5
Informations concernant la locomotive réelle :
Pour assumer les fortes rampes bavaroises, les chemins
de fer de l’Etat bavarois firent dès 1911 l’acquisition d’au
total 15 locomotives du type G 5/5. Selon les traditions
bavaroises, ces machines à cinq essieux couplés étaient
conçues comme machines compound quatre cylindres à
vapeur surchauffée. Elles fournissaient une puissance de
1650 ch, bien supérieure à celle de tous les autres types des
Länderbahn. Chaque paire constituée d’un cylindre haute
pression et d’un cylindre basse pression formaient une
seule pièce de fonte. Une distribution Heusinger extérieure
avec tiges de suspension assurait la répartition de la vapeur
via le tiroir cylindrique commun des cylindres haute et
basse pression.
En 1920, les machines de la première série furent suivies par
d’autres locomotives, de conception un peu plus robuste et
plus puissantes. Jusqu’en 1924, au total 80 locos de la série
suivante furent livrées et mises en service. La G 5/5 était la
loco à cinq essieux couplés la plus puissante de tous les
Länderbahn allemands et pouvait franchir une rampe de
cinq pour mille en remorquant une charge de 1210 t à une
vitesse de 40 km/h. Elle volait donc facilement la vedette
aussi bien aux G 10 et G 12 prussiennes qu’aux séries ulté-
rieures 50 et 52 de la DRG.
La DRG ne reprit que sept machines de la première série,
portant les numéros 57 501 à 507. La série suivante arriva
par contre entièrement à la Reichsbahn et les machines se
virent attribuer les numéros 57 511à 590. Après la seconde
guerre mondiale, seules 20 machines furent conservées
dans le parc de la future DB, pour la plupart remisées.
Informatie van het voorbeeld
Voor de steile Beierse hellingen schafte de Beierse
staatsbaan reeds in 1911 in totaal 15 locomotieven aan van
het type G 5/5. De vijfvoudig aangedreven machines waren
volgens de Beierse traditie als viercilinder natte-stoom
verbandsmachines opgezet. Ze leverden rond 1.650 PK
en waren daarmee duidelijk superieur aan alle andere
Länderbahn-soorten. Telkens één binnenste hogedrukcilin-
der en een buitenste lagedrukcilinder ware tot één gietstuk
gecombineerd. Een buitenliggende Neusinger-aandrijving
met hangijzers verzorgde over de gemeenschappelijke
zuigerschuiver van de hoge en lagedrukcilinders voor de
stoomverdeling.
In 1920 volgenden op de machines van de eerste serie
nog meer locs die nu wat sterker waren opgezet en meer
vermogen bezaten. Tot 1924 werden in totaal 80 locs van de
vervolgserie geleverd en in dienst gesteld. De G 5/5 was de
sterkste vijfvoudig aangedreven machine van alle Duitse
Länderbahnen en kon op een helling van vijf promille tot
1.210 ton trekken met een snelheid van 40 km/u. Daarmee
stelde ze locs in de schaduw zoals de Pruisische G 10 en
G 12 maar ook de latere DRG-series 50 en 52.
De DRG nam nog slechts zeven machines over uit de eerste
serie met de nummers 57 501-507. De vervolgserie belandde
echter in zijn geheel bij de Reichsbahn, de machines kregen
de nummers 57 5110590. Na de tweede wereldoorlog waren
nog slechts 20 machines op het gebied van de latere DB
voor het grootste deel buiten dients gesteld aanwezig.
