Waar ben je?
Een spannend spel voor 2 spelers dat je overal kunt spelen.
Verstop je familie ergens in huis en probeer die van je tegenstander
zo snel mogelijk te vinden. ‘Zit oma op de wc?’ Stel slimme vragen en
ga net zolang door, totdat je een ‘nee’ hoort. Dan is je tegenstander
aan de beurt om vragen te stellen. Hoe slimmer je vragen, hoe meer
aanwijzingen je krijgt. Heb je alle familieleden van je tegenstander als
eerste gevonden? Dan ben jij de winnaar van Waar ben je?.
Inhoud
2 huizen: 1 blauw huis en 1 rood huis
4 families in blauw en rood: een
opa, oma, vader, moeder, jongen,
meisje, hond en kat
Doel van het spel
De speler die als eerste alle familieleden van zijn tegenstander heeft
gevonden, wint het spel!
Voorbereiding
Spreek af met hoeveel leden van je familie je wilt spelen: alle 8, 7, of
6, enz. Laat beide spelers met evenveel speelfiguren spelen (het
mogen wel andere speelfiguren zijn). Als het leeftijdsverschil tussen
beide spelers erg groot is, laat dan de oudste speler met minder
speelfiguren spelen dan de jongste. Zorg dat de speelfiguren die je
niet gebruikt, niet worden gezien door je tegenstander.
Maak beide huizen van elkaar los, klap ze open en
zet ze op tafel. Zet het bovenste rode huis voor de
rode speler neer en het bovenste blauwe huis voor
de blauwe speler. De rode speler krijgt een complete
rode familie met pinnetjes aan de achterkant en een
complete blauwe familie met pinnetjes aan de
onderkant. De blauwe speler krijgt een complete blauwe familie met
pinnetjes aan de achterkant en een complete rode familie met pin-
netjes aan de onderkant. Verstop nu de leden van jouw familie
(speelfiguren met pinnetjes aan de achterkant) in de kamers naar
keuze in jouw huis (dat rechtop voor je staat). Je mag kamers leeg
laten.
Eventueel ongebruikte speelfiguren bewaar je in het bakje (zie
illustratie, nummer 1); uit het zicht van je tegenstander.
Spelen maar ……
De jongste speler mag beginnen. Stel om beurten een vraag aan je
tegenstander die hij of zij alleen met ‘ja’ of ‘nee’ kan beantwoorden.
Bijvoorbeeld:
‘Zijn er huisdieren op de bovenste etage?’
‘Zijn er mensen met bruine schoenen op de benedenverdieping?’
‘Zijn er mannen in de badkamer?’ of
‘Is er meer dan één persoon in de keuken?’
Dit soort vragen geven je algemene aanwijzingen wie er aanwezig
zijn in het huis en waar ze zich bevinden.
Daarna zul je meer specifieke vragen gaan stellen, zoals:
‘Zit oma op de wc?’ of ‘Is de hond in de woonkamer?’.
Als extra hulpmiddel kun je de speelfiguren in de groeven
(zie illustratie, nummer 2) rondom het huis van je tegenstander
(het gedeelte dat plat op tafel ligt ) zetten, zodat je de gevonden
informatie makkelijker kunt onthouden.
Zolang je vragen stelt waarop het antwoord ‘ja’ is, mag je doorgaan
met vragen stellen. Zodra je het antwoord ‘nee’ krijgt, is de andere
speler aan de beurt.
Als je zeker denkt te weten waar zich een familielid of huisdier van je
tegenstander bevindt, dan zet je dat familielid of huisdier (met het
pinnetje aan de onderkant) rechtop op de juiste plek in het huis van
je tegenstander (het gedeelte dat plat op tafel voor je ligt).