdens gesprek activeren ...... 258
Gesprek beëindigen ............................258
Gesprek met meerdere deelnemers .... 258
Via de bedieningspaneel dakconsole
voeren (Mercedes me connect) ........... 271
voeren .................................................258
weigeren .............................................. 258
Gesprokenrij-aanwijzingen
Geluidsverlaging in- en uitschakelen ...238
Herhalen ............................................. 238
In- en uitschakelen .............................. 237
Volume instellen .................................. 238
Gestuurde achteras .................................115
Gevarendriehoek
Opklappen ...........................................330
Giek
Zie Tow-Bar-systeem
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelaanpassing
Functie .................................................. 34
In- en uitschakelen ................................ 34
Gordelspanners
Activering .............................................. 29
Gordelwaarschuwing
Zie Veiligheidsgordel
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent ................ 98
In- en uitschakelen ................................ 97
H
Handleiding
Uitrusting van de auto ........................... 19
Handleiding (digitaal) ................................ 16
Handrem
Zie Elektrische parkeerrem
HANDS-FREE ACCESS ................................ 66
HD-programma
Zie CI+-module
Het alarm beëindigen (EDW) .................... 73
Hoge, midden en lage tonen instellen
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ....................................... 311
Burmester®surround sound system ....310
Trefwoordenregister 453
Hogedrukreiniger (verzorging) ............... 321
HOLD-functie ............................................ 151
In- en uitschakelen .............................. 152
Werking en aanwijzingen ...................... 151
Hoofdsteun
Voorste (mechanisch instellen) .............. 80
Hotspot
instellen (Wi-Fi) .................................... 210
via Business Telefonie .........................207
Huisdieren in de auto ................................ 55
I
Importeren/exporterenvangegevens .. 212
Im-/exporteren .................................... 212
Werking en aanwijzingen ...................... 212
In Car Office
Automatisch starten in- en uitscha‐
kelen ...................................................264
Binnenkomend gesprek noteren .......... 265
Functies .............................................. 264
Functies selecteren ............................. 265
Oproepen ............................................ 264
To-do als uitgevoerd markeren ............ 265
In geval van nood
Gevarendriehoek opklappen ................ 330
Overzicht van de hulp ............................ 14
Veiligheidsvest .................................... 330
Individueel rijprogramma
Configureren ........................................ 119
Selecteren ............................................ 119
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling ..... 105
Buitenspiegels ..................................... 104
Inrij-aanwijzingen ..................................... 112
Inspectie
Zie ASSYST PLUS
Instaphulp
Instellen ................................................ 85
Werking en aanwijzingen .......................84
Instrumentendisplay ...............................169
Combi-instrument ....................................8
Gebied met meerdere weergaven
instellen ...............................................172
Waarschuwings- en controlelampjes ...425
Werking en aanwijzingen .....................169
Intelligent Light System
Adaptieve grootlichtassistent ................ 98
Interieurbeveiliging
Functie ................................................... 74
In- en uitschakelen ........................... 74,75
Interieurhemel (verzorging) ...................327
Interieurverlichting .................................100
Instellen ...............................................100
Leeslampje .......................................... 100
Sfeerverlichting ...................................100
Uitschakelvertragingstijd verlichting .... 101
Internet
Browserdata wissen ............................283
Favorieten wissen ................................ 283
Leestekens beheren ............................ 283
Webbrowser afsluiten .......................... 284
Website oproepen ...............................282
Internetradio
Aanmelden .......................................... 285
Afmelden ............................................. 285
Gebruiksvoorwaarden .........................285
Oproepen ............................................ 284
Opties instellen ...................................285
Overzicht ............................................. 284
454 Trefwoordenregister
Stream selecteren ............................... 285
Zender opslaan .................................... 285
Zender selecteren en verbinden .......... 285
Zender wissen .....................................285
Internetverbinding
Beperkingen ........................................ 277
Bluetooth®-profiel wisselen (DUN/
PAN) .................................................... 279
Details van de mobiele telefoon .......... 280
Functie communicatiemodule ............. 277
Informatie ............................................ 277
Instellen (Bluetooth®) .......................... 279
Instellen (business-telefonie) ...............278
instellen (Wi-Fi) .................................... 278
Opbouwen ...........................................280
Toegangsgegevens bewerken (Blue‐
tooth®) ................................................ 280
Toegangsgegevens instellen (Blue‐
tooth®) ................................................ 279
Verbindingsstatus ................................ 281
Verbindingsstatus weergeven .............. 281
Vrijgave annuleren (mobiele telefoon)
.............................................................280
Invoeren vantekens
Op de touchpad ...................................205
Werking en aanwijzingen .....................204
iPhone®
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
K
Kaart ......................................... 242, 244, 245
Actualisering ........................................ 248
Gebied mijden .....................................247
Gebied mijden (overzicht) .................... 247
Gebied wijzigen .................................... 247
Gebied wissen .....................................248
Informatie in tekstvorm selecteren ...... 246
Kaartgegevens ..................................... 248
Kaartoriëntatie selecteren ...................245
Kaartversie weergeven ........................ 246
Kompas weergeven ............................. 249
Overzicht ............................................. 244
Qibla weergaven ..................................249
Satellietkaart weergeven ..................... 249
Schaal automatisch instellen ...............249
Schaal instellen ...................................245
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen selecteren ..................................... 246
Verkeerskaart weergeven .................... 242
Verschuiven .........................................245
Volgende dwarsstraat aangeven .......... 246
Weersinformatie weergeven ................ 249
Kaart en kompas
Overzicht ............................................. 244
Keg
Zie Wielkeg
Keuzehendel
Zie E-SELECT-keuzehendel
KEYLESS-GO
Auto ontgrendelen ................................. 61
Auto vergrendelen .................................. 61
Ontgrendelingsinstelling ........................ 57
Probleem ............................................... 62
Kickdown .................................................123
Gebruiken ............................................ 123
Kilometerteller
Zie Kilometertotaalstand
Kilometertotaalstand .............................. 177
weergeven ........................................... 177
Kinderbeveiliging
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 212
Trefwoordenregister 455
Kinderen
Algemene aanwijzingen .........................43
Gevaren in de auto vermijden ................ 44
Kinderzitje
Aanbevelingen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen ...............................47
Aanwijzingen met betrekking tot risi‐
co's en gevaren ..................................... 44
Algemene aanwijzingen ......................... 43
Bevestiging (aanwijzingen) .....................49
Goedkeuringscategorieën ...................... 49
Op de passagiersstoel met een gor‐
del bevestigen .......................................54
Passagiersstoel (aanwijzingen) .............. 53
Passagiersstoel (zonder automati‐
sche airbaguitschakeling) ......................53
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen .................................... 50
Klankinstellingen .................................... 309
Automatische volumeaanpassing ........ 309
Balans/fader instellen .........................309
Geluidsmenu oproepen ....................... 309
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................309
Informatie ............................................ 309
Klantenservice
Zie ASSYST PLUS
Klimaatmodus
Functie ................................................ 108
Instellen ...............................................108
Klimaatregeling
A/C-functie in- en uitschakelen
(bedieningseenheid) ............................ 107
A/C-functie in- en uitschakelen (mul‐
timediasysteem) ..................................108
Aanwijzing ...........................................107
Auto ventileren (comfortopening) .......... 69
Automatisch regelen ............................ 108
Bedieningseenheid THERMOTRONIC ... 107
Condens van de ruiten verwijderen .....109
In- en uitschakelen .............................. 107
Instellingen voor de luchtverdeling ...... 108
Klimaatmodus functie ..........................108
Klimaatmodus instellen .......................108
Luchtrecirculatie .................................109
Luchtuitstroomopeningen ór ............ 109
Synchroniseringsfunctie in- en uit‐
schakelen (bedieningseenheid) ...........108
Synchroniseringsfunctie in- en uit‐
schakelen (multimediasysteem) ..........109
Kneebag ..................................................... 35
Knipperlichten ...........................................97
In- en uitschakelen ................................ 97
Koelvloeistof (motor)
Aanwijzingen ........................................378
Peil controleren ...................................318
Kofferdeksel
Zie Achterklep
Koffiekop-symbool
Zie ATTENTION ASSIST
Kompas .................................................... 249
Koppel (boordcomputer, menu Perfor‐
mance) ...................................................... 174
Krik
Conformiteitsverklaring .........................21
Opbergplaats ....................................... 362
Kunststof bekleding (verzorging) ...........327
456 Trefwoordenregister
L
Laatste bestemmingen
Selecteren ........................................... 226
Lage, midden en hoge tonen instellen
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ....................................... 311
Lak (reinigingsaanwijzingen) ................. 322
Lakcode .................................................... 372
Lamp
Zie Interieurverlichting
Lampje (instrumentendisplay)
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Leeslampje
Zie Interieurverlichting
Lendensteun
Zie Lendensteun (4-weg)
Lendensteun (4-weg) ................................ 79
Lichtsignaal ............................................... 97
Limiter ...................................................... 143
Functie ................................................ 143
Inschakelen .........................................144
Passief .................................................143
Permanente instelling .......................... 146
Selecteren ........................................... 144
Snelheid instellen ................................ 144
Snelheid oproepen .............................. 144
Snelheid opslaan ................................. 144
Systeemgrenzen ..................................143
Toetsen ................................................ 144
Uitschakelen ........................................144
Voorwaarden .......................................144
LINGUATRONIC ........................................ 183
Akoestische hulp .................................185
Algemene gesproken opdrachten ........ 184
Applicatiespecifieke gesproken
opdrachten .......................................... 184
Bedienbare functies ............................. 184
Bedrijfsveiligheid .................................183
Dialoogvoering ..................................... 184
Gesproken auto-opdrachten ................ 195
Gesproken berichten-opdrachten ........ 194
Gesproken mediaspeler-opdrachten ....192
Gesproken navigatie-opdrachten ......... 187
Gesproken omschakelopdrachten ....... 185
Gesproken opdrachten voor tv ............ 190
Gesproken radio-opdrachten ............... 190
Gesproken sms-commando's .............. 194
Multifunctioneel stuurwiel (bedie‐
ning) .................................................... 183
Soortengesproken opdrachten ........... 184
Spraakkwaliteit verbeteren .................. 185
Taalinstelling ........................................ 184
Telefooncommando .............................190
Live Traffic Information
Abonnement verlengen ........................ 241
Abonnements-informatie weergeven .... 241
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 244
op Mercedes me registreren ................241
Verkeerskaart weergeven .................... 242
Verkeerssituatie weergeven ................. 243
Lucht-waterkanaal ..................................320
Vrijhouden ...........................................320
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchtinlaat
Zie Lucht-waterkanaal
Luchtrecirculatie ..................................... 109
Luchtroosters
Zie Luchtuitstroomopeningen
Trefwoordenregister 457
Luchtuitstroomopeningen ...................... 109
Instellen (vóór) .....................................109
M
Maateenheden
Instellen ...............................................212
Matte lak (reinigingsaanwijzingen) .......322
Maximumsnelheden ................................ 381
Maximumsnelheid
Zie Limiter
Media
Menu (boordcomputer) ........................ 181
Zoeken ................................................ 292
Media Interface
Informatie ............................................ 292
Inschakelen .........................................293
Overzicht ............................................. 294
Mediabron
Selecteren (boordcomputer) ................ 181
Mediadisplay
Aanwijzingen ....................................... 198
Mediafunctie
Inschakelen ......................................... 287
Mediaweergave
Bedienen (boordcomputer) .................. 181
Mediazoeken
starten ................................................ 292
Mekka ....................................................... 249
Melding (multifunctioneel display)
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen ................................ 383
Menu (boordcomputer)
Assistentieweergave ............................174
Media ................................................... 181
Navigatie ............................................. 179
Overzicht ............................................. 170
Performance ........................................174
Radio ...................................................180
Reis .....................................................177
Service ................................................ 173
Stijlen .................................................. 172
Telefoon ...............................................181
Mercedes me connect ............................. 271
Gesprekken via het bedieningspa‐
neel dakconsole voeren ....................... 271
Informatie ............................................ 270
Instemming met gegevensoverdracht .. 273
MB-Info-oproep .................................... 271
Mercedes-Benz klantenservice bel‐
len .......................................................270
Onderhoudstermijn afspreken ............. 272
Ongevals- en pechmanagement ...........272
Oproep voor pechhulp .........................272
Verstuurdegegevens ........................... 273
Mercedes-Benz apps
Oproepen ............................................. 281
via spraakbediening bedienen ............. 282
Mercedes-Benz Link ................................ 265
Gebruiken ............................................ 265
Overzicht .............................................265
Stop ..................................................... 266
verbinden ............................................ 265
Mercedes-Benz noodoproepsysteem .....273
Automatische noodoproep ................... 274
Handmatige noodoproep ..................... 275
Informatie ............................................ 273
Informatie over de gegevensverwer‐
king ...................................................... 276
Overzicht ............................................. 274
Testmodus ERA GLONASS starten/
stoppen ............................................... 276
Zelfdiagnose (Rusland) ........................ 276
458 Trefwoordenregister
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Met de hand wassen (verzorging) ..........321
Midden, hoge en lage tonen instellen
Burmester®High-End 3D-surround
sound system ....................................... 311
Milieubescherming
Aanwijzingen .......................................... 17
Terugname van de oude auto ................. 17
Mistachterlicht
In- en uitschakelen ................................ 97
Mobiele telefoon
Schadeherkenning (geparkeerde
auto) ....................................................133
Vrijgave voor internetverbinding
opheffen .............................................. 280
Mobiele telefoon
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Zie Tweede telefoon
Modus uitrollen .......................................123
Moeheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
MOExtended-banden ...............................332
Motor
ECO start-stopsysteem ........................ 116
Motornummer .....................................372
Starten (sleutel) ...................................111
Starten (start-stoptoets) ....................... 111
Starthulp .............................................342
Motorelektronica
Aanwijzingen .......................................372
Motorgegevens
Weergaven ...........................................119
Motorkap
Openen en sluiten ................................ 313
Motornoodstart .......................................347
Motornummer .......................................... 372
Motorolie .................................................. 317
Additieven ........................................... 377
Bijvullen ............................................... 317
Inhoud ................................................. 378
Kwaliteit .............................................. 378
MB-Freigabe of MB-Approval ...............378
Oliepeil met de boordcomputer con‐
troleren ................................................ 316
Oliepeil met oliepeilstaaf controleren .. 315
Temperatuur (boordcomputer, menu
Performance) ....................................... 174
Multifunctioneel display
Overzicht van de weergeven ................ 173
Multifunctioneel stuurwiel
Overzicht toetsen ................................ 170
Multifunctioneel stuurwiel
Zie Stuurwiel
Multimediasysteem .................................197
Centrale bedieningselementen ............ 198
Displayinstellingen configureren ..........206
Favorieten ...........................................202
Geluid in- en uitschakelen ................... 203
Invoeren vantekens ............................ 204
Op fabrieksinstellingen terugzetten ...... 217
Overzicht ............................................. 197
Ruststand activeren of deactiveren .....134
Ruststand functie ................................ 133
Volume instellen .................................. 204
Multimediasysteem
Zie Touch-control
Trefwoordenregister 459
Zie Touchpad
N
Navigatie
Actualisering vankaartgegevens ......... 248
Digitale handleiding oproepen .............250
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ............................................... 187
Inschakelen ......................................... 222
Menu (boordcomputer) ........................ 179
Menu in- en uitschakelen .................... 222
Navigatie
Zie Bestemming
Zie Bestemmingsinvoer
Zie Kaart
Zie Route
Zie Routebegeleiding
Zie Verkeersinformatie
Navigatie-aanwijzingen
Boordcomputer .................................... 179
Neutraalstand
Inschakelen .......................................... 121
Noodeigenschappen
MOExtended-banden ...........................332
Noodgeval
Brandblusser ....................................... 331
EHBO-set ............................................. 331
Noodontgrendeling
Achterklep ............................................. 67
Noodoproepsysteem
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Noodremming .......................................... 133
Noodremming
Zie BAS (Brake Assist System)
Noodsleutel
Portier ontgrendelen .............................63
Portier vergrendelen .............................. 63
Verwijderen/aanbrengen ...................... 58
O
Olie
Zie Motorolie
Omschakeling licht
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) ...................................................... 96
Onboard-diagnose-interface
Zie Diagnose-interface
Onderhoud
Zie ASSYST PLUS
Onderstel
AMG RIDE CONTROL ........................... 157
Instelling selecteren ............................ 157
Ongevals- en pechmanagement
Mercedes me connect ......................... 272
Onoplettendheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Ontgrendelingsinstelling .......................... 57
Opbergmogelijkheden
Zie Opbergvak
Opbergvak .................................................. 88
Armsteun ...............................................88
Dashboardkastje ................................... 88
Middenconsole ...................................... 88
Portier ...................................................88
Opbergvakken
Zie Opbergvak
Open Source software .............................. 27
Opening van de achterklep met de
voet
Zie HANDS-FREE ACCESS
460 Trefwoordenregister
Opladen
Accu (auto) .......................................... 342
Oproep voor pechhulp
Zie Mercedes me connect
Oproeplijst
Bellen .................................................. 262
Overzicht .............................................261
Oriëntatieverlichting ...............................100
Instellen ...............................................100
Originele onderdelen .................................18
Overgebrachte autogegevens
Android Auto ....................................... 269
Apple CarPlay ................................... 269
P
Paniekalarm ............................................... 57
Activeren of deactiveren ........................ 57
Panoramadak
Rolzonnescherm bedienen .................... 72
Paravan
Zie Lucht-waterkanaal
Parkeerhulp
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Parkeerlicht ...............................................96
Parkeerrem
Zie Elektrische parkeerrem
Parkeerstand
Automatisch inschakelen .....................121
Inschakelen ..........................................121
Parkeren
Zie Elektrische parkeerrem
PARKTRONIC-parkeerassistent .............. 158
Functie ................................................ 158
Inschakelen ......................................... 159
Systeemgrenzen .................................. 158
Uitschakelen ........................................159
Passagiersairbaguitschakeling
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Pech
Aanslepen ............................................ 347
Auto vervoeren .................................... 346
Overzicht van de hulp ............................ 14
Slepen ................................................. 344
Verwisselen van een wiel .................... 363
Pech
Zie Bandenpech
Performance (boordcomputer, menu
Performance) ...........................................174
Personalisering
Zie Gebruikersprofiel
Pinbeveiliging
In- en uitschakelen ...............................213
Portier
Extra portiervergrendeling ..................... 60
Ontgrendelen (noodsleutel) ...................63
Ontgrendelen (van binnenuit) ................. 61
Openen (van binnenuit) .......................... 61
Vergrendelen (noodsleutel) ...................63
Portierbedieningseenheid ........................ 12
Positie van de auto
Overdracht in- en uitschakelen ............ 207
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden‐
bescherming) ............................................. 42
Functie .................................................. 42
Maatregelen ongedaan maken .............. 43
PRE-SAFE®Sound ................................. 42
Trefwoordenregister 461
Preventief inzittendenbeschermings‐
systeem
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Preventieve inzittendenbescherming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Programma-informatie
Tv-zender ............................................. 305
Q
Qibla ......................................................... 249
QR-code
Reddingskaart .......................................24
R
RACE START
Functie ................................................ 153
Inschakelen ......................................... 153
Inschakelvoorwaarden .........................153
RACETIMER (boordcomputer, menu
Performance) ...........................................176
Radarsensoren
Wrappen .............................................. 134
Radio
Direct frequentie-invoer ......................299
Frequentie fixeren ............................... 300
Frequentieband instellen .....................299
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ............................................... 190
Informatie weergeven .......................... 301
Inschakelen .........................................297
Menu (boordcomputer) ........................ 180
Muziektitel taggen ...............................300
Overzicht ............................................. 298
Radiotekst in- en uitschakelen .............301
Radiotekstweergeven .......................... 301
Slideshow oproepen ............................300
Verkeersinformatie in- en uitschake‐
len .......................................................300
Volumeverhoging verkeersinformatie
instellen ...............................................300
Zender instellen ...................................299
Zender opslaan ....................................299
Zender verschuiven .............................299
Zender volgen instellen .......................300
Zender zoeken ..................................... 299
Zendergeheugen bewerken ................. 299
Zenderlijst oproepen ........................... 299
Zenders wissen ................................... 299
Radiografische onderdelen van de
auto
Conformiteitsverklaring .........................21
Radiozender
Selecteren (boordcomputer) ................180
REACH-verordening ................................... 23
Recycling
Zie Terugname van de oude auto
Reddingskaart ........................................... 24
Regensluiting
Zijruiten .................................................69
Registratie
Auto ....................................................... 23
Reiniging
Zie Verzorging
Reis
Menu (boordcomputer) ........................ 177
Rem
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 135
Active Brake Assist System ................. 139
462 Trefwoordenregister
Adaptief remlicht ................................. 142
AMG remsysteem met hoogwaardige
keramische composietremschijven ......115
BAS (Brake Assist System) .................. 135
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen) ................................ 113
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 139
HOLD-functie ....................................... 151
Inrij-aanwijzingen ................................. 112
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven .........................................112
Rijtips ...................................................113
Remhulp
Zie BAS (Brake Assist System)
Remkrachtverdeling
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 139
Remvloeistof
Aanwijzingen ........................................ 378
Reserve
Brandstof ............................................. 377
Reservewiel
Zie Drukloze thuiskomer
Reset-functie (multimediasysteem) .......217
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlichten
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen ................................. 350
Rijgedrag (ongebruikelijk) ...................... 350
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijprogramma's
Zie DYNAMIC SELECT
Rijstand
Inschakelen .......................................... 121
Rijstrookherkenning (automatisch)
Zie Spoorassistent
Rijsysteem
AMG RIDE CONTROL ........................... 157
Rijsysteem
Zie Achteruitrijcamera
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Zie ATTENTION ASSIST
Zie Dodehoekassistent
Zie HOLD-functie
Zie Limiter
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Zie Rijveiligheidssysteem
Zie Spoorassistent
Zie TEMPOMAT
Zie Verkeerstekenassistent
Rijtips
Algemene rijtips ................................... 113
AMG remsysteem met hoogwaardige
keramische composietremschijven ......115
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) ...................................................... 96
Inrij-aanwijzingen ................................. 112
Rijveiligheidssysteem .............................134
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 135
Active Brake Assist System ................. 139
Adaptief remlicht ................................. 142
BAS (Brake Assist System) .................. 135
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 139
ESP®(elektronisch stabiliteitspro‐
gramma) .............................................. 136
ESP®zijwindassistent .......................... 139
Overzicht ............................................. 135
Radarsensoren .................................... 134
Verantwoordelijkheid ........................... 134
Trefwoordenregister 463
Ritregistratie
Zie Dagteller
Rolzonnescherm
Panoramadak ........................................ 72
Route ................................................ 231, 233
Alternatieve route selecteren .............. 233
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 234
Automatisch naar tankstations zoe‐
kengebruiken ...................................... 234
Automatisch zoeken naar tankstati‐
ons in- en uitschakelen ........................ 234
Berekenen ...........................................231
Bestemmingsinformatie weergeven ..... 233
Meldingen selecteren ..........................233
Met tussenbestemmingen berekenen
.............................................................228
Opties selecteren ................................ 232
Plannen ............................................... 227
Type selecteren ...................................232
Routebegeleiding .................................... 235
Aanwijzingen .......................................235
Afbreken .............................................. 238
Bestemming bereikt ............................ 237
Naar Offroad-bestemming ................... 239
Offroad ................................................ 239
Rijstrookadviezen ................................ 236
Routewijziging ..................................... 236
Tussenbestemming bereikt .................. 237
Van een Offroad-positie ....................... 239
Ruitbediening
Zie Zijruiten
Ruiten
Zie Zijruiten
Ruiten (verzorging) .................................. 325
Ruitensproeierinstallatie
Bijvullen ...............................................319
Ruitensproeiervloeistof
Zie Ruitreinigingsmiddel
Ruitenwisserbladen
Verwisselen .........................................101
Verzorging ...........................................325
Ruitenwissers
In- en uitschakelen ...............................101
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 101
Ruitreinigingsmiddel ...............................379
Aanwijzingen ....................................... 379
Ruststand
Activeren of deactiveren ...................... 134
Functie ................................................ 133
S
Satellietkaart ...........................................249
Schaal instellen
Zie Kaart
Schadeherkenning (geparkeerde
auto) .........................................................133
Schakeladvies .......................................... 123
Schakelen .................................................122
Handmatig ...........................................122
Schakeladvies ...................................... 123
Schakelindicatie (boordcomputer,
menu Performance) .................................174
Schakelpaddles
Zie Stuurwielschakelpaddles
Scheidingsnet
Bevestigen .............................................89
Sd-kaart
aanbrengen/verwijderen ..................... 287
464 Trefwoordenregister
Sensoren (verzorging) ............................. 325
Service
Menu (boordcomputer) ........................ 173
Service
Zie ASSYST PLUS
Servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
SETUP (boordcomputer, menu Perfor‐
mance) ...................................................... 174
Sfeerverlichting
Instellen (multimediasysteem) .............100
Sidebags .................................................... 35
Sierdeel (verzorging) ...............................327
Sigarettenaansteker
Middenconsole voorin ........................... 92
Sleepmethoden .......................................343
Sleepoog
Aanbrengen ......................................... 347
Opbergplaats .......................................347
Slepen ...................................................... 344
Sleutel ........................................................ 56
Accu ...................................................... 58
Akoestisch sluitsignaal .......................... 57
Auto starten ......................................... 111
Functies ................................................. 56
Noodsleutel ........................................... 58
Ontgrendelingsinstelling ........................ 57
Overzicht ............................................... 56
Paniekalarm ...........................................57
Probleem ............................................... 59
Sleutelbosbevestiging ............................ 58
Stroomverbruik ...................................... 57
Sleutel
Zie Sleutel
Sleutelfuncties
Deactiveren ...........................................57
Smart Card
aanbrengen ......................................... 308
Smartphone
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay™
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Smeermiddeladditieven
Zie Additieven
Sms ........................................................... 262
Aanwijzingen ....................................... 262
Afzender opbellen ............................... 263
Beantwoorden ..................................... 263
Concepten ........................................... 264
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ............................................... 194
Instellen vanweergegeven sms-
berichten ............................................. 262
Map wisselen ...................................... 264
Opstellen .............................................263
Opties ..................................................264
Uitbox .................................................. 264
Verzenden ...........................................263
Voorleesfunctie ................................... 263
Voorlezen ............................................ 263
Wissen .................................................264
Sneeuwkettingen.................................... 350
Snelheid begrenzen
Zie Limiter
Snelheid instellen
Zie TEMPOMAT
Snelheidsbegrenzing winterbanden
Instellen ...............................................146
Trefwoordenregister 465
Snelheidsmeter
digitaal .................................................177
Software-actualisering ............................215
Belangrijke systeemactualiseringen ..... 216
Informatie ............................................ 215
uitvoeren .............................................. 216
Soortengesproken opdrachten
(LINGUATRONIC) ...................................... 184
Sound
Zie Burmester®surround sound system
Zie Klankinstellingen
Speciale bestemming
Selecteren ........................................... 226
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Spiegels
Zie Buitenspiegels
Spoorassistent ......................................... 167
Functie ................................................. 167
Gevoeligheid ........................................167
Systeemgrenzen .................................. 167
SPORT handling mode
Werking en aanwijzingen .....................136
Sportuitlaat
Zie AMG Performance-uitlaatsysteem
Spraakdialoogsysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakgestuurd bedieningssysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakherkenning mobiele telefoon
starten ................................................. 257
Stoppen ............................................... 257
Standaard
Zie Spoorassistent
Standlicht................................................... 96
Standtijd
Ruststand activeren of deactiveren .....134
Ruststand functie ................................ 133
Start-stopsysteem
Zie ECO start-stopsysteem
Start-stoptoets
Auto starten ......................................... 111
Startaccu
Zie Accu (auto)
Starten
Zie Auto
Starthulp
Zie Starthulpaansluiting
Starthulpaansluiting ...............................342
Algemene aanwijzingen ....................... 340
Statusindicatie PASSENGER AIR BAG
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Stijlen
Menu (boordcomputer) ........................ 172
Stoel ............................................................ 76
Correcte stand van de bestuurders‐
stoel .......................................................76
Geheugenfunctie bedienen .................... 85
Instellen .................................................77
Instellen (elektrisch) .............................. 79
Instelmogelijkheden ...............................12
Viervoudig verstelbare lendensteun ...... 79
Stoelhoes (verzorging) ............................ 327
Stoelventilatie
In- en uitschakelen ................................ 82
Stoelverwarming
In- en uitschakelen ................................. 81
466 Trefwoordenregister
Storing
Veiligheidssysteem ................................ 29
Storingsmelding
Zie Displaymelding
Stuurwiel .................................................. 170
Geheugenfunctie bedienen .................... 85
Instellen (elektrisch) .............................. 84
Instellen (mechanisch) .......................... 83
Toetsen ................................................ 170
Stuurwielschakelpaddles ....................... 122
Surround sound in- en uitschakelen
Burmester®surround sound system ....310
SVHC (bijzonder zorgwekkende stof‐
fen) .............................................................23
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen
Selecteren ........................................... 246
Synchroniseringsfunctie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) ....................................................108
In- en uitschakelen (multimediasys‐
teem) ................................................... 109
Systeeminstellingen
Datum en tijd automatisch instellen .... 206
Eenheid voor afstand instellen .............212
Overdracht van de positie van de
auto in- en uitschakelen ...................... 207
Pincode-controle in- en uitschakelen ...213
Reset-functie (multimediasysteem) ...... 217
Tijd- en datumformaat instellen ...........207
Tijdzone instellen .................................207
Systeeminstellingen
Zie Bluetooth®
Zie Importeren/exporteren vangegevens
Zie Software-actualisering
Zie Taal
Zie Wi-Fi
T
Taal ............................................................ 212
Aanwijzingen ........................................ 212
Instellen ...............................................212
Tanken
Tanken ................................................. 124
Tankinhoud
Brandstof ............................................. 377
Reserve (brandstof) ............................. 377
Technische gegevens
Bandenspanningscontrole ...................355
Informatie ............................................ 372
Voertuigtypeplaatje ............................. 372
Tekstberichten
Zie Sms
Telefoneren
Zie Gesprekken
Telefoon ............................................ 181, 251
Aanwijzingen ....................................... 250
Bedrijfsstanden ................................... 252
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ............................................... 258
Contacten importeren (overzicht) ........ 260
Contacten worden geïmporteerd ......... 260
Functies tijdens gesprek activeren ...... 258
Gesprek met meerdere deelnemers ....258
Gespreks- en beltoonvolume ...............257
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ...............................................190
Informatie ............................................ 252
Instellingen Business-telefonie ............ 256
Menu (boordcomputer) ........................ 181
Trefwoordenregister 467
Mobiele telefoon deautoriseren ...........257
Mobiele telefoon loskoppelen .............. 257
Mobiele telefoon verbinden (busi‐
ness-telefonie) ..................................... 254
Mobiele telefoon verbinden (passkey)
............................................................. 252
Mobiele telefoon verbinden (Secure
Simple Pairing) .................................... 252
Ontvangst- en zendvolume .................. 257
Overzicht telefoonmenu .......................251
Simkaart voor de business-telefonie
gebruiken ............................................ 254
Spraakherkenning mobiele telefoon .... 257
Symbolen bij de business-telefonie .....255
Telefoneren .........................................258
Van mobiele telefoon wisselen ............ 256
Telefoon
Zie Tweede telefoon
Telefoonboek
Zie Contacten
Telefoonfuncties
Bluetooth®telefonie ............................ 252
Business-telefonie ...............................252
Telefoonfuncties
Zie Tweede telefoon
Telefoonnummer
Selecteren (boordcomputer) ................181
Telemetrieweergave
Oproepen ............................................ 220
Teletekst
Overzicht ............................................. 307
Televisie
Zie Tv
Temperatuur
Motorolie (boordcomputer, menu
Performance) ....................................... 174
Transmissie-olie (boordcomputer,
menu Performance) ............................. 174
TEMPOMAT ............................................... 142
Functie ................................................ 142
Inschakelen ......................................... 144
Selecteren ........................................... 144
Snelheid instellen ................................ 144
Snelheid oproepen .............................. 144
Snelheid opslaan ................................. 144
Systeemgrenzen .................................. 142
Toetsen ................................................ 144
Uitschakelen ........................................144
Voorwaarden .......................................144
Terugname van de oude auto ...................17
Milieubescherming ................................ 17
Terugzetten (fabrieksinstelling)
Zie Reset-functie (multimediasysteem)
Tijd
Handmatige tijdinstelling .....................207
Tijd en datum automatisch instellen .... 206
Tijd- en datumformaat instellen ...........207
Tijdzone instellen .................................207
Zomertijd instellen .............................. 207
TIREFIT-set ...............................................333
Conformiteitsverklaring ......................... 21
Gebruiken ............................................ 333
Opbergplaats .......................................333
Titels
Selecteren (audiofunctie) .................... 289
Toegangsgegevens
bewerken (Bluetooth®) ........................ 280
instellen (Bluetooth®) .......................... 279
Instellen (business-telefonie) ...............278
Toegestaan totaalgewicht .......................372
468 Trefwoordenregister
Toegestane asbelasting .......................... 372
Toegestane sleepmethoden ...................343
Toetsen
Stuurwiel .............................................170
Totaalgewicht ...........................................372
Touch-control ...........................................199
Bedienen ............................................. 199
Boordcomputer .................................... 170
Gevoeligheid instellen .......................... 199
Touchpad .................................................. 200
Bedienen ............................................. 200
Gevoeligheid instellen .......................... 201
Handschriftherkenning voorlezen ........ 201
haptische bedieningsterugkoppeling
in-/uitschakelen ..................................201
Zender en muziektitel selecteren ......... 201
Tow-Bar-systeem .....................................168
Track Race
Instellen ............................................... 218
Transmissiestandaanduiding ................. 120
Tripcomputer
Terugzetten .......................................... 178
weergeven ........................................... 177
Tussenbestemming
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 234
Automatisch zoeken naar tankstation
starten ................................................. 227
Bewerkt ............................................... 228
Invoeren ..............................................227
Route met tussenbestemmingen
berekenen ........................................... 228
Tussengas .................................................121
Tv .............................................................. 190
Audiotaal instellen ...............................307
Beeldinstellingen .................................308
Functie/aanwijzingen (audiotaal,
ondertiteling) .......................................306
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ............................................... 190
Helderheid instellen ............................ 308
Informatie ............................................ 301
Inschakelen .........................................302
Menu oproepen (CI+-module) .............. 308
Ondertiteling instellen .........................307
Overzicht ............................................. 303
Overzicht teletekst .............................. 307
Overzicht van de beeldinstellingen ...... 308
Videotekstweergeven .........................307
Volledig scherm in-/uitschakelen: .......304
Weergaven in tv-besturingsmenu ........ 304
Tv-zender
EPG (elektronische programmagids) ... 305
In besturingsmenu instellen ................ 304
In de zenderlijst instellen .....................304
In favorieten instellen .......................... 304
Kanaal vast in- en uitschakelen ...........305
op de achtergrond instellen .................304
Opslaan ............................................... 306
Overzicht Favorieten ............................306
Overzicht zenderlijst ............................ 305
Snel opslaan ........................................ 306
Zender vastzetten ................................ 305
Tweede telefoon .............................. 253, 254
Functies .............................................. 254
verbinden ............................................ 253
Typegoedkeuringsnummer (EG) ............. 372
Typeplaatje
Auto ..................................................... 372
Motor ................................................... 372
Trefwoordenregister 469
U
Uitlaateindpijpen (verzorging) ...............325
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen .................................................101
Buiten ..................................................100
Uitstaphulp
Instellen ................................................ 85
Werking en aanwijzingen .......................84
Usb-apparaten
aansluiten ............................................ 289
V
Veiligheid voor inzittenden
Huisdieren in de auto ............................55
Veiligheid voor inzittenden
Zie Airbag
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie Veiligheidsgordel
Zie Veiligheidssysteem
Veiligheidsgordel ................................ 30, 34
Afdoen ...................................................34
Beschermingspotentieel ........................ 30
Beschermingspotentieel beperkt ........... 31
Gordelaanpassing (werking) .................. 34
Gordelaanpassing in- en uitschakelen ...34
Omgespen ............................................. 33
Verzorging ...........................................327
Waarschuwingslampje ...........................34
Veiligheidssysteem ...................................28
Algemene aanwijzingen voor kinderen ... 43
Bedrijfsklare status ...............................29
Beschermingspotentieel ........................ 28
Beschermingspotentieel beperkt ........... 28
Storing ................................................... 29
Waarschuwingslampje ...........................29
Werking bij een ongeval .........................29
Zelfdiagnose .......................................... 29
Veiligheidssystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Veiligheidsvest ........................................ 330
Velgen (verzorging) .................................325
Ventileren
Comfortopening .................................... 69
Ver- en ontgrendeling
Achterklep openen ................................ 64
Automatische vergrendeling in- en
uitschakelen .......................................... 63
Extra portiervergrendeling ..................... 60
KEYLESS-GO .......................................... 61
Noodsleutel ........................................... 63
Portieren van binnenuit ontgrendelen
en openen .............................................. 61
Verbinding
Hotspot via business-telefonie instel‐
len .......................................................207
Overdracht van de positie van de
auto in- en uitschakelen ...................... 207
Verbindingsstatus
Overzicht ............................................. 281
Weergeven ........................................... 281
Verkeersinformatie .................................. 241
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 244
In- en uitschakelen .............................. 300
Live Traffic Information ........................ 241
Live Traffic Information abonnement
verlengen ............................................. 241
Live Traffic Information registreren ...... 241
Overzicht ............................................. 241
470 Trefwoordenregister
Verkeerskaart weergeven .................... 242
Verkeerssituatie weergeven ................. 243
Verkeerskaart
Zie Kaart
Verkeerstekenassistent .......................... 164
Instellen ...............................................165
Systeemgrenzen .................................. 164
Werking en aanwijzingen .....................164
Verlichting .................................................. 96
Adaptieve grootlichtassistent ................ 98
Automatisch rijlicht ............................... 97
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) ...................................................... 96
Combischakelaar ...................................97
Dimlicht .................................................96
Grootlicht .............................................. 97
Knipperlichten ....................................... 97
Lichtsignaal ........................................... 97
Mistachterlicht ...................................... 96
Noodknipperlichten ...............................98
Oriëntatieverlichting instellen .............. 100
Parkeerlicht ...........................................96
Standlicht .............................................. 96
Uitschakelvertragingstijd buitenver‐
lichting instellen .................................. 100
Verantwoordelijkheid voor verlich‐
tingssystemen ....................................... 96
Verlichtingsschakelaar ...........................96
Verlichting
Zie Interieurverlichting
Zie Verlichting
Verlichtingsschakelaar
Overzicht ...............................................96
Vermoeidheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Vermogen (boordcomputer, menu
Performance) ...........................................174
Versnelling kiezen
Zie Schakelen
Vervoeren
Auto .................................................... 346
Verwisselen van een wiel ....................... 362
Auto laten zakken ................................ 368
Auto omhoogbrengen .......................... 364
Kunststof naafdop monteren/
demonteren ......................................... 364
Nieuw wiel monteren ........................... 367
Voorbereiden ....................................... 363
Wiel verwijderen .................................. 366
Verzorging ................................................ 327
Achterspoiler (uitschuifbaar) ............... 325
Achteruitrijcamera ............................... 325
Decorfolie ............................................ 323
Display ................................................ 327
Echt hout/sierdelen ............................ 327
Exterieurverlichting .............................325
Hogedrukreiniger ................................. 321
Interieurhemel .....................................327
Kunststof bekleding ............................. 327
Lak ...................................................... 322
Lucht-waterkanaal ............................... 320
Matte lak ............................................. 322
Met de hand wassen ............................321
Ruitenwisserbladen .............................325
Sensoren ............................................. 325
Stoelhoes ............................................ 327
Uitlaateindpijp .....................................325
Veiligheidsgordel .................................327
Vloerbedekking ................................... 327
Wasstraat ............................................ 320
Wielen/velgen .....................................325
Zijruiten ............................................... 325
Trefwoordenregister 471
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Videofunctie ............................................ 292
Inschakelen .........................................290
Instellingen .......................................... 292
Modus volledig beeld in- en uitscha‐
kelen ...................................................292
Overzicht ............................................. 291
Videotekst
weergeven ........................................... 307
Vloerbedekking (verzorging) .................. 327
Vloermat .................................................... 94
Voertuig
trekken ................................................ 168
Voertuiggegevens
Breedte ............................................... 380
Gewichten ...........................................381
Hoogte ................................................ 380
Lengte .................................................380
Versturen naar Android Auto ............ 269
Versturen naar Apple CarPlay ........... 269
Weergeven (DYNAMIC SELECT) ............ 119
Wielbasis ............................................. 380
Voertuigidentificatienummer
Zie FIN
Voertuigonderhoud
Zie ASSYST PLUS
Voertuigsleutel
Zie Sleutel
Voertuigtypeplaatje ................................ 372
EG-typegoedkeuringsnummer .............. 372
FIN ....................................................... 372
Lakcode ............................................... 372
Toegestaan totaalgewicht .................... 372
Toegestane asbelasting .......................372
Volumeaanpassing in- en uitschake‐
len
Burmester®surround sound system ....310
Volumeverhoging verkeersinformatie
Instellen ..............................................300
Voorruit .................................................... 101
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 101
Voorruit
Zie Voorruit
Vrij rijden .................................................. 122
Vrije software ............................................ 27
Vuldruk (boordcomputer, menu Per‐
formance) ................................................. 174
W
Waarschuwings- en controlelampje ...... 425
Overzicht ............................................. 425
PASSENGER AIR BAG ............................ 40
Waarschuwings-/controlelampje
!ABS-waarschuwingslampje .........429
åControlelampje ESP®OFF ........... 427
åControlelampje ESP®SPORT ....... 431
!Geel controlelampje elektrische
parkeerremvertoont een storing ......... 427
JRemwaarschuwingslampje
(geel) ...................................................431
!Rood controlelampje elektri‐
sche parkeerrem bediend .................... 427
LWaarschuwingslampje
afstandswaarschuwing ........................ 434
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole brandt .................... 437
472 Trefwoordenregister
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole knippert .................438
8Waarschuwingslampje brand‐
stofreserve .......................................... 435
#Waarschuwingslampje elektri‐
sche storing ........................................435
÷Waarschuwingslampje ESP®
brandt .................................................430
÷Waarschuwingslampje ESP®
knippert ...............................................428
?Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof .............................................. 436
;Waarschuwingslampje motor‐
diagnose .............................................. 435
äWaarschuwingslampje onder‐
stel ...................................................... 434
JWaarschuwingslampje remmen
(rood) .................................................. 428
ÙWaarschuwingslampje stuurbe‐
krachtiging .......................................... 439
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel brandt .............................. 433
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel knippert ........................... 433
6Waarschuwingslampje veilig‐
heidssysteem ...................................... 432
Waarschuwingslampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Waarschuwingssysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Warm-up (boordcomputer, menu Per‐
formance) ................................................. 174
Wasstraat (verzorging) ........................... 320
Webbrowser
Browserdata wissen ............................283
Favorieten wissen ................................ 283
Instellingen oproepen .......................... 283
Leestekens beheren ............................ 283
Menu in- en uitschakelen .................... 282
Opties oproepen .................................. 283
Overzicht .............................................283
Stop ..................................................... 284
Website oproepen ...............................282
Website
Menu van de webbrowser in- en uit‐
schakelen ............................................ 282
Oproepen ............................................ 282
Weergave onderhoudsinterval
Zie ASSYST PLUS
Weergave-opties
Selecteren ........................................... 289
Weersinformatie ...................................... 249
Wegrijblokkering ....................................... 72
Wegrijhulp
Zie Wegrijhulp voor op hellingen
Wegrijhulp voor op hellingen .................. 151
Wegrolbeveiliging
Zie HOLD-functie
Wegsleepbeveiliging
Functie .................................................. 73
In- en uitschakelen ........................... 73,74
Wi-Fi .........................................................208
Hotspot instellen .................................. 210
Instellen .............................................. 209
Trefwoordenregister 473
Internetverbinding instellen .................278
Overzicht ............................................. 208
Wielen
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................359
Bandenpech ......................................... 331
Bandenspanning (aanwijzingen) ........... 351
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 354
Bandenspanningscontrole (werking) ... 353
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................. 354
Bandenspanningstabel ........................ 352
controleren .......................................... 350
Geluidsontwikkeling ............................ 350
MOExtended-banden ...........................332
Monteren ............................................. 367
Ongebruikelijk rijgedrag ......................350
Opslaan ............................................... 362
Selectie ............................................... 359
Sneeuwkettingen ................................. 350
TIREFIT-set .......................................... 333
Vervanging .......................................... 359
Verwijderen .........................................366
Verwisselen .................................362, 363
Verzorging ...........................................325
Wielkeg .................................................... 362
Opbergplaats .......................................362
Windowbag ................................................ 35
Winterbanden
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen ...............................................146
Wrappen
Radarsensoren .................................... 134
Z
Zekeringen ............................................... 348
Aansluitschema ................................... 348
Aanwijzingen ....................................... 348
Voor het vervangen .............................348
Zekeringenkast in de bagageruimte ..... 349
Zekeringenkast in de beenruimte van
de passagier ........................................ 349
Zelfdiagnose
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................. 40
Zender
Direct frequentie-invoer ......................299
Frequentie fixeren ............................... 300
Instellen .............................................. 299
Opslaan ...............................................299
Verschuiven .........................................299
Wissen ................................................ 299
Zoeken ................................................ 299
Zender volgen
Instellen .............................................. 300
Zendergeheugen
Bewerkt ............................................... 299
Zenderlijst
Oproepen ............................................ 299
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen .....109
Zijruiten ...................................................... 67
Automatische functie ............................ 69
Comfortopening .................................... 69
Comfortsluiting ...................................... 70
Met sleutel openen ................................ 69
Openen .................................................. 67
Probleem ............................................... 70
Regensluiting ......................................... 69
Sluiten ................................................... 67
Sluiten met de sleutel ............................ 70
474 Trefwoordenregister
Zijruiten
Zie Zijruiten
Zijwindassistent
Werking en aanwijzingen .....................139
Zoeken naar tankstations
Automatisch zoeken gebruiken ............ 234
automatisch zoeken in- en uitschake‐
len .......................................................234
Automatisch zoeken starten ................ 227
Zoeken naar wegrestaurant
Automatisch zoeken starten ................ 234
Zoekverlichting
Zie Oriëntatieverlichting
Zomertijd instellen .................................. 207
Zonneklep
Bedienen .............................................105
Zwavelgehalte .......................................... 375
Trefwoordenregister 475
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en overDaimler AG vindt uopinternetonder:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bijvragenofsuggesties tenaanzienvan deze
handleiding kunt udeTechnische Redactie op
hetvolgende adres bereiken:
Daimler AG,HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart,Duitsland
©Daimler AG:Nadruk,vertaling en reproductie,
ook gedeeltelijk,iszonder schriftelijketoestem‐
ming vanDaimlerAGniettoegestaan.
Autofabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bijingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bijeen onge‐
valdoor de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gerichtkinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel metINGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
datkan voor hetkind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Hethoofdstuk "Kinderenindeauto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 03.12.18
Digitaal in de auto
Map metvoertuigdocumenta‐
tie in de autoDigitaal op hetinternetDigitaal als app
De inhoud vandehandleiding
direct in hetmultimediasysteem
vandeauto(menupunt“Voer‐
tuig“) bekijken. Startmet het
snelmenu, ontdek de highlights
vanuwvoertuig of verdiep uw
kennis metnuttige tips.
Hiervindt ualleinformatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
genendegarantie vanuwauto
in gedruktevorm.
Uvindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É1905840905Z107&ËÍ
1905840905Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P190 0443 07 Onderdeelnummer 190584 09 05 Z107
Uitgave ÄJ2018-Ma
Mercedes-AMG GT
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-Benz Mercedes-AMG GT
51

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Mercedes AMG GT Coupe 2018 - Comand - large display bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Mercedes AMG GT Coupe 2018 - Comand - large display in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 8.01 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info