Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als kopieerapparaat > Vergrote of verkleinde kopieën maken
Vergrote of verkleinde kopieën maken
Dit apparaat heeft vooraf ingestelde verhoudingen voor het schalen van originelen, waardoor u gemakkelijk
documenten kunt omzetten van het ene naar het andere standaardformaat.
Vergrote of verkleinde kopieën maken
Zo kunt u altijd kopieën vergroten en verkleinen:
1. De standaardinstelling van de machine voor [Verkleinen/vergroten] configureren.
Zie voor meer gegevens Kopieerinstellingen.
Zo gebruikt u deze functie alleen voor de huidige taak:
1. Configureer de instelling met behulp van de toets [Verkleinen/vergroten] voordat u aan de afdruktaak
begint.
Zie voor meer gegevens Vergrote of verkleinde kopieën maken.
Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als kopieerapparaat > Meerdere pagina's op één vel papier kopiëren.
Meerdere pagina's op één vel papier kopiëren.
U kunt meerdere pagina's van het origineel kopiëren op één vel papier.
●U kunt deze functie alleen gebruiken als het origineel in de automatische documentinvoer (ADF) is geplaatst, niet als dit op de glasplaat
ligt.
U kunt bepalen of u het apparaat altijd fotokopieën wilt laten maken in de modus 2-in-1 of 4-in-1, of alleen als het
nodig is.
Meerdere pagina's kopiëren
Zo maakt u altijd fotokopieën in de modus 2-in-1 of 4-in-1:
1. De standaardinstelling van de machine voor [Verkleinen/vergroten] configureren.
Zie voor meer gegevens Kopieerinstellingen.
Zo gebruikt u deze functie alleen voor de huidige taak:
1. Configureer de instelling met behulp van de toets [Verkleinen/vergroten] voordat u aan de afdruktaak
begint.
Zie voor meer gegevens Twee of vier pagina's op één vel kopiëren.
Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als kopieerapparaat > Beide zijden van een identiteitsbewijs op één
zijde kopiëren.
Beide zijden van een identiteitsbewijs op één zijde kopiëren.
U kunt de voor- en achterzijde van een identiteitsbewijs (of een ander klein document) op één zijde van een vel papier
kopiëren.
●U kunt deze functie alleen gebruiken als het origineel op de glasplaat ligt en niet in de automatische documentinvoer (ADF) is geplaatst.
U kunt bepalen of u het apparaat altijd fotokopieën wilt laten maken in de kopieermodus identiteitsbewijs, of alleen als
het nodig is.
Voorbereidingen voor het kopiëren van een identiteitsbewijs
Als u altijd fotokopieën in de kopieermodus identiteitsbewijs wilt maken, doet u het volgende:
1. De standaardinstelling van de machine voor [Verkleinen/vergroten] configureren.
Zie voor meer gegevens Kopieerinstellingen.
Zo gebruikt u deze functie alleen voor de huidige taak:
1. Configureer de instelling met behulp van de toets [Verkleinen/vergroten] voordat u aan de afdruktaak
begint.
Zie voor meer gegevens Beide zijden van een identiteitsbewijs op één zijde kopiëren..
Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als scanner > Gescande bestanden naar een FTP-server verzenden
Gescande bestanden naar een FTP-server verzenden
U kunt vanaf het bedieningspaneel gescande bestanden naar een FTP-server verzenden.
Gescande bestanden naar een FTP-server verzenden
1. Sluit het apparaat aan op het netwerk
Zie voor meer gegevens Verbinden met een netwerkkabel.
2. Stel het IP-adres, het subnetmasker en het gatewayadres in via het bedieningspaneel.
Zie voor meer gegevens Instellingen IP-adres configureren.
3. Registreer met behulp van de webbrowser de bestemmingen in het Adresboek.
Zie voor meer gegevens Scanbestemmingen registreren.
Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als scanner > Gescande bestanden verzenden naar de gedeelde map
van een computer
Gescande bestanden verzenden naar de gedeelde map van een computer
U kunt vanaf het bedieningspaneel gescande bestanden verzenden naar de gedeelde map van een computer op een
netwerk.
Gescande bestanden verzenden naar de gedeelde map van een computer
1. Sluit het apparaat aan op het netwerk
Zie voor meer gegevens Verbinden met een netwerkkabel.
2. Stel het IP-adres, het subnetmasker en het gatewayadres in via het bedieningspaneel.
Zie voor meer gegevens Instellingen IP-adres configureren.
3. Maak een bestemmingsmap aan op de harde schijf van de computer en stel deze in als een gedeelde map.
Zie de documentatie van uw besturingssysteem voor meer informatie.
4. Registreer met behulp van de webbrowser de bestemmingen in het Adresboek.
Zie voor meer gegevens Scanbestemmingen registreren.
●Als u gebruik maakt van de functie Scan to Folder op een netwerk dat Active Directory gebruikt, dan moet u de servernaam en de
domeinnaam opgeven via de DNS-instellingen.
●Zie De DNS-instellingen configureren voor meer informatie over de DNS-instellingen.
Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als faxapparaat > Het apparaat gebruiken in combinatie met een
externe telefoon
Het apparaat gebruiken in combinatie met een externe telefoon
U kunt dit apparaat gebruiken als faxapparaat en tegelijkertijd via dezelfde lijn een telefoongesprek voeren.
Het apparaat gebruiken in combinatie met een externe telefoon
1. Sluit een externe telefoon aan op het apparaat.
Zie voor meer gegevens Aansluiten op een telefoonlijn.
Bovenste pagina > Handleiding voor het apparaat > Belangrijke functies > Het apparaat gebruiken als faxapparaat > Fax verzenden vanaf een computer (LAN-Fax)
Fax verzenden vanaf een computer (LAN-Fax)
U kunt een document rechtstreeks vanaf een computer via dit apparaat naar een ander faxapparaat sturen, zonder het
document eerst te printen.
●De functie wordt ondersteund door Windows 2000/XP/Vista en Windows Server 2003/2003 R2/2008. Mac OS X ondersteunt deze functie
niet.
Voorbereidingen voor het zenden van een fax vanaf een computer die via USB is verbonden.
1. Sluit het apparaat op een computer aan door middel van een USB-kabel.
Zie voor meer gegevens Verbinden met een USB-kabel.
2. Installeer het LAN-Faxstuurprogramma op de computer.
Voor meer informatie, zie Installatiehandleiding voor stuurprogramma's.
3. Registreer de LAN-Faxbestemmingen in het LAN-Faxadresboek.
Zie voor meer gegevens Het configureren van het LAN-Faxadresboek.
Voorbereidingen voor het zenden van een fax vanaf een computer die via een netwerk is verbonden.
1. Sluit het apparaat aan op het netwerk
Zie voor meer gegevens Verbinden met een netwerkkabel.
2. Geef de netwerkinstellingen op, zoals het IP-adres van het apparaat
Zie voor meer gegevens Instellingen IP-adres configureren.
3. Installeer het LAN-Faxstuurprogramma op de computer.
Voor meer informatie, zie Installatiehandleiding voor stuurprogramma's.
4. Registreer de LAN-Faxbestemmingen in het LAN-Faxadresboek.
Zie voor meer gegevens Het configureren van het LAN-Faxadresboek.
Bovenste pagina > Aan de slag > Het apparaat configureren > Instellingen IP-adres configureren > Het apparaat instellen voor automatische ontvangst van een IP-adres
Het apparaat instellen voor automatische ontvangst van een IP-adres
●Er moet een DHCP-server op het netwerk zijn aangesloten om het apparaat automatisch een IP-adres te kunnen toewijzen.
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
Druk op [][] om [Netwerkinstellingen] te selecteren en druk op [OK].
Voer zo nodig een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Druk op [][] om [IP-configuratie] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om [DHCP geactiveerd] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om [Aan] te selecteren en druk op [OK].
Bij de nieuwe instelling wordt een “” symbool weergegeven om aan te geven dat de instelling veranderd is.
Bevestig de instelling en druk op [].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
Als u wordt gevraagd het apparaat opnieuw op te starten, schakelt u het apparaat uit en daarna weer in.
Druk de configuratiepagina af om de instelling te bevestigen.
De instelling van het IP-adres staat onder “TCP/IP” op de configuratiepagina.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
●U kunt een wachtwoord voor toegang tot het menu [Netwerkinstellingen] opgeven in [Beheerdersmenu vergrendelen].
●Als de netwerkomgeving een specifieke transmissiesnelheid vereist die niet automatisch wordt bepaald, stelt u de transmissiesnelheid in
bij [Instelling koppeling] onder [Netwerkinstellingen].
●Wanneer [DHCP geactiveerd] is ingeschakeld, worden de handmatig geconfigureerde instellingen voor het IP-adres niet gebruikt.
●Zie Het apparaat inschakelen voor meer informatie over het in- en uitschakelen van het apparaat.
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
●Zie De configuratiepagina afdrukken voor meer informatie over het afdrukken van een configuratiepagina.
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Beheerdersmenu vergrendelen].
●Zie Netwerkinstellingen voor meer informatie over [Instelling koppeling].
Bovenste pagina > Aan de slag > Het apparaat configureren > Instellingen voor het telefoonnetwerk configureren > Het type verbinding met het telefoonnetwerk
selecteren
Het type verbinding met het telefoonnetwerk selecteren
Selecteer het type verbinding met het telefoonnetwerk.
Er zijn twee typen: het openbare telefoonnetwerk (PSTN) en een particuliere telefooncentrale (PBX).
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
Druk op [][] om [Beheerdersinstellingen] te selecteren en druk op [OK].
Voer zo nodig een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Druk op [][] om [PBX-selectie] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om [PSTN] of [PBX] te selecteren en druk op [OK].
Bevestig de instelling en druk op [].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
●U kunt een wachtwoord voor toegang tot het menu [Beheerdersinstellingen] opgeven in [Beheerdersmenu vergrendelen].
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Beheerdersmenu vergrendelen].
Bovenste pagina > Aan de slag > Het apparaat configureren > Instellingen voor het telefoonnetwerk configureren > Het toegangsnummer voor de buitenlijn instellen
Het toegangsnummer voor de buitenlijn instellen
Als het apparaat via een aparte telefooncentrale met het publieke telefoonnetwerk wordt verbonden, stelt u het
nummer in dat moet worden gekozen voor een buitenlijn.
●Zorg ervoor dat dit nummer voor een buitenlijn overeenkomt met de instelling in de telefooncentrale. Anders kunt u mogelijk geen faxen
verzenden naar bestemmingen buiten de interne centrale.
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
Druk op [][] om [Beheerdersinstellingen] te selecteren en druk op [OK].
Voer zo nodig een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Druk op [][] om [Cijfer PBX-toegang] te selecteren en druk op [OK].
Geef het toegangsnummer voor de buitenlijn op met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Bevestig de instelling en druk op [].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
●U kunt een wachtwoord voor toegang tot het menu [Beheerdersinstellingen] opgeven in [Beheerdersmenu vergrendelen].
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Beheerdersmenu vergrendelen].
Bovenste pagina > Aan de slag > De apparaatfuncties gebruikerafhankelijk beperken > De beperking voor gebruikers inschakelen > Gebruikersvermeldingen wijzigen
Gebruikersvermeldingen wijzigen
In dit gedeelte leest u hoe u gebruikersvermeldingen kunt wijzigen.
Open de webbrowsersoftware en geef het IP-adres van het apparaat op.
Klik op [Beperkte gebruikerfuncties].
Klik op [Gebruikersfunctielijst].
Er verschijnt een lijst van de op dat moment geregistreerde gebruikers.
Selecteer de vermelding die u wilt wijzigen en klik op [Bewerken].
Wijzig waar nodig de instellingen.
Geef indien nodig het wachtwoord van de beheerder op.
Klik op [Indienen].
Sluit de webbrowsersoftware.
●Zie De webbrowser gebruiken voor meer informatie over het gebruik van een webbrowser.
Bovenste pagina > Aan de slag > De apparaatfuncties gebruikerafhankelijk beperken > De beperking voor gebruikers inschakelen > Gebruikersvermeldingen verwijderen
Gebruikersvermeldingen verwijderen
In dit gedeelte leest u hoe u gebruikersvermeldingen kunt verwijderen.
Open de webbrowsersoftware en geef het IP-adres van het apparaat op.
Klik op [Beperkte gebruikerfuncties].
Klik op [Gebruikersfunctielijst].
Er verschijnt een lijst van de op dat moment geregistreerde gebruikers.
Selecteer de vermelding die u wilt verwijderen en klik op [Verwijd.]
Bevestig dat de geselecteerde vermelding de vermelding is die u wilt verwijderen.
Geef indien nodig het wachtwoord van de beheerder op.
Klik op [Indienen].
Sluit de webbrowsersoftware.
●Zie De webbrowser gebruiken voor meer informatie over het gebruik van een webbrowser.
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Optie-instellingen voor de printer configureren > Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld > Windows
Windows
Wijs in het menu [Start] naar [Instellingen] en klik op [Printers].
Het venster [Printers] wordt geopend.
Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
Klik op [Eigenschappen] in het menu [Bestand].
Klik op het tabblad [Bureau-accessoires].
Als u het printerstuurprogramma PostScript 3 gebruikt, klikt u op het tabblad [Apparaatinstellingen].
Selecteer in het gedeelte [Opties] de opties die zijn geïnstalleerd en configureer de noodzakelijke
instellingen.
Als de optionele SDRAM-module is geïnstalleerd, geeft u de totale hoeveelheid geheugen op in [Totaal
geheugen:].
Selecteer onder [Instel. Pap.form.] de lade die u wilt gebruiken, selecteer het gewenste papierformaat en
klik op [Bijwerken].
Klik op [OK] om het dialoogvenster voor printereigenschappen te sluiten.
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Optie-instellingen voor de printer configureren > Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld > Mac OS X
Mac OS X
Dubbelklik op het pictogram van de harde schijf op het bureaublad.
Klik op [Programma's] en open vervolgens de map [Hulpprogramma's].
Dubbelklik op [Printerconfiguratie].
Het dialoogvenster [Printerlijst] wordt weergegeven.
Selecteer de machine die u gebruikt en klik op [Toon info].
Het venster [Printerinfo] verschijnt.
Selecteer vanuit het uitklapmenu [Uitbreidingsmogelijkheden] en selecteer vervolgens een gepaste
instelling.
Klik op [Pas wijzigingen toe].
Verlaat het Printerconfiguratie
●Als de gewenste optie niet wordt weergegeven, zijn de PPD-bestanden mogelijk niet juist ingesteld. Controleer de naam van het PPD-
bestand in het dialoogvenster om de installatie te voltooien.
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Printereigenschappen openen > Printereigenschappen openen vanuit het venster [Printers en faxapparaten]
Printereigenschappen openen vanuit het venster [Printers en faxapparaten]
●Als u de standaardinstellingen van de printer, met inbegrip van de instellingen van de opties, wilt wijzigen, dient u zich aan te melden via
een account met beheerdersrechten. Beheerders en leden van PowerUser-groepen hebben deze rechten automatisch.
●U kunt niet voor elke gebruiker de standaardinstellingen van de printer wijzigen. De instellingen die u in het dialoogvenster voor
printereigenschappen configureert, zijn van toepassing op alle gebruikers. Procedures en schermen kunnen variëren, afhankelijk van het
besturingssysteem dat u gebruikt.
Klik in het menu [Start] op [Printers en faxapparaten].
Het venster [Printers en faxapparaten] wordt geopend.
Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
Klik op [Eigenschappen] in het menu [Bestand].
Het dialoogvenster voor printereigenschappen wordt geopend.
●De instellingen die u hier configureert, worden gebruikt als standaardinstellingen voor alle toepassingen.
●Configureer geen instelling voor [Toewijzing van formaat aan papierlade].
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Basisinstructies voor het werken in de printermodus > Verkeerd papier > Doorgaan met afdrukken op verkeerd papier
Doorgaan met afdrukken op verkeerd papier
Druk op [Z&W Start] of [Kleur Start] als de foutmelding wordt weergegeven.
Het afdrukken wordt hervat op het papier dat is geplaatst.
●Als het papier te klein is voor de afdruktaak, wordt het afgedrukte beeld bijgesneden.
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Basisinstructies voor het werken in de printermodus > Verkeerd papier > De afdruktaak opnieuw instellen
De afdruktaak opnieuw instellen
Druk op [Wissen/Stop] als de foutmelding wordt weergegeven.
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Basisinstructies voor het werken in de printermodus > Een afdruktaak annuleren > Een afdruktaak annuleren voordat
het afdrukken is gestart
Een afdruktaak annuleren voordat het afdrukken is gestart
Annuleer de afdruktaak vanuit de computer.
Windows
Dubbelklik op het pictogram van de printer op de taakbalk van uw computer.
Selecteer de afdruktaak die u wilt annuleren, klik op het menu [Document] en klik daarna op
[Annuleren].
Mac OS X
Start Afdrukbeheer.
Selecteer de naam van de taak die u wilt annuleren.
Klik op het pauzepictogram en daarna op het prullenbakpictogram.
●Pas op dat u geen afdruktaak van een andere gebruiker annuleert als de printer door meerdere computers wordt gedeeld.
●Als u een afdruktaak annuleert die al is verwerkt, kunnen er nog enkele pagina's worden afgedrukt voordat de taak is geannuleerd.
●Als u een beveiligde afdruktaak annuleert, kan het zijn dat het apparaat al een paar pagina's van de afdruktaak heeft opgeslagen als een
beveiligd afdrukbestand. U kunt het bedieningspaneel gebruiken om het beveiligde afdrukbestand te verwijderen wanneer dit gebeurt.
●Het annuleren van een grote afdruktaak kan enige tijd in beslag nemen.
●Zie Een beveiligd afdrukbestand verwijderen voor meer informatie over het verwijderen van een beveiligd afdrukbestand.
Bovenste pagina > De printerfunctie gebruiken > Basisinstructies voor het werken in de printermodus > Een afdruktaak annuleren > Een afdruktaak tijdens het
Bovenste pagina > De scannerfunctie gebruiken > Scannen vanaf het bedieningspaneel > Belangrijkste functies voor het verzenden van gescande bestanden > De
scanbestemming opgeven
De scanbestemming opgeven
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een bestemming kunt opgeven met de volgende toetsen:
●Eéntoetsknoppen
Met deze toetsen kunt u bestemmingen opgeven die zijn geregistreerd als vermeldingen voor snelkiezen.
●[Pauze/Herhalen]
Druk op deze toets om de laatst gebruikte bestemming op te geven voor de huidige taak.
De Eéntoetsknoppen gebruiken
Druk op de ééntoetsknop waaraan de vermelding voor snelkiezen is gekoppeld.
Druk op [Shift] om met de ééntoetsknoppen heen en weer te schakelen tussen de snelkiesnummers 1 tot en met
10 en 11 tot en met 20.
[Pauze/Herhalen] gebruiken
Druk op [Pauze/Herhalen] om de laatst gebruikte bestemming te selecteren.
●Wanneer u een scanbestemming opgeeft, verandert de scaninstelling van het apparaat automatisch op basis van de informatie die voor die
bestemming in het adresboek staat geregistreerd. Indien nodig kunt u de scaninstellingen veranderen via het bedieningspaneel.
●[Pauze/Herhalen] is geen handige optie voor de eerste scantaak nadat het apparaat is ingeschakeld.
●Met behulp van [Adresboek] kunt u bestemmingen selecteren die niet als vermeldingen voor snelkiezen zijn geregistreerd.
●Zie Belangrijkste functies voor het verzenden van gescande bestanden voor meer informatie over het opgeven van bestemmingen met
Bovenste pagina > De scannerfunctie gebruiken > Scannen vanaf het bedieningspaneel > Scaninstellingen opgeven > Het scanformaat opgeven in overeenstemming met
het formaat van het origineel
Het scanformaat opgeven in overeenstemming met het formaat van het origineel
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u het scanformaat kunt opgeven op basis van het formaat van het huidige
origineel.
Druk op [Verkleinen/vergroten].
Druk op [Verkleinen/vergroten] of op [][] om het formaat van het origineel te selecteren en druk
daarna op [OK].
Als u een andere instelling hebt gekozen dan [Aangepast], hoeft u de resterende stappen van de procedure niet uit te
voeren.
Druk op [][] om [mm] of [inch] te selecteren en druk op [OK].
Geef de horizontale waarde op met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Met [][] kunt u de waarde wijzigen in stappen van 1 mm of 0,1 inch.
Bevestig de instelling en druk op [OK].
Geef de verticale waarde op met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Met [][] kunt u de waarde wijzigen in stappen van 1 mm of 0,1 inch.
●Met de volgende toetsen kunt u instellingen annuleren
❍[]: hiermee annuleert u de wijzigingen in de instellingen en gaat u naar het vorige scherm.
❍[Wissen/Stop]: hiermee annuleert u de wijzigingen in de instellingen en keert u terug naar het beginscherm.
●U kunt de standaardinstelling van de [Documentformaat] wijzigen zodat originelen altijd met een bepaald scanformaat worden gescand.
●Tijdelijke instellingen worden in de volgende gevallen gewist:
❍Wanneer geen gegevens worden ingevoerd gedurende de tijdsperiode die is ingesteld in [Autom. wissen] en het beginscherm
wordt weergegeven.
❍Wanneer u op [Wissen/Stop] drukt terwijl het beginscherm wordt weergegeven.
❍Wanneer de modus van het apparaat wordt gewijzigd.
❍Wanneer het apparaat wordt uitgeschakeld.
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
❍Wanneer de standaardwaarde van het apparaat voor dezelfde instelling wordt gewijzigd.
●Zie Scannerinstellingen voor meer informatie over [Documentformaat].
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Autom. wissen].
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > Faxbestemmingen registreren > Faxbestemmingen registreren vanaf het bedieningspaneel > Faxbestemmingen wijzigen
Faxbestemmingen wijzigen
In dit gedeelte wordt beschreven op welke manier u de gegevens over geregistreerde bestemmingen kunt wijzigen.
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
Druk op [][] om [Faxdirectory] te selecteren en druk vervolgens op [OK].
Voer zo nodig een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Druk op [][] om [Invoer snelkiezen] of [Invoer verkort kiezen] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om de gewenste vermelding te selecteren en druk daarna op [OK].
Druk op [][] om [Invoer faxnr.] te selecteren en druk op [OK].
Wijzig het nummer en druk op [OK].
Druk op [][] om [Invoer faxnaam] te selecteren en druk vervolgens op [OK].
Wijzig de naam en druk op [OK].
Bevestig de instelling en druk op [OK].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
●U kunt een wachtwoord voor toegang tot het menu [Faxdirectory] opgeven in [Beheerdersmenu vergrendelen].
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Beheerdersmenu vergrendelen].
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > Faxbestemmingen registreren > Faxbestemmingen registreren vanaf het bedieningspaneel > Faxbestemmingen verwijderen
Faxbestemmingen verwijderen
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u geregistreerde faxbestemmingen kunt verwijderen.
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
Druk op [][] om [Faxdirectory] te selecteren en druk vervolgens op [OK].
Voer zo nodig een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk op [OK].
Druk op [][] om [Invoer snelkiezen] of [Invoer verkort kiezen] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om de gewenste vermelding te selecteren en druk daarna op [OK].
Druk op [][] om [Invoer faxnr.] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [Wissen/Stop] om het bestaande faxnummer te verwijderen en druk op [OK].
Druk op [][] om [Invoer faxnaam] te selecteren en druk vervolgens op [OK].
Druk op [Wissen/Stop] om de bestaande naam te wijzigen en druk op [OK].
Controleer of de informatie is verwijderd en druk op [OK].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
●U kunt een wachtwoord voor toegang tot het menu [Faxdirectory] opgeven in [Beheerdersmenu vergrendelen].
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Beheerdersmenu vergrendelen].
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Het configureren van het LAN-Faxadresboek > Het openen van
het LAN-Faxadresboek
Het openen van het LAN-Faxadresboek
In dit gedeelte wordt het openen van het LAN-Faxadresboek beschreven.
Klik in het menu [Start] op [Printers en faxapparaten].
Klik op het pictogram van het LAN-Faxondersteuningsprogramma.
Klik op [Voorkeursinstellingen...] in het menu [Bestand].
Klik op het tabblad [Adresboek].
●De procedure van het openen van de eigenschappen van het ondersteuningsprogramma kan per besturingssysteem verschillen.
●Selecteer uit de lijst [Bekijken] het bestemmingstype dat u wilt weergeven.
❍[Alles]: geeft alle bestemmingen weer.
❍[Groep]: geeft alleen groepen weer.
❍[Gebruiker]: geeft alleen individuele bestemmingen weer.
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Het configureren van het LAN-Faxadresboek > Bestemmingen
registreren
Bestemmingen registreren
In dit gedeelte wordt het registreren van bestemmingen in het LAN-Faxadresboek beschreven.
Open het LAN-Faxadresboek en klik op [Gebruiker toevoegen].
Voer de vereiste informatie in en klik op [OK].
Zie de onderstaande tabel voor meer informatie.
LAN-Faxbestemmingen instellen
ItemInstellingBeschrijving
NaamVerplichtNaam bestemming. Het wachtwoord mag uit maximaal 32 tekens bestaan.
BedrijfOptioneelBedrijfsnaam bestemming. Het wachtwoord mag uit maximaal 64 tekens bestaan. U kunt een
selectie maken uit de geregistreerde gegevens.
AfdelingOptioneelAfdelingsnaam bestemming. Het wachtwoord mag uit maximaal 64 tekens bestaan. U kunt een
selectie maken uit de geregistreerde gegevens.
TelefoonOptioneelTelefoonnummer van de bestemming. Het wachtwoord mag uit maximaal 40 tekens bestaan.
FaxVerplichtFaxnummer van de bestemming. Het wachtwoord mag uit maximaal 40 tekens bestaan.
●Een telefoon- of faxnummer kan 0 tot en met 9, “P” (pauze), "", "", “-” en een spatie bevatten.
●Voeg zo nodig een pauze toe aan een faxnummer. Het apparaat last een korte pauze in voordat de cijfers na de pauze worden gekozen.
U kunt de lengte van de pauze opgeven bij de instelling [Tijd pauzetoets] onder de verzendinstellingen voor het faxen.
●Als u toonservices op een pulslijn wilt gebruiken, voegt u een “” toe aan een faxnummer. Met een “” schakelt de kiesmodus
tijdelijk over van pulse naar tone.
●Er wordt een bericht weergegeven als de naam die u heeft opgegeven al bestaat in het LAN-Faxadresboek. Om de bestemming onder
een andere naam te registreren, klikt u op [Nee] en voert u een andere naam in. Door op [Ja] te klikken, kunt u de bestemming onder
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
dezelfde naam registreren.
●U kunt een bestaande bestemming gedeeltelijk wijzigen en onder een nieuwe naam opslaan met vergelijkbare informatie.
●Zie Verzendinstellingen voor het faxen voor meer informatie over [Tijd pauzetoets].
●Zie Faxbestemmingen wijzigen voor meer informatie over hoe u een nieuwe bestemming kunt registreren die vergelijkbaar is met
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Het configureren van het LAN-Faxadresboek > Individuele
bestemmingen of groepen verwijderen
Individuele bestemmingen of groepen verwijderen
In dit gedeelte wordt het verwijderen van individuele bestemmingen of groepen uit het LAN-Faxadresboek beschreven.
Open het LAN-Faxadresboek, selecteer de bestemming die u wilt verwijderen in de [Lijst Gebruiker] en
klik vervolgens op [Verwijd.].
Er wordt een bevestigingsbericht weergegeven.
Klik op [Ja].
●Een bestemming wordt automatisch uit een groep verwijderd, als de bestemming wordt verwijderd uit het LAN-Faxadresboek. Als u de
laatste bestemming uit een groep verwijderd, wordt er een dialoogvenster weergegeven waarmee u het verwijderen kunt bevestigen.
Klik op [OK] als u de groep wilt verwijderen.
●Het verwijderen van een groep betekent niet dat de bestemmingen in deze groep uit het LAN-Faxadresboek worden verwijderd.
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Het configureren van het LAN-Faxadresboek > Gegevens uit
het LAN-Faxadresboek importeren/exporteren
Gegevens uit het LAN-Faxadresboek importeren/exporteren
In dit gedeelte wordt het exporteren of importeren van de gegevens in het LAN-Faxadresboek beschreven.
Gegevens uit het LAN-Faxadresboek exporteren
De gegevens in het LAN-Faxadresboek kunnen als een CSV-bestand (Comma Separated Values) worden
geëxporteerd.
Gegevens uit het LAN-Faxadresboek importeren
Gegevens voor het LAN-Faxadresboek kunnen als CSV-bestanden worden geïmporteerd. U kunt
adresboekgegevens uit andere programma's importeren als de gegevens zijn opgeslagen in een CSV-bestand.
Gegevens uit het LAN-Faxadresboek exporteren
Volg deze aanwijzingen om gegevens uit het LAN-Faxadresboek te exporteren.
Open het LAN-Faxadresboek en klik op [Exporteren].
Navigeer naar de locatie waar u de gegevens van het LAN-Faxadresboek wilt opslaan, geef een naam
aan het bestand en klik op [Opslaan].
Gegevens uit het LAN-Faxadresboek importeren
Volg deze aanwijzingen om gegevens naar het LAN-Faxadresboek importeren. Om adresboekgegevens uit andere
programma's te importeren, selecteert u de onderdelen die u wilt importeren.
Open het LAN-Faxadresboek en klik op [Importeren].
Selecteer het bestand met de adresboekgegevens en klik op [Openen].
Er verschijnt een dialoogvenster voor het selecteren van de te importeren onderdelen.
Selecteer bij ieder veld het juiste onderdeel uit de lijst.
Selecteer [*leeg*] bij de velden waarvoor geen gegevens moeten worden geïmporteerd. De optie [*leeg*] kan niet
worden geselecteerd bij [Naam] of [Fax].
Klik op [OK].
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
Als een bestemming met dezelfde naam wordt aangetroffen tijdens het importeerproces, kunt u kiezen uit een van
de volgende mogelijkheden:
●[Overslaan]: sla de bestemming over en ga verder met het importeren van de resterende gegevens.
●[Sla op als nw. gebr.]: importeer de huidige bestemming als een aparte bestemming onder dezelfde naam als
een bestaande bestemming.
●[Sla allen op als nw. gebr.]: importeer de huidige en de daaropvolgende bestemmingen als aparte
bestemmingen onder dezelfde namen als bestaande bestemmingen.
●[Overschrijven]: importeer de bestemming, waarbij de gegevens in het LAN-Faxadresboek worden
overschreven.
●[Overschrijf alles]: importeer de huidige en de daaropvolgende bestemmingen onder dezelfde namen als
bestaande bestemmingen, waarbij de gegevens in het LAN-Faxadresboek worden overschreven.
●[Annuleren]: het importeerproces wordt geannuleerd.
Als een bestemming geen naam bevat, of wanneer ongeldige tekens werden gebruikt in het telefoon- of faxnummer,
heeft u de volgende mogelijkheden:
●[Overslaan]: sla de bestemming over en ga verder met het importeren van de resterende gegevens.
●[Opslaan]: importeer de bestemming zoals deze wordt aangetroffen.
●[Alles opslaan]: importeer de huidige en daaropvolgende bestemmingen zoals deze worden aangetroffen.
●[Annuleren]: het importeerproces wordt geannuleerd.
●CSV-bestanden worden geëxporteerd met een Unicode-codering.
●Gegevens voor het LAN-Faxadresboek kunnen als CSV-bestanden met Unicode- of ASCII-codering worden geïmporteerd.
●Groepsgegevens kunnen niet worden geëxporteerd of geïmporteerd.
●Er kunnen maximaal 1000 bestemmingen geregistreerd worden in het LAN-Faxadresboek. Als dit maximum worden overschreven
tijdens het importeren, zullen de resterende bestemmingen niet worden geïmporteerd.
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Belangrijkste functies voor het verzenden van een fax vanaf een
computer
Belangrijkste functies voor het verzenden van een fax vanaf een computer
In dit gedeelte worden de belangrijkste functies beschreven voor het verzenden van een fax vanaf een computer.
U kunt de bestemming selecteren uit het LAN-Faxadresboek of het faxnummer rechtstreeks invoeren. U kunt faxen
versturen aan maximaal 100 bestemmingen tegelijkertijd.
●Het apparaat slaat alle faxgegevens op in het geheugen voordat de fax wordt verzonden. Als het apparaatgeheugen vol raakt tijdens het
opslaan van deze gegevens wordt het verzenden van de fax geannuleerd. Verlaag de resolutie of het aantal pagina's als dit gebeurt en
probeer het opnieuw.
Open het bestand dat u wilt verzenden.
Klik op [Afdrukken...] in het menu [Bestand].
Open het stuurprogramma van de LAN-Fax als een printer en klik vervolgens op [OK].
Om een bestemming uit het LAN-Faxadresboek op te geven, selecteert u de bestemming uit de [Lijst
Gebruiker] en klikt u vervolgens op [Aan Lijst toevoegen].
Herhaal deze stappen als u meerdere bestemmingen wilt opgeven.
Om een faxnummer rechtstreeks in te voeren, klikt u op het tabblad [Geef de bestemming op].
Voer een faxnummer (maximaal 40 cijfers) in bij [Faxnummer] en klik vervolgens op [Aan Lijst
toevoegen].
Herhaal deze stappen als u meerdere bestemmingen wilt opgeven.
Klik op [Verzenden].
●Een faxnummer kan 0 tot en met 9, “P” (pauze), "", "", “-” en een spatie bevatten.
●Voeg zo nodig een pauze toe aan een faxnummer. Het apparaat last een korte pauze in voordat de cijfers na de pauze worden gekozen.
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
U kunt de lengte van de pauze opgeven bij de instelling [Tijd pauzetoets] onder de verzendinstellingen voor het faxen.
●Als u toonservices op een pulslijn wilt gebruiken, voegt u een “” toe aan een faxnummer. Met een “” schakelt de kiesmodus
tijdelijk over van pulse naar tone.
●Om een opgegeven bestemming te verwijderen, selecteert u de bestemming in de [Bestemmingslijst] en klikt u vervolgens op
[Verwijder van lijst].
●U kunt het faxnummer dat u heeft ingevoerd, registreren via het tabblad [Geef de bestemming op] in het LAN-Faxadresboek. Klik op
[Sla op in Adresboek] om het dialoogvenster voor het registreren van de bestemming te openen.
●Selecteer uit de lijst [Bekijken] welke bestemmingstypes u wilt weergeven.
❍[Alles]: geeft alle bestemmingen weer.
❍[Groep]: geeft alleen groepen weer.
❍[Gebruiker]: geeft alleen individuele bestemmingen weer.
●U kunt de verzendinstellingen configureren via de eigenschappen van het LAN-Faxstuurprogramma.
●Zie Verzendinstellingen voor het faxen voor meer informatie over [Tijd pauzetoets].
●Zie Verzendinstellingen configureren voor meer informatie over het configureren van de verzendinstellingen.
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Belangrijkste functies voor het verzenden van een fax vanaf een
computer > Een faxtaak annuleren
Een faxtaak annuleren
U kunt het verzenden van een fax annuleren vanaf het bedieningspaneel of uw computer, afhankelijk van de status van
de taak.
Annuleren terwijl het apparaat een fax ontvangt vanaf de computer
De fax annuleren vanaf de computer.
Dubbelklik op het pictogram van de printer op de taakbalk van uw computer.
Selecteer de afdruktaak die u wilt annuleren, klik op het menu [Document] en klik daarna op
[Annuleren].
●Pas op dat u geen fax van een andere gebruiker annuleert als het apparaat door meerdere computers wordt gedeeld.
Bovenste pagina > De faxfunctie gebruiken > De faxfunctie gebruiken vanaf een computer (LAN-Fax) > Verzendinstellingen configureren > Instellingen die u kunt
configureren via de eigenschappen van het LAN-Faxstuurprogramma.
Instellingen die u kunt configureren via de eigenschappen van het LAN-Faxstuurprogramma.
In dit gedeelte worden de instellingen beschreven die u kunt configureren via de eigenschappen van het LAN-
Faxstuurprogramma.
1. Papierformaat
Hiermee wordt het papierformaat opgegeven.
❍Documentomvang
Hiermee wordt het papierformaat van het document dat u verzendt opgegeven. Als een papierformaat wordt
opgegeven in het programma wordt deze instelling gebruikt. Anders wordt het opgegeven papierformaat gebruikt.
❍Verzendomvang
Geeft het daadwerkelijke papierformaat weer van de fax die wordt verzonden. Het daadwerkelijke formaat van de
fax is A4, als het formaat van het gefaxt document A3, B4 of kleiner dan A4 is. Documenten met het formaat A3/
B4 worden automatisch verkleind tot de verzendomvang.
2. Afdrukrichting
Hiermee bepaalt u de afdrukstand van de pagina.
3. Resolutie
Hiermee wordt de resolutie opgegeven.
❍Standaard
Deze optie selecteert u voor een document met tekens van een normale grootte.
❍Fijn
Deze optie selecteert u voor een document met kleine letters.
❍Foto
Selecteer deze optie als in het document afbeeldingen zijn opgenomen, zoals foto's of tekeningen met arcering.
4. Info
Geeft de versie van het LAN-Faxondersteuningsprogramma weer.
5. Herstellen stand.
Hiermee herstelt u de standaardwaarden van de instellingen.
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
●De geconfigureerde instellingen zijn alleen van toepassing op het huidige programma.
Bovenste pagina > Het apparaat via het bedieningspaneel configureren > Verzendinstellingen voor het faxen > De verzendinstellingen voor het faxen wijzigen
De verzendinstellingen voor het faxen wijzigen
Hieronder wordt de procedure voor het instellen van de resolutie voor het scannen van het origineel als voorbeeld
gebruikt.
Druk op [Facsimile].
Druk op een menutoets.
Druk op [][] om [Resolutie] te selecteren en druk op [OK].
Verz.instellinge
Resolutie
Druk op [][] om de gewenste resolutie te selecteren en druk op [OK].
Resolutie
Standaard*
Bij de nieuwe instelling wordt een “” symbool weergegeven om aan te geven dat de instelling werd veranderd.
Bevestig de instelling en druk op [].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
Bovenste pagina > Het apparaat via het bedieningspaneel configureren > Verzendinstellingen voor het faxen > Parameters van de verzendinstellingen voor het faxen
Parameters van de verzendinstellingen voor het faxen
In dit gedeelte komen de parameters van verzendinstellingen voor het faxen aan de orde.
Directe verzenden
Hiermee stelt u in dat het apparaat een fax direct na het scannen van het origineel verzendt.
Standaardinstelling: [Uit]
●Uit
Selecteer deze optie wanneer u faxen vanuit het geheugen wilt verzenden.
●Aan
Selecteer deze optie wanneer u faxen direct wilt verzenden.
●Alleen volgende fax
Selecteer deze optie als u alleen de volgende fax direct wilt verzenden.
Resolutie
Hiermee stelt u de resolutie in voor het scannen van originelen.
Standaardinstelling: [Standaard]
●Standaard
Selecteer deze optie als het origineel uit een gedrukt of getypt document bestaat met tekens van normale
grootte.
●Fijn
Selecteer deze optie als de tekst van het origineel klein gedrukt is.
●Foto
Selecteer deze optie als in het origineel afbeeldingen zijn opgenomen, zoals foto's of tekeningen met
arcering.
Dichtheid
Hiermee geeft u de beelddichtheid voor het scannen van originelen op.
Standaardinstelling: [Normaal]
●Licht
●Normaal
●Donker
Tijd pauzetoets
Hiermee bepaalt u de duur van de pauze wanneer u een pauze invoegt tussen de cijfers van een faxnummer.
Standaardinstelling: 3 seconden
●1 - 15 seconden, in stappen van 1 seconde
Automatisch herkiezen
Hiermee stelt u in dat het apparaat het faxnummer automatisch opnieuw kiest wanneer de lijn bezet is of
wanneer een fout bij de verzending optreedt. (Het apparaat moet zich dan wel in de modus voor verzending uit
het geheugen bevinden.) Het aantal herhalingspogingen is vooraf ingesteld op twee of drie, afhankelijk van de
[Landcode] die is ingesteld onder [Beheerdersinstellingen], met een interval van vijf minuten.
Standaardinstelling: [Aan]
●Uit
●Aan
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
Koptekst verzender
Hiermee stelt u in dat het apparaat een koptekst toevoegt aan iedere fax die u verzendt. In de koptekst staan de
actuele datum en tijd, de naam en het nummer van de gebruikte fax, de taak-ID en informatie over het aantal
Bovenste pagina > Het apparaat via het bedieningspaneel configureren > Systeeminstellingen voor het faxen > Systeeminstellingen voor het faxen wijzigen
Systeeminstellingen voor het faxen wijzigen
Hieronder wordt de procedure voor het instellen van de lade voor het afdrukken van faxen als voorbeeld gegeven.
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
Druk op [][] om [Faxinstellingen] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om [Lade-instellingen] te selecteren en druk op [OK].
Druk op [][] om [Gebruikte lade: Fax] te selecteren en druk vervolgens op [OK].
Druk op [][] om de gewenste lade te selecteren en druk op [OK].
Bij de nieuwe instelling wordt een “” symbool weergegeven om aan te geven dat de instelling werd veranderd.
Bevestig de instelling en druk op [].
Druk op [Wissen/Stop] om terug te keren naar het beginscherm.
●U kunt op [] drukken om naar het vorige niveau van de menustructuur te gaan.
Bovenste pagina > Het apparaat via het bedieningspaneel configureren > Systeeminstellingen voor het faxen > Parameters voor systeeminstellingen voor het faxen
Parameters voor systeeminstellingen voor het faxen
In dit gedeelte komen de parameters voor systeeminstellingen voor het faxen aan de orde.
Ontv.instellingen (ontvangstinstellingen)
Hiermee geeft u de instellingen op voor het ontvangen van een fax.
●Ontv.modus
Hiermee stelt u de ontvangstmodus in.
Standaardinstelling: [Alleen fax]
❍Alleen fax
Het apparaat beantwoordt automatisch alle binnenkomende oproepen in de faxontvangstmodus.
❍Handmatig
Er klinkt een beltoon vanaf het apparaat wanneer een binnenkomende oproep wordt ontvangen.
Het apparaat ontvangt alleen faxen als u handmatig faxen ontvangt.
❍Fax/tel.beantw.
Het apparaat ontvangt faxen automatisch wanneer een faxoproep wordt ontvangen. Wanneer dit
niet het geval is, beantwoordt de aangesloten telefoonbeantwoorder de oproep.
❍FAX/TEL
Het apparaat ontvangt faxen automatisch wanneer een faxoproep wordt ontvangen. Wanneer dit
niet het geval is, klinkt er een beltoon vanaf het apparaat.
●Autom. verkleining
Hiermee stelt u in dat het apparaat een ontvangen fax verkleint wanneer de fax niet op één vel papier
kan worden afgedrukt.
Het apparaat kan de fax tot maximaal 74% van het ware formaat verkleinen. Als de fax hierna nog
steeds niet op één vel papier past, wordt deze in het oorspronkelijke formaat op afzonderlijke vellen
afgedrukt.
Standaardinstelling: [Aan]
(De standaardinstelling is mogelijk [Uit], afhankelijk van de [Landcode] die is ingesteld onder
[Beheerdersinstellingen].)
❍Uit
❍Aan
●Vertraging teller beltoon
Hiermee bepaalt u het aantal keren dat een beltoon klinkt vanaf het apparaat voordat het apparaat begint
met het ontvangen van faxen in de Alleen fax-modus.
Standaardinstelling: 3 keer
❍3 - 5 keer, in stappen van 1
●Tijd beltoon fax/tel.
Hiermee bepaalt u hoe lang het apparaat probeert de toon voor een faxoproep te detecteren in de FAX/
TEL-modus.
Standaardinstelling: 15 seconden
❍5 - 99 seconden, in stappen van 1 seconde
Lade-instellingen
●Gebruikte lade: Fax
Hiermee geeft u de lade op voor het afdrukken van ontvangen faxen. Faxen kunnen alleen worden
afgedrukt op papier van het formaat A4, Letter of Legal. Zorg ervoor dat u een lade selecteert die papier
van het juiste formaat bevat.
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
Als lade 2 niet is geïnstalleerd, wordt alleen [Alleen Lade1] weergegeven.
Standaardinstelling: [Automatisch]
❍Automatisch
Het apparaat gebruikt lade 1 en lade 2 wanneer hierin papier van hetzelfde formaat is geplaatst.
In dat geval drukt het apparaat eerst af op het papier in lade 1. Als lade 1 geen papier meer heeft,
schakelt het apparaat automatisch over op lade 2 en wordt het afdrukken voortgezet. Wanneer
lade 2 geen papier meer heeft, dient u papier in lade 1 te plaatsen.
❍Alleen Lade1
❍Alleen Lade2
Document verwijderen
Hiermee verwijdert u niet-verzonden faxopdrachten uit het geheugen van het apparaat.
Deze functie wordt alleen uitgevoerd wanneer deze is geselecteerd.
●Taakgeheugen wissen
U verwijdert een faxtaak door de desbetreffende taak te selecteren en vervolgens [Wissen] te selecteren.
Als u [Niet wissen] selecteert, gaat u naar het vorige niveau in de menustructuur zonder de faxtaak te
verwijderen.
●Alles wissen
Selecteer [Wissen] om de faxtaken te verwijderen. Als u [Niet wissen] selecteert, gaat u naar het vorige
niveau in de menustructuur zonder de faxtaak te verwijderen.
Comm.instellingen
●ECM verz.
Hiermee stelt u in dat het apparaat delen van de gegevens die tijdens het verzenden verloren zijn gegaan,
automatisch opnieuw verzendt.
Standaardinstelling: [Aan]
❍Uit
❍Aan
●ECM ontv.
Hiermee stelt u in dat het apparaat delen van de gegevens die tijdens het ontvangen verloren zijn
gegaan, automatisch opnieuw ontvangt.
Standaardinstelling: [Aan]
❍Uit
❍Aan
●Kiestoondetectie
Hiermee stelt u in dat het apparaat een kiestoon detecteert voordat het apparaat de bestemming
automatisch kiest.
Standaardinstelling: [Detectie]
❍Detectie
❍Geen detectie
●Verz.snelheid
Hiermee stelt u de verzendsnelheid voor de faxmodem in.
Standaardinstelling: [33.6 Kbps]
❍33.6 Kbps
❍14.4 Kbps
❍9.6 Kbps
❍7.2 Kbps
❍4.8 Kbps
❍2.4 Kbps
●Ontv.snelheid
Hiermee stelt u de ontvangstsnelheid voor de faxmodem in.
Standaardinstelling: [33.6 Kbps]
❍33.6 Kbps
❍14.4 Kbps
❍9.6 Kbps
❍7.2 Kbps
❍4.8 Kbps
❍2.4 Kbps
Rapportinstellingen
●Verzendrapport
Hiermee stelt u in dat het apparaat automatisch een verzendrapport afdrukt nadat een fax is verzonden.
Wanneer het apparaat zich in de Direct verzenden-modus bevindt, wordt het beeld van het origineel niet
op het rapport gereproduceerd, ook niet als [Alleen fout afb.] of [Altijd afb. afdr.] is geselecteerd.
Standaardinstelling: [Altijd afb. afdr.]
❍Alleen fouten
Hiermee wordt een rapport afgedrukt wanneer zich een fout bij het verzenden heeft voorgedaan.
❍Alleen fout afb.
Hiermee wordt een rapport met een afbeelding van het origineel afgedrukt wanneer zich een fout
bij het verzenden heeft voorgedaan.
❍Altijd afgedrukt
Hiermee wordt voor iedere faxverzending een rapport afgedrukt.
❍Altijd afb. afdr.
Hiermee wordt voor iedere faxverzending een rapport met een afbeelding van het origineel
afgedrukt.
❍Niet afgedrukt
●Activiteitenrapport
Hiermee stelt u in dat het apparaat automatisch een activiteitenrapport afdrukt na iedere 100 (verzonden
Bovenste pagina > Het apparaat via het bedieningspaneel configureren > Faxdirectoryinstellingen > Faxbestemmingen registreren in Snelkiezen/Verkort kiezen faxen
Faxbestemmingen registreren in Snelkiezen/Verkort kiezen faxen
Gebruik dit menu om faxbestemmingen te registreren in het Adresboek.
●U kunt een wachtwoord voor toegang tot het menu [Faxdirectory] opgeven in [Beheerdersmenu vergrendelen].
●Zie Faxbestemmingen registreren vanaf het bedieningspaneel voor meer informatie over de procedure voor het registreren van
faxbestemmingen.
●Zie Beheerdersinstellingen voor meer informatie over [Beheerdersmenu vergrendelen].
Bovenste pagina > Het apparaat configureren met de webbrowser > De apparaatinstellingen configureren > De lade die bij het afdrukken van faxen wordt gebruikt
De lade die bij het afdrukken van faxen wordt gebruikt
Klik op het tabblad [Fax] op de pagina apparaatinstellingen om de lade voor het afdrukken van faxen op te geven.
Ladekeuze
ItemBeschrijving
Ladekeuze
Selecteer de lade voor het afdrukken van faxen: Automatisch, Alleen lade 1 of Alleen lade 2.
Als [Automatisch] is geselecteerd, gebruikt het apparaat lade 1 en lade 2 wanneer hierin papier van hetzelfde
formaat is geplaatst. In dat geval drukt het apparaat eerst af op het papier in lade 1. Als lade 1 geen papier meer
heeft, schakelt het apparaat automatisch over op lade 2 en wordt het afdrukken voortgezet. Wanneer lade 2 geen
papier meer heeft, dient u papier in lade 1 te plaatsen.
●Faxen kunnen alleen worden afgedrukt op papierformaat A4, Letter of Legal. Zorg ervoor dat u een lade selecteert die papier van het juiste
formaat bevat.
●Als lade 2 niet is geïnstalleerd, wordt alleen [Alleen lade 1] weergegeven.
Bovenste pagina > Het apparaat configureren met de webbrowser > De apparaatinstellingen configureren > Het opgeven van de ladevoorkeur voor de printfunctie
Het opgeven van de ladevoorkeur voor de printfunctie
Klik op het tabblad [Printer] op de pagina apparaatinstellingen om de ladevoorkeur voor de printfunctie op te geven.
Ladeprioriteit
ItemBeschrijving
LadeprioriteitSelecteer of lade 1 of lade 2 het eerst wordt gecontroleerd op papier dat overeenkomt met de afdruktaak.
●Als lade 2 niet is geïnstalleerd, wordt alleen [Lade 1] weergegeven.
Bovenste pagina > Het apparaat configureren met de webbrowser > De beheerdersinstellingen configureren > Een back-up maken van de instellingen van de machine
Een back-up maken van de instellingen van de machine
Klik op het tabblad [Backup-instellingen] van de pagina beheerdersinstellingen om back-upbestanden aan te maken
die de ingestelde apparaatconfiguratie bevatten. Deze back-upbestanden kunnen eventueel worden gebruikt om
eerdere configuraties te herstellen.
●Als het apparaat moet worden weggestuurd voor reparatiewerkzaamheden, is het belangrijk om vooraf back-upbestanden te maken. Na de
reparatiewerkzaamheden worden de instellingen van het apparaat weer op de standaardwaarden ingesteld.
Backup-instellingen
ItemBeschrijving
Back-up netwerkinstellingenHiermee maakt u een back-upbestand van de netwerkinstellingen.
Back-up menu-instellingenHiermee maakt u een back-upbestand van andere instellingen dan de
netwerkinstellingen.
Back-up scanbestemmingHiermee maakt u een back-upbestand van scanbestemmingen.
Back-up beperk gebruikersinstellingenHiermee maakt u een back-upbestand van de ingestelde gebruikersbeperkingen.
Back-up snelkiezen / verkort kiezen faxenHiermee maakt u een back-upbestand van de instellingen voor snelkiezen en
verkort kiezen voor faxen.
Volg de onderstaande procedure voor het maken van back-upbestanden van de configuratie-instellingen.
Klik op [Backup-instellingen].
Selecteer het keuzerondje voor het gegevenstype waarvan u een back-up wilt maken.
Geef indien nodig het wachtwoord van de beheerder op.
Klik op [Indienen].
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
Navigeer naar de locatie waar u het back-upbestand wilt opslaan.
Geef een naam voor het bestand op en klik op [Opslaan].
Bovenste pagina > Het apparaat configureren met de webbrowser > De beheerdersinstellingen configureren > De configuratie van het apparaat herstellen met behulp van
een back-upbestand
De configuratie van het apparaat herstellen met behulp van een back-upbestand
Klik op het tabblad [Herstel instellingen] van de pagina beheerdersinstellingen om de apparaatinstellingen te herstellen
op basis van een eerder aangemaakt back-upbestand.
●Wanneer u het apparaat na een reparatie terugkrijgt, is het belangrijk dat u de instellingen van het apparaat aan de hand van de back-
upbestanden herstelt. Na de reparatiewerkzaamheden worden de instellingen van het apparaat weer op de standaardwaarden ingesteld.
Herstel instellingen
ItemBeschrijving
Te herstellen bestand selecterenGeef de naam op van het bestand met de instellingen die u wilt herstellen of klik op
[Bladeren] om het bestand te selecteren.
Volg de onderstaande procedure voor het herstellen van back-upbestanden van configuratie-instellingen uit.
Klik op [Herstel instellingen].
Klik op [Bladeren].
Navigeer naar de map met het back-upbestand met de instellingen die u wilt herstellen.
Selecteer het back-upbestand en klik op [Openen].
Geef indien nodig het wachtwoord van de beheerder op.
Klik op [Indienen].
●Als een instelling niet goed kan worden hersteld, wordt er een foutbericht weergegeven. Probeer opnieuw om de instellingen in het
Bovenste pagina > Het apparaat configureren met de webbrowser > De beheerdersinstellingen configureren > De instellingen energiespaarstand configureren
De instellingen energiespaarstand configureren
Klik op het tabblad [Spaarstand] van de pagina beheerdersinstellingen om het apparaat in de energiebesparende modus
1 of 2 te zetten en zo energie te besparen.
Spaarstand
ItemBeschrijving
Spaarmodus 1
Selecteer [Aan] om in te stellen dat het apparaat naar de Energiebesparende modus 1 schakelt als het
apparaat gedurende 30 seconden inactief is.
Het neemt minder tijd in beslag om terug te keren uit de Energiebesparende modus 1 dan uit de
uitgeschakelde toestand of Energiebesparende modus 2, maar het energieverbruik is hoger in
Energiebesparende modus 1 dan in Energiebesparende modus 2.
Spaarmodus 2
Selecteer [Aan] om in te stellen dat het apparaat naar de Energiebesparende modus 2 schakelt nadat de
ingestelde tijd [Wachttijd] is verlopen (1 tot 240 minuten).
Het energieverbruik is lager in Energiebesparende modus 2 dan in Energiebesparende modus 1, maar het kan
langer duren om uit Energiebesparende modus 2 te komen dan uit Energiebesparende modus 1.
●Het apparaat komt uit de energiebesparende modus wanneer het een afdruktaak krijgt, een ontvangen fax afdrukt, of wanneer de toets
[Kopie], [Kleur Start], of [Z&W Start] wordt ingedrukt.
Bovenste pagina > Onderhoud > Als het apparaat lange tijd niet wordt gebruikt > Het apparaat voorbereiden voor een langdurige periode waarin het niet wordt gebruikt
Het apparaat voorbereiden voor een langdurige periode waarin het niet wordt gebruikt
Voer de onderstaande procedure uit wanneer het apparaat langdurig niet wordt gebruikt terwijl de aan/uit-schakelaar is
uitgeschakeld.
Als de onderstaande procedure niet wordt opgevolgd, kunnen ongebruikelijke geluiden hoorbaar zijn wanneer het
apparaat weer in gebruik wordt genomen.
●Schakel het apparaat niet uit tijdens het afdrukken.
Schakel de stroomtoevoer uit.
Haal de stekker uit het stopcontact.
Trek aan de ontgrendelingshendel van de klep aan de voorzijde van het apparaat en open de klep
voorzichtig met beide handen.
Duw de blauwe hendels van de fusereenheid omlaag.
Draai met behulp van een munt de twee grijze knoppen op de fusereenheid 90 graden tegen de wijzers
van de klok in (totdat de sleuven horizontaal zijn uitgelijnd met de -markering in de onderstaande
illustratie).
InhoudVorigeVolgendeInstellingen
Sluit de klep aan de voorzijde van het apparaat voorzichtig met beide handen.
●Deze stap hoeft niet te worden uitgevoerd als de aan/uit-schakelaar van het apparaat is ingeschakeld, maar het apparaat langdurig niet is
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Kyocera FS-C1020 MFP bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Kyocera FS-C1020 MFP in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 11,35 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Stel vragen via chat aan uw handleiding
Stel uw vraag over deze PDF
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.