817248
1
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/429
Pagina verder
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
A-Klasse
Handleiding
Bestelnummer 65155031 07 Onderdeelnummer 1765847500Z107 Uitgave ÄJ 2015-Ma
É1765847500Z107zËÍ
1765847500Z107
A-Klasse Handleiding
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-auto's
en over Daimler AG vindt u op internet:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op
het volgende adres bereiken:
Daimler AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Deutschland
©Daimler AG: Nadruk, vertaling en reproduc-
tie, ook gedeeltelijk, is zonder schriftelijke
toestemming van Daimler AG niet toege-
staan.
Fabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327 Stuttgart
Duitsland
Symbolen
In deze handleiding vindt u de volgende sym-
bolen:
GWAARSCHUWING
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva-
ren die uw gezondheid of uw leven resp. de
gezondheid of het leven van anderen in gevaar
kunnen brengen.
HMilieu-aanwijzing
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
!De aanwijzingen m.b.t. schade maken u
opmerkzaam op risico's die de auto kunnen
beschadigen.
iNuttige informatie of aanwijzingen die
behulpzaam kunnen zijn.
XDit symbool wijst op een hande-
lingsinstructie die moet worden
opgevolgd.
XMeerdere van dergelijke, op
elkaar volgende symbolen geven
een aanwijzing met meerdere
handelingen aan.
(Ypagina) Dit symbool geeft aan waar meer
informatie over een onderwerp
te vinden is.
YY Dit symbool geeft een waarschu-
wing of handelingsinstructie aan,
die op de volgende pagina wordt
voortgezet.
DisplayDisplay Dit lettertype geeft een melding
op het multifunctioneel display/
multimedia display weer.
Redactiesluiting 08.01.2015
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eerste rit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto. Voor uw eigen veiligheid en voor een
langere levensduur van de auto adviseren wij
u de volgende aanwijzingen en waarschu-
wingsaanwijzingen in deze handleiding op te
volgen. Onoplettendheid kan tot schade aan
de auto en tot persoonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto is afhankelijk van:
RModel
ROpdracht
RLandenuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen
een auto met links stuur. Bij auto's met rechts
stuur wijkt de indeling van onderdelen en
bedieningselementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz past zijn auto's steeds aan de
voortdurende ontwikkeling van de weten-
schap en de techniek aan.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het
recht voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
Ruitvoering
Rtechniek
Daarom kan de beschrijving in sommige
gevallen afwijken van uw voertuig.
Onderdeel van de auto zijn:
RHandleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende hand-
leidingen
Deze documentatie moet altijd in de auto
aanwezig zijn. Alle documentatie moet bij ver-
koop van de auto aan de nieuwe eigenaar
worden overhandigd.
iBeleef de belangrijke functies van de auto
in de interactieve handleiding op internet:
http://www.mercedes-benz.de/
betriebsanleitung
U kunt ook de Mercedes-Benz Guides app
gebruiken:
Apple®iOS
Android™
Houd er alstublieft rekening mee, dat de
Mercedes-Benz Guides app in uw land even-
tueel nog niet beschikbaar is.
De Technische Redactie van Daimler AG
wenst u een goede reis.
1765847500Z107 É1765847500Z107zËÍ
Trefwoordenregister ............................. 4
Inleiding ............................................... 22
In één oogopslag ................................. 27
Veiligheid ............................................. 39
Openen en sluiten ............................... 83
Stoelen, stuurkolom en spiegels ..... 107
Verlichting en ruitenwissers ........... 121
Temperatuurregeling ........................ 137
Rijden en parkeren ........................... 157
Boordcomputer en meldingen ......... 241
Beladen en nuttige informatie ......... 313
Onderhoud en verzorging ................ 329
Pechhulp ............................................ 345
Banden en velgen ............................. 367
Technische gegevens ....................... 405
Inhoudsopgave 3
1, 2, 3 ...
4ETS (elektronisch tractiesys-
teem)
Zie ETS/4ETS (elektronisch trac-
tiesysteem)
4MATIC
Displaymelding .............................. 295
4MATIC (permanente vierwielaan-
drijving) .............................................. 211
12V-contactdoos
Zie Contactdoos
A
Aanhaalmoment wielbouten ............ 383
Aanslepen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten .................................................359
Motornoodstart .............................364
Sleepoog aanbrengen .................... 361
Sleepoog verwijderen .................... 361
ABS (antiblokkeersysteem)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 69
Displaymelding .............................. 262
Waarschuwingslampje ................... 302
Werking/aanwijzingen ..................... 69
Accu (auto)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 353
Displaymelding .............................. 281
Opladen .........................................355
Starthulp ........................................ 357
Achterin
Luchtroosters instellen .................. 156
Achterklep
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 95
Displaymelding .............................. 295
Noodontgrendeling .......................... 96
Openen en sluiten (van buitenaf) ..... 96
Openingsmaat ............................... 416
Zie Achterklep
Achterlicht
Zie Verlichting
Achterruitenwisser
In- en uitschakelen ........................ 132
Wisserblad vervangen .................... 134
Achterruitverwarming
In- en uitschakelen ........................ 147
Probleem (storing) ......................... 148
Achteruitrijcamera
In- en uitschakelen ........................ 221
Reinigingsadviezen ........................ 341
Weergaven op het audiodisplay..... 222
Weergaven op het COMAND-dis-
play ................................................ 222
Werking en aanwijzingen ............... 221
Achteruitrijlicht
Displaymelding .............................. 278
Lampje vervangen ......................... 130
Achteruitversnelling
Inschakelen (handgeschakelde
versnellingsbak) ............................. 170
Achteruitversnelling (keuzehen-
del) ...................................................... 174
Achterzitplaats
Leuning omklappen en terugklap-
pen ................................................ 318
Actieve parkeerassistent
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 215
Displaymelding .............................. 285
Parkeerplaats herkennen ............... 216
Parkeren ........................................ 217
Rijden met een aanhangwagen ...... 215
Uitparkeren .................................... 219
Werking en aanwijzingen ............... 215
Adaptief remlicht ................................ 73
Adaptieve grootlichtassistent
Displaymelding .............................. 279
In- en uitschakelen ........................ 126
Werking en aanwijzingen ............... 125
Adaptieve instelbare demping
Werking en aanwijzingen ............... 210
Adaptieve remassistent
Werking en aanwijzingen ................. 72
ADAPTIVE BRAKE ................................. 77
Additieven (motorolie) ...................... 414
Afmetingen ........................................ 416
Afstandsbediening
Batterijen vervangen (interieur-
voorverwarming) ............................ 153
4Trefwoordenregister
Interieurvoorverwarming-ventila-
tie .................................................. 151
Afstandswaarschuwing (waar-
schuwingslampje) .............................311
Afstandswaarschuwingsfunctie
Waarschuwingslampje ................... 311
Werking en aanwijzingen ................. 71
Airbag
Activering ......................................... 54
Automatische passagiersairba-
guitschakeling .................................. 50
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 47
Displaymelding .............................. 275
Frontairbag (bestuurder, passa-
gier) ................................................. 48
Inleiding ...........................................46
Kneebag ........................................... 48
PASSENGER AIR BAG-controle-
lampjes ............................................ 41
Sidebag ............................................ 49
Windowbags .................................... 49
Airconditioning
Zie Temperatuurregeling
Alarm
Beëindigen (EDW) ............................ 78
EDW (inbraak-diefstal-alarmsys-
teem) ............................................... 78
Functie in- en uitschakelen (EDW) ... 78
Alarmknipperlichten
Displaymelding .............................. 298
In- en uitschakelen ........................ 125
Alarmsysteem
EDW (inbraak-diefstal-alarmsys-
teem) ............................................... 78
Interieurbeveiliging .......................... 80
Wegrijblokkering .............................. 78
Wegsleepbeveiliging ........................ 79
AMG
Performance-stoelen .....................113
RIDE CONTROL sportonderstel ...... 210
AMG menu (boordcomputer) ............ 258
AMG Performance uitlaatsysteem ... 166
Anti-inklemfunctie
Panoramaschuifdak ....................... 102
Zijruiten ...........................................97
Zonnescherm .................................104
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Aquaplaning ....................................... 193
Asbak ..................................................323
Asbelasting, toegestane (rijden
met een aanhangwagen) .................. 419
Assistentiemenu (boordcompu-
ter) ...................................................... 252
Assistentieweergave (boordcom-
puter) ..................................................252
ASSYST PLUS
Bijzonder onderhoud ......................336
Buitenlandse reizen ....................... 337
Informatie over onderhoud ............ 336
Onderhoudsmelding ......................335
Onderhoudsmelding uitschake-
len ................................................. 336
Onderhoudsmelding weergeven.... 336
Weergave onderhoudsinterval
terugzetten .................................... 336
ATTENTION ASSIST
Displaymelding .............................. 283
In- en uitschakelen ........................ 253
Werking en aanwijzingen ............... 225
Audio-menu (boordcomputer) .......... 249
Audiosysteem
Zie Afzonderlijke handleiding
Auteursrecht ........................................ 26
Auto
Aansprakelijkheid voor gebreken ..... 25
Autogegevens ................................ 416
Buiten gebruik stellen .................... 189
Correct gebruik ................................ 25
Displaymelding .............................. 292
Elektronische installatie van de
auto ............................................... 406
Gegevensregistratie ......................... 25
Individueel instellen ....................... 254
Laten zakken................................. 383
Ontgrendelen (sleutel) ..................... 85
Ontgrendelen in geval van nood ...... 94
Opkrikken ...................................... 380
Registratie ....................................... 24
Tegen wegrollen beveiligen ............ 379
Uitrusting ......................................... 23
Vergrendelen (in geval van nood) ..... 95
Vergrendelen (sleutel)...................... 85
Trefwoordenregister 5
Vervoeren ...................................... 363
AUTO-licht
Displaymelding .............................. 279
Zie Verlichting
Autogegevens .................................... 416
Belading van de bagageruimte
(maximaal) .....................................416
Dakbelasting (maximaal) ...............416
Automatisch afzetten van de
motor (ECO start-stop-functie) ......... 164
Automatisch rijlicht .......................... 122
Automatisch starten van de motor
(ECO start-stop-functie) .................... 165
Automatische passagiersairba-
guitschakeling
Displaymelding .............................. 275
Problemen .......................................54
Systeemzelftest ............................... 53
Werking ........................................... 50
Automatische transmissie
Achteruitversnelling inschakelen ... 173
De auto op een helling stoppen .....176
DIRECT SELECT-keuzehendel ........172
DYNAMIC SELECT controller
(Mercedes-AMG auto's) ................. 169
DYNAMIC SELECT toets (alle
auto's behalve Mercedes-AMG
auto's) ...........................................168
Gaspedaalstand .............................176
Handmatig inschakelen ................. 179
Keuzehendel .................................. 174
Kickdown ....................................... 177
Motor starten ................................. 162
Neutraalstand inschakelen ............ 173
Noodprogramma ............................ 182
Olietemperatuur (boordcompu-
ter, Mercedes-AMG auto's) ............ 258
Overzicht ....................................... 171
Parkeerstand automatisch
inschakelen ................................... 173
Parkeerstand inschakelen .............. 172
Parkeerstand inschakelen
(Mercedes-AMG auto's) ................. 175
Probleem (storing) ......................... 182
Rijden met een aanhangwagen ...... 177
Rijstand inschakelen ......................174
Rijtips ............................................ 176
Schakelprocedure .......................... 176
Schakelprogramma-aanduiding ..... 172
Schakelprogramma's ..................... 177
Stuurwielschakelpaddels ...............179
Transmissiestandaanduiding .......... 174
Transmissiestandaanduiding
(DIRECT SELECT-keuzehendel) ...... 172
Transmissiestanden .......................175
Wegrijden ...................................... 162
Autowasserrette (verzorging) .......... 337
B
Bagage beveiligen
Zie Bagage vastzetten
Bagage vastzetten .............................319
Bagagenet .......................................... 317
Bagageruimtebodem
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 320
Opbergvak eronder ........................ 320
Openen en sluiten .......................... 320
Bagageruimtevergroting .................. 318
Banden
Algemene aanwijzingen ................. 383
Band .............................................. 385
Bandenmaat (gegevens) ................ 383
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 368
Controle ......................................... 369
Displaymelding .............................. 289
Draairichting .................................. 379
Informatie bij het rijden ................. 368
Levensduur ....................................370
M+S-banden .................................. 371
MOExtended-banden ..................... 370
Opslaan .........................................379
Profiel ............................................ 369
Verwisselen ................................... 378
Verwisselen van een wiel ...............378
Zomerbanden ................................ 370
Zie Bandenpech
Bandenpech
Auto voorbereiden ......................... 348
MOExtended-banden ..................... 348
TIREFIT-set ..................................... 349
Verwisselen van een wiel/
montage van een reservewiel ........378
Zie Noodwiel
6Trefwoordenregister
Bandenspanning
Bereikt (TIREFIT) ............................ 352
Displaymelding .............................. 289
Geadviseerde ................................. 372
Niet bereikt (TIREFIT) ..................... 351
Oproepen (boordcomputer) ........... 375
Bandenspanningscontrole
Algemene aanwijzingen ................. 375
Bandenspanning elektronisch
controleren .................................... 376
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 375
Opnieuw starten ............................ 377
Waarschuwingslampje ................... 312
Waarschuwingsmelding ................. 376
Werking en aanwijzingen ............... 375
Zendvergunning voor banden-
spanningscontrole ......................... 377
Bandenspanningswaarschuwing
Algemene aanwijzingen ................. 373
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 374
Opnieuw starten ............................ 374
BAS (Brems-Assistent-System,
remassistentsysteem) ........................ 70
Batterij (sleutel)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 88
Controleren ...................................... 88
Vervangen ........................................ 88
Batterij vervangen (afstandsbedie-
ning interieurvoorverwarming) ........ 153
Bedieningssysteem
Zie Boordcomputer
Bedrijfsstoffen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 408
Brandstof....................................... 408
Koelvloeistof (motor) ..................... 414
Motorolie ....................................... 412
Remvloeistof .................................. 414
Ruitensproeiervloeistof .................. 415
Bedrijfsveiligheid
Conformiteitsverklaringen ............... 23
Bekerhouder
Achterin ......................................... 323
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 321
Middenconsole .............................. 322
Bekerhouders
Zie Bekerhouder
Belading bagageruimte (maxi-
maal) ................................................... 416
Benzine ............................................... 410
Bestuurdersportier
Zie Portier
Binnenspiegel
Dimmen (automatisch) .................. 116
Dimmen (handmatig) ..................... 115
Boordcomputer
Bedienen ........................................ 243
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 242
Displaymeldingen .......................... 261
DISTRONIC PLUS ........................... 205
Fabrieksinstelling ........................... 258
Meldingengeheugen ...................... 261
Menu AMG ..................................... 258
Menu assistentie ........................... 252
Menu Assistentieweergave ............ 252
Menu Audio ................................... 249
Menu Instellingen .......................... 254
Menu Navigatie .............................. 247
Menu reis ....................................... 246
Menu Service ................................. 254
Menu Telefoon ............................... 250
Menu-overzicht .............................. 245
Onderhoudsmelding weergeven.... 336
RACETIMER ................................... 259
Standaardweergave ....................... 246
Submenu Auto ............................... 255
Submenu Comfort ......................... 257
Submenu instrumentenpaneel ....... 254
Submenu Verlichting ..................... 255
Submenu Verwarming ................... 256
Tv bedienen ................................... 250
Video-dvd bedienen ....................... 249
Boordgereedschap ............................ 347
Brandblusser ..................................... 347
Brandstof
Aanwijzingen voor Mercedes-
AMG auto's .................................... 411
Actieradius weergeven .................. 246
Actueel verbruik weergeven .......... 246
Additieven ...................................... 411
Trefwoordenregister 7
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 409
E10 ................................................ 410
Informatie over het verbruik .......... 412
Kwaliteit (benzine) ......................... 410
Kwaliteit (dieselbrandstof)............. 411
Lage buitentemperaturen .............. 412
Meter tankinhoud ............................ 29
Probleem (storing) ......................... 185
Rijtips ............................................ 190
Tanken ........................................... 182
Tankinhoud/reserve ...................... 410
Verbruiksstatistiek ......................... 246
Brandstoffilter (displaymelding) ...... 283
Brandstofinhoud
Meter ............................................... 29
Brandstofreserve
Displaymelding .............................. 283
Waarschuwingslampje ................... 309
Zie Brandstof
Brandstoftank
Inhoud ........................................... 410
Probleem (storing) ......................... 185
Brillenvak ........................................... 315
Buitenlandse reis
Mercedes-Benz Service ................. 337
Symmetrisch dimlicht .................... 122
Buitenspiegels
Dimmen (automatisch) .................. 116
Initialiseren .................................... 116
Inklappen bij vergrendeling
(boordcomputer) ............................ 257
Instellen ......................................... 115
Instellingen opslaan (geheugen-
functie) .......................................... 118
Parkeerstand opslaan .................... 117
Uit vergrendeling (Probleem
oplossen) ....................................... 116
Uit- en inklappen (automatisch) ..... 116
Uit- en inklappen (elektrisch) ......... 116
Buitentemperatuurmeter ................. 243
Buitenverlichting
Reinigen ......................................... 341
Zie Verlichting
C
Cd-player (boordcomputer) .............. 249
Centraal vergrendelen
Zie Centrale vergrendeling
Centrale vergrendeling
Automatische vergrendeling
(boordcomputer) ............................ 255
Ver- en ontgrendelen (sleutel) .......... 85
Claxon ................................................... 28
Cockpit
Overzicht ......................................... 28
COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS
Displaymelding .............................. 270
In- en uitschakelen ........................ 253
Werking en aanwijzingen ................. 70
Combischakelaar .............................. 124
Comfortopenen .................................... 98
Comfortopenen en -sluiten (lucht-
recirculatie) ....................................... 148
Comfortsluiten .................................... 99
Conformiteitsverklaring ..................... 23
Contactdoos
Achterin ......................................... 325
Algemene aanwijzingen ................. 325
Bagageruimte ................................ 325
Middenconsole .............................. 325
Controlelampjes
Zie Waarschuwings- en controlelampjes
Crash-actieve noodverlichting ......... 128
D
Dagrijlicht
Displaymelding .............................. 278
In- en uitschakelen (boordcompu-
ter) ................................................. 255
Werking en aanwijzingen ............... 122
Dagteller
Terugzetten (boordcomputer) ........ 247
Weergeven ..................................... 246
Dakbedieningseenheid ....................... 37
Dakbelasting (maximaal) .................. 416
Dakdrager .......................................... 321
Dashboardkastje ............................... 315
Dashboardverlichting ....................... 242
Diagnose-interface .............................. 24
Dieselbrandstof. ................................ 411
Digitale snelheidsmeter ................... 247
8Trefwoordenregister
Dimlicht
Displaymelding.............................. 276
In- en uitschakelen ........................ 123
Lampje vervangen ......................... 129
Omzetten naar symmetrisch dim-
licht bij buitenlandse reizen ........... 122
DIRECT SELECT-keuzehendel
Automatische transmissie ............. 172
Display
Reinigen ......................................... 342
Displaymelding
Algemene aanwijzingen ................. 261
ASSYST PLUS ................................ 335
Auto ............................................... 292
Banden .......................................... 289
Bevestigen (boordcomputer) ......... 261
Motor ............................................. 280
Oproepen (boordcomputer) ........... 261
Rijsystemen ................................... 283
Sleutel ........................................... 298
Veiligheidssystemen...................... 262
Verlichting ..................................... 276
DISTRONIC PLUS
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 199
Displaymelding .............................. 286
Inschakelvoorwaarden ................... 201
Meldingen op het multifunctio-
neel display .................................... 205
Normafstand instellen ................... 203
Rijtips ............................................ 205
Selecteren ..................................... 201
stoppen ......................................... 202
TEMPOMAAT-hendel ...................... 201
Uitschakelen .................................. 204
Werking en aanwijzingen ............... 199
Dodehoekassistent
Displaymelding .............................. 285
In- en uitschakelen (boordcompu-
ter) ................................................. 253
Rijden met een aanhangwagen ...... 232
Werking en aanwijzingen ............... 230
Doorlaadluik ...................................... 317
DYNAMIC SELECT controller
(Mercedes-AMG auto's) .................... 169
DYNAMIC SELECT toets
temperatuurregeling (airconditio-
ning) .............................................. 140
temperatuurregeling (THERMO-
TRONIC) ......................................... 142
DYNAMIC SELECT toets (alle auto's
behalve Mercedes-AMG auto's) ....... 168
E
EBD (elektronische remkrachtver-
deling)
Displaymelding .............................. 264
Werking en aanwijzingen ................. 77
Echt hout (Reinigingsadviezen) ........ 343
ECO start-stop-functie
Algemene aanwijzingen ................. 164
automatische motorstart ............... 165
automatische motorstop ............... 164
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 164
Inleiding ......................................... 164
Uit- en inschakelen ........................ 166
ECO-weergave
Boordcomputer .............................. 246
Werking en aanwijzingen ............... 190
EDW (inbraak-diefstal-alarmsys-
teem)
Alarm beëindigen ............................. 78
In- en uitschakelen .......................... 78
Werking ........................................... 78
EHBO-set ............................................ 346
Elektrische bediening van de por-
tierruiten
Zie Zijruiten
Elektromagnetische verdraag-
zaamheid
Conformiteitsverklaring ................... 24
Elektronisch stabiliteitspro-
gramma
Zie ESP®(elektronisch stabili-
teitsprogramma)
ESP®(elektronisch stabiliteitspro-
gramma)
Aanhangwagenstabilisatie ............... 77
Algemene aanwijzingen ................... 73
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 73
Displaymelding .............................. 262
Eigenschappen ................................ 74
Menu AMG (boordcomputer) ......... 258
Trefwoordenregister 9
Uit- en ingeschakeld (toets,
Mercedes-AMG auto's) .................... 75
Uit- en inschakelen (behalve
Mercedes-AMG auto's) .................... 74
Uit- en inschakelen (boordcompu-
ter, behalve Mercedes-AMG
auto's) ...........................................252
Waarschuwingslampje ................... 304
Werking/aanwijzingen ..................... 73
ETS/4ETS (elektronisch tractie-
systeem) .............................................. 73
Extra snelheidsmeter ........................ 254
F
Frequenties
Mobiele telefoon ............................ 406
Mobilofoon ....................................406
G
Gegevens
Zie Technische gegevens
Geheugenfunctie ............................... 118
Geheugenkaart (audio) ..................... 249
Gekwalificeerde werkplaats ...............24
Gevarendriehoek ...............................346
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelspanner
Activering ......................................... 54
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent ........125
Displaymelding .............................. 277
In- en uitschakelen ........................ 124
Lampje vervangen ......................... 130
H
Handgeschakelde versnellingsbak
Achteruitversnelling inschakelen ... 170
DYNAMIC SELECT toets ................. 168
Motor starten ................................. 162
Neutraalstand inschakelen ............ 170
Schakeladvies ................................ 171
Schakelprogramma ........................ 171
Versnellingshendel ........................ 170
Wegrijden ...................................... 162
Handleiding
Uitvoering van het voertuig .............. 23
Hellingassistent ................................ 163
Hemelbekleding en vloerbedek-
king (reinigingsadviezen) ................. 344
Hoedenplank ...................................... 319
Hogedrukreiniger .............................. 338
HOLD-functie
Displaymelding .............................. 284
inschakelen ................................... 207
Uitschakelen .................................. 208
Werking en aanwijzingen ...............207
Hoofdsteun
Aanbrengen en verwijderen (ach-
terin) .............................................. 112
Hoofdsteunen
Instellen ......................................... 111
Instellen (achterin) ......................... 112
Instellen (mechanisch) ................... 111
Huisdieren in het voertuig .................. 68
I
Inbraak-diefstal-alarmsysteem
Zie EDW (inbraak-diefstal-alarmsysteem)
Inparkeren
Zie Parkeren
Inrij-aanwijzingen .............................. 158
Instellingen
Af fabriek (boordcomputer) ........... 258
Boordcomputer .............................. 254
Instrumentenpaneel
Instellingen ....................................254
Overzicht ......................................... 29
Waarschuwings- en controlelamp-
jes .................................................... 30
Interieurbeveiliging
Deactiveren ..................................... 80
Inschakelen ..................................... 80
Uitschakelen ....................................80
Werking ...........................................80
Interieurverlichting
Leeslampje .................................... 127
Noodverlichting .............................128
Overzicht ....................................... 127
Regeling ......................................... 127
Interieurvoorventilatie
Afstandsbediening ......................... 151
10 Trefwoordenregister
In- en uitschakelen ........................ 151
In- en uitschakelen (op midden-
console) .........................................151
Interieurvoorverwarming
Afstandsbediening ......................... 151
In- en uitschakelen ........................ 151
In- en uitschakelen (op midden-
console) ......................................... 151
Instellen ......................................... 256
Interieurvoorverwarming-ventila-
tie
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 150
Displaymelding .............................. 296
Probleem (displaymelding) ............. 155
Vertrektijd instellen ....................... 153
ISOFIX-kinderzitjebevestiging ............ 59
K
Kentekenplaatverlichting (display-
melding) ............................................. 277
Keuzehendel
Reinigen ......................................... 343
KEYLESS GO
Comfortsluiten ................................. 99
Deactiveren ..................................... 85
Ontgrendelen ................................... 85
Vergrendelen ................................... 85
Kickdown
Handmatig schakelen .................... 181
Rijtips ............................................ 177
Kinderbeveiliging
Achterportieren ............................... 68
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 67
Zijruiten achterin .............................68
Kinderen
Veiligheidssysteem .......................... 58
Kinderzitje
Adviezen .......................................... 66
Geschikte plaatsen .......................... 62
ISOFIX .............................................. 59
Naar achteren gericht zitje .............. 62
Naar voren gericht zitje .................... 62
Op passagiersstoel .......................... 61
Top Tether .......................................59
Kneebag ...............................................48
Koeling
Zie Temperatuurregeling
Koeling met luchtdroging in- en uit-
schakelen ...........................................143
Koelvloeistof (motor)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 414
Displaymelding .............................. 280
Peil controleren .............................334
Temperatuur (boordcomputer,
Mercedes-AMG auto's) .................. 258
Temperatuurweergave ................... 243
Waarschuwingslampje ................... 309
Kogelkop
Inklappen ....................................... 237
Uitklappen ..................................... 236
Koplampen
Beslagen ........................................ 126
Reinigingsinstallatie (aanwijzin-
gen) ............................................... 415
Koplampen instellen ......................... 124
Krik
Gebruiken ...................................... 380
Opbergplaats ................................. 347
Kunststof bekleding (reinigingsad-
viezen) ................................................ 343
L
Lak (reinigingsadviezen) ................... 339
Lakcode .............................................. 408
Lampje vervangen
Achteruitrijlicht.............................. 130
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 128
Dimlicht ......................................... 129
Grootlicht ....................................... 130
Mistachterlicht ............................... 130
Overzicht typen lampjes................ 128
Remlicht ........................................ 130
Richtingaanwijzer (achter) ............. 130
Richtingaanwijzer (voor) ................ 130
Lampjes
Zie Waarschuwings- en controlelampjes
Lampjes vervangen
Afdekking (voorste wielkuip) ver-
wijderen en aanbrengen ................ 129
Leeslampje ......................................... 127
Trefwoordenregister 11
Lendensteun
4-weg lendensteun instellen .......... 112
Lichtsensor (Displaymelding) .......... 279
Lichtsignaal .......................................125
Lichtsterkteregelaar (dashboard-
verlichting) ...........................................29
LIM-controlelampje
DISTRONIC PLUS ...........................201
TEMPOMAAT .................................. 195
Variabele SPEEDTRONIC ................ 197
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchtfilter (displaymelding) ............. 283
Luchthoeveelheid instellen .............. 146
Luchtrecirculatie in- en uitschake-
len ....................................................... 148
Luchtroosters
Achterin ......................................... 156
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 155
Middelste luchtroosters instellen ... 156
Zijluchtroosters instellen ...............156
Luchtverdeling instellen ................... 145
M
M+S-banden ....................................... 371
Make-upspiegel (in zonneklep) ........323
Matte lak (reinigingsadviezen) ......... 339
Melding
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen (boordcom-
puter) ..................................................261
Menu Service (boordcomputer) ....... 254
Mercedes-Benz Intelligent Drive
Verkeerstekenassistent ................. 227
Mercedes-Benz noodoproepsys-
teem
Toets in de dakbedieningseen-
heid ............................................... 325
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Middenconsole
Boven ............................................... 33
Onder ............................................... 34
Milieubescherming
Algemene aanwijzingen ................... 22
Terugname van de oude auto ........... 22
Mistachterlicht
Displaymelding .............................. 278
In- en uitschakelen ........................ 123
Lampje vervangen ......................... 130
Mobiele telefoon
Aanwijzingen/aanbrengen ............. 326
Frequenties ....................................406
Inbouw ...........................................406
Menu (boordcomputer) .................. 250
Voorgeïnstalleerde houder ............. 327
Zendvermogen (maximaal) ............. 406
Mobilofoon
Frequenties ....................................406
Inbouw ...........................................406
Zendvermogen (maximaal) ............. 406
MOExtended-banden ......................... 348
Monteren van een wiel
Auto laten zakken .......................... 383
Auto opkrikken .............................. 380
Auto tegen wegrollen beveiligen .... 379
Auto voorbereiden ......................... 379
Wiel monteren ............................... 382
Wiel verwijderen ............................ 382
Motor
Aanslepen (auto) ............................ 364
Afzetten ......................................... 186
Displaymelding .............................. 280
ECO start-stop-functie ................... 164
Motornummer ................................ 408
Onregelmatig draaien .................... 167
Starten (belangrijke veiligheids-
voorschriften) ................................ 161
Starten met sleutel ........................ 162
Starten met start-stop-toets .......... 162
Starthulp ........................................ 357
Startproblemen .............................. 167
Waarschuwingslampje (motordia-
gnose) ............................................ 308
Motorelektronica
Aanwijzingen .................................. 406
Probleem (storing) ......................... 167
Motorkap
Actieve motorkap (voetgangers-
bescherming) ................................. 330
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 330
Displaymelding .............................. 295
Openen .......................................... 331
12 Trefwoordenregister
Sluiten ........................................... 332
Motorolie
Aanwijzingen m.b.t. kwaliteit......... 412
Aanwijzingen m.b.t. oliepeil en -
verbruik ......................................... 332
Additieven ...................................... 414
Bijvullen ......................................... 333
Displaymelding .............................. 282
Inhoud ........................................... 413
Oliepeil controleren ....................... 332
Oliepeil met oliepeilstaaf contro-
leren .............................................. 332
Temperatuur (boordcomputer,
Mercedes-AMG auto's) .................. 258
Viscositeit ...................................... 414
Mp3
Bedienen ........................................ 249
Multifunctioneel display
Permanente weergave ................... 255
Werking en aanwijzingen ............... 245
Multifunctioneel stuurwiel
Boordcomputer bedienen .............. 243
Overzicht ......................................... 31
N
Navigatie
Menu (boordcomputer) .................. 247
Neutraalstand inschakelen (hand-
geschakelde versnellingsbak) ......... 170
Noodgeval
Automatische maatregelen na
een ongeval ..................................... 57
Noodontgrendeling
Achterklep ....................................... 96
Auto ................................................. 94
Bestuurdersportier ........................... 94
Noodprogramma automatische
transmissie ........................................ 182
Noodsleutel
Aanbrengen ..................................... 88
Auto vergrendelen ........................... 95
Bestuurdersportier ontgrendelen ..... 94
verwijderen ...................................... 87
Werking/aanwijzingen ..................... 87
Noodvergrendeling auto ..................... 95
Noodwiel
Algemene aanwijzingen ................. 401
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 401
Technische gegevens ..................... 403
Verwijderen ................................... 401
O
Onderstel
Adaptieve instelbare demping ....... 211
Onderstelafstelling
AMG RIDE CONTROL sportonder-
stel ................................................ 210
Ongeval
Automatische maatregelen na
een ongeval ..................................... 57
Ontgrendeling
Binnen (centrale-ontgrendelings-
toets)............................................... 93
Noodontgrendeling .......................... 94
Opbergvak
Armsteun (onder)........................... 316
Armsteun (voorin) .......................... 316
Bagagenet ...................................... 317
Bekerhouder .................................. 321
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 315
Bestuurders- resp. passagiers-
stoel (onder) .................................. 316
Brillenvak ....................................... 315
Dashboardkastje ............................ 315
Kaartenvakken ............................... 317
Middenconsole .............................. 315
Middenconsole (achterin) .............. 317
Opschakelaanwijzing (boordcom-
puter, Mercedes-AMG auto's) .......... 258
Origineel onderdeel ............................. 22
P
Paniekalarm ......................................... 40
Panoramaschuifdak
Anti-inklemfunctie ......................... 102
Bedienen ........................................ 102
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 101
Probleem (storing) ......................... 106
Sluiten bij regen (als de auto is
geparkeerd) ................................... 103
Trefwoordenregister 13
Sluiten bij regen (als de auto rijdt) .. 103
Zonneschermen van het schuif-
dak bedienen ................................. 104
Parkeerhulp
Actieve parkeerassistent ............... 215
Zie Buitenspiegels
Zie PARKTRONIC
Parkeerlicht
Displaymelding .............................. 278
In- en uitschakelen ........................ 123
Parkeerrem
Displaymelding .............................. 265
Elektrische parkeerrem .................. 187
Waarschuwingslampje ................... 308
Parkeren
Achteruitrijcamera ......................... 221
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 186
Parkeerrem .................................... 187
Parkeerstand buitenspiegel aan
passagierszijde .............................. 117
Zie Actieve parkeerassistent
Zie PARKTRONIC
PARKTRONIC
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 212
Bereik sensoren ............................. 213
Probleem (storing) ......................... 215
Rijsysteem ..................................... 212
Uit- en inschakelen ........................ 214
Waarschuwingsdisplay................... 214
Werking en aanwijzingen ............... 212
Passagiersairbaguitschakeling
Displaymelding .............................. 275
Problemen ....................................... 54
Systeemzelftest ............................... 53
Werking ........................................... 50
PASSENGER AIR BAG
Controlelampjes .............................. 41
Displaymelding .............................. 275
Probleem (storing) ......................... 275
Pech
Waar vind ik wat? ........................... 346
Zie Aanslepen
Zie Bandenpech
Zie Slepen
Portier
Automatische vergrendeling
(boordcomputer) ............................ 255
Automatische vergrendeling
(schakelaar) ..................................... 94
Bedieningseenheid ........................... 36
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 92
Centraal ver- en ontgrendelen
(sleutel)............................................ 85
Displaymelding .............................. 295
Noodontgrendeling .......................... 94
Noodvergrendeling .......................... 95
Openen (van binnenuit) .................... 93
PRE-SAFE®(preventieve inzitten-
denbescherming)
Displaymelding .............................. 270
Werking ........................................... 56
Preventieve inzittendenbescher-
ming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzit-
tendenbescherming)
Programmering wijzigen (sleutel) ...... 86
Q
QR-code
Mercedes-Benz Guide app ................. 1
Reddingskaart .................................. 25
R
RACE START
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 209
RACE START (auto's in AMG-uitvoe-
ring) .................................................... 209
RACETIMER (boordcomputer) .......... 259
Radio
zender selecteren .......................... 249
Zie Afzonderlijke handleiding
Radiografische onderdelen van het
voertuig
Conformiteitsverklaring ................... 23
Reddingskaart ..................................... 25
Rem
BAS .................................................. 70
14 Trefwoordenregister
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 192
Displaymelding .............................. 262
EBD .................................................. 77
Hellingassistent ............................. 163
HOLD-functie ................................. 207
Parkeerrem .................................... 187
Remvloeistof (aanwijzingen) .......... 414
Rijtips ............................................ 192
Remassistentsysteem
Zie BAS (Brems-Assistent-Sys-
tem, remassistentsysteem)
Remkrachtverdeling
Zie EBD (elektronische rem-
krachtverdeling)
Remlicht
Adaptief ........................................... 73
Displaymelding .............................. 277
Lampje vervangen ......................... 130
Remmen
ABS .................................................. 69
Adaptieve remassistent ................... 72
Waarschuwingslampje ................... 301
Remvloeistof
Aanwijzingen .................................. 414
Displaymelding .............................. 269
Reserve (brandstoftank)
Zie Brandstof
Restwarmte (temperatuurrege-
ling) ..................................................... 149
Richtingaanwijzer
In- en uitschakelen ........................ 124
Lampje vervangen (achter) ............ 130
Lampje vervangen (vóór) ............... 130
Richtingaanwijzers
Displaymelding .............................. 277
Richtlijnen met betrekking tot
belading ............................................. 314
Rijden door het water ....................... 193
Rijden in de winter
Algemene aanwijzingen ................. 370
Glad wegdek.................................. 193
Sneeuwkettingen ........................... 371
Rijden met een aanhangwagen
7-polige stekker............................. 238
Aanhangwagen aankoppelen ......... 237
Aanhangwagen afkoppelen ............ 237
Aanhangwagengewichten .............. 419
Actieve parkeerassistent ............... 215
Algemene aanwijzingen ................. 235
Asbelasting, toegestane ................ 419
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 233
Displaymelding trekhaak ............... 296
Displaymelding verlichting ............. 276
Dodehoekassistent ........................ 232
ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma) ..................................... 77
Inbouwmaten ................................. 417
Kogelkop inklappen ....................... 237
Kogelkop uitklappen ...................... 236
Rijtips ............................................ 235
Spanningsvoorziening .................... 238
Trekhaak reinigen .......................... 342
Uitvalcontrole bij LED's ................. 238
Wegrijden met een aanhangwa-
gen ................................................ 163
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijstrookpakket ................................. 230
Rijsysteem
Achteruitrijcamera ......................... 221
Actieve parkeerassistent ............... 215
AMG RIDE CONTROL sportonder-
stel ................................................ 210
ATTENTION ASSIST ........................ 225
Displaymelding .............................. 283
DISTRONIC PLUS ........................... 199
Dodehoekassistent ........................ 230
HOLD-functie ................................. 207
PARKTRONIC ................................. 212
RACE START (auto's in AMG-uit-
voering) .......................................... 209
Rijstrookassistent .......................... 232
Rijstrookpakket ............................. 230
SPEEDTRONIC ............................... 197
TEMPOMAAT .................................. 194
Verkeerstekenassistent ................. 227
Wegrijassistent .............................. 208
Rijtips
Afdalingen ...................................... 192
Algemeen ....................................... 190
Aquaplaning ................................... 193
Automatische transmissie............. 176
Beperkte remwerking op wegen
waarop gestrooid is ....................... 192
Trefwoordenregister 15
Brandstof ....................................... 190
Buitenlandse reis ........................... 122
De eerste 1.500 km ....................... 158
DISTRONIC PLUS ........................... 205
Glad wegdek in de winter .............. 193
Inrij-aanwijzingen ........................... 158
Nat wegdek ................................... 192
Nieuwe remblokken .......................193
Remmen ........................................ 192
Rijden door water op de weg ......... 193
Rijden in de winter ......................... 193
Rijden met een aanhangwagen ...... 235
Rijden op nat wegdek .................... 193
Sneeuwkettingen ........................... 371
Symmetrisch dimlicht .................... 122
Rijveiligheidssysteem
ABS (antiblokkeersysteem) .............. 69
Adaptief remlicht .............................73
Adaptieve remassistent ...................72
ADAPTIVE BRAKE............................. 77
Afstandswaarschuwingsfunctie ........ 71
BAS (remassistentsysteem) ............. 70
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 69
COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS ................................................ 70
EBD (Electronic Brake-force Dis-
tribution) .......................................... 77
ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma) ..................................... 73
Overzicht ......................................... 68
Stuurassistent STEER CONTROL ...... 77
Ritregistratie ..................................... 246
Rondetijd (RACETIMER) ..................... 259
Ruiten
Reinigen ......................................... 340
Zie Zijruiten
Ruitensproeierinstallatie
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 415
Bijvullen ......................................... 335
Ruitensproeiervloeistof
Displaymelding .............................. 297
Zie Ruitensproeierinstallatie
Ruitenwisserbladen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 132
Reinigen ......................................... 340
Vervangen (op achterruit) .............. 134
Vervangen (voorruit) ...................... 133
Ruitenwissers
Achterruitenwisser ......................... 132
Displaymelding .............................. 298
In- en uitschakelen ........................ 131
Probleem (storing) ......................... 136
Wisserbladen vervangen ................ 132
S
Schakelprogramma
Aanduiding ..................................... 174
Handgeschakelde versnellings-
bak................................................ 171
SETUP (boordcomputer)) ............... 258
Weergave (DIRECT SELECT-keu-
zehendel) ....................................... 172
Schakelprogramma's
Automatische transmissie ............. 177
Schuifdak
Zie Panoramaschuifdak
Sensoren (reinigingsadviezen) ......... 341
Servicemelding
Zie ASSYST PLUS
SETUP (boordcomputer) ................... 258
Sidebag ................................................ 49
Sierelementen (reinigingsadvie-
zen) ..................................................... 343
Sigarettenaansteker ......................... 324
Sjorogen ............................................. 319
Sleepoog ............................................ 347
Slepen
Aanwijzingen voor auto's met
4MATIC .......................................... 363
Auto vervoeren .............................. 363
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 359
Met beide assen op de grond ........ 362
Met opgetilde vooras ..................... 362
Sleepoog aanbrengen .................... 361
Sleepoog verwijderen .................... 361
Sleutel
Batterij controleren.......................... 88
Batterij vervangen ............................ 88
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 84
Comfortopenen ................................ 98
16 Trefwoordenregister
Comfortsluiten .................................99
Displaymelding .............................. 298
KEYLESS GO startfunctie ................. 86
Motor starten ................................. 162
Noodsleutel .....................................87
Portieren centraal ver- en ont-
grendelen ......................................... 85
Probleem (storing) ........................... 90
Programmering veranderen .............86
Stand (contactslot) ........................ 159
Verlies .............................................. 90
Sleutelstanden
Start-stop-toets ............................. 159
Sleutelstanden (contactslot) ............ 159
Sluiten bij regen (panoramaschuif-
dak) ..................................................... 103
Sluitsignaal (boordcomputer) .......... 256
Sneeuwkettingen .............................. 371
Snelheid begrenzen
Zie SPEEDTRONIC
Snelheid regelen
Zie TEMPOMAAT
Snelheidsmeter
Digitale .......................................... 247
Extra snelheidsmeter in- en uit-
schakelen ...................................... 254
In het instrumentenpaneel ............... 29
Segmenten .................................... 242
Weergave-eenheid selecteren ........ 254
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
SPEEDTRONIC
Actuele snelheid opslaan ............... 198
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 197
Displaymelding .............................. 287
LIM-controlelampje ........................ 197
Permanente ................................... 199
Selecteren ..................................... 198
Variabele ....................................... 197
Variabele uitschakelen ................... 199
Werking en aanwijzingen ............... 197
SPEEDTRONIC (variabel)
Actuele snelheid opslaan of de als
laatste opgeslagen snelheid
oproepen ....................................... 198
Spiegel
Zie Binnenspiegel
Zie Buitenspiegels
Spiegelrichtingaanwijzers
Reinigen ......................................... 341
Spiegels
Zie Make-upspiegel (in zonneklep)
Spoorassistent
Displaymelding .............................. 284
In- en uitschakelen (boordcompu-
ter) ................................................. 253
Werking en aanwijzingen ............... 232
SPORT handling mode
Uit- en inschakelen (Mercedes-
AMG auto's) ..................................... 75
Waarschuwingslampje ................... 306
Stadslicht
In- en uitschakelen ........................ 123
Start-stop-functie
Zie ECO start-stop-functie
Start-stop-toets
Motor starten ................................. 162
Verwijderen ................................... 161
Starten (motor) .................................. 161
Starthulp (motor) .............................. 357
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin ................................................ 46
STEER CONTROL
Zie Stuurassistent STEER CONTROL
Stoel
Bekleding reinigen ......................... 343
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 109
Correcte zithouding bestuurder ..... 108
Hoofdsteun instellen ...................... 111
Instellen (elektrisch) ...................... 111
Instellen (mechanisch) ................... 110
Instellen (Performance-stoel)......... 113
Instellingen opslaan (geheugen-
functie) .......................................... 118
Leuning (achter) omklappen en
terugklappen ................................. 318
Stoelverwarming in- en uitschake-
len ................................................. 113
Stoelverwarming probleem ............ 114
Stoelen
4-weg lendensteun instellen .......... 112
Stopwatch (RACETIMER) ................... 259
Storing oproepen
Zie Displaymelding
Trefwoordenregister 17
Storingsmelding
Zie Displaymelding
Stuurassistent STEER CONTROL ........ 77
Stuurinrichting
Displaymelding .............................. 297
Stuurkolom
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten .................................................114
Instellen (mechanisch) ................... 114
Reinigen ......................................... 343
Stuurslot
Zie Sleutelstanden
Stuurwiel
Schakelpaddels .............................179
Toetsen (boordcomputer) .............. 243
Toetsenoverzicht .............................31
Stuurwielschakelpaddels ................. 179
T
Tank
Zie Brandstoftank
Tankdop
Zie Tankdopklep
Tankdopklep
Openen .......................................... 183
Tanken
Aanwijzingen voor Mercedes-
AMG auto's .................................... 411
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten .................................................182
Brandstofmeter ................................ 29
Tanken ...........................................183
Zie Brandstof
Tankinhoud
Actieradius weergeven (boord-
computer) ...................................... 246
Tassenhaak ........................................ 319
Technische gegevens
Aanhangwagengewichten .............. 419
Autogegevens ................................ 416
Banden en velgen .......................... 383
Informatie...................................... 406
Inhouden ....................................... 408
Noodwiel ........................................ 403
Telefoon
Displaymelding .............................. 297
Gesprek aannemen (multifunctio-
neel stuurwiel) ............................... 251
Gesprek weigeren/beëindigen ...... 251
Inleiding ......................................... 250
Menu (boordcomputer) .................. 250
Nummer herhalen .......................... 251
Nummer uit telefoonboek .............. 251
Telefoonvak ................................... 316
Temperatuur
Buitentemperatuur ......................... 243
Instellen (temperatuurregeling) ..... 144
Koelvloeistof .................................. 243
Koelvloeistof (boordcomputer,
Mercedes-AMG auto's) .................. 258
Motorolie (boordcomputer,
Mercedes-AMG auto's) .................. 258
Transmissievloeistof (boordcom-
puter, Mercedes-AMG auto's) ........ 258
Temperatuurregeling
Achterruitverwarming in- en uit-
schakelen ...................................... 147
Airconditioning .............................. 139
Algemene aanwijzingen ................. 138
Automatisch regelen ...................... 144
Automatische temperatuurrege-
ling THERMOTRONIC (2 zones) ...... 141
Comfortopening resp. sluiting
(luchtrecirculatie) ........................... 148
Condens van ruiten verwijderen .... 147
Controlelampje .............................. 144
In- en uitschakelen ........................ 142
Informatie m.b.t. het gebruik van
de airconditioning .......................... 139
Informatie m.b.t. het gebruik van
de automatische temperatuurre-
geling THERMOTRONIC ................. 141
Interieurvoorverwarming-ventila-
tie .................................................. 150
Koeling met luchtdroging ............... 143
Luchthoeveelheid instellen ............ 146
Luchtrecirculatie in- en uitschake-
len ................................................. 148
Luchtroosters instellen .................. 155
Luchtverdeling instellen ................. 145
Overzicht van de systemen ............ 138
Probleem met de achterruitver-
warming ......................................... 148
18 Trefwoordenregister
Problemen met de functie "Koe-
ling met luchtdroging" ...................144
Restwarmte in- en uitschakelen ..... 149
Temperatuur instellen .................... 144
Voorruit ontwasemen .................... 146
ZONE-functie in- en uitschakelen ... 146
TEMPOMAAT
Actuele snelheid opslaan en vast-
houden .......................................... 195
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 194
Displaymelding .............................. 287
Inschakelvoorwaarden ................... 195
LIM-controlelampje ........................ 195
Rijsysteem ..................................... 194
Selecteren ..................................... 195
Snelheid instellen .......................... 196
TEMPOMAAT-hendel ......................195
Uitschakelen .................................. 196
Werking en aanwijzingen ...............194
Tijdmeting (RACETIMER) ................... 259
TIREFIT-set ......................................... 349
Bandenspanning wordt bereikt ...... 352
Bandenspanning wordt niet
bereikt ...........................................351
Toerenteller ....................................... 243
Toetsen in het stuurwiel ................... 243
TopTether ............................................. 59
Totaal afgelegde afstand .................. 246
Transmissie
Zie Automatische transmissie
Zie Handgeschakelde versnellingsbak
Transmissiestandaanduiding
(DIRECT SELECT-keuzehendel) ......... 172
Transport (auto) ................................ 363
Trekhaak
Zie Rijden met een aanhangwagen
Tripcomputer (boordcomputer) ....... 246
Tv
Bedienen (boordcomputer) ............ 250
Zie Afzonderlijke handleiding
Typeplaatje
Zie Voertuigtypeplaatje
U
Uitlaat
Zie Uitlaatsierstuk
Uitlaatsierstuk
Reinigen ......................................... 342
V
Variabele SPEEDTRONIC
Zie SPEEDTRONIC
Veiligheid
Kinderen in de auto .......................... 57
Veiligheidsgordel
Afdoen ............................................. 45
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 43
Correct gebruik ................................ 44
Displaymelding .............................. 271
Gordelaanpassing in- en uitscha-
kelen (boordcomputer) .................. 257
Hoogte instellen ............................... 44
Inleiding ...........................................42
Omgespen ....................................... 44
Reinigen ......................................... 344
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin ...........................................46
Waarschuwingslampje (werking) ...... 46
Veiligheidsgordels
Gordelaanpassing voor bestuur-
der en passagier .............................. 46
Veiligheidssysteem
Displaymelding .............................. 272
Inleiding ...........................................40
Waarschuwingslampje ...................308
Waarschuwingslampje (functie) ....... 41
Veiligheidssystemen inzittenden
Automatische maatregelen na
een ongeval ..................................... 57
Automatische passagiersairba-
guitschakeling .................................. 50
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 41
Controlelampjes PASSENGER AIR
BAG ................................................. 41
Huisdieren in het voertuig ................ 68
Inleiding veiligheidssysteem ............ 40
Kinderen in de auto .......................... 57
Pechlamp veiligheidssysteem .......... 41
PRE-SAFE®(preventieve inzitten-
denbescherming) .............................56
Veiligheidsgordels ............................ 42
Trefwoordenregister 19
Velgen
Algemene aanwijzingen ................. 383
Ventilatie
Luchtroosters instellen .................. 155
Verbruiksstatistiek (boordcompu-
ter) ...................................................... 246
Vergrendeling
Zie Centrale vergrendeling
Vergrendeling (portieren)
Automatisch .................................... 94
Binnen (centrale-vergrendelings-
toets) ............................................... 93
Noodvergrendeling .......................... 95
Verkeerstekenassistent
Aanwijzingsfunctie in- of uitscha-
kelen .............................................. 252
belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 228
Displaymelding .............................. 286
Inschakelen ................................... 228
Weergave in het instrumentenpa-
neel ................................................ 228
Werking en aanwijzingen ............... 227
Verlichting
Adaptieve grootlichtassistent ........ 125
Alarmknipperlichten ...................... 125
Automatisch rijlicht ........................ 122
Buitenlandse reizen ....................... 122
Dagrijlicht in- en uitschakelen
(boordcomputer) ............................ 255
Dimlicht ......................................... 123
Grootlicht ....................................... 124
Instelling buitenverlichting ............. 122
Koplampen beslagen ..................... 126
Lichtbundel .................................... 124
Lichtsignaal ................................... 125
Mistachterlicht ............................... 123
Parkeerlicht ................................... 123
Richtingaanwijzers ......................... 124
Stadslicht ....................................... 123
Verlichtingsschakelaar ................... 122
Versnellingsindicatie (boordcom-
puter, Mercedes-AMG auto's) .......... 258
Verwarming
Zie Temperatuurregeling
Verzorging
Aanwijzingen .................................. 337
Achteruitrijcamera ......................... 341
Autowasstraat ............................... 337
Buitenverlichting ............................ 341
Dakbekleding ................................. 344
Display ........................................... 342
Echt hout ....................................... 343
Hogedrukreiniger ........................... 338
Interieur ......................................... 342
Kunststof bekleding ....................... 343
Lak ................................................. 339
Matte lak ....................................... 339
Met de hand wassen ...................... 338
Ruiten ............................................ 340
Ruitenwisserbladen ....................... 340
Sensoren ....................................... 341
Sierelementen ............................... 343
Spiegelrichtingaanwijzers .............. 341
Stoelbekleding ............................... 343
Stuurwiel ....................................... 343
Trekhaak ........................................ 342
Uitlaatsierstuk ............................... 342
Veiligheidsgordel........................... 344
Versnellings- of keuzehendel ......... 343
Vloerbedekking .............................. 344
Wielen ............................................ 339
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Video
Dvd bedienen ................................. 249
Video-dvd
Bedienen (boordcomputer) ............ 249
VIN
Stoel .............................................. 408
Voertuigtypeplaatje ....................... 408
Vloermat ............................................ 327
Voertuig
Wegrijden ...................................... 162
Voertuigidentificatienummer
Zie VIN
Voertuigtypeplaatje .......................... 408
Voorruit
Ontwasemen .................................. 146
W
Waarschuwings- en controlelamp-
jes
ABS ................................................ 302
Afstandswaarschuwing .................. 311
20 Trefwoordenregister
Bandenspanningscontrole ............. 312
Brandstofreserve........................... 309
COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS .............................................. 311
ESP®.............................................. 304
ESP®OFF ....................................... 305
Koelvloeistof .................................. 309
LIM (DISTRONIC PLUS) .................. 201
LIM (TEMPOMAAT) ........................ 195
LIM (variabele SPEEDTRONIC)....... 197
Motordiagnose ............................... 308
Overzicht ......................................... 30
PASSENGER AIR BAG ...................... 41
Remmen ........................................ 301
SPORT handling mode................... 306
Veiligheidsgordel........................... 300
Veiligheidssysteem........................ 308
Waarschuwingslampje
Veiligheidsgordels .......................... 300
Wegrijassistent
Activeren ....................................... 209
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 208
Wegrijblokkering ................................. 78
Wegrijden
Aanhangwagen .............................. 163
Algemene aanwijzingen ................. 162
Automatische transmissie ............. 162
Handgeschakelde versnellings-
bak................................................ 162
Hellingassistent ............................. 163
Wegsleepbeveiliging
Deactiveren ..................................... 79
Inschakelen ..................................... 79
Uitschakelen .................................... 79
Werking ........................................... 79
Wielen
Aanhaalmoment ............................. 383
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 368
Controle ......................................... 369
Informatie bij het rijden ................. 368
Noodwiel........................................ 401
Opslaan ......................................... 379
Reinigen ......................................... 339
Velgen- resp. bandenmaat ............. 383
Verwisselen ................................... 378
Verwisselen van een wiel ............... 378
Wiel monteren ............................... 382
Wiel verwijderen ............................ 382
Wielkeg .............................................. 379
Windowbags
Displaymelding .............................. 273
Werking ........................................... 49
Winterbanden
M+S-banden .................................. 371
Snelheid begrenzen (boordcom-
puter) ............................................. 255
Z
Zekeringen
Aansluitschema ............................. 366
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 364
Voor verwisseling ........................... 365
Zekeringenhouder in de been-
ruimte voor de passagier ............... 366
Zekeringenhouder in de motor-
ruimte ............................................ 365
Zijbekleding openen en sluiten ........ 130
Zijruiten
Anti-inklemfunctie ............................ 97
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 97
Comfortopenen ................................ 98
Comfortsluiten ................................. 99
Initialiseren .................................... 100
Openen en sluiten ............................ 97
Probleem (storing) ......................... 101
Zomerbanden ..................................... 370
Zonbeschermingsfolie ...................... 328
ZONE-functie
In- en uitschakelen ........................ 146
Zonneklep .......................................... 323
Zonnescherm
Panoramaschuifdak ....................... 104
Trefwoordenregister 21
Milieubescherming
Algemene aanwijzingen
HMilieu-aanwijzing
Daimler AG is voorstander van een geïnte-
greerde milieubescherming.
Hierbij wordt gestreefd naar spaarzaam
gebruik van hulpbronnen en het ontzien van
de natuurlijke leefomstandigheden, waarvan
het behoud voor mens en natuur van belang
is.
Door op milieubewuste wijze gebruik te
maken van het voertuig ontziet u het milieu.
Het brandstofverbruik, alsmede slijtage van
motor, remmen en banden, zijn sterk afhan-
kelijk van de volgende factoren:
Rde bedrijfsomstandigheden van het voer-
tuig
Ruw persoonlijke rijstijl.
Beide factoren kunt u beïnvloeden. Daarom
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
Bedrijfsomstandigheden
RHet rijden van korte afstanden vermijden;
deze verhogen het brandstofverbruik.
RDe juiste bandenspanning aanhouden.
RGeen onnodige ballast meenemen.
RNiet meer benodigde dakdragers verwijde-
ren.
REen regelmatig onderhouden voertuig ont-
ziet het milieu. Daarom de voorgeschreven
onderhoudsintervallen aanhouden.
RDe onderhoudswerkzaamheden altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten uit-
voeren.
Uw persoonlijke rijstijl
RTijdens het starten geen gas geven.
RDe motor niet stationair laten warm-
draaien.
RAnticiperend rijden en voldoende afstand
houden ten opzichte van uw voorligger.
RVeelvuldig en sterk accelereren en remmen
vermijden.
RTijdig schakelen en in de versnellingen
slechts tot Ôvan het maximumtoerental
doortrekken.
RDe motor afzetten als het verkeer gedu-
rende langere tijd stilstaat.
RHet brandstofverbruik controleren.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer
terug om deze overeenkomstig de richtlijn
autowrakken van de Europese Unie (EU) mili-
euvriendelijk af te voeren.
Voor het inleveren van oude auto's is er een
netwerk van inzamelpunten en demontage-
bedrijven beschikbaar. Bij deze bedrijven
kunt u uw auto gratis afgeven. Hierdoor levert
u een waardevolle bijdrage aan het sluiten
van de recyclingkringloop en het ontzien van
de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor
de terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Originele Mercedes-Benz-onderdelen
HMilieu-aanwijzing
Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggregaten
en -onderdelen aan van dezelfde kwaliteit als
nieuwe onderdelen. Hiervoor geldt dezelfde
aansprakelijkheid voor gebreken als voor
nieuwe onderdelen.
!In de volgende delen van de auto kunnen
van de auto kunnen airbags, gordelspan-
ners, regeleenheden en sensoren van deze
veiligheidssystemen ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
22 Inleiding
RInstrumentenpaneel
RMiddenconsole.
In deze gebieden geen accessoires, bij-
voorbeeld een audiosysteem, monteren.
Geen reparaties of laswerkzaamheden uit-
voeren. De functionaliteit van de veilig-
heidssystemen kan nadelig worden beïn-
vloed.
Als naderhand accessoires moeten worden
gemonteerd, dit laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgege-
ven onderdelen, banden en velgen evenals
veiligheidsrelevante accessoires worden
gebruikt, kan de bedrijfsveiligheid van de
auto in het geding komen. De werking van
veiligheidsrelevante systemen, bijvoorbeeld
het remsysteem kunnen gestoord worden.
Uitsluitend originele Mercedes-Benz-onder-
delen of onderdelen van dezelfde kwaliteit
gebruiken. Alleen voor uw type auto goedge-
keurde banden en velgen en accessoires
gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onder-
delen en voor de auto goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun
betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid.
Andere onderdelen kan Mercedes-Benz,
ondanks voortdurende marktverkenningen,
niet beoordelen. Ook als in een enkel geval
een goedkeuring door een keuringsinstantie
of officiële instantie aanwezig is, neemt
Mercedes-Benz geen verantwoordelijkheid
voor het gebruik in Mercedes-Benz-auto's.
In Duitsland worden bepaalde onderdelen
alleen goedgekeurd voor in- of ombouw als
deze voldoen aan de geldende wettelijke
voorschriften. Dit geldt ook voor enkele
andere landen. Alle originele Mercedes-Benz-
onderdelen voldoen aan de voorwaarden van
de goedkeuring. Niet goedgekeurde onder-
delen kunnen leiden tot het vervallen van de
typegoedkeuring.
Dit is het geval bij:
Reen wijziging van het in de typegoedkeuring
aangegeven type auto
Reen verhoogd risico voor verkeersdeelne-
mers
Reen negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van originele Mercedes-
Benz-onderdelen altijd het voertuigidentifica-
tienummer (VIN) vermelden (Ypagina 408).
Handleiding
Uitrusting van de auto
Deze handleiding beschrijft alle modellen en
standaard- en speciale uitrustingen van uw
auto die op het tijdstip van de redactiesluiting
van deze handleiding verkrijgbaar waren.
Landspecifieke afwijkingen zijn ook mogelijk.
In acht nemen dat uw auto niet met alle
beschreven functies kan zijn uitgerust. Dit
betreft ook veiligheidsrelevante systemen en
functies. Daarom kan de uitrusting van uw
auto bij sommige beschrijvingen en afbeel-
dingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening
kunt u contact opnemen met iedere
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de
auto bewaard worden.
Bedrijfsveiligheid
Conformiteitsverklaring
Radiografische onderdelen van de auto
De volgende aanwijzing is geldig voor alle
radiografische onderdelen van de auto, en de
in de auto geïntegreerde informatiesystemen
en communicatieapparatuur:
Inleiding 23
Z
De radiografische onderdelen van de auto zijn
in overeenstemming met de eisen en bepa-
lingen van de richtlijn 1999/5/EG. Meer
informatie is verkrijgbaar bij elke Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid
van de onderdelen van de auto werd over-
eenkomstig de regeling ECE-R 10, in de actu-
eel geldende versie, gecontroleerd en bewe-
zen.
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aanslui-
ten van diagnose-apparatuur bij een gekwali-
ficeerde werkplaats.
GWaarschuwing
Als er apparaten op een diagnose-interface
van het voertuig worden aangesloten, kan dat
leiden tot storingen in de voertuigsystemen.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig nadelig worden beïnvloed. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Geen apparaten op een diagnose-interface
van het voertuig aansluiten.
GWAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor
worden de bedrijfs- en verkeersveiligheid van
de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,
zodat deze niet in de beenruimte van de
bestuurder kunnen belanden. Vloermatten
altijd stevig en volgens de handleiding mon-
teren om te allen tijde voldoende vrije ruimte
voor de pedalen te waarborgen. Geen losse
vloermatten gebruiken en niet meerdere
vloermatten op elkaar leggen.
!Wanneer de motor afgezet is en appara-
ten op de diagnose-interface worden
gebruikt, kan de startaccu worden ontla-
den.
Het aansluiten van apparaten op de diagnose-
interface kan ertoe leiden, dat informatie van
de uitlaatgasbewaking wordt teruggezet.
Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de
auto niet meer voldoet aan de eisen van de
volgende uitlaatgastest van de algemene
inspectie.
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt
over de benodigde vakkennis, uitrusting en
kwalificatie om de vereiste werkzaamheden
uit te voeren. Dit geldt in het bijzonder voor
veiligheidsrelevante werkzaamheden.
De aanwijzingen in het onderhoudsboekje in
acht nemen.
De volgende werkzaamheden aan de auto
altijd laten uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RServiceen onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in- en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onder-
delen
Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kan voorkomen, dat Mercedes-Benz zijn
servicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te
voeren. Door de inspectie worden de kwaliteit
en de veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registra-
tiegegevens heeft, kan Mercedes-Benz u over
de technische controles informeren.
24 Inleiding
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de
auto nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dea-
ler is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk infor-
meren over een adreswijziging of wisseling
van eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik
Als waarschuwingsstickers worden verwij-
derd, kunt u of kunnen anderen gevaren niet
herkennen. Waarschuwingsstickers op hun
plaats laten.
Als de auto wordt gebruikt, de volgende infor-
matie in acht nemen:
Rde veiligheidsvoorschriften in deze hand-
leiding
Rde technische gegevens van de auto
Rde verkeersregels en -voorschriften
Rde wegenverkeerswetten en veiligheids-
standaards.
Aansprakelijkheid voor gebreken
!De aanwijzingen in deze handleiding over
het voorgeschreven gebruik van uw auto en
mogelijke voertuigschade in acht nemen.
Schade aan uw auto, die door opzettelijke
overtreding van deze aanwijzingen ont-
staan, wordt noch door de Mercedes-Benz
aansprakelijkheid voor gebreken, noch
door de garantie op nieuwe auto's resp.
garantie op gebruikte auto's gedekt.
QR-codes voor reddingskaart
In de tankdopklep en aan de tegenoverge-
stelde zijde op de B-stijl zijn QR-codes beves-
tigd. Bij een ongeval kunnen reddingsdien-
sten m.b.v de QR-codes snel de overeenkom-
stige reddingskaart voor de auto bepalen. De
actuele reddingskaart bevat in compacte
vorm de belangrijkste informatie over de
auto, bijvoorbeeld de ligging van de elektri-
sche bedrading.
Meer informatie vindt u onder http://
portal.aftersales.i.daimler.com/public/
content/asportal/en/communication/
informationen_fuer/QRCode.html.
Opgeslagen data in de auto
Veel elektronische onderdelen van het voer-
tuig zijn voorzien van datageheugens.
Deze datageheugens slaan tijdelijk of perma-
nent technische informatie op over:
Rstaat van het voertuig
Rgebeurtenissen
Rstoringen
Deze technische informatie geeft in het alge-
meen de toestand weer van een onderdeel,
een module, een systeem of de omgeving.
Dit zijn bijvoorbeeld:
Rbedrijfstoestanden van systeemcompo-
nenten. Daartoe behoren bijvoorbeeld vul-
niveaus.
Rstatusmeldingen van het voertuig en de
afzonderlijke onderdelen daarvan. Daartoe
behoren bijvoorbeeld wieltoerental/snel-
heid, bewegingsvertraging, dwarsversnel-
ling, gaspedaalstand.
Rstoringen en defecten in belangrijke sys-
teemcomponenten. Daartoe behoren bij-
voorbeeld verlichting en remmen.
Rreacties en gebruiksomstandigheden van
het voertuig in specifieke rijsituaties. Daar-
toe behoren bijv. activeren van een airbag,
ingrepen van de stabiliteitsregelsystemen.
Romgevingstoestanden. Daartoe behoort
bijvoorbeeld de buitentemperatuur.
Inleiding 25
Z
De gegevens zijn zuiver technisch van aard en
kunnen worden gebruikt om:
Rondersteuning te bieden bij het herkennen
en verhelpen van storingen en gebreken
Rvoertuigfuncties te analyseren, bijvoor-
beeld na een ongeval
Rvoertuigfuncties te optimaliseren.
Bewegingsprofielen van gereden trajecten
kunnen niet uit deze gegevens worden afge-
leid.
As u een beroep doet op serviceverlening, kan
deze technische informatie uit de meldingen
en storingsgeheugens worden uitgelezen.
Serviceverlening betreft bijvoorbeeld:
Rreparaties
Rserviceprocedures
Rgarantiekwesties
Rkwaliteitsbewaking
Het uitlezen gebeurt door medewerkers van
het servicenetwerk (inclusief de fabrikant)
met behulp van speciale diagnose-appara-
tuur. Daar kunt u indien gewenst meer infor-
matie krijgen.
Na het verhelpen van een storing wordt de
informatie uit het storingsgeheugen gewist of
permanent overschreven.
Bij het gebruik van het voertuig zijn situaties
denkbaar, waarin deze technische gegevens
in combinatie met andere informatie - even-
tueel met behulp van een specialist - terug te
voeren zijn op bepaalde personen.
Voorbeelden hiervan zijn:
Rprocessen-verbaal van ongevallen
Rschade aan het voertuig
Rgetuigenverklaringen
Diverse extra functies, die contractueel met
de klant zijn afgesproken, maken eveneens
het versturen van bepaalde gegevens vanuit
het voertuig mogelijk. Tot de extra functies
behoort bijvoorbeeld het bepalen van de
voertuiglocatie in geval van nood.
Informatie inzake auteursrecht
Algemene informatie
Meer informatie over de licenties van de
gebruikte free- en OpenSource-software in
uw auto en de elektronische componenten
hiervan vindt u op de volgende website:
http://www.mercedes-benz.com/
opensource
26 Inleiding
Cockpit ................................................. 28
Instrumentenpaneel ........................... 29
Multifunctioneel stuurwiel ................. 31
Middenconsole .................................... 33
Portierbedieningseenheid .................. 36
Dakbedieningseenheid ....................... 37
27
In één oogopslag
Cockpit
Functie Pag.
:Stuurwielschakelpaddels 179
;Combischakelaar 124
=Instrumentenpaneel 29
?Claxon
ADIRECT SELECT-keuzehen-
del 172
BWaarschuwingsmelding
PARKTRONIC 212
CDakbedieningseenheid 37
DTemperatuurregelsyste-
men 138
Functie Pag.
EContactslot 159
FStuurkolom instellen 114
GTEMPOMAAT-hendel 195
HElektrische parkeerrem 187
IVerlichtingsschakelaar 122
JDiagnose-interface 24
KMotorkap openen 331
28 Cockpit
In één oogopslag
Instrumentenpaneel
Meldingen en bedieningselementen
Functie Pag.
:Snelheidsmeter
Segmenten in de snelheids-
meter 242
;Multifunctioneel display 245
=Toerenteller 243
?Koelvloeistoftemperatuur 243
Functie Pag.
ABrandstofpeil
Aanduiding tankdopklep-
positie æ: De tankdop-
klep bevindt zich links.
BDashboardverlichting 242
iInformatie over de weergave van de bui-
tentemperatuur op het multifunctioneel
display vindt u onder "Buitentemperatuur-
meter" (Ypagina 243).
Instrumentenpaneel 29
In één oogopslag
Waarschuwings- en controlelampjes
Functie Pag.
:LDimlicht 123
;TStadslicht 123
=KGrootlicht 124
?÷ESP®304
A!Elektrische parkeer-
rem (rood) 308
B!Elektrische parkeer-
rem (geel) 308
C·Afstandswaarschu-
wing 311
D#!Richtingaanwij-
zers 124
E6Veiligheidssysteem 41
FüVeiligheidsgordel 300
G%Dieselmotor: Voor-
gloeien 162
MSPORT handling
(Mercedes-AMG auto's) 306
Functie Pag.
H?Koelvloeistof 309
IRMistachterlicht 123
JNDit controlelampje
heeft geen functie
K;Motordiagnose 308
LhBandenspannings-
controle 312
MæBrandstofreserve
NåESP®OFF 304
O!ABS 302
PJRemmen 301
30 Instrumentenpaneel
In één oogopslag
Multifunctioneel stuurwiel
Functie Pag.
:Multifunctioneel display 245
;Display Audio 20 of
COMAND Online (zie de
afzonderlijke handleiding)
Functie Pag.
=?
Auto's met Audio 20:
Spraakbediening navigatie
inschakelen (zie de handlei-
ding van de fabrikant)
Auto's met COMAND
Online: LINGUATRONIC
inschakelen (zie de afzon-
derlijke handleiding)
8
Geluid uit- en inschakelen
WX
Volume wijzigen
~
Gesprek weigeren of beëin-
digen 250
Telefoonboek of nummer-
herhalingsgeheugen verla-
ten
6
Gesprek voeren of aanne-
men
Naar het nummerherha-
lingsgeheugen omschake-
len
Multifunctioneel stuurwiel 31
In één oogopslag
Functie Pag.
?=;
Menu selecteren 243
9:
Submenu selecteren of in
lijsten bladeren 243
a
Selectie bevestigen 243
Displaymeldingen bevesti-
gen 261
%
Terug 243
Auto's met Audio 20:
Spraakbediening navigatie
uitschakelen (zie de hand-
leiding van de fabrikant)
Auto's met COMAND
Online: LINGUATRONIC uit-
schakelen (zie de afzonder-
lijke handleiding)
32 Multifunctioneel stuurwiel
In één oogopslag
Middenconsole
Middenconsole boven
Functie Pag.
:Audio 20 resp. COMAND
Online (zie de afzonderlijke
handleiding)
;cStoelverwarming 113
Mercedes-AMG auto's:
AMG RIDE CONTROL(lin-
kerzijde) 210
Mercedes-AMG auto's: Uit-
laatgasklep van het AMG
Performance uitlaatsys-
teem instellen (rechter-
zijde) 166
=cPARKTRONIC 212
Functie Pag.
?èECO start-stop-func-
tie 164
A£Alarmknipperlichten 125
BPASSENGER AIRBAG con-
trolelampjes 41
CDYNAMIC SELECT toets 168
åAuto's in AMG-uitvoe-
ring: ESP®75
D&Interieurvoorverwar-
ming 150
Middenconsole 33
In één oogopslag
Middenconsole onder
Functie Pag.
:Asbak 323
Sigarettenaansteker 324
Contactdoos 325
Opbergvak 315
;Opbergvak 315
=Bekerhouder 321
Functie Pag.
?Opbergvak met media-
interface 315
AAudio- resp. COMAND-con-
troller (zie de afzonderlijke
handleiding)
34 Middenconsole
In één oogopslag
iMercedes-AMG auto's
Functie Pag.
:Asbak 323
Sigarettenaansteker 324
Contactdoos 325
Opbergvak 315
;Keuzehendel 174
=Handmatig schakelen (per-
manente instelling) 179
Functie Pag.
?DYNAMIC SELECT control-
ler 169
ABekerhouder 321
BOpbergvak met media-
interface 315
CAudio- resp. COMAND-con-
troller (zie de afzonderlijke
handleiding)
Middenconsole 35
In één oogopslag
Portierbedieningseenheid
Functie Pag.
:Portier openen 93
;%&Auto ver- en
ontgrendelen 93
=r45= Stoel-
en buitenspiegelinstellin-
gen opslaan 118
?Stoel elektrisch instellen 111
A7Zö\Bui-
tenspiegels elektrisch in-
en uitklappen en instellen 115
Functie Pag.
BWZijruiten openen en
sluiten 97
CnKinderbeveiliging van
de bediening van de achter-
ste zijruiten in- en uitscha-
kelen 68
36 Portierbedieningseenheid
In één oogopslag
Dakbedieningseenheid
Functie Pag.
:uInterieurverlichting
achterin in- en uitschakelen 127
;pRechter leeslampje
in- en uitschakelen 127
=|Interieurverlichting
voorin resp. automatische
interieurverlichtingsrege-
ling uitschakelen 127
?ëWegsleepbeveiliging
in- en uitschakelen 79
ABinnenspiegel 115
BêInterieurbeveiliging
in- en uitschakelen 80
Functie Pag.
CGSOS-toets
(Mercedes-Benz noodop-
roepsysteem) 325
DBrillenvak 315
E3Panoramaschuifdak
met zonneschermen ope-
nen en sluiten 102
FcInterieurverlichting
voorin inschakelen 127
GpLinker leeslampje in-
en uitschakelen 127
Dakbedieningseenheid 37
In één oogopslag
38
Wetenswaardigheden ......................... 40
Paniekalarm ......................................... 40
Veiligheidssystemen inzittenden ...... 40
Kinderen in de auto ............................. 57
Huisdieren in de auto ......................... 68
Rijveiligheidssystemen ....................... 68
Alarmsysteem ..................................... 78
39
Veiligheid
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Paniekalarm
XActiveren: Circa een seconde
de toets !:indrukken.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld,
wordt een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd.
XDeactiveren: Opnieuw toets !:
indrukken.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
of, bij auto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO:
XDe start-stop-toets indrukken.
De sleutel moet zich in de auto bevinden.
De functie paniekalarm is alleen in bepaalde
landen beschikbaar.
Veiligheidssystemen inzittenden
Inleiding veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval
het risico reduceren dat inzittenden met
delen van het interieur in aanraking komen.
Daarnaast kan het veiligheidssysteem ook de
belastingen reduceren die tijdens een onge-
val op de inzittenden inwerken.
Het veiligheidssysteem omvat:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitje
RKinderzitjebevestigingen
De onderdelen van het veiligheidssysteem
zijn op elkaar afgestemd. Ze kunnen hun
beschermingspotentieel alleen ontplooien,
als alle inzittenden altijd:
Rde veiligheidsgordel correct dragen
(Ypagina 44)
Rde stoel en de hoofdsteun correct hebben
ingesteld (Ypagina 109).
Als bestuurder moet u er ook voor zorgen, dat
het stuurwiel correct is ingesteld. De infor-
matie over de correcte stand van de bestuur-
dersstoel in acht nemen (Ypagina 108).
Bovendien moet u ervoor zorgen, dat de
betreffende airbags bij activering vrij kunnen
worden opgeblazen (Ypagina 47).
Een airbag is een aanvulling op een correct
gedragen veiligheidsgordel. De airbag is een
aanvulling op een correct gedragen veilig-
heidsgordel en verhoogt als aanvullend vei-
ligheidssysteem het beschermingspotentieel
voor de inzittenden in relevante ongevalssi-
tuaties. Als bijvoorbeeld bij een ongeval het
beschermingspotentieel van de veiligheids-
gordel voldoende is, worden de airbags niet
geactiveerd. Bovendien worden bij een onge-
val alleen die airbags geactiveerd, die in de
betreffende ongevalssituatie het bescher-
mingspotentieel verhogen. Daarbij bieden
veiligheidsgordels en airbags in het algemeen
geen bescherming tegen voorwerpen, die van
buitenaf de auto binnendringen.
40 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Informatie over de werking van het veilig-
heidssysteem vindt u onder "Activeren van
gordelspanners en airbags" (Ypagina 54).
Zie voor meer informatie over in de auto
meerijdende kinderen en over kinderzitjes
"Kinderen in de auto" (Ypagina 57).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Door wijzigingen aan het veiligheidssysteem
bestaat de kans dat dit niet meer correct
functioneert. Het veiligheidssysteem kan in
dat geval de inzittenden niet meer zoals
bedoeld beschermen en bijvoorbeeld bij een
ongeval uitvallen of onverwacht worden geac-
tiveerd. Er bestaat een verhoogd gevaar voor
letsel of zelfs levensgevaar!
Nooit onderdelen van het veiligheidssysteem
wijzigen. Geen ingrepen aan bedrading en
elektronische onderdelen en de software hier-
van uitvoeren.
Als een airbagsysteem moet worden aange-
past aan een persoon met een lichamelijke
handicap, wendt u zich dan voor meer infor-
matie tot een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Waarschuwingslampje veiligheids-
systeem
De functies van het veiligheidssysteem wor-
den na het inschakelen van het contact en
met regelmatige intervallen bij draaiende
motor gecontroleerd. Daardoor kunnen sto-
ringen vroegtijdig worden ontdekt.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6in het instrumentenpaneel branden.
Deze dooft uiterlijk enkele seconden na het
starten van de auto. De onderdelen van het
veiligheidssysteem zijn gereed voor gebruik.
Er is een storing opgetreden als het waar-
schuwingslampje veiligheidssysteem 6:
Rna het inschakelen van het contact niet
gaat branden
Rniet na enkele seconden dooft als de motor
draait
Rals de motor draait opnieuw gaat branden.
GWaarschuwing
Als het veiligheidssysteem een storing ver-
toont, kunnen onderdelen van het veiligheids-
systeem abusievelijk worden geactiveerd of
kunnen deze bij een ongeval met een grote
vertraging van het voertuig niet in werking
treden. Dat kan bijvoorbeeld de gordelspan-
ner of de airbag betreffen. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Het veiligheidssysteem direct bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten controleren en
repareren.
Controlelampje PASSENGER AIR BAG
De controlelampjes PASSENGER AIR BAG
ON :en PASSENGER AIR BAG OFF ;zijn
onderdeel van de automatische passagiers-
airbaguitschakeling.
De controlelampjes tonen de status van de
passagiersairbag.
RPASSENGER AIR BAG ON brandt: De pas-
sagiersairbag is ingeschakeld. Als bij een
ongeval wordt voldaan aan de activerings-
Veiligheidssystemen inzittenden 41
Veiligheid
Z
criteria, wordt de passagiersairbag geacti-
veerd.
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt: De pas-
sagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt bij
een ongeval niet geactiveerd.
Afhankelijk van de persoon op de passagiers-
stoel moet de passagiersairbag in- of uitge-
schakeld zijn, zie de volgende punten. Dit
moet voor het rijden en ook tijdens het rijden
te allen tijde gewaarborgd zijn.
RKind in naar achteren gericht kinder-
zitje: Het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF moet branden. De passagiersair-
bag is uitgeschakeld. Beslist de aanwijzin-
gen bij "Automatische passagiersairbaguit-
schakeling" (Ypagina 50) en bij "Kinde-
ren in de auto" (Ypagina 57) in acht
nemen.
RKind in naar voren gericht kinderzitje:
Afhankelijk van het gemonteerde kinder-
zitje en de leeftijd en lengte van het kind is
de passagiersairbag uit- of ingeschakeld.
Daarom beslist de aanwijzingen bij "Auto-
matische passagiersairbaguitschakeling"
(Ypagina 50) en bij "Kinderen in de auto"
(Ypagina 57) in acht nemen.
RAlle anderen: Het controlelampje PAS-
SENGER AIR BAG ON moet branden. De
passagiersairbag is ingeschakeld. Afhan-
kelijk van het postuur van de persoon op de
passagiersstoel kan het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF branden. De
passagiersairbag is uitgeschakeld. Hij
wordt bij een ongeval niet geactiveerd. In
dit geval moet de betreffende persoon de
passagiersstoel niet gebruiken.
Beslist de aanwijzingen bij "Automatische
passagiersairbaguitschakeling"
(Ypagina 50), bij "Veiligheidsgordels"
(Ypagina 42) en bij "Airbags"
(Ypagina 46) in acht nemen. Daar vindt u
ook informatie over de correcte zithouding.
Veiligheidsgordels
Inleiding
Een correct gedragen veiligheidsgordel ver-
mindert bij een botsing of het over de kop
slaan de beweging van de inzittenden zo opti-
maal mogelijk. Daardoor neemt het gevaar af,
dat inzittenden met delen van het interieur in
aanraking komen of uit de auto worden
geslingerd. Bovendien helpt de veiligheids-
gordel om de inzittenden in een betere positie
ten opzichte van de zich ontplooiende airbag
te houden.
Het veiligheidsgordelsysteem omvat:
RVeiligheidsgordels
RGordelspanners voor de voorste veilig-
heidsgordels en de buitenste veiligheids-
gordels achterin
RGordelkrachtbegrenzers voor de voorste
veiligheidsgordels en de buitenste veilig-
heidsgordels achterin
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk
uit de gordelgeleiding wordt getrokken, blok-
keert de gordeloprolautomaat. De gordel-
band kan niet verder worden afgerold.
De gordelspanner trekt bij een ongeval de
veiligheidsgordel zo ver aan, dat deze strak
tegen het lichaam aan ligt. Hij trekt de inzit-
tenden echter niet in de richting van de leu-
ning terug.
De gordelspanner corrigeert bovendien niet
een verkeerde zithouding of het gordelver-
loop van een verkeerd omgegespte veilig-
heidsgordel.
Gordelkrachtbegrenzers reduceren bij een
botsing de gordelbelasting die op het lichaam
van de inzittenden wordt uitgeoefend.
De gordelkrachtbegrenzers van de voorste
zitplaatsen zijn op de frontairbags afgestemd,
die een deel van de vertragingskrachten over-
nemen. Daardoor kan de belasting worden
gereduceerd die tijdens een ongeval op de
inzittenden inwerkt.
!De gordelslottong van de veiligheidsgor-
del niet in het gordelslot aan passagiers-
42 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
zijde steken als de passagiersstoel niet
bezet is. Anders kan de gordelspanner bij
een ongeval worden geactiveerd en moet
deze worden vervangen.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Als de veiligheidsgordel niet correct wordt
gedragen, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen. Bovendien kan een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel bijvoorbeeld bij
een ongeval, remmanoeuvre of abrupte rich-
tingswijziging extra verwondingen veroorza-
ken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
Altijd controleren dat alle inzittenden de vei-
ligheidsgordel correct hebben omgegespt en
correct zitten.
GWAARSCHUWING
Wanneer de rugleuning niet rechtop staat,
biedt de veiligheidsgordel niet de beoogde
beschermende werking. Bij een remma-
noeuvre of een ongeval kunt u in dit geval
onder de veiligheidsgordel doorglijden en
daarbij bijvoorbeeld letsel oplopen aan het
onderlichaam of de hals. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
De stoel voor aanvang van de rit correct instel-
len. Altijd erop letten dat de rugleuning
rechtop staat en de schoudergordel over het
midden van de schouder loopt.
GWaarschuwing
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei-
ligheidsgordel zonder geschikte aanvullende
veiligheidssystemen niet correct dragen. Als
de veiligheidsgordel niet correct wordt gedra-
gen, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen. Bovendien kan een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel bijvoorbeeld bij
een ongeval, remmanoeuvre of abrupte rich-
tingswijziging extra verwondingen veroorza-
ken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
Personen kleiner dan 1,50 m altijd met
geschikte veiligheidssystemen beveiligen.
Als een kind jonger dan twaalf jaar en kleiner
dan 1,50 m in de auto wordt meegenomen:
Rdeze altijd beveiligen in een voor deze
Mercedes-Benz geschikt kinderzitje. Het
kinderzitje moet geschikt zijn voor de leef-
tijd, het gewicht en de lengte
Rbeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften voor de automatische passagiers-
airbaguitschakeling in acht nemen
(Ypagina 50)
Rbeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften bij "Kinderen in de auto" in deze
handleiding (Ypagina 57) in acht nemen,
evenals de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitje.
GWaarschuwing
Veiligheidsgordels kunnen niet beschermen
zoals bedoeld, als:
Rze beschadigt, gewijzigd, sterk vervuild,
gebleekt of gekleurd zijn
Rhet gordelslot beschadigd of sterk vervuild
is
Rwijzigingen aan gordelspanners, gordelver-
ankeringen of gordeloprolautomaten zijn
uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook niet zichtbaar worden beschadigd, bij-
voorbeeld door glassplinters. Gewijzigde of
beschadigde veiligheidsgordels kunnen
scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij een
ongeval. Gewijzigde gordelspanners kunnen
onbedoeld worden geactiveerd of eventueel
uitvallen. Er bestaat een verhoogd gevaar
voor letsel of zelfs levensgevaar!
Nooit de veiligheidsgordels, gordelspanners,
gordelverankeringen en gordeloprolautoma-
ten wijzigen. De veiligheidsgordels moeten
onbeschadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren. De veiligheidsgordels na een
ongeval direct bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
Veiligheidssystemen inzittenden 43
Veiligheid
Z
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgor-
dels te gebruiken die Mercedes-Benz voor uw
auto heeft goedgekeurd. Anders kan dit lei-
den tot verlies van de typegoedkeuring van de
auto.
Sportstoel of AMG Performance-stoel: De
AMG Performance-stoel is ontworpen voor de
standaard driepuntsveiligheidsgordel. Als
een andere meerpuntsgordel wordt inge-
bouwd, zoals sport- of racegordels, kan het
veiligheidssysteem geen beschermende wer-
king bieden.
GWAARSCHUWING
Als de veiligheidsgordels door de opening in
de rugleuning worden geleid, kan de rugleu-
ning bij een ongeval worden beschadigd of
zelfs breken. Er bestaat een verhoogd gevaar
voor letsel of zelfs levensgevaar!
Uitsluitend de standaard driepuntsveilig-
heidsgordel gebruiken. Nooit het veiligheids-
gordelsysteem wijzigen.
Correct gebruik van de veiligheidsgor-
dels
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de veilig-
heidsgordel in acht nemen (Ypagina 43).
Alle inzittenden moeten de veiligheidsgordel
voor het wegrijden correct omgespen. Ook
tijdens het rijden moeten alle inzittenden de
veiligheidsgordel steeds correct dragen; dit
controleren.
Bij het omgespen van de veiligheidsgordel
altijd erop letten, dat:
Rde gordelslottong van de veiligheidsgordel
alleen in het bij de zitplaats behorende gor-
delslot wordt gestoken.
Rde veiligheidsgordel strak tegen het
lichaam aan ligt.
Dikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.
Rde veiligheidsgordel niet verdraaid is.
Alleen dan kunnen de optredende krachten
over het gordeloppervlak worden verdeeld.
Rde schoudergordel altijd over het midden
van de schouder loopt.
De schoudergordel mag niet de hals raken
en ook niet onder de arm worden doorge-
voerd. Indien mogelijk de veiligheidsgordel
op de hoogte overeenkomstig de lichaams-
lengte instellen.
Rde heupgordel strak en zo laag mogelijk
over het bekken loopt.
De heupgordel moet altijd zo dicht mogelijk
tegen de heup aan lopen en nooit over de
buik of het onderlichaam. Vooral zwangere
vrouwen moeten daarop letten. Indien
nodig de heupgordel omlaag tegen de heup
aan drukken en met de schoudergordel
straktrekken.
Rde veiligheidsgordel niet over scherpe, pun-
tige of breekbare voorwerpen loopt.
Als dergelijke voorwerpen zich in of op uw
kleding bevinden, zoals een pen, sleutel of
een bril, deze op een geschikte plaats
opbergen.
Rde veiligheidsgordel altijd slechts door één
persoon wordt gebruikt.
Nooit een baby of een kind op de schoot
van een inzittende meenemen. Bij een
ongeval kunnen ze tussen de inzittende en
de veiligheidsgordel worden ingeklemd.
Rer nooit voorwerpen samen met een per-
soon worden vastgegespt.
Controleer ook dat zich nooit voorwerpen
tussen een persoon en de zitting bevinden,
zoals een kussen.
Veiligheidsgordels zijn uitsluitend bedoeld
voor het beveiligen en tegenhouden van per-
sonen. Voor het beveiligen van voorwerpen,
bagage of lading altijd "Richtlijnen m.b.t.
belading" in acht nemen (Ypagina 314).
Veiligheidsgordels omgespen en instel-
len
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de veilig-
heidsgordel (Ypagina 43) en de aanwijzingen
m.b.t. het correct gebruik van de veiligheids-
gordel (Ypagina 44) in acht nemen.
44 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Principeweergave
XDe stoel instellen (Ypagina 108).
De rugleuning moet in vrijwel rechtop
staan.
XDe veiligheidsgordel zonder rukken uit gor-
delgeleiding =trekken.
XGordelslottong ;in gordelslot :laten
vergrendelen.
De veiligheidsgordels van de bestuurders
en passagiersstoel worden zo nodig auto-
matisch strakgetrokken, zie "Gordelaan-
passing" (Ypagina 46).
XIndien nodig de veiligheidsgordel voor de
borst omhoogtrekken, zodat de veiligheids-
gordel strak tegen het lichaam aan ligt.
De schoudergordel moet altijd over het mid-
den van de schouder lopen. Indien nodig de
gordelgeleiding instellen.
XHoger instellen: Gordelgeleiding omhoog-
schuiven.
De gordelgeleiding vergrendelt in verschil-
lende posities.
XLager instellen: Met gordelgeleidingont-
grendeling ?de gordelgeleiding omlaag-
schuiven.
XIn de gewenste positie de gordelgeleidin-
gontgrendeling ?loslaten en controleren
dat de gordelgeleiding vergrendelt.
Veiligheidsgordel afdoen
!De veiligheidsgordel moet volledig oprol-
len; dit controleren. Anders kunnen de vei-
ligheidsgordel of de gordelslottong in het
portier of het stoelmechanisme bekneld
raken. Hierdoor kunnen het portier, de por-
tierbekleding en de veiligheidsgordel wor-
den beschadigd. Beschadigde veiligheids-
gordels kunnen niet meer hun bescher-
mende werking uitvoeren en moeten wor-
den vervangen. Naar een gekwalificeerde
werkplaats gaan.
Principeweergave
Veiligheidssystemen inzittenden 45
Veiligheid
Z
XOntgrendelingsknop :indrukken, gordel-
slottong ;vasthouden en naar gordelge-
leiding =teruggeleiden.
Gordelaanpassing
De gordelaanpassing is een in PRE-SAFE®
geïntegreerde comfortfunctie. Met deze func-
tie wordt de veiligheidsgordel van de bestuur-
dersen passagiersstoel aangepast aan het
bovenlichaam van de inzittenden.
De gordelband wordt daartoe iets aangetrok-
ken, als:
Rde gordelslottong in het gordelslot is ver-
grendeld en
Rhet contact is ingeschakeld.
De gordelaanpassing vindt plaats met een
bepaalde terugtrekkracht als er speling wordt
herkend tussen de inzittende en de veilig-
heidsgordel. De veiligheidsgordel hierbij niet
vasthouden.
De gordelaanpassing kan in de boordcompu-
ter worden in- en uitgeschakeld
(Ypagina 257).
Gordelwaarschuwing voor bestuurder
en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel
7in het instrumentenpaneel maakt u erop
attent, dat alle inzittenden de veiligheidsgor-
del moeten omgespen. Het kan permanent
branden of knipperen. Bovendien kan een
waarschuwingssignaal klinken.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels
7dooft en het waarschuwingssignaal
stopt, zodra de bestuurder en de passagier de
veiligheidsgordel hebben omgegespt.
iZie voor meer informatie over het waar-
schuwingslampje veiligheidsgordels 7
"Waarschuwings- en controlelampjes in het
instrumentenpaneel, veiligheidsgordel"
(Ypagina 300).
Statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin
Op de linker en middelste achterzitplaats zijn
de veiligheidsgordels niet omgegespt. (voor-
beeld)
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin is alleen in bepaalde landen beschik-
baar.
Aan de hand van de statusindicatie veilig-
heidsgordels achterin is gedurende circa
30 seconden te zien, welke veiligheidsgordel
achterin niet is vastgemaakt.
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin verschijnt, als:
Rwordt weggereden en een rijsnelheid van
circa 10 km/h wordt bereikt
Rde inzittenden achterin tijdens het rijden de
veiligheidsgordel omgespen of losmaken
Rpersonen in of uit de auto stappen en
opnieuw wordt weggereden.
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin kan ook direct worden uitgeschakeld
(Ypagina 261).
Airbags
Inleiding
De inbouwplaats van een airbag is herken-
baar aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag is een aanvulling op een correct
gedragen veiligheidsgordel. Hij is echter geen
vervanging voor de veiligheidsgordel. De air-
bag biedt extra beschermingspotentieel in
relevante ongevalsituaties.
Niet alle airbags worden bij een ongeval geac-
tiveerd. De verschillende airbagsystemen
46 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
werken onafhankelijk van elkaar
(Ypagina 54).
Geen enkel modern systeem kan echter ver-
wondingen en overlijden volledig uitsluiten.
Ook het risico op verwondingen door een air-
bag kan vanwege de vereiste snelheid van de
airbag na het activeren niet geheel worden
uitgesloten.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Als wordt afgeweken van de correcte zithou-
ding, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen en door het activeren extra ver-
wondingen veroorzaken. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Om risico's te vermijden, altijd controleren
dat alle inzittenden:
Rde veiligheidsgordel correct omgespen,
ook zwangere vrouwen
Rcorrect zitten en de grootst mogelijke
afstand tot de airbags aanhouden
Rde volgende aanwijzingen in acht nemen.
Er altijd voor zorgen dat zich geen voorwerpen
tussen de airbag en de inzittende bevinden.
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen. Altijd erop letten dat de rugleu-
ning vrijwel rechtop staat. Het midden van
de hoofdsteun moet het hoofd ongeveer op
ooghoogte ondersteunen.
RDe bestuurders- en passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren instellen. De zit-
houding van de bestuurder moet daarbij
het veilig besturen van de auto mogelijk
maken.
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet
tegen het portier of de zijruit leunen.
Anders bevindt u zich in het ontplooiings-
gebied van de airbags.
RUw voeten altijd in de beenruimte vóór de
stoel houden. Uw voeten bijvoorbeeld niet
op het dashboard leggen. Anders bevinden
uw voeten zich in het ontplooiingsgebied
van de airbag.
RPersonen kleiner dan 1,50 m altijd in spe-
ciaal voor hen geschikte veiligheidssyste-
men beveiligen. Onder deze grootte kan de
veiligheidsgordel niet correct worden
gedragen.
Als kinderen in de auto meerijden, boven-
dien de volgende aanwijzingen in acht
nemen.
RKinderen jonger dan twaalf jaar en kleiner
dan 1,50 m altijd in speciaal voor hen
geschikte kinderzitjes beveiligen.
RKinderzitjes bij voorkeur op de achterzit-
plaatsen bevestigen.
REen kind alleen in een naar achteren gericht
kinderzitje op de passagiersstoel beveili-
gen, als de passagiersairbag is uitgescha-
keld. De passagiersairbag is uitgeschakeld,
als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF continu brandt (Ypagina 41).
RBeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften voor de automatische passagiers-
airbaguitschakeling (Ypagina 50) en bij
"Kinderen in de auto" (Ypagina 57) in
acht nemen, evenals de montagehandlei-
ding van de fabrikant van het kinderzitje.
Voorwerpen in het interieur kunnen het
correct functioneren van een airbag in
gevaar brengen. Om risico's als gevolg van
de vereiste snelheid van de airbag na het acti-
veren te vermijden, vóór aanvang van de rit
controleren dat:
Rzich geen andere personen, dieren of voor-
werpen tussen de inzittenden en de ver-
schillende airbags bevinden.
Rgeen voorwerpen tussen de stoel en het
portier resp. de B-stijl liggen.
Rgeen harde voorwerpen zoals kledinghan-
gers aan handgrepen of kledinghaken han-
gen.
Veiligheidssystemen inzittenden 47
Veiligheid
Z
Rgeen accessoires zoals bekerhouders in
het ontplooiingsgebied van een airbag zijn
aangebracht, bijvoorbeeld aan portieren,
zijruiten, achterste zijbekledingen of zij-
wanden.
Rgeen zware, scherpe of breekbare voorwer-
pen in de zakken van uw kledingstukken
aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
GWAARSCHUWING
Als een airbagafdekking wordt gewijzigd of als
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers,
daarop worden aangebracht, kan de airbag
niet meer zoals bedoeld functioneren. Er
bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Een airbagafdekking nooit wijzigen en geen
voorwerpen erop aanbrengen.
GWAARSCHUWING
In de portieren bevinden zich sensoren voor
de aansturing van airbags. Door veranderin-
gen of ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden aan portieren of portierbekledingen en
door beschadigde portieren kan de werking
van de sensoren verstoord zijn. Daardoor kan
de werking van de airbags worden belem-
merd. De airbags kunnen de inzittenden dan
niet meer zoals bedoeld beschermen. Er
bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Nooit de deuren of delen daarvan veranderen.
Werkzaamheden aan portieren of portierbe-
kledingen laten uitvoeren bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Frontairbags
!Geen zware voorwerpen op de passa-
giersstoel leggen. Hierdoor kan een bezet-
ting van de stoel worden herkend. Bij een
ongeval kunnen de veiligheidssystemen
aan passagierszijde worden geactiveerd en
moeten ze worden vervangen.
Bestuurdersairbag :ontvouwt zich voor het
stuurwiel. De passagiersairbag ;ontvouwt
zich voor en boven het dashboardkastje.
Bij activering verhogen de frontairbags op de
voorstoelen het beschermingspotentieel voor
het hoofd en de borstkas.
Aan de hand van het controlelampje PASSEN-
GER AIR BAG OFF is de status van de passa-
giersairbag te zien (Ypagina 41).
De passagiersairbag wordt alleen geacti-
veerd, als:
Rde automatische passagiersairbaguitscha-
keling heeft herkend dat de passagiers-
stoel bezet is (Ypagina 50). Het contro-
lelampje PASSENGER AIR BAG ON brandt
(Ypagina 50)
Reen zwaar ongeval door de regeleenheid
van het veiligheidssysteem wordt geprog-
nosticeerd.
Bestuurderskneebag
De bestuurderskneebag :ontvouwt zich
onder de stuurkolom. De bestuurdersknee-
48 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
bag wordt samen met de frontairbags geac-
tiveerd.
De bestuurderskneebag verhoogt op de
bestuurdersstoel het beschermingspotenti-
eel voor de bovenbenen, knieën en onderbe-
nen.
iDe bestuurderskneebag is alleen voor
bepaalde landen leverbaar.
Sidebags
GWAARSCHUWING
Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opbla-
zen van de in de stoelen geïntegreerde air-
bags belemmeren of zelfs verhinderen. De air-
bags kunnen de inzittenden dan niet meer
zoals bedoeld beschermen. Bovendien kan de
werking van de automatische passagiersair-
baguitschakeling nadelig worden beïnvloed.
Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Alleen stoelhoezen gebruiken, die Mercedes-
Benz voor de betreffende stoel heeft goedge-
keurd.
De sidebags voorin :en de sidebags ach-
terin ;ontvouwen zich naast de buitenste
wangen van de rugleuningen.
Bij activering verhoogt de sidebag het
beschermingspotentieel voor de borstkas.
Op de voorstoelen wordt bovendien het
beschermingspotentieel voor het bekken ver-
hoogd. Hij beschermt echter niet:
Rhet hoofd
Rde nek
Rde armen
De sidebag wordt bij een aanrijding van opzij
geactiveerd aan de zijde van het ongeval.
Auto's met automatische passagiersairba-
guitschakeling: De sidebag aan passagiers-
zijde wordt onder de volgende voorwaarden
geactiveerd:
Rde passagiersstoel is als bezet herkend, of
Rop de passagiersstoel is de gordelslottong
in het gordelslot vergrendeld.
Als de gordelslottong in het gordelslot ver-
grendeld is, wordt de sidebag aan passagiers-
zijde bij het optreden van de betreffende
ongevalssituatie geactiveerd. Het activeren
gebeurt in dit geval onafhankelijk ervan of de
passagiersstoel wel of niet bezet is.
Windowbags
De windowbags :zijn zijdelings in het dak-
frame ingebouwd en lopen van de Astijl tot
aan de Cstijl.
Bij activering verhoogt de windowbag het
beschermingspotentieel voor het hoofd. Hij
beschermt echter niet de armen en de borst.
De windowbag wordt bij een aanrijding van
opzij geactiveerd aan de zijde van het onge-
val.
Veiligheidssystemen inzittenden 49
Veiligheid
Z
Als preventief wordt vastgesteld dat naast de
veiligheidsgordel extra beschermingspotenti-
eel voor de inzittenden nodig is, kan een win-
dowbag ook in andere ongevalsituaties wor-
den geactiveerd (Ypagina 54).
Automatische passagiersairbaguit-
schakeling
Inleiding
Voor het herkennen van een kinderzitje op de
passagiersstoel classificeert de automati-
sche passagiersairbaguitschakeling de per-
soon op de passagiersstoel. Afhankelijk van
het resultaat wordt de passagiersairbag in- of
uitgeschakeld. Als een naar achteren gericht
kinderzitje op de passagiersstoel is gemon-
teerd, moet het controlelampje PASSENGER
AIR BAG OFF na de systeemzelftest continu
branden. De passagiersairbag is uitgescha-
keld.
Het systeem wordt in dit geval niet gedeacti-
veerd
Rde sidebag
Rde windowbag
Rde gordelspanners
Controleer of uw auto met automatische pas-
sagiersairbaguitschakeling is uitgerust
(Ypagina 61). Als dat niet het geval is, een
kinderzitje altijd op een geschikte achterzit-
plaats monteren (Ypagina 62).
Als door omstandigheden een kinderzitje op
de passagiersstoel wordt gemonteerd, beslist
op de correcte plaatsing van het kinderzitje
letten. Nooit voorwerpen, zoals een kussen,
onder of achter het kinderzitje leggen. De zit-
ting volledig inschuiven. Het draagvlak van
het kinderzitje moet volledig op de zitting van
de passagiersstoel rusten. De leuning van een
naar voren gericht kinderzitje moet zo volle-
dig mogelijk tegen de rugleuning van de pas-
sagiersstoel aan liggen. Daarbij mag het kin-
derzitje niet het dak raken of door de hoofd-
steun worden belast. Daartoe de rugleuning-
hoek en de instelling van de hoofdsteun over-
eenkomstig aanpassen. Alleen op die manier
is een correcte werking van de automatische
passagiersairbaguitschakeling gewaarborgd.
Altijd de informatie over de correcte plaatsing
van het kinderzitje (Ypagina 62) in acht
nemen, evenals de montagehandleiding van
de fabrikant van het kinderzitje.
Werking van de automatische passa-
giersairbaguitschakeling
:Controlelampje PASSENGER AIR BAG ON
;Controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF
Aan de hand van de controlelampjes is te zien
of de passagiersairbag uit- of ingeschakeld is.
XDe start-stop-toets eenof tweemaal
indrukken of de sleutel in het contactslot in
stand 1of 2draaien.
Het systeem voert een zelftest uit.
De controlelampjes PASSENGER AIR BAG
OFF en PASSENGER AIR BAG ON moet tege-
lijkertijd gedurende circa zes seconden gaan
branden.
Vervolgens tonen de controlelampjes de sta-
tus van de passagiersairbag.
RPASSENGER AIR BAG ON brandt: De pas-
sagiersairbag is ingeschakeld. Als bij een
ongeval wordt voldaan aan de activerings-
criteria, wordt de passagiersairbag geacti-
veerd.
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt: De pas-
sagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt bij
een ongeval niet geactiveerd.
50 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Als de status van de passagiersairbag tijdens
het rijden wijzigt, verschijnt een displaymel-
ding voor de airbag in het instrumentenpa-
neel (Ypagina 275). Als de passagiersstoel
bezet is, altijd de controlelampjes PASSEN-
GER AIR BAG ON en PASSENGER AIR BAG
OFF in acht nemen. Voor en ook tijdens het
rijden de werking van de passagiersairbag
niet in gevaar brengen.
Als een persoon op de passagiersstoel zit,
moet deze:
Rde veiligheidsgordel correct dragen
Rzo rechtop mogelijk zitten, met de rug
tegen de rugleuning
Rmogelijk zo zitten dat de voeten op de vloer
staan.
Als de passagier dit niet in acht neemt, kan de
automatische passagiersairbaguitschakeling
worden beïnvloed, bijvoorbeeld omdat de
passagier:
Rzijn gewicht verlaagt door op de armsteu-
nen in de auto te steunen
Rzodanig zit, dat zijn gewicht loskomt van de
zitting.
De passagiersairbag kan door deze of soort-
gelijke handelwijzen abusievelijk worden uit-
geschakeld. In dit geval brandt het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF continu. De
passagiersairbag wordt dan bij een ongeval
niet geactiveerd.
GWAARSCHUWING
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitgescha-
keld. Hij wordt bij een ongeval niet geacti-
veerd en kan niet meer zoals bedoeld
beschermen. Een persoon op de passagiers-
stoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen
van het interieur in contact komen, in het bij-
zonder als deze dicht op het dashboard zit. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Als de passagiersstoel bezet is, altijd waar-
borgen dat:
Rde classificatie van de persoon op de pas-
sagiersstoel correct is, en dat de passa-
giersairbag overeenkomstig de persoon op
de passagiersstoel is in- of uitgeschakeld
Rde passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is
Rde persoon correct zit.
Voor en ook tijdens het rijden de werking van
de passagiersairbag niet in gevaar waarbor-
gen.
GWAARSCHUWING
Als een kind in een naar achteren gericht kin-
derzitje op de passagiersstoel wordt beveiligd
en het controlelampje PASSENGER AIR BAG
ON brandt, kan de passagiersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd. Het kind kan
door de airbag worden geraakt. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
In dit geval altijd waarborgen, dat de passa-
giersairbag uitgeschakeld is. Het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF gedoofd blijft en/of het controlelampje
PASSENGER AIR BAG ON brandt, geen naar
achteren gericht kinderzitje op de passagiers-
stoel monteren. Meer informatie vindt u
onder "Problemen met de automatische pas-
sagiersairbaguitschakeling" (Ypagina 54).
GWAARSCHUWING
Als een kind in een naar voren gericht kinder-
zitje op de passagiersstoel wordt beveiligd en
de passagiersstoel te dicht bij het dashboard
wordt geplaatst, kan het kind bij een ongeval:
Rbijvoorbeeld met onderdelen van het inte-
rieur in contact komen, als het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt
Rdoor de airbag wordt geraakt als het con-
trolelampje PASSENGER AIR BAG ON
brandt.
Veiligheidssystemen inzittenden 51
Veiligheid
Z
Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren zetten en de zitting volledig inschui-
ven. Daarbij altijd de correcte ligging van de
schoudergordel vanaf de gordelgeleiding van
de auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitje in acht nemen. De schouder-
gordelband moet vanuit de gordelgeleiding
naar voren en omlaag verlopen. Naar
behoefte de gordelgeleiding en de passagiers-
stoel overeenkomstig instellen. Ook altijd de
informatie in deze handleiding over de cor-
recte plaatsing van het kinderzitje in acht
nemen, evenals de montagehandleiding van
de fabrikant van het kinderzitje.
Als de automatische passagiersairbaguit-
schakeling vaststelt, dat:
Rde passagiersstoel niet bezet is, brandt het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
na de systeemzelftest continu. Hiermee
wordt aangegeven dat de passagiersairbag
gedeactiveerd is.
Rde passagiersstoel bezet is door een kind in
een naar achteren gericht kinderzitje,
brandt het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF na de systeemzelftest continu.
Hiermee wordt aangegeven dat de passa-
giersairbag gedeactiveerd is.
Maak ook bij een kind in een naar achteren
gericht kinderzitje kan het controlelampje
PASSENGER AIR BAG ON na de systeem-
zelftest continu branden. Hiermee wordt
aangegeven dat de passagiersairbag inge-
schakeld is. Het classificatieresultaat is
o.a. afhankelijk van het kinderzitje en van
het postuur van het kind. In dit geval het
kinderzitje op een geschikte achterzit-
plaats aanbrengen.
Rde passagiersstoel bezet is door een kind in
een naar voren gericht kinderzitje, brandt
of het controlelampje PASSENGER AIR BAG
ON of PASSENGER AIR BAG OFF na de sys-
teemzelftest afhankelijk van het classifica-
tieresultaat continu. Het classificatieresul-
taat is o.a. afhankelijk van het kinderzitje
en van het postuur van het kind.
De passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren schuiven. Ook altijd de aanwijzin-
gen bij "Kinderzitjes op de passagiersstoel"
(Ypagina 61) en "Correcte plaatsing van
kinderzitjes" (Ypagina 62) in acht
nemen. Als alternatief kan het kinderzitje
op een geschikte achterzitplaats worden
gemonteerd.
Rde passagiersstoel bezet is door een per-
soon met een klein postuur (bijvoorbeeld
een tiener of een kleine volwassene),
brandt of het controlelampje PASSENGER
AIR BAG ON of PASSENGER AIR BAG OFF
na de systeemzelftest afhankelijk van het
classificatieresultaat continu.
-Als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG ON brandt, de passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zetten. Een
persoon met een klein postuur kan ook
op een achterzitplaats plaatsnemen.
-Als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF brandt, moet een persoon met
een klein postuur de passagiersstoel niet
gebruiken.
Rde passagiersstoel bezet is door een vol-
wassene of een persoon met een overeen-
komstig postuur, brandt het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG ON na de sys-
teemzelftest continu. Hiermee wordt aan-
gegeven dat de passagiersairbag ingescha-
keld is.
Als kinderen in de auto worden meegenomen,
beslist ook de aanwijzingen m.b.t. "Kinderen
in de auto" in acht nemen (Ypagina 57).
Als een storing in de automatische passa-
giersairbaguitschakeling aanwezig is, bran-
den het rode waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem 6in het instrumentenpa-
neel en het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF tegelijkertijd. De passagiersairbag
is in dit geval uitgeschakeld en wordt bij een
ongeval niet geactiveerd. Het systeem zo snel
mogelijk door gekwalificeerde technici laten
controleren. Contact opnemen met een
52 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Mercedes-Benz-servicewerkplaats. De pas-
sagiersstoel alleen bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats laten repareren.
Als de passagiersstoel, de bekleding of het
kussen beschadigd zijn, de noodzakelijke
werkzaamheden door een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats laten uitvoeren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen alleen een kinderzitje te gebruiken, dat
Mercedes-Benz in combinatie met de auto-
matische passagiersairbaguitschakeling
heeft getest en goedgekeurd.
Systeemzelftest
GGEVAAR
Als beide controlelampjes PASSENGER AIR
BAG OFF en PASSENGER AIR BAG ON bij de
systeemzelftest niet gaan branden, vertoont
het systeem een storing. De passagiersairbag
kan onbedoeld worden geactiveerd of bij een
ongeval met het vertraging van het voertuig
niet worden geactiveerd. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
In dit geval mag niemand de passagiersstoel
gebruiken. Geen kinderzitje op de passagiers-
stoel aanbrengen. De automatische passa-
giersairbaguitschakeling direct bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten controleren en
repareren.
GWAARSCHUWING
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de systeemzelftest nog steeds brandt,
is de passagiersairbag uitgeschakeld. Deze
wordt dan bij een ongeval niet geactiveerd. In
dit geval kan de passagiersairbag niet meer
zoals bedoeld beschermen, als bijvoorbeeld
een persoon op de passagiersstoel zit.
De persoon kan bijvoorbeeld met onderdelen
van het interieur in contact komen, in het bij-
zonder als deze dicht op het dashboard zit. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Als de passagiersstoel bezet is, altijd waar-
borgen dat:
Rde classificatie van de persoon op de pas-
sagiersstoel correct is, en dat de passa-
giersairbag overeenkomstig de persoon op
de passagiersstoel is in- of uitgeschakeld
Rdie persoon correct zit en correct de veilig-
heidsgordel omgegespt heeft
Rde passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF abusievelijk nog steeds brandt, mag nie-
mand de passagiersstoel gebruiken. Geen
kinderzitje op de passagiersstoel aanbren-
gen. De automatische passagiersairbaguit-
schakeling direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren en repareren.
GWAARSCHUWING
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder-
zitje kunnen de werking van de automatische
passagiersairbaguitschakeling verstoren.
Daardoor kan de passagiersairbag bij een
ongeval niet correct werken. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Geen voorwerpen tussen de zitting en het kin-
derzitje leggen. Het draagvlak van het kinder-
zitje moet volledig op de zitting van de pas-
sagiersstoel rusten. De leuning van een naar
voren gericht kinderzitje moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa-
giersstoel aan liggen. Beslist de montage-
handleiding van de fabrikant van het kinder-
zitje in acht nemen.
Na de systeemzelftest toont het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF of PASSEN-
GER AIR BAG ON de status van de passa-
giersairbag (Ypagina 50).
Meer informatie vindt u onder "Problemen
met de automatische passagiersairbaguit-
schakeling" (Ypagina 54).
Veiligheidssystemen inzittenden 53
Veiligheid
Z
Problemen met de automatische passagiersairbaguitschakeling
Beslist de aanwijzingen m.b.t. de "Systeemzelftest" in acht nemen (Ypagina 53).
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG
OFF brandt en blijft
branden, hoewel de
passagiersstoel is
bezet door een volwas-
sene of een persoon
met een overeenkom-
stig postuur.
De classificatie van de persoon op de passagiersstoel is verkeerd.
XErop letten dat voldaan is aan de voorwaarden voor een correcte
classificatie van de persoon op de passagiersstoel
(Ypagina 50).
XAls het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF blijft branden,
mag niemand de passagiersstoel gebruiken.
XDe automatische passagiersairbaguitschakeling direct bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten controleren.
Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG
OFF brandt niet en/of
blijft niet branden.
De passagiersstoel is:
Ronbezet
Rbezet met een naar
achteren gericht kin-
derzitje.
De automatische passagiersairbaguitschakeling vertoont een sto-
ring.
XEr mag zich niets tussen de stoel en het kinderzitje bevinden; dit
controleren.
XHet draagvlak van het kinderzitje moet geheel op de zitting van
de passagiersstoel rusten; dit controleren.
XDe zitting moet volledig ingeschoven zijn; dit controleren.
XBij het monteren van het kinderzitje erop letten, dat de veilig-
heidsgordel strak zit. De veiligheidsgordel niet strak trekken
met de stoelinstelling van de passagiersstoel. De veiligheids-
gordel en het kinderzitje kunnen daardoor te strak worden
gespannen.
XDe correcte montage van het kinderzitje controleren.
XEr mogen geen voorwerpen extra gewicht op de stoel uitoefe-
nen; dit controleren.
XAls het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd blijft
en/of het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON brandt,
geen naar achteren gericht kinderzitje op de passagiersstoel
monteren. In dit geval het kinderzitje op een geschikte achter-
zitplaats aanbrengen.
XDe automatische passagiersairbaguitschakeling direct bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten controleren.
Activeren van gordelspanners en air-
bags
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Na het activeren van een airbag zijn onderde-
len van de airbag heet. Gevaar voor letsel!
Onderdelen van de airbag niet aanraken. Een
geactiveerde airbag direct laten vervangen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
GWAARSCHUWING
Pyrotechnisch geactiveerde gordelspanners
werken niet meer en kunnen daarom niet
54 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
meer zoals bedoeld beschermen. Er bestaat
een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs
levensgevaar!
Pyrotechnisch geactiveerde gordelspanners
direct bij een gekwalificeerde werkplaats
laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats
te laten slepen. Dit advies in het bijzonder
opvolgen nadat een gordelspanner of airbag
is geactiveerd.
Het door PRE-SAFE®geactiveerde voorspan-
nen van de veiligheidsgordel in een gevaar-
lijke situatie gebeurt door een elektromotor.
Deze procedure is omkeerbaar.
Als een gordelspanner of airbag wordt geac-
tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstof
vrijkomen. Het waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem 6gaat branden.
De knal is in principe niet schadelijk voor het
gehoor, uitzonderingen daargelaten. Het vrij-
komende poederstof is in het algemeen niet
schadelijk voor de gezondheid, maar kan bij
personen met astma of ademhalingsmoeilijk-
heden kortstondige ademhalingsmoeilijkhe-
den veroorzaken. Zodra u zonder gevaar kunt
uitstappen, moet u de auto direct verlaten om
ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Eventueel kunt u ook de ruit openen.
Werking
Bij een ongeval analyseert de regeleenheid
van het veiligheidssysteem tijdens de eerste
fase van het ongeval belangrijke natuurkun-
dige gegevens van de vertraging of versnel-
ling van de auto, zoals:
Rduur
Rrichting
Rintensiteit
Op basis van deze analyse activeert de regel-
eenheid van het veiligheidssysteem de gor-
delspanners bij een frontale aanrijding of een
aanrijding van achteren.
Een gordelspanner kan alleen worden geac-
tiveerd, als:
Rhet contact is ingeschakeld
Rde onderdelen van het veiligheidssysteem
gereed voor gebruik zijn. Meer informatie
vindt u onder "Waarschuwingslampje vei-
ligheidssysteem" (Ypagina 41)
Rals bij de betreffende voorstoel de gordel-
slottong in het gordelslot vergrendeld is.
De gordelspanners achterin worden onafhan-
kelijk van de vergrendelingstoestand van de
veiligheidsgordels geactiveerd.
Als de regeleenheid van het veiligheidssys-
teem een zwaarder ongeval registreert, wor-
den bij een frontale aanrijding in bepaalde
situaties extra onderdelen van het veilig-
heidssysteem onafhankelijk van elkaar geac-
tiveerd:
RFrontairbags en bestuurderskneebag
RWindowbag, als preventief wordt vastge-
steld dat naast de veiligheidsgordel extra
beschermingspotentieel voor de inzitten-
den nodig is
Bij auto's met automatische passagiersairba-
guitschakeling: Afhankelijk van de persoon
op de passagiersstoel is de passagiersairbag
uit- of ingeschakeld. Alleen als het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG ON brandt, kan
de passagiersairbag bij een ongeval worden
geactiveerd. De informatie m.b.t. de contro-
lelampjes PASSENGER AIR BAG in acht
nemen (Ypagina 41).
Uw auto heeft tweetraps frontairbags. In de
eerste activeringsfase wordt de frontairbag
met drijfgas gevuld, waardoor het risico op
letsel wordt beperkt. Als vervolgens binnen
enkele milliseconden de tweede activerings-
fase plaatsvindt, wordt de frontairbag met de
maximale hoeveelheid drijfgas gevuld.
Het bepalen van de activeringsdrempels voor
de gordelspanner en de airbag gebeurt door
het analyseren van de op verschillende plaat-
sen in de auto optredende vertragingen of
versnellingen. Deze procedure heeft een anti-
ciperend karakter. De activering moet tijdig,
aan het begin van het ongeval, plaatsvinden.
Veiligheidssystemen inzittenden 55
Veiligheid
Z
De vertraging en versnelling van de auto en de
krachtrichting worden hoofdzakelijk bepaald
door:
Rde verdeling van de krachten tijdens het
ongeval
Rde botsingshoek
Rde deformatie-eigenschappen van de auto
Rde toestand van het voorwerp waar de auto
tegenaan botst.
Factoren die pas na de aanrijding of achteraf
zichtbaar of meetbaar zijn, hebben geen
invloed op het activeren van de airbag. Ze
geven daarvoor ook geen indicatie.
De auto kan behoorlijk worden vervormd zon-
der dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is
het geval als alleen relatief gemakkelijk ver-
vormbare delen worden geraakt en niet de
noodzakelijke vertraging wordt gehaald.
Omgekeerd kan een airbag worden geacti-
veerd, hoewel de auto slechts gering ver-
vormd is. Dit is het geval als bijvoorbeeld zeer
stijve delen, zoals langsdragers, geraakt zijn
en de vertraging daardoor hoog genoeg is.
Als de regeleenheid veiligheidssysteem een
aanrijding van opzij registreert, worden de
betreffende onderdelen van het veiligheids-
systeem onafhankelijk van elkaar geacti-
veerd.
RSidebags aan de zijde van het ongeval,
onafhankelijk van de gordelspanner en het
gebruik van de veiligheidsgordel
Auto's met automatische passagiersairba-
guitschakeling: De sidebag aan passagiers-
zijde wordt onder de volgende voorwaar-
den geactiveerd:
-de passagiersstoel is als bezet herkend,
of
-op de passagiersstoel is de gordelslot-
tong in het gordelslot vergrendeld.
RWindowbag aan de zijde van het ongeval,
onafhankelijk van het gebruik van de vei-
ligheidsgordel en onafhankelijk ervan of de
passagiersstoel bezet is
RGordelspanners, als in deze situatie pre-
ventief wordt vastgesteld dat extra
beschermingspotentieel voor de inzitten-
den nodig is
iNiet alle airbags worden bij een ongeval
geactiveerd. De verschillende airbagsyste-
men werken onafhankelijk van elkaar.
De werking van de airbagsystemen is
afhankelijk van de bepaalde ernst van het
ongeval, in het bijzonder de vertraging of
versnelling van de auto en de verwachte
aard van het ongeval:
Rfrontale aanrijding
Raanrijding van opzij
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden-
bescherming)
Inleiding
De PRE-SAFE®neemt in bepaalde gevaarlijke
situaties preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
!Er mogen zich geen voorwerpen in de
beenruimte of achter de stoelen bevinden;
dit controleren. Het gevaar is aanwezig dat
de stoelen en/of de voorwerpen bij de acti-
vering van PRE-SAFE®worden beschadigd.
Hoewel uw auto met PRE-SAFE®systeem is
uitgerust, is de kans op verwondingen bij een
ongeval niet uit te sluiten. Uw rijstijl altijd aan
de weg- en weersomstandigheden aanpassen
en voldoende veilige afstand houden. Oplet-
tend rijden.
Functie
De PRE-SAFE®grijpt in:
Rbij een noodstop, bijvoorbeeld als de BAS
wordt geactiveerd
Rals de auto bij rijdynamisch kritische situ-
aties door het overschrijden van natuur-
56 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
kundige grenzen sterk onder- of overstuur
vertoont
RBij auto's met DISTRONIC PLUS: Als de
adaptieve remassistent sterk ingrijpt.
De PRE-SAFE®leidt afhankelijk van de her-
kende gevaarlijke situatie de volgende maat-
regelen in:
RDe voorste veiligheidsgordels worden voor-
gespannen.
RAls de auto slingert worden de zijruiten en
het panoramaschuifdak gesloten.
RBij auto's met geheugenfuncties: Er wordt
een gunstiger stand van de passagiersstoel
ingesteld als deze een ongunstige stand
heeft.
Als de gevaarlijke situatie voorbij is zonder
dat er een ongeluk is gebeurd, geeft de PRE-
SAFE®de gordelvoorspanning vrij. Alle door
de PRE-SAFE®uitgevoerde instellingen kun-
nen nu weer ongedaan worden gemaakt.
Als de gordelvoorspanning niet afneemt:
XWanneer de auto stilstaat de rugleuning of
de stoel iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning wordt verminderd
en de vergrendeling komt vrij.
De gordelaanpassing is een in PRE-SAFE®
geïntegreerde comfortfunctie. Informatie
over de comfortfunctie vindt u onder "Gor-
delaanpassing" (Ypagina 46).
Automatische maatregelen na een
ongeval
Direct na een ongeval kunnen, afhankelijk van
de soort en de ernst van het ongeval, de vol-
gende maatregelen worden gestart:
RInschakelen van de alarmknipperlichten
RInschakelen van de noodverlichting
ROntgrendelen van de portieren
ROmlaagbrengen van de voorste zijruiten
RAfzetten van de motor en uitschakelen van
de brandstoftoevoer
RAuto's met Mercedes-Benz noodoproep-
systeem: Automatische noodoproep
Kinderen in de auto
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Uit de ongevallenstatistiek blijkt, dat op de
achterzitplaatsen beveiligde kinderen veiliger
zijn dan op de voorstoel beveiligde kinderen.
Daarom adviseert Mercedes-Benz dringend
het kinderzitje bij voorkeur op een achterzit-
plaats te monteren. Daar is het kind in de
regel beter beschermd.
Als een kind jonger dan twaalf jaar en kleiner
dan 1,50 m in de auto wordt meegenomen:
Rdeze altijd beveiligen in een voor
Mercedes-Benz-auto's geschikt kinder-
zitje. Het kinderzitje moet geschikt zijn
voor de leeftijd, het gewicht en de lengte
Rbeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften in dit hoofdstuk en de montage-
handleiding van de fabrikant van het kin-
derzitje in acht nemen.
Rbeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften voor de automatische passagiers-
airbaguitschakeling in acht nemen
(Ypagina 50).
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Kinderen in de auto 57
Veiligheid
Z
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
GWaarschuwing
Als het kinderzitje aan directe zonnestraling
wordt blootgesteld, kunnen onderdelen hier-
van zeer heet worden. Kinderen kunnen zich
aan deze onderdelen branden, in het bijzon-
der aan metalen onderdelen van het kinder-
zitje. Gevaar voor letsel!
Als het voertuig met het kind wordt verlaten,
altijd erop letten dat het kinderzitje niet aan
directe zonnestraling wordt blootgesteld. Het
kinderzitje bijvoorbeeld met een deken afdek-
ken. Als het kinderzitje aan directe zonnestra-
ling is blootgesteld, dit laten afkoelen voordat
het kind erin wordt gezet. Kinderen nooit zon-
der toezicht in het voertuig achterlaten.
Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden de
veiligheidsgordel correct dragen en een juiste
zithouding hebben. In het bijzonder bij kinde-
ren moet u daarop letten.
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de veilig-
heidsgordel (Ypagina 43) en de aanwijzingen
m.b.t. het correct gebruik van de veiligheids-
gordel (Ypagina 44) in acht nemen.
Kinderzitje
Als een naar achteren gericht kinderzitje op
de middelste achterzitplaats wordt gemon-
teerd, moet de armsteun achterin tot de aan-
slag teruggeklapt zijn.
Beslist de gebruiksmogelijkheden van het
kinderzitje in acht nemen (Ypagina 62).
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen alleen een door Mercedes-Benz geadvi-
seerd kinderzitje te gebruiken
(Ypagina 66).
GWaarschuwing
Als het kinderzitje verkeerd op de hiervoor
geschikte zitplaats wordt gemonteerd, kan
het niet zoals bedoeld beschermen. Het kind
kan dan bij een ongeval, remmanoeuvres of
abrupte richtingswijzigingen niet worden
tegengehouden. Er bestaat een verhoogd
gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
Beslist de montagehandleiding van de fabri-
kant van het kinderzitje en de gebruiksmoge-
lijkheden in acht nemen. Het gehele draag-
vlak van het kinderzitje moet altijd op de zit-
ting van de stoel rusten. Nooit voorwerpen,
zoals een kussen, onder of achter het kinder-
zitje leggen. Gebruik kinderzitjes alleen met
de aanwezige originele hoezen. Beschadigde
hoezen uitsluitend vervangen door originele
hoezen.
GWAARSCHUWING
Als het kinderzitje verkeerd of niet vastgezet
is, kan het bij een ongeval, een remma-
noeuvre of een plotselinge richtingswijziging
loskomen. Het kinderzitje kan rondslingeren
en inzittenden raken. Er bestaat een verhoogd
gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd correct
monteren. Beslist de montagevoorschriften
van de kinderzitjefabrikant opvolgen.
Meer informatie over het veilig opbergen van
voorwerpen, bagage of lading vindt u onder
"Richtlijnen m.b.t. belading" (Ypagina 314).
GWaarschuwing
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin-
derzitjes of de bevestigingssystemen hiervan
kunnen niet meer zoals bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma-
noeuvres of abrupte richtingswijzigingen niet
worden tegengehouden. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
58 Kinderen in de auto
Veiligheid
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin-
derzitjes direct vervangen. De bevestigings-
systemen van de kinderzitjes bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten controleren, voor-
dat weer een kinderzitje wordt gemonteerd.
Bevestigingssystemen voor een kinderzitje
zijn:
Rhet veiligheidsgordelsysteem
Rde ISOFIX-bevestigingsbeugels
Rde Top Tether-verankeringen.
Als door omstandigheden een kinderzitje op
de passagiersstoel moet worden gemon-
teerd, beslist de aanwijzingen bij "Kinderzitje
op de passagiersstoel" in acht nemen
(Ypagina 61).
De waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitje in acht
nemen.
iVoor het reinigen van de door Mercedes-
Benz geadviseerde kinderzitjes bij voor-
keur Mercedes-Benz-verzorgingsmiddelen
gebruiken. Informatie is verkrijgbaar bij
elke Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
ISOFIX-kinderzitjebevestiging
GWAARSCHUWING
ISOFIX-kinderzitjes bieden onvoldoende
bescherming voor kinderen met een gewicht
van meer dan 22 kg, die met de geïntegreerde
veiligheidsgordel van het kinderzitje zijn
beveiligd. Het kind kan anders bijvoorbeeld bij
een ongeval niet worden tegengehouden. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Als het kind meer dan 22 kg weegt, alleen
ISOFIX-kinderzitjes gebruiken waarbij het
kind met de veiligheidsgordel van de zitplaats
wordt beveiligd. Het ISOFIX-kinderzitje
tevens, voor zover aanwezig, met de Top
Tether-gordel vastzetten.
Beslist de gebruiksmogelijkheden van het
kinderzitje (Ypagina 62) en de montage- en
gebruikshandleiding van de fabrikant van het
gebruikte kinderzitje in acht nemen.
Voor iedere rit beslist controleren, dat het
ISOFIX-kinderzitje correct in beide ISOFIX-
bevestigingsbeugels vergrendeld is.
!Bij het inbouwen van het kinderzitje erop
letten dat de veiligheidsgordel van de mid-
delste zitplaats niet wordt ingeklemd.
Anders kan de veiligheidsgordel worden
beschadigd.
:ISOFIX-bevestigingsbeugels
XHet ISOFIX-kinderzitje aan beide ISOFIX-
bevestigingsbeugels :bevestigen.
ISOFIX is een genormeerd bevestigingssys-
teem voor speciale kinderzitjes op de achter-
zitplaatsen. De ISOFIX-bevestigingsbeu-
gels :voor twee ISOFIX-kinderzitjes zijn
links en rechts aan de achterzitplaatsen
gemonteerd.
Kinderzitjes zonder ISOFIX-kinderzitjebeves-
tiging met de veiligheidsgordel in de auto
bevestigen. Daarbij beslist de gebruiksmoge-
lijkheden van het kinderzitje (Ypagina 62)
en de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitje in
acht nemen.
Top Tether
Inleiding
Top Tether biedt de mogelijkheid voor een
extra verbinding tussen het met ISOFIX
bevestigde kinderzitje en de auto. Daardoor
kan het gevaar voor letsel verder worden ver-
Kinderen in de auto 59
Veiligheid
Z
minderd. Als het kinderzitje een Top Tether-
gordel heeft, moet deze altijd worden
gebruikt.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer de rugleuningen van de achterzit-
plaatsen niet vergrendeld zijn, kunnen deze
bij een ongeval, remmanoeuvre of abrupte
verandering van richting naar voren klappen.
Daardoor kunnen kinderzitjes niet meer zoals
bedoeld beschermen. Niet vergrendelde rug-
leuningen van de achterzitplaatsen kunnen
bovendien extra verwondingen veroorzaken,
bijvoorbeeld bij een ongeval. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
De rugleuningen van de achterzitplaatsen na
montage van de Top Tether-gordels altijd ver-
grendelen. Beslist op de vergrendelingsindi-
cator letten. De rugleuningen van de achter-
zitplaatsen rechtop zetten.
Als de rugleuning achterin niet vergrendeld is,
is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar
(Ypagina 318).
Top Tether-verankeringen
De Top Tether-verankeringen bevinden zich
aan de achterzijde van de rugleuning van de
beide buitenste achterzitplaatsen.
Auto met instelbare hoofdsteunen:
XDe hoofdsteun omhoogschuiven.
XTop Tether-gordel =onder de hoofdsteun
tussen de beide hoofdsteunstangen door-
voeren.
Auto's zonder instelbare hoofdsteunen:
XTop Tether-gordel met één gordelband:
De Top Tether-gordel =midden over de
hoofdsteun geleiden.
of
XTop Tether-gordel met twee gordelban-
den: Top Tether-gordels =resp. links en
rechts opzij van de hoofdsteun geleiden.
Alle auto's:
XHet ISOFIX-kinderzitje met Top Tether
monteren. Daarbij altijd de montagehand-
leiding van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
XTop Tether-haak ;van Top Tether-gordel
=in Top Tether-verankering :bevesti-
gen.
Erop letten, dat:
RTop Tether-haak ;, zoals afgebeeld, in
Top Tether-verankering :is bevestigd
RTop Tether-gordel =niet verdraaid is
RTop Tether-gordel =, met aangebracht
bagagescherm, tussen de rugleuning van
de achterstoel en bagagescherm loopt.
XTop Tether-gordel =spannen. Daarbij
altijd de montagehandleiding van de fabri-
kant van het kinderzitje in acht nemen.
60 Kinderen in de auto
Veiligheid
Auto met instelbare hoofdsteunen:
XZo nodig de hoofdsteun weer iets omlaag-
schuiven (Ypagina 112). Erop letten dat
Top Tether-gordel =niet in het verloop
wordt gehinderd.
Kinderzitje op passagiersstoel
Algemene aanwijzingen
Uit de ongevallenstatistiek blijkt, dat op de
achterzitplaatsen beveiligde kinderen veiliger
zijn dan op de voorstoel beveiligde kinderen.
Daarom adviseert Mercedes-Benz dringend
het kinderzitje bij voorkeur op een achterzit-
plaats te monteren.
Auto's met automatische passagiersairba-
guitschakeling: Als een kinderzitje op de pas-
sagiersstoel moet gemonteerd, beslist ook de
aanwijzingen bij "Automatische passagiers-
airbaguitschakeling" (Ypagina 50) in acht
nemen.
Zo kunnen risico's worden vermeden, die
kunnen ontstaan door:
Reen niet door de automatische passagiers-
airbaguitschakeling herkend kinderzitje
Rde onbedoeld uitgeschakelde passagiers-
airbag
Reen ongunstige plaatsing van het kinder-
zitje, bijvoorbeeld te dicht op het dash-
board.
De waarschuwingssticker op de zonneklep
aan passagierszijde in acht nemen, zie de
afbeelding.
GWAARSCHUWING
Als een kind in een naar achteren gericht kin-
derzitje op de passagiersstoel wordt beveiligd
en het controlelampje PASSENGER AIR BAG
ON brandt, kan de passagiersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd. Het kind kan
door de airbag worden geraakt. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
In dit geval altijd waarborgen, dat de passa-
giersairbag uitgeschakeld is. Het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kin-
derbeveiligingssysteem op een stoel die door
een frontale ACTIEVE AIRBAG wordt bevei-
ligd, want dat kan voor het KIND DODELIJKE
of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg
hebben.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
ON brandt, is de passagiersairbag ingescha-
keld (Ypagina 41).
Auto's zonder automatische passa-
giersairbaguitschakeling
Als uw auto geen automatische passagiers-
airbaguitschakeling heeft, kunt u dit zien aan
de speciale sticker. De sticker bevindt zich
aan de passagierszijde aan de zijkant van het
dashboard. Deze is zichtbaar als het passa-
giersportier geopend wordt.
Als de sleutel in het contactslot in stand 2
wordt gedraaid, gaan de controlelampjes
PASSENGER AIR BAG OFF en PASSENGER
Kinderen in de auto 61
Veiligheid
Z
AIR BAG ON kort branden. Dit heeft echter
geen functie en is geen aanwijzing voor de
automatische passagiersairbaguitschake-
ling.
Een naar achteren gericht kinderzitje in dit
geval altijd op een geschikte achterzitplaats
monteren (Ypagina 62).
De volgende informatie onder "Naar achteren
gericht kinderzitje" en "Naar voren gericht
kinderzitje" evenals over de correcte plaat-
sing van het kinderzitje (Ypagina 62) in
acht nemen.
Naar achteren gericht kinderzitje
Als door omstandigheden een kind in een
naar achteren gericht kinderzitje op de pas-
sagiersstoel wordt beveiligd, moet te allen
tijde gewaarborgd zijn dat de passagiersair-
bag is uitgeschakeld. Alleen als het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF continu
brandt (Ypagina 41), is de passagiersairbag
uitgeschakeld.
Altijd de informatie over de correcte plaatsing
van het kinderzitje (Ypagina 62) in acht
nemen, evenals de montage- en gebruiks-
handleiding van de fabrikant van het kinder-
zitje.
Naar voren gericht kinderzitje
Als door omstandigheden een kind in een
naar voren gericht kinderzitje op de passa-
giersstoel wordt beveiligd, de passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren zetten. De
zitting volledig inschuiven. Het draagvlak van
het kinderzitje moet volledig op de zitting van
de passagiersstoel rusten. De leuning van het
kinderzitje moet zo volledig mogelijk tegen de
rugleuning van de passagiersstoel aan liggen.
Daarbij mag het kinderzitje niet het dak raken
of door de hoofdsteun worden belast. Daar-
toe de rugleuninghoek en de instelling van de
hoofdsteun overeenkomstig aanpassen.
Daarbij altijd de correcte ligging van de
schoudergordel vanaf de gordelgeleiding van
de auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitje in acht nemen. De schouder-
gordelband moet vanaf het gordeldoorvoer-
punt naar voren en omlaag verlopen. Naar
behoefte de gordelgeleiding en de passa-
giersstoel overeenkomstig instellen.
Altijd de informatie over de correcte plaatsing
van het kinderzitje (Ypagina 62) in acht
nemen, evenals de montage- en gebruiks-
handleiding van de fabrikant van het kinder-
zitje.
Geschikte plaatsing van kinderzitjes
Inleiding
In de auto mogen alleen goedgekeurde kin-
derzitjes volgens ECE-norm ECER44 worden
gebruikt.
Bij bepaalde kinderzitjes van gewichtsgroep
III kan het gebeuren dat het gebruiksbereik
beperkt is. Door mogelijk contact met het dak
kan het gebeuren, dat het kinderzitje niet op
de maximumgrootte kan worden ingesteld.
Kinderzitjes uit de categorie "Universal" zijn
herkenbaar aan het oranje goedkeuringslabel
en de tekst "Universal".
Goedkeuringslabel kinderzitje (voorbeeld)
Kinderzitjes uit de categorie "Universal" kun-
nen aan de hand van de tabellen "Geschikt-
heid van zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjes die met autogordels worden vast-
gezet" of "Geschiktheid van zitplaatsen voor
bevestiging van een ISOFIX–kinderzitje" wor-
den gebruikt op de met U, UF of IUF aange-
geven zitplaatsen.
62 Kinderen in de auto
Veiligheid
Semi-universele kinderzitjes zijn herkenbaar
aan het goedkeuringslabel met de tekst
"semi-universal". Als de auto en de zitplaats in
de autotypelijst van de fabrikant van het kin-
derzitje zijn aangegeven, mogen deze worden
gebruikt. Voor meer informatie kunt u contact
opnemen met de fabrikant van het kinderzitje
of zijn website raadplegen.
Kinderzitje op de passagiersstoel als
door omstandigheden een kind in een kinder-
zitje op de passagiersstoel moet worden
beveiligd:
XAltijd de aanwijzingen onder "Kinderzitje op
de passagiersstoel" in acht nemen
(Ypagina 61).
Daar vindt u ook aanwijzingen m.b.t. de
correcte ligging van de schoudergordel-
band van de auto naar de schoudergordel-
geleiding van het kinderzitje (Ypagina 62).
XDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zetten en de zitting volledig
inschuiven.
Als een kind in een naar voren gericht kin-
derzitje op de passagiersstoel wordt bevei-
ligd, de passagiersstoel tevens in de hoog-
ste stand zetten.
XDe rugleuning in een vrijwel rechte stand
zetten.
Het draagvlak van het kinderzitje moet vol-
ledig op de zitting van de passagiersstoel
rusten. De leuning van een naar voren
gericht kinderzitje moet zo volledig moge-
lijk tegen de rugleuning van de passagiers-
stoel aan liggen. Daarbij mag het kinder-
zitje niet het dak raken of door de hoofd-
steun worden belast. Daartoe de rugleu-
ninghoek en de instelling van de hoofd-
steun overeenkomstig aanpassen. Ook de
montagehandleiding van de fabrikant van
het kinderzitje in acht nemen.
XDe zittinghoek indien mogelijk in de boven-
ste, steilste stand plaatsen (Ypagina 110).
Kinderen in de auto 63
Veiligheid
Z
Geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van een kinderzitje met gordels
Wanneer een babyschaal van groep 0 of 0+ of een naar achteren gericht kinderzitje van groep I
op een achterzitplaats wordt gebruikt, moet de bestuurders- of passagiersstoel zodanig wor-
den ingesteld, dat de stoel de babyschaal of het kinderzitje niet raakt.
Als een naar voren gericht kinderzitje van groep I wordt gebruikt, moet indien mogelijk de
hoofdsteun van de overeenkomstige zitplaats worden uitgebouwd (Ypagina 112). De leuning
van het kinderzitje moet zo volledig mogelijk tegen de rugleuning van de zitplaats aan liggen.
Ook altijd de aanwijzingen onder "Kinderzitje" (Ypagina 58) en de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Als het kinderzitje wordt uitgebouwd, moet direct de hoofdsteun weer worden gemonteerd
(Ypagina 111). Alle inzittenden moeten de hoofdsteun voor het wegrijden correct instellen.
Legenda bij de tabel:
XZitplaats die niet geschikt is voor kinderen van deze gewichtsgroep.
UGeschikt voor veiligheidssysteem van de categorie "Universal", die voor het gebruik in
deze gewichtsgroep toegestaan zijn.
UF Geschikt voor naar voren gericht kinderzitje van de categorie "Universal" dat geschikt is
voor gebruik in deze gewichtsgroep.
LGeschikt voor kinderzitje overeenkomstig advies, zie de tabel "Geadviseerde kinderzitjes"
(Ypagina 66). Geschikt voor semi-universeel kinderzitje, als de auto en de zitplaats in de
autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitje zijn vermeld.
Gewichtsgroep Passagiersstoel Achterzitplaats
Passagiers-
airbag geac-
tiveerd
Passagiers-
airbag uit-
gescha-
keld1
Links,
rechts
Midden2
0tot 10 kg X U, L U, L U, L
0+ tot 13 kg X U, L U, L U, L
I9 kg tot 18 kg UF, L U, L U, L U, L
II 15 kg tot 25 kg U, L U, L U, L X
III 22 kg tot 36 kg U, L U, L U, L X
Geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van een ISOFIX–kinderzitje
Wanneer een babyschaal van groep 0 of 0+ of een naar achteren gericht kinderzitje van groep I
op een achterzitplaats wordt gebruikt, moet de bestuurders- of passagiersstoel zodanig wor-
den ingesteld, dat de stoel de babyschaal of het kinderzitje niet raakt.
1De auto is uitgerust met automatische passagiersairbaguitschakeling. Het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF moet branden.
2Kinderzitjes met steunvoet zijn niet geschikt voor deze zitplaats.
64 Kinderen in de auto
Veiligheid
Als een naar voren gericht kinderzitje van groep I wordt gebruikt, moet indien mogelijk de
hoofdsteun van de overeenkomstige zitplaats worden uitgebouwd (Ypagina 112). De leuning
van het kinderzitje moet zo volledig mogelijk tegen de rugleuning van de zitplaats aan liggen.
Ook altijd de aanwijzingen onder "Kinderzitje" (Ypagina 58) en de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Als het kinderzitje wordt uitgebouwd, moet direct de hoofdsteun weer worden gemonteerd
(Ypagina 111). Alle inzittenden moeten de hoofdsteun voor het wegrijden correct instellen.
Legenda bij de tabel:
XISOFIX-positie, die voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of grootteklasse
niet geschikt is.
IUF Geschikt voor naar voren gericht ISOFIX-kinderzitje van de categorie Universal dat
geschikt is voor gebruik in deze gewichtsgroep.
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitje overeenkomstig advies, zie de tabel "Geadviseerde kin-
derzitjes" (Ypagina 66).
Advies voor een geschikt ISOFIX–kinderzitje is ook verkrijgbaar bij de fabrikant. Hiertoe
moet uw auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitje zijn
aangegeven. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de fabrikant van het
kinderzitje of zijn website raadplegen.
Gewichtsgroep Grootte-
klasse
Systeem Achterstoel
links, rechts
Babydraagzak F ISO/L1 X
G ISO/L2 X
0tot 10 kg
tot circa 6 maanden
E ISO/R1 IL
0+ tot 13 kg
tot circa 15 maanden
E ISO/R1 IL
D ISO/R2 IL
C ISO/R3 IL3
I9 kg tot 18 kg
circa 9 maanden tot 4 jaar
D ISO/R2 IL
C ISO/R3 IL3
B ISO/F2 IUF
B1 ISO/F2X IUF
A ISO/F3 IUF
Het kinderzitje mag niet het dak raken of door de hoofdsteun worden belast. Daartoe de
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig aanpassen. Ook de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
3Als een kinderzitje van de grootteklasse C (ISO/R3) wordt gebruikt, erop letten dat de rugleuning van de
voorstoel niet tegen het kinderzitje aanligt.
Kinderen in de auto 65
Veiligheid
Z
Auto's met Style- of Urban-pakket, of 4-voudig of 6-voudig verstelbare voorstoel: De voorstoel
in de bovenste stand zetten.
Auto's met 2-voudig verstelbare voorstoel: De voorstoel in de voorste stand zetten.
Geadviseerde ISOFIX-kinderzitjes
Algemene aanwijzingen
Ook altijd de aanwijzingen bij "Kinderzitjes op de passagiersstoel" (Ypagina 61)en "Correcte
plaatsing van kinderzitjes" (Ypagina 62) in acht nemen.
Informatie over geschikte kinderzitjes is verkrijgbaar bij elke Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Geadviseerde kinderzitjes voor bevestiging met de veiligheidsgordel van voer-
tuigzitplaatsen
Gewichtsgroep Fabrikant Type Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
Bestelnummer
(A 000 ...)4
Groep 0: tot 10 kg
tot circa
6 maanden
Britax Römer BABY SAFE
plus II
04 301146 970 20 00
970 36 00
Groep 0+: tot
13 kg
tot circa
15 maanden
Britax Römer BABY SAFE
plus II
04 301146 970 20 00
970 36 00
Groep I: 9 kg tot
18 kg
circa 9 maanden
tot 4 jaar
Britax Römer DUO PLUS 03 301133
04 301133
970 16 00
Groep II/III: 15 tot
36 kg
circa 4 tot 12 jaar
Britax Römer KIDFIX504 301198 970 19 00
4Kleurcode 9H95.
5Voor de bevestiging van het kinderzitje KIDFIX in de auto altijd de montagehandleiding van de fabrikant van
het kinderzitje in acht nemen. Daar vindt u ook aanwijzingen m.b.t. de bevestigingsmogelijkheden.
66 Kinderen in de auto
Veiligheid
Geadviseerde ISOFIX-kinderzitjes in de categorie "Universal" / "Semi-universal"
Gewichts-
groep
Groot-
te-
klasse
Fabrikant Type Goedkeu-
ringsnum-
mer (E1 ...)
Bestelnummer4
Groep 0+:
tot 13 kg
E Britax Römer BABY-SAFE
plus
03 301146
04 301146
B6 6 86 8224
Groep I:
9 kg tot
18 kg
B1 Britax Römer DUO PLUS 03 301133
04 301133
A 000 970 16 00
Kinderbeveiligingen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als kinderen meerijden, kunnen deze:
Rdeuren openen en daardoor anderen of ver-
keersdeelnemers in gevaar brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Als kinderen meerijden, altijd de aanwezige
kinderbeveiligingen activeren. Als u het voer-
tuig verlaat, deze altijd vergrendelen en de
sleutel meenemen. Kinderen nooit zonder
toezicht in het voertuig achterlaten.
Kinderbeveiliging voor:
RAchterportieren (Ypagina 68)
RZijruiten achterin (Ypagina 68)
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
GWaarschuwing
Als het kinderzitje aan directe zonnestraling
wordt blootgesteld, kunnen onderdelen hier-
van zeer heet worden. Kinderen kunnen zich
aan deze onderdelen branden, in het bijzon-
der aan metalen onderdelen van het kinder-
zitje. Gevaar voor letsel!
Als het voertuig met het kind wordt verlaten,
altijd erop letten dat het kinderzitje niet aan
directe zonnestraling wordt blootgesteld. Het
kinderzitje bijvoorbeeld met een deken afdek-
ken. Als het kinderzitje aan directe zonnestra-
4Kleurcode 9H95.
Kinderen in de auto 67
Veiligheid
Z
ling is blootgesteld, dit laten afkoelen voordat
het kind erin wordt gezet. Kinderen nooit zon-
der toezicht in het voertuig achterlaten.
Kinderbeveiliging voor achterportieren
Met het kinderslot van de achterportieren kan
elk portier afzonderlijk worden beveiligd. Een
beveiligd portier kan niet van binnen uit wor-
den geopend. Als de auto ontgrendeld is, kan
het portier van buitenaf worden geopend.
XBeveiligen: De borgpal omhoog in de rich-
ting van pijl :drukken.
XDe werking van de kinderbeveiliging con-
troleren.
XOntgrendelen: De borgpal omlaag in de
richting van pijl ;drukken.
Kinderbeveiliging voor zijruiten ach-
terin
XVergrendelen of ontgrendelen: Toets :
indrukken.
Als controlelampje ;brandt, is de bedie-
ning van de zijruiten achterin geblokkeerd.
Bediening is alleen nog mogelijk met de
schakelaars in het bestuurdersportier. Als
controlelampje ;niet brandt, is bediening
met de schakelaars achterin mogelijk.
Huisdieren in de auto
GWaarschuwing
Wanneer dieren zonder toezicht of niet vast-
gezet in het voertuig worden achtergelaten,
kunnen ze bijvoorbeeld toetsen of schake-
laars indrukken.
Daardoor kunnen ze:
Ruitrustingen van het voertuig activeren en
bijvoorbeeld bekneld raken
Rsystemen in- of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemer in gevaar bren-
gen.
Bovendien kunnen niet vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuuren remmanoeu-
vres door het voertuig worden geslingerd en
daarbij inzittenden verwonden. Er bestaat
gevaar voor letsel en ongevallen!
Dieren nooit zonder toezicht in het voertuig
achterlaten. Dieren tijdens het rijden altijd
veilig vervoeren, bijvoorbeeld in een
geschikte dierentransportbox.
Rijveiligheidssystemen
Overzicht rijveiligheidssystemen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de
volgende rijveiligheidssystemen:
RABS (Antiblokkeersysteem)
(Ypagina 69)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis-
tentsysteem) (Ypagina 70)
RCOLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
(Ypagina 70)
RAdaptief remlicht (Ypagina 73)
RESP®(Elektronisch stabiliteitsprogramma)
(Ypagina 73)
68 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
REBD (Electronic Brake-force Distribution =
elektronische remkrachtverdeling)
(Ypagina 77)
RADAPTIVE BRAKE (Ypagina 77)
RStuurassistent STEER CONTROL
(Ypagina 77)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Rijveiligheidssystemen kunnen het gevaar
voor ongevallen van een niet aangepaste of
onoplettende rijstijl niet verminderen en de
natuurkundige grenzen niet verleggen. Rijvei-
ligheidssystemen zijn alleen hulpmiddelen.
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor
de veilige afstand, de gereden snelheid, het
tijdig remmen en het aanhouden van de rij-
strook. Uw rijstijl altijd aan de weg- en weers-
omstandigheden aanpassen en voldoende
veilige afstand houden. Oplettend rijden.
De beschreven rijveiligheidssystemen kun-
nen alleen dan hun maximale effect bereiken,
als een zo goed mogelijk contact tussen ban-
den en wegdek gewaarborgd is. Daarbij in het
bijzonder de aanwijzingen m.b.t. banden,
geadviseerde minimumprofieldiepte enzo-
voort in acht nemen (Ypagina 368).
Onder winterse omstandigheden winterban-
den (M+S-banden) gebruiken, zo nodig met
sneeuwkettingen. Alleen zo wordt de maxi-
mumwerking van de hier beschreven rijveilig-
heidssystemen bereikt.
ABS (antiblokkeersysteem)
Algemene informatie
Het ABS regelt de remdruk zodanig dat de
wielen niet blokkeren bij het remmen. Hier-
door blijft de auto bij het remmen bestuur-
baar.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat het
ABS-waarschuwingslampje !in het
instrumentenpaneel branden. Het dooft als
de motor draait.
Het ABS werkt, onafhankelijk van de staat van
het wegdek, vanaf een snelheid van circa
8 km/h. Bij een glad wegdek werkt het ABS al
bij een geringe druk op het rempedaal.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69)in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als het ABS een storing vertoont, kunnen de
wielen blokkeren bij het remmen. Daarbij zijn
de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk
nadelig beïnvloed. Bovendien zijn ook andere
rijveiligheidssystemen uitgeschakeld. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ABS direct laten
controleren bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Als het ABS een storing vertoont, vallen
andere systemen eveneens uit, ook rijveilig-
heidssystemen. De informatie over het ABS-
waarschuwingslampje (Ypagina 302) en de
displaymeldingen, die in het instrumentenpa-
neel kunnen worden weergegeven
(Ypagina 262) in acht nemen.
Remmen
XAls het ABS regelt: Het rempedaal krach-
tig ingedrukt blijven houden tot de nood-
stopsituatie voorbij is.
XBij een noodstop: Het rempedaal krachtig
ingedrukt houden.
Als het ABS bij het remmen regelt, is dit voel-
baar aan het pulseren van het rempedaal.
Het pulserende rempedaal kan een aanwij-
zing voor gevaarlijke wegomstandigheden
zijn en u eraan herinneren bijzonder voorzich-
tig te rijden.
Rijveiligheidssystemen 69
Veiligheid
Z
BAS (Brems-Assistent-System = rem-
assistentsysteem)
Algemene informatie
De BAS werkt bij een noodstop. Als het rem-
pedaal zeer snel wordt ingedrukt, verhoogt de
BAS automatisch de remdruk en kan zo de
remweg verkorten.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als het BAS een storing vertoont, kan de rem-
weg bij een noodstop langer zijn. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Bij een noodstop het rempedaal krachtig
indrukken. Het ABS voorkomt daarbij het
blokkeren van de wielen.
Remmen
XHet rempedaal zo lang indrukken tot de
noodstopsituatie voorbij is.
Het ABS voorkomt daarbij het blokkeren
van de wielen.
Als het rempedaal wordt losgelaten, werkt
het remsysteem weer op conventionele wijze.
De BAS wordt uitgeschakeld.
COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS
Algemene informatie
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69)in acht nemen.
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS is
opgebouwd uit de afstandswaarschuwings-
functie met autonome remfunctie en de adap-
tieve remassistent.
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
kan het gevaar van een aanrijding met een
voorligger verminderen of de gevolgen van
een ongeval reduceren.
Als de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
het gevaar van een aanrijding heeft herkend,
wordt u optisch en akoestisch gewaar-
schuwd. Als niet wordt gereageerd op de opti-
sche of de akoestische waarschuwing, kan in
kritische autonoom worden afgeremd. Als u
in een kritische situatie zelf remt, wordt u
ondersteunt door de adaptieve remassistent
van de COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De herkenning van gevaarlijke situaties kan
vooral beperkt zijn bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rsneeuw of zware regenval
Rstoring door anderen radarbronnen
Rsterke radarreflectie, bijvoorbeeld in par-
keergarages
Rvooruitrijdende smalle voertuigen, bijvoor-
beeld motorfietsen
Rvoorliggers, die versprongen rijden ten
opzichte van het midden van de auto
Rnieuwe auto's of na onderhoud aan het
COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
systeem.
Daartoe de belangrijke veiligheidsvoor-
schriften in het hoofdstuk "Inrij-aanwijzin-
gen" in acht nemen (Ypagina 158).
Na een beschadiging van de voorzijde van de
auto de instelling en werking van de radar-
sensoren bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren. Dit geldt ook voor aanrij-
dingen met lage snelheid, waarbij geen
schade aan de voorzijde van de auto zichtbaar
is.
In- en uitschakelen
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS is
na het inschakelen van het contact automa-
tisch actief.
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
kan met de boordcomputer worden in- of uit-
geschakeld (Ypagina 253). Met het uitscha-
70 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
kelen worden de afstandswaarschuwings-
functie en de autonome remfunctie gedeac-
tiveerd.
Auto's met multifunctioneel zwart-wit dis-
play: Als de COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS is ingeschakeld, geeft het multifunctio-
neel display in het statusoverzicht het sym-
bool Äweer.
Auto's met multifunctioneel kleurendis-
play: Als de COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS uitgeschakeld is, geeft het multifunc-
tioneel display in de assistentieweergave het
symbool æweer.
Afstandswaarschuwingsfunctie
Algemene informatie
De afstandswaarschuwingsfunctie kan het
gevaar van een kop-staartbotsing verminde-
ren of de gevolgen van een ongeval reduce-
ren. Als de afstandswaarschuwing een gevaar
van een aanrijding heeft herkend, wordt u
optisch en akoestisch gewaarschuwd.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" over rijveiligheidssystemen
(Ypagina 69) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
De afstandswaarschuwingsfunctie reageert
niet:
Rop personen of dieren
Rop tegenliggers
Rop kruisend verkeer
Rin bochten.
Daardoor kan de afstandswaarschuwings-
functie niet in alle kritische situaties waar-
schuwen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen.
GWAARSCHUWING
De afstandswaarschuwingsfunctie kan objec-
ten en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan de afstandswaarschu-
wingsfunctie:
Ronbedoeld waarschuwen
Rniet waarschuwen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en niet uitsluitend op de afstands-
waarschuwingsfunctie vertrouwen.
Functie
De afstandswaarschuwingsfunctie waar-
schuwt vanaf een snelheid:
Rvan circa 30 km/h, als gedurende meer-
dere seconden de afstand tot de voorligger
te laag is voor de gereden snelheid. Het
afstandswaarschuwingslampje ·in het
instrumentenpaneel gaat dan branden.
Rvan circa 7 km/h, als een voorligger zeer
snel wordt genaderd. In deze situatie klinkt
een onderbroken waarschuwingssignaal
en gaat afstandswaarschuwingslampje
·in het instrumentenpaneel branden.
XDirect remmen, om de afstand tot de voor-
ligger te vergroten.
of
XWijk uit voor een obstakel, in zoverre dit
zonder gevaar mogelijk is.
Door de werking van het systeem kunnen er
in complexe, maar niet-kritieke rijsituaties
ook waarschuwingen optreden.
De afstandswaarschuwingsfunctie kan met
behulp van de radarsensoren obstakels her-
kennen die langere tijd voor de auto uit rijden.
De afstandswaarschuwingsfunctie kan tot
een rijsnelheid van circa 70 km/h ook reage-
ren op niet bewegende obstakels, zoals stil-
staande of geparkeerde auto's.
Autonome remfunctie
Als de bestuurder in een kritische situatie niet
op de afstandswaarschuwing reageert, kan
de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS de
bestuurder door een autonome remfunctie
ondersteunen.
Rijveiligheidssystemen 71
Veiligheid
Z
Door de autonome remfunctie:
Rwordt de bestuurder meer tijd gegeven om
te reageren op kritische rijsituaties
Rkan de bestuurder een ongeval vermijden
of
Rde gevolgen van een ongeval verminderen.
Door de werking van het systeem kunnen er
in complexe, maar niet-kritieke rijsituaties
ook autonome remfuncties plaatsvinden.
Als de autonome remfunctie vraagt om een
bijzonder hoge remdruk, worden tegelijker-
tijd preventieve beschermingsmaatregelen
voor de inzittenden (PRE-SAFE®) geactiveerd
(Ypagina 56).
Adaptieve remassistent
Algemene informatie
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69)in acht nemen.
De adaptieve remassistent kan met behulp
van de radarsensoren obstakels herkennen
die zich langere tijd in de lijn van de auto
bevinden.
Wanneer de adaptieve remassistent een
gevaar van een aanrijding herkent, berekent
hij de voor het vermijden van een aanrijding
noodzakelijke remdruk. Als het rempedaal
krachtig wordt ingedrukt, verhoogt de adap-
tieve remassistent automatisch de remdruk
tot een waarde die is afgestemd op de ver-
keerssituatie.
De adaptieve remassistent ondersteunt u bij
het remmen in een gevaarlijke situatie bij
snelheden boven 7 km/h. Voor het analyse-
ren van de verkeerssituatie worden de radar-
sensoren gebruikt.
De adaptieve remassistent kan tot een rij-
snelheid van circa 250 km/h op objecten
reageren, die tijdens de waarneemduur ten
minste eenmaal als rijdend zijn herkend.
Op stilstaande obstakels reageert de adap-
tieve remassistent tot een rijsnelheid van
circa 70 km/h.
Als de adaptieve remassistent vraagt om een
bijzonder hoge remdruk, worden tegelijker-
tijd preventieve beschermingsmaatregelen
voor de inzittenden (PRE-SAFE®) geactiveerd
(Ypagina 56).
XHet rempedaal zo lang ingedrukt blijven
houden tot de noodstopsituatie voorbij is.
Het ABS voorkomt daarbij het blokkeren
van de wielen.
De remmen functioneren weer normaal, als:
Rhet rempedaal wordt losgelaten
Rgeen gevaar voor een ongeval meer bestaat
Rgeen obstakel in de lijn van de auto wordt
herkend.
De adaptieve remassistent wordt dan
gedeactiveerd.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" over rijveiligheidssystemen
(Ypagina 69) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
De adaptieve remassistent kan objecten en
complexe verkeerssituaties niet altijd ondub-
belzinnig herkennen.
In deze gevallen kan de adaptieve remassis-
tent:
Ronbedoeld ingrijpen
Rniet ingrijpen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen. De
ingreep beëindigen als de rijsituatie niet kri-
tisch is.
GWAARSCHUWING
De adaptieve remassistent reageert niet:
Rop personen of dieren
Rop tegenliggers
Rop kruisend verkeer
Rin bochten.
72 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
Daardoor kan de adaptieve remassistent niet
in alle kritische situaties ingrijpen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen.
Door de werking van het systeem kan de rem-
assistent in complexe, maar niet-kritieke rijs-
ituaties ook ingrepen uitvoeren.
Als de adaptieve remassistent vanwege een
storing in de radarsensoren niet functioneert,
staat het remsysteem verder met volledige
rembekrachtiging en BAS ter beschikking.
Adaptief remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het ach-
teropkomend verkeer bij een noodstopsitua-
tie door:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichten.
Als u boven een snelheid van 50 km/h krach-
tig remt of bij het remmen door de BAS of de
BAS PLUS wordt ondersteund, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achter-
opkomende verkeer op buitengewoon opval-
lende wijze gewaarschuwd.
Als deze remmanoeuvre vanaf een snelheid
van meer dan 70 km/h tot stilstand wordt
uitgevoerd, schakelen de alarmknipperlich-
ten bij stilstand automatisch in. Wanneer het
rempedaal opnieuw wordt ingedrukt, dan
branden de remlichten weer continu. De
alarmknipperlichten worden automatisch uit-
geschakeld als er sneller dan 10 km/h wordt
gereden. De alarmknipperlichten kunnen ook
met de alarmknipperlichtentoets worden uit-
geschakeld (Ypagina 125).
ESP®(elektronisch stabiliteitspro-
gramma)
Algemene aanwijzingen
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69)in acht nemen.
Het ESP®controleert de rijstabiliteit en de
tractie, dat wil zeggen de krachtoverbrenging
tussen de banden en het wegdek.
Herkent het ESP®dat de auto van de gewen-
ste koers afwijkt, dan worden ter stabilisatie
een of meerdere wielen doelgericht afge-
remd. Om de auto binnen de natuurkundige
grenzen op de gewenste koers te houden,
wordt tevens het motorvermogen automa-
tisch aangepast. Het ESP®ondersteunt bij
het wegrijden op een natte of gladde weg.
Ook bij het remmen kan het ESP®de auto
stabiliseren.
ETS/4ETS (elektronisch tractiesys-
teem)
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69) in acht nemen.
De tractieregeling ETS is een onderdeel van
het ESP®. Bij auto's met 4MATIC vormt 4ETS
onderdeel van het ESP®.
De tractieregeling remt de aangedreven wie-
len afzonderlijk af als deze doordraaien. Daar-
door kunt u ook op gladde wegen wegrijden of
accelereren, bijvoorbeeld bij een eenzijdig
gladde ondergrond. Bovendien wordt meer
aandrijfkoppel overgebracht naar het wiel of
de wielen met grip.
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, blijft de
tractieregeling actief.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®een storing vertoont, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Rijveiligheidssystemen 73
Veiligheid
Z
Bovendien zijn ook andere rijveiligheidssys-
temen uitgeschakeld. Er bestaat verhoogd
slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ESP®bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controle-
ren.
Auto's zonder 4MATIC: Bij het slepen van de
auto met opgetilde vooras de aanwijzingen
m.b.t. het ESP®in acht nemen
(Ypagina 362).
Als het waarschuwingslampje ESP®OFF
åpermanent brandt, is het ESP®uitge-
schakeld.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷en
het waarschuwingslampje åpermanent
branden, is het ESP®vanwege een storing
niet beschikbaar.
De informatie over de waarschuwingslampjes
(Ypagina 304)en de displaymeldingen, die in
het instrumentenpaneel kunnen worden
weergegeven (Ypagina 262) in acht nemen.
Alleen wielen met de aanbevolen bandenma-
ten monteren. Alleen dan kan het ESP®naar
behoren functioneren.
Eigenschappen van het ESP®
Algemene informatie
Als het waarschuwingslampje ESP®÷
voor aanvang van de rit dooft, is het ESP®
automatisch actief.
Als het ESP®ingrijpt, knippert het waarschu-
wingslampje ESP®÷in het instrumenten-
paneel.
Als het ESP®ingrijpt:
XHet ESP®in geen geval uitschakelen.
XBij het wegrijden het gaspedaal slechts zo
ver indrukken als nodig is.
XUw rijstijl aan de verkeers- en weersom-
standigheden aanpassen.
ECO start-stop-functie
De ECO start-stop-functie zorgt ervoor dat de
motor automatisch wordt afgezet bij het stop-
pen. Voor opnieuw wegrijden start de motor
automatisch. Het ESP®blijft daarbij in de van
tevoren geselecteerde status. Voorbeeld:
Wanneer het ESP®voor het automatisch
afzetten van de motor uitgeschakeld was,
blijft het ESP®ook na het automatisch starten
van de motor uitgeschakeld.
ESP®uit- of inschakelen (behalve
Mercedes-AMG auto's)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
U kunt uit de volgende instellingen van het
ESP®kiezen:
RHet ESP®is ingeschakeld.
RHet ESP®is uitgeschakeld.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Het ESP®alleen uitschakelen zolang de vol-
gende omstandigheden van toepassing zijn.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
het ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind
iHet ESP®inschakelen zodra de hiervoor
beschreven situaties niet meer van toepas-
sing zijn. Anders wordt de auto niet door
het ESP®gestabiliseerd als de auto in een
slip raakt of er een wiel doordraait.
ESP®uit- of inschakelen
Het ESP®kan via de boordcomputer worden
uit- en ingeschakeld (Ypagina 252).
ESP®uitgeschakeld:
74 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
Het waarschuwingslampje ESP®OFF åin
het instrumentenpaneel gaat branden.
ESP®ingeschakeld:
Het waarschuwingslampje ESP®OFF åin
het instrumentenpaneel dooft.
Eigenschappen bij uitgeschakeld ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld en een of meer-
dere wielen doordraaien, knippert waarschu-
wingslampje ESP®÷in het instrumenten-
paneel. Het ESP®stabiliseert de auto dan
niet.
Als het ESP®wordt uitgeschakeld:
Rverbetert het ESP®niet langer de rijstabili-
teit
Rwordt de motor qua koppel niet meer
begrensd en de aandrijfwielen kunnen
doordraaien
Op een losse ondergrond zorgen de door-
draaiende wielen door freeswerking voor
een betere tractie.
Rblijft de tractieregeling actief
Ris de COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS niet beschikbaar; deze wordt ook niet
ingeschakeld bij het krachtig bedienen van
het rempedaal met ondersteuning van het
ESP®
Ris de PRE-SAFE®niet beschikbaar; deze
wordt ook niet ingeschakeld bij het krach-
tig bedienen van het rempedaal met onder-
steuning van het ESP®
Rkan bij krachtige bediening van het rempe-
daal nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
ESP®uit- of inschakelen (Mercedes-
AMG auto's)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69)in acht nemen.
U kunt uit de volgende instellingen van het
ESP®kiezen:
RHet ESP®is ingeschakeld.
RDe SPORT handling mode is ingeschakeld.
RHet ESP®is uitgeschakeld.
Iedere keer als de motor wordt gestart, is het
ESP®ingeschakeld; onafhankelijk van of het
ESP®vóór het afzetten van de motor uitge-
schakeld was.
GWAARSCHUWING
Als de SPORT handling mode wordt ingescha-
keld, bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar
voor ongevallen!
De SPORT handling mode slechts onder de
volgende omstandigheden inschakelen.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Het ESP®alleen uitschakelen zolang de vol-
gende omstandigheden van toepassing zijn.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
de SPORT handling mode in te schakelen of
het ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind
Rop afgezette wegen, als de bij de auto beho-
rende over- en onderstuureigenschappen
gewenst zijn.
Het rijden in de SPORT handling mode of met
afgezet ESP®vereist een buitengewoon
gekwalificeerde en ervaren bestuurder.
iHet ESP®inschakelen zodra de hiervoor
beschreven situaties niet meer van toepas-
sing zijn. Anders wordt de auto niet door
het ESP®gestabiliseerd als de auto in een
slip raakt of er een wiel doordraait.
Rijveiligheidssystemen 75
Veiligheid
Z
ESP®uit- of inschakelen
XSPORT handling mode inschakelen:
Toets :kort indrukken.
Het waarschuwingslampje SPORT handling
mode Min het instrumentenpaneel gaat
branden. Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding SPORT handlingSPORT handling
modemode.
XSPORT handling mode uitschakelen:
Toets :kort indrukken.
Het waarschuwingslampje SPORT handling
mode Min het instrumentenpaneel
dooft.
XESP®uitschakelen: Toets :indrukken,
tot het waarschuwingslampje ESP®OFF
åin het instrumentenpaneel gaat bran-
den.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding ÷OFFOFF.
XESP®inschakelen: Kort toets :indruk-
ken.
Het waarschuwingslampje ESP®OFF å
in het instrumentenpaneel dooft. Op het
multifunctioneel display verschijnt de mel-
ding ÷ONON.
Eigenschappen bij ingeschakelde SPORT
handling mode
Als de SPORT handling mode wordt ingescha-
keld en een of meerdere wielen doordraaien,
knippert het waarschuwingslampje ESP®
÷in het instrumentenpaneel. Het ESP®
stabiliseert de auto dan slechts beperkt.
Als de SPORT handling mode wordt ingescha-
keld:
Rverbetert het ESP®nog slechts beperkt de
rijstabiliteit
Rblijft de tractieregeling actief
Rwordt de motor qua koppel niet meer
begrensd en de aandrijfwielen kunnen
doordraaien
Op een losse ondergrond zorgen de door-
draaiende wielen door freeswerking voor
een betere tractie.
Rkan bij krachtige bediening van het rempe-
daal nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
Eigenschappen bij uitgeschakeld ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld en een of meer-
dere wielen doordraaien, knippert waarschu-
wingslampje ESP®÷in het instrumenten-
paneel niet. Het ESP®stabiliseert de auto dan
niet.
Als het ESP®wordt uitgeschakeld:
Rverbetert het ESP®niet langer de rijstabili-
teit
Rwordt de motor qua koppel niet meer
begrensd en de aandrijfwielen kunnen
doordraaien
Op een losse ondergrond zorgen de door-
draaiende wielen door freeswerking voor
een betere tractie.
Rblijft de tractieregeling actief
Ris de COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS niet beschikbaar; deze wordt ook niet
ingeschakeld bij het krachtig bedienen van
het rempedaal met ondersteuning van het
ESP®
Ris de PRE-SAFE®niet beschikbaar; deze
wordt ook niet ingeschakeld bij het krach-
tig bedienen van het rempedaal met onder-
steuning van het ESP®
Rkan bij krachtige bediening van het rempe-
daal nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
76 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
ESP®-aanhangwagenstabilisatie
Algemene informatie
Als uw auto met een aanhangwagen (combi-
natie) begint te slingeren, ondersteunt het
ESP®in deze situaties. Het ESP®reduceert de
rijsnelheid door te remmen en begrenst het
motorvermogen zodat de combinatie kan
worden gestabiliseerd.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij slechte verkeers- en weersomstandighe-
den kan de aanhangwagenstabilisatie niet
voorkomen dat de combinatie gaat slingeren.
Aanhangwagens met een hoog zwaartepunt
kunnen kantelen, voordat het ESP®dit her-
kent. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl altijd aan de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Als de auto met aanhangwagen (combinatie)
gaat slingeren kunt u de combinatie alleen
stabiliseren door stevig op de rem te drukken.
De ESP®-aanhangwagenstabilisatie is actief
vanaf een snelheid van circa 65 km/h.
Als het ESP®is uitgeschakeld of vanwege een
storing niet actief is, functioneert de ESP®-
aanhangwagenstabilisatie niet.
EBD (elektronische remkrachtverde-
ling)
Algemene informatie
Om de rijstabiliteit tijdens het remmen te ver-
beteren controleert en regelt de EBD de rem-
druk voor de achterwielen.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69)in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als de EBD een storing vertoont kunnen ach-
terwielen bijvoorbeeld bij een noodstop blok-
keren. Er bestaat verhoogd slipgevaar en
gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl aanpassen aan het gewijzigde rij-
gedrag. Het remsysteem bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
De aanwijzingen m.b.t. de waarschuwings- en
controlelampjes (Ypagina 302) en de dis-
playmeldingen (Ypagina 264) in acht nemen.
ADAPTIVE BRAKE
De ADAPTIVE BRAKE zorgt voor een ver-
hoogde remveiligheid en voor een verhoogd
remcomfort. De ADAPTIVE BRAKE heeft
naast de remfunctie ook de HOLD-functie
(Ypagina 207) en de hellingassistent
(Ypagina 163).
Stuurassistent STEER CONTROL
Algemene informatie
De stuurassistent STEER CONTROL helpt u
door met een in het stuurwiel merkbare
kracht in de voor de stabilisatie van de auto
juiste richting te sturen.
Dit stuuradvies krijgt u in het bijzonder als:
Rtijdens het remmen de beide rechter of lin-
ker wielen zich op een nat of glad wegdek
bevinden
Rde auto in een slip raakt.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 69) in acht nemen.
Er vindt geen stuuradvies van de stuurassis-
tent STEER CONTROL plaats, als:
Rhet ESP®een storing vertoont
Rde stuurinrichting een storing vertoont.
Als het ESP®een storing vertoont, wordt u
verder ondersteund door de elektrische
stuurbekrachtiging.
Rijveiligheidssystemen 77
Veiligheid
Z
Alarmsysteem
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto
zonder passende sleutel kan worden gestart.
XInschakelen met sleutel: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XInschakelen met KEYLESS GO start-
functie of KEYLESS GO: Het contact uit-
schakelen en het bestuurdersportier ope-
nen.
XUitschakelen: Het contact inschakelen.
Als u de auto verlaat, deze altijd vergrendelen
en de sleutel meenemen. Als de sleutel in de
auto achterblijft, kan iedereen de motor star-
ten.
iAls de motor wordt gestart, is de wegrij-
blokkering altijd uitgeschakeld.
EDW (inbraak-diefstal-alarmsysteem)
XInschakelen: De auto vergrendelen met de
sleutel of met KEYLESS GO.
Controlelampje :knippert. Het alarmsys-
teem wordt na circa 15 seconden inge-
schakeld.
XUitschakelen: De auto ontgrendelen met
de sleutel of met KEYLESS GO.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
Als het inbraak-diefstal-alarmsysteem is inge-
schakeld, wordt een akoestisch en optisch
alarm geactiveerd bij het openen van:
Reen portier
Rde auto met de noodsleutel
Rde achterklep
Rde motorkap
XAlarm met sleutel beëindigen: Toets
%of &op de sleutel indrukken.
Het alarm stopt.
of
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: De start-stop-toets uit het
contactslot trekken (Ypagina 159).
XDe sleutel in het contactslot steken.
Het alarm stopt.
XAlarm met KEYLESS GO beëindigen: De
buitenste portierhandgreep vastpakken.
Daarbij moet de sleutel zich buiten de auto
bevinden.
Het alarm stopt.
of
XDe start-stop-toets op het dashboard
indrukken. Daarbij moet de sleutel zich in
de auto bevinden.
Het alarm stopt.
Het alarm blijft ook ingeschakeld als de reden
voor het alarm direct weer wordt opgeheven,
bijvoorbeeld door een geopend portier direct
weer te sluiten.
iAls het alarm langer dan 30 seconden
aanhoudt, stuurt het Mercedes-Benz nood-
oproepsysteem automatisch een bericht
naar de klantenservice. Dit gebeurt door
middel van een bericht per SMS of een
dataverbinding.
78 Alarmsysteem
Veiligheid
Het noodoproepsysteem stuurt het bericht
of de dataverbinding alleen, als:
Ru een abonnement heeft op het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Rhet Mercedes-Benz noodoproepsysteem
correct geactiveerd is
Rhet benodigde mobiele netwerk beschik-
baar is.
Wegsleepbeveiliging
Functie
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en
de hellingshoek van de auto wijzigt zich,
treedt een optisch en akoestisch alarm in
werking. Dit kan het geval zijn, wanneer bij-
voorbeeld de auto aan een kant omhoogge-
bracht wordt.
Inschakelen
XErop letten dat:
Rde portieren gesloten zijn
Rde achterklep gesloten is.
Alleen dan wordt de wegsleepbeveiliging
ingeschakeld.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De wegsleepbeveiliging wordt na circa
60 seconden ingeschakeld.
Uitschakelen
XDe auto ontgrendelen met de sleutel of via
KEYLESS GO.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
uitgeschakeld.
Deactiveren
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
of
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: De motor met de start-stop-
toets afzetten en het bestuurdersportier
openen.
XToets :indrukken.
Controlelampje ;gaat kortstondig bran-
den.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De wegsleepbeveiliging is uitgeschakeld.
De wegsleepbeveiliging blijft zo lang uitge-
schakeld, tot:
Rde auto opnieuw wordt ontgrendeld
Reen portier geopend en weer gesloten
wordt en
Rde auto weer wordt vergrendeld.
Om vals alarm te voorkomen, de wegsleep-
beveiliging uitschakelen als de auto wordt
vergrendeld en:
Rgetransporteerd
Rvervoerd, bijvoorbeeld met een veerboot of
transporter
Rop een beweeglijke ondergrond wordt
geparkeerd, bijvoorbeeld in een etagega-
rage.
Alarmsysteem 79
Veiligheid
Z
Interieurbeveiliging
Functie
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt
een optisch en akoestisch alarm geactiveerd,
wanneer een beweging in het interieur wordt
herkend. Dit kan het geval zijn, wanneer bij-
voorbeeld iemand in het interieur grijpt.
Inschakelen
XErop letten dat:
Rde zijruiten gesloten zijn
Rhet panoramaschuifdak gesloten is
Rgeen voorwerpen (bijvoorbeeld mascot-
tes) aan de binnenspiegel of aan de hand-
grepen aan het dak hangen.
Hierdoor wordt een vals alarm voorkomen.
XErop letten dat:
Rde portieren gesloten zijn
Rhet panoramaschuifdak gesloten is
Rde achterklep gesloten is.
Alleen dan wordt de interieurbeveiliging
ingeschakeld.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De interieurbeveiliging wordt na circa
30 seconden ingeschakeld.
Uitschakelen
XDe auto ontgrendelen met de sleutel of via
KEYLESS GO.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
of
XDe start-stop-toets indrukken.
De sleutel moet zich in de auto bevinden.
De interieurbeveiliging wordt automatisch
uitgeschakeld.
Deactiveren
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
of
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: De motor met de start-stop-
toets afzetten en het bestuurdersportier
openen.
XToets :indrukken.
Controlelampje ;knippert meerdere
malen snel na elkaar.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De interieurbeveiliging is uitgeschakeld.
De interieurbeveiliging blijft zo lang uitge-
schakeld, tot:
Rde auto opnieuw wordt ontgrendeld en
Reen portier geopend en weer gesloten
wordt en
Rde auto weer wordt vergrendeld.
Om vals alarm te voorkomen, de interieurbe-
veiliging uitschakelen als de auto wordt ver-
grendeld en:
Rpersonen of dieren in de auto achterblijven
Rhet panoramaschuifdak geopend blijft
Rde zijruiten geopend blijven.
iAlleen voor het Verenigd Koninkrijk:
De auto is met een extra portiervergrende-
ling uitgerust. Als de auto met de sleutel
vergrendeld is, kunnen de portieren niet
van binnen uit worden geopend
(Ypagina 93). De interieurbeveiliging uit-
schakelen voordat de auto met de sleutel
wordt vergrendeld. De portieren kunnen
80 Alarmsysteem
Veiligheid
dan van binnen uit worden geopend nadat
de auto met de sleutel van buitenaf is ver-
grendeld. De "Belangrijke veiligheidsvoor-
schriften" in acht nemen (Ypagina 92).
Alarmsysteem 81
Veiligheid
Z
82
Wetenswaardigheden ......................... 84
Sleutel .................................................. 84
Portieren .............................................. 92
Bagageruimte ...................................... 95
Zijruiten ................................................ 97
Panoramaschuifdak .......................... 101
83
Openen en sluiten
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Sleutel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand P te schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
GWAARSCHUWING
Wanneer zware of grote voorwerpen aan de
sleutel worden bevestigd, kan de sleutel tij-
dens het rijden ongewild in het contactslot
draaien. Daardoor kan de motor bijvoorbeeld
abrupt worden afgezet. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Geen zware of grote voorwerpen aan de sleu-
tel bevestigen. Bijvoorbeeld een grote sleu-
telbos verwijderen voordat de sleutel in het
contactslot wordt gestoken.
!De sleutel uit de buurt van sterke magne-
tische velden houden. Anders kan de
afstandsbedieningsfunctie worden bescha-
digd.
Sterke magnetische velden kunnen bij-
voorbeeld optreden in de buurt van hoog-
spanningsinstallaties.
De sleutel niet bewaren:
Rbij elektronische apparatuur zoals een
mobiele telefoon of een andere sleutel
Rbij metalen voorwerpen zoals munten of
metaalfolie
Rin metalen voorwerpen zoals een metalen
koffer.
Auto's met KEYLESS GO startfunctie: De
sleutel niet in de bagageruimte laten liggen.
Anders wordt de sleutel wellicht niet herkend,
bijvoorbeeld bij het starten van de motor met
de start-stop-toets.
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
GWAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendeling geac-
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden. Wanneer zich dan
personen in de auto bevinden, kunnen deze
de auto niet meer verlaten, bijvoorbeeld in
gevaarlijke situaties. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen, oudere
mensen of hulpbehoevende personen nooit
zonder toezicht in de auto achterlaten. De
extra portiervergrendeling activeren als zich
personen in de auto bevinden.
84 Sleutel
Openen en sluiten
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, is
standaard de functie extra portiervergrende-
ling geactiveerd. De portieren kunnen dan
niet van binnen uit worden geopend. De extra
portiervergrendeling kan worden gedeacti-
veerd door de interieurbeveiliging te deacti-
veren (Ypagina 80). De portieren kunnen dan
van binnen uit worden geopend, nadat de
auto van buitenaf is vergrendeld. Als de kin-
derbeveiliging van de achterportieren niet is
ingeschakeld, kunnen deze van binnen uit
worden geopend (Ypagina 68). Door het van
binnen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 78).
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
Sleutelfuncties
:&Auto vergrendelen
;%Auto ontgrendelen
XCentraal ontgrendelen: De toets %
indrukken.
Als de auto niet binnen circa 40 seconden
na het ontgrendelen wordt geopend:
Rwordt de auto weer vergrendeld
Rwordt het alarmsysteem weer geacti-
veerd.
XCentraal vergrendelen: De toets &
indrukken.
Met de sleutel worden centraal ver- en ont-
grendeld:
Rde portieren
Rde achterklep
Rde tankdopklep
Bij het ontgrendelen knipperen de richting-
aanwijzers eenmaal, bij het vergrendelen
knipperen ze driemaal.
Als de zoekverlichting in de Audio 20 of het
COMAND Online ingeschakeld is, gaat deze
bij duisternis na het ontgrendelen met de
afstandsbediening ook branden (zie de afzon-
derlijke handleiding).
Het vergrendelen kan ook met een akoestisch
signaal worden bevestigd. Het akoestisch sig-
naal kan via de boordcomputer worden in- en
uitgeschakeld (Ypagina 256).
KEYLESS GO
Algemene aanwijzingen
In acht nemen dat elke inzittende van de auto
de motor kan starten als zich een sleutel in de
auto bevindt.
Ver- en ontgrendelen
Met KEYLESS GO kan de auto worden ver- en
ontgrendeld en worden gestart. Hiertoe de
sleutel bij u dragen. De functies van KEYLESS
GO kunnen met die van een gewone sleutel
worden gecombineerd. De auto kan bijvoor-
beeld met KEYLESS GO worden ontgrendeld,
en worden vergrendeld met de toets &op
de sleutel.
Het bestuurdersportier en het portier waar-
van de portierhandgreep werd bediend, moe-
ten gesloten zijn. De sleutel moet zich buiten
de auto bevinden. Bij het ver- of ontgrendelen
met de KEYLESS GO mag de afstand van de
sleutel tot de bediende portierhandgreep niet
groter dan 1 mzijn.
Sleutel 85
Openen en sluiten
Z
Door een kortstondige radiografische verbin-
ding tussen auto en sleutel wordt gecontro-
leerd, of zich een geldige sleutel in of aan de
auto bevindt. Dit gebeurt bijvoorbeeld:.
Rtijdens het starten van de motor
Rtijdens het rijden
Rbij het aanraken van de buitenste portier-
handgreep
Rbij het comfortsluiten
XAuto ontgrendelen: De binnenzijde van
de portierhandgreep aanraken.
XAuto vergrendelen: Sensorvlak :of ;
aanraken.
Daarbij moet niet de binnenzijde van de
portierhandgreep worden aangeraakt.
XComfortsluiten: Het verdiepte sensor-
vlak ;lang aanraken.
Meer informatie over het comfortsluiten
(Ypagina 99).
XAchterklep ontgrendelen: Aan de hand-
greep van de achterklep :trekken.
Deactiveren en activeren
Als de auto gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt, kan de KEYLESS GO worden
gedeactiveerd. De sleutel verbruikt dan zeer
weinig energie, waardoor de accu wordt ont-
zien. Voor het activeren en deactiveren hoeft
de auto niet in de buurt te zijn.
XDeactiveren: De toets &van de sleutel
tweemaal kort na elkaar indrukken.
Het batterijcontrolelampje van de sleutel
brandt tweemaal kort en eenmaal lang, de
KEYLESS GO is gedeactiveerd
(Ypagina 88).
XActiveren: Een willekeurige toets van de
sleutel indrukken.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
KEYLESS GO is weer in zijn volledige
omvang beschikbaar.
KEYLESS GO startfunctie
Algemene aanwijzingen
In acht nemen dat elke inzittende van de auto
de motor kan starten als zich een sleutel in de
auto bevindt.
Instelling van het sluitsysteem wijzi-
gen
De instelling van het sluitsysteem kan worden
gewijzigd. Dan worden bij het ontgrendelen
van de auto alleen het bestuurdersportier en
de tankdopklep ontgrendeld. Dit kan nuttig
zijn als u veel alleen onderweg bent.
XInstelling wijzigen: Circa zes seconden
tegelijkertijd de toetsen %en &
86 Sleutel
Openen en sluiten
ingedrukt houden, tot het batterijcontrole-
lampje tweemaal knippert (Ypagina 88).
Als de instelling van het sluitsysteem binnen
het ontvangstgebied van de auto wordt gewij-
zigd, leidt het indrukken van de toets &of
%overeenkomstig:
Rtot het vergrendelen of
Rtot het ontgrendelen van de auto.
Nu werkt de sleutel als volgt:
XBestuurdersportier ontgrendelen: De
toets %indrukken.
XCentraal ontgrendelen: Tweemaal de
toets %indrukken.
XCentraal vergrendelen: De toets &
indrukken.
Bij de KEYLESS GO wijzigt de functie als volgt:
XBestuurdersportier ontgrendelen: De
portierhandgreep van het bestuurderspor-
tier aanraken.
XCentraal ontgrendelen: De binnenzijde
van de portierhandgreep van het passa-
giersportier of van een van de achterpor-
tieren aanraken.
XCentraal vergrendelen: Het buitenste
sensorvlak van een van de portierhandgre-
pen aanraken.
XFabrieksinstelling herstellen: Circa zes
seconden tegelijkertijd de toetsen %en
&ingedrukt houden, tot het batterij-
controlelampje tweemaal knippert
(Ypagina 88).
Noodsleutel
Algemene aanwijzingen
Als de auto niet meer met de sleutel of met de
KEYLESS GO kan worden ontgrendeld, de
noodsleutel gebruiken.
Als het bestuurdersportier of de achterklep
met de noodsleutel wordt ontgrendeld en ver-
volgens wordt geopend, wordt het inbraak-
diefstal-alarmsysteem geactiveerd
(Ypagina 78).
Het alarm kan op meerdere manieren worden
beëindigd:
XAlarm met sleutel beëindigen: De toets
%of &van de sleutel indrukken.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
of
XAlarm met KEYLESS GO beëindigen: De
start-stop-toets in het contactslot indruk-
ken. Daarbij moet de sleutel zich in de auto
bevinden.
of
XDe auto met de KEYLESS GO ver- of ont-
grendelen. Daarbij moet de sleutel zich bui-
ten de auto bevinden.
Als de auto met de noodsleutel wordt ont-
grendeld, wordt de tankdopklep niet automa-
tisch ontgrendeld.
XTankdopklep ontgrendelen: De sleutel in
het contactslot steken.
Noodsleutel verwijderen
Sleutel 87
Openen en sluiten
Z
XOntgrendelingsschuif :in de richting van
de pijl schuiven en tegelijkertijd noodsleu-
tel ;volledig uit de sleutel trekken.
Meer informatie over:
Rontgrendelen van het bestuurdersportier
(Ypagina 94)
Rontgrendelen van de bagageruimte
(Ypagina 96)
Rvergrendelen van de auto (Ypagina 95)
Noodsleutel aanbrengen
XDe noodsleutel ;volledig in de sleutel
schuiven, tot deze vergrendelt en ontgren-
delingsschuif :weer in de basisstand is.
Batterij van de sleutel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Batterijen bevatten giftige en agressieve stof-
fen. Wanneer batterijen ingeslikt worden, kan
dit tot ernstige gezondheidsschade leiden. Er
dreigt levensgevaar!
Batterijen bewaren op een voor kinderen
onbereikbare plaats. Wanneer batterijen
ingeslikt zijn, direct naar een arts gaan.
HMilieu-aanwijzing
Batterijen bevatten schade-
lijke stoffen. Het is bij wet
verboden batterijen samen
met het huisvuil af te voeren.
Ze moeten afzonderlijk wor-
den ingezameld en op mili-
euvriendelijke wijze worden
afgevoerd.
Batterijen op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren! Lege
batterijen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats of bij de
daarvoor bestemde plaatsen
inleveren.
Mercedes-Benz adviseert de batterij te laten
vervangen bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Batterij controleren
XDe toets &of %indrukken.
Als het batterijcontrolelampje :kort gaat
branden, is de batterij in orde.
Als het batterijcontrolelampje :niet kort
gaat branden, is de batterij leeg.
XDe batterij vervangen (Ypagina 88).
iAls de batterij van de sleutel binnen het
ontvangstgebied van de auto wordt gecon-
troleerd, leidt het indrukken van de toets
&of %overeenkomstig:
Rtot het vergrendelen of
Rtot het ontgrendelen van de auto.
iDe batterij is verkrijgbaar bij elke gekwa-
lificeerde werkplaats.
Batterij vervangen
Er is één 3V-knoopcel van het type CR 2025
nodig.
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
88 Sleutel
Openen en sluiten
XNoodsleutel ;in de richting van pijl in de
opening van de sleutel drukken, tot dek-
sel :van het batterijenvak opent. Hierbij
deksel :niet dichtdrukken.
XDeksel :van het batterijenvak verwijde-
ren.
XDe sleutel kloppen tegen de binnenzijde
van de hand, tot batterij =uit de sleutel
valt.
XDe nieuwe batterij met de pluspool omhoog
aanbrengen. Hiervoor een pluisvrije doek
gebruiken.
XHet oppervlak van de batterij moet vrij van
pluisjes, vet of andere verontreinigingen
zijn.
XDeksel :van het batterijenvak met de
voorste lippen eerst in het huis aanbrengen
en dichtdrukken.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen
(Ypagina 88).
XDe werking van alle toetsen in de sleutel
controleren.
Sleutel 89
Openen en sluiten
Z
Problemen met de sleutel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto kan met de
sleutel niet meer wor-
den ver- of ontgren-
deld.
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
XAuto's zonder KEYLESS GO of KEYLESS GO startfunctie:
Opnieuw proberen de auto met de afstandsbedieningsfunctie
van de sleutel te ver- of ontgrendelen. Daartoe de punt van de
sleutel van dichtbij op de portierhandgreep van het bestuur-
dersportier richten en de toets %of &indrukken.
Als dit niet lukt:
XDe batterij van de sleutel controleren (Ypagina 88) en zo nodig
vervangen (Ypagina 88).
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 94) of
vergrendelen (Ypagina 95).
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
XAuto's zonder KEYLESS GO of KEYLESS GO startfunctie:
Opnieuw proberen de auto met de afstandsbedieningsfunctie
van de sleutel te ver- of ontgrendelen. Daartoe de punt van de
sleutel van dichtbij op de portierhandgreep van het bestuur-
dersportier richten en de toets %of &indrukken.
Als dit niet lukt:
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 94) of
vergrendelen (Ypagina 95).
De sleutel is defect.
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 94) of
vergrendelen (Ypagina 95).
XDe sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
De auto kan niet meer
met de KEYLESS GO
worden ver- of ontgren-
deld.
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
XDe batterij van de sleutel controleren (Ypagina 88) en zo nodig
vervangen (Ypagina 88).
Als dit niet lukt:
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 94) of
vergrendelen (Ypagina 95).
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 94) of
vergrendelen (Ypagina 95).
90 Sleutel
Openen en sluiten
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De KEYLESS GO is defect.
XDe auto met de afstandsbedieningsfunctie van de sleutel ver- of
ontgrendelen.
XDe auto en de sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren.
Als de auto ook niet met de afstandsbedieningsfunctie kan worden
ver- of ontgrendeld:
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 94) of
vergrendelen (Ypagina 95).
XDe auto en de sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren.
De motor kan niet met
de sleutel worden
gestart.
De boordnetspanning is te laag.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals de stoelverwarming of de
interieurverlichting, uitschakelen en opnieuw proberen de
motor te starten.
Als dit niet lukt:
XDe startaccu controleren en zo nodig opladen (Ypagina 355).
of
XStarthulp ontvangen (Ypagina 357).
of
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De motor kan niet met
de start-stop-toets wor-
den gestart. De sleutel
bevindt zich in de auto.
De auto is vergrendeld.
XDe auto ontgrendelen en opnieuw proberen de auto te starten.
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
XDe batterij van de sleutel controleren (Ypagina 88) en zo nodig
vervangen (Ypagina 88).
Als dit niet lukt:
XDe auto met de sleutel in het contactslot starten.
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
XDe auto met de sleutel in het contactslot starten.
Sleutel 91
Openen en sluiten
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
U heeft een sleutel ver-
loren.
XDe sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten blokkeren.
XHet verlies direct aan uw verzekeringsmaatschappij melden.
XZo nodig de mechanische sloten laten vervangen.
U heeft de noodsleutel
verloren.
XHet verlies direct aan uw verzekeringsmaatschappij melden.
XZo nodig de mechanische sloten laten vervangen.
Portieren
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand P te schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
Bagage of lading bij voorkeur in de bagage-
ruimte onderbrengen. De richtlijnen met
betrekking tot belading in acht nemen
(Ypagina 314).
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
GWAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendeling geac-
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden. Wanneer zich dan
personen in de auto bevinden, kunnen deze
de auto niet meer verlaten, bijvoorbeeld in
gevaarlijke situaties. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen, oudere
mensen of hulpbehoevende personen nooit
zonder toezicht in de auto achterlaten. De
extra portiervergrendeling activeren als zich
personen in de auto bevinden.
Als de auto met de sleutel is vergrendeld, is
standaard de functie extra portiervergrende-
ling geactiveerd. De portieren kunnen dan
niet van binnen uit worden geopend. De extra
portiervergrendeling kan worden gedeacti-
veerd door de interieurbeveiliging te deacti-
veren (Ypagina 80). De portieren kunnen dan
van binnen uit worden geopend, nadat de
auto van buitenaf is vergrendeld. Als de kin-
derbeveiliging van de achterportieren niet is
ingeschakeld, kunnen deze van binnen uit
worden geopend (Ypagina 68). Door het van
binnen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 78).
92 Portieren
Openen en sluiten
Portieren van binnen uit ontgrendelen
en openen
XAan portierhandgreep ;trekken.
Bij een portier dat is vergrendeld, komt
grendelknop :omhoog. Het portier is dan
ontgrendeld en opent.
Voor alle landen behalve het Verenigd
Koninkrijk:
Ook een vergrendeld portier kan van binnen
uit worden geopend. De achterportieren kun-
nen alleen van binnen uit worden geopend,
als de kinderbeveiliging niet is ingeschakeld
(Ypagina 68).
Als de auto van tevoren van buitenaf vergren-
deld is, wordt bij het van binnen uit openen
van een portier het inbraak-diefstal-alarmsys-
teem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 78).
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
GWAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendeling geac-
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden. Wanneer zich dan
personen in de auto bevinden, kunnen deze
de auto niet meer verlaten, bijvoorbeeld in
gevaarlijke situaties. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen, oudere
mensen of hulpbehoevende personen nooit
zonder toezicht in de auto achterlaten. De
extra portiervergrendeling activeren als zich
personen in de auto bevinden.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, is
standaard de functie extra portiervergrende-
ling geactiveerd. De portieren kunnen dan
niet van binnen uit worden geopend. De extra
portiervergrendeling kan worden gedeacti-
veerd door de interieurbeveiliging te deacti-
veren (Ypagina 80). De portieren kunnen dan
van binnen uit worden geopend, nadat de
auto van buitenaf is vergrendeld. Als de kin-
derbeveiliging van de achterportieren niet is
ingeschakeld, kunnen deze van binnen uit
worden geopend (Ypagina 68). Door het van
binnen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 78).
Van binnen uit centraal ver- en ont-
grendelen
De auto kan van binnen uit centraal worden
ver- of ontgrendeld. Dit kan bijvoorbeeld nut-
tig zijn als de auto voor het wegrijden moet
worden vergrendeld.
XOntgrendelen: De toets :indrukken.
XVergrendelen: De toets ;indrukken.
De auto wordt vergrendeld als alle portie-
ren en de achterklep gesloten zijn.
De tankdopklep wordt hierbij niet ver- of ont-
grendeld.
Als de auto met de afstandsbediening of met
de KEYLESS GO is vergrendeld, kan de auto
niet van binnen uit centraal worden ontgren-
deld.
Voor alle landen behalve het Verenigd
Koninkrijk:
Portieren 93
Openen en sluiten
Z
Ook een vergrendeld portier kan van binnen
uit worden geopend.
Als de auto van tevoren van buitenaf vergren-
deld is, wordt bij het van binnen uit openen
van een portier het inbraak-diefstal-alarmsys-
teem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 78).
Als de kinderbeveiliging van de achterportie-
ren niet is ingeschakeld, kunnen deze van
binnen uit worden geopend (Ypagina 68).
Wanneer een vergrendeld portier van binnen
uit wordt geopend, wordt rekening gehouden
met de vorige ontgrendeling, als:
Rmet de vergrendelingstoets voor de cen-
trale vergrendeling of
Rautomatisch vergrendeld wordt.
Als de auto voorheen volledig ontgrendeld
was, wordt de volledige auto ontgrendeld. Als
voorheen alleen het bestuurdersportier ont-
grendeld was, wordt alleen het portier dat van
binnen uit geopend wordt, ontgrendeld.
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: Als de
auto met de sleutel is vergrendeld, is stan-
daard de functie extra portiervergrendeling
geactiveerd. De portieren kunnen dan niet
van binnen uit worden geopend. De extra por-
tiervergrendeling kan worden gedeactiveerd
door de interieurbeveiliging te deactiveren
(Ypagina 80). De portieren kunnen dan van
binnen uit worden geopend, nadat de auto
van buitenaf is vergrendeld. Als de kinderbe-
veiliging van de achterportieren niet is inge-
schakeld, kunnen deze van binnen uit worden
geopend (Ypagina 68). Door het van binnen
uit openen wordt het inbraak-diefstal-alarm-
systeem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 78).
Wanneer een vergrendeld portier van binnen
uit wordt geopend, wordt rekening gehouden
met de vorige ontgrendeling, als:
Rmet de vergrendelingstoets voor de cen-
trale vergrendeling of
Rautomatisch vergrendeld wordt.
Als de auto voorheen volledig ontgrendeld
was, wordt de volledige auto ontgrendeld. Als
voorheen alleen het bestuurdersportier ont-
grendeld was, wordt alleen het portier dat van
binnen uit geopend wordt, ontgrendeld.
Automatische vergrendeling
XUitschakelen: De toets :circa vijf secon-
den ingedrukt houden, tot een waarschu-
wingssignaal klinkt.
XInschakelen: De toets ;circa vijf secon-
den ingedrukt houden, tot een waarschu-
wingssignaal klinkt.
Als een van de beide toetsen wordt ingedrukt
en er klinkt geen waarschuwingssignaal, is de
betreffende instelling reeds geselecteerd.
De auto wordt automatisch vergrendeld als
het contact is ingeschakeld en de wielen
draaien.
U kunt daarom worden buitengesloten, als:
Rde auto wordt aangeduwd
Rde auto wordt gesleept
Rde auto zich op een rollentestbank bevindt.
De automatische vergrendeling kan ook met
de boordcomputer worden uit- of ingescha-
keld (Ypagina 255).
Bestuurdersportier ontgrendelen
(noodsleutel)
Als de auto niet meer met de sleutel of met de
KEYLESS GO kan worden ontgrendeld, de
noodsleutel gebruiken.
Als het bestuurdersportier of de achterklep
met de noodsleutel wordt ontgrendeld en ver-
94 Portieren
Openen en sluiten
volgens wordt geopend, wordt het inbraak-
diefstal-alarmsysteem geactiveerd
(Ypagina 78).
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XDe noodsleutel tot de aanslag in het slot
van het bestuurdersportier schuiven.
XDe noodsleutel tot de aanslag linksom in
stand 1draaien.
Bij auto's met rechts stuur de noodsleutel
rechtsom draaien.
Het portier is ontgrendeld.
XDe noodsleutel terugdraaien en verwijde-
ren.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen
(Ypagina 88).
Auto vergrendelen (noodsleutel)
Als de auto niet meer met de sleutel of met de
KEYLESS GO kan worden vergrendeld, de
noodsleutel gebruiken.
XHet bestuurdersportier openen.
XHet passagiersportier, de achterportieren
en de achterklep sluiten.
XDe vergrendelingstoets in het bestuurders-
portier indrukken (Ypagina 93).
XDe grendelknoppen in het passagierspor-
tier en de achterportieren mogen niet meer
zichtbaar zijn. Zo nodig de grendelknoppen
met de hand omlaagdrukken.
XHet bestuurdersportier sluiten.
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XDe noodsleutel tot de aanslag in het slot
van het bestuurdersportier schuiven.
XDe noodsleutel tot de aanslag rechtsom in
stand 1draaien.
Bij auto's met rechts stuur de noodsleutel
linksom draaien.
XDe noodsleutel terugdraaien en verwijde-
ren.
XDe portieren en de achterklep moeten ver-
grendeld zijn; dit controleren.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen
(Ypagina 88).
iAls de auto zoals boven beschreven wordt
vergrendeld, is de tankdopklep niet ver-
grendeld. Het inbraak-diefstal-alarmsys-
teem wordt niet geactiveerd.
Bagageruimte
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Wanneer de
achterklep als de motor draait geopend is, in
het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit-
laatgassen het interieur binnendringen. Er
bestaat vergiftigingsgevaar!
Vóór het openen van de achterklep altijd de
motor afzetten. Nooit met een geopende ach-
terklep rijden.
Bagageruimte 95
Openen en sluiten
Z
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen, bagage of lading onbeveiligd
of onvoldoende beveiligd zijn, kunnen ze ver-
schuiven, kantelen of rondvliegen en inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
niet kunnen rondvliegen. Voorwerpen,
bagage of lading voor iedere rit beveiligen
tegen verschuiven of kantelen.
!De achterklep klapt bij het openen
omhoog en naar achteren. Daarom erop
letten dat er voldoende ruimte boven en
achter de achterklep is.
De openingsmaten van de achterklep vindt u
in het hoofdstuk "Autogegevens"
(Ypagina 416).
Bagage of lading bij voorkeur in de bagage-
ruimte onderbrengen. De richtlijnen met
betrekking tot belading in acht nemen
(Ypagina 314).
De sleutels niet in de bagageruimte laten lig-
gen. Anders kunt u zich buitensluiten.
U kunt de achterklep:
Rhandmatig van buitenaf openen en sluiten
Rvan binnen uit noodontgrendelen.
Van buitenaf openen en sluiten
Openen
XDe toets %van de sleutel indrukken.
XAan handgreep :trekken.
XDe achterklep optillen.
Sluiten
XDe achterklep aan handgreep :omlaag-
trekken.
XDe achterklep in het slot laten vallen.
XDe auto zo nodig met de toets &van de
sleutel of met KEYLESS GO vergrendelen.
Noodontgrendeling achterklep
Algemene aanwijzingen
!De achterklep klapt bij het openen
omhoog en naar achteren. Daarom erop
letten dat er voldoende ruimte boven en
achter de achterklep is.
De openingsmaten van de achterklep vindt u
in het hoofdstuk "Autogegevens"
(Ypagina 416).
Als de achterklep niet meer kan worden ont-
grendeld,
Rmet de sleutel, of
Rmet de afstandsbedieningstoets in de por-
tierbedieningseenheid:
De noodontgrendeling aan de binnenzijde van
de achterklep gebruiken.
De noodontgrendeling kan via de bagage-
ruimte worden bereikt.
96 Bagageruimte
Openen en sluiten
Openen
XDe rugleuning achterin naar voren klappen
(Ypagina 318).
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XDe noodsleutel ;in opening in de bekle-
ding :schuiven en naar binnen drukken.
XDe achterklep openen.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen
(Ypagina 88).
Zijruiten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het openen controleren dat niemand de
zijruit aanraakt. Wanneer iemand bekneld
raakt, de toets direct loslaten of aan de toets
trekken om de zijruit weer te sluiten.
GWAARSCHUWING
Bij het sluiten van een zijruit kunnen lichaams-
delen in het sluitgebied bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, de toets
direct loslaten of aan op de toets drukken om
de zijruit weer te openen.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun-
nen deze bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn. Er bestaat gevaar
voor letsel!
De kinderbeveiliging voor de zijruiten achterin
activeren. Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergrendelen.
Kinderen nooit zonder toezicht in de auto ach-
terlaten.
Anti-inklemfunctie van de zijruiten
De zijruiten zijn uitgerust met een automati-
sche anti-inklemfunctie. Indien een solide
object een van de zijruiten bij de automati-
sche sluitprocedure hindert of belemmert,
gaat de zijruit automatisch weer open. Tij-
dens de handmatige sluitprocedure opent de
zijruit pas weer automatisch na het loslaten
van de overeenkomstige toets. De automati-
sche anti-inklemfunctie is slechts een hulp-
middel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid tijdens het sluiten van een zijruit.
GWAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld kleine vingers
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Indien er iemand bekneld raakt, de schakelaar
indrukken om de zijruit weer te openen.
Zijruiten openen en sluiten
De toetsen voor alle zijruiten bevinden zich in
het bestuurdersportier. Bovendien bevindt
zich in elk portier een toets voor de betref-
fende zijruit.
Zijruiten 97
Openen en sluiten
Z
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
:Linksvoor
;Rechtsvoor
=Rechtsachter
?Linksachter
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XHandmatig openen: De betreffende toets
indrukken en ingedrukt houden.
XVolledig openen: De betreffende toets tot
voorbij het drukpunt indrukken en loslaten.
De automatische beweging wordt gestart.
XHandmatig sluiten: Aan de betreffende
toets trekken en vasthouden.
XVolledig sluiten: Tot voorbij het drukpunt
aan de betreffende toets trekken en losla-
ten.
De automatische beweging wordt gestart.
XAutomatische beweging onderbreken:
De betreffende toets opnieuw bedienen.
iAls de toets tot voorbij het drukpunt
wordt bediend, wordt een automatische
beweging in de betreffende richting
gestart. Deze automatische beweging kan
worden gestopt door de toets opnieuw te
bedienen.
iDe zijruiten kunnen nog worden bediend
als de motor wordt afgezet en de sleutel uit
het contactslot wordt verwijderd. Deze
functie staat nog 5 minuten ter beschikking
of totdat het bestuurders- of passagiers-
portier wordt geopend.
iAls de kinderbeveiliging voor de zijruiten
is ingeschakeld (Ypagina 68), is bediening
achterin van de zijruiten niet mogelijk.
Comfortopenen
Auto's met KEYLESS GO, KEYLESS GO
startfunctie, Exclusive-pakket of AMG
Exclusive-pakket: De auto kan voor aanvang
van de rit worden geventileerd.
Daartoe worden met de sleutel tegelijkertijd
de volgende functies uitgevoerd:
Rontgrendelen van de auto
Ropenen van de zijruiten
Ropenen van het panoramaschuifdak en de
zonneschermen
De functie "Comfortopenen" kan alleen met
de sleutel worden bediend.
De functie "Comfortopenen" is ook bij een
ontgrendelde auto beschikbaar.
XAuto's met Exclusive-pakket of AMG
Exclusive-pakket zonder KEYLESS GO
en zonder KEYLESS GO startfunctie: Bij
de volgende handelingsinstructies de punt
van de sleutel op de portierhandgreep van
het bestuurdersportier richten. De sleutel
moet zich dichtbij de portierhandgreep van
het bestuurdersportier bevinden.
iAuto's met KEYLESS GO of KEYLESS
GO startfunctie: De sleutel moet zich in de
directe omgeving van de auto bevinden.
XDe toets %ingedrukt houden, tot de zij-
ruiten en het panoramaschuifdak de
gewenste stand hebben bereikt.
Als het zonnescherm van het panorama-
schuifdak gesloten is, opent als eerste het
zonnescherm.
XDe toets %opnieuw ingedrukt houden,
tot het panoramaschuifdak de gewenste
stand heeft bereikt.
XComfortopenen onderbreken: De toets
%loslaten.
98 Zijruiten
Openen en sluiten
Comfortsluiten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruit en het schuif-
dak bekneld raken. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Bij het comfortsluiten de complete sluitpro-
cedure controleren. Bij het sluiten controle-
ren, of zich geen lichaamsdelen in het sluit-
gebied bevinden.
Auto's met KEYLESS GO, KEYLESS GO
startfunctie, Exclusive-pakket of AMG
Exclusive-pakket: Er kan tegelijkertijd:
Rde auto worden vergrendeld
Rde zijruiten worden gesloten
Rhet panoramaschuifdak worden gesloten.
Bij auto's met panoramaschuifdak kan ver-
volgens het zonnescherm worden gesloten.
iAanwijzingen m.b.t. de automatische
anti-inklemfunctie:
Rvan de zijruiten (Ypagina 97)
Rvan het panoramaschuifdak
(Ypagina 102)
Rvan het zonnescherm (Ypagina 104)
Met de sleutel
XAuto's met Exclusive-pakket of AMG
Exclusive-pakket zonder KEYLESS GO
en zonder KEYLESS GO startfunctie: Bij
de volgende handelingsinstructies de punt
van de sleutel op de portierhandgreep van
het bestuurdersportier richten. De sleutel
moet zich dichtbij de portierhandgreep van
het bestuurdersportier bevinden.
iAuto's met KEYLESS GO of KEYLESS
GO startfunctie: De sleutel moet zich in de
directe omgeving van de auto bevinden.
XDe toets &ingedrukt houden, tot de zij-
ruiten en het panoramaschuifdak volledig
gesloten zijn.
XAlle zijruiten en het panoramaschuifdak
moeten gesloten zijn.
Bij auto's met panoramaschuifdak:
XDe toets &opnieuw ingedrukt houden,
tot het zonnescherm van het panorama-
schuifdak sluit.
XComfortsluiten onderbreken: De toets
&loslaten.
Met KEYLESS GO
Het bestuurdersportier en het portier waar-
van de portierhandgreep werd bediend, moe-
ten gesloten zijn. De sleutel moet zich buiten
de auto bevinden. De afstand van de sleutel
tot de bediende portierhandgreep mag niet
groter dan 1 m zijn.
XHet verdiepte sensorvlak :in de portier-
handgreep zo lang aanraken, tot de zijrui-
ten en het panoramaschuifdak volledig
gesloten zijn.
iErop letten dat u uitsluitend het verdiepte
sensorvlak :aanraakt.
XControleren, of alle zijruiten gesloten zijn.
XAlle zijruiten en het panoramaschuifdak
moeten gesloten zijn.
Bij auto's met panoramaschuifdak:
XHet verdiepte sensorvlak :in de portier-
handgreep opnieuw zo lang aanraken, tot
Zijruiten 99
Openen en sluiten
Z
het zonnescherm van het panoramaschuif-
dak sluit.
XComfortsluiten onderbreken: Het ver-
diepte sensorvlak :in de portierhand-
greep loslaten.
Zijruiten initialiseren
Als een zijruit niet meer volledig sluit, moet
deze opnieuw worden geïnitialiseerd.
XAlle portieren sluiten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XZo lang aan de betreffende toets in de por-
tierbedieningseenheid trekken, tot de zij-
ruit gesloten is (Ypagina 97).
XNog één extra seconde aan de toets trek-
ken.
Als een zijruit weer iets opent:
XDirect daarna opnieuw zo lang aan de
betreffende toets in de portierbedienings-
eenheid trekken, tot de zijruit gesloten is
(Ypagina 97).
XNog één extra seconde aan de toets trek-
ken.
XAls de betreffende zijruit na het loslaten
van de toets gesloten blijft, is deze correct
geïnitialiseerd. Als dit niet het geval is, de
genoemde stappen nog een keer herhalen.
100 Zijruiten
Openen en sluiten
Problemen met de zijruiten
GWAARSCHUWING
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na het blokkeren of initialiseren, sluit de zijruit met
verhoogde of maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daarbij niet actief. Daarbij kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden. Om het sluiten te onder-
breken, de schakelaar loslaten of opnieuw indrukken om de zijruit weer te openen.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Een zijruit kan niet wor-
den gesloten omdat
voorwerpen, bijvoor-
beeld bladeren in de
ruitgeleider, dit verhin-
deren.
XDe voorwerpen verwijderen.
XDe zijruit sluiten.
Een zijruit kan niet wor-
den gesloten en de oor-
zaak is niet zichtbaar.
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en weer iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo
lang omhoogtrekken tot de zijruit gesloten is.
De zijruit wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblokkeerd en weer
iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo
lang omhoogtrekken tot de zijruit gesloten is.
De zijruit wordt zonder inklembeveiliging gesloten.
Panoramaschuifdak
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
In de hiernavolgende tekst heeft het begrip
"schuifdak" betrekking op het panorama-
schuifdak.
GWAARSCHUWING
Bij het openen en sluiten kunnen lichaamsde-
len in het bewegingsgebied van het schuifdak
bekneld raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het openen en sluiten controleren dat zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsgebied
bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens de automatische beweging de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
Panoramaschuifdak 101
Openen en sluiten
Z
GWAARSCHUWING
Het gekantelde schuifdak wordt bij hogere
snelheden aan de achterzijde automatisch
iets minder ver geopend. Daardoor kunnen u
of anderen bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel! Erop letten, dat tijdens het rijden
niemand in het bewegingsgebied van het
schuifdak komt.
Als iemand bekneld raakt, direct de schuif-
daktoets naar achteren trekken. Het schuif-
dak komt omhoog bij het openen.
!Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt. Anders kun-
nen storingen in de werking optreden.
Geen scherpe voorwerpen vervoeren die
uit het schuifdak steken. De afdichtrubbers
kunnen worden beschadigd.
iAls het schuifdak geopend is, kunnen in
het interieur, behalve het normale windge-
ruis, ook resonantiegeluiden ontstaan.
Deze zijn het gevolg van drukschommelin-
gen in het interieur. De stand van het
schuifdak wijzigen of een zijruit iets openen
om deze geluiden te verminderen of op te
heffen.
Anti-inklemfunctie van het schuifdak
In de hiernavolgende tekst heeft het begrip
"schuifdak" betrekking op het panorama-
schuifdak.
Het schuifdak is uitgerust met een automati-
sche anti-inklemfunctie. Indien een solide
object het schuifdak bij de sluitprocedure
hindert of belemmert, gaat het schuifdak
automatisch weer open. De automatische
anti-inklemfunctie is echter slechts een hulp-
middel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid tijdens het sluiten van het schuif-
dak.
GWAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert met name
niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld kleine vingers
Rop de laatste 4 mm van de sluitweg
Rtijdens het initialiseren
Rbij het opnieuw handmatig sluiten van het
schuifdak, direct na een automatische anti-
inklemming.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Panoramaschuifdak bedienen
Openen en sluiten
:Omhoogkantelen
;Openen
=Sluiten/omlaagbrengen
Het panoramaschuifdak kan alleen bewegen
als de zonneschermen geopend zijn.
102 Panoramaschuifdak
Openen en sluiten
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XDe toets 3in de betreffende richting
drukken of trekken.
Als de toets 3tot voorbij het drukpunt
wordt bediend, wordt een automatische
beweging in de betreffende richting gestart.
Deze automatische beweging kan worden
gestopt door de toets opnieuw te bedienen.
Na het openen van het schuifdak sluit het
zonnescherm automatisch een stukje. Daar-
door wordt tocht in het interieur tegenge-
gaan.
Als het schuifdak aan de achterzijde omhoog-
gekanteld is, wordt het bij hogere snelheden
automatisch iets minder ver geopend. Daar-
door wordt de geluidsproductie in het interi-
eur verlaagd.
Bij lage snelheden wordt het automatisch
weer verder geopend.
De automatische verlaging kan ook tijdelijk
worden uitgeschakeld. Hiertoe de toets 3
indrukken. Het schuifdak wordt weer
omhooggekanteld.
Het schuifdak kan nog worden bediend als de
motor wordt afgezet en de sleutel uit het con-
tactslot wordt verwijderd. Deze functie is vijf
minuten beschikbaar of totdat er een voor-
portier wordt geopend.
Het schuifdak kan niet worden geopend als
een dakdrager is gemonteerd. Om het interi-
eur te ventileren, kan schuifdak het nog
steeds omhoog worden gebracht.
Bij contact met een door Mercedes-Benz
goedgekeurde dakdrager zakt het schuifdak
iets, maar blijft aan de achterzijde in de kan-
telstand staan.
Sluiten bij regen als de auto is gepar-
keerd
Het sluiten bij regen is alleen bij auto's met
regensensor mogelijk.
Als de sleutel in het contactslot in stand 0
staat of verwijderd is, wordt het panorama-
schuifdak automatisch gesloten
Rals het gaat regenen
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
Het panoramaschuifdak blijft aan de achter-
zijde omhooggekanteld, om het interieur te
ventileren.
Als het panoramaschuifdak met de functie
"sluiten bij regen" wordt gesloten en daarbij
wordt geblokkeerd, wordt het weer iets
geopend. Daarna is de functie "sluiten bij
regen" gedeactiveerd.
Het panoramaschuifdak wordt niet gesloten
als:
Rhet achteraan omhooggekanteld is
Rhet geblokkeerd is
Rhet niet op het sensorvlak van de regen-
sensor in de voorruit regent. Als de auto
onder bijvoorbeeld een brug of een carport
staat, kan het sensorveld afgedekt zijn.
Sluiten bij regen als de auto rijdt
Als het gaat regenen, wordt het gekantelde
panoramaschuifdak tijdens het rijden auto-
matisch omlaaggebracht. Het omlaagbren-
gen gebeurt afhankelijk van:
Rde rijsnelheid en
Rde intensiteit van de regen.
De automatische sluitprocedure kan hand-
matig worden afgebroken. Daartoe de toets
3in een willekeurige richting drukken of
trekken.
Om het panoramaschuifdak weer omhoog te
brengen, de toets 3in de richting :
drukken. De functie "sluiten bij regen" blijft
actief.
Panoramaschuifdak 103
Openen en sluiten
Z
Zonnescherm van het panorama-
schuifdak bedienen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het openen of sluiten kunnen lichaamsde-
len tussen het zonnescherm en de omlijsting
of het schuifdak bekneld raken. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Bij het openen of sluiten controleren, of zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van het zonnescherm bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens de automatische beweging de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
Het zonnescherm dient ter bescherming
tegen zonnestraling. Het zonnescherm kan
alleen bij gesloten panoramaschuifdak wor-
den geopend of gesloten.
Anti-inklemfunctie van het zonne-
scherm
Het zonnescherm is uitgerust met een auto-
matische anti-inklemfunctie. Indien een
solide object het zonnescherm bij de sluit-
procedure hindert of belemmert, gaat het
zonnescherm automatisch weer open. De
automatische anti-inklemfunctie is echter
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging
van uw oplettendheid tijdens het sluiten van
het zonnescherm.
GWAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert met name
niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld kleine vingers
Rbij het opnieuw handmatig sluiten van het
zonnescherm, direct na een automatische
anti-inklemming.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten van het zonnescherm controle-
ren, of zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Openen en sluiten
:Openen
;Openen
=Sluiten
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XDe toets 3in de betreffende richting
drukken of trekken.
Als de toets 3tot voorbij het drukpunt
wordt bediend, wordt een automatische
beweging in de betreffende richting gestart.
Deze automatische beweging kan worden
gestopt door de toets opnieuw te bedienen.
Na het openen van het panoramaschuifdak
sluit het zonnescherm automatisch een
stukje. Daardoor wordt tocht in het interieur
tegengegaan.
104 Panoramaschuifdak
Openen en sluiten
Panoramaschuifdak of zonnescherm
initialiseren
Het panoramaschuifdak of het zonnescherm
opnieuw initialiseren als het panoramaschuif-
dak of het zonnescherm slechts stapsgewijs
beweegt.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XDe toets 3meerdere keren net zo lang
tot het drukpunt in de richting van de pijl :
trekken, tot het panoramaschuifdak geheel
gesloten is.
XDe toets 3nog één seconde vasthou-
den.
XDe toets 3meerdere keren zo lang tot
het drukpunt in de richting van de pijl :
trekken, tot het zonnescherm geheel geslo-
ten is.
XDe toets 3nog één seconde vasthou-
den.
XHet panoramaschuifdak en het zonne-
scherm moeten weer volledig kunnen wor-
den geopend en gesloten.
XAls dit niet het geval is, de genoemde stap-
pen nog een keer herhalen.
Panoramaschuifdak 105
Openen en sluiten
Z
Problemen met het panoramaschuifdak
GWAARSCHUWING
Als het schuifdak na een storing of spanningsonderbreking niet opnieuw wordt geïnitialiseerd, is
de anti-inklemfunctie ontregeld of helemaal niet actief. Het schuifdak sluit met verhoogde of met
maximale kracht. Daarbij kunnen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
In deze of vergelijkbare situaties altijd controleren, of zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied
bevinden. Het schuifdak na een storing of spanningsonderbreking altijd opnieuw initialiseren.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het panoramaschuif-
dak kan niet worden
gesloten en de oorzaak
is niet zichtbaar.
Als het panoramaschuifdak bij het sluiten wordt geblokkeerd en
weer iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren de schakelaar 3zo lang tot
het drukpunt omlaagtrekken, tot het panoramaschuifdak geslo-
ten is.
Het panoramaschuifdak wordt met verhoogde sluitkracht geslo-
ten.
Als het panoramaschuifdak bij het sluiten opnieuw wordt geblok-
keerd en weer iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren de schakelaar 3zo lang tot
het drukpunt omlaagtrekken, tot het panoramaschuifdak geslo-
ten is.
Het panoramaschuifdak wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
106 Panoramaschuifdak
Openen en sluiten
Wetenswaardigheden ....................... 108
Correcte zithouding bestuurder ...... 108
Stoelen ............................................... 109
Stuurwiel ........................................... 114
Spiegels ............................................. 115
Geheugenfunctie ............................... 118
107
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Correcte zithouding bestuurder
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
XDe veiligheidsvoorschriften van de stoelin-
stelling in acht nemen (Ypagina 109).
XControleren of de stoel =correct inge-
steld is.
Mechanische stoelinstelling
(Ypagina 110)
Elektrische stoelinstelling (Ypagina 111)
Bij de stoelinstelling erop letten, dat u:
Rzo ver mogelijk van de bestuurdersairbag
verwijderd bent
Reen normale, rechte zithouding inneemt
Rde veiligheidsgordel correct kunt omges-
pen
Rde rugleuning in een vrijwel verticale
positie heeft gezet
Rde zittinghoek zo heeft ingesteld, dat de
bovenbenen iets worden ondersteund
Rde pedalen goed kunt indrukken.
XControleren of de hoofdsteun correct inge-
steld is (Ypagina 111).
Daarbij in acht nemen, dat de hoofdsteun
zo ingesteld is dat het achterhoofd met het
midden van de hoofdsteun op ooghoogte
wordt ondersteund.
XDe veiligheidsvoorschriften van de stuur-
kolominstelling in acht nemen
(Ypagina 114).
XControleren of het stuurwiel :correct is
ingesteld.
Stuurkolom instellen (Ypagina 114)
Bij de stuurkolominstelling erop letten, dat
u:
Rhet stuurwiel met licht gebogen armen
kunt vastpakken
Rde benen vrij kunt bewegen
Rhet instrumentenpaneel goed kunt afle-
zen.
XDe veiligheidsvoorschriften van de veilig-
heidsgordels in acht nemen (Ypagina 43).
XControleren of veiligheidsgordel ;correct
is omgegespt (Ypagina 44).
108 Correcte zithouding bestuurder
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Daarbij moet de veiligheidsgordel:
Rstrak tegen het lichaam liggen
Rover het midden van de schouder lopen
Rter hoogte van het bekken zo dicht moge-
lijk tegen de heup aan lopen.
Xde binnenspiegel en de buitenspiegels
(Ypagina 115) voor het wegrijden zodanig
instellen, dat u een goed overzicht van de
verkeerssituatie hebt.
XAuto's met de geheugenfunctie: Stoel
en buitenspiegelinstelling opslaan
(Ypagina 118).
Stoelen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de stoelen instellen kun-
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer er geen toezicht is. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
Ook als de sleutel uit het contactslot verwij-
derd is kunnen de stoelen worden ingesteld.
GWaarschuwing
Als een stoel wordt versteld kunnen u of
andere inzittenden bekneld raken, bijvoor-
beeld door de geleider van de stoel. Gevaar
voor letsel!
Bij het instellen van een stoel mag zich geen
lichaamsdeel in het bewegingsgebied van de
stoel bevinden; dit controleren.
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de "Air-
bags" (Ypagina 47)en "Kinderen in de auto"
(Ypagina 57) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Wanneer de bestuurdersstoel niet vergren-
deld is, kan deze onverwacht bewegen tijdens
het rijden. Daardoor kunt u de controle over
de auto verliezen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
De bestuurdersstoel moet altijd vergrendeld
zijn voordat de auto wordt gestart; dit contro-
leren.
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWAARSCHUWING
Bij een onachtzame instelling van de zitting-
hoogte kunnen u of andere inzittenden
bekneld raken en daarbij letsel oplopen. In het
bijzonder kinderen kunnen de toetsen voor de
elektrische instelling van de stoelen abusie-
velijk bedienen en bekneld raken. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Erop letten, dat uw handen of andere
lichaamsdelen bij het bewegen van de stoel
niet onder de hendels van het stoelinstelsys-
teem terecht komen.
!Om schade aan de stoelen en de stoel-
verwarming te vermijden de volgende aan-
wijzingen in acht nemen:
RGeen vloeistoffen op de stoelen morsen.
Als er toch iets op de stoelen wordt
gemorst, maak de stoelen dan zo snel
mogelijk weer droog.
RDe stoelverwarming niet inschakelen
indien de stoelbekledingen vochtig of nat
zijn. De stoelverwarming eveneens niet
gebruiken om de stoelen te drogen.
RDe stoelbekledingen zoals geadviseerd
reinigen, zie onder "Verzorging interi-
eur".
Stoelen 109
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
RGeen zware lasten op de stoelen vervoe-
ren. Ook geen spitse voorwerpen op de
zittingen leggen, zoals messen, spijkers
of gereedschappen. De stoelen indien
mogelijk alleen voor personen gebrui-
ken.
RAls de stoelverwarming in gebruik is de
stoelen niet afdekken met isolerende
materialen, bijvoorbeeld mantels, tas-
sen, stoelhoezen, kinderzitjes of stoel-
verhogingen.
!Tijdens het terugzetten van de stoelen
mogen zich geen voorwerpen in de been-
ruimte, onder of achter de stoelen bevin-
den; dit controleren. Het gevaar is aanwe-
zig dat de stoelen en/of de voorwerpen
worden beschadigd.
iVerdere onderwerpen:
RBagageruimtevergroting (achterzitplaat-
sen omklappen) (Ypagina 318)
Stoel mechanisch instellen
Auto's zonder zitcomfort-pakket
Lengterichting:
XHendel :optillen en de stoel naar voren of
achteren verschuiven.
XHendel :weer loslaten.
De stoel moet hoorbaar vergrendelen.
Rugleuninghoek:
XDe rugleuning ontlasten.
XDraaiknop =naar voren of terugdraaien.
Zittinghoogte:
XHandgreep ;zo vaak omhoogtrekken of
omlaagdrukken, tot de stoel op de gewen-
ste hoogte staat.
Auto's met zitcomfort-pakket
Lengterichting:
XHendel :optillen en de stoel naar voren of
achteren verschuiven.
XHendel :weer loslaten.
De stoel moet hoorbaar vergrendelen.
Rugleuninghoek:
XDe rugleuning ontlasten.
XDraaiknop Anaar voren of terugdraaien.
Zittinghoogte:
XHandgreep ?zo vaak omhoogtrekken of
omlaagdrukken, tot de stoel op de gewen-
ste hoogte staat.
Zittinghoek:
XDe hoek zo instellen dat de bovenbenen
iets worden ondersteund.
XDraaiknop =naar voren of terugdraaien.
Zittingdiepte:
XHendel ;optillen en het voorste gedeelte
van het stoelkussen naar voren of achteren
schuiven.
XDe hendel ;weer loslaten.
De zitting vergrendelt.
110 Stoelen
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Stoel elektrisch instellen
:Zittinghoogte
;Zittinghoek
=Lengterichting
?Rugleuninghoek
iDe instellingen voor de stoelen kunnen
met de geheugenfunctie worden opgesla-
gen (Ypagina 118).
Hoofdsteunen instellen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWAARSCHUWING
Als hoofdsteunen niet correct aangebracht en
ingesteld zijn, kunnen de hoofdsteunen niet
de bedoelde bescherming bieden. Er bestaat
een groter gevaar voor letsel aan hoofd en
nek, bijvoorbeeld bij een ongeval of remma-
noeuvre!
Altijd met aangebrachte hoofdsteunen rijden.
Vóór de rit voor elke inzittende controleren
dat het midden van de hoofdsteun het ach-
terhoofd op ooghoogte ondersteunt.
Met de verstelling in lengterichting de hoofd-
steunen zo instellen, dat deze zo dicht moge-
lijk bij het achterhoofd staan.
Algemene aanwijzingen
Bij auto's met sportstoelen kunnen de hoofd-
steunen voorin en de buitenste hoofdsteunen
achterin niet worden ingesteld.
Hoofdsteunen mechanisch instellen
Hoofdsteunhoogte instellen
XHoger instellen: De hoofdsteun tot in de
gewenste stand omhoogtrekken.
XLager instellen: Ontgrendelingsknop :in
de richting van de pijl drukken en de hoofd-
steun in de gewenste stand omlaagschui-
ven.
Lengterichting van de hoofdsteunen
instellen
Stoelen 111
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Met deze functie wordt de afstand van de
hoofdsteun tot het achterhoofd ingesteld.
XNaar voren: De hoofdsteun in de richting
van de pijl naar voren trekken, tot deze ver-
grendelt.
De hoofdsteun heeft verschillende vergren-
delstanden.
XNaar achteren: Ontgrendelingsknop :
indrukken en ingedrukt houden en de
hoofdsteun naar achteren drukken.
XWanneer de hoofdsteun de gewenste stand
heeft bereikt, de ontgrendelingsknop los-
laten en erop letten dat de hoofdsteun ver-
grendeld is.
Hoofdsteunen achterin
Hoofdsteunhoogte achterin instellen
XHoger instellen: De hoofdsteun tot in de
gewenste stand omhoogtrekken.
XLager instellen: Ontgrendelingsknop :
indrukken en de hoofdsteun omlaag in de
gewenste stand drukken.
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
De buitenste hoofdsteunen achterin kunnen
uit- en ingebouwd worden. Bij auto's met
sportstoelen kunnen de hoofdsteunen ach-
terin niet worden uit- en ingebouwd.
XVoor het verwijderen van de hoofdsteun de
rugleuning iets naar voren kantelen
(Ypagina 318).
XUitbouwen: De hoofdsteun tot de aanslag
omhoogtrekken.
XOntgrendelingsknop :indrukken en de
hoofdsteunen uit de geleidingen trekken.
XInbouwen: De hoofdsteun zodanig aan-
brengen dat de inkepingen in de bevesti-
gingsbeugel zich, in rijrichting gezien, aan
de linkerzijde bevinden.
XDe hoofdsteun omlaagdrukken tot deze
hoorbaar vergrendelt.
4-weg lendensteun instellen
Ter ondersteuning van de wervelkolom kan de
rugleuningwelving van de voorstoelen indivi-
dueel worden ingesteld.
:Rugleuningwelving hoger instellen
;Rugleuningwelving zwakker instellen
=Rugleuningwelving dieper instellen
?Rugleuningwelving sterker instellen
112 Stoelen
Stoelen, stuurkolom en spiegels
AMG Performance-stoel
Auto's met elektrisch instelbare stoelen:
Voor het aanpassen van de welving en het
verbeteren van de zijdelingse steun kunnen
de voorstoelen individueel worden ingesteld.
Zijwangen van de zitting instellen
XZijwangen van de zitting krapper zetten:
Toets :indrukken.
XZijwangen van de zitting wijder zetten:
Toets ;indrukken.
Zijwangen van de rugleuning instellen
XZijwangen van de rugleuning krapper
zetten: Toets =indrukken.
XZijwangen van de rugleuning wijder zet-
ten: Toets ?indrukken.
Stoelverwarming in- en uitschakelen
In- en uitschakelen
GWAARSCHUWING
Wanneer de stoelverwarming steeds opnieuw
wordt ingeschakeld, kunnen het stoelkussen
en de rugleuningbekleding zeer heet worden.
Bij een beperkte gevoeligheid voor tempera-
turen of een beperkt vermogen tot reageren
op hoge temperaturen kan dit schadelijk zijn
voor de gezondheid of zelfs tot op verbran-
dingen lijkende verwondingen leiden. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Daarom de stoelverwarming niet steeds
opnieuw inschakelen.
De drie rode controlelampjes in de toets
geven aan welke verwarmingsstand is gese-
lecteerd.
Vanuit stand 3wordt na circa acht minuten
automatisch naar stand 2teruggeschakeld.
Vanuit stand 2wordt na circa tien minuten
automatisch naar stand 1teruggeschakeld.
Vanuit stand 1wordt na circa 20 minuten
automatisch uitgeschakeld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XInschakelen: Zo vaak toets :indrukken,
tot de gewenste verwarmingsstand is inge-
steld.
XUitschakelen: Zo vaak toets :indrukken,
tot alle controlelampjes gedoofd zijn.
iAls de accuspanning te laag is, kan de
stoelverwarming worden uitgeschakeld.
Stoelen 113
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Problemen met de stoelverwarming
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De stoelverwarming
wordt voortijdig uitge-
schakeld of kan niet
worden ingeschakeld.
De boordnetspanning is te laag omdat er te veel elektrische ver-
bruikers zijn ingeschakeld.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals achterruitverwarming,
interieurverlichting enzovoort uitschakelen.
Zodra er voldoende spanning is, wordt de stoelverwarming auto-
matisch weer ingeschakeld.
Stuurwiel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen,
kunnen zij bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
Stuurkolom instellen
GWaarschuwing
Als de stuurkolom tijdens het rijden ontgren-
deld is, kan deze zich onverwacht verstellen.
Daardoor kunt u de controle over het voertuig
verliezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Voor de rit controleren dat de stuurkolom ver-
grendeld is. De stuurkolom nooit ontgrende-
len tijdens het rijden.
:Ontgrendelingshendel
;Stuurwielhoogte instellen
=Stuurwielafstand instellen (verstelling in
lengterichting)
XOntgrendelingshendel :volledig omlaag-
klappen.
De stuurkolom is ontgrendeld.
XDe gewenste stuurwielpositie instellen.
XDe ontgrendelingshendel :volledig
omhoogklappen.
De stuurkolom is vergrendeld.
XControleren of de stuurkolom vergrendeld
is. Daarbij proberen om het stuurwiel
omhoog of omlaag te drukken, of om het in
lengterichting te bewegen.
114 Stuurwiel
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Spiegels
Binnenspiegel
XDimmen: Dimhendel :naar voren of ach-
teren drukken.
Buitenspiegels
Buitenspiegels instellen
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWaarschuwing
De buitenspiegels verkleinen het beeld. Zicht-
bare objecten zijn in werkelijkheid dichterbij
dan het lijkt. Daardoor kunt u de afstand tot
achter u rijdende verkeersdeelnemers ver-
keerd inschatten, bijvoorbeeld bij het veran-
deren van rijstrook. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Daarom altijd over de schouder kijken om de
daadwerkelijke afstand tot achter u rijdende
verkeersdeelnemers te kunnen inschatten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XToets :voor de linker buitenspiegel of
toets ;voor de rechter buitenspiegel
indrukken.
Het controlelampje in de betreffende toets
gaat rood branden.
Het controlelampje dooft na enige tijd
weer. Zo lang het controlelampje brandt,
kan de geselecteerde buitenspiegel met
insteltoets =worden ingesteld.
XInsteltoets =aan de boven- of onderzijde,
rechts of links indrukken, tot de buiten-
spiegel correct ingesteld is. U moet een
goed overzicht van de verkeerssituatie heb-
ben.
De buitenspiegels zijn enigszins bolvormig,
hierdoor wordt het zicht vergroot.
Bij lage buitentemperaturen worden de bui-
tenspiegels na het starten van de auto auto-
matisch verwarmd. Het verwarmen duurt
maximaal tien minuten.
iDe buitenspiegels kunnen ook worden
verwarmd door handmatig de achterruit-
verwarming in te schakelen.
Spiegels 115
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Buitenspiegels elektrisch in- en uitklap-
pen
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XToets :kort indrukken.
Beide buitenspiegels klappen in of uit.
iErop letten dat de buitenspiegels tijdens
het rijden altijd volledig uitgeklapt zijn. Ze
kunnen anders gaan trillen.
iAls sneller dan 47 km/h wordt gereden,
kunnen de buitenspiegels niet meer wor-
den ingeklapt.
Buitenspiegels initialiseren
Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buitenspie-
gels opnieuw worden geïnitialiseerd. Anders
klappen de buitenspiegels niet in als in de
boordcomputer de functie "Bij vergrendeling
buitenspiegels inklappen" is geselecteerd
(Ypagina 257).
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 159).
XToets :kort indrukken.
Buitenspiegels automatisch in- en uit-
klappen
Als de functie "Buitenspiegels inklappen bij
vergrendeling" in de boordcomputer is inge-
schakeld (Ypagina 257):
Rklappen de buitenspiegels automatisch in
zodra de auto van buitenaf wordt vergren-
deld
Rklappen de buitenspiegels automatisch
weer uit zodra de auto wordt ontgrendeld
en het bestuurders- of passagiersportier
vervolgens wordt geopend.
iDe buitenspiegels klappen niet uit als ze
van tevoren handmatig ingeklapt zijn.
Ontgrendelde buitenspiegel
Als een buitenspiegel met geweld naar voren
of naar achteren uit de vergrendeling is
gedrukt, als volgt te werk gaan.
XAuto's zonder elektrisch inklapbare bui-
tenspiegels: De buitenspiegel met de
hand in de juiste stand drukken.
XAuto's met elektrisch inklapbare bui-
tenspiegels: De inklaptoets voor de spie-
gels (Ypagina 116)indrukken en ingedrukt
houden, tot een klik en daarop volgend een
klap te horen is.
Het spiegelhuis is weer vergrendeld en u
kunt de buitenspiegel op normale wijze
instellen (Ypagina 115).
Automatisch dimmende spiegels
GWAARSCHUWING
Als het glas van een automatisch dimmende
spiegel breekt, kan elektrolyt weglekken. De
elektrolyt is schadelijk voor de gezondheid en
veroorzaakt irritaties. Dit mag niet met de
huid, ogen, ademhalingsorganen of kleding in
contact komen of worden ingeslikt. Gevaar
voor letsel!
Als u met elektrolyt aanraking bent gekomen,
het volgende in acht nemen:
RDe elektrolyt direct met water afspoelen.
RElektrolyt in de ogen direct met veel schoon
water spoelen.
116 Spiegels
Stoelen, stuurkolom en spiegels
RAls de elektrolyt is ingeslikt, direct de mond
grondig uitspoelen. Geen braken opwek-
ken.
RAls elektrolyt met de huid of ogen in contact
is gekomen of is ingeslikt, zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RKleding die met elektrolyt is vervuild direct
vervangen.
RAls allergische reacties optreden, zo snel
mogelijk de hulp van een arts inroepen.
De functie "Automatisch dimmende spiegels"
is alleen beschikbaar als de auto is uitgerust
met het "Spiegelpakket".
De binnenspiegel en de buitenspiegel aan
bestuurderszijde dimmen automatisch, als
tegelijkertijd:
Rhet contact ingeschakeld is en
Rbinnenkomend licht van koplampen op de
sensor in de binnenspiegel valt.
De spiegels dimmen niet als de achteruitver-
snelling of als de binnenverlichting is inge-
schakeld.
Parkeerstand buitenspiegel aan pas-
sagierszijde
Algemene aanwijzingen
De functie "Parkeerstand voor de buitenspie-
gel aan passagierszijde" is alleen beschik-
baar, als de auto is uitgerust met het "Geheu-
genpakket".
Parkeerstand instellen en opslaan
De buitenspiegel aan passagierszijde kan zo
worden ingesteld, dat u het achterwiel aan
passagierszijde ziet zodra de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld. Deze instelling
kan worden opgeslagen.
Via de achteruitversnelling
:Toets voor buitenspiegel bestuurders-
zijde
;Toets voor buitenspiegel passagierszijde
=Insteltoets
?Geheugentoets M
XDe auto moet stilstaan.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XToets ;voor de buitenspiegel aan passa-
gierszijde indrukken.
XDe achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde
beweegt naar de vooraf ingestelde parkeer-
stand.
XMet insteltoets =de buitenspiegel instel-
len. In de buitenspiegel moeten het achter-
wiel en de stoeprand zichtbaar zijn.
De parkeerstand is opgeslagen.
iWanneer de keuzehendel in een andere
transmissiestand wordt gezet, beweegt de
buitenspiegel aan passagierszijde weer
naar de rijstand.
Spiegels 117
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Via de geheugentoets
De buitenspiegel aan passagierszijde kan zo
worden ingesteld, dat u het achterwiel aan
passagierszijde ziet zodra de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld. Deze instelling
kan met de geheugentoets M?worden
opgeslagen.
XDe auto moet stilstaan.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XToets ;voor de buitenspiegel aan passa-
gierszijde indrukken.
XMet insteltoets =de buitenspiegel instel-
len. In de buitenspiegel moeten het achter-
wiel en de stoeprand zichtbaar zijn.
XGeheugentoets M?indrukken en binnen
drie seconden op een van de pijlen van
insteltoets =drukken.
De parkeerstand is opgeslagen als de bui-
tenspiegel niet wordt ingesteld.
XAls de buitenspiegel beweegt, moet de pro-
cedure worden herhaald.
Parkeerstand oproepen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XDe buitenspiegel aan passagierszijde
selecteren met de betreffende toets
(Ypagina 115).
XDe achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kan-
telt naar de opgeslagen parkeerstand.
De buitenspiegel aan de passagierszijde
zwenkt in de oorspronkelijke stand terug:
Rzodra sneller dan 15 km/h wordt gereden
Rcirca tien seconden nadat vanuit de ach-
teruitversnelling in een andere versnelling
is geschakeld
Rals toets :voor de buitenspiegel aan
bestuurderszijde wordt ingedrukt.
Geheugenfunctie
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer u tijdens het rijden de geheugen-
functie aan bestuurderszijde gebruikt, kunt u
door de instelbewegingen de controle over de
auto verliezen. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
De geheugenfunctie aan bestuurderszijde
alleen gebruiken als de auto stilstaat.
GWAARSCHUWING
Als de geheugenfunctie de stoel instelt, kun-
nen u en anderen in het bijzonder kinderen
bekneld raken. Gevaar voor letsel!
Bij het instellen van de geheugenfunctie mag
zich geen lichaamsdeel in het bewegingsge-
bied van de stoel bevinden; dit controleren.
Als iemand bekneld raakt, direct de positie-
toets van de geheugenfunctie loslaten. De
instelprocedure wordt gestopt.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti-
veren kunnen ze bekneld raken, in het bijzon-
der wanneer er geen toezicht is. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
De geheugenfunctie kan te allen tijde worden
uitgevoerd, bijvoorbeeld ook als de sleutel
zich niet in het contactslot bevindt.
Instellingen opslaan
Met de geheugenfunctie kunnen drie verschil-
lende instellingen worden opgeslagen, bij-
voorbeeld voor verschillende personen.
Op één geheugenpositie worden de volgende
instellingen opgeslagen:
118 Geheugenfunctie
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Rstoel- en rugleuningstand
Rbestuurderszijde: buitenspiegelstand aan
bestuurders- en passagierszijde
XDe stoel instellen (Ypagina 111).
XDe buitenspiegel aan bestuurderszijde
instellen (Ypagina 115).
XGeheugentoets Mkort indrukken en bin-
nen 3 seconden een van de geheugenposi-
tietoetsen 1,2of 3indrukken.
De instellingen zijn op de geselecteerde
geheugenpositie opgeslagen en er klinkt
een bevestigingstoon.
Geheugen oproepen
XDe betreffende geheugenpositietoetsen 1,
2of 3zo lang indrukken, tot de stoel en de
buitenspiegels in de opgeslagen stand
staan.
iAls de geheugenpositietoets wordt losge-
laten, wordt het instellen direct onderbro-
ken.
Geheugenfunctie 119
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
120
Wetenswaardigheden ....................... 122
Buitenverlichting .............................. 122
Interieurverlichting ........................... 127
Lampjes vervangen ........................... 128
Ruitenwissers ................................... 131
121
Verlichting en ruitenwissers
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Buitenverlichting
Algemene aanwijzingen
Mercedes-Benz adviseert om in verband met
de veiligheid ook overdag met ingeschakelde
verlichting te rijden. In enkele landen zijn door
wettelijke voorschriften afwijkingen in de
bediening mogelijk.
Buitenlandse reizen
Symmetrisch dimlicht
Het omschakelen van de koplampen naar
symmetrisch dimlicht in landen waar aan de
andere kant van de weg wordt gereden dan in
het land waar de auto is geregistreerd, is niet
noodzakelijk. Ook zonder omschakelen vol-
doet de auto aan de wettelijke voorschriften.
Instellen van de buitenverlichting
Instelmogelijkheden
De buitenverlichting kan worden ingesteld
met behulp van:
Rde verlichtingsschakelaar
Rde combischakelaar (Ypagina 124)
Rde koplampverstelling (alleen auto's met
halogeenkoplampen) (Ypagina 124)
Rvan de boordcomputer (Ypagina 255)
Verlichtingsschakelaar
Bediening
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
Wanneer bij het verlaten van de auto een
waarschuwingssignaal klinkt, is mogelijk de
verlichting ingeschakeld.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Ã
draaien.
De buitenverlichting (behalve stads- en par-
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld
als:
Rde sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd
Rhet bestuurdersportier wordt geopend, ter-
wijl de sleutel in het contactslot in stand 0
staat.
Automatisch rijlicht
Ãis de aanbevolen stand van de verlich-
tingsschakelaar. De verlichting wordt afhan-
kelijk van het omgevingslicht automatisch in-
en uitgeschakeld (uitzondering: weersafhan-
kelijke zichtbeperkingen zoals mist, sneeuw
en spatwater):
RSleutel in het contactslot in stand 1: Afhan-
kelijk van het omgevingslicht wordt het
122 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
stadslicht automatisch in- of uitgescha-
keld.
RWanneer de motor draait: Als de functie
"Dagrijlicht" via de boordcomputer is inge-
schakeld, wordt afhankelijk van het omge-
vingslicht het dagrijlicht of het stads- en
dimlicht automatisch in- of uitgeschakeld.
XAutomatisch rijlicht inschakelen: De
verlichtingsschakelaar in stand Ã
draaien.
GWAARSCHUWING
Als de verlichtingsschakelaar in stand Ã
staat, wordt het dimlicht bij mist, sneeuw en
andere zichtbeperkingen zoals spatwater niet
automatisch ingeschakeld. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verlichtingsschakelaar in dergelijke situ-
aties in stand Ldraaien.
Het automatische rijlicht is slechts een hulp-
middel. De bestuurder blijft te allen tijde ver-
antwoordelijk voor het inschakelen van de
verlichting.
Het dagrijlicht verbetert de zichtbaarheid van
uw auto overdag. Daartoe moet de functie
"Dagrijlicht" via de boordcomputer ingescha-
keld zijn (Ypagina 255).
Als het stads- en dimlicht worden ingescha-
keld, gaan de groene controlelampjes T
(stadslicht) en L(dimlicht) in het instru-
mentenpaneel branden.
Dimlicht
Ook als de lichtsensor geen duisternis waar-
neemt, worden bij ingeschakeld contact en
stand Lvan de verlichtingsschakelaar het
stads- en dimlicht ingeschakeld. Dit is vooral
zinvol bij mist en neerslag.
XDimlicht inschakelen: De sleutel in het
contactslot in stand 2draaien of de motor
starten.
XDe verlichtingsschakelaar in stand L
draaien.
Het groene controlelampje Lin het
instrumentenpaneel gaat branden.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht verbetert bij dichte mist
de zichtbaarheid van de auto voor het ach-
teropkomende verkeer. De landspecifieke
regelingen voor gebruik van het mistachter-
licht in acht nemen.
XMistachterlicht inschakelen: De sleutel
in het contactslot in stand 2draaien of de
motor starten.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Lof
in stand Ãdraaien.
XDe toets Rindrukken.
Het gele controlelampje Rin het instru-
mentenpaneel gaat branden.
XMistachterlicht uitschakelen: De
toets Rindrukken.
Het gele controlelampje Rin het instru-
mentenpaneel dooft.
Stadslicht
!Bij sterke ontlading van de accu wordt het
stads- of het parkeerlicht ten gunste van de
volgende motorstart automatisch uitge-
schakeld. De auto altijd overeenkomstig
wettelijke regelingen veilig en voldoende
verlicht parkeren. Het gebruik van het
stadslicht Tgedurende meerdere uren
vermijden. Indien mogelijk het rechter
Xof het linker Wparkeerlicht
inschakelen.
XInschakelen: De verlichtingsschakelaar in
stand Tdraaien.
Het groene controlelampje Tin het
instrumentenpaneel gaat branden.
Parkeerlicht
Als het parkeerlicht wordt ingeschakeld, is de
auto aan de betreffende zijde verlicht.
XParkeerlicht inschakelen: Geen sleutel in
het contactslot of de sleutel in het contact-
slot in stand 0.
XDe verlichtingsschakelaar in stand W
(linker zijde van de auto) of X(rechter
zijde van de auto) draaien.
Buitenverlichting 123
Verlichting en ruitenwissers
Z
Koplampen instellen (halogeenkoplam-
pen)
gBestuurders- en passagiersstoel bezet
1Bestuurdersstoel, passagiersstoel en
achterzitplaatsen bezet
2Bestuurdersstoel, passagiersstoel en
achterzitplaatsen bezet, bagageruimte
beladen
3Voorstoelen bezet en maximumachteras-
belasting bereikt, bijvoorbeeld bij het rij-
den met een aanhangwagen
Met de koplampinstelling wordt de lichtbun-
del van de koplampen aan de beladingstoe-
stand van de auto aangepast.
XDe motor starten.
XDe draaiknop van de koplampinstelling in
de stand zetten die overeenkomt met de
belading van de auto.
Combischakelaar
Richtingaanwijzers
:Grootlicht
;Richtingaanwijzers rechts
=Lichtsignaal
?Richtingaanwijzers links
XKort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van pijl ;
of ?drukken.
De betreffende richtingaanwijzers knippe-
ren driemaal.
XPermanent knipperen: De combischake-
laar tot voorbij het drukpunt in de richting
van pijl ;of ?drukken.
Grootlicht
XGrootlicht inschakelen: De sleutel in het
contactslot in stand 2draaien of de motor
starten.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Lof
in stand Ãdraaien.
XDe combischakelaar in de richting van
pijl :tot voorbij het drukpunt indrukken.
Het grootlicht wordt in stand Ãalleen
bij duisternis ingeschakeld en als de motor
draait.
Bij ingeschakeld grootlicht brandt het
blauwe controlelampje Kin het instru-
mentenpaneel.
XGrootlicht uitschakelen: De combischa-
kelaar in de beginpositie terugtrekken.
Het blauwe controlelampje Kin het
instrumentenpaneel dooft.
124 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
Auto's met adaptieve grootlichtassistent: Als
de adaptieve grootlichtassistent actief is,
regelt deze het in- en uitschakelen van het
grootlicht (Ypagina 125).
Lichtsignaal
XInschakelen: De sleutel in het contactslot
in stand 1of 2draaien of de motor starten.
XDe combischakelaar in de richting van pijl
=trekken.
Alarmknipperlichten
XAlarmknipperlichten inschakelen:
toets :indrukken.
Alle richtingaanwijzers knipperen. Als nu
een richtingaanwijzer via de combischake-
laar wordt ingeschakeld, knipperen alleen
de richtingaanwijzers aan de overeenkom-
stige zijde van de auto.
XAlarmknipperlichten uitschakelen:
Toets :indrukken.
De alarmknipperlichten worden automatisch
ingeschakeld als:
Reen airbag is geactiveerd of
Rde auto vanaf een snelheid van meer dan
70 km/h krachtig wordt afgeremd en tot
stilstand komt.
De alarmknipperlichten worden na een nood-
stop automatisch uitgeschakeld, wanneer de
auto dan weer een snelheid van meer dan
10 km/h bereikt.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is uitgeschakeld.
Adaptieve grootlichtassistent
Algemene aanwijzingen
Met deze functie kunt u het wisselen tussen
het dimlicht en grootlicht automatisch laten
uitvoeren. Het systeem herkent wanneer
tegenliggers of voorliggers verlichting voeren
en schakelt in dat geval om van grootlicht
naar dimlicht.
Het systeem past de lichtbundel bij het dim-
licht automatisch aan de afstand van de voer-
tuigen aan. Indien het systeem geen ander
voertuig meer herkent, wordt het grootlicht
weer ingeschakeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij de dakbedienings-
eenheid.
Buitenverlichting 125
Verlichting en ruitenwissers
Z
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De adaptieve grootlichtassistent reageert niet
op verkeersdeelnemers:
Rdie geen verlichting voeren, bijvoorbeeld
voetgangers
Rdie een zwakke verlichting voeren, bijvoor-
beeld fietsers
Rwaarvan de verlichting door bijvoorbeeld
een vangrail is afgedekt.
In zeer zeldzame gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent niet of niet tijdig op
andere verkeersdeelnemers met eigen ver-
lichting. Daardoor wordt in deze of vergelijk-
bare situaties het automatische grootlicht
niet gedeactiveerd of desondanks geacti-
veerd. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Altijd opmerkzaam de verkeerssituatie in acht
nemen en het grootlicht tijdig uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kan geen
rekening houden met de verkeers- en weers-
omstandigheden en de verkeerssituatie. De
adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig
de heersende licht- en zichtomstandigheden
en de verkeerssituatie ligt bij u.
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
Rslecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
Rvervuilde of afgedekte sensoren.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uit-
schakelen
XInschakelen: De verlichtingsschakelaar in
de stand Ãdraaien.
XDe combischakelaar in de richting van
pijl :tot voorbij het drukpunt indrukken.
Als de lichtsensor bij duisternis het dimlicht
inschakelt gaat het controlelampje _
op het multifunctioneel display branden.
Wanneer sneller dan circa 45 km/h wordt
gereden:
De lichtbundel wordt in relatie tot de
afstand tot andere verkeersdeelnemers
automatisch geregeld.
Wanneer sneller dan circa 55 km/h wordt
gereden en geen andere verkeersdeelne-
mers worden herkend:
Het grootlicht wordt automatisch inge-
schakeld. Bovendien gaat in het instrumen-
tenpaneel controlelampje Kbranden.
Wanneer langzamer dan circa 45 km/h
wordt gereden of andere verkeersdeelne-
mers worden herkend of de weg voldoende
verlicht is:
Het grootlicht wordt automatisch uitge-
schakeld. Controlelampje Kin het
instrumentenpaneel dooft. Het controle-
lampje _op het multifunctioneel dis-
play blijft ingeschakeld.
XUitschakelen: De combischakelaar in de
beginpositie terugtrekken.
Controlelampje _op het multifunctio-
neel display dooft.
Van binnen beslagen koplampen
Onder bepaalde klimatologische en natuur-
lijke omstandigheden kan zich vochtigheid
verzamelen in de koplampen. Deze vochtig-
heid heeft geen nadelige invloed op de wer-
king van de koplampen.
126 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
Interieurverlichting
Overzicht van de interieurverlichting
Dakbedieningseenheid voorin
:pLeeslampje linksvoor in- en uitscha-
kelen
;cInterieurverlichting voorin inscha-
kelen
=vInterieurverlichting achterin in- en
uitschakelen
?|Interieurverlichting voorin resp.
automatische interieurverlichtingsrege-
ling uitschakelen
ApLeeslampje rechtsvoor in- en uit-
schakelen
BAutomatische interieurverlichtingsrege-
ling inschakelen
Bedieningseenheid achterin
:pLinker leeslampje in- en uitschake-
len
;pRechter leeslampje in- en uitscha-
kelen
Interieurverlichtingsregeling
Algemene aanwijzingen
Behalve in stand 2van de sleutel in het con-
tactslot worden de interieurverlichtingsfunc-
ties na enige tijd automatisch gedeactiveerd,
om ontlading van de accu van de auto te voor-
komen.
De kleur en helderheid van de sfeerverlichting
worden ingesteld via het COMAND Online
resp. de Audio 20 (zie de afzonderlijke hand-
leiding).
Automatische interieurverlichtingsre-
geling
XInschakelen: De schakelaar in de middel-
ste stand Bzetten.
XUitschakelen: De schakelaar in stand
|zetten.
De interieurverlichting wordt automatisch
ingeschakeld als:
Rde auto wordt ontgrendeld of
Reen portier wordt geopend of
Rde sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd.
Bij het verwijderen van de sleutel uit het con-
tactslot gaat de interieurverlichting gedu-
rende bepaalde tijd branden. Deze uitscha-
kelvertraging kan via het COMAND Online of
de Audio 20 worden ingesteld (zie de afzon-
derlijke handleiding).
Handmatige interieurverlichtingsrege-
ling
XVoorste interieurverlichting inschake-
len: De schakelaar in stand czetten.
XInterieurverlichting voorin uitschake-
len: De schakelaar in stand |of (bij
gesloten portier) in de middenpositie zet-
ten.
Interieurverlichting 127
Verlichting en ruitenwissers
Z
XInterieurverlichting achterin in- of uit-
schakelen: De toets uindrukken.
XLeeslampjes in- of uitschakelen: De
toets pindrukken.
Crash-actieve noodverlichting
De interieurverlichting wordt bij een ongeval
automatisch ingeschakeld.
XCrash-actieve noodverlichting uitscha-
kelen: De alarmknipperlichtentoets
indrukken.
of
XDe auto vergrendelen met de sleutel en
vervolgens ontgrendelen.
Lampjes vervangen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Lampjes, verlichting en stekkers kunnen in
het gebruik zeer heet worden. Bij het vervan-
gen van een lampje kunt u zich aan deze
onderdelen branden. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Deze onderdelen laten afkoelen voordat u het
lampje vervangt.
Geen lampjes gebruiken die gevallen zijn of
die krassen op het glas hebben.
Het lampje kan uit elkaar spatten, als:
Rdit wordt aangeraakt
Rdit heet is
Ru dit laat vallen
Rdit wordt bekrast of beschadigd.
Gloeilampjes alleen gebruiken in gesloten,
daarvoor bedoelde lampen. Alleen vervan-
gende lampjes van hetzelfde type en met de
bedoelde spanning gebruiken.
Vlekken op het glas van het lampje verkorten
de levensduur. Het glas van het lampje nooit
met blote handen beetpakken. Indien nood-
zakelijk het glas van het lampje als deze koud
is met alcohol of spiritus reinigen en met een
niet-pluizende doek schoonwrijven.
De lampjes tegen vochtigheid beschermen.
De lampjes niet met vloeistof in aanraking
brengen.
Alleen de aangegeven lampjes vervangen
(Ypagina 128). Lampjes die u niet zelf kunt
vervangen laten vervangen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Als u bij het vervangen van een lampje hulp
nodig heeft, contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Als ook het nieuwe lampje niet brandt, een
gekwalificeerde werkplaats opzoeken.
De lampen en verlichting spelen een belang-
rijke rol bij de rijveiligheid. Daarom erop let-
ten dat deze altijd werken. De koplampinstel-
ling regelmatig laten controleren.
Auto's met LED-koplampen: De lichtunits
aan de voorzijde van de auto zijn uitgerust
met LED-lichtbronnen. De lichtbronnen van
de auto niet zelf vervangen. Contact opne-
men met een gekwalificeerde werkplaats die
over de benodigde vakkennis en uitrusting
beschikt om de vereiste werkzaamheden uit
te voeren.
Overzicht lampjes vervangen - typen
lampjes
De volgende lampjes kunt u zelf vervangen.
Het type lampje vindt u in de legenda.
128 Lampjes vervangen
Verlichting en ruitenwissers
Auto's met halogeenkoplampen
:Dimlicht: H7 55W
;Stads- en parkeerlicht: H15 55W/15W
=Richtingaanwijzer: PY 21W
Achterlicht (auto's met halogeenkoplampen)
:Achteruitrijlicht: W 21W
;Richtingaanwijzer: PY 21W
=Mistachterlicht: W 21W
Lampjes aan voorzijde vervangen
Afdekking in de voorste wielkuip ver-
wijderen en aanbrengen
Voordat de lampjes van de voorste richting-
aanwijzers kunnen worden vervangen, moet
de afdekking in de voorste wielkuip worden
verwijderd.
XVerwijderen: Het verlichtingssysteem uit-
schakelen.
XDe voorwielen naar binnen insturen.
XDraaiknop :90° draaien.
Afdekking ;is ontgrendeld.
XAfdekking ;omlaagschuiven
XInbouwen: Afdekking ;omhoogschui-
ven.
XDraaiknop :90° draaien.
Afdekking ;is vergrendeld.
Dimlicht (halogeenkoplampen)
XDe afdekking in de voorste wielkuip verwij-
deren (Ypagina 129).
XAfdekking :linksom draaien en verwijde-
ren.
XLamphouder ;linksom draaien en eruit
trekken.
XHet lampje uit lamphouder ;trekken.
XHet nieuwe lampje in lamphouder ;aan-
brengen.
XLamphouder ;aanbrengen en rechtsom
draaien.
XAfdekking :aanbrengen en naar rechts
draaien.
XDe afdekking in de voorste wielkuip aan-
brengen (Ypagina 129).
Lampjes vervangen 129
Verlichting en ruitenwissers
Z
Grootlicht/stads- en parkeerlicht (halo-
geenkoplampen)
XHet verlichtingssysteem uitschakelen.
XDe motorkap openen.
XAfdekking :linksom draaien en verwijde-
ren.
XGloeilampje ;linksom draaien en eruit
trekken.
XHet nieuwe lampje aanbrengen en tot de
aanslag vastdraaien.
XAfdekking :aanbrengen en naar rechts
draaien.
Richtingaanwijzers (halogeenkoplam-
pen)
XHet verlichtingssysteem uitschakelen.
XDe motorkap openen.
XLamphouder :linksom draaien en eruit
trekken.
XHet lampje uit lamphouder :trekken.
XHet nieuwe lampje in lamphouder :aan-
brengen.
XLamphouder :aanbrengen en rechtsom
draaien, tot deze vergrendelt.
Lampjes aan achterzijde vervangen
Zijbekleding openen en sluiten
Weergave zijbekleding rechts
Voordat de lampjes van de achterlichten kun-
nen worden vervangen, moet de zijbekleding
in de bagageruimte worden geopend.
XOpenen: Ontgrendelingsknop :
rechtsom draaien en zijbekleding ;ver-
wijderen.
XSluiten: Zijbekleding ;aanbrengen en
ontgrendelingsknop :linksom draaien.
Achterlicht
XHet verlichtingssysteem uitschakelen.
XDe achterklep openen.
XDe zijbekleding openen (Ypagina 130).
130 Lampjes vervangen
Verlichting en ruitenwissers
XStekker ;ontgrendelen en lostrekken.
XHet achterlicht vasthouden en vleugel-
bout :eruit draaien.
XHet achterlicht verwijderen.
Achterlicht
XDe moeren ?met behulp van een geschikt
voorwerp, bijvoorbeeld een muntstuk, los-
draaien.
XDe klem =losmaken.
XDe lamphouder van het achterlicht verwij-
deren.
Lamphouder
AAchteruitrijlicht
BRichtingaanwijzers
CMistachterlicht
XRem- en mistachterlicht: Het betreffende
lampje iets in de lamphouder drukken,
linksom draaien en uit de lamphouder ver-
wijderen.
XHet nieuwe lampje in lamphouder plaatsen
en rechtsom draaien.
XRichtingaanwijzer : Het betreffende
lampje iets in de lamphouder drukken,
linksom draaien en uit de lamphouder ver-
wijderen.
XHet nieuwe lampje in lamphouder plaatsen
en rechtsom draaien.
XDe lamphouder aan klem =van het ach-
terlicht bevestigen en moeren ?vast-
draaien.
XHet achterlicht in de auto aanbrengen en
erop letten, dat deze exact in geleidingen
Dvalt.
XVleugelbout :aandraaien en stekker ;
weer aansluiten.
XDe zijbekleding sluiten (Ypagina 130).
Ruitenwissers
Ruitenwissers in- en uitschakelen
!De ruitenwissers niet bedienen als de
voorruit droog is, de ruitenwisserbladen
kunnen dan worden beschadigd. Boven-
dien kunnen er door stof op de voorruit
krassen ontstaan bij het droog wissen.
Als het noodzakelijk is de ruitenwissers te
gebruiken bij droge weersomstandighe-
den, altijd wissen met ruitensproeiervloei-
stof.
!Als de ruitenwissers strepen op de ruit
maken nadat de auto in een wasstraat is
gereinigd, kan dit worden veroorzaakt door
wax of andere resten. Nadat de auto in een
wasstraat is gereinigd de voorruit reinigen
met water met reinigingsmiddel.
Ruitenwissers 131
Verlichting en ruitenwissers
Z
Combischakelaar
1$Ruitenwissers uit
2ÄIntervalwissen laag (lage gevoelig-
heid van de regensensor)
3ÅIntervalwissen hoog (hoge gevoe-
ligheid van de regensensor)
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
BíEenmaal wissen resp. îwissen
met ruitensproeiervloeistof
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XDe combischakelaar in de betreffende
stand draaien.
!Auto's met regensensor: Als de voorruit
bij droog weer vuil wordt, kunnen de rui-
tenwissers onbedoeld worden ingescha-
keld. Daardoor kunnen de ruitenwisserrub-
bers of de voorruit beschadigd raken.
Daarom bij droog weer de ruitenwissers
uitschakelen.
Auto's met regensensor: Bij de standen Ä
of Åwordt afhankelijk van de neerslag de
passende wisfrequentie ingesteld. In
stand Åis de regensensor gevoeliger dan
in stand Ä, de ruitenwissers wissen dus
vaker.
De ruiten worden niet meer correct gewist als
de ruitenwisserbladen versleten zijn. Daar-
door kan de verkeerssituatie niet meer goed
worden beoordeeld.
Achterruitenwisser in- en uitschake-
len
Combischakelaar
:èSchakelaar
2ôWissen met ruitensproeiervloeistof
3IIntervalwissen inschakelen
40Intervalwissen uitschakelen
5ôWissen met ruitensproeiervloeistof
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of 2
draaien (Ypagina 159).
XDe schakelaar :in de combischakelaar in
de betreffende stand schuiven.
Bij ingeschakelde achterruitenwisser ver-
schijnt in de assistentieweergave in het
instrumentenpaneel het symbool è.
Meer informatie over de assistentieweer-
gave (Ypagina 252).
Ruitenwisserbladen vervangen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers tijdens het vervangen
van de ruitenwisserbladen zich in beweging
zetten, kunt u bekneld raken bij de wisserarm.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uitscha-
kelen, voordat de ruitenwisserbladen worden
vervangen.
!Bij het vervangen alleen de steun van het
wisserblad vastpakken, om de ruitenwis-
serrubbers niet te beschadigen.
132 Ruitenwissers
Verlichting en ruitenwissers
!De motorkap resp. achterklep nooit ope-
nen als een wisserarm van de voorruit resp.
achterruit is weggeklapt.
De wisserarm nooit op de voorruit of ach-
terruit terugplaatsen als nog geen ruiten-
wisserblad gemonteerd is.
De wisserarm vasthouden als een ruiten-
wisserblad wordt vervangen. Als de wisser-
arm zonder ruitenwisserblad wordt losge-
laten en op de voorruit resp. achterruit valt,
kan de voorruit resp. achterruit door de
kracht van de botsing worden beschadigd.
Mercedes-Benz adviseert de ruitenwisser-
bladen te laten vervangen door een gekwa-
lificeerde werkplaats.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
(variant 1)
Ruitenwisserbladen verwijderen
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO: De motor afzet-
ten.
XDe wisserarm van de voorruit wegklappen.
XOp beide ontgrendelingsnokken ;druk-
ken.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl =van wisserarm ?wegklappen.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl Averwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
XHet nieuwe ruitenwisserblad :met uit-
sparing Bop nok Azetten.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl =tegen de wisserarm klappen, tot
klemmen ;in houder ?aangrijpen.
XDe bevestiging van ruitenwisserblad :
controleren.
XDe wisserarm weer naar de voorruit klap-
pen.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
(variant 2)
Ruitenwisserbladen verwijderen
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO: De motor afzet-
ten.
XDe wisserarm van de voorruit wegklappen.
XMet één hand de wisserarm vasthouden.
Met de andere hand het ruitenwisserblad in
Ruitenwissers 133
Verlichting en ruitenwissers
Z
de richting van de pijl :tot de aanslag van
de wisserarm wegdraaien.
XSchuif ;in de richting van pijl =schui-
ven, tot hij met een merkbare klik in de
demontagepositie vergrendelt.
XHet ruitenwisserblad in de richting van de
pijl ?van de wisserarm verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
XHet nieuwe ruitenwisserblad in de richting
van de pijl :op de wisserarm aanbrengen.
XSchuif ;in de richting van pijl =schui-
ven, tot hij met een merkbare klik in de ver-
grendelpositie vastklikt.
XDe bevestiging van het ruitenwisserblad
controleren.
XDe wisserarm weer naar de voorruit klap-
pen.
XDe beschermfolie :van de onderhouds-
indicatie bij de punt van het blad van het
ruitenwisserblad aftrekken.
Als de kleur van de onderhoudsindicatie ver-
andert van zwart naar geel, moeten de rui-
tenwisserbladen worden vervangen.
iDe tijd tot het veranderen van de kleur is
afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden.
Ruitenwisserblad achterruit vervangen
Ruitenwisserblad verwijderen
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
XWisserarm ?van de achterruit wegklap-
pen.
134 Ruitenwissers
Verlichting en ruitenwissers
XOp beide ontgrendelingsnokken ;druk-
ken.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl =van wisserarm ?wegklappen.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl Averwijderen.
Ruitenwisserblad aanbrengen
XHet nieuwe ruitenwisserblad :met uit-
sparing Bop nok Azetten.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl =tegen de wisserarm klappen, tot
klemmen ;in houder ?aangrijpen.
XDe bevestiging van ruitenwisserblad :
controleren.
XDe wisserarm weer naar de achterruit klap-
pen.
Ruitenwissers 135
Verlichting en ruitenwissers
Z
Problemen met de ruitenwissers
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De ruitenwissers blok-
keren.
De ruitenwissers worden geblokkeerd door bijvoorbeeld bladeren
of sneeuw. De ruitenwissermotor is uitgeschakeld.
XOm veiligheidsredenen de sleutel uit het contactslot verwijde-
ren.
XDe oorzaak van de blokkering verwijderen.
XDe ruitenwissers weer inschakelen.
De ruitenwissers zijn
volledig uitgevallen.
De aandrijving van de ruitenwissers is defect.
XMet de combischakelaar een andere wissersnelheid inschake-
len.
XDe ruitenwissers bij een gekwalificeerde werkplaats laten con-
troleren.
De ruitensproeiervloei-
stof uit de ruitensproei-
ers treft de voorruit niet
meer in het midden.
De ruitensproeiers zijn versteld.
XDe ruitensproeiers bij een gekwalificeerde werkplaats laten
afstellen.
136 Ruitenwissers
Verlichting en ruitenwissers
Wetenswaardigheden ....................... 138
Overzicht temperatuurregelsyste-
men .................................................... 138
Temperatuurregelsysteem bedie-
nen ..................................................... 142
Luchtroosters .................................... 155
137
Temperatuurregeling
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Overzicht temperatuurregelsyste-
men
Algemene aanwijzingen
De op de volgende pagina's aanbevolen
instellingen aanhouden. Anders kunnen de
ruiten beslaan.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan:
Rde temperatuurregeling slechts kortston-
dig uitschakelen
Rde luchtrecirculatie slechts kortstondig
inschakelen
Rde functie "Koeling met luchtdroging"
inschakelen
Reventueel de functie "Voorruit ontwase-
men" kortstondig inschakelen.
De airconditioning resp. automatische tem-
peratuurregeling THERMOTRONIC regelt de
temperatuur en luchtvochtigheid in het inte-
rieur en filtert ongewenste stoffen uit de
lucht.
De airconditioning/automatische tempera-
tuurregeling THERMOTRONIC is alleen inge-
schakeld als de motor draait. Deze werkt
alleen optimaal als de zijruiten en het pano-
ramaschuifdak gesloten zijn.
De functie "Restwarmte" kan alleen worden
in- of uitgeschakeld als het contact is uitge-
schakeld (Ypagina 149).
De ventilatiekleppen achter de zijbekleding in
de zijpaneel altijd vrijhouden (Ypagina 130).
Anders wordt de auto niet correct ontlucht.
iBij warm weer de auto gedurende korte
tijd ventileren, bijvoorbeeld met de functie
"Comfortopenen" (Ypagina 98). Hierdoor
wordt het afkoelproces versneld en de
gewenste interieurtemperatuur sneller
bereikt.
iHet ingebouwde filter filtert stofdeeltjes
en roet tot een bepaalde grootte en stuif-
meel geheel uit de buitenlucht. Bij de auto-
matische temperatuurregeling THERMO-
TRONIC worden tevens in de lucht aanwe-
zige gasvormige schadelijke stoffen en
geuroverlast verminderd. Een verstopt fil-
ter vermindert de luchttoevoer naar het
interieur. Daarom het in het onderhouds-
boekje aangegeven vervangingsinterval
van het filter in acht nemen. Omdat dit
afhankelijk is van milieu-invloeden, zoals
sterke luchtvervuiling, kan het interval kor-
ter zijn dan in het onderhoudsboekje aan-
gegeven.
iAuto's met interieurvoorverwarming:
Onder bepaalde omgevingsomstandighe-
den kan het gebeuren, dat een uur na het
verwijderen van de sleutel de functie voor
het drogen van de automatische tempera-
tuurregeling automatisch wordt ingescha-
keld. Bij de actieve functie voor het drogen
van de automatische temperatuurregeling
gaat de blauwe LED op de tuimelschakelaar
in de middenconsole branden. Dan wordt
de auto 30 minuten lang geventileerd.
Auto's zonder interieurvoorverwar-
ming: Onder bepaalde omgevingsomstan-
digheden kan het gebeuren, dat een uur na
het verwijderen van de sleutel de functie
voor het drogen van de automatische tem-
peratuurregeling automatisch wordt inge-
schakeld. Dan wordt de auto 30 minuten
lang geventileerd.
138 Overzicht temperatuurregelsystemen
Temperatuurregeling
Bedieningseenheid airconditioning
:Temperatuur instellen (Ypagina 144)
;Voorruit ontwasemen (Ypagina 146)
=Luchtverdeling instellen (Ypagina 145)
?Luchtrecirculatie in- en uitschakelen (Ypagina 148)
ALuchthoeveelheid instellen (Ypagina 146)
BKoeling met luchtdroging in- en uitschakelen (Ypagina 143)
CAchterruitverwarming in- en uitschakelen (Ypagina 147)
Informatie m.b.t. het gebruik van de
airconditioning
Airconditioning
Hierna vindt u een aantal aanwijzingen en
aanbevelingen voor een optimale omgang
met de airconditioning.
RDe temperatuurregeling inschakelen door
de draaiknop Arechtsom in de gewenste
stand - behalve stand 0- te draaien.
RDe temperatuur op 22 instellen.
RAanbeveling voor het vermijden van het
beslaan van de ruiten bij lage buiten-
temperatuur of regen: De koeling met
luchtdroging ¿inschakelen
(Ypagina 143).
Bij de luchtverdeling ¯inschakelen en
Pen Ozo mogelijk uitschakelen
(Ypagina 145).
De luchtrecirculatie euitschakelen
(Ypagina 148).
De draaiknop voor het instellen van de
luchthoeveelheid Aop een stand tussen 3
en 6instellen (Ypagina 146).
RAanbeveling voor het snel afkoelen of
verwarmen van het interieur: De draai-
knop voor het instellen van de luchthoe-
veelheid Akortstondig op een stand tus-
sen 3en 6instellen (Ypagina 146).
RAanbeveling voor een constante interi-
eurtemperatuur: De draaiknop voor het
instellen van de luchthoeveelheid Aop
een stand tussen 1en 3instellen
(Ypagina 146).
RAanbeveling voor de luchtverdeling in
de winter: De standen Oen ¯
instellen (Ypagina 145).
Overzicht temperatuurregelsystemen 139
Temperatuurregeling
Aanbeveling voor de luchtverdeling in
de zomer: De standen Pof Pen
¯instellen (Ypagina 145).
RDe functie "Voorruit ontwasemen" slechts
kortstondig gebruiken, tot de beslagen
voorruit is ontwasemd.
RDe functie "Luchtrecirculatie" slechts kort-
stondig gebruiken, bijvoorbeeld bij onaan-
gename geuren in de buitenlucht of in een
tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan,
omdat in de stand luchtrecirculatie geen
buitenlucht wordt toegevoerd.
RAls aan de temperatuurregeling instellin-
gen worden uitgevoerd, verschijnt gedu-
rende circa 3 seconden de aircostatus-
weergave in de onderste beeldschermrand
van het audio- resp. COMAND-display (zie
de afzonderlijke handleiding). U ziet de
actuele instellingen van de verschillende
functies van de temperatuurregeling.
DYNAMIC SELECT toets (behalve
Mercedes-AMG auto's)
Met de DYNAMIC SELECT schakelaar kunt u
kiezen tussen verschillende rijprogramma's
(Ypagina 168).
Als het rijprogramma Eis geselecteerd:
Rwordt bij het verwarmen het elektrisch
extra verwarmingssysteem gedeactiveerd
en in de opwarmfase de verwarmingscapa-
citeit verlaagd
Rwordt de tijd dat de achterruitverwarming
is ingeschakeld korter.
Bij een overeenkomstige configuratie kunnen
ook in het rijprogramma Ide airco-instellin-
gen worden beïnvloed.
Als het rijprogramma Cof Sis geselecteerd,
worden de airco-instellingen niet beïnvloed.
ECO start-stop-functie
Tijdens de automatische motorstop van de
ECO start-stop-functie is minder vermogen
van de airconditioning beschikbaar. Als het
volledige aircovermogen nodig is, kan de ECO
start-stop-functie met de ECO-toets worden
uitgeschakeld (Ypagina 166).
140 Overzicht temperatuurregelsystemen
Temperatuurregeling
Bedieningseenheid automatische temperatuurregeling THERMOTRONIC (2
zones)
:Temperatuur instellen links (Ypagina 144)
;Temperatuurregeling automatisch regelen (Ypagina 144)
=Voorruit ontwasemen (Ypagina 146)
?Luchthoeveelheid verhogen (Ypagina 146)
ALuchtverdeling instellen (Ypagina 145)
BDisplay
CLuchtrecirculatie in- en uitschakelen (Ypagina 148)
DTemperatuurregeling in- en uitschakelen (Ypagina 142)
ETemperatuur instellen rechts (Ypagina 144)
FRestwarmte in- en uitschakelen (Ypagina 149)
GKoeling met luchtdroging in- en uitschakelen (Ypagina 143)
HLuchthoeveelheid verkleinen (Ypagina 146)
IAchterruitverwarming in- en uitschakelen (Ypagina 147)
JZONE-functie in- en uitschakelen (Ypagina 146)
Informatie m.b.t. het gebruik van de
automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
Automatische temperatuurregeling
Hierna vindt u een aantal aanwijzingen en
aanbevelingen voor een optimale omgang
met de automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC.
RDe temperatuurregeling bij voorkeur via de
toetsen Ãen ¿inschakelen. De
controlelampjes in de toetsen Ãen
¿gaan branden.
RDe temperatuur op 22 instellen.
RDe functie "Voorruit ontwasemen" slechts
kortstondig gebruiken, tot de beslagen
voorruit is ontwasemd.
RDe functie "Luchtrecirculatie" slechts kort-
stondig gebruiken, bijvoorbeeld bij onaan-
gename geuren in de buitenlucht of in een
tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan,
Overzicht temperatuurregelsystemen 141
Temperatuurregeling
omdat in de stand luchtrecirculatie geen
buitenlucht wordt toegevoerd.
RDe functie "ZONE" gebruiken, om de tem-
peratuurinstelling van de bestuurderszijde
voor de passagierszijde over te nemen. Het
controlelampje in de toets ádooft.
RDe functie "Restwarmte" gebruiken, om het
interieur te verwarmen of te ventileren als
het contact is uitgeschakeld. De functie
"Restwarmte" kan alleen worden in- of uit-
geschakeld als het contact is uitgescha-
keld.
RAls aan de temperatuurregeling instellin-
gen worden uitgevoerd, verschijnt gedu-
rende circa 3 seconden de aircostatus-
weergave in de onderste beeldschermrand
van het audio- resp. COMAND-display (zie
de afzonderlijke handleiding). U ziet de
actuele instellingen van de verschillende
functies van de temperatuurregeling.
DYNAMIC SELECT toets (behalve
Mercedes-AMG auto's)
Met de DYNAMIC SELECT schakelaar kunt u
kiezen tussen verschillende rijprogramma's
(Ypagina 168).
Als het rijprogramma Eis geselecteerd:
Rwordt bij het verwarmen het elektrisch
extra verwarmingssysteem gedeactiveerd
en in de opwarmfase de verwarmingscapa-
citeit verlaagd
Rwordt de tijd dat de achterruitverwarming
is ingeschakeld korter.
Bij een overeenkomstige configuratie kunnen
ook in het rijprogramma Ide airco-instellin-
gen worden beïnvloed.
Als het rijprogramma Cof Sis geselecteerd,
worden de airco-instellingen niet beïnvloed.
ECO start-stop-functie
Tijdens de automatische motorstop van de
ECO start-stop-functie is minder vermogen
van de airconditioning beschikbaar. Als het
volledige aircovermogen nodig is, kan de ECO
start-stop-functie met de ECO-toets worden
uitgeschakeld (Ypagina 166).
Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling in- of uitschake-
len
Algemene aanwijzingen
Als de temperatuurregeling wordt uitgescha-
keld, zijn de luchttoevoer en -circulatie uitge-
schakeld. De ruiten kunnen beslaan. Daarom
de temperatuurregeling slechts kortstondig
uitschakelen.
Airconditioning
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XInschakelen: De draaiknop Arechtsom in
de gewenste stand - behalve stand 0-
draaien (Ypagina 139).
XUitschakelen: De draaiknop Alinksom in
stand 0draaien (Ypagina 139).
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XInschakelen: De toets Ãindrukken.
Het controlelampje in de toets Ãgaat
branden. De luchthoeveelheid en de lucht-
verdeling worden automatisch geregeld.
of
XDe toets ^indrukken.
Het controlelampje in de toets ^dooft.
De vorige instellingen worden weer actief.
XUitschakelen: De toets ^indrukken.
Het controlelampje in de toets ^gaat
branden.
iAutomatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC: De temperatuurregeling
bij voorkeur met de toets Ãinschake-
len.
142 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Koeling met luchtdroging in- of uit-
schakelen
Algemene aanwijzingen
Als de functie "Koeling met luchtdroging"
wordt uitgeschakeld, wordt de interieurlucht
van de auto bij warm weer niet gekoeld. De
interieurlucht wordt bovendien niet
gedroogd. De ruiten kunnen sneller beslaan.
De functie "Koeling met luchtdroging"
daarom slechts kortstondig uitschakelen.
De functie "Koeling met luchtdroging" is inge-
schakeld als de motor draait. De interieur-
lucht van de auto wordt overeenkomstig de
gekozen temperatuur gekoeld en gedroogd.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat
is normaal en geen aanduiding voor een
defect.
In- en uitschakelen
XInschakelen: De toets ¿indrukken.
Het controlelampje in toets ¿gaat
branden.
XUitschakelen: Toets ¿indrukken.
Het controlelampje in toets ¿dooft. De
koeling met luchtdroging wordt met een
vertraging uitgeschakeld.
Temperatuurregelsysteem bedienen 143
Temperatuurregeling
Problemen met de functie "Koeling met luchtdroging"
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het controlelampje in
de toets ¿knippert
driemaal of blijft
gedoofd. De koeling
met luchtdroging kan
niet meer worden inge-
schakeld.
De koeling met luchtdroging is als gevolg van een storing uitge-
schakeld.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Temperatuurregeling automatisch
regelen
Algemene aanwijzingen
Alleen de automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC beschikt over de functie
"Temperatuurregeling automatisch regelen".
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur automatisch constant gehou-
den. De temperatuur van de uitstromende
lucht, de luchthoeveelheid en de luchtverde-
ling worden automatisch aangepast.
De automatische stand functioneert opti-
maal, als de functie "Koeling met luchtdro-
ging" ingeschakeld is. Indien gewenst kan de
koeling met luchtdroging worden uitgescha-
keld.
Als de functie "Koeling met luchtdroging"
wordt uitgeschakeld, wordt de interieurlucht
van de auto bij warm weer niet gekoeld. De
interieurlucht wordt bovendien niet
gedroogd. De ruiten kunnen sneller beslaan.
De functie "Koeling met luchtdroging"
daarom slechts kortstondig uitschakelen.
Temperatuurregeling automatisch
regelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XDe gewenste temperatuur instellen.
XInschakelen: De toets Ãindrukken.
Het controlelampje in toets Ãgaat
branden. De automatische regeling voor de
luchthoeveelheid en de luchtverdeling
wordt ingeschakeld.
XOmschakelen naar handmatig gebruik:
De toets Éof Ëindrukken.
of
XDe toets Kof Iindrukken.
Het controlelampje in toets Ãdooft. De
automatische regeling voor de luchthoe-
veelheid en de luchtverdeling wordt uitge-
schakeld.
Temperatuur instellen
Airconditioning
De temperatuur kan voor de gehele auto wor-
den ingesteld. De ingestelde temperatuur
wordt automatisch constant gehouden.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XVerhogen of verlagen: Draaiknop :
links- of rechtsom draaien (Ypagina 139).
De temperatuur slechts met kleine stappen
wijzigen. Bij 22 beginnen.
144 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
De temperatuur kan afzonderlijk voor de
bestuurders- en passagierszijde worden inge-
steld. De ingestelde temperatuur wordt auto-
matisch constant gehouden.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XVerhogen of verlagen: De draaiknop-
pen :resp. Elinks- of rechtsom draaien
(Ypagina 141). De temperatuur slechts
met kleine stappen wijzigen. Bij 22
beginnen.
Luchtverdeling instellen
Airconditioning
Instellingen voor de luchtverdeling
¯Luchttoevoer via de ontwasemings-
roosters.
PLuchttoevoer via de middelste lucht-
roosters en de zijluchtroosters.
OLuchttoevoer via de beenruimtelucht-
roosters.
iEr kunnen meerdere standen van de
luchtverdeling tegelijkertijd worden geac-
tiveerd. Hiertoe meerdere toetsen van de
luchtverdeling indrukken. Dan wordt de
lucht door verschillende luchtroosters
gevoerd.
iOnafhankelijk van de gekozen luchtver-
deling wordt altijd lucht door de zijlucht-
roosters gestuurd. De zijluchtroosters kun-
nen alleen worden gesloten als de draai-
kruizen in de zijluchtroosters tot de aanslag
rechtsom zijn gedraaid.
Luchtverdeling instellen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XEen of meerdere van de toetsen P,
O,¯indrukken.
Het betreffende controlelampje gaat bran-
den.
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
Instellingen voor de luchtverdeling
¯Luchttoevoer via de ontwasemings-
roosters.
PLuchttoevoer via de middelste lucht-
roosters en de zijluchtroosters.
OLuchttoevoer via de beenruimtelucht-
roosters.
SLuchttoevoer via de middelste lucht-
roosters, de zijluchtroosters en de
beenruimteluchtroosters.
bLuchttoevoer via de ontwasemings-
roosters, de middelste luchtroosters
en de zijluchtroosters.
aLuchttoevoer via de ontwasemings-
roosters en de beenruimteluchtroos-
ters.
_Luchttoevoer via de ontwasemings-
roosters, de middelste luchtroosters,
de zijluchtroosters en de beenruimte-
luchtroosters.
iOnafhankelijk van de gekozen luchtver-
deling wordt altijd lucht door de zijlucht-
roosters gestuurd. De zijluchtroosters kun-
nen alleen worden gesloten als de draai-
kruizen in de zijluchtroosters tot de aanslag
rechtsom zijn gedraaid.
Luchtverdeling instellen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XDe toets Éof Ëzo vaak indrukken,
tot op het display het gewenste symbool
verschijnt.
Temperatuurregelsysteem bedienen 145
Temperatuurregeling
Luchthoeveelheid instellen
Airconditioning
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XVerhogen of verlagen: Draaiknop A
links- of rechtsom draaien (Ypagina 139).
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XVerhogen of verlagen: De toets Kof
Iindrukken.
ZONE-functie in- of uitschakelen
Deze functie is alleen beschikbaar bij de auto-
matische temperatuurregeling THERMOTRO-
NIC.
XInschakelen: De toets áindrukken.
Het controlelampje in de toets ágaat
branden.
De instelling van de temperatuur aan
bestuurderszijde wordt niet overgenomen
voor de passagierszijde.
XUitschakelen: Toets áindrukken.
Het controlelampje in de toets ádooft.
De instelling van de temperatuur aan
bestuurderszijde wordt overgenomen voor
de passagierszijde.
Voorruit ontwasemen
Algemene aanwijzingen
Met deze functie kan de voorruit worden ont-
wasemd of kan de condens van de binnen-
zijde van de voorruit en zijruiten worden ver-
wijderd.
iDe functie "Voorruit ontwasemen"
slechts zo lang gebruiken, tot de voorruit
ontwasemd is.
Functie "Voorruit ontwasemen" in- en
uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XInschakelen: De toets ¬indrukken.
Het controlelampje in de toets ¬gaat
branden.
Het temperatuurregelsysteem schakelt in
de volgende functies:
Rluchthoeveelheid hoog
Rtemperatuur hoog
Rluchtverdeling richting voorruit en zijrui-
ten in voorportieren
Rluchtrecirculatie uit
iDe functie "Voorruit ontwasemen" regelt
de aanjagercapaciteit automatisch voor de
optimale ontwasemfunctie. Daarom kan
het gebeuren, dat na het indrukken van de
toets ¬de luchthoeveelheid automa-
tisch wordt verhoogd of verlaagd.
iU kunt de aanjagercapaciteit tijdens de
functie "Voorruit ontwasemen" handmatig
aanpassen:
RAirconditioning: De draaiknop voor het
instellen van de luchthoeveelheid A
links- of rechtsom draaien
(Ypagina 139).
RAutomatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC: De toets óof ô
indrukken.
XUitschakelen: Toets ¬indrukken.
Het controlelampje in de toets ¬dooft.
De vorige instellingen worden weer actief.
De luchtrecirculatie blijft uitgeschakeld.
of
XAutomatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC: De toets Ãindrukken.
Het controlelampje in de toets ¬dooft.
De luchthoeveelheid en de luchtverdeling
worden automatisch geregeld.
of
XAirconditioning: De draaiknop voor het
instellen van de temperatuur :links- of
rechtsom draaien (Ypagina 139).
146 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Automatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC: De draaiknop voor het instel-
len van de temperatuur :of Elinks- of
rechtsom draaien (Ypagina 141).
Ruiten ontwasemen
Van binnen beslagen ruiten
Airconditioning
XDe functie "Koeling met luchtdroging"
¿inschakelen.
XAls de ruiten beslagen blijven: De functie
"Voorruit ontwasemen" ¬inschakelen.
iDeze instelling slechts gebruiken tot de
voorruit ontwasemd is.
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
XDe functie "Koeling met luchtdroging"
¿inschakelen.
XDe automatische stand Ãinschakelen.
XAls de ruiten beslagen blijven: De functie
"Voorruit ontwasemen" ¬inschakelen.
iDeze instelling slechts gebruiken tot de
voorruit ontwasemd is.
Van buiten beslagen ruiten
XDe ruitenwissers inschakelen.
XDe luchtverdeling in stand Pof O
zetten.
iDeze instelling slechts gebruiken tot de
voorruit ontwasemd is.
Achterruitverwarming
Algemene aanwijzingen
De achterruitverwarming verbruikt veel
stroom. Deze daarom uitschakelen zodra de
achterruit vrij is. Anders wordt de achterruit-
verwarming pas na enkele minuten automa-
tisch uitgeschakeld.
Als de accuspanning te laag is, kan de ach-
terruitverwarming worden uitgeschakeld.
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XDe toets ¤indrukken.
Het controlelampje in toets ¤gaat
branden of dooft.
Temperatuurregelsysteem bedienen 147
Temperatuurregeling
Problemen met de achterruitverwarming
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De achterruitverwar-
ming wordt voortijdig
uitgeschakeld of kan
niet worden ingescha-
keld.
De accu is niet voldoende opgeladen.
XNiet benodigde verbruikers, bijvoorbeeld leeslampjes, interieur-
verlichting of stoelverwarming, uitschakelen.
Zodra de accu voldoende opgeladen is, kan de achterruitver-
warming weer worden ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
Algemene aanwijzingen
Bij onaangename geuren in de buitenlucht
kan de toevoer van buitenlucht tijdelijk wor-
den uitgeschakeld. In dat geval wordt de inte-
rieurlucht gerecirculeerd.
Als de luchtrecirculatie wordt ingeschakeld
kunnen de ruiten sneller beslaan, in het bij-
zonder bij een lage buitentemperatuur. De
luchtrecirculatie slechts kortstondig inscha-
kelen, om te voorkomen dat de ruiten
beslaan.
De bediening van de luchtrecirculatie is bij
alle bedieningseenheden gelijk.
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XInschakelen: De toets eindrukken.
Het controlelampje in de toets egaat
branden.
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC: De luchtrecirculatie scha-
kelt automatisch in:
Rbij hoge buitentemperaturen
Rbij een grote hoeveelheid schadelijke stof-
fen in de atmosfeer
Het controlelampje in de toets ebrandt
niet als de luchtrecirculatie automatisch is
ingeschakeld. Na circa 30 minuten wordt bui-
tenlucht bijgemengd.
XUitschakelen: De toets eindrukken.
Het controlelampje in de toets edooft.
iDe luchtrecirculatie schakelt automa-
tisch uit na:
Rongeveer vijf minuten bij buitentempera-
turen beneden circa 7
Rongeveer vijf minuten als de functie
"Koeling met luchtdroging" is uitgescha-
keld
Rongeveer 30 minuten bij buitentempera-
turen boven circa 7 en ingeschakelde
functie "Koeling met luchtdroging".
Comfortopenen of comfortsluiten
met de luchtrecirculatietoets
GWAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruit en het schuif-
dak bekneld raken. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Bij het comfortsluiten de complete sluitpro-
cedure controleren. Bij het sluiten controle-
ren, of zich geen lichaamsdelen in het sluit-
gebied bevinden.
GWAARSCHUWING
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het openen controleren dat niemand de
zijruit aanraakt. Als iemand ingeklemd raakt,
direct de toets Win het portier voor het
148 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
openen en sluiten van de zijruit indrukken.
Aan toets Wtrekken, om de zijruit weer te
sluiten.
XComfortsluiten (auto's met panorama-
schuifdak): De toets eindrukken, tot
de zijruiten en het panoramaschuifdak wor-
den gesloten.
Het controlelampje in de toets egaat
branden. De luchtrecirculatie wordt inge-
schakeld.
XComfortsluiten (auto's zonder panora-
maschuifdak): De toets eindrukken,
tot de zijruiten worden gesloten.
Het controlelampje in de toets egaat
branden. De luchtrecirculatie wordt inge-
schakeld.
Als zich bij het comfortsluiten lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden, als volgt te werk
gaan:
XToets Wvoor het stoppen van de zijrui-
ten indrukken.
De zijruiten stoppen.
XOm de zijruit vervolgens te openen,
opnieuw toets Windrukken.
of
XToets elanger dan twee seconden
indrukken.
De zijruiten bewegen in de tegenoverge-
stelde richting.
XAlleen auto's met panoramaschuifdak:
De toets 3voor het stoppen van het
panoramaschuifdak indrukken.
Het panoramaschuifdak stopt.
XOm het panoramaschuifdak te openen ver-
volgens opnieuw toets 3naar achteren
trekken.
iDe aanwijzingen m.b.t. de automatische
anti-inklemfunctie in acht nemen:
Rvan de zijruiten (Ypagina 97)
Rvan het panoramaschuifdak
(Ypagina 102)
XComfortopenen (auto's met panorama-
schuifdak): De toets eindrukken, tot
de zijruiten en het panoramaschuifdak wor-
den gesloten. De zijruiten en het panora-
maschuifdak bewegen zich naar de oor-
spronkelijke positie.
Het controlelampje in de toets edooft.
De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.
XComfortopenen (auto's zonder panora-
maschuifdak): De toets eindrukken,
tot de zijruiten worden gesloten. De zijrui-
ten bewegen zich naar de oorspronkelijke
positie.
Het controlelampje in de toets edooft.
De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.
iAls na het comfortsluiten een zijruit of het
panoramaschuifdak handmatig wordt
geopend, blijft de zijruit of het panorama-
schuifdak bij het comfortopenen in deze
stand staan.
Restwarmte in- of uitschakelen
Algemene aanwijzingen
Alleen de automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC beschikt over de functie
"Restwarmte".
Als de motor is afgezet, kan met de rest-
warmte van de motor de geparkeerde auto
nog maximaal circa 30 minuten worden ver-
warmd. De verwarmingsduur is afhankelijk
van de ingestelde interieurtemperatuur.
iOnafhankelijk van de ingestelde lucht-
hoeveelheid draait de aanjager met een
lage snelheid.
iAls de functie "Restwarmte" bij hoge bui-
tentemperaturen wordt ingeschakeld,
wordt alleen de ventilatie ingeschakeld. De
aanjager draait in de middelste stand.
iBij het ventileren kan de lucht in het inte-
rieur niet tot onder de buitentemperatuur
worden gekoeld.
Temperatuurregelsysteem bedienen 149
Temperatuurregeling
Z
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien of verwijderen (Ypagina 159).
XInschakelen: De toets Ìindrukken.
Het controlelampje in de toets Ìgaat
branden.
XUitschakelen: Toets Ìindrukken.
Het controlelampje in de toets Ìdooft.
iDe restwarmtefunctie wordt automatisch
uitgeschakeld:
Rna circa 30 minuten
Rals het contact wordt ingeschakeld
Rals de accuspanning terugloopt
Rals de interieurvoorverwarming wordt
ingeschakeld.
Interieurvoorverwarming
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GGEVAAR
Als de uitlaat geblokkeerd is of onvoldoende
ventilatie mogelijk is, kunnen giftige uitlaat-
gassen, in het bijzonder koolmonoxide, het
voertuig binnendringen. Dat is bijvoorbeeld in
gesloten ruimtes het geval, of als het voertuig
in de sneeuw blijft steken. Er bestaat levens-
gevaar!
In gesloten ruimtes zonder afzuiging de inte-
rieurvoorverwarming uitschakelen, bijvoor-
beeld in de garage. Als het voertuig in de
sneeuw is blijven steken en de interieurvoor-
verwarming moet blijven werken, de uitlaat en
het gedeelte rond het voertuig sneeuwvrij
houden. Aan de zijde van het voertuig die van
de wind is afgekeerd een ruit openen, om de
toevoer van voldoende buitenlucht te waar-
borgen.
GWAARSCHUWING
Als de interieurvoorverwarming is ingescha-
keld kunnen onderdelen van de auto, bijvoor-
beeld het uitlaatsysteem, zeer heet worden.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken, als ze in
contact komen met:
Rhete delen van het uitlaatsysteem
Rhet uitlaatgas zelf.
Er bestaat brandgevaar!
Controleren dat als de interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld:
Rhete onderdelen van de auto niet in contact
komen met brandbaar materiaal
Rde uitlaatgassen ongehinderd uit het uit-
laatsysteem kunnen ontsnappen
Rde uitlaatgassen niet in contact komen met
brandbaar materiaal.
De interieurvoorverwarming en de uitgang
van de uitlaatgassen bevinden zich bij het
rechter voorwiel.
!Het gebruik van de interieurvoorverwar-
ming-ventilatie is een belasting van de
accu. Daarom na ten hoogste tweemaal
verwarmen of ventileren een langere
afstand met de auto afleggen.
De interieurvoorverwarming eenmaal per
maand gedurende circa 10 minuten inscha-
kelen.
De inschakeltijdfunctie van de interieurvoor-
verwarming berekent afhankelijk van de bui-
tentemperatuur de inschakeltijd, zodat de
auto op de vertrektijd voorverwarmd is. Als de
vertrektijd is bereikt, verwarmt de interieur-
voorverwarming nog vijf minuten langer,
daarna schakelt de interieurvoorverwarming
uit.
De interieurvoorverwarming verwarmt de
lucht in het interieur tot de ingestelde tem-
peratuur. Hij is daarbij niet aangewezen op de
warmte-afgifte van de draaiende motor. De
interieurvoorverwarming wordt direct uit de
brandstoftank van de auto voorzien van
brandstof. Daarom moet de brandstoftank
nog Õgevuld zijn, zodat is gewaarborgd dat
de interieurvoorverwarming werkt.
De interieurvoorverwarming of ventilatie rea-
geert automatisch op wijzigingen in de bui-
150 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
tentemperatuur en de weersomstandighe-
den. Daarom is het mogelijk dat de interieur-
voorverwarming van ventileren naar verwar-
men of van verwarmen naar ventileren
omschakelt.
De interieurvoorverwarming wordt bij het
afzetten van de motor uitgeschakeld. De inte-
rieurvoorventilatie schakelt reeds uit als de
sleutel in sleutelstand 2wordt gedraaid
(Ypagina 159).
De interieurvoorverwarming wordt na
50 minuten automatisch uitgeschakeld.
Met de interieurvoorventilatie kan de lucht in
het interieur niet tot onder de buitentempe-
ratuur worden gekoeld.
Voor het inschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XDe gewenste temperatuur instellen.
De interieurvoorverwarming of ventilatie kan
ook worden ingeschakeld bij een handmatig
instelbare temperatuurregeling. U bereikt
een optimaal klimaat in het interieur, door de
automatische stand in te stellen. De tempe-
ratuur op 22 instellen.
In- of uitschakelen van de interieurvoorver-
warming resp. ventilatie kan via de toets in
de middenconsole of via de afstandsbedie-
ning.
Via de boordcomputer kunnen maximaal drie
vertrektijden worden vastgelegd, waarvan er
één kan worden voorgeselecteerd
(Ypagina 256).
Interieurvoorverwarming-ventilatie
met de toets in de middenconsole in- of
uitschakelen
Algemene aanwijzingen
De kleuren van het controlelampje op de
toets :hebben de volgende betekenis:
Rblauw: Interieurvoorventilatie is ingescha-
keld
Rrood: Interieurvoorverwarming is inge-
schakeld
Rgeel: Vertrektijd is voorgeselecteerd
(Ypagina 256)
Interieurvoorverwarming-ventilatie
inschakelen
XDe toets :indrukken.
Het rode of blauwe controlelampje in
toets :gaat branden.
Interieurvoorverwarming-ventilatie uit-
schakelen
XDe toets :indrukken.
Het rode of blauwe controlelampje in
toets :dooft.
Interieurvoorverwarming-ventilatie via
de afstandsbediening in- of uitschake-
len
Algemene aanwijzingen
Tot de uitrusting van de auto behoort één
afstandsbediening. Per auto kunnen boven-
dien nog twee extra afstandsbedieningen
worden gebruikt. Voor meer informatie con-
Temperatuurregelsysteem bedienen 151
Temperatuurregeling
Z
tact opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats.
De afstandsbediening van de interieurvoor-
verwarming zodanig bewaren, dat de inte-
rieurvoorverwarming niet onbedoeld kan wor-
den ingeschakeld. De afstandsbediening van
de interieurvoorverwarming in het bijzonder
buiten bereik van kinderen bewaren.
Het bereik van de afstandsbediening
bedraagt circa 300 meter. Het bereik kan
afnemen door:
Rradiografische storingsbronnen
Rmassieve obstakels tussen de afstandsbe-
diening en de auto
Reen ongunstige stand van de afstandsbe-
diening ten opzichte van de auto
Rzenden vanuit een afgesloten ruimte
Als de batterij van de afstandsbediening zwak
wordt, wordt het batterijsymbool links op het
display leeg afgebeeld. De batterij van de
afstandsbediening vervangen en bij het ver-
vangen van de batterij de belangrijke veilig-
heidsvoorschriften in acht nemen
(Ypagina 153).
Interieurvoorverwarming-ventilatie in- en
uitschakelen
Afstandsbediening
:Display
;uInterieurvoorverwarming-ventilatie
aan/status controleren
=.Vertrektijd instellen
?^Interieurvoorverwarming-ventilatie
uit
A,Vertrektijd instellen
XInschakelen: De toets ulang indruk-
ken.
Op het display van de afstandsbediening
staat ON.
XUitschakelen: De toets ^lang indruk-
ken.
Op het display van de afstandsbediening
staat OFF.
Status van de interieurvoorverwarming-
ventilatie controleren
XDe toets ukort indrukken.
De volgende displaymeldingen zijn mogelijk:
Melding Betekenis
De interieurvoorverwar-
ming-ventilatie is uitge-
schakeld.
De interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld.
Het cijfer op het display
toont de resterende tijd
(in minuten) van de inte-
rieurvoorventilatie.
De interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld.
Het cijfer op het display
toont de resterende tijd
(in minuten) van de inte-
rieurvoorverwarming.
Een vertrektijd is geacti-
veerd. De tijd op het dis-
play toont de vertrektijd.
152 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Een vertrektijd is geacti-
veerd. De interieurvoor-
ventilatie is momenteel
geactiveerd. Het cijfer op
het display toont de res-
terende tijd (in minuten)
van de interieurvoorven-
tilatie. Als na het aflopen
van de tijd de auto niet
wordt gestart, wordt de
tijd met vijf minuten ver-
lengd.
Een vertrektijd is geacti-
veerd. De interieurvoor-
verwarming is momen-
teel geactiveerd. Het cij-
fer op het display toont
de resterende tijd (in
minuten) van de inte-
rieurvoorverwarming.
Als na het aflopen van de
tijd de auto niet wordt
gestart, wordt de tijd met
vijf minuten verlengd.
Als de motor bij het starten zijn bedrijfstem-
peratuur nog niet heeft bereikt, wordt de tijd
van de interieurvoorverwarming verlengd. De
interieurvoorverwarming draait dan zo lang
verder, tot de bedrijfstemperatuur is bereikt.
In dit geval toont het display van de afstands-
bediening het symbool yen als reste-
rende tijd nul minuten.
Vertrektijd instellen
Voordat de vertrektijd wordt ingesteld, moet
de tijd in de auto correct zijn ingesteld (zie de
afzonderlijke handleiding). Anders wordt de
interieurvoorverwarming op een verkeerd
tijdstip en mogelijk op een ongeschikte plaats
ingeschakeld. Bij het instellen van de vertrek-
tijd de belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 150).
XDe toets ukort indrukken.
XDe toets ,of .zo vaak indrukken,
tot de tijd die moet worden gewijzigd op het
display verschijnt.
XDe toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
Het symbool Îknippert op het display
van de afstandsbediening.
XMet de toetsen ,of .de gewenste
vertrektijd instellen.
iDes te langer een van de toetsen ,
of .wordt ingedrukt, des te sneller wij-
zigt de weergegeven tijd.
XDe toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
De nieuwe vertrektijd is nu opgeslagen.
Ingestelde vertrektijd activeren
XDe toets ukort indrukken.
XDe toets ,of .zo vaak indrukken,
tot de tijd die moet worden gewijzigd op het
display verschijnt.
XDe toets uindrukken.
Op het display verschijnen het symbool Í,
de vertrektijd en, afhankelijk van de gese-
lecteerde vertrektijd, de letter A, B of C.
Ingestelde vertrektijd deactiveren
XDe toets ukort indrukken.
Op het display verschijnt de status van de
interieurvoorverwarming.
XDe toets .indrukken.
Op het display verschijnt de eerste opge-
slagen vertrektijd.
XDe toets ^indrukken.
Op het display van de afstandsbediening
staat OFF.
Batterij van de afstandsbediening ver-
wisselen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Batterijen bevatten giftige en agressieve stof-
fen. Wanneer batterijen ingeslikt worden, kan
Temperatuurregelsysteem bedienen 153
Temperatuurregeling
Z
dit tot ernstige gezondheidsschade leiden. Er
dreigt levensgevaar!
Batterijen bewaren op een voor kinderen
onbereikbare plaats. Wanneer batterijen
ingeslikt zijn, direct naar een arts gaan.
HMilieu-aanwijzing
Batterijen bevatten schade-
lijke stoffen. Het is bij wet
verboden batterijen samen
met het huisvuil af te voeren.
Ze moeten afzonderlijk wor-
den ingezameld en op mili-
euvriendelijke wijze worden
afgevoerd.
Batterijen op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren. Lege
batterijen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats of bij de
daarvoor bestemde plaatsen
inleveren.
Batterij vervangen
Als de batterij vervangen moet worden, wordt
het batterijsymbool links op het display leeg
afgebeeld. Voor het vervangen is een lithium-
batterij van het type CR2450 nodig.
XMet een spits voorwerp in uitsparing :
drukken.
XBatterijdeksel ;in de richting van de pijl
naar achteren schuiven.
XDe oude batterij =verwijderen.
XDe nieuwe batterij met de tekst omhoog
aanbrengen.
XAccu-afdekking ;tegen de richting van de
pijl op de afstandsbediening schuiven, tot
deze vergrendelt.
XMet de afstandsbediening de functies van
de interieurvoorverwarming controleren.
154 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Problemen met de interieurvoorverwarming-ventilatie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
FAIL¨De signaaloverdracht tussen zender en auto vertoont een storing.
XDe stand ten opzichte van de auto veranderen, zo nodig dichter
bij de auto gaan staan.
XOpnieuw proberen om de interieurvoorverwarming-ventilatie
met de afstandsbediening in of uit te schakelen.
FAIL De interieurvoorverwarming kan niet worden ingeschakeld of is
tijdens de werking uitgeschakeld.
De startaccu is niet voldoende opgeladen.
XDe startaccu laden.
XOpnieuw proberen om de interieurvoorverwarming-ventilatie
met de afstandsbediening in te schakelen.
De interieurvoorverwarming kan niet worden ingeschakeld of is
tijdens de werking uitgeschakeld.
De brandstoftank is niet tot het reservepeil gevuld.
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
XOpnieuw proberen om de interieurvoorverwarming met de
afstandsbediening in te schakelen.
De interieurvoorverwarming-ventilatie kan niet worden ingescha-
keld of is tijdens de werking uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming-ventilatie is defect.
XDe interieurvoorverwarming-ventilatie bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Luchtroosters
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Uit de luchtroosters kan zeer hete of zeer
koude lucht stromen. Daardoor kunnen in de
directe omgeving van de luchtroosters ver-
brandings- of bevriezingsverschijnselen wor-
den opgelopen. Er bestaat gevaar voor letsel!
Er altijd voor zorgen, dat alle inzittenden vol-
doende afstand tot de luchtroosters houden.
Naar behoefte de luchtstroom omleiden naar
een ander deel van het interieur.
Om de toevoer van buitenlucht via de lucht-
roosters naar het interieur te waarborgen, de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtinlaat tussen de motorkap en de
voorruit vrijhouden van afzettingen, bij-
voorbeeld ijs, sneeuw of bladeren.
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij-
houden.
iVoor een optimale temperatuurregeling in
de auto de luchtroosters volledig openen
en de draaikruizen in de middelste positie
plaatsen.
Luchtroosters 155
Temperatuurregeling
Z
Middelste luchtroosters instellen
XMiddelste luchtrooster openen: Het
draaikruis in een van de middelste lucht-
roosters :linksom draaien.
XMiddelste luchtroosters sluiten: Het
draaikruis in een van de middelste lucht-
roosters :tot de aanslag rechtsom
draaien.
Zijluchtroosters instellen
:Ontwasemingsrooster zijruit
;Zijluchtrooster
XZijluchtrooster openen: Het draaikruis in
zijluchtrooster ;linksom draaien.
XZijluchtrooster sluiten: Het draaikruis in
zijluchtrooster ;tot de aanslag rechtsom
draaien.
Luchtroosters achterin instellen
:Luchtrooster achterin, links
;Luchtrooster achterin, rechts
=Draaiknop luchtroosters achterin
XOpenen of sluiten: Draaiknop =omhoog-
of omlaagdraaien.
iAls de bedieningseenheid voorin uitge-
schakeld is, kan geen lucht door de lucht-
roosters achterin stromen.
156 Luchtroosters
Temperatuurregeling
Wetenswaardigheden ....................... 158
Inrij-aanwijzingen .............................. 158
Rijden ................................................. 158
DYNAMIC SELECT toets (alle auto's
behalve Mercedes-AMG auto's) ....... 168
DYNAMIC SELECT controller
(Mercedes-AMG auto's) .................... 169
Handgeschakelde versnellings-
bak ..................................................... 170
Automatische transmissie ............... 171
Tanken ............................................... 182
Parkeren ............................................ 186
Rijtips ................................................. 190
Rijsystemen ....................................... 194
Rijden met een aanhangwagen ....... 233
157
Rijden en parkeren
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Inrij-aanwijzingen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Na aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rij- en rij-
veiligheidssystemen zich gedurende een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
Nieuwe of vervangen remblokken en rem-
schijven bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking. De ver-
minderde remwerking door krachtiger indruk-
ken van het rempedaal compenseren.
De eerste 1.500 km
Hoe meer u de motor tijdens het inrijden ont-
ziet, hoe meer plezier u later van zijn presta-
ties zult hebben.
RDaarom tijdens de eerste 1.500 km met
wisselende snelheden en toerentallen rij-
den.
RGedurende deze tijd hoge belastingen, bij-
voorbeeld vol gas rijden, vermijden.
RTijdig schakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
van de toerenteller Ôhet toerenbereik
voor het rode gebied heeft bereikt.
ROm af te remmen niet met de hand terug-
schakelen.
RAuto's met automatische transmissie:
Het gaspedaal indien mogelijk niet tot voor-
bij het drukpunt indrukken (kickdown).
Vanaf 1.500 km kunnen de snelheid en het
toerental geleidelijk worden verhoogd tot het
maximum.
Aanvullende inrij-aanwijzingen voor
Mercedes-AMG auto's:
RDe eerste 1.500 km niet sneller rijden dan
140 km/h.
RDe motor slechts kortstondig met een toe-
rental van maximaal 4.500/min laten
draaien.
Deze inrij-aanwijzingen eveneens aanhouden
als de motor of onderdelen van de aandrijflijn
zijn vervangen.
Altijd de toegestane maximumsnelheid in
acht nemen.
Rijden
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor
worden de bedrijfs- en verkeersveiligheid van
de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,
zodat deze niet in de beenruimte van de
bestuurder kunnen belanden. Vloermatten
altijd stevig en volgens de handleiding mon-
teren om te allen tijde voldoende vrije ruimte
voor de pedalen te waarborgen. Geen losse
vloermatten gebruiken en niet meerdere
vloermatten op elkaar leggen.
158 Rijden
Rijden en parkeren
GWAARSCHUWING
Door het dragen van ongeschikte schoenen
kan de bediening van de pedalen nadelig wor-
den beïnvloed, zoals bij:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RSlippers.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij het rijden altijd geschikte schoenen dra-
gen om de pedalen veilig te kunnen bedienen.
GWAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, zijn de veiligheidsrelevante functies
nog maar beperkt of helemaal niet meer
beschikbaar. Dit betreft bijvoorbeeld de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het stu-
ren en remmen vereist. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uitschake-
len.
GWAARSCHUWING
Als de parkeerrem tijdens het rijden niet vol-
ledig is vrijgezet, kan de parkeerrem:
Roververhit raken en daardoor brand veroor-
zaken
Rzijn remfunctie verliezen.
Er bestaat gevaar voor brand en ongevallen!
De parkeerrem volledig vrijzetten voordat u
wegrijdt.
!De motor niet stationair laten warm-
draaien. Direct wegrijden. Hoge toerental-
len en volgas vermijden totdat de motor de
bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
De automatische transmissie alleen in de
betreffende rijstand zetten als de auto stil-
staat.
Als er op een gladde ondergrond wordt
gereden, de aangedreven wielen zo moge-
lijk niet laten doordraaien. Anders kan de
aandrijflijn beschadigd raken.
!Auto's in AMG-uitvoering: Bij koude
motor vollastgebruik en toerentallen boven
5000 1/min vermijden. Daardoor ontziet u
de motor en voorkomt u een verminderd
comfort.
Sleutelstanden
Sleutel
gSleutel uit contactslot verwijderen
1Spanningsvoorziening voor enkele ver-
bruikers, zoals de ruitenwissers
2Contact (spanningsvoorziening voor alle
stroomverbruikers) en rijstand
3Starten
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als de sleutel uit het contactslot
wordt verwijderd, is de stuurinrichting
geblokkeerd.
iAls de sleutel niet bij de auto hoort, kan
deze toch in het slot worden gedraaid. Het
contact wordt niet ingeschakeld. De motor
kan niet worden gestart.
Start-stop-toets
Algemene aanwijzingen
Auto's met KEYLESS GO zijn van sleutels met
de geïntegreerde functie KEYLESS GO en een
afneembare start-stop-toets uitgerust.
Door een kortstondige radiografische verbin-
ding tussen auto en sleutel wordt gecontro-
leerd, of zich een geldige sleutel in de auto
Rijden 159
Rijden en parkeren
Z
bevindt. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens het
starten van de motor.
Als de start-stop-toets in contactslot wordt
gestoken, heeft het systeem circa twee
seconden herkenningstijd nodig. Daarna kan
de start-stop-toets worden gebruikt.
Als de start-stop-toets meerdere keren ach-
ter elkaar wordt ingedrukt, komt dit overeen
met de verschillende standen van de sleutel
in het contactslot. Voorwaarde hiervoor is
dat:
Rhet rempedaal niet wordt ingedrukt (auto's
met automatische transmissie)
Rhet koppelingspedaal niet wordt ingedrukt
(auto's met handgeschakelde versnellings-
bak).
Als het rempedaal wordt ingedrukt en de
start-stop-toets wordt ingedrukt, start de
motor direct (auto's met automatische trans-
missie).
Als het koppelingspedaal wordt ingedrukt en
de start-stop-toets wordt ingedrukt, start de
motor direct (auto's met handgeschakelde
versnellingsbak).
Om de auto te starten zonder actief gebruik
van de sleutel:
Rmoet de start-stop-toets in contactslot
worden gestoken
Rmoet de sleutel zich in de auto bevinden
Rmag de auto niet met de sleutel of via KEY-
LESS GO vergrendeld zijn (Ypagina 85).
De KEYLESS GO-sleutel niet bewaren:
Rbij elektronische apparatuur zoals een
mobiele telefoon of een andere sleutel
Rbij metalen voorwerpen zoals munten of
metaalfolie
Rin metalen voorwerpen zoals een metalen
koffer.
Dit kan de werking van KEYLESS GO nadelig
beïnvloeden.
Als de auto met de afstandsbediening van de
sleutel of via KEYLESS GO is vergrendeld,
kunt u na korte tijd:
Rhet contact niet meer met de start-stop-
toets inschakelen
Rde motor niet meer met de start-stop-toets
starten als de auto weer ontgrendeld is.
Als de auto met de toets op het voorportier
centraal vergrendeld is (Ypagina 93), kan de
motor nog steeds met de start-stop-toets
worden gestart.
Tijdens het rijden kan de motor worden afge-
zet door de start-stop-toets gedurende circa
drie seconden in te drukken. Deze functie
staat niet in verbinding met het automatisch
afzetten van de motor van de ECO start-stop-
functie.
Sleutelstanden met start-stop-toets
:Start-stop-toets
;Contactslot
Zodra het contact is ingeschakeld, gaan alle
controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden. Meer informatie, als een controle-
lampje na het starten van de motor niet dooft
of tijdens het rijden gaat branden
(Ypagina 301).
Als de start-stop-toets :nog niet is inge-
drukt, betekent dit "verwijderde contactsleu-
tel".
160 Rijden
Rijden en parkeren
XSpanningsvoorziening inschakelen: De
start-stop-toets :eenmaal indrukken.
De spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Nu kunnen bijvoorbeeld de ruitenwissers
worden ingeschakeld.
De spanningsvoorziening wordt weer uitge-
schakeld, als:
Rhet bestuurdersportier geopend is en
Rvanuit deze stand tweemaal de start-stop-
toets :wordt ingedrukt.
XContact inschakelen: De start-stop-
toets :tweemaal indrukken.
Het contact is ingeschakeld.
Als vanuit deze stand eenmaal de start-
stop-toets :wordt ingedrukt, wordt het
contact weer ingeschakeld.
Start-stop-toets verwijderen
De start-stop-toets uit het contactslot verwij-
deren en de auto zoals gebruikelijk met een
sleutel starten.
Het wisselen tussen het gebruik met de start-
stop-toets en de sleutelfunctie is alleen
mogelijk als de auto stilstaat.
Bovendien moet de parkeerstand Pingescha-
keld zijn (auto's met automatische transmis-
sie).
XDe start-stop-toets :uit het contact-
slot ;verwijderen.
De start-stop-toets hoeft niet uit het contact-
slot te worden verwijderd als u de auto ver-
laat. Als de auto wordt verlaten, moet echter
wel de sleutel altijd meegenomen worden. Zo
lang de sleutel zich in de auto bevindt, kan:
Rde auto met de start-stop-toets worden
gestart
Rde elektrisch aangedreven uitrusting wor-
den bediend.
Starten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand P te schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Het inade-
men van deze uitlaatgassen leidt tot vergifti-
ging. Er dreigt levensgevaar! Daarom de
motor nooit laten draaien in gesloten ruimtes
zonder voldoende ventilatie.
GWAARSCHUWING
Door milieu-invloeden of dieren aangevoerd
brandbaar materiaal kan vlam vatten door de
hete delen van de motor of het uitlaatsys-
teem. Er bestaat brandgevaar!
Daarom regelmatig controleren, of er zich
geen van buitenaf aangevoerd brandbaar
Rijden 161
Rijden en parkeren
Z
materiaal in de motorruimte of bij het uitlaat-
systeem bevindt.
!Tijdens het starten geen gas geven.
Algemene aanwijzingen
Auto's met benzinemotor: Tijdens de koude
start draait de motor met verhoogd toerental,
zodat de katalysator zijn bedrijfstemperatuur
eerder bereikt. Het motorgeluid kan daarbij
veranderen.
Handgeschakelde versnellingsbak
Alleen als het koppelingspedaal volledig
wordt ingedrukt kan de motor worden
gestart.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XHet koppelingspedaal volledig indrukken.
XDe neutraalstand Ninschakelen.
Automatische transmissie
XDe transmissie in stand Pzetten
(Ypagina 172).
De transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display staat op P
(Ypagina 172).
iDe motor kan in transmissiestand Pen N
worden gestart.
Starten met sleutel
Om de motor met de sleutel in plaats van met
de start-stop-toets te starten, de start-stop-
toets uit het contactslot verwijderen.
XDieselmotor starten: De sleutel in het
contactslot in stand 2draaien
(Ypagina 159).
Voorgloeicontrolelampje %in het
instrumentenpaneel gaat branden.
XDe sleutel in het contactslot in stand 3
draaien (Ypagina 159) en loslaten zodra de
motor draait.
Starten met start-stop-toets
Met de start-stop-toets kan de motor hand-
matig worden gestart zonder de sleutel in het
contactslot te steken. De sleutel moet zich in
de auto bevinden en de start-stop-toets moet
in het contactslot aangebracht zijn. Het star-
ten van de motor met de sleutel staat los van
het automatisch starten van de motor in de
ECO start-stop-functie.
De motor kan worden gestart als zich een
geldige sleutel in de auto bevindt. Ook als u de
auto slechts kortstondig verlaat de motor
afzetten en de sleutel altijd meenemen. De
belangrijke veiligheidsvoorschriften in acht
nemen.
XAuto's met automatische transmissie:
Het rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Het koppelingspedaal indrukken
en ingedrukt houden.
XDe start-stop-toets eenmaal indrukken
(Ypagina 159).
Auto's met benzinemotor: De motor
start.
Auto's met dieselmotor: Het voorgloei-
systeem treedt in werking en de motor
wordt gestart..
Wegrijden
Algemene aanwijzingen
GWAARSCHUWING
Auto's met automatische transmissie:
Als het motortoerental hoger is dan het stati-
onair toerental en u de transmissiestand Dof
Rinschakelt, kan de auto met een schok in
beweging komen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Bij het inschakelen van transmissiestand Dof
Rhet rempedaal altijd stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
162 Rijden
Rijden en parkeren
!Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Tijdig schakelen en de zo moge-
lijk niet wielen laten doordraaien. Anders
kan de auto beschadigd raken.
Bij het wegrijden voorzichtig gasgeven.
Na het wegrijden wordt de auto automatisch
centraal vergrendeld. De grendelknoppen in
de portieren gaan omlaag.
De portieren kunnen echter op elk moment
van binnen uit worden geopend.
De automatische portiervergrendeling kan
ook worden uitgeschakeld (Ypagina 255).
Auto's met automatische transmissie:
Alleen als het rempedaal is ingedrukt, kan de
transmissie vanuit stand Pin de gewenste
transmissiestand worden geschakeld. Alleen
dan kan de parkeervergrendeling worden
opgeheven.
Alle auto's (behalve auto's in AMG-uitvoe-
ring): Als het rempedaal niet wordt ingedrukt,
kan de DIRECT SELECT-keuzehendel wel wor-
den bewogen, maar blijft de parkeervergren-
deling ingeschakeld.
Auto's in AMG-uitvoering: Als het rempe-
daal niet wordt ingedrukt, kan de keuzehen-
del wel worden bewogen, maar blijft de par-
keervergrendeling ingeschakeld.
Auto's met automatische transmissie: Bij
een transmissievloeistoftemperatuur onder
Ò20 kan alleen als de motor draait vanuit
stand Peen andere transmissiestand worden
ingeschakeld.
iAuto's met automatische transmissie:
Na een koude start wordt bij hogere motor-
toerentallen geschakeld. Op die manier
komt de katalysator eerder op bedrijfstem-
peratuur.
Auto's met automatische transmissie:
Informatie over het automatisch vrijzetten
van de elektrische parkeerrem
(Ypagina 187).
Wegrijden met een aanhangwagen
Om te voorkomen dat de auto op een helling
terugrolt, kan de elektrische parkeerrem wor-
den gebruikt.
XHandgreep :indrukken en ingedrukt hou-
den.
De elektrische parkeerrem blijft remmen
en voorkomt dat de auto terugrolt.
Het rode controlelampje !in het instru-
mentenpaneel blijft branden.
XGas geven.
XZodra de auto met aanhangwagen door de
aandrijfkracht van de motor op zijn plaats
wordt gehouden, handgreep :loslaten.
De elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Het rode controlelampje !in het instru-
mentenpaneel dooft.
Meer informatie over de elektrische parkeer-
rem (Ypagina 187).
Hellingassistent
De hellingassistent ondersteunt u bij het
voor- en achteruit bergopwaarts wegrijden.
Daarbij blijft de auto gedurende korte tijd stil-
staan, nadat de voet van het rempedaal is
genomen. Zo is er voldoende tijd uw voet op
het gaspedaal te plaatsen en weg te rijden
zonder dat de auto terugrolt.
GWAARSCHUWING
Na korte tijd houdt de hellingassistent de auto
niet meer tegen en kan deze wegrollen. Er
bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Rijden 163
Rijden en parkeren
Z
Daarom uw voet snel van rem- naar gaspedaal
bewegen. Nooit proberen de auto te verlaten
als deze door de hellingassistent wordt vast-
gehouden.
De hellingassistent is niet actief, als:
Rer op een vlakke weg of bergafwaarts wordt
weggereden
Rde transmissie bij auto's met automatische
transmissie in stand Pstaat
Rde elektrische parkeerrem is bediend
Rhet ESP®een storing vertoont.
Meer informatie over het stoppen van de auto
op een helling (Ypagina 176).
ECO start-stop-functie
Inleiding
De ECO start-stop-functie zorgt er bij het
stoppen van de auto onder bepaalde omstan-
digheden voor dat de motor automatisch
afslaat.
Voor opnieuw wegrijden start de motor auto-
matisch. Op deze manier helpt de ECO start-
stop-functie u het brandstofverbruik en de
uitlaatgasemissie van uw auto te reduceren.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de motor automatisch is afgezet en u stapt
uit, wordt de motor automatisch weer gestart.
De auto kan wegrijden. Er bestaat gevaar voor
letsel en ongevallen!
Altijd het contact uitschakelen en de auto
tegen wegrollen beveiligen, voordat de auto
wordt verlaten.
Algemene aanwijzingen
:ECO start-stop-weergave
Als de motor met de sleutel of de start-stop-
toets opnieuw wordt gestart, is de ECO start-
stop-functie ingeschakeld.
Als het ECO-symbool èop het multifunc-
tioneel display groen wordt weergegeven,
zorgt de ECO start-stop-functie ervoor dat de
motor automatisch wordt afgezet bij het stop-
pen.
Als de ECO start-stop-functie handmatig
(Ypagina 166) of door een storing uitge-
schakeld is, wordt het ECO-symbool è
niet weergegeven.
Mercedes-AMG auto's: De ECO start-stop-
functie is alleen in het rijprogramma C
beschikbaar.
Automatisch afzetten van de motor
Algemene aanwijzingen
De ECO start-stop-functie is beschikbaar en
toont op het multifunctioneel display een
groen ECO-symbool è, als onder andere:
Rhet controlelampje van de ECO-toets groen
brandt
Rde buitentemperatuur binnen een voor het
systeem geschikt bereik ligt
Rde motor op bedrijfstemperatuur is
Rde interieurtemperatuur ingeregeld is
Rde accu voldoende opgeladen is
Rhet systeem bij ingeschakelde airconditio-
ning geen condens op de voorruit herkent
Rde motorkap gesloten is
Rhet bestuurdersportier gesloten is en de
bestuurder de gordel draagt.
164 Rijden
Rijden en parkeren
Als niet aan alle voorwaarden voor de auto-
matische motorstop wordt voldaan, wordt het
ECO-symbool ègeel weergegeven.
Alle systemen van de auto blijven bij het auto-
matisch afzetten van de motor verder actief.
De automatische motorstop kan ten hoogste
viermaal (eerste maal stoppen en drie herha-
lingen) na elkaar plaatsvinden. Het ECO-sym-
bool èop het multifunctioneel display
wordt na de vierde automatische motorstart
geel weergegeven. Als het ECO-symbool
èop het multifunctioneel display groen
wordt weergegeven, is de automatische
motorstop weer mogelijk.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak
Bij lage snelheid zet de ECO start-stop-functie
de motor automatisch af.
XDe auto afremmen.
XDe neutraalstand Ninschakelen
(Ypagina 170), eventueel de schakelaan-
wijzing :voor het inschakelen van de neu-
traalstand Nbefolgen.
XHet koppelingspedaal loslaten.
De motor wordt automatisch afgezet.
Auto's met automatische transmissie
Als de auto tot stilstand wordt gebracht in
transmissiestand Dof N, zet de ECO start-
stop-functie de motor automatisch af.
Bij automatisch afgezette motor auto kan de
HOLD-functie worden geactiveerd. De rem
hoeft dan tijdens de automatische stop-fase
niet verder ingedrukt te worden. Wanneer het
gaspedaal wordt ingedrukt, start de motor
automatisch en wordt de remwerking door de
HOLD-functie opgeheven.
Automatisch starten van de motor
Algemene aanwijzingen
De motor wordt automatisch gestart, als:
Rde ECO start-stop-functie via de ECO-toets
uitgeschakeld wordt
Rde achteruitversnelling Rwordt ingescha-
keld
Ru de veiligheidsgordel losmaakt of het
bestuurdersportier opent
Rde auto begint te rollen
Rhet remsysteem dit vraagt
Rde interieurtemperatuur het ingestelde
bereik verlaat
Rhet systeem bij ingeschakelde airconditio-
ning condens op de voorruit herkent
Rde laadtoestand van de accu te laag is.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak
!Nooit een versnelling inschakelen zonder
de koppeling te bedienen.
De motor wordt automatisch gestart, als:
Rhet koppelingspedaal wordt ingedrukt
Rhet gaspedaal wordt ingedrukt.
Auto's met automatische transmissie
De motor wordt automatisch gestart, als:
Rhet rempedaal wordt losgelaten in trans-
missiestand Dof Nbij niet-actieve HOLD-
functie
Rhet gaspedaal wordt ingedrukt
Rde transmissiestand Pwordt verlaten.
Door naar transmissiestand Pte schakelen
wordt de motor niet gestart.
Als van transmissiestand Rnaar Dwordt
gewisseld, is de ECO start-stop-functie na het
verschijnen van het groene ECO-symbool
èop het multifunctioneel display beschik-
baar.
Rijden 165
Rijden en parkeren
Z
ECO start-stop-functie uit- of inschake-
len
XUitschakelen: De ECO-toets :indruk-
ken.
Controlelampje ;dooft en het ECO-sym-
bool èop het multifunctioneel display
verdwijnt.
XInschakelen: De ECO-toets :indrukken.
Controlelampje ;brandt.
Wanneer aan alle voorwaarden voor de
automatische motorstop (Ypagina 164)
wordt voldaan, wordt op het multifunctio-
neel display het ECO-symbool ègroen
weergegeven.
Wanneer niet aan alle voorwaarden voor de
automatische motorstop (Ypagina 164)
wordt voldaan, wordt het ECO-symbool
èop het multifunctioneel display geel
weergegeven. In dit geval is de ECO start-
stop-functie niet beschikbaar.
Als het controlelampje ;van de ECO-
toets :niet brandt, is de ECO start-stop-
functie handmatig of door een storing in de
werking uitgeschakeld. De motor wordt bij
het stoppen niet meer automatisch afgezet.
AMG Performance uitlaatsysteem
(Mercedes-AMG auto's)
Met de stand van de uitlaatgasklep kan wor-
den gekozen tussen verschillende volumes
van het AMG Performance uitlaatsysteem.
Als het contact korter dan vier uur uitgescha-
keld was, is de laatst geselecteerde instelling
actief als de motor weer wordt gestart. Als het
contact langer dan vier uur uitgeschakeld
was, is de zachtste instelling actief als de
motor weer wordt gestart.
Het gewenste volume instellen:
Xde toets :indrukken.
Als de luidste instelling is geselecteerd,
brandt controlelampje ;.
Het volume van het AMG Performance uit-
laatsysteem kan ook met de DYNAMIC
SELECT controller worden ingesteld
(Ypagina 169).
166 Rijden
Rijden en parkeren
Problemen met de motor
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De motor slaat niet aan. De HOLD-functie of DISTRONIC PLUS is ingeschakeld.
XDe HOLD-functie (Ypagina 207) of DISTRONIC PLUS
(Ypagina 199) uitschakelen.
XDe motor opnieuw starten.
De motor slaat niet aan.
De startmotor werkt
hoorbaar.
RDe motorelektronica vertoont een storing.
RDe brandstoftoevoer vertoont een storing.
Voor de volgende startpoging:
XDe sleutel in het contactslot in stand 0terugdraaien.
of
XDe start-stop-toets zo vaak indrukken, tot alle controlelampjes
in het instrumentenpaneel doven.
XDe motor opnieuw starten (Ypagina 161). Langdurige en veel-
vuldige startpogingen vermijden, omdat anders de accu ontla-
den raakt.
Als de motor na meerdere startpogingen niet aanslaat:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De motor slaat niet aan.
De startmotor werkt
hoorbaar. Het waar-
schuwingslampje voor
de brandstofreserve
brandt en de brandstof-
meter staat op 0.
De brandstoftank werd leeggereden.
XBrandstof in de auto tanken.
De motor slaat niet aan.
De startmotor werkt
niet hoorbaar.
De boordnetspanning is te laag, omdat de accu te zwak of leeg is.
XStarthulp ontvangen (Ypagina 357).
Als de motor ondanks de starthulp niet aanslaat:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De startmotor is blootgesteld aan een te hoge thermische belas-
ting.
XDe startmotor circa twee minuten laten afkoelen.
XDe motor opnieuw starten.
Als de motor desondanks niet aanslaat:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden 167
Rijden en parkeren
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Auto's met benzinemo-
tor:
De motor draait onre-
gelmatig en slaat over.
De motorelektronica of een mechanisch onderdeel van de motor-
regeling vertoont een storing.
XMaar weinig gas geven.
Anders kan onverbrande brandstof in de katalysator terechtko-
men en deze beschadigen.
XDe oorzaak zo snel mogelijk laten verhelpen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
De koelvloeistoftempe-
ratuurmeter geeft meer
dan 120 †aan. Boven-
dien kan het waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof branden en kan
een waarschuwingssig-
naal klinken.
Het koelvloeistofpeil is te laag. De koelvloeistof is te warm, de
motor wordt niet voldoende gekoeld.
XZo snel mogelijk stoppen en de motor en de koelvloeistof laten
afkoelen.
XHet koelvloeistofpeil controleren (Ypagina 334). Daarbij de
waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen en zo nodig koel-
vloeistof bijvullen.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan het zijn dat de elektrische
ventilateur van het motorkoelsysteem uitgevallen is. De koelvloei-
stof is te warm, de motor wordt niet voldoende gekoeld.
XBij een koelvloeistoftemperatuur onder 120 kan naar de
dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats worden verder
gereden.
XDaarbij een hoge motorbelasting, bijvoorbeeld bij het rijden op
hellingen en bij stop-and-go-verkeer, vermijden.
DYNAMIC SELECT toets (alle auto's
behalve Mercedes-AMG auto's)
Met de DYNAMIC SELECT selecteert u het rij-
programma. Afhankelijk van het geselec-
teerde rijprogramma worden de volgende
voertuigeigenschappen gewijzigd:
Rde aandrijving (motor- en transmissiema-
nagement)
Rhet onderstel (auto's met instelbare dem-
ping of AMG RIDE CONTROL)
Rde besturing
Rde beschikbaarheid van de ECO start-stop-
functie
Rde temperatuurregeling
Als het contact korter dan vier uur uitgescha-
keld was, is het laatst geselecteerde rijpro-
gramma actief als de motor weer wordt
gestart. Als het contact langer dan vier uur
uitgeschakeld was, is rijprogramma Cactief
als de motor weer wordt gestart.
168 DYNAMIC SELECT toets (alle auto's behalve Mercedes-AMG auto's)
Rijden en parkeren
XDe DYNAMIC SELECT toets :zo vaak
draaien, tot het gewenste rijprogramma is
geselecteerd.
Op het multifunctioneel display wordt het
geselecteerde rijprogramma weergegeven.
Na vijf seconden verdwijnt de weergave en
verschijnt de statusicoon van het geselec-
teerde rijprogramma.
Tevens worden op het display van de
Audio 20 of het COMAND Online gedu-
rende korte tijd de actuele instellingen van
het rijprogramma weergegeven.
iDe ECO start-stop-functie is in enkele lan-
den vanwege de beschikbare brandstof-
kwaliteit af fabriek gedeactiveerd. In dit
geval is de ECO start-stop-functie, onaf-
hankelijk van de weergave op het display
van de Audio 20 of het COMAND Online, in
geen van de rijprogramma's beschikbaar.
Beschikbare rijprogramma's:
CComfort Comfortabel en zuinig rij-
gedrag
SSport Sportief rijgedrag
IIndividual Individuele instelling
EEconomy Bijzonder zuinig rijgedrag
Meer informatie over de rijprogramma's
(Ypagina 177).
Met de stuurwielschakelpaddels kunnen de
versnellingen ook zelf worden geschakeld.
Meer informatie over het handmatig schake-
len (Ypagina 179).
DYNAMIC SELECT controller
(Mercedes-AMG auto's)
Met de DYNAMIC SELECT controller kan een
ander rijprogramma worden gekozen. Afhan-
kelijk van het geselecteerde rijprogramma
worden de volgende voertuigeigenschappen
gewijzigd:
Rde aandrijving
Rhet transmissiemanagement
RESP®
Rhet onderstel (auto's met AMG RIDE CON-
TROL)
Rde beschikbaarheid van de ECO start-stop-
functie
Rde beschikbaarheid van de uitrolmodus
Als het contact korter dan vier uur uitgescha-
keld was, is het laatst geselecteerde rijpro-
gramma actief als de motor weer wordt
gestart. Als het contact langer dan vier uur
uitgeschakeld was, is rijprogramma Cactief
als de motor weer wordt gestart.
XDe DYNAMIC SELECT controller :zo vaak
draaien, tot het gewenste rijprogramma is
geselecteerd.
Op het multifunctioneel display wordt het
geselecteerde rijprogramma weergegeven.
Na vijf seconden verdwijnt de weergave en
verschijnt de statusicoon van het geselec-
teerde rijprogramma.
Het gekozen rijprogramma wordt rood
weergegeven op de DYNAMIC SELECT con-
troller :.
DYNAMIC SELECTcontroller (Mercedes-AMG auto's) 169
Rijden en parkeren
Z
Beschikbare rijprogramma's:
IIndividual Individuele instelling
CComfort Comfortabele, zuinige
motor- en transmissie-
afstemming
SSport Sportieve motor- en trans-
missie-afstemming
S+ Sport Plus Bijzonder sportieve trans-
missie-afstemming
Race Maximale sportiviteit en
een circuitwaardige
motor- en transmissie-
afstemming
Meer informatie over de rijprogramma's
(Ypagina 177).
Met de stuurwielschakelpaddels kunnen de
versnellingen ook zelf worden geschakeld.
Meer informatie over het handmatig schake-
len (Ypagina 179).
Handgeschakelde versnellingsbak
Versnellingshendel
!Nooit een versnelling inschakelen zonder
de koppeling te bedienen.
!Bij het schakelen in de versnellingen 5en
6, moet de versnellingshendel beslist naar
rechts worden gedrukt. Anders kan per
abuis de 3e of 4e versnelling worden inge-
schakeld en de motor of de versnellingsbak
worden beschadigd.
Als bij een te hoge snelheid wordt terugge-
schakeld (om af te remmen op de motor)
kan het maximumtoerental worden over-
schreden, hetgeen schade aan de motor
kan veroorzaken.
De auto niet met een slippende koppeling
op hellingen tegenhouden. Anders kan de
koppeling worden beschadigd.
!Bij lange en steile afdalingen, in het bij-
zonder bij een zwaar beladen auto en bij het
rijden met een aanhangwagen, moet vroeg-
tijdig de 1e, 2e of 3e versnelling worden
ingeschakeld. Zo wordt gebruikgemaakt
van de remwerking van de motor. Daardoor
wordt het remsysteem ontlast en wordt er
voorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten.
kAchteruitversnelling
1-6Vooruitversnellingen
Neutraalstand N inschakelen
XHet koppelingspedaal volledig indrukken.
XDe versnellingshendel in stand N:zetten.
Achteruitversnelling inschakelen
!De achteruitversnelling Ralleen inscha-
kelen als de auto stilstaat. De transmissie
kan anders worden beschadigd.
170 Handgeschakelde versnellingsbak
Rijden en parkeren
XDe versnellingshendel omhoogtrekken,
naar links drukken en vervolgens naar ach-
teren trekken.
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld is
de ECO start-stop-functie niet beschikbaar.
Meer informatie over de ECO start-stop-func-
tie (Ypagina 164).
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor
een brandstofbesparende rijstijl. Op het mul-
tifunctioneel display wordt de geadviseerde
versnelling weergegeven.
XWanneer op het multifunctioneel display
van het instrumentenpaneel het betref-
fende schakeladvies :verschijnt, de
geadviseerde versnelling inschakelen.
Rijprogramma's
Rijprogramma C (Comfort)
Het rijprogramma Cheeft de volgende eigen-
schappen:
RDe auto heeft een comfortabel rijgedrag,
waarbij het verbruik geoptimaliseerd is.
RDe auto heeft op bijvoorbeeld gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
Rijprogramma S (Sport)
Het rijprogramma Sheeft de volgende eigen-
schappen:
RSportieve motorkarakteristiek.
Rijprogramma I (Individual)
In rijprogramma Ikunnen de volgende eigen-
schappen van het rijprogramma zelf worden
vastgelegd:
Rde aandrijving (motor- en transmissiema-
nagement)
Rhet onderstel (auto's met instelbare dem-
ping of AMG RIDE CONTROL)
Rde besturing
Rde beschikbaarheid van de ECO start-stop-
functie
Rde temperatuurregeling
Informatie over het configureren van het rij-
programma Imet het COMAND Online of de
Audio 20 vindt u in de digitale handleiding.
Rijprogramma E (Economy)
Het rijprogramma Eheeft de volgende eigen-
schappen:
RDe auto heeft een rijgedrag, waarbij het
verbruik in het bijzonder geoptimaliseerd
is.
RDe auto heeft op bijvoorbeeld gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
RHet vermogen van de airconditioning en de
verwarming wordt gereduceerd.
Automatische transmissie
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als het motortoerental hoger is dan het stati-
onair toerental en u de transmissiestand Dof
Rinschakelt, kan de auto met een schok in
beweging komen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Bij het inschakelen van transmissiestand Dof
Rhet rempedaal altijd stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
Automatische transmissie 171
Rijden en parkeren
Z
GWAARSCHUWING
Bij het afzetten van de motor schakelt de
automatische transmissie in neutraalstand N.
De auto kan wegrollen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Na het afzetten van de motor altijd parkeer-
stand Pinschakelen. De geparkeerde auto
met de parkeerrem tegen wegrollen beveili-
gen.
DIRECT SELECT-keuzehendel
Overzicht transmissieschakeling
jParkeerstand met parkeervergrendeling
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Alle auto's (behalve auto's in AMG-uitvoe-
ring): De DIRECT SELECT-keuzehendel
bevindt zich rechts aan de stuurkolom.
Informatie over de keuzehendel bij auto's in
AMG-uitvoering (Ypagina 174).
De DIRECT SELECT-keuzehendel springt
altijd terug in de beginpositie. De actuele
transmissiestand P,R,Nof Dverschijnt in de
transmissiestandaanduiding op het multi-
functioneel display (Ypagina 172).
Transmissiestand- en schakelpro-
gramma-aanduiding
De actuele transmissiestand en het rijpro-
gramma staan op het op het multifunctioneel
display.
:Transmissiestand
;Versnelling
=Schakelprogramma-aanduiding
De pijlen op de transmissiestandaanduiding
geven aan, hoe en in welke transmissiestand
met de DIRECT SELECT-keuzehendel kan
worden geschakeld.
Als de transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display is uitgevallen, moet
door voorzichtig wegrijden worden gecontro-
leerd of de gewenste transmissiestand is
ingeschakeld. Hiertoe bij voorkeur transmis-
siestand Den schakelprogramma Eof S
selecteren.
Parkeerstand P inschakelen
!Bij een te hoog motortoerental of een rol-
lende auto kan de automatische transmis-
sie niet meteen van Dnaar R, van Rnaar D
of direct in Pworden gezet. Anders kan de
automatische transmissie worden bescha-
digd.
jParkeerstand met parkeervergrendeling
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
172 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
XDe toets van de DIRECT SELECT-keuzehen-
del in de richting van de pijl Pdrukken.
De transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display toont P.
Als de parkeerstand Pwordt ingeschakeld,
controleren dat de transmissiestandaandui-
ding op het multifunctioneel display Ptoont.
Alleen als de auto stilstaat, kan de parkeer-
stand Pworden ingeschakeld.
Als het rempedaal wordt ingedrukt en de
DIRECT SELECT-keuzehendel omhoog of
omlaag wordt gedrukt, wordt de parkeerver-
grendeling opgeheven. De transmissie
bevindt zich in neutraalstand N.
Bij een transmissievloeistoftemperatuur
onder Ò20 †kan alleen als de motor draait uit
parkeerstand Pin een andere versnelling wor-
den geschakeld.
Als u vanuit de parkeerstand Pdirect de rij-
stand Rof Dwilt inschakelen, moet u:
Rhet rempedaal indrukken en
Rde DIRECT SELECT-keuzehendel tot voorbij
de eerste weerstand omhoog- of omlaag-
drukken.
Parkeerstand P automatisch inschake-
len
Parkeerstand Pwordt automatisch ingescha-
keld, als:
Rde motor met de sleutel wordt afgezet en
de sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd
Rde motor met de sleutel of de start-stop-
toets wordt afgezet en het bestuurders- of
passagiersportier wordt geopend
Rbij stilstand of bij zeer lage rijsnelheid in de
transmissiestand Dof Rhet bestuurders-
portier wordt geopend.
Bij ingeschakelde HOLD-functie of
DISTRONIC PLUS schakelt de automatische
transmissie onder bepaalde voorwaarden
automatisch transmissiestand Pin. Hiertoe
de informatie over de HOLD-functie
(Ypagina 208) en de DISTRONIC PLUS
(Ypagina 202) in acht nemen.
Achteruitversnelling R inschakelen
!De automatische transmissie alleen in
stand Rzetten als de auto stilstaat.
XAls de transmissie in stand Dof Nstaat: De
DIRECT SELECT-keuzehendel tot voorbij de
eerste weerstand omhoogdrukken.
XAls de transmissie in stand Pstaat: Het
rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot voorbij de eerste
weerstand omhoogdrukken.
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld is
de ECO start-stop-functie niet beschikbaar.
Meer informatie over de ECO start-stop-func-
tie (Ypagina 164).
Neutraalstand N inschakelen
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
Automatische transmissie 173
Rijden en parkeren
Z
XAls de transmissie in stand Dof Rstaat: De
DIRECT SELECT-keuzehendel tot de eerste
weerstand omhoog- of omlaagdrukken.
XAls de transmissie in stand Pstaat: Het
rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eerste weer-
stand omhoog- of omlaagdrukken.
Als de motor wordt afgezet als de automati-
sche transmissie in stand Rof Dstaat, scha-
kelt de automatische transmissie automa-
tisch in stand N.
Met sleutel: Als vervolgens het bestuurders-
of passagiersportier wordt geopend of de
sleutel wordt verwijderd, schakelt de auto-
matische transmissie automatisch in stand P.
Met start-stop-toets: Als vervolgens het
bestuurders- of passagiersportier wordt
geopend, schakelt de automatische trans-
missie automatisch in stand P.
Als de automatische transmissie in neutraal-
stand Nmoet blijven staan, bijvoorbeeld bij
het wassen van de auto in wasstraten met
automatische doorvoer:
Met de sleutel:
XHet contact inschakelen.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe neutraalstand Ninschakelen.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XHet contact afzetten en de sleutel in het
contactslot laten zitten.
Met start-stop-toets:
XDe start-stop-toets uit het contactslot ver-
wijderen.
XDe sleutel in het contactslot steken.
XHet contact inschakelen.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe neutraalstand Ninschakelen.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XHet contact afzetten en de sleutel in het
contactslot laten zitten.
Rijstand D inschakelen
XAls de transmissie in stand Rof Nstaat: De
DIRECT SELECT-keuzehendel tot voorbij de
eerste weerstand omlaagdrukken.
XAls de transmissie in stand Pstaat: Het
rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot voorbij de eerste
weerstand omlaagdrukken.
Keuzehendel (Mercedes-AMG auto's)
Overzicht transmissieschakeling
jParkeerstand met parkeervergrendeling
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Transmissiestand- en schakelpro-
gramma-aanduiding
De actuele transmissiestand en het rijpro-
gramma staan op het op het multifunctioneel
display.
174 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
:Transmissiestandaanduiding
;Schakelprogramma-aanduiding
Als de transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display is uitgevallen, moet
door voorzichtig wegrijden worden gecontro-
leerd of de gewenste transmissiestand is
ingeschakeld. Hiertoe bij voorkeur transmis-
siestand Den schakelprogramma Cof S
selecteren.
Parkeerstand P inschakelen
XAls de auto stilstaat, de toets :indrukken.
Transmissiestanden
BParkeerstand
Beveiligt de geparkeerde auto
tegen wegrollen.
De transmissie alleen in stand P
schakelen als de auto stilstaat
(Ypagina 172). De parkeervergren-
deling dient niet als rem bij het par-
keren. Om de auto te beveiligen
moet naast het inschakelen van de
parkeervergrendeling ook altijd de
elektrische parkeerrem worden
bediend.
Bij een storing in de elektronische
installatie van de auto kan eventu-
eel de keuzehendel in stand P
geblokkeerd zijn. De elektronische
installatie van de auto zo snel
mogelijk laten controleren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Parkeerstand Pwordt automatisch
ingeschakeld, als:
Rde motor met de sleutel wordt
afgezet en de sleutel uit het con-
tactslot wordt verwijderd
Rde motor met de sleutel of de
start-stop-toets wordt afgezet en
het bestuurders- of passagiers-
portier wordt geopend
Rbij stilstand of bij zeer lage rij-
snelheid in de transmissiestand
Dof Rhet bestuurdersportier
wordt geopend.
CAchteruitversnelling
De transmissie alleen in stand P
schakelen als de auto stilstaat.
Automatische transmissie 175
Rijden en parkeren
Z
ANeutraal neutraalstand
Tijdens het rijden de transmissie
niet in stand Nschakelen. Anders
kan de automatische transmissie
worden beschadigd.
Er vindt geen krachtoverbrenging
van de motor naar de aangedreven
wielen plaats.
Als de remmen worden losgelaten
kan de auto vrij worden bewogen,
bijvoorbeeld om weg te duwen of te
slepen.
Als het ESP®uitgeschakeld is of
een storing vertoont: De transmis-
sie in stand Nschakelen als de auto
in een slip dreigt te raken, bijvoor-
beeld bij een glad wegdek.
Als de motor wordt afgezet als de
automatische transmissie in stand
Rof Dstaat, schakelt de automa-
tische transmissie automatisch in
stand N.
!Rollen in de neutraalstand N
kan tot schade aan de kracht-
overbrenging leiden.
7Drive rijden
De automatische transmissie scha-
kelt automatisch. Alle vooruitver-
snellingen staan ter beschikking.
Rijtips
Schakelprocedure
De automatische transmissie schakelt in de
transmissiestand Dautomatisch de afzonder-
lijke versnellingen. Dit is afhankelijk van:
Rhet geselecteerde rijprogramma
Rde stand van het gaspedaal
Rde gereden snelheid.
Gaspedaalstand
Uw rijstijl heeft invloed op het schakelen van
de automatische transmissie:
RWeinig gas: Vroeg opschakelen
RVeel gas: Laat opschakelen
De auto op een helling stoppen
GWAARSCHUWING
Als de koppeling oververhit raakt, ontkoppelt
de elektronica automatisch. Daardoor wordt
de krachtoverbrenging onderbroken. Op bij-
voorbeeld een helling kan de auto terugrollen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De auto nooit op hellingen vasthouden door
het indrukken van het gaspedaal.
Als de auto door het indrukken van het gas-
pedaal op hellingen wordt tegengehouden,
kan de koppeling oververhit raken. Als de
koppeling oververhit is klinkt een waarschu-
wingssignaal.
Alle auto's (behalve auto's in AMG-uitvoe-
ring): Op het multifunctioneel display ver-
schijnt de displaymelding Voertuig stop‐Voertuig stop‐
pen Schakelstand P kiezen Motorpen Schakelstand P kiezen Motor
latenlaten draaiendraaien. Verder rijden is pas mogelijk
na afkoeling van de koppeling en doven van
de displaymelding op het multifunctioneel
display.
Auto's in AMG-uitvoering: Op het multifunc-
tioneel display verschijnt de displaymelding
TransmissieolieTransmissieolie oververhitoververhit Voorzich‐Voorzich‐
tig doorrijdentig doorrijden.
De auto niet op hellingen tegenhouden door
het indrukken van het gaspedaal. In plaats
daarvan de auto op hellingen altijd tegenhou-
den door het:
Rindrukken van het rempedaal of
Ractiveren van de HOLD-functie of
Rinschakelen van de elektrische parkeerrem
176 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
Kickdown
Als u maximaal wilt accelereren, de kickdown
gebruiken:
XHet gaspedaal tot voorbij het drukpunt
indrukken.
De automatische transmissie schakelt
afhankelijk van het motortoerental in een
lagere versnelling.
XGas terug nemen als de gewenste snelheid
is bereikt.
De automatische transmissie schakelt
weer op.
Auto's in AMG-uitvoering: De kickdown is
alleen mogelijk in de automatische schakel-
programma's en in het kortstondig handma-
tig schakelprogramma M. Als het handmatig
schakelprogramma Mpermanent wordt inge-
schakeld, is de kickdown niet mogelijk.
Meer informatie over de kickdown in het
handmatig schakelprogramma M
(Ypagina 181).
Rijden met een aanhangwagen
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij
alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
XBij bergopwaarts rijden de motor in het
middelste toerengebied laten draaien.
XAfhankelijk van de hellingsgraad (bergop-
waarts of bergafwaarts) een lagere versnel-
ling inschakelen (Ypagina 192), ook bij
ingeschakelde TEMPOMAAT, DISTRONIC
PLUS of SPEEDTRONIC.
Rijprogramma's
Alle auto's (behalve Mercedes-AMG
auto's)
Rijprogramma C (Comfort)
Het rijprogramma Cheeft de volgende eigen-
schappen:
RDe auto heeft een comfortabel rijgedrag,
waarbij het verbruik geoptimaliseerd is.
RBehalve bij volgas rijdt de auto voor- en
achteruit soepeler weg.
RDe auto heeft op bijvoorbeeld gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
RGunstig brandstofverbruik door vroeg
schakelen door de automatische transmis-
sie. De auto rijdt met een lager toerental en
de wielen kunnen minder gemakkelijk
doordraaien.
Rijprogramma S (Sport)
Het rijprogramma Sheeft de volgende eigen-
schappen:
RSportieve motorkarakteristiek.
RDe automatische transmissie schakelt later
op. Door laat opschakelen door de auto-
matische transmissie kan het brandstof-
verbruik hoger uitvallen.
Rijprogramma I (Individual)
In rijprogramma Ikunnen de volgende eigen-
schappen van het rijprogramma zelf worden
vastgelegd:
Rde aandrijving (motor- en transmissiema-
nagement)
Rhet onderstel (auto's met instelbare dem-
ping of AMG RIDE CONTROL)
Rde besturing
Rde beschikbaarheid van de ECO start-stop-
functie
Rde temperatuurregeling
Informatie over het configureren van het rij-
programma Imet het COMAND Online of de
Audio 20 vindt u in de digitale handleiding.
Automatische transmissie 177
Rijden en parkeren
Z
iOm de versnellingen in rijprogramma I
permanent zelf met de stuurwielschakel-
paddels te schakelen, instelling M(hand-
matig) voor de aandrijving selecteren.
Rijprogramma E (Economy)
Het rijprogramma Eheeft de volgende eigen-
schappen:
RComfortabele motorkarakteristiek.
RGunstig brandstofverbruik door vroeg
schakelen door de automatische transmis-
sie.
RBehalve bij volgas rijdt de auto voor- en
achteruit soepeler weg.
RDe auto heeft op bijvoorbeeld gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
RDe automatische transmissie schakelt
vroeger op. De auto rijdt hierdoor met een
lager toerental en de wielen kunnen minder
gemakkelijk doordraaien.
RAls aan de motorspecifieke voorwaarden
wordt voldaan en het gaspedaal niet is inge-
drukt, wordt de uitrolmodus ingeschakeld.
Hierbij wordt de transmissiekoppeling ont-
koppeld en rolt de auto door zijn bewe-
gingsenergie verder. Dit maakt het moge-
lijk om lange afstanden zonder remwerking
van de motor af te leggen, waardoor brand-
stof wordt bespaard.
Mercedes-AMG auto's
Rijprogramma I (Individual)
In rijprogramma Ikunnen de volgende eigen-
schappen van het rijprogramma zelf worden
vastgelegd:
Rde aandrijving (motormanagementsys-
teem)
Rhet transmissiemanagement
Rhet onderstel (auto's met AMG RIDE CON-
TROL)
RESP®
Informatie over het configureren van het rij-
programma Imet het COMAND Online of de
Audio 20 vindt u in de digitale handleiding.
Rijprogramma C (Comfort)
Het rijprogramma Cheeft de volgende eigen-
schappen:
RDe auto heeft een comfortabel rijgedrag,
waarbij het verbruik geoptimaliseerd is.
RBehalve bij volgas rijdt de auto voor- en
achteruit soepeler weg.
RDe auto heeft op bijvoorbeeld gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
RGunstig brandstofverbruik door vroeg
schakelen door de automatische transmis-
sie. De auto rijdt met een lager toerental en
de wielen kunnen minder gemakkelijk
doordraaien.
RDe uitrolmodus is beschikbaar.
RDe ECO start-stop-functie is beschikbaar.
Rijprogramma S (Sport)
Het rijprogramma Sheeft de volgende eigen-
schappen:
RDe auto heeft een duidelijk sportief rijge-
drag.
RDe automatische transmissie schakelt later
op. Door laat opschakelen door de auto-
matische transmissie kan het brandstof-
verbruik hoger uitvallen.
RHet onderstel heeft een stugge afstelling
van vering en demping (auto's met AMG
RIDE CONTROL).
RDe uitrolmodus is niet beschikbaar.
RDe ECO start-stop-functie is niet beschik-
baar.
Rijprogramma S+ (Sport Plus)
Het rijprogramma S+ heeft de volgende
eigenschappen:
RDe auto heeft een bijzonder sportief rijge-
drag.
RDe automatische transmissie schakelt later
op.
RDoor laat opschakelen door de automati-
sche transmissie kan het brandstofver-
bruik hoger uitvallen.
178 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
RHet onderstel heeft een bijzonder stugge
afstelling van vering en demping (auto's
met AMG RIDE CONTROL).
RDe uitrolmodus is niet beschikbaar.
RDe ECO start-stop-functie is niet beschik-
baar.
Rijprogramma RACE (auto's met AMG
RIDE CONTROL)
Het rijprogramma RACE heeft de volgende
eigenschappen:
RDe auto vertoont een circuitwaardig rijge-
drag.
RAlle systemen van de auto zijn gericht op
maximale sportiviteit.
RDe automatische transmissie schakelt later
op.
RDoor laat opschakelen door de automati-
sche transmissie kan het brandstofver-
bruik hoger uitvallen.
RHet onderstel heeft een bijzonder stugge
afstelling van vering en demping (auto's
met AMG RIDE CONTROL).
RDe uitrolmodus is niet beschikbaar.
RDe ECO start-stop-functie is niet beschik-
baar.
Voor handmatig schakelen
Algemene aanwijzingen
Met de stuurwielschakelpaddels kunnen de
versnellingen zelf worden geschakeld. De
transmissie moet daarbij in stand Dstaan.
Indien toegestaan, schakelt de automatische
transmissie afhankelijk van de stuurwielscha-
kelpaddel waaraan wordt getrokken direct op
of terug naar de eerstvolgende hogere resp.
lagere versnelling.
Mercedes-AMG auto's: Er zijn twee moge-
lijkheden om het handmatig schakelen te
gebruiken:
RKortstondige instelling
RPermanente instelling
Als het handmatig schakelen wordt geacti-
veerd, wordt op het multifunctioneel display
in plaats van de transmissiestand Dde actu-
ele versnelling weergegeven.
Als het handmatig schakelen wordt gedeac-
tiveerd, worden de versnellingen weer auto-
matisch geschakeld.
Kortstondige instelling
XActiveren: De DIRECT SELECT-keuzehen-
del in stand Nschakelen.
XAan stuurwielschakelpaddel :of ;trek-
ken.
De kortstondige instelling blijft voor een
bepaalde tijd actief. Onder bepaalde omstan-
digheden wordt deze minimumtijd verlengd,
bijvoorbeeld bij een dwarsversnelling, tijdens
een deceleratiefase of bij het rijden op een
steile helling.
XDeactiveren: Aan stuurwielschakelpad-
del ;trekken en deze vasthouden.
of
XMet de DIRECT SELECT-keuzehendel een
andere transmissiestand selecteren.
of
XAlle auto's (behalve Mercedes-AMG
auto's): Met de DYNAMIC SELECT toets
een ander schakelprogramma selecteren.
Mercedes-AMG auto's: Met de DYNAMIC
SELECT controller een ander rijprogramma
kiezen.
Automatische transmissie 179
Rijden en parkeren
Z
Permanente instelling (Mercedes-AMG
auto's)
XActiveren: De keuzehendel in stand D
schakelen.
XToets :indrukken.
XDeactiveren: De toets :indrukken.
of
XAls in het rijprogramma Ivoor de transmis-
sie de instelling D (automatische regeling)
is geselecteerd: Met de DYNAMIC SELECT
controller het rijprogramma Iselecteren.
Schakelen
!Mercedes-AMG auto's: De automati-
sche transmissie schakelt ook bij het berei-
ken van het afregeltoerental van de motor
niet zelfstandig op. Als de motor het afre-
geltoerental bereikt, wordt de brandstof-
toevoer onderbroken, om het overschrij-
den van het maximumtoerental van de
motor te voorkomen. Beslist erop letten dat
het motortoerental niet in het rode gebied
van de toerenteller komt. Anders bestaat er
gevaar voor motorschade.
XOpschakelen: Aan stuurwielschakelpad-
del ;trekken.
De automatische transmissie schakelt één
versnelling op.
Alle auto's (behalve Mercedes-AMG
auto's): Als het maximumtoerental voor de
momenteel ingeschakelde versnelling
wordt bereikt en u blijft gas geven, schakelt
de automatische transmissie ter voorko-
ming van motorschade op.
XTerugschakelen: Aan stuurwielschakel-
paddel :trekken.
De automatische versnellingsbak schakelt
één versnelling terug.
Bij het uitrollen wordt automatisch terug-
geschakeld.
Wanneer de motor bij het terugschakelen
het maximumtoerental zou overschrijden,
schakelt de automatische transmissie ter
voorkoming van motorschade niet terug.
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor
een brandstofbesparende rijstijl. Op het mul-
tifunctioneel display wordt de geadviseerde
versnelling weergegeven.
XAls op het multifunctioneel display het
betreffende schakeladvies :verschijnt,
180 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
de geadviseerde versnelling ;inschake-
len.
Opschakelen (Mercedes-AMG auto's)
!De automatische transmissie schakelt
ook bij het bereiken van het afregeltoeren-
tal van de motor niet zelfstandig op. Als de
motor het afregeltoerental bereikt, wordt
de brandstoftoevoer onderbroken, om het
overschrijden van het maximumtoerental
van de motor te voorkomen. Beslist erop
letten dat het motortoerental niet in het
rode gebied van de toerenteller komt.
Anders bestaat er gevaar voor motor-
schade.
Voordat het motortoerental in het rode
gebied komt, verschijnt een opschakelaan-
wijzing op het multifunctioneel display.
XAls op het multifunctioneel display de mel-
ding ;verschijnt, de geadviseerde ver-
snelling :inschakelen.
Kickdown
XAls u maximaal wilt accelereren, het gas-
pedaal tot voorbij het drukpunt indrukken.
De automatische transmissie schakelt
afhankelijk van het motortoerental in een
lagere versnelling.
XAls de gewenste snelheid is bereikt, weer
opschakelen.
Tijdens de kickdown kunnen de versnellingen
niet met de stuurwielschakelpaddels worden
geschakeld.
Als er volgas wordt gegeven, schakelt de
automatische transmissie bij maximummo-
tortoerental één versnelling op. Daardoor
wordt de motor tegen te hoge toerentallen
beschermd.
Auto's in AMG-uitvoering: De kickdown is
alleen in het kortstondig handmatig schakel-
programma Mmogelijk. Als het handmatig
schakelprogramma Mpermanent wordt inge-
schakeld, is de kickdown niet mogelijk.
Automatische transmissie 181
Rijden en parkeren
Z
Problemen met de transmissie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De transmissie heeft
schakelproblemen.
De transmissie verliest vloeistof.
XDe transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
De acceleratie neemt
af.
De transmissie scha-
kelt niet meer in alle
versnellingen.
De achteruitversnelling
kan niet meer worden
ingeschakeld.
De transmissie werkt in een noodprogramma.
XStoppen.
XDe transmissie in stand Pschakelen.
XDe motor afzetten.
XTen minste tien seconden wachten, voordat de motor opnieuw
wordt gestart.
XDe transmissie in stand Dschakelen.
XDe transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
Tanken
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar. Bij
ondeskundig werken met brandstof bestaat
brand- en explosiegevaar!
Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden. Voor het tanken de motor afzetten
en indien aanwezig de interieurvoorverwar-
ming uitschakelen.
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid. Gevaar voor letsel!
Beslist vermijden dat brandstof met huid,
ogen of kleding in aanraking komt of ingeslikt
wordt. De brandstofdampen niet inademen.
Brandstof uit de buurt van kinderen houden.
Wanneer iemand met brandstof in aanraking
is gekomen, de volgende punten in acht
nemen:
RBrandstof op de huid direct met water en
zeep afspoelen.
RAls brandstof met de ogen in aanraking
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water spoelen. Zo snel mogelijk
contact opnemen met een arts.
RAls brandstof is ingeslikt, direct contact
opnemen met een arts. Geen braken
opwekken!
RMet brandstof vervuilde kleding meteen
verwisselen.
GWAARSCHUWING
Elektrostatische oplading kan tot leiden tot
vonkvorming en brandstofdampen ontsteken.
Er bestaat brand- en explosiegevaar!
Direct voordat de tankdop wordt geopend of
het vulpistool wordt vastgepakt, altijd de car-
rosserie van de auto aanraken. Een eventueel
aanwezige elektrostatische oplading wordt zo
afgebouwd.
182 Tanken
Rijden en parkeren
GWAARSCHUWING
Voertuigen met dieselmotor:
Als dieselbrandstof met benzine wordt
gemengd, is het vlampunt van het brandstof-
mengsel lager dan dat van zuivere diesel-
brandstof. Als de motor draait kunnen onder-
delen van het uitlaatsysteem onbemerkt over-
verhit raken. Brandgevaar!
Nooit benzine tanken. Nooit benzine aan de
dieselbrandstof toevoegen.
!Geen dieselbrandstof in een auto met
benzinemotor tanken. Als abusievelijk de
verkeerde brandstof is getankt, het contact
niet inschakelen. Anders kan de brandstof
in het brandstofsysteem terecht komen. Al
een kleine hoeveelheid van de verkeerde
brandstof kan tot schade aan het brand-
stofsysteem en de motor leiden. Contact
opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats en de brandstoftank en de brand-
stofleidingen volledig laten aftappen.
!Geen benzine in een auto met dieselmo-
tor tanken. Als abusievelijk de verkeerde
brandstof is getankt, het contact niet
inschakelen. Anders kan de brandstof in
het brandstofsysteem terecht komen. Al
een kleine hoeveelheid van de verkeerde
brandstof kan tot schade aan het brand-
stofsysteem en de motor leiden. De repa-
ratiekosten zijn zeer hoog. Contact opne-
men met een gekwalificeerde werkplaats
en de brandstoftank en de brandstofleidin-
gen volledig laten aftappen.
!Als de brandstoftank wordt overvult, kan
het brandstofsysteem beschadigen.
!Erop letten, dat geen brandstof op gespo-
ten oppervlakken wordt gemorst. Anders
kan de lak worden beschadigd.
!Bij het tanken van brandstof uit een jer-
rycan een filter gebruiken. Anders kunnen
vuildeeltjes uit de jerrycan de brandstoflei-
dingen en/of het inspuitsysteem verstop-
pen.
Tijdens het tanken niet weer in de auto stap-
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
Als de brandstoftank te ver wordt gevuld, kan
bij het verwijderen van het vulpistool brand-
stof wegspuiten.
Meer informatie over brandstof en brandstof-
kwaliteit (Ypagina 408).
Tanken
Algemene informatie
Als de auto met de sleutel wordt ont- of ver-
grendeld, wordt automatisch ook de tank-
dopklep ont- of vergrendeld.
De plaats van de tankdop wordt in het instru-
mentenpaneel weergegeven æ. De pijl
achter de pompzuil geeft de zijde van de auto
aan.
Tankdopklep openen
:Tankdopklep openen
;Bandenspanningstabel
=Tankdop aanbrengen
?Aanwijzingsplaatje over te tanken brand-
stofsoorten
Tanken 183
Rijden en parkeren
Z
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: Het bestuurdersportier ope-
nen.
De boordelektronica bevindt zich nu in
stand 0. Dat betekent "verwijderde sleu-
tel".
XIn de richting van de pijl :op de tankdop-
klep drukken.
De tankdopklep zwenkt open.
XDe tankdop linksom draaien en verwijde-
ren.
XDe tankdop in houder aan de binnenzijde
van de tankdopklep plaatsen =.
XDe vulbuis van het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, laten rusten en tan-
ken.
XDe brandstoftank slechts zo ver vullen tot
het vulpistool afslaat.
Auto's met dieselmotor: De opening van de
tankvulbuis is alleen geschikt voor de tank-
pistolen van een dieselpomp.
Na de eerste keer automatisch afslaan van
het vulpistool geen brandstof meer bijvullen.
Anders kan de brandstof overstromen.
Tankdopklep sluiten
XDe tankdop op de flens aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze doordraait.
XDe tankdopklep sluiten.
De tankdopklep sluiten voordat u de auto ver-
grendelt.
184 Tanken
Rijden en parkeren
Problemen met brandstof en brandstoftank
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto lekt brandstof. Een brandstofleiding of de brandstoftank is defect.
GWAARSCHUWING
Er is brand- of explosiegevaar.
XDirect de sleutel in het contactslot in stand 0draaien en ver-
wijderen (Ypagina 159).
XDe motor in geen geval opnieuw starten!
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De motor slaat niet aan. De brandstoftank is bij een auto met dieselmotor volledig leegge-
reden.
XTen minste 5 liter dieselbrandstof in de auto tanken.
XHet contact gedurende circa 10 seconden inschakelen
(Ypagina 159).
XDe motor ononderbroken maximaal 10 seconden starten, tot
deze regelmatig draait.
Als de motor niet aanslaat:
XHet contact opnieuw gedurende circa 10 seconden inschakelen
(Ypagina 159).
XDe motor opnieuw ononderbroken maximaal 10 seconden star-
ten, tot deze regelmatig draait.
Als de motor na drie pogingen nog steeds niet start:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De tankdopklep kan
niet worden geopend.
De tankdopklep is niet ontgrendeld.
XDe auto ontgrendelen (Ypagina 85).
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 87).
De tankdopklep is ontgrendeld, maar het openingsmechanisme
klemt.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Tanken 185
Rijden en parkeren
Z
Parkeren
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade-
ren, gras of takken, met hete delen van het
uitlaatsysteem of de uitlaatgasstroom in aan-
raking komen, kunnen deze materialen vlam
vatten. Er bestaat brandgevaar!
De auto zodanig parkeren, dat er geen brand-
baar materiaal met hete delen van de auto in
aanraking kan komen. In het bijzonder niet op
droge weiden of akkers parkeren.
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
!De auto altijd correct tegen wegrollen
beveiligen. Anders kan de auto of aandrijf-
lijn van de auto worden beschadigd.
Om te waarborgen dat de auto correct tegen
onbedoeld wegrollen beveiligd is:
Rmoet de elektrische parkeerrem bediend
zijn
Rmoet bij auto's met handgeschakelde ver-
snellingsbak de eerste versnelling of de
achteruitversnelling worden ingeschakeld
Rmoet bij auto's met automatische trans-
missie de transmissie in stand Pstaan en
de transmissiestandaanduiding op het mul-
tifunctioneel display Ptonen
Rmoet de sleutel verwijderd zijn
Rmoeten op steile hellingen de voorwielen in
de richting van de stoeprand worden
gedraaid.
Motor afzetten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het afzetten van de motor schakelt de
automatische transmissie in neutraalstand N.
De auto kan wegrollen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Na het afzetten van de motor altijd parkeer-
stand Pinschakelen. De geparkeerde auto
met de parkeerrem tegen wegrollen beveili-
gen.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak
XDe eerste versnelling of de achteruitver-
snelling Rinschakelen.
XMet de sleutel: De sleutel in het contact-
slot in stand 0draaien en verwijderen.
De wegrijblokkering is ingeschakeld.
XMet de start-stop-toets: De start-stop-
toets indrukken (Ypagina 159).
De motor stopt en alle controlelampjes in
het instrumentenpaneel doven.
Met het bestuurdersportier gesloten komt
dit overeen met sleutelstand 1. Met het
bestuurdersportier geopend komt dit over-
een met sleutelstand 0, "verwijderde sleu-
tel".
XDe elektrische parkeerrem inschakelen.
Auto's met automatische transmissie
XDe elektrische parkeerrem inschakelen.
186 Parkeren
Rijden en parkeren
XAlle auto's (behalve Mercedes-AMG
auto's): De transmissie in stand Pplaat-
sen.
XAuto's in AMG-uitvoering: De toets :
indrukken.
XMet de sleutel: De sleutel in het contact-
slot in stand 0draaien en verwijderen.
De wegrijblokkering is ingeschakeld.
XMet de start-stop-toets: De start-stop-
toets indrukken (Ypagina 159).
De motor stopt en alle controlelampjes in
het instrumentenpaneel doven.
Met het bestuurdersportier gesloten komt
dit overeen met sleutelstand 1. Met het
bestuurdersportier geopend komt dit over-
een met sleutelstand 0, "verwijderde sleu-
tel".
Als de motor wordt afgezet als de automati-
sche transmissie in stand Rof Dstaat, scha-
kelt de automatische transmissie automa-
tisch in stand N.
Met sleutel: Als vervolgens het bestuurders-
of passagiersportier wordt geopend of de
sleutel wordt verwijderd, schakelt de auto-
matische transmissie automatisch in stand P.
Met start-stop-toets: Als vervolgens het
bestuurders- of passagiersportier wordt
geopend, schakelt de automatische trans-
missie automatisch in stand P.
Als de automatische transmissie in neutraal-
stand Nmoet blijven staan, bijvoorbeeld bij
het wassen van de auto in wasstraten met
automatische doorvoer:
Met de sleutel:
XHet contact inschakelen.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe neutraalstand Ninschakelen.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XHet contact afzetten en de sleutel in het
contactslot laten zitten.
Met start-stop-toets:
XDe start-stop-toets uit het contactslot ver-
wijderen.
XDe sleutel in het contactslot steken.
XHet contact inschakelen.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe neutraalstand Ninschakelen.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XHet contact afzetten en de sleutel in het
contactslot laten zitten.
Elektrische parkeerrem
Algemene aanwijzingen
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
Parkeren 187
Rijden en parkeren
Z
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
De werking van de elektrische parkeerrem is
afhankelijk van de boordnetspanning. Als de
boordnetspanning laag is of als er een storing
in het systeem aanwezig is, kan een vrijge-
zette parkeerrem eventueel niet worden inge-
schakeld.
XIn dit geval de auto uitsluitend op een
vlakke ondergrond parkeren en tegen weg-
rollen beveiligen.
XAuto's met automatische transmissie:
De transmissie in stand Pschakelen.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: De eerste versnelling inschake-
len.
Een ingeschakelde parkeerrem kan bij een
lage boordnetspanning of bij een storing in
het systeem eventueel niet worden vrijgezet.
Contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Met regelmatige intervallen voert de elektri-
sche parkeerrem bij afgezette motor een
functiecontrole uit. De daarbij optredende
geluiden zijn normaal.
Handmatig bedienen of vrijzetten
XBedienen: Op parkeerremgreep :druk-
ken.
Als de elektrische parkeerrem ingescha-
keld is, gaat het rode controlelampje !
in het instrumentenpaneel branden.
De elektrische parkeerrem kan ook worden
bediend als de sleutel verwijderd is.
XVrijzetten: Aan parkeerremgreep :trek-
ken.
Het rode controlelampje !in het instru-
mentenpaneel dooft.
De elektrische parkeerrem kan pas worden
vrijgezet:
Rwanneer de sleutel in het contactslot in
stand 1of 2staat (Ypagina 159) of
Rhet contact met de start-stop-toets inge-
schakeld is.
Automatisch bedienen (auto's met
automatische transmissie)
De elektrische parkeerrem wordt automa-
tisch bediend, als de transmissie in stand P
staat, en:
Rde motor afgezet is of
Rals het bestuurdersportier geopend wordt
en de bestuurder geen veiligheidsgordel
draagt.
Om het automatisch sluiten van de elektri-
sche parkeerrem, aan handgreep :trekken.
De elektrische parkeerrem wordt ook auto-
matisch ingeschakeld, als:
Rde DISTRONIC PLUS de auto tot stilstand
brengt of
Rde HOLD-functie de auto in stilstand op zijn
plaats houdt of
Rde actieve parkeerassistent de auto in stil-
stand op zijn plaats houdt.
Tevens moet aan ten minste een van de vol-
gende voorwaarden voldaan zijn:
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Het rode controlelampje !in het instru-
mentenpaneel gaat branden.
De elektrische parkeerrem wordt niet auto-
matisch bediend, als de motor door de ECO
start-stop-functie wordt afgezet.
188 Parkeren
Rijden en parkeren
Automatisch bedienen (auto's met
handgeschakelde versnellingsbak)
Als de HOLD-functie de auto in stilstand vast-
houdt, wordt de elektrische parkeerrem auto-
matisch ingeschakeld.
Tevens moet aan ten minste een van de vol-
gende voorwaarden voldaan zijn:
RDe motor wordt afgezet.
RDe bestuurder draagt geen veiligheidsgor-
del en het bestuurdersportier is geopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Het rode controlelampje !in het instru-
mentenpaneel gaat branden.
De elektrische parkeerrem wordt niet auto-
matisch bediend, als de motor door de ECO
start-stop-functie wordt afgezet.
Automatisch vrijzetten
Het automatisch vrijzetten van de elektrische
parkeerrem is alleen mogelijk bij auto's met
automatische transmissie.
Als aan alle volgende voorwaarden is voldaan,
wordt de elektrische parkeerrem van de auto
automatisch vrijgezet:
RDe motor draait.
RDe transmissie staat in stand Dof R.
RDe veiligheidsgordel bevindt zich in het gor-
delslot.
REr wordt gas gegeven.
Als de transmissie in stand Rstaat, moet de
achterklep gesloten zijn.
Als de gordel niet is omgegespt en de elek-
trische parkeerrem automatisch moet wor-
den vrijgezet, moet aan de volgende voor-
waarden voldaan zijn:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
REr wordt uit transmissiestand Pgeschakeld
of voorheen is sneller dan 3 km/h gereden.
Erop letten, dat het gaspedaal niet onbedoeld
wordt ingedrukt. Anders wordt de parkeer-
rem vrijgezet en gaat de auto rollen.
Noodstop
In geval van nood kan de auto ook tijdens het
rijden met de elektrische parkeerrem worden
afgeremd.
XTijdens het rijden handgreep :van de
elektrische parkeerrem indrukken
(Ypagina 187).
De auto wordt zo lang afgeremd als hand-
greep :van de elektrische parkeerrem
ingedrukt wordt gehouden. De auto wordt
sterker afgeremd, hoe langer hand-
greep :van de elektrische parkeerrem
ingedrukt wordt gehouden.
Tijdens het remmen:
Rklinkt een waarschuwingssignaal
Rverschijnt de displaymelding ParkeerremParkeerrem
ontgrendel.ontgrendel.
Rknippert het rode controlelampje !in
het instrumentenpaneel.
Als de auto tot stilstand is afgeremd, wordt
vervolgens de elektrische parkeerrem inge-
schakeld.
Auto buiten gebruik stellen
Als de auto langer dan vier weken buiten
gebruik wordt gesteld, kan de accu door vol-
ledige ontlading beschadigd raken.
Als de auto langer dan zes weken buiten
gebruik wordt gesteld, ontstaat schade door
stilstand.
XContact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats en advies vragen.
iInformatie over accuconditioneringsap-
paraten is verkrijgbaar bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Parkeren 189
Rijden en parkeren
Z
Rijtips
Algemene aanwijzingen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, zijn de veiligheidsrelevante functies
nog maar beperkt of helemaal niet meer
beschikbaar. Dit betreft bijvoorbeeld de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het stu-
ren en remmen vereist. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uitschake-
len.
Verstandig rijden brandstof besparen
Om brandstof te besparen de volgende aan-
wijzingen in acht nemen:
RDe banden moeten altijd de geadviseerde
spanning hebben.
ROnnodige beladingen verwijderen.
RNiet benodigde dakdragers verwijderen.
RDe motor in het lage toerengebied warm-
rijden.
RVeelvuldig accelereren of remmen vermij-
den.
RAlle onderhoudswerkzaamheden laten uit-
voeren die als onderhoudsintervallen in het
onderhoudsboekje of door de onderhouds-
intervalweergave worden aangegeven.
Het brandstofverbruik neemt ook toe bij het
rijden onder koude weersomstandigheden,
bij stop-and-go-verkeer, bij korte afstanden
en in de bergen.
ECO-weergave
In de ECO-weergave verschijnt, hoe econo-
misch uw rijgedrag is. De ECO-weergave
helpt u om binnen de gegeven en gekozen
randvoorwaarden een zuinige rijstijl te
bewerkstelligen. U kunt door uw rijstijl het
brandstofverbruik aanzienlijk beïnvloeden.
:accelereren
;uitrollen
=gelijkmatig
?extra behaalde actieradius
Onder Bonus na startBonus na start wordt de actiera-
dius ?weergegeven, die sinds het begin van
de rit extra is behaald door een aangepaste
rijstijl.
Als het brandstofpeil het reservegebied heeft
bereikt, wordt in plaats van de actieradius ?
de displaymelding BrandstofreserveBrandstofreserve op het
multifunctioneel display weergegeven.
Bovendien gaat het waarschuwingslampje
8in het instrumentenpaneel branden
(Ypagina 309).
190 Rijtips
Rijden en parkeren
De ECO-weergave bestaat uit drie segmenten
met een binnenste en een buitenste gebied.
De segmenten komen overeen met de vol-
gende drie categorieën:
:accelereren (evaluatie van alle
acceleraties)
RHet buitenste gebied vult zich en
het binnenste gebied brandt
groen: Beheerst accelereren,
vooral bij hogere snelheden
RHet buitenste gebied loopt leeg
en het binnenste gebied is grijs:
Sportief accelereren
;uitrollen (evaluatie van alle vertra-
gingen)
RHet buitenste gebied vult zich en
het binnenste gebied brandt
groen: Anticiperend rijden,
afstand houden en vroegtijdig
loslaten van het gaspedaal. De
auto kan uitrollen zonder te rem-
men.
RHet buitenste gebied loopt leeg
en het binnenste gebied is grijs:
Vaak sterk remmen
=gelijkmatig (continue evaluatie
gedurende de gehele rit):
RHet buitenste gebied vult zich en
het binnenste gebied brandt
groen: Constante snelheid en
vermijden van onnodige versnel-
lingen en vertragingen
RHet buitenste gebied loopt leeg
en het binnenste gebied is grijs:
Snelheidswisselingen
De drie binnenste gebieden geven de actuele
tendens van de rijstijl weer en branden groen
als bijzonder economisch wordt gereden.
Afhankelijk van de rijsituatie kunnen tot twee
gebieden tegelijkertijd gaan branden.
De drie buitenste gebieden zijn bij het begin
van de rit leeg; ze vullen zich bij een econo-
mische rijstijl. Een hoger vulling geeft een
economische rijstijl aan. Als de drie buitenste
gebieden tegelijkertijd volledig gevuld zijn,
heeft de bestuurder onder de aanwezige en
de geselecteerde randvoorwaarden optimaal
m.b.t. het verbruik gereden. De omranding
van de ECO-weergave gaat branden.
De ECO-weergave zegt niets over het daad-
werkelijke verbruik. De bovendien behaalde
actieradius onder BonusBonus nana startstart komt niet
overeen met een vaste brandstofbesparing.
Het daadwerkelijk verbruik is, naast de rijstijl,
afhankelijk van verdere beïnvloedingsfacto-
ren, zoals:.
RBelading
RBandenspanning
RKoude start
RRoutekeuze
RIngeschakelde verbruikers
Deze factoren worden niet meegenomen in
de ECO-weergave.
Een zuinige rijstijl betekent in de eerste plaats
het rijden met matige toerentallen.
Om een hogere waarde in de categorieën
"accelereren" en "gelijkmatig" te bereiken:
Rde schakeladviezen in acht nemen
Rin het rijprogramma Cof Erijden (auto's
met DYNAMIC SELECT schakelaar.
Bij langere ritten met constante snelheid, bij-
voorbeeld op de autosnelweg, wijzigt alleen
het buitenste gebied van de categorie "gelijk-
matig".
De ECO-weergave telt het rijgedrag van het
start tot het einde van de rit op. Daarom wij-
zigen de buitenste gebied bij aanvang van de
rit sterker. Bij een langere reistijd treden er
minder wijzigingen op. Om sterkere wijzigin-
gen te tonen een handmatige reset uitvoeren
(Ypagina 247).
Meer informatie over de ECO-weergave
(Ypagina 246).
Rijtips 191
Rijden en parkeren
Z
Remmen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als op een glad wegdek wordt teruggescha-
keld om de remwerking van de motor te ver-
groten, kunnen de aangedreven wielen hun
grip verliezen. Er bestaat verhoogd slipgevaar
en gevaar voor ongevallen!
Op een glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motor te vergroten.
Afdalingen
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig
in een lagere versnelling worden geschakeld.
Hier vooral op letten als de auto beladen is en
bij het rijden met een aanhangwagen. Bij
auto's met automatische transmissie moet
daartoe van tevoren in het handmatig scha-
kelprogramma worden geschakeld
(Ypagina 179).
Dit geldt ook als de TEMPOMAAT, SPEED-
TRONIC of DISTRONIC PLUS is ingeschakeld.
U gebruikt zo de remwerking van de motor en
hoeft minder te remmen om de snelheid aan
te houden. Daardoor wordt het remsysteem
ontlast en wordt voorkomen dat de remmen
oververhit raken en te snel slijten.
Door kortstondig indrukken van het gaspe-
daal op hellingen tijdens het kortstondig
actieve handmatig schakelprogramma M
(auto's met automatisch schakelpro-
gramma), kan de automatische transmissie in
het laatst actieve automatisch schakelpro-
gramma Eof Sschakelen. De automatische
transmissie kan in een hogere versnelling
schakelen. Daardoor kan de remwerking van
de motor minder worden.
Hoge en lage belasting
GWAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe-
daal laat rusten, kan het remsysteem over-
verhit raken. Daardoor wordt de remweg lan-
ger en kan het remsysteem zelfs uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Nooit het rempedaal als voetsteun gebruiken.
Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het rem
en het gaspedaal indrukken.
!Een permanente bediening van het rem-
pedaal veroorzaakt overmatige en voortij-
dige slijtage van de remblokken.
Als de remmen zeer zwaar belast zijn
geweest, de auto niet meteen parkeren. Een
korte tijd verder rijden. De remmen koelen
door de rijwind sneller af.
Als de remmen maar gering worden belast, de
werking hiervan geregeld testen. Daarom,
rekening houdend met de verkeerssituatie,
vanaf hogere snelheid sterk afremmen. De
remmen worden daardoor stroever.
Nat wegdek
Als er bij hevige regen gedurende langere tijd
wordt gereden zonder te remmen, kan het
voorkomen dat de remmen bij de eerste keer
remmen vertraagd aangrijpen. Ook na het
wassen van de auto of het rijden door diep
water kan dit fenomeen optreden.
Het rempedaal moet dan krachtiger worden
ingedrukt. Daarom een grotere afstand tot uw
voorligger aanhouden.
Na het rijden op nat wegdek en na het wassen
van de auto deze, met inachtneming van de
verkeerssituatie voelbaar afremmen. De rem-
schijven worden warm, drogen sneller en wor-
den tegen corrosie beschermd.
Beperkte remwerking op wegen waarop
gestrooid is
Bij het rijden op wegen waarop gestrooid is,
kan zich een zoutlaag op de remschijven en
remblokken vormen. Daardoor kan de rem-
weg aanmerkelijk langer worden.
192 Rijtips
Rijden en parkeren
RRegelmatig, rekening houdend met de ver-
keerssituatie, remmen om een eventuele
zoutlaag te verwijderen.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van
de volgende rit voorzichtig het rempedaal
indrukken.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
Nieuwe remblokken
Nieuwe of vervangen remblokken en rem-
schijven bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking. De ver-
minderde remwerking door krachtiger indruk-
ken van het rempedaal compenseren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen, alleen de door Mercedes-Benz goedge-
keurde remblokken of remblokken van
dezelfde kwaliteit in de auto te laten inbou-
wen. Door Mercedes-Benz niet goedge-
keurde remblokken of remblokken van niet
dezelfde kwaliteit kunnen de veiligheid van de
auto verminderen.
Rijden op nat wegdek
Aquaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de weg
kan aquaplaning optreden, ook als:
Rmet een lage snelheid wordt gereden
Rhet profiel van de banden voldoende is.
Daarom bij sterke neerslag of bij omstandig-
heden waarbij aquaplaning optreden kan, als
volgt rijden:
RVoorzichtig de snelheid verlagen.
RDoor spoorvorming ontstane geulen ver-
mijden.
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
Rijden door het water
!Eraan denken dat voorliggers of tegenlig-
gers voor golven kunnen zorgen. Hierdoor
kan de maximaal toegestane waterhoogte
worden overschreden.
Deze aanwijzingen beslist aanhouden.
Anders kan schade optreden aan de motor,
de elektronica en aandrijflijn.
Als er door water op de weg moet worden
gereden, met het volgende rekening houden:
Rde waterhoogte bij rustig water mag maxi-
maal tot de onderrand van de carrosserie
staan
Rer mag maximaal stapvoets worden gere-
den.
Rijden in de winter
GWAARSCHUWING
Als op een glad wegdek wordt teruggescha-
keld om de remwerking van de motor te ver-
groten, kunnen de aangedreven wielen hun
grip verliezen. Er bestaat verhoogd slipgevaar
en gevaar voor ongevallen!
Op een glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motor te vergroten.
GGEVAAR
Als het uitlaateindstuk geblokkeerd is of als er
onvoldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo-
noxide, de auto binnendringen. Dat is bijvoor-
beeld het geval als de auto vast komt te zitten
in de sneeuw. Er dreigt levensgevaar!
Als de motor of de interieurvoorverwarming
moeten blijven werken, het uitlaateindstuk en
de directe omgeving van de auto sneeuwvrij
houden. Een zijruit aan de van de wind afge-
keerde zijde van de auto openen om vol-
doende toevoer van buitenlucht te waarbor-
gen.
Voor het begin van de winter bij een gekwa-
lificeerde werkplaats een winterinspectie
laten uitvoeren.
Bij gladheid zeer voorzichtig rijden. Abrupt
accelereren, sturen en remmen vermijden.
Rijtips 193
Rijden en parkeren
Z
De TEMPOMAAT of de DISTRONIC PLUS niet
gebruiken.
Als de auto in een slip dreigt te raken of als u
bij lage snelheid niet kunt stoppen:
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: De neutraalstand inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie:
De automatische transmissie in stand N
schakelen.
XDe auto door stuurcorrecties onder con-
trole proberen te houden.
De buitentemperatuurmeter is niet bedoeld
als ijswaarschuwing en daarom ook niet
geschikt voor dit doel. Een veranderde bui-
tentemperatuur wordt vertraagd weergege-
ven.
Een weergegeven temperatuur iets boven het
vriespunt is geen garantie dat het wegdek vrij
van ijs is. Er kan zich desondanks ijs op het
wegdek hebben gevormd, in het bijzonder in
bosrijk gebied of op bruggen.
Zodra de temperatuur het vriespunt nadert,
moet bijzondere aandacht aan de staat van
het wegdek worden gegeven.
Meer informatie over het rijden met een
sneeuwkettingen (Ypagina 371).
Meer informatie over het rijden met zomer-
banden (Ypagina 370).
De aanwijzingen in het hoofdstuk "Gebruik in
de winter" (Ypagina 370) in acht nemen.
Rijsystemen
TEMPOMAAT
Algemene aanwijzingen
De TEMPOMAAT zorgt ervoor dat een con-
stante snelheid wordt aangehouden. Het sys-
teem remt zelfstandig, om de ingestelde snel-
heid niet te overschrijden. Bij lange en steile
afdalingen, in het bijzonder bij een zwaar
beladen auto en bij het rijden met een aan-
hangwagen, moet vroegtijdig in een lagere
versnelling worden geschakeld. Bij auto's
met automatische transmissie moet daartoe
van tevoren in het handmatig schakelpro-
gramma Mworden geschakeld
(Ypagina 179). Zo wordt gebruikgemaakt van
de remwerking van de motor. Daardoor wordt
het remsysteem ontlast en wordt voorkomen
dat de remmen oververhit raken en te snel
slijten.
De TEMPOMAAT alleen gebruiken als u lan-
gere tijd met een constante snelheid kunt rij-
den. Elke snelheid boven 30 km/h kan wor-
den ingesteld.
De door de snelheidsmeter aangegeven snel-
heid kan in geringe mate afwijken van de
opgeslagen snelheid.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De TEMPOMAAT kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De TEMPOMAAT kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
standigheden en de verkeerssituatie. De
TEMPOMAAT is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de
veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
De TEMPOMAAT niet gebruiken:
Rin verkeerssituaties die het rijden met con-
stante snelheid niet toestaan, bijvoorbeeld
druk verkeer, wegen met veel bochten
Rop gladde of glibberige wegen. De aange-
dreven wielen kunnen door remmen of
accelereren hun grip verliezen en de auto
kan in een slip raken
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw.
Bij het wisselen van bestuurder attenderen op
de opgeslagen snelheid.
194 Rijsystemen
Rijden en parkeren
TEMPOMAAT-hendel
:Inschakelen of snelheid verhogen
;LIM-controlelampje
=Inschakelen met actuele of laatst opge-
slagen snelheid
?Inschakelen of snelheid verlagen
AOmschakelen tussen de TEMPOMAAT en
de variabele SPEEDTRONIC
BTEMPOMAAT uitschakelen
Met de TEMPOMAAT-hendel worden de TEM-
POMAAT en de variabele SPEEDTRONIC
bediend.
Het LIM-controlelampje in de TEMPOMAAT-
hendel geeft aan welk systeem is geselec-
teerd:
RLIM-controlelampje gedoofd: De TEMPO-
MAAT is geselecteerd.
RLIM-controlelampje brandt: De variabele
SPEEDTRONIC is geselecteerd.
Als de TEMPOMAAT wordt ingeschakeld,
wordt de opgeslagen snelheid gedurende
circa vijf seconden op het multifunctioneel
display weergegeven.
TEMPOMAAT selecteren
XTEMPOMAAT selecteren: Controleren of
LIM-controlelampje ;gedoofd is.
Zo ja, dan is de TEMPOMAAT al geselec-
teerd.
XZo nee, de TEMPOMAAT-hendel in de rich-
ting van pijl Adrukken.
LIM-controlelampje ;in de TEMPOMAAT-
hendel is gedoofd. De TEMPOMAAT is
geselecteerd.
Inschakelvoorwaarden
Om de TEMPOMAAT te kunnen inschakelen
moet aan alle volgende inschakelvoorwaar-
den zijn voldaan:
RDe elektrische parkeerrem moet zijn vrij-
gezet.
REr wordt sneller dan 30 km/h gereden.
RHet ESP®moet ingeschakeld zijn, maar
mag niet regelen.
RBij auto's met automatische transmissie
moet de transmissie zich in stand Dbevin-
den.
RBij auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak moet een versnelling ingescha-
keld zijn.
RDe TEMPOMAAT moet geselecteerd zijn.
Snelheid opslaan, vasthouden, oproe-
pen
Actuele snelheid opslaan en vasthouden
De snelheid kan worden opgeslagen, als snel-
ler dan 30 km/h wordt gereden.
XDe auto op de gewenste snelheid brengen.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort omhoog :of
kort omlaag ?aantippen.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De TEMPOMAAT is ingeschakeld. De auto
rijdt automatisch met de opgeslagen snel-
heid.
iOp een helling kan het voorkomen dat de
TEMPOMAAT de snelheid niet kan aanhou-
den. Na het einde van de helling wordt de
opgeslagen snelheid weer aangehouden.
Tijdens een afdaling houdt de TEMPOMAAT
Rijsystemen 195
Rijden en parkeren
Z
de snelheid aan door automatisch te rem-
men.
iAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak:
RAltijd met een voldoende, maar niet met
een te hoog motortoerental rijden.
RTijdig schakelen.
RZo mogelijk niet meerdere versnellingen
terugschakelen.
Actuele snelheid opslaan of de als laatste
opgeslagen snelheid oproepen
GWAARSCHUWING
Als de opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en deze afwijkt van de actuele snelheid,
accelereert of remt het voertuig. Als de opge-
slagen snelheid wordt opgeroepen terwijl
deze niet bekend is, kan het voertuig onver-
wacht accelereren of afremmen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie in acht nemen, voordat de
opgeslagen snelheid wordt opgeroepen. Als
de opgeslagen snelheid niet bekend is, de
gewenste snelheid opnieuw opslaan.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken =.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De TEMPOMAAT is ingeschakeld en houdt
bij de eerste activering de actuele snelheid
aan of stelt de snelheid in die het laatst
opgeslagen is.
Snelheid instellen
Het kan eventjes duren tot de auto tot de
ingestelde snelheid accelereert of afremt.
XDe TEMPOMAAT-hendel omhoog :druk-
ken voor een hogere snelheid of omlaag ?
voor een lagere snelheid.
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang ingedrukt
houden, tot de gewenste snelheid is
bereikt.
XDe TEMPOMAAT-hendel loslaten.
De nieuwe snelheid is nu opgeslagen.
XInstelling in stappen van 1 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot het drukpunt kort
omhoog :of omlaag ?aantippen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 1 km/hverhoogd of verlaagd.
XInstelling in stappen van 10 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot voorbij het druk-
punt kort omhoog- :of kort omlaagdruk-
ken ?.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 10 km/hverhoogd of ver-
laagd.
iDoor gas te geven wordt de TEMPOMAAT
niet uitgeschakeld. Als bij het inhalen kort
wordt geaccelereerd, stelt de TEMPOMAAT
na afloop weer de laatst opgeslagen snel-
heid in.
TEMPOMAAT uitschakelen
De TEMPOMAAT kan op meerdere manieren
worden uitgeschakeld:
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar voren B
aantippen.
of
XRemmen.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
van pijl Adrukken.
De variabele SPEEDTRONIC is geselec-
teerd. LIM-controlelampje ;in de TEM-
POMAAT-hendel brandt.
De TEMPOMAAT wordt automatisch uitge-
schakeld als:
Rde auto met de elektrische parkeerrem
wordt beveiligd
Rlangzamer dan 30 km/h wordt gereden
Rhet ESP®regelt of het ESP®wordt uitge-
schakeld
Rbij auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak tijdens het rijden de neutraalstand
langer dan zes seconden wordt ingescha-
keld of als het koppelingspedaal langer dan
zes seconden wordt ingedrukt
196 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Rbij auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak een te hoge versnelling wordt
ingeschakeld waardoor het motortoerental
te ver daalt
Rbij auto's met automatische transmissie de
transmissie tijdens het rijden in stand N
wordt gezet.
Als de TEMPOMAAT wordt uitgeschakeld
klinkt er een waarschuwingssignaal. Op het
multifunctioneel display verschijnt gedu-
rende circa vijf seconden de melding TEMPO‐TEMPO‐
MAT UitMAT Uit.
iAls de motor wordt afgezet, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
SPEEDTRONIC
Algemene aanwijzingen
De SPEEDTRONIC remt automatisch, opdat
de ingestelde snelheid niet wordt overschre-
den. Bij lange en steile afdalingen, in het bij-
zonder bij een zwaar beladen auto en bij het
rijden met een aanhangwagen, moet vroeg-
tijdig in een lagere versnelling worden
geschakeld. Bij auto's met automatische
transmissie moet daartoe van tevoren in het
handmatig schakelprogramma Mworden
geschakeld (Ypagina 179). Zo wordt gebruik-
gemaakt van de remwerking van de motor.
Daardoor wordt het remsysteem ontlast en
wordt voorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten. Moet er extra worden
geremd, dan het rempedaal niet continu
indrukken maar met intervallen.
De snelheid kan variabel of permanent wor-
den begrensd:
Rvariabel voor snelheidsbegrenzingen, bij-
voorbeeld in de bebouwde kom
Rpermanent voor langdurige snelheidsbe-
grenzingen, bijvoorbeeld voor het rijden
met winterbanden (Ypagina 199)
iDe door de snelheidsmeter aangegeven
snelheid kan in geringe mate afwijken van
de opgeslagen snelheidsbegrenzing.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De SPEEDTRONIC kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De SPEEDTRONIC kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
standigheden en de verkeerssituatie. De
SPEEDTRONIC is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de
veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
Bij het wisselen van bestuurder attenderen op
de opgeslagen snelheid.
Variabele SPEEDTRONIC
Algemene aanwijzingen
:Inschakelen of snelheid verhogen
;LIM-controlelampje
=Inschakelen met actuele of laatst opge-
slagen snelheid
?Inschakelen of snelheid verlagen
AOmschakelen tussen de TEMPOMAAT en
de variabele SPEEDTRONIC
BTEMPOMAAT uitschakelen
Met de TEMPOMAAT-hendel worden de TEM-
POMAAT of de DISTRONIC PLUS en de varia-
bele SPEEDTRONIC bediend.
Rijsystemen 197
Rijden en parkeren
Z
Het LIM-controlelampje in de TEMPOMAAT-
hendel geeft aan welk systeem is geselec-
teerd:
RLIM-controlelampje gedoofd: De TEMPO-
MAAT of de DISTRONIC PLUS is geselec-
teerd.
RLIM-controlelampje brandt: De variabele
SPEEDTRONIC is geselecteerd.
Bij draaiende motor kan met de TEMPOMAAT-
hendel elke snelheid tussen 30 km/h en de
technische maximumsnelheid worden inge-
steld. Als de ingestelde waarde van de per-
manente SPEEDTRONIC lager is, is deze
waarde maatgevend (Ypagina 199).
Variabele SPEEDTRONIC selecteren
XControleren of het LIM-controlelampje ;
brandt.
Zo ja, dan is de variabele SPEEDTRONIC al
ingeschakeld.
Zo nee, de TEMPOMAAT-hendel in de rich-
ting van pijl Adrukken.
Het LIM-controlelampje ;in de TEMPO-
MAAT-hendel brandt. De variabele SPEED-
TRONIC is geselecteerd.
Actuele snelheid opslaan
Bij draaiende motor kan met de TEMPOMAAT-
hendel elke snelheid vanaf 30 km/h worden
ingesteld.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort omhoog :of
omlaag ?aantippen.
De actuele snelheid wordt opgeslagen en
wordt als snelheidsbegrenzing op het mul-
tifunctioneel display weergegeven.
Snelheid opslaan of oproepen
GWAARSCHUWING
Als de opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en de actuele snelheid hoger is, remt de
auto af. Als de opgeslagen snelheid niet
bekend is, kan de auto onverwacht remmen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie in acht nemen voordat de
opgeslagen snelheid wordt opgeroepen. Als
de opgeslagen snelheid niet bekend is, de
gewenste snelheid nieuw invoeren.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken =.
Snelheid instellen
XInstelling in stappen van 10 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot voorbij het druk-
punt kort omhoog :voor een hogere snel-
heid of kort omlaag ?een lagere snelheid
drukken.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang over het
drukpunt drukken en ingedrukt houden, tot
de gewenste snelheid is ingesteld.
Omhoog :voor een hogere snelheid of
omlaag ?voor een lagere snelheid.
XInstelling in stappen van 1 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot het drukpunt kort
omhoog :voor een hogere snelheid of
kort omlaag ?een lagere snelheid aantip-
pen.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang tot het
drukpunt ingedrukt houden, tot de gewen-
ste snelheid is ingesteld. Omhoog :voor
een hogere snelheid of omlaag ?voor een
lagere snelheid.
SPEEDTRONIC passief schakelen
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het druk-
punt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de
SPEEDTRONIC passief geschakeld. Op het
multifunctioneel display verschijnt de mel-
ding SPEEDTRONIC passiefSPEEDTRONIC passief.
Zo kan de opgeslagen snelheid worden over-
schreden. De SPEEDTRONIC wordt weer
geactiveerd, als:
Rzonder kickdown langzamer wordt gereden
dan de opgeslagen snelheid
Reen nieuwe snelheid wordt ingesteld of
Rde laatst opgeslagen snelheid opnieuw
wordt opgeroepen.
198 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Op het multifunctioneel display dooft de mel-
ding SPEEDTRONIC passiefSPEEDTRONIC passief.
Variabele SPEEDTRONIC uitschakelen
De variabele SPEEDTRONIC kan niet door
remmen worden uitgeschakeld.
De variabele SPEEDTRONIC kan op meerdere
manieren worden uitgeschakeld
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar voren B
aantippen.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
van pijl Adrukken.
Het LIM-controlelampje ;in de TEMPO-
MAAT-hendel dooft. De variabele SPEED-
TRONIC is uitgeschakeld.
De TEMPOMAAT of de DISTRONIC PLUS is
geselecteerd.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als een te hoge versnelling wordt
ingeschakeld, waardoor het motortoerental
te sterk daalt, wordt de SPEEDTRONIC uitge-
schakeld.
iAls de motor wordt afgezet, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Permanente SPEEDTRONIC
Met de boordcomputer kan de snelheid per-
manent op een waarde tussen 160 km/h
(bijvoorbeeld voor het rijden met winterban-
den) en de topsnelheid worden begrensd
(Ypagina 255).
Kort voor het bereiken van de opgeslagen
snelheid verschijnt deze op het multifunctio-
neel display.
De permanente SPEEDTRONIC blijft ook bij
uitgeschakelde variabele SPEEDTRONIC
actief.
De opgeslagen snelheidsbegrenzing kan niet
worden overschreden, ook niet als het gas-
pedaal tot voorbij het drukpunt wordt inge-
drukt (kickdown).
DISTRONIC PLUS
Algemene aanwijzingen
De DISTRONIC PLUS regelt de snelheid en
ondersteunt de bestuurder bij het constant
houden van de afstand tot een voorligger. De
detectie van de voertuigen gebeurt met
behulp van de radarsensoren. De DISTRONIC
PLUS remt zelfstandig, om de ingestelde snel-
heid niet te overschrijden of om de tot een
voorligger ingestelde afstand aan te houden.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig
in een lagere versnelling worden geschakeld.
Hier vooral op letten als de auto beladen is. Zo
wordt gebruikgemaakt van de remwerking
van de motor. Daardoor wordt het remsys-
teem ontlast en wordt voorkomen dat de rem-
men oververhit raken en te snel slijten.
Als de DISTRONIC PLUS een gevaar van een
aanrijding heeft herkend, wordt u optisch en
akoestisch gewaarschuwd. Zonder ingrijpen
van u kan de DISTRONIC PLUS een aanrijding
niet voorkomen. In deze situatie klinkt een
onderbroken waarschuwingssignaal en gaat
afstandswaarschuwingslampje in het instru-
mentenpaneel branden. Direct remmen, om
de afstand tot de voorligger te vergroten, of
het obstakel ontwijken, als dit zonder gevaar
mogelijk is.
De DISTRONIC PLUS werkt in het snelheids-
bereik tussen 0 km/h en 200 km/h.
De DISTRONIC PLUS niet gebruiken als er op
steile hellingen wordt gereden.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De DISTRONIC PLUS reageert niet op:
Rpersonen of dieren
Rstilstaande obstakels op de weg, bijvoor-
beeld wachtende of geparkeerde auto's
Rtegemoetkomend verkeer en kruisend ver-
keer.
Daardoor kan de DISTRONIC PLUS in deze
situaties niet waarschuwen of ingrijpen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Rijsystemen 199
Rijden en parkeren
Z
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen.
GWAARSCHUWING
De DISTRONIC PLUS kan andere verkeers-
deelnemers en complexe verkeerssituaties
niet altijd ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan de DISTRONIC PLUS:
Ronterecht waarschuwen en vervolgens het
voertuig afremmen
Rniet waarschuwen of ingrijpen
Ronverwacht accelereren of remmen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Oplettend verder rijden en gereed zijn om te
remmen, in het bijzonder als de DISTRONIC
PLUS u waarschuwt.
GWAARSCHUWING
De DISTRONIC PLUS remt de auto met maxi-
maal 50% van de maximaal mogelijke vertra-
ging af. Wanneer deze vertraging niet vol-
doende is, waarschuwt de DISTRONIC PLUS u
optisch en akoestisch. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
In degelijke gevallen zelf remmen en proberen
uit te wijken.
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch.
Om schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat
De DISTRONIC PLUS kan het gevaar voor
ongevallen van een niet aangepaste rijstijl
niet verminderen en de natuurkundige gren-
zen niet verleggen. De DISTRONIC PLUS kan
geen rekening houden met de verkeers- en
weersomstandigheden en de verkeerssitua-
tie. De DISTRONIC PLUS is slechts een hulp-
middel. De bestuurder is zelf verantwoorde-
lijk voor de veilige afstand, de gereden snel-
heid, het tijdig remmen en het aanhouden van
de rijstrook.
De DISTRONIC PLUS niet gebruiken:
Rin verkeerssituaties die het rijden met een
constante snelheid niet mogelijk maken
(bijvoorbeeld veel verkeer of bochtige
wegen)
Rop gladde of glibberige wegen. De aange-
dreven wielen kunnen door remmen of
accelereren hun grip verliezen en de auto
kan in een slip raken
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw.
De DISTRONIC PLUS herkent mogelijk smalle
voorliggers niet, bijvoorbeeld motorfietsen en
voertuigen die niet recht voor de auto rijden.
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rsneeuw of zware regenval
Rstoring door anderen radarbronnen
Rsterke radarreflectie, bijvoorbeeld in par-
keergarages.
Als de DISTRONIC PLUS een voorligger niet
meer herkent, kan de DISTRONIC PLUS
onverwacht naar de opgeslagen snelheid
accelereren.
Deze snelheid kan:
Rop een voorsorteerstrook of een afbuig-
strook te hoog zijn
Rop de rechter rijstrook zo hoog zijn, dat
voertuigen op de linker rijstrook worden
ingehaald
Rop de linker rijstrook zo hoog zijn, dat voer-
tuigen op de rechter rijstrook worden inge-
haald.
Bij het wisselen van bestuurder attenderen op
de opgeslagen snelheid.
200 Rijsystemen
Rijden en parkeren
TEMPOMAAT-hendel
:Actuele of hogere snelheid opslaan
;Normafstand instellen
=LIM-controlelampje
?Actuele snelheid opslaan of de als laatste
opgeslagen snelheid oproepen
AActuele of lagere snelheid opslaan
BOmschakelen tussen de DISTRONIC
PLUS en de variabele SPEEDTRONIC
CDISTRONIC PLUS uitschakelen
Met de TEMPOMAAT-hendel worden de
DISTRONIC PLUS en de variabele SPEEDTRO-
NIC bediend.
Het LIM-controlelampje in de TEMPOMAAT-
hendel geeft aan welk systeem is geselec-
teerd:
RLIM-controlelampje gedoofd: De
DISTRONIC PLUS is geselecteerd.
RLIM-controlelampje brandt: De variabele
SPEEDTRONIC is geselecteerd.
DISTRONIC PLUS selecteren
XControleren of LIM-controlelampje =
gedoofd is.
Zo ja, dan is de DISTRONIC PLUS al gese-
lecteerd.
XZo nee, de TEMPOMAAT-hendel in de rich-
ting van pijl Bdrukken.
LIM-controlelampje =in de TEMPOMAAT-
hendel is gedoofd. De DISTRONIC PLUS is
geselecteerd.
DISTRONIC PLUS inschakelen
Inschakelvoorwaarden
Om de DISTRONIC PLUS te kunnen inscha-
kelen moet aan alle volgende inschakelvoor-
waarden zijn voldaan:
RDe motor moet gestart zijn. Eventueel kan
het tot twee minuten na het wegrijden
duren, voor de DISTRONIC PLUS bedrijfs-
klaar is.
RDe elektrische parkeerrem moet zijn vrij-
gezet.
RHet ESP®moet ingeschakeld zijn, maar
mag niet regelen.
RDe actieve parkeerassistent mag niet inge-
schakeld zijn.
RDe transmissie moet in stand Dstaan.
RHet bestuurdersportier moet gesloten zijn
als van stand Pnaar Dwordt geschakeld of
u moet de veiligheidsgordel omgespen.
RHet passagiersportier en de achterportie-
ren moeten gesloten zijn.
RDe functie DISTRONIC PLUS moet geselec-
teerd zijn met de TEMPOMAAT-hendel
(Ypagina 201).
Inschakelen
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken ?, omhoog :of omlaag Aaan-
tippen.
De DISTRONIC PLUS is ingeschakeld.
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang naar
boven :of naar beneden Agedrukt hou-
den, tot de gewenste snelheid is ingesteld.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De auto past de snelheid aan bij die van de
voorligger, tot maximaal de gewenste en
opgeslagen snelheid.
iAls het gaspedaal niet volledig wordt los-
gelaten, verschijnt op het multifunctioneel
display de melding DISTRONICDISTRONIC PLUSPLUS pas‐pas‐
siefsief. De afstand tot een langzamere voor-
ligger wordt dan niet ingesteld. Er wordt
gereden met de snelheid die u met de stand
van het gaspedaal aangeeft.
Rijsystemen 201
Rijden en parkeren
Z
De DISTRONIC PLUS kan ook worden inge-
schakeld als de auto stilstaat. De laagst
instelbare snelheid bedraagt 30 km/h.
Met DISTRONIC PLUS rijden
Wegrijden en rijden
De auto kan ook wegrijden, als deze voor een
niet herkend obstakel of schuin ten opzichte
van een andere auto staat. De auto remt in dat
geval niet zelfstandig. Zorg dat u altijd klaar
bent om te remmen.
Als er wordt geremd, wordt de DISTRONIC
PLUS uitgeschakeld, behalve als de auto stil-
staat.
XWegrijden met behulp van de
DISTRONIC PLUS: De voet van het rem-
pedaal nemen.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken ?.
of
XKort gas geven.
De auto rijdt weg en past de snelheid aan
de voorligger aan.
Als er geen voorligger wordt herkend, ver-
snelt de auto naar de opgeslagen snelheid.
Als er geen voorliggers zijn, werkt de
DISTRONIC PLUS op dezelfde wijze als de
TEMPOMAAT.
Als de DISTRONIC PLUS herkent dat de voor-
ligger langzamer rijdt, wordt de eigen auto
afgeremd. Zo wordt de door u gekozen
afstand aangehouden.
Als de DISTRONIC PLUS herkent dat de voor-
ligger sneller rijdt, wordt de auto geaccele-
reerd. De auto wordt maximaal naar de door u
opgeslagen snelheid geaccelereerd.
Rijprogramma kiezen
De DISTRONIC PLUS De DISTRONIC PLUS
ondersteunt een sportieve rijstijl als het rij-
programma S+ (alleen auto's in AMG-uitvoe-
ring), S(Ypagina 177) of handmatig schake-
len (Ypagina 179)is geselecteerd. Het acce-
lereren achter een voorligger of naar de opge-
slagen snelheid gebeurt dan merkbaar dyna-
mischer. Als het rijprogramma E(auto's in
AMG-uitvoering: C) is geselecteerd, accele-
reert de auto rustiger. Deze instelling wordt
geadviseerd voor stop-and-go-verkeer.
Veranderen van rijstrook
Wanneer u naar de inhaalstrook wilt wisselen,
ondersteunt de DISTRONIC PLUS u daarbij
wanneer:
Rsneller dan 70 km/h wordt gereden
Rde DISTRONIC PLUS de afstand tot een
voorligger vasthoudt
Rde betreffende richtingaanwijzer is inge-
schakeld
Rde DISTRONIC PLUS op dat moment geen
aanrijdingsgevaar herkent.
Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan
accelereert de auto. De acceleratie wordt
afgebroken, wanneer het veranderen van rij-
strook te lang duurt of de afstand tot de voor-
ligger te kort wordt.
Stoppen
GWAARSCHUWING
Als u de auto verlaat terwijl deze alleen door
de DISTRONIC PLUS wordt afgeremd, kan
deze wegrollen als:
Reen storing in het systeem of in de span-
ningsvoorziening optreedt
Rde DISTRONIC PLUS met de TEMPOMAAT-
hendel wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld
door een inzittende of van buiten de auto
Rer werkzaamheden aan de elektrische
installatie in de motorruimte, aan de accu of
aan de zekeringen worden uitgevoerd
Rde accukabels worden losgemaakt
Rgas wordt gegeven, bijvoorbeeld door een
inzittende.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De DISTRONIC PLUS altijd uitschakelen en de
auto tegen wegrollen beveiligen, voordat de
auto wordt verlaten.
Meer informatie over uitschakelen van de
DISTRONIC PLUS (Ypagina 204).
202 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Als de DISTRONIC PLUS herkent dat de voor-
ligger stopt, remt de eigen auto af tot stil-
stand.
Als de auto stilstaat, blijft deze stilstaan zon-
der dat de rem hoeft te worden ingedrukt.
iNa enige tijd wordt de elektrische par-
keerrem van de auto ingeschakeld om de
remmen te ontlasten.
iDe auto komt afhankelijk van de instelling
van de normafstand op een passende
afstand van de voorligger tot stilstand. De
normafstand wordt ingesteld via de draai-
knop in de TEMPOMAAT-hendel.
De transmissie wordt automatisch in stand P
gezet, wanneer bij ingeschakelde DISTRONIC
PLUS:
RDe veiligheidsgordel aan bestuurderszijde
niet in het gordelslot is gestoken en het
bestuurdersportier is geopend
Rde motor wordt afgezet, behalve als deze
door de ECO start-stop-functie wordt afge-
zet.
De elektrische parkeerrem zet de auto auto-
matisch vast, wanneer de auto stilstaat bij
ingeschakelde DISTRONIC PLUS:
Reen systeemstoring optreedt
Rde spanningsvoorziening niet voldoende is.
Bij een storing van de elektrische parkeerrem
kan bovendien de transmissie automatisch in
stand Pworden gezet.
Snelheid instellen
Het kan eventjes duren tot de auto tot de
ingestelde snelheid accelereert of afremt.
XDe TEMPOMAAT-hendel omhoog :druk-
ken voor een hogere snelheid of omlaag ;
voor een lagere snelheid.
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang ingedrukt
houden, tot de gewenste snelheid is
bereikt.
XDe TEMPOMAAT-hendel loslaten.
De nieuwe snelheid is nu opgeslagen. De
DISTRONIC PLUS is ingeschakeld en stelt
de nieuwe snelheid in.
XInstelling in stappen van 1 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot het drukpunt kort
omhoog :of omlaag ;aantippen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 1 km/h verhoogd of verlaagd.
XInstelling in stappen van 10 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot voorbij het druk-
punt kort omhoog- :of omlaagdruk-
ken ;.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 10 km/h verhoogd of ver-
laagd.
iDoor gas geven wordt de DISTRONIC
PLUS niet uitgeschakeld. Als bij het inhalen
kort gas wordt gegeven, stelt de
DISTRONIC PLUS na afloop weer de laatst
opgeslagen snelheid in.
Normafstand instellen
De normafstand voor de DISTRONIC PLUS
kan worden ingesteld door de tijd tussen een
en twee seconden te variëren. Hiermee wordt
de afstand ingesteld die de DISTRONIC PLUS
afhankelijk van de gereden snelheid ten
opzichte van de voorligger moet aanhouden.
De afstand kan op het multifunctioneel dis-
play worden afgelezen (Ypagina 205).
iDe wettelijk bepaalde minimumafstand
tot de voorligger moet worden aangehou-
den; dit controleren. De afstand tot de voor-
ligger zo nodig aanpassen.
Rijsystemen 203
Rijden en parkeren
Z
XVergroten: Draaiknop =in richting ;
draaien.
De DISTRONIC PLUS houdt een grotere
afstand ten opzichte van de voorligger aan.
XVerkleinen: Draaiknop =in richting :
draaien.
De DISTRONIC PLUS houdt een kleinere
afstand ten opzichte van de voorligger aan.
DISTRONIC PLUS uitschakelen
De DISTRONIC PLUS kan op meerdere manie-
ren worden uitgeschakeld:
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar voren :
aantippen.
of
XRemmen, behalve als de auto stilstaat.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
van pijl =drukken.
De variabele SPEEDTRONIC is geselec-
teerd. LIM-controlelampje ;in de TEM-
POMAAT-hendel brandt.
Als de DISTRONIC PLUS wordt uitgeschakeld,
verschijnt gedurende circa vijf seconden de
melding DISTRONIC PLUS UitDISTRONIC PLUS Uit.
iDe laatst opgeslagen snelheid blijft opge-
slagen tot de motor wordt afgezet. Door
gas geven wordt de DISTRONIC PLUS niet
uitgeschakeld.
De DISTRONIC PLUS wordt automatisch uit-
geschakeld als:
Rde elektrische parkeerrem wordt ingescha-
keld of de auto automatisch met de elek-
trische parkeerrem wordt beveiligd
Rhet ESP®regelt of het ESP®wordt uitge-
schakeld
Rde transmissie in stand P,Rof Nstaat
Ru voor het wegrijden de TEMPOMAAT-hen-
del naar u toe trekt en het passagierspor-
tier of een van de achterportieren geopend
is
Rde auto in een slip is geraakt
Rde actieve parkeerassistent wordt inge-
schakeld.
Als de DISTRONIC PLUS wordt uitgeschakeld
klinkt een waarschuwingssignaal. Op het mul-
tifunctioneel display verschijnt gedurende
circa 5 seconden de melding DISTRONICDISTRONIC
PLUS UitPLUS Uit.
DISTRONIC PLUS-meldingen in het
instrumentenpaneel
Meldingen in de snelheidsmeter
DISTRONIC PLUS-meldingen in de snelheidsmeter
(voorbeeld)
204 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Als de DISTRONIC PLUS wordt ingeschakeld
zonder dat een voorligger herkend is, branden
één of twee segmenten ;in de buurt van de
opgeslagen snelheid.
Als de DISTRONIC PLUS een voorligger her-
kent, gaan de segmenten ;van de snelheid
van de voorligger =tot aan de opgeslagen
snelheid :branden.
iDe in de snelheidsmeter aangegeven
snelheid kan door de constructie in geringe
mate afwijken van de via de DISTRONIC
PLUS opgeslagen snelheid.
Weergave bij uitgeschakelde DISTRONIC
PLUS
In het menu Assistentie (Ypagina 252) van
de boordcomputer kan de assistentieweer-
gave worden geselecteerd.
Assistentieweergave
:Voorligger, zodra herkend
;Afstandsschaal, actuele afstand ten
opzichte van voorligger
=Normafstand ten opzichte van voorligger,
instelbaar
?Eigen auto
XMet de boordcomputer de functie
AfstandsgrafiekAfstandsgrafiek selecteren
(Ypagina 252).
Weergave bij ingeschakelde DISTRONIC
PLUS
Bij het inschakelen van de DISTRONIC PLUS
wordt gedurende circa 5 seconden eerst de
opgeslagen snelheid weergegeven.
Assistentieweergave
:Voorligger, zodra herkend
;Normafstand ten opzichte van voorligger,
instelbaar
=Eigen auto
?DISTRONIC PLUS actief (tekst wordt
alleen weergegeven bij bediening van de
TEMPOMAAT-hendel)
XMet de boordcomputer de functie
AfstandsgrafiekAfstandsgrafiek selecteren
(Ypagina 252).
Tips voor rijden met de DISTRONIC
PLUS
Algemene aanwijzingen
Hierna wordt een aantal verkeerssituaties
beschreven waarbij u bijzonder oplettend
moet zijn. In dergelijke situaties zo nodig rem-
men. De DISTRONIC PLUS wordt dan uitge-
schakeld.
Bochten, in- en uitrijden van bochten
Rijsystemen 205
Rijden en parkeren
Z
De DISTRONIC PLUS kan bij bochten andere
voertuigen beperkt herkennen. De auto kan
dan onverwacht of te laat remmen.
Schuin achter elkaar rijden
Het is mogelijk dat de DISTRONIC PLUS
schuin voor u rijdende voorliggers niet her-
kent. De afstand ten opzichte van de voorlig-
ger wordt te gering.
Veranderen van rijstrook door andere
voertuigen
De DISTRONIC PLUS herkent het invoegende
voertuig nog niet. De afstand ten opzichte van
het invoegende voertuig wordt te gering.
Smalle voertuigen
De DISTRONIC herkent de voorligger aan de
rand van de weg niet doordat het voertuig te
smal is. De afstand ten opzichte van de voor-
ligger wordt te gering.
Obstakels en stilstaande voertuigen
De DISTRONIC PLUS remt niet bij obstakels
of stilstaande voertuigen. Als het herkende
voertuig bijvoorbeeld afslaat en verderop een
obstakel of voertuig staat, remt de
DISTRONIC PLUS de auto niet af.
Kruisende voertuigen
206 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De DISTRONIC PLUS kan kruisende voertui-
gen abusievelijk herkennen. Als de
DISTRONIC PLUS, bijvoorbeeld bij een ver-
keerslicht met kruisend verkeer wordt inge-
schakeld, kan de auto onbedoeld wegrijden.
HOLD-functie
Algemene aanwijzingen
De HOLD-functie ondersteunt u naar wens
bij:
Rhet wegrijden, in het bijzonder op een hel-
ling
Rhet manoeuvreren op een helling
Rhet wachten in het verkeer.
De auto wordt op zijn plaats gehouden zonder
dat u het rempedaal hoeft te bedienen.
Als er om weg te rijden gas wordt gegeven,
wordt de remwerking opgeheven en de
HOLD-functie uitgeschakeld.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als u de auto verlaat terwijl deze alleen door
de HOLD-functie wordt afgeremd, kan deze
wegrollen als:
Reen storing in het systeem of in de span-
ningsvoorziening optreedt
Rde HOLD-functie door bediening van het
gaspedaal of het rempedaal wordt uitge-
schakeld, bijvoorbeeld door een van de
inzittenden
Rer werkzaamheden aan de elektrische
installatie in de motorruimte, aan de accu of
aan de zekeringen worden uitgevoerd
Rde accukabels worden losgemaakt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De HOLD-functie altijd uitschakelen en de
auto tegen wegrollen beveiligen, voordat de
auto wordt verlaten.
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch.
Om schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat
De HOLD-functie uitschakelen
(Ypagina 208).
Inschakelvoorwaarden
De HOLD-functie kan worden ingeschakeld
als:
Rde auto stilstaat
Rde motor draait of door de ECO start-stop-
functie is afgezet
Rhet bestuurdersportier gesloten is of u de
gordel draagt
Rde elektrische parkeerrem vrijgezet is
Rde DISTRONIC PLUS uitgeschakeld is
Rbij auto's met automatische transmissie de
transmissiestand D,Rof Nis ingeschakeld.
HOLD-functie inschakelen
XAan de inschakelvoorwaarden moet vol-
daan zijn; dit controleren.
XHet rempedaal indrukken.
XHet rempedaal snel verder indrukken, tot
de melding :op het multifunctioneel dis-
play verschijnt.
De HOLD-functie is ingeschakeld. Het rem-
pedaal kan worden losgelaten.
iAls de HOLD-functie bij de eerste keer
indrukken van het rempedaal niet is inge-
Rijsystemen 207
Rijden en parkeren
Z
schakeld, kort wachten en het opnieuw
proberen.
HOLD-functie uitschakelen
De HOLD-functie wordt uitgeschakeld, als:
Rgas wordt gegeven. Bij auto's met automa-
tische transmissie alleen als de transmissie
in stand Dof Rstaat
Rde transmissie bij auto's met automatische
transmissie in stand Pstaat
Rhet rempedaal opnieuw met een bepaalde
kracht wordt ingedrukt tot de melding :
op het multifunctioneel display verdwijnt
Rde DISTRONIC PLUS wordt ingeschakeld
Rde auto met de elektrische parkeerrem
wordt beveiligd.
iNa enige tijd wordt de elektrische par-
keerrem van de auto ingeschakeld om de
remmen te ontlasten.
Auto's met automatische transmissie
De transmissie wordt automatisch in stand P
gezet, wanneer bij ingeschakelde HOLD-func-
tie:
RDe veiligheidsgordel aan bestuurderszijde
niet in het gordelslot is gestoken en het
bestuurdersportier is geopend
Rde motor wordt afgezet, behalve als deze
door de ECO start-stop-functie wordt afge-
zet.
De elektrische parkeerrem wordt automa-
tisch ingeschakeld bij stilstand met ingescha-
kelde HOLD-functie
Reen systeemstoring optreedt
Rde spanningsvoorziening niet voldoende is.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak
De elektrische parkeerrem wordt automa-
tisch ingeschakeld als met ingeschakelde
HOLD-functie
RDe veiligheidsgordel aan bestuurderszijde
niet in het gordelslot is gestoken en het
bestuurdersportier is geopend
Rde motor wordt afgezet, behalve als deze
door de ECO start-stop-functie wordt afge-
zet
Reen systeemstoring optreedt
Rde spanningsvoorziening niet voldoende is.
Op het multifunctioneel display kan boven-
dien de melding DirectDirect remmenremmen verschijnen.
XDirect stevig de rem indrukken tot de waar-
schuwingsmelding van het multifunctio-
neel display verdwijnt.
De HOLD-functie wordt uitgeschakeld.
Er klinkt een regelmatig geluidssignaal als bij
ingeschakelde HOLD-functie de motor wordt
afgezet, de veiligheidsgordel wordt losge-
maakt en het bestuurdersportier wordt
geopend. Het geluidssignaal attendeert u op
de nog ingeschakelde HOLD-functie. Als
wordt geprobeerd om de auto te vergrende-
len, wordt het geluidssignaal luider. De auto
kan niet worden vergrendeld, tot u de HOLD-
functie hebt uitgeschakeld.
iNa het afzetten van de motor kan deze
pas weer worden gestart, als u de HOLD-
functie hebt uitgeschakeld.
Wegrijassistent (behalve Mercedes-
AMG auto's)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer de wegrijassistent wordt gebruikt,
kan één van de wielen doordraaien en kan de
auto uitbreken. Als het ESP®uitgeschakeld is,
is er een verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen! Er mogen zich geen personen of
208 Rijsystemen
Rijden en parkeren
voorwerpen in de omgeving van de auto bevin-
den; dit controleren.
De wegrijassistent biedt een optimale acce-
leratie vanuit stilstand. Voorwaarden daar-
voor zijn een overeenkomstig stroef wegdek
en een correcte toestand van de auto en de
banden.
De wegrijassistent niet op de openbare weg
activeren.
De veiligheidsvoorschriften van de rijveilig-
heidssystemen in acht nemen (Ypagina 69).
Beslist de veiligheidsvoorschriften en de
informatie over het onderwerp ESP®lezen
(Ypagina 73).
Wegrijassistent activeren
XHet ESP®uitschakelen (Ypagina 252).
XHet stuurwiel in de rechtuitstand zetten.
XMet de linkervoet het rempedaal krachtig
indrukken en ingedrukt houden.
XDe transmissie in stand Dzetten.
XMet de Dynamic Select toets het rijpro-
gramma Sselecteren (Ypagina 168).
XHet gaspedaal tijdig en volledig indrukken.
XDe voet van het rempedaal nemen, daarbij
het gaspedaal ingedrukt houden.
De auto rijdt met maximale acceleratie
weg.
iHet ESP®inschakelen, zodra het accele-
reren beëindigd is. Anders wordt de auto
niet door het ESP®gestabiliseerd als de
auto in een slip raakt of er een wiel door-
draait.
Wegrijassistent afbreken
XDe voet van het gaspedaal nemen.
XHet ESP®weer inschakelen.
RACE START (auto's in AMG-uitvoe-
ring)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iDe RACE START mag niet bij normaal weg-
gebruik worden gebruikt. De RACE START
mag alleen op afgesloten circuits, buiten
het publieke verkeer, worden geactiveerd
en gebruikt.
iRACE START is er alleen voor Mercedes-
AMG auto's.
GWAARSCHUWING
Als de RACE START wordt gebruikt, kan één
van de wielen doordraaien en kan de auto uit-
breken. Afhankelijk van de ingestelde modus
van het ESP®, is er verhoogd slipgevaar en
gevaar voor ongevallen! Er mogen zich geen
personen of voorwerpen in de omgeving van
de auto bevinden; dit controleren.
De RACE START biedt een optimale accelera-
tie vanuit stilstand. Voorwaarden daarvoor
zijn een overeenkomstig stroef wegdek en
een correcte toestand van de auto en de ban-
den.
iDe veiligheidsvoorschriften van de rijvei-
ligheidssystemen in acht nemen
(Ypagina 69).
Beslist de veiligheidsvoorschriften en de
informatie over het onderwerp ESP®lezen
(Ypagina 73).
Voorwaarden voor de activering
De RACE START kan worden geactiveerd als:
Rde portieren, de motorkap en de achterklep
gesloten zijn
Rde motor draait en de transmissie, de kop-
peling van de vierwielaandrijving en de
motor op bedrijfstemperatuur zijn
Rhet stuurwiel in de rechtuitstand staat
Rde auto stilstaat en de rem ingedrukt is (lin-
kervoet)
Rijsystemen 209
Rijden en parkeren
Z
Rals de transmissie in stand Dstaat
Reen van de rijprogramma's S,S+ of RACE
geselecteerd is (Ypagina 169).
RACE START activeren
XMet de linkervoet het rempedaal indrukken
en ingedrukt houden.
XAan beide stuurwielschakelpaddels trek-
ken en deze vasthouden.
XOp het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START bevestigen:RACE START bevestigen:
Paddle UP afbreken: Paddle DOWNPaddle UP afbreken: Paddle DOWN.
XBeide stuurwielschakelpaddels loslaten.
iAls de voorwaarden voor de activering
niet meer gelden, wordt RACE START afge-
broken. Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding RACE START nietRACE START niet
mogelijk zie handleidingmogelijk zie handleiding.
XOm af te breken: Aan de linker stuurwiel-
schakelpaddel trekken (Ypagina 179).
of
XOm te bevestigen: Aan de rechter stuur-
wielschakelpaddel trekken (Ypagina 179).
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START beschikbaarRACE START beschikbaar
Gaspedaal bedienenGaspedaal bedienen.
iWanneer het gaspedaal niet binnen
enkele seconden helemaal wordt inge-
drukt, wordt de RACE START afgebroken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START afgebrokenRACE START afgebroken.
XHet gaspedaal volledig indrukken.
Het motortoerental wordt hoger.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACERACE STARTSTART OmOm tete startenstarten
rem loslatenrem loslaten.
iWanneer het rempedaal niet na korte tijd
wordt losgelaten, wordt de RACE START
afgebroken. Op het multifunctioneel dis-
play verschijnt de melding RACE STARTRACE START
afgebrokenafgebroken.
XDe voet van het rempedaal nemen, daarbij
het gaspedaal ingedrukt houden.
De auto rijdt met maximale acceleratie
weg.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START actiefRACE START actief.
RACE START wordt beëindigd zodra een snel-
heid van circa 50 km/h is bereikt.
Wanneer tijdens de RACE START het gaspe-
daal wordt losgelaten of niet meer aan de
voorwaarden voor de activering wordt vol-
daan, eindigt de RACE START direct. Op het
multifunctioneel display verschijnt de mel-
ding RACE START niet mogelijkRACE START niet mogelijk of RACERACE
START afgebrokenSTART afgebroken.
iDe RACE START is na kort op elkaar her-
haaldelijk gebruik pas weer na een
bepaalde afstand beschikbaar.
AMG RIDE CONTROL
Algemene aanwijzingen
Het elektronisch geregeld dempingssysteem
werkt continu. Daardoor worden de rijveilig-
heid en het rijcomfort verbeterd.
De instelling van de demping wordt voor elk
wiel afzonderlijk geregeld en is afhankelijk
van:
Rde rijstijl, bijvoorbeeld sportief
Rde staat van het wegdek, bijvoorbeeld onef-
fenheden
Ruw individuele selectie "Sport" of "Com-
fort".
De afstelling van het onderstel wordt gere-
geld met de betreffende toets in de midden-
console.
iDe afstelling kan ook worden geregeld
met de AMG-DYNAMIC SELECT-controller
(Ypagina 169).
Als het contact korter dan vier uur uitgescha-
keld was, is het laatst geselecteerde rijpro-
210 Rijsystemen
Rijden en parkeren
gramma actief als de motor weer wordt
gestart. Als het contact langer dan vier uur
uitgeschakeld was, is de instelling "Comfort"
actief als de motor weer wordt gestart.
Instelling "Sport"
In de rijmodus "Sport" zorgt de hardere
onderstelinstelling voor een beter contact
met het wegdek. Deze modus kiezen bij een
vlotte rijstijl, bijvoorbeeld op een bochtige
provinciale weg.
XDe toets :eenmaal indrukken.
Controlelampje ;gaat branden. De instel-
ling "Sport" is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AMG Ride Control SPORTAMG Ride Control SPORT.
Afstelling "Comfort"
In de rijmodus "Comfort" wordt het rijgedrag
van de auto comfortabeler. Deze modus kie-
zen als u liever een comfortabele rijstijl heeft,
maar ook bij vlot rijden op een weg zonder
bochten, bijvoorbeeld een rechte autosnel-
weg.
XToets :opnieuw indrukken, zodat contro-
lelampje ;dooft.
De afstelling "Comfort" is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AMG Ride Control COMFORTAMG Ride Control COMFORT.
4MATIC
!De auto mag nooit worden gesleept met
slechts een opgetilde as. Hierdoor kan het
achterasdifferentieel worden beschadigd.
Dergelijke schade wordt niet door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor
gebreken gedekt. Alle wielen moeten op de
weg staan of volledig opgetakeld zijn. De
aanwijzingen bij het slepen van de auto met
alle wielen op de grond in acht nemen.
Als een aangedreven wiel vanwege een te
geringe grip doordraait verbetert de 4MATIC
samen met het ESP®de grip van de auto.
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen bij
een niet aangepaste rijstijl niet verminderen
en de natuurkundige grenzen niet verleggen.
De 4MATIC kan geen rekening houden met de
verkeers- en weersomstandigheden en de
verkeerssituatie. De 4MATIC is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoor-
delijk voor de veilige afstand, de gereden
snelheid, het tijdig remmen en het aanhouden
van de rijstrook.
Als één aangedreven wiel wegens een te
geringe grip doordraait:
RBij het wegrijden het gaspedaal slechts zo
ver indrukken als nodig is.
RTijdens het rijden minder gas geven.
iAlleen als bij een winterse staat van het
wegdek winterbanden (M+S-banden) wor-
den gebruikt, zo nodig met sneeuwkettin-
gen, wordt de maximale werking van de
4MATIC bereikt.
Onderstel met adaptieve instelbare
demping
Algemene aanwijzingen
Het onderstel met adaptieve instelbare dem-
ping zorgt voor een verbeterd rijcomfort en
regelt continu de afstelling van de dempers.
De dempingskarakteristiek wordt aan de
actuele bedrijfsomstandigheden en rijtoe-
stand aangepast.
Rijsystemen 211
Rijden en parkeren
Z
De instelling van de demping wordt voor elk
wiel afzonderlijk geregeld en is afhankelijk
van:
Rde rijstijl, bijvoorbeeld sportief
Rde staat van het wegdek
Rde selectie van het rijprogramma
Rhet ingestelde niveau
Het rijprogramma kan met de DYNAMIC
SELECT toets (Ypagina 168) worden inge-
steld.
Afstelling Comfort selecteren
In het rijprogramma Comfort wordt het rij-
gedrag van de auto comfortabeler. Dit rijpro-
gramma selecteren wanneer u de voorkeur
geeft aan een comfortabele onderstelinstel-
ling. Het rijprogramma Comfort kunt u ook
kiezen als vlot wordt gereden op een weg
zonder bochten, bijvoorbeeld de snelweg.
XDe DYNAMIC SELECT toets :
(Ypagina 168) zo vaak indrukken, tot het
rijprogramma Comfort geselecteerd is.
Afstelling Sport selecteren
In het rijprogramma Sport zorgt de hardere
onderstelinstelling voor een nog beter con-
tact met het wegdek. Dit rijprogramma kiezen
bij een vlotte rijstijl, bijvoorbeeld op een
bochtige provinciale weg.
XDe DYNAMIC SELECT toets :
(Ypagina 168) zo vaak indrukken, tot het
rijprogramma Sport geselecteerd is.
PARKTRONIC
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De PARKTRONIC is een elektronische par-
keerhulp met ultrasone sensoren. Het
bewaakt met behulp van zes sensoren in de
voorbumper en zes sensoren in de achter-
bumper de omgeving van de auto. De PARK-
TRONIC geeft de afstand tussen de auto en
een obstakel optisch en akoestisch aan.
De PARKTRONIC is slechts een hulpmiddel.
De camera kan uw waarneming van de directe
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft
te allen tijde verantwoordelijk voor het veilig
manoeuvreren en parkeren. Bij het manoeu-
vreren, in- en uitparkeren mogen zich geen
personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit controle-
ren.
!Bij het inparkeren in het bijzonder op
obstakels letten die zich onder of boven de
sensoren bevinden, bijvoorbeeld bloem-
bakken of aanhangwagendissels. De PARK-
TRONIC herkent dergelijke voorwerpen
niet van dichtbij. De auto of het object kan
dan worden beschadigd.
Sneeuw en voorwerpen die ultrasoongol-
ven absorberen worden mogelijk niet her-
kend door de sensoren.
Ultrasone bronnen zoals een wasstraat, de
luchtdrukremsystemen van vrachtwagens
of een persluchthamer kunnen de PARK-
TRONIC storen.
In onregelmatig terrein functioneert de
PARKTRONIC eventueel niet correct.
!Als de trekhaak niet wordt gebruikt, de
kogelkop inklappen. De minimumherken-
ningsafstand van de PARKTRONIC tot een
obstakel geldt vanaf de bumper en niet
vanaf de kogelkop.
De PARKTRONIC is automatisch geactiveerd,
wanneer:
Rhet contact wordt ingeschakeld
Rde transmissie bij auto's met automatische
transmissie in stand D,Rof Nwordt gezet
Rde elektrische parkeerrem wordt vrijgezet.
Bij snelheden boven 18 km/h wordt de PARK-
TRONIC uitgeschakeld. Bij lagere snelheden
wordt de PARKTRONIC weer ingeschakeld.
Als de elektrische verbinding tussen de auto
en aanhangwagen is aangesloten, is de PARK-
TRONIC voor de achterzijde uitgeschakeld.
212 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Bereik van de sensoren
Algemene aanwijzingen
De PARKTRONIC houdt geen rekening met
obstakels, die zich:
Ronder het herkenningsgebied bevinden, bij-
voorbeeld personen, dieren of voorwerpen
Rboven het herkenningsgebied bevinden,
bijvoorbeeld uitstekende lading, overhan-
gen of laadplatforms van bedrijfswagens.
:Sensoren in de voorbumper, links (voor-
beeld)
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of
natte sneeuw. Anders kunnen ze niet correct
functioneren. Daarom moeten de sensoren
regelmatig worden gereinigd; hierbij ervoor
zorgen dat er geen krassen of beschadigingen
op de sensoren ontstaan (Ypagina 341).
de actieradius
Sensoren aan voorzijde
Midden Circa 100 cm
Hoeken Circa 60 cm
Sensoren aan achterzijde
Midden Circa 120 cm
Hoeken Circa 80 cm
Minimumafstand
Midden Circa 20 cm
Hoeken Circa 20 cm
Als zich binnen deze afstand een object
bevindt, gaan de betreffende waarschuwings-
displays branden en klinkt er een waarschu-
wingssignaal. Als de minimumafstand wordt
overschreden, wordt de afstand eventueel
niet meer aangegeven.
Rijsystemen 213
Rijden en parkeren
Z
Waarschuwingsmeldingen
:Segmenten linkerzijde van de auto
;Segmenten rechterzijde van de auto
=Segmenten meetgereedheid
De afstand tussen sensor en obstakel wordt
door waarschuwingsdisplays aangegeven.
Het waarschuwingsdisplay voor de voorzijde
bevindt zich in het dashboard, boven de mid-
delste ventilatieroosters. Het waarschu-
wingsdisplay voor de achterzijde bevindt zich
in de hemelbekleding achterin.
De waarschuwingsdisplays bestaan voor elke
zijde van de auto uit vijf gele en twee rode
segmenten. Branden de gele segmenten van
de meetgereedheid =dan is de PARKTRO-
NIC klaar voor gebruik.
De versnellingshendelstand of de geselec-
teerde stand van de automatische transmis-
sie en de rolrichting van de auto bepalen
welke waarschuwingsmelding actief is als de
motor draait.
Handgeschakelde versnellingsbak:
Versnellingshen-
delstand
Waarschuwings-
display
Vooruitversnel-
ling
of
Neutraalstand
Voorzijde actief
Achteruitversnel-
ling of de auto rolt
achteruit
Achter- en voorzijde
actief
Automatische transmissie:
Transmissiestand Waarschuwings-
display
DVoorzijde actief
R,Nof de auto rolt
achteruit
Achter- en voorzijde
actief
PGeen van beide zij-
den actief
Als de auto een obstakel nadert, worden
afhankelijk van de afstand ten opzichte van
het obstakel één of meerdere segmenten ver-
licht.
Vanaf het:
Rzesde segment is er gedurende circa twee
seconden een onderbroken waarschu-
wingssignaal hoorbaar
Rzevende segment is er gedurende circa
twee seconden een waarschuwingssignaal
hoorbaar. De minimumafstand is bereikt.
PARKTRONIC uit- of inschakelen
:Controlelampje
;PARKTRONIC uit- of inschakelen
Als controlelampje :brandt, is de PARK-
TRONIC uitgeschakeld.
iDe PARKTRONIC wordt automatisch inge-
schakeld, als de sleutel in het contactslot in
stand 2wordt gedraaid.
214 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Problemen met PARKTRONIC
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Alleen de rode segmen-
ten van de waarschu-
wingsdisplays van de
PARKTRONIC branden.
Tevens is gedurende
circa twee seconden
een waarschuwingssig-
naal hoorbaar.
De PARKTRONIC wordt
vervolgens uitgescha-
keld en het controle-
lampje in de PARKTRO-
NIC-toets gaat bran-
den.
De PARKTRONIC vertoont een storing en is uitgeschakeld.
XBij voortdurende problemen de PARKTRONIC bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
Alleen de rode segmen-
ten van de waarschu-
wingsdisplays van de
PARKTRONIC branden.
De PARKTRONIC wordt
vervolgens uitgescha-
keld.
De sensoren van de PARKTRONIC zijn vervuild of beschadigd.
XDe sensoren van de PARKTRONIC reinigen (Ypagina 341).
XHet contact weer inschakelen.
Mogelijkerwijs veroorzaakt een andere radiografische of ultrasone
bron een storing.
XErgens anders de werking van de PARKTRONIC controleren.
Actieve parkeerassistent
Algemene aanwijzingen
De actieve parkeerassistent is een elektroni-
sche parkeerhulp met ultrasone sensoren.
Daarbij wordt de ruimte aan beide zijden van
de auto gemeten. Een parkeersymbool geeft
een geschikte parkeerplaats aan. Bij het in-
en uitparkeren kunt u in dat geval door een
actieve stuur- en remingreep worden onder-
steund. Daarnaast kunt u nog beschikken
over de PARKTRONIC (Ypagina 212).
iDe actieve remingreep is alleen beschik-
baar bij auto's met automatische transmis-
sie.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De actieve parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder moet altijd zelf
goed op de directe omgeving blijven letten.
De bestuurder blijft te allen tijde verantwoor-
delijk voor het veilig manoeuvreren en parke-
ren. Er mogen zich geen personen, dieren of
voorwerpen in het manoeuvreergebied van de
auto bevinden; dit controleren.
Als de PARKTRONIC is uitgeschakeld, is ook
de actieve parkeerassistent niet beschikbaar.
GWAARSCHUWING
De auto beweegt bij het in- en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen. Daardoor kunt u in botsing komen
met andere weggebruikers. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Rijsystemen 215
Rijden en parkeren
Z
Op de andere verkeersdeelnemers letten.
Eventueel stoppen of de parkeerprocedure
met de actieve parkeerassistent afbreken.
!Indien niet vermijdbaar onder een rechte
hoek en langzaam over obstakels zoals
stoepranden rijden. Anders kunnen velgen
en banden worden beschadigd.
De actieve parkeerassistent kan mogelijk ook
parkeerplaatsen weergeven, die niet voor
parkeren geschikt zijn, bijvoorbeeld:
Rbij een parkeer- of stopverbod
Rvoor in- en uitritten of in- en uitgangen
Rop ongeschikte ondergrond.
Parkeeraanwijzingen:
RIn smalle straten zo dicht mogelijk langs de
parkeerplaats rijden.
RParkeerplaatsen die vuil of begroeid zijn,
worden mogelijkerwijs niet herkend of niet
correct gemeten.
RParkeerplaatsen vóór geparkeerde aan-
hangwagens, waarvan de aanhangwagen-
dissel over de rand van de parkeerplaats
steekt, worden mogelijkerwijs niet als par-
keerplaats herkend of niet correct geme-
ten.
RSneeuw of zware regenval kunnen ertoe
leiden dat de afmetingen van de parkeer-
plaats niet nauwkeurig worden bepaald.
RTijdens het inparkeren ook de waarschu-
wingsmeldingen van de PARKTRONIC
(Ypagina 214) in acht nemen.
RU kunt op elk moment correcties aanbren-
gen tijdens het parkeren, de actieve par-
keerassistent wordt in dat geval uitgescha-
keld.
RAls u een last moet vervoeren die voorbij de
auto uitsteekt, mag de actieve parkeeras-
sistent niet worden gebruikt.
RDe actieve parkeerassistent niet gebruiken
als sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
RAltijd zorg dragen voor een correcte ban-
denspanning. Deze is van invloed op het
parkeergedrag van de auto.
De actieve parkeerassistent gebruiken voor
parkeerplaatsen die:
Rparallel aan of dwars op de rijrichting liggen
Rzich in rechte straten bevinden, dus niet in
bochten
Rop dezelfde hoogte liggen als de straat, dus
bijvoorbeeld niet op de stoep liggen.
Bij auto's met uitgeklapte trekhaak neemt de
minimumlengte voor parkeerplaatsen iets
toe.
Als er een aanhangwagen aan uw auto is aan-
gekoppeld, mag de actieve parkeerassistent
niet worden gebruikt. Als de elektrische ver-
binding tussen de auto en aanhangwagen is
aangesloten, is de actieve parkeerassistent
niet beschikbaar. De PARKTRONIC is voor de
achterzijde uitgeschakeld.
Parkeerplaats herkennen
Voorwerpen die zich boven het herkennings-
gebied van de actieve parkeerassistent bevin-
den, kunnen bij het opmeten van de parkeer-
plaats niet worden herkend. Hiermee wordt
daarom ook geen rekening gehouden bij het
berekenen van de parkeerprocedure. Dit
geldt bijvoorbeeld voor uitstekende lading,
overhangen of laadplatforms van vrachtwa-
gens.
GWAARSCHUWING
Als zich objecten boven het herkenningsge-
bied bevinden, kan:
Rde actieve parkeerassistent te vroeg instu-
ren
Rde auto niet afremmen en stoppen voor
deze objecten.
Daardoor kunt u een aanrijding veroorzaken.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Als zich objecten boven het herkenningsge-
bied bevinden, stoppen en de actieve par-
keerassistent uitschakelen.
Meer informatie over het herkenningsgebied
(Ypagina 213).
216 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De actieve parkeerassistent biedt bij parkeer-
plaatsen dwars op de rijrichting geen onder-
steuning, als:
Rer twee parkeerplaatsen direct naast
elkaar liggen
Rde parkeerplaats zich direct naast een lage
begrenzing bevindt, bijvoorbeeld een lage
stoeprand
Rvooruit wordt ingeparkeerd.
De actieve parkeerassistent biedt bij parkeer-
plaatsen parallel aan of dwars op de rijrichting
geen ondersteuning, als:
Rde parkeerplaats op de stoep ligt
Rde parkeerplaats voor het systeem geblok-
keerd lijkt, bijvoorbeeld door bladeren of
gras met gaatstenen
Rhet oppervlak dat de auto nodig heeft om te
manoeuvreren te klein is
Rde parkeerplaats door een obstakel bij-
voorbeeld een boom, paal of aanhangwa-
gen, wordt begrensd.
Parkeersymbool (voorbeeld)
:Gevonden parkeerplaats links
;Parkeersymbool
=Gevonden parkeerplaats rechts
De actieve parkeerassistent is automatisch
ingeschakeld bij het vooruitrijden. Het sys-
teem werkt tot een snelheid van circa
35 km/h. Het zoekt en meet daarbij zelfstan-
dig aanwezige parkeerplaatsen aan beide zij-
den van de auto.
Om ervoor te zorgen dat een parkeerplaats
door de actieve parkeerassistent wordt her-
kend, moet de parkeerplaats:
Rparallel aan of dwars op de rijrichting liggen
Rals deze parallel aan de rijrichting ligt ten
minste 1,5 m breed zijn
Rals deze parallel aan de rijrichting ligt ten
minste 1,0 m langer zijn dan de auto
Rals deze dwars op de rijrichting ligt ten min-
ste 1,0 m breder zijn dan de auto.
iEraan denken dat de actieve parkeeras-
sistent bij parkeerplaatsen die dwars op de
rijrichting liggen niet de diepte van de par-
keerplaats kan meten. U moet zelf beoor-
delen of uw auto in de parkeerplaats past.
Bij een snelheid beneden 30 km/h verschijnt
parkeersymbool ;in het instrumentenpa-
neel als statusindicatie. Als een parkeer-
plaats is herkend, wordt bovendien een pijl
naar rechts of links weergegeven. De actieve
parkeerassistent geeft standaard alleen par-
keerplaatsen aan de passagierszijde aan. De
parkeerplaatsen aan de bestuurderszijde
worden weergegeven zodra de richtingaan-
wijzer aan bestuurderszijde wordt ingescha-
keld. Als u aan bestuurderszijde wilt inparke-
ren, moet deze ingeschakeld blijven, totdat
het gebruik van de actieve parkeerassistent
met de toets aop het multifunctioneel
stuurwiel is bevestigd. Het systeem analy-
seert automatisch of het een parkeerplaats
parallel aan of dwars op de rijrichting betreft.
Een parkeerplaats wordt tijdens het voorbij
rijden weergegeven, tot de auto circa 15 m
van de parkeerplaats verwijderd is.
Parkeren
GWAARSCHUWING
Als u de auto verlaat terwijl deze alleen door
de actieve parkeerassistent wordt afgeremd,
kan deze wegrollen als:
Reen storing in het systeem of in de span-
ningsvoorziening optreedt
Rer werkzaamheden aan de elektrische
installatie in de motorruimte, aan de accu of
aan de zekeringen worden uitgevoerd
Rde accukabels worden losgemaakt
Rgas wordt gegeven, bijvoorbeeld door een
inzittende.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Rijsystemen 217
Rijden en parkeren
Z
De auto altijd beveiligen tegen wegrollen,
voordat deze wordt verlaten.
iAuto's met automatische transmissie:
Als de PARKTRONIC obstakels herkent,
remt de actieve parkeerassistent bij het
inparkeren zelfstandig af. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk voor het tijdig rem-
men.
XDe auto tot stilstand brengen zolang de
gewenste parkeerplaats door het parkeer-
symbool in het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: De achteruitversnelling inscha-
kelen.
Auto's met automatische transmissie:
De transmissie in stand Rzetten.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassist. starten?Parkeerassist. starten?
Ja: OKJa: OK Nee:Nee:%.
XProcedure afbreken: De toets %in het
multifunctioneel stuurwiel indrukken of
wegrijden.
of
XMet ondersteuning van de actieve par-
keerassistent parkeren: De toets ain
het multifunctioneel stuurwiel indrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassistent actiefParkeerassistent actief
Gas geven en remmenLetten op omge‐Gas geven en remmenLetten op omge‐
vingving.
XHet multifunctioneel stuurwiel loslaten.
XAchteruitrijden en hierbij altijd klaar zijn om
direct te kunnen remmen. Bij het achter-
uitrijden circa 10 km/h of langzamer rij-
den. Anders wordt de actieve parkeeras-
sistent afgebroken.
Auto's met automatische transmissie:
De actieve parkeerassistent remt de auto
af tot stilstand zodra de achterste begren-
zing van de parkeerplaats wordt benaderd.
In kleine parkeerplaatsen kan het nu nodig
zijn te manoeuvreren.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Stoppen, uiterlijk zodra het
ononderbroken waarschuwingssignaal van
de PARKTRONIC klinkt.
In kleine parkeerplaatsen kan het nu nodig
zijn te manoeuvreren.
Auto's met automatische transmissie: Op
het multifunctioneel display verschijnt de
melding Parkeerassistent actiefParkeerassistent actief
Selecteer schakelstand DSelecteer schakelstand D Letten opLetten op
omgevingomgeving.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding ParkeerassistentParkeerassistent
actief Vooruitversnelling inschake‐actief Vooruitversnelling inschake‐
lenlen Letten op omgevingLetten op omgeving.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als de auto stilstaat de eerste
versnelling inschakelen.
Auto's met automatische transmissie:
Als de auto stilstaat de transmissie in stand
Dzetten.
De actieve parkeerassistent stuurt direct in
de andere richting.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassistent actiefParkeerassistent actief
Gas geven en remmenLetten op omge‐Gas geven en remmenLetten op omge‐
vingving.
iU bereikt het beste parkeerresultaat als u
vóór het wegrijden de volledige stuurbewe-
ging afwacht.
XVooruitrijden en hierbij altijd klaar zijn om
direct te kunnen remmen.
Auto's met automatische transmissie:
De actieve parkeerassistent remt de auto
af tot stilstand zodra de voorste begrenzing
van de parkeerplaats wordt benaderd.
In kleine parkeerplaatsen kan het nu nodig
zijn te manoeuvreren.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Stoppen, uiterlijk zodra het
ononderbroken waarschuwingssignaal van
de PARKTRONIC klinkt.
218 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Auto's met automatische transmissie: Op
het multifunctioneel display verschijnt de
melding Parkeerassistent actiefParkeerassistent actief
Selecteer schakelstand RSelecteer schakelstand R Letten opLetten op
omgevingomgeving.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding ParkeerassistentParkeerassistent
actief Achteruitversnelling inscha‐actief Achteruitversnelling inscha‐
kelenkelen Letten op omgevingLetten op omgeving
Zodra het parkeren is beëindigd, verschijnt op
het multifunctioneel display de melding Par‐Par‐
keerassistent beëindigdkeerassistent beëindigd en klinkt er een
waarschuwingssignaal. De auto is nu gepar-
keerd.
Auto's met automatische transmissie: De
auto wordt op zijn plaats gehouden zonder
dat u het rempedaal hoeft te bedienen. De
remwerking wordt opgeheven als gas wordt
gegeven.
De actieve parkeerassistent ondersteunt u nu
niet meer met stuur- en remingrepen. Als de
actieve parkeerassistent beëindigd wordt,
moet u in elk geval weer zelf sturen en rem-
men. De PARKTRONIC is nog steeds beschik-
baar.
Inparkeeraanwijzingen:
RHoe uw auto na het parkeren in de par-
keerplaats komt te staan, is afhankelijk van
verschillende factoren. Met name de plaats
en vorm van de ervoor en erachter gepar-
keerde auto's en van de plaatselijke
omstandigheden. Het kan voorkomen dat
de actieve parkeerassistent de auto te ver
of niet ver genoeg in de parkeerplaats
stuurt. Eventueel stuurt hij de auto ook over
of op de stoeprand. Eventueel de parkeer-
procedure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
RTransmissiestand Dkan ook vroegtijdig
worden ingeschakeld. De auto verandert
dan van richting en rijdt niet zo ver in de
parkeerplaats. Als te vroeg wordt gescha-
keld, wordt het parkeren afgebroken. Een
zinvolle parkeerstand is vanuit deze positie
niet meer mogelijk.
Uitparkeren
Om ervoor te zorgen dat de actieve parkeer-
assistent u bij het uitparkeren ondersteunt:
Rmoet met de actieve parkeerassistent inge-
parkeerd zijn.
Rmoet de begrenzing van de parkeerplaats
naar voren en achteren hoog genoeg zijn.
Een stoeprand is bijvoorbeeld niet vol-
doende.
Rmag de begrenzing van de parkeerplaats
niet te breed zijn, omdat de auto door het
manoeuvreren maximaal onder een hoek
van 45° ten opzichte van de uitgangsposi-
tie in de parkeerplaats kan worden
gedraaid.
Rmoet ten minste een manoeuvreerafstand
van 1,0 m beschikbaar zijn.
Alleen als met de actieve parkeerassistent
parallel is ingeparkeerd, kan deze ook bij het
uitparkeren ondersteunen.
iAuto's met automatische transmissie:
Als de PARKTRONIC obstakels herkent,
remt de actieve parkeerassistent bij het
uitparkeren zelfstandig af. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk voor het tijdig rem-
men.
XDe motor starten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XDe richtingaanwijzer inschakelen in de rich-
ting waarin wordt weggereden.
XAuto's met automatische transmissie:
De transmissie in stand Dof Rzetten.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Een vooruitversnelling of de ach-
teruitversnelling inschakelen.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassist. start?Parkeerassist. start?
Ja: OK Nee:Ja: OK Nee:%.
XProcedure afbreken: De toets %in het
multifunctioneel stuurwiel indrukken of
wegrijden.
of
XMet ondersteuning van de actieve par-
keerassistent uitparkeren: De toets
Rijsystemen 219
Rijden en parkeren
Z
ain het multifunctioneel stuurwiel
indrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassist. actiefParkeerassist. actief
GasGas gevengeven enen remmenremmen Omgev.Omgev. inin achtacht
nemennemen.
XHet multifunctioneel stuurwiel loslaten.
XWegrijden en hierbij altijd klaar zijn om
direct te kunnen remmen. Bij het uitparke-
ren een snelheid van circa 10 km/h niet
overschrijden. Anders wordt de actieve
parkeerassistent afgebroken.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Stoppen, uiterlijk wanneer het
ononderbroken waarschuwingssignaal van
de PARKTRONIC klinkt.
XAuto's met automatische transmissie:
Afhankelijk van de melding of de behoefte
de transmissie in stand Dof Rzetten.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Afhankelijk van de melding of de
behoefte, een vooruitversnelling of de ach-
teruitversnelling inschakelen.
De actieve parkeerassistent stuurt direct in
de andere richting. Op het multifunctioneel
display verschijnt de melding Parkeeras‐Parkeeras‐
sist. actief Gas geven en remmensist. actief Gas geven en remmen
Omgev. in acht nemenOmgev. in acht nemen.
iU bereikt het beste uitparkeerresultaat
als u vóór het wegrijden de volledige stuur-
beweging afwacht.
Als na de activering eerst achteruit wordt
gereden, wordt het stuurwiel rechtuit
gezet.
XOvereenkomstig de waarschuwingsmeldin-
gen van het PARKTRONIC-systeem, zo
nodig meerdere keren voor- en achteruit-
rijden.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Stoppen, uiterlijk wanneer het
ononderbroken waarschuwingssignaal van
de PARKTRONIC klinkt.
Zodra het uitparkeren is afgesloten, wordt het
stuurwiel rechtuit gezet. Op het multifunctio-
neel display verschijnt de melding Parkeer‐Parkeer‐
assistentassistent beëindigdbeëindigd en er klinkt een waar-
schuwingssignaal. U moet dan direct zelf stu-
ren en in het stromende verkeer invoegen. De
PARKTRONIC is nog steeds beschikbaar. U
kunt reeds voor beëindiging van het uitpar-
keren zelf weer sturen. Dat kan van pas
komen als u ziet, dat het wegrijden bij de par-
keerplaats al mogelijk is.
Actieve parkeerassistent afbreken
XHet multifunctioneel stuurwiel vasthouden
of zelf sturen.
De actieve parkeerassistent wordt direct
afgebroken. Op het multifunctioneel dis-
play verschijnt de melding Parkeerassis‐Parkeerassis‐
tent onderbrokentent onderbroken.
of
XDe PARKTRONIC-toets indrukken
(Ypagina 214).
De PARKTRONIC wordt uitgeschakeld en
de actieve parkeerassistent wordt direct
afgebroken. Op het multifunctioneel dis-
play verschijnt de melding Parkeerassis‐Parkeerassis‐
tent onderbrokentent onderbroken.
De actieve parkeerassistent wordt automa-
tisch afgebroken als:
Rde elektrische parkeerrem bediend wordt
Rbij auto's met automatische transmissie de
transmissiestand Pgeselecteerd is
Rmet de actieve parkeerassistent geen par-
keren meer mogelijk is
Rsneller dan 10 km/h wordt gereden
Reen wiel doordraait, het ESP®regelt of uit-
valt. Waarschuwingslampje ÷ver-
schijnt in het instrumentenpaneel.
Er klinkt een waarschuwingssignaal. Het par-
keersymbool dooft en op het multifunctioneel
display verschijnt de melding Parkeeras‐Parkeeras‐
sistent onderbrokensistent onderbroken.
Als de actieve parkeerassistent wordt afge-
broken, moet u in elk geval weer zelf sturen en
remmen.
Als zich een storing in het systeem voordoet,
wordt de auto afgeremd tot stilstand. Om ver-
220 Rijsystemen
Rijden en parkeren
der te rijden opnieuw het gaspedaal indruk-
ken.
Achteruitrijcamera
Algemene aanwijzingen
De achteruitrijcamera :is een optische par-
keer- en manoeuvreerhulp. Deze toont op het
audio-/COMAND-display het gebied achter
de auto met hulplijnen.
Het gebied achter de auto wordt zoals in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergege-
ven.
iDe tekstboodschap op het Audio- resp.
COMAND-display is afhankelijk van de
ingestelde taal. De volgende weergaven
van de achteruitrijcamera op het Audio-
resp. COMAND-display zijn voorbeelden.
De aanwijzingen m.b.t. het reinigen in acht
nemen (Ypagina 341).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmid-
del. De camera kan uw waarneming van de
directe omgeving niet vervangen. De bestuur-
der blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
het veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich geen
personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit controle-
ren.
De achteruitrijcamera functioneert niet of
slechts beperkt als:
Rde achterklep geopend is
Rhet hevig regent, sneeuwt of mistig is
Rhet nacht is of er met de auto op een zeer
donkere plaats wordt gereden
Rde camera wordt blootgesteld aan fel licht
Rde omgeving met TL-buizen of LED-verlich-
ting wordt verlicht (er kan een flikkering op
het display verschijnen)
Rer een snelle temperatuurwisseling ont-
staat, bijvoorbeeld als er in de winter een
verwarmde garage wordt ingereden
Rde cameralens vervuild of afgedekt is. De
aanwijzingen m.b.t. het reinigen in acht
nemen (Ypagina 341)
Rde achterzijde van de auto beschadigd is. In
dit geval de stand en afstelling van de
camera laten controleren bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Door achterop de auto gemonteerde aan-
bouwdelen (bijvoorbeeld kentekenplaathou-
der, fietsdrager), kunnen het gezichtsveld en
verdere functies van de achteruitrijcamera
worden beperkt.
Achteruitrijcamera in- en uitschakelen
XInschakelen: De sleutel in het contactslot
moet in stand 2staan.
XIn de Audio 20 resp. het COMAND Online
moet de functie Activeren door scha‐Activeren door scha‐
Rijsystemen 221
Rijden en parkeren
Z
kelstand Rkelstand R geselecteerd zijn, zie de digi-
tale handleiding.
XDe achteruitversnelling inschakelen.
Op het display van de Audio 20 resp. het
COMAND Online wordt de omgeving achter
de auto weergegeven met hulplijnen.
Het beeld van de achteruitrijcamera is tij-
dens het manoeuvreren de hele tijd
beschikbaar.
XFunctiemodus omschakelen bij auto's
met trekhaak: Met de controller van de
Audio 20 resp. het COMAND het sym-
bool :voor de functie "Achteruit inparke-
ren" of het symbool ;voor "Aanhangwa-
gen aankoppelen" selecteren.
Het symbool van de geselecteerde functie
wordt geaccentueerd.
Uitschakelen: De achteruitrijcamera wordt
uitgeschakeld als de transmissie in stand P
wordt gezet of als kort vooruit is gereden.
Weergaven op het Audio 20/COMAND-
display
De achteruitrijcamera kan obstakels ver-
vormd, niet correct of zelfs geheel niet weer-
geven. Op de volgende plaatsen toont de ach-
teruitrijcamera obstakels niet:
Rzeer dicht bij de achterbumper
Ronder de achterbumper
Rnet boven de handgreepkom van de ach-
terklep
!Voorwerpen die de grond niet raken lijken
verder verwijderd dan ze in werkelijkheid
zijn, bijvoorbeeld:
Rde bumper van een geparkeerde auto
Rde aanhangwagendissel van een aan-
hangwagen
Rde kogelkop van een trekhaak
Rde achterzijde van een vrachtwagen
Reen scheefstaande paal.
De gebruiken slechts ter oriëntatie gebrui-
ken. Voorwerpen niet dichter als de onder-
ste hulplijn naderen.
:Gele hulplijn op circa 4,0 m afstand tot de
achterzijde
;Witte hulplijn zonder stuurwielverdraai-
ing, breedte over de buitenspiegels (sta-
tisch)
=Gele hulplijn voor de breedte over de bui-
tenspiegels, bij actuele stuurwielverdraai-
ing (dynamisch)
?Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch)
AGele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot de
achterzijde
BHartlijn van de auto (richthulp)
CBumper
DRode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de achterzijde
222 Rijsystemen
Rijden en parkeren
:Waarschuwingsmeldingen voor
;Extra PARKTRONIC weergave meetge-
reedheid
=Waarschuwingsmeldingen achter
Auto's met PARKTRONIC-systeem: Als het
PARKTRONIC-systeem gereed is voor de
meting (Ypagina 214), verschijnt op het dis-
play van de Audio 20 resp. het COMAND
Online de extra weergave meetgereed-
heid ;. Wanneer de waarschuwingsmeldin-
gen van het PARKTRONIC-systeem actief zijn
of branden, zijn de waarschuwingsmeldin-
gen :en =op het display van de Audio 20
resp. het COMAND Online eveneens actief of
branden ze overeenkomstig.
Functie "Achteruit inparkeren"
Zonder stuurwielverdraaiing recht achter-
uit parkeren
:Witte hulplijn zonder stuurwielverdraai-
ing, breedte over de buitenspiegels (sta-
tisch)
;Gele hulplijn voor de breedte over de bui-
tenspiegels, bij actuele stuurwielverdraai-
ing (dynamisch)
=Gele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot de
achterzijde
?Rode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de achterzijde
XDe achteruitrijcamera moet ingeschakeld
zijn (Ypagina 221).
Het rijspoor en de hulplijnen worden weer-
gegeven.
XMet behulp van de witte hulplijn :con-
troleren of de auto in de parkeerplaats
past.
XZo lang voorzichtig achteruitrijden en daar-
bij op de witte hulplijn :oriënteren, tot de
eindstand is bereikt.
De rode hulplijn ?bevindt zich dan aan het
einde van de parkeerplaats. De auto staat
nagenoeg recht in de parkeerplaats.
Rijsystemen 223
Rijden en parkeren
Z
Met stuurwielverdraaiing achteruit inpar-
keren
:Parkeerplaatsmarkering
;Gele hulplijn voor de breedte over de bui-
tenspiegels, bij actuele stuurwielverdraai-
ing (dynamisch)
XDe auto voorbij de parkeerplaats tot stil-
stand brengen.
XDe achteruitrijcamera moet ingeschakeld
zijn (Ypagina 221).
Het rijspoor en de hulplijnen worden weer-
gegeven.
XAls de auto stilstaat het stuurwiel zo ver in
de richting van de parkeerplaats inslaan,
tot de rode hulplijn ;parkeerplaatsmar-
kering :bereikt.
XHet stuurwiel in deze stand houden en
voorzichtig achteruit rijden.
:Gele hulplijn voor de breedte over de bui-
tenspiegels, bij actuele stuurwielverdraai-
ing (dynamisch)
XAls de auto ongeveer recht voor de par-
keerplaats staat, stoppen.
Het witte rijspoor moet zo parallel mogelijk
aan de parkeerplaatsmarkering liggen.
:Witte hulplijn bij actuele stuurwielver-
draaiing
;Parkeerplaatsmarkering
XAls de auto stilstaat het stuurwiel in de
rechtuitstand draaien.
:Rode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de achterzijde
;Witte hulplijn zonder stuurwielverdraaiing
=Einde van de parkeerplaats
XZo lang voorzichtig achteruitrijden, tot de
eindpositie is bereikt.
De rode hulplijn :bevindt zich dan aan het
einde van de parkeerplaats =. De auto
staat nagenoeg recht in de parkeerplaats.
224 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Functie "Aanhangwagen aankoppelen"
:Hartlijn van de auto op de gele hulplijn op
circa 1,0 m afstand tot de achterzijde
;Aanhangwagendissel
Deze functie is alleen beschikbaar bij auto's
met trekhaak.
XDe hoogte van aanhangwagendissel vóór
het aankoppelen van de aanhangwagen ;
zo instellen, dat deze iets hoger staat dan
kogelkop.
XDe auto in het midden voor aanhangwa-
gendissel ;plaatsen.
:Rode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de kogelkop
;Aanhangwagendissel-richthulp
=Aanhangwagendissel
?Symbool voor de functie "Aanhangwagen
aankoppelen"
AKogelkop
XMet de controller het symbool ?selecte-
ren.
De functie "Aanhangwagen aankoppelen"
is gekozen. De afstanden gelden nu voor
objecten die zich op hoogte van de kogel-
kop bevinden.
XVoorzichtig achteruitrijden, daarbij moet
aanhangwagendissel-richthulp ;onge-
veer op aanhangwagendissel =wijzen.
XZo lang voorzichtig achteruitrijden, tot aan-
hangwagendissel =de rode hulplijn
bereikt.
De afstand tussen de aanhangwagendissel
en de rode hulplijn bedraagt nu circa
0,30 m.
XDe aanhangwagen aankoppelen
(Ypagina 235).
Functie Groothoek
:Symbool voor de functie groothoekweer-
gave
;Eigen auto
=PARKTRONIC waarschuwingsmeldingen
Deze weergave bijvoorbeeld kiezen, als uit
een uitrit wordt gereden en het zicht op het
kruisende verkeer beperkt is.
ATTENTION ASSIST
Algemene aanwijzingen
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij
lange, monotone ritten op bijvoorbeeld auto-
snelwegen. De ATTENTION ASSIST werkt in
het snelheidsbereik tussen 60 km/h en
200 km/h. Indien de ATTENTION ASSIST typi-
sche tekenen voor vermoeidheid of toene-
mende onoplettendheid bij de bestuurder
heeft herkend, wordt een pauze voorgesteld.
Rijsystemen 225
Rijden en parkeren
Z
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulp-
middel. Het kan vermoeidheid of toenemende
onoplettendheid niet altijd tijdig of geheel
niet herkennen. Het systeem is geen vervan-
ging van een uitgeruste en opmerkzame
bestuurder.
De ATTENTION ASSIST werkt beperkt en een
waarschuwing vindt niet of vertraagd plaats
bij:
Reen ritduur van minder dan circa
30 minuten
Rslechte staat van het wegdek, bijvoorbeeld
kuilen en wegoneffenheden
Rsterke zijwind
Rsportieve rijstijl met hoge bochtsnelheden
of sterke acceleratie
Rals hoofdzakelijk langzamer dan 60 km/h
of sneller dan 200 km/h wordt gereden
Rals de tijd verkeerd is ingesteld
Rin actieve rijsituaties, bijvoorbeeld bij het
veranderen van rijstrook of het wijzigen van
de rijsnelheid.
De ATTENTION ASSIST wordt teruggezet en
begint bij doorrijden opnieuw met de evalua-
tie van uw vermoeidheid, als:
Rde motor wordt afgezet
Rde gordel wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend, bij-
voorbeeld bij het wisselen van bestuurder
of een pauze.
Attentieniveau weergeven
In het menu Assistentie (Ypagina 252) van
de boordcomputer kan de actuele statusin-
formatie worden opgeroepen.
XMet de boordcomputer de assistentieweer-
gave voor de ATTENTION ASSIST selecte-
ren (Ypagina 252).
De volgende informatie wordt weergegeven:
RRitduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastge-
stelde aandachtstoestand (Attentieni‐Attentieni‐
veauveau), als balkengrafiek weergegeven in
vijf stappen van hoog tot laag
RWanneer de ATTENTION ASSIST geen
attentieniveau kan berekenen en er geen
waarschuwing kan worden gegeven, ver-
schijnt de melding Systeem passiefSysteem passief.
Daarop verandert de weergave van de bal-
kengrafiek, bijvoorbeeld als langzamer dan
60 km/h of sneller dan 200 km/h wordt
gereden.
ATTENTION ASSIST inschakelen
XDe ATTENTION ASSIST met de boordcom-
puter inschakelen (Ypagina 253).
Het systeem bepaalt de aandachtstoe-
stand van de bestuurder, afhankelijk van de
geselecteerde instelling:
Selectie StandaardStandaard: De gevoeligheid waar-
mee het systeem de alertheidstoestand
bepaald, is normaal ingesteld.
Selectie GevoeligGevoelig: De gevoeligheid is hoger
ingesteld. De door de Attention Assist
bepaalde alertheidstoestand (Attention
Level) wordt overeenkomstig aangepast en
de bestuurder wordt vroeger gewaarschuwd.
Als de ATTENTION ASSIST uitgeschakeld is,
geeft het multifunctioneel display in de assis-
tentieweergave het symbool éweer.
Als de ATTENTION ASSIST is uitgeschakeld,
wordt hij na het opnieuw starten van de motor
automatisch weer ingeschakeld. De geselec-
teerde gevoeligheid komt daarbij overeen
met de laatst geactiveerde selectie (Stan-
daard/Gevoelig).
226 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Waarschuwing op het multifunctioneel
display
Wanneer vermoeidheid of toenemende onop-
lettendheid wordt herkend, verschijnt op het
multifunctioneel display een waarschuwing:
Attention AssistAttention Assist Pauze!Pauze!.
Naast de melding op het multifunctioneel dis-
play klinkt er in dat geval een waarschuwings-
signaal.
XZo nodig pauze nemen.
XDe melding door het indrukken van de toets
ain het stuurwiel bevestigen.
Bij langere ritten tijdig en regelmatig pauzes
nemen, waarbij u goed kunt uitrusten. Als u
geen pauze neemt en de ATTENTION ASSIST
stelt nog steeds toenemende onoplettend-
heid vast, wordt u op z'n vroegst na
15 minuten opnieuw gewaarschuwd. Voor-
waarde daarvoor is dat de ATTENTION ASSIST
verder typische tekenen voor vermoeidheid
of toenemende onoplettendheid vaststelt.
Als er een waarschuwing op het multifunctio-
neel display wordt gegeven, wordt in het
COMAND Online voorgesteld om naar een
wegrestaurant te zoeken. U kunt een wegres-
taurant selecteren en de navigatie naar dit
wegrestaurant starten. Deze functie kan in
het COMAND Online worden in- of uitgescha-
keld.
Verkeerstekenassistent
Algemene aanwijzingen
De verkeerstekenassistent toont de bestuur-
der de toegestane maximumsnelheid en
inhaalverboden in het instrumentenpaneel.
Bij het inrijden van een weggedeelte tegen de
voorgeschreven rijrichting in wordt een waar-
schuwing gegeven. De verkeerstekenassis-
tent registreert de verkeersborden met een
bovenaan, achter de voorruit bevestigde mul-
tifunctionele camera :. Daarnaast worden
de in het navigatiesysteem opgeslagen gege-
vens en de algemene verkeersregels gebruikt
om de actuele snelheidsbegrenzing te bepa-
len.
Wanneer een voor de eigen auto relevant ver-
keersbord wordt gepasseerd, wordt de weer-
gave van snelheidsbeperkingen en inhaalver-
boden bijgewerkt.
Ook zonder een zichtbaar verkeersbord kan
de weergave worden geactualiseerd, als:
Reen andere weg wordt ingeslagen (bijvoor-
beeld oprijden of verlaten van een auto-
snelweg)
Reen gemeentegrens wordt gepasseerd, die
in de digitale kaart is opgeslagen
Rhet laatste door de camera herkende ver-
keersbord niet wordt herhaald.
Bij het passeren van een einde-verbodsbord
(snelheidsbeperking of inhaalverbod) wordt
het einde-verbodsbord gedurende vijf secon-
den weergegeven. In de assistentieweergave
wordt de actueel geldige verkeersregel nog
steeds weergegeven (Ypagina 252).
Verkeersborden met een beperking op een
onderbord (bijvoorbeeld bij regen) worden
door de camera eveneens herkend.
De verkeersborden worden alleen maar weer-
gegeven met de beperking, als:
Rhet voorschrift waarop de beperking
betrekking heeft, moet worden aangehou-
den of
Rde verkeerstekenassistent niet met zeker-
heid kan vaststellen, of de beperking van
toepassing is.
Wanneer de verkeerstekenassistent uit alle
beschikbare bronnen geen toegestane maxi-
Rijsystemen 227
Rijden en parkeren
Z
mumsnelheid kan bepalen, wordt er ook geen
snelheidsbeperking in het instrumentenpa-
neel weergegeven.
De verkeerstekenassistent is niet in alle lan-
den verkrijgbaar. In dit geval wordt de weer-
gave :op het multifunctioneel display weer-
gegeven.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De verkeerstekenassistent is slechts een
hulpmiddel en kan snelheidsbeperkingen of
inhaalverboden niet altijd correct weergeven.
De geplaatste verkeersborden hebben altijd
voorrang op de melding van de verkeersteke-
nassistent.
De werking van het systeem kan worden
beperkt of tijdelijk niet beschikbaar zijn:
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door sneeuw,
regen, mist of spatwater
Rbij verblinding, bijvoorbeeld door een laag-
staande zon
Rbij vervuiling, ijsvorming of condensatie op
de voorruit in het gebied van de camera
Rbij slecht herkenbare verkeersborden (ver-
vuiling, afdekking, sneeuw)
Rbij onvoldoende verlichting van verkeers-
borden 's nachts
Rbij meerdere wegmarkeringen (bijvoor-
beeld verkeersborden bij wegwerkzaamhe-
den of naastgelegen rijstroken)
Rbij onjuiste of niet actuele informatie op de
digitale wegenkaart van het navigatiesys-
teem.
Verkeerstekenassistent inschakelen
XDe weergave van de verkeerstekenassis-
tent inschakelen met behulp van de boord-
computer (Ypagina 252).
Wanneer in de boordcomputer de weergave
van de verkeerstekenassistent is ingescha-
keld, worden de verkeerslimieten (snelheids-
beperkingen en inhaalverboden) telkens
gedurende vijf seconden in het instrumenten-
paneel weergegeven. De waarschuwing voor
verkeerd rijden en de weergave van de bor-
den van snelheidsbegrenzingen en inhaalver-
boden in de assistentieweergave blijven ook
dan actief, als de weergave wordt gedeacti-
veerd.
Weergave in het instrumentenpaneel
iDe volgende afbeeldingen zijn voorbeel-
den voor auto's met multifunctioneel kleu-
rendisplay. De weergave bij auto's met mul-
tifunctioneel zwart-wit display wijken daar-
van af.
iDe eenheid voor de snelheidslimiet
(km/h resp. mph) hangt af van het land
waarin wordt gereden. Deze wordt over het
algemeen niet op de verkeersborden of in
het instrumentenpaneel aangegeven, maar
moet worden nageleefd bij het aanhouden
van de toegestane maximumsnelheid.
Snelheidsbegrenzing met inhaalverbod
Er gelden een toegestane maximumsnelheid
van 60 km/h (60 mph) :en een inhaalver-
bod ;.
228 Rijsystemen
Rijden en parkeren
:Toegestane maximumsnelheid
;Toegestane maximumsnelheid voor voer-
tuigen, waarvoor de beperking op het
onderbord van toepassing is
=Onderbord voor onbekende beperking
Snelheidsbegrenzing met onbekende
beperking
Er gelden een toegestane maximumsnelheid
van 80 km/h (80 mph) en een snelheidsbe-
grenzing van 60 km/h (60 mph) met een
onbekende beperking.
:Toegestane maximumsnelheid
;Onderbord bij regen
Snelheidsbegrenzing bij regen
Er geldt een toegestane maximumsnelheid
van 80 km/h(80 mph) bij regen en de ver-
keerstekenassistent heeft bepaald, dat de
beperking van kracht is.
Einde inhaalverbod
Er geldt een toegestane maximumsnelheid
van 60 km/h (60 mph) :. Het inhaalverbod
is opgeheven ;. Het verkeersbord voor
opheffing van het inhaalverbod wordt gedu-
rende vijf seconden weergegeven.
Einde snelheidsbeperking
Hier geldt geen snelheidsbegrenzing :.
Inrijverbod (waarschuwing voor verkeerd
rijden)
Als de verkeerstekenassistent bij het passe-
ren van inrijverbodsborden bemerkt dat
tegen de voorgeschreven rijrichting in wordt
Rijsystemen 229
Rijden en parkeren
Z
gereden, wordt een waarschuwingsmel-
ding :in het instrumentenpaneel weerge-
geven. Bovendien klinkt er dan een waar-
schuwingssignaal. Om gevaar voor uzelf en
andere weggebruikers te voorkomen, dient u
direct uw rijrichting te controleren.
Rijstrookpakket
Algemene aanwijzingen
Het rijstrookpakket bestaat uit de dodehoe-
kassistent (Ypagina 230) en de spoorassis-
tent (Ypagina 232).
Dodehoekassistent
Algemene aanwijzingen
De dodehoekassistent bewaakt met behulp
van twee zijdelings naar achteren gerichte
radarsensoren de gebieden aan de zijkanten
van de auto die de bestuurder niet kan zien.
Een waarschuwing in de buitenspiegels wijst
u op een in het bewaakte gebied herkend
voertuig. Als voor het veranderen van rij-
strook vervolgens de betreffende richting-
aanwijzer wordt ingeschakeld, wordt boven-
dien een optische en akoestische botswaar-
schuwing uitgegeven.
De dodehoekassistent ondersteunt vanaf een
snelheid van circa 30 km/h.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De dodehoekassistent reageert niet op voer-
tuigen:
Rwanneer u deze met weinig zijdelingse
afstand inhaalt en deze zich vervolgens in
de dode hoek bevinden
Rdie met een groot snelheidsverschil nade-
ren en u inhalen.
Daardoor kan de dodehoekassistent in deze
situaties niet waarschuwen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en voldoende zijdelingse afstand aan-
houden.
De dodehoekassistent is slechts een hulp-
middel. Deze herkent mogelijk niet alle voer-
tuigen en ontslaat u er niet van zelf goed te
blijven opletten. Altijd voldoende zijdelingse
afstand tot andere verkeersdeelnemers en
obstakels aanhouden.
Radarsensoren
De radarsensoren van de dodehoekassistent
zijn in de achterbumper geïntegreerd. De
bumpers moeten vrij zijn van vuil, ijs en aan-
gekoekte sneeuw. De sensoren mogen niet
worden afgedekt, bijvoorbeeld door een fiets-
drager of uitstekende bagage. Na een zware
botsing of een beschadiging van de bumper
de werking van de radarsensoren laten con-
troleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
In deze gevallen kan het voorkomen dat de
dodehoekassistent niet meer correct functio-
neert.
Controlegebied van de sensoren
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rslecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
Rvooruitrijdende smalle voertuigen, bijvoor-
beeld motorfietsen of fietsen
Rzeer brede rijstroken
Rsmalle rijstroken
Rsterk zijdelings versprongen rijdende voer-
tuigen
Rvangrails of overeenkomstige wegbegren-
zingen.
Voertuigen die zich in het controlegebied
bevinden worden dan niet weergegeven.
230 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De dodehoekassistent bewaakt het in de
afbeelding weergegeven gebied tot 3,0 m
achter en direct naast de auto.
Bij smalle rijstroken, in het bijzonder bij sterk
zijdelings versprongen rijdende voertuigen
worden mogelijk twee rijstroken verder rij-
dende voertuigen herkend. Dit kan het geval
zijn als voertuigen aan de binnenste zijde van
de rijstrook rijden.
In verband met het systeem:
Rkunnen bij vangrails of dergelijke obstakels
ongegronde waarschuwingen worden
gegeven
Rkan bij lang rijden naast lange voertuigen,
bijvoorbeeld een vrachtwagen, de waar-
schuwing onderbroken wordt.
Waarschuwingsdisplay
:Waarschuwingsdisplay
De dodehoekassistent werkt niet beneden
een snelheid van circa 30 km/h. Voertuigen
die zich in het controlegebied bevinden wor-
den dan niet weergegeven.
Als de dodehoekassistent is ingeschakeld,
brandt controlelampje :in de buitenspie-
gels tot een snelheid van 30 km/h geel. Vanaf
een snelheid van 30 km/h dooft het contro-
lelampje en is de dodehoekassistent bedrijfs-
klaar.
Als vanaf een snelheid van circa 30 km/h in
het controlegebied van de dodehoekassis-
tent een voertuig wordt herkend, brandt
waarschuwingslampje :aan de betreffende
zijde rood. De waarschuwing wordt altijd
gegeven als een voertuig van achteren en van
opzij in het controlegebied van de dodehoe-
kassistent rijdt. Als een voertuig wordt inge-
haald, wordt alleen een waarschuwing gege-
ven als het snelheidsverschil kleiner dan
12 km/h is.
Als de achteruitversnelling wordt ingescha-
keld, dooft het gele controlelampje. De dode-
hoekassistent is dan niet actief.
De helderheid van het controle-/waarschu-
wingslampje wordt afhankelijk van het omge-
vingslicht automatisch geregeld.
Botswaarschuwing
Als een voertuig wordt herkend in het con-
trolegebied van de dodehoekassistent en de
betreffende richtingaanwijzer wordt inge-
schakeld, klinkt eenmaal een dubbel waar-
schuwingssignaal. Het rode waarschuwings-
lampje :knippert. Als de richtingaanwijzer
ingeschakeld blijft, worden herkende voertui-
gen weergegeven door het knipperen van het
rode waarschuwingslampje :. Er vindt geen
verdere akoestische melding plaats.
Rijsystemen 231
Rijden en parkeren
Z
Dodehoekassistent inschakelen
XIn de boordcomputer moet de dodehoe-
kassistent ingeschakeld zijn
(Ypagina 253).
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
De waarschuwingslampjes :in de buiten-
spiegel branden circa 1,5 seconde rood en
vervolgens geel.
Rijden met een aanhangwagen
Als een aanhangwagen wordt aangekoppeld,
controleren of de elektrische verbinding cor-
rect tot stand is gebracht. Dit is mogelijk door
het controleren van de verlichting van de aan-
hangwagen. De dodehoekassistent is dan uit-
geschakeld. Het controlelampje in de buiten-
spiegels brandt geel en op het multifunctio-
neel display verschijnt de melding Dodehoe‐Dodehoe‐
kassistent met aanhangwagen nietkassistent met aanhangwagen niet
beschikbaar zie handleidingbeschikbaar zie handleiding.
iDe controlelampjes in de buitenspiegels
kunnen worden uitgeschakeld.
Daartoe moet de dodehoekassistent wor-
den uitgeschakeld, wanneer:
Rde sleutel in het contactslot in stand 2
staat
Rde motor niet draait
Rer een elektrische verbinding met de aan-
hangwagen gemaakt is.
Spoorassistent
Algemene aanwijzingen
De spoorassistent bewaakt het gebied vóór
de auto met een bovenaan achter de voorruit
bevestigde camera :. Als de actieve spoo-
rassistent rijstrookmarkeringen op de weg
herkent, kan deze waarschuwen voor het
ongewild verlaten van de rijstrook.
De functie is in het snelheidsbereik tussen
60 km/h en 200 km/h beschikbaar.
Er volgt een waarschuwing wanneer u met
een voorwiel over de rijstrookmarkering rijdt.
U wordt dan gedurende maximaal
1,5 seconde gewaarschuwd door onderbro-
ken trillen in het stuurwiel.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De spoorassistent kan rijstrookmarkeringen
niet altijd ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan de spoorassistent
Ronbedoeld waarschuwen
Rniet waarschuwen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en in de rijstrook blijven, in het bijzon-
der als de spoorassistent u waarschuwt.
GWAARSCHUWING
De waarschuwing van de spoorassistent
brengt de auto niet terug naar de oorspron-
kelijke rijstrook. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
Stuur, remt of accelereert u altijd zelfstandig,
in het bijzonder als de spoorassistent u waar-
schuwt.
De spoorassistent kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De spoorassistent kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
standigheden en de verkeerssituatie. De
spoorassistent is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de
veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
232 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De rijstrookassistent houdt de auto niet in de
rijstrook.
Het systeem kan worden beïnvloed of func-
tioneert mogelijk niet:
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol-
doende verlichting van de weg of door
sneeuw, regen, mist of veel spatwater
Rbij verblinding, bijvoorbeeld door tege-
moetkomend verkeer, directe zonnestra-
ling of bij reflecties (bijvoorbeeld bij nat
wegdek)
Rals de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is, bijvoorbeeld door een sticker
Rals geen of meerdere, niet duidelijk her-
kenbare rijstrookmarkeringen voor een rij-
strook aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de
omgeving van wegwerkzaamheden
Rals de rijstrookmarkeringen versleten, don-
ker of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil of
sneeuw
Rals de afstand tot de voorligger te klein is en
daardoor de rijstrookmarkeringen niet her-
kend worden
Rals rijstrookmarkeringen snel wijzigen, bij-
voorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
Rbij zeer smalle en bochtige wegen
Rbij zeer sterk wisselende schaduwen op het
wegdek.
Spoorassistent inschakelen
XDe spoorassistent met de boordcomputer
inschakelen, daartoe StandaardStandaard of Adap‐Adap‐
tieftief selecteren (Ypagina 253).
Als sneller dan 60 km/h wordt gereden en
rijstrookmarkeringen worden herkend,
worden de rijstrookmarkeringen in de
assistentieweergave (Ypagina 252) groen
weergegeven.
Bij de selectie StandaardStandaard volgt geen trillings-
waarschuwing, wanneer:
Rde richtingaanwijzer is ingeschakeld. De
waarschuwingen worden dan voor een
bepaalde tijd onderdrukt.
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ABS, de BAS of het ESP®.
Bij de selectie AdaptiefAdaptief volgt geen trillings-
waarschuwing, wanneer:
Rde richtingaanwijzer is ingeschakeld. De
waarschuwingen worden dan voor een
bepaalde tijd onderdrukt.
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ABS, de BAS of het ESP®
Rsterk wordt geaccelereerd, bijvoorbeeld
kickdown
Rsterk wordt geremd
Ractief wordt gestuurd, bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre of snel veranderen van
rijstrook
Reen scherpe bocht wordt afgesneden.
Opdat u tijdig en niet onnodig wordt gewaar-
schuwd wanneer u de rijstrookmarkering
overschrijdt, kan het systeem verschillende
voorwaarden onderscheiden.
De trillingswaarschuwing volgt eerder wan-
neer:
Ru in bochten de rijstrookmarkering aan de
buitenzijde van de bocht nadert
Ru op zeer brede rijstroken rijdt, bijvoor-
beeld op autosnelwegen
Rhet systeem doorgetrokken rijstrookmar-
keringen herkent.
De trillingswaarschuwing volgt daarentegen
later, wanneer u:
Rop smalle rijstroken rijdt
Reen bocht afsnijdt.
Rijden met een aanhangwagen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de auto met aanhangwagen gaat slinge-
ren, kunt u de controle over de auto met aan-
hangwagen verliezen. De auto met de aan-
Rijden met een aanhangwagen 233
Rijden en parkeren
Z
hangwagen kan zelfs kantelen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
In geen geval proberen om door het verhogen
van de snelheid de auto met aanhangwagen
recht te trekken. De snelheid verlagen en niet
tegensturen. Zo nodig afremmen.
GWAARSCHUWING
Als de toegestane kogeldruk bij gebruik van
een dragersysteem wordt overschreden, kan
het dragersysteem loskomen en andere ver-
keersdeelnemers in gevaar brengen. Er
bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij gebruik van een dragersysteem altijd de
toegestane kogeldruk aanhouden.
Als de maximumkogeldruk van de aanhang-
wagendissel op de kogelkop wordt overschre-
den, kunnen de volgende componenten
schade oplopen:
Rauto
Raanhangwagen
Rkogelkop
RTrekhaak
De combinatie kan instabiel worden.
Ook als de minimaal toelaatbare kogeldruk
niet wordt bereikt, kan de combinatie insta-
biel worden.
Om risico's te vermijden:
RVoor elke rit beslist de kogeldruk controle-
ren
RDe maximumkogeldruk zoveel mogelijk
benaderen
RDe maximumkogeldruk niet overschrijden
RAltijd boven de minimaal toelaatbare kogel-
druk blijven.
Erop letten dat de volgende waarden niet
worden overschreden:
Rde toegestane kogeldruk
Rhet toegestane aanhangwagengewicht
Rde toegestane achterasbelasting van de
trekkende auto
Rhet toegestane totaalgewicht van de trek-
kende auto en de aanhangwagen
Deze waarden, die niet mogen worden over-
schreden, zijn te vinden:
Rin de autopapieren
Rop de typeplaatjes van de trekhaak en de
aanhangwagen
Rop het voertuigtypeplaatje
Bij afwijkende gegevens geldt de laagste
waarde.
Door de fabrikant goedgekeurde waarden zijn
te vinden op de typeplaatjes en voor de trek-
kende auto onder "Technische gegevens"
(Ypagina 419).
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop wordt ontgrendeld of bij het
inklappen niet correct wordt vergrendeld,
zwaait hij naar buiten. In het zwenkbereik van
de kogelkop bestaat gevaar voor letsel!
De kogelkop alleen ontgrendelen als het
zwenkbereik vrij is. De kogelkop moet bij het
inklappen altijd vergrendelen; dit controleren.
Bij het achteruitrijden van de trekkende auto
erop letten dat niemand tussen de auto en de
aanhangwagen staat.
De aanhangwagen voorzichtig aan- en afkop-
pelen. Als de aanhangwagen niet correct aan
de trekkende auto is gekoppeld, kan de aan-
hangwagen losschieten.
Als met een aanhangwagen wordt gereden
gedraagt de auto zich anders dan bij het rij-
den zonder aanhangwagen.
De combinatie:
Ris zwaarder
Ris begrensd in acceleratie en klimvermogen
Rheeft een langere remweg
Ris gevoeliger voor harde zijwind
Rmoet alerter worden bestuurd
Rheeft een grotere draaicirkel
Daardoor kan het rijgedrag verslechteren. Uw
rijstijl hieraan aanpassen. Voldoende afstand
houden. Oplettend rijden.
Tijdens het rijden met een aanhangwagen de
snelheid altijd aan de weg- en weersomstan-
digheden aanpassen. De maximaal toege-
234 Rijden met een aanhangwagen
Rijden en parkeren
stane maximumsnelheid voor de combinatie
aanhouden.
Aanwijzingen voor rijden met een aan-
hangwagen
Algemene aanwijzingen
Bij de volgende modellen is rijden met een
aanhangwagen niet mogelijk:
RA 250 Sport
RA 250 Sport 4MATIC
RMercedesAMG A 45 4MATIC
RA 180 d BlueEFFICIENCY Edition
RAuto's met AMGLine
Bij het rijden met een aanhangwagen bij de
achteras van de trekkende auto de banden-
spanning voor de maximale belading instel-
len. Zie de bandenspanningstabel in de tank-
dopklep voor meer informatie
(Ypagina 372).
In acht nemen dat bij het rijden met een aan-
hangwagen de volgende rijsystemen slechts
beperkt of geheel niet beschikbaar zijn
Rde PARKTRONIC (Ypagina 212)
Rde dodehoekassistent (Ypagina 230)
De hoogte van de kogelkop wijzigt met de
belading van de auto. In dat geval eventueel
een aanhangwagen met een in hoogte instel-
bare dissel gebruiken.
Inbouwmaten en belasting vindt u in het
hoofdstuk "Technische gegevens"
(Ypagina 417).
Rijtips
Ook de aanwijzingen m.b.t. de ESP®-aan-
hangwagenstabilisatie in acht nemen
(Ypagina 77).
De toegestane maximumsnelheid voor een
auto met aanhangwagen is van het type aan-
hangwagen afhankelijk (alleen in Duitsland).
Controleer voor begin van de rit in het kente-
kenbewijs van de aanhangwagen welke maxi-
mumsnelheid is toegestaan voor uw aanhang-
wagen (alleen in Duitsland). Hierbij de wette-
lijk voorgeschreven maximumsnelheid van
het betreffende land in acht nemen.
Voor bepaalde auto's van Mercedes-Benz is
bij het rijden met een aanhangwagen een ver-
hoogde achterasbelasting toegestaan. Of dit
ook voor uw auto geldt staat in het hoofdstuk
"Technische gegevens". Wanneer bij het rij-
den met een aanhangwagen de achterasbe-
lasting ook slechts gedeeltelijk verhoogd
wordt, mag met de combinatie vanwege de
typegoedkeuring niet sneller dan 100 km/h
worden gereden. Dit geldt ook in landen waar
voor auto's met aanhangwagen in principe
een maximumsnelheid boven 100 km/h is
toegestaan.
Met een aanhangwagen is het rijgedrag van
de auto anders dan zonder aanhangwagen en
verbruikt de auto meer brandstof.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig
in een lagere versnelling worden geschakeld.
Bij auto's met automatische transmissie
moet daartoe van tevoren in het handmatig
schakelprogramma Mworden geschakeld
(Ypagina 179).
Dit geldt ook als de TEMPOMAAT, SPEED-
TRONIC of DISTRONIC PLUS is ingeschakeld.
U gebruikt zo de remwerking van de motor en
hoeft minder te remmen om de snelheid aan
te houden. Daardoor wordt het remsysteem
ontlast en wordt voorkomen dat de remmen
oververhit raken en te snel slijten. Moet er
extra worden geremd, dan het rempedaal niet
continu indrukken maar met intervallen.
Door kortstondig indrukken van het gaspe-
daal op hellingen tijdens het kortstondig
actieve handmatig schakelprogramma M
(auto's met automatisch schakelpro-
gramma), kan de automatische transmissie in
het laatst actieve automatisch schakelpro-
gramma Eof Sschakelen. De automatische
transmissie kan in een hogere versnelling
schakelen. Daardoor kan de remwerking van
de motor minder worden.
Rijden met een aanhangwagen 235
Rijden en parkeren
Z
Rijtips
Als de aanhangwagen slingert:
XIn geen geval gas geven.
XNiet tegensturen.
XZo nodig remmen.
REen grotere afstand aanhouden dan wan-
neer zonder aanhangwagen wordt gereden.
RAbrupt remmen vermijden. Indien mogelijk
eerst licht afremmen, zodat de aanhang-
wagen oploopt. Daarna de remkracht snel
laten toenemen.
RHet klimvermogen geldt voor zeeniveau. Bij
het rijden in de bergen erop letten dat door
het toenemen van de hoogte het motorver-
mogen en het klimvermogen verminderen.
Kogelkop uitklappen
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop niet vergrendeld is, kan de
aanhangwagen losraken. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De kogelkop altijd volgens de beschrijving
vergrendelen.
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop wordt ontgrendeld of bij het
inklappen niet correct wordt vergrendeld,
zwaait hij naar buiten. In het zwenkbereik van
de kogelkop bestaat gevaar voor letsel!
De kogelkop alleen ontgrendelen als het
zwenkbereik vrij is. De kogelkop moet bij het
inklappen altijd vergrendelen; dit controleren.
De kogelkop moet worden uitgeklapt voordat
een aanhangwagen met de auto kan worden
getrokken.
Het ontgrendelingswiel bevindt zich links ach-
ter de zijbekleding in de bagageruimte.
XOpenen van de afdekking: Draaihand-
greep :linksom draaien en afdekking ;
omlaagklappen en verwijderen.
XOntgrendelingswiel =uittrekken.
XOntgrendelingswiel =linksom tot de aan-
slag draaien.
De kogelkop ontgrendelt en klapt achter de
bumper uit. Controlelampje ?knippert.
236 Rijden met een aanhangwagen
Rijden en parkeren
XDe kogelkop met de hand in de richting van
de pijl trekken tot deze in de verticale stand
vergrendelt.
Het controlelampje in het ontgrendelings-
wiel dooft. De contactdoos klapt automa-
tisch uit.
Op het multifunctioneel display verschijnt
zo lang de displaymelding Trekhaak ver‐Trekhaak ver‐
grendeling control.grendeling control., tot de kogelkop
vergrendeld is.
XDe afdekkap van de kogelkop verwijderen
en veilig opbergen.
XErop letten dat de kogel van de kogelkop
schoon is en afhankelijk van de opgave van
de fabrikant met vet ingesmeerd of droog
(zonder vet) is als er mee wordt gereden.
Aanhangwagen aankoppelen
XDe transmissie moet in stand Pstaan.
XDe elektrische parkeerrem inschakelen.
XDe aanhangwagen horizontaal achter de
auto zetten.
XDe aanhangwagen aankoppelen.
XDe elektrische verbinding tussen auto en
aanhangwagen maken.
XHet verlichtingssysteem van de aanhang-
wagen controleren.
Een aanhangwagen wordt alleen herkend
als de elektrische verbinding in orde en het
verlichtingssysteem intact is. Hiervan is
ook de werking van andere systemen, bij-
voorbeeld het ESP®of de PARKTRONIC,
afhankelijk.
Aanhangwagen afkoppelen
GWAARSCHUWING
Als u een aanhangwagen met oplooprem in
geremde staat afkoppelt, kan uw hand tussen
de auto en de aanhangwagendissel worden
ingeklemd. Er bestaat gevaar voor letsel!
Een aanhangwagen niet in geremde staat
afkoppelen.
!Een aanhangwagen met oplooprem niet
afkoppelen als deze geremd is, anders kan
door het uitveren van de oplooprem de auto
worden beschadigd.
!De gemonteerde adapterkabel verwijde-
ren voordat de kogelkop wordt ingeklapt.
Anders kan schade aan de achterbumper
en de adapterkabel ontstaan.
XDe transmissie moet in stand Pstaan.
XDe elektrische parkeerrem inschakelen.
XVoorkomen dat de aanhangwagen kan
wegrollen.
XDe kabel van de aanhangwagen verwijde-
ren en de aanhangwagen afkoppelen.
Kogelkop inklappen
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop wordt ontgrendeld of bij het
inklappen niet correct wordt vergrendeld,
zwaait hij naar buiten. In het zwenkbereik van
de kogelkop bestaat gevaar voor letsel!
De kogelkop alleen ontgrendelen als het
zwenkbereik vrij is. De kogelkop moet bij het
inklappen altijd vergrendelen; dit controleren.
Als de trekhaak niet wordt gebruikt, de kogel-
kop inklappen.
Het ontgrendelingswiel bevindt zich links ach-
ter de zijbekleding in de bagageruimte.
XDe afdekkap op de kogelkop drukken.
Rijden met een aanhangwagen 237
Rijden en parkeren
Z
XOpenen van de afdekking: Draaihand-
greep :linksom draaien en afdekking ;
omlaagklappen en verwijderen.
XOntgrendelingswiel =uittrekken.
XOntgrendelingswiel =linksom tot de aan-
slag draaien.
De kogelkop ontgrendelt en klapt achter de
bumper uit. Controlelampje ?knippert.
XDe kogelkop met de hand in de richting van
de pijl drukken tot deze achter de bumper
vergrendelt.
Het controlelampje in het ontgrendelings-
wiel dooft en de weergave op het multi-
functioneel display verdwijnt.
Spanningsvoorziening van aanhang-
wagen
!Aan de permanente spanningsvoorzie-
ning kunnen accessoires met een vermo-
gen tot maximaal 240 Wworden aangeslo-
ten.
Met de spanningsvoorziening mag niet de
accu van de aanhanger worden opgeladen.
De aanhangwagencontactdoos van de auto is
af fabriek voorzien van een permanente span-
ningsvoorziening en een over het contactslot
geschakelde spanningsvoorziening.
De permanente spanningsvoorziening
bevindt zich op pin 9 van de aanhangwagen-
contactdoos.
De over het contactslot geschakelde span-
ningsvoorziening bevindt zich op pin 10 van
de aanhangwagencontactdoos.
De permanente spanningsvoorziening van de
aanhangwagen wordt bij een lage boordnet-
spanning, maar uiterlijk na zes uur uitgescha-
keld.
Meer informatie over de installatie van de
elektronica van de aanhangwagen is verkrijg-
baar bij een gekwalificeerde werkplaats.
XIn- of uitschakelen van de geschakelde
spanningsvoorziening: De sleutel in het
contactslot in stand 2of 0draaien
(Ypagina 159).
Uitvalcontrole bij LED's
Als bij de aanhangwagen LED's zijn gemon-
teerd kan een storingsmelding op het multi-
functioneel display verschijnen, hoewel de
LED's correct functioneren. De reden voor
deze storingsmelding kan een onderschrijden
van de minimale stroom van 50 mA zijn.
Voor een betrouwbare uitvaldetectie moet
daarom de minimale stroom per LED-groep
van de aanhangwagenverlichting 50 mA
bedragen.
Aanhangwagen met 7-polige stekker
Algemene aanwijzingen
Aanhangwagen met 7-polige stekker: De
verbinding met de 13-polige stekker van de
trekhaak kan met een adapterstekker of
eventueel met een adapterkabel tot stand
worden gebracht. Beide zijn verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats.
238 Rijden met een aanhangwagen
Rijden en parkeren
Adapter monteren
!Erop letten dat de kabel, ook in bochten,
voldoende bewegingsruimte heeft, zodat
de kabel niet beschadigd kan raken.
!De gemonteerde adapterkabel verwijde-
ren voordat de kogelkop wordt ingeklapt.
Anders kan schade aan de achterbumper
en de adapterkabel ontstaan.
XDe klep van de contactdoos openen.
XDe stekker met nok :in groef =van de
contactdoos aanbrengen.
XDe bajonetverbinding ;tot de aanslag
rechtsom draaien.
XHet deksel laten vergrendelen.
XAls gebruik wordt gemaakt van een adap-
terkabel, deze met kabelbinders vastzetten
aan de aanhangwagen.
Rijden met een aanhangwagen 239
Rijden en parkeren
Z
240
Wetenswaardigheden ....................... 242
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ...................................................... 242
Meldingen en bediening ................... 242
Menu's en submenu's ....................... 245
Displaymeldingen ............................. 261
Waarschuwings- en controlelamp-
jes in het instrumentenpaneel ......... 299
241
Boordcomputer en meldingen
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer in het voertuig geïntegreerde infor-
matiesystemen en communicatieapparatuur
tijdens het rijden bediend worden, wordt u
van de verkeerssituatie afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over het voertuig verliezen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparaten alleen bedienen als de ver-
keerssituatie dit toelaat. Wanneer dit niet
gewaarborgd is, het voertuig op een veilige
manier tot stilstand brengen en het invoeren
uitvoeren als het voertuig stilstaat.
Bij het bedienen van de boordcomputer de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het
land waarin u zich bevindt.
GWAARSCHUWING
Als het instrumentenpaneel is uitgevallen of
een storing vertoont, kunt u functiebeperkin-
gen van veiligheidsrelevante systemen niet
herkennen. De bedrijfsveiligheid van de auto
kan nadelig beïnvloed zijn. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. De auto direct laten
controleren bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
De boordcomputer toont op het multifunctio-
neel display alleen displaymeldingen en waar-
schuwingen van bepaalde systemen. Daarom
erop letten dat de auto altijd bedrijfszeker is.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto nadelig
beïnvloedt is, deze direct op een veilige plaats
stoppen. Contact opnemen met een gekwa-
lificeerde werkplaats.
Voor het overzicht de afbeelding van het
instrumentenpaneel raadplegen
(Ypagina 29).
Meldingen en bediening
Dashboardverlichting
De lichtsensor in het instrumentenpaneel
regelt automatisch de helderheid van het mul-
tifunctioneel display. Bij daglicht worden de
meters in het instrumentenpaneel niet ver-
licht.
De verlichting in het instrumentenpaneel, de
displays en de bedieningselementen in het
interieur kan met de lichtsterkteregelaar wor-
den beïnvloed.
De lichtsterkteregelaar bevindt zich linkson-
der in het instrumentenpaneel (Ypagina 29).
XDe lichtsterkteregelaar rechts- of linksom
draaien.
Als de verlichtingsschakelaar in stand
Ã,Tof Lstaat, wordt de licht-
sterkteregeling beïnvloed door het omge-
vingslicht.
Snelheidsmeter met segmenten
Alleen bij auto's met DISTRONIC PLUS is de
snelheidsmeter uitgerust net segmenten.
De segmenten in de snelheidsmeter geven
aan welk snelheidsbereik ter beschikking
staat.
RVariabele SPEEDTRONIC ingeschakeld
(Ypagina 197):
De segmenten gaan van nul tot de inge-
stelde snelheidsbegrenzing branden.
RDISTRONIC PLUS ingeschakeld
(Ypagina 199):
242 Meldingen en bediening
Boordcomputer en meldingen
Eén of twee segmenten rond de opgesla-
gen snelheid gaan branden.
RDISTRONIC PLUS herkent een voorligger
die langzamer rijdt dan de opgeslagen snel-
heid:
De segmenten branden van de snelheid van
de voorligger tot de opgeslagen snelheid.
Toerenteller
!Niet met een te hoog toerental rijden!
Anders kan schade aan de motor optreden.
De rode markering in de toerenteller geeft het
gebied met een te hoog toerental van de
motor aan.
Bij het bereiken van de rode markering wordt
ter bescherming van de motor het toerental in
een gebied begrensd.
Buitentemperatuurmeter
Zodra de temperatuur het vriespunt nadert,
moet bijzondere aandacht aan de staat van
het wegdek worden gegeven.
Houd er rekening mee dat de buitentempe-
ratuurmeter de gemeten luchttemperatuur
weergeeft en niet de temperatuur van het
wegdek meet.
De buitentemperatuur wordt op het multi-
functioneel display weergegeven
(Ypagina 245).
Een wijziging van de buitentemperatuur
wordt door het multifunctioneel display ver-
traagd weergegeven.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
GWAARSCHUWING
Als bij een oververhit geraakte motor of een
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u met hete gassen of andere
weglekkende bedrijfsstoffen in contact
komen. Gevaar voor letsel!
Voordat de motorkap wordt geopend, een
oververhitte motor laten afkoelen. Bij een
brand in de motorruimte de motorkap geslo-
ten laten en de hulp inroepen van de brand-
weer.
De koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich rechts in het instrumentenpaneel
(Ypagina 29).
Tijdens normale rijomstandigheden en bij de
voorgeschreven hoeveelheid koelvloeistof
mag de weergave oplopen tot 120 †.
Bij hoge buitentemperaturen en rijden in de
bergen mag de koelvloeistoftemperatuur
oplopen tot aan de rode markering.
Bediening van de boordcomputer
Overzicht
:Multifunctioneel display
;Rechter bedieningspaneel
=Linker bedieningspaneel
XBoordcomputer activeren: De sleutel in
het contactslot in stand 1draaien.
Met de toetsen in het multifunctioneel stuur-
wiel kunnen de weergaven op het multifunc-
tioneel display en de instellingen van de
boordcomputer worden gewijzigd.
Meldingen en bediening 243
Boordcomputer en meldingen
Z
Linker bedieningspaneel
=
;
RMenuregel oproepen en menu
selecteren
9
:
Kort indrukken:
RIn lijsten bladeren
RSubmenu of functie selecteren
RIn het menu AudioAudio de vorige
resp. volgende zender bij actieve
geheugen- of zenderlijst, een
audiotitel of een videoscène
selecteren
RIn het menu TelTel (telefoon) naar
het telefoonboek omschakelen
en een naam of een telefoon-
nummer selecteren
9
:
Lang indrukken:
RIn het menu AudioAudio de geheugen-
lijst selecteren of een zenderlijst
op de gewenste frequentieband
selecteren, via snelbladeren een
audiotitel of een videoscène
selecteren
RIn het menu TelTel (telefoon) bij
geopend telefoonboek het snel
bladeren starten
aRSelectie of displaymelding
bevestigen
RIn het menu TelTel (telefoon) naar
het telefoonboek omschakelen
en beginnen het geselecteerde
nummer te kiezen
%Kort indrukken:
RTerug
RAuto's met Audio 20: Spraakbe-
diening navigatie uitschakelen
(zie de handleiding van de fabri-
kant)
RAuto's met COMAND Online:
LINGUATRONIC uitschakelen
(zie de afzonderlijke handleiding)
RDisplaymeldingen bevestigen of
laatst gebruikte functie van het
menu ReisReis oproepen
RTelefoonboek of nummerherha-
lingsgeheugen verlaten
%Lang indrukken:
RStandaardweergave in het menu
ReisReis oproepen
Rechter bedieningspaneel
óRAuto's met Audio 20:
Spraakbediening navigatie
inschakelen (zie de handleiding
van de fabrikant)
RAuto's met COMAND Online
LINGUATRONIC uitschakelen
(zie de afzonderlijke handleiding)
8RGeluid uit- en inschakelen
W
X
RVolume wijzigen
~RGesprek weigeren of beëindigen
RTelefoonboek of nummerherha-
lingsgeheugen verlaten
6RGesprek voeren of aannemen
RNaar het nummerherhalingsge-
heugen omschakelen
244 Meldingen en bediening
Boordcomputer en meldingen
Multifunctioneel display
:Permanente weergave: Buitentempera-
tuur of snelheid (Ypagina 255)
;Tijd
=Tekstveld
?Menuregel
ARijprogramma (Ypagina 172)
BTransmissiestand (Ypagina 174)
Auto's met handgeschakelde versnellings-
bak: De meldingen in het onderste gedeelte
van het multifunctioneel display wijken af van
de hier afgebeelde weergaven.
Bij Mercedes-AMG auto's wijken de meldin-
gen in het onderste en bovenste gedeelte van
het multifunctioneel display af van de hier
afgebeelde weergaven.
XMenuregel ?weergeven: Toets =
of ;in het stuurwiel indrukken.
Als verder geen toets wordt ingedrukt, ver-
dwijnt de menuregel ?na enkele secon-
den.
Tekstveld =toont het geselecteerde
menu of submenu en displaymeldingen.
iDe tijd kan via de Audio 20 of het
COMAND Online worden ingesteld (zie de
afzonderlijke handleiding).
Op het multifunctioneel display kunnen
de volgende weergaven verschijnen:
RZSchakeladvies bij handgeschakelde ver-
snellingsbak (Ypagina 171) of bij automa-
tische transmissie (handmatig inschake-
len) (Ypagina 179)
RjActieve parkeerassistent
(Ypagina 215)
R¯TEMPOMAAT (Ypagina 194)
RÈSPEEDTRONIC (Ypagina 197)
R_Adaptieve grootlichtassistent
(Ypagina 125)
RèECO start-stop-functie
(Ypagina 164)
RëHOLD-functie (Ypagina 207)
R120 km/h!120 km/h! maximaal toegestane snelheid
overschreden (alleen voor bepaalde lan-
den)
Menu's en submenu's
Menu-overzicht
Met de toets =of ;in het stuurwiel
roept u de menuregel op.
Bediening van de boordcomputer
(Ypagina 243).
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kun-
nen de volgende menu's worden opgeroepen:
RMenu ReisReis (Ypagina 246)
RMenu NaviNavi (navigatie-aanwijzing)
(Ypagina 247)
RMenu AudioAudio (Ypagina 249)
RMenu TelTel (telefoon) (Ypagina 250)
RMenu Assist.Assist. (assistentie)
(Ypagina 252)
RMenu ServiceService (Ypagina 254)
RMenu Instell.Instell. (instellingen)
(Ypagina 254)
RMenu AMGAMG (Mercedes-AMG auto's)
(Ypagina 258)
De displaymeldingen van de menu's AudioAudio,
NaviNavi en TelTel kunnen iets verschillen van die in
uw auto.
Menu's en submenu's 245
Boordcomputer en meldingen
Z
De voorbeelden in deze handleiding gelden
voor auto's met COMAND Online.
Menu Reis
Standaardweergave
XDe toets %in het stuurwiel ingedrukt
houden, tot het menu ReisReis met dagtel-
ler :en kilometertotaalstand ;ver-
schijnt.
Boordcomputer "na vertrek" of "na
terugzetten"
:Afstand
;Reistijd
=Gemiddelde snelheid
?Gemiddeld brandstofverbruik
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :Na vertrekNa vertrek of NaNa
resetreset selecteren.
De waarden in het submenu Na vertrekNa vertrek
hebben betrekking op de aanvang van de rit,
in het submenu Na resetNa reset op de laatste keer
terugzetten (Ypagina 247) van dit submenu.
In de volgende gevallen wordt de boordcom-
puter Na vertrekNa vertrek automatisch teruggezet:
RHet contact is langer dan vier uur uitge-
schakeld.
R999 uur zijn overschreden.
R9.999 kilometer zijn overschreden.
Als 9.999 uren of 99.999 kilometer zijn over-
schreden, wordt de boordcomputer NaNa
resetreset automatisch teruggezet.
ECO-weergave
De ECO-weergave is niet beschikbaar bij
Mercedes-AMG auto's.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :ECO-WEERGAVEECO-WEERGAVE selecte-
ren.
Als het contact langer dan vier uur uitgescha-
keld is, wordt de ECO-weergave automatisch
teruggezet.
Meer informatie over de ECO-weergave
(Ypagina 190).
Actieradius en actueel brandstofver-
bruik weergeven
Mercedes-AMG auto's: Het menu toont alleen
de actieradius :.
246 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :de weergave met de glo-
bale actieradius :en het actuele brand-
stofverbruik ;selecteren.
De globale actieradius :wordt berekend
uit de actuele rijstijl en de tankinhoud. Als
er nog weinig brandstof in de tank is, ver-
schijnt in plaats van de globale actiera-
dius :een symbool van een auto die
wordt getankt C.
De recuperatieweergave =toont, wan-
neer energie tijdens de deceleratie uit de
bewegingsenergie wordt gewonnen en in
de accu wordt opgeslagen. De recuperatie-
weergave =is afhankelijk van de gemon-
teerde motor en is daarom niet in alle
auto's aanwezig.
Digitale snelheidsmeter
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :de digitale snelheidsme-
ter ;selecteren.
Bovendien kan een schakeladvies :Z
worden weergegeven.
De informatie over het schakeladvies :bij
handgeschakelde versnellingsbak
(Ypagina 171) of bij automatische trans-
missie (handmatig schakelen)
(Ypagina 179) in acht nemen.
Mercedes-AMG auto's: Een schakeladvies
wordt gegeven in het statusgedeelte van
het multifunctioneel display en niet op het
display van de digitale snelheidsmeter.
Waarden terugzetten
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :de functie selecteren die
moet worden teruggezet.
XMet abevestigen.
XMet :JaJa selecteren en met a
bevestigen.
De waarden van de volgende functies kunnen
worden teruggezet:
RDagteller
RBoordcomputer "na vertrek"
RBoordcomputer "na terugzetten"
RECO-weergave
Wanneer de waarden in de "ECO-weergave"
worden teruggezet, worden de waarden in de
boordcomputer "Na vertrek" eveneens terug-
gezet. Wanneer de waarden in de boordcom-
puter "Na vertrek" worden teruggezet, wor-
den de waarden in de "ECO-weergave" even-
eens teruggezet.
Menu Navigatie
Navigatie-aanwijzingen tonen
In het menu NaviNavi toont het multifunctioneel
display de navigatie-aanwijzingen.
Meer informatie over de navigatie vindt u in
de afzonderlijke Audio 20 of COMAND Online
handleiding.
XDe Audio 20 of het COMAND Online inscha-
kelen (zie de afzonderlijke handleiding).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
NaviNavi selecteren.
Menu's en submenu's 247
Boordcomputer en meldingen
Z
Routebegeleiding niet actief
:Rijrichting
;Straat waarin wordt gereden
Routebegeleiding actief
Geen routewijziging aangekondigd
:Afstand tot de bestemming
;Afstandsindicatie tot volgende routewijzi-
ging
=Straat waarin wordt gereden
?Symbool "het verloop van de weg volgen"
Routewijziging zonder rijstrookadvies
:Straat waarin de routewijziging u stuurt
;Afstand tot de routewijziging en grafische
afstandsweergave
=Symbool routewijziging
Voorafgaand aan de routewijziging verschijnt
naast het symbool voor de routewijziging =
een grafische afstandsweergave ;. Deze
wordt kleiner van onder naar boven, hoe dich-
ter u bij de aangekondigde routewijziging
komt. Wanneer de afstandsweergave is
beëindigd, begint de routewijziging.
Routewijziging aangekondigd met rij-
strookadvies
:Straat waarin de routewijziging u stuurt
;Afstand tot de routewijziging en grafische
afstandsweergave
=Niet geadviseerde rijstroken
?Geadviseerde rijstrook en tijdens de rou-
tewijziging erbij gekomen rijstrook
ASymbool routewijziging
Als de digitale kaart de betreffende gegevens
bevat, kunnen bij wegen met meerdere rijst-
roken rijstrookadviezen voor de eerstvol-
gende routewijziging verschijnen. Tijdens het
verloop van een routewijziging kunnen er
extra rijstroken bijkomen.
Niet aanbevolen rijstrook =: Op deze rij-
strook is het niet mogelijk om zonder veran-
deren van rijstrook de routewijziging uit te
voeren.
Geadviseerde rijstrook en tijdens de route-
wijziging erbij gekomen rijstrook ?: Op deze
rijstrook is het mogelijk om de volgende en de
daarop volgende routewijziging zonder ver-
anderen van rijstrook uit te voeren.
Meer statusindicaties van het naviga-
tiesysteem
De navigatie toont extra informatie en de sta-
tus.
Mogelijke weergaven:
RNieuwe route...Nieuwe route... of Route berekenenRoute berekenen
248 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
Een nieuwe route wordt berekend.
RStraat niet opgenomenStraat niet opgenomen
De auto bevindt zich binnen het dekkings-
gebied van de digitale kaart, maar de straat
is niet bekend, bijvoorbeeld bij nieuwe
wegen, parkeerplaatsen of op privéterrein.
RGeen routeGeen route
Er kan geen route naar de gekozen bestem-
ming worden berekend.
RO
U heeft de bestemming of een tussenbe-
stemming bereikt.
Menu Audio
Radiozender selecteren
:Actieve zenderlijst
;Zender met geheugenpositie
Het multifunctioneel display toont de zen-
der ;met de frequentie of de naam van de
zender. Alleen als de zender ;is opgesla-
gen, wordt bovendien de geheugenpositie
weergegeven.
XDe Audio 20 of het COMAND Online inscha-
kelen en de radio selecteren (zie de afzon-
derlijke handleiding).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XGeheugenlijst of zenderlijst selecteren:
Lang 9of :indrukken, tot de
geheugenlijst of de zenderlijst in de gewen-
ste frequentieband verschijnt.
XEen zender selecteren: 9of :kort
indrukken.
iDAB- radiofunctie (Digital Audio Broad-
casting) is een voor de mobiele ontvangst
van radioprogramma's geoptimaliseerde
digitale uitzendstandaard.
Audiospeler of informatiedrager bedie-
nen
:Actuele titel
Afhankelijk van de uitvoering kunnen audio-
bestanden van verschillende audiospelers of
informatiedragers worden weergegeven.
XDe Audio 20 of het COMAND Online inscha-
kelen en de audio-cd- of MP3-functie
inschakelen (zie de afzonderlijke handlei-
ding).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XVolgende of vorige titel selecteren:
9of :kort indrukken.
XEen titel uit de titellijst selecteren (snel-
zoeken): 9of :ingedrukt houden
tot de gewenste titel verschijnt.
Wanneer 9of :langer ingedrukt
wordt gehouden, gaat het bladeren sneller.
Niet alle audiospelers of informatiedragers
ondersteunen deze functie.
Als op de audiospeler of informatiedrager
titelinformatie is opgeslagen, toont het mul-
tifunctioneel display het nummer en de naam
van de titel.
Video-dvd bedienen
Menu's en submenu's 249
Boordcomputer en meldingen
Z
Alleen bij auto's met COMAND Online kunnen
in het menu AudioAudio video-dvd's worden
bediend.
XHet COMAND Online inschakelen en video-
dvd selecteren (zie de afzonderlijke hand-
leiding).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XVolgende of vorige scène selecteren:
9of :kort indrukken.
XEen scène uit de scènelijst selecteren
(snelzoeken): 9of :ingedrukt
houden, tot de gewenste scène :ver-
schijnt.
Tv bedienen
Alleen bij auto's met COMAND Online kunnen
in het menu AudioAudio tv-zenders worden gese-
lecteerd.
Alleen als de zender :is opgeslagen, wordt
bovendien de geheugenpositie weergegeven.
XHet COMAND Online inschakelen en de tv
selecteren (zie de afzonderlijke handlei-
ding).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XEen opgeslagen zender selecteren:
9of :kort indrukken.
XEen zender uit de zenderlijst selecteren:
9of :langer indrukken.
iDe tv-zenders kunnen in het COMAND
Online worden opgeslagen (zie de afzon-
derlijke handleiding).
Menu Telefoon
Inleiding
GWAARSCHUWING
Wanneer in het voertuig geïntegreerde infor-
matiesystemen en communicatieapparatuur
tijdens het rijden bediend worden, wordt u
van de verkeerssituatie afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over het voertuig verliezen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparaten alleen bedienen als de ver-
keerssituatie dit toelaat. Wanneer dit niet
gewaarborgd is, het voertuig op een veilige
manier tot stilstand brengen en het invoeren
uitvoeren als het voertuig stilstaat.
Bij het telefoneren de wettelijke bepalingen in
acht nemen van het land waarin u zich
bevindt.
XDe mobiele telefoon inschakelen (zie de
handleiding van de fabrikant).
XDe Audio 20 of het COMAND Online inscha-
kelen (zie de afzonderlijke handleiding).
XDe mobiele telefoon in de mobiele-tele-
foonhouder aanbrengen (Ypagina 326).
of
XU kunt een Bluetooth®-verbinding met de
Audio 20 of het COMAND Online maken
(zie de afzonderlijke handleiding).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
TelTel selecteren.
Op het op het multifunctioneel display ver-
schijnt een van de volgende meldingen:
RTelefoon gereedTelefoon gereed of de naam van de pro-
vider van het mobiel netwerk: De mobiele
telefoon heeft een netwerk gevonden en is
klaar voor ontvangst.
RTelefoon Geen serviceTelefoon Geen service: Er is geen net-
werk beschikbaar of de mobiele telefoon
zoekt een netwerk.
250 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
iMeer informatie over passende mobiele
telefoons en over het verbinden van een
mobiele telefoon via Bluetooth®is verkrijg-
baar:
Rbij een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats
Rop internet: http://www.mercedes-
benz.com/connect
Gesprek aannemen
Als u wordt gebeld en het menu TelTel actief is,
verschijnt op het multifunctioneel display een
melding.
Ook wanneer het menu TelTel niet actief is, kan
een telefoongesprek op elk moment worden
aangenomen.
XMet 6in het stuurwiel het gesprek aan-
nemen.
Gesprek weigeren of beëindigen
Ook als u niet in het menu TelTel bent, kan een
telefoongesprek worden geweigerd of beëin-
digd.
XMet ~in het stuurwiel het gesprek wei-
geren of beëindigen.
Record in telefoonboek selecteren
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
TelTel selecteren.
XMet 9,:of anaar het telefoon-
boek wisselen.
XOp de telefoon de toegang tot het telefoon-
boek autoriseren.
XMet 9of :de gezochte naam selec-
teren.
of
XSnel bladeren starten: De toets 9
of :langer dan 1 seconde ingedrukt
houden.
Het snelzoeken stopt als de toets wordt
losgelaten of als het einde van de lijst is
bereikt.
XAls bij een naam slechts één telefoon-
nummer is opgeslagen: Met 6of
abeginnen met kiezen.
of
XAls bij een naam meerdere telefoon-
nummers worden opgeslagen: Met 6
of ade telefoonnummers weergeven.
XMet 9of :de gewenste telefoon-
nummers selecteren.
XMet 6of ahet kiezen starten.
of
XAls u niet wilt telefoneren: ~of %
indrukken.
Kiezen herhalen
De boordcomputer slaat de laatst geselec-
teerde naam of het telefoonnummer op in het
nummerherhalingsgeheugen.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
TelTel selecteren.
XMet 6Naar het nummerherhalingsge-
heugen omschakelen.
XMet 9of :het gezochte telefoon-
nummer of de gezochte naam selecteren.
XMet 6of ahet kiezen starten.
of
XAls u niet wilt telefoneren: ~of %
indrukken.
Menu's en submenu's 251
Boordcomputer en meldingen
Z
Menu Assistentie
Inleiding
In het menu Assist.Assist. zijn er afhankelijk van
de uitvoering van de auto de volgende moge-
lijkheden:
RAssistentieweergave weergeven
(Ypagina 252)
RAanwijzingsfunctie van de verkeersteke-
nassistent in- of uitschakelen
(Ypagina 252)
RESP®in- of uitschakelen (behalve
Mercedes-AMG auto's) (Ypagina 252)
RCOLLISION PREVENTION ASSIST PLUS in-
of uitschakelen (Ypagina 253)
RATTENTION ASSIST in- of uitschakelen
(Ypagina 253)
RDodehoekassistent in- of uitschakelen
(Ypagina 253)
RSpoorassistent in- of uitschakelen
(Ypagina 253)
Assistentieweergave weergeven
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :AfstandsgrafiekAfstandsgrafiek
selecteren.
XMet abevestigen.
De assistentieweergave toont van de vol-
gende rijsystemen of rijveiligheidssyste-
men de status en/of informatie:
RVerkeerstekenassistent (Ypagina 227)
RDISTRONIC PLUS (Ypagina 199)
RCOLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
(Ypagina 70)
RATTENTION ASSIST (Ypagina 225)
RSpoorassistent (Ypagina 232)
XMet :de analyse van ATTENTION
ASSIST oproepen.
Verkeerstekenassistent
In het menu Verkeerstekenassist.Verkeerstekenassist. kunt u
de aanwijzingsfunctie van de verkeersteke-
nassistent in- of uitschakelen. Als de aanwij-
zingsfunctie ingeschakeld is, worden her-
kende verkeerstekens en aanwijzingen gedu-
rende vijf seconden op het multifunctioneel
display weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :Verkeerstekenas‐Verkeerstekenas‐
sist.sist. selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele selectie verschijnt.
XAanwijzingsfunctie in- of uitschakelen:
aopnieuw indrukken.
Meer informatie over de verkeerstekenassis-
tent (Ypagina 227).
ESP®uit- of inschakelen
De belangrijke veiligheidsvoorschriften over
het ESP®in acht nemen (Ypagina 73).
GWAARSCHUWING
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Het ESP®alleen uitschakelen zolang de vol-
gende omstandigheden van toepassing zijn.
252 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
In de volgende situaties kan het beter zijn om
het ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind
Het ESP®uit- of inschakelen in Mercedes-
AMG auto's (Ypagina 75).
Meer informatie over het ESP®(Ypagina 73).
XDe motor starten.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :ESPESP selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele selectie verschijnt.
XIn- of uitschakelen: aopnieuw indruk-
ken.
Als waarschuwingslampje åin het
instrumentenpaneel brandt als de motor
draait, is het ESP®uitgeschakeld.
Als de waarschuwingslampjes ÷en å
permanent branden, is het ESP®vanwege
een storing niet beschikbaar.
De informatie over de waarschuwingslampen
in acht nemen (Ypagina 304).
De informatie over de displaymeldingen in
acht nemen (Ypagina 262).
COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :Collision Prevent.Collision Prevent.
AssistAssist selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele selectie verschijnt.
XIn- of uitschakelen: aopnieuw indruk-
ken.
Als de COLLISION PREVENTION ASSIST
PLUS uitgeschakeld is, geeft het multifunc-
tioneel display in de assistentieweergave
het symbool æweer.
Meer informatie over de COLLISION PREVEN-
TION ASSIST PLUS (Ypagina 70).
ATTENTION ASSIST in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :Attention AssistAttention Assist
selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele selectie verschijnt.
XMet abevestigen.
XMet :of 9UitUit,StandaardStandaard of
GevoeligGevoelig instellen.
XMet ade instelling opslaan.
Als de ATTENTION ASSIST uitgeschakeld is,
geeft het multifunctioneel display in de
assistentieweergave het symbool é
weer.
Meer informatie over de ATTENTION ASSIST
(Ypagina 225).
Dodehoekassistent in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :DodehoekassistentDodehoekassistent
selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele selectie verschijnt.
XIn- of uitschakelen: aopnieuw indruk-
ken.
Meer informatie over de dodehoekassistent
(Ypagina 230).
Spoorassistent in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :SpoorassistentSpoorassistent selec-
teren.
XMet abevestigen.
De actuele selectie verschijnt.
XOpnieuw met abevestigen.
XMet :of 9UitUit,StandaardStandaard of
AdaptiefAdaptief instellen.
XMet ade instelling opslaan.
Als de spoorassistent ingeschakeld is,
geeft het multifunctioneel display in de
Menu's en submenu's 253
Boordcomputer en meldingen
Z
assistentieweergave de rijstrookmarkerin-
gen met heldere lijnen weer.
Meer informatie over de spoorassistent
(Ypagina 232).
Menu Service
In het menu ServiceService zijn er afhankelijk van
de uitvoering van de auto de volgende moge-
lijkheden:
RDisplaymeldingen in meldingengeheugen
oproepen (Ypagina 261)
RBandenspanningswaarschuwing opnieuw
starten (Ypagina 374)
ROnderhoudstermijn oproepen
(Ypagina 336)
Menu Instellingen
Inleiding
In het menu Instell.Instell. zijn er afhankelijk van
de uitvoering van de auto de volgende moge-
lijkheden:
Rde instellingen van het instrumentenpaneel
wijzigen
Rde instellingen van de verlichting wijzigen
Rde instellingen van de auto wijzigen
Rde instellingen verwarming wijzigen
Rde comfort-instellingen wijzigen
Rde instellingen op de fabrieksinstellingen
terugzetten
Instrumentenpaneel
Afstandseenheid selecteren
Met de functie Weergave-eenh.Weergave-eenh. Snelheid/Snelheid/
afstand:afstand: kan worden geselecteerd of het
multifunctioneel display bepaalde weergaven
in km/h of mph worden weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Instru‐Instru‐
mentenpaneelmentenpaneel selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Weergave-Weergave-
eenh. Snelheid/afstand:eenh. Snelheid/afstand: selecteren.
De geselecteerde instelling kmkm of mijlenmijlen
wordt getoond.
XMet ade instelling wijzigen.
De geselecteerde afstandseenheid geldt
voor:
Rde digitale snelheidsmeter in het menu
ReisReis
Rde totaal afgelegde afstand en de dagteller
Rde boordcomputer
Rhet actuele brandstofverbruik en de glo-
bale actieradius
Rde navigatie-aanwijzingen in het menu
NaviNavi
RTEMPOMAAT
RSPEEDTRONIC
RDISTRONIC PLUS
RWeergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS
Extra snelheidsmeter in- of uitschakelen
Groot-Brittannië: Deze functie is niet beschik-
baar.
Wanneer de extra snelheidsmeter is inge-
schakeld, geeft het multifunctioneel display
in het statusgedeelte de snelheid in plaats
van de buitentemperatuur aan.
254 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
Deze snelheidsmeter wordt invers aan de
snelheidsmeter weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu
Instrum.paneelInstrum.paneel selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Dig. snel‐Dig. snel‐
heids-meter [mph]heids-meter [mph] selecteren.
De geselecteerde instelling AanAan of UitUit
wordt getoond.
XMet ade instelling wijzigen.
Permanente weergave selecteren
Groot-Brittannië: Deze functie is niet beschik-
baar.
Met de functie Perm. weergave:Perm. weergave: kan wor-
den geselecteerd of het multifunctioneel dis-
play altijd de buitentemperatuur of de snel-
heid weergeeft.
Deze snelheidsmeter wordt invers aan de
snelheidsmeter weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu
Instrum.paneelInstrum.paneel selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Perm.Perm. weer‐weer‐
gave:gave: selecteren.
De actuele instelling BuitentemperatuurBuitentemperatuur
of Dig. snelh.mtr. [mph]:Dig. snelh.mtr. [mph]: verschijnt.
XMet ade instelling wijzigen.
Verlichting
Dagrijlicht in- of uitschakelen
De functie DagverlichtingDagverlichting kan alleen wor-
den ingesteld als de motor is afgezet.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Dagverlich‐Dagverlich‐
tingting selecteren.
Als de functie DagverlichtingDagverlichting ingescha-
keld is, worden de lichtbundel en het sym-
bool Wop het multifunctioneel display
oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Meer informatie over dagrijlicht
(Ypagina 122).
Auto
Permanente SPEEDTRONIC instellen
Met de functie Begrenzing (winterban‐Begrenzing (winterban‐
den):den): kan de permanente SPEEDTRONIC
worden ingesteld.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu VoertuigVoertuig
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie BegrenzingBegrenzing
(winterbanden)(winterbanden) selecteren.
De actuele instelling wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de permanente SPEED-
TRONIC in stappen van 10 km/h (160160 km/hkm/h
tot 240 km/h240 km/h) instellen. Met de instelling
uituit is de permanente SPEEDTRONIC uit-
geschakeld.
XMet ade invoer opslaan.
Meer informatie over de permanente SPEED-
TRONIC (Ypagina 199).
Automatische vergrendeling in- of uit-
schakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu VoertuigVoertuig
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Autom.Autom. por‐por‐
tiervergr.tiervergr. selecteren.
Als de functie Autom. portiervergr.Autom. portiervergr.
ingeschakeld is, worden de portieren op
Menu's en submenu's 255
Boordcomputer en meldingen
Z
het multifunctioneel display oranje weer-
gegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Als de functie Autom.Autom. portiervergr.portiervergr. wordt
ingeschakeld, wordt de auto vanaf een snel-
heid van circa 15 km/h centraal vergrendeld.
Meer informatie over de automatische ver-
grendeling (Ypagina 94).
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschake-
len
Als de functie Akoes.Akoes. sluitmeldingsluitmelding is inge-
schakeld, klinkt bij het vergrendelen van de
auto een akoestisch signaal.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu VoertuigVoertuig
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Akoes.Akoes.
sluitmeldingsluitmelding selecteren.
Als de functie Akoes. sluitmeldingAkoes. sluitmelding is
ingeschakeld, wordt het symbool &op
het multifunctioneel display oranje weer-
gegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Verwarming
Interieurvoorverwarming vertrektijd
GGEVAAR
Als de uitlaat geblokkeerd is of onvoldoende
ventilatie mogelijk is, kunnen giftige uitlaat-
gassen, in het bijzonder koolmonoxide, het
voertuig binnendringen. Dat is bijvoorbeeld in
gesloten ruimtes het geval, of als het voertuig
in de sneeuw blijft steken. Er bestaat levens-
gevaar!
In gesloten ruimtes zonder afzuiging de inte-
rieurvoorverwarming uitschakelen, bijvoor-
beeld in de garage. Als het voertuig in de
sneeuw is blijven steken en de interieurvoor-
verwarming moet blijven werken, de uitlaat en
het gedeelte rond het voertuig sneeuwvrij
houden. Aan de zijde van het voertuig die van
de wind is afgekeerd een ruit openen, om de
toevoer van voldoende buitenlucht te waar-
borgen.
GWAARSCHUWING
Als de interieurvoorverwarming is ingescha-
keld kunnen onderdelen van de auto, bijvoor-
beeld het uitlaatsysteem, zeer heet worden.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken, als ze in
contact komen met:
Rhete delen van het uitlaatsysteem
Rhet uitlaatgas zelf.
Er bestaat brandgevaar!
Controleren dat als de interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld:
Rhete onderdelen van de auto niet in contact
komen met brandbaar materiaal
Rde uitlaatgassen ongehinderd uit het uit-
laatsysteem kunnen ontsnappen
Rde uitlaatgassen niet in contact komen met
brandbaar materiaal.
!Het gebruik van de interieurvoorverwar-
ming-ventilatie is een belasting van de
accu. Daarom na ten hoogste tweemaal
verwarmen of ventileren een langere
afstand met de auto afleggen.
Deze functie is alleen bij auto's met interieur-
voorverwarming beschikbaar.
In het submenu VerwarmingVerwarming kan een opge-
slagen vertrektijd worden geselecteerd of
een vertrektijd worden gewijzigd.
De inschakeltijdfunctie van de interieurvoor-
verwarming berekent afhankelijk van de bui-
tentemperatuur de inschakeltijd, zodat de
auto op de vertrektijd voorverwarmd is. Als de
vertrektijd is bereikt, verwarmt de interieur-
voorverwarming nog vijf minuten langer,
daarna schakelt de interieurvoorverwarming
uit. De interieurvoorverwarming neemt de
temperatuurinstelling over die in de aircondi-
tioning of de automatische temperatuurrege-
ling THERMOTRONIC is ingesteld.
256 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
De interieurvoorverwarming kan worden uit-
geschakeld met de toets voor de interieur-
voorverwarming in de middenconsole of met
de afstandsbediening.
iDe interieurvoorverwarming eenmaal per
maand gedurende circa 10 minuten inscha-
kelen.
Meer informatie over de interieurvoorverwar-
ming (Ypagina 150).
Vertrektijd selecteren of geselecteerde
vertrektijd uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verwar‐Verwar‐
mingming selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele instelling verschijnt.
XOpnieuw aindrukken.
XMet :of 9een van de drie vertrek-
tijden of VoorkeuzeVoorkeuze uituit (geen voorkeuze-
tijd actief) selecteren.
XMet abevestigen.
Wanneer een vertrektijd is geselecteerd,
brandt in de toets voor de interieurvoorver-
warming het gele controlelampje.
Vertrektijd wijzigen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verwar‐Verwar‐
mingming selecteren.
XMet abevestigen.
De actuele instelling verschijnt.
XMet :of 9AA,BBof C wijzigenC wijzigen
selecteren.
XMet abevestigen.
De vertrektijd kan worden gewijzigd.
XMet =of ;de weergave selecteren
die moet worden gewijzigd: Uren, minuten.
XMet :of 9de geselecteerde weer-
gave instellen.
XMet ade invoer opslaan.
Het gele controlelampje in de toets voor de
interieurvoorverwarming brandt.
Comfort
Gordelaanpassing in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu ComfortComfort
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Gordelaan‐Gordelaan‐
passingpassing selecteren.
Als de functie GordelaanpassingGordelaanpassing inge-
schakeld is, wordt de veiligheidsgordel
oranje op het multifunctioneel display
weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Meer informatie over de gordelaanpassing
(Ypagina 46).
Inklappen van de buitenspiegels bij ver-
grendelen in- of uitschakelen
Deze functie is alleen aanwezig, als de auto is
uitgerust met de elektrische inklapfunctie.
Als de functie Automatisch inklappenAutomatisch inklappen
wordt ingeschakeld, worden de buitenspie-
gels bij het vergrendelen van de auto inge-
klapt. Als de auto wordt ontgrendeld en een
voorportier wordt geopend, klappen de bui-
tenspiegels weer uit.
Als de functie Automatisch inklappenAutomatisch inklappen is
ingeschakeld en de buitenspiegels met de
toets in het portier worden ingeklapt
(Ypagina 116), worden deze niet automa-
tisch uitgeklapt. De buitenspiegels kunnen
dan alleen met de toets in het portier worden
uitgeklapt.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu ComfortComfort
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Automa‐Automa‐
tisch inklappentisch inklappen selecteren.
Als de functie Automatisch inklappenAutomatisch inklappen is
ingeschakeld, worden de buitenspiegels
Menu's en submenu's 257
Boordcomputer en meldingen
Z
van de auto op het multifunctioneel display
oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Fabrieks‐Fabrieks‐
instell.instell. selecteren.
XMet abevestigen.
De functie Terugzetten van alleTerugzetten van alle
instellingen?instellingen? verschijnt.
XMet :of 9NeeNee of JaJa selecteren.
XMet ade selectie bevestigen.
Wanneer JaJa wordt geselecteerd, toont het
multifunctioneel display een bevestiging.
Om veiligheidsredenen worden niet alle func-
ties teruggezet: De functie BegrenzingBegrenzing
(winterbanden):(winterbanden): van de permanente
SPEEDTRONIC kan uitsluitend in het sub-
menu VoertuigVoertuig worden ingesteld.
Om de functie DagverlichtingDagverlichting in het sub-
menu VerlichtingVerlichting terug te zetten, moet de
sleutel in het contactslot in stand 1worden
gezet.
Menu AMG (Mercedes-AMG auto's)
WARMUP
:Digitale snelheidsmeter
;Versnellingsindicatie
=Opschakelaanwijzing
?Motorolietemperatuur
AKoelvloeistoftemperatuur
BTransmissievloeistoftemperatuur
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
Opschakelaanwijzing: De opschakelaan-
wijzing UPUP =wijst u erop, dat de motor in
het handmatig schakelprogramma het
maximumtoerentalbereik heeft bereikt.
Motorolie- en transmissievloeistoftem-
peratuur: Als de motor en de transmissie
op bedrijfstemperatuur zijn, toont het mul-
tifunctioneel display de olietemperatuur ?
en Bwit.
Als het multifunctioneel display de olietem-
peratuur ?of Bblauw weergeeft is de
motor of de transmissie nog niet op
bedrijfstemperatuur. Gedurende deze tijd
het rijden met volle motorbelasting vermij-
den.
SETUP
:Aandrijving ComfortComfort/SportSport/Sport+Sport +
;Onderstel ComfortComfort/SportSport/Sport +Sport +
=Transmissie DD/MM
?ESP®OnOn/OffOff of SPORT handling mode
SportSport
SETUP geeft de volgende informatie en func-
ties weer:
Rde digitale snelheidsmeter
Rde versnellingsindicatie
Rde instelling van de aandrijving
Rde onderstelinstelling
Rde transmissiestand
Rde status van het ESP®(elektronisch sta-
biliteitsprogramma)
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XZo vaak 9indrukken, tot SETUP ver-
schijnt.
258 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
RACETIMER
RACETIMER weergeven en starten
:Ronde
;RACETIMER
De RACETIMER is alleen bedoeld voor gebruik
op afgesloten circuits. Deze functie niet op de
openbare weg gebruiken.
Als de motor draait of de sleutel in het con-
tactslot in stand 2staat, kan de RACETIMER
worden gestart.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XZo vaak 9indrukken, tot de RACETIMER
verschijnt.
XStarten: Met ade RACETIMER starten.
Tussentijd weergeven
XMet =of ;Interm. TimeInterm. Time selecte-
ren.
XMet abevestigen.
De tussentijd verschijnt gedurende vijf
seconden.
Nieuwe ronde starten
:RACETIMER
;Snelste rondetijd
=Ronde
XMet aNew LapNew Lap bevestigen.
iEr kunnen maximaal 16 rondes worden
opgeslagen. De zestiende ronde kan alleen
worden beëindigd met Finish LapFinish Lap.
RACETIMER stoppen
XDe toets %in het stuurwiel indrukken.
XYesYes met abevestigen.
Als de auto wordt gestopt en de sleutel in het
contactslot in stand 1wordt gedraaid, onder-
breekt de RACETIMER de tijdmeting. Als de
sleutel in stand 3wordt gedraaid en vervol-
gens met aStartStart wordt bevestigd, wordt
de tijdmeting voortgezet.
Actuele ronde terugzetten
XDe RACETIMER stoppen.
XMet =of ;Reset LapReset Lap selecteren.
XMet ade rondetijd op "0" terugzetten.
Menu's en submenu's 259
Boordcomputer en meldingen
Z
Alle rondes wissen
Als de motor wordt afgezet, wordt de RACE-
TIMER na 30 seconden op "0" teruggezet. Alle
rondes worden gewist.
Opgeslagen rondes kunnen niet afzonderlijk
worden gewist. Wanneer 16 rondes geklokt
zijn, hoeft de actuele ronde niet te worden
teruggezet.
XDe actuele ronde terugzetten.
XMet aResetReset bevestigen.
Op het multifunctioneel display verschijnt
Reset Race Timer?Reset Race Timer?.
XMet :YesYes selecteren en met a
bevestigen.
Alle rondes worden gewist.
Totaalanalyse
:Totaalanalyse RACETIMER
;Totale rijtijd
=Gemiddelde snelheid
?Totale afstand
AMaximumsnelheid
Wanneer ten minste een ronde wordt opge-
slagen en de RACETIMER wordt gestopt,
wordt deze functie weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XZo vaak op 9drukken, tot de totaalana-
lyse verschijnt.
Ronde-analyse
:Ronde
;Rondetijd
=Gemiddelde snelheid van de ronde
?Ronde-afstand
ATopsnelheid van de ronde
Wanneer ten minste twee rondes worden
opgeslagen en de RACETIMER wordt gestopt,
wordt deze functie weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XZo vaak op 9drukken, tot een ronde-
analyse verschijnt.
Elke ronde verschijnt in een eigen sub-
menu. De snelste ronde is herkenbaar aan
het knipperende symbool :.
XMet 9of :een andere ronde-ana-
lyse selecteren.
260 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen
Inleiding
Algemene aanwijzingen
Er verschijnen displaymeldingen op het multifunctioneel display.
Displaymeldingen met grafische weergaven kunnen in de handleiding vereenvoudigd zijn
afgebeeld en afwijken van de weergave op het multifunctioneel display.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de extra aanwijzingen in deze handleiding in
acht nemen.
Bij bepaalde displaymeldingen klinkt bovendien een waarschuwingssignaal of een ononder-
broken signaal.
Als het contact wordt uitgeschakeld worden alle displaymeldingen gewist, met uitzondering
van enkele displaymeldingen met hoge prioriteit. Wanneer de oorzaken voor de displaymel-
dingen met hoge prioriteit zijn verholpen, worden ook deze displaymeldingen gewist.
Als de auto wordt geparkeerd, de aanwijzingen in acht nemen m.b.t.:
RHOLD-functie (Ypagina 207)
RParkeren (Ypagina 186)
Displaymeldingen bevestigen
XDe toets aof %in het stuurwiel indrukken.
De displaymelding verdwijnt van het multifunctioneel display.
Het multifunctioneel display geeft displaymeldingen met hoge prioriteit rood weer. Een aantal
displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen niet door u worden uitgeschakeld.
Het multifunctioneel display geeft deze displaymeldingen permanent weer, tot de oorzaken
van de displaymeldingen verholpen zijn.
Meldingengeheugen
De boordcomputer slaat bepaalde displaymeldingen in het Meldingengeheugen op. U kunt
de displaymeldingen oproepen:
XMet =of ;in het stuurwiel het menu ServiceService selecteren.
Als er displaymeldingen aanwezig zijn, staat op het multifunctioneel display bijvoorbeeld
2 meldingen2 meldingen.
XMet 9of :de record selecteren, bijvoorbeeld 2 meldingen2 meldingen.
XMet abevestigen.
XMet 9of :door de displaymeldingen bladeren.
Displaymeldingen 261
Boordcomputer en meldingen
Z
Veiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
nu niet beschik‐nu niet beschik‐
baar zie handlei‐baar zie handlei‐
dingding
Het ABS (antiblokkeersysteem), de BAS (remassistentsysteem),
het ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma), de ESP®-aanhang-
wagenstabilisatie, de HOLD-functie, de hellingassistent en de
PRESAFE®zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht en de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien kunnen de waarschuwingslampjes !,÷en å
in het instrumentenpaneel gaan branden.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
Mogelijke oorzaken:
RDe zelfdiagnose is nog niet afgesloten.
RDe boordnetspanning kan te laag zijn.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-
beeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als de displaymelding verdwijnt zijn bovengenoemde functies
weer beschikbaar.
Als het multifunctioneel display nog steeds de displaymelding
toont:
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
Het ABS, het ESP®, de BAS, de PRESAFE®, de HOLD-functie, de
hellingassistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn van-
wege een storing niet beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht en de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien kunnen de waarschuwingslampjes !,÷,å
en Jin het instrumentenpaneel gaan branden.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
262 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-
beeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
nu niet beschik‐nu niet beschik‐
baar zie handlei‐baar zie handlei‐
dingding
Het ESP®, de BAS, de PRESAFE®, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn tijdelijk niet
beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht en de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien kunnen de waarschuwingslampjes ÷, en åin
het instrumentenpaneel gaan branden.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
De zelfdiagnose is bijvoorbeeld nog niet afgesloten.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als de displaymelding verdwijnt zijn bovengenoemde functies
weer beschikbaar.
Als het multifunctioneel display nog steeds de displaymelding
toont:
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 263
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
Het ESP®, de BAS, de PRESAFE®, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn vanwege een
storing niet beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht en de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien kunnen de waarschuwingslampjes ÷, en åin
het instrumentenpaneel gaan branden.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
T!
÷
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
De EBD (elektronische remkrachtverdeling), het ABS, het ESP®, de
BAS, de PRESAFE®, de HOLD-functie, de hellingassistent en de
ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn vanwege een storing niet
beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht en de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS kunnen uitgevallen zijn.
Er klinkt een waarschuwingssignaal.
Bovendien kunnen de waarschuwingslampjes ÷,åen !
in het instrumentenpaneel gaan branden.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
264 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem Om teParkeerrem Om te
ontgrendelen con‐ontgrendelen con‐
tact AANtact AAN
Het rode controlelampje !brandt.
Het contact is uitgeschakeld en u heeft geprobeerd de elektrische
parkeerrem vrij te zetten.
XSleutel: De sleutel in het contactslot in stand 1draaien.
XKEYLESS GO: Het contact inschakelen.
!
Parkeerrem ont‐Parkeerrem ont‐
grendelengrendelen
Het rode controlelampje !knippert en er klinkt een waar-
schuwingssignaal. Aan een voorwaarde voor het automatisch vrij-
zetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(Ypagina 187).
Er wordt met ingeschakelde elektrische parkeerrem gereden.
XDe elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
Het rode controlelampje !knippert en er klinkt een waar-
schuwingssignaal.
U voert een noodstop uit met de elektrische parkeerrem
(Ypagina 187).
!
Parkeerrem zieParkeerrem zie
handleidinghandleiding
Het gele waarschuwingslampje !brandt.
De elektrische parkeerrem vertoont een storing.
Om in te schakelen:
XHet contact uitschakelen.
XTen minste 10 seconden de handgreep van de elektrische par-
keerrem indrukken.
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak: De eerste
versnelling inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie: De transmissie in
stand Pschakelen.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen 265
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het gele waarschuwingslampje !en het rode controle-
lampje !branden.
De elektrische parkeerrem vertoont een storing.
Om vrij te zetten:
XHet contact uit- en weer inschakelen.
XDe elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
of
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak (automati-
sche noodontgrendelfunctie): De veiligheidsgordel in het gor-
delslot steken en bij het wegrijden iets meer gas geven.
XAuto's met automatische transmissie: De elektrische par-
keerrem automatisch vrijzetten (Ypagina 187).
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kan worden vrijge-
zet:
XNiet verder rijden.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Het rode controlelampje !knippert en het gele waarschu-
wingslampje !brandt.
De elektrische parkeerrem vertoont een storing.
Om vrij te zetten:
XHet contact uit- en weer inschakelen.
XDe elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
Om in te schakelen:
XHet contact uit- en weer inschakelen.
XDe elektrische parkeerrem handmatig bedienen.
Als het rode controlelampje !nog steeds knippert:
XNiet verder rijden.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 379).
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak: De eerste
versnelling inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie: De transmissie in
stand Pschakelen.
XDe voorwielen in de richting van de stoeprand draaien.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
266 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het gele waarschuwingslampje !brandt. Het rode controle-
lampje !knippert gedurende circa 10 seconden na het inscha-
kelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Daarna dooft
het of blijft het branden.
De elektrische parkeerrem vertoont een storing.
XHet contact uit- en weer inschakelen.
XDe elektrische parkeerrem inschakelen.
Als de elektrische parkeerrem niet kan worden ingeschakeld:
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak: De eerste
versnelling inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie: De transmissie in
stand Pschakelen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als de elektrische parkeerrem niet kan worden vrijgezet:
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak (automati-
sche noodontgrendelfunctie): De veiligheidsgordel in het gor-
delslot steken en bij het wegrijden iets meer gas geven.
XAuto's met automatische transmissie: De elektrische par-
keerrem automatisch vrijzetten (Ypagina 187).
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kan worden vrijge-
zet:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen 267
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het gele waarschuwingslampje !brandt. Wanneer de elektri-
sche parkeerrem handmatig wordt ingeschakeld of vrijgezet, knip-
pert het rode controlelampje !.
De elektrische parkeerrem vertoont een storing. De elektrische
parkeerrem kan niet handmatig worden ingeschakeld.
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak: Het contact
uitschakelen.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld.
of
XDe veiligheidsgordel in het gordelslot steken en bij het wegrij-
den iets meer gas geven (automatische noodontgrendelfunctie).
XAuto's met automatische transmissie: De transmissie in
stand Pschakelen, omdat de elektrische parkeerrem niet auto-
matisch wordt ingeschakeld.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als de elektrische parkeerrem niet moet worden ingeschakeld, het
contact ingeschakeld laten, bijvoorbeeld in de wasstraat of bij het
slepen.
!
Parkeerrem func‐Parkeerrem func‐
tioneert niettioneert niet
Het gele waarschuwingslampje !brandt. Het rode controle-
lampje !knippert gedurende circa 10 seconden na het inscha-
kelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Daarna dooft
het of blijft het branden.
De elektrische parkeerrem vertoont bijvoorbeeld vanwege een te
hoge of te lage spanning een storing.
XOorzaken van de te hoge of te lage spanning verhelpen, bijvoor-
beeld de accu opladen of de motor opnieuw starten.
XDe elektrische parkeerrem inschakelen of vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem daardoor niet kan worden inge-
schakeld of vrijgezet:
XHet contact uit- en weer inschakelen.
XDe elektrische parkeerrem inschakelen of vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kan worden vrijge-
zet:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kan worden inge-
schakeld:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
268 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het gele waarschuwingslampje !brandt en het rode contro-
lelampje !knippert.
De elektrische parkeerrem kan niet handmatig worden ingescha-
keld.
XAuto's met handgeschakelde versnellingsbak: De eerste
versnelling inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie: De transmissie in
stand Pschakelen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Direct remmenDirect remmen
Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: Bij ingeschakelde
HOLD-functie is een storing opgetreden.
Tevens klinkt een regelmatig waarschuwingssignaal. Dit wordt
intensiever als wordt geprobeerd de auto te vergrendelen.
U kunt de motor niet starten.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk het
rempedaal stevig indrukken, tot de displaymelding verdwijnt.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
U kunt de motor weer starten.
J
Remvloeistof-peilRemvloeistof-peil
controlerencontroleren
Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
Bovendien brandt het rode waarschuwingslampje Jin het
instrumentenpaneel en klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
De remwerking kan nadelig beïnvloed zijn.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
XGeen remvloeistof bijvullen. Daardoor wordt de storing niet ver-
holpen.
#
Remblok-slijtageRemblok-slijtage
De remblokken hebben de slijtagegrens bereikt.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
G
functioneert nietfunctioneert niet
Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes-Benz
Contact vertonen een storing.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 269
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Collision Preven‐Collision Preven‐
tion Assist Plustion Assist Plus
nu niet beschik‐nu niet beschik‐
baar zie handlei‐baar zie handlei‐
dingding
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS is tijdelijk niet beschik-
baar.
Mogelijke oorzaken:
RDe radarsensoren zijn tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radio-
zendinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het
bedrijfstemperatuurgebied.
RDe boordnetspanning is te laag.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS is weer gereed voor
gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe motor opnieuw starten.
Collision Preven‐Collision Preven‐
tion Assist Plustion Assist Plus
functioneert nietfunctioneert niet
De COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS is vanwege een storing
niet beschikbaar. Ook de adaptieve remassistent kan uitgevallen
zijn.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functio‐PRE-SAFE functio‐
neert niet zieneert niet zie
handleidinghandleiding
Belangrijke functies van de PRE-SAFE®zijn uitgevallen. Alle ove-
rige systemen voor de inzittendenbescherming, bijvoorbeeld de
airbags, blijven beschikbaar.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
270 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Radarsensoren ver‐Radarsensoren ver‐
vuild zie handlei‐vuild zie handlei‐
dingding
Ten minste een van de volgende rijsystemen of rijveiligheidssys-
temen is tijdelijk niet of beperkt beschikbaar:
RCOLLISION PREVENTION ASSIST PLUS
RDISTRONIC PLUS
Mogelijke oorzaken:
RDe sensoren in de radiateurgrille en/of in de bumpers zijn ver-
vuild.
RDe werking van het rijsysteem en/of het rijveiligheidssysteem
wordt gehinderd door hevige neerslag.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding. Alle rijsystemen en rijveiligheidssyste-
men zijn weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe motor afzetten.
XDe sensoren op de volgende plaatsen reinigen (Ypagina 341):
Rin de radiateurbekleding
Rin de voorbumper
Rin de achterbumper, in het bijzonder in het midden van de
achterbumper
XDe motor opnieuw starten.
De displaymelding verdwijnt.
üAls het symbool op het multifunctioneel display verschijnt, is op
een achterzitplaats de gordelslottong in het gordelslot vergren-
deld.
Voor meer informatie over de statusindicatie veiligheidsgordels
achterin (Ypagina 46).
Displaymeldingen 271
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ýAls het symbool op het multifunctioneel display verschijnt, is op
een achterzitplaats de gordelslottong niet in het gordelslot ver-
grendeld.
GWAARSCHUWING
Een veiligheidsgordel die niet correct wordt gedragen of niet goed
in het gordelslot vergrendeld is, kan zijn beschermende werking
niet meer naar behoren vervullen.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XIndien nodig de inzittenden achterin opdragen de gordel om te
doen (Ypagina 44).
Voor meer informatie over de statusindicatie veiligheidsgordels
achterin (Ypagina 46).
6
Veiligheidssys‐Veiligheidssys‐
teem Storing Werk‐teem Storing Werk‐
plaats opzoekenplaats opzoeken
Het veiligheidssysteem vertoont een storing. Tevens gaat waar-
schuwingslampje 6in het instrumentenpaneel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Meer informatie over het veiligheidssysteem (Ypagina 40).
6
Linksvoor StoringLinksvoor Storing
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken of RechtsvoorRechtsvoor
StoringStoring WerkplaatsWerkplaats
opzoekenopzoeken
Het veiligheidssysteem linksvoor of rechts vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Linksachter Sto‐Linksachter Sto‐
ring Werkplaatsring Werkplaats
opzoekenopzoeken of Rechts‐Rechts‐
achter Storingachter Storing
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken
Het veiligheidssysteem links- of rechtsachter vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
272 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
6
Midden achter Sto‐Midden achter Sto‐
ring Werkplaatsring Werkplaats
opzoekenopzoeken
Het veiligheidssysteem middenachter vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Windowbag linksWindowbag links
StoringStoring WerkplaatsWerkplaats
opzoekenopzoeken of Window‐Window‐
bagbag rechtsrechts StoringStoring
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken
De linker of rechter windowbag vertoont een storing. Tevens gaat
waarschuwingslampje 6in het instrumentenpaneel branden.
GWAARSCHUWING
De linker of de rechter windowbag kan onbedoeld worden geac-
tiveerd of wordt bij een ongeval helemaal niet geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 273
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voorpass.-airbagVoorpass.-airbag
uitgeschakeld zieuitgeschakeld zie
handleidinghandleiding
De passagiersairbag is tijdens het rijden gedeactiveerd, hoewel:
Rzich een volwassen persoon
of
Rzich een persoon met overeenkomstig postuur op de passa-
giersstoel bevindt.
Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het
systeem een te gering gewicht meten.
GWAARSCHUWING
De passagiersairbag wordt bij een ongeval niet geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XHet contact uitschakelen.
XDe passagier van de passagiersstoel laten uitstappen.
XDe stoel vrijhouden, het passagiersportier sluiten en het contact
inschakelen.
XDe controlelampjes PASSENGER AIR BAG in de middenconsole
en het multifunctioneel display observeren en het volgende
controleren:
Met de stoel niet bezet en het contact ingeschakeld:
Rvindt een zelftest plaats. De controlelampjes PASSENGER AIR
BAG OFF en PASSENGER AIR BAG ON gaan tegelijkertijd
gedurende circa zes seconden branden
Rmoet na de zelftest het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF branden en blijven branden. Als het controlelampje
brandt, heeft de automatische passagiersairbaguitschakeling
de passagiersairbag gedeactiveerd (Ypagina 50)
Rmogen de displaymeldingen Voorpass.-airbagVoorpass.-airbag ingescha‐ingescha‐
keld zie handleidingkeld zie handleiding of Voorpass.-airbag uitge‐Voorpass.-airbag uitge‐
schakeld zie handleidingschakeld zie handleiding niet op het multifunctioneel
display verschijnen.
XTen minste 60 seconden wachten, tot de benodigde testproce-
dures zijn doorlopen.
XGeen van de displaymeldingen mag op het multifunctioneel dis-
play verschijnen; dit controleren.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de passagiersstoel weer
worden bezet. Of het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF of
ON blijft branden of dooft is afhankelijk van hoe de automatische
passagiersairbaguitschakeling de inzittende classificeert.
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, werkt het systeem
niet correct.
274 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Meer informatie over de automatische passagiersairbaguitscha-
keling (Ypagina 50).
Voorpass.-airbagVoorpass.-airbag
ingeschakeld zieingeschakeld zie
handleidinghandleiding
De passagiersairbag is tijdens het rijden ingeschakeld, hoewel:
Rzich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een
gewicht beneden de grenswaarde van het systeem op de pas-
sagiersstoel bevindt
of
Rde passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op
de stoel of krachten die op de stoel werken.
GWAARSCHUWING
De passagiersairbag kan onbedoeld geactiveerd worden.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XHet contact uitschakelen.
XHet passagiersportier openen.
XHet kind en het kinderzitje van de passagiersstoel verwijderen.
XEr mogen zich geen voorwerpen op de stoel bevinden die hierop
extra gewicht uitoefenen; dit controleren.
Anders kan het systeem het extra gewicht herkennen en een
inzittende op de passagiersstoel als zwaarder inschatten dan
deze daadwerkelijk is.
XDe stoel vrijhouden, het passagiersportier sluiten en het contact
inschakelen.
XDe controlelampjes PASSENGER AIR BAG in de middenconsole
en het multifunctioneel display observeren en het volgende
controleren:
Met de stoel niet bezet en het contact ingeschakeld:
Rvindt een zelftest plaats. De controlelampjes PASSENGER AIR
BAG OFF en PASSENGER AIR BAG ON gaan tegelijkertijd
gedurende circa zes seconden branden
Rmoet na de zelftest het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF branden en blijven branden. Als het controlelampje
brandt, heeft de automatische passagiersairbaguitschakeling
de passagiersairbag gedeactiveerd (Ypagina 50)
Rmogen de displaymeldingen Voorpass.-airbagVoorpass.-airbag ingescha‐ingescha‐
keld zie handleidingkeld zie handleiding of Voorpass.-airbag uitge‐Voorpass.-airbag uitge‐
Displaymeldingen 275
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
schakeld zie handleidingschakeld zie handleiding niet op het multifunctioneel
display verschijnen.
XTen minste 60 seconden wachten, tot de benodigde testproce-
dures zijn doorlopen.
XGeen van de displaymeldingen mag op het multifunctioneel dis-
play verschijnen; dit controleren.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de passagiersstoel weer
worden bezet. Of het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF of
ON blijft branden of dooft is afhankelijk van hoe de automatische
passagiersairbaguitschakeling de inzittende classificeert.
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, werkt het systeem
niet correct.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Meer informatie over de automatische passagiersairbaguitscha-
keling (Ypagina 50).
Verlichting
iAuto's met LED-lichtbronnen in de lampunits:
De displaymelding voor de betreffende lamp verschijnt pas als alle lichtdiodes uitgevallen
zijn.
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Dimlicht linksDimlicht links of
Dimlicht rechtsDimlicht rechts
Het linker resp. rechter dimlicht is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Aanhanger achter‐Aanhanger achter‐
licht li.licht li. of Aan‐Aan‐
hangerhanger achterlichtachterlicht
rechtsrechts
Het linker resp. rechter achterlicht van de aanhangwagen is
defect.
XDe handleiding van de fabrikant in acht nemen.
b
Aanhanger rich‐Aanhanger rich‐
tingaanwijzertingaanwijzer
linkslinks of AanhangerAanhanger
richt.-aanw. rericht.-aanw. re
De linker resp. rechter richtingaanwijzer van de aanhangwagen is
defect.
XDe handleiding van de fabrikant in acht nemen.
276 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Aanhanger remlichtAanhanger remlicht
Het remlicht van de aanhangwagen is defect.
XDe handleiding van de fabrikant in acht nemen.
b
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
linksachterlinksachter of
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
rechtsachterrechtsachter
De linker resp. rechter richtingaanwijzer, achter, is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
linksvoorlinksvoor of Rich‐Rich‐
tingaanwijzertingaanwijzer
rechtsvoorrechtsvoor
De linker resp. rechter richtingaanwijzer, voor, is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
spiegel linksspiegel links of
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
spiegel rechtsspiegel rechts
De richtingaanwijzer in de linker resp. rechter buitenspiegel is
defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Derde remlichtDerde remlicht
Het derde remlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Remlicht linksRemlicht links of
Remlicht rechtsRemlicht rechts
Het linker resp. rechter remlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Grootlicht linksGrootlicht links
of GrootlichtGrootlicht
rechtsrechts
Het linker resp. rechter grootlicht is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Kentekenplaat-ver‐Kentekenplaat-ver‐
lichtinglichting
De linker resp. rechter kentekenplaatverlichting is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 277
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
MistachterlichtMistachterlicht
Het mistachterlicht is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
ParkeerlichtParkeerlicht
linksvoorlinksvoor of Par‐Par‐
keerlicht rechts‐keerlicht rechts‐
voorvoor
Het linker resp. rechter parkeer- of stadslicht, voor, is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
AchteruitrijlichtAchteruitrijlicht
Het achteruitrijlicht is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Achterlicht linksAchterlicht links
of AchterlichtAchterlicht
rechtsrechts
Het linker resp. rechter achterlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
DagverlichtingDagverlichting
linkslinks of Dagver‐Dagver‐
lichting rechtslichting rechts
Het linker of rechter dagrijlicht is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 128).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Storing Zie hand‐Storing Zie hand‐
leidingleiding
De buitenverlichting vertoont een storing.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto's met trekhaak: De zekering kan doorgebrand zijn.
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe zekeringen controleren (Ypagina 364).
XIndien nodig de doorgebrande zekering vervangen. Let daarbij
op de waarschuwingsaanwijzingen.
Als het multifunctioneel display nog steeds de displaymelding
toont:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
278 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
AUTO-verlichtingAUTO-verlichting
functioneert nietfunctioneert niet
De lichtsensor is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Licht uitschakelenLicht uitschakelen
Bij het verlaten van de auto is de verlichting nog ingeschakeld.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Ãdraaien.
b
Rijlicht inschake‐Rijlicht inschake‐
lenlen
U rijdt zonder dimlicht.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Lof Ãdraaien.
Adaptieve groot‐Adaptieve groot‐
lichtassistent nulichtassistent nu
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding
De adaptieve grootlichtassistent is uitgeschakeld en functioneert
tijdelijk niet.
Mogelijke oorzaken:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordt gehinderd door hevige neerslag of mist.
XDe voorruit reinigen.
Als het systeem herkent dat de camera weer volledig gebruiks-
klaar is, verschijnt de displaymelding Adaptieve grootlicht‐Adaptieve grootlicht‐
assistent weer beschikbaarassistent weer beschikbaar.
De adaptieve grootlichtassistent is weer volledig gebruiksklaar.
Adaptieve groot‐Adaptieve groot‐
lichtassistentlichtassistent
functioneert nietfunctioneert niet
De adaptieve grootlichtassistent is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 279
Boordcomputer en meldingen
Z
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
+
Koelmiddel bijvul‐Koelmiddel bijvul‐
lenlen ziezie handleidinghandleiding
Het koelvloeistofpeil is te laag.
!Lange ritten met te weinig koelvloeistof in het motorkoelsys-
teem vermijden. Anders is er gevaar voor schade aan de motor.
XKoelvloeistof bijvullen, daarbij de waarschuwingsaanwijzingen
in acht nemen (Ypagina 334).
Als vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan en het motorkoel-
systeem laten controleren.
?De ventilateurmotor is defect.
XBij een koelvloeistoftemperatuur onder 120 kan naar de
dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats worden verder
gereden.
XDaarbij een hoge motorbelasting vermijden, bijvoorbeeld het
rijden in de bergen en stop-and-go-verkeer.
280 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
?
KoelmiddelKoelmiddel StoppenStoppen
Motor uitMotor uit
De koelvloeistof is te warm.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Niet met een oververhitte motor rijden. Dit kan ertoe leiden dat
vloeistoffen, die door een lekkage of morsen in de motorruimte
terecht zijn gekomen, ontsteken.
De stoom van de oververhitte motor kan bovendien ernstige
brandwonden veroorzaken, zelfs als alleen de motorkap wordt
geopend.
Er bestaat gevaar voor letsel!
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XWachten tot de motor is afgekoeld.
XDe luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden beïnvloed
door bijvoorbeeld bevroren natte sneeuw; dit controleren.
XPas als de displaymelding verdwijnt en de koelvloeistoftempe-
ratuur tot onder 120 is gedaald de motor weer starten.
Anders kan de motor worden beschadigd.
XOp de koelvloeistoftemperatuurmeter letten.
Wanneer de temperatuur opnieuw stijgt:
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Tijdens normale rijomstandigheden en bij de voorgeschreven hoe-
veelheid koelvloeistof mag de weergave oplopen tot 120 †.
#
zie handleidingzie handleiding
De accu wordt niet opgeladen.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Mogelijke oorzaken:
Rdefecte dynamo
Rgescheurde aandrijfriem
Reen storing in de elektronica
!Niet verder rijden. Anders kan de motor oververhit raken.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen 281
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Stoppen zie hand‐Stoppen zie hand‐
leidingleiding
De accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage accu-
laadtoestand bereikt.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe aanwijzing m.b.t. de displaymelding #ziezie handleidinghandleiding
in acht nemen.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
4
BijBij tankstoptankstop motor‐motor‐
oliepeil controle‐oliepeil controle‐
renren
Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
!Lange ritten met te weinig koelvloeistof in het motorkoelsys-
teem vermijden. Anders is er gevaar voor schade aan de motor.
XUiterlijk bij de volgende tankstop het motoroliepeil controleren
(Ypagina 332).
XIndien nodig motorolie bijvullen (Ypagina 333).
Wanneer vaker motorolie moet worden bijgevuld:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan en de motor laten
controleren.
Informatie over goedgekeurde motoroliën is verkrijgbaar bij elke
gekwalificeerde werkplaats of op internet onder http://
bevo.mercedes-benz.com.
4
Bij tankstop 1 lBij tankstop 1 l
motorolie bijvul‐motorolie bijvul‐
lenlen
Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
!Lange ritten met te weinig koelvloeistof in het motorkoelsys-
teem vermijden. Anders is er gevaar voor schade aan de motor.
XUiterlijk bij de volgende tankstop het motoroliepeil controleren
(Ypagina 332).
XIndien nodig motorolie bijvullen (Ypagina 333).
Wanneer vaker motorolie moet worden bijgevuld:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan en de motor laten
controleren.
Informatie over goedgekeurde motoroliën is verkrijgbaar bij elke
gekwalificeerde werkplaats of op internet onder http://
bevo.mercedes-benz.com.
282 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4
MotoroliepeilMotoroliepeil
Stoppen Motor uitStoppen Motor uit
Het motoroliepeil is te laag. De motor kan worden beschadigd.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XMotoroliepeil controleren (Ypagina 332).
XIndien nodig motorolie bijvullen (Ypagina 333).
æ
BrandstofreserveBrandstofreserve
De tankinhoud heeft het reservegebied bereikt.
Het gebruik van de interieurvoorverwarming wordt in het reserve-
gebied gedeactiveerd.
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
çEr bevindt nog maar zeer weinig brandstof in de tank.
Het gebruik van de interieurvoorverwarming is gedeactiveerd.
XBij het eerstvolgende tankstation beslist tanken.
¸
Luchtfilter ver‐Luchtfilter ver‐
vangenvangen
Auto's met dieselmotor: Het luchtfilter van de motor is vervuild en
moet worden vervangen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
!
BrandstoffilterBrandstoffilter
reinigenreinigen
Auto's met dieselmotor: Er bevindt zich water in het brandstoffil-
ter. Het water moet worden afgetapt.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
À
Attention Assist:Attention Assist:
pauze!pauze!
De ATTENTION ASSIST heeft aan de hand van bepaalde criteria
vermoeidheid of toenemende onoplettendheid bij de bestuurder
vastgesteld. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XZo nodig pauze nemen.
Bij langere ritten tijdig en regelmatig pauze nemen, zodat u goed
uit kunt rusten.
À
Attention AssistAttention Assist
functioneert nietfunctioneert niet
De ATTENTION ASSIST is uitgevallen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 283
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ë
UitUit
De HOLD-functie is uitgeschakeld. De auto is in een slip geraakt.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe HOLD-functie later weer inschakelen (Ypagina 207).
De HOLD-functie is uitgeschakeld. Bij een stevig ingedrukt rem-
pedaal wordt aan één inschakelvoorwaarde niet meer voldaan.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(Ypagina 207).
Spoor-assistentSpoor-assistent nunu
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding
De spoorassistent is uitgeschakeld en tijdelijk niet beschikbaar.
Mogelijke oorzaken:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordt gehinderd door hevige neerslag of mist.
RGedurende lange tijd zijn geen rijstrookmarkeringen aanwezig.
RDe rijstrookmarkeringen zijn versleten, donker of bedekt, bij-
voorbeeld door vuil of sneeuw.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De spoorassistent is weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe voorruit reinigen.
Spoor-assistentSpoor-assistent
functioneert nietfunctioneert niet
De spoorassistent is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
284 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
DodehoekassistentDodehoekassistent
nu niet beschik‐nu niet beschik‐
baar zie handlei‐baar zie handlei‐
dingding
De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Mogelijke oorzaken:
RDe radarsensoren zijn tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radio-
zendinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van de radarsensoren ligt buiten het bedrijfs-
temperatuurgebied.
Bovendien branden de gele controlelampjes 9in de buiten-
spiegels.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De dodehoekassistent is weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe motor opnieuw starten.
DodehoekassistentDodehoekassistent
met aanhangwagenmet aanhangwagen
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding
De dodehoekassistent is bij het rijden met een aanhangwagen
uitgeschakeld.
De elektrische verbinding tussen de auto en de aanhangwagen is
aangesloten.
XDe displaymelding met ain het stuurwiel bevestigen.
DodehoekassistentDodehoekassistent
functioneert nietfunctioneert niet
De dodehoekassistent is defect.
Bovendien branden de gele controlelampjes 9in de buiten-
spiegels.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ParkeerassistentParkeerassistent
onderbrokenonderbroken
De veiligheidsgordel van de bestuurder is niet omgegespt en het
bestuurdersportier is geopend.
XHet inparkeren herhalen met omgegespte veiligheidsgordel en
gesloten bestuurdersportier.
Tijdens de actieve stuuringreep heeft u onbedoeld het multifunc-
tioneel stuurwiel aangeraakt.
XTijdens de actieve stuuringreep erop letten dat het multifunc-
tioneel stuurwiel niet wordt aangeraakt.
De auto is in een slip geraakt, het ESP®heeft ingegrepen.
XDe actieve parkeerassistent later weer gebruiken
(Ypagina 215).
Displaymeldingen 285
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ParkeerassistentParkeerassistent
functioneert nietfunctioneert niet
U heeft zojuist zeer veel gemanoeuvreerd en geparkeerd.
Na circa 10 minuten kan de actieve parkeerassistent weer worden
gebruikt (Ypagina 215).
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe motor afzetten en opnieuw starten.
Als het multifunctioneel display nog steeds de displaymelding
toont:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De PARKTRONIC is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ParkeerassistentParkeerassistent
beëindigdbeëindigd
De auto staat op de bestemmingspositie. Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
De displaymelding verdwijnt automatisch.
Verkeersteken-Verkeersteken-
assistent nu nietassistent nu niet
beschikbaar ziebeschikbaar zie
handleidinghandleiding
De verkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Mogelijke oorzaken:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordt gehinderd door hevige neerslag of mist.
XDe voorruit reinigen.
Als het systeem de volledige beschikbaarheid van de camera her-
kent, verdwijnt de displaymelding.
De verkeerstekenassistent is weer gereed voor gebruik.
Verkeersteken-Verkeersteken-
assistent functio‐assistent functio‐
neert nietneert niet
De verkeerstekenassistent is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
DISTRONIC PLUS UitDISTRONIC PLUS Uit De DISTRONIC PLUS is uitgeschakeld (Ypagina 199).
Bij een niet door de bestuurder geïnitieerde uitschakeling klinkt
bovendien een waarschuwingssignaal.
DISTRONIC PLUSDISTRONIC PLUS
weer beschikbaarweer beschikbaar
De DISTRONIC PLUS is na tijdelijke niet-beschikbaarheid weer
gereed voor gebruik. De DISTRONIC PLUS kan nu weer worden
ingeschakeld (Ypagina 199).
286 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
DISTRONIC PLUS nuDISTRONIC PLUS nu
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding
De DISTRONIC PLUS is tijdelijk niet beschikbaar.
Mogelijke oorzaken:
RDe radarsensoren zijn tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radio-
zendinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het
bedrijfstemperatuurgebied.
RDe boordnetspanning is te laag.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De DISTRONIC PLUS is weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe motor opnieuw starten.
DISTRONIC PLUSDISTRONIC PLUS
functioneert nietfunctioneert niet
De DISTRONIC PLUS is defect. Ook de adaptieve remassistent kan
uitgevallen zijn.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
DISTRONICDISTRONIC PLUSPLUS pas‐pas‐
siefsief
U heeft gas gegeven. De DISTRONIC PLUS regelt niet meer.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
DISTRONIC PLUSDISTRONIC PLUS
--- km/h--- km/h
Aan één inschakelvoorwaarde voor de DISTRONIC PLUS is niet
voldaan.
XDe inschakelvoorwaarden van de DISTRONIC PLUS controleren
(Ypagina 199).
DISTRONIC PLUS enDISTRONIC PLUS en
SPEEDTRONIC func‐SPEEDTRONIC func‐
tioneren niettioneren niet
De DISTRONIC PLUS en de SPEEDTRONIC zijn defect. Bovendien
klinkt een waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT en SPEED‐TEMPOMAT en SPEED‐
TRONIC functione‐TRONIC functione‐
ren nietren niet
De TEMPOMAAT en de SPEEDTRONIC zijn defect.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 287
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
SPEEDTRONIC pas‐SPEEDTRONIC pas‐
siefsief
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt ingedrukt
(kickdown), wordt de SPEEDTRONIC passief geschakeld.
De snelheidsbegrenzing is niet actief.
XZonder kickdown en langzamer dan de opgeslagen snelheid rij-
den.
Xde laatst opgeslagen snelheid opnieuw wordt opgeroepen.
of
XEen nieuwe snelheid instellen.
Wanneer de displaymelding verdwijnt, is de snelheidsbegrenzing
actief.
TEMPOMATTEMPOMAT
--- km/h--- km/h
RAan één inschakelvoorwaarde voor de TEMPOMAAT is niet vol-
daan.
Er is geprobeerd om een snelheid onder bijvoorbeeld 30 km/h
op te slaan.
RHet ESP®is uitgeschakeld. Het gele ESP®-OFF-waarschuwings-
lampje brandt.
XAls de situatie het toestaat, sneller dan 30 km/h rijden en de
snelheid opslaan.
of
XDe inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAAT controleren
(Ypagina 194).
of
XHet ESP®weer inschakelen (Ypagina 252).
120 km/h!120 km/h!
Maximum snelheidMaximum snelheid
overschredenoverschreden
Alleen voor bepaalde landen: De maximum toegestane snelheid is
overschreden.
Bovendien verschijnt op het multifunctioneel display de melding
120 km/h!120 km/h!.
XLangzamer rijden.
288 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Banden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
BandenspanningBandenspanning
Banden controlerenBanden controleren
De bandenspanningswaarschuwing heeft een aanzienlijk span-
ningsverlies herkend.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Mogelijke oorzaak:
RU heeft de banden en velgen gewisseld of nieuwe banden en
velgen gemonteerd.
RDe bandenspanning is bij één of meerdere banden gedaald.
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende
gevaren op:
RZe kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en
snelheid.
RZe kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de
grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies bij
bandenpech opvolgen (Ypagina 348).
XDe bandenspanning controleren en, indien noodzakelijk, de
bandenspanning corrigeren.
XDaarna bij correct ingestelde bandenspanning de bandenspan-
ningswaarschuwing opnieuw activeren (Ypagina 374).
Bandenspanningsbe‐Bandenspanningsbe‐
waking na banden‐waking na banden‐
spanningscontrolespanningscontrole
opnieuw startenopnieuw starten
Er is een displaymelding voor de bandenspanningswaarschuwing
weergegeven en het systeem is sindsdien niet opnieuw gestart.
XDe correcte bandenspanning van alle banden instellen.
XDe bandenspanningswaarschuwing opnieuw activeren
(Ypagina 374).
Bandenspannings-Bandenspannings-
bewaking functio‐bewaking functio‐
neert nietneert niet
De bandenspanningswaarschuwing is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 289
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
BandenspanningBandenspanning
corrigerencorrigeren
Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de
bandenspanningen van de afzonderlijke banden wijken te sterk
van elkaar af.
XBij de volgende gelegenheid de bandenspanning controleren
(Ypagina 375).
XIndien nodig de bandenspanning corrigeren.
XDe bandenspanningscontrole opnieuw activeren
(Ypagina 377).
Band controlerenBand controleren Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald.
Op het multifunctioneel display verschijnt de positie van het wiel.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende
gevaren op:
RZe kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en
snelheid.
RZe kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de
grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies bij
bandenpech opvolgen (Ypagina 348).
XDe bandenspanning controleren (Ypagina 375).
XIndien nodig de bandenspanning corrigeren.
290 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
LetLet op:op: bandband defectdefect Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling.
Op het multifunctioneel display verschijnt de positie van het wiel.
GWAARSCHUWING
Rijden met een drukloze band levert de volgende gevaren op:
REen drukloze band beïnvloedt het stuur- en het remvermogen
van de auto nadelig.
RU kunt de controle over de auto verliezen.
RVerder rijden met een drukloze band leidt tot het overmatig
opwarmen van de band en mogelijk tot brand.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies bij
bandenpech opvolgen (Ypagina 348).
Bandenspannings-Bandenspannings-
controle nu nietcontrole nu niet
beschikbaarbeschikbaar
Een sterke radiobron stoort, daardoor worden de signalen van de
bandenspanningsensoren niet ontvangen. De bandenspannings-
controle vertoont tijdelijk een storing.
XVerder rijden.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscon-
trole vanzelf weer.
Wielsens. nietWielsens. niet
beschikb.beschikb.
Van een of meerdere wielen ontbreekt het signaal van de ban-
denspanningsensor. Op het multifunctioneel display verschijnt bij
de betreffende banden geen bandenspanningswaarde.
XDe defecte bandenspanningsensor laten vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Bandensp.contr.Bandensp.contr.
functioneert nietfunctioneert niet
Geen wielsensorenGeen wielsensoren
De gemonteerde wielen hebben geen geschikte wielsensoren. De
bandenspanningscontrole is uitgeschakeld.
XWielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
De bandenspanningscontrole wordt na enkele minuten rijden
ingeschakeld.
Bandensp.contr.Bandensp.contr.
functioneert nietfunctioneert niet
De bandenspanningscontrole is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 291
Boordcomputer en meldingen
Z
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
VoorVoor motormotor startenstarten
rem bedienenrem bedienen
U hebt geprobeerd om de motor in transmissiestand Nte starten
zonder het rempedaal in te drukken.
XHet rempedaal indrukken.
Voor verlaten vanVoor verlaten van
schakelstand P ofschakelstand P of
N rem bedienen enN rem bedienen en
motor startenmotor starten
U hebt geprobeerd om de keuzehendel in stand Rof Dte schake-
len zonder de motor te starten.
XDe motor starten.
XHet rempedaal indrukken.
iAlleen als het rempedaal is ingedrukt, kan de transmissie van-
uit stand Pin de gewenste transmissiestand worden gescha-
keld. Alleen dan kan de parkeervergrendeling worden opgehe-
ven. Als het rempedaal niet wordt ingedrukt, kan de DIRECT
SELECT-keuzehendel wel worden bewogen, maar blijft de par-
keervergrendeling ingeschakeld.
iBij een vloeistoftemperatuur van de transmissie onder Ò20
kan alleen als de motor draait vanuit stand Peen andere trans-
missiestand worden ingeschakeld.
Voor verlaten vanVoor verlaten van
schakelstandschakelstand PPremrem
bedienenbedienen
U hebt geprobeerd, zonder het rempedaal in te drukken, de trans-
missie in stand R,Nof Dte zetten.
XHet rempedaal indrukken.
WegrolgevaarWegrolgevaar
Transmissie nietTransmissie niet
in Pin P
Het bestuurdersportier is geopend of niet volledig gesloten en de
transmissie staat in stand R,Nof D.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
De auto kan wegrollen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDe transmissie in stand Pschakelen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XHet bestuurdersportier volledig sluiten.
292 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Zonder schakelenZonder schakelen
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken
De stand van de transmissie kan vanwege een storing niet meer
worden gewijzigd.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als transmissiestand Dis geselecteerd:
XZonder de transmissiestand Dte wijzigen naar een gekwalifi-
ceerde werkplaats gaan.
Wanneer de transmissiestand R,Nof Pis geselecteerd:
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Schakelstand PSchakelstand P
alleen bij stil‐alleen bij stil‐
staand voertuigstaand voertuig
De auto is nog in beweging.
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe transmissie in stand Pschakelen.
Achteruit rijdenAchteruit rijden
nietniet mogelijkmogelijk Werk‐Werk‐
plaats opzoekenplaats opzoeken
De automatische transmissie vertoont een storing. U kunt niet
achteruitrijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Transmissie Sto‐Transmissie Sto‐
ringring
De automatische transmissie vertoont een storing.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Transmissie Sto‐Transmissie Sto‐
ring Stoppenring Stoppen
De automatische transmissie vertoont een storing.
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Voertuig stoppenVoertuig stoppen
SchakelstandSchakelstand PPkie‐kie‐
zen Motor latenzen Motor laten
draaiendraaien
De automatische transmissie is oververhit.
XVoorzichtig verder rijden.
Als de displaymelding verdwijnt, is de automatische transmissie
weer volledig beschikbaar.
Als het multifunctioneel display nog steeds de displaymelding
toont:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XWachten tot de automatische transmissie is afgekoeld en de
displaymelding verdwijnt.
Displaymeldingen 293
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
BackupBackup accuaccu StoringStoring De noodaccu voor de automatische transmissie wordt niet meer
opgeladen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
XTot dan altijd voor het afzetten van de motor de transmissie in
stand Pzetten.
XVoordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
Koppeling overver‐Koppeling overver‐
hithit NietNiet wegrijdenwegrijden
Indien nodig vlotIndien nodig vlot
ont-koppelen enont-koppelen en
koppelenkoppelen
De koppeling is zwaar belast en de toegestane bedrijfstempera-
tuur van de koppeling is overschreden. Bovendien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
Frequent optrekken en langdurig stapvoets rijden vermijden.
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe motor laten draaien.
De koppeling wordt sneller afgekoeld door de draaiende motor.
of
XIndien mogelijk met gelijkmatige snelheid verder rijden.
XDe voet van het koppelingspedaal nemen en de koppeling niet
laten slippen.
De koppeling kan ook tijdens het rijden afkoelen.
Het afkoelen kan enkele minuten duren. Als de koppeling is afge-
koeld, verdwijnt de displaymelding. De koppeling is weer volledig
gebruiksklaar.
Voor het startenVoor het starten
van de motor devan de motor de
koppeling intrap‐koppeling intrap‐
penpen
U hebt geprobeerd de motor te starten, zonder het koppelingspe-
daal in te drukken.
XHet koppelingspedaal indrukken.
XDe motor opnieuw starten.
De motor is bij het wegrijden afgeslagen, bijvoorbeeld door het te
snel loslaten van het koppelingspedaal.
XHet koppelingspedaal opnieuw indrukken.
De motor start automatisch.
XOm weg te rijden het koppelingspedaal langzaam laten opko-
men.
TransmissieolieTransmissieolie
oververhit Voor‐oververhit Voor‐
zichtig doorrijdenzichtig doorrijden
Mercedes-AMG auto's: De transmissievloeistof is oververhit.
Het handmatig schakelprogramma Men het kortstondig actieve
handmatig schakelprogramma zijn niet meer beschikbaar. Het
motorvermogen wordt verminderd.
XDe auto laten afkoelen.
294 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
4matic nu niet4matic nu niet
beschikbaarbeschikbaar
De 4MATIC is oververhit. De auto wordt alleen aangedreven door
de voorwielen.
XVerder rijden.
Door de rijwind wordt de 4MATIC sneller afgekoeld.
Als de displaymelding verdwijnt, is de 4MATIC weer beschikbaar
en wordt de auto op alle vier de wielen aangedreven.
4matic functio‐4matic functio‐
neert nietneert niet
De 4MATIC vertoont een storing. De auto wordt alleen aangedre-
ven door de voorwielen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ADe achterklep is geopend.
GWAARSCHUWING
Als de achterklep geopend is en de motor draait kunnen uitlaat-
gassen het interieur binnendringen.
Er bestaat vergiftigingsgevaar!
XDe achterklep sluiten.
?De motorkap is geopend.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
De geopende motorkap kan tijdens het rijden het zicht belemme-
ren.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe motorkap sluiten.
Actieve motorkapActieve motorkap
Storing zie hand‐Storing zie hand‐
leidingleiding
De actieve motorkap (voetgangersbescherming) functioneert niet
vanwege een storing of activering.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
CTen minste een portier is geopend. Bovendien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
XAlle portieren sluiten.
Displaymeldingen 295
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
j
Trekhaak vergren‐Trekhaak vergren‐
deling controler.deling controler.
De trekhaak is niet goed vergrendeld.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop niet vergrendeld is, kan de aanhangwagen losra-
ken. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe kogelkop van de trekhaak in de eindstand laten vergrendelen
(Ypagina 236).
&
functioneert nietfunctioneert niet
accu zwakaccu zwak
De boordnetspanning is te laag. De interieurvoorverwarming is
uitgeschakeld resp. kan niet worden ingeschakeld (Ypagina 150).
XEen lange afstand rijden.
De accu wordt opgeladen. Zodra de boordnetspanning volstaat,
kan de interieurvoorverwarming weer worden ingeschakeld.
&
functioneert nietfunctioneert niet
brandstof tankenbrandstof tanken
Er bevindt zich te weinig brandstof in de tank. De interieurvoor-
verwarming kan niet meer worden ingeschakeld (Ypagina 150).
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
&
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
De interieurvoorverwarming vertoont tijdelijk een storing of is
defect.
Bij horizontaal staande auto en afgekoelde motor:
XViermaal met een tussenpauze van meerdere minuten proberen
de interieurvoorverwarming in te schakelen (Ypagina 150).
Wanneer de interieurvoorverwarming nog steeds niet inschakelt:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
296 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ð
Stuurbekrachti‐Stuurbekrachti‐
ging Storing zieging Storing zie
handleidinghandleiding
De stuurbekrachtiging vertoont een storing.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Er is meer kracht vereist voor het sturen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XUitproberen of u de benodigde hogere stuurkracht kunt uitoe-
fenen.
Als u nog steeds kunt sturen:
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als u niet meer kunt sturen:
XNiet verder rijden.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ð
Storing stuursys‐Storing stuursys‐
teem zie handlei‐teem zie handlei‐
dingding
De elektrische stuurwielblokkering vertoont een storing.
GWAARSCHUWING
De stuurinrichting kan door de elektrische stuurwielblokkering
worden geblokkeerd.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XNiet verder rijden.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
_
Voor het startenVoor het starten
stuurwiel ver‐stuurwiel ver‐
draaiendraaien
De elektrische stuurwielblokkering kon de stuurinrichting niet
ontgrendelen.
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
XHet stuurwiel iets draaien om de spanning op te heffen.
XDe sleutel opnieuw in het contactslot steken.
TelefoonTelefoon NoNo ServiceService De auto bevindt zich buiten het zend- en ontvangstgebied van het
mobiel netwerk van de provider.
XWachten, tot de gereedheidsaanduiding voor de mobiele tele-
foon wordt weergegeven op het multifunctioneel display.
¥
Ruitensproeier‐Ruitensproeier‐
vloeistof bijvul‐vloeistof bijvul‐
lenlen
Het peil in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het
minimum gedaald.
XRuitensproeiervloeistof bijvullen (Ypagina 335).
Displaymeldingen 297
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ruitenwissers Sto‐Ruitenwissers Sto‐
ringring
De ruitenwisser zijn defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Alarmknipper‐Alarmknipper‐
licht. Storinglicht. Storing
De alarmknipperlichten zijn defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
SleutelSleutel hoorthoort nietniet
bij het voertuigbij het voertuig
De verkeerde sleutel is in het contactslot gestoken.
XDe juiste sleutel gebruiken.
Â
Sleutel vervangenSleutel vervangen
De sleutel moet worden vervangen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Â
Batterij sleutelBatterij sleutel
vervangenvervangen
De batterij van de sleutel is leeg.
XDe batterij vervangen (Ypagina 88).
Â
Sleutel niet her‐Sleutel niet her‐
kendkend (rode display-
melding)
De sleutel bevindt zich niet in de auto.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als de motor is afgezet, kan de auto anders niet meer centraal
vergrendeld en de motor niet meer gestart worden.
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe sleutel zoeken.
De sleutel wordt bij draaiende motor niet herkend, omdat een
sterke radiobron stoort.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe sleutel in het contactslot steken en met sleutelfunctie rijden.
298 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
Sleutel niet her‐Sleutel niet her‐
kendkend (witte display-
melding)
De sleutel wordt momenteel niet herkend.
XDe plaats van de sleutel in de auto veranderen.
Wanneer de sleutel nog steeds niet herkend wordt:
XDe auto met de sleutel in het contactslot bedienen.
Â
Startknop uitne‐Startknop uitne‐
men, sleutel inmen, sleutel in
contact stekencontact steken
De sleutel wordt permanent niet herkend.
De KEYLESS GO vertoont tijdelijk een storing of is defect. Boven-
dien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe sleutel in het contactslot steken en in de gewenste stand
draaien.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Algemene aanwijzingen
Als het contact wordt ingeschakeld, voeren verschillende systemen een zelftest uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag
is niet kritisch.
Pas als deze waarschuwings- en controlelampjes na het starten van de motor of tijdens het
rijden gaan branden of knipperen, geven ze een storing aan.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 299
Boordcomputer en meldingen
Z
Veiligheid
Veiligheidsgordel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ü
Alleen voor bepaalde
landen: Het rode waar-
schuwingslampje vei-
ligheidsgordel brandt
na het starten van de
motor gedurende
6 seconden.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuur-
der en passagier eraan de gordel om te gespen.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 44).
ü
Alleen voor bepaalde
landen: Het rode waar-
schuwingslampje vei-
ligheidsgordel brandt
na het starten van de
motor. Bovendien
klinkt gedurende maxi-
maal 6 seconden een
waarschuwingssignaal.
De bestuurder heeft de gordel niet omgegespt.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 44).
Het waarschuwingssignaal stopt.
ü
Nadat de motor is
gestart gaat het rode
waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgor-
del branden, zodra het
bestuurdersportier of
het passagiersportier
gesloten is.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 44).
Het waarschuwingslampje dooft.
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
XDe voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen en op een
veilige plaats opbergen.
Het waarschuwingslampje dooft.
300 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ü
Het rode waarschu-
wingslampje veilig-
heidsgordels knippert
en er klinkt een onder-
broken waarschu-
wingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt.
Daarbij wordt sneller dan 25 km/h gereden of er is kortstondig
sneller dan 25 km/hgereden.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 44).
Het waarschuwingslampje dooft en het waarschuwingssignaal
stopt.
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel. Daarbij wordt sneller
dan 25 km/h gereden of er is kortstondig sneller dan 25 km/h
gereden.
XDe voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen en op een
veilige plaats opbergen.
Het waarschuwingslampje dooft en het waarschuwingssignaal
stopt.
Veiligheidssystemen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
J
Het rode controle-
lampje remmen brandt
als de motor draait.
Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
De rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kan
veranderen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
J
Het rode controle-
lampje remmen brandt
als de motor draait.
Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
GWAARSCHUWING
De remwerking kan nadelig beïnvloed zijn.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XGeen remvloeistof bijvullen. Door het bijvullen wordt de storing
niet verholpen.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 301
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het gele ABS-waar-
schuwingslampje
brandt als de motor
draait.
Het ABS (antiblokkeersysteem) is vanwege een storing uitgescha-
keld. Daarmee zijn bijvoorbeeld ook de BAS (remassistentsys-
teem), de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS, het ESP®(elek-
tronisch stabiliteitsprogramma), de PRE-SAFE®, de HOLD-functie,
de hellingassistent, het adaptieve remlicht en de ESP®-aanhang-
wagenstabilisatie uitgeschakeld.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-
beeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als de ABS-regeleenheid defect is, kunnen ook andere systemen
niet beschikbaar zijn, zoals het navigatiesysteem of de automati-
sche transmissie.
302 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het gele ABS-waar-
schuwingslampje
brandt als de motor
draait.
Het ABS is tijdelijk niet beschikbaar. Daarmee zijn bijvoorbeeld
ook de BAS, de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS, het ESP®,
de EBD (elektronische remkrachtverdeling), de PRE-SAFE®, de
HOLD-functie, de hellingassistent, het adaptieve remlicht en de
ESP®-aanhangwagenstabilisatie uitgeschakeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe zelfdiagnose is nog niet afgesloten.
RDe boordnetspanning kan te laag zijn.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als het waarschuwingslampje dooft, zijn bovengenoemde func-
ties weer beschikbaar.
Als het waarschuwingslampje blijft branden:
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 303
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het gele ABS-waar-
schuwingslampje
brandt als de motor
draait. Bovendien klinkt
een waarschuwingssig-
naal.
De EBD is defect. Daarmee zijn bijvoorbeeld ook het ABS, de BAS,
de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS, het ESP®, de PRE-
SAFE®, de HOLD-functie, de hellingassistent, het adaptieve rem-
licht en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
!֌J
Het rode controle-
lampje remmen en de
gele waarschuwings-
lampjes ABS, ESP®en
ESP®OFF branden ter-
wijl de motor draait.
Het ABS en het ESP®zijn defect. Daarmee zijn bijvoorbeeld ook de
BAS, de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS, de EBD, de PRE-
SAFE®, de HOLD-functie, de hellingassistent, het adaptieve rem-
licht en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
304 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
Het gele ESP®-waar-
schuwingslampje knip-
pert tijdens het rijden.
Het ESP®of de tractieregeling regelt, omdat er slipgevaar is of ten
minste één wiel doordraait.
De TEMPOMAAT of de DISTRONIC PLUS is uitgeschakeld.
XBij het wegrijden het gaspedaal slechts zo ver als nodig indruk-
ken.
XTijdens het rijden minder gas geven.
XDe rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het
wegdek aanpassen.
XHet ESP®niet uitschakelen.
In uitzonderingssituaties (Ypagina 75) kan het beter zijn om het
ESP®uit te schakelen.
De belangrijke veiligheidsvoorschriften over het ESP®in acht
nemen (Ypagina 73).
å
Het gele ESP®-OFF-
waarschuwingslampje
brandt terwijl de motor
draait.
Het ESP®is uitgeschakeld. Het ESP®zorgt niet voor het stabili-
seren van de auto als deze in een slip raakt of een wiel doordraait.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®
gestabiliseerd.
Daardoor zijn verdere rijsystemen of rijveiligheidssystemen
beperkt beschikbaar.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XHet ESP®weer inschakelen.
In uitzonderingssituaties (Ypagina 75) kan het beter zijn om het
ESP®uit te schakelen.
De belangrijke veiligheidsvoorschriften over het ESP®in acht
nemen (Ypagina 73).
XDe rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het
wegdek aanpassen.
Als het ESP®niet kan worden ingeschakeld:
XVoorzichtig verder rijden.
XDirect naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en het ESP®
laten controleren.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 305
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
M
Alleen Mercedes-AMG
auto's:
Het gele waarschu-
wingslampje SPORT
handling mode brandt
terwijl de motor draait.
De SPORT handling mode is ingeschakeld.
GWAARSCHUWING
Als de SPORT handling mode is ingeschakeld, wordt de auto niet
door het ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe SPORT handling mode alleen inschakelen onder de in het
hoofdstuk "ESP®uit- of inschakelen" beschreven omstandighe-
den (Ypagina 75).
֌
De gele ESP®- en ESP®-
OFF-waarschuwings-
lampjes branden terwijl
de motor draait.
Het ESP®, de BAS, de COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS, de
PRE-SAFE®, de HOLD-functie, de hellingassistent, het adaptieve
remlicht en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn vanwege een
storing niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
306 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
֌
De gele ESP®- en ESP®-
OFF-waarschuwings-
lampjes branden terwijl
de motor draait.
Het ESP®, de BAS, de PRESAFE®, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn tijdelijk niet
beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht en de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS kunnen uitgevallen zijn.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
De zelfdiagnose is nog niet afgesloten.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet is ingeschakeld, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als het waarschuwingslampje dooft, zijn bovengenoemde func-
ties weer beschikbaar.
Als het waarschuwingslampje blijft branden:
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 307
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het rode controle-
lampje van de elektri-
sche parkeerrem knip-
pert of brandt en/of
het gele waarschu-
wingslampje van de
elektrische parkeerrem
brandt.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
6
Het rode waarschu-
wingslampje veilig-
heidssysteem brandt
als de motor draait.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XDirect naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en het veilig-
heidssysteem laten controleren.
Meer informatie over het veiligheidssysteem (Ypagina 40).
Motor
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
;
Het gele waarschu-
wingslampje motordia-
gnose brandt als de
motor draait.
Er kan een storing aanwezig zijn, bijvoorbeeld:
Rin het motormanagementsysteem
Rin de inspuiting
Rin het uitlaatsysteem
Rin het ontstekingssysteem (bij auto's met benzinemotor)
Rin het brandstofsysteem
De emissiewaarden kunnen daardoor worden overschreden en de
motor draait zo nodig in het noodprogramma.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto's met dieselmotor: De tank is leeggereden (Ypagina 185).
XDe motor na het tanken drie- tot viermaal achter elkaar starten.
Wanneer het gele waarschuwingslampje motordiagnose dooft,
wordt het noodprogramma opgeheven. De auto hoeft niet te
worden gecontroleerd.
308 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
æ
Het gele waarschu-
wingslampje brandstof-
reserve brandt als de
motor draait.
De tankinhoud heeft het reservegebied bereikt.
Het gebruik van de interieurvoorverwarming wordt in het reserve-
gebied gedeactiveerd.
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
?
Het rode waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof brandt terwijl de
motor draait en de koel-
vloeistoftemperatuur-
meter staat aan het
begin van de schaalver-
deling.
De temperatuursensor voor de koelvloeistoftemperatuurmeter is
defect.
De koelvloeistoftemperatuur wordt niet meer gecontroleerd. Wan-
neer de koelvloeistof te heet is kan de motor worden beschadigd.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 309
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
?
Het rode waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof brandt als de
motor draait.
Het koelvloeistofpeil is te laag.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan de luchttoevoer naar de
radiateur belemmerd zijn of kan de elektrische ventilator van het
koelsysteem uitgevallen zijn.
De koelvloeistof is te warm, de motor wordt niet voldoende
gekoeld.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de
motor is afgekoeld.
XHet koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen,
daarbij de waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen
(Ypagina 334).
XAls vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld, het koelsysteem
laten controleren.
XDe luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden beïnvloed
door bijvoorbeeld bevroren natte sneeuw; dit controleren.
XPas als de koelvloeistoftemperatuur onder 120 is, de motor
weer starten. Anders kan de motor worden beschadigd.
XTot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden.
XDaarbij een hoge motorbelasting vermijden, bijvoorbeeld het
rijden in de bergen en stop-and-go-verkeer.
?
Het rode waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof brandt als de
motor draait. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
De koelvloeistof heeft een temperatuur van 120 †overschreden.
De luchttoevoer naar de radiateur kan geblokkeerd zijn of het
koelvloeistofpeil kan te laag zijn.
GWAARSCHUWING
De motor wordt niet voldoende gekoeld en kan schade oplopen.
Niet met een oververhitte motor rijden. Dit kan ertoe leiden dat
vloeistoffen, die door een lekkage of morsen in de motorruimte
terecht zijn gekomen, ontsteken.
De stoom van de oververhitte motor kan bovendien ernstige
brandwonden veroorzaken, zelfs als alleen de motorkap wordt
geopend.
Er bestaat gevaar voor letsel!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
310 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de
motor is afgekoeld.
XHet koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen,
daarbij de waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen
(Ypagina 334).
XAls vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld, het koelsysteem
laten controleren.
XDe luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden beïnvloed
door bijvoorbeeld bevroren natte sneeuw; dit controleren.
XBij een koelvloeistoftemperatuur onder 120 kan naar de
dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats worden verder
gereden.
XDaarbij een hoge motorbelasting vermijden, bijvoorbeeld het
rijden in de bergen en stop-and-go-verkeer.
Rijsystemen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
·
Het rode controle-
lampje afstandswaar-
schuwing brandt tij-
dens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
XDe afstand vergroten.
·
Het rode controle-
lampje afstandswaar-
schuwing brandt tij-
dens het rijden. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
U nadert een voertuig of een stilstaand obstakel op uw vermoe-
delijke rijbaan met een te hoge snelheid.
XKlaar zijn om direct te kunnen remmen.
XGoed op de verkeerssituatie letten. Zo nodig afremmen of voor
een obstakel uitwijken.
Meer informatie over de afstandswaarschuwingsfunctie van de
COLLISION PREVENTION ASSIST PLUS (Ypagina 70).
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 311
Boordcomputer en meldingen
Z
Banden
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Het gele waarschu-
wingslampje banden-
spanningscontrole
(drukverlies/storing)
brandt.
De bandenspanningscontrole heeft een spanningsdaling bij ten
minste één wiel geconstateerd.
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende
gevaren op:
RZe kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading en
snelheid.
RZe kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de
grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op de
verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 186).
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies bij
bandenpech opvolgen (Ypagina 348).
XDe bandenspanning controleren (Ypagina 375).
XIndien nodig de bandenspanning corrigeren.
h
Het gele waarschu-
wingslampje banden-
spanningscontrole
(drukverlies/storing)
knippert circa één
minuut lang en brandt
dan permanent.
De bandenspanningscontrole is defect.
GWAARSCHUWING
Het systeem is mogelijk niet in staat om een lage bandenspanning
correct te herkennen of te melden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
312 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Wetenswaardigheden ....................... 314
Richtlijnen m.b.t. belading ............... 314
Opbergmogelijkheden ...................... 315
Nuttige informatie ............................ 321
313
Beladen en nuttige informatie
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Richtlijnen m.b.t. belading
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen, bagage of lading onbeveiligd
of onvoldoende beveiligd zijn, kunnen ze ver-
schuiven, kantelen of rondvliegen en inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
niet kunnen rondvliegen. Voorwerpen,
bagage of lading voor iedere rit beveiligen
tegen verschuiven of kantelen.
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Wanneer de
achterklep als de motor draait geopend is, in
het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit-
laatgassen het interieur binnendringen. Er
bestaat vergiftigingsgevaar!
Vóór het openen van de achterklep altijd de
motor afzetten. Nooit met een geopende ach-
terklep rijden.
GWAARSCHUWING
Uitlaatsierstukken en uitlaateindpijpen kun-
nen zeer heet zijn. Bij het aanraken van deze
onderdelen kunt u zich branden. Er bestaat
gevaar voor letsel!
In de omgeving van de uitlaatsierstukken en
de uitlaateindpijpen altijd bijzonder voorzich-
tig zijn. Deze onderdelen laten afkoelen alvo-
rens ze aan te raken.
Het rijgedrag van een beladen auto is afhan-
kelijk van de verdeling van de bagage. Bij het
laden en transporteren daarom de volgende
aanwijzingen lezen en opvolgen:
RMet de bagage incl. personen niet het toe-
gestaan totaalgewicht en de toegestane
asbelastingen van de auto overschrijden.
RMee te voeren voorwerpen dienen bij voor-
keur in de bagageruimte te worden onder-
gebracht.
RZware bagage zo ver mogelijk naar voren
schuiven en zo laag mogelijk in de bagage-
ruimte opbergen.
RNiet tot boven de bovenzijde van de rug-
leuningen beladen.
RDe bagage altijd tegen de rugleuning van de
achterbank of de voorstoelen aan leggen.
Erop letten dat de rugleuningen correct zijn
vergrendeld.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RGebruik de sjorogen en de bagagenetten
voor het vervoeren van bagage en lading.
RGebruik sjorogen en bevestigingsmateria-
len die geschikt zijn voor het gewicht en de
afmetingen van de belasting.
RHet opbergvak onder de bagageruimtebo-
dem met maximaal 25 kg beladen.
RAlle bagage met sterke en schuurbesten-
dige sjormiddelen vastzetten. De scherpe
randen en hoeken afdekken.
!De opklapbare bagageruimtebodem niet
belasten met een puntbelasting en met niet
meer dan 100 kg. Het gewicht gelijkmatig
verdelen, opdat de bagageruimtebodem
niet wordt beschadigd. Zo nodig een stabi-
ele plaat onder de lading leggen. Erop let-
ten dat door het vastsjorren van de bagage
de belasting op de bagageruimtebodem
wordt verhoogd.
314 Richtlijnen m.b.t. belading
Beladen en nuttige informatie
Opbergmogelijkheden
Opbergvakken
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
RVoorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
in deze of vergelijkbare situaties niet kun-
nen rondvliegen.
RAltijd waarborgen dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, ladingnetten of bagagenet-
ten steken.
RDe afsluitbare opbergvakken voor aanvang
van de rit sluiten.
RZware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagageruimte
opbergen.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
Opbergvakken voorin
Dashboardkastje
XOpenen: Aan handgreep :trekken en de
klep van het dashboardkastje ;openklap-
pen.
XSluiten: De klep van het dashboard-
kastje ;omhoogklappen, tot deze ver-
grendelt.
Bovenin de klep van het dashboardkastje
bevindt zich een pennenhouder.
Brillenvak
XOpenen: Op markering :drukken.
Het brillenvak moeten tijdens het rijden
gesloten zijn; dit controleren.
Opbergvak in middenconsole voorin
Voorbeeld bij auto met DIRECT SELECT-keu-
zehendel
XOpenen: Afdekking :aantippen bij de
markering.
iAfhankelijk van de uitrusting van de auto
bevindt zich in plaats van het opbergvak
een asbak in de middenconsole.
Opbergmogelijkheden 315
Beladen en nuttige informatie
Z
Opbergvak voor de armsteun (auto's met
automatische transmissie)
Auto's met DIRECT SELECT keuzehendel
XOpenen: De markering van afdekking :
aantippen.
iDe antislipmat en het binnenbakje kun-
nen worden verwijderd om deze te reini-
gen. Bij het verwijderen van het binnen-
bakje moet een lichte weerstand worden
overwonnen.
Opbergvak/telefoonvak onder de arm-
steun
XOpenen: Auto's met verschuifbare arm-
steun: De armsteun moet in de achterste
positie staan.
XToets :indrukken en de armsteun
omhoogklappen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de armsteun in de lengterichting naar voren
en achteren worden verschoven.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto
bevindt zich in het opbergvak:
Reen multimedia-aansluiteenheid met een
sd-kaartsleuf en 2 usb-aansluitingen, bij-
voorbeeld voor iPod®, iPhone®of mp3-spe-
ler (zie de afzonderlijke handleiding)
Reen mobiele-telefoonhouder
(Ypagina 326).
Opbergvak onder de bestuurders- en pas-
sagiersstoel
GWAARSCHUWING
Als de maximaal toegestane belasting van het
opbergvak wordt overschreden, kan de afdek-
king de voorwerpen niet tegenhouden. Voor-
werpen kunnen uit het opbergvak worden
geslingerd en daardoor inzittenden raken. Er
bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder bij
remmanoeuvres of plotselinge richtingswijzi-
gingen!
Altijd de maximaal toegestane belasting van
het opbergvak in acht nemen. Zware voor-
werpen opbergen en beveiligen in de bagage-
ruimte.
De maximaal toegestane belading van het
opbergvak bedraagt 1,2 kg.
XOpenen: Handgreep :omhoogtrekken
en afdekking ;naar voren opklappen.
Bij auto's met brandblusser is in plaats van
het opbergvak de brandblusser onder de
bestuurdersstoel gemonteerd.
316 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
Opbergvakken achterin
Opbergvak in middenconsole achterin
XOpenen: Opbergvak :boven aan de
greeprand omlaagtrekken.
iAfhankelijk van de uitrusting van de auto
bevindt zich boven het opbergvak een open
opbergvak.
Bagagenetten
Bagagenetten bevinden zich:
Rin de beenruimte van de passagier
Rop de achterzijde van de bestuurders- en
passagiersstoel
Rlinks en rechts aan de zijkant in de baga-
geruimte
Ronder de hoedenplank.
De richtlijnen m.b.t. belading (Ypagina 314)
en de veiligheidsvoorschriften m.b.t. de
opbergvakken (Ypagina 315) in acht nemen.
Bagageruimtevergroting achterin
XOpenen: Armsteun :omlaagklappen.
XDe middelste hoofdsteun van de achter-
bank in de bovenste stand trekken
(Ypagina 111).
XVergrendeling =in de richting van de pijl
schuiven.
XKlep ;geheel opzijzwenken.
Klep ;wordt door een magneet in de geo-
pende stand gehouden.
XSluiten: Klep ;in de bagageruimte terug-
klappen, tot deze vergrendelt.
XZo nodig armsteun :volledig omhoog-
klappen.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
Opbergmogelijkheden 317
Beladen en nuttige informatie
Z
Bagageruimtevergroting
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de achterbank/achterstoelen en de rug-
leuning niet vergrendeld zijn, kunnen ze bij
bijvoorbeeld een remmanoeuvre of een onge-
val naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de ach-
terbank/achterstoelen of de rugleuning in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagageruimte
kunnen niet door de rugleuning worden
tegengehouden.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Voor iedere rit controleren dat de rugleuning
en de achterbank/achterstoelen vergrendeld
zijn.
!Voordat de rugleuning achterin wordt
omgeklapt erop letten, dat de armsteun
achterin en de bekerhouder ingeklapt zijn.
Anders kunnen deze worden beschadigd.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
Ter vergroting van de bagageruimte kunnen
de rugleuningen achterin links en rechts apart
naar voren worden geklapt.
Rugleuningen achterin vooruit- en
terugklappen
Rugleuning achterin naar voren klappen
XDe hoofdsteunen van de rugleuning even-
tueel volledig omlaagschuiven
(Ypagina 112).
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel naar voren verstellen.
XDe linker of rechter ontgrendelingshen-
del ;van de rugleuning naar voren trek-
ken.
De betreffende rugleuning :is ontgren-
deld.
XRugleuning :naar voren klappen.
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel terugzetten.
XDe veiligheidsgordel in gordelhouder :
bevestigen.
Rugleuning achterin terugklappen
!Erop letten dat de veiligheidsgordel bij het
terugklappen van de leuning achterin niet
wordt ingeklemd. Anders kan deze worden
beschadigd.
318 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel naar voren verstellen.
XRugleuning :naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
De rode vergrendelingsindicator ;is niet
meer zichtbaar.
XZo nodig de hoofdsteun instellen
(Ypagina 112).
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel terugzetten.
Bagage vastzetten
Sjorogen
Algemene aanwijzingen
Bij het vastzetten van bagage de volgende
aanwijzingen opvolgen:
RDe richtlijnen met betrekking tot belading
in acht nemen (Ypagina 314).
RDe bagage aan de sjorogen vastzetten.
RDe sjorogen gelijkmatig belasten.
RVoor het vastzetten geen elastische riemen
of netten gebruiken. Deze zijn alleen
geschikt als beveiliging tegen het verschui-
ven van lichte bagage.
RDe sjormiddelen niet over scherpe randen
of hoeken bevestigen.
RDe scherpe randen en hoeken afdekken.
Bagageruimte
:Sjorogen
Tassenhaak
GWAARSCHUWING
De tassenhaak kan zware voorwerpen of
bagage niet tegenhouden. Bij remmanoeu-
vres of abrupte richtingswijziging kunnen
voorwerpen of kan bagage rondvliegen en
inzittenden raken. Er bestaat gevaar voor let-
sel!
Alleen lichte voorwerpen aan de tassenhaak
hangen. Nooit harde, scherpe of breekbare
voorwerpen aan de tassenhaak hangen.
!De tassenhaak met maximaal 3 kg belas-
ten en er geen bagage aan vastbinden.
:Tassenhaak
Hoedenplank
!De hoedenplank mag slechts met maxi-
maal 2,5 kg worden belast.
XVerwijderen: De banden :van de ach-
terklep losmaken.
XDe hoedenplank omlaagzwenken.
Opbergmogelijkheden 319
Beladen en nuttige informatie
Z
XDe hoedenplank naar achteren eruit trek-
ken ;.
XAanbrengen: De hoedenplank links en
rechts op de geleiders leggen.
XDe hoedenplank gelijkmatig met beide han-
den naar voren drukken tot deze wordt ver-
grendeld.
XDe hoedenplank omhoogzwenken.
XDe banden :aan de achterklep vastma-
ken.
Opbergvak onder de bagageruimtebo-
dem
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als met geopende bagageruimtebodem wordt
gereden, kunnen er voorwerpen rondvliegen
en daarbij inzittenden treffen. Er bestaat
gevaar voor letsel, in het bijzonder bij rem-
manoeuvres of plotselinge richtingswijzigin-
gen!
Voor het rijden altijd de bagageruimtebodem
sluiten.
!Het opbergvak onder de bagageruimte-
bodem met maximaal 25 kg beladen.
Onder de bagageruimtebodem bevindt zich
een bevestiging voor de TIREFIT, het boord-
gereedschap enzovoorts.
Bagageruimtebodem openen en sluiten
XOpenen: De achterklep openen.
XHandgreep :aan het geribbelde
gedeelte ;omlaagdrukken.
Handgreep :klapt omhoog.
XDe bagageruimtebodem aan handgreep :
omhoogzwenken, tot deze tegen het baga-
gescherm aan ligt.
XBij ingebouwde hoedenplank: De lus aan
de bagageruimtebodem in de haak aan de
onderzijde van de hoedenplank hangen.
XBij verwijderde hoedenplank: Haak =
aan de onderzijde van de bagageruimtebo-
dem uitklappen.
XHaak =aan de onderzijde van de bagage-
ruimtebodem uitklappen.
XHaak =aan het bovenste afdichtrub-
ber ?van de bagageruimte bevestigen.
XSluiten (bij ingebouwde hoedenplank):
De lus losmaken van de haak aan de onder-
zijde van de hoedenplank.
XBij verwijderde hoedenplank: Haak =
uit het bovenste afdichtrubber ?losma-
ken.
320 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
XHaak =in de houder aan de onderzijde van
de bagageruimtebodem bevestigen.
XDe bagageruimtebodem omlaagklappen.
XDe bagageruimtebodem omlaagdrukken,
tot deze vergrendelt.
Dakdragers
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als het dak wordt beladen, wordt het zwaar-
tepunt van het voertuig hoger en verandert
het rijgedrag. Als de maximumdakbelasting
wordt overschreden, worden de rij-eigen-
schappen en het stuur- en remgedrag sterk
nadelig beïnvloed. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Beslist de maximumdakbelasting aanhouden
en uw rijstijl aanpassen.
!Mercedes-Benz adviseert om alleen door
Mercedes-Benz geteste en goedgekeurde
dakdragers te gebruiken. Deze helpen om
schade aan de auto te voorkomen.
De bagage zodanig op de dakdrager aan-
brengen dat de auto ook tijdens het rijden
niet kan worden beschadigd.
Controleren of, afhankelijk van de uitrus-
ting van de auto, het panoramaschuifdak
bij gemonteerde dakdragers volledig
omhooggebracht en de achterklep volledig
geopend kan worden.
De maximumdakbelasting vindt u in het
hoofdstuk "Technische gegevens"
(Ypagina 416).
Een ondeskundig bevestigde dakdrager of
ondeskundige belading van het dak kan los-
komen van de auto. Daarom beslist de mon-
tagehandleiding van de fabrikant van de dak-
drager in acht nemen.
iAuto's met panoramaschuifdak: Het
panoramaschuifdak kan niet worden
geopend als een dakdrager is gemonteerd.
Om het interieur te ventileren, kan het
panoramaschuifdak nog steeds omhoog
worden gebracht.
Bij contact met een door Mercedes-Benz
goedgekeurde dakdrager zakt het panora-
maschuifdak iets, maar blijft aan de ach-
terzijde in de kantelstand staan.
Dakdragers bevestigen
XAfdekkingen :voorzichtig in de richting
van de pijl openklappen.
XAfdekkingen :omhoogklappen.
XDe dakdrager alleen bevestigen aan de
bevestigingspunten die zich onder afdek-
kingen :bevinden.
XDe montagevoorschriften van de fabrikant
opvolgen.
Nuttige informatie
Bekerhouder
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
beker vasthouden. Als tijdens het rijden een
bekerhouder wordt gebruikt, kan de beker
gaan slingeren en kan vloeistof gemorst wor-
den. Inzittenden kunnen met de vloeistof in
contact komen en in het bijzonder door hete
vloeistof verbrandingen oplopen. U kunt van
de verkeerssituatie worden afgeleid en de
controle over het voertuig verliezen. Er
bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Nuttige informatie 321
Beladen en nuttige informatie
Z
De bekerhouder alleen gebruiken als het voer-
tuig stilstaat. Uitsluitend passende en bekers
in de bekerhouder gebruiken,. De bekers
afsluiten, in het bijzonder bij hete vloeistoffen.
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
RVoorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
in deze of vergelijkbare situaties niet kun-
nen rondvliegen.
RAltijd waarborgen dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, ladingnetten of bagagenet-
ten steken.
RDe afsluitbare opbergvakken voor aanvang
van de rit sluiten.
RZware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagageruimte
opbergen.
!Uitsluitend passende en afsluitbare
bekers in de bekerhouder plaatsen,. Dit om
morsen te voorkomen.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
De opbergvakken in de portieren bieden
plaats voor flessen.
RVoorin: Tot 1,0 l inhoud
RAchterin: Tot 0,5 l inhoud
Bekerhouder in de middenconsole
voorin
Alle auto's (behalve auto's met Audio 5)
In de bekerhouder bevinden zich twee mun-
tenhouders =en een kaartenhouder ;.
De bekerhouder en de rubbermat daaronder
kunnen worden verwijderd om deze te reini-
gen. Beide alleen reinigen met schoon lauw
water.
XVerwijderen: De bekerhouder met een
korte ruk omhoogtrekken :en verwijde-
ren.
XAanbrengen: De bekerhouder :over de
zijdelingse welvingen ;in het opbergvak
schuiven. Hierbij de bekerhouder zo aan-
brengen, dat de hoek van het bovenste
gedeelte van de bekerhouder naar voren
wijst.
XDe bekerhouder :omlaagdrukken, tot
deze rechts en links vergrendelt.
322 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Auto's met Audio 5
XKlapdeksel :in opbergvak =omhoog-
klappen, tot deze in de beide vergrende-
lingsnokken ;vergrendelt.
Het voorste deel ?kan als bekerhouder
worden gebruikt.
Bekerhouder in armsteun achterin
!Niet met het volledige lichaamsgewicht
op de uitgeklapte armsteun achterin leu-
nen of steunen, omdat deze anders bescha-
digd.
!De armsteun achterin alleen naar boven
klappen als de bekerhouder gesloten is.
Anders kan de bekerhouder worden
beschadigd.
XDe armsteun achterin omklappen.
XOpenen: Aan de voorzijde op de bekerhou-
der :of ;drukken.
De bekerhouder :of ;komt vanzelf naar
buiten.
XSluiten: De bekerhouder :of ;naar
achteren schuiven, tot deze vergrendelt.
Zonnekleppen
Overzicht
:Spiegelverlichting
;Houder
=Bevestigingsclip, bijvoorbeeld voor par-
keerkaart
?Make-upspiegel
ASpiegelafdekking
Make-upspiegel in de zonneklep
Spiegelverlichting :werkt alleen wanneer
de zonneklep in houder ;is vergrendeld en
spiegelafdekking Aomhooggeklapt is.
Verblinding van opzij
XZonneklep :omlaagklappen.
XZonneklep :uit houder ;trekken.
XZonneklep :opzijzwenken.
Asbak
Asbak vóór
!Het opbergvak onder de asbak is niet hit-
tebestendig. Voordat brandende sigaretten
in de asbak worden gelegd, controleren of
de asbak volledig vergrendeld is. Anders
kan het opbergvak worden beschadigd.
Nuttige informatie 323
Beladen en nuttige informatie
Z
XAuto's met afdekking boven het opberg-
vak: Op het onderste gedeelte van afdek-
king :drukken.
Het opbergvak gaat open.
XBinnenbakje verwijderen: Binnenbakje
=naar boven toe ;uitnemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Binnenbakje
=in de houder drukken, tot het vergren-
delt.
iAls het binnenbakje wordt verwijderd,
kan het ontstane vak als opbergvak worden
gebruikt.
Asbak achterin
XOpenen: Afdekking =boven aan de
greeprand eruit trekken.
XBinnenbakje verwijderen: Binnen-
bakje ;aan de handgreepkom :in de
richting van de pijl ?trekken, tot deze
hoorbaar loskomt uit de vergrendeling.
XBinnenbakje ;naar boven uitnemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Binnen-
bakje ;van bovenaf aanbrengen en in de
houder drukken, tot deze vergrendelt.
Sigarettenaansteker
GWAARSCHUWING
Als het hete verwarmingselement van de siga-
rettenaansteker of de hete houder wordt aan-
geraakt, kunt u zich hieraan branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken als
Rde hete sigarettenaansteker valt
Rbijvoorbeeld kinderen de hete sigaretten-
aansteker tegen voorwerpen houden.
Er bestaat gevaar voor brand en letsel!
De sigarettenaansteker alleen aan de hand-
greep vasthouden. Altijd erop letten dat kin-
deren niet bij de sigarettenaansteker kunnen.
Kinderen nooit zonder toezicht in de auto ach-
terlaten.
Alle aandacht aan het verkeer besteden. De
sigarettenaansteker alleen gebruiken als de
verkeerssituatie dit toelaat.
324 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XAuto's met afdekking boven het opberg-
vak: Op het onderste gedeelte van afdek-
king :drukken.
Het opbergvak gaat open.
XSigarettenaansteker ;indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt sigarettenaan-
steker ;automatisch terug.
12V-contactdozen
Algemene aanwijzingen
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 159).
De contactdozen kunnen als stopcontact
voor accessoires met een vermogensafname
tot telkens maximaal 180 W (15 A) worden
gebruikt. Accessoires zijn bijvoorbeeld accu-
laders voor mobiele telefoons.
Wanneer de motor afgezet is en de contact-
dozen zeer lang worden gebruikt, kan de accu
worden ontladen.
Een nooduitschakeling zorgt ervoor dat de
boordnetspanning niet te ver daalt. Bij een te
lage boordnetspanning worden de contact-
dozen automatisch uitgeschakeld. Daardoor
blijft er genoeg stroom over om de motor te
kunnen starten.
Contactdoos in de middenconsole
voorin
XAuto's met afdekking boven het opberg-
vak: Op het onderste gedeelte van afdek-
king :drukken.
Het opbergvak gaat open.
XDe klep van contactdoos ;openklappen.
Contactdoos in de middenconsole ach-
terin
XAfdekking :boven aan de greeprand eruit
trekken.
XDe klep van contactdoos ;openklappen.
Contactdoos in bagageruimte
XDe klep van contactdoos :openklappen.
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Aanwijzingen m.b.t. de voorwaarden vindt u
in de afzonderlijke Audio 20 of COMAND
Online handleiding.
Nuttige informatie 325
Beladen en nuttige informatie
Z
XOpenen: Kort op afdekking :drukken.
XNoodoproep activeren: Kort op SOS-
toets ;drukken.
Het controlelampje in de SOS-toets ;
knippert tot de noodoproep afgesloten is.
XOp de spraakverbinding met de Mercedes-
Benz alarmcentrale wachten.
XNa beëindiging van de noodoproep de
afdekking :sluiten.
Er verschijnt een melding, als:
Rde verbinding met de Mercedes-Benz
alarmcentrale niet tot stand kan worden
gebracht
Rer geen automatische doorschakeling
naar de algemene alarmcentrale plaats-
vindt.
In dit geval het alarmnummer 112 op uw
mobiele telefoon invoeren.
Meer informatie over het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem vindt u in de afzonder-
lijke Audio 20 of COMAND Online handlei-
ding.
Mobiele telefoon
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als mobiele communicatieapparatuur tijdens
het rijden wordt bediend, wordt u van de ver-
keerssituatie afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Deze apparaten alleen bedienen als de auto
stilstaat.
Bij het functie van mobiele communicatieap-
paratuur in de auto de wettelijke voorschrif-
ten in acht nemen van het land waarin u zich
bevindt.
Als de bediening van communicatieappara-
tuur tijdens het rijden wettelijk is toegestaan,
deze alleen bedienen als de verkeerssituatie
dit toelaat. U kunt anders van het verkeer
worden afgeleid, een ongeval veroorzaken en
uzelf en anderen verwonden.
De verhoogde elektromagnetische straling
kan gevaarlijk zijn voor uw gezondheid en die
van anderen. Door het gebruik van een bui-
tenantenne wordt rekening gehouden met de
in de wetenschap bediscussieerde mogelijke
gezondheidsrisico's door elektromagneti-
sche velden.
Mercedes-Benz adviseert het gebruik van een
goedgekeurde buitenantenne. Daardoor
wordt:
Reen optimale ontvangstkwaliteit van
mobiele telefoons in de auto gewaarborgd
Rhet wederzijds beïnvloeden van de elektro-
nische installatie van de auto en de mobiele
telefoon geminimaliseerd.
Een aangekoppelde antenne heeft de vol-
gende voordelen:
RDe door het mobiele apparaat uitgezonden
elektromagnetische velden worden buiten
het interieur gebracht.
RDe veldsterkte in het interieur daalt in ver-
gelijking met het gebruik zonder buitenan-
tenne.
Informatie over het inbouwen van mobilo-
foons en mobiele telefoons (RF-zenders)
(Ypagina 406).
Algemene aanwijzingen
Er zijn verschillende en zo nodig landspeci-
fieke mobiele-telefoonhouders die in de auto
kunnen worden ingebouwd.
326 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Er kan via de Bluetooth®-interface een voor
Bluetooth®geschikte mobiele telefoon met
de Audio 20 of het COMAND Online worden
verbonden. Dit is ook het geval als de auto is
uitgerust met comfort-telefonie.
Meer informatie over passende mobiele tele-
foons, telefoonhouders en het verbinden van
voor Bluetooth®geschikte mobiele telefoons
met de Audio 20 of de COMAND Online is
verkrijgbaar
Rbij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Rvia internet onder http://www.mercedes-
benz.com/connect
Welke functies en diensten er voor het tele-
foneren beschikbaar zijn, is afhankelijk van
het type mobiele telefoon en de provider.
Mobiele telefoon aanbrengen
Om de mobiele telefoon aan de buitenan-
tenne te koppelen en op te laden, deze in de
mobiele-telefoonhouder plaatsen.
XHet telefoonvak openen (Ypagina 316).
XDe mobiele-telefoonhouder op de voorge-
ïnstalleerde houder aanbrengen (zie de
afzonderlijke montagehandleiding voor
mobiele-telefoonhouders).
XDe telefoon in de mobiele-telefoonhouder
aanbrengen (zie de afzonderlijke montage-
handleiding voor mobiele-telefoonhou-
ders).
iDe mobiele telefoon kan ook buiten de
mobiele-telefoonhouder worden gebruikt.
In dit geval zijn de laad- en antennefuncties
echter niet beschikbaar.
Om de telefoonmodule met Bluetooth®(SAP-
profiel) te gebruiken, moet deze op de voor-
geïnstalleerde houder worden aangebracht.
Daardoor wordt hij aan de buitenantenne
gekoppeld. Als de mobiele telefoon moet wor-
den opgeladen, moet deze op een usb-aan-
sluiting worden aangesloten.
Meer informatie over de telefoonmodule met
Bluetooth®(SAP-profiel) vindt u in de digitale
handleiding.
Mobiele telefoon bedienen
U kunt met de toetsen 6en ~in het
multifunctioneel stuurwiel de telefoon bedie-
nen. De overige functies van de mobiele tele-
foon kunnen via de boordcomputer worden
bediend (Ypagina 250).
Als de sleutel uit het contactslot wordt ver-
wijderd, wordt de mobiele telefoon van de
auto losgekoppeld. Er kan dan niet meer via
de handsfree-installatie worden getelefo-
neerd.
Als een gesprek actief is en de sleutel uit het
contactslot wordt verwijderd, wordt het
gesprek overgedragen aan de mobiele tele-
foon. Het gesprek kan daar worden voortge-
zet.
Mobiele-telefoonhouder in opbergvak
Om het opbergvak beter te bereiken, kan de
voorgeïnstalleerde houder omhoog worden
geklapt.
Meer informatie over het opbergvak
(Ypagina 316).
XBevestiging omhoogklappen: Toets :
indrukken.
XBevestiging omlaagklappen: De bevesti-
ging omlaagdrukken en laten vergrendelen.
Vloermatten
GWAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
Nuttige informatie 327
Beladen en nuttige informatie
Z
of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor
worden de bedrijfs- en verkeersveiligheid van
de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,
zodat deze niet in de beenruimte van de
bestuurder kunnen belanden. Vloermatten
altijd stevig en volgens de handleiding mon-
teren om te allen tijde voldoende vrije ruimte
voor de pedalen te waarborgen. Geen losse
vloermatten gebruiken en niet meerdere
vloermatten op elkaar leggen.
XDe stoel naar achteren schuiven.
XInbouwen: De vloermat in de beenruimte
leggen.
XDe borgknoppen :op de nokken ;druk-
ken.
XVerwijderen: De vloermat van nokken ;
lostrekken.
XDe vloermat verwijderen.
Naderhand aangebrachte zonbe-
schermingsfolie
Naderhand aangebrachte zonbeschermings-
folie aan de binnenzijde van de ruiten kan de
ontvangst van de radio en de mobiele tele-
foon storen. Dit is met name het geval wan-
neer het een geleidende of met metaal
bedekte folie betreft. Informatie over zonbe-
schermingsfolie is verkrijgbaar bij een gekwa-
lificeerde werkplaats.
328 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Wetenswaardigheden ....................... 330
Motorruimte ...................................... 330
ASSYST PLUS .................................... 335
Verzorging ......................................... 337
329
Onderhoud en verzorging
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Motorruimte
Motorkap
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het
rijden opengaan en het zicht belemmeren. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
De motorkap nooit ontgrendelen tijdens het
rijden. Voor iedere rit controleren dat de
motorkap vergrendeld is.
GWAARSCHUWING
De motorkap kan bij het openen en sluiten
plotseling in de eindstand vallen. Er bestaat
gevaar voor letsel voor personen in het zwenk-
bereik van de motorkap!
De motorkap alleen openen en sluiten als nie-
mand zich in het zwenkbereik bevindt.
GWAARSCHUWING
Als bij een oververhit geraakte motor of een
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u met hete gassen of andere
weglekkende bedrijfsstoffen in contact
komen. Gevaar voor letsel!
Voordat de motorkap wordt geopend, een
oververhitte motor laten afkoelen. Bij een
brand in de motorruimte de motorkap geslo-
ten laten en de hulp inroepen van de brand-
weer.
GWAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich bewegende
onderdelen. Bepaalde onderdelen kunnen
ook verder draaien als het contact is afgezet
of zonder waarschuwing weer gaan draaien
de ventilateur van de radiateur. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Als werkzaamheden in de motorruimte moe-
ten worden uitgevoerd:
Rhet contact uitschakelen
Rnooit in de gevarenzone van bewegende
onderdelen grijpen, bijvoorbeeld het draai-
bereik van de ventilateur
Rsieraden en horloges afdoen
Rbijvoorbeeld kledingstukken en haren weg-
houden van de bewegende onderdelen.
GWAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem en het brandstofin-
spuitsysteem werken met hoge spanning. Als
u spanningvoerende onderdelen aanraakt,
kunt u een stroomstoot krijgen. Gevaar voor
letsel!
Nooit onderdelen van het ontstekingssys-
teem en het brandstofinspuitsysteem bij inge-
schakeld contact aanraken.
Actieve motorkap (voetgangersbe-
scherming)
Werkingsprincipe
!Een geactiveerde actieve motorkap moet
bij een gekwalificeerde werkplaats worden
gerepareerd. Vervolgens is de functie van
de actieve motorkap weer beschikbaar. De
extra voetgangersbescherming door de
actieve motorkap wordt weer geboden.
De actieve motorkap is alleen in bepaalde
landen verkrijgbaar.
De actieve motorkap kan in bepaalde onge-
valsituaties het gevaar voor letsel voor voet-
gangers reduceren. Het omhoogbrengen van
330 Motorruimte
Onderhoud en verzorging
de actieve motorkap biedt meer afstand tot
harde onderdelen, zoals de motor.
Als de actieve motorkap is geactiveerd, is de
achterzijde in de omgeving van de motorkap-
scharnieren circa 60 mm hoger gezet.
Voordat naar de servicewerkplaats wordt
gereden de geactiveerde actieve motorkap
zelf terugzetten. Bij geactiveerde actieve
motorkap kan de voetgangersbescherming
beperkt zijn.
Terugzetten
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
XDe actieve motorkap :in de omgeving
van de scharnieren aan beide zijden (pijlen)
met de vlakke hand omlaagdrukken, tot
deze hoorbaar vergrendelt.
Als de actieve motorkap achter in de omge-
ving van de motorkapscharnieren iets
omhoog kan worden gebracht, is deze niet
correct vergrendelt. De procedure herhalen.
Als de motorkap vervolgens nog steeds kan
worden opgetild, direct naar een gekwalifi-
ceerde werkplaats rijden. Daarbij niet sneller
dan 100 km/h rijden.
Motorkap openen
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uitscha-
kelen, voordat de motorkap wordt geopend.
!De ruitenwissers moeten niet omhoogge-
zet zijn. Anders kunnen de ruitenwissers of
de motorkap beschadigen.
XDe ruitenwissers moeten uitgeschakeld
zijn.
XAan ontgrendelingshendel :van de
motorkap trekken.
De motorkap is ontgrendeld.
Motorruimte 331
Onderhoud en verzorging
Z
XIn de spleet tussen de motorkap en radia-
teurgrille grijpen en hendel ;van het
motorkapslot naar links drukken.
XDe motorkap optillen.
XMotorkapsteun ?uit houder Atrekken.
XMotorkapsteun ?omhoogzwenken en in
de gele bevestigingsclip =steken.
Motorkap sluiten
XDe motorkap iets optillen en tegelijkertijd
motorkapsteun ?uit de gele bevestigings-
clip =verwijderen.
XMotorkapsteun ?omlaagzwenken en in
houder Adrukken, tot deze vergrendelt.
XDe motorkap omlaagbrengen en vanaf een
hoogte van circa 20 cm laten vallen.
XDe motorkap moet goed vergrendeld zijn;
dit controleren.
Als de motorkap iets kan worden opgetild,
is deze niet goed vergrendeld. De motorkap
niet dichtdrukken. De motorkap opnieuw
openen en met iets meer snelheid laten
vallen.
Motorolie
Algemene aanwijzingen
Afhankelijk van de rijstijl verbruikt de motor
maximaal 0,8 liter olie op 1.000 km. Het olie-
verbruik kan ook hoger zijn als de auto nieuw
is of als er vaker met hoog toerental wordt
gereden.
Afhankelijk van het motortype kan de olie-
peilstaaf op verschillende plaatsen gemon-
teerd zijn.
Bij het controleren van het oliepeil:
Rde auto horizontaal parkeren
Rbij een motor die op bedrijfstemperatuur is,
de auto circa vijf minuten met afgezette
motor laten stilstaan
Rals de motor niet op bedrijfstemperatuur is,
bijvoorbeeld als de motor slechts kort heeft
gedraaid, circa 30 minuten wachten alvo-
rens de meting uit te voeren.
Oliepeil met oliepeilstaaf controleren
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
332 Motorruimte
Onderhoud en verzorging
Auto's met benzinemotor (voorbeeld)
Auto's met dieselmotor, behalve modellen A 160
CDI en A 180 CDI (176.012)
Modellen A 160 CDI en A 180 CDI (176.012)
XAlle modellen behalve A 160 CDI en
A 180 CDI (176.012): Oliepeilstaaf :
eruit trekken.
XModellen A 160 CDI en A 180 CDI
(176.012): De olievuldop losdraaien en
met de geïntegreerde oliepeilstaaf :eruit
trekken.
XOliepeilstaaf :afvegen.
XOliepeilstaaf :langzaam tot de aanslag in
de geleidepijp schuiven en opnieuw eruit
trekken.
Het oliepeil is correct als het zich tussen de
MIN-markering =en de MAX-marke-
ring ;bevindt.
XAls het oliepeil tot de MIN-markering =of
daaronder is gedaald, 1,0 liter motorolie
bijvullen.
Motorolie bijvullen
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Als motorolie op hete onderdelen in de motor-
ruimte komt, kan deze ontbranden. Er bestaat
gevaar voor brand en letsel!
Erop letten dat geen motorolie naast de vul-
opening terechtkomt. De motor laten afkoe-
len en met motorolie vervuilde onderdelen
grondig reinigen voordat de motor wordt
gestart.
HMilieu-aanwijzing
Bij het bijvullen erop letten dat geen olie wordt
gemorst. Als olie in de grond of in het water
terechtkomt, beschadigt u het milieu.
!Daarom alleen motoroliën en oliefilters
gebruiken, die zijn goedgekeurd voor
auto's met onderhoudssysteem. Een lijst
met motorolie en oliefilters, die volgens de
Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoorschrif-
ten getest en goedgekeurd zijn, is verkrijg-
baar bij elke Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Motorruimte 333
Onderhoud en verzorging
Z
Het volgende veroorzaakt motorschade of
schade aan het uitlaatsysteem:
RGebruik van motorolie en oliefilters, die
niet uitdrukkelijk voor het onderhouds-
systeem goedgekeurd zijn
RVerversen van motorolie en vervangen
van het oliefilter na overschrijden van het
door het onderhoudssysteem voorge-
schreven verversings- resp. vervangings-
interval
RGebruik van motorolie-additieven.
!Erop letten dat niet te veel motorolie
wordt bijgevuld. De motor of de katalysator
kan worden beschadigd als teveel motor-
olie wordt bijgevuld. Te veel bijgevulde
motorolie moet worden afgezogen.
Dop motorolie (voorbeeld)
XDop :linksom draaien en verwijderen.
XMotorolie bijvullen.
Bij een oliepeil op of onder de MIN-marke-
ring op de oliepeilstaaf, 1,0 liter motorolie
bijvullen.
XDop :op de vulopening aanbrengen en
rechtsom draaien.
Daarbij op de correcte vergrendeling van
de dop letten.
XHet oliepeil nog een keer met de oliepeil-
staaf controleren (Ypagina 332).
Meer informatie over motorolie
(Ypagina 412).
Verdere bedrijfsstoffen controleren
en bijvullen
Koelvloeistofpeil controleren
GWAARSCHUWING
Het motorkoelsysteem staat onder druk, met
name bij een warme motor. Als de dop wordt
geopend is er gevaar voor verbranding door
de eruit spuitende hete koelvloeistof. Er
bestaat gevaar voor letsel!
De motor laten afkoelen alvorens de dop te
verwijderen. Bij het verwijderen een veilig-
heidsbril en handschoenen dragen. De dop
langzaam openen, zodat de druk kan ontsnap-
pen.
!Het koelvloeistofpeil mag alleen bij een
afgekoelde motor (koelvloeistoftempera-
tuur onder 40 †) worden gecontroleerd en
gecorrigeerd. Als het koelvloeistofpeil bij
een koelvloeistoftemperatuur onder 40
wordt gecontroleerd, kan dit tot schade
aan de motor of het motorkoelsysteem lei-
den.
Voorbeeld
XDe auto horizontaal parkeren.
Het koelvloeistofpeil alleen controleren als
de auto op een horizontale ondergrond
staat en de motor afgekoeld is.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
334 Motorruimte
Onderhoud en verzorging
XDe koelvloeistoftemperatuurmeter in het
instrumentenpaneel controleren.
De koelvloeistoftemperatuur moet lager
dan 40 zijn.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
(Ypagina 159) draaien.
XDop :langzaam linksom draaien en de
overdruk laten ontsnappen.
XDop :verder linksom draaien en verwij-
deren.
Als de koelvloeistof in koude toestand tot
aan markeringsrand =in de vulopening
staat, is er voldoende koelvloeistof in koel-
vloeistofexpansiereservoir ;aanwezig.
XEventueel door Mercedes-Benz gecontro-
leerde en goedgekeurde koelvloeistof bij-
vullen.
XDop :aanbrengen en rechtsom draaien
tot de aanslag.
Meer informatie over koelvloeistof, zie
(Ypagina 414).
Ruitensproeierinstallatie en koplamp-
reinigingsinstallatie bijvullen
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Als ruitensproeiervloeistofconcentraat op
hete onderdelen van de motor of het uitlaat-
systeem terechtkomt, kan het ontbranden. Er
bestaat gevaar voor brand en letsel!
Er mag geen ruitensproeiervloeistofconcen-
traat naast de vulopening gaan; dit controle-
ren.
XOpenen: Dop :aan de lip omhoogtrek-
ken.
XDe voorgemengde ruitensproeiervloeistof
bijvullen.
XSluiten: Dop :op de vulopening drukken,
tot deze vergrendelt.
Als het vloeistofpeil daalt tot onder het gead-
viseerde minimumpeil van 1 liter, verschijnt
op het multifunctioneel display een verzoek
om de ruitensproeiervloeistof bij te vullen
(Ypagina 297).
Meer informatie over de ruitensproeiervloei-
stof/het antivriesmiddel (Ypagina 415).
ASSYST PLUS
Onderhoudsmelding
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS informeert u over de volgende
onderhoudstermijn.
Informatie over de serviceomvang en de
onderhoudsintervallen vindt u in het onder-
houdsboekje.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
iDe weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS toont geen informatie over het olie-
peil van de motor. De aanwijzingen m.b.t.
het oliepeil van de motor in acht nemen
(Ypagina 332).
ASSYST PLUS 335
Onderhoud en verzorging
Z
Het multifunctioneel display toont enkele
seconden een onderhoudsmelding, bijvoor-
beeld:.
RService A over .. dagenService A over .. dagen
RService A uitvoerenService A uitvoeren
RService A overschredenService A overschreden
sinds .. dagensinds .. dagen
Afhankelijk van de gebruiksomstandigheden
van de auto wordt de resterende tijd of de
resterende afstand tot de onderhoudstermijn
weergegeven.
De letter geeft de onderhoudsbeurt aan. AA
staat voor een kleine en BBvoor een grote
onderhoudsbeurt. Achter de letter kan een
getal of nog een letter worden weergegeven.
Alleen voor bepaalde landen: Het karakter
achter de letters AAof BBgeeft informatie over
verdere noodzakelijke extra werkzaamheden.
Als u een gekwalificeerde werkplaats infor-
meert over deze melding, kunt u een raming
van de kosten verkrijgen.
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS houdt alleen rekening met het
aantal dagen dat de accu aangesloten is
geweest.
Om de tijdsafhankelijke onderhoudstermijn
te kunnen aanhouden:
XVoor het losmaken van de accu de onder-
houdstermijn op het multifunctioneel dis-
play laten weergeven en noteren.
of
XNa het aansluiten van de accukabels van de
weergegeven onderhoudstermijn de dagen
zonder accu aftrekken.
Onderhoudsmelding uitschakelen
Xaof %in het stuurwiel indrukken.
Onderhoudsmelding weergeven
XHet contact inschakelen.
XMet =of ;het menu ServiceService
selecteren.
XMet 9of :het submenu ASSYSTASSYST
PLUSPLUS selecteren en met abevestigen.
Het multifunctioneel display toont de
onderhoudstermijn.
Informatie over het onderhoud
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS terugzetten
!Als de weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS per ongeluk is teruggezet,
kan de instelling bij een gekwalificeerde
werkplaats worden gecorrigeerd.
De onderhoudswerkzaamheden zoals in
het onderhoudsboekje beschreven laten
uitvoeren. Anders kan verhoogde slijtage
en schade aan de onderdelen of aan de
auto ontstaan.
Als de gekwalificeerde werkplaats, bijvoor-
beeld een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats, de onderhoudswerkzaamheden heeft
uitgevoerd wordt de weergave van het onder-
houdsinterval ASSYST PLUS teruggezet. Daar
is ook meer informatie beschikbaar, bijvoor-
beeld over servicewerkzaamheden.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is
afgestemd op normale bedrijfsomstandighe-
den van de auto. Bij zwaardere bedrijfsom-
standigheden of zwaardere belasting van de
auto moeten onderhoudswerkzaamheden
vaker als voorgeschreven worden uitgevoerd,
bijvoorbeeld:.
Rbij regelmatig rijden in de stad met vaak
tussenstops
Rbij voornamelijk korte ritten
336 ASSYST PLUS
Onderhoud en verzorging
Rbij vaker gebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rbij vaker, langdurig draaien met stationair
toerental.
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandig-
heden bijvoorbeeld het luchtfilter, de motor-
olie en het oliefilter vaker laten vervangen. Bij
een zwaardere belasting moeten de banden
worden gecontroleerd. Meer informatie is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk-
plaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Buitenlandse reizen
Ook in het buitenland is een wijdvertakt
Mercedes-Benz-servicenet aanwezig. Meer
informatie is verkrijgbaar bij elke Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Verzorging
Algemene aanwijzingen
HMilieu-aanwijzing
Lege verpakkingen, schoonmaakdoeken en
poetsdoeken op milieuvriendelijke wijze
afvoeren.
!Voor de reiniging van uw auto geen:
Rdroge ruwe of harde doeken
Rschuurmiddelen
Roplosmiddelen
Roplosmiddelhoudende reinigingsmidde-
len gebruiken
en niet schuren.
De oppervlakken en beschermfolie niet
met harde voorwerpen, bijvoorbeeld een
ring of een ijskrabber, aanraken. Op de
oppervlakken of de beschermfolie kunnen
anders krassen of beschadigingen ont-
staan.
!De auto na het reinigen niet direct lang-
durig parkeren, vooral niet na het reinigen
van de velgen met een velgenreinigings-
middel. Velgenreinigingsmiddelen kunnen
versnelde corrosie van remschijven en -
blokken tot gevolg hebben. Daarom na het
reinigen enkele minuten rijden. Bij het rem-
men warmen de remschijven en remblok-
ken op en drogen ze. De auto kan dan voor
langere tijd worden geparkeerd.
De regelmatige verzorging van uw auto is een
voorwaarde om de kwaliteit langdurig te
behouden.
Voor de verzorging de door Mercedes-Benz
geadviseerde en goedgekeurde verzorgings-
en reinigingsmiddelen gebruiken.
Auto wassen en lak reinigen
Wasstraat
GWAARSCHUWING
Na het wassen van het voertuig hebben de
remmen een verminderde remwerking. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van het voertuig voorzichtig
remmen en rekening houden met de verkeers-
situatie, totdat de volledige remwerking weer
aanwezig is.
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch.
Om schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat
!Erop letten dat de automatische trans-
missie in stand Nstaat als de auto in een
wasstraat met automatische doorvoer
wordt gewassen. In een andere transmis-
siestand kan de auto beschadigd raken.
!Erop letten:
Verzorging 337
Onderhoud en verzorging
Z
Rdat de zijruiten en het schuifdak volledig
gesloten zijn
Rdat de aanjager voor de ventilatie en ver-
warming uitgeschakeld is (OFF-toets
ingedrukt resp. draaiknop voor luchthoe-
veelheid in stand 0gedraaid)
Rdat de schakelaar van de ruitenwissers in
stand 0staat.
Anders kan schade aan de auto ontstaan.
De auto kan vanaf het begin in een automa-
tische wasstraat worden gewassen.
Als de auto sterk vervuild is, moet deze wor-
den voorgereinigd voordat deze in een was-
straat wordt gereinigd.
Na het wassen in een wasstraat moet de wax
op de voorruit en de ruitenwisserrubbers wor-
den verwijderd. Zo wordt streepvorming voor-
komen en vermindert het wisgeluid dat door
resten op de ruit kan ontstaan.
Met de hand wassen
Met de hand wassen is in sommige landen
alleen toegestaan op speciaal hiervoor
bedoelde wasplaatsen. De wettelijke bepa-
lingen in de betreffende landen in acht
nemen.
XGeen heet water gebruiken en auto's niet in
direct zonlicht wassen.
XVoor het reinigen een zachte autospons
gebruiken.
XEen mild reinigingsmiddel gebruiken, bij-
voorbeeld een door Mercedes-Benz goed-
gekeurde autoshampoo.
XDe auto met een zachte waterstraal gron-
dig afspuiten.
XDe waterstraal niet direct in de luchtinlaten
richten.
XRijkelijk water gebruiken en de spons vaak
uitspoelen.
XDe auto met schoon water naspoelen en
grondig met een zeem afdrogen.
XHet reinigingsmiddel niet op de lak laten
opdrogen.
Bij het rijden in de winter zo zorgvuldig en zo
snel mogelijk alle aanslag van pekel verwij-
deren.
Hogedrukreiniger
GWAARSCHUWING
De waterstraal van een roterende sproeier
(vuilfrees) kan van buitenaf niet zichtbare
schade aan de banden of onderdelen van het
onderstel veroorzaken. Dermate beschadigde
onderdelen kunnen onverwachts uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Voor de reiniging van de auto geen hogedruk-
reiniger met roterende sproeiers gebruiken.
Beschadigde banden of onderdelen van het
onderstel direct laten vervangen.
!Een afstand van minimaal 30 cm tussen
de auto en de sproeiermond van de hoge-
drukreiniger aanhouden. Raadpleeg de
informatie van de apparatuurfabrikant voor
de juiste afstand.
De sproeier van de hogedrukreiniger tij-
dens de reiniging bewegen.
Daarbij niet direct richten op:
Rbanden
Rportiernaden, daknaden, voegen enzo-
voort
Relektrische componenten
Raccu
Rstekkers
Rlampjes
Rafdichtrubbers
Rsierelementen
Rventilatiesleuven.
Beschadigingen van afdichtrubbers of elek-
trische componenten kunnen leiden tot
lekkage of uitvallen.
!Speciaal model Edition 1: Onderdelen van
de auto zijn bedekt met een decoratieve
folie. Een afstand van ten minste 70 cm
tussen de met folie bedekte delen van de
auto en de sproeiermond van de hogedruk-
reiniger aanhouden.
338 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Raadpleeg de informatie van de appara-
tuurfabrikant voor de juiste afstand.
De sproeier van de hogedrukreiniger tij-
dens de reiniging bewegen.
Lak reinigen
!Op gespoten oppervlakken geen:
Rstickers
Rfolie
Rmagneetplaatjes of iets dergelijks beves-
tigen.
Anders kan de lak worden beschadigd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging
kunnen niet altijd worden hersteld. In dit
geval contact opnemen met een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
XVerontreinigingen zo snel mogelijk verwij-
deren, daarbij sterk schuren vermijden.
XDode insecten met insectenverwijderaar
laten inweken, vervolgens het behandelde
oppervlak afspoelen.
XVogeluitwerpselen met water laten inwe-
ken, vervolgens het behandelde oppervlak
afspoelen.
XKoelvloeistof, remvloeistof, boomhars,
olie, brandstof en vet met een in wasben-
zine of aanstekervloeistof gedrenkte doek
met licht wrijven verwijderen.
XTeerspatten verwijderen met teerverwijde-
ringsmiddel.
XWax verwijderen met siliconenverwijde-
raar.
Verzorging en behandeling van matte
lak
!De auto of de lichtmetalen velgen in geen
geval poetsen! Poetsen geeft glans aan de
lak.
!Het volgende kan leiden tot het gaan glan-
zen van de lak en daarmee een verminde-
ring van het matte effect:
RSterk schuren met ongeschikte midde-
len
RVeelvuldig gebruik maken van wasstra-
ten
RAuto wassen in direct zonlicht
!Voor de lakverzorging geen cleaner,
schuur- en polijstproducten of glanscon-
serveringsmiddel, bijvoorbeeld wax,
gebruiken. Deze producten zijn uitsluitend
voor hoogglans oppervlakken geschikt. Het
gebruik ervan op auto's met matte lak leidt
tot ernstige beschadigingen aan het opper-
vlak en wel tot glanzende, gevlekte plek-
ken.
Lakwerkzaamheden uitsluitend laten uit-
voeren bij een gekwalificeerde werkplaats.
!Beslist geen wasprogramma's met ver-
volgens een behandeling met hete wax
laten uitvoeren.
Als uw auto met een matte blanke lak is
gespoten, de volgende aanwijzingen in acht
nemen. Daardoor kunnen lakbeschadigingen
door een verkeerde behandeling worden
voorkomen.
Deze aanwijzingen gelden ook voor lichtme-
talen velgen met matte blanke lak.
De auto moet bij voorkeur met de hand wor-
den gewassen, met een zachte spons, auto-
shampoo en veel water.
Als verzorgingsmiddelen uitsluitend insecten-
verwijderaar en autoshampoo gebruiken, die
door Mercedes-Benz zijn goedgekeurd.
Onderdelen van de auto reinigen
Wielen reinigen
GWAARSCHUWING
De waterstraal van een roterende sproeier
(vuilfrees) kan van buitenaf niet zichtbare
schade aan de banden of onderdelen van het
Verzorging 339
Onderhoud en verzorging
Z
onderstel veroorzaken. Dermate beschadigde
onderdelen kunnen onverwachts uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Voor de reiniging van de auto geen hogedruk-
reiniger met roterende sproeiers gebruiken.
Beschadigde banden of onderdelen van het
onderstel direct laten vervangen.
!Voor het verwijderen van remstof geen
zuurhoudend velgenreinigingsmiddel
gebruiken. Anders kunnen de wielbouten
en onderdelen van het remsysteem worden
beschadigd.
!De auto na het reinigen niet direct lang-
durig parkeren, vooral niet na het reinigen
van de velgen met een velgenreinigings-
middel. Velgenreinigingsmiddelen kunnen
versnelde corrosie van remschijven en -
blokken tot gevolg hebben. Daarom na het
reinigen enkele minuten rijden. Bij het rem-
men warmen de remschijven en remblok-
ken op en drogen ze. De auto kan dan voor
langere tijd worden geparkeerd.
Ruiten reinigen
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich bij het reinigen van
de voorruit of de wisserbladen in beweging
zetten, kunt u bekneld raken. Gevaar voor let-
sel!
De ruitenwissers en het contact altijd uitscha-
kelen voordat u de voorruit of de ruitenwis-
serbladen reinigt.
!De wisserarmen alleen van de ruit weg-
klappen als ze verticaal staan, anders
wordt de motorkap beschadigd.
!Gebruik bij het reinigen van de binnen-
zijde van de ruiten geen droge doeken,
schuurmiddelen, oplosmiddelen of oplos-
middelhoudende reinigingsmiddelen. De
binnenzijde van de ruiten niet met harde
voorwerpen, bijvoorbeeld een ring of een
ijskrabber aanraken. Anders kunnen de rui-
ten worden beschadigd.
!De waterafvoer van de voor- en achterruit
met regelmatige intervallen reinigen. Door
boombladeren, bloembladeren en pollen
kan het gebeuren dat het water niet weg-
stroomt. Dit kan tot corrosieschade en
schade aan elektronische onderdelen lei-
den.
XDe buiten- en binnenzijde van de ruiten rei-
nigen met een vochtige doek en een door
Mercedes-Benz geadviseerd en goedge-
keurd reinigingsmiddel.
Ruitenwisserbladen reinigen
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich bij het reinigen van
de voorruit of de wisserbladen in beweging
zetten, kunt u bekneld raken. Gevaar voor let-
sel!
De ruitenwissers en het contact altijd uitscha-
kelen voordat u de voorruit of de ruitenwis-
serbladen reinigt.
!De wisserarmen alleen van de ruit weg-
klappen als ze verticaal staan, anders
wordt de motorkap beschadigd.
!Niet aan het ruitenwisserblad trekken.
Anders kan het ruitenwisserblad worden
beschadigd.
!De ruitenwisserbladen niet te vaak reini-
gen en sterk schuren vermijden. Anders
kan de grafietlaag worden beschadigd.
Daardoor kunnen wisgeluiden ontstaan.
!De wisserarm bij het terugklappen vast-
houden. Wanneer de wisserarm abrupt op
de voorruit slaat, kan deze worden bescha-
digd.
XDe wisserarmen van de voorruit wegklap-
pen.
XDe ruitenwisserbladen voorzichtig met een
vochtige doek reinigen.
XDe wisserarmen weer terugklappen voor-
dat het contact wordt ingeschakeld.
340 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Buitenverlichting reinigen
!Uitsluitend reinigingsmiddelen of reini-
gingsdoekjes gebruiken die geschikt zijn
voor kunststof lampglazen. Ongeschikte
reinigingsmiddelen of reinigingsdoekjes
kunnen de kunststof lampglazen van de
buitenverlichting bekrassen of beschadi-
gen.
XDe kunststof lampglazen van de buitenver-
lichting met een natte spons en een mild
reinigingsmiddel, bijvoorbeeld Mercedes-
Benz autoshampoo, of reinigingsdoekjes
reinigen.
Spiegelrichtingaanwijzers reinigen
!Uitsluitend reinigingsmiddelen of reini-
gingsdoekjes gebruiken die geschikt zijn
voor kunststof lampglazen. Ongeschikte
reinigingsmiddelen of reinigingsdoekjes
kunnen de kunststof lampglazen van de
spiegelrichtingaanwijzers bekrassen of
beschadigen.
XDe kunststof lampglazen van de spiegel-
richtingaanwijzers met een natte spons en
een mild reinigingsmiddel, bijvoorbeeld
Mercedes-Benz autoshampoo, of met rei-
nigingsdoekjes reinigen.
Sensoren reinigen
!Als de sensoren met een hogedrukreini-
ger worden gereinigd, een afstand tussen
auto en sproeier van de hogedrukreiniger
van ten minste 30 cm in acht nemen. Raad-
pleeg de informatie van de apparatuurfa-
brikant voor de juiste afstand.
XSensoren :van de rijsystemen met water,
shampoo en een zachte doek reinigen.
Achteruitrijcamera reinigen
!De cameralens en het gebied rondom de
achteruitrijcamera niet met een hogedruk-
reiniger reinigen.
XDe auto moet stilstaan en de contactsleutel
moet in stand 2staan.
XDe camera-afdekking met het COMAND
Online of de Audio 20 openen om te reini-
gen (zie de afzonderlijke handleiding).
XReinigen van de achteruitrijcamera:
Cameralens :met schoon water en een
zachte doek reinigen.
Verzorging 341
Onderhoud en verzorging
Z
Uitlaatsierstukken reinigen
GWAARSCHUWING
Uitlaatsierstukken en uitlaateindpijpen kun-
nen zeer heet zijn. Bij het aanraken van deze
onderdelen kunt u zich branden. Er bestaat
gevaar voor letsel!
In de omgeving van de uitlaatsierstukken en
de uitlaateindpijpen altijd bijzonder voorzich-
tig zijn. Deze onderdelen laten afkoelen alvo-
rens ze aan te raken.
!Het uitlaatsierstuk niet reinigen met zure
reinigingsmiddelen, bijvoorbeeld sanitair-
reinigers, velgenreinigingsmiddelen.
!Mercedes-AMG auto's met zwarte uitlaat-
sierstukken: Zwart verchroomde uitlaat-
sierstukken mogen niet worden gepolijst
met chroompolish, anders gaat de zwarte
glans verloren. Voor een optimale verzor-
ging moeten de uitlaatsierstukken na het
wassen van de auto met een dun met olie
ingesmeerde doek worden schoon gewre-
ven. Voor de olie kan gebruik worden
gemaakt van universele motor- of onder-
houdsolie.
Bij sterkere vervuiling kan lakpolish met
een microvezeldoek worden aangebracht.
Na het poetsen de resten poetsmiddel ver-
wijderen.
Door opwaaiende verontreiniging in combi-
natie met inwerking van strooimiddelen en
agressieve milieu-invloeden kan vliegroest op
het oppervlak ontstaan. Door regelmatige
verzorging van het uitlaatsierstuk, vooral in
de winter en na het wassen van de auto, kan
de oorspronkelijke glans weer worden her-
steld.
XHet uitlaatsierstuk met een door
Mercedes-Benz getest en goedgekeurd
verzorgingsmiddel reinigen.
Trekhaak reinigen
HMilieu-aanwijzing
Met olie of vet in aanraking gekomen doeken
op milieuvriendelijke wijze afvoeren.
!De kogelkop niet met een hogedrukreini-
ger reinigen. Geen oplosmiddelen gebrui-
ken.
!De verzorgingstips in de handleiding van
de fabrikant van de trekhaak in acht
nemen.
XRoestaanslag, bijvoorbeeld met een staal-
borstel, verwijderen.
XVuil met een schone, pluisvrije doek of met
een borstel verwijderen.
XDe kogelkop :na het reinigen dun met
olie of met vet insmeren.
XDe werking van de trekhaak aan de auto
controleren.
iDe verzorgingswerkzaamheden aan
kogelkop en trekhaaksysteem kan een
gekwalificeerde werkplaats ook voor u uit-
voeren.
Verzorging interieur
Display reinigen
!Gebruikt voor het reinigen in geen geval:
Roplosmiddelen op alcoholbasis of ben-
zine
Rschurende reinigingsmiddelen
Rallesreinigers.
342 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Deze kunnen het schermoppervlak bescha-
digen. Bij het reinigen geen druk op het
oppervlak van het display uitoefenen. Dit
kan tot onherstelbare schade aan het dis-
play leiden.
XBij het reinigen erop letten, dat het display
uitgeschakeld en afgekoeld is.
XHet schermoppervlak reinigen met een uni-
versele microvezeldoek en reinigingsmid-
del voor TFT/LCD-displays.
XHet schermoppervlak droogwrijven met
een droge microvezeldoek.
Kunststof bekleding reinigen
GWAARSCHUWING
Door oplosmiddelhoudende verzorgingsen
reinigingsmiddelen kunnen de oppervlakken
van het dashboard poreus worden. Wanneer
dan de airbags activeren, kunnen kunststof
delen losraken. Gevaar voor letsel!
Geen oplosmiddelhoudende verzorgings- en
reinigingsmiddel voor het reinigen van het
dashboard gebruiken.
!Op kunststof oppervlakken in geen geval:
Rstickers
Rfolie
Rparfumeurs of iets dergelijks bevestigen.
Anders kan de kunststof worden bescha-
digd.
!Vermijden dat cosmetica, insectenver-
drijvingsmiddelen of zonnebrandcrèmes
met de kunststof bekleding in contact
komen. Daardoor blijft het hoogwaardige
uiterlijk van de oppervlakken behouden.
XDe kunststof bekleding met een vochtige,
pluisvrije doek, bijvoorbeeld een microve-
zeldoek, reinigen.
XSterke vervuiling: Voor de verzorging de
door Mercedes-Benz geadviseerde en
goedgekeurde verzorgings- en reinigings-
middelen gebruiken.
Het oppervlak kan kortstondig verkleuren.
Wachten tot het oppervlak weer droog is.
Stuurwiel en versnellings- of keuzehen-
del reinigen
XMet een vochtige doek grondig afvegen of
door Mercedes-Benz geadviseerd en vrij-
gegeven lederverzorgingsmiddel gebrui-
ken.
Echt hout en sierelementen reinigen
!Geen oplosmiddelhoudende reinigings-
middelen zoals teerverwijderingsmiddel of
velgenreinigers, noch poetsmiddel of wax
gebruiken. Anders kan het oppervlak wor-
den beschadigd.
XHouten panelen en andere sierelementen
met een vochtige, pluisvrije doek, bijvoor-
beeld een microvezeldoek, reinigen.
XSterke vervuiling: Voor de verzorging de
door Mercedes-Benz geadviseerde en
goedgekeurde verzorgings- en reinigings-
middelen gebruiken.
Stoelbekleding reinigen
Algemene aanwijzingen
!Voor de reiniging van bekleding van echt-
leder, kunstleder of DINAMICA geen micro-
vezeldoeken gebruiken. Dit kan bij frequent
gebruik de bekleding beschadigen.
In acht nemen dat de regelmatige verzorging
een voorwaarde is om de hoogwaardige look
and feel van de bekleding langdurig te behou-
den.
Verzorging 343
Onderhoud en verzorging
Z
Stoelbekleding van echt leder
!Om het natuurlijk aanzicht van het leder
te behouden, de volgende reinigingsaan-
wijzingen in acht nemen:
REcht lederen bekleding voorzichtig reini-
gen met een vochtige doek en drogen
met een droge doek.
RErop letten dat het leder niet doordrenkt
raakt. Anders kan het ruw worden of
scheuren.
RVoor de verzorging van leder het door
Mercedes-Benz geadviseerde lederver-
zorgingsmiddel gebruiken. Dit is verkrijg-
baar bij een gekwalificeerde werkplaats.
Leder is een natuurproduct.
Het oppervlak heeft natuurlijke kenmerken,
zoals:
Rverschillen in de structuur
Rgroei- en letselsporen
Rlichte kleurnuances
Dit zijn bijzonderheden van leder, geen mate-
riaalgebreken.
Stoelbekleding uit andere materialen
!Bij het reinigen op de volgende punten
letten:
RKunstlederen bekleding reinigen met een
in 1%-zeepoplossing, bijvoorbeeld afwas-
middel, en een vochtig gemaakte doek.
RStoffen bekleding reinigen met een in 1%-
zeepoplossing, bijvoorbeeld afwasmid-
del, en een vochtig gemaakte microve-
zeldoek. Voorzichtig wrijven en vlakken
volledig behandelen, om randen te ver-
mijden. De stoel vervolgens laten dro-
gen. Het resultaat van de behandeling is
afhankelijk van de soort en leeftijd van de
vervuiling.
RDINAMICA bekleding reinigen met een
vochtige doek. Voorzichtig wrijven en
vlakken volledig behandelen, om kringen
te vermijden.
Veiligheidsgordels reinigen
GWAARSCHUWING
De veiligheidsgordel kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk zwakker worden. Daar-
door kunnen de veiligheidsgordel bijvoor-
beeld bij een ongeval scheuren of uitvallen. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
De veiligheidsgordel nooit bleken of kleuren.
!De veiligheidsgordels niet met chemische
reinigingsmiddelen reinigen. De veilig-
heidsgordel niet drogen door verwarming
boven 80 of in direct zonlicht.
XSchoon, lauw water en een zeepoplossing
gebruiken.
Hemelbekleding en vloerbedekking rei-
nigen
XHemelbekleding: Bij sterke vervuiling een
zachte borstel of droogschuim gebruiken.
XVloerbedekking: Door Mercedes-Benz
geadviseerde en vrijgegeven vloerbedek-
kings- en textielreinigingsmiddelen gebrui-
ken.
344 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Wetenswaardigheden ....................... 346
Waar vind ik wat? .............................. 346
Bandenpech ....................................... 348
Accu (auto) ........................................ 353
Starthulp ............................................ 357
Slepen en aanslepen ......................... 359
Elektrische zekeringen ..................... 364
345
Pechhulp
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Waar vind ik wat?
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek verwijderen/terug-
plaatsen
XVerwijderen: De achterklep openen.
XDe bagageruimtebodem omhoogklappen
(Ypagina 320).
XOm gevarendriehoek :los te maken, de
nokken van de bevestiging naar achteren
drukken.
XGevarendriehoek :van de bevestiging
verwijderen.
XTerugplaatsen: Gevarendriehoek :in de
bevestiging terugplaatsen en omlaagdruk-
ken om deze te bevestigen.
XDe bagageruimtebodem omlaagklappen.
XDe achterklep sluiten.
Gevarendriehoek opklappen
XPoten =zijdelings naar buiten uitklappen.
XDe reflectoren aan de zijkant ;tot een
driehoeksvorm omhoogtrekken en met de
bovenste drukknop :verbinden.
EHBO-set
XDe achterklep openen.
XOpbergvak openen: Draaiknop :
rechtsom draaien en afdekking ;omlaag-
klappen.
346 Waar vind ik wat?
Pechhulp
XDe EHBO-set =verwijderen.
Ten minste eenmaal per jaar de houdbaar-
heidsdatum van de inhoud van de EHBO-set
controleren. De inhoud zo nodig vervangen en
ontbrekende artikelen aanvullen.
Brandblusser
De brandblusser bevindt zich vóór de
bestuurdersstoel.
XHandgreep :omhoogtrekken.
XBrandblusser ;verwijderen.
De brandblusser na elk gebruik opnieuw vul-
len en elke een tot twee jaar laten controle-
ren. Anders kan het voorkomen dat de brand-
blusser in geval van nood niet werkt.
De wettelijke bepalingen in de betreffende
landen in acht nemen.
Boordgereedschap
Algemene aanwijzingen
Auto's met TIREFIT-set: De TIREFIT-set
bevindt zich in het opbergvak onder de baga-
geruimtebodem.
Auto's met gereedschapset voor het verwis-
selen van een wiel: De gereedschapset voor
het verwisselen van een wiel bevindt zich in
het opbergvak onder de bagageruimtebo-
dem.
Auto's met noodwiel zie "Noodwiel verwijde-
ren" (Ypagina 401).
iAfgezien van enkele landspecifieke vari-
anten zijn de auto's niet uitgerust met een
gereedschapset voor het verwisselen van
een wiel. Enkele gereedschappen voor het
verwisselen van een wiel zijn autospecifiek.
Informeer bij een gekwalificeerde werk-
plaats welke gereedschapset voor het ver-
wisselen van een wiel voor de auto nodig en
goedgekeurd zijn.
De benodigde gereedschapset voor het
verwisselen van een wiel kan bijvoorbeeld
bevatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
RCentreerpen
Auto's met TIREFIT-set
:Bandencompressor
;Fles bandenafdichtmiddel
=Sleepoog
XDe achterklep openen.
XDe bagageruimtebodem omhoogklappen
(Ypagina 320).
XDe TIREFIT-set gebruiken (Ypagina 349).
Auto's met gereedschapset voor het
verwisselen van een wiel
XDe achterklep openen.
XDe bagageruimtebodem omhoogklappen
(Ypagina 320).
XDe gereedschapset voor het verwisselen
van een wiel verwijderen.
Waar vind ik wat? 347
Pechhulp
De gereedschapset voor het verwisselen van
een wiel bestaat uit:
RKrik
RWielsleutel
REen paar handschoenen
RUitklapbare wielkeg
Bandenpech
Auto voorbereiden
Uw auto kan uitgerust zijn met:
RMOExtended-banden (banden met noodei-
genschappen) (Ypagina 348)
Bij auto's met MOExtended banden vervalt
de voorbereiding van de auto.
Reen TIREFIT-set (Ypagina 347)
Reen noodwiel (alleen voor bepaalde landen)
(Ypagina 401)
Auto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set. Als
de auto wordt voorzien van banden zonder
noodeigenschappen, bijvoorbeeld winterban-
den, moet ook een TIREFIT-set worden aan-
gebracht. Een TIREFIT-set is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Informatie over het verwisselen van een wiel
en over het monteren van een wiel
(Ypagina 378).
XDe auto zo ver mogelijk van de verkeers-
stroom en op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond parkeren.
XDe alarmknipperlichten inschakelen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen
(Ypagina 186).
XIndien mogelijk de voorwielen in de recht-
uitstand draaien.
XDe motor afzetten.
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: Het bestuurdersportier ope-
nen.
De boordelektronica bevindt zich nu in
stand 0. Dat betekent "verwijderde sleu-
tel".
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: De start-stop-toets uit het
contactslot trekken (Ypagina 159).
XDe passagiers buiten de gevarenzone van
de weg laten uitstappen. De passagiers
moeten zich tijdens de bandenpech buiten
de gevarenzone ophouden, bijvoorbeeld
achter de vangrail.
XDe auto verlaten. Daarbij de verkeerssitua-
tie in acht nemen.
XHet bestuurdersportier sluiten.
XDe gevarendriehoek op voldoende afstand
van de auto neerzetten (Ypagina 346).
Hierbij de wettelijke voorschriften van het
betreffende land in acht nemen.
MOExtended-banden (banden met
noodeigenschappen)
Algemene aanwijzingen
Met MOExtended banden (banden met nood-
eigenschappen) kan ook met de auto worden
gereden als één of meer banden volledig leeg
zijn. De band mag daarbij geen duidelijk zicht-
bare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan
het keurmerk "MOExtended" op de wang van
de band. Dit keurmerk vindt u naast de ban-
denmaat, het draagvermogen en de snel-
heidsindex.
MOExtended-banden mogen alleen in combi-
natie met geactiveerde bandenspannings-
waarschuwing of bandenspanningscontrole
worden gebruikt.
348 Bandenpech
Pechhulp
Wanneer een waarschuwingsmelding
voor drukverlies op het multifunctioneel
display verschijnt:
RDe aanwijzingen bij de displaymeldingen in
acht nemen (Ypagina 289).
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
De maximaal te rijden afstand bedraagt in
gedeeltelijk beladen toestand circa 80 km, in
volledig beladen toestand circa 30 km.
Naast de beladingstoestand van de auto is de
maximaal te rijden afstand afhankelijk van:
RRijsnelheid
RStaat van het wegdek
RBuitentemperatuur
De maximaal te rijden afstand kan bij hoge
belasting of stevige manoeuvres korter, bij
een besparende rijstijl echter ook langer zijn.
De maximaal te rijden afstand begint bij de
eerste maal verschijnen van de waarschu-
wingsmelding van de spanningsdaling op het
multifunctioneel display.
De maximumsnelheid van 80 km/h niet over-
schrijden.
Bij het omwisselen of vervangen van één of
alle banden de voor de auto voorgeschreven:
Rmaat
Ruitvoering en
Rhet keurmerk "MOExtended" in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kan worden gemonteerd,
mag tijdelijk ook een standaardband worden
gebruikt. Daarbij ook op de betreffende maat
en uitvoering (zomer- en winterbanden) let-
ten.
Auto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set. Als
de auto wordt voorzien van banden zonder
noodeigenschappen, bijvoorbeeld winterban-
den, moet ook een TIREFIT-set worden aan-
gebracht. Een TIREFIT-set is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij rijden met het noodsysteem verslechtert
het rijgedrag, bijvoorbeeld bij het rijden door
bochten, sterk accelereren en bij het rem-
men. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De aangegeven maximumsnelheid nooit over-
schrijden. Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en
het rijden over hindernissen (stoepranden,
wegoneffenheden, in terrein) vermijden. Dit
geldt in het bijzonder als de auto beladen is.
Het rijden met het noodsysteem beëindigen
bij:
Rklapperende geluiden
Rschudden van de auto
Rrookontwikkeling met de geur van rubber
Rvoortdurende ESP®-ingrepen
Rscheuren in de bandwangen.
Nadat met het noodsysteem is gereden de
velgen bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren op verdere bruikbaarheid.
De defecte band moet in elk geval worden
vervangen.
TIREFIT-set
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
TIREFIT is een bandenafdichtmiddel.
Met TIREFIT kunnen perforaties tot 4 mm, in
het bijzonder in het loopvlak, worden afge-
dicht. TIREFIT is bruikbaar bij een buitentem-
peratuur tot circa Ò20 †.
Bandenpech 349
Pechhulp
Z
GWAARSCHUWING
In de volgende gevallen kan het bandenaf-
dichtmiddel niet voor voldoende pechhulp
zorgen, omdat de band niet kan worden afge-
dicht, bij:
Rinsnijdingen of perforaties in de band die
groter zijn dan hiervoor genoemd
Rschade aan het velgbed
Rbeschadigingen door het rijden met een
zeer lage bandenspanning of een lege
band.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Niet verder rijden! Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
GWAARSCHUWING
Het bandenafdichtmiddel is schadelijk voor
de gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het
mag niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Afdichtmiddel uit de buurt van kin-
deren houden. Er bestaat gevaar voor letsel!
Wanneer u met het bandenafdichtmiddel in
aanraking bent gekomen, de volgende punten
in acht nemen:
RBandenafdichtmiddel op de huid direct met
water afspoelen.
RAls bandenafdichtmiddel met de ogen in
aanraking gekomen is, moet u de ogen
direct grondig met schoon water spoelen.
RAls het bandenafdichtmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en veel
water drinken. Geen braken opwekken en
direct contact opnemen met een arts!
RMet bandenafdichtmiddel vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar een arts
gaan.
!De bandencompressor niet langer dan 10
minuten zonder onderbreking laten
draaien. Anders bestaat er kans op over-
verhitting.
Nadat de bandencompressor afgekoeld is,
kan deze opnieuw worden gebruikt.
De veiligheidsvoorschriften van de fabrikant
op de sticker van de bandencompressor in
acht nemen.
TIREFIT-set gebruiken
XHet binnengedrongen voorwerp, bijvoor-
beeld een schroef of spijker, in de band
laten zitten.
XDe fles bandenafdichtmiddel, de meegele-
verde TIREFIT-sticker en de bandencom-
pressor uit het opbergvak onder de baga-
geruimtebodem nemen (Ypagina 347).
XDeel :van de TIREFIT-sticker in het
gezichtsveld van de bestuurder op het
instrumentenpaneel plakken.
XDeel ;van de TIREFIT-sticker in de buurt
van het ventiel op de velg van het wiel met
de lekke band plakken.
XVulslang Ben stekker =uit de bodem
van de bandencompressor ;verwijderen.
XDe gele vulslangstekker in de bevestiging
van het gele afsluitkapje Avan fles ban-
350 Bandenpech
Pechhulp
denafdichtmiddel :schuiven tot de stek-
ker vergrendelt.
XHet gele afsluitkapje Avan de fles bande-
nafdichtmiddel :met de afdichtringen
vooruit in de bevestiging van de banden-
compressor ;schuiven.
Het gele afsluitklepje Amoet met beide
haken vergrendelen.
XHet ventieldopje van ventiel Cvan de
lekke band draaien.
XVulslang Dop ventiel Cschroeven.
XStekker =in een 12V-contactdoos van uw
auto steken.
De aanwijzingen m.b.t. de contactdozen in
acht nemen (Ypagina 325).
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 159).
XDe in- en uitschakelknop ?op de banden-
compressor op ON drukken.
De bandencompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt.
Eerst wordt het bandenafdichtmiddel in de
band gepompt. Daarbij kan de druk kort-
stondig naar circa 500 kPa (5 bar, 73 psi)
stijgen.
De bandencompressor tijdens deze
fase niet uitschakelen!
XDe bandencompressor maximaal 10 minu-
ten laten draaien. Vervolgens moet een
bandenspanning van ten minste 200 kPa
(2,0 bar, 29 psi) bereikt zijn.
Wanneer na tien minuten de bandenspanning
van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt bereikt,
zie "Bandenspanning wordt bereikt"
(Ypagina 352).
Wanneer na tien minuten de bandenspanning
van 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt
bereikt, zie "Bandenspanning wordt bereikt"
(Ypagina 351).
Wanneer bandenafdichtmiddel weggelekt is,
de getroffen plaatsen zo snel mogelijk reini-
gen. Bij voorkeur schoon water gebruiken.
Als uw kleding met bandenafdichtmiddel is
vervuild, deze zo snel mogelijk bij een stome-
rij met perchloorethyleen laten reinigen.
Bandenspanning wordt niet bereikt
Als na tien minuten de bandenspanning van
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt bereikt:
XDe bandencompressor uitschakelen.
XDe vulslang losdraaien van het ventiel van
de lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de
vulslang eventueel bandenafdichtmiddel
kan ontsnappen.
XMet de auto zeer langzaam circa 10 m
vooruit- of achteruitrijden.
XDe band opnieuw oppompen.
Na maximaal 10 minuten moet de banden-
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar,
29 psi) bedragen.
GWAARSCHUWING
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd niet wordt bereikt, is de band
te zwaar beschadigd. Het bandenafdichtmid-
del kan hier geen pechhulp bieden. Bescha-
digde banden en een te lage bandenspanning
kunnen het remgedrag en de rij-eigenschap-
pen sterk nadelig beïnvloeden. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Niet verder rijden. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bandenpech 351
Pechhulp
Z
Bandenspanning wordt bereikt
GWAARSCHUWING
Een met bandenafdichtmiddel tijdelijk afge-
dichte band beïnvloedt de rij-eigenschappen
en is niet geschikt voor hogere snelheden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl overeenkomstig aanpassen en
voorzichtig rijden. Nooit de voor een met ban-
denafdichtmiddel afgedichte band aangege-
ven maximumsnelheid overschrijden.
De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenafdichtmiddel afgedichte band is
80 km/h. Het bovenste deel van de TIREFIT-
sticker moet op het instrumentenpaneel in
het gezichtsveld van de bestuurder bevestigd
zijn.
!Resten bandenafdichtmiddel kunnen na
het gebruik uit de vulslang lopen. Dit kan
vlekken veroorzaken.
Daarom de vulslang in de plastic zak van de
TIREFIT-set leggen.
HMilieu-aanwijzing
De gebruikte fles bandenafdichtmiddel vak-
kundig laten afvoeren, bijvoorbeeld bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Als na tien minuten de bandenspanning van
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt bereikt:
XDe bandencompressor uitschakelen.
XDe vulslang losdraaien van het ventiel van
de lekke band.
XDe fles bandenafdichtmiddel, de banden-
compressor en de gevarendriehoek opber-
gen.
XMeteen wegrijden.
XNa circa 10 minuten stoppen en de ban-
denspanning controleren met de banden-
compressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
GWAARSCHUWING
Als de aangegeven bandenspanning na de
korte rit niet wordt bereikt, is de band te zwaar
beschadigd. Het bandenafdichtmiddel kan
hier geen pechhulp bieden. Beschadigde ban-
den en een te lage bandenspanning kunnen
het remgedrag en de rij-eigenschappen sterk
nadelig beïnvloeden. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Niet verder rijden. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
iIn de auto bevindt zich ook een sticker
met het telefoonnummer van Mercedes-
Benz Service24h, bijvoorbeeld op de B-stijl
aan bestuurderszijde.
XDe bandenspanning corrigeren, wanneer
deze nog ten minste 130 kPa (1,3 bar,
19 psi) bedraagt. Zie voor de waarden de
bandenspanningstabel in de tankdopklep.
XBandenspanning verhogen: De banden-
compressor inschakelen.
XBandenspanning verlagen: Afblaas-
knop :naast manometer ;indrukken.
XAls de bandenspanning correct is, de vul-
slang losdraaien van het ventiel van de
gerepareerde band.
XHet ventieldopje op het ventiel van de gere-
pareerde band draaien.
352 Bandenpech
Pechhulp
XOm de fles bandenafdichtmiddel van de
bandencompressor te verwijderen, de ver-
grendeling van het gele afsluitkapje samen-
drukken.
XDe fles bandenafdichtmiddel uit de ban-
dencompressor trekken.
De vulslang blijft op de fles bandenafdicht-
middel.
XNaar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde
werkplaats rijden en de band laten vervan-
gen.
XDe fles bandenafdichtmiddel en de vulslang
zo snel mogelijk laten vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
XDe fles bandenafdichtmiddel elke vier jaar
laten vervangen bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Accu (auto)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Voor werkzaamheden aan de accu, zoals het
uit- en inbouwen, zijn speciaal gereedschap
en vakkennis noodzakelijk. Daarom werk-
zaamheden aan de accu altijd bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten uitvoeren.
GWAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen tot bijvoorbeeld kortslui-
ting leiden. Dat kan leiden tot functiebeper-
kingen van veiligheidsrelevante systemen,
zoals het verlichtingssysteem, het ABS (anti-
blokkeersysteem) of het ESP®(elektronisch
stabiliteitsprogramma). De bedrijfsveiligheid
van de auto kan beperkt zijn.
U kunt de controle over de auto verliezen, bij-
voorbeeld:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij kortsluiting of een gelijkwaardige storing
direct contact opnemen met een gekwalifi-
ceerde werkplaats. Niet verder rijden. Werk-
zaamheden aan de accu altijd bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten uitvoeren.
Meer informatie over het ABS (Ypagina 69)
en het ESP®(Ypagina 73).
GWAARSCHUWING
Elektrostatische oplading kan tot vonkvor-
ming leiden en daardoor het zeer explosieve
gasmengsel uit een accu ontsteken. Er
bestaat explosiegevaar!
Direct voor het aanraken van de accu de
metalen carrosserie aanraken, om een aan-
wezige elektrostatische oplading af te bou-
wen.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij
het opladen van de accu en tijdens de start-
hulp.
Er altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn. Elektrostati-
sche oplading ontstaat bijvoorbeeld:.
Rdoor het dragen van synthetische kleding
Rdoor wrijving van de kleding op de stoel
Rals de accu over vloerbedekking of andere
synthetische materialen wordt getrokken
of geschoven
Rals met lappen of doeken over de accu
wordt gewreven.
GWAARSCHUWING
Bij het opladen van een accu komt waterstof-
gas vrij. Als u een kortsluiting veroorzaakt of
als er vonkvorming optreedt, kan het water-
stofgas ontsteken. Explosiegevaar!
Accu (auto) 353
Pechhulp
Z
RAltijd erop letten dat de plusklem van een
aangesloten accu niet met delen van het
voertuig in aanraking komt.
RGeen metalen voorwerpen of gereedschap
op een accu leggen.
RBij het losmaken en aansluiten van de accu
beslist de beschreven volgorde van de
accuklemmen aanhouden.
RBij starthulp altijd erop letten dat alleen
accupolen met dezelfde polariteit met
elkaar verbonden worden.
RBij starthulp beslist de beschreven volg-
orde voor het vast- en losmaken van de
startkabels aanhouden.
RAls de motor draait de accuklemmen niet
losdraaien of verwijderen.
GWAARSCHUWING
Accuzuur is een agressieve stof. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kleding in
aanraking komen. Geen accugassen inade-
men. Niet over de accu buigen. Kinderen uit
de buurt van de accu houden. Accuvloeistof
direct grondig met veel schoon water afspoe-
len en zo snel mogelijk contact opnemen met
een arts.
HMilieu-aanwijzing
Batterijen bevatten schade-
lijke stoffen. Het is bij wet
verboden batterijen samen
met het huisvuil af te voeren.
Ze moeten afzonderlijk wor-
den ingezameld en op mili-
euvriendelijke wijze worden
afgevoerd.
Batterijen op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren! Lege
batterijen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats of bij de
daarvoor bestemde plaatsen
inleveren.
!De accu regelmatig bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
De onderhoudsintervallen in het onder-
houdsboekje in acht nemen of voor meer
informatie contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
!Werkzaamheden aan de accu altijd bij een
gekwalificeerde werkplaats laten uitvoe-
ren. Als het in uitzonderingsgevallen beslist
noodzakelijk is dat u zelf de accukabels
losmaakt, er beslist op letten dat:
Rde motor wordt afgezet en de sleutel uit
het contactslot wordt verwijderd. Bij
auto's met KEYLESS GO moet het con-
tact uitgeschakeld zijn; dit controleren.
Alle controlelampjes in het instrumen-
tenpaneel moeten gedoofd zijn. Anders
kunnen elektrische onderdelen, bijvoor-
beeld de dynamo, worden beschadigd.
Reerst de minklem en vervolgens de plus-
klem wordt losgemaakt. In geen geval de
accuklemmen verwisselen! Anders kan
de elektronica van de auto worden
beschadigd.
Rna het losmaken van de accukabels van
de accu, in auto's met automatische
transmissie, de transmissie in de stand P
geblokkeerd is. De auto is beveiligd
tegen wegrollen. De auto kan dan niet
worden bewogen.
De accu en de afdekking van de plusklem
moeten tijdens het gebruik altijd stevig
gemonteerd zijn.
De veiligheidsvoorschriften en bescher-
mingsmaatregelen bij het werken aan de
accu opvolgen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij
het werken aan een accu verbo-
den. Vonkvorming voorkomen.
Accuzuur is een agressieve stof.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
354 Accu (auto)
Pechhulp
Geschikte kleding dragen, in het
bijzonder handschoenen, schort
en gezichtsbescherming.
Zuur direct wegspoelen met
schoon water. Zo nodig naar een
arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Mercedes-Benz adviseert in verband met de
veiligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn
getest en goedgekeurd. Deze accu's bieden
een verhoogde bescherming tegen eruit
lopende accuvloeistof, opdat inzittenden niet
verwond raken als een accu bij een ongeval
wordt beschadigd.
De accu van de auto moet altijd voldoende
zijn opgeladen, zodat deze de volledige
levensduur kan bereiken.
Als de auto niet wordt gebruikt kan de accu
van de auto, zoals andere accu's, gedurende
de tijd ontladen. In dit geval de accukabels bij
een gekwalificeerde werkplaats laten losma-
ken. U kunt echter ook een door Mercedes-
Benz geadviseerde acculader aansluiten, om
de lading bij te houden. Voor meer informatie
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Als de auto overwegend wordt gebruikt voor
korte ritten of gedurende langere tijd buiten
bedrijf wordt gesteld, de laadtoestand van de
accu vaker laten controleren. Als de auto
gedurende langere tijd buiten gebruik wordt
gesteld, een gekwalificeerde werkplaats om
advies vragen.
Als de auto wordt geparkeerd en geen elek-
trische verbruikers benodigd zijn, de sleutel
verwijderen. De auto verbruikt dan zeer wei-
nig energie, waardoor de accu wordt ontzien.
Na een spanningsonderbreking, bijvoorbeeld
als de accu ontladen was, moeten de vol-
gende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Rde klok via de Audio 20 of het COMAND
Online instellen (zie de afzonderlijke hand-
leiding)
Rde functie "Buitenspiegels automatisch in-
en uitklappen" door eenmalig uitklappen
initialiseren (Ypagina 116).
Accu opladen
GWAARSCHUWING
Bij het opladen en bij de starthulp kan een
explosief gasmengsel van de accu ontsnap-
pen. Explosiegevaar!
Beslist vuur, open licht, vonkvorming en roken
vermijden. Bij het opladen en bij starthulp
voor voldoende ventilatie zorgen. Buig u niet
over een accu.
GWAARSCHUWING
Accuzuur is een agressieve stof. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kleding in
aanraking komen. Geen accugassen inade-
men. Niet over de accu buigen. Kinderen uit
de buurt van de accu houden. Accuvloeistof
direct grondig met veel schoon water afspoe-
len en zo snel mogelijk contact opnemen met
een arts.
GWAARSCHUWING
Een ontladen accu kan reeds bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen. Als starthulp
wordt gegeven of als de accu wordt opgela-
den, kan accugas ontsnappen. Er bestaat
explosiegevaar!
Een bevroren accu altijd laten ontdooien,
alvorens deze op te laden of starthulp te
geven.
Accu (auto) 355
Pechhulp
Z
!Alleen acculaders gebruiken met een
begrenzing van de laadspanning op max.
14,8 V.
!De accu alleen opladen via het hulpstart-
punt.
Het hulpstartpunt bevindt zich in de motor-
ruimte (Ypagina 357).
XDe motorkap openen.
XDe acculader in dezelfde volgorde als de
externe accu bij de starthulp
(Ypagina 357) op plusaansluiting en mas-
sapunt aansluiten.
Als bij een lage temperatuur de controle-/
waarschuwingslampjes in het instrumenten-
paneel niet gaan branden, is de ontladen accu
met grote waarschijnlijkheid bevroren. In dit
geval mag de accu niet worden opgeladen en
de auto evenmin met starthulp worden
gestart. De levensduur van een weer ont-
dooide accu kan ingekort zijn. Het startge-
drag kan verslechteren, in het bijzonder bij
lage temperatuur. De ontdooide accu bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controle-
ren.
In geen geval de ingebouwde accu opladen,
tenzij er gebruik wordt gemaakt van een door
Mercedes-Benz getest en goedgekeurd laad-
apparaat. Een speciaal aan auto's van
Mercedes-Benz aangepaste, door Mercedes-
Benz geteste en vrijgegeven acculader is als
accessoire verkrijgbaar. Deze acculader staat
het opladen in ingebouwde toestand toe.
Voor informatie en beschikbaarheid contact
opnemen met een Mercedes-Benz-service-
werkplaats. De handleiding van de acculader
lezen voordat u de accu gaat laden.
356 Accu (auto)
Pechhulp
Starthulp
Voor starthulp alleen het hulpstartpunt in de motorruimte gebruiken, dat bestaat uit een plu-
saansluiting en een massapunt.
GWAARSCHUWING
Accuzuur is een agressieve stof. Er bestaat gevaar voor letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kleding in aanraking komen. Geen accugassen inademen. Niet
over de accu buigen. Kinderen uit de buurt van de accu houden. Accuvloeistof direct grondig met
veel schoon water afspoelen en zo snel mogelijk contact opnemen met een arts.
GWAARSCHUWING
Bij het opladen en bij de starthulp kan een explosief gasmengsel van de accu ontsnappen. Explo-
siegevaar!
Beslist vuur, open licht, vonkvorming en roken vermijden. Bij het opladen en bij starthulp voor
voldoende ventilatie zorgen. Buig u niet over een accu.
GWAARSCHUWING
Bij het opladen van een accu komt waterstofgas vrij. Als u een kortsluiting veroorzaakt of als er
vonkvorming optreedt, kan het waterstofgas ontsteken. Explosiegevaar!
RAltijd erop letten dat de plusklem van een aangesloten accu niet met delen van het voertuig in
aanraking komt.
RGeen metalen voorwerpen of gereedschap op een accu leggen.
RBij het losmaken en aansluiten van de accu beslist de beschreven volgorde van de accuklem-
men aanhouden.
RBij starthulp altijd erop letten dat alleen accupolen met dezelfde polariteit met elkaar verbon-
den worden.
RBij starthulp beslist de beschreven volgorde voor het vast- en losmaken van de startkabels
aanhouden.
RAls de motor draait de accuklemmen niet losdraaien of verwijderen.
GWAARSCHUWING
Een ontladen accu kan reeds bij temperaturen rond het vriespunt bevriezen. Als starthulp wordt
gegeven of als de accu wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen. Er bestaat explosiegevaar!
Een bevroren accu altijd laten ontdooien, alvorens deze op te laden of starthulp te geven.
!Auto's met benzinemotor: Veelvuldige en langdurige startpogingen voorkomen. Anders
kan door onverbrande brandstof de motor of de katalysator worden beschadigd.
Als bij een lage temperatuur de controle-/waarschuwingslampjes in het instrumentenpaneel
niet gaan branden, is de ontladen accu met grote waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag
de auto niet met starthulp worden gestart en de accu evenmin worden opgeladen. De accu
eerst laten ontdooien. De levensduur van een weer ontdooide accu kan ingekort zijn. Het
startgedrag kan verslechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur. De ontdooide accu bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Starthulp 357
Pechhulp
Z
De auto niet met behulp van een snellader starten. Als de accu ontladen is, kan een andere auto
of een externe accu met startkabels starthulp geven. Daarbij op de volgende punten letten:
RNiet bij alle auto's is de accu bereikbaar. Wanneer de accu van de andere auto niet bereik-
baar is, vraagt u om starthulp via een externe accu of met behulp van een starthulpsysteem.
RDe motor niet starten als de accu bevroren is. De accu eerst laten ontdooien.
RAlleen accu's met een nominale spanning van 12V als starthulp gebruiken.
RAlleen onbeschadigde startkabels met voldoende grote doorsnede en geïsoleerde pooltan-
gen gebruiken.
RErop letten dat de beide auto's elkaar niet raken.
Controleren of:
Rde startkabels onbeschadigd zijn.
Rzolang de startkabels met de accu zijn verbonden niet-geïsoleerde onderdelen van de pool-
klemmen niet met andere metalen onderdelen in aanraking komen.
Rde startkabels bij draaiende motor geen bewegende onderdelen kunnen raken, zoals de
riempoelie of de ventilateur.
XDe auto met de elektrische parkeerrem beveiligen.
XHandgeschakelde versnellingsbak: Het koppelingspedaal volledig indrukken en de neu-
traalstand inschakelen.
XAutomatische transmissie: De transmissie in stand Pzetten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0draaien en verwijderen.
XAlle elektrische verbruikers, bijvoorbeeld achterruitverwarming, verlichting enzovoort, uit-
schakelen.
XDe motorkap openen.
358 Starthulp
Pechhulp
Nummer Bduidt de opgeladen accu van de andere auto of een vergelijkbaar starthulpsys-
teem aan.
XAfdekking :van de plusaansluiting ;samendrukken en naar achteren schuiven.
XPlusaansluiting ;aan de eigen auto en pluspool =van de externe accu Bmet de start-
kabel verbinden. Daarbij met de eigen accu beginnen.
XDe motor van de andere auto stationair laten draaien.
XMinpool ?van de externe accu Ben massapunt Avan de eigen auto met de startkabel
verbinden. Daarbij met de externe accu Bbeginnen.
XWanneer de accu volledig ontladen is, de starthulp-gevende accu enkele minuten aange-
sloten laten voordat een startpoging wordt ondernomen. Daardoor wordt de lege accu
enigszins opgeladen.
XDe motor starten.
XAlvorens de startkabels los te maken de motoren enkele minuten laten draaien.
XDe startkabel eerst van massapunt Aen minpool ?losmaken, vervolgens van plusaan-
sluiting ;en pluspool =. Hierbij telkens beginnen bij de contacten van de eigen auto.
XNa het verwijderen van de startkabels afdekking :van plusaansluiting ;sluiten.
XDe motorkap sluiten.
XDe accu bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
iDe starthulp is geen normale bedrijfstoestand.
iStartkabels en meer informatie over de starthulp is verkrijgbaar bij elke gekwalificeerde
werkplaats.
Slepen en aanslepen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Veiligheidsrelevante functies zijn beperkt of
niet meer beschikbaar, wanneer:
Rde motor niet draait
Rhet remsysteem of de stuurbekrachtiging
een storing vertonen
Rde spanningsvoorziening of het boordnet
een storing vertoont.
Als de auto dan wordt weg- of aangesleept,
kan voor het sturen en het remmen duidelijk
meer kracht noodzakelijk zijn. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
In deze gevallen een sleepstang gebruiken.
Vóór het weg- of aanslepen controleren of het
sturen mogelijk is.
GWAARSCHUWING
Als het stuurslot in aangrijping is, kan het
voertuig niet meer worden bestuurd. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij het slepen met een sleepkabel of sleep-
stang altijd het contact inschakelen.
GWAARSCHUWING
Wanneer de te slepen auto zwaarder is dan
het toegestane totaalgewicht van uw auto,
kan:
Rhet sleepoog afscheuren
Rde combinatie gaan slingeren en zelfs kan-
telen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Als u een andere auto aansleept of sleept,
moet erop worden gelet dat het gewicht ervan
niet hoger is dan het toegestane totaalge-
wicht van uw auto.
Slepen en aanslepen 359
Pechhulp
Z
Gegevens over het toegestaan totaalgewicht
van de auto vindt u op het voertuigtypeplaatje
(Ypagina 408).
!Wanneer de COLLISION PREVENTION
ASSIST PLUS, de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch. Om
schade aan de auto te vermijden, deze sys-
temen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat.
!De elektrische parkeerrem moet vrijgezet
zijn; dit controleren. Wanneer de elektri-
sche parkeerrem defect is, contact opne-
men met een gekwalificeerde werkplaats.
!De sleepkabel of sleepstang uitsluitend
aan de sleepogen of, indien aanwezig, aan
de trekhaak bevestigen. Anders kan de
auto worden beschadigd.
!Bij het slepen met een sleepkabel de vol-
gende punten in acht nemen:
RDe sleepkabel bij beide auto's indien
mogelijk aan dezelfde zijde van de auto
bevestigen.
RErop letten dat de sleepkabel niet langer
is dan wettelijk toegestaan. Markeer de
sleepkabel in het midden, bijvoorbeeld
met een witte doek (30 x 30 cm). Daar-
door kunnen andere verkeersdeelne-
mers de sleepsituatie herkennen.
RDe sleepkabel uitsluitend aan de sleep-
ogen of, indien aanwezig, de trekhaak
bevestigen.
RTijdens het rijden de remlichten van de
trekkende auto in acht nemen. Altijd vol-
doende afstand houden, zodat de sleep-
kabel niet doorhangt.
RVoor het slepen geen staalkabel of ket-
ting gebruiken. Anders kan de auto wor-
den beschadigd.
!De sleepogen niet gebruiken om de auto
los te trekken. Dit kan tot beschadigingen
aan de auto leiden. Bij twijfel moet de auto
met een kraan worden geborgen.
!Tijdens het slepen resp. aanslepen lang-
zaam en zonder schokken wegrijden.
Anders kunnen te hoge trekkrachten de
auto beschadigen.
!De auto mag over een afstand van maxi-
maal 50 km worden gesleept. Daarbij mag
een sleepsnelheid van 50 km/h niet wor-
den overschreden.
Bij een sleepafstand van meer dan 50 km
moet de vooras of de complete auto
omhoog worden gebracht en worden
getransporteerd.
!Bij het slepen van auto's met KEYLESS GO
moet de sleutel worden gebruikt in plaats
van de start-stop-toets. Anders kan het bij
het openen van het bestuurders- of passa-
giersportier voorkomen, dat de automati-
sche transmissie in stand Pschakelt, wat
tot schade aan de transmissie leiden kan.
!Auto's met automatische transmissie
mogen en kunnen niet door aanslepen wor-
den gestart. Anders kan de transmissie
beschadigd raken.
Bij het slepen en aanslepen de wettelijke
bepalingen in het betreffende land in acht
nemen.
Aan het transporteren moet de voorkeur
boven slepen worden gegeven.
Wanneer de auto vanwege een ongeval of
pech niet meer rijden kan, zijn de volgende
mogelijkheden beschikbaar:
RVervoeren van de auto
De auto in principe laten vervoeren of
transporteren.
RSlepen van de auto met sleepkabel of stang
De auto slechts in uitzonderingssituaties
slepen.
360 Slepen en aanslepen
Pechhulp
De accu moet aangesloten en opgeladen zijn.
Anders kan:
Rde sleutel in het contactslot niet in stand 2
worden gedraaid
Rde elektrische parkeerrem niet worden vrij-
gezet
Rbij auto's met automatische transmis-
sie de transmissie niet in stand Nworden
gezet.
De werking van de elektrische parkeerrem en
van de parkeervergrendeling is afhankelijk
van de boordnetspanning.
Bij een lage boordnetspanning of een sys-
teemstoring kan
Reen geloste parkeerrem eventueel niet
worden aangetrokken, of
Rkan de transmissie niet meer in stand P
worden gezet.
Niet benodigde verbruikers, zoals de radio
uitschakelen.
Vóór het slepen de automatische vergrende-
ling uitschakelen (Ypagina 255). Anders is er
bij het aanslepen of slepen van de auto gevaar
voor buitensluiten.
Vóór het slepen de wegsleepbeveiliging uit-
schakelen (Ypagina 79).
Sleepoog verwijderen en aanbrengen
Sleepoog aanbrengen
De bevestigingen voor het inschroefbare
sleepoog bevinden zich in de bumpers. Deze
bevinden zich voor en achter onder de afdek-
kingen :.
XHet sleepoog uit het opbergvak verwijde-
ren.
Het sleepoog ligt onder de bagageruimte-
bodem bij het boordgereedschap
(Ypagina 347).
Auto's met TIREFIT-set: Het sleepoog
bevindt zich onder de bandencompressor.
XAfdekking :bij de markering in de richting
van de pijl naar binnen drukken.
XAfdekking :van de opening verwijderen.
XHet sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
Auto's met trekhaak hebben alleen vóór een
bevestiging voor een inschroefbaar sleepoog.
Voor het slepen het kogelkop uitklappen
(Ypagina 236) en daaraan de sleepkabel of -
stang bevestigen.
Sleepoog verwijderen
XHet sleepoog losdraaien en verwijderen.
XDe afdekking :aan de bovenzijde in de
opening in de bumper aanbrengen en aan
Slepen en aanslepen 361
Pechhulp
Z
de onderzijde vastdrukken tot deze ver-
grendelt.
XHet sleepoog in het opbergvak in de baga-
geruimte onder de bagageruimtebodem
leggen (Ypagina 347).
XAuto's met TIREFIT-set: De bandencom-
pressor terugleggen.
Auto slepen met opgetilde vooras
Bij het slepen van de auto met opgetilde
vooras de belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten in acht nemen (Ypagina 359).
Slepen met opgetilde vooras is alleen
mogelijk bij auto's zonder 4MATIC.
!Auto's met 4MATIC mogen niet met opge-
tilde voor- of achteras worden gesleept,
omdat de transmissie anders wordt
beschadigd.
Auto's met 4MATIC mogen worden gesleept
met beide assen op de grond of worden
geborgen en op die manier worden vervoerd.
!Als de auto wordt gesleept terwijl de
vooras is opgetild, moet het contact zijn
uitgeschakeld. Anders kan een ingreep van
het ESP®het remsysteem beschadigen.
XAuto's met KEYLESS GO of KEYLESS GO
startfunctie: In plaats van de start-stop-
toets moet de sleutel worden gebruikt
(Ypagina 161).
XDe auto moet stilstaan.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
XBij stilstaande auto het rempedaal indruk-
ken en ingedrukt houden.
XAuto's met automatische transmissie:
De automatische transmissie in stand P
zetten.
of
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Het koppelingspedaal volledig
indrukken en de neutraalstand inschake-
len.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XDe wegsleepbeveiliging uitschakelen
(Ypagina 79).
XDe automatische vergrendeling uitschake-
len (Ypagina 255).
XDe alarmknipperlichten inschakelen
(Ypagina 125).
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien en de sleutel in het contactslot
laten.
Auto slepen met beide assen op de
grond
Bij het slepen van de auto de belangrijke vei-
ligheidsvoorschriften in acht nemen
(Ypagina 359).
XAuto's met KEYLESS GO of KEYLESS GO
startfunctie: In plaats van de start-stop-
toets moet de sleutel worden gebruikt
(Ypagina 161).
Auto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie schakelt bij het
openen van het bestuurders- of passagiers-
portier of bij het verwijderen van de sleutel uit
het contactslot automatisch naar stand P.
Om ervoor te zorgen dat de automatische
transmissie bij het slepen in stand Nblijft
staan, beslist de volgende stappen in acht
nemen:
XDe auto moet stilstaan.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe automatische transmissie in stand N
zetten.
362 Slepen en aanslepen
Pechhulp
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak:
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
XBij stilstaande auto het rempedaal indruk-
ken en ingedrukt houden.
XHet koppelingspedaal volledig indrukken
en de neutraalstand inschakelen.
Auto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak of automatische transmissie:
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
laten staan.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XDe alarmknipperlichten inschakelen
(Ypagina 125).
iBij het slepen met ingeschakelde alarm-
knipperlichten de combischakelaar nor-
maal gebruiken om veranderingen van de
rijrichting aan te geven. In dit geval knip-
peren alleen de richtingaanwijzers voor de
gewenste rijrichting. Na het terugzetten
van de combischakelaar beginnen de
alarmknipperlichten weer te knipperen.
Auto vervoeren
Auto's met 4MATIC resp. auto's met
automatische transmissie
!Als de auto op een transportvoertuig of -
wagon verladen moet worden, moeten de
voor- en achteras op het zelfde transport-
voertuig komen te staan. Plaatsing over de
verbinding tussen twee transportvoertui-
gen of -wagons is niet toegestaan. Anders
kan de aandrijflijn worden beschadigd.
Alle auto's
!De auto alleen aan de wielen vastmaken,
niet aan delen van de auto zoals onderdelen
van de assen of besturing. Anders kan de
auto worden beschadigd.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Het koppelingspedaal volledig
indrukken en de neutraalstand inschake-
len.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XAuto's met automatische transmissie:
De sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XDe transmissie in stand Nzetten.
Zodra de auto op de transporter staat:
XDe auto met de elektrische parkeerrem
tegen wegrollen beveiligen.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Het koppelingspedaal volledig
indrukken en de eerste versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie:
De automatische transmissie in stand P
zetten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien en verwijderen.
XDe auto vastzetten.
Als de auto op een aanhangwagen of een
auto-ambulance moet worden getrokken,
kunt u gebruikmaken van de trekhaak of van
de sleepogen.
Aanwijzingen voor auto's met 4MATIC
!Auto's met 4MATIC mogen niet met opge-
tilde voor- of achteras worden gesleept,
omdat de transmissie anders wordt
beschadigd.
Slepen en aanslepen 363
Pechhulp
Z
Auto's met 4MATIC mogen alleen worden
geborgen en vervoerd of met beide assen op
de grond worden gesleept.
Als de auto schade aan de transmissie of aan
de voor- of achteras heeft, moet deze in
plaats van slepen op een aanhangwagen of
auto-ambulance worden vervoerd.
Bij storingen van de elektronica:
Bij een defecte accu is de automatische
transmissie geblokkeerd in stand P. Om de
automatische transmissie in stand Nte kun-
nen zetten, moet het boordnet op dezelfde
wijze als bij een starthulp (Ypagina 357) van
spanning worden voorzien.
Aan het transporteren op een auto-ambu-
lance of aanhangwagen moet de voorkeur
worden gegeven.
Aanslepen (motornoodstart)
!Voertuigen met automatische transmis-
sie mogen niet door aanslepen worden
gestart. Anders kan de automatische trans-
missie worden beschadigd.
iInformatie over het onderwerp "Start-
hulp" vindt u onder (Ypagina 357).
Voor het aanslepen moet:
Rde accu aangesloten zijn
Rde motor afgekoeld zijn
Rhet uitlaatsysteem afgekoeld zijn.
Bij het slepen de wettelijke bepalingen in het
betreffende land en de belangrijke veilig-
heidsvoorschriften in acht nemen
(Ypagina 359).
XDe alarmknipperlichten inschakelen
(Ypagina 125).
XHet sleepoog aanbrengen (Ypagina 361).
XDe sleepstang of de sleepkabel bevestigen.
XBij stilstaande auto het rempedaal indruk-
ken en ingedrukt houden.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 159).
XHet koppelingspedaal volledig indrukken,
de tweede versnelling inschakelen en het
koppelingspedaal volledig ingedrukt hou-
den.
XHet rempedaal loslaten.
XDe auto aanslepen.
XHet koppelingspedaal langzaam laten
opkomen, daarbij het gaspedaal niet bedie-
nen.
XWanner de motor aanslaat, direct het kop-
pelingspedaal volledig indrukken en de
neutraalstand inschakelen.
XDe auto veilig op een geschikte plaats tot
stilstand brengen.
XDe auto met de elektrische parkeerrem
tegen wegrollen beveiligen.
XDe sleepstang of de sleepkabel verwijde-
ren.
XHet sleepoog verwijderen (Ypagina 361).
XDe alarmknipperlichten uitschakelen.
Elektrische zekeringen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Als een defecte zekering wordt gemanipu-
leerd, doorverbonden of wordt vervangen
door een zekering met een hoger amperage,
kan de elektrische bedrading overbelast wor-
den. Daardoor kan brand ontstaan. Er bestaat
gevaar voor letsel en ongevallen!
Defecte zekeringen altijd vervangen door
gespecificeerde, nieuwe zekeringen met het
correcte amperage.
Doorgebrande zekeringen moeten worden
vervangen door gelijkwaardige zekeringen,
herkenbaar aan de kleur en de ampère-
waarde. De ampèrewaarden zijn te vinden in
het zekeringenaansluitschema.
Als een nieuw aangebrachte zekering
opnieuw doorbrandt, de oorzaak laten vast-
stellen en verhelpen bij een gekwalificeerde
werkplaats.
364 Elektrische zekeringen
Pechhulp
!Alleen door Mercedes-Benz goedge-
keurde zekeringen met de voorgeschreven
ampèrewaarde voor het betreffende sys-
teem gebruiken. Uitsluitend zekeringen
met de toevoeging "S" gebruiken. Anders
kunnen onderdelen of systemen bescha-
digd raken.
De elektronische zekeringen van de auto zor-
gen ervoor dat defecte stroomcircuits wor-
den uitgeschakeld. Als een zekering is door-
gebrand vallen de daarop aangesloten com-
ponenten en hun functies uit.
Vóór het vervangen van zekeringen
XDe auto tegen wegrollen beveiligen
(Ypagina 186).
XAlle elektrische verbruikers uitschakelen.
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: Het bestuurdersportier ope-
nen.
De boordelektronica bevindt zich nu in
stand 0. Dat betekent "verwijderde sleu-
tel".
De elektrische zekeringen zijn over verschil-
lende zekeringenhouders verdeeld:
RZekeringenhouder in de motorruimte in rij-
richting gezien links
RZekeringenhouder in de beenruimte van de
passagier
Het zekeringenaansluitschema bevindt zich
in de zekeringenhouder in de beenruimte van
de passagier (Ypagina 366).
Zekeringenhouder in de motorruimte
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uitscha-
kelen, voordat de motorkap wordt geopend.
!Erop letten dat bij geopende afdekking
geen vochtigheid in de zekeringenhouder
terecht kan komen.
!Er bij het sluiten van de afdekking op let-
ten, dat deze correct op de zekeringenhou-
der is geplaatst. Anders kan binnendrin-
gend vocht of vuil de werking van de zeke-
ringen beïnvloeden.
XDe motorkap openen.
XMet een droge doek eventueel aanwezig
vocht van de zekeringenhouder verwijde-
ren.
XOpenen: De borgklemmen ;openen.
XAfdekking :in de richting van de pijl
omhoogklappen en verwijderen.
XSluiten: Controleren of de afdichting cor-
rect in afdekking :is aangebracht.
XAfdekking :achter in de openingen =
van de zekeringenhouder aanbrengen.
XAfdekking :omlaagklappen.
Elektrische zekeringen 365
Pechhulp
Z
XDe borgklemmen ;op de zekeringenhou-
der aanbrengen en sluiten.
XDe motorkap sluiten.
Zekeringenhouder in de beenruimte
van de passagier
!Erop letten dat bij geopende afdekking
geen vochtigheid in de zekeringenhouder
terecht kan komen.
!Er bij het sluiten van de afdekking op let-
ten, dat deze correct op de zekeringenhou-
der is geplaatst. Anders kan binnendrin-
gend vocht of vuil de werking van de zeke-
ringen beïnvloeden.
XOpenen: Het passagiersportier openen.
XDe vloermat verwijderen.
XDe geperforeerde vloerbedekking :in de
richting van de pijl opklappen.
XOm afdekking =los te maken de borg-
klemmen ;indrukken.
XAfdekking =in de richting van de pijl tot de
vergrendeling opklappen.
XAfdekking =naar voren toe verwijderen.
Zekeringenaansluitschema ?bevindt zich
rechts onder op afdekking =.
XSluiten: Afdekking =aan de linkerzijde
van de zekeringenhouder in de houder aan-
brengen.
Afdekking =vergrendelt in de houders.
XAfdekking =omlaagklappen, tot de borg-
klemmen ;merkbaar vergrendelen.
XDe geperforeerde vloerbedekking :
terugklappen.
XDe vloermat aanbrengen.
366 Elektrische zekeringen
Pechhulp
Wetenswaardigheden ....................... 368
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ...................................................... 368
Gebruik .............................................. 368
Gebruik in de winter ......................... 370
Bandenspanning ............................... 372
Verwisselen van een wiel ................. 378
Velg-bandcombinaties ...................... 383
Noodwiel ............................................ 401
367
Banden en velgen
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als banden en velgen met verkeerde afmetin-
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd. Er bestaat gevaar voor ongeval-
len!
Banden en velgen altijd vervangen door exem-
plaren met de specificaties van het originele
onderdeel.
Bij velgen daarbij:
Romschrijving
Ren type in acht nemen.
Bij banden daarbij:
Romschrijving
Rfabrikant
Ren type in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen-
schappen en het stuur- en remgedrag van de
auto sterk. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Banden zonder noodeigenschappen:
RNiet met drukloze band rijden.
RDe drukloze band direct vervangen door het
nood- of reservewiel of contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
Banden met noodeigenschappen:
RDe informatie en de waarschuwingsaanwij-
zingen over MOExtended banden (banden
met noodeigenschappen) in acht nemen.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz
voor uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet
naar behoren mee wordt omgegaan, kunnen
de rijveiligheid nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet
goedgekeurde accessoires bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek
Informatie over de afmetingen en typen van
banden en velgen voor uw auto vindt u in het
hoofdstuk "Velg-bandcombinaties"
(Ypagina 383)(Ypagina 385).
Informatie over de bandenspanning vindt u:
Rin de bandenspanningstabel in de tankdop-
klep (Ypagina 183)
Ronder "Bandenspanning" (Ypagina 372)
Nabewerken van het remsysteem en de wie-
len is niet toegestaan. Het gebruik van vul-
platen en remstofplaten is niet toegestaan.
De auto voldoet dan niet meer aan de speci-
ficaties van de typegoedkeuring.
iMeer informatie over banden en velgen is
verkrijgbaar bij elke gekwalificeerde werk-
plaats.
Gebruik
Informatie bij het rijden
Als de auto zwaar beladen is, voor aanvang
van de rit de bandenspanning controleren en
corrigeren.
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden
en ongewoon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken
naar een kant. Dit kan wijzen op beschadi-
gingen aan banden of velgen. Als bandenpech
vermoed wordt de snelheid verlagen. Zo snel
mogelijk stoppen en de banden en velgen op
368 Gebruik
Banden en velgen
beschadigingen controleren. Onzichtbare
beschadigingen van de banden kunnen even-
eens de oorzaak van het ongewone rijgedrag
zijn. Als er geen beschadigingen te zien zijn,
de banden en velgen laten controleren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Erop letten dat de banden niet worden inge-
klemd bij het parkeren. Indien dit niet kan
worden vermeden, alleen langzaam en onder
een flauwe hoek over hindernissen zoals
stoepranden rijden. Anders kunnen velgen en
banden worden beschadigd.
Regelmatige controle van de wielen
en banden
GWAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen leiden tot verlies
van bandenspanning. Daardoor kunt u de con-
trole over de auto verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De banden regelmatig op beschadigingen
controleren en beschadigde banden direct
vervangen.
De banden en velgen ten minste eenmaal per
maand op beschadigingen controleren. De
banden en velgen controleren na rijden in het
terrein of op slecht wegdek. Beschadigde
wielen kunnen leiden tot verlies van banden-
spanning. Op beschadigingen letten, zoals:
Rkerven in de band
Rsteken in de band
Rscheuren in de band
Ruitstulpingen in de band
Rvervormingen of sterke corrosie van de wie-
len
De profieldiepte en de toestand van het loop-
vlak over de gehele breedte bij alle banden
regelmatig controleren (Ypagina 369). Om
de binnenzijde beter te kunnen controleren
zo nodig de voorwielen geheel naar links en
rechts draaien.
Om het ventiel tegen vuil en vochtigheid te
beschermen, moeten alle wielen over een
ventieldopje beschikken. Op het ventiel
alleen het standaard ventieldopje of andere
door Mercedes-Benz speciaal voor de auto
goedgekeurde ventieldopjes gebruiken. Geen
andere ventieldopjes en systemen, bijvoor-
beeld systemen voor de bandenspannings-
controle, gebruiken.
Regelmatig en voor aanvang van een langere
rit de bandenspanning van alle banden con-
troleren. Deze zo nodig aanpassen
(Ypagina 372).
De aanwijzingen m.b.t. het noodwiel in acht
nemen (Ypagina 401).
De levensduur van een band is onder anderen
afhankelijk van de volgende factoren:
RRijstijl
RBandenspanning
RAfgelegde afstand
Aanwijzingen m.b.t. het bandenprofiel
GWAARSCHUWING
Als het bandenprofiel te laag is, wordt de grip
minder. Het bandenprofiel kan het water niet
meer afvoeren. Daardoor wordt bij een natte
rijbaan het gevaar van aquaplaning, in het bij-
zonder bij een niet aangepast snelheid, ver-
hoogd. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij een te hoge of een te lage bandenspanning
kunnen banden op verschillende plaatsen van
het loopvlak verschillend slijten. Daarom de
profieldiepte en de toestand van het loopvlak
over de gehele breedte bij alle banden regel-
matig controleren.
Minimumprofieldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm.
Om veiligheidsredenen de banden vóór het
bereiken van de wettelijk voorgeschreven
minimumprofieldiepte laten vervangen.
Gebruik 369
Banden en velgen
Z
Selectie, montage en vervanging van
banden
GWAARSCHUWING
Het overschrijden van het aangegeven draag-
vermogen van de band of de toegestane snel-
heidsindex kan leiden tot beschadiging van de
banden of tot klappen van de banden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Daarom alleen de voor uw type auto goedge-
keurde bandentypen en -maten gebruiken.
Het voor uw auto noodzakelijke draagvermo-
gen van de band en de snelheidsindex in acht
nemen.
In het bijzonder ook de landspecifieke toela-
tingsvoorschriften voor banden in acht
nemen. Deze voorschriften kunnen een spe-
cifiek bandentype voor de auto vastleggen.
Daarnaast kan voor bepaalde regio's en toe-
passingen het gebruik van bepaalde banden-
typen worden aanbevolen. Bij de bandenvak-
handel, gekwalificeerde werkplaatsen of bij
elke Mercedes-Benz-servicewerkplaats is
meer informatie verkrijgbaar over banden.
RAlleen banden en velgen van dezelfde con-
structie en hetzelfde merk monteren.
Uitzondering: In geval van pech kan hiervan
worden afgeweken. Daartoe het hoofdstuk
"MOExtended-banden (banden met nood-
eigenschappen)" (Ypagina 348) in acht
nemen.
ROp de velgen alleen passende banden mon-
teren.
RNieuwe banden de eerste 100 km met
matige snelheid inrijden. Pas dan bereiken
de nieuwe banden de volledige capaciteit.
RDe band niet te ver laten slijten. Anders
wordt de grip op natte wegen sterk nadelig
beïnvloed (aquaplaning).
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten
vervangen, ongeacht de slijtage.
De aanwijzingen m.b.t. het noodwiel in acht
nemen (Ypagina 401).
MOExtended-banden (banden met
noodeigenschappen)
Met MOExtended banden (banden met nood-
eigenschappen) kan ook met de auto worden
gereden als één of meer banden volledig leeg
zijn.
MOExtended banden mogen alleen in combi-
natie met geactiveerde bandenspannings-
waarschuwing of bandenspanningscontrole
en alleen op speciaal door Mercedes-Benz
gecontroleerde wielen worden gebruikt.
Aanwijzingen m.b.t. het rijden met MOExten-
ded banden bij pech (Ypagina 348).
Auto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set. Als
de auto wordt voorzien van banden zonder
noodeigenschappen, bijvoorbeeld winterban-
den, moet ook een TIREFIT-set worden aan-
gebracht. Een TIREFIT-set is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik in de winter
Algemene aanwijzingen
Voor het begin van de winter bij een gekwa-
lificeerde werkplaats een winterinspectie
laten uitvoeren.
De aanwijzingen in het hoofdstuk "Wielen ver-
wisselen" (Ypagina 378) in acht nemen.
Met zomerbanden rijden
Zomerbanden verliezen bij temperaturen
onder +7 duidelijk aan elasticiteit en daar-
mee aan grip en remcapaciteit. De auto uit-
rusten met M+S-banden. Bij zomerbanden
kan door gebruik bij zeer lage temperaturen
scheurvorming optreden, waardoor ze blij-
vend beschadigd raken. Mercedes-Benz kan
voor dit soort schade geen verantwoordelijk-
heid nemen.
GWAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen leiden tot verlies
van bandenspanning. Daardoor kunt u de con-
370 Gebruik in de winter
Banden en velgen
trole over de auto verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De banden regelmatig op beschadigingen
controleren en beschadigde banden direct
vervangen.
M+S-banden
GWAARSCHUWING
M+S-banden met een profieldiepte onder
4 mm zijn niet geschikt voor gebruik in de
winter en bieden niet voldoende grip. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
M+S-banden met een profieldiepte van min-
der dan 4 mm altijd vervangen.
Bij temperaturen onder +7 winterbanden
of vierseizoenenbanden gebruiken beide
zijn met M+S gekenmerkt.
Onder winterse omstandigheden bieden
alleen winterbanden met het sneeuwvlok-
symbool inaast M+S de beste grip.
Alleen met deze banden kunnen rijveilig-
heidssystemen, zoals het ABS en het ESP®,
ook in de winter optimaal werken. Deze ban-
den zijn speciaal ontwikkeld voor het rijden in
sneeuw.
Om een veilig rijgedrag te verkrijgen moeten
op alle vier de wielen M+S-banden van het-
zelfde merk en met hetzelfde profiel worden
gemonteerd.
De toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden mag nooit worden
overschreden.
Als M+S-banden worden gemonteerd met
een lagere toegestane maximumsnelheid dan
de auto, moet in het gezichtsveld van de
bestuurder een sticker worden aangebracht.
Deze is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats.
In dit geval tevens de topsnelheid met de per-
manente SPEEDTRONIC begrenzen op de
toegestane maximumsnelheid voor de
M+S-banden (Ypagina 199).
Als de M+S-banden zijn gemonteerd:
XDe bandenspanning controleren
(Ypagina 372).
XDe bandenspanningswaarschuwing
opnieuw activeren (Ypagina 374).
XDe bandenspanningscontrole opnieuw
activeren (Ypagina 377).
Meer informatie over het rijden met een nood-
wiel (Ypagina 401).
Sneeuwkettingen
GWAARSCHUWING
Als sneeuwkettingen op de achterwielen wor-
den gemonteerd, kunnen de sneeuwkettin-
gen tegen de carrosserie of delen van het
onderstel schuren. Daardoor kan schade aan
de auto of aan de banden ontstaan. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Om risico's te vermijden:
Rnooit sneeuwkettingen op de achterwielen
monteren
Rsneeuwkettingen op de voorwielen altijd
paarsgewijs monteren.
!Voertuigen met stalen velgen: Wan-
neer sneeuwkettingen op stalen velgen
worden gemonteerd, kunnen de wieldop-
pen worden beschadigd. De wieldoppen
van de betreffende wielen verwijderen
voordat de sneeuwkettingen worden
gemonteerd.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen alleen de door Mercedes-Benz goedge-
keurde sneeuwkettingen of sneeuwkettingen
van dezelfde kwaliteit te gebruiken. Voor
meer informatie contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het monteren van sneeuwkettingen op het
volgende letten:
RNiet op alle velg-bandcombinaties mogen
sneeuwkettingen worden gemonteerd.
Gebruik in de winter 371
Banden en velgen
Z
Toegestane velg-bandcombinaties
(Ypagina 383).
RSneeuwkettingen alleen gebruiken als de
weg geheel met sneeuw bedekt is. De
sneeuwkettingen zo snel mogelijk verwij-
deren, als de weg niet meer geheel met
sneeuw bedekt is.
RPlaatselijke bepalingen kunnen het gebruik
van sneeuwkettingen beperken. De betref-
fende voorschriften in acht nemen als u
sneeuwkettingen wilt monteren.
RDe toegestane maximumsnelheid van
50 km/hniet overschrijden.
RDe actieve parkeerassistent (Ypagina 215)
mag niet worden gebruikt als sneeuwket-
tingen gemonteerd zijn.
Bij het wegrijden met sneeuwkettingen kunt u
het ESP®(Ypagina 73) uitschakelen. Daar-
door kunnen de wielen gecontroleerd door-
draaien en een verhoogde aandrijfkracht
genereren (freeswerking).
Meer informatie over het rijden met een nood-
wiel (Ypagina 401).
Bandenspanning
Informatie over de bandenspanning
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage of een te hoge ban-
denspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzon-
der bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of onge-
lijkmatig slijten, waardoor de grip sterk
nadelig wordt beïnvloed.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en rem-
gedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed wor-
den.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De geadviseerde bandenspanningen in acht
nemen en de bandenspanningen van alle ban-
den, inclusief het reservewiel, controleren:
Rten minste elke twee weken
Rbij gewijzigde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij gewijzigde gebruiksomstandigheden,
bijvoorbeeld rijden in het terrein.
De bandenspanning zo nodig aanpassen.
GWAARSCHUWING
Als ongeschikte accessoires op bandenven-
tiel worden gemonteerd, kunnen de banden-
ventielen worden overbelast en falen, waar-
door verlies van bandenspanning wordt ver-
oorzaakt. Voor montage naderhand aangebo-
den bandenspanningscontrolesystemen hou-
den het bandenventiel geopend. Dit kan
bovendien leiden tot verlies van bandenspan-
ning. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Alleen de standaard of de door Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurde
ventieldopjes op de bandenventielen schroe-
ven.
GWAARSCHUWING
Als de bandenspanning herhaaldelijk daalt,
kunnen velg, ventiel of band beschadigd zijn.
Een te lage bandenspanning kan tot klappen
van de band leiden. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
RDe band controleren op binnengedrongen
voorwerpen.
RControleer of de velg of het ventiel lekkage
vertonen.
Als de beschadiging niet kan worden verhol-
pen, contact opnemen met een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
HMilieu-aanwijzing
De bandenspanning regelmatig controleren,
echter ten minste elke 14 dagen.
De geadviseerde bandenspanning bij ver-
schillende bedrijfsomstandigheden vindt u in
372 Bandenspanning
Banden en velgen
de bandenspanningstabel in de tankdopklep
(Ypagina 183).
Rijden met noodwiel: Meer informatie over
het rijden met een noodwiel vindt u in de
algemene aanwijzingen in het hoofdstuk
"Noodwiel" (Ypagina 401).
Rijden met een aanhangwagen: De op de
bandenspanningstabel in de tankdopklep
aangegeven waarde voor de achteras is gel-
dig.
Bovendien kunnen op de bandenspannings-
tabel de bandenspanningen voor verschil-
lende beladingstoestanden zijn aangegeven.
Deze zijn in de tabel gekenmerkt door een
verschillend aantal personen en bagage. Het
daadwerkelijk aantal zitplaatsen kan daarvan
afwijken informatie daarover vindt u in de
autopapieren.
Als geen bandenmaat wordt aangegeven, zijn
de bandenspanningen op de bandenspan-
ningstabel voor alle af fabriek op deze auto
toegestane banden geldig.
Als een bandenmaat voor de bandenspanning
vermeld staat, dan geldt de betreffende ban-
denspanning alleen voor deze bandenmaat.
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmeter
gebruiken. Het uiterlijk van een band geeft
geen uitsluitsel over de bandenspanning. Bij
auto's met elektronische bandenspannings-
controle kan de bandenspanning ook met de
boordcomputer worden opgevraagd.
De bandenspanning zo mogelijk alleen bij
koude band corrigeren.
De banden zijn koud:
Rals de auto gedurende ten minste drie uur
geparkeerd was zonder zonnestraling op de
banden, en
Rals minder dan 1,6 km met de auto gereden
is.
Afhankelijk van de buitentemperatuur, de rij-
snelheid en de belasting van de banden ver-
andert de bandentemperatuur en daarmee de
bandenspanning: Per 10 met circa 10 kPa
(0,1 bar, 1,5 psi). Hier rekening mee houden,
als de bandenspanning wordt gecontroleerd
als de banden warm zijn. De bandenspanning
alleen corrigeren, als deze voor de actuele
bedrijfsomstandigheden te laag is.
Een te lage of te hoge bandenspanning:
Rverkort de levensduur van de banden
Rzorgt voor beschadiging van de banden
Rheeft een nadelige invloed op het rijgedrag
en daarmee op de rijveiligheid (bijvoor-
beeld door aquaplaning).
De voor een geringe belasting aangegeven
waarden zijn minimumwaarden waarbij een
optimaal rijcomfort wordt verkregen.
U kunt echter ook de waarden voor hogere
belasting aanhouden. Deze zijn toegestaan
en rijtechnisch gunstig.
Bandenspanningswaarschuwing
Algemene aanwijzingen
Tijdens het rijden wordt de ingestelde ban-
denspanning door de bandenspanningswaar-
schuwing aan de hand van de wieltoerental-
len gecontroleerd. Daardoor kan het systeem
een duidelijk spanningsverlies bij een wiel
herkennen. Wanneer het wieltoerental door
een dalende bandenspanning verandert, ver-
schijnt op het multifunctioneel display een
overeenkomstige waarschuwingsaanwijzing.
De bandenspanningswaarschuwing herkent
u op het multifunctioneel display in het menu
ServiceService aan de melding Bandenspan-Bandenspan-
ningsbewaking actief Opnieuw star‐ningsbewaking actief Opnieuw star‐
Bandenspanning 373
Banden en velgen
Z
ten met OKten met OK. Meer informatie over het weer-
geven van de melding vindt u in het hoofdstuk
"Bandenspanningswaarschuwing opnieuw
starten" (Ypagina 374).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De bandenspanningswaarschuwing waar-
schuwt niet voor een verkeerd ingestelde
bandenspanning. De aanwijzingen m.b.t. de
geadviseerde bandenspanning in acht nemen
(Ypagina 372).
De bandenspanningswaarschuwing vervangt
niet de regelmatige controle van de banden-
spanning. Een gelijkmatig spanningsverlies
bij meerdere banden kan niet door de ban-
denspanningswaarschuwing worden her-
kend.
De bandenspanningswaarschuwing kan geen
waarschuwing geven voor plotseling span-
ningsverlies, bijvoorbeeld door in de band
binnengedrongen voorwerpen. In dit geval de
auto door voorzichtig afremmen tot stilstand
brengen. Hierbij geen heftige stuurbewegin-
gen maken.
De bandenspanningswaarschuwing werkt
beperkt of vertraagd als:
Rsneeuwkettingen op de auto zijn gemon-
teerd
Rbij winterse wegdekomstandigheden wordt
gereden
Rop een losse ondergrond (bijvoorbeeld
zand of grind) wordt gereden
Rzeer sportief wordt gereden (met hoge
bochtsnelheden of snelle acceleratie)
Rmet een zeer zware of grote aanhangwagen
wordt gereden
Rmet dakbelasting of zware belading wordt
gereden.
Bandenspanningswaarschuwing
opnieuw starten
De bandenspanningswaarschuwing opnieuw
activeren:
Rnadat de bandenspanning is aangepast
Rna het verwisselen van de wielen of banden
Rnadat nieuwe velgen of banden zijn gemon-
teerd.
XVoordat het systeem opnieuw wordt geac-
tiveerd, moet worden gecontroleerd of de
bandenspanning van alle vier banden cor-
rect is ingesteld voor de betreffende
bedrijfsomstandigheden. De geadviseerde
bandenspanning vindt u in de bandenspan-
ningstabel in de tankdopklep.
Alleen als de correcte bandenspanning is
ingesteld, kan de bandenspanningswaar-
schuwing betrouwbaar waarschuwen. Als
een verkeerde bandenspanning is inge-
steld, wordt deze verkeerde waarde gecon-
troleerd.
XDe aanwijzingen in het hoofdstuk "Banden-
spanning" in acht nemen (Ypagina 372).
XDe contactsleutel moet in stand 2staan
(Ypagina 159).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ServiceService selecteren.
XMet 9of :BandenspanningBandenspanning selec-
teren.
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandenspan-ningsbewakingBandenspan-ningsbewaking
actief Opnieuw starten met OKactief Opnieuw starten met OK.
Als u het opnieuw activeren wilt bevesti-
gen:
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandenspanning nu OK?Bandenspanning nu OK?.
XMet 9of :JaJa selecteren.
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandenspannings-bewakingBandenspannings-bewaking
opnieuw gestartopnieuw gestart.
374 Bandenspanning
Banden en velgen
Na een bepaalde inleerfase controleert de
bandenspanningswaarschuwing de inge-
stelde bandenspanningswaarde van alle
vier de banden.
Als u het opnieuw activeren wilt afbreken:
X%indrukken.
of
XWanneer de melding BandenspanningBandenspanning nunu
OK?OK? verschijnt, met 9of :Afbre‐Afbre‐
kenken selecteren.
Xaindrukken.
De bij de laatste heractivering opgeslagen
bandenspanningswaarden worden nog
steeds gecontroleerd.
Bandenspanningscontrole
Algemene aanwijzingen
Bij de bandenspanningscontrole bevinden
zich in de wielen van de auto sensoren die de
bandenspanning in de banden bewaken. Als
de spanning van een of meerdere banden
daalt, waarschuwt de bandenspanningscon-
trole. Alleen wanneer in alle wielen de betref-
fende sensoren gemonteerd zijn kan de ban-
denspanningscontrole werken.
Informatie over de bandenspanning wordt op
het multifunctioneel display weergegeven. Na
enkele minuten rijden verschijnt op het mul-
tifunctioneel display in het menu ServiceService de
actuele bandenspanning van de afzonderlijke
wielen, zie de afbeelding (voorbeeld).
Meer informatie over het weergeven van de
melding vindt u in het hoofdstuk "Banden-
spanning elektronisch controleren"
(Ypagina 376).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De bestuurder is ervoor verantwoordelijk, de
bandenspanning in te stellen op de geadvi-
seerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude ban-
den (Ypagina 372). In acht nemen dat de
bandenspanningscontrole de voor de actuele
bedrijfsomstandigheden correcte banden-
spanning eerst moet inleren. De waarschu-
wingsdrempel voor de waarschuwingsmel-
ding bij een duidelijke spanningsdaling is
gebaseerd op de ingeleerde referentiewaar-
den. Nadat de bandenspanning bij koude ban-
den is ingesteld, de bandenspanningscon-
trole opnieuw starten (Ypagina 377). De
actuele spanningen worden daarbij als
nieuwe referentiewaarde opgeslagen. Daar-
mee is gewaarborgd, dat pas een waarschu-
wingsmelding wordt gegeven als de banden-
spanning duidelijk gedaald is.
De bandenspanningscontrole waarschuwt
niet voor een incorrect ingestelde banden-
spanning. De aanwijzingen m.b.t. de geadvi-
seerde bandenspanning in acht nemen
(Ypagina 372).
De bandenspanningscontrole kan geen waar-
schuwing geven voor plotselinge lekkage, bij-
voorbeeld door het binnendringen van een
voorwerp in de band. In dit geval de auto door
voorzichtig afremmen tot stilstand brengen.
Hierbij geen heftige stuurbewegingen maken.
De bandenspanningscontrole beschikt in het
instrumentenpaneel over een geel waarschu-
wingslampje voor spanningsdaling of een sto-
ring. Afhankelijk van het knipperen of bran-
den van het waarschuwingslampje, wordt een
te lage bandenspanning of een storing van de
bandenspanningscontrole weergegeven:
RAls het waarschuwingslampje continu
brandt, is de bandenspanning bij een of
meerdere banden duidelijk te laag. De ban-
denspanningscontrole heeft geen storing.
RAls het waarschuwingslampje circa één
minuut knippert en dan permanent brandt,
vertoont de bandenspanningscontrole een
storing.
Bandenspanning 375
Banden en velgen
Z
Naast het waarschuwingslampje verschijnt
een melding op het multifunctioneel display.
De informatie over de displaymeldingen in
acht nemen (Ypagina 289).
Bij een storing van de bandenspanningscon-
trole kan het tot 10 minuten duren, voordat
de storing wordt weergegeven. De storing
wordt weergegeven door circa één minuut
knipperen en vervolgens branden van het
waarschuwingslampje bandenspanning. Als
de storing verholpen is, dooft het waarschu-
wingslampje bandenspanning na enkele
minuten rijden.
De waarden voor de bandenspanning in de
boordcomputer kunnen afwijken van de
waarden die bij het tankstation met een ban-
denspanningsmeter worden gemeten. De
door de boordcomputer weergegeven ban-
denspanningen hebben betrekking op zeeni-
veau. Op hoger gelegen locaties geven lucht-
drukmeters een hogere bandenspanning
weer dan de boordcomputer. In dit geval de
bandenspanning verlagen.
Als in de omgeving van de auto gebruik wordt
gemaakt van zendinstallaties (bijvoorbeeld
draadloze hoofdtelefoons, mobiele tele-
foons), kan de werking van de bandenspan-
ningscontrole worden beïnvloed.
Bandenspanning elektronisch controle-
ren
XDe contactsleutel moet in stand 2staan
(Ypagina 159).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ServiceService selecteren.
XMet 9of :BandenspanningBandenspanning selec-
teren.
Xaindrukken.
De actuele bandenspanning van de afzon-
derlijke banden wordt op het multifunctio-
neel display weergegeven.
Als de auto langer dan 20 minuten gepar-
keerd is geweest, verschijnt de melding Ban‐Ban‐
denspanningsind. verschijnt nadenspanningsind. verschijnt na
enkele minuten rijdenenkele minuten rijden.
De bandenspanningscontrole herkent na een
inleerprocedure automatisch nieuwe wielen
of nieuwe sensoren. Zolang nog geen ondub-
belzinnige toekenning van de bandenspan-
ningswaarden bij de wielposities mogelijk is,
wordt in plaats van de bandenspanning de
melding Bandensp. contr. actiefBandensp. contr. actief weer-
gegeven. De bandenspanningen worden dan
reeds gecontroleerd.
Als het noodwiel gemonteerd is, kan het sys-
teem gedurende enkele minuten nog de ban-
denspanning van het verwijderde wiel weer-
geven. Als dit voorkomt er rekening mee hou-
den dat de weergegeven waarde op de plaats
van het gemonteerde noodwiel niet meteen
de actuele bandenspanning van het noodwiel
hoeft te zijn.
Waarschuwingsmeldingen van de ban-
denspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole bij
één of meer banden een drukverlies herkent,
verschijnt op het multifunctioneel display een
waarschuwingsmelding. Het gele waarschu-
wingslampje bandenspanning gaat dan bran-
den.
RAls op het multifunctioneel display de mel-
ding Bandenspanning corrigerenBandenspanning corrigeren ver-
schijnt, is de bandenspanning bij ten min-
ste een band te laag. De bandenspanning
moet zo snel mogelijk worden gecorri-
geerd.
RAls op het multifunctioneel display de mel-
ding Bandenspanning Banden contro‐Bandenspanning Banden contro‐
lerenleren verschijnt, is de bandenspanning
van een of meerdere banden sterk gedaald.
De banden moeten worden gecontroleerd.
RAls op het multifunctioneel display de mel-
ding Bandenspanning Let op: bandBandenspanning Let op: band
defectdefect verschijnt, daalt de bandenspan-
ning van een of meerdere banden plotse-
ling snel. De banden moeten worden
gecontroleerd.
Beslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften bij de displaymeldingen in het
376 Bandenspanning
Banden en velgen
hoofdstuk "Banden" in acht nemen
(Ypagina 289).
Als de wielen aan de auto van plaats worden
verwisseld, kan het gedurende korte tijd
gebeuren dat de bandenspanning op de ver-
keerde plaats wordt weergegeven. Dit wordt
na enkele minuten rijden gecorrigeerd en de
bandenspanning wordt op de correcte plaats
weergegeven.
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten
Als de bandenspanningscontrole opnieuw
wordt geactiveerd, worden alle waarschu-
wingsmeldingen gewist en dooft het waar-
schuwingslampje. De actueel ingestelde ban-
denspanningen worden als referentiewaarde
voor de controle overgenomen. In de meeste
gevallen herkent de bandenspanningscon-
trole de nieuwe referentiewaarde automa-
tisch. De referentiewaarden kunnen echter
ook, zoals hier beschreven, handmatig wor-
den vastgelegd. De bandenspanningscon-
trole bewaakt dan de nieuwe bandenspan-
ningswaarden.
XMet behulp van de bandenspanningstabel
op de tankdopklep moet worden gecontro-
leerd of de bandenspanning van alle vier
banden correct is ingesteld voor de betref-
fende bedrijfsomstandigheden.
De aanwijzingen in hoofdstuk "Banden-
spanning" in acht nemen (Ypagina 372).
XDe contactsleutel moet in stand 2staan
(Ypagina 159).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ServiceService selecteren.
XMet 9of :BandenspanningBandenspanning selec-
teren.
Xaindrukken.
Bandenspanningsind. verschijnt naBandenspanningsind. verschijnt na
enkele minuten rijdenenkele minuten rijden aangegeven.
X:indrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Actuele band.span. alsActuele band.span. als
nwe. richtwaarde overnemennwe. richtwaarde overnemen.
Als u het opnieuw activeren wilt bevesti-
gen:
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandensp.controleBandensp.controle
opnieuw gestartopnieuw gestart.
Na enkele minuten rijden controleert het
systeem of de actuele bandenspannings-
waarden binnen het geadviseerde gebied
liggen. Vervolgens worden de nieuwe ban-
denspanningswaarden als referentiewaar-
den aangenomen en bewaakt.
Als u het opnieuw activeren wilt afbreken:
X%indrukken.
De bij de laatste heractivering opgeslagen
bandenspanningswaarden worden nog
steeds gecontroleerd.
Zendvergunning voor bandenspan-
ningscontrole
Land Zendvergunning
Argenti-
nië
Model: MW2433A
H-12337
GG4
H-12338
Brazilië 2770-12-8001
Model: MW2433A
0381-13-8001
Model: GG4
Abu
Dhabi
Dubai
TRA, Registered-NO
ER0092100/12
TRA, Registered-NO
ER0099792/12
TRA, Registered-NO
ER0076990/11
Dealer-NO: DA0047074/10
Bandenspanning 377
Banden en velgen
Z
Land Zendvergunning
Jordanië Model: Gen Alpha Wal 2 TPMS
transmitter
Type Approval Number:
TRC/LPD/2012/114
Model: Gen Gamma Gen 4
433.92 Mhz.
Type Approval Number:
TRC/LPD/2012/190
Model: Corax 3 MRXMC34MA4
Type Approval Number:
TRC/LPD/2011/158
Type Number: LPD
Marokko MR7319 ANRT 2012/
11/07/2012
MR7672 ANRT 2012/
23/11/2012
MR6706 ANRT 2011
Moldavië 1024
Filipijnen No: ESD-1206394C
No: ESD-1306871C
Servië И 011 12
Singa-
pore
Overeenkomstig IDA standaard
DA- 103365
Zuid-
Afrika
TA-2012/719
TA-2012/1540
TA-2011/1370
Verwisselen van een wiel
Bandenpech
In het hoofdstuk "Pechhulp" (Ypagina 348)
vindt u informatie over de procedure in het
geval van bandenpech. Informatie over het
rijden met MOExtended banden in het geval
van pech vindt u onder "MOExtended-banden
(banden met noodeigenschappen)"
(Ypagina 348).
Auto's met noodwiel: Het noodwiel wordt in
geval van pech gemonteerd volgens de
beschrijving onder "Monteren van een wiel"
(Ypagina 379).
Wielen verwisselen
GWAARSCHUWING
Als bij verschillende afmetingen van banden
en velgen de voor- met de achterwielen wor-
den verwisseld, kunnen de rij-eigenschappen
sterk nadelig worden beïnvloed. Bovendien
kunnen de wielremmen of onderdelen van de
wielophanging worden beschadigd. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Alleen dan de voor- met de achterwielen ver-
wisselen, als de banden en velgen identieke
maten hebben.
!Als de auto met de bandenspanningscon-
trole is uitgerust, bevinden zich elektroni-
sche onderdelen in het wiel.
Bij het ventiel mogen daarom geen monta-
gegereedschappen worden toegepast.
Hierdoor kunnen de elektronische onder-
delen worden beschadigd.
De banden alleen laten vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Als bij verschillende afmetingen van banden
en velgen de voor- met de achterwielen wor-
den verwisseld, kan dit leiden tot verlies van
de typegoedkeuring.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsvoor-
schriften in het hoofdstuk "Verwisselen van
een wiel" in acht nemen (Ypagina 378).
Aan de banden van de voor- en achteras vor-
men zich afhankelijk van de gebruiksomstan-
digheden verschillende slijtagepatronen. De
wielen moeten worden verwisseld voordat
zich een karakteristiek slijtagepatroon heeft
gevormd. Karakteristiek is de slijtage bij de
voorwielen aan de schouder van de band en
bij de achterwielen in het midden van het
loopvlak.
Bij auto's met dezelfde wielmaat kunnen de
wielen afhankelijk van de slijtage elke 5.000
tot 10.000 km worden verwisseld. Op de
draairichting van de wielen letten.
378 Verwisselen van een wiel
Banden en velgen
Bij het verwisselen van een wiel altijd de con-
tactvlakken van de velg en de remschijf rei-
nigen. De bandenspanning controleren en zo
nodig de bandenspanningswaarschuwing of
de bandenspanningscontrole opnieuw star-
ten.
Draairichting
Banden met een voorgeschreven draairich-
ting bieden extra voordelen, bijvoorbeeld met
betrekking tot aquaplaning. Deze voordelen
kunnen alleen worden uitgebuit, als bij de
montage de draairichting in acht wordt geno-
men.
De draairichting is met een pijl op de wang
van de band aangegeven.
Wielen opslaan
Gedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren. Banden tegen olie,
vet en brandstof beschermen.
Monteren van een wiel
Auto voorbereiden
XDe auto op een stevige, stroeve en vlakke
ondergrond parkeren.
XDe elektrische parkeerrem handmatig
bedienen.
XDe voorwielen in de rechtuitstand draaien.
XAuto's met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Het koppelingspedaal volledig
indrukken en de eerste versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
XAuto's met automatische transmissie:
De transmissie in stand Pschakelen.
XDe motor afzetten.
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: Het bestuurdersportier ope-
nen.
De boordelektronica bevindt zich nu in
stand 0. Dat betekent "verwijderde sleu-
tel".
XAuto's met KEYLESS GO startfunctie of
KEYLESS GO: De start-stop-toets uit het
contactslot trekken (Ypagina 159).
XIndien aanwezig - afhankelijk van de uitrus-
ting - de gereedschapset voor het verwis-
selen van een wiel uit de auto verwijderen.
XDe auto bovendien tegen wegrollen bevei-
ligen (Ypagina 186).
iAfgezien van enkele landspecifieke vari-
anten zijn de auto's niet uitgerust met een
gereedschapset voor het verwisselen van
een wiel. Enkele gereedschappen voor het
verwisselen van een wiel zijn autospecifiek.
Informeer bij een gekwalificeerde werk-
plaats, welke gereedschapsset voor het
verwisselen van een wiel voor uw auto
nodig is.
De benodigde gereedschapsset voor het
verwisselen van een wiel kan bijvoorbeeld
bevatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
Auto tegen wegrollen beveiligen
Als de auto is uitgerust met een wielkeg, is
deze te vinden in de gereedschapset voor het
verwisselen van een wiel (Ypagina 347).
Verwisselen van een wiel 379
Banden en velgen
Z
De uitklapbare wielkeg dient tevens voor
beveiliging van de auto tegen wegrollen, bij-
voorbeeld bij het verwisselen van een wiel.
XDe beide platen omhoogklappen :.
XDe onderste plaat omhoogklappen ;.
XDe nokken van de onderste plaat volledig in
de openingen van de grondplaat steken =.
XHet wiel dat diagonaal staat ten opzichte
van het te verwisselen wiel, aan de voor- en
achterzijde met een wielkeg of iets derge-
lijks blokkeren.
Auto omhoogbrengen
GWAARSCHUWING
Als de krik niet correct bij de betreffende krik-
steunpunten wordt geplaatst, kan de krik kan-
telen als de auto omhoog is gebracht. Er
bestaat gevaar voor letsel!
De krik uitsluitend plaatsen bij de betreffende
kriksteunpunten van de auto. De voet van de
krik moet zich loodrecht onder het kriksteun-
punt van de auto bevinden.
Het volgende moet bij het opkrikken van
de auto in acht worden genomen:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz gecontroleerde en goedgekeurde krik
gebruiken voor het opkrikken van de auto.
Bij ondeskundig gebruik van de krik kan de
krik kantelen als de auto omhoog is
gebracht.
RDe krik is uitsluitend bedoeld voor het kort-
stondig opkrikken van de auto bij het ver-
wisselen van een wiel. De krik is niet toe-
gestaan voor onderhoudswerkzaamheden
onder de auto.
RVerwisselen van een wiel op hellingen ver-
mijden.
RVoor het omhoogbrengen de auto met de
parkeerrem en wielkeggen beveiligen
tegen wegrollen. De parkeerrem nooit los-
sen als de auto omhooggebracht is.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn. Op een losse
ondergrond moet een grote, vlakke en ste-
vige onderlegger worden gebruikt. Op een
gladde ondergrond moet een stroeve
onderlegger worden gebruikt, op tegels bij-
voorbeeld een rubbermat.
RGeen oprijblokken of iets dergelijks als
steun voor de krik gebruiken. Anders kan
de krik vanwege de beperkte hoogte zijn
optimale hefvermogen niet bereiken.
RErop letten, dat de afstand tussen de
onderzijde van de band en de grond maxi-
maal 3 cm mag bedragen.
RHanden en voeten nooit onder de omhoog-
gebrachte auto houden.
RNooit onder de omhooggebrachte auto
gaan liggen.
RNooit de motor starten als de auto omhoog-
gebracht is.
RGeen portier of de achterklep openen of
sluiten als de auto omhooggebracht is.
RErop letten dat bij het omhoogbrengen van
de auto zich geen personen in de auto
bevinden.
Auto's met stalen velgen: De wieldop dekt
de wielbouten af. Voordat de wielbouten los
kunnen worden geschroefd, moet de wieldop
worden verwijderd.
380 Verwisselen van een wiel
Banden en velgen
XMet beide handen voorzichtig in twee wiel-
dopopeningen grijpen en de wieldop los-
trekken.
Auto's met naafdop: De naafdop dekt de
wielbouten af. Voordat de wielbouten los kun-
nen worden geschroefd, moet de naafdop
worden verwijderd.
XVerwijderen: De middenkap van naaf-
dop :linksom draaien en verwijderen.
XAanbrengen: Voor de montage erop let-
ten, dat naafdop :zich in de geopende
stand bevindt. Daartoe de middenkap
linksom draaien.
XNaafdop :aanbrengen en de middenkap
rechtsom draaien, tot naafdop :voelbaar
en hoorbaar vergrendelt.
XNaafdop :moet vast gemonteerd zijn; dit
controleren.
XVan het te verwisselen wiel de wielbouten
met wielsleutel ;circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
Kriksteunpunten
De kriksteunpunten bevinden zich achter de
voorste wielkuipen en vóór de achterste wiel-
kuipen (pijlen).
Mercedes-AMG auto's en auto's met AMG-
uitrusting: De auto heeft in de langsdrager-
bekleding bij de kriksteunpunten afdekkin-
gen om de carrosserie te beschermen.
Afdekking, voor (voorbeeld auto's met AMG-uitrus-
ting)
Verwisselen van een wiel 381
Banden en velgen
Z
XMercedes-AMG auto's en auto's met
AMG-uitrusting: De afdekking =
omhoogklappen.
XDe ratel-ringsleutel Buit het boordgereed-
schap nemen en zodanig op de zeskant van
de krik Aplaatsen, dat de tekst AUF zicht-
baar is.
XKrik Abij kriksteunpunt ?plaatsen.
XErop letten dat de voet van de krik zich
loodrecht onder het kriksteunpunt bevindt.
XRatel-ringsleutel Bdraaien, tot krik A
volledig in kriksteunpunt ?zit en de voet
van de krik gelijkmatig de grond raakt.
XRatel-ringsleutel Bverder draaien, tot de
band maximaal 3 cm van de grond verwij-
derd is.
Wiel verwijderen
!De wielbouten niet in zand of vuil wegleg-
gen. De schroefdraad van de wielbouten en
wielnaven kan anders tijdens het vast-
draaien worden beschadigd.
XDe wielbouten verwijderen.
XHet wiel verwijderen.
Nieuw wiel monteren
GWAARSCHUWING
Als wielbouten met olie of vet zijn ingesmeerd,
of als de schroefdraad van wielbouten of
naven beschadigd is, kunnen de wielbouten
loskomen. Daardoor kan tijdens het rijden
een wiel worden verloren. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De wielbouten nooit met olie of vet insmeren.
Als schroefdraad beschadigd is contact opne-
men met een gekwalificeerde werkplaats.
Beschadigde wielbouten of beschadigd
schroefdraad in de naaf laten vervangen. Niet
verder rijden.
GWAARSCHUWING
Als de wielbouten of -moeren worden vastge-
draaid als de auto is omhooggebracht, kan de
krik kantelen. Er bestaat gevaar voor letsel!
De wielbouten of -moeren alleen vastdraaien
als de auto omlaaggebracht is.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsvoor-
schriften bij "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen (Ypagina 378).
Alleen de voor het wiel en de auto voorge-
schreven wielbouten gebruiken. Mercedes-
Benz adviseert om in verband met de veilig-
heid alleen de door Mercedes-Benz en voor
de betreffende velg goedgekeurde wielbou-
ten te gebruiken.
382 Verwisselen van een wiel
Banden en velgen
XHet contactvlak van het wiel en de wielnaaf
reinigen.
XHet te monteren wiel op de wielnaaf schui-
ven en aandrukken.
XDe wielbouten erin draaien en licht vast-
draaien.
Auto laten zakken
GWAARSCHUWING
Als de wielbouten of -moeren niet met het
voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastge-
zet, kunnen de wielen loskomen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Na het verwisselen van een wiel het aanhaal-
moment direct laten controleren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
XDe ratel-ringsleutel zodanig op de zeskant
van de krik steken, dat de tekst AB zicht-
baar is.
XDe ratel-ringsleutel zo lang draaien, tot de
auto weer stevig op de grond staat.
XDe krik terzijde leggen.
XDe wielbouten in de aangegeven volg-
orde :tot Akruiselings en gelijkmatig
vastdraaien. Het aanhaalmoment moet
130 Nm bedragen.
XDe krik in de uitgangsstand terugdraaien.
XDe krik en de rest van de gereedschapset
voor het verwisselen van een wiel weer in
de auto opbergen.
XMercedes-AMG auto's en auto's met
AMG-uitrusting: De afdekking van de
langsdragerbekleding aanbrengen.
XDe bandenspanning van het nieuwe wiel
controleren en naar behoefte aanpassen.
Daarbij de geadviseerde bandenspanning
in acht nemen (Ypagina 372).
Zolang met een noodwiel wordt gereden, kan
de bandenspanningswaarschuwing of de ban-
denspanningscontrole niet betrouwbaar
functioneren. De bandenspanningswaar-
schuwing of bandenspanningscontrole pas
opnieuw starten wanneer het defecte wiel
door een nieuw wiel vervangen is.
Auto's met bandenspanningscontrole:
Alle gemonteerde wielen moeten zijn uitge-
rust met functionerende sensoren.
Velg-bandcombinaties
Algemene aanwijzingen
!Mercedes-Benz adviseert om veiligheids-
redenen alleen banden, velgen en acces-
soires te gebruiken die door Mercedes-
Benz speciaal voor de auto zijn goedge-
keurd.
Deze banden zijn speciaal op de regelsys-
temen zoals het ABS of het ESP®afge-
stemd en als volgt gekenmerkt:
RMO = Mercedes-Benz Original.
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(band met noodeigenschappen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG-banden).
Mercedes-Benz Original Extended-banden
mogen alleen op speciaal door Mercedes-
Benz gecontroleerde velgen worden
gebruikt.
Alleen de door Mercedes-Benz geteste en
geadviseerde banden, velgen en accessoi-
res gebruiken. Anders kunnen bepaalde
eigenschappen, zoals rijgedrag, rijgeluid,
verbruik enzovoort nadelig worden beïn-
vloed. Bovendien kunnen andere banden-
Velg-bandcombinaties 383
Banden en velgen
Z
maten onder belasting leiden tot het aan-
lopen van de band tegen de carrosserie en
delen van de wielophanging. Beschadiging
van de band of de auto kan hiervan het
gevolg zijn.
Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor
schade die door het gebruik van andere dan
de geteste en geadviseerde banden, velgen
en accessoires ontstaat.
Informatie over banden, wielen en toege-
stane combinaties is verkrijgbaar bij elke
gekwalificeerde werkplaats.
!Gecoverde banden worden door
Mercedes-Benz niet getest en geadviseerd,
omdat bij het coveren beschadigingen niet
altijd kunnen worden herkend. Hierdoor
kan Mercedes-Benz de rijveiligheid niet
garanderen. Gebruikte banden waarvan de
voorgeschiedenis niet bekend is niet
gebruiken.
!Grote wielen: Hoe geringer bij een
bepaalde wielgrootte de doorsnede van de
banden is, hoe slechter het rijcomfort op
slechte straten is. Het afrol- en dempings-
comfort nemen af en het gevaar dat bij het
rijden over obstakels de wielen of banden
worden beschadigd neemt toe.
Afkortingsoverzicht voor de volgende tabel-
len "Banden":
RBA: Beide assen
RVA: Vooras
RAA: Achteras
De geadviseerde bandenspanning bij ver-
schillende bedrijfsomstandigheden vindt u in
de bandenspanningstabel in de tankdopklep.
Meer informatie over de bandenspanning
(Ypagina 372). De bandenspanning regelma-
tig controleren en uitsluitend als de banden
koud zijn.
Aanwijzingen m.b.t. uitrusting van de auto: De
auto:
Raltijd met wielen van dezelfde maat op een
as uitrusten (links/rechts)
Raltijd met dezelfde uitvoering uitrusten
(zomerbanden, MOExtended banden, win-
terbanden).
Uitzondering: In geval van pech kan hiervan
worden afgeweken. Het hoofdstuk "MOEx-
tended-banden (banden met noodeigen-
schappen)" (Ypagina 348) in acht nemen.
Auto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set. Als
de auto wordt voorzien van banden zonder
noodeigenschappen, bijvoorbeeld winterban-
den, moet ook een TIREFIT-set worden aan-
gebracht. Een TIREFIT-set is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats.
iNiet alle velg-bandcombinaties zijn af
fabriek voor alle landen verkrijgbaar.
384 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
Banden
A 160
Zomerbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T6BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T M+Si6BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
Velg-bandcombinaties 385
Banden en velgen
Z
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 160 d
Zomerbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T6BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
386 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T M+Si6BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 180
Zomerbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 H10 BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
10 Alleen voor auto's met stalen velgen R15 (code R00) af fabriek.
Velg-bandcombinaties 387
Banden en velgen
Z
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T M+Si6, 10 BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
10 Alleen voor auto's met stalen velgen R15 (code R00) af fabriek.
388 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 180 BlueEFFICIENCY Edition
Zomerbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
Winterbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T M+Si6, 10 BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
A 180 d
Zomerbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T6BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
10 Alleen voor auto's met stalen velgen R15 (code R00) af fabriek.
Velg-bandcombinaties 389
Banden en velgen
Z
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T M+Si6BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
390 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 180 d BlueEFFICIENCY Edition
Zomerbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T BA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
Winterbanden
R 15
Banden Velg
BA: 195/65 R15 91 T M+SiBA: 6,5 J x 15 H2 ET 47
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
A 200
Zomerbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
Velg-bandcombinaties 391
Banden en velgen
Z
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 200 d
Zomerbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
392 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 200 d 4MATIC
Zomerbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
BA: 205/55 R16 91 V7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
Velg-bandcombinaties 393
Banden en velgen
Z
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 220 4MATIC
Zomerbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 V6, 7 BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
394 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+SiBA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+SiBA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 220 d
Zomerbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 V6, 7 BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
Velg-bandcombinaties 395
Banden en velgen
Z
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si6, 7 BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 220 d 4MATIC
Zomerbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 V6, 7 BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
6Niet in combinatie met AMG Line (code 950).
396 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 16
Banden Velg
BA: 205/55 R16 91 H M+Si7BA: 6,5 J x 16 H2 ET 49
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7, 9 BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 250
Zomerbanden
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7, 8 BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
Velg-bandcombinaties 397
Banden en velgen
Z
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL9BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 250 4MATIC
Zomerbanden
R 17
Banden Velg
BA: 225/45 R17 91 V8BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
BA: 225/45 R17 91 W7BA: 7,5 J x 17 H2 ET 52,5
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 W XL7, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 225/40 R18 92 Y XL9BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
Winterbanden
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+Si7BA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
7Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
398 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
A 250 Sport
Zomerbanden
R 18
Banden Velg
BA: 235/40 ZR18 95 Y XL8BA: 8,0 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Velg
BA: 235/35 ZR19 91 Y XL8, 9 BA: 8,0 J x 19 H2 ET 48
Winterbanden
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+SiBA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 235/40 R18 95 H XL M+Si8BA: 8,0 J x 18 H2 ET 48
A 250 Sport 4MATIC
Zomerbanden
R 18
Banden Velg
BA: 235/40 ZR18 95 Y XL8BA: 8,0 J x 18 H2 ET 48
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
Velg-bandcombinaties 399
Banden en velgen
Z
R 19
Banden Velg
BA: 235/35 ZR19 91 Y XL8, 9 BA: 8,0 J x 19 H2 ET 48
Winterbanden
R 17
Banden Velg
BA: 205/50 R17 93 H XL M+SiBA: 6,5 J x 17 H2 ET 49
R 18
Banden Velg
BA: 225/40 R18 92 H XL M+Si8, 9 BA: 7,5 J x 18 H2 ET 52
BA: 235/40 R18 95 H XL M+Si8BA: 8,0 J x 18 H2 ET 48
MercedesAMG A 45 4MATIC
Zomerbanden
R 18
Banden Velg
BA: 235/40 ZR18 95 Y XL8BA: 8,0 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Velg
BA: 235/35 ZR19 91 Y XL8, 9 BA: 8,0 J x 19 H2 ET 48
Winterbanden
R 18
Banden Velg
BA: 215/45 R18 93 V XL M+SiBA: 7,5 J x 18 H2 ET 42,5
BA: 235/40 R18 95 V XL M+Si8BA: 8,0 J x 18 H2 ET 48
8Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen in het hoofdstuk "Sneeuwkettingen" in acht
nemen.
9De aanwijzing m.b.t. "Grote wielen" in het hoofdstuk Velg-bandcombinaties in acht nemen.
400 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
Noodwiel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De velg- en bandenmaten en het bandentype
van het nood- of het reservewiel kunnen afwij-
ken van die van het te vervangen wiel. Als het
nood- of reservewiel wordt gemonteerd, kun-
nen de rij-eigenschappen sterk worden beïn-
vloed. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Om risico's te vermijden:
Ruw rijstijl aanpassen en voorzichtig rijden
Rnooit meer dan één noodwiel of reservewiel
monteren met een andere maat dan het te
vervangen wiel
Reen noodwiel of een reservewiel met een
andere maat dan het te vervangen wiel
slechts kortstondig gebruiken
Rhet ESP®niet uitschakelen
Reen noodwiel of het reservewiel met een
andere maat zo snel mogelijk bij een
gekwalificeerde werkplaats laten vervan-
gen. Beslist de correcte maat en het cor-
recte bandentype in acht nemen.
Bij gebruik van een noodwiel of een reserve-
wiel met verschillende afmetingen mag de
maximumsnelheid van 80 km/h niet over-
schreden worden.
Op noodwielen mogen geen sneeuwkettin-
gen worden gemonteerd.
Algemene aanwijzingen
Afgezien van enkele landspecifieke varianten
zijn de auto's niet met een noodwiel uitgerust.
Noodwielen zijn autospecifiek. Informeer bij
een gekwalificeerde werkplaats, welke nood-
wielen voor uw auto zijn goedgekeurd.
Regelmatig en voor aanvang van een langere
rit ook de bandenspanning van het noodwiel
controleren en deze zo nodig aanpassen
(Ypagina 372). De op het wiel aangegeven
waarde geldt. Bovendien vindt u de banden-
spanning van het noodwiel ook onder "Tech-
nische gegevens" (Ypagina 403).
Een noodwiel mag ook tegengesteld aan de
draairichting worden gemonteerd. De
gebruiksvoorwaarden m.b.t. de op het nood-
wiel aangegeven maximumafstand en maxi-
mumsnelheid in acht nemen.
De banden uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage. Dit geldt ook
voor het noodwiel.
Zolang met een noodwiel wordt gereden, kan
de bandenspanningswaarschuwing of de ban-
denspanningscontrole niet betrouwbaar
functioneren. De bandenspanningswaar-
schuwing of bandenspanningscontrole pas
opnieuw starten wanneer het defecte wiel
door een nieuw wiel vervangen is.
Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
gemonteerd noodwiel kan het systeem nog
enkele minuten de bandenspanning van het
verwijderde wiel weergeven. De weergege-
ven waarde op de plaats van het gemonteerde
noodwiel is dan niet de actuele bandenspan-
ning van het noodwiel.
Noodwiel verwijderen
Auto's met noodwiel "Minispare" (voorbeeld)
Het noodwiel "Minispare" is in noodwielfoe-
draal :in de bagageruimte bevestigd.
XDe achterklep openen.
XBevestigingsriemen ;van noodwielfoe-
draal :losmaken.
Noodwiel 401
Banden en velgen
Z
XNoodwielfoedraal :met het noodwiel
"Minispare" verwijderen.
XNoodwielfoedraal :openen en het nood-
wiel "Minispare" verwijderen.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsvoor-
schriften in het hoofdstuk "Verwisselen van
een wiel" in acht nemen (Ypagina 379).
402 Noodwiel
Banden en velgen
Technische gegevens
Alle modellen
Noodwiel "Minispare"
Banden Velg
T 125/80 R17 99 M
Bandenspanning: 420 kPa (4,2 bar, 61 psi)
3,5 B x 17 H2 ET 19,5
Noodwiel 403
Banden en velgen
Z
404
Wetenswaardigheden ....................... 406
Informatie over technische gege-
vens .................................................... 406
Elektrische installatie van de auto .. 406
Typeplaatjes ...................................... 408
Bedrijfsstoffen en inhouden ............ 408
Autogegevens ................................... 416
Trekhaak ............................................ 417
405
Technische gegevens
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 24).
Informatie over technische gegevens
iDe technische gegevens worden volgens
EG-richtlijnen bepaald. Alle gegevens gel-
den voor auto's in de standaarduitvoering.
Daarom kunnen deze bij auto's met opties
afwijken. Meer informatie is verkrijgbaar bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Elektrische installatie van de auto
Ingrepen in de motorelektronica
!De motorelektronica en de bijbehorende
onderdelen, zoals regeleenheden, senso-
ren, actuatoren of verbindingsbedrading,
alleen laten onderhouden bij een gekwali-
ficeerde werkplaats. Anders bestaat er een
verhoogde kans op slijtage en kan de type-
goedkeuring van de auto komen te verval-
len.
Inbouwen van mobilofoons en
mobiele telefoons (RF-zenders)
GWAARSCHUWING
Als RF-zenders worden gemanipuleerd of niet
vakkundig worden gemonteerd, kan de elek-
tromagnetische straling hiervan de elektroni-
sche installatie van de auto storen. Daardoor
kunt u de bedrijfsveiligheid van de auto in
gevaar brengen. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
Werkzaamheden aan elektrische en elektro-
nische apparatuur altijd laten uitvoeren bij
een gekwalificeerde werkplaats.
GWAARSCHUWING
Als in de auto op ondeskundige wijze gebruik
wordt gemaakt van een RF-zender, kan diens
elektromagnetische straling de elektronische
installatie van de auto storen, bijvoorbeeld
wanneer:
Rde RF-zender niet op een buitenantenne
aangesloten is
Rde buitenantenne verkeerd gemonteerd of
niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto in gevaar komen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
De reflectiearme buitenantenne laten inbou-
wen bij een gekwalificeerde werkplaats. De
RF-zender bij gebruik in de auto altijd aanslui-
ten op de reflectiearme buitenantenne.
!Als de installatie- en gebruiksvoorwaar-
den voor RF-zenders niet in acht worden
genomen, kan dit leiden tot verlies van de
typegoedkeuring.
Aan de volgende voorwaarden moet in het
bijzonder worden voldaan:
Ruitsluitend gebruikmaken van goedge-
keurde frequentiebanden
Rinachtneming van het maximaal toege-
stane uitgangsvermogen in deze fre-
quentiebanden
Ruitsluitend gebruikmaken van goedge-
keurde antenneposities.
De verhoogde elektromagnetische straling
kan gevaarlijk zijn voor uw gezondheid en die
van anderen. Door het gebruik van een bui-
tenantenne wordt rekening gehouden met de
in de wetenschap bediscussieerde mogelijke
gezondheidsrisico's door elektromagneti-
sche velden.
406 Elektrische installatie van de auto
Technische gegevens
De aanwijzingen m.b.t. het gebruik van
mobiele telefoons in acht nemen
(Ypagina 326).
Bij het correct inbouwen van RF-zenders zijn
de volgende antenneposities mogelijk:
Goedgekeurde antenneposities
:Voorste dakgedeelte
;Achterzijde van het dak
=Achterspatbord
iBij auto's met panoramaschuifdak is
inbouwen van een antenne in het voorste
en achterste dakgedeelte niet toegestaan.
Bij de achterspatschermen wordt geadvi-
seerd de antenne te monteren aan de zijde
van de auto die naar het midden van de
straat wijst.
Voor het naderhand inbouwen van RF-zen-
ders moet de technische richtlijn ISO/TS
21609 (Road Vehicles EMC guidelines for
installation of aftermarket radio frequency
transmitting equipment) worden aangehou-
den. De wettelijke bepalingen voor aanbouw-
delen moeten worden aangehouden.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust,
moeten de in de voorbereiding aanwezige
spanningsvoorziening- resp. antenne-aanslui-
ting worden gebruikt. Bij het monteren beslist
de aanvullende handleiding van de fabrikant
in acht nemen.
Afwijkingen van frequentiebanden, maximaal
zendvermogen of antenneposities moeten
door Mercedes-Benz zijn goedgekeurd.
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de
voetpunt van de antenne mag de volgende
waarden niet overschrijden:
Frequentieband Maximaal
zendvermo-
gen
Korte golf
3 - 54 MHz
100W
4-m-band
74 - 88 MHz
30W
2-m-band
144 - 174 MHz
50W
Bundelnet/Tetra
380 - 460 MHz
10W
70-cm-band
400 - 460 MHz
35W
Mobiele telefoon
(2G/3G/4G)
10W
Zonder beperkingen kunnen in de auto wor-
den gebruikt:
RRF-zenders met een maximaal zendvermo-
gen tot 100 mW
RRF-zenders met zendfrequenties in de fre-
quentieband 380-410 MHz en een maxi-
maal zendvermogen tot 2 W (bundelnet/
Tetra)
RMobiele telefoon (2G/3G/4G)
Voor de volgende frequentiebanden is er
geen beperking voor de antennepositie aan
de buitenzijde van de auto:
RBundelnet/Tetra
R70-cm-band
R2G/3G/4G
Elektrische installatie van de auto 407
Technische gegevens
Z
Typeplaatjes
Voertuigtypeplaatje met voertuig-
identificatienummer (VIN)
XHet rechter voorportier openen.
U ziet voertuigtypeplaatje :.
Voorbeeld auto's met trekhaak
:Voertuigtypeplaatje
;Autofabrikant (Daimler AG)
=EG-typegoedkeuringsnummer (alleen
voor bepaalde landen)
?VIN
AToegestaan totaalgewicht (kg)
BToegestaan totaaltreingewicht (kg)
(alleen voor bepaalde landen)
CToegestane voorasbelasting (kg)
DToegestane achterasbelasting (kg)
ELakcode
iDe gegevens op het voertuigtypeplaatje
zijn voorbeelden. Deze gegevens zijn voor
elke auto anders en kunnen afwijken van de
hier getoonde gegevens. De voor uw auto
geldende gegevens vindt u op het typepla-
tje van uw auto.
Voertuigidentificatienummer (VIN)
XDe rechter voorstoel volledig naar achteren
schuiven.
XVloerbedekking :omhoogklappen.
U ziet het VIN ;.
Bovendien is het VIN af te lezen van het voer-
tuigtypeplaatje (Ypagina 408).
Alleen voor bepaalde landen: Bovendien is
het VIN aan de onderzijde van de voorruit te
zien.
Motornummer
Het motornummer is in het motorblok inge-
slagen. Meer informatie is verkrijgbaar in elke
gekwalificeerde werkplaats.
Bedrijfsstoffen en inhouden
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bedrijfsstoffen kunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Bij gebruik, opslag en afvoeren van bedrijfs-
stoffen de informatie op de originele verpak-
king in acht nemen. Bedrijfsstoffen altijd in de
afgesloten originele verpakking bewaren. Kin-
408 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
deren altijd uit de buurt van bedrijfsstoffen
houden.
HMilieu-aanwijzing
Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke wijze
afvoeren!
Bedrijfsstoffen zijn:
RBrandstoffen
RSmeermiddelen (bijvoorbeeld motorolie,
transmissievloeistof)
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitensproeiervloeistof
RKoelmiddel van het temperatuurregelsys-
teem
Autocomponenten en bedrijfsstoffen moeten
op elkaar afgestemd zijn. Alleen door
Mercedes-Benz goedgekeurde producten
gebruiken. Schade die aan de auto is ont-
staan door het gebruik van niet-goedge-
keurde producten, valt niet onder de
Mercedes-Benz garantie en coulance. Door
Mercedes-Benz goedgekeurde producten zijn
in deze handleiding onder de betreffende
hoofdstukken opgenomen.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde
bedrijfsstoffen zijn te herkennen aan het vol-
gende opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeld MB-Approval
229.51)
Andere keurmerken en aanbevelingen wijzen
op een kwaliteitsniveau of een specificatie
overeenkomstig een MB-bladnummer (bij-
voorbeeld MB 229.5). Deze zijn niet dwingend
door Mercedes-Benz goedgekeurd.
Andere keurmerken zijn bijvoorbeeld:
R0W30
R5W30
R5W40
iMeer informatie is verkrijgbaar bij elke
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of op
internet onder
http://bevo.mercedes-benz.com.
Brandstof
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar. Bij
ondeskundig werken met brandstof bestaat
brand- en explosiegevaar!
Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden. Voor het tanken de motor afzetten
en indien aanwezig de interieurvoorverwar-
ming uitschakelen.
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid. Gevaar voor letsel!
Beslist vermijden dat brandstof met huid,
ogen of kleding in aanraking komt of ingeslikt
wordt. De brandstofdampen niet inademen.
Brandstof uit de buurt van kinderen houden.
Wanneer iemand met brandstof in aanraking
is gekomen, de volgende punten in acht
nemen:
RBrandstof op de huid direct met water en
zeep afspoelen.
RAls brandstof met de ogen in aanraking
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water spoelen. Zo snel mogelijk
contact opnemen met een arts.
RAls brandstof is ingeslikt, direct contact
opnemen met een arts. Geen braken
opwekken!
RMet brandstof vervuilde kleding meteen
verwisselen.
Bedrijfsstoffen en inhouden 409
Technische gegevens
Z
Tankinhoud
Afhankelijk van de uitrusting kan de totale
inhoud van de brandstoftank variëren.
Model Totale
inhoud
A 180 BlueEFFICIENCY
Edition
A 180 d BlueEFFICIENCY
Edition
40,0 l
of
50,0 l
Alle andere modellen 50,0 l
Model Waarvan
reserve
Mercedes-AMG auto's Circa 8,0 l
Alle andere modellen Circa 6,0 l
Benzine
Brandstofkwaliteit
!Geen dieselbrandstof in een auto met
benzinemotor tanken. Als abusievelijk de
verkeerde brandstof is getankt, het contact
niet inschakelen. Anders kan de brandstof
in het brandstofsysteem terecht komen. Al
een kleine hoeveelheid van de verkeerde
brandstof kan tot schade aan het brand-
stofsysteem en de motor leiden. Contact
opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats en de brandstoftank en de brand-
stofleidingen volledig laten aftappen.
!Alleen loodvrije superbenzine tanken met
ten minste 95 RON, die voldoet aan de
Europese norm EN 228 of E DIN 51626–1
of gelijkwaardig is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi-
maal 10% ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10. U kunt met uw auto
E10brandstof tanken.
Brandstof, die niet aan EN 228 of E DIN
51626–1 voldoet, kan leiden tot hogere
slijtage en tot schade aan de motor en het
uitlaatsysteem.
iAan E10brandstof is 10% bio-ethanol toe-
gevoegd. Uw auto is geschikt voor E10. U
kunt met uw auto E10brandstof tanken.
!Alleen de geadviseerde brandstof tanken.
Bij gebruik van andere brandstoffen kan
schade aan de motor optreden.
!Niet tanken met:
RE85 (benzine met 85% ethanol)
RE100 (100% ethanol)
RM15 (benzine met 15% methanol)
RM30 (benzine met 30% methanol)
RM85 (benzine met 85% methanol)
RM100 (100% methanol)
RBenzine met metaalhoudende additieven
RDieselbrandstof
Deze brandstoffen niet mengen met de
voor uw auto geadviseerde brandstof.
Informatie over de brandstofkwaliteit staat
doorgaans op de pompzuil van het tanksta-
tion. Als het keurmerk niet op de pompzuil
van het tankstation te vinden is, kunt u het
personeel van het tankstation raadplegen.
A 200, A 250, A 250 4MATIC, A 250 Sport:
Als de geadviseerde brandstof niet beschik-
baar is, kan tijdelijk ook loodvrije benzine,
93 RON, worden gebruikt.
Alle andere modellen: Als de geadviseerde
brandstof niet beschikbaar is, kan tijdelijk
ook loodvrije benzine, 91 RON, worden
gebruikt. Daardoor kan het vermogen lager
zijn en het benzineverbruik hoger. Rijden met
volgas en sterk accelereren vermijden. In
geen geval benzine met een nog lagere RON
waarde tanken.
iIn sommige landen kan het voorkomen
dat de beschikbare benzine niet voldoende
ontzwaveld is. Hierdoor kan tijdelijk geur-
vorming optreden, in het bijzonder tijdens
korte ritten. De geurvorming verdwijnt
zodra weer zwavelvrije brandstof (zwavel-
gehalte < 10 ppm) wordt getankt.
Informatie over tanken (Ypagina 183).
410 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
Mercedes-AMG auto's
!Alleen loodvrije superbenzine tanken met
ten minste 98 RON, die voldoet aan de
Europese norm EN 228 of E DIN 51626–1
of gelijkwaardig is.
Anders levert de motor minder vermogen of
wordt de motor beschadigd.
Brandstof met deze specificatie kan maxi-
maal 10% ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10. U kunt met uw auto
E10brandstof tanken.
!Als de geadviseerde brandstof niet
beschikbaar is, kan tijdelijk ook loodvrije
superbenzine met 95 RON worden
gebruikt. Daardoor kan het vermogen lager
zijn en het benzineverbruik hoger. Het rij-
den met vol gas beslist vermijden.
!Als de geadviseerde brandstof niet
beschikbaar is, kan tijdelijk ook loodvrije
benzine met 91 RON worden gebruikt.
Hierdoor kan het vermogen minder en het
brandstofverbruik hoger worden. Het rij-
den met vol gas vermijden.
Als gedurende langere tijd uitsluitend nor-
male benzine, 91 RON of slechter, beschik-
baar is, moet de auto bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats aan deze brandstof wor-
den aangepast.
Additieven
!Gebruik van de motor met naderhand toe-
gevoegde brandstofadditieven kan leiden
tot motorschade. Daarom geen brandstof-
additieven met de brandstof mengen. Uit-
gezonderd zijn additieven voor het verwij-
deren en voorkomen van aanslag. Aan ben-
zine mogen alleen door Mercedes-Benz
geadviseerde additieven worden toege-
voegd. De gebruiksvoorschriften uit de pro-
ductomschrijvingen aanhouden. Meer
informatie over geadviseerde additieven is
verkrijgbaar bij elke Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen
met additieven te gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstofkwaliteit niet vol-
doende is. Hierdoor kan aanslag in het
inspuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-service-
werkplaats, het door Mercedes-Benz geadvi-
seerde reinigingsadditief aan de brandstof
worden toegevoegd. Beslist de op de verpak-
king aangegeven aanwijzingen en mengver-
houdingen in acht nemen.
Dieselbrandstof
Brandstofkwaliteit
GWAARSCHUWING
Als dieselbrandstof met benzine wordt
gemengd, is het vlampunt van het brandstof-
mengsel lager dan dat van zuivere diesel-
brandstof. Als de motor draait kunnen onder-
delen van het uitlaatsysteem onbemerkt over-
verhit raken. Brandgevaar!
Nooit benzine tanken. Nooit benzine aan de
dieselbrandstof toevoegen.
!Alleen dieselbrandstof tanken, die vol-
doet aan de Europese norm EN 590 of
gelijkwaardig is. Brandstof, die niet aan EN
590 voldoet, kan leiden tot hogere slijtage
en tot schade aan de motor en het uitlaat-
systeem.
!Niet tanken met:
Rmarinediesel
Rhuisbrandolie
Rbiodiesel
Rplantaardige olie
Rbenzine
Rpetroleum
Rkerosine.
Bovengenoemde brandstoffen niet met die-
selbrandstof mengen en geen additieven
gebruiken. Anders kan motorschade ont-
staan.
!Auto's met dieselroetfilter:In landen
buiten de EU alleen zwavelarme eurodiesel
tanken met een zwavelgehalte van minder
Bedrijfsstoffen en inhouden 411
Technische gegevens
Z
dan 50 ppm. Anders kan het uitlaatgasrei-
nigingssysteem beschadigd raken.
!Auto's zonder dieselroetfilter: In lan-
den waar dieselbrandstof met een hoger
zwavelgehalte wordt geleverd, wordt de
olieverversing van de auto met kortere
intervallen uitgevoerd. Meer informatie
over het olieverversingsinterval is verkrijg-
baar bij elke gekwalificeerde werkplaats.
Informatie over de brandstofkwaliteit staat
doorgaans op de pompzuil van het tanksta-
tion. Als het keurmerk niet op de pompzuil
van het tankstation te vinden is, kunt u het
personeel van het tankstation raadplegen.
Informatie over tanken (Ypagina 183).
Lage buitentemperaturen
Gedurende de wintermaanden wordt diesel-
brandstof met betere vloeibaarheid bij een
lage temperatuur geleverd. In Europa zijn in
de norm EN 590 verschillende klimaatafhan-
kelijke koudeklassen gedefinieerd. Door het
tanken van dieselbrandstof die voldoet aan
de klimaatafhankelijke eisen van EN 590,
kunnen storingen worden voorkomen. Bij
extreem lage buitentemperaturen kan het
gebeuren, dat de vloeibaarheid van de diesel-
brandstof onvoldoende is. Dat geldt ook voor
dieselbrandstof uit warmere gebieden, die
niet voldoet aan de klimatologische vloei-
baarheid.
iMeer informatie over de landspecifieke
brandstofeigenschappen en in het bijzon-
der koudebestendige brandstofsoorten is
verkrijgbaar bij vertegenwoordigers van
oliemaatschappijen, bijvoorbeeld bij tank-
stations.
Informatie over het brandstofverbruik
HMilieu-aanwijzing
CO2(kooldioxide) is het gas dat volgens de
huidige stand van de wetenschap voorname-
lijk verantwoordelijk is voor de opwarming
van de atmosfeer (broeikaseffect). De CO2-
emissie van de auto varieert met het brand-
stofverbruik en is daardoor afhankelijk van:
Rhet efficiënte gebruik van de brandstof door
de motor
Rde rijstijl van de bestuurder
Randere niet-technische factoren, zoals
milieu-invloeden, staat van het wegdek of
verkeersstroom.
Door een beheerste rijstijl en regelmatig
onderhoud van uw auto kunt u meewerken
aan de vermindering van de CO2-emissie.
Onder de volgende omstandigheden ver-
bruikt de auto meer brandstof dan gewoon-
lijk:
Rbij zeer lage buitentemperaturen
Rbij het rijden in de stad
Rbij korte ritten
Rbij het rijden in de bergen
Rbij het rijden met een aanhangwagen
iAlleen voor bepaalde landen: De actuele
verbruiks- en emissiewaarden van uw auto
vindt u in de COC-papieren (EG-CERTIFI-
CATE OF CONFORMITY). Deze documenten
ontvangt u bij aflevering van de auto.
De brandstofverbruikscijfers zijn conform
de huidige richtlijnen vastgesteld:
Rvoor auto's tot en met EURO4norm vol-
gens de EG-richtlijn RL/1268/EWG
Rvoor auto's vanaf de EURO5-norm vol-
gens de verordening (EG) nr. 715/2007
In werkelijkheid kunnen deze waarden
afwijken.
Motorolie
Algemene aanwijzingen
Bij de omgang met motorolie de belangrijke
veiligheidsvoorschriften over bedrijfsstoffen
in acht nemen (Ypagina 408).
Voor de functie en levensduur van een motor
is de kwaliteit van de motorolie van doorslag-
gevend belang. Op basis van uitgebreid
412 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
onderzoek geeft Mercedes-Benz voortdurend
motoroliën overeenkomstig de actuele tech-
nische stand vrij.
In Mercedes-Benz motoren mag daarom
alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde
motorolie worden gebruikt.
Meer informatie over gecontroleerde en
goedgekeurde motorolie is verkrijgbaar bij
elke Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van
de olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit
te laten voeren. De Mercedes-Benz vrijgave
op de verpakking is te herkennen aan het
opschrift "MB-Freigabe" of "MB-Approval" en
de bijbehorende specificaties, bijvoorbeeld
MB-Freigabe of MB-Approval 229.51.
Een overzicht van de goedgekeurde motoro-
liën vindt u op internet:
http://bevo.mercedes-benz.com onder ver-
melding van de specificaties, bijvoorbeeld
229.5.
In de tabel is te lezen, welke motoroliën voor
uw auto goedgekeurd zijn.
De correcte waarden voor uw model vindt u
met behulp van het VIN op het voertuigtype-
plaatje (Ypagina 408).
Benzinemotor: Voor bepaalde landen
bestaat de mogelijkheid in combinatie met
gereduceerde onderhoudsintervallen andere
motorolie te gebruiken. Voor meer informatie
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Benzinemotor MB-Freigabe
of MB-Appro-
val
Alle modellen 229.5
Dieselmotoren met
dieselroetfilter
MB-Freigabe
of MB-Appro-
val
A 160 d
A 180 d
A 180 d BlueEFFI-
CIENCY Edition
226.51,
229.31,
229.51, 229.52
Alle andere modellen 228.51,
229.31,
229.51, 229.52
Dieselmotoren zonder
dieselroetfilter
MB-Freigabe
of MB-Appro-
val
Alle modellen 228.3, 228.5,
228.51, 229.3,
229.31, 229.5,
229.51, 229.52
Voor auto's in AMG-uitvoering mogen alleen
SAE 0W-40 of SAE 5W-40 motoroliesoorten
worden gebruikt.
iWanneer de in de tabel vermelde moto-
roliën niet beschikbaar zijn, mogen tot de
volgende olieverversing de volgende moto-
roliën worden bijgevuld:
RBenzinemotoren: MB-Freigabe of MB-
Approval 229.1, 229.3 of ACEA A3
RDieselmotoren: MB-Freigabe of MB-
Approval 229.1, 229.3, 229.5 of
ACEA C3
Daarbij mag de eenmalige bij te vullen hoe-
veelheid maximaal 1,0 l bedragen.
Inhoud
De volgenden waarden hebben betrekking op
een olieverversing inclusief oliefilter.
Bedrijfsstoffen en inhouden 413
Technische gegevens
Z
Model Verversings-
hoeveelheid
A 160
A 180
A 180 BlueEFFICIENCY
Edition
A 200
5,8 l
A 160 d
A 180 d
A 180 d BlueEFFI-
CIENCY Edition
4,5 l
A 200 d
A 220 d
6,5 l
Mercedes-AMG auto's 5,5 l
Alle andere modellen 5,6 l
Additieven
!Geen extra additieven in de motorolie
gebruiken. Dit kan de motor beschadigen.
Viscositeit van motorolie
De viscositeit kenmerkt de vloeibaarheid van
een vloeistof. Bij motorolie is een hoge vis-
cositeit gelijk aan dikvloeibaarheid, een lage
viscositeit aan dunvloeibaarheid.
De motorolie afhankelijk van de betreffende
buitentemperatuur overeenkomstig de SAE-
klasse (viscositeit) selecteren. De tabel toont
de te gebruiken SAE-klasses. Door bijvoor-
beeld veroudering en vermenging met roet en
brandstof kunnen de eigenschappen bij lage
temperaturen van motoroliën duidelijk ver-
slechteren. Een regelmatige olieverversing
met een vrijgegeven motorolie in de
geschikte SAE-klasse wordt daarom dringend
geadviseerd.
Remvloeistof
GWAARSCHUWING
Remvloeistof neemt voortdurend vocht uit de
atmosfeer op. Daardoor daalt het kookpunt
van de remvloeistof. Als het kookpunt te laag
is, kunnen bij grote belasting van de remmen
dampbellen in het remsysteem ontstaan.
Hierdoor wordt de remwerking negatief beïn-
vloed. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De remvloeistof regelmatig laten verversen.
Bij de omgang met remvloeistof de belang-
rijke veiligheidsvoorschriften over bedrijfs-
stoffen in acht nemen (Ypagina 408).
De intervallen voor de verversen van de rem-
vloeistof vindt u in het onderhoudsboekje.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde
remvloeistof volgens MB-Freigabe of MB-
Approval 331.0 gebruiken.
Informatie over goedgekeurde remvloeistof is
verkrijgbaar bij elke gekwalificeerde werk-
plaats of op internet onder
http://bevo.mercedes-benz.com.
iDe remvloeistof regelmatig laten verver-
sen bij een gekwalificeerde werkplaats en
dit in het onderhoudsboekje laten bevesti-
gen.
Koelvloeistof
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als antivriesmiddel op hete onderdelen in de
motorruimte terecht komt, kan deze ontste-
ken. Er bestaat gevaar voor brand en letsel!
De motor laten afkoelen, voordat bijvullen
wordt bijgevuld. Er mag geen antivriesmiddel
414 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
naast de vulopening terecht komen; dit con-
troleren. Met antivriesmiddel vervuilde onder-
delen grondig reinigen, voordat de motor
wordt gestart.
!Alleen voorgemengde koelvloeistof bijvul-
len met de gewenste bescherming tegen
bevriezen. Anders is er gevaar voor schade
aan de motor.
Meer aanwijzingen over koelvloeistof staat
in de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor-
schriften, MB-BeVo 310.1, bijvoorbeeld op
internet:
http://bevo.mercedes-benz.com. Of
neem contact op met een gekwalificeerde
werkplaats.
!Altijd een geschikte koelvloeistof gebrui-
ken - ook in landen met hoge temperaturen!
Anders is het motorkoelsysteem niet vol-
doende beschermd tegen corrosie en over-
verhitting.
iDe koelvloeistof regelmatig laten verver-
sen bij een gekwalificeerde werkplaats en
dit in het onderhoudsboekje laten bevesti-
gen.
Bij de omgang met koelvloeistof de belang-
rijke veiligheidsvoorschriften over bedrijfs-
stoffen in acht nemen (Ypagina 408).
De koelvloeistof is een mengsel van water en
een anticorrosie- en antivriesmiddel. Dit zorgt
voor:
Rbescherming tegen corrosie
Rbescherming tegen bevriezen
Rverhoging van het kookpunt
Als de koelvloeistof bestaat uit het voorge-
schreven mengsel van anticorrosie- en anti-
vriesmiddel, ligt het kookpunt van de koel-
vloeistof tijdens de werking op circa 130 †.
Het percentage anticorrosie- en antivriesmid-
del in het motorkoelsysteem moet:
Rten minste 50% bedragen. Daarmee is het
motorkoelsysteem tot circa -37 tegen
bevriezing beschermd.
R55% (bescherming tegen bevriezen tot
-45 †) niet overschrijden. Anders wordt de
warmte slechter afgevoerd.
Mercedes-Benz adviseert een koelvloeistof
resp. een anticorrosie- en antivriesmiddel-
concentraat volgens MB BeVo 310.1.
iBij de eerste aflevering van de auto is het
koelsysteem gevuld met een koelvloeistof
die bescherming biedt tegen vorst en cor-
rosie.
iDe koelvloeistof wordt bij elk onder-
houdsinterval bij een gekwalificeerde werk-
plaats gecontroleerd.
Ruitensproeierinstallatie
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als ruitensproeiervloeistofconcentraat op
hete onderdelen van de motor of het uitlaat-
systeem terechtkomt, kan het ontbranden. Er
bestaat gevaar voor brand en letsel!
Er mag geen ruitensproeiervloeistofconcen-
traat naast de vulopening gaan; dit controle-
ren.
!Alleen ruitensproeiervloeistof gebruiken
die geschikt is voor kunststof koplampgla-
zen, bijvoorbeeld MB SummerFit of MB
WinterFit. Ongeschikte ruitensproeier-
vloeistoffen kunnen de kunststof koplamp-
glazen aantasten.
!Geen gedistilleerd of gedemineraliseerd
water in het ruitensproeiervloeistofreser-
voir gebruiken. Anders kan de niveausen-
sor worden beschadigd.
!Alleen de ruitensproeiervloeistoffen MB
SummerFit en MB WinterFit zijn onderling
Bedrijfsstoffen en inhouden 415
Technische gegevens
Z
mengbaar. Anders kunnen de ruitensproei-
ers verstopt raken.
(Ypagina 408)Bij de omgang met ruiten-
sproeiervloeistof de belangrijke veiligheids-
voorschriften over bedrijfsstoffen in acht
nemen.
Bij temperaturen boven het vriespunt:
XHet ruitensproeiervloeistofreservoir vullen
met een mengsel van water en ruiten-
sproeiervloeistof, bijvoorbeeld MB Sum-
merFit.
1 deel MB SummerFit met 100 delen water
mengen.
Bij temperaturen onder het vriespunt:
XHet ruitensproeiervloeistofreservoir vullen
met een mengsel van water en ruiten-
sproeiervloeistof, bijvoorbeeld MB Winter-
Fit.
De correcte mengverhouding is te vinden in
de gegevens op de verpakking.
iRuitensproeiervloeistof het gehele jaar
door mengen met ruitensproeiervloeistof,
bijvoorbeeld met MB SummerFit of MB
WinterFit.
Autogegevens
Algemene aanwijzingen
Met betrekking tot de aangegeven autogege-
vens het volgende in acht nemen:
RDe aangegeven hoogten kunnen fluctueren
in verband met:
-Banden
-Belading
-Toestand van het onderstel
-Opties
ROpties verminderen het nuttig laadvermo-
gen.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u
op het voertuigtypeplaatje (Ypagina 408).
RAlleen voor bepaalde landen: De autospe-
cifieke autogegevens kunt u in de COC-
documenten (EC-CERTIFICATE OF CON-
FORMITY) vinden. Deze documenten ont-
vangt u bij aflevering van de auto.
Maten en gewichten
Model ::
Maxi-
male sta-
hoogte
;;
Zwenk-
hoogte
A 180 BlueEFFI-
CIENCY Edition
A 180 d BlueEF-
FICIENCY Edi-
tion
1847 mm 1960 mm
A 180 d
(176.012,
auto's met auto-
matische trans-
missie)
1847 mm 1975 mm
A 200
A 200 d
A 200 d 4MATIC
A 220 d
A 220 d 4MATIC
1857 mm 1976 mm
A 220 4MATIC
A 250
A 250 Sport
A 250 4MATIC
A 250 Sport
4MATIC
1861 mm 1980 mm
416 Autogegevens
Technische gegevens
Model ::
Maxi-
male sta-
hoogte
;;
Zwenk-
hoogte
Mercedes-AMG
auto's
1840 mm 1959 mm
Alle andere
modellen
1856 mm 1975 mm
Alle modellen
Breedte over buiten-
spiegels
2022 mm
Breedte zonder bui-
tenspiegels
1780 mm
Wielbasis 2699 mm
Maximumbagage-
ruimtebelading
100 kg
Maximumdakbelas-
ting
100 kg
Model Lengte
Mercedes-AMG
auto's
4367 mm
Alle andere model-
len
4292 mm
Model Hoogte
A 180 BlueEFFI-
CIENCY Edition
A 180 d BlueEFFI-
CIENCY Edition
1418 mm
A 200
A 200 d
A 200 d 4MATIC
A 220 d
A 220 d 4MATIC
1434 mm
Model Hoogte
A 220 4MATIC
A 250
A 250 4MATIC
A 250 Sport
A 250 Sport 4MATIC
1438 mm
Mercedes-AMG
auto's
1417 mm
Alle andere model-
len
1433 mm
Trekhaak
Inbouwmaten
!Afhankelijk van het type auto zijn bij het
achteraf inbouwen van een trekhaak wijzi-
gingen aan het motorkoelsysteem noodza-
kelijk.
Bij inbouw van een trekhaak achteraf op de
bevestigingspunten aan het onderstel let-
ten.
:Bevestigingspunten trekhaak
;Achteroverbouw
=Hartlijn achteras
Trekhaak 417
Technische gegevens
Z
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij
alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
Bij een af fabriek gemonteerde trekhaak
bedraagt de achteroverbouw inclusief afdek-
kap 794 mm.
418 Trekhaak
Technische gegevens
Aanhangwagengewichten
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd (bij hellingspercentage van 8%
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting nog niet beschikbaar.
Handgeschakelde versnel-
lingsbak
Automatische transmissie
A 160
A 180 1500 kg 1500 kg
A 200 1500 kg 1500 kg
A 250 1500 kg
A 160 d 1200 kg 1200 kg
A 180 d (176.012) 1500 kg 1500 kg
A 200 d 1500 kg 1500 kg
Handgeschakelde versnellingsbak
A 180 BlueEFFICIENCY Edition 1500 kg
Automatische transmissie
A 200 d 4MATIC 1500 kg
A 220 d 1500 kg
A 220 d 4MATIC 1500 kg
A 220 4MATIC 1500 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd (bij hellingspercentage van 12%
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting nog niet beschikbaar.
Handgeschakelde versnel-
lingsbak
Automatische transmissie
A 160
A 180 1200 kg 1200 kg
A 200 1400 kg 1400 kg
Trekhaak 419
Technische gegevens
Z
Handgeschakelde versnel-
lingsbak
Automatische transmissie
A 250 1500 kg
A 160 d 1200 kg 1200 kg
A 180 d (176.012) 1200 kg 1200 kg
A 200 d 1500 kg 1500 kg
Handgeschakelde versnellingsbak
A 180 BlueEFFICIENCY Edition 1200 kg
Automatische transmissie
A 200 d 4MATIC 1500 kg
A 220 d 1500 kg
A 220 d 4MATIC 1500 kg
A 220 4MATIC 1500 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting nog niet beschikbaar.
Handgeschakelde versnel-
lingsbak
Automatische transmissie
A 160
A 180 685 kg 695 kg
A 200 685 kg 695 kg
A 250 720 kg
A 160 d 695 kg 710 kg
A 180 d (176.012) 695 kg 710 kg
A 200 d 725 kg 740 kg
Handgeschakelde versnellingsbak
A 180 BlueEFFICIENCY Edition 680 kg
420 Trekhaak
Technische gegevens
Automatische transmissie
A 200 d 4MATIC 750 kg
A 220 d 740 kg
A 220 d 4MATIC 750 kg
A 220 4MATIC 750 kg
Maximumkogeldruk
!Wij adviseren gebruik te maken van de maximaal toegestane kogeldruk. Een kogeldruk van
50 kg niet onderschrijden, anders kan de aanhangwagen loskomen.
Er rekening mee houden dat de belading en de achterasbelasting met de werkelijke kogel-
druk afnemen.
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
De kogeldruk is niet bij het aanhangwagengewicht inbegrepen.
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting nog niet beschikbaar.
Handgeschakelde versnel-
lingsbak
Automatische transmissie
A 160
A 180 75 kg 75 kg
A 200 75 kg 75 kg
A 250 75 kg
A 160 d 75 kg 75 kg
A 180 d (176.012) 75 kg 75 kg
A 200 d 75 kg 75 kg
Handgeschakelde versnellingsbak
A 180 BlueEFFICIENCY Edition 75 kg
Automatische transmissie
A 200 d 4MATIC 75 kg
A 220 d 75 kg
A 220 d 4MATIC 75 kg
A 220 4MATIC 75 kg
Trekhaak 421
Technische gegevens
Z
De daadwerkelijke kogeldruk mag niet hoger zijn dan de aangegeven waarde. U kunt de
waarde vinden op de typeplaatjes van de trekhaak of de aanhangwagen. De laagste waarde is
bepalend.
Er kunnen dragersystemen, bijvoorbeeld een fietsdrager of ladingrek, op de kogelkop worden
gemonteerd. Bij gebruik van een dragersysteem op de kogelkop bedraagt de maximumko-
geldruk 75 kg.
Toegestane achterasbelasting bij rijden met een aanhangwagen
Het rijden met een aanhangwagen is niet bij alle modellen mogelijk. Meer informatie
(Ypagina 235).
Ontbrekende waarden waren bij de redactiesluiting nog niet beschikbaar.
Handgeschakelde versnel-
lingsbak
Automatische transmissie
A 160
A 180 990 kg 960 kg
A 200 990 kg 960 kg
A 250 970 kg
A 160 d 990 kg 970 kg
A 180 d (176.012) 990 kg 970 kg
A 200 d 985 kg 960 kg
Handgeschakelde versnellingsbak
A 180 BlueEFFICIENCY Edition 980 kg
Automatische transmissie
A 200 d 4MATIC 1000 kg
A 220 d 960 kg
A 220 d 4MATIC 1000 kg
A 220 4MATIC 1020 kg
422 Trekhaak
Technische gegevens
423
424
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-auto's
en over Daimler AG vindt u op internet:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op
het volgende adres bereiken:
Daimler AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Deutschland
©Daimler AG: Nadruk, vertaling en reproduc-
tie, ook gedeeltelijk, is zonder schriftelijke
toestemming van Daimler AG niet toege-
staan.
Fabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327 Stuttgart
Duitsland
Symbolen
In deze handleiding vindt u de volgende sym-
bolen:
GWAARSCHUWING
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva-
ren die uw gezondheid of uw leven resp. de
gezondheid of het leven van anderen in gevaar
kunnen brengen.
HMilieu-aanwijzing
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
!De aanwijzingen m.b.t. schade maken u
opmerkzaam op risico's die de auto kunnen
beschadigen.
iNuttige informatie of aanwijzingen die
behulpzaam kunnen zijn.
XDit symbool wijst op een hande-
lingsinstructie die moet worden
opgevolgd.
XMeerdere van dergelijke, op
elkaar volgende symbolen geven
een aanwijzing met meerdere
handelingen aan.
(Ypagina) Dit symbool geeft aan waar meer
informatie over een onderwerp
te vinden is.
YY Dit symbool geeft een waarschu-
wing of handelingsinstructie aan,
die op de volgende pagina wordt
voortgezet.
DisplayDisplay Dit lettertype geeft een melding
op het multifunctioneel display/
multimedia display weer.
Redactiesluiting 08.01.2015
A-Klasse
Handleiding
Bestelnummer 65155031 07 Onderdeelnummer 1765847500Z107 Uitgave ÄJ 2015-Ma
É1765847500Z107zËÍ
1765847500Z107
A-Klasse Handleiding
1

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Mercedes-A-Klasse-Hatchback

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Mercedes A-Klasse Hatchback bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Mercedes A-Klasse Hatchback in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 12.18 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info