530186
278
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/290
Pagina verder
De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie
beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot het Lancia Servicenetwerk.
Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.
NEDERLANDS
Instructieboek
os Lancia Delta 434x148_os Lancia Delta 434x148 17-11-10 15:06 Pagina 1
603.81.771 NL
Geachte cliënt,
Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen.
Wij hebben dit boek samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.
Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.
Dit instructieboek bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw
LANCIA volledig te benutten.
U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden
voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.
Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de bijgevoegde “Service- en garantiehandleiding” vindt u de extra service van LANCIA:
– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
– een overzicht van de speciale aanvullende service voor de cliënten van LANCIA.
Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboek spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw
nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboek alle uitvoeringen van de LANCIA Delta beschreven worden,
dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,
de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 1
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine
met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor
motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie
EN590.
Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor
onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben.
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aange-
trokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het kop-
pelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet
in; draai vervolgens de contactsleutel in stand AVV en
laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: draai de contactsleutel in stand MAR en
wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai
de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de
katalysator hoge temperaturen. Parkeer de auto dus
niet op gras of boven droge bladeren, dennennaalden
of ander ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem dat
continu controles uitvoert op de componenten die van
invloed zijn op de uitlaatgasemissie, zodat overmati-
ge vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt mon-
teren die stroom verbruiken (waardoor de accu lang-
zaam kan ontladen), wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk, dat kan controleren of de elektri-
sche installatie van de auto geschikt is voor het extra
stroomverbruik.
CODE-CARD
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto.
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-
card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze
onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste
manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto
gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt
ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten
laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEK…
…vindt u informatie, tips en belangrijke aanwijzingen
voor het juiste gebruik, de rijveiligheid en het onder-
houd van uw auto. Let vooral op de symbolen " (vei-
ligheid van de inzittenden) # (bescherming van het
milieu) â (conditie van de auto).
Als op het multifunctionele display de melding “Zie instruc-
tieboek” verschijnt, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes op
het instrumentenpaneel” in dit boek.
ABSOLUUT LEZEN!
K
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 2
INHOUD
Wegwijs in uw auto
Veiligheid
Starten en rijden
Noodgevallen
Onderhoud en zorg
Technische gegevens
Alfabetisch register
1
2
3
4
5
6
7
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 3
bewust onbedrukt gehouden pagina
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 4
WEGWIJS IN UW AUTO
5
1
Dashboard ................................................................ 6
Instrumentenpaneel .................................................. 7
Display ..................................................................... 21
Menuopties ............................................................... 26
Tripcomputer ............................................................ 36
Symbolen .................................................................. 38
Lancia Code-systeem ................................................ 39
De sleutels ................................................................ 40
Diefstalalarm ............................................................ 43
Start-/contactslot ...................................................... 46
Zitplaatsen ............................................................... 47
Hoofdsteunen ........................................................... 50
Stuur ........................................................................ 51
Spiegels .................................................................... 51
Klimaatregeling ........................................................ 53
Handbediende airconditioning .................................. 54
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling ................................................... 56
Buitenverlichting ...................................................... 62
Ruiten reinigen ......................................................... 65
Cruise Control .......................................................... 68
Interieurverlichting ................................................... 70
Bedieningsknoppen ................................................... 72
Brandstoftoevoeronderbreking .................................. 75
Interieuruitrusting .................................................... 76
Open dak .................................................................. 81
Portieren ................................................................... 84
Ruitbediening ........................................................... 87
Bagageruimte ............................................................ 91
Motorkap .................................................................. 99
Imperiaal/skidrager .................................................. 101
Koplampen ............................................................... 102
DST-systeem ............................................................. 104
SPORT-functie .......................................................... 104
Reactive Suspension System ...................................... 106
Driving Advisor ........................................................ 107
ESP 2-systeem .......................................................... 112
Start&Stop-systeem .................................................. 117
EOBD-systeem .......................................................... 122
Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” .............. 122
TPMS-systeem .......................................................... 124
Parkeersensoren ........................................................ 127
Magic Parking .......................................................... 130
Extra accessoires ....................................................... 144
Tanken ..................................................................... 145
Bescherming van het milieu ...................................... 148
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 5
6
WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de lampjes kunnen per uitvoering
verschillen.
1. Luchtrooster voor lucht naar de zijruiten – 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster – 3. Bedieningshendel buitenverlichting
4. Instrumentenpaneel – 5. Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/tripcomputer – 6. Verstelbare en regelbare luchtroosters
7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten – 8. Frontairbag passagierszijde – 9. Dashboardkastje – 10. Bedieningsorganen dash-
board – 11. Bedieningsknoppen klimaatregeling – 12. Contactsleutel en start-/contactslot – 13. Frontairbag bestuurder
14. Knie-airbag bestuurder (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 15. Hendel stuurwielvergrendeling – 16. Toegangsklepje zeke-
ringenkast – 17. Hendel voor motorkapontgrendeling.
fig. 1
L0E0001m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 6
1
WEGWIJS IN UW AUTO
7
INSTRUMENTENPANEEL
Uitvoeringen met multifunctioneel display
A Snelheidsmeter
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
D Toerenteller
E Multifunctioneel display
m c
Lampjes alleen aanwezig op dieseluitvoeringen
BELANGRIJK De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
L0E0002m
fig. 2
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 7
8
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display
A Snelheidsmeter
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
D Toerenteller
E Instelbaar multifunctioneel display
m c
Lampjes alleen aanwezig op dieseluitvoeringen
BELANGRIJK De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
fig. 3
L0E0003m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 8
WEGWIJS IN UW AUTO
9
1
SNELHEIDSMETER fig. 2-3
De snelheidsmeter A geeft de snelheid van de auto aan.
TOERENTELLER fig. 2-3
De toerenteller D geeft het toerental van de motor aan.
BRANDSTOFMETER fig. 2-3
De brandstofmeter B geeft de hoeveelheid brandstof aan die in
de tank aanwezig is.
Het waarschuwingslampje
K gaat branden (op het display ver-
schijnt ook een melding) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brand-
stof in de tank aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregel-
matige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 2-3
De wijzer C geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof,
zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer
50°C. Het eerste streepje blijft altijd branden en geeft de cor-
recte werking van het systeem aan. Als het waarschuwingslampje
u gaat branden (op het display verschijnt ook een melding),
dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de
motor uit en wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
LAMPJES OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Algemene opmerkingen
Als een lampje gaat branden, verschijnt bij bepaalde uitvoerin-
gen ook een bijbehorende melding op het instrumentenpaneel
en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn be-
knopt en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden ge-
zien en niet als alternatief voor de informatie in dit Instructie-
boek. Wij raden u daarom aan dit Instructieboek goed door te
lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in
dit hoofdstuk beschreven worden.
Te laag remvloeistofniveau (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is ge-
daald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Aangetrokken handrem (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje
gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als de auto
in beweging is, hoort u ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
x
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 9
10
WEGWIJS IN UW AUTO
Als het lampje x tijdens het rijden gaat bran-
den (op het display verschijnt ook een melding),
stop dan onmiddellijk en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Versleten remblokken (geel)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden als de remblokken voor versleten zijn; laat
deze in dat geval zo snel mogelijk vervangen. Op het
display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-in-
dicator op de remblokken voor, moet u, als deze remblokken
worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren.
d
Storing airbag (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Als het lampje constant blijft branden,
geeft dit een storing in het airbagsysteem aan.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
¬
Als het lampje
¬
niet gaat branden als u de con-
tactsleutel in stand MAR draait of blijft branden
tijdens het rijden (en er verschijnt ook een mel-
ding op het display), dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval
of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste
wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u
contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om
het systeem direct te laten controleren.
Een defect lampje
¬
wordt weergegeven doordat
het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag
aan passagierszijde
langer dan de normale 4
seconden knippert. Daarnaast worden de airbags aan
passagierszijde (frontairbag en zij-airbag) automa-
tisch uitgeschakeld. In dat geval kan het lampje
¬
geen
storingen in de airbag-/gordelspannersystemen aange-
ven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen
met het Lancia Servicenetwerk om het systeem direct te
laten controleren.
Storing EBD (rood)
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waar-
schuwingslampjes
x en >gaan branden, dan is er
een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet
beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard remmen
de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de
auto kan slippen.
Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werk-
plaats van het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten con-
troleren. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
x
>
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 10
WEGWIJS IN UW AUTO
11
1
Frontairbag/zij-airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld (geel)
Het lampje
gaat branden als de frontairbag en
zij-airbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
Als u bij ingeschakelde airbags aan passagierszijde de contact-
sleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
ongeveer 4 se-
conden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna
moet het lampje doven.
Een defect lampje
wordt aangegeven door het
branden van het lampje
¬
. Daarnaast worden
de airbags aan passagierszijde (frontairbag en
zij-airbag voor bepaalde uitvoeringen/markten) auto-
matisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt, dient u
contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om
het systeem direct te laten controleren.
Niet omgelegde veiligheidsgordel (rood)
Het lampje gaat continu branden als bij stilstaande
auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet
goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheids-
gordels voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knip-
peren en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).
Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt
Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door het Lancia
Servicenetwerk.
Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het Setup-
menu.
<
Accu wordt niet voldoende opgeladen (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet doven nadat de motor is
aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het
voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden of knipperen, wendt u dan on-
middellijk tot het Lancia Servicenetwerk.
w
Constant branden: te lage motoroliedruk (rood)
Knipperen: oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF – rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet doven zodra de motor is aangeslagen.
1. Te lage motoroliedruk
Het lampje gaat continu branden en er verschijnt een melding
op het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) als de mo-
toroliedruk onvoldoende is.
v
Als het lampje v tijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook
een melding op het display), zet dan onmiddel-
lijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 11
Als het lampje gaat knipperen, moet de motor-
olie van onvoldoende kwaliteit zo snel mogelijk
worden ververst; er mag zeker niet nog meer dan
500 km worden doorgereden nadat het lampje voor de
eerste keer is gaan branden. Als bovenstaande richtlijn
niet wordt opgevolgd, dan kan dat ernstige schade aan
de motor veroorzaken en het vervallen van de garantie
tot gevolg hebben. Onthoud dat het branden van dit
lampje geen betrekking heeft op de hoeveelheid olie in
de motor. Als het lampje gaat knipperen, dan is het
absoluut niet nodig motorolie bij te vullen.
12
WEGWIJS IN UW AUTO
Storing elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Als het lampje blijft branden, werkt de elektrische stuur-
bekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien
van het stuur. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
g
Inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive”
Het lampje (of het opschrift CITY op het display)
gaat branden als de elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken van de
betreffende bedieningsknop. Als opnieuw op de knop wordt
gedrukt, dooft het opschrift CITY.
CITY
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Het lampje gaat knipperen en er verschijnt (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) een bijbehorende melding op het display.
Afhankelijk van de uitvoering knippert het lampje op de vol-
gende manier:
– elk twee uur 1 minuut;
– telkens 3 minuten, waarbij het lampje telkens 5 seconden dooft,
totdat de olie wordt ververst.
Iedere keer als de motor na de eerste melding wordt gestart, blijft
het lampje knipperen op de hierboven beschreven wijze, totdat
de olie wordt ververst. Als aanvulling op het lampje toont het
display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ook een bij-
behorende melding.
Het knipperen van dit lampje duidt niet op een defect aan de
auto, maar geeft aan dat door het normale gebruik van de auto
de olie moet worden ververst.
Motorolie wordt slechter van kwaliteit door:
– overwegend stadsgebruik van de auto waardoor het regene-
ratieproces van het DPF vaker moet worden uitgevoerd
– gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet
goed op bedrijfstemperatuur komt
– het vaak onderbreken van het regeneratieproces dat wordt aan-
gegeven door het branden van het DPF-lampje.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 12
WEGWIJS IN UW AUTO
13
1
IN-/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
STORING Start&Stop-SYSTEEM
Inschakeling Start&Stop-systeem
Een storing in het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door
een melding + een symbool U op het display. In dat geval is het
lampje op de knop T gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
– Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display: de uit-
schakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door
de weergave van symbool T + een melding op het display.
Bij uitgeschakeld systeem brandt het lampje T op de knop.
STORING Start&Stop-SYSTEEM
(uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel
display)
Een storing in het Start&Stop-systeem wordt aange-
geven door een melding + een symbool j op het display. Wendt
u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
U
j
Te hoge koelvloeistoftemperatuur (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als de motor
te warm is. Als het lampje gaat branden, moet u het volgende
doen:
bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor
uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het
reservoir onder het MIN-merkteken staat.
Als dat het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor
kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop,
vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Controleer ook
of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor
het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk.
u
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 13
14
WEGWIJS IN UW AUTO
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt ge-
bruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger berg-
opwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en zet,
als het lampje blijft branden, de auto stil. Wacht 2 tot 3 mi-
nuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snelle-
re circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor
uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raad-
zaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets inge-
trapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Portieren niet goed gesloten (rood)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden als een of meer portieren niet goed gesloten
zijn. Als de auto in beweging is met geopende portie-
ren, dan klinkt er een akoestisch signaal. Bij het multifunctio-
nele display gaat het lampje ook branden als de motorkap en/of
de achterklep niet goed gesloten zijn. Op het display verschijnt
de bijbehorende melding.
´
Algemene storingsmelding (geel)
Ingeschakelde brandstofnoodschakeling
Het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-
den als de brandstofnoodschakeling inschakelt. Op het
display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij
een storing in de motoroliedruksensor. Op het display verschijnt
de bijbehorende melding.
Storing schemersensor
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij
een storing in de schemersensor.
Snelheidslimiet overschreden
Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood) gaat bran-
den als de ingestelde limiet wordt overschreden (in Arabische
landen is de ingestelde snelheidslimiet 120 km/h). Op het dis-
play verschijnt de bijbehorende melding.
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij
een storing in de regensensor. Op het display verschijnt de bij-
behorende melding.
Storing Start&Stop
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
(uitvoeringen met multifunctioneel display)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het Start&Stop-
systeem. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
è
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 14
WEGWIJS IN UW AUTO
15
1
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een
storing in de parkeersensoren. Op het display verschijnt de bij-
behorende melding.
Storing bandenspanning-controlesysteem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een storing is in het controlesysteem voor de bandenspanning
TPMS (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Als er een of meer wielen zonder sensor gemonteerd zijn, gaat
het lampje op het instrumentenpaneel branden totdat de oor-
spronkelijke situatie weer is hersteld. Op het display verschijnt
de bijbehorende melding.
OPMERKING Als een van bovenstaande storingen wordt
geconstateerd, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing AFS-systeem
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een storing is in het AFS-systeem (zie de paragraaf “Koplam-
pen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt de bijbehorende
melding.
Stuurkoerscorrectie niet beschikbaar
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als
het systeem voor stuurkoerscorrectie niet beschikbaar is. Op het
display verschijnt de bijbehorende melding.
Reiniging van roetfilter (DPF) bezig
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het
lampje gaat constant branden om de bestuurder er op te wijzen
dat het DPF-systeem het regeneratieproces moet uitvoeren om
de verzadiging met verontreinigende stoffen (partikels) te ver-
helpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter bran-
den, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat de be-
stuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje te laten do-
ven moet de auto doorrijden, totdat het regeneratieproces is vol-
tooid.
Dit duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden
om het proces te voltooien, worden bereikt wanneer de auto
60 km/h rijdt bij een toerental boven 2000 toeren/min. Het
branden van het lampje duidt niet op een defect aan de auto.
Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te brengen. Als
het lampje gaat branden, verschijnt op het display een bijbe-
horende melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
h
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 15
16
WEGWIJS IN UW AUTO
Brandstofreserve (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog on-
geveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er
een storing in het systeem. Wendt u in dat geval tot het Lancia
Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
K
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan de
verkeerssituatie en de weersomstandigheden en u
dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te
houden. U kunt de motor ook uitzetten met een brandend
DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbreken van het regene-
ratieproces kan echter een vroegtijdige verslechtering van de
motoroliekwaliteit veroorzaken. Het is daarom aan te raden
altijd te wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de motor
uitzet en de hierboven beschreven aanwijzingen op te volgen.
Het is niet aan te raden het regeneratieproces van het DPF te
voltooien bij een stilstaande auto.
toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en
het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display. U kunt onder deze omstandig-
heden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje
wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel
mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het
systeem in het geheugen opgeslagen.
Alleen voor benzinemotoren
Een knipperend lampje duidt op een mogelijke beschadiging van de
katalysator.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zo-
dat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knip-
pert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rijomstandighe-
den moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan
knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing EOBD-systeem/Inspuitsysteem (geel)
Als u onder normale omstandigheden de contactsleu-
tel in stand MAR draait, dan gaat het lampje branden.
Het lampje moet doven als de motor is aangeslagen.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan
werkt het inspuitsysteem niet optimaal; als het lampje constant
brandt, dan duidt dit op een storing in het ontstekings-/inspuitsys-
teem; dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie
U
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het
lampje U gaat niet branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden (en er verschijnt bij
enkele uitvoeringen ook een melding op het display), wendt
u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De
werking van het lampje U kan met speciale apparatuur
door de verkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u rijdt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 16
WEGWIJS IN UW AUTO
17
1
Storing ESP 2-systeem (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het
rijden blijft branden en het lampje in de ASR-knop gaat bran-
den, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk. Op enkele uit-
voeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. Als
het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP 2-systeem in werking is getreden.
Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje
á branden
(op het display verschijnt ook een melding) om aan te geven
dat het systeem gereset moet worden.
Voer de volgende initialisatieprocedure uit om het lampje te la-
ten doven:
draai de contactsleutel in stand MAR;
draai het stuur helemaal naar rechts en vervolgens naar links
(zodat het stuurwiel de rechtuitstand “passeert”);
draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR.
Als na enkele seconden het lampje
á
niet dooft, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
á
Storing Hill Holder (geel)
Als het lampje
á gaat branden, dan is er een sto-
ring in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat ge-
val zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen gaat het symbool
* bran-
den.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
á
*
Voorgloeibougies
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloei-
bougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.
Start de motor zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer
kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-
installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Service-
netwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 17
18
WEGWIJS IN UW AUTO
Water in dieselfilter (Multijet-uitvoeringen)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven. Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter
zit. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
c
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsys-
teem ernstig beschadigen en de motor kan onregel-
matig gaan draaien. Als het lampje
c gaat bran-
den (er verschijnt ook een melding op het display), wendt u
dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk om het
water te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken
gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het
tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat
geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als het sys-
teem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het rem-
systeem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van
het ABS.
Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
>
Storing Lancia Code (geel)
Als het lampje (of het symbool op het display), met
de contactsleutel in stand MAR, constant gaat
branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie
“Lancia Code-systeem”).
Als bij een draaiende motor het lampje
Y
(of het symbool op
het display) knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door
het systeem (zie de paragraaf “Lancia Code-systeem”).
Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk om alle sleutels in het ge-
heugen te laten opslaan.
Storing diefstalalarm
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als het lampje (of het symbool op het display) gaat branden, dan
is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Inbraakpoging
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een inbraakpoging is geconstateerd. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Y
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 18
WEGWIJS IN UW AUTO
19
1
Te lage bandenspanning
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
(of het symbool) doven. Het lampje (geel) of het symbool op het
display (rood) gaat branden als de spanning van een of meer ban-
den onder een bepaalde drempelwaarde komt. Op deze manier
waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het mogelijk leeg-
lopen van de band(en) en dus op een mogelijke lekke band (zie de
paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte ban-
den omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden ge-
bracht. Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd hef-
tige stuurbewegingen. Vervang onmiddellijk het wiel door het
noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) of repa-
reer de band met de daarvoor bestemde kit (zie de paragraaf
“Wiel verwisselen” in hoofdstuk “4”) en wendt u zo snel moge-
lijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Controle bandenspanning
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel (of het symbool op het
display) gaat branden om een te zachte band aan te geven (zie
de paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
n
Als er twee of meer banden te zacht zijn, dan wordt achtereen-
volgens iedere band apart aangegeven. In dit geval raden wij u
aan om zo snel mogelijk de juiste bandenspanning te herstellen
(zie de paragraaf “Bandenspanning in koude toestand” in hoofd-
stuk “6”).
Bandenspanning niet aangepast aan snelheid
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Wanneer constant harder dan 160 km/h wordt gereden, moet de
bandenspanning verhoogd worden overeenkomstig de waarde
die aangegeven staat in de paragraaf “Bandenspanning” in
hoofdstuk “6”.
Als het TPMS-systeem (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
signaleert dat de spanning van een of meer banden niet is aan-
gepast aan de snelheid van de auto, gaat het lampje of het sym-
bool branden (op het display verschijnt ook een melding) (zie
de paragraaf “Te lage bandenspanning” in dit hoofdstuk) en
blijft branden, totdat de snelheid van de auto weer onder de
drempelwaarde komt (zie de paragraaf “TPMS-systeem” in dit
hoofdstuk).
BELANGRIJK Verlaag in dat geval onmiddellijk de snelheid,
omdat door te warme banden de prestaties en de levensduur van
de banden in gevaar kunnen worden gebracht en zelfs, in een
beperkt aantal gevallen, tot een klapband kunnen leiden.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 19
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen
het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door middel van een
melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing
het systeem niet meer ontregelt.
Storing buitenverlichting (geel)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden bij een storing in de volgende verlichting:
buitenverlichting;
remlichten (voor bepaalde uitvoeringen/markten);
mistachterlichten;
richtingaanwijzers;
kentekenplaatverlichting;
dagverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lam-
pen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onder-
breking in de elektrische verbinding.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
W
Mistachterlichten (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten
worden ingeschakeld.
4
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
Richtingaanwijzers
(groen-knipperend)
De lampjes gaan branden als de richtingaanwijzer-
hendel omlaag of omhoog wordt gezet of als de
drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten
wordt ingedrukt.
F
D
Dagverlichting/dimlicht (groen)
Het lampje gaat branden als de dagverlichting of het
dimlicht wordt ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt
(zie “Follow me home”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 20
WEGWIJS IN UW AUTO
21
1
Grootlicht (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt in-
geschakeld.
1
Cruise-control (snelheidsregelaar) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON staat.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Ü
DISPLAY
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel of een in-
stelbaar multifunctioneel display dat tijdens de rit nuttige in-
formatie levert aan de bestuurder op basis van de instelling voor
de gewenste gegevens.
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Uitvoeringen zonder Start&Stop fig. 4
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Datum
B. Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
Dualdrive
C. Informatie over Sport-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
D. Tijd
E. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F. Melding kans op gladheid
G. Buitentemperatuur
H. Afstand tot de volgende servicebeurt
I. Stand koplampverstelling
(alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
fig. 4
L0E1000g
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 21
22
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoeringen met Start&Stop fig. 4a
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A Datum
B Gear Shift Indicator
(schakeladvies) (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
C Weergave Start&Stop-functie
D Tijd
E Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F Buitentemperatuur
G Stand koplampverstelling
(alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
H Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
Dualdrive
fig. 4a
L0E1032g
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 22
WEGWIJS IN UW AUTO
23
1
E. Weergave status van de auto (bijv. geopende portieren of kans
op gladheid enz.)/Weergave Start&Stop-functie (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)/Gear Shift Indicator (schakeladvies)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
F. Stand koplampverstelling
(alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
G. Buitentemperatuur
Als op enkele uitvoeringen de menuoptie “Info motor” wordt ge-
selecteerd, dan wordt, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid, op het display de turbodruk weergegeven fig. 6.
fig. 6
L0E0004m
fig. 5
L0E1033g
BEGINSCHERM INSTELBAAR
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 5
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Tijd
B. Datum
C. Informatie over Sport-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
D. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 23
24
WEGWIJS IN UW AUTO
GEAR SHIFT INDICATOR
Het “GSI”-systeem (Gear Shift Indicator) geeft een schakel-
advies aan de bestuurder d.m.v. een melding op het instrumen-
tenpaneel (zie fig. 6a).
De GSI adviseert de bestuurder naar een andere versnelling te
schakelen om brandstof te besparen.
Als op het display de icoon SHIFT UP (N SHIFT) verschijnt,
dan adviseert het “GSI”-systeem om naar een hogere versnelling
te schakelen. Bij weergave op het display van het icoon SHIFT
DOWN (O SHIFT) adviseert het “GSI”-systeem om naar een
lagere versnelling te schakelen.
OPMERKING De weergave op het instrumentenpaneel blijft
branden totdat de bestuurder schakelt of totdat de rijomstan-
digheden zodanig wijzigen dat schakelen voor een optimaal ver-
bruik niet meer nodig is.
fig. 6a
L0E1025g
fig. 7
L0E0005m
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7
Õ
: om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te door-
lopen of de weergegeven waarde te verhogen.
SET: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het
volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even inge-
drukt houden om terug te keren naar het beginscherm.
Ô
: om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te
doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 24
WEGWIJS IN UW AUTO
25
1
BELANGRIJK Bij de knoppen
Õ
en
Ô
hangt de werking van het
volgende af:
– binnen het menu kunt u het menu naar boven of beneden
doorlopen;
– tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen.
BELANGRIJK Bij het openen van een voorportier wordt het
display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/
mijltotaalteller weergegeven.
SETUP-MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies; de functies kunnen met
de knoppen
Õ
en
Ô
worden gekozen, waarna u de opties kunt
selecteren of instellingen (setup) kunt aanpassen. Bij enkele op-
ties is er een submenu. Het setup-menu kan worden geactiveerd
door de knop SET kort in te drukken.
Het menu bestaat uit de volgende opties:
– MENU
– VERLICHTING
– BEEP SNELHEID
– SCHEMERSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– CORNERING LIGHTS (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– INSCHAKELEN/GEGEVENS TRIP B
– TIJD INSTELLEN
– DATUM INSTELLEN
– EERSTE PAGINA (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– ZIE RADIO
– AUTOCLOSE
– MEETEENHEID
– TAAL
– VOLUME GELUIDSSIGNALEN
– VOLUME TOETSEN
– BEEP/BUZZ. GORDELS
– SERVICE
– AIRBAG/BAG PASSAGIER
– DAGVERLICHTING
– MENU VERLATEN
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 25
26
WEGWIJS IN UW AUTO
Een menuoptie selecteren in het hoofdmenu
zonder submenu:
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu de
instelling selecteren die u wilt wijzigen;
– met de knop
Õ
of
Ô
(door de knop telkens in te drukken)
kan de nieuwe instelling worden geselecteerd;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan
en tegelijkertijd terugkeren naar de eerder geselecteerde menu-
optie in het hoofdmenu.
Een menuoptie selecteren in het hoofdmenu
met submenu:
– als u de knop SET kort indrukt, wordt de eerste menuoptie
van het submenu weergegeven;
– met de knop
Õ
of
Ô
(door de knop telkens in te drukken) kunt
u alle menuopties van het submenu doorlopen;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de weergegeven
menuoptie van het submenu selecteren en verschijnt het betref-
fende setup-menu;
– met de knop
Õ
of
Ô
(door de knop telkens in te drukken)
kan de nieuwe instelling van deze menuoptie in het submenu
worden geselecteerd;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan
en tegelijkertijd terugkeren naar de daarvoor geselecteerde
menuoptie in het submenu.
MENUOPTIES
Verlichting (Lichtsterkte interieur regelen)
Met deze functie kan – bij ingeschakelde buitenverlichting – de
lichtsterkte (op 8 niveaus) van het instrumentenpaneel, de be-
diening van de autoradio en van de automatische klimaatrege-
ling (voor bepaalde uitvoeringen/markten) worden geregeld.
Ga voor het regelen van de lichtsterkte als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het eer-
der ingestelde niveau;
– druk op knop
Õ
of
Ô
om de lichtsterkte in te stellen;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Snelheidszoemer (Snelheidslimiet)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of
mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden,
wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie “Lampjes op het in-
strumentenpaneel” in hoofdstuk “1”). Ga voor het instellen van
de snelheidslimiet als volgt te werk:
– druk kort op knop SET; op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding;
– druk op knop
Õ
of
Ô
voor inschakeling (On) of uitschakeling
(Off) van de snelheidslimiet;
– als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop
Õ
of
Ô
de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en worden
bevestigd door het indrukken van de knop SET.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 26
WEGWIJS IN UW AUTO
27
1
BELANGRIJK De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en
200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk van de inge-
stelde meeteenheid (zie de paragraaf “Meeteenheid instellen
(Meeteenheid)” hierna). Elke keer als u de knop
Õ/Ô
indrukt,
wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop
Õ/Ô
ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door
of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte
waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On);
– druk op knop
Ô
, op het display knippert (Off);
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Schemersensor (Gevoeligheid sensor koplampen/
automatisch inschakelende koplampen instellen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor wor-
den ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau
2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe
hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om
de verlichting in te schakelen.
Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het
eerder ingestelde niveau;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 27
28
WEGWIJS IN UW AUTO
Cornering lights (“Cornering lights” in-/uitschakelen –
Mistlampen voor met Cornering lights-functie)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kunnen de “Cornering lights” worden in- of uit-
geschakeld. Ga als volgt te werk om de lichten in of uit (ON/OFF)
te schakelen:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert “On” of
“Off”, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Inschakelen/Gegevens trip B (Trip B inschakelen)
Met deze functie kan de weergave van Trip B (dagteller) worden
ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf “Tripcomputer”.
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off,
afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Tijd instellen (Klokje instellen)
Met deze functie kan het klokje worden ingesteld m.b.v. twee
submenu's: “Tijd” en “Formaat”.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnen de twee
submenu's “Tijd” en “Formaat”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om tussen de submenu's te
navigeren;
– druk na het selecteren van het submenu dat u wilt wijzigen,
kort op de knop SET;
– als het submenu “Tijd” is gekozen: druk kort op de knop SET;
op het display knipperen de “uren”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET; op het display knipperen de
“minuten”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 28
WEGWIJS IN UW AUTO
29
1
BELANGRIJK Elke keer als u de knop
Õ
of
Ô
indrukt, wordt
de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop in-
gedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde
in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
– als het submenu “Formaat” is gekozen: druk kort op de knop
SET; op het display knippert de tijdsaanduiding;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
voor weergave van de tijd in “24h”
of “12h”.
Druk na het uitvoeren van de instelling kort op de knop SET om
terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop
even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofd-
menu zonder op te slaan.
– druk nogmaals lang op de knop SET om terug te keren naar
het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich
in het menu bevindt.
Datum instellen (Datum instellen)
Met deze functie kan de datum worden ingesteld
(dag – maand – jaar).
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het “jaar”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de
“maand”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de “dag”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren.
BELANGRIJK Elke keer als u de knop
Õ
of
Ô
indrukt, wordt
de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop in-
gedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde
in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 29
30
WEGWIJS IN UW AUTO
Eerste pagina (weergave informatie op het beginscherm)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan het type informatie geselecteerd worden
dat in het beginscherm op het display weergegeven moet wor-
den. U kunt kiezen voor weergave van de datum of voor weer-
gave van de turbodruk.
Ga voor het selecteren als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt “Eerste
pagina”;
– druk nogmaals kort op de knop SET; op het display verschij-
nen de opties “Datum” en “Info motor”;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de weergave te selecteren die u
op het beginscherm van het display wilt hebben;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, wordt op het dis-
play, na de startcontrole, de informatie weergegeven die door
middel van de functie “Eerste pagina” in het menu is ingesteld.
Zie radio (Herhaling informatie audiosysteem)
Met deze functie kan op het display de informatie over de
autoradio worden weergegeven.
– Radio: frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde
radiostation, automatisch zoeken of AutoSTore inschakelen;
– audio-CD, MP3-CD: nummer van het muziekstuk;
– CD-wisselaar: CD-nummer en nummer muziekstuk.
Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off) van de in-
formatie van het audiosysteem op het display als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off,
afhankelijk van de instelling;
druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 30
WEGWIJS IN UW AUTO
31
1
Autoclose
(Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto)
Als deze functie is ingeschakeld (On), worden de portieren au-
tomatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h.
Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een
submenu;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off,
afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het scherm
van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan;
– druk nogmaals lang op de knop SET om terug te keren naar
het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich
in het menu bevindt.
Meeteenheid (Meeteenheid instellen)
Met deze functie kunnen de meeteenheden worden ingesteld in
drie submenu's: “Afstand”, “Verbruik” en “Temperatuur”. Ga
voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display worden drie
submenu's weergegeven;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om tussen de submenu's te
navigeren;
– druk na het selecteren van het submenu dat u wilt wijzigen,
kort op de knop SET;
– als het submenu “Afstand” is gekozen: druk kort op de knop
SET; op het display wordt “km” of “mijl” weergegeven, afhan-
kelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– als het submenu “Verbruik” is gekozen: druk kort op de knop
SET; op het display wordt “km/l”, “l/100km” of “mpg” weer-
gegeven, afhankelijk van de instelling;
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op “km”, kan de meet-
eenheid verbruik worden ingesteld op “km/l” of “l/100 km”.
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op “mijl”, geeft het display
de hoeveelheid verbruikte brandstof aan in “mpg”.
–druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– als het submenu “Temperatuur” is gekozen: druk kort op de
knop SET; op het display wordt “°C” of “°F” weergegeven, af-
hankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
Druk na het uitvoeren van de instelling kort op de knop SET om
terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop
even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofd-
menu zonder op te slaan.
– houd de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar het
beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in
het menu bevindt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 31
32
WEGWIJS IN UW AUTO
Taal (Taal instellen)
U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Duits, Engels,
Spaans, Frans, Portugees en Nederlands.
Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de eerder
ingestelde “taal”;
–druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Volume geluidssignalen (Volume geluidssignaal
storingen/waarschuwingen instellen)
Het volume van het akoestische signaal (buzzer) dat klinkt voor
het melden van een storing of waarschuwing, kan ingesteld wor-
den op 8 niveaus.
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het
“niveau” van het ingestelde volume;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Volume toetsen (Volume toetsen instellen)
Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van de knop-
pen SET,
Õ
en
Ô
kan worden ingesteld op 8 niveaus.
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het
“niveau” van het ingestelde volume;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Beep/Buzz. Gordels
(Herinschakeling buzzer voor melding SBR-systeem)
De functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door
het Lancia Servicenetwerk is uitgeschakeld (zie de paragraaf
“SBR-systeem” in hoofdstuk “2”).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 32
WEGWIJS IN UW AUTO
33
1
Service (Geprogrammeerd onderhoud)
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers
nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd.
Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de afstand
in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf
“Meeteenheid afstand”);
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm.
BELANGRIJK Het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” voor-
ziet elke 35.000 km (of gelijke afstand in mijl) in een service-
beurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in
stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of gelijke afstand in mijl).
De weergave wordt elke 200 km (of gelijke afstand in mijl) op-
nieuw weergegeven. Onder de 200 km wordt de weergave met
kleinere intervallen weergegeven. De weergave in km of mijl is
afhankelijk van de ingestelde meeteenheid. Als u dicht bij de vol-
gende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR
draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd
door het aantal kilometers/mijlen dat resteert tot de volgende
servicebeurt. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk voor het
uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema”
en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Airbag/Bag passagier
Met deze functie kan de passagiersairbag worden in-/uit-
geschakeld.
Ga als volgt te werk:
– druk op de knop SET en druk, na het verschijnen op het dis-
play van de melding (Bag pass: Off) (voor uitschakelen) of de
melding (Bag pass: On) (voor inschakelen) door op de knop
Õ
of
Ô
te drukken, nogmaals op de knop SET;
– op het display verschijnt de melding om de instelling te be-
vestigen;
– selecteer door het indrukken van de knop
Õ
of
Ô
(Ja) (voor
bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of (Nee) (om te
annuleren);
– druk kort op de knop SET; er verschijnt een bevestiging van
de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd naar het menu-
scherm of, wanneer de knop even ingedrukt wordt gehouden,
naar het beginscherm zonder op te slaan.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 33
34
WEGWIJS IN UW AUTO
Dagverlichting (DRL – Daytime Running Lights)
Met deze functie kunt u de dagverlichting in- of uitschakelen.
Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een
submenu;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off,
afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ
of
Ô
om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het scherm
van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan;
– druk nogmaals lang op de knop SET om terug te keren naar
het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich
in het menu bevindt.
Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellingen uit het menuscherm wor-
den afgesloten. Druk kort op de knop SET om terug te keren
naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop
Ô
in-
drukt, wordt teruggekeerd naar de eerste menuoptie (Beep Snel-
heid).
STORINGSMELDINGEN OP HET DISPLAY
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display ver-
schijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernstige
storingen en minder ernstige storingen.
De meldingen voor ernstige storingen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De meldingen voor minder ernstige storingen worden gedurende
een kortere tijd “cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken
door op de knop SET te drukken. Het lampje (of het symbool
op het display) blijft branden totdat de storing is verholpen.
Achterklep niet goed gesloten (rood)
Het symbool (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
gaat op het display branden als de achterklep niet goed
gesloten is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
R
Motorkap niet goed gesloten (rood)
Het symbool (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
gaat op het display branden als de motorkap niet
goed gesloten is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
S
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 34
WEGWIJS IN UW AUTO
35
1
Kans op gladheid
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt
dan 3 °C, dan knippert de temperatuuraanduiding
en verschijnt het symbool
op het display om aan
te geven dat er kans op gladheid bestaat.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Adaptieve verlichting niet beschikbaar
Op het display verschijnt de bijbehorende melding als
de functie Adaptieve verlichting niet beschikbaar is.
Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
Storing buitenverlichting (geel)
Het symbool op het display gaat branden bij een
storing in de remlichten.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
W
Rijstrookbewaking ingeschakeld
Op het display verschijnt de bijbehorende melding
als de functie voor rijstrookbewaking wordt inge-
schakeld.
e
f
Stuurkoerscorrectie niet beschikbaar
(DST – Dynamic Steering Torque)
Op het display verschijnt de bijbehorende melding
als er een storing is in de stuurkoerscorrectie.
Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
è
Onderhoudsinterval verstreken
Op het display verschijnt de bijbehorende melding
om aan te geven dat het interval voor een onder-
houdsbeurt van het geprogrammeerd onderhoud is
verstreken.
Snelheidslimiet overschreden
Op het display verschijnt de bijbehorende melding als de inge-
stelde limiet wordt overschreden (voor Arabische landen is de
snelheidslimiet 120 km/h).
Het symbool op het display toont de ingestelde snelheidslimiet.
õ
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 35
36
WEGWIJS IN UW AUTO
TRIPCOMPUTER
ALGEMENE INFORMATIE
Met de “Tripcomputer” kan, als de contactsleutel in stand MAR
staat, op het display informatie worden weergegeven over de
werking van de auto. Deze functie bestaat uit “Trip A” en “Trip
B” die onafhankelijk van elkaar werken en betrekking hebben
op de hele rit van de auto.
Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset – begin van
een nieuwe rit). “Trip A” geeft informatie over:
– Autonomie (actieradius)
– Afgelegde afstand
– Gemiddeld verbruik
– Huidig verbruik
– Gemiddelde snelheid
– Reistijd
– Trip A Reset.
“Trip B” geeft informatie over:
– Afgelegde afstand B
– Gemiddeld verbruik B
– Gemiddelde snelheid B
– Reistijd B
– Trip B Reset.
Opmerking De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie
de paragraaf “Trip B inschakelen”). De gegevens “Autonomie”
en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul worden gezet.
Weergegeven gegevens
Autonomie (actieradius)
Geeft de afstand aan die nog gereden kan worden met de brand-
stof in de brandstoftank. Op het display verschijnt de indicatie
“----” als:
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)
– de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actieradius kan door verschil-
lende factoren worden beïnvloed: rijstijl (zie de paragraaf “Rij-
stijl” in het hoofdstuk “Starten en rijden”), type traject (snel-
wegen, stad, bergen enz.), gebruiksomstandigheden van de
auto (vervoerde lading, bandenspanning enz.). Houd hier bij het
plannen van een reis rekening mee.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin
van een nieuwe rit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 36
WEGWIJS IN UW AUTO
37
1
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het
begin van een nieuwe rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Als
de auto stilstaat met draaiende motor wordt “----” op het
display weergegeven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de
tijd die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit.
Reistijd
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
Trip Reset
Hiermee worden de instellingen van de Tripcomputer gereset.
Bedieningsknop TRIP fig. 8
Met de knop TRIP, op de rechter hendel, krijgt u, als de con-
tactsleutel in stand MAR staat, toegang tot de hiervoor be-
schreven gegevens en kunnen de gegevens op nul worden gezet
om een nieuwe rit te beginnen:
– kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens;
– even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset) en het
beginnen van een nieuwe rit.
fig. 8
L0E0007m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 37
38
WEGWIJS IN UW AUTO
Nieuwe rit
Begint als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker door het indrukken van de
betreffende knop;
– “automatisch” wanneer de “afgelegde afstand” de waarde
9.999,9 km bereikt of wanneer de “reistijd” de waarde 99,59
(99 uur en 59 minuten) bereikt;
– iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm
van “Trip A” wordt weergegeven, dan worden alleen de gege-
vens van “Trip A” op nul gezet.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm
van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gege-
vens van “Trip B” op nul gezet.
Procedure voor het begin van een rit
Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutel in stand
MAR, langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken.
Trip verlaten
De functie TRIP wordt automatisch verlaten nadat alle func-
ties zijn getoond of als de knop SET langer dan 1 seconde is
ingedrukt.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn
specifieke, gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbo-
len die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aan-
geven die u in acht moet nemen als u met het betreffende
onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte
samenvatting van de symbolen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 38
WEGWIJS IN UW AUTO
39
1
LANCIA CODE-SYSTEEM
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uit-
gerust met een elektronische startblokkering. Het systeem scha-
kelt automatisch in als de contactsleutel wordt uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die
bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speci-
ale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het sig-
naal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en
vervolgens aan de regeleenheid van de Lancia CODE gezon-
den, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor
mogelijk maakt.
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait,
dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code naar de regel-
eenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blok-
kering van de functies opheft.
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het sys-
teem de door de sleutel verzonden code heeft herkend.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt
de Lancia CODE de functies van de elektronische regeleenheid
van de motor uit.
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het in-
strumentenpaneel het waarschuwingslampje Y (of het symbool
op het display) branden.
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens in
stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan op-
nieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet
aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de re-
geleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het
opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot het
Lancia Servicenetwerk wenden. Hierbij moeten alle in uw be-
zit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het
kentekenbewijs worden meegenomen. Als tijdens het opslaan
van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet
opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist,
zodat eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt
kunnen worden voor het starten van de motor.
Brandend lampje Y (of het symbool op het display)
tijdens het rijden
Als het lampje Y (of het symbool op het display) gaat bran-
den, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv.
bij een vermindering van de spanning).
Als het lampje Y (of het symbool op het display) blijft bran-
den, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische
componenten in de sleutel beschadigd worden.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 39
40
WEGWIJS IN UW AUTO
DE SLEUTELS
CODE CARD
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Samen met de sleutels hebt u een CODE-card fig. 9 ontvangen,
die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan het Lancia Service-
netwerk moet worden overlegd.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen
in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe
zonnestraling worden blootgesteld.
MECHANISCHE SLEUTEL
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De sleutel is uitgerust met een metalen baard A-fig. 10 en dient
voor:
het start-/contactslot;
de portiersloten.
fig. 9
L0E0102m
fig. 10
L0E0103m
Als de auto wordt verkocht, moet de sleutel en de
CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe
eigenaar.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 40
WEGWIJS IN UW AUTO
41
1
fig. 11
L0E0104m
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING fig. 11
De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient voor:
het start-/contactslot;
de portiersloten.
Als u op de knop B drukt, wordt de metalen baard in-/uitgeklapt.
Knop
Ë
dient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren.
In dat geval wordt tijdelijk de plafondverlichting ingeschakeld en
gaan de richtingaanwijzers twee keer knipperen (voor bepaalde
uitvoeringen/markten).
Druk langer dan 2 seconden op de knop
Ë
: voor het openen
van de ruiten.
Knop
Á
dient voor het op afstand vergrendelen van de portieren.
In dat geval dooft de plafondverlichting en knipperen de rich-
tingaanwijzers één keer.
Druk langer dan 2 seconden op de knop
Á
: voor het sluiten van
de ruiten.
Als een of meer portieren niet goed gesloten zijn, wordt de ver-
grendeling niet uitgevoerd.
Knop
R
dient voor het op afstand openen van de achterklep.
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaan-
wijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwij-
zers één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm, voor be-
paalde uitvoeringen/markten).
Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard A.
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep
de knop B ingedrukt en draai de baard in de richting van de
pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna de knop B los.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 41
42
WEGWIJS IN UW AUTO
Druk de knop B-fig. 11 alleen in als de sleutel
ver genoeg verwijderd is van het lichaam (speci-
aal de ogen) en van voorwerpen die snel bescha-
digen (bijvoorbeeld kledingstukken). Laat de sleutel
nooit onbeheerd achter om te voorkomen dat anderen,
met name kinderen, de sleutel kunnen gebruiken en per
ongeluk op de knop drukken.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen.
Als u in de loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt,
kunt u zich tot het Lancia Servicenetwerk wenden. Neem dan
alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteits-
bewijs en het kentekenbewijs van de auto mee.
fig. 12
L0E0105m
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu.
Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox
of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook
ingeleverd worden bij het Lancia Servicenetwerk, dat
vervolgens voor de afvoer zorgt.
Batterij van de sleutel met afstandsbediening vervangen
fig. 12
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
druk op de knop A en klap de metalen baard B uit;
draai de schroef C in stand
Ë
m.b.v. een kleine schroeven-
draaier;
trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij
E; let daarbij goed op de polariteit;
plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de schroef
C in stand
Á.
Als onbedoeld het vergrendelknopje
Á
vanuit het
interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat,
worden uitsluitend de gebruikte portieren ont-
grendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het her-
stellen van de centrale portiervergrendeling moet u de
ver-/ontgrendelknopjes
Á
/
Ë
opnieuw indrukken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 42
WEGWIJS IN UW AUTO
43
1
fig. 13
L0E0106m
Frontje van afstandsbediening vervangen fig. 13
Volg voor het vervangen van het frontje van de afstandsbedie-
ning de in de figuur 13 afgebeelde procedure.
DIEFSTALALARM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het diefstalalarm vormt een aanvulling op de hiervoor beschre-
ven functies van de afstandsbediening en wordt bediend door
een ontvanger die zich nabij de zekeringenkast onder het dash-
board bevindt.
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geactiveerd:
als een van de portieren, de motorkap of de achterklep
ongeoorloofd wordt geopend (omtrekbeveiliging);
bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR);
als de kabels van de accu worden onderbroken;
als er bewegende voorwerpen in het interieur aanwezig zijn
(volumetrische beveiliging);
bij het optillen/kantelen van de auto.
Als het alarm in werking treedt, wordt, afhankelijk van de land-
instelling, de sirene geactiveerd en gaan de richtingaanwijzers
knipperen (ongeveer 26 seconden). De wijze waarop het systeem
werkt en het aantal cycli kunnen per land verschillen.
Er is echter een maximum aantal cycli voorzien voor de akoes-
tische en zichtbare signalen. Na een alarmsignalering schakelt
het systeem over naar de normale bewakingsfunctie.
De volumetrische beveiliging en de kantelsensor kunnen met
de betreffende bedieningsknop op de plafondverlichting voor
worden uitgeschakeld (zie de paragraaf “Volumetrische bewa-
king/kantelbeveiliging”).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 43
44
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de
Lancia CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de con-
tactsleutel uit het start-/contactslot wordt genomen.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, achterklep en motorkap en
contactslot in stand STOP of met uitgenomen sleutel, de sleutel
met afstandsbediening in de richting van de auto. Druk op de
knop
Á
en laat de knop weer los.
U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”) (behalve bij uitvoe-
ringen voor bepaalde markten) en de portieren worden ver-
grendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelf-
diagnose: als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals
een akoestisch signaal en verschijnt op het display een melding
(zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
Schakel in dit geval het diefstalalarm uit door de knop
Ë
in te
drukken, controleer of de portieren, de motorkap en de achter-
klep goed gesloten zijn en schakel het alarm opnieuw in met de
knop
Á
.
Als de portieren, motorkap en/of achterklep niet goed gesloten
zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap en achterklep het
akoestisch signaal wordt herhaald, dan is er een storing gesig-
naleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard van de
sleutel centraal worden vergrendeld, schakelt het alarm niet in.
BELANGRIJK Bij aflevering van de nieuwe auto voldoet het dief-
stalalarm aan de wettelijke normen van het land van gebruik.
DIEFSTALALARM UITSCHAKELEN
Druk op de knop
Ë
van de sleutel met afstandsbediening.
Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde markten):
de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort;
u hoort twee korte akoestische signalen (“BIEP's”);
de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard van de
sleutel centraal worden ontgrendeld, schakelt het alarm niet uit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 44
WEGWIJS IN UW AUTO
45
1
VOLUMETRISCHE BEWAKING/
KANTELBEVEILIGING
Voor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruiten
en het eventuele open dak (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
geheel gesloten zijn.
Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging buiten werking
stellen (als er bijvoorbeeld dieren in de auto achterblijven) door
op de knop A-fig. 14 op het plafondlampje voor te drukken, voor-
dat het alarm wordt ingeschakeld.
Als de functie wordt uitgeschakeld, knippert het lampje op de
knop enkele seconden. Het buiten werking stellen van de volu-
metrische beveiliging/kantelsensor moet telkens worden herhaald
als het instrumentenpaneel uitgeschakeld is geweest.
MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGEN
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden van
het controlelampje
Y
op het instrumentenpaneel (of het symbool
op het display) en het tegelijk verschijnen van een melding op
het display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumenten-
paneel”).
ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN
Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt stellen (bijv. als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt), dan hoeft u slechts de auto
af te sluiten door de metalen baard van de sleutel met af-
standsbediening in het portierslot te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de sleutel met afstandsbe-
diening leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, dan
kunt u het alarm buiten werking stellen door de contactsleutel
in het contactslot te steken en deze in stand MAR te draaien.
fig. 14
L0E0153m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 45
46
WEGWIJS IN UW AUTO
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in drie standen worden gedraaid fig. 15:
STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd.
Enkele elektrische installaties kunnen werken
(bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling enz.).
MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de
motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, neem de sleutel uit het contact-
slot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand
MAR draait.
BELANGRIJK In enkele parkeersituaties (bijv.: als de wielen iets
zijn uitgestuurd), kan het wat meer kracht kosten om het stuur-
wiel te verdraaien voor de uitschakeling van het stuurslot.
fig. 15
L0E0107m
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als
de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuur-
uitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit
geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
Het is streng verboden om demontage-/montagewerk-
zaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de
stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen
de prestaties van het systeem, de garantie en de veilig-
heid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet
meer aan de typegoedkeuring.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 46
WEGWIJS IN UW AUTO
47
1
ZITPLAATSEN
ZITPLAATSEN VOOR
Verstellen in lengterichting fig. 16
Zet de hendel A omhoog en schuif de stoel voor- of achteruit: als
u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de
stuurwielrand steunen.
Verstellen van de rugleuning fig. 16
Draai aan de knop B.
Alle afstellingen van de voorstoelen en de zit-
plaatsen achter mogen uitsluitend bij een stil-
staande auto worden uitgevoerd.
Als u de hendels loslaat, moet altijd gecontro-
leerd worden of de zitplaats goed geblokkeerd is
door te proberen de zitplaats naar voren en naar
achteren te schuiven. Als de stoel niet is geblokkeerd,
kan de stoel plotseling verschuiven, waardoor u de con-
trole over de auto zou kunnen verliezen.
fig. 16
L0E0008m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 47
48
WEGWIJS IN UW AUTO
Hoogteverstelling fig. 16
Met de hendel C kan het achterste deel van de zitting omhoog of
omlaag worden geplaatst voor een groter comfort.
Lendensteunverstelling (bestuurdersstoel) fig. 16
Draai de knop D om het steunvlak van de rugleuning aan te
passen.
ZITPLAATSEN VOOR MET ELEKTRISCHE
VERSTELLING fig. 17
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De stoelen kunnen versteld worden als de contactsleutel in stand
MAR staat of gedurende 1 minuut nadat de contactsleutel in
stand STOP is gezet of de sleutel is uitgenomen.
Na het openen van een voorportier, kunt u de stoel aan de zijde
van het portier gedurende ongeveer 3 minuten verstellen, of tot-
dat het portier gesloten wordt.
De bedieningsknoppen voor de stoelinstelling zijn:
Multifunctionele knop A:
hoogte stoel instellen;
in lengterichting verplaatsen van de stoel.
Multifunctionele knop B:
verstellen van de rugleuning;
verstellen van de lendensteun.
Stoelverwarming fig. 17
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk met de sleutel in stand MAR op de knoppen
C
om de
functie in of uit te schakelen.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
fig. 17
L0E0009m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 48
WEGWIJS IN UW AUTO
49
1
ZITPLAATSEN ACHTER fig. 18/a – 18/b
Rugleuning verstellen
Trek hendel A omhoog (een per zijde) om respectievelijk het lin-
ker en het rechter deel van de rugleuning te verstellen (dit kan
worden vergemakkelijkt door de zitplaats iets naar voren te
schuiven met de hendel B).
Verstelling zitplaatsen achter
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De zitplaatsen achter kunnen in de lengterichting worden ver-
steld (max. 80 mm. naar voren of naar achteren). Bedien de
hendel B (een per zijde) om de zitplaatsen naar voren of naar
achteren te schuiven.
fig. 18/a
L0E0010m
“Vaste” zitplaatsen achter
Bij enkele uitvoeringen zijn de zitplaatsen achter “vast” en kan
de rugleuning worden versteld als de bagageruimte wordt ver-
groot. Bedien de hendel A-fig. 18/b (een per zijde) om de rug-
leuning te verstellen.
Als de rugleuning achter wordt teruggezet, moet
worden gecontroleerd of deze goed vergrendeld
is, door de rugleuning aan de bovenzijde vast te
pakken en deze heen en weer te bewegen.
fig. 18/b
L0E0231m
Controleer voordat de rugleuningen naar voren
wordt geklapt of de gordels niet gespannen zijn of
gedraaid zitten.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 49
50
WEGWIJS IN UW AUTO
HOOFDSTEUNEN
VOOR fig. 19
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar; ga voor het verstel-
len als volgt te werk:
Omhoog verplaatsen: trek de hoofdsteun omhoog totdat
deze hoorbaar vergrendelt.
Omlaag verplaatsen: druk op de knop A en duw de hoofd-
steun omlaag.
fig. 19
L0E0011m
In hoogte verstelbare hoofdsteunen:
Omhoog verplaatsen: druk op de knop C en trek de hoofd-
steun omhoog totdat deze hoorbaar vergrendelt.
Omlaag verplaatsen: druk op de knop C en duw de hoofd-
steun omlaag.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruikt worden,
moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stil-
staande auto worden uitgevoerd. De hoofdsteu-
nen moeten zo worden ingesteld dat ze het hoofd
ondersteunen en niet de nek. Alleen in deze positie bie-
den ze bescherming. Voor een optimale bescherming
moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en
dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun
bevindt.
ACHTER fig. 19
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Afhankelijk van de uitvoering zijn er vaste of in hoogte verstel-
bare hoofdsteunen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 50
WEGWIJS IN UW AUTO
51
1
STUUR
Het stuur kan zowel in lengterichting als in hoogte worden
versteld.
Ga voor het verstellen als volgt te werk: trek de hendel fig. 20
omhoog in stand 1, plaats het stuur in de gewenste stand en ver-
grendel daarna het stuur door de hendel in stand 2 te plaatsen.
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL fig. 21
De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme,
waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende
losschiet.
Met het hendeltje A kan de spiegel in twee standen worden
gezet: normale of anti-verblindingsstand.
ELEKTRONISCH DIMBARE BINNENSPIEGEL
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Enkele uitvoeringen zijn voorzien van een elektronisch dimbare
binnenspiegel met automatische anti-verblindingsfunctie.
Bij inschakeling gaat het lampje op de spiegel branden. Als u de
achteruit inschakelt, wordt de spiegel altijd ingesteld op dag-
gebruik.
Verstel het stuur alleen als de auto stilstaat en de
motor is afgezet.
fig. 21
L0E0013m
fig. 20
L0E0012m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 51
52
WEGWIJS IN UW AUTO
BUITENSPIEGELS fig. 22
Ga voor het verstellen van de buitenspiegels als volgt te werk:
kies met de schakelaar B welke spiegel u wilt verstellen;
met de knop A kunt u de spiegel in 4 richtingen verstellen.
Buitenspiegels inklappen fig. 23
Indien noodzakelijk (bijv. bij nauwe doorgangen) kan de spiegel
van geopende stand 1 in gesloten stand 2 worden geklapt.
Op enkele uitvoeringen kunnen de buitenspiegels elektrisch wor-
den ingeklapt met de betreffende knop.
fig. 22
L0E0014m
fig. 23
L0E0015m
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand
1 staan. De buitenspiegels zijn bol, waardoor de
afstandswaarneming iets wordt beïnvloed.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 52
WEGWIJS IN UW AUTO
53
1
KLIMAATREGELING
LUCHTROOSTERS fig. 24
1. Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien voorruit – 2. Verstelbare en regelbare luchtroosters in het midden – 3. Verstelbare
en regelbare luchtroosters aan de zijkant – 4. Vaste luchtroosters voor zijruiten – 5. Luchtroosters onder – 6. Verstelbare en regel-
bare luchtroosters achter.
L0E0016m
fig. 24
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 53
54
WEGWIJS IN UW AUTO
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
L0E0017m
fig. 25
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 25
A. Draaiknop voor luchttemperatuur (rood-warm/blauw-koud)
B. Draaiknop voor regeling aanjagersnelheid
C. Draaiknop voor luchtverdeling
μ gericht op het lichaam en naar de zijruiten
gericht op het lichaam, naar de zijruiten en de
beenruimten
alleen gericht naar de beenruimten
gericht naar de beenruimten en de voorruit
- alleen gericht naar de voorruit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 54
WEGWIJS IN UW AUTO
55
1
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de luchtrecircu-
latie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat an-
ders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans
aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
D. Drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie
(lampje brandt bij ingeschakelde functie).
E Drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor
(lampje brandt bij ingeschakelde functie).
F Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden. De
functie is voorzien van een tijdschakeling om de lading van
de accu te behouden, waardoor de functie na ongeveer 20
minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE
VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR (MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop A in het rode vlak;
draai de knop C in stand Ú;
draai de knop D in stand
-;
draai de knop B in stand 4
-
(maximale aanjagersnelheid).
BELANGRIJK De airconditioning kan goed gebruikt worden om
de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de lucht wordt ont-
vochtigd. Stel de bedieningsorganen in zoals hiervoor beschreven
en schakel de airconditioning in door de knop B in te drukken;
het lampje op de knop gaat branden.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand ge-
durende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de wer-
king van de airconditioning door het Lancia Servicenetwerk
controleren.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 55
56
WEGWIJS IN UW AUTO
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
L0E0018m
fig. 26
De auto is uitgerust met een airconditioning met gescheiden
luchttemperatuurregeling fig. 26 voor bestuurders- en passa-
gierszijde.
Dit systeem is uitgerust met AQS (Air Quality System) dat
automatisch de luchtrecirculatie inschakelt als vervuilde
buitenlucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld in een file en in
tunnels).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 56
WEGWIJS IN UW AUTO
57
1
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden ingescha-
keld, maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen
op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te
drukken.
Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder
en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale tempe-
ratuurverschil is 7 °C.
De aircocompressor schakelt alleen in als de buitentempera-
tuur hoger is dan 4 °C.
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om
de recirculatiefunctie niet te gebruiken, omdat
hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
Automatische werking van de airconditioning
(functie AUTO) A-fig. 26
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem automatisch:
de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde lucht;
de luchtverdeling in het interieur;
waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen worden op-
geheven.
Tijdens de automatische werking van de airconditioning ver-
schijnt op het display de melding FULL AUTO.
Tijdens de automatische werking is het altijd mogelijk de inge-
stelde temperaturen te veranderen en handmatig een van de
volgende handelingen uit te voeren:
regelen aanjagersnelheid;
instellen luchtverdeling;
in- en uitschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie;
inschakelen aircocompressor.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 57
58
WEGWIJS IN UW AUTO
Bedieningsknoppen luchtverdeling B-fig. 26
Als u een of meer knoppen
/
/
˙ indrukt, dan kunt u hand-
matig een van de 7 mogelijke verdelingen van de lucht naar het
interieur kiezen:
Luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en
de zijruiten voor voor ontdooiing/ontwaseming van de
ruiten.
Luchtstroom naar de luchtroosters van de beenruim-
ten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur.
Lucht uit de luchtroosters voor/achter, luchtroosters
˙
in het midden en aan de zijkant op het dashboard,
luchtrooster achter, luchtroosters voor ontdooien/ont-
dooiing van de voorruit en de zijruiten voor.
Lucht uit de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooi-
ing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverde-
ling zorgt voor een goede verwarming van het interieur
en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
˙
Luchtstroom verdeeld over de luchtroosters in de been-
ruimte (warmere lucht), de luchtroosters in het mid-
den en aan de zijkant van het dashboard en het lucht-
rooster achter (koelere lucht).
˙ Luchtstroom verdeeld over de luchtroosters in het mid-
den en aan de zijkant van het dashboard, het lucht-
rooster achter en de luchtroosters voor het ontdooi-
en/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor.
Deze luchtverdeling zorgt voor een goede ventilatie van
het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de
ruiten.
BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning moet
minstens één knop van de luchtverdeling
/
/
˙ worden
ingedrukt. Het systeem staat de uitschakeling tegelijk van alle
knoppen
/
/
˙ niet toe.
BELANGRIJK Druk op de knop OFF om het systeem weer in
te schakelen: alle functies die waren opgeslagen voor het uit-
zetten van de motor, worden opnieuw ingesteld.
Voor het hervatten van de automatische werking van de lucht-
verdeling na een handmatige instelling, moet de knop AUTO
worden ingedrukt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 58
WEGWIJS IN UW AUTO
59
1
Regeling aanjagersnelheid fig. 26
Druk op de knop C
p
voor het verhogen/verlagen van de aan-
jagersnelheid.
Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden weerge-
geven door de verlichte staafjes op het display:
maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;
minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel verlicht staaf-
je), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met
de knop
.
Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in
te schakelen, na een handmatige instelling, moet u de knop
AUTO indrukken.
Gelijkstellen ingestelde temperaturen
(functie MONO) fig. 26
Als u de knop D (MONO) indrukt, wordt de temperatuur aan
bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld.
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het verhogen/verlagen
van de temperatuur aan beide zijden.
Als u de knop MONO opnieuw indrukt, wordt de functie uitge-
schakeld.
Aircocompressor uitschakelen fig. 26
Druk op de knop E (OFF).
Op het display verschijnen de volgende gegevens:
opschrift OFF;
weergave buitentemperatuur;
weergave ingeschakelde luchtrecirculatie
(lampje op de knop
T
brandt).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 59
60
WEGWIJS IN UW AUTO
Ontdooiing/ontwaseming achterruit- en
buitenspiegelverwarming fig. 26
Druk op de knop F
(
om deze functie in te schakelen: het
lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt in-
geschakeld.
De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie
na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de
functie eerder uitschakelen door nogmaals de knop
(
in te
drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de
elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te
voorkomen.
BELANGRIJK Druk op de knop
T
voor luchttoevoer van
buiten (in dat geval is het lampje op de knop gedoofd).
Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de
zijruiten voor (functie MAX-DEF) fig. 26
Druk op de knop G
- voor de automatische inschakeling (tijd-
geschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel
ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor.
De instellingen zijn:
inschakeling aircocompressor
(bij buitentemperatuur boven 4°C);
uitschakeling van de luchtrecirculatie, indien deze was
ingeschakeld,
(lampje op de knop
T
gedoofd);
inschakeling achterruitverwarming
(lampje op de knop
- brandt) en spiegelverwarming;
inschakeling van de maximale luchttemperatuur;
regeling van de luchtopbrengst.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 60
WEGWIJS IN UW AUTO
61
1
Inschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie
(Air Quality System) fig. 26
Druk op de knop
T
.
Er zijn drie mogelijkheden voor de luchtrecirculatie:
automatische werking; op het display verschijnt het opschrift
AQS en het lampje op de knop
T
is gedoofd;
geforceerde uitschakeling
(recirculatie altijd uitgeschakeld en luchttoevoer van buiten);
het lampje op de knop
T
is gedoofd;
geforceerde inschakeling
(recirculatie altijd ingeschakeld);
het lampje op de knop
T
brandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de klimaatregeling auto-
matisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
T
brandt).
Als u de knop
T
indrukt, kunt u de luchtrecirculatie uit-
schakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd.
Als de knop OFF is ingedrukt (lampje op de knop brandt), kan
de AQS-functie (Air Quality System) niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk
van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”),
de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is ech-
ter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige
of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aan-
zienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet
is ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de luchtrecircu-
latie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voor-
komen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raad-
zaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, voor-
al als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzien-
lijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
AQS-functie (Air Quality System) inschakelen
Met de AQS-functie (opschrift AQS op het display) wordt de re-
circulatie automatisch ingeschakeld als vervuilde lucht wordt
gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files en in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt ongeveer
15 minuten na het inschakelen van de recirculatie voor het ver-
versen van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buiten-
lucht in het interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van
de buitenlucht.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 61
62
WEGWIJS IN UW AUTO
Aircocompressor in-/uitschakelen I-fig. 26
Als u op de knop
drukt, wordt de aircocompressor ingescha-
keld.
Inschakelen compressor
lampje op de knop
brandt;
weergave van het symbool
op het display.
Uitschakelen compressor
lampje op de knop
gedoofd;
doven van het symbool
op het display;
uitschakeling luchtrecirculatie;
uitschakeling AQS-functie.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur
in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in
deze situatie knippert het symbool ò op het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen
opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. U kunt de airco-
compressor weer inschakelen door nogmaals op de knop
of
AUTO te drukken: in dat laatste geval worden de andere hand-
matig geselecteerde instellingen opgeheven.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De ver-
lichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR
staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat ook de ver-
lichting van het instrumentenpaneel en van de bedieningsknop-
pen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (DRL – Daytime Running Lights)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand
O zet,
wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de andere
lampen en de interieurverlichting blijven uitgeschakeld. De au-
tomatische inschakeling van de dagverlichting kan worden in-
of uitgeschakeld via het menu op het display (zie de paragraaf
“Display” in dit hoofdstuk). Als de dagverlichting wordt uitge-
schakeld, dan wordt met de draaiknop in stand
O geen enkele
verlichting ingeschakeld.
fig. 27
L0E0019m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 62
WEGWIJS IN UW AUTO
63
1
Uitschakelen
Als de sensor de opdracht geeft tot uitschakeling, dan schakelen
de dimlichten en de buitenverlichting uit en schakelt de dag-
verlichting (indien actief) in.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daar-
om moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
MISTLAMPEN VOOR MET FUNCTIE
CORNERING LIGHTS
Bij ingeschakeld dimlicht en bij een snelheid lager dan 40 km/h,
wordt bij een grote stuuruitslag of bij inschakeling van de rich-
tingaanwijzers, een lamp (ingebouwd in de mistlamp) aan de
binnenzijde van de bocht ingeschakeld om het zichtveld 's nachts
te vergroten. Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld
via het menu op het display (zie de paragraaf “Display” in dit
hoofdstuk).
SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen) fig. 27
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het om-
gevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoe-
ligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er
nodig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van
de sensor kan worden ingesteld via het “Setup-menu” van het
instrumentenpaneel.
Inschakelen
Draai de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan, af-
hankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlich-
ting en de dimlichten automatisch branden.
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlicht-
signaal worden gegeven.
De dagverlichting is een alternatief voor het
dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze dag-
verlichting is in bepaalde landen verplicht en
waar niet verplicht, toegestaan.
De dagverlichting is geen vervanging voor het dimlicht
tijdens het rijden in tunnels of in het donker.
Het gebruik van de dagverlichting is afhankelijk van de
wettelijke voorschriften van het land waarin u zich
bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 63
64
WEGWIJS IN UW AUTO
DIMLICHT/BUITENVERLICHTING
Draai met de contactsleutel in stand MAR, de draaiknop in stand
2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt de dagver-
lichting uit en schakelen de buitenverlichting, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting in. Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3
branden. Draai met de contactsleutel in stand
STOP of met uitgenomen sleutel, de draaiknop van stand
O
in
stand
2; de buitenverlichting en de kentekenplaatverlichting
schakelen in. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3
branden.
Functie parkeerverlichting
Met ingeschakelde buitenverlichting en de contactsleutel in stand
STOP of uitgenomen, is het mogelijk een zijde van de auto te
verlichten; plaats de bedieningshendel voor de verlichting om-
laag (linkerzijde) of omhoog (rechterzijde). In dat geval dooft
het lampje
3
op het instrumentenpaneel.
GROOTLICHT
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als
de draaiknop reeds in stand
2 staat (vergrendelde stand). Op
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur
trekt.
Grootlichtsignaal
Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling). Op
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 28
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
– omhoog (stand
a
): inschakeling rechter richtingaanwijzer;
– omlaag (stand
b
): inschakeling linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
¥
of
Î
.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer
rechtuit rijdt.
fig. 28
L0E0020m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 64
WEGWIJS IN UW AUTO
65
1
FUNCTIE WISSELEN VAN RIJBAAN
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven, moet
u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onver-
grendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de gekozen
zijde knippert 5 keer en dooft daarna automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd
worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP
te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minu-
ten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 secon-
den langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hen-
del wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de
functie actief blijft. Het lampje gaat branden als de hendel voor
het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie au-
tomatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt be-
diend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 29 kunt u de ruitenwissers/-sproeiers
en achterruitwisser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden
gezet:
A: ruitenwissers uitgeschakeld.
B: wissen met interval;
Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een van de
vier intervalstanden:
, = zeer lang interval;
= lang interval;
■ ■ = gemiddeld interval;
■ ■ ■ = kort interval;
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 65
66
WEGWIJS IN UW AUTO
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand),
schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel aangetrokken
houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers
ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de
hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De
ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hen-
del loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
fig. 29
L0E0021m
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR
staat. Als u de draaiknop in stand
'
zet, schakelt de achter-
ruitwisser in. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draai-
knop in stand
'
zet, schakelt de achterruitwisser in die, in dit
geval, gelijktijdig werkt (in de verschillende standen) met de rui-
tenwissers voor maar met een lagere frequentie. Als u bij inge-
schakelde ruitenwissers de achteruit inschakelt, gaat automa-
tisch ook de achterruitwisser langzaam continu wissen. De wer-
king stopt als de achteruit wordt uitgeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers voor en achter niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de ruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden grijpt, als de ruiten-
wissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die
ervoor zorgt dat de ruitenwisser enkele seconden wor-
den uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt
hervat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand),
schakelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel in deze stand houdt, dan worden in een beweging
de achterruitwisser/-sproeier ingeschakeld; de achterruitwisser scha-
kelt automatisch in als u de hendel langer dan een halve seconde
in deze stand houdt.
De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken, nadat u de
hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 66
WEGWIJS IN UW AUTO
67
1
REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de binnenspiegel
en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat
de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wis-
sen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveel-
heid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uit-
geschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot
ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snel-
heid (langzaam continu wissen) bij hevige regen.
fig. 30
L0E0023m
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruiten-
wissers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor
schoon.
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoeligheid
van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stil-
staande ruitenwissers (geen slagen) bij een droge ruit, naar de
eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regen-
sensor, werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische werking.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 67
68
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), scha-
kelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand
B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen van de regen-
sensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna
in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij een droge
ruit.
CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en
bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snel-
wegen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft
rijden zonder het gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk ver-
keer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e versnel-
ling of hoger.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een
wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de
regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd
worden gecontroleerd of het systeem is uitge-
schakeld.
fig. 31
L0E0022m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 68
WEGWIJS IN UW AUTO
69
1
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje
Ü op het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het
display (zie de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
zet de draaiknop A-fig. 31 in stand ON en trap het gas-
pedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
zet de draaiknop B ten minste drie seconden op (+) en laat
de knop los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gas-
pedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de op-
geslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid
op de volgende manier worden opgeroepen:
geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan
de opgeslagen snelheid;
schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid
(4e, 5e of 6e versnelling);
druk op de knop C-fig. 31.
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
of
zet de draaiknop B-fig. 31 in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid
iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid
wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op;
of
houd de draaiknop B-fig. 31 in stand (–), totdat de nieuwe
snelheid is bereikt die automatisch zal worden opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid
iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid
wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 69
70
WEGWIJS IN UW AUTO
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 31 in stand OFF of de contactsleutel
in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende gevallen
automatisch uit:
als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt;
als het ASR- of ESP 2-systeem (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) in werking treedt.
Als de cruise-control tijdens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de
vrijstand.
Bij een storing of een afwijkende werking van de
cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31 in
stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na
controle van de zekering, door het Lancia Servicenetwerk
controleren.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET SPOTJES fig. 32
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden in- en
uitgeschakeld.
Met de schakelaar A in het midden, worden de lampjes C en D
in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren.
Met de schakelaar A naar links geschoven, blijven de lampjes
C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar A naar rechts
geschoven, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde
plafondverlichting wordt met de schakelaar:
in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.
fig. 32
L0E0024m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 70
WEGWIJS IN UW AUTO
71
1
De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het inte-
rieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of buitenverlichting.
BELANGRIJK Het plafondlampje in fig. 32 kan zich, bij enkele
uitvoeringen, ook middenachter bevinden (als een elektrisch be-
dienbaar open dak aanwezig is).
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide
schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen
de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Als de
schakelaar in de rechter stand is blijven staan, schakelt de ver-
lichting 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakke-
lijken, zijn er 2 brandduurregelingen.
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:
ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de voor-
portieren;
ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
ongeveer 10 seconden bij het vergrendelen van de portieren.
De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de
contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt verwijderd,
gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden:
ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor;
ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier.
als de brandstofnoodschakeling in werking treedt; de
verlichting blijft ongeveer 15 minuten branden en schakelt
daarna automatisch uit.
Als de portieren worden vergrendeld, schakelt de verlichting
onmiddellijk uit (tenzij de brandstofnoodschakeling is in-
geschakeld).
fig. 33
L0E0025m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 71
72
WEGWIJS IN UW AUTO
PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33
Om de verlichting in of uit te schakelen, moet u op het door
de pijl aangegeven punt (+ teken op het lampenglas van het
plafondlampje) drukken.
De plafondlampjes achter gaan ook branden als de plafond-
verlichting voor wordt ingeschakeld.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34
Als u de bagageruimte opent, gaat automatisch de bagageruimte-
verlichting branden. Bij het sluiten gaat de verlichting auto-
matisch uit.
fig. 34
L0E0026m
BEDIENINGSKNOPPEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE
fig. 35
Druk op de knop A voor inschakeling van de “CITY”-functie
(zie de paragraaf “Elektrische stuurbekrachtiging”). Als de
functie is ingeschakeld, dan wordt op het instrumentenpaneel
het opschrift CITY verlicht. Druk nogmaals op de knop om
deze functie uit te schakelen.
KNOP SPORT-FUNCTIE fig. 35
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u knop B indrukt, wordt de sport-functie ingeschakeld. Hier-
door reageert de motor sneller op gaspedaalbewegingen en is
meer kracht nodig voor het draaien van het stuur voor een
optimaal stuurgevoel.
fig. 35
L0E0027m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 72
WEGWIJS IN UW AUTO
73
1
Als de functie is ingeschakeld (zie de paragraaf “SPORT-functie”),
dan wordt op het instrumentenpaneel het opschrift SPORT ver-
licht. Druk nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen
en de instelling voor normaal rijden te herstellen.
fig. 36
L0E0028m
fig. 37
L0E0029m
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk
van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u
aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de waarschuwings-
knipperlichten in en gaan gelijktijdig de lampjes
Î
en
¥
op
het instrumentenpaneel branden. De functie schakelt automa-
tisch uit als de remvertraging niet meer het karakter van een
noodstop heeft. Deze functie voldoet aan de huidige wettelijke
voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor.
Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat op het instrumenten-
paneel het controlelampje
5
branden. De mistlampen voor scha-
kelen uitsluitend in als het dimlicht is ingeschakeld.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie
niet worden ingeschakeld als de CITY-functie
ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kun-
nen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uit-
geschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van
deze twee functies tegenstrijdig zijn.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36
Druk op de knop A, ongeacht de stand van de contactsleutel. Als
het systeem is ingeschakeld, branden de lampjes
Î
en
¥
op het
instrumentenpaneel. Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop A.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 73
74
WEGWIJS IN UW AUTO
MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk bij ingeschakeld dimlicht op de knop B. Bij ingeschakelde
mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het controle-
lampje
4
branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
MISTLAMPEN VOOR/MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen met Start&Stop) fig. 37a
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor
en de mistachterlichten. Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat
op het instrumentenpaneel het controlelampje 5 branden; bij
ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel
het controlelampje 4 branden.
fig. 38
L0E0030m
ADAPTIEVE VERLICHTING AFS
(Adaptive Xenon Lights) fig. 38
De adaptieve lichten (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofd-
stuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto wordt ge-
start. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschakelen:
druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem, gaat het lampje
f
op het instru-
mentenpaneel of het symbool
f
op het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoeringen/
markten).
fig. 37a
L0E0198m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 74
WEGWIJS IN UW AUTO
75
1
BRANDSTOFNOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat;
de portieren automatisch ontgrendelen;
de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Als de brandstofnoodschakeling geactiveerd is, verschijnt op het
display de melding “Brandstoftoevoer afgesloten, zie Instructie-
boek”.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld
in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de
brandstoftank.
Draai na het ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voor-
komen dat de accu ontlaadt.
Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de vol-
gende handelingen worden uitgevoerd:
draai de contactsleutel in stand MAR;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
draai de contactsleutel in stand STOP.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel
dan het systeem niet opnieuw in, zodat brand
wordt voorkomen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 75
76
WEGWIJS IN UW AUTO
INTERIEURUITRUSTING
ZONNEKLEPPEN fig. 39
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel.
Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.
Op de achterzijde van de zonnekleppen bevindt zich een spie-
geltje, dat verlicht kan worden door het plafondlampje A. Op de
zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde bevindt zich een
documentenvakje.
fig. 39
L0E0032m
ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAK
Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. De armsteun is voor-
zien van een inwendig opbergvak en een koel/warmhoudvak
voor dranken en etenswaren (zie de volgende paragrafen). De
armsteun is in lengterichting verstelbaar door het deksel A-fig. 40
te verplaatsen.
Opbergvak
Plaats het deksel A-fig. 40 omhoog: het opbergvak B-fig. 40 is
nu bereikbaar.
fig. 40
L0E0033m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 76
WEGWIJS IN UW AUTO
77
1
Koel/warmhoudvak
Druk op de knop A-fig. 41 en plaats de armsteun B omhoog: het
koel/warmhoudvak fig. 41 is nu bereikbaar.
BELANGRIJK Het vak dient om van tevoren gekoelde of
verwarmde dranken op temperatuur te houden. De dranken
blijven warm met ingeschakelde verwarming en koel met
ingeschakelde aircocompressor.
fig. 41
L0E0034m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 77
78
WEGWIJS IN UW AUTO
ARMSTEUN ACHTER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Klap de armsteun A-fig. 42 voor gebruik omlaag, zoals aan-
gegeven in de figuur (om deze handeling uit te voeren, moet de
middelste hoofdsteun achter helemaal zijn uitgetrokken).
In de armsteun zijn twee beker/blikjeshouders B geplaatst.
Om de houders te gebruiken, moet de lip C in de richting van
de pijl worden getrokken.
In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereikbaar is
na het openen van de klep.
fig. 42
L0E0035m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 78
WEGWIJS IN UW AUTO
79
1
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij
een ongeval zou de passagier zich kunnen ver-
wonden.
DASHBOARDKASTJE
Trek aan de handgreep A-fig. 43 om het dashboardkastje te
openen.
Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lampje
branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld als
de contactsleutel in stand STOP staat.
Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt
geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.
fig. 43
L0E0037m
BEKER/BLIKJESHOUDER fig. 45
Op de tunnelconsole bevinden zich twee beker/ blikjeshouders.
fig. 45
L0E0038m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 79
fig. 46
L0E0039m
fig. 47
L0E0040m
Op de stekkerdoos kunnen accessoires worden
aangesloten met een vermogen van maximaal
180 W (maximale stroomsterkte 15 A).
STEKKERDOOS (12 V)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De stekkerdoos A-fig, 46 bevindt zich op de tunnelconsole en
werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Als de
auto is uitgerust met de rokerskit, dan is de stekkerdoos ver-
vangen door een aansteker.
Op enkele uitvoeringen is ook een stekkerdoos B-fig. 46 in de
bagageruimte aanwezig.
AANSTEKER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevindt zich in de tunnelconsole.
Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop A-fig. 47
in als de contactsleutel in stand MAR staat.
Na enkele seconden springt de knop automatisch in de begin-
stand en is de aansteker klaar voor gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indruk-
ken ook uitschakelt.
BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aan-
steker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door
kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
80
WEGWIJS IN UW AUTO
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 80
WEGWIJS IN UW AUTO
81
1
ASBAK
De asbak bestaat uit een uitneembare kunststof houder fig. 48
met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouders
geplaatst worden op de tunnelconsole.
BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak: papier-
tjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken.
fig. 48
L0E0041m
OPEN DAK
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het grote open dak bestaat uit twee ruitpanelen, een vast paneel
achter en een beweegbaar paneel voor. De panelen zijn voor-
zien van twee handbediende zonneschermen (voor en achter).
De zonneschermen kunnen bij gesloten open dak in alle standen
worden geplaatst. Zonneschermen openen: trek het handvat C-
fig. 49 in de richting van de pijl totdat de gewenste stand is be-
reikt. Ga voor het sluiten in omgekeerde volgorde te werk. Het
open dak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel
in stand MAR staat. Met de bedieningsknoppen A-B fig. 49
op het paneel van de plafondverlichting voor, kunt u het dak
openen/sluiten.
Openen
Als u de knop B-fig. 49 indrukt en ingedrukt houdt, opent het
voorste ruitpaneel in “kantelstand”; druk nogmaals langer dan een
halve seconde op de knop B om de ruit in een tussenliggende stand
te zetten (stand “Comfort”). Druk nogmaals langer dan een halve
seconde op de knop om het dak geheel te openen; het ruitpaneel
kan in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op
de knop te drukken.
BELANGRIJK Bij het openen van het open dak volgt het zonne-
scherm de beweging van het ruitpaneel.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 81
82
WEGWIJS IN UW AUTO
Sluiten
Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer dan
een halve seconde op de knop A-fig. 49, dan wordt het voorste
ruitpaneel automatisch in een tussenliggende stand gezet (stand
“Comfort”).
Als u nogmaals een halve seconde op de knop drukt, dan komt
het dak automatisch in “kantelstand”. Druk nogmaals op de knop
en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.
fig. 49
L0E0108m
Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raad-
zaam het open dak alleen in “kantelstand” te
gebruiken. Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het
kan dan beschadigd worden.
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contact-
slot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat
het open dak per ongeluk in beweging wordt
gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achter-
gebleven inzittenden: onzorgvuldige bediening van het
open dak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens
de bediening van het open dak altijd of de passagiers
niet verwond kunnen worden door de beweging van het
open dak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
Antiletselfunctie
Het open dak is voorzien van een antiletselfunctie die een even-
tueel obstakel kan waarnemen als de ruit sluit. In dat geval stopt
het systeem de ruitbeweging en wordt de ruitbeweging onmid-
dellijk omgekeerd.
BELANGRIJK Bij het sluiten van het open dak blijft het zonne-
scherm in de volledig geopende stand staan. Het zonnescherm kan
indien nodig handmatig worden gesloten.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 82
WEGWIJS IN UW AUTO
83
1
fig. 50
L0E0109m
INITIALISATIEPROCEDURE
Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is door-
gebrand, moet de werking van het open dak opnieuw ingesteld
worden.
Ga als volgt te werk:
druk de knop A-fig. 49 in totdat het dak geheel gesloten is.
Laat de knop los;
druk op de knop A en houd de knop ten minste 10 secon-
den ingedrukt en/of wacht totdat het ruitpaneel een stap naar
voren maakt. Laat nu de knop los;
druk binnen 5 seconden na de voorgaande handeling op de
knop A en houd de knop ingedrukt: het ruitpaneel wordt ge-
heel geopend en daarna gesloten. Laat de knop pas los na
deze cyclus.
NOODBEDIENING
Als het open dak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan
het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
verwijder de beschermdop A-fig. 50 uit het achterste deel
van de hemelbekleding;
neem de zeskantige sleutel uit de houder met de boord-
documentatie of uit de bagageruimte (uitvoeringen met
Fix&Go automatic);
steek de sleutel in de zitting B en draai de sleutel:
– rechtsom om het dak te openen;
– linksom om het dak te sluiten.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 83
84
WEGWIJS IN UW AUTO
PORTIEREN
VER-/ONTGRENDELEN VAN BUITENAF fig. 51
Portieren ontgrendelen
Alle portieren ontgrendelen: draai de sleutel in stand 1. Trek
de betreffende handgreep omhoog om een portier te openen. Met
afstandsbediening: druk op knop
Ë om de portieren te ont-
grendelen.
Controleer voordat u een portier opent of u dit op
een veilige manier kunt doen. Open de portieren
alleen als de auto stilstaat.
fig. 51
L0E0042m
Portieren vergrendelen
Alle portieren vergrendelen: draai bij goed gesloten portieren
de sleutel in stand 2.
Met afstandsbediening: druk op knop
Á om de portieren te
vergrendelen. Als een portier niet goed gesloten is, werkt de
centrale portiervergrendeling niet.
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als
een portier niet goed gesloten is of als er een storing in het sys-
teem is. Na 10/11 pogingen snel na elkaar schakelt het systeem
ongeveer 30 seconden uit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 84
WEGWIJS IN UW AUTO
85
1
VER-/ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT fig. 52
Sluit de portieren en druk op het knopje A voor ver-/ontgren-
deling van de portieren. Dit knopje bevindt zich op het dash-
board. Als er een storing is in het elektrische systeem, is het
altijd mogelijk de portieren met de hand te vergrendelen.
fig. 52
L0E0043m
KINDERVEILIGHEIDSSLOT B-fig. 53
Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend
worden.
Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden inge-
schakeld:
stand 1 – systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);
stand 2 – systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit
worden geopend).
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgren-
delen van de portieren.
BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit
worden geopend als het kinderveiligheidsslot is ingeschakeld.
Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide
achterportieren hebt ingeschakeld, of het slot
daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de hand-
greep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen
vervoert.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 85
86
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 53
L0E0044m
NOODPORTIERVERGRENDELING ACHTER A-fig. 53
De achterportieren zijn voorzien van een systeem waarmee ze
kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.
Ga in dat geval als volgt te werk:
steek de metalen baard van de contactsleutel in de
zitting A;
draai de sleutel linksom en verwijder hem daarna uit de
zitting A.
Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer in
dezelfde stand te zetten (alleen als de acculading hersteld is):
druk op de knop
Ë
van de sleutel;
druk op de ver-/ontgrendelknop
van de portieren op
het dashboard;
open het voorportier door de sleutel in het slot te steken en
te draaien;
trek aan de binnenhandgreep van het portier.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 86
WEGWIJS IN UW AUTO
87
1
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een
zekering is doorgebrand, moet het open-/sluitmechanisme van
de portieren geïnitialiseerd worden. Ga hiervoor als volgt te werk:
sluit alle portieren;
druk op de knop
Á
op de sleutel of op de ver-/ontgrendel-
knop
voor de portieren op het dashboard;
druk op de knop
Ë
op de sleutel of op de ver-/ontgrendel-
knop
voor de portieren op het dashboard.
Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot de
binnenhandgreep van een achterportier bedient,
lukt het niet om het portier te openen en komt
slechts het knopje van de sloten omhoog; het portier kan
worden geopend door aan de buitenhandgreep te trek-
ken. Bij een noodvergrendeling wordt de ont-/vergren-
delknop
niet buiten werking gesteld.
RUITBEDIENING
De elektrische ruitbediening werkt met de contactsleutel in stand
MAR en ongeveer twee minuten nadat de sleutel in stand STOP
is gedraaid of is uitgenomen.
De bedieningsknoppen zijn op de portierpanelen gemonteerd
(aan bestuurderszijde kunnen alle zijruiten worden bediend).
De zijruiten voor zijn voorzien van een antiletselfunctie die in
werking treedt als de zijruiten voor worden gesloten.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54
A. openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch continue”
werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; “automatisch continue”
werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
C. in-/uitschakeling van de bedieningsknoppen voor de
zijruiten achter;
D. openen/sluiten zijruit linksachter
(voor bepaalde uitvoeringen/markten);
“automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten
van de ruit;
E. openen/sluiten zijruit rechtsachter
(voor bepaalde uitvoeringen/markten);
“automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten
van de ruit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 87
88
WEGWIJS IN UW AUTO
Druk op de knoppen voor het openen/sluiten van de gewenste
ruit. Druk kort op een van de twee knoppen voor het “staps-
gewijs” openen/sluiten van de ruit; als de knop langer wordt in-
gedrukt, wordt de “automatisch continue” werking ingescha-
keld zowel tijdens het openen als het sluiten. De ruit stopt in
de gewenste stand als u nogmaals op de betreffende bedie-
ningsknop drukt. Als u de knop enkele seconden ingedrukt
houdt, sluit of opent de ruit automatisch (alleen met de sleutel
in stand MAR).
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbe-
diening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en
tijdens het bedienen van de ruit altijd of de pas-
sagiers niet verwond kunnen worden door de bewegen-
de ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij
door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of
geraakt.
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als
u de auto verlaat, om te voorkomen dat een
onverwachtse inschakeling van de elektrische
ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
fig. 54
L0E0045m
Passagiersportier voor/achterportieren
Op het portierpaneel aan passagierszijde voor en, op enkele uit-
voeringen op de achterportieren, zijn de bedieningsknoppen
F-fig. 54 gemonteerd waarmee u de betreffende ruit kunt
bedienen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 88
WEGWIJS IN UW AUTO
89
1
Antiletselfunctie
Op de auto is bij het sluiten van de ruiten de antiletselfunctie
actief.
Dit veiligheidssysteem kan een eventueel obstakel waarnemen
als de ruit sluit; in dat geval onderbreekt het systeem de ruit-
beweging en wordt, afhankelijk van de stand van de ruit, de
ruitbeweging onmiddellijk omgekeerd. Dit veiligheidssysteem is
zeer nuttig als in de auto achtergebleven kinderen per ongeluk
de ruiten bedienen.
De antiletselfunctie is ingeschakeld tijdens de handmatige en de
automatische werking. Na het ingrijpen van de antiletselfunctie
wordt de ruitbeweging onmiddellijk onderbroken en daarna om-
gekeerd tot de ruit helemaal geopend is. Gedurende het ingrijpen
van de antiletselfunctie kan de ruit niet worden bediend.
BELANGRIJK Als de antiletselfunctie 5 keer binnen een minuut
achter elkaar wordt geactiveerd of als zich een storing voor-
doet, dan schakelt het systeem het automatisch sluiten uit en
kunnen alleen nog stappen van een halve seconde worden uit-
gevoerd, waarbij de knop na een bediening telkens moet worden
losgelaten.
Om de juiste werking van het systeem te herstellen, moet een
van de volgende herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd:
de motor uitzetten en weer inschakelen;
de betreffende ruit openen.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat of
is uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten
worden bediend. Als een portier wordt geopend, dan wordt het
systeem echter onmiddellijk uitgeschakeld.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 89
90
WEGWIJS IN UW AUTO
Initialisatie van de ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is door-
gebrand, moet de werking van het systeem opnieuw ingesteld
worden.
Initialisatieprocedure:
sluit de ruit die geïnitialiseerd moet worden geheel
(handmatig);
houd na het bereiken van de geheel gesloten stand de
knop nog ten minste 1 seconde ingedrukt.
BELANGRIJK Als de voedingsspanning van de regeleenheden
onderbroken is geweest (loskoppelen of vervangen van de accu
en vervangen van de zekeringen voor de elektrische ruitbedie-
ning), dan moet de automatische werking van de ruiten wor-
den hersteld.
De herstelprocedure moet op de volgende wijze worden uitge-
voerd bij gesloten portieren:
1. open de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedie-
ningsknop nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de
uiterste stand (onderste aanslag) van de ruit is bereikt;
2. sluit de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedie-
ningsknop nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de
uiterste stand (bovenste aanslag) van de ruit is bereikt;
3. herhaal punt 1 en 2 ook bij de ruit aan de passagierszijde;
4. controleer of de initialisatie correct is uitgevoerd door te con-
troleren of de automatische werking van de ruiten goed werkt.
BELANGRIJK Als de portieren centraal zijn vergrendeld en een
van de portieren wordt van binnenuit geopend met de hand-
greep, dan worden alle portieren ontgrendeld. Bij een onder-
breking in de elektrische voeding (doorgebrande zekering, los-
gekoppelde accu enz.) kunnen de portieren altijd met de hand
worden vergrendeld; omdat in dat geval de functie van het auto-
matisch openen van de ruiten niet beschikbaar is, moet voor het
openen of sluiten van het portier met gesloten ruit, druk worden
uitgeoefend vanaf de buitenzijde op de ruit om de beweging van
de ruit in de lijst makkelijker te maken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 90
WEGWIJS IN UW AUTO
91
1
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Als de achterklep is ontgrendeld, kan deze vanaf de buitenzijde
worden geopend met behulp van de handgreep fig. 55.
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de
portieren van de auto ontgrendeld zijn.
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met
afstandsbediening.
fig. 55
L0E0046m
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschu-
wingslampje
´
op het instrumentenpaneel of het symbool
R
op het display en verschijnt er een bijbehorende melding (zie
de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”) in
dit hoofdstuk).
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting bran-
den: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden
nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen
deze tijd een portier of de achterklep wordt geopend, dan start
de tijdregeling van 15 minuten opnieuw.
Openen met sleutel met afstandsbediening
Druk op de knop R om het achterklepslot te ontgrendelen. Als
de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers
twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één
keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm – indien aanwezig).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 91
92
WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERKLEP SLUITEN fig. 56
U sluit de achterklep door de achterklep te laten zakken en ter
hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.
Aan de binnenzijde van de achterklep zitten twee handgrepen
B waarmee u de achterklep makkelijker kunt sluiten.
fig. 56
L0E0047m
Als u in een gebied rijdt waar brandstof moei-
lijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrand-
stof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient
u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik
alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op
de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op
brand groter zijn.
Let er op dat u niet tegen voorwerpen op het imperiaal
stoot als u de achterklep opent.
Het maximum laadvermogen van de auto mag
nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “6”).
Controleer bovendien of de bagageruimte goed
geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij
bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Rijd niet met een geopende achterklep: het uitlaatgas
kan in het interieur dringen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 92
WEGWIJS IN UW AUTO
93
1
fig. 57
L0E0048m
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN fig. 57
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege
accu of bij een storing in het elektrische systeem van de achter-
klep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan (zie “Bagage-
ruimte vergroten”):
verwijder de hoofdsteunen achter;
klap de rugleuningen naar voren;
voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u
vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedienen.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare
achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen
fig. 59.
Ga voor het vergroten van de bagageruimte als volgt te werk:
laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;
plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel
niet gespannen is of gedraaid zit;
maak de afdekhoes van de hoedenplank (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) los van de rugleuningen;
bedien een van de hendels A-fig. 58 om de gewenste rug-
leuning neer te klappen (dit kan worden vergemakkelijkt
door de zitplaats iets naar voren te schuiven met de hendel
B (voor bepaalde uitvoeringen/markten);
fig. 58
L0E0049m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 93
94
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 59
L0E0110m
Om de capaciteit van de laadruimte verder te vergroten, kunnen
de achterzittingen naar voren worden geduwd met behulp van
de handgreep B-fig. 58.
BELANGRIJK Trek de hoofdsteunen van de achterbank hele-
maal omhoog alvorens de rugleuningen neer te klappen, zodat
een vlakke laadvloer ontstaat.
ACHTERBANK TERUGPLAATSEN
Om het terugplaatsen van de rugleuning te vergemakkelijken
is het raadzaam de zitting helemaal naar voren te verschuiven
voordat de rugleuning wordt teruggekanteld.
Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet
gespannen zijn of gedraaid zitten. Plaats na het indrukken van
de hendels A-fig. 58, de rugleuningen omhoog en druk de leu-
ningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen hoorbaar
inklikken.
Trek aan de handgreep B-fig. 58 (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten) en schuif de zitplaatsen naar achteren totdat het
borgmechanisme hoorbaar inklikt.
Controleer of de rugleuning aan beide zijden
goed vergrendeld is om te voorkomen dat in
geval van bruusk remmen, de rugleuning naar
voren klapt en de passagiers verwondt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 94
WEGWIJS IN UW AUTO
95
1
fig. 61
L0E0051m
fig. 60
L0E0050m
Ga voor het weer terugplaatsen van de hoedenplank in omge-
keerde volgorde te werk.
HOEDENPLANK
Hoedenplank verwijderen:
maak de bevestigingen van de rugleuningen van de
achterzitplaatsen los fig. 60;
begeleid de rolhoes in de rolautomaat;
maak de bevestigingen A-fig. 61 (één per zijde) los;
maak de bevestigingen B-fig. 61 los, draai de hoedenplank
90° en trek hem naar buiten.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 95
96
WEGWIJS IN UW AUTO
MAGIC BACK BOX (DUBBELE LAADRUIMTE)
fig. 63-64 (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Naast neerklapbare zitplaatsen, kan de auto ook zijn uitgerust
met een laadvloer die ingesteld kan worden op twee verschil-
lende hoogtes, waardoor een vlakke vloer wordt verkregen en
het volume van de bagageruimte modulair kan worden aange-
past.
Als u de laadvloer in de hoogste stand houdt, kunt u de ruimte
onder de laadvloer gebruiken als extra opbergplaats voor breek-
bare of kleine voorwerpen.
Om de ruimte onder de laadvloer te gebruiken, moet u de laad-
vloer A met een hand omhooghouden en de gewenste voorwer-
pen in de ruimte plaatsen.
BELANGRIJK De laadvloer mag alleen verplaatst worden als u
zich in het midden bevindt ten opzichte van de bagageruimte.
Om de laadvloer A in de laagste stand te zetten fig 63:
draai altijd de klepjes C-fig.62 in verticale stand tegen de
rugleuning van de achterbank;
pak de handgreep B vast en plaats de laadvloer A (punt 1)
ongeveer 45° omhoog;
trek de laadvloer in horizontale richting naar u toe tot aan
het einde van de slag (punt 2);
duw de laadvloer iets naar beneden totdat hij punt 3 heeft
bereikt (laagste stand);
begeleid de laadvloer totdat deze in de “laagste stand” staat
(punt 4).
Om de laadvloer A van de laagste stand in de hoogste
stand te plaatsen fig. 64:
pak de handgreep B vast (punt 1) en plaats de laadvloer A
ongeveer 45° omhoog;
trek de laadvloer omhoog tot aan punt 2 en laat de vloer
steunen op de zijsteunen D;
trek de laadvloer naar u toe en plaats hem helemaal naar
voren (punt 3);
laat de laadvloer zakken tot aan punt 4 (“hoogste stand”).
Het noodreservewiel uitnemen:
trek met behulp van de handgreep B de laadvloer omhoog;
til de vloerbedekking in de bagageruimte op;
pak het lusje dat aan de vloerbedekking is bevestigd en haak
het vast aan de bovenste rand van de bagageruimte.
fig. 62
L0E0220m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 96
WEGWIJS IN UW AUTO
97
1
fig. 63
L0E0221m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 97
98
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 64
L0E0222m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 98
WEGWIJS IN UW AUTO
99
1
fig. 65
L0E0053m
MOTORKAP
OPENEN fig. 65
Ga als volgt te werk:
trek de hendel A in de richting van de pijl;
bedien het hendeltje B zoals is aangegeven in het figuur 65;
til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit
de klem; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de
grote opening D in de motorkap en druk de stang in de
veilige stand (kleine opening) zoals is afgebeeld in het figuur.
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt,
kan de motorkap onverwacht dichtvallen. Voer
deze handelingen alleen uit als de auto stil-
staat.
Controleer of de armen van de ruitenwissers
tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap
optilt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 99
100
WEGWIJS IN UW AUTO
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de
motorruimte moet verrichten en de motor nog
warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom
niet met uw handen in de buurt van de elektroventila-
teur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld
contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is
afgekoeld.
Pas op met sjaals, dassen of loszittende kleding-
stukken omdat ook deze door de bewegende
onderdelen kunnen worden gegrepen.
SLUITEN fig. 65
Ga als volgt te werk:
Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de an-
dere hand de stang C uit de zitting D en plaats de steunstang
terug in de klem;
Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte
zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motor-
kap goed is gesloten door deze op te tillen. De motorkap mag
niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit
laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw
op en herhaal de handeling.
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens
het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer
daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld
is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet
goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de
motorkap op de juiste wijze.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 100
WEGWIJS IN UW AUTO
101
1
IMPERIAAL/SKIDRAGER
BEVESTIGINGSPUNTEN
De bevestigingspunten bevinden zich op de in fig. 66 aangegeven
plaatsen en zijn uitsluitend bereikbaar bij geopende portieren.
In het Lancia Lineaccessori-programma is een imperiaal/ski-
drager opgenomen die speciaal voor de achterklep is ontwikkeld.
BELANGRIJK U dient zich strikt aan de montagevoorschriften
te houden die bij de set zijn geleverd. De montage moet altijd
door deskundige personen worden uitgevoerd.
fig. 66
L0E0111m
Houdt u strikt aan de wettelijke bepalingen
betreffende de maximale afmetingen.
Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens de
rit rekening met een verhoogde zijwindgevoelig-
heid.
Het maximum laadvermogen van de auto mag
nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “6”).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 101
102
WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en
de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien
zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplamp-
afstelling.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op
de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Service-
netwerk.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht
of de plaats van de lading wijzigt.
KOPLAMPVERSTELLING fig. 67
De auto is uitgerust met een elektrische koplampverstelling, die
werkt met de contactsleutel in stand MAR en ingeschakeld
dimlicht.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de
lichtbundel meer naar boven schijnt.
In dit geval moeten de koplampen worden versteld met de knop-
pen A en B.
Het display toont de stand gedurende de koplampverstelling.
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
Stand 0 – een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 – vijf personen.
Stand 2 – vijf personen + bagage.
Stand 3 – bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Service-
netwerk.
fig. 67
L0E0054m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 102
WEGWIJS IN UW AUTO
103
1
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de
auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van
de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer
niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden af-
geplakt overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ADAPTIEVE VERLICHTING
(AFS – Adaptive Xenon Light)
Dit systeem past de lichtbundel van de xenonlampen continu en
automatisch aan de rijomstandigheden aan bij richtingveran-
deringen en in bochten. Het systeem richt de lichtbundel zo dat
de weg optimaal verlicht wordt en houdt daarbij rekening met
de snelheid van de auto, de scherpte van de bocht en de snelheid
van de stuurbeweging.
Systeem in-/uitschakelen fig. 68
De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het starten
van de auto. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A
gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschake-
len: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
f
op het instru-
mentenpaneel of het symbool
f
op het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding op het display (voor bepaalde
uitvoeringen/markten).
fig. 68
L0E0055m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 103
104
WEGWIJS IN UW AUTO
DST-SYSTEEM
(Dynamic Steering Torque)
Dit systeem is in de ESP-regeleenheid geïntegreerd en adviseert
via de elektrische stuurbekrachtiging over vereiste stuurcorrec-
ties tijdens het rijden. Het systeem oefent een kracht uit op het
stuurwiel waardoor het veiligheidsgevoel wordt vergroot, omdat
het helpt de auto onder controle te houden en het de correcties
van het ESP 2-systeem minder ingrijpend en minder waar-
neembaar maakt.
Storingsmelding
Bij een storing in het systeem wordt het automatisch uitgescha-
keld en gaat lampje è op het instrumentenpaneel continu
branden. Bovendien verschijnt er een melding op het display.
Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
SPORT-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor twee soor-
ten rijstijlen: normaal en sportief.
Als u op de SPORT-knop fig. 69 drukt, wordt de sport-functie
ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaal-
bewegingen en is meer kracht nodig voor het draaien van het
stuur voor een optimaal stuurgevoel.
Als de functie is ingeschakeld, wordt op het display van het in-
strumentenpaneel het opschrift “S” verlicht. Druk nogmaals
op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor
normaal rijden te herstellen.
fig. 69
L0E0058m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 104
WEGWIJS IN UW AUTO
105
1
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie
na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij lang-
durige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om
oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voor-
komen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de
auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging
weer normaal werken.
Het is streng verboden om de-/montagewerk-
zaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen
in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist
zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging).
Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en
voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contact-
sleutel uit het contactslot, waardoor het stuur-
wiel wordt vergrendeld, voordat er onderhouds-
werkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto
met de wielen los van de grond staat. Als dit niet moge-
lijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de
motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de
elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie
niet worden ingeschakeld als de CITY-functie
ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kun-
nen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uit-
geschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van
deze twee functies tegenstrijdig zijn.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 105
106
WEGWIJS IN UW AUTO
REACTIVE SUSPENSION
SYSTEM
(actieve schokdempers)
Dit systeem is gekoppeld aan de Sport-functie (zie de paragraaf
“Sport-functie”).
Met de SPORT-knop fig. 70 kan worden gekozen tussen twee rij-
instellingen, afhankelijk van het type traject en het wegdek:
– knop niet ingedrukt: “normal” stand
– knop ingedrukt: “SPORT”-stand.
In de “normale” stand wordt de dempingskarakteristiek van
de actieve schokdempers aangepast aan het soort weg en de be-
lasting van de auto, waarbij met name op ongelijkmatige weg-
oppervlakken het rijcomfort aanzienlijk wordt verbeterd.
In de “SPORT” stand wordt op het display van het instrumen-
tenpaneel het opschrift “S” verlicht. Deze stand zorgt voor een
sportieve instelling waarbij de motor sneller op gaspedaal-
bewegingen reageert en de mate van stuurbekrachtiging wordt
afgestemd op een optimaal stuurgevoel. Daarnaast wordt de dem-
pingskarakteristiek van de schokdempers zodanig aangepast dat
de auto nauwkeuriger en directer op stuurbewegingen reageert
terwijl tegelijkertijd een hoog comfortniveau wordt gehandhaafd.
De bestuurder voelt dat de auto zich nauwkeuriger laat insturen
en sneller op richtingsveranderingen reageert.
fig. 70
L0E0058m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 106
WEGWIJS IN UW AUTO
107
1
Bij de uitvoering 1.4 Turbo Jet 150 pk wordt door het indruk-
ken van de SPORT-knop ook de turbodruk verhoogd (overboost);
het motormanagement verhoogt tijdelijk in relatie tot de stand
van het gaspedaal de maximale turbodruk, waardoor een hoger
motorkoppel geleverd wordt dan onder normale omstandigheden.
Deze functie is zeer nuttig als tijdelijk maximale prestaties ver-
eist zijn (bijv. tijdens het inhalen).
BELANGRIJK Als u tijdens het accelereren de SPORT-functie
gebruikt, kunt u stoten in het stuurwiel voelen, die kenmer-
kend zijn voor een sportieve instelling.
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie
na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.
Storing in het systeem
De bestuurder wordt geattendeerd op een eventuele storing in
het systeem, doordat er op het instelbare multifunctionele dis-
play van het instrumentenpaneel een bijbehorende melding ver-
schijnt en het gele symbool
i gaat branden.
Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
DRIVING ADVISOR
(Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De Driving Advisor is een systeem dat de bestuurder waar-
schuwt als de auto door onoplettendheid de rijstrook dreigt
te verlaten. Een videosensor op de voorruit nabij de binnen-
spiegel registreert de stand van de auto ten opzichte van de rij-
strookbelijning.
BELANGRIJK Wanneer de voorruit moet worden vervangen van
auto’s met een Driving Advisor, wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk. Als u de voorruit laat vervangen door een
gespecialiseerd bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lancia
Servicenetwerk te wenden om de videosensor te laten kalibreren.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 107
108
WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto. U kunt
het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71 op het dashboard
in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat het lampje op
de knop branden en verschijnt er een bijbehorende melding op het
display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start het sys-
teem de herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knip-
perende gele symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem treedt in werking nadat de werkingsvoorwaarden zijn
herkend. Daarna: dooft het symbool
e op het display van het in-
strumentenpaneel en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, dan stopt het systeem de werking. De bestuurder wordt
hierop geattendeerd door: het knipperen van het lampje op de
knop en het knipperen van het gele symbool
e op het display
van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
ten minste één hand op het stuurwiel;
snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rijstrook
aanwezig;
goed zicht;
rechte rijstroken of flauwe bochten;
voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorligger).
IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begrenzingslijnen
van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op het stuur uitge-
oefend die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot de auto weer
binnen de lijnen rijdt. Als de bestuurder de richtingaanwijzer in-
schakelt om van rijstrook te veranderen of in te halen, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rij-
strook verandert zonder de richtingaanwijzers te hebben inge-
schakeld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur
om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt verla-
ten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook verandert, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld als
de nieuwe rijstrook is herkend. De tijdelijke uitschakeling wordt
aan de bestuurder aangegeven door het knipperende lampje op de
knop en door het knipperende gele symbool
eop het display van
het instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het stuur
is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar altijd zo gering
dat deze makkelijk door de bestuurder kan worden overwonnen,
zodat de bestuurder altijd de controle over de auto behoudt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 108
WEGWIJS IN UW AUTO
109
1
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Handmatig
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 71 op het
dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld dooft
het lampje op de knop en verschijnt er een melding 1-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel.
Automatisch
Het systeem kan ook automatisch uitschakelen (om het systeem
weer te gebruiken moet het opnieuw worden ingeschakeld). De
automatische uitschakeling wordt aan de bestuurder kenbaar
gemaakt door drie opeenvolgende geluidssignalen en een mel-
ding 1-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel wan-
neer:
de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt (op het
instrumentenpaneel verschijnt de melding 2- fig. 72 en er
klinkt een geluidssignaal tot de bestuurder zijn handen weer
op het stuurwiel legt of, vanwege gevaarlijke situatie, het
systeem zichzelf automatisch uitschakelt);
de veiligheidssystemen van de auto (ABS, ESP, ASR, DST
en TTC) ingrijpen;
de bestuurder de sportieve rijstijl instelt door op de SPORT-
knop te drukken (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
BELANGRIJK Het systeem kan niet inschakelen als de be-
stuurder eerder de sport-functie heeft ingeschakeld. Als het sys-
teem niet beschikbaar is, dan wordt dit aan de bestuurder ge-
meld m.b.v. drie opeenvolgende geluidssignalen en de melding
1-fig. 72 op het display.
STORING IN HET SYSTEEM
Bij een storing in het systeem verschijnt de melding 3-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel en klinkt er een ge-
luidssignaal.
BELANGRIJKE TIPS
De Driving Advisor kan niet functioneren als de volgende veilig-
heidssystemen niet goed werken: ABS, ESP, ASR, DST en TTC.
Als de begrenzingslijnen van de rijstrook slecht
herkenbaar zijn, elkaar kruisen of ontbreken,
kan de Driving Advisor de bestuurder niet hel-
pen en wordt de werking van het systeem uitgeschakeld.
De Driving Advisor is geen automatische piloot
en is geen vervanging van de bestuurder voor de
koershandhaving van de auto. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk om zijn aandacht bij de verkeers-
en wegomstandigheden te houden en de auto op een
veilige manier op koers te houden.
De werking van de Driving Advisor kan negatief beïnvloed wor-
den door slechte weersomstandigheden (mist, regen, sneeuw),
moeilijke verlichtingscondities (verblinding door zonlicht, duis-
ternis) en door een vervuilde of (ook deels) beschadigde voor-
ruit nabij het gedeelte voor de videocamera.
Het gedeelte van de voorruit ter hoogte van de videocamera mag
niet geheel of gedeeltelijk afgeschermd worden (bijv. door stic-
kers, zonwerende folie enz.).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 109
110
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 71
L0E1009g
fig. 72
L0E1010g
123
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 110
Systeem niet ingeschakeld
Het systeem is ingeschakeld
en niet actief
Het systeem zoekt
de werkingsvoorwaarden
Het systeem is actief en
de werkingsvoorwaarden
zijn herkend
Het systeem is ingeschakeld
en direct actief
Het systeem is handmatig
uitgeschakeld
Het systeem is automatisch
uitgeschakeld
Het systeem verzoekt
de bestuurder zijn handen weer
op het stuurwiel te leggen
Het systeem is defect:
wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Het systeem kan niet
worden ingeschakeld
omdat de sport-functie
is ingeschakeld.
Driving Advisor
ingeschakeld
Driving Advisor
ingeschakeld
Driving Advisor
uitgeschakeld
Driving Advisor
uitgeschakeld
Houd de handen
op het stuur
Driving Advisor
niet beschikb.
zie instr.boek
Driving Advisor
uitgeschakeld
WEGWIJS IN UW AUTO
111
1
OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR
3 signalen
Herhaald
eenmalig signaal
Eenmalig signaal
3 signalen
e Knipperend
e Knipperend
e Continu brandend
e! Continu brandend
Status van het lampje Melding op het Status van het symbool Akoestisch Betekenis
op de knop display (fig. 71 en 72) op display signaal
Gedoofd
Knipperen
Knipperen
Continu branden
Continu branden
Gedoofd
Gedoofd
Continu branden
Gedoofd
Gedoofd
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 111
112
WEGWIJS IN UW AUTO
ESP 2-SYSTEEM
(ELECTRONIC STABILITY PROGRAM)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP 2-systeem is uitermate nuttig als de grip
op het wegdek wisselt.
Het ESP 2-systeem beschikt naast ASR (anti-doorslipregeling
van de aangedreven wielen die werkt op de remmen en de motor)
en HILL HOLDER (automatisch werkende wegrijhulp op hel-
lingen), ook over MSR (regeling van het afremmen op de motor
tijdens terugschakelen), HBA (automatische remdrukverhoger
bij noodstops), ABS (voorkomt dat de wielen blokkeren en door-
slippen, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk)
en DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging).
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje
áop het instrumentenpaneel knip-
peren, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabili-
teit en de grip dreigt te verliezen.
Inschakeling van het systeem
Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het ESP 2-systeem wordt het systeem auto-
matisch uitgeschakeld en gaat het lampje
á op het instrumen-
tenpaneel continu branden en verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display. Bovendien gaat ook het lampje
in de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes op
het instrumentenpaneel”). Wendt u in dat geval tot het Lancia
Servicenetwerk.
De prestaties van het ESP 2-systeem mogen de
bestuurder er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico's te nemen. De rijstijl
moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en
het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeers-
veiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de
auto.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 112
WEGWIJS IN UW AUTO
113
1
Storingsmeldingen
Bij een eventuele storing gaat het lampje
á
op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt er een melding op het instel-
bare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het
instrumentenpaneel”).
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem;
verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken,
de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.
Als eventueel met het noodreservewiel wordt
gereden, dan blijft het ESP 2-systeem ingescha-
keld. Blijf er echter rekening mee houden dat het
noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat
daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de
auto.
Voor de juiste werking van het ESP 2- en ASR-systeem
is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van
hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte
conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit systeem is geïntegreerd in het ESP 2-systeem en schakelt
automatisch in:
op een stijgende weg: als de auto stilstaat op een helling van
meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rem- en kop-
pelingspedaal en versnellingsbak in vrij, of als een andere
versnelling dan de achteruit is ingeschakeld;
op een dalende weg: als de auto stilstaat op een helling van
meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rem- en kop-
pelingspedaal en als de achteruit is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP 2-
systeem ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het nood-
zakelijke motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal
2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter voet van
het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelt het systeem
automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tij-
dens deze fase kunt u een typisch schurend geluid horen. Dit ge-
luid betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 113
114
WEGWIJS IN UW AUTO
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)
Dit systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem en grijpt auto-
matisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te
slippen, zodat de bestuurder de controle over de auto kan be-
houden. Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende
omstandigheden:
doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door veran-
dering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;
te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met
de condities van het wegdek;
acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;
verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
MSR-systeem (regeling van motorremwerking)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bij bruusk
terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging
van de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral
voordelen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit
van de auto snel verloren kan gaan.
In-/uitschakeling van het ASR-systeem fig. 73
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt
gestart. Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgescha-
keld en vervolgens weer ingeschakeld door de knop ASR OFF in
te drukken.
Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display.
Bij uitschakeling van het systeem brandt het lampje op de knop
ASR OFF en verschijnt er een melding op het instelbare multi-
functionele display. Als de ASR tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, schakelt deze automatisch weer in als de auto opnieuw
wordt gestart.
Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt:
onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aange-
dreven wielen bij het wegrijden juist meer trekkracht op.
fig. 73
L0E0056m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 114
WEGWIJS IN UW AUTO
115
1
TTC-systeem (Elektronisch sperdifferentieel)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, zorgt er bij het
nemen van een bocht voor dat er meer trekkracht naar het bui-
tenste wiel wordt overgebracht en dat het binnenste wiel wordt
afgeremd.
Op die manier wordt de werking van een sperdifferentieel gesi-
muleerd, waardoor er sportiever kan worden gereden en het
bochtgedrag aanzienlijk verbetert.
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tij-
dens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van
het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het door-
slippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto
bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische rem-
drukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die
de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem
is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: tijdens deze
periode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen wor-
den voorkomen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 115
116
WEGWIJS IN UW AUTO
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit aan een
trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit
geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan
de beschikbare grip op het wegdek.
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje
> op het in-
strumentenpaneel en verschijnt er een melding op het instelbare
multifunctionele display. In dat geval blijft het remsysteem nor-
maal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia
Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
Storing in EBD
Bij een storing branden de lampjes
> en x op het instrumen-
tenpaneel en verschijnt er een melding op het instelbare multi-
functionele display. In dat geval kunnen bij krachtig remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slip-
pen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van
het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan
een trilling in het rempedaal. Verlaag de rem-
druk niet maar houd het rempedaal juist goed
ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in
relatie tot de conditie van het wegdek.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van
de banden op het wegdek beperkt: u dient uw
snelheid te verlagen en aan te passen aan de
beschikbare grip.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de
beschikbare grip maar kan deze niet verhogen.
Daarom moet op gladde weggedeelten altijd
voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige
risico's worden genomen.
Als het waarschuwingslampje x op het instru-
mentenpaneel gaat branden en er verschijnt een
melding op het instelbare multifunctionele dis-
play, stop dan onmiddellijk en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk. Als er vloeistof lekt uit het hydrauli-
sche systeem, wordt de werking van zowel het conven-
tionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 116
WEGWIJS IN UW AUTO
117
1
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de
auto stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil
gaan rijden. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot
door een vermindering van het brandstofverbruik, de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in, iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als de auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnel-
lingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is los-
gelaten.
OPMERKING De motor wordt uitsluitend automatisch uitge-
zet nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaal-
delijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets
wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschijnen
van symbool U fig. 74 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
SYSTEEM HANDMATIG IN-/UITSCHAKELEN
Druk voor het handmatig in en uit schakelen van het systeem op
de knop T fig. 75 die zich op het schakelaarpaneel op het dash-
board bevindt.
fig. 74
L0E1024g
fig. 75
L0E0207m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 117
118
WEGWIJS IN UW AUTO
Inschakeling Start&Stop-systeem
De inschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven
door een melding + een symbool op het display. In deze
situatie is het lampje A-fig. 75 boven knop T gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display: de uitscha-
keling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door de
weergave van symbool T op het display.
Bij uitgeschakeld systeem brandt het lampje A-fig. 75.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET
WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comfort-
eisen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen,
de motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
nog koude motor;
bijzonder lage buitentemperaturen;
onvoldoende opgeladen accu;
ingeschakelde achterruitverwarming;
geopend bestuurdersportier;
niet omgelegde veiligheidsgordel bestuurder;
ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), zo-
lang nog niet een comfortabele temperatuur in het interieur
is bereikt of als de MAX-DEF-functie is ingeschakeld;
in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) knippert symbool U op het display.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen,
dan moet u het Start&Stop-systeem uitschake-
len, zodat de airconditioning continu kan blijven
werken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 118
WEGWIJS IN UW AUTO
119
1
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET HERSTARTEN VAN
DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart,
zonder ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstan-
digheden:
onvoldoende opgeladen accu;
beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), om
een comfortabele temperatuur te bereiken in het interieur
of door inschakeling van de MAX-DEF-functie.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen auto-
matisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt
ingetrapt.
Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het verschij-
nen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool U op het display.
Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen
mogelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de
bestuurder maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of passagiersportier, dan kan de motor daarna
alleen worden gestart m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een
geluidssignaal en door het knipperen van symbool U op het
display (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 119
120
WEGWIJS IN UW AUTO
“ENERGY SAVING”-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3
minuten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stop-
systeem de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit
geval kan de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draai-
end te houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing
wordt aan de bestuurder getoond door het knipperen van lampje
U op het display van het instrumentenpaneel en, voor bepaalde
uitvoeringen/markten, het verschijnen van een melding op het
display. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er in het
bijzonder op worden gelet dat de elektrische voeding van de
accu wordt losgemaakt.
Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 76 (door bediening van
knop B) worden losgekoppeld van de accuconditiesensor C, die
op de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sensor mag
nooit worden losgekoppeld van de accu, behalve als de accu
wordt vervangen.
fig. 76
L0E0191m
Wendt u voor het vervangen van de accu altijd tot
het Lancia Servicenetwerk. Vervang de accu door
een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 120
WEGWIJS IN UW AUTO
121
1
NOODSTART
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de
minkabel (−) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool A-fig. 77
van de accu van de auto worden verbonden, maar moet de min-
kabel op een massapunt op de motor of de versnellingsbak wor-
den aangesloten.
fig. 77
L0E0190m
fig. 78
L0E0195m
Controleer voordat u de motorkap opent of de mo-
tor is uitgeschakeld en de contactsleutel in stand
STOP staat. Houdt u aan hetgeen beschreven staat op
de sticker op de fronttraverse (fig. 78). Het is raadzaam
de contactsleutel uit te nemen als er in de auto nog in-
zittenden zijn. Als de auto wordt verlaten, moet de con-
tactsleutel altijd worden uitgenomen of in stand STOP
worden gedraaid. Tijdens het tanken moet de motor uit-
gezet zijn en de sleutel in stand STOP staan.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 121
122
WEGWIJS IN UW AUTO
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een
doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten
op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt
het systeem, door het branden van het lampje U op het in-
strumentenpaneel en het verschijnen van een melding op het in-
stelbare multifunctionele display dat de betreffende componenten
defect zijn (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumenten-
paneel”).
Het doel is:
de werking van het systeem controleren;
signaleren wanneer door een storing de emissies boven de
wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten
te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die,
als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk
maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en
de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de
motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeers-
politie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet het Lancia
Servicenetwerk voor een complete controle van het systeem, tests
uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een proefrit maken die
eventueel een langere afstand kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en
het lampje U gaat niet branden of het gaat
branden of knipperen tijdens het rijden (en er
verschijnt ook een melding op het instelbare multi-
functionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot
het Lancia Servicenetwerk. De werking van het lamp-
je U kan met speciale apparatuur door de verkeers-
politie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wet-
geving van het land waarin u rijdt.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
De elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” werkt alleen als
de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Bij dit
systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien
van het stuur aanpassen aan de rijomstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, kan de
volledige werking van de stuurbekrachtiging na 1-2 seconden
worden bereikt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 122
WEGWIJS IN UW AUTO
123
1
IN-/UITSCHAKELEN CITY-FUNCTIE
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop
A-fig.79.
De inschakeling van de functie wordt aangegeven doordat het
lampje CITY op het instrumentenpaneel gaat branden.
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waar-
door makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de
stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
STORINGSMELDINGEN
Bij eventuele storingen in het systeem gaat het lampje
g op het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display. Bij een storing in het systeem
blijft de auto mechanisch bestuurbaar.
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe
factoren het lampje
gop het instrumentenpaneel gaan branden.
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor on-
geveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de motor weer star-
ten. Als het lampje
g blijft branden en de melding op het in-
stelbare multifunctionele display blijft weergegeven, wendt u dan
zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
fig. 79
L0E0057m
Het is streng verboden om demontage-/montage-
werkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzi-
gingen in de stuurinrichting of de stuurkolom
vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveili-
ging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem,
de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht
en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie
niet worden ingeschakeld als de CITY-functie
ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kun-
nen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uit-
geschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van
deze twee functies tegenstrijdig zijn.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 123
124
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij lang-
durige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om
oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voor-
komen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de
auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging
weer normaal werken.
TPMS-SYSTEEM
(Tyre Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem voor de ban-
denspanning TPMS (Tyre Pressure Monitoring System). Dit sys-
teem bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt, in de velg
van elk wiel. Deze sensor stuurt informatie over de spanning van
iedere band naar de regeleenheid.
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET TPMS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus niet
aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervolgens weer wordt
gestart. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid
de betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel als
de auto een korte tijd rijdt.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contact-
sleutel uit het contactslot, waardoor het stuur-
wiel wordt vergrendeld, voordat er onderhouds-
werkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto
met de wielen los van de grond staat. Als dit niet moge-
lijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de
motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de
elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen
voor een plotselinge vermindering van de ban-
denspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Zet in dat geval de auto stil door voorzichtig te remmen
en maak daarbij geen plotselinge stuurbewegingen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 124
WEGWIJS IN UW AUTO
125
1
Het vervangen van de normale banden door win-
terbanden en omgekeerd, vereist ook een aan-
passing van het TPMS, die uitsluitend door het
Lancia Servicenetwerk mag worden uitgevoerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale appa-
ratuur. Raadpleeg het Lancia Servicenetwerk
over de accessoires die geschikt zijn voor het sys-
teem (wielen, wieldeksels enz.). Het gebruik van andere
accessoires kan de normale werking van het systeem
verhinderen.
De bandenspanning kan variëren afhankelijk
van de buitentemperatuur. Het TPMS kan tijde-
lijk een te lage bandenspanning signaleren.
Controleer in dat geval de bandenspanning bij koude
banden en herstel, indien nodig, de juiste spanning.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet bij
het demonteren van een band, ook het rubber van
het ventiel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moeten
bij het monteren/demonteren van de banden
en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen in
acht worden genomen. Om te voorkomen dat de senso-
ren beschadigen of verkeerd gemonteerd worden, mogen
de banden en/of de velgen uitsluitend door gespeciali-
seerd personeel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door het brandende
lampje
n
of het symbool op het instrumentenpaneel en
het verschijnen van een melding op het display. Deze
melding verdwijnt automatisch zodra de storing het
systeem niet meer ontregelt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 125
126
WEGWIJS IN UW AUTO
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Het beschadigde wiel
repareren
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
NEE
NEE
JA
JA
JA
JA
JA
JA
NEE
NEE
NEE
(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboek en die zijn gekozen uit het Lancia Lineaccessori-programma.
(**) Niet kruiselings (de banden moeten aan dezelfde zijde van de auto blijven).
Zie voor het juiste gebruik van het systeem als de velgen/banden vervangen worden, de volgende tabel:
Handeling Aanwezigheid sensor Akoestisch Uitgevoerd door het
storing Lancia
Servicenetwerk
Een wiel vervangen
door het reservewiel
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door andere
met afwijkende afmetingen (*)
Wielen omwisselen
(voor/achter) (**)
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 126
WEGWIJS IN UW AUTO
127
1
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 80 en
attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
IN-/UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit
wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
fig. 80
L0E0059m
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als u de achteruit inschakelt en er een obstakel achter de auto
aanwezig is, klinkt er een akoestisch signaal waarvan de fre-
quentie afhankelijk is van de afstand van het obstakel tot de
achterbumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand
tot het obstakel groter wordt;
blijft constant als de afstand tot het obstakel constant blijft.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij
alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 127
128
WEGWIJS IN UW AUTO
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door het branden van
het lampje
è
op het instrumentenpaneel. Op het multifunctio-
nele display verschijnt ook de bijbehorende melding.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld als u de
aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er
geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de
sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen;
gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren
moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedruk-
reiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels
op of onder het sensorsysteem bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden on-
der bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesig-
naleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf bescha-
digd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede
werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een ver-
mindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid op de
sensor van: ijs, sneeuw, modder, meerdere laklagen.
De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-storing”);
dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoor-
beeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 128
WEGWIJS IN UW AUTO
129
1
De metingen van de sensor kunnen beïnvloed worden/zijn
door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vracht-
wagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid
bevinden.
De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïn-
vloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld
als de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van
schokdempers, wielophanging) of door de banden te verwis-
selen, de auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassin-
gen waardoor de auto verlaagd wordt.
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en
andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en
overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto
parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen)
of dieren in de buurt van de auto bevinden. De parkeer-
sensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder
beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel
gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn
aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage
snelheid worden uitgevoerd.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 129
130
WEGWIJS IN UW AUTO
De bestuurder blijft te allen tijde verantwoorde-
lijk voor parkeermanoeuvres. Bij het inparkeren
dient hij zich er altijd van te vergewissen dat
zich op de vrije parkeerplek geen personen of dieren
bevinden.
De parkeersensoren vormen een hulpmiddel voor
de bestuurder. Deze dient echter zelf altijd goed te
blijven opletten tijdens mogelijk gevaarlijke par-
keermanoeuvres, ook al worden die met lage snelheid
uitgevoerd. Het Magic Parking-systeem regelt op GEEN
ENKELE manier de snelheid van de auto tijdens het
inparkeren: de bestuurder moet door gasgeven en rem-
men zelf de snelheid regelen.
MAGIC PARKING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Magic Parking-systeem attendeert de bestuurder erop wan-
neer parallel aan de rijbaan een parkeerplek wordt gevonden die
groot genoeg is voor de auto; bij het inparkeren neemt het sys-
teem vervolgens de besturing van de auto over.
Ter ondersteuning ontvangt de bestuurder tijdens het inparkeren
informatie van de parkeersensoren (4 achter en 4 voor) die de af-
stand aangeven tot eventuele obstakels voor of achter de auto.
Bij het zoeken van een geschikte parkeerplek zijn de sensoren
voor en achter niet actief: ze worden automatisch geactiveerd
bij het inschakelen van de achteruit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 130
WEGWIJS IN UW AUTO
131
1
SENSOREN
Voor het zoeken van een parkeerplek maakt het systeem gebruik
van sensoren aan de zijkant (zie fig. 81).
Deze sensoren worden automatisch geactiveerd bij een snelheid
lager dan circa 30 km/h. Wanneer de auto vervolgens een plek
passeert die geschikt wordt bevonden om te parkeren, kan de
bestuurder de functie activeren met de daarvoor bestemde knop,
waarna op het instrumentenpaneel de instructies voor het in-
parkeren worden weergegeven. Zolang de bestuurder de functie
niet met de daarvoor bestemde knop heeft geactiveerd, wordt
er geen informatie op het instrumentenpaneel weergegeven.
WERKING
De parkeerhulpfunctie kan alleen worden ingeschakeld als het
instrumentenpaneel is geactiveerd en de snelheid lager is dan circa
30 km/h. De inparkeerprocedure kan worden onderverdeeld in
de volgende fasen:
Inschakeling: door de knop fig. 82 in te drukken wordt
begonnen met het zoeken van een geschikte plek.
Zoeken: met behulp van de sensoren aan de zijkant, zoekt
het systeem continu naar een vrije parkeerplek die groot genoeg
is voor de auto. De bestuurder kan met de richtingaanwijzer-
schakelaar aangeven aan welke kant van de weg hij wil parkeren
(indien het systeem geen informatie van de richtingaanwijzer-
schakelaar krijgt of als de waarschuwingsknipperlichten zijn in-
geschakeld, zoekt het systeem aan de passagierszijde).
BELANGRIJK Het systeem is zodanig geprogrammeerd dat
het ZOEKEN automatisch wordt beëindigd wanneer er na 10
minuten nog geen geschikte parkeerplek is gevonden.
fig. 81
L0E0240m
fig. 82
L0E0241m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 131
132
WEGWIJS IN UW AUTO
Herkenning: als het systeem een vrije parkeerplek herkent
die groot genoeg is voor de auto, attendeert het de bestuurder
hierop en geeft het aanwijzingen over wat de bestuurder moet
doen om het inparkeren te starten.
Inparkeren: de bestuurder krijgt het verzoek de achteruit
in te schakelen, het stuurwiel los te laten en het gaspedaal, rem-
pedaal en koppelingspedaal (bij auto's met een handgescha-
kelde versnellingsbak) of het gaspedaal en rempedaal (bij auto's
met een automatische versnellingsbak) te bedienen. Het systeem
neemt de besturing over om de auto achteruit in te parkeren.
Met het ononderbroken geluidssignaal van de zoemer van de par-
keersensoren achter wordt (indien nodig) aangegeven dat het
achteruitrijden moet worden beëindigd.
BELANGRIJK Het systeem is zodanig geprogrammeerd dat
de fase van het INPARKEREN wordt beëindigd wanneer de
parkeermanoeuvre na 3 minuten nog niet is voltooid.
Beëindiging: Als de parkeerplek groot genoeg is, vindt het
inparkeren in één enkele manoeuvre plaats en hoeft de be-
stuurder verder niets meer te doen om de auto recht te zetten.
Wanneer één of meer keer steken nodig is om de auto recht te
zetten, geeft het systeem de besturing terug aan de bestuurder
die de auto dan verder handmatig moet inparkeren.
BELANGRIJK Wanneer het achteruit inparkeren voltooid is,
wordt het systeem gedeactiveerd en het stuur automatisch in
de rechtuitstand gezet; de bestuurder moet zelf de manoeuvre
handmatig afsluiten.
Het parkeerhulpsysteem maakt gebruik van de
volgende componenten:
parkeersensoren voor en achter;
sensoren aan de zijkant;
stuurinrichting;
wielen en remsysteem;
instrumentenpaneel.
Een defect of storing aan een van deze componenten/
systemen kan tot gevolg hebben dat het Magic Parking-
systeem niet meer naar behoren functioneert.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 132
WEGWIJS IN UW AUTO
133
1
BESCHRIJVING INPARKEERFASEN
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door knop fig. 82 in te druk-
ken. Zodra deze knop wordt ingedrukt wordt de fase van het
zoeken geactiveerd. Als het lampje op de knop brandt, is het sys-
teem ingeschakeld. Het systeem neemt ook als het is uitgescha-
keld parkeerplekken waar, zodat het onmiddellijk na het pas-
seren van een geschikt geachte parkeerplek nog kan worden in-
geschakeld. Als het systeem deze parkeerplek inderdaad heeft
waargenomen, wordt de fase van het zoeken overgeslagen en
geeft het systeem de bestuurder aanwijzingen voor de uit te
voeren manoeuvres.
Een parkeerplek zoeken
Tijdens de fase van het zoeken fig. 83 moet de auto de rijbaan
volgen met een snelheid van ten hoogste circa 30 km/h en een af-
stand tot de geparkeerde auto's van ongeveer 50 tot 130 cm. Een
parkeerplek wordt geschikt bevonden als deze circa 130 cm lan-
ger is dan de lengte van de auto.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten parkeer-
plekken:
parkeerplekken die circa 160 cm langer zijn de auto:
inparkeren is mogelijk in één manoeuvre;
fig. 83
L0E1015g
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 133
134
WEGWIJS IN UW AUTO
parkeerplekken die circa 130 cm langer zijn de auto: voor
inparkeren is een aantal manoeuvres nodig waarbij het systeem
alleen bij de eerste de besturing overneemt (de daaropvolgende
manoeuvres moeten geheel door de bestuurder zelf worden ver-
richt).
Voor de kant van de weg waar naar een parkeerplek moet wor-
den gezocht en moet worden ingeparkeerd, kan de bestuurder:
1)
D
Kiezen voor zoeken en inparkeren aan passagierszijde met:
de richtingaanwijzerschakelaar in de middelste stand;
de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld;
de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de
richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagierszijde;
de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar
passagierszijde.
2)
F
Kiezen voor zoeken en inparkeren aan bestuurderszijde
met:
de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar
bestuurderszijde;
de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de
richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuurderszijde.
Het systeem informeert de bestuurder over de kant waar wordt
gezocht en de uit te voeren manoeuvre door middel van mel-
dingen op het display van het instrumentenpaneel en de sym-
bolen (
F
en
D
) voor de linker- en rechterkant.
Het zoeken vindt echter hoe dan ook aan beide kanten plaats,
zodat onmiddellijk na het passeren van een geschikt geachte par-
keerplek nog met de richtingaanwijzerschakelaar een specifieke
kant kan worden gekozen.
Tijdens de fase van het zoeken mag de snelheid niet hoger zijn
dan circa 30 km/h. Wanneer de snelheid hoger wordt dan circa
25 km/h wordt de bestuurder gewaarschuwd vaart te minderen
en zodra de snelheid hoger wordt dan circa 30 km/h wordt het
systeem uitgeschakeld. In dat geval moet het systeem opnieuw
worden geactiveerd door het indrukken van knop A-fig. 82.
Als de functie “Rijbaanwisseling” (zie de paragraaf “Buiten-
verlichting”) is ingeschakeld, vindt het zoeken van een par-
keerplek altijd aan passagierszijde plaats.
Wanneer tijdens de fase van het zoeken naar een parkeerplek de
parkeersensoren (zie hoofdstuk “Parkeersensoren voor en ach-
ter”) worden ingeschakeld, wordt de Magic Parking-functie van
het systeem uitgeschakeld.
Bij het zoeken naar een parkeerplek en het uit-
voeren van de parkeermanoeuvre dienen te allen
tijde de verkeersregels in acht te worden genomen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 134
WEGWIJS IN UW AUTO
135
1
Herkenning van een parkeerplek fig. 84
Als het systeem een geschikte parkeerplek vindt tussen twee
geparkeerde auto's of eventuele andere objecten met een groot
zijoppervlak (bijvoorbeeld vuilcontainers), geeft het een signaal
dat er een parkeerplek is gevonden en kan de auto worden inge-
parkeerd. Wanneer de auto al in een goede positie staat om met
inparkeren te beginnen, verzoekt het systeem de bestuurder de
achteruit in te schakelen. In andere gevallen wordt de bestuur-
der verzocht nog iets verder te rijden.
Na het verzoek de achteruit in te schakelen moet de bestuurder
de auto stilzetten en de achteruit inschakelen om zo aan te ge-
ven dat hij met inparkeren wil beginnen. Wanneer de bestuur-
der daarentegen in de ingeschakelde versnelling verder rijdt, houdt
het systeem na circa 10 meter geen rekening meer met de ge-
vonden parkeerplek en begint het met zoeken naar een nieuwe
vrije plek.
Manoeuvre
De bestuurder regelt de snelheid van de auto met het gaspedaal,
rempedaal en koppelingspedaal (alleen bij uitvoeringen met hand-
geschakelde versnellingsbak), terwijl het systeem de besturing
overneemt om de auto zo goed mogelijk op de gevonden plek in
te parkeren.
Tijdens het inparkeren kan worden gebruikgemaakt van de in-
formatie van de parkeersensoren (bij het achteruit rijden wordt
aanbevolen door te rijden tot de sensoren achter een ononder-
broken signaal geven). Het blijft daarbij echter altijd belangrijk
de omgeving in de gaten te houden.
Tijdens de manoeuvre kan de auto worden stilgezet en kan de
achteruit, mits de auto blijft stilstaan, voor korte tijd worden uit-
geschakeld (bijvoorbeeld om een voetganger de betreffende par-
keerplek te laten oversteken).
Tijdens de fase van het inparkeren moet de snelheid lager zijn
dan circa 7 km/h, anders wordt de manoeuvre afgebroken.
fig. 84
L0E1016g
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 135
136
WEGWIJS IN UW AUTO
Als de bestuurder tijdens het inparkeren, bedoeld of onbedoeld,
het stuurwiel aanraakt (het vastgrijpt of de beweging ervan ver-
hindert), wordt de manoeuvre afgebroken.
Wanneer oneffenheden op het wegoppervlak of obstakels voor de
wielen de beweging van de auto zodanig beïnvloeden dat de juiste
manoeuvre niet kan worden gemaakt, wordt het inparkeren
mogelijk afgebroken.
Beëindiging van de manoeuvre
Als de parkeerplek groot genoeg is, wordt het inparkeren in één
manoeuvre uitgevoerd. Na het uitschakelen van de achteruit wordt
het stuur in de rechtuitstand gezet, waarna de manoeuvre als vol-
tooid wordt beschouwd en het systeem wordt uitgeschakeld. Als
de parkeerplek niet groot genoeg is en het inparkeren alleen in
meerdere manoeuvres kan worden uitgevoerd, wordt de be-
stuurder door middel van een bijbehorende melding op het dis-
play van het instrumentenpaneel geïnformeerd dat hij het in-
parkeren zelf handmatig dient te voltooien.
Algemene opmerkingen
De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor par-
keermanoeuvres. Controleer als u de auto parkeert of zich geen
personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden.
Het Magic Parking-systeem vormt (evenals de parkeersensoren)
een hulpmiddel voor de bestuurder. Deze dient echter altijd goed
te blijven opletten tijdens mogelijk gevaarlijke parkeermanoeuvres,
ook al worden die met lage snelheid uitgevoerd.
Wanneer de positie van de sensoren door een aanrijding niet
meer correct is, kan dat tot gevolg hebben dat het systeem niet
meer naar behoren functioneert.
Wanneer de sensoren zijn bedekt met vuil, sneeuw, ijs of mod-
der of zijn overgespoten met een nieuwe laklaag, kan dat tot ge-
volg hebben dat het systeem niet meer naar behoren functioneert.
Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren
altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen
droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gerei-
nigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toe-
gevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom
of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
Als u het stuurwiel tijdens een manoeuvre met
de hand wilt blokkeren, kunt u het beste de bui-
tenrand stevig vastgrijpen. Probeer niet de han-
den tussen de spaken te steken of de spaken zelf vast te
pakken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 136
WEGWIJS IN UW AUTO
137
1
De nabijheid van ultrasone geluidsbronnen (bijv. luchtdruk-
remmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) bij de sen-
soren, kan tot gevolg hebben dat ze niet meer naar behoren func-
tioneren.
De sensoren kunnen niet bestaande objecten signaleren
(“echo-storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische sto-
ringen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen, zeer harde wind
en hagel.
De sensoren nemen objecten van bepaalde materialen of met
een specifieke vorm mogelijk niet waar (zeer dunne palen, aan-
hangerdissels, platen, netten, struiken, parkeerobstakels, vuil-
nisbakken, fietsen, scooters enz.). Let altijd goed op en contro-
leer of de auto inderdaad op de door het systeem gevonden par-
keerplek kan worden geparkeerd.
Het gebruik van banden (één of meer) of velgen met andere
afmetingen dan de banden of velgen waarmee de auto bij aan-
schaf was uitgerust, kan tot gevolg hebben dat het systeem niet
meer naar behoren functioneert.
Wanneer de accu losgekoppeld is geweest of sterk is ontladen,
kan het Magic Parking-systeem pas worden gebruikt nadat het
systeem is geïnitialiseerd door een bochtig parcours van enkele
honderden meters te volgen.
Als er een aanhanger aan de auto is gekoppeld (waarvan de
stekker op de juiste manier is aangesloten), wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Bij het zoeken is het mogelijk dat het systeem een ongeschikte
plek (bijv. een inrit, zijstraat of plek bij een kruising) ten onrechte
als geschikt beoordeelt en met inparkeren wil beginnen.
Bij parkeren op een helling functioneert het systeem mogelijk
minder goed en schakelt het zichzelf uit.
Wanneer een gevonden parkeerplek zich tussen twee op de
stoep geparkeerde auto's bevindt, is het mogelijk dat het systeem
de auto ook op de stoep parkeert.
In zeer krappe bochten kunnen sommige manoeuvres
mogelijk niet worden uitgevoerd.
Let tijdens het inparkeren goed op dat de omstandigheden
niet veranderen (bijv. aanwezigheid van personen en/of dieren op
de parkeerplek, voorbijrijdende auto's enz.) en grijp direct in
wanneer dat nodig is.
Let tijdens het inparkeren op auto's die uit de tegenover-
gestelde rijrichting komen. Neem altijd de verkeersregels is acht.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 137
138
WEGWIJS IN UW AUTO
MELDINGEN VAN HET SYSTEEM OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Magic Parking zoekt naar een
geschikte parkeerplek.
Magic Parking zoekt naar een
geschikte parkeerplek.
Magic Parking zoekt naar een
geschikte parkeerplek.
Er is een geschikte parkeerplek ge-
vonden en de positie is goed om met
inparkeren te beginnen. Breng de
auto tot stilstand en schakel de ach-
teruit in.
Achteruit
uitschakelen
Na het indrukken van de knop voor het in-
schakelen van het Magic Parking-systeem,
wordt aangegeven dat de achteruit moet
worden uitgeschakeld om het systeem te
kunnen inschakelen.
Stuurwiel
niet aanraken!
Het inparkeren gaat beginnen, de be-
stuurder wordt verzocht het stuurwiel los
te laten.
Stuurwiel
niet aanraken!
Manoeuvre
uitvoeren
De manoeuvre is begonnen, de bestuur-
der kan door gas te geven en de koppeling
te laten opkomen (bij auto's met een hand-
geschakelde versnellingsbak) de auto in-
parkeren; het Magic Parking-systeem
neemt de besturing over.
Snelheid
te hoog
De snelheid van de auto dreigt de maxi-
maal door het systeem toegestane snelheid
te overschrijden (de melding wordt in de
fase van het zoeken weergegeven bij circa
25 km/h). Als de bestuurder de snelheid
verder verhoogt, wordt het systeem auto-
matisch uitgeschakeld.
BELANGRIJK Bij sommige meldingen die op het instrumentenpaneel worden weergegeven, klinkt ook een akoestisch
waarschuwingssignaal.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 138
WEGWIJS IN UW AUTO
139
1
Magic Parking
niet beschikbaar
Er is een probleem met het Magic Parking-
systeem waargenomen. Wendt u tot het
servicenetwerk.
Probeer het
later nog eens
Het Magic Parking-systeem heeft een pro-
bleem waargenomen aan een van de com-
ponenten die voor de werking ervan es-
sentieel zijn. Als het probleem zich voor
blijft doen, dient u zich tot het service-
netwerk te wenden.
Stuurwiel
aangeraakt
De bestuurder heeft bedoeld of onbedoeld
het stuurwiel aangeraakt. Het systeem
schakelt zichzelf uit en de bestuurder
dient de manoeuvre zelf te voltooien.
Magic Parking
OFF
Het Magic Parking-systeem wordt om de
volgende redenen uitgeschakeld: ma-
noeuvre gereed, snelheid te hoog, aanwe-
zigheid aanhanger, maximale duur zoek-
fase overschreden, maximale duur inpar-
keerfase overschreden, gebruik parkeer-
sensoren in zoekfase, afwijkende koers
auto wegens obstakels voor de wielen.
Handmatig
beëindigen
De inparkeerfase geregeld door Magic
Parking is beëindigd, maar het inpar-
keren is nog niet gereed en moet door
de bestuurder worden voltooid.
Stuurwiel tijdens inparkeren aange-
raakt.
Tijdens het inparkeren is de achteruit
uitgeschakeld en is de auto verplaatst.
Door obstakels voor de wielen wijkt de
koers van de auto af van de koers die
nodig is om de auto goed te parkeren.
Aanhanger
aanwezig
Er is een poging gedaan Magic Parking in
te schakelen, maar achter de auto is een
aanhanger aanwezig (de aanhangerstek-
ker is op de juiste manier aangesloten).
Magic Parking
uitgeschakeld
Magic Parking is uitgeschakeld door het
inschakelen van de parkeersensoren tijdens
de zoekfase en bij een snelheid van minder
dan 15 km/h.
BELANGRIJK Bij sommige meldingen die op het instrumentenpaneel worden weergegeven, klinkt ook een akoestisch
waarschuwingssignaal.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 139
140
WEGWIJS IN UW AUTO
PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER
(in combinatie met Magic Parking)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De parkeersensoren verschaffen de bestuurder informatie over
de afstand tot obstakels achter en voor de auto (uitvoeringen met
4 sensoren achter en 4 sensoren voor); deze sensoren zijn altijd
vereist voor de werking van het Magic Parking-systeem. Dit par-
keerhulpsysteem signaleert obstakels die zich buiten het ge-
zichtsveld van de bestuurder bevinden.
De informatie over de aanwezigheid van en de afstand tot een
obstakel wordt aan de bestuurder doorgegeven door middel van
een akoestisch signaal, waarvan de frequentie afhankelijk is van
de afstand tot het obstakel (als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe).
SENSOREN
Het systeem maakt voor het bepalen van de afstand tot obstakels
gebruik van 4 sensoren (indien aanwezig) in de voorbumper fig.
85 en 4 sensoren in de achterbumper fig. 86.
fig. 85
L0E0059m
fig. 86
L0E0250m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 140
WEGWIJS IN UW AUTO
141
1
Uitvoering met 8 sensoren
Bij de uitvoering met 4 sensoren achter en 4 sensoren voor wordt
het systeem geactiveerd door het inschakelen van de achteruit
of door op de knop fig. 87 te drukken. Als Magic Parking wordt
ingeschakeld, worden de sensoren achter en voor niet automa-
tisch ingeschakeld in de fase van het zoeken naar een parkeer-
plek: in dat geval kunnen ze worden ingeschakeld door te druk-
ken op de daarvoor bestemde knop fig. 87 of door het inscha-
kelen van de achteruit bij een snelheid van minder dan circa
15 km/h.
Als u de achteruit uitschakelt, blijven de sensoren voor en ach-
ter actief mits de snelheid lager blijft dan 15 km/h, om de par-
keermanoeuvre volledig te kunnen uitvoeren.
Het systeem kan ook worden ingeschakeld door op de knop fig.
87 op het middelste schakelaarpaneel te drukken: als het sys-
teem is ingeschakeld, brandt er een lampje op de knop.
De sensoren worden uitgeschakeld als nogmaals op de knop
fig. 87 wordt gedrukt of als de snelheid toeneemt tot meer dan
15 km/h: als het systeem is uitgeschakeld, is het lampje op de
knop gedoofd.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het systeem met de akoes-
tische signalering m.b.v. de zoemers voor of achter die een on-
derbroken signaal geven zodra een obstakel wordt waargenomen.
De onderbreking tussen de signalen wordt korter naarmate het
obstakel dichterbij komt.
Het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obsta-
kel minder is dan 30 cm. Afhankelijk van de plaats van het ob-
stakel (voor of achter) worden de geluidssignalen afgegeven door
de betreffende zoemer (voor of achter). Het obstakel dat zich
het dichtst bij de auto bevindt, wordt in ieder geval gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot het ob-
stakel groter wordt. De weergave van de tonen blijft gelijk als
de door de middelste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als
deze situatie optreedt bij de zij-sensoren, dan wordt het signaal
na 3 seconden onderbroken (om te voorkomen dat het geluid
weergegeven blijft worden als langs een muur wordt gereden).
fig. 87
L0E0249m
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en
andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt
altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de
auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder
kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De
parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tij-
dens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd
volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres
met lage snelheid worden uitgevoerd.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 141
142
WEGWIJS IN UW AUTO
AKOESTISCH SIGNAAL
De bestuurder wordt geïnformeerd over de aanwezigheid van en
de afstand tot obstakels door middel van geluidssignalen die wor-
den gegeven door 2 zoemers in het interieur:
een zoemer voorin die waarschuwt voor de aanwezigheid van
obstakels voor de auto en een zoemer achterin die waarschuwt
voor de aanwezigheid van obstakels achter de auto. Hierdoor
krijgt de bestuurder ruimtelijke informatie waar de obstakels
zich ongeveer bevinden (voor/achter).
Als de achteruit wordt ingeschakeld, wordt het systeem auto-
matisch ingeschakeld.
Het geluidssignaal:
neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt;
blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, ter-
wijl, als deze situatie zich voordoet bij de zij-sensoren, het signaal
na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te
voorkomen als u langs een muur rijdt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er
geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zit-
ten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen;
gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren
moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar
gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij
de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
Wendt u voor het overspuiten van de bumpers of
het bijwerken van de lak in de buurt van de sen-
soren uitsluitend tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het bijwerken van de lak niet op de juiste manier
wordt uitgevoerd, kan de werking van de parkeersensoren
in gevaar worden gebracht.
MEETBEREIK VAN DE SENSOREN
Met de sensoren kan het gebied voor (uitvoeringen met 8
sensoren) en achter de auto worden gecontroleerd.
Door hun positie wordt het midden en de zijkant aan de voor-
en achterzijde van de auto gecontroleerd.
Obstakels in het midden worden waargenomen vanaf een afstand
van minder dan 0,9 meter (voor) en 1,30 meter (achter).
Obstakels aan de zijkant worden waargenomen vanaf een
afstand van minder dan 0,6 meter.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 142
WEGWIJS IN UW AUTO
143
1
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren
worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhanger-
stekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt
houden als er geen aanhanger wordt getrokken, kan de trekhaak
door de sensoren in het midden als obstakel worden waargeno-
men. Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk om het
systeem te laten aanpassen.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door het branden van
het symbool
S
(bij aanwezigheid van het Magic Parking-sys-
teem) of het symbool t (uitvoeringen zonder Magic Parking-
systeem) op het display. Bovendien verschijnt er een bijbeho-
rende melding of gaat het lampje
è
op het instrumenten-
paneel branden.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van de auto
bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het
systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een min-
der goede werking van het parkeerhulpsysteem kan worden ver-
oorzaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw,
modder of meerdere laklagen.
de sensoren signaleren een niet-bestaand object (“echo-
storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen,
bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel.
De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door
ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïn-
vloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld als
de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van schok-
dempers, wielophanging) of door de banden te verwisselen, de
auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassingen waar-
door de auto verlaagd wordt.
Obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet ge-
signaleerd worden, omdat het systeem obstakels signaleert die
de auto aan de onderzijde kunnen raken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 143
144
WEGWIJS IN UW AUTO
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die
constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, anti-diefstal-
satellietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische instal-
latie zwaar belasten, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Het Lancia Servicenetwerk kan u de meest geschikte installaties
aanraden uit het Lancia Lineaccessori-programma en contro-
leren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het
extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de
auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moeten
voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Group Automobiles S.p.A. autoriseert de montage van zend-
ontvangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerkzaam-
heden op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf worden
uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant in acht
moeten worden genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen de kenmerken
van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs worden
ingenomen door de bevoegde instanties en eventueel de garantie
komen te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door de
bovengenoemde modificatie of op defecten die direct of in-
direct daarvan het gevolg zijn. Fiat Group Automobiles S.p.A. is
op geen enkele wijze aansprakelijk voor schade die het gevolg
is van de installatie van accessoires die niet door Fiat Group
Automobiles S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet con-
form de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 144
WEGWIJS IN UW AUTO
145
1
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke)
mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne
aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto
(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de
gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de
elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt
de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt
u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door
de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten
minste 95 RON.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stof-
fen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en
ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de
katalysator onherstelbaar beschadigen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 145
146
WEGWIJS IN UW AUTO
DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de diesel-
brandstof verminderen door de vorming van paraffine, waar-
door het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het sei-
zoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor
de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige/koude ge-
bieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet
toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de
dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel
TUTELA DIESEL ART in de verhouding die in de gebruiks-
aanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel
in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in bergachtige/
koude gebieden, is het raadzaam dieselbrandstof te tanken die
ter plaatse beschikbaar is.
In dat geval is het bovendien raadzaam een hoeveelheid brand-
stof in de tank te houden die groter is dan 50% van de nuttige
inhoud.
Tank bij auto's met dieselmotor uitsluitend diesel-
brandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan
de Europese specificatie EN590. Het gebruik van
andere producten of mengsels kan de motor onherstel-
baar beschadigen en het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type
brandstof tanken, dan mag de motor niet worden
gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook
als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de
brandstoftank, ook alle brandstof uit het gehele brand-
stofcircuit worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u twee
keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer afslaat.
Vul niet nog een keer bij om storingen in het brandstofsysteem
te voorkomen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 146
WEGWIJS IN UW AUTO
147
1
TANKDOP fig. 88
Druk om te tanken op het klepje A om het te ontgrendelen en de
tankdop te bereiken. Als de centrale portiervergrendeling is inge-
schakeld, is het tankklepje vergrendeld.
Draai de dop B los. De tankdop is voorzien van een koord C dat
aan het tankklepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank
iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien
van de tankdop een sissend geluid hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje,
zoals in de figuur is afgebeeld.
TANKKLEPJE IN GEVAL VAN NOOD OPENEN
In geval van nood kan het klepje worden geopend door aan het
koordje A-fig. 89 te trekken. Het koordje is bereikbaar nadat de
bekleding is verwijderd.
fig. 88
L0E0060m
fig. 89
L0E0184m
A
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur
of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw
hoofd ook niet dicht bij de vulopening om te
voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 147
148
WEGWIJS IN UW AUTO
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
driewegkatalysator (katalysator);
Lambdasondes;
benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met
een of meer losgekoppelde bougies draaien
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
oxidatiekatalysator;
uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.);
roetfilter (DPF) (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
DPF-ROETFILTER
(DIESEL PARTICULATE FILTER)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch
filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het uitlaatgas van
dieselmotoren opvangt. Het roetfilter vangt bijna de totale hoe-
veelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt aan de huidige/
toekomstige wettelijke normen. Tijdens het normale gebruik van
de auto registreert de inspuitregeleenheid een aantal gegevens
met betrekking tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, be-
reikte temperatuur enz.) en berekent de hoeveelheid verzameld
roet in het filter.
Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het periodiek
worden geregenereerd (schoongemaakt) door de roetdeeltjes te
verbranden. De regeneratieprocedure wordt geregeld door de
regeleenheid van de motor op basis van de hoeveelheid opge-
vangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto.
Tijdens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen:
een beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektro-
ventilateur, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en
een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen
en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag
van de auto. Als de bijbehorende melding verschijnt, zie dan
de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel” in dit hoofd-
stuk.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt
de katalysator hoge temperaturen. Parkeer
daarom niet boven brandbare materialen (gras,
droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 148
2
VEILIGHEID
149
Veiligheidsgordels .................................................................. 150
S.B.R.-systeem ...................................................................... 151
Gordelspanners ...................................................................... 152
Kinderen veilig vervoeren....................................................... 155
Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ........................ 160
Frontairbags .......................................................................... 163
Zij-airbags (Side bags –Window bags) .................................. 166
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:41 Pagina 149
150
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan
de gordel om.
Maak de gordels vast door de gesp A in de sluiting B te drukken,
totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de
gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje
teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C druk-
ken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voor-
komen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de
lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van
de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blok-
keren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook
bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met
rolautomaat.
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel
dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen
zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook
gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
fig. 1
L0E0061m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 150
VEILIGHEID
151
2
De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is
aangegeven in het afgebeelde schema in fig. 2.
BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels op de juiste wijze
terug als de achterbank weer in de normale gebruiksstand wordt
gezet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn.
BELANGRIJK Als door een beweging van de achterbank de vei-
ligheidsgordel van de middelste zitplaats achter tijdelijk blok-
keert, dan kunt u de normale situatie herstellen door de ach-
terbank naar de achterkant van de auto te verschuiven.
fig. 2
L0E0062m
S.B.R-SYSTEEM
De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder),
dat de bestuurder en de passagier voor op de volgende wijze
waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omgelegd.
de eerste 6 seconden gaat lampje
<
continu branden en
klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal;
de daaropvolgende 96 seconden knippert het lampje
<
en
klinkt er een onderbroken akoestisch signaal.
Voor permanente uitschakeling dient u zich tot het Lancia
Servicenetwerk te wenden.
Het SBR-systeem kan ook via het setup-menu van het display
weer worden geactiveerd.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 151
152
VEILIGHEID
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels
van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij
een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze
wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden
en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van
de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking
is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij
wordt begeleid.
Deze auto is bovendien uitgerust met een tweede gordelspanner
(ter hoogte van de dorpel). Een ingekorte metalen kabel geeft
aan dat het systeem in werking is getreden.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordel-
spanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij
goed aansluit op borst en bekken.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook
ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering.
Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatig-
heid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuur-
lijke omstandigheden (bijv. overstromingen en vloedgolven) met
water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner wor-
den vervangen.
De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de
gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot
het Lancia Servicenetwerk wenden om ze te
laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat
vermeld op een plaatje dat zich op de portierstijl
bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het
systeem door het Lancia Servicenetwerk vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillin-
gen of verhitting (maximaal 100 °C gedurende
ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordel-
spanners beschadigen of activeren: bij die omstandig-
heden horen niet trillingen die voortgebracht worden
door een slecht wegdek of door contacten met kleine
obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd tot het
Lancia Servicenetwerk.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprol-
automaten van de gordels voorzien van trekkrachtbegrenzers die
tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en
schouders beperken.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 152
VEILIGHEID
153
2
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK
VAN VEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voor-
schriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veilig-
heidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de
veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
Ook zwangere vrouwen moeten een gordel dragen: ook voor hen
(zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op
letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de
gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik langs loopt (zoals is aangegeven in fig.
3).
fig. 3
L0E0063m
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning
rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten
en de gordel goed laten aansluiten op borst en
bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als
achter in de auto! Rijden zonder omgelegde veiligheids-
gordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke
afloop bij een ongeval.
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheids-
gordels of gordelspanners te demonteren of open te
maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en
gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwa-
lificeerd personeel. Wendt u altijd tot het Lancia
Servicenetwerk.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 153
154
VEILIGHEID
BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het
diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder
schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte
moet over het bekken (zoals is aangegeven in fig. 3) en niet
over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers,
klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het
lichaam verhinderen.
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van
een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij
een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moe-
ten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen
de gordel en het lichaam van een inzittende.
Als de gordel aan een zware belasting wordt
blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval),
dan moet de gordel samen met de verankeringen,
bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde gordel-
spanners worden vervangen. Ook als de schade niet
zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS
IN OPTIMALE STAAT HOUDT
Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten de
volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd:
zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; con-
troleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt;
vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogen-
schijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gor-
delspanners in werking zijn geweest;
u kunt de gordels met de hand wassen met water en een
neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen.
Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen.
Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het
weefsel van de gordel kunnen aantasten;
voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking
van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat
zijn geweest;
vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 154
VEILIGHEID
155
2
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzit-
tenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde
veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU
in alle lidstaten van de Europese Unie.
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van
het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, ter-
wijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld.
Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd
worden dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming
van kleine kinderen zijn verwerkt in de Europese ECE/R44-
voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn on-
derverdeeld in vijf groepen:
Groep 0 gewicht tot 10 kg
Groep 0+ gewicht tot 13 kg
Groep 1 gewicht: 9–18 kg
Groep 2 gewicht: 15–25 kg
Groep 3 gewicht: 22–36 kg
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel
voor als de frontairbag aan passagierszijde is
ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in
werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel
en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kin-
deren altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren,
omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescher-
ming bieden. Kinderzitjes mogen beslist nooit op de
voorstoel gemonteerd worden bij auto's die zijn uitge-
rust met een airbag aan passagierszijde. Als bij een
ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onge-
acht de zwaarte van het ongeluk. Als er geen andere
mogelijkheid is, kunnen kinderen op de voorstoel aan
passagierszijde worden vervoerd bij auto's die zijn uit-
gerust met een uitschakelbare frontairbag aan passa-
gierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van
zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren
of het waarschuwingslampje op het instrumenten-
paneel brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde”
in de paragraaf “Frontairbags”). Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel
in aanraking komt met het dashboard.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 155
156
VEILIGHEID
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en
van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat
absoluut niet mag worden verwijderd.
Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met be-
trekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwas-
senen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleg-
gen. In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes
opgenomen voor elke gewichtsgroep.
Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Lancia-
modellen.
GROEP 0 en 0+
Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes worden vervoerd die
achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt
gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
Het babyzitje moet op zijn plaats worden gehouden door de
veiligheidsgordel van de auto, zoals is aangegeven in fig. 4, en
het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel
van het wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten met het
gezicht naar voren worden vervoerd.
fig. 4
L0E0272m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 156
VEILIGHEID
157
2
GROEP 2
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door
de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd fig. 4.
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het
diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de
nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken
en niet over de buik van het kind liggen.
GROEP 3
Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er
verhogingen die het correcte gebruik van de veiligheidsgordel
mogelijk maken.
In fig. 4 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van
het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m
kunnen, net zoals volwassenen, de veiligheidsgordels omleggen.
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinde-
ren aangegeven. U dient zich hieraan te houden.
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de zitplaat-
sen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste be-
scherming bieden.
2) Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt ge-
steld, moet altijd gecontroleerd worden of het lampje op
het instrumentenpaneel continu brandt.
3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de
instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te
leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboek
in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de
gordelband te trekken.
5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts een kind:
vervoer nooit twee kinderen in een systeem.
6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind
loopt.
7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende hou-
ding aanneemt of de gordels losmaakt.
8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren
kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast
te houden.
9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar wor-
den vervangen.
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van
de bevestiging. Houdt u voor de montage van het
kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is
verplicht deze instructies bij te leveren. Er zijn ook kin-
derzitjes met Isofix-beugels die stevig aan de stoel kun-
nen worden bevestigd, zonder gebruik te maken van de
veiligheidsgordels van de auto.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 157
158
VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE UNIVERSELE KINDERZITJES
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in
de auto. Zie de volgende tabel:
Legenda:
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
X = op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
(*) De rugleuning van achterbank moet in verticale stand staan.
Passagier Passagier Passagier
Groep Gewicht voor achter aan de zijkant achter in het midden
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U (*) X
Groep 1 9
18 kg U U (*) X
Groep 2 15
25 kg U U (*) X
Groep 3 22
36 kg U U (*) X
Behalve uitvoeringen met vaste achterbank
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 158
VEILIGHEID
159
2
Alleen bij uitvoeringen met vaste achterbank
Legenda:
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
X = op de zitplaats achter aan de zijkant (bestuurderszijde) kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
Passagier achter Passagier achter
Passagier aan de zijkant Passagier aan de zijkant
Groep Gewicht voor (passagierszijde) achter in het midden (bestuurderszijde)
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U U X
Groep 1 9
18 kg U U U X
Groep 2 15
25 kg U U U X
Groep 3 22
36 kg U U U X
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 159
160
VEILIGHEID
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
ISOFIX-KINDERZITJE
De auto is voorbereid op de montage van “Isofix Universeel”-
kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor
het vervoeren van kinderen.
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kin-
derzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 5 is een voorbeeld ge-
geven van het kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinderzitje is
er voor de gewichtsgroep: 1. Voor de andere groepen is er een
specifiek Isofix-kinderzitje dat alleen kan worden gebruikt als
het speciaal voor deze auto ontworpen, getest en goedgekeurd
is (zie de lijst met auto's die bij het kinderzitje geleverd wordt).
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kin-
derzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalen beugels
A-fig. 6 worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rug-
leuning en zitting van de achterbank. Verwijder daarna de
hoedenplank en bevestig de bovenste riem (bij het kinderzitje
geleverd) aan het oog B-fig. 6 (na de ritssluiting van de be-
kleding te hebben geopend) op de rugleuning van de achterbank.
Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes gebruikt
kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens de ECE R44/03-
richtlijn “Isofix Universeel”.
In het Lancia Lineaccessori-programma zijn een Isofix Univer-
seel “Duo Plus”- en een “G 0/1”-kinderzitje beschikbaar.
Zie voor meer informatie over de montage en/of het gebruik van
het kinderzitje, het “Instructieboek” dat bij het kinderzitje wordt
geleverd.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 160
VEILIGHEID
161
2
fig. 5
L0E0065m
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd
als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de
plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
fig. 6
L0E0066m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 161
162
VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE ISOFIX-KINDERZITJES
In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage van de
Isofix-kinderzitjes op de zitplaatsen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven), die in de rijrichting
bevestigd moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.
IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto.
X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of deze maatklasse.
Gewichtsgroep Richting Maat- Plaats Isofix
kinderzitje klasse Isofix zijkant achter
Draagwieg Aan de zijkant F-G IL
Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E IL
Tegen de rijrichting in E IL
Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in D IL
Tegen de rijrichting in C IL
Tegen de rijrichting in D IL
Tegen de rijrichting in C IL
Groep 1 van 9 tot 18 kg In de rijrichting B IUF
In de rijrichting B1 IUF
In de rijrichting A IUF
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 162
VEILIGHEID
163
2
FRONTAIRBAGS
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde voor, een knie-airbag aan bestuurderszijde (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en zij-airbags voor (sidebags – headbags).
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuur-
der) beschermen de inzittenden voor bij middelzware en zware
frontale botsingen, door het opblazen van een luchtkussen tus-
sen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten bot-
singen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz.), betekent
dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien
nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van
de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel be-
perkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuur-
der) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het
dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en
in de meeste landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel
heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet
volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door
de airbag beschermd.
De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden ge-
activeerd:
bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan
het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als
het voorspatbord tegen de vangrail komt);
als de auto onder andere auto's of veiligheidsvoorzieningen
schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op
de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geac-
tiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed func-
tioneert.
Plaats geen stickers of andere objecten op het
stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de
airbag aan passagierszijde of op de zijkant van
de hemelbekleding en de stoelen. Plaats geen voorwer-
pen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een
mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de
airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 163
164
VEILIGHEID
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde en de knie-
airbag aan bestuurderszijde zijn ontworpen voor een optimale
bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veilig-
heidsgordels.
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel
van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder, tussen de
onderste bescherming van de stuurkolom en de knieën van de
bestuurder en tussen het dashboard en de voorpassagier.
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de vei-
ligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd.
Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd worden gedragen;
ook omdat ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen dat
de inzittende in de juiste stand wordt gehouden.
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor
bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume
dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor be-
stemde ruimte in het dashboard geplaatst.
fig. 7
L0E0067m
fig. 8
L0E0068m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 164
VEILIGHEID
165
2
KNIE-AIRBAG BESTUURDERSZIJDE fig. 9
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor be-
stemde ruimte onder de onderste kap van de stuurkolom is ge-
plaatst, ter hoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra
bescherming van de bestuurder bij een frontale aanrijding.
FRONTAIRBAG EN SIDEBAG AAN PASSAGIERSZIJDE
HANDMATIG UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel
voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de sidebag aan pas-
sagierszijde worden uitgeschakeld.
Het waarschuwingslampje
op het dashboard blijft continu
branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (sidebag) aan pas-
sagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het handmatig uitschakelen van
de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten) aan passagierszijde, de paragrafen “Multi-
functioneel display” en “Instelbaar multifunctioneel display”
in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel
voor als de airbag aan passagierszijde is inge-
schakeld. Als bij een ongeval de airbag wordt
geactiveerd, kan het kind hierdoor dodelijke ver-
wondingen oplopen. Als er geen andere mogelijkheid is,
moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uit-
geschakeld worden als het kinderzitje op de passagiers-
stoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de passa-
giersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aan-
raking komt met het dashboard. Ook als het niet wette-
lijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale
bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddel-
lijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer
vervoerd worden.
fig. 9
L0E0069m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 165
166
VEILIGHEID
ZIJ-AIRBAGS
(Side bags – Window bags)
SIDEBAG fig. 10
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt zich
in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft tot doel het
bovenlichaam en het bekken van de inzittenden te beschermen
bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.
WINDOW BAG fig. 11
De headbags bestaan uit twee “gordijn”-systemen, die zich aan
de zijkanten in de hemelbekleding bevinden en die zijn afgedekt
met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het
hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse
botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door
het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel
zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opge-
blazen.
fig. 10
L0E0070m
fig. 11
L0E0071m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 166
VEILIGHEID
167
2
BELANGRIJK De frontairbags en/of zij-airbags kunnen worden
geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de car-
rosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of
stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht
komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, komt er een
kleine hoeveelheid poederachtige rook vrij. Deze poederachige
rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het
oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de
auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid
en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen,
moet u zich met neutrale zeep en water wassen. De geldig-
heidsduur van de pyrotechnische lading en die van het spiraal-
mechanisme zijn vermeld op het betreffende plaatje op het
bestuurdersportier. Laat voor het verstrijken van deze termijn
het systeem door het Lancia Servicenetwerk vervangen.
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de
frontairbags en de zij-airbags wordt door de elektronische regel-
eenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van
deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een
storing in het systeem.
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebo-
gen tegen het portier, de ruiten of in het gebied
van de headbag om verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen. Steek nooit het hoofd, de armen
of de ellebogen uit het raam.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere airbags
zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met het Lancia
Servicenetwerk om de geactiveerde airbags te laten vervangen
en de werking van het systeem te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van
de airbag moeten door het Lancia Servicenetwerk worden uit-
gevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto,
moet u contact opnemen met het Lancia Servicenetwerk om
het systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet bij
verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld
worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het
instructieboek ontvangen.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 167
168
VEILIGHEID
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de
borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de
mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in wer-
king treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Rijd altijd met beide handen op de stuurwiel-
rand, zodat bij het in werking treden van de air-
bag, het systeem niet wordt gehinderd door
obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd
niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed recht-
op zitten en steun tegen de rugleuning.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij
beschadiging of als de auto bij een overstroming
onder water is geweest, het airbagsysteem door
het Lancia Servicenetwerk controleren.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het
lampje
¬ gaat niet branden of blijft branden tij-
dens het rijden, dan is er mogelijk een storing in
de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval
of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste
wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u
contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om
het systeem direct te laten controleren.
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen
of kleden bij aanwezigheid van sidebags.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 168
VEILIGHEID
169
2
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook bij uitgezette motor de airbags geacti-
veerd kunnen worden als de auto wordt aange-
reden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de
auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiers-
stoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel ech-
ter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen
enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners)
geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt,
betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,
gaat het lampje
enige seconden branden en
vervolgens enige seconden knipperen, om aan te
geven dat de airbag aan passagierszijde bij een ongeval
wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
De stoelen mogen niet met water worden afgeno-
men of met stoom worden gereinigd (met de hand
of in een automatisch wasapparaat).
De frontairbag treedt in werking als de botsing
zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de
gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrij-
dingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen,
treden alleen de gordelspanners in werking.
Haak geen harde voorwerpen aan de kleding-
haakjes en aan de steunhandgrepen.
De airbag is geen vervanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de
frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen
en als de auto over de kop slaat, worden in deze geval-
len de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen wor-
den.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 169
170
VEILIGHEID
bewust onbedrukt gehouden pagina
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 170
3
STARTEN EN RIJDEN
171
Motor starten .........................................................................................172
Handrem ...............................................................................................175
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ..................................176
Brandstofbesparing ................................................................................177
Trekken van aanhangers ........................................................................179
Winterbanden ........................................................................................180
Sneeuwkettingen ....................................................................................181
Auto langere tijd stallen .........................................................................181
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 171
172
STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij
startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-systeem” in hoofd-
stuk “1”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto
langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid pro-
duceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de
motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het
distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt
aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
Het is raadzaam om gedurende de eerste
gebruiksperiode geen maximale prestaties van
uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, lang-
durig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan
als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de
accu ontlaadt.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten
ruimten te laten draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert kooldioxide, koolmo-
noxide en andere giftige gassen.
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuur-
bekrachtiging niet werken zolang de motor niet
is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los
zodra de motor is aangeslagen.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 172
STARTEN EN RIJDEN
173
3
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met
de contactsleutel in stand MAR het lampje
Y
op het instru-
mentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer
in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel in stand MAR; op het instrumenten-
paneel gaan de controlelampjes
m
en
Y
branden;
wacht tot de lampjes
Y
en
m
gedoofd zijn. Hoe warmer
de motor, hoe sneller de lampjes doven;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lampje
m
gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies
weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet wor-
den ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de
contactsleutel in stand MAR het lampje
Y
blijft branden, ra-
den wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens
weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, pro-
beer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog
niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het lampje
m
gedurende 60 seconden gaat
knipperen na het starten of tijdens een langdurige
startpoging, dan duidt dat op een storing in het
voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto
op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel
mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 173
174
STARTEN EN RIJDEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te
duwen, te slepen of van een helling af te laten
rijden. Op die wijze kan er onverbrande brand-
stof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen
draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij
raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter begint te bewegen.
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand
STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even
“op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit,
maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de tem-
peratuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 174
STARTEN EN RIJDEN
175
3
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trek-
ken zodat de auto blokkeert.
De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem
enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het
geval is, laat dan het Lancia Servicenetwerk de
handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand
MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje
x branden.
Handrem uitschakelen:
trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop
A-fig. 1;
houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het
lampje
x op het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet
bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden inge-
trapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt,
de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen
iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan
met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor
de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het con-
tactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutel al-
tijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutel
mee.
fig. 1
L0E0072m
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 175
176
STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelings-
pedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de
gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat, afhankelijk
van de uitvoering, op een plaatje onder de pook of op de knop
van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6
e
versnelling moet de pook naar
rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e
versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schake-
len van de 6
e
naar de 5
e
versnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto
worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een
geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden voor-
dat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat
de tandwielen beschadigen.
fig. 2
L0E0073m
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de
schuifring A onder de knop omhoog worden getrokken en de
pook naar links en vervolgens naar voren worden verplaatst.
Bij de uitvoering 1.6 Multijet: om de achteruit R vanuit de vrij-
stand in te schakelen, moet de schuifring A onder de knop om-
hoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens
naar achteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaal uitsluitend voor
het overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet nooit - zelfs
niet licht - op het koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen voor
bepaalde markten kan de regelelektronica van het koppelings-
pedaal een foutief gebruik door de bestuurder beschouwen als
een storing.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom
mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan
verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dub-
belgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan
worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pook-
knop rusten omdat door de uitgeoefende druk,
ook als deze licht is, de interne onderdelen van
de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 176
STARTEN EN RIJDEN
177
3
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofver-
bruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen, zowel CO
2
als andere schadelijke stoffen (stikstof-
oxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zo-
veel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles
en afstellingen die in het “Geprogrammeerd Onderhouds-
schema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de span-
ning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van
de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben
grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox
enz. van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze verminderen
de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig hebt.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel
stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het
brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik
wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de func-
ties van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoi-
res kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 177
178
STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met sta-
tionair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, ter-
wijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen
te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voor-
dat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het over-
schakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste ver-
snelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle
acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het
verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt
de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snel-
heid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet
de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het
brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer),
maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwe-
gend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich
veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aan-
zienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het
raadzaam de motor uit te zetten.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 178
STARTEN EN RIJDEN
179
3
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto
uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een
adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak
moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met
een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door
het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook
de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voor-
komen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet
worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er
zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet
u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft
op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclu-
sief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto's met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsys-
teem van de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhankelijk van het
hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 179
180
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maxi-
mum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de au-
to (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de
auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschu-
wingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig
de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen
en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag niet
sneller worden gereden dan 160 km/h; echter de
lokaal geldende wettelijke snelheidsbeperkingen
moeten altijd worden gerespecteerd.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de stan-
daard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band het meest
geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het type
winterbanden exact aan de gegevens die staan vermeld in de pa-
ragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De specifieke eigenschap-
pen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte
minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de pres-
taties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange af-
standen op de snelweg worden gereden, minder dan die van de
standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winter-
banden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 180
STARTEN EN RIJDEN
181
3
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen
gebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd,
om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voor-
schriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd
worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuwketting
worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het
noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op
de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop
u sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto langer dan een maand
niet wordt gebruikt:
zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde
ruimte;
schakel een versnelling in;
zorg ervoor dat de handrem niet is aangetrokken;
maak de minklem los van de accupool (zie voor de uitvoe-
ringen met Start&Stop-systeem de informatie in de para-
graaf “Start&Stop-systeem” in het hoofdstuk “1”);
maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daar-
voor geschikte middelen;
smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruit-
wisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
zet de ruiten een klein stukje open;
dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voor-
geschreven spanning en controleer deze regelmatig;
tap het koelsysteem van de motor niet af.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 181
182
STARTEN EN RIJDEN
bewust onbedrukt gehouden pagina
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 182
4
NOODGEVALLEN
183
Motor starten .................................................................................... 184
Fix&Go Automatic snelle bandenreparatieset ................................... 186
Wiel verwisselen ............................................................................... 193
Gloeilamp vervangen ........................................................................ 200
Gloeilamp buitenverlichting vervangen ............................................. 204
Gloeilamp interieurverlichting vervangen ......................................... 209
Zekeringen vervangen ...................................................................... 213
Accu opladen .................................................................................... 220
Opkrikken van de auto ..................................................................... 221
Slepen van de auto ........................................................................... 221
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding
vermeld staat. U kunt ook de site www.lancia.com
raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Lancia Servicenetwerk.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 183
184
NOODGEVALLEN
MOTOR STARTEN
Als het lampje
Y
op het instrumentenpaneel constant blijft
branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia Servicenet-
werk.
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulp-
accu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de
lege accu.
fig. 1
L0E0074m
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een
accusnellader: de elektronische systemen kunnen
beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden
van de ontsteking en de inspuiting.
Laat deze procedure door gespecialiseerd perso-
neel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen lei-
den tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en
corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen.
Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een
brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 184
NOODGEVALLEN
185
4
Ga voor het starten als volgt te werk:
verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide
accu's met een startkabel;
sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de
hulpaccu en op de massakabel
E
op de motor of de ver-
snellingsbak van de auto die gestart moet worden;
start de motor;
neem als de motor draait, de startkabels in de omgekeerde
volgorde los.
Raadpleeg voor de uitvoeringen met Start&Stop-systeem de
paragraaf “Start&Stop-systeem” in hoofdstuk “1” voordat de
auto met een hulpaccu wordt gestart.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet
proberen maar wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu's niet
direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas
ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is
geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen
deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen
delen met elkaar in verbinding staan.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen
of van een helling af te laten rijden.
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator
terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbe-
krachtiging (indien aanwezig) niet werken zolang de motor niet
is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening
van het rempedaal en het stuur.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 185
186
NOODGEVALLEN
een informatiefolder (zie fig. 3), voor een correct gebruik van
de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden
aan het personeel dat de behandelde band repareert;
een compressor D-fig. 2 met manometer en aansluitnippels,
die in het vak zijn te vinden;
een paar werkhandschoenen dat in het zijvak van de
compressor is te vinden;
adapters voor het oppompen van diverse onderdelen.
In de houder van de snelle bandenreparatieset zijn ook de
schroevendraaier en het sleepoog te vinden.
fig. 3
L0E0076m
FIX & GO AUTOMATIC
SNELLE BANDENREPARATIESET
De snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic bevindt zich
in de bagageruimte.
De set fig. 2 bevat:
een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van:
– een vulbuis B;
een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”, die na het
repareren van de band op een voor de bestuurder goed
zichtbare plaats moet worden aangebracht;
fig. 2
L0E0075m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 186
NOODGEVALLEN
187
4
Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepa-
reerd worden als de diameter van het lek niet
groter is dan 4 mm.
Overhandig de informatiefolder aan het perso-
neel dat de met de bandenreparatieset behandel-
de band repareert.
Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van
de band te repareren. Gebruik de snelle banden-
reparatieset niet als de band beschadigd is
geraakt door het rijden met een lege band.
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van
het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band
niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel
in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of
spijkers) niet.
HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT:
De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen −20 °C en
+50 °C werkt.
De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft.
De compressor mag niet langer dan 20 minuten
achter elkaar worden ingeschakeld. Gevaar voor
oververhitting. De snelle bandenreparatieset is
niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareer-
de banden mogen daarom slechts tijdelijk worden
gebruikt.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 187
188
NOODGEVALLEN
PROCEDURE VOOR HET OPPOMPEN VAN DE BAND
Doe de handschoenen aan die bij de snelle
bandenreparatieset zijn geleverd.
Trek de handrem aan. Draai de ventieldop los, neem de vul-
buis A-fig. 4 uit en draai de ring B op het ventiel van de band;
fig. 4
L0E0077m
De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex:
kan een allergische reactie veroorzaken.
Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen.
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en
contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel
bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd
braken bij inslikken, spoel de mond uit, drink veel water
en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het
bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt
worden door astmatische patiënten. Adem de dampen
niet in tijdens het vullen en oppompen. Raadpleeg
onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar de
spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwij-
derd van warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een
houdbaarheidsdatum.
Vervang de spuitbus met de afdichtvloeistof als
deze datum verstreken is. Spuitbussen en
afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu.
Houdt u voor het afvoeren van deze producten aan de
wettelijke normen.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 188
NOODGEVALLEN
189
4
controleer of de schakelaar D-fig. 5 van de compressor
in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de
stekker E-fig. 6 in de 12 V-stekkerdoos en schakel de
compressor in door de schakelaar D-fig. 5 in stand I (inge-
schakeld) te zetten;
Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie
de paragraaf “Bandenspanning in Koude toestand” in hoofd-
stuk “6”). Controleer de bandenspanning op de mano-
meter F-fig. 5. Voor een nauwkeurige aflezing moet de com-
pressor worden uitgeschakeld;
als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning
op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor
los van het ventiel en de stekkerdoos en verplaats vervolgens
de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zo-
dat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de
band vervolgens weer op;
als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten na
inschakeling van de compressor, de spanning op ten minste
1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden, om-
dat de band te erg beschadigd is en de reparatieset de ver-
eiste wegligging niet kan garanderen; wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk;
als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de para-
graaf “Bandenspanning in Koude toestand” in het hoofdstuk
“6”), vertrek dan onmiddellijk;
fig. 5
L0E0078m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 189
190
NOODGEVALLEN
stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de
bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken;
als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten, her-
stel dan de correcte bandenspanning (met draaiende motor
en aangetrokken handrem) en rijd verder;
rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van
het Lancia Servicenetwerk.
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed
zichtbare plaats om aan te geven dat de band
behandeld is met de snelle bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan
80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen.
Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald,
mag niet verder worden gereden: de snelle ban-
denreparatieset Fix & Go automatic kan de ver-
eiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg
beschadigd is. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
U moet absoluut aangeven dat de band is gere-
pareerd met de snelle bandenreparatieset.
Overhandig de informatiefolder aan het perso-
neel dat de band moet repareren die behandeld is met de
snelle bandenreparatieset.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 190
NOODGEVALLEN
191
4
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN
EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van
de bandenspanning. Maak de snelkoppeling los en verbind de
koppeling direct met het ventiel van de band fig. 6; op deze
manier wordt de spuitbus niet met de compressor verbonden
en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten.
fig. 6
L0E0079m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 191
192
NOODGEVALLEN
PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN
VAN DE SPUITBUS
Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus:
maak de koppeling A-fig. 7 los;
draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus
omhoog;
plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom;
sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de door-
zichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.
fig. 7
L0E0080m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 192
NOODGEVALLEN
193
4
WIEL VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
De auto kan zijn uitgerust met een noodreservewiel (optioneel
voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van
de krik en het noodreservewiel moeten de onderstaande voor-
zorgsmaatregelen in acht worden genomen.
Het noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) behoort bij de auto waarbij het geleverd
is. Gebruik het noodreservewiel niet bij andere
auto's en monteer geen reservewielen van andere auto's.
Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden
gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk
gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee
worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje
sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzin-
gen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot
het gebruik van het reservewiel.
Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd
of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een
wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker
staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld:
ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK!
80 KM/H MAX! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR
EEN NORMAAL WIEL. BEDEK DEZE AANWIJZIN-
GEN NIET.
Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtme-
talen velgen in plaats van stalen of omgekeerd) moeten
tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met
een lengte die aangepast is aan het velgtype.
Attendeer het overige wegverkeer op de stil-
staande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipper-
lichten, de gevarendriehoek enz. Tijdens het
verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de
auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen
is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten,
totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met
stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een
helling of op een slecht wegdek staat.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 193
194
NOODGEVALLEN
Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen
de rijeigenschappen van de auto. Vermijd met vol
gas optrekken, bruusk remmen en hoge snel-
heden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een
levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand
moet de band van het noodreservewiel vervangen wor-
den door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer
nooit een normale band op de velg van het noodreserve-
wiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repa-
reren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodre-
servewielen. Smeer voor montage de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet: de bouten kunnen loslopen.
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen
van een wiel van de auto waarbij de krik gele-
verd is of voor auto's van hetzelfde model.
Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere
auto's. En beslist nooit voor het uitvoeren van werk-
zaamheden onder de auto. Als de krik niet juist
geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik
vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hef-
vermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een
zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel
is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen.
Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er
moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u
een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de
plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de
vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen
kunt monteren.
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel
tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel
absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk
gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig
de spanning van de banden en van het noodreservewiel
en houd daarbij de waarden aan die beschreven staan
in hoofdstuk “6”.
Gereedschaptas (uitvoeringen met Bose HI-FI)
Bij uitvoeringen met Bose HI-FI bevindt zich een gereedschap-
tas in de bagageruimte.
De gereedschaptas bevat:
schroevendraaier;
sleepoog;
wielboutsleutel;
montagehulpstuk voor wielbouten;
centreerpen voor lichtmetalen wielen;
krik.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 194
NOODGEVALLEN
195
4
SUBWOOFER VERWIJDEREN
(uitvoeringen met Bose HI-FI)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
BELANGRIJK De volgende procedure geldt alleen voor auto's
die zijn uitgerust met een Bose HI-FI audio-installatie met Sub-
woofer (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
SUBWOOFER EN NOODRESERVEWIEL
Ga voor het verwijderen van de Subwoofer als volgt te werk:
open de achterklep, trek aan de lus A-fig. 10 en trek de vloer-
bedekking omhoog;
draai de blokkeerschroef A-fig. 8 los, til de Subwoofer op en
verwijder vervolgens verbindingskabel B van klittenband C;
plaats de Subwoofer opzij in de bagageruimte, verwijder de
houder en neem het noodreservewiel uit;
ga vervolgens verder met het verwisselen van het wiel zoals
in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Ter afsluiting:
plaats de houder terug in de zitting en plaats de Subwoofer
in de houder zoals is aangegeven op de houder (fig. 9). De
pijl op het vulstuk moet in de rijrichting van de auto
wijzen;
plaats de kabel B-fig. 8 op het klittenband C om afknelling
te voorkomen. Draai vervolgens de blokkeerschroef A-fig.
8 vast. Laat de vloerbedekking van de bagageruimte
zakken.
fig. 8
L0E0176m
fig. 9
L0E0177m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 195
196
NOODGEVALLEN
RESERVEWIEL UITNEMEN
Het is nodig te weten dat:
de krik 1,76 kg weegt;
de krik geen afstelwerkzaamheden vereist;
de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een
krik van hetzelfde type;
buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd mag worden.
Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:
zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in
gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan
worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en
stevige ondergrond;
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
trek de vloerbedekking van de bagageruimte omhoog aan
handvat A-fig. 10 (bij uitvoeringen met een dubbele laad-
ruimte, til eerst de afdekplaat en vervolgens de vloerbedek-
king op);
draai de blokkeerschroef B-fig. 10 los;
neem de gereedschaphouder C uit en zet de houder dicht
bij het te verwisselen wiel;
neem het noodreservewiel D-fig. 10 uit;
verwijder met de bijgeleverde schroevendraaier het geklemde
wieldeksel bij de inkeping op de rand van het deksel;
fig. 10
L0E0081m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 196
NOODGEVALLEN
197
4
bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til de bekle-
ding van de dubbele laadruimte op en maak er de vloerbe-
dekking van de bagageruimte aan vast, zoals is aangegeven
in fig. 10.
verwijder bij auto’s met lichtmetalen velgen het geklemde wiel-
deksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier;
draai met de bijgeleverde sleutel E-fig. 11 de wielbouten van
het te verwisselen wiel ongeveer een slag los;
draai de slinger van de krik zo, dat de krik iets omhoog komt;
plaats de krik dicht bij het te verwisselen wiel, bij het teken
O
op de chassisbalk;
controleer of de groef F-fig. 12 van de krik goed om de rand
van de chassisbalk G valt;
fig. 11
L0E0082m
fig. 12
L0E0083m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 197
198
NOODGEVALLEN
waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opge-
krikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de
auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze
weer geheel op de grond staat;
plaats de slinger H-fig. 12 op de plaats aangegeven met
I op de krik en zet de auto omhoog, totdat het wiel enige cen-
timeters los van de grond is. Als u de slinger draait, moet u
zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaaf-
wonden aan uw hand oploopt door contact met de grond.
Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en schar-
nieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze
onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet
in contact zijn geweest;
zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het
noodreservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevat-
ten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kun-
nen loslopen;
monteer het noodreservewiel, waarbij de pennen T-fig. 13 in
een van de gaten A in het wiel moeten vallen;
draai de 4 wielbouten handvast;
draai de slinger van de krik zodat de auto zakt, en verwij-
der de krik;
draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is
aangegeven in fig. 13.
fig. 13
L0E0113m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 198
NOODGEVALLEN
199
4
NORMALE WIEL MONTEREN
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en
demonteer het noodreservewiel.
Uitvoeringen met stalen velgen
Ga als volgt te werk:
zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het
normale wiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten,
omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen
loslopen;
monteer het normale wiel door de 4 wielbouten in de bout-
gaten te plaatsen;
draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten handvast aan;
monteer het geklemde wieldeksel, waarbij de inkeping (op
het wieldeksel) moet samenvallen met het ventiel;
laat de auto zakken en verwijder de krik;
draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld.
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen
plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde
sleutel de bouten vast;
laat de auto zakken en verwijder de krik;
draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast in de
volgorde die is aangegeven in fig. 8;
monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoor dat het
referentiegat op het wiel samenvalt met de referentiepen op
het wieldeksel.
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel
tijdens het rijden loslaten.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 199
200
NOODGEVALLEN
Ter afsluiting
plaats het noodreservewiel D-fig. 10 op de daarvoor bestemde
plek in de bagageruimte;
druk de half geopende krik stevig in de houder om rammelen
tijdens het rijden te voorkomen;
berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder;
plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de
blokkeerschroef B-fig. 10 vast;
plaats de vloerbedekking op de juiste wijze op de vloer van
de bagageruimte.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden
gebruikt worden. Controleer regelmatig de spanning van de ban-
den, ook van het noodreservewiel.
GLOEILAMP VERVANGEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten niet
zijn geoxideerd;
vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde
type en vermogen;
als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, con-
troleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog
goed is;
als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zeke-
ring niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie
voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen
vervangen” in dit hoofdstuk.
Modificaties of reparaties aan de elektrische
installatie die niet correct worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Afhankelijk van het gemonteerde velgtype (licht-
metaal of staal) worden specifieke wielbouten
gebruikt en een specifiek noodreservewiel die
alleen bij dat type velg horen. De wielbouten van de
lichtmetalen velgen zijn te herkennen aan de vaste ring
en aan een holle uitsparing op de kop van de wielbout
zelf. Mocht u toch het gemonteerde velgtype willen ver-
vangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omge-
keerd), dan dient u zich te wenden tot het Lancia
Servicenetwerk voor het juiste type wielbouten en het
juiste noodreservewiel. Bewaar de standaard gemon-
teerde wielbouten voor het geval dat u de oorspronkelijk
op de auto gemonteerde wielen weer wilt monteren.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 200
NOODGEVALLEN
201
4
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij
breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje
beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuur-
lijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur
en de luchtvochtigheidsgraad, en verdwijnt snel als de koplam-
pen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan
de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het bin-
nendringen van water: wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Bij lage buitentemperaturen of hoge luchtvoch-
tigheid of na een hevige regenbui of na het wassen kunnen de
koplampunits of de achterlichtunits beslagen zijn en/of kun-
nen er in de units condensdruppels ontstaan. Dit is een natuur-
lijk verschijnsel als gevolg van het verschil in temperatuur en
vochtigheidsgraad voor en achter het lampenglas. Het duidt niet
op een defect en heeft geen invloed op de normale werking van
de verlichtingsunits. De wasem verdwijnt snel vanaf het midden
van de verlichtingsunit geleidelijk naar de randen, als de ver-
lichting wordt ingeschakeld.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers
aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp
teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.
Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de
bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daar-
na laten drogen.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien
mogelijk, door het Lancia Servicenetwerk te
laten vervangen. De juiste werking en afstelling
van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor
de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 201
202
NOODGEVALLEN
fig. 14
L0E0084m
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 14
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting.
Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de
houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
C. Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercon-
tacten los te maken.
D. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los
te haken uit de zitting.
E. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los
te haken uit de zitting.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 202
55 W
55 W
24 W
5 W
5 W
55 W
16 W
16 W
5 W
5 W
5 W
NOODGEVALLEN
203
4
LED
LED
D1S(*) / H7
H1(*) / H7
PY 24W
LED
WY5W
LED
LED
W5W
H11
W16W
W16W
5L/5K
12V 5W
12V 5W
W5W
D
D
B
A
C
E
B
B
C
C
A
(*) Xenon-gasontladingslampen
Lampen Type Vermogen Figuur
Buitenverlichting voor/dagverlichting
Achterlichten
Dimlicht
Grootlicht
Richtingaanwijzer voor
Richtingaanwijzer achter
Flankrichtingaanwijzer
Remlichten
Derde remlicht
Kentekenplaatverlichting
Mistlampen voor
Mistachterlicht
Achteruitrijlicht
Plafondverlichting voor (witte leds)
Plafondverlichting achter
Bagageruimteverlichting/
verlichting dashboardkastje
Dorpelverlichting
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 203
204
NOODGEVALLEN
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
KOPLAMPUNITS fig. 15
In de koplampunits zijn de gloeilampen van het dimlicht, het
grootlicht en de richtingaanwijzers opgenomen. De lampen zijn
op de volgende wijze geplaatst:
A. Grootlicht;
B. Dimlicht;
C. Richtingaanwijzers.
DIMLICHT
Met gloeilampen
Gloeilamp vervangen:
verwijder het beschermdeksel B-fig. 15;
haak de borgveer van de lamp A-fig. 16 los;
maak de stekker B los;
trek de lamp C uit de houder en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het me-
talen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit ver-
volgens de stekker B weer aan en haak de borgveer A vast;
monteer het beschermdeksel B-fig. 15 op de juiste wijze.
fig. 15
L0E0154m
fig. 16
L0E0155m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 204
NOODGEVALLEN
205
4
Met gasontladingslampen (Xenon)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
GROOTLICHT
Met gloeilampen
Gloeilamp vervangen:
verwijder het beschermdeksel A-fig. 15;
haak de borgveer van de lamp A-fig. 17 los;
maak de stekker B los;
trek de lamp C uit de houder en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het me-
talen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit ver-
volgens de stekker B weer aan en haak de borgveer A vast;
monteer het beschermdeksel A-fig. 15 op de juiste wijze.
fig. 17
L0E0156m
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte
gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend ver-
vangen worden door gespecialiseerd personeel:
levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
Met gasontladingslampen (Xenon)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte
gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend ver-
vangen worden door gespecialiseerd personeel:
levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 205
206
NOODGEVALLEN
BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING
De buitenverlichting/dagverlichting zijn uitgerust met leds.
Wendt u voor de vervanging tot het Lancia Servicenetwerk.
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Gloeilamp vervangen:
verwijder het beschermdeksel C-fig. 15;
druk op de blokkeerlippen van de lamphouder (aangege-
ven door de pijlen in fig. 18) en trek tegelijkertijd de unit
naar buiten;
verwijder en vervang de lamp A;
monteer het beschermdeksel C op de juiste wijze.
Flankrichtingaanwijzers
Gloeilamp vervangen:
duw tegen het lampenglas A-fig. 19 zodat de interne borg-
veer B wordt ingedrukt en trek de unit naar buiten;
draai de lamphouder C linksom, verwijder de geklemde lamp
D en vervang hem;
plaats de lamphouder C in het lampenglas door hem rechts-
om te draaien;
monteer de unit en controleer of de interne borgveer B goed
vastzit (geborgd).
fig. 18
L0E0157m
fig. 19
L0E0158m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 206
NOODGEVALLEN
207
4
MISTLAMPEN VOOR fig. 20
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor het vervangen van defecte mistlampen tot het
Lancia Servicenetwerk.
ACHTERLICHTUNITS
Wendt u voor het vervangen van de leds in de achterlichtunit tot
het Lancia Servicenetwerk.
ACHTERUITRIJLICHTEN fig. 21
Wendt u voor het vervangen van een gloeilamp van het achter-
uitrijlicht tot het Lancia Servicenetwerk.
MISTACHTERLICHTEN fig. 22
Wendt u voor het vervangen van een gloeilamp van het mist-
achterlicht tot het Lancia Servicenetwerk.
fig. 20
L0E0159m
fig. 22
L0E0161m
fig. 21
L0E0160m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 207
208
NOODGEVALLEN
DERDE REMLICHT fig. 23
Wendt u voor het vervangen van de leds van het derde remlicht
tot het Lancia Servicenetwerk.
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
verwijder het lampenglas A-fig. 24 op het door de pijlen aan-
gegeven punt;
trek de lamp B uit de houder en vervang hem.
fig. 23
L0E0162m
fig. 25
L0E0282m
fig. 24
L0E0163m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 208
NOODGEVALLEN
209
4
fig. 27
L0E0166m
fig. 26
L0E0165m
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING
VERVANGEN
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de para-
graaf “Typen gloeilampen”.
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Gloeilampen vervangen:
maak het plafondlampje A-fig. 26 op de door de pijlen aan-
gegeven punten los;
open het beschermdeksel B-fig. 27;
maak de lampen C los uit de veercontacten aan de zijkant
en vervang ze; controleer of de nieuwe lampen goed vast-
zitten in de veercontacten;
sluit het beschermdeksel B-fig. 27 en plaats het plafond-
lampje A-fig. 26 in de zitting; controleer of het goed geborgd
is.
BELANGRIJK Op enkele uitvoeringen is het plafondlampje in
fig. 26 achter geplaatst (bij aanwezigheid van een open dak). Zie
voor het vervangen van de betreffende lampen de paragraaf
“Plafondlampje voor” in dit hoofdstuk.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 209
210
NOODGEVALLEN
fig. 28
L0E0167m
fig. 30
L0E0169m
fig. 29
L0E0168m
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
Uitvoeringen zonder open dak
Gloeilampen vervangen:
maak het plafondlampje A-fig. 28 op de door de pijlen aan-
gegeven punten los;
maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan de zij-
kant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed
vastzit in de veercontacten.
Uitvoeringen met open dak
Gloeilamp vervangen:
maak het plafondlampje A-fig. 30 op het door de pijl aan-
gegeven punt los;
maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan de zij-
kant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed
vastzit in de veercontacten.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 210
NOODGEVALLEN
211
4
fig. 32
L0E0171m
fig. 33
L0E0172m
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
open de achterklep;
maak de lichtunit A-fig. 32 op het door de pijl aangegeven
punt los;
open de beschermkap B-fig. 33 en vervang de geklemde
lamp;
sluit de beschermkap B op de lichtunit;
monteer het plafondlampje A door het eerst aan een zijde
in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde
aan te drukken, totdat de borging inklikt.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 211
212
NOODGEVALLEN
fig. 34
L0E0173m
fig. 36
L0E0175m
fig. 35
L0E0174m
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE
Gloeilamp vervangen:
open het dashboardkastje en verwijder de lichtunit A-fig. 34;
maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant en
vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in
de veercontacten.
ZONNEKLEPVERLICHTING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Gloeilamp vervangen:
open de kap A-fig. 35 van het spiegeltje;
maak de lichtunit B op de door de pijlen aangegeven
punten los;
maak de lamp C-fig. 36 los uit de veercontacten aan de zij-
kant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en controleer
of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 212
NOODGEVALLEN
213
4
ZEKERINGEN VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de ze-
kering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van
het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer
dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip
A-fig. 37 mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan
moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelf-
de stroomsterkte (zelfde kleur).
B zekering in goede staat.
C zekering met doorgebrande strip.
Gebruik het tangetje D-fig. 37 voor het vervangen van de ze-
keringen. Dit tangetje is vastgehaakt in het zekeringenkastje
op het dashboard.
De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan
in de tabellen op de volgende pagina's aangegeven.
fig. 37
L0E0085m
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan
tot het Lancia Servicenetwerk.
Vervang een defecte zekering nooit door ander
materiaal.
Vervang een zekering nooit door een zekering
met een hogere stroomsterkte (ampère); BRAND-
GEVAAR.
Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE, MIDI-
FUSE, MEGA-FUSE) doorbrandt, wendt u dan
tot het Lancia Servicenetwerk.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de
contactsleutel uit het contactslot is genomen en
alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn uitge-
schakeld.
Als een zekering van de veiligheidssystemen
(airbagsysteem, remsysteem), de aandrijving van
de auto (motormanagementsysteem, regelsysteem
van de versnellingsbak) of de stuurinrichting door-
brandt, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 213
214
NOODGEVALLEN
fig. 38
L0E0209m
PLAATS VAN DE ZEKERINGEN
Zekeringenkast dashboard
De zekeringen zijn bereikbaar nadat de geklemde kap A is verwijderd. Aan de onderzijde naast de pedalen bevindt zich de zekeringen-
kast die is afgebeeld in fig. 38.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 214
NOODGEVALLEN
215
4
Zekeringenkast motorruimte fig. 39 en 40
Een tweede zekeringenkast bevindt zich rechts in de motorruimte
naast de accu. Om deze te bereiken moet u de lippen aan de
zijkant losmaken en het deksel L verwijderen. De nummers die
op de binnenzijde van het deksel zijn aangebracht, geven de elek-
trische componenten aan die door de betreffende zekering wor-
den beveiligd.
fig. 39
L0E0088m
fig. 38a
L0E0211m
Als de motorruimte moet worden uitgespoten,
zorg dan dat de waterstraal niet direct op de
zekeringenkast in de motorruimte wordt gericht.
Extra zekeringen
(uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air)
Op de uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air bevinden zich naast de
zekeringenkast op het dashboard vier extra zekeringen (fig. 38a).
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 215
216
NOODGEVALLEN
Zekeringenkast bagageruimte fig. 41 en 42
De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte
zijn bereikbaar nadat het inspectieklepje is geopend fig. 41.
fig. 42
L0E0115m
fig. 41
L0E0114m
fig. 40
L0E0210m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 216
NOODGEVALLEN
217
4
ZEKERINGENTABEL
F12
F12
F13
F13
F31
F33
F34
F35
F36
F37
F38
F39
F40
F41
7,5
15
7,5
15
5
20
20
5
20
7,5
10
10
30
7,5
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
38
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Dimlicht rechts
Dimlicht rechts met Xenon-gasontladingslampen
Dimlicht links, koplampverstelling
Dimlicht links met Xenon-gasontladingslampen
Spoel van relais ventilateur voor airco, body computer
Ruitbediening linksachter
Ruitbediening rechtsachter
Achteruitrijlichten, relaisspoelen zekeringenkast motorruimte, rempedaal-
schakelaar (normaal gesloten contact), waterdetectiesensor in brandstoffilter,
luchtkwantummeter/koppelingspedaalschakelaar en druksensor
op rembekrachtiger (uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Regeleenheid portiervergrendeling, tankklepje, dead lock,
achterklepontgrendeling
Derde remlicht, instrumentenpaneel, regeleenheid adaptieve verlichting
(behalve uitvoering 1.4 Turbo MultiAir), regeleenheid op
gasontladingslamp links (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Plafondlampje voor en middenachter (voor bepaalde uitvoeringen/markten,
met elektrisch bediend open dak), zonneklepverlichting aan bestuurderszijde
en passagierszijde, bagageruimteverlichting en dashboardkastverlichting
Autoradio/radionavigatiesysteem (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air),
regeleenheid Blue&Me™, sirene diefstalalarm, alarmsysteem
in plafondlampje, regeleenheid airconditioning, regeleenheid
bandenspanningcontrole, diagnosestekker, plafondlampjes achter,
spanningsstabilisator (uitvoering 1.4 Turbo Multi Air zonder optional HiFi)
Achterruitverwarming
Verwarming elektrische buitenspiegels, verwarming
ruitensproeiers voor
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 217
38
38
38
38
38
38
38
38
38
F43
F44
F46
F47
F48
F49
F51
F52
F53
30
15
20
20
20
5
5/7,5 (*)
15
7,5
218
NOODGEVALLEN
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Module voor ruitenwissers op de stuurkolomschakelaar, module voor
tweewegpomp, ruitensproeiers voor/achter op de stuurkolomschakelaar
Aansteker/stekkerdoos op tunnelconsole,
stekkerdoos bagageruimte
Motor open dak
Ruitbediening voor bestuurderszijde
Ruitbediening voor passagierszijde
Schakelaarpanelen waarschuwingsknipperlichten, rechts, links en in
het midden op de autoradio/radionavigatiesysteem (verlichting),
bedieningsorganen op het stuurwiel (verlichting), schakelaarpaneel
op plafondverlichting voor (verlichting), regeleenheid
interieurbewaking, elektrisch bedienbaar open dak (regeleenheid,
verlichting schakelaars), regensensor/schemersensor, elektronisch
dimbare binnenspiegel, inschakeling verwarmingselementen
in voorstoelen, AUX-poort (verlichting)
Aansteker (verlichting), bediening cruise-control, regeleenheid
Blue&Me™, regeleenheid parkeersensoren, AQS-sensor, regeleenheid
airconditioning, elektrisch verstelbare buitenspiegels, regeleenheid
bandenspanningcontrole, regeleenheid rijstrookbewaking,
regeleenheid elektronisch geregelde schokdemping, regeleenheid op
gasontladingslamp rechts (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air),
spanningsstabilisator (uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air) (*)
Module voor achterruitwisser op de stuurkolomschakelaar
Instrumentenpaneel, richtingaanwijzers achter
(*) Uitvoeringen met gasontladingslampen
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 218
NOODGEVALLEN
219
4
38a
38a
38a
38a
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
2
42
42
42
42
42
42
(P038)
(P036)
(P037)
(P039)
F08
F09
F09
F10
F14
F15
F19
F30
F85
F87
F1
F2
F3
F6
F4
F4
F5
10
5
5
5
40
30
20
10
15
30
7,5
15
15
5
30
30
10
10
15
20
10
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Autoradio/Radionavigatiesysteem
Dagverlichting (DRL)/buitenverlichting links
Dagverlichting (DRL)/buitenverlichting rechts
Regeleenheid adaptieve verlichting/regeleenheden
op gasontladingslampen links en rechts
Aanjager klimaatregeling
Koplampsproeierpomp
(uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 120 pk, 1.4 Turbo Multi Air)
Koplampsproeierpomp (uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 150 pk,
1.6 Multijet, 2.0 Multijet, 1.9 Twin Turbo Multijet)
Claxon
Grootlicht
Extra verwarming PTC1
Aircocompressor
Mistlampen voor/cornering lights
Brandstofpomp
Accuconditiesensor (uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Regeleenheid stoelverstelling rechtsvoor
Regeleenheid stoelverstelling linksvoor
Stoelverwarming linksvoor
Stoelverwarming rechtsvoor
Regeleenheid Hifi-audiosysteem (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Spanningsstabilisator
(uitvoering 1.4 Turbo Multi Air met optional HI-FI)
Luidspreker BASSBOX
(HI-FI-audiosysteem, behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 219
220
NOODGEVALLEN
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu
dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot het Lancia
Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte
(ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu lan-
ger oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
UITVOERINGEN ZONDER Start&Stop-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
maak de klem los van de minpool op de accu;
sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen;
let hierbij op de polariteit;
schakel de acculader in;
aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit
en koppel dan de accu los;
sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
UITVOERINGEN MET Start&Stop-SYSTEEM fig. 43
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
koppel de aansluiting A (door bediening van knop B) los van
de accuconditiesensor C, die op de minpool D van de accu
is gemonteerd;
fig. 43
L0E0199m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 220
NOODGEVALLEN
221
4
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.
Vermijd het contact met de huid en de ogen. Het
opladen van de accu moet worden uitgevoerd in
een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open
vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontplof-
fingsgevaar.
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst
moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het
risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren
is geweest, moet door deskundig personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de
bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en cor-
rosieve vloeistof kan weglekken.
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
Als de auto omhoog gezet moet worden, wendt u dan tot een
werkplaats van het Lancia Servicenetwerk; deze beschikt over
een garagekrik of hefbrug.
SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich
in de gereedschaphouder onder de vloerbedekking in de bagage-
ruimte.
SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 44-45
Ga als volgt te werk:
verwijder de dop A;
neem het sleepoog B uit de zitting in de gereedschaphouder;
fig. 44
L0E0090m
verbind de pluskabel van de acculader met de pluspool E
van de accu en de minkabel met de aansluiting op sensor D
zoals in de figuur is aangegeven;
schakel de acculader in. Schakel aan het einde van het
opladen de acculader uit;
sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de stekker A
weer aan op sensor C zoals in de figuur is aangegeven.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 221
222
NOODGEVALLEN
Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging
en de elektrische stuurbekrachtiging niet wer-
ken zolang de motor niet is aangeslagen, waar-
door meer kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen
elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen car-
rosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen
van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt
zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar
andere weggebruikers. Start de motor niet als de auto
wordt gesleept. Maak de schroefdraad zorgvuldig
schoon, voordat u het sleepoog op de schroefdraadpen
draait. Controleer voor het slepen of het sleepoog volle-
dig op de betreffende schroefdraadpen is gedraaid.
Het sleepoog voor en achter mag uitsluitend wor-
den gebruikt voor pechgevallen op een vlakke weg.
Slepen, waarbij gebruik moet worden gemaakt
van een sleepverbinding (sleepstang) die aan de wettelij-
ke eisen voldoet, is toegestaan over korte afstanden om de
auto op een vlakke weg te verplaatsen als voorbereiding
op transport m.b.v. een afsleepauto of een autoambulan-
ce. De sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt voor het
slepen van het voertuig buiten een vlakke weg of als er
obstakels aanwezig zijn en/of voor het slepen met sleep-
kabels of andere elastische materialen. Naast boven-
staande voorwaarden moeten de twee voertuigen (het sle-
pende en het gesleepte) tijdens het slepen ook zo veel
mogelijk in een rechte lijn achter elkaar blijven.
fig. 45
L0E0091m
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en
vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit
het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit
het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het
stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te
besturen.
draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of
achter.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 222
5
ONDERHOUD EN ZORG
223
Geprogrammeerd onderhoud ............................................................. 224
Geprogrammeerd Onderhoudsschema ............................................... 225
Periodieke controles............................................................................ 229
Zwaar gebruik van de auto ................................................................ 229
Niveaus controleren ........................................................................... 231
Luchtfilter/Pollenfilter........................................................................ 238
Accu .................................................................................................. 239
Wielen en banden .............................................................................. 242
Rubber slangen ................................................................................. 244
Ruitenwissers/achterruitwisser ........................................................... 244
Carrosserie ........................................................................................ 247
Interieur ............................................................................................ 250
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 223
224
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange
levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik
van de auto.
Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onder-
houdsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km (benzine-uit-
voeringen) en iedere 35.000 km (dieseluitvoeringen) moet wor-
den uitgevoerd.
Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volle-
dig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel
in de beginperiode voor de servicebeurt bij 30.000/35.000 kilo-
meter als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig
wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bij-
voorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus
en vul deze laatste zo nodig bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogrammeerd
Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uit-
voeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie
tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoud
kunnen door het Lancia Servicenetwerk tegen vaste tarief-
tijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van
de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd on-
derhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uit-
gevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten on-
middellijk door het Lancia Servicenetwerk te laten verhelpen en
daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhan-
gers, moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de
werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 224
ONDERHOUD EN ZORG
225
5
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
Benzine-uitvoeringen
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning
eventueel herstellen
Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers,
waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/
controlelampjes enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage
controleren
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en
werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof-
en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.),
en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep
op vervuiling controleren en mechanismen smeren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische
koppelingbediening, ruitensproeiers, accu, motorkoelsysteem enz.)
Handrem controleren en eventueel afstellen
Conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren
Conditie van getande distributieriem visueel controleren
30 60 90 120 150 180
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●● ●●●
●●
●●
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 225
226
ONDERHOUD EN ZORG
30 60 90 120 150 180
●● ●●●
●●
●● ●●●
●● ●●●
●●
●● ●●●
●●
●● ●●●
x 1000 km
Uitlaatgasemissie controleren
Benzinedamp-opvangsysteem controleren
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*)
Bougies vervangen (1)
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) (2)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in
stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(1) Om de juiste werking te garanderen en om ernstige schade aan de motor te voorkomen, is voor de uitvoeringen
1.4 Turbo Jet en 1.4 Turbo Multi Air het volgende van fundamenteel belang:
– gebruik uitsluitend het merk en type bougies dat specifiek voor de Turbo Jet en Turbo Multi Air motor is voor-
geschreven (zie hetgeen beschreven staat in de paragraaf “Motor”);
houdt u strikt aan het vervangingsinterval van de bougies dat in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat
aangegeven;
het is raadzaam u hiervoor tot het Lancia Servicenetwerk te wenden.
(2) Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt en in elk geval als de auto jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt,
dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden worden vervangen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 226
ONDERHOUD EN ZORG
227
5
Dieseluitvoeringen
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers,
waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/
controlelampjes enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en
werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen,
rubber delen (stofkappen, hoezen enz.),
en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep
op vervuiling controleren en mechanismen smeren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische
koppelingbediening, ruitensproeiers, accu, motorkoelsysteem enz.)
Handrem controleren en eventueel afstellen
Spanning van aandrijfriemen voor hulporganen controleren en
eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
Conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren
35 70 105 140 175
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 227
35 70 105 140 175
●●
●●
●●
●●
●●
●●
228
ONDERHOUD EN ZORG
x 1000 km
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Aandrijfriemen voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*)
Brandstoffilter vervangen
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF) (of om de 24 maanden)
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsver-
keer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt of in
ieder geval om de 24 maanden.
Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden
worden vervangen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 228
ONDERHOUD EN ZORG
229
5
PERIODIEKE CONTROLES
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
niveau van de motorkoelvloeistof;
niveau van de remvloeistof;
niveau van de ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning van de banden;
werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richting-
aanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);
werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en stand/
slijtage wisserbladen voor/achter.
Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolie-
niveau.
Gebruik bij voorkeur producten van PETRONAS LUBRICANTS
omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lancia-modellen (zie
de “Vullingstabel” in hoofdstuk “6”).
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden
rijdt, zoals:
trekken van aanhangers of caravans;
rijden op stoffige wegen;
veel korte ritten (minder dan 7–8 km) en bij buiten-
temperaturen onder nul;
veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij
lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als de
auto lang stilstaat;
in de stad;
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 229
230
ONDERHOUD EN ZORG
is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren, dan
in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat aangegeven:
remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage
controleren;
vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op
vervuiling controleren en mechanismen smeren;
visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak,
aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber
delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van
rem- en brandstofsysteem;
acculading en niveau van het elektrolyt in de accu
controleren (zie paragraaf “Accu” in dit hoofdstuk);
conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel
controleren;
pollenfilter controleren en eventueel vervangen; dit is
vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de
ventilatie wordt geconstateerd;
luchtfilter controleren en eventueel vervangen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 230
ONDERHOUD EN ZORG
231
5
NIVEAUS CONTROLEREN – Uitvoering 1.4 Turbo Jet
fig. 1
L0E0092m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 231
232
ONDERHOUD EN ZORG
Uitvoering 1.4 Turbo Multi Air
fig. 2
L0E0204m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 232
ONDERHOUD EN ZORG
233
5
Uitvoering 1.6 Multijet/2.0 Multijet
fig. 3
L0E0254m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 233
234
ONDERHOUD EN ZORG
Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet
fig. 4
L0E0254m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 234
ONDERHOUD EN ZORG
235
5
MOTOROLIE A-fig. 1-2-3-4
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat
en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het
oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de
oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merk-
teken komt overeen met ongeveer 1 liter.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat,
moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merk-
teken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer
400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog
worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas
na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en
de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet
u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor
uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte extra voorzichtig als de motor nog
warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij
een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan
inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals,
dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen
door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de
olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het vervangen motor-
oliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn
voor het milieu. Het is raadzaam om het verver-
sen van de olie en het vervangen van de filters door het
Lancia Servicenetwerk te laten uitvoeren. Dit netwerk
beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriende-
lijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwer-
ken van afgewerkte olie en oliefilters.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 235
236
ONDERHOUD EN ZORG
MOTORKOELVLOEISTOF B-fig. 1-2-3-4
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij
een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken
op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau bijvullen door
een mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU
UP
van PETRONAS LUBRICANTS langzaam via de vulopening van
het expansiereservoir te gieten tot aan het MAX-merkteken.
Een mengsel van PARAFLU
UP
en gedemineraliseerd water in
een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van
−35 °C. Voor extreem koude klimatologische omstandigheden
raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU
UP
en 40% ge-
demineraliseerd water.
Het motorkoelsysteem is gevuld met PARAFLU
UP
-
koelvloeistof. Gebruik voor het eventueel bijvullen
vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee
het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU
UP
-koelvloei-
stof kan niet worden gemengd met welke andere koel-
vloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor
absoluut niet worden gestart en moet u zich tot het
Lancia Servicenetwerk wenden.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de
dop zo nodig alleen door een exemplaar van het-
zelfde type, anders kan de werking van het sys-
teem in gevaar worden gebracht. Draai bij een warme
motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar
voor verbranding.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 236
ONDERHOUD EN ZORG
237
5
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
C-fig. 1-2-3-4
Verwijder voor het bijvullen de dop m.b.v. het lipje.
Gebruik een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL
SC 35 in de volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de
zomer.
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de
winter.
Bij temperaturen onder −20 °C, TUTELA PROFESSIONAL SC
35 onverdund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.
Sluit de dop door op het midden van de dop te drukken.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang
voor een optimaal zicht.
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloei-
stoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevin-
den zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof
kunnen doen ontbranden.
REMVLOEISTOF D-fig. 1-2-3-4
Draai de dop los en controleer of het remvloeistofniveau nog
op het maximum niveau staat. Het niveau mag nooit het MAX-
merkteken overschrijden. Als vloeistof moet worden bijgevuld,
dan raden wij u aan de remvloeistof te gebruiken die staat ver-
meld in de tabel “Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie hoofd-
stuk “6”).
OPMERKING Maak de dop van het reservoir en het omringen-
de oppervlak zorgvuldig schoon.
Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig zodat er
geen vuil in het reservoir komt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een ingebouwde
filterzeef van maximaal 0,12 mm.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water
aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend
wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de
vloeistof vaker te vervangen dan in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” staat aangegeven.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 237
238
ONDERHOUD EN ZORG
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve rem-
vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddellijk met water
worden afgespoeld.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per
ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de
betreffende delen onmiddellijk worden gewassen
met water en neutrale zeep en daarna met veel water
worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
Het symbool
π
op het reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof en geen minerale
vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van
minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloei-
stoffen worden beschadigd.
LUCHTFILTER/POLLENFILTER
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door het
Lancia Servicenetwerk.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 238
ONDERHOUD EN ZORG
239
5
ACCU
De accu F-fig, 1-2-3-4 van de auto is “onderhoudsarm”: onder
normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te
worden met gedestilleerd water.
De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door het
Lancia Servicenetwerk of gespecialiseerd personeel gecontro-
leerd worden.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.
Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten verwij-
derd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistof-
niveau, ontstaat onherstelbare schade aan de
accu en kan de accu openbarsten.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met de-
zelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specifi-
caties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Gepro-
grammeerd Onderhoudsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te
houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
ESP 2-systeem
Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje
á branden
(op het display verschijnt ook een melding) om aan te geven dat
het systeem gereset moet worden. Voer de volgende initialisatie-
procedure uit om het lampje te laten doven:
draai de contactsleutel in stand MAR;
draai het stuur helemaal naar rechts en vervolgens naar links
(zodat het stuurwiel de rechtuitstand “passeert”);
draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR.
Als na enkele seconden het lampje
á niet dooft, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 239
240
ONDERHOUD EN ZORG
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude
omstandigheden moet, om bevriezing te voor-
komen, de accu worden verwijderd en op een
verwarmde plaats worden bewaard.
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt
van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen
met een speciale bril.
Onoordeelkundige montage van elektrische en
elektronische apparatuur kan ernstige schade
toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van
uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm,
mobiele telefoon enz.), wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk. Daar kan men u de meest geschikte
installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk
is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Accu's bevatten zeer schadelijke stoffen voor het
milieu. Het verdient aanbeveling een defecte
accu door het Lancia Servicenetwerk te laten
vervangen, omdat het beschikt over de uitrusting voor
het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke
bepalingen, verwerken van defecte accu's.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 240
ONDERHOUD EN ZORG
241
5
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levens-
duur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig
op te volgen:
wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren,
de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee
wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval
uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling
van de interieurverlichting;
voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers
als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipper-
lichten enz.);
maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie
van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem los van de min-
pool op de accu;
de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan
50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor
loopt de capaciteit en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij tempe-
raturen van circa −10 °C). Als u de auto langere tijd niet ge-
bruikt, zie dan de paragraaf “Auto langere tijd stallen” in hoofd-
stuk “3”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die con-
stante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoi-
res die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan
contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk. Daar kan
men u de meest geschikte installaties uit het Lancia Lineaccessori-
programma aanraden en controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het
noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom ver-
bruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de accu gelei-
delijk ontlaadt.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 241
242
ONDERHOUD EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel, moet
regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden
gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden wor-
den gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de
juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “6”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige
slijtage van de banden fig. 5:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het
loopvlak.
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loop-
vlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het
loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de
bepalingen van het land waarin u rijdt.
fig. 5
L0E0096m
BELANGRIJKE TIPS
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken,
harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en
andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek
kan de banden beschadigen;
controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen
en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Wendt u in dit ge-
val tot het Lancia Servicenetwerk;
rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen
de wielen en de banden ernstig beschadigd worden;
stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel
om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen;
banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn.
Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de
band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een
auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist wor-
den gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het nood-
reservewiel;
monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de her-
komst onbekend is;
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 242
ONDERHOUD EN ZORG
243
5
bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel
vernieuwd worden;
om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de ach-
teras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000/
15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de ban-
den aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zo-
dat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van
een juiste bandenspanning.
Door een te lage bandenspanning wordt de band
te heet, waardoor er onherstelbare inwendige
schade aan de band kan ontstaan.
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de
banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en
omgekeerd worden gemonteerd.
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden
uit die een temperatuur vereisen boven 150 °C. De
mechanische eigenschappen van de wielen kunnen
hierdoor in gevaar worden gebracht.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 243
244
ONDERHOUD EN ZORG
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbre-
ken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen
uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan
gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaak-
middel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten
is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de
wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk be-
schadigingen van het rubber te voorkomen:
wanneer de temperatuur onder 0 °C is gedaald, moet ge-
controleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit
zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel;
verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de
wisserbladen te beschermen en oververhitting van de rui-
tenwissermotor te voorkomen;
schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge
ruit in.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is zeer
gevaarlijk, omdat ze het zicht onder slechte
weersomstandigheden aanzienlijk beperken.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 244
ONDERHOUD EN ZORG
245
5
Wisserbladen voor vervangen fig. 6
Ga als volgt te werk:
til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad
onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;
druk op lip A en verwijder het wisserblad van de arm;
monteer het nieuwe wisserblad en controleer of het geborgd
is.
fig. 6
L0E0097m
Wisserblad achter vervangen fig. 7
Ga als volgt te werk:
kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los, waarmee
de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van
de as;
plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de
moer zorgvuldig vast;
kantel het dopje naar beneden.
fig. 7
L0E0098m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 245
246
ONDERHOUD EN ZORG
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 8
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het
niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus
controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt
zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt.
De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door de sproeier-
monden af te stellen.
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit
worden gericht.
BELANGRIJK Zorg bij de uitvoeringen met open dak dat het
dak gesloten is, voordat u de ruitensproeiers voor inschakelt.
fig. 8
L0E0099m
Achterruit (achterruitsproeier) fig. 9
De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet wor-
den afgesteld. De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.
fig. 9
L0E0100m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 246
ONDERHOUD EN ZORG
247
5
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE
INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
luchtverontreiniging;
zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan
zee, warm en vochtig klimaat);
omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige om-
geving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de
onderzijde moet niet worden onderschat.
Lancia heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen
toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
De belangrijkste zijn:
de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakpro-
ducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en
schurende elementen verlenen;
het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen
met een hoge corrosiebestendigheid;
het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag
op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en ver-
schillende holle ruimtes, met een hoog beschermend ver-
mogen;
het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op
kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde
van de spatborden, naden, randen enz.;
toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming
te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waar-
door roest van binnenuit wordt voorkomen;
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele
componenten van de carrosserie en van alle dragende delen ge-
garandeerd.
Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt ver-
wezen naar de “Service- en garantiehandleiding”.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 247
248
ONDERHOUD EN ZORG
De juiste wasmethode:
verwijder de antenne van het dak als u de auto in een was-
tunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;
als voor het reinigen van de auto een stoomcleaner of een
hogedrukreiniger wordt gebruikt, houd dan de spuitlans op
een afstand van ten minste 40 cm van de carrosserie om
beschadigingen of vervormingen te voorkomen. Gedurende
langere tijd achtergebleven waterresten kunnen de auto be-
schadigen;
spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af;
was de auto met een zachte spons met een oplossing van
neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit;
spoel de auto af met schoon water en droog de auto met
warme lucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, ach-
terdeuren, motorkap en de koplampranden moeten tijdens het
drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven
staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet on-
middellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te
laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is:
de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze
worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij
langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans
op roestvorming wordt vergroot.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een bescher-
mende functie.
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen,
onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.
Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd
(zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofd-
stuk “6”).
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen,
waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto
en van de omgeving. In bijvoorbeeld een omgeving met een
vervuilde atmosfeer of als op straten met strooizout wordt ge-
reden, moet de auto vaker worden gewassen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 248
ONDERHOUD EN ZORG
249
5
Uitvoeringen Hard Black
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij voorkeur worden
gewassen op een plaats waar het afvalwater
direct wordt opgevangen en gezuiverd.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor ge-
schikt schoonmaakmiddel.
Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen
te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde
van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van
de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voor-
zichtig in de richting van de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet
direct op de elektronische regeleenheden en de zekeringen- en
relaiskast links in de motorruimte (gezien in de rijrichting) wor-
den gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een ge-
specialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de con-
tactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer
na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kap-
pen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lam-
penglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv.
benzine) of ketonen (bijv. aceton).
Om de esthetische eigenschappen van de lak te
behouden, wordt het afgeraden schurende en/
of polijstende producten te gebruiken voor het
reinigen van de auto.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mo-
gelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve
bestanddelen de lak kan beschadigen.
In wasstraten moet het gebruik van (roteren-
de) borstels worden vermeden. De auto mag
uitsluitend met de hand en PH-neutrale
schoonmaakmiddelen worden gewassen; gebruik een
vochtige zeemleer om de auto te drogen. Gebruik geen
schurende cleaners of polijstpasta's en zet de lak niet
in de was. Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed
mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door
de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Parkeer (indien mogelijk) de auto niet onder bomen;
verwijder harsdruppels van bomen zo snel mogelijk
omdat voor de verwijdering na uitharding, mogelijk
schurende cleaners en/of polijstmiddelen moeten wor-
den gebruikt; het gebruik van deze producten wordt
sterk ontraden omdat ze het matte uiterlijk van de
lak kunnen schaden. Gebruik voor de reiniging van
de voor- en achterruit geen onverdunde ruiten-
sproeiervloeistof; ruitensproeiervloeistof moet met ten
minste 50% water worden verdund.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 249
250
ONDERHOUD EN ZORG
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water
is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen,
lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming op de bodem
veroorzaakt zou kunnen worden.
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals
petroleum of wasbenzine voor het reinigen van
de interieurdelen van de auto. De elektrostati-
sche lading die tijdens het reinigen door het wrijven
ontstaat, kan brand veroorzaken.
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontplof-
fingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden
blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de
zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven
deze waarde oplopen.
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een
nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de
borstel vochtig te maken.
Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van
water en neutrale zeep.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale
manier te reinigen met een doek bevochtigd met water en een
neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van
vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmid-
delen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn
voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de
kleur van de componenten niet wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van
het instrumentenpaneel schoon te maken.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 250
6
TECHNISCHE GEGEVENS
251
Identificatiegegevens ............................................................... 252
Motorcodes – carrosserie-uitvoeringen...................................... 254
Motor ...................................................................................... 255
Brandstofsysteem .................................................................... 257
Transmissie ............................................................................. 258
Remmen................................................................................... 258
Wielophanging ........................................................................ 259
Stuurinrichting ........................................................................ 259
Wielen ..................................................................................... 260
Afmetingen .............................................................................. 265
Prestaties ................................................................................. 266
Gewichten ............................................................................... 267
Vullingstabel ........................................................................... 269
Vloeistoffen en smeermiddelen ................................................ 271
Brandstofverbruik ................................................................... 273
CO
2
-emissie ............................................................................ 274
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 251
252
TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGEVENS
De identificatiegegevens van de auto zijn fig. 1:
1 Typeplaatje met identificatiegegevens
(rechts op de fronttraverse);
2 Het chassisnummer
(ingeslagen in de bodemplaat naast de passagiersstoel voor);
3 Plaatje met informatie over de carrosserielak
(links op de fronttraverse);
4 Het motornummer
(linksachter ingeslagen aan de kant van de versnellingsbak).
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS fig. 2
Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de
motorruimte en bevat de volgende informatie:
B Nummer typegoedkeuring.
C Identificatiecode van het autotype.
D Chassisnummer.
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.
F Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.
G Max. toelaatbare voorasbelasting.
H Max. toelaatbare achterasbelasting.
I Motortype.
L Code van de carrosserie-uitvoering.
M Nummer voor onderdelen.
N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting
(bij dieselmotoren).
fig. 1
L0E0116m
fig. 2
L0E0117m
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 252
TECHNISCHE GEGEVENS
253
6
CHASSISNUMMER fig. 3
Dit is in de bodemplaat nabij de rechter voorstoel ingeslagen.
Om het te bereiken moet u het klepje A naar voren schuiven.
Het bevat de volgende gegevens:
type van de auto (ZAR 844000);
oplopend productienummer.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER
DE CARROSSERIELAK fig. 4
Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en
bevat de volgende informatie:
A Fabrikant van de lak.
B Kleurbenaming.
C Lancia kleurcode.
D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het
motortype en een oplopend productienummer.
fig. 3
L0E0118m
fig. 4
L0E0119m
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 253
254
TECHNISCHE GEGEVENS
198A4000
198A1000
198A7000
198A2000
955A4000 (
)
844A1000
198A5000
844A2000 (
)
844AXA1A 00E
844AXA1A 00F (*)
844AXB1A 01C (l)
844AXB1A 01D (*) (l)
844AXL1A 10
844AXL1A 10B (*)
844AXC1A 02E
844AXC1A 02F (*)
844AXF1A 06E (
)
844AXF1A 06F (*)
844AXE1A 04C
844AXE1A 04D (*)
844AXD1A 03C
844AXD1A 03D (*)
844AXG1A 08 (
)
844AXG1A 08B
MOTORCODES – CARROSSERIE-UITVOERINGEN
MOTORCODE CARROSSERIE-UITVOERING
1.4 Turbo Jet 120 pk
1.4 Turbo Jet 150 pk
1.4 Turbo Multi Air
1.6 Multijet
1.9 Twin Turbo Multijet
2.0 Multijet
(l) EURO 4-uitvoering
(*) Uitvoeringen met 18” velgen
(
) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
(
) Uitvoering met DPF
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 254
198A1000
Otto
4 in lijn
72 x 84
1368
9,8
±0,2
110
150
5500
206/230 (*)
21
2250/3000 (*)
NGK IKR9F8
Loodvrije benzine
95 RON (specificatie EN228
)
198A4000
Otto
4 in lijn
72 x 84
1368
9,8
±0,2
88
120
5000
206
21
1750
NGK IKR9F8
Loodvrije benzine
95 RON (specificatie EN228)
198A7000
Otto
4 in lijn
72 x 84
1368
9,8
103
140
5000
230
23,4
1750
NGK IKR9F8
Loodvrije benzine
95 RON (specificatie EN228)
TECHNISCHE GEGEVENS
255
6
MOTOR
(*) Met ingeschakelde SPORT-functie (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
ALGEMEEN 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 1.4 Turbo Multi Air
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
Maximum vermogen (EU) kW
pk
bijbehorend toerental t/min
Maximum koppel (EU) Nm
kgm
bijbehorend toerental t/min
Bougies
Brandstof
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 255
198A5000
844A2000 (
)
Diesel
4 in lijn
83 x 90,4
1956
16,5
±0,4
121,3/120 (
)
165/163 (
)
4000
360
36,7
1750
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN590)
844A1000
Diesel
4 in lijn
82 x 90,4
1910
16,5
±0,4
139,5
190
4000
400
41
2000
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN590)
198A2000
955A4000 (
)
Diesel
4 in lijn
79,5 x 80,5
1598
16,5
±0,4
88/85 (
)
120/115 (
)
4000
300
31
1500
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN590)
256
TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMEEN 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
Maximum vermogen (EU) kW
pk
bijbehorend toerental t/min
Maximum koppel (EU) Nm
kgm
bijbehorend toerental t/min
Brandstof
() Voor bepaalde uitvoeringen/markten
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 256
TECHNISCHE GEGEVENS
257
6
Elektronisch geregelde, sequentiële, gefaseerde Multipoint inspuiting
met turbocompressor en intercooler
BRANDSTOFSYSTEEM
Directe “Common Rail” Multijet-inspuiting met turbocompressor en intercooler
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening
wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand
veroorzaken.
1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Brandstofsysteem
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air
Brandstofsysteem
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 257
Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Voor
258
TECHNISCHE GEGEVENS
TRANSMISSIE
Geventileerde schijfremmen
Schijfremmen
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
REMMEN
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging
iets later wordt bereikt.
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Voetrem:
voor
achter
Handrem
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Versnellingsbak
Koppeling
Aandrijving
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 258
Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging
10,6 / 11,2 (*)
TECHNISCHE GEGEVENS
259
6
WIELOPHANGING
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson
Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Versnellingsbak
Handrem
STUURINRICHTING
(*) Met 18" banden
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Type
Draaicirkel
(tussen stoepranden) m
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 259
260
TECHNISCHE GEGEVENS
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden.
In de typegoedkeuring zijn alle goedgekeurde banden vermeld.
BELANGRIJK Als de gegevens in het “Instructieboek” afwijken
van die van de “Typegoedkeuring”, dient u zich altijd aan de ge-
gevens van de typegoedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voor-
zien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden
gebruikt worden.
NOODRESERVEWIEL
Geperst stalen velg. Tubeless band.
WIELUITLIJNING
Toespoor voor, totaal: −1
±
1 mm
Toespoor achter, totaal: 2
±
2 mm
De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rij-
klare staat.
VERKLARING VAN DE CODERING
OP DE BANDEN fig. 5
Voorbeeld: 195/55 R 16 91 V
195 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken).
55 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage).
R = Radiaalband.
16 = Diameter van de velg (in inch) (Ø).
91 = Beladingsindex (draagvermogen).
V = Snelheidsindex.
fig. 5
L0E0120m
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 260
TECHNISCHE GEGEVENS
261
6
Beladingsindex (draagvermogen)
60 = 250 kg 84 = 500 kg
61 = 257 kg 85 = 515 kg
62 = 265 kg 86 = 530 kg
63 = 272 kg 87 = 545 kg
64 = 280 kg 88 = 560 kg
65 = 290 kg 89 = 580 kg
66 = 300 kg 90 = 600 kg
67 = 307 kg 91 = 615 kg
68 = 315 kg 92 = 630 kg
69 = 325 kg 93 = 650 kg
70 = 335 kg 94 = 670 kg
71 = 345 kg 95 = 690 kg
72 = 355 kg 96 = 710 kg
73 = 365 kg 97 = 730 kg
74 = 375 kg 98 = 750 kg
75 = 387 kg 99 = 775 kg
76 = 400 kg 100 = 800 kg
77 = 412 kg 101 = 825 kg
78 = 425 kg 102 = 850 kg
79 = 437 kg 103 = 875 kg
80 = 450 kg 104 = 900 kg
81 = 462 kg 105 = 925 kg
82 = 475 kg 106 = 950 kg
83 = 487 kg
Snelheidsindex
Q = max. 160 km/h. H = max. 210 km/h.
R = max. 170 km/h. V = max. 240 km/h.
S = max. 180 km/h. W = max. 270 km/h.
T = max. 190 km/h. Y = max. 300 km/h.
U = max. 200 km/h.
Snelheidsindex voor winterbanden
QM + S = max. 160 km/h.
TM + S = max. 190 km/h.
HM + S = max. 210 km/h.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 261
262
TECHNISCHE GEGEVENS
VERKLARING VAN DE CODERING
OP DE VELGEN fig. 5
Voorbeeld: 6J x 15 H2 ET 31.5
6 = breedte van de velg in inch (1).
J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band
steunt) (2).
15 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de
band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø).
H2 = vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de
wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
ET 31.5 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het mon-
tagevlak van de velg op de naaf en het velghart).
fig. 5a
L0E0193m
BANDEN MET RIM PROTECTOR fig. 5a
Als op stalen velgen met integrale wieldeksels
(met veerbevestiging) van de eerste montage
afwijkende banden met een velgbescherming
(rim protector) (fig. 5a) worden gemonteerd, dan mogen
de wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik
van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot
een onvoorzien dalende bandenspanning.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 262
TECHNISCHE GEGEVENS
263
6
4Bx15" H-ET 35 (*) 125/90 R15-96M (*)
(*) Bij bepaalde uitrustingsniveaus bij de uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet heeft het noodreservewiel banden-
maat 205/55 R16-91V en velgmaat 7Jx16"- ET31. In dat geval hebben de 205/55 R16 91V banden dezelfde specificaties als
het noodreservewiel: de teksten en de aanwijzingen in de paragraaf “Wiel verwisselen” hebben dus betrekking op de banden
met bandenmaat 205/55 R16 91V.
(
) Ongeschikt voor sneeuwkettingen.
Uitvoeringen Velgen Banden Winter- Noodreservewiel
banden (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Velgmaat Bandenmaat
1.4 Turbo Jet
1.4 Turbo
Multi Air
1.6 Multijet
1.9 Twin Turbo
Multijet
2.0 Multijet
205/55 R16-91V
225/45 R17-91W
225/40 R18-92W()
205/55 R16-91T (M+S)
225/45 R17-91T (M+S)
225/40 R18-92T (M+S)
Gebruik voor bandenmaat 205/55 R16-91V uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 9 mm boven het
profiel van de banden uitsteken. Gebruik voor bandenmaat 225/45 R17-91W uitsluitend dunne sneeuwkettin-
gen die maximaal 7 mm boven het profiel van de banden uitsteken.
BELANGRIJK Het gebruik van banden met bandenmaat 225/40 R18 92W vereist specifieke technische aanpassingen. Om deze
reden kan deze bandenmaat alleen bij een nieuwe auto worden besteld. Deze bandenmaat mag niet achteraf worden gemonteerd
nadat de auto is afgeleverd!
7Jx16"- ET31
7Jx17"- ET31
7,5Jx18"- ET35
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 263
195/55 R16-91VXL
205/55 R16-91V
225/45 R17-91W
225/40 R18-92W
205/55 R16-91V
125/90 R15-96
2,7 2,5
2,7 2,5
2,7/2,8 (*) 2,5
2,9/3,1 (*) 2,7
264
TECHNISCHE GEGEVENS
2,4 2,2
2,4 2,2
2,4 2,2
2,6 2,4
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning nog-
maals als de banden koud zijn.
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
Bij rijden met snelheden boven 160 km/h moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle belading.
Het TPMS-systeem is niet leverbaar voor de bandenmaat 195/55 R16 91V
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
2,2
4,2
Bandenmaat Bandenspanning
WIEL/NOODRESERVEWIEL
Bandenmaat STANDAARD BANDEN
Bij gemiddelde belading Volbeladen
Voor Achter Voor Achter
(*) Uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 264
TECHNISCHE GEGEVENS
265
6
fig. 6
L0E0101m
AFMETINGEN
4520 1017 2700
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
1499 (*) 1538 1531
Inhoud van de bagageruimte
Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) ........................................................ 380 dm
3
Maximale inhoud............................................................................................465 dm
3
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitge-
rust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
1797
ABCDEFGH
803
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 265
266
TECHNISCHE GEGEVENS
195 210
PRESTATIES
Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h.
214203 194 222
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 1.4 Turbo Multi Air 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo 2.0 Multijet
Multijet
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 266
TECHNISCHE GEGEVENS
267
6
1410
570
1090
950
1980
1300
500
80
60
1320
570
1090
950
1890
1300/600 ()
600
80
60
GEWICHTEN
Gewichten (kg) 1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet
1.4 Turbo Multi Air
Rijklaargewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank
voor 90% gevuld en zonder optionals):
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
Max. toelaatbaar gewicht (**)
– vooras:
– achteras:
– totaal:
Trekgewichten
– geremd:
– ongeremd:
Max. dakbelasting:
Max. gewicht op de trekhaak
(geremde aanhanger):
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (open dak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaargewicht, waardoor het totale laad-
vermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig
wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
() Uitvoering 1.4 Turbo Multi Air
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 267
268
TECHNISCHE GEGEVENS
1430
570
1150
950
2000
1300
500
80
60
1430
570
1150
950
2000
1300
500
80
60
Gewichten (kg) 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet
Rijklaargewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank
voor 90% gevuld en zonder optionals):
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
Max. toelaatbaar gewicht (**)
– vooras:
– achteras:
– totaal:
Trekgewichten
– geremd:
– ongeremd:
Max. dakbelasting:
Max. gewicht op de trekhaak
(geremde aanhanger):
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (open dak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaargewicht, waardoor het totale laad-
vermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto
zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 268
Loodvrije benzine
ten minste 95 R.O.N.
(specificatie EN228)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50% PARAFLU
UP
()
SELENIA K P.E.
SELENIA WR P.E. ()
TUTELA CAR MATRYX ()
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE ()
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
TECHNISCHE GEGEVENS
269
6
57
8/10
6,0
3,1 2,65
3,5 3,0
1,99 1,8
–0,8
6–
57
8/10
5,9
2,75 2,4
2,9 2,55
2,4 2,0
–0,8
6–
VULLINGSTABEL
(
) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU
UP
en 40% gedeminerali-
seerd water.
() Uitvoering 1.4 Turbo Jet 150 pk
() Uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 120 pk en 1.4 Turbo MultiAir
1.4 Turbo Jet 1.4 Turbo MultiAir Voorgeschreven brandstof
liter kg liter kg en originele smeermiddelen
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
Hydraulisch remcircuit met
ABS:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
en achterruitsproeier
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 269
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50% PARAFLU
UP
()
SELENIA WR P.E.
TUTELA CAR TECHNYX ()
TUTELA CAR MATRYX (r)
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
57
8/10
7,1
4,3 3,6
4,9 4,1
3,1 2,7
–0,8
6–
57
8/10
7,1
4,3 3,6
4,9 4,1
1,87 1,7
–0,8
6–
270
TECHNISCHE GEGEVENS
(
) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU
UP
en 40% gedeminerali-
seerd water.
() Uitvoering 1.6 Multijet
(r) Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet
1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet Voorgeschreven brandstof
2.0 Multijet en originele smeermiddelen
liter kg liter kg
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
Hydraulisch remcircuit met
ABS:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers/
achterruitsproeier:
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 270
TECHNISCHE GEGEVENS
271
6
SELENIA K P.E.
Contractual Technical
Reference N° F603.C07
SELENIA WR P.E.
Contractual Technical
Reference N° F510.D07
SELENIA SPORT 5W-40
Contractual Technical
Reference N° F716.B08
Als bij dieseluitvoeringen 1.6 Multijet en 2.0 Multijet in geval van nood geen originele producten beschikbaar zijn, moeten de
smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA C2; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegaran-
deerd en is het raadzaam de olie zo snel mogelijk bij het Lancia Servicenetwerk te laten vervangen door het voorgeschreven smeer-
middel.
Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 voor benzinemotoren en ACEA C2 voor de diesel-
motoren 1.6 Multijet en 2.0 Multijet kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
Gebruik voor de motor 1.9 Twin Turbo Multijet uitsluitend motorolie met kwalificatie FIAT 9.55535-Z2; het gebruik van producten
die niet voldoen aan de specificaties kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
Het gebruik van smeermiddelen in de benzinemotoren met Multi Air-systeem die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 en met
een andere SAE-viscositeit dan 5W-40 kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
Volledig synthetische olie SAE 5W-40 ACEA C3.
Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis.
Kwalificatie FIAT 9.55535-S1.
Volledig synthetische olie SAE 5W-40.
Kwalificatie FIAT 9.55535-Z2.
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Gebruik Specificaties van de vloeistoffen Vloeistoffen en Vervangings-
en smeermiddelen voor een correct smeermiddelen interval
functioneren van de auto (originele)
Smering voor
benzinemotoren
Smering voor
dieselmotoren
(1.6 Multijet en
2.0 Multijet)
Smering voor
dieselmotoren
(1.9 Twin
Turbo Multijet)
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 271
TUTELA CAR TECHNYX
Contractual Technical
Reference N° F010.B05
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE
Contractual Technical
Reference N° F002.F10
TUTELA CAR MATRYX
Contractual Technical
Reference N°F108.F02
TUTELA STAR 700
Contractual Technical
Reference N°F701.C07
TUTELA ALL STAR
Contractual Technical
Reference N°F702.G07
TUTELA TOP 4
Contractual Technical
Reference N°F001.A93
PARAFLU
UP
(
)
Contractual Technical
Reference N°F101.M01
TUTELA DIESEL ART
Contractual Technical
Reference N°F601.L06
TUTELA
PROFESSIONAL SC 35
Contractual Technical
Reference N° F201.D02
Synthetische olie SAE 75W-85.
Overtreft de specificaties API GL-4 PLUS.
Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3
Synthetische olie SAE 75W.
Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ6
Synthetische olie SAE 75W-85.
Overtreft de specificaties API GL-4.
Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ1
Specifiek vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor
homokinetische koppelingen. Indringingsgetal N.L.G.I. 0-1.
Kwalificatie FIAT 9.55580
Vet met molybdeenbisulfide voor hoge bedrijfstemperaturen.
Indringingsgetal N.L.G.I. 1-2.
Kwalificatie FIAT 9.55580
Synthetische vloeistof voor remsysteem en koppelingbediening
Overtreft de specificaties: FMVSS n° 116 DOT 4, ISO 4925,
SAE J 1704. Kwalificatie FIAT 9.55597
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis
van monoethyleen-glycol met organische formule.
Voldoet ruimschoots aan de specificaties
CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor
dieselmotoren.
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen.
Overtreft de specificaties CUNA NC 956-11.
Kwalificatie FIAT 9.55522
Mechanische versnellingsbak-
ken en differentieels
(uitvoering 1.6 Multijet)
Mechanische versnellingsbak-
ken en differentieels
(uitvoeringen 1.4 Turbo Jet
120 pk en 1.4 Turbo Multi Air)
Mechanische versnellingsbak-
ken en differentieels
(uitvoering 1.4 Turbo Jet
150 pk en dieseluitvoeringen
behalve 1.6 Multijet)
Homokinetische koppelingen
differentieelzijde
Homokinetische koppelingen
wielzijde
Hydraulisch remsysteem en
koppelingbediening
ruitensproeiers
Motorkoelsysteem.
Mengverhouding:
50% water
en 50% PARAFLU
UP
(
)
Vermengen met dieselolie
(25 cc per 10 liter)
Onverdund of verdund met
water gebruiken in
ruitensproeiervloeistofreservoir
272
TECHNISCHE GEGEVENS
Remvloeistof
Antivries voor
radiateur
Vloeistof voor
ruitensproeiers
voor/achter
(
) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.
(
) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU
UP
en 40% gedemineraliseerd water.
Smering voor
benzinemotoren
Toevoeging
voor
dieselbrandstof
Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen en Toepassing
voor een correct functioneren van de auto smeermiddelen (originele)
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 272
TECHNISCHE GEGEVENS
273
6
BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen,
is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-
normen is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande proce-
dure:
een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een
gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geacceler-
eerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik
van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid
varieert tussen de 0 en 120 km/h;
gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van
de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit
buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische
omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uit-
rustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de
auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodyna-
mica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik
op dan hier vermeld.
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS DE GELDENDE EU-NORMEN (liter/100 km)
1.4 Turbo Jet
120 pk
1.4 Turbo Jet
150 pk
1.4 Turbo
Multi Air
1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo
Multijet
2.0 Multijet
Stadsverkeer 8,1 8,9 7,3 5,9 7,3 6,9
Buitenweg 5,2 5,5 4,8 4,1 4,7 4,3
6,3
6,8 5,7 4,8 5,7 5,3
Gecombineerd
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 273
274
TECHNISCHE GEGEVENS
CO
2
-EMISSIE
De CO
2
-emissie, vermeld in de volgende tabel, heeft betrekking op een gemiddeld verbruik.
CO
2
-EMISSIE VOLGENS DE GELDENDE EU-NORMEN (g/km)
146 160 139132 125 149
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 1.4 Turbo Multi Air 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo 2.0 Multijet
Multijet
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 274
BEPALINGEN VOOR HET VERWERKEN VAN DE AUTO AAN HET EINDE
VAN ZIJN LEVENSDUUR
Al jaren werkt Lancia hard aan de bescherming van het milieu door de doorlopende verbetering van de productieprocessen en de
ontwikkeling van producten die steeds milieuvriendelijker zijn. Om de cliënten de best mogelijke service te garanderen in overeen-
stemming met de milieunormen en conform de verplichtingen die voortvloeien uit de 2000/53/EU-richtlijn voor auto's die aan het
einde van hun levensduur zijn, biedt Lancia aan haar cliënten de mogelijkheid de eigen auto* aan het einde van zijn levensduur in
te leveren zonder extra kosten.
De Europese richtlijn voorziet er namelijk in dat de auto kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder en/of eigenaar
als de auto geen of een negatieve marktwaarde heeft. In vrijwel alle landen van de EU konden tot 1 januari 2007 alleen auto's zonder
kosten worden teruggegeven die vanaf 1 juli 2002 op kenteken waren gezet; vanaf 2007 is het zonder kosten teruggeven van de auto
niet meer afhankelijk van het jaar waarin de auto op kenteken is gezet, "indien het betrokken voertuig voorzien is van de essentiële
voertuigonderdelen, met name motor en carrosserie, en geen afval bevat dat aan het afgedankte voertuig is toegevoegd".
Voor de afgifte van uw auto aan het einde van zijn levensduur kunt u zich zonder aanvullende verplichtingen tot het Lancia Service-
netwerk wenden of tot een van de inzamelings- en verwerkingsbedrijven die door Lancia zijn goedgekeurd. Dergelijke bedrijven zijn
zorgvuldig uitgekozen en bieden een kwaliteitservice voor de inzameling, de verwerking en het hergebruik van onderdelen van buiten
gebruik gestelde auto's met respect voor het milieu.
Voor informatie over de inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u terecht bij het Lancia Servicenetwerk of bel het gratis nummer
00800 526242 00 of raadpleeg de Lancia internetsite.
* Auto met maximaal 9 zitplaatsen voor personenvervoer en een maximaal toelaatbaar gewicht van 3,5 t.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 275
®
Vraag uw garagist om
®
in het hart van uw motor.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 276
Uw auto heeft Selenia gekozen
Selenia biedt een assortiment technologische geavanceerde kwaliteitsproducten:
SELENIA K PURE ENERGY
Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzine-
motoren van de laatste generatie met lage emissies. De
specifieke formule garandeert een maximale bescherming
ook voor turbomotoren met hoge prestaties en een hoge
thermische belasting. Het lage asgehalte helpt de totale
reiniging van de moderne katalysatoren te behouden.
SELENIA WR PURE ENERGY
Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor
benzinemotoren die producten met een laag asgehalte
vereisen. Optimaliseert de kenmerken van motoren met
een hoog specifiek vermogen, beschermt de zwaarst
belaste delen en helpt de moderne katalysatoren schoon
te houden.
SELENIA MULTIPOWER
De ideale olie voor het beschermen van benzinemotoren
van de nieuwe generatie, ook in extreme bedrijfs- en
klimaatcondities. Garandeert een lager brandstofverbruik
(Energy conserving) en is tevens ideaal voor alternatieve
motoruitvoeringen.
SELENIA SPORT
Volledig synthetisch smeermiddel dat aan de eisen van
motoren met hoge prestaties voldoet. Ontwikkeld voor
het beschermen van de motor ook bij hoge thermische
belasting, het voorkomen van bezinksels op de turbine en
het garanderen van maximale prestaties in alle veiligheid.
Het Selenia assortiment bestaat verder uit Selenia StAR
Pure Energy, Selenia Racing, Selenia K, Selenia WR,
Selenia 20K, Selenia 20K AR.
Nadere informatie met betrekking tot de Selenia producten
vindt u op de site, www.selenia.com
De motor van uw auto is ontstaan en ontworpen voor Selenia,
het motorolie-assortiment dat voldoet aan de meest geavanceerde
internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken
van hoog niveau maken van Selenia het smeermiddel bij uitstek
voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 277
bewust onbedrukt gehouden pagina
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 278
ALFABETISCH REGISTER
279
7
Airconditioning, automatisch
met gescheiden regeling ......... 56
Airconditioning,
handbediend .......................... 54
Armsteun voor/achter ........... 76-78
Asbak ....................................... 81
ASR (systeem) ......................... 114
Auto langere tijd stallen ........... 181
Bagageruimte .......................... 91
Bagageruimte
(magic back box) ................... 96
Bagageruimteverlichting
(gloeilamp vervangen) ........... 211
Banden
– bandenspanning .................. 264
– Rim Protector ..................... 262
– standaard............................. 262
– verklaring
van bandencodering............. 260
– vervangen ............................ 193
– winterbanden....................... 262
Bediening.................................. 72
Bekerhouders/
opbergvakken ........................ 79
Bescherming van het milieu ..... 148
Bougies .................................... 255
Brandstofsysteem...................... 257
Brandstoftoevoeronderbreking . 75
Brandstofverbruik .................... 273
Buitenspiegels ........................... 51
Buitenverlichting ...................... 62
Carrosserie ............................... 247
– carrosserie-uitvoeringen ....... 254
Centrale
portiervergrendeling................ 86
CO
2
-emissie ............................. 274
Code-card ............................. 39-40
Cornering lights ........................ 63
Cruise-Control ......................... 68
Dashboard ............................... 6
Dashboardkastje ...................... 79
Aansteker................................. 80
ABS ......................................... 115
Accu
– opladen ............................... 220
– starten met
een hulpaccu........................ 184
– vervangen ............................ 239
Achterruitsproeier .................... 66
Achterruitwisser
– bediening............................. 66
– ruitensproeiers ..................... 246
– wisserbladen ........................ 245
Achteruitrijlicht
(gloeilamp vervangen) ............ 207
Adaptieve verlichting ..........74-101
Afmetingen .............................. 265
AFS (adaptieve verlichting) ...... 103
Afstandsbediening (sleutel) ...... 41
Airbag
– frontairbags ........................ 163
– sidebags .............................. 166
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 279
280
ALFABETISCH REGISTER
Fix&Go Automatic
(bandenreparatieset) .............. 186
Follow Me Home (systeem) ...... 65
Gebruik van handgeschakelde
versnellingsbak ...................... 176
Gewichten ................................ 267
Gloeilamp vervangen ................ 200
– gloeilamp
buitenverlichting .................. 204
– gloeilamp
interieurverlichting .............. 209
– lamptypen ........................... 202
Gordelspanners ........................ 152
Grootlicht (bediening) .............. 64
– gloeilamp vervangen ............ 205
Grootlichtsignaal ...................... 64
GSI (Gear Shift Indicator) ........ 24
Handrem ................................. 175
Hill Holder (systeem)................ 113
Hoofdsteunen ........................... 50
Identificatiegegevens ................ 252
Imperiaal/skidrager .................. 101
Instrumenten ........................... 7
Instrumentenpaneel
en instrumenten ..................... 7
Interieur .................................. 250
Interieuruitrusting .................... 76
Interieurverlichting ................... 70
Isofix-kinderzitjes
(montagevoorbereiding) ......... 160
Kentekenplaatverlichting
(gloeilampen vervangen)......... 208
Kinderen veilig vervoeren ......... 155
Kinderveiligheidsslot ................ 85
Kinderzitjes (geschiktheid
voor gebruik) ......................... 162
Klimaatbeheersing ................... 53
Koel/warmhoudvak ................. 77
Koplampen .............................. 102
Lak ......................................... 248
Derde remlicht
(gloeilampen vervangen) ........ 208
Diefstalalarm ........................... 43
Dimlicht (bediening)................. 64
– gloeilamp vervangen ............ 204
Display .................................... 21
– meldingen
op display ........................... 34
– menuopties ......................... 26
Dop van brandstoftank ............. 147
DPF (roetfilter)......................... 148
Driving Advisor (systeem) ........ 107
DST
(Dynamic Steering Torque) .... 104
Dualdrive (elektrische
stuurbekrachtiging) ............... 122
Elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive”............................ 122
EOBD (systeem) ...................... 122
ESP 2 (systeem) ...................... 112
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 280
ALFABETISCH REGISTER
281
7
Motorkap ................................. 99
Motorruimte (reinigen) ............. 249
MSR (systeem).......................... 114
Niveaus controleren ................. 231
Noodgevallen ........................... 183
Onderhoud en zorg .................. 223
– geprogrammeerd
onderhoud .......................... 224
– Onderhoudsschema ............. 225
– periodieke controles ............. 229
– Zwaar gebruik
van de auto .......................... 229
Opbergvak ............................... 76
Open dak ................................. 81
Opkrikken van de auto ............ 221
Parkeerhulp
(Magic Parking) ..................... 130
Parkeerlicht ............................. 64
Parkeersensoren........................ 127
– Magic Parking
(Parkeerhulp) ..................... 130
Parkeren .................................. 175
Portieren .................................. 84
– kinderveiligheidsslot ............ 86
– noodportiervergrendeling
achterportieren .................... 87
Portiervergrendeling ................ 84
Prestaties ................................. 266
Radiozendapparatuur
en mobiele telefoon ................ 145
Reactive
Suspension System ................. 106
Regensensor ............................. 67
Remmen .................................. 258
Richtingaanwijzers
– bediening............................. 64
– gloeilampen vervangen......... 206
Rijstrookbewaking
(Driving Advisor).................... 107
Rim Protector (banden) ........... 262
Lampjes
op het instrumentenpaneel ..... 9
Lancia CODE (systeem) ........... 39
Luchtfilter/Pollenfilter ............. 238
Magic back box
(dubbele laadruimte) ............. 96
Magic Parking ......................... 130
Meldingen op display ............... 34
Mistachterlicht.......................... 74
– gloeilamp vervangen ............ 207
Mistlampen ........................... 63-74
– cornering lights .................... 63
– gloeilamp vervangen ............ 207
Montagevoorbereiding
"Isofix"-kinderzitjes................ 160
Motor-
en carrosseriecodes ................. 254
Motor starten......................172-184
Motor
– identificatiecode................... 254
– technische
specificaties.......................... 255
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 281
282
ALFABETISCH REGISTER
Startblokkering
Lancia CODE ........................ 39
Starten en rijden ....................... 171
Stekkerdoos ............................. 80
Stuurinrichting ......................... 259
Stuurslot .................................. 46
Stuurwiel ................................. 51
Symbolen ................................. 38
Tanken ................................... 145
Technische gegevens ................ 251
TPMS (systeem) ...................... 124
Transmissie .............................. 258
Trekken van aanhangers .......... 179
Tripcomputer ........................... 36
TTC-systeem ........................... 115
Veiligheid ................................ 149
Veiligheidsgordels ..................... 150
Velgen
– verklaring
van velgencodering............... 262
Verlichting dashboardkastje
(gloeilamp vervangen) ............ 212
Verlichting zonneklepspiegel
(gloeilamp vervangen) ............ 212
Versnellingsbak
(gebruik) ............................... 176
Vloeistoffen
en smeermiddelen .................. 271
Vullingstabel............................. 269
Waarschuwings-
knipperlichten ....................... 73
Wegwijs in uw auto ................... 5
Wiel verwisselen........................ 193
Wielen ..................................... 260
Wielophanging ......................... 259
– Reactive
Suspension System ............... 106
Zekeringen vervangen ............. 213
Zitplaatsen .............................. 47
– met elektrische
verwarming ......................... 48
Roetfilter (DPF) ....................... 148
Rubber slangen ........................ 244
Ruitbediening ........................... 87
Ruiten (reinigen) ...................... 249
Ruitensproeiers ........................ 65
Ruitenwissers
– bediening ............................ 65
– ruitensproeiers .................... 246
– wisserbladen ....................... 245
SBR-systeem ........................... 151
Sensor automatische koplampen
(schemersensor) ..................... 63
Slepen van de auto ................... 221
Sleutels .................................... 40
Sneeuwkettingen ...................... 181
Snelheid (maximum) ............... 266
Snelle bandenreparatieset
“Fix&Go automatic”............... 186
SPORT-functie ......................... 104
Start&Stop (systeem) ............... 117
Start-/contactslot ..................... 46
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 282
ALFABETISCH REGISTER
283
7
– reinigen................................ 250
– voor met elektrische
lendensteunverstelling ......... 48
– voor met handbediende
verstelling ............................ 47
Zonnekleppen .......................... 76
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 283
NOTITIES
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 284
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 285
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 286
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 287
Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - B. U. After Sales.
Importeur voor Nederland: Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - Singaporestraat 92-100 - 1175 RA Lijnden
Druknummer 603.81.771NL - 06/2010 - 1 Editie
Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 288
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Lancia behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie
beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor de recentste informatie over dit onderwerp tot het Lancia Servicenetwerk.
Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
p4 os Lancia 2010_p4 os Lancia 2010 20-12-10 16:42 Pagina 1
278

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Lancia-Delta
  • heb linkerrem klauw draait verkeerd terug maak dit een verschil op het remmen Gesteld op 6-9-2024 om 15:46

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Goedenavond, ik ben sinds enkele weken in het bezit van een mooie Delta. Wat mij opvalt is het stuurgedrag van de elektrische stuurbekrachtiging.
    Is het normaal dat deze met snelweg snelheid wat schokkerig werkt en dat ik iedere keer met kleine stuurbewegingen moet corrigeren. Het stuur komt wel normaal terug na een bocht het probleem treedt met name op met gewoon rechtdoor rijden.
    Zijn er Delta rijders met dezelfde ervaring of kan iemand zeggen wat er aan scheelt?

    Groeten Marcel Gesteld op 29-4-2023 om 21:00

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik heb ook een Delta en nu de banden minder worden gaat de auto wel een beetje zoeken vooral op oude wegen Geantwoord op 12-1-2024 om 22:28

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Ik heb ook een Delta van november 2009 (140000km) en we hebben geen problemen Geantwoord op 13-1-2024 om 16:32

    Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • Goedemiddag, hierbij de volgende vraag. Op het display verschijnt de tekst: stuurcorrectie niet beschikbaar.
    Ik heb in de handleiding gekeken en daarin wordt het ook vermeld. Alleen staat er niet bij, wat er aan gedaan moet worden. Misschien heeft iemand een tip? Mijn Delta heeft al 207000 km. gelopen. Daardoor gaan er lampjes branden, vanwege sensoren die niet zo accuraat meer werken. Het stuur gaat wel trillen, maar boven de 60 km gaat het weer weg. Ik hoop, dat iemand dit herkent en de juiste oplossing heeft. Gesteld op 7-2-2022 om 14:21

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik krijg op display van mijn Lancia Delta het menu om de mobile telefoon aangesloten te krijgen niet zichtbaar.
    Hoe doe je dat? Gesteld op 15-8-2021 om 12:23

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Via de menu knop op het stuur. Geantwoord op 29-6-2023 om 16:28

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Weet iemand raad ?
    Nadat mijn delta (2008)een week stilgestaan heeft hed ik het volgende probleem met de radio, die gaat wel aan op display geeft de zenders weer alles ziet er normaal , geluid op display staat aan probleem is geeft geen geluid weer ook niet op dvd ?? Weet iemand wat te doen ? Moet er een radiocode ingegeven worden , die heb ik wel maar vind ook niet hoe ik dit moet doen als het hieraan zou liggen
    Alvast bedankt ? Gesteld op 12-3-2021 om 11:24

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • hoe reset je service indicator lancia delta 1.4 2008 Gesteld op 4-3-2021 om 20:53

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
6
  • Heeft er iemand ervaring met het vervangen van de USB/AUX aansluiting bij een Lancia Delta III van 2014? Gesteld op 8-2-2021 om 11:20

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Op de stuur windows knop indrukhouden tot dat de spreekt bediening inschakelen je moet zegen telefoon instelingen dan je hoort 4 cijfrr code en dan de code invoelen voor de verbinding maken succes als niet lukken dan ik kan veder helpend Geantwoord op 16-3-2021 om 21:52

      Waardeer dit antwoord (5) Misbruik melden
  • waar zijn kapjes van de deurgrepen te koop, Delta 2011 kleur chroom Gesteld op 13-6-2020 om 16:02

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Sinds ik de trekhaak heb gemonteerd op mijn Delta 3, werkt mijn PDC niet meer. Volgens handleiding moet het worden ingeleert. Tot zover alles oké, maar ik kan de module niet openen. Alle functies van de canbus zoals oa lane assist, automatisch inparkeren en PDC zijn niet te bereiken. Geen idee hoe ik dit moet gaan aanpakken. Geprobeerd met de betaal versie ecuscan en een allround programma maar geen mogelijkheden om er in te komen en of opnieuw in te leren. Hopelijk heeft iemand de oplossing voor mij

    Mvg
    Arjan Gesteld op 27-2-2020 om 07:31

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik heb een Lancia Delta.
    Telkens ik het contact aanzet start eveneens de radio. Gesteld op 25-2-2020 om 18:51

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Op de grote ronde knop drukken en blijven drukken tot de radio stopt.
      Zelfde handeling om de radio terug te starten. Geantwoord op 25-2-2020 om 20:14

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Dank u voor de reactie.
    Maar dat is de vraag niet, ook als ik de radio met de bewuste knop uitschakel en ik het contact afleg zal deze de radio bij de volgende inschakeling van het contact opnieuw beginnen te spelen.
    Zeer vervelend want ik wil zelf controle hebben over mijn radio.

    Beste groeten Geantwoord op 26-2-2020 om 18:12

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Als je de radio aan laat staan op het moment dat dat je het contact uit draait, zal de radio bij de volgende start ( dus activeren contact) ook weer gaan spelen.
    Zet je voordat je het contact uitdraait met de grote ronde knop eerst de radio uit, zal hij bij je volgende start ook uit blijven en moet je hem zelf met de ronde knop weer aan moeten zetten. Geantwoord op 27-2-2020 om 00:42

    Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • Van harte bedankt voor het antwoord.
    Vriendelijke groeten

    Geantwoord op 27-2-2020 om 12:31

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Het werkt echt niet.
    Stomme situatie.

    grtn Geantwoord op 27-2-2020 om 16:55

    Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • Ik weet dat Lancia 's eigenzinnige auto zijn, maar dit is wel bijzonder: Mijn Delta 3 reageert zoals in mijn antwoord: Radio uit voor uitschakelen contact betekent radio blijft uit na opnieuw starten.
    Sorry Geantwoord op 27-2-2020 om 20:56

    Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • klopt hoor ik heb exact hetzelfde probleem.... heel irritant. Geantwoord op 30-7-2021 om 11:17

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Hoe open je de tankdop van de Lancia Delta uit 2011
    Gesteld op 8-12-2019 om 19:36

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Ontgrendeld de auto met de sleutel, vervolgens de achterklep en dan aan de rechterkant achter de bekleding zit een kabeltje om aan te trekken en dan gaat het klepje voor de tankdop open Geantwoord op 8-12-2019 om 23:01

      Waardeer dit antwoord (11) Misbruik melden
  • Ik heb sinds kort een lancia delta 1.4 bifuel uit 2014 .
    Wat me nu al 3 keer gebeurt is het uitvallen van de motor maar daarbij ook instrumentenpaneel.
    1 keer in de file .
    3 keer bij parkeren
    Wanneer ik met de auto gewoon rijd niks aan de hand.
    Tot nog toe.
    Het is net of je het contact uit zet.
    Wat ik ook gemerkt heb als je in het donker rijd ,het flauw branden van abs en handrem lampje
    Iemand een idee of ook een soortgelijke ervaring. Gesteld op 13-10-2019 om 17:22

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Goede,

      Lijkt mij een storing in het electronische circuit...is goed te achterhalen middels bij de Fiat/Lancia garage de Delta aan te sluiten op de Storingscode uitlezen via motormanagement ECU:monitor'!dan sluit het z.g.a. problemen uit Geantwoord op 13-10-2019 om 19:00

      Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
12
  • Telkens ik het contact aanzet start meteen de radio? Zeer vervelend. X-W Gesteld op 20-7-2019 om 20:34

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Hij start niet meer. Op het scherm komen er allerlei waarschuwingen. ABS werkt niet, struurbekrachtiging werkt niet, Air bag niet gevonden. ze rollen er achter elkaar door.

    Wat is hier de meest waarschijnlijke oorzaak?? Gesteld op 19-10-2018 om 17:49

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Waarschijnlijk laadstroom te hoog met een nieuwe dynamo is het denk ik opgelost bij mij in elk geval wel Geantwoord op 15-8-2021 om 13:49

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • De binnenspiegel met daarin de sensor voor de ruitenwissers en lampen werkt niet.
    Aan voorzijde zit een LED-tje dat niet brandt. Auto is onlangs nog nagekeken en gaf geen storingsmelding over de binnenspiegel.
    Er staat echter geen spanning op de voeding. Gesteld op 2-11-2017 om 16:52

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • BEWAKING/KANTELBEVEILIGINGVoor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruitenen het eventuele open dak (voor bepaalde uitvoeringen/markten)geheel gesloten zijn.Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging buiten werkingstellen (als er bijvoorbeeld dieren in de auto achterblijven) doorop de knop A-fig. 14 op het plafondlampje voor te drukken, voor-dat het alarm wordt ingeschakeld.Als de functie wordt uitgeschakeld, knippert het lampje op deknop enkele seconden. Het buiten werking stellen van de volu-metrische beveiliging/kantelsensor moet telkens worden herhaaldals het instrumentenpaneel uitgeschakeld is geweest.MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGENIedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden vanhet controlelampje Yop het instrumentenpaneel (of het symboolop het display) en het tegelijk verschijnen van een melding ophet display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumenten-paneel”).ALARM BUITEN [pagina:45 Lancia Delta gebruikshandleiding] Geantwoord op 3-11-2017 om 13:05

      Waardeer dit antwoord (3) Misbruik melden
  • Bovenstaand antwoord slaat niet op omschreven probleem met binnenspiegel.
    Gaarne beter en in DUIDELIJK NL antwoord. Geantwoord op 3-11-2017 om 16:37

    Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • Hoe kan ik deTijd en datum van lancia delta 2009 instellingen Gesteld op 25-10-2017 om 13:14

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Op de elektrische regeling voor het cla en dak zijn er twee knoppen open en dicht...maar ertussen is nog een knop...waar dient die voor!? Gesteld op 26-4-2017 om 13:20

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • BEWAKING/KANTELBEVEILIGINGVoor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruitenen het eventuele open dak (voor bepaalde uitvoeringen/markten)geheel gesloten zijn.Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging buiten werkingstellen (als er bijvoorbeeld dieren in de auto achterblijven) doorop de knop A-fig. 14 op het plafondlampje voor te drukken, voor-dat het alarm wordt ingeschakeld.Als de functie wordt uitgeschakeld, knippert het lampje op deknop enkele seconden. Het buiten werking stellen van de volu-metrische beveiliging/kantelsensor moet telkens worden herhaaldals het instrumentenpaneel uitgeschakeld is geweest.MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGENIedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden vanhet controlelampje Yop het instrumentenpaneel (of het symboolop het display) en het tegelijk verschijnen van een melding ophet display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumenten-paneel”).ALARM BUITEN Geantwoord op 3-11-2017 om 13:07

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Lancia Belta Diesel:de kilometerteller blijft knipperen Gesteld op 25-12-2016 om 11:16

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
18
  • Dat was een reset door de batterij los te koppelen. Nieuwe batterij is waarschijnlijk niet de echte reden. Geantwoord op 8-1-2022 om 14:26

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Knipperende kilometer stand wordt vaak getriggerd door een moment van zeer lage accu spanning. Je kunt je accu opladen, maar de KM stand zal evengoed blijven knipperen. Even accupool loshalen en je probleem is opgelost. Zelfde probleem in Fiat punto 1.4 multiair turbo van 2011. Geantwoord op 20-2-2023 om 10:35

    Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • ik krijg de tankklep niet meer open
    wat moet ik doen
    Gesteld op 16-5-2016 om 14:36

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Via de binnenbekleding achter het klepje vind je een rood draadje waaraan je moet trekken, de klep is dan weer open te krijgen Geantwoord op 17-8-2016 om 12:07

      Waardeer dit antwoord (8) Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Lancia Delta bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Lancia Delta in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 4,33 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Lancia Delta

Lancia Delta Gebruiksaanwijzing - Nederlands - 258 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info