744878
1
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/224
Pagina verder
Gebruiksaanwijzing
2181626
2013
Uitgave 05/12-1 niederländisch
© 2012 HYMER AG Bad Waldsee
B
Gebruiksaanwi jzing
Geachte cliënt,
Wij zijn verheugd, dat u voor een HYMER-camper heeft gekozen en danken u voor het vertrouwen, dat u in
ons stelt.
Deze gebruiksaanwijzing helpt u de camper te leren kennen en hem te gebruiken. Lees de veiligheidsin-
structies in hoofdstuk 2 en volg deze beslist op.
Neem zo nodig contact op met een van onze HYMER-servicepunten. De medewerkers van deze geautori-
seerde werkplaatsen zijn het best met uw voertuig vertrouwd en staan gaarne te uwer beschikking. Onze lijst
van HYMER-servicepunten in Europa wordt regelmatig geactualiseerd. De actueelste uitgave kunt u bij onze
klantenservice-afdeling of bij uw HYMER-dealer vinden.
Deze gebruiksaanwijzing bevat de servicedocumentatie van uw voertuig. Om garantie op lekkage van HYMER
te behouden, moet uw voertuig jaarlijks aan een controle door een HYMER-dealer of een geautoriseerde werk-
plaats worden onderworpen. Deze controle is niet gratis. Na elke controle wordt een nieuwe sticker in het boek
geplakt. Daarnaast adviseren wij een algemene inspectie van de opbouw om de twaalf maanden.
Naast deze gebruiksaanwijzing krijgt u van ons de afzonderlijke gebruiksaanwijzingen voor het basisvoertuig
en de verschillende inbouwapparaten.
Wij zijn ervan overtuigd dat u aan uw camper veel plezier zult beleven. Wij wensen u een goede reis.
U vindt HYMER AG ook op Internet op het adres: http://www.hymer.com.
Uw HYMER AG
B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Gebruiksaanwijzing
3B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Gara ntie
Bevestiging:
Voor het genoemde model heb ik vandaag
de documenten voor de jaarlijkse onder-
houdsintervallen en voor de jaarlijkse con-
troles op lekkage ontvangen.
Hier a.u.b. garan-
tiezegel plakken.
Datum:
Handtekening en stempel en van de verkopende
handelaar
Handtekening van de klant
4 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Controle op lekkage
Bij de controle op lekkage controleert uw HYMER-contractant de volledige
opbouw van uw voertuig bij alle verbindingen, ramen, dakluiken, serviceluiken
en deuren op dichtheid.
Belangrijk Het uitvoeren en de precieze naleving van de intervallen is maatgevend voor
het behoud van de zesjarige dichtheidsgarantie. De controle op lekkage moet
jaarlijks worden uitgevoerd. Het is mogelijk het interval tot maximaal zes
maanden voor of na de geldige vervaldatum te laten uitvoeren. Verdere infor-
matie over de zesjarige dichtheidsgarantie vindt u in de volgende tekst. Ook
uw HYMER-contractant adviseert u graag hierover.
Voorwaarden voor de zesjarige HYMER-
dichtheidsgarantie
De verkoper van het voertuig biedt garantie voor het volgende:
1. Garantiedekking
De verkoper biedt garantie op voorwaarde dat
z aan de vereiste voorwaarden onder nummer 2 wordt voldaan
z en de koper ononderbroken en tijdig alle controles op lekkages conform
nummer 3 heeft laten uitvoeren,
dat in het voertuig binnen zes jaar, bij campers tot een maximale kilome-
terstand van 100.000 km, bij normale belasting geen regenwater binnen-
dringt in de door HYMER AG geproduceerde opbouw bij aansluitingen,
boringen en verbindingen in de bereiken vloer, wielkasten, zijwand, front-
wand, achterwand en dak, inclusief alkoof.
2. Garantievoorwaarden
De garantie vereist
z dat het bereik van het voertuig, waar een lekkage zit, zich in de originele
staat bevindt of, indien werkzaamheden zijn uitgevoerd, deze uitslui-
tend door de verkoper of een geautoriseerde dealer of servicepartner
van HYMER AG zijn uitgevoerd;
z dat geen ondeskundige behandeling of overbelasting heeft plaatsge-
vonden;
z dat het voertuig niet is blootgesteld aan milieubelastingen die de mate
van het gebruikelijke en toelaatbare overschrijden;
z dat de onderhouds- en bedieningsinstructies van HYMER AG zijn
nageleefd;
z dat de reparatie van een geïdentificeerd mankement door de koper
onmiddellijk bij de verkoper of een geautoriseerde dealer of service-
partner van HYMER AG in opdracht is gegeven.
Het komt niet op de afzonderlijke voorwaarden aan wanneer u niet verant-
woordelijk of medeverantwoordelijk bent voor de lekkage. Voorwaarde
voor het claimen op de garantie is dat een lekkage die in het voertuig
optreedt of vocht dat op lekkage wijst, uiterlijk 14 dagen na constatering
door de koper bij de verkoper is gemeld en het voertuig voor reparatie
beschikbaar is gesteld, in zoverre dit redelijkerwijs mogelijk was.
5B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
3. Jaarlijkse controle
De koper moet het voertuig regelmatig (jaarlijks) door de verkoper of een
geautoriseerde dealer of servicepartner van HYMER AG laten inspec-
teren. De koper is verantwoordelijk voor de kosten van de inspectie.
De eerste inspectie moet binnen het eerste jaar na de levering van het
voertuig aan de koper worden uitgevoerd, of uiterlijk binnen het eerste jaar
na de aflevering van het kentekenbewijs van het voertuig. De jaarlijkse ver-
volginspecties moeten telkens op de kalenderdag worden uitgevoerd die
overeenkomt met de laatste afspraak voor de eerste inspectie.
Wordt de inspectie tot uiterlijk zes maanden na het verlopen van de
termijn alsnog uitgevoerd, dan blijft uw recht op garantie behouden,
anders vervallen dit. Het tijdstip voor de vervolginspectie wordt niet ver-
schoven door een inspectie die te laat is uitgevoerd. De inspecties kunnen
worden aangetoond door ingeplakte garantiezegels voorzien van datum,
stempel en handtekening van de werkplaatsen in het garantieboekje.
4. Garantietijd
De garantietijd gaat in vanaf de levering van het voertuig aan de koper,
uiterlijk na de aflevering van het kentekenbewijs. Deze wordt voortijdig
beëindigd wanneer het voertuig total loss raakt of het voertuig om andere
redenen niet meer kan worden gebruikt. Werkzaamheden aan het voertuig
die in het kader van deze garantie worden uitgevoerd, verlengen de garan-
tietijd niet.
5. Honoreren van garantie
Treedt er een garantiegeval op, dan repareert de verkoper de lekkage.
Mislukt de reparatie en kan de garantienemer redelijkerwijs geen verdere
garantieservices van de verkoper verwachten, dan kan de garantienemer
de lekkage op kosten van de verkoper bij HYMER AG laten repareren. Ver-
dere claims zijn er niet.
De verkoper is niet verplicht de lekkage te repareren wanneer het voertuig
total loss is of om andere redenen niet meer gebruikt kan worden, alsook
wanneer de kosten voor de garantiewerkzaamheden hoger zijn dan de
dagwaarde van het voertuig.
Het wisselen van eigenaar is niet van invloed op de garantieplichten.
6. Overige claims
Deze garantie is niet van invloed op claims van de koper, in het bijzonder
mogelijke claims met betrekking tot nakoming, vrijwaring, schadevergoe-
ding en andere garantieclaims, aan de verkoper of claims met betrekking
tot productaansprakelijkheid.
Voor zover in het kader van deze overeenkomst bijdrageplichten voor de
koper optreden, hebben deze alleen betrekking op plichten in deze
garantie.
7. Verjaring
De plichten tot reparatie van een lekkage verjaren 6 maanden na de con-
statering van het optreden van de lekkage of van vocht dat op deze lek-
kage wijst, en uiterlijk na afloop van de garantietijd.
6 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Inspectie
Het inspectieschema biedt u na elke servicebeurt volledige en gedetailleerde
informatie over de werkzaamheden die speciaal aan uw voertuig zijn uitge-
voerd. U ontvangt de inspectiechecklists wanneer u uw voertuig weer bij uw
HYMER-contractant ophaalt. Andere werkzaamheden, waarvan bij de
inspectie is geconstateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uit-
gevoerd nadat de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem a.u.b. ook de
onderhoudsintervallen in acht die door de fabrikanten van de aparte appa-
raten zijn aangegeven. Aanwijzingen treft u in de bijgevoegde service-docu-
mentatie aan.
Belangrijk Het uitvoeren van de geplande inspecties is een voorwaarde voor eventuele
garantieclaims.
7B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 1 Controle op lekkage 1
12 maanden na overname
Controle op lekkage:
Hier het inspectiezegel voor jaar-
lijkse controle inplakken (contro-
le niet gratis).
Tegen betaling
Datum:
Kilometerstand:
12 maanden
Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is gecon-
stateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitge-
voerd nadat de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem
a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabri-
kanten van de aparte apparaten zijn aangegeven. Aanwijzin-
gen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
Uw volgende controle op lekkage moet plaatsvin-
den op:
ten vroegste:
uiterlijk:
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 2 Controle op lekkage 2
24 maanden na overname
Controle op lekkage:
Hier het inspectiezegel voor jaar-
lijkse controle inplakken (contro-
le niet gratis).
Tegen betaling
Datum:
Kilometerstand:
24 maanden
Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is gecon-
stateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitge-
voerd nadat de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem
a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabri-
kanten van de aparte apparaten zijn aangegeven. Aanwijzin-
gen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
Uw volgende controle op lekkage moet plaatsvin-
den op:
ten vroegste:
uiterlijk:
8 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 3 Controle op lekkage 3
36 maanden na overname
Controle op lekkage:
Hier het inspectiezegel voor jaar-
lijkse controle inplakken (contro-
le niet gratis).
Tegen betaling
Datum:
Kilometerstand:
36 maanden
Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is gecon-
stateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitge-
voerd nadat de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem
a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabri-
kanten van de aparte apparaten zijn aangegeven. Aanwijzin-
gen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
Uw volgende controle op lekkage moet plaatsvin-
den op:
ten vroegste:
uiterlijk:
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 4 Controle op lekkage 4
48 maanden na overname
Controle op lekkage:
Hier het inspectiezegel voor jaar-
lijkse controle inplakken (contro-
le niet gratis).
Tegen betaling
Datum:
Kilometerstand:
48 maanden
Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is gecon-
stateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitge-
voerd nadat de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem
a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabri-
kanten van de aparte apparaten zijn aangegeven. Aanwijzin-
gen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
Uw volgende controle op lekkage moet plaatsvin-
den op:
ten vroegste:
uiterlijk:
9B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 5 Controle op lekkage 5
60 maanden na overname
Controle op lekkage:
Hier het inspectiezegel voor jaar-
lijkse controle inplakken (contro-
le niet gratis).
Tegen betaling
Datum:
Kilometerstand:
60 maanden
Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is gecon-
stateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitge-
voerd nadat de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem
a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabri-
kanten van de aparte apparaten zijn aangegeven. Aanwijzin-
gen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
Uw volgende controle op lekkage moet plaatsvin-
den op:
ten vroegste:
uiterlijk:
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 6 Opbouwinspectie 7
6 jaar na overname 7 jaar na overname
Datum: Datum:
Kilometerstand: Kilometerstand:
Handtekening en stempel van de handelaar: Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is geconstateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitgevoerd nadat
de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabrikanten van de aparte
apparaten zijn aangegeven. Aanwijzingen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
10 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Garantie
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 8 Opbouwinspectie 9
8 jaar na overname 9 jaar na overname
Datum: Datum:
Kilometerstand: Kilometerstand:
Handtekening en stempel van de handelaar: Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is geconstateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitgevoerd nadat
de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabrikanten van de aparte
apparaten zijn aangegeven. Aanwijzingen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
Inspectiebewijs camper/caravan
Opbouwinspectie 10 Opbouwinspectie 11
10 jaar na overname 11 jaar na overname
Datum: Datum:
Kilometerstand: Kilometerstand:
Handtekening en stempel van de handelaar: Handtekening en stempel van de handelaar:
Andere werkzaamheden, waarvan bij de inspectie is geconstateerd dat ze moeten worden uitgevoerd, worden pas uitgevoerd nadat
de klant daartoe opdracht heeft gegeven. Neem a.u.b. ook de onderhoudsintervallen in acht die door de fabrikanten van de aparte
apparaten zijn aangegeven. Aanwijzingen treft u in de bijgevoegde service-documentatie aan.
11B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inhoudsopgave
1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
1.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
1.2 Milieu-instructies . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
2.1 Brandveiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
2.1.1 Voorkomen van brand. . . . . . . . . . . . . 19
2.1.2 Brandbestrijding . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
2.1.3 Bij brand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
2.2 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
2.3 Verkeersveiligheid. . . . . . . . . . . . . . . . 20
2.4 Gebruik van een aanhanger . . . . . . . . 22
2.5 Gasinstallatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
2.5.1 Algemene instructies. . . . . . . . . . . . . . 22
2.5.2 Gasflessen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
2.6 Elektrische installatie. . . . . . . . . . . . . . 24
2.7 Waterinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
3 Voor het rijden . . . . . . . . . . . . . . . 25
3.1 Eerste ingebruikname . . . . . . . . . . . . . 25
3.2 Bijlading. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
3.2.1 Begrippen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
3.2.2 Berekening van de bijlading . . . . . . . . 28
3.2.3 Voertuig juist beladen . . . . . . . . . . . . . 29
3.2.4 Daklasten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
3.2.5 Garage/opbergruimte achter . . . . . . . . 32
3.2.6 Schuiflade onder de vloer . . . . . . . . . . 33
3.2.7 Fietsenrek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
3.3 Gebruik van een aanhanger . . . . . . . . 34
3.4 Opstappen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
3.4.1 Opstap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
3.4.2 Opstap bestuurdersdeur . . . . . . . . . . . 35
3.5 TV-installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
3.6 Spoelafdekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
3.7 Sneeuwkettingen. . . . . . . . . . . . . . . . . 37
3.8 Verkeersveiligheid. . . . . . . . . . . . . . . . 38
4 Tijdens de rit . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
4.1 Rijden met de camper . . . . . . . . . . . . . 41
4.2 Rijsnelheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
4.3 Bochtverlichting/mistlampen . . . . . . . . 42
4.4 Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
4.5 Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . 43
4.5.1 Veiligheidsgordel juist dragen . . . . . . . 43
4.6 Kinderzitjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
4.7 Bestuurdersstoel
en passagiersstoel . . . . . . . . . . . . . . . 45
4.8 Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
4.9 Extra stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
4.10 Opstelling van de zitplaatsen . . . . . . . 47
4.11 Elektrische raamschakelaar . . . . . . . . 47
4.12 Elektrisch instelbare
buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
4.13 Verduisteringsrollo voor voorruit . . . . . 48
4.14 Vouwverduisteringen
voor bestuurdersraam
en passagiersraam . . . . . . . . . . . . . . . 49
4.15 Lessenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
4.16 Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
4.17 Ruitenwisservloeistof vullen. . . . . . . . . 51
4.18 Oliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . 52
4.19 Diesel tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
4.20 Wegslepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
5 Camper opstellen. . . . . . . . . . . . . 55
5.1 Handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
5.2 Opstap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
5.3 Oprijblokken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
5.4 Wielkeg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
5.5 Steunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
5.5.1 Algemene instructies . . . . . . . . . . . . . . 56
5.5.2 Hefsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
5.6 230-V-aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
5.7 Koelkast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
5.8 Markies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
6 Wonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
6.1 Deuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
6.1.1 Centrale vergrendeling . . . . . . . . . . . . 61
6.1.2 Ingangsdeur, buiten . . . . . . . . . . . . . . . 62
6.1.3 Ingangsdeur, buiten
(met centrale vergrendeling) . . . . . . . . 63
6.1.4 Ingangsdeur, binnen . . . . . . . . . . . . . . 63
6.1.5 Ingangsdeur, binnen
(met centrale vergrendeling) . . . . . . . . 64
6.1.6 Bestuurdersdeur, buiten . . . . . . . . . . . 64
6.1.7 Bestuurdersdeur, binnen . . . . . . . . . . . 65
6.1.8 Hor aan de ingangsdeur,
uittrekbaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
6.2 Serviceluiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
6.2.1 Klepslot, ellipsvormig . . . . . . . . . . . . . . 66
6.2.2 Schuiflade onder de vloer . . . . . . . . . . 66
6.3 Ventileren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
6.4 Raamen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
6.4.1 Schuifraam zonder vergrendeling . . . . 68
6.4.2 Uitzetbaar raam met
automatische uitzetters . . . . . . . . . . . . 69
6.4.3 Uitzetbaar dakraam met
automatische uitzetters . . . . . . . . . . . . 70
6.4.4 Vouwverduistering en rolhor . . . . . . . . 71
6.4.5 Vouwverduistering en hor
(uitzetbaar dakraam) . . . . . . . . . . . . . . 71
6.4.6 Verduisteringsrollo voor voorruit . . . . . 72
6.4.7 Vouwverduisteringen
voor bestuurdersraam
en passagiersraam . . . . . . . . . . . . . . . 74
6.5 Dakluiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
6.5.1 Kantel-dakluik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
6.5.2 Draaidakluik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
6.6 Stoelen draaien . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
6.7 Vaste tafel met onbewegelijke
tafelpoot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
6.8 Heftafel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Inhoudsopgave
12 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6.9 TV-installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
6.9.1 Flatscreen positioneren . . . . . . . . . . . . 79
6.9.2 Installatie met automatische
antenneafstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
6.10 Afstandsbediening voor
voortentverlichting, binnenverlichting
en opstap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
6.11 Bedden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
6.11.1 Hefbed . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
6.11.2 Hefbed, elektrisch bedienbaar . . . . . . . 84
6.11.3 Achterste bed, mechanisch
neerlaatbaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
6.11.4 Achterste bed, mechanisch
in hoogte verstelbaar . . . . . . . . . . . . . . 87
6.11.5 Achterste bed,
elektrisch neerlaatbaar. . . . . . . . . . . . . 88
6.11.6 Achterste bed (in speciale
uitvoering met flatscreen). . . . . . . . . . . 89
6.12 Ombouw slapen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
6.12.1 Zitgroep midden . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
6.12.2 Ronde zitgroep achter . . . . . . . . . . . . . 91
7 Gasinstallatie. . . . . . . . . . . . . . . . . 93
7.1 Algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
7.2 Gasflessen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
7.3 Gasflessen vervangen . . . . . . . . . . . . . 95
7.4 Gasafsluitkranen . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
7.5 Externe gasaansluiting. . . . . . . . . . . . . 96
7.6 DuoControl-omschakelinstallatie . . . . . 97
8 Elektrische installatie. . . . . . . . . 99
8.1 Algemene veiligheidsinstructies. . . . . . 99
8.2 Begrippen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
8.3 12-V-boordnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
8.3.1 Startaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
8.3.2 Woonruimteaccu . . . . . . . . . . . . . . . . 102
8.3.3 Energiebalans van
de woonruimteaccu . . . . . . . . . . . . . . 104
8.3.4 Inbouw van een wisselrichter. . . . . . . 105
8.4 Elektroblok (EBL 29) . . . . . . . . . . . . . 106
8.4.1 Accu-scheidingsschakelaar . . . . . . . . 107
8.4.2 Accu-keuzeschakelaar. . . . . . . . . . . . 107
8.4.3 Accubewaking . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
8.4.4 Acculading . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
8.4.5 Achteraf monteren van
meer 12-V-verbruikers . . . . . . . . . . . . 108
8.5 Wisselrichter (MSP 1512) . . . . . . . . . 109
8.6 Paneel (LT 95) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
8.6.1 De 12-V-voorziening
in-/uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
8.6.2 Accuspanning tonen . . . . . . . . . . . . . 113
8.6.3 Tankpeil tonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
8.6.4 Alarmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
8.7 230-V-boordnet . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
8.7.1 230-V-aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . 115
8.7.2 230-V-voorziening aansluiten . . . . . . 116
8.8 Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .117
8.8.1 Zekeringen 12 V . . . . . . . . . . . . . . . . .117
8.8.2 Zekering 230 V . . . . . . . . . . . . . . . . . .121
8.9 Stroomschema's . . . . . . . . . . . . . . . . .122
8.9.1 Blokschema 230 V . . . . . . . . . . . . . . .122
8.9.2 Blokschema 230 V
(met wisselrichter) . . . . . . . . . . . . . . .122
8.9.3 Blokschema 12 V . . . . . . . . . . . . . . . .123
9 Inbouwapparatuur . . . . . . . . . . .125
9.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
9.2 Verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .126
9.2.1 Juist verwarmen . . . . . . . . . . . . . . . . .126
9.2.2 Heteluchtverwarming Truma . . . . . . .127
9.2.3 Warmwaterverwarming Alde . . . . . . .130
9.2.4 Vloerverwarming, warme lucht . . . . . .135
9.2.5 Elektrische vloerverwarming. . . . . . . .136
9.2.6 Standverwarming . . . . . . . . . . . . . . . .137
9.2.7 Extra warmtewisselaar . . . . . . . . . . .138
9.3 Boiler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
9.3.1 Boiler Truma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
9.3.2 Boiler Alde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .143
9.4 Kookplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .143
9.4.1 Gaskooktoestel. . . . . . . . . . . . . . . . . .144
9.4.2 Gasbakoven (Dometic) . . . . . . . . . . .145
9.5 Afzuigkap (circulatielucht). . . . . . . . . .147
9.6 Koelkast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .147
9.6.1 Koelkast-ventilatierooster . . . . . . . . . .148
9.6.2 Gebruik (Dometic RMS 8-serie
met handmatig energiekeuze-
systeem HES). . . . . . . . . . . . . . . . . . .148
9.6.3 Gebruik (Dometic RMD 8-serie
met een automatisch energiekeuze-
systeem en frameverwarming) . . . . . .150
9.6.4 Vergrendeling van
de koelkastdeur . . . . . . . . . . . . . . . . .153
10 Sanitaire inrichting. . . . . . . . . . .155
10.1 Watervoorziening, algemeen . . . . . . .155
10.2 Watertank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .156
10.2.1 Water vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .156
10.2.2 Waterhoeveelheid voor
rijden verminderen . . . . . . . . . . . . . . .157
10.2.3 Water aftappen
(draaigreep veiligheidsaftap) . . . . . . .157
10.3 Afvalwatertank . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
10.4 Waterinstallatie vullen. . . . . . . . . . . . .159
10.5 Waterinstallatie leegmaken . . . . . . . .160
10.6 Toiletruimte. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .160
10.7 Toilet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161
10.7.1 Zwenkbaar toilet . . . . . . . . . . . . . . . . .161
10.7.2 Toilet met vaste bank . . . . . . . . . . . . .162
10.7.3 Fecaliëntank leegmaken. . . . . . . . . . .162
10.7.4 Wintergebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . .163
10.7.5 Tijdelijke stilstand . . . . . . . . . . . . . . . .163
10.8 Positie van de aftapkranen
en het veiligheids-/aftapventiel . . . . . .163
13B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inhoudsopgave
11 Verzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
11.1 Uitwendige verzorging. . . . . . . . . . . . 165
11.1.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
11.1.2 Wassen met hogedrukreiniger . . . . . 165
11.1.3 Voertuig wassen . . . . . . . . . . . . . . . . 166
11.1.4 Vensterruiten uit plexiglas . . . . . . . . . 166
11.1.5 Aanbouwonderdelen
van glasvezelversterkte
kunststof (GVK). . . . . . . . . . . . . . . . . 166
11.1.6 Onderkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
11.1.7 Afvalwatertank. . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
11.1.8 Opstap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
11.2 Inwendige verzorging . . . . . . . . . . . . 168
11.3 Kussens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
11.4 Waterinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
11.4.1 Watertank reinigen . . . . . . . . . . . . . . 170
11.4.2 Waterleidingen reinigen . . . . . . . . . . 170
11.4.3 Waterinstallatie ontsmetten. . . . . . . . 171
11.5 Afzuigkap (circulatielucht) . . . . . . . . . 172
11.6 Winterverzorging. . . . . . . . . . . . . . . . 172
11.7 Stilstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
11.7.1 Tijdelijke stilstand . . . . . . . . . . . . . . . 173
11.7.2 Stilstand in de winter . . . . . . . . . . . . . 174
11.7.3 Ingebruikname van het voertuig
na tijdelijke stilstand of na
stilstand in de winter . . . . . . . . . . . . . 175
12 Klantenservice
en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . 177
12.1 Inspectiewerkzaamheden . . . . . . . . . 177
12.2 Onderhoudswerkzaamheden . . . . . . 177
12.3 Warmwaterverwarming Alde . . . . . . . 177
12.3.1 Vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . 178
12.3.2 Verwarmingsvloeistof bijvullen . . . . . 178
12.3.3 Verwarmingsinstallatie
ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
12.4 Standverwarming . . . . . . . . . . . . . . . 179
12.5 Vervangen van gloeilampen,
buiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
12.5.1 Verlichting front . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
12.5.2 Verlichting achter . . . . . . . . . . . . . . . 183
12.5.3 Verlichting zijkant . . . . . . . . . . . . . . . 183
12.5.4 Voortentverlichting . . . . . . . . . . . . . . 184
12.5.5 Gloeilamptypen voor
buitenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . 184
12.6 Vervangen van gloeilampen,
binnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
12.6.1 Halogeenspotlight . . . . . . . . . . . . . . . 185
12.6.2 Spotlight . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
12.6.3 Halogeen-inbouwlamp (plat) . . . . . . . 186
12.6.4 Spotlight . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
12.6.5 Inbouwlamp met LEDs . . . . . . . . . . . 187
12.6.6 Kaartleeslampje met LEDs . . . . . . . . 188
12.6.7 Garageverlichting met LED . . . . . . . . 188
12.6.8 Garageverlichting . . . . . . . . . . . . . . . 189
12.6.9 Accuwissel bij kleerkastverlichting
met LED's . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
12.6.10 Gloeilamptypen
voor binnenverlichting . . . . . . . . . . . . 189
12.7 AL-KO achteras . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
12.8 Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . 190
12.9 Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
12.10 Waarschuwings- en
aanwijzingsstickers . . . . . . . . . . . . . . 192
12.11 Dealers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
12.12 Reservesleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
13 Wielen en banden . . . . . . . . . . . 193
13.1 Algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
13.2 Keuze van de banden . . . . . . . . . . . . 194
13.3 Aanduidingen op de band . . . . . . . . . 195
13.4 Omgang met banden . . . . . . . . . . . . . 195
13.5 Wiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
13.5.1 Algemene instructies . . . . . . . . . . . . . 195
13.5.2 Aandraaimoment . . . . . . . . . . . . . . . . 196
13.5.3 Wiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
13.5.4 Wiel vervangen
bij aluminiumvelgen . . . . . . . . . . . . . . 197
13.6 Reservewielhouder . . . . . . . . . . . . . . 198
13.7 Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . 198
13.7.1 Basisvoertuig: Fiat . . . . . . . . . . . . . . . 199
13.7.2 Basisvoertuig Mercedes-Benz . . . . . . 199
14 Storingsopsporing . . . . . . . . . . 201
14.1 Reminstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
14.2 Elektrische installatie . . . . . . . . . . . . . 201
14.3 Wisselrichter (MSP 1512) . . . . . . . . . 203
14.4 Gasinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
14.5 Gaskooktoestel/gasbakoven . . . . . . . 204
14.6 Verwarming/boiler . . . . . . . . . . . . . . . 205
14.6.1 Verwarming/boiler Truma . . . . . . . . . 205
14.6.2 Verwarming/boiler Alde . . . . . . . . . . . 206
14.7 Koelkast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
14.7.1 Dometic 8-serie met HES . . . . . . . . . 206
14.7.2 Dometic 8-serie met AES . . . . . . . . . 207
14.8 Watervoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . 208
14.9 Opbouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
15 Speciale uitvoeringen . . . . . . . 211
15.1 Gewichten van
speciale uitvoeringen . . . . . . . . . . . . . 211
16 Technische gegevens . . . . . . . 213
16.1 Technische gegevens . . . . . . . . . . . . 213
Inhoudsopgave
14 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
15B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Checklist voor ingebruikname van het voertuig
Checklist voor ingebruikname van het voertuig
Voor de eerste ingebruikname van het voertuig de
volgende instructies in acht nemen:
Voor elke ingebruikname van het voertuig de volgende
instructies in acht nemen:
Bij vorstgevaar de volgende instructies in acht nemen:
X Wielmoeren/wielschroeven na 50 km aandraaien.
X Gebruiksaanwijzing lezen om lichamelijk letsel of materiële schade
te voorkomen.
X Bandenspanning controleren.
Zie sectie Bandenspanning.
X Voertuig juist beladen. Daarbij de technisch toegelaten totale
massa niet overschrijden.
Zie sectie Bijlading.
X Accu's voor elke reis volledig opladen.
Zie secties Startaccu en Woonruimteaccu.
X Bij buitentemperaturen onder 0 °C het voertuig eerst opwarmen,
dan de waterinstallatie vullen.
Zie sectie Watervoorziening/watertank vullen.
X Gasflessen alleen goed vastgesjord transporteren in de hiervoor
bestemde gaskast.
X Kunstmatige ventilatieopeningen vrijhouden.
Zie secties Dakluiken en Ventileren.
X Voordat u brandstof tankt de op gas werkende inbouwapparaten
uitschakelen.
X Bij vorstgevaar het voertuig altijd verwarmen.
Zie sectie Verwarming.
X Als het voertuig bij vorstgevaar niet wordt gebruikt, de volledige
waterinstallatie leegmaken. Zorg ervoor dat de 12-V-voorziening op
het paneel is uitgeschakeld. De waterpomp loopt anders warm en
kan beschadigd worden. De waterkranen in de middelste stand
geopend laten. Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) en alle aftap-
kranen geopend laten. Zo wordt vorstschade aan de inbouwappa-
ratuur en aan het voertuig vermeden.
Zie sectie Waterinstallatie leegmaken.
16 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Checklist voor ingebruikname van het voertuig
17B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inleiding 1
1Inleiding
Voor ingebruikname deze gebruiksaanwijzing volledig
lezen!
De gebruiksaanwijzing altijd in het voertuig meenemen. Alle veiligheidsbepa-
lingen ook meegeven aan andere gebruikers.
Deze gebruiksaanwijzing bevat secties, waarin uitrustingen van een
bepaald model of speciale uitvoeringen zijn beschreven. Deze secties
zijn niet extra gekenmerkt. Het is mogelijk dat uw voertuig niet is uitge-
rust met deze speciale uitvoeringen. De uitrusting van uw voertuig kan
daarom bij sommige afbeeldingen en beschrijvingen afwijken.
Anderzijds kan uw voertuig zijn uitgerust met andere speciale uitvoeringen,
die niet worden beschreven in deze gebruiksaanwijzing.
De speciale uitvoeringen zijn alleen dan beschreven als hierbij een nadere
uitleg nodig is.
De apart bijgevoegde gebruiksaanwijzingen in acht nemen.
Loopt het voertuig schade op door het niet inachtnemen van de in deze
gebruiksaanwijzing aangegeven instructies, dan komt uw recht op garantie te
vervallen.
Onze voertuigen worden voortdurend verder ontwikkeld. Wij vragen om uw
begrip dat wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek zijn voorbehouden. Uit
de inhoud van deze gebruiksaanwijzing kunnen om deze redenen geen claims
door de fabrikant worden aanvaard. Beschreven zijn de uitrustingen die tot op
het moment van in druk gegeven bekend zijn.
Overname, vertaling en verveelvoudiging, ook van uittreksels, is zonder schrif-
telijke toestemming van de fabrikant niet toegestaan.
1.1 Algemeen
Het voertuig is gebouwd volgens de stand der techniek en de erkende veilig-
heidstechnische regels. Desondanks kunnen personen letsel oplopen of het
voertuig beschadigd worden, als de veiligheidsinstructies in deze gebruiks-
aanwijzing niet in acht genomen worden.
X Het niet inachtnemen van dit teken kan personen in gevaar brengen.
Z Het niet inachtnemen van dit teken kan leiden tot beschadigingen aan het
voertuig.
Z Dit teken verwijst naar aanbevelingen of bijzonderheden.
Z Dit teken verwijst naar milieubewust handelen.
Z De aanwijzingen "rechts", "links", "voor", "achter" zijn gerelateerd aan de
rijrichting.
Z Alle maten en gewichten zijn "circa"-gegevens.
18 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
1 Inleiding
Het voertuig alleen in technisch onberispelijke staat gebruiken. De gebruiks-
aanwijzing in acht nemen.
Storingen, die de veiligheid van personen of van het voertuig aantasten,
meteen door vaklieden laten verhelpen. Om verdere schade te voorkomen bij
storingen de schademinimaliseringsplicht van de gebruiker in acht nemen.
De reminstallatie en gasinstallatie van het voertuig alleen door een geautori-
seerde werkplaats laten controleren en repareren.
Veranderingen aan de opbouw mogen alleen worden aangebracht met toe-
stemming van de fabrikant.
Het voertuig is uitsluitend bedoeld voor het transport van personen. Reisba-
gage en toebehoren mogen niet zwaarder zijn dan de technisch toegelaten
totale massa.
Houdt u zich aan de door de fabrikant voorgeschreven termijnen voor keuring
en inspectie.
1.2 Milieu-instructies
Z Verstoor de rust in de natuur niet en houd de natuur schoon.
Z In principe geldt: Afvalwater in iedere vorm en huisvuil horen niet thuis in
de straatgoot of in de vrije natuur.
Z Afvalwater aan boord alleen opvangen in de afvalwatertank of desnoods in
andere daarvoor geschikte reservoirs.
Z Afvalwatertank en fecaliëntank alleen leegmaken op daarvoor aange-
wezen sanitairstations op campings of staanplaatsen. Bij verblijf in steden
en gemeentes de regelgeving bij de staanplaatsen in acht nemen of naar
sanitairstations vragen.
Z Maak de afvalwatertank zo vaak mogelijk leeg, ook wanneer deze nog niet
helemaal vol zit (hygiëne).
Afvalwatertank en evt. aftapleiding zo mogelijk na het leegmaken met vers
water uitspoelen.
Z Laat de fecaliëntank niet te vol raken. De fecaliëntank onmiddellijk leeg-
maken wanneer het controlelampje oplicht of eerder.
Z Huisvuil ook op reis sorteren in glas, blik, plastic en groen afval. Bij de
betreffende gastgemeente vragen naar de afvalverwerkingsmogelijk-
heden. Huisvuil mag niet worden gedeponeerd in de vuilnisbakken op par-
keerplaatsen.
Z De afvalbakken zo vaak mogelijk in de tonnen of containers leegmaken,
die daarvoor zijn bedoeld. Zo kunnen onaangename luchtjes worden ver-
meden en blijft er niet te veel afval aan boord.
Z Voertuigmotor bij stilstand niet onnodig laten draaien. Een koude motor
stoot in stationaire gang zeer veel schadelijke stoffen uit. De bedrijfstem-
peratuur van de motor wordt het snelst bereikt door te rijden.
Z Voor het toilet milieuvriendelijke en biologisch goed afbreekbare chemi-
sche producten gebruiken in geringe doseringen.
Z Voor langere verblijven in steden en gemeentes parkeerplaatsen
opzoeken die speciaal voor campers zijn aangewezen. Bij de betreffende
stad of gemeente naar parkeermogelijkheden informeren.
Z Staanplaatsen altijd in schone toestand achterlaten.
19B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Veiligheid 2
2Veilighei d
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan belangrijke veiligheidsinstructies. De veiligheidsinstruc-
ties dienen ter bescherming van personen en voorwerpen.
De instructies hebben betrekking op:
z de brandveiligheid en het handelen bij brand
z de omgang met het voertuig in het algemeen
z de verkeersveiligheid van het voertuig
z het gebruik van een aanhanger
z de gasinstallatie van het voertuig
z de elektrische installatie van het voertuig
z de waterinstallatie van het voertuig
2.1 Brandveiligheid
2.1.1 Voorkomen van brand
2.1.2 Brandbestrijding
2.1.3 Bij brand
Als nooduitgangen gelden alle ramen en deuren, die voldoen aan de volgende
criteria:
X Kinderen nooit alleen in het voertuig laten.
X Brandbare materialen weg houden van verwarmings- en kookappa-
raten.
X Lampen kunnen zeer heet worden. Als de lamp is ingeschakeld, moet
de veiligheidsafstand tot brandbare voorwerpen altijd 30 cm bedragen.
Brandgevaar!
X Nooit draagbare verwarmings- of kookapparaten gebruiken.
X Alleen geautoriseerde vaklieden mogen de elektrische installatie, de
gasinstallatie of de inbouwapparatuur wijzigen.
X In het voertuig altijd een poederbrandblusser meenemen. De brand-
blusser moet toegelaten en gekeurd zijn en altijd voor het grijpen liggen.
X De brandblusser regelmatig door geautoriseerde vaklieden laten contro-
leren. Keuringsdatum in acht nemen.
X In de buurt van de kookplaat altijd een blusdeken klaar houden.
X Alle inzittenden evacueren.
X Elektrische voorziening uitschakelen en van het electriciteitsnet iso-
leren.
X Hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
X Alarm slaan en brandweer roepen.
X Brand bestrijden, indien dit zonder risico mogelijk is.
Z Van de plaats en de bediening van de nooduitgangen op de hoogte stellen.
Z Vluchtwegen vrijhouden.
Z Gebruiksaanwijzing van de brandblusser in acht nemen.
20 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
2 Veiligheid
z Naar buiten openend of verschuivend in horizontale richting
z Openingshoek ten minste 70°
z Diameter van de kozijndagmaat ten minste 450 mm
z Afstand tot de voertuigbodem maximaal 950 mm
2.2 Algemeen
2.3 Verkeersveiligheid
X De zuurstof binnen in het voertuig wordt door ademen of door het
gebruik van op gas werkende inbouwapparaten verbruikt. Daarom moet
de zuurstof voortdurend worden ververst. Met het oog hierop zijn in het
voertuig kunstmatige ventilatieopeningen (bijv. dakluiken met kunstma-
tige ventilatie, paddestoeldakventilators of vloerventilators) ingebouwd.
Kunstmatige ventilatieopeningen noch van binnen noch van buiten
afdekken, bijv. met een wintermat, of dichtzetten. Kunstmatige ventila-
tieopeningen vrijhouden van sneeuw en bladeren. Er dreigt verstikkings-
gevaar door een verhoogd CO
2
-gehalte.
X Let op de doorgangshoogte van de deuren.
Z Voor de inbouwapparatuur (verwarming, kookplaat, koelkast enz.) als-
mede voor het basisvoertuig (motor, remmen enz.) zijn de betreffende
gebruiksaanwijzingen en bedieningshandleidingen maatgevend. Absoluut
in acht nemen.
Z Als er toebehoren of speciale uitvoeringen worden aangebouwd, kunnen
de afmetingen, het gewicht alsmede het rijgedrag van het voertuig veran-
deren. De aanbouwonderdelen moeten deels in de voertuigpapieren
worden geregistreerd.
Z Alleen velgen en banden gebruiken, die voor het voertuig zijn toegelaten.
Informatie over de grootte van de toegelaten velgen en banden ontlenen
aan de voertuigpapieren of bij de geautoriseerde dealers en servicepunten
opvragen.
Z Bij het parkeren van het voertuig de handrem vast aantrekken.
Z Als de technisch toegelaten totale massa van het voertuig meer dan 4 t
bedraagt, moet bij het parkeren op stijgende of dalende hellingen een
wielkeg worden gebruikt. De wielkeg wordt standaard geleverd bij alle
voertuigen met een totale massa van meer dan 4 t.
Z Bij het verlaten van het voertuig absoluut alle deuren, serviceluiken en
ramen sluiten.
Z Gevarendriehoek, verbandtrommel en/of waarschuwingsknipperlicht mee-
nemen als deze wettelijk zijn voorgeschreven.
Z Met het voertuig pas op de openbare weg rijden, als de chauffeur een voor
deze voertuigklasse geldig rijbewijs bezit.
Z Bij de verkoop van het voertuig alle gebruiksaanwijzingen van het voertuig
en de inbouwapparatuur meegeven aan de nieuwe eigenaar.
X Voor het begin van de rit de werking van signalerings- en verlichtingsin-
richting, de besturing en de remmen controleren.
X Na langere stilstand (ca. 10 maanden) reminstallatie en gasinstallatie
door een geautoriseerde werkplaats laten controleren.
21B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Veiligheid 2
X Voor het begin van de rit en ook na korte ritonderbrekingen controleren
of de opstap volledig is ingeklapt.
X Voor het begin van de rit het zwenkbare hefbed beveiligen.
X Voor het begin van de rit de verduisteringen aan de voorruit, het bestuur-
ders- en passagiersraam openen, vergrendelen en vastmaken.
X Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien
en vergrendelen. Tijdens de rit moeten de draaibare stoelen in de rijrich-
ting vergrendeld blijven.
X Voor het begin van de rit de televisie veilig opbergen.
X Voor het begin van de rit de televisieconsole inschuiven en vergrendelen
of vastmaken. De TV-kast sluiten.
X Voor het begin van de rit de losse afdekking van het aanrecht verwij-
deren en veilig in het keukenblok of in de kledingkast opbergen.
X Tijdens de rit mogen personen zich alleen ophouden op de toegelaten
zitplaatsen (zie hoofdstuk 4). Het toegelaten aantal zitplaatsen kan
worden afgeleid uit de voertuigpapieren.
X Op zitplaatsen geldt de verplichting tot het dragen van veiligheidsgor-
dels.
X Voor de rit de gordels omdoen en tijdens de rit omlaten.
X Bij kinderen altijd gebruik maken van beveiligingen, die voor de betref-
fende lichaamslengte en het gewicht zijn voorgeschreven.
X Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
X Het basisvoertuig betreft een kleine vrachtwagen. Rijstijl dienovereen-
komstig aanpassen.
X Bij onderdoorgangen, tunnels e.d. rekening houden met de totale
hoogte van het voertuig (inclusief daklasten).
X In de winter moet voor het begin van de rit het dak sneeuw- en ijsvrij zijn.
X Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
X De verwarming niet gebruiken op tankstations. Explosiegevaar!
X De verwarming niet gebruiken in gesloten ruimten. Verstikkingsgevaar!
Z Voor het begin van de rit de bijlading in het voertuig gelijkmatig verdelen
(zie hoofdstuk 3).
Z Bij het beladen van het voertuig en bij ritonderbrekingen, als er bijv. bagage
of levensmiddelen worden bijgeladen, rekening houden met de technisch
toegelaten totale massa en de toelaatbare asbelastingen (zie voertuigpa-
pieren).
Z Voor het begin van de rit alle binnendeuren, veranderbare scheidings-
wanden, laden en luiken sluiten en evt. vergrendelen. De deurbeveiliging
van de koelkast vergrendelen.
Z Voor het begin van de rit ramen en dakluiken sluiten.
Z Voor het begin van de rit alle serviceluiken sluiten en de sloten van de
luiken vergrendelen.
Z Voor het begin van de rit de externe steunen verwijderen en de aan het
voertuig aangebouwde steunen inklappen.
22 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
2 Veiligheid
2.4 Gebruik van een aanhanger
2.5 Gasinstallatie
2.5.1 Algemene instructies
Z Voor het begin van de rit de antenne in de parkeerstand brengen.
Z Bij de eerste rit en altijd na het vervangen van een wiel de wielschroeven/
wielmoeren na 50 km aandraaien. Later van tijd tot tijd controleren op goed
vastzitten. Aandraaimoment zie hoofdstuk 13.
Z Banden mogen niet ouder zijn dan 6 jaar omdat het materiaal mettertijd
broos wordt (zie hoofdstuk 13).
Z Banden, wielophanging en besturing zijn blootgesteld aan een bijkomende
belasting, als er sneeuwkettingen zijn gemonteerd. Met sneeuwkettingen
langzaam (maximaal 50 km/u) en alleen over straten rijden die volledig met
sneeuw zijn bedekt. Het voertuig kan anders beschadigd worden.
X Bij het aan- of afkoppelen van een aanhanger is voorzichtigheid
geboden. Ongeval- en verwondingsgevaar!
X Tijdens het rangeren voor het aan- of afkoppelen mag niemand zich
tussen de camper en de aanhanger bevinden.
X Voor het begin van de rit, bij het verlaten van het voertuig of als de gas-
toestellen niet gebruikt worden, alle gasafsluitkranen en de hoofdafsluit-
kraan aan de gasfles sluiten.
X Bij het tanken, op veerponten of in de garage, mag geen apparaat (bijv.
verwarming of koelkast) in werking zijn, wanneer het met open vlam
wordt gebruikt. Explosiegevaar!
X Wanneer een apparaat met open vlam wordt gebruikt, het apparaat niet
in gesloten ruimtes (bijv. garages) in gebruik nemen. Vergiftigings- en
verstikkingsgevaar!
X De gasinstallatie alleen door een geautoriseerde werkplaats laten
onderhouden, repareren of wijzigen.
X De gasinstallatie voor de ingebruikname en conform de nationale bepa-
lingen door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. Dit geldt
ook voor niet aangemelde voertuigen. Bij wijzigingen aan de gasinstal-
latie de gasinstallatie meteen door een geautoriseerde werkplaats laten
controleren.
X Ook de gasdrukregelaar en de gasafvoerbuizen moeten worden gecon-
troleerd. De gasdrukregelaar moet na 10 jaar worden vervangen. De
eigenaar van het voertuig is verantwoordelijk voor het initiatief van de
maatregel.
X Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat
explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Ramen en deuren openen en goed ventileren.
X Bij een defect aan de gasinstallatie: Niet roken, geen open vuur en geen
elektrische apparaten (lichtschakelaar enz.) bedienen.
X Voor ingebruikname van de kookplaat voor een toereikende ventilatie
zorgen. Raam of dakluik openen.
X Gaskooktoestel of gasbakoven niet gebruiken voor verwarmingsdoel-
einden.
23B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Veiligheid 2
2.5.2 Gasflessen
X Als er meerdere gastoestellen voorhanden zijn, dan is voor ieder appa-
raat een gasafsluitkraan vereist. Wanneer gastoestellen niet worden
gebruikt, moet de betreffende gasafsluitkraan worden gesloten.
X Ontstekingsbeveiligingen moeten na uitgaan van de gasvlam binnen
een minuut sluiten. Daarbij is een klik te horen. Werking zo nu en dan
controleren.
X De ingebouwde gastoestellen zijn uitsluitend ontworpen voor gebruik
met propaangas, butaangas of een mengsel van beide gassen. De gas-
drukregelaar alsmede alle ingebouwde gastoestellen zijn ontworpen
voor een bedrijfsdruk van 30 mbar.
X Propaangas is gasvormig tot -42 °C, butaangas daarentegen slechts tot
0 °C. Bij lagere temperaturen is er geen gasdruk meer aanwezig.
Butaangas is niet geschikt voor gebruik in de winter.
X De gasslang op de aansluiting van de gasflessen regelmatig op dicht-
heid controleren. De gasslang mag geen scheurtjes vertonen en niet
poreus zijn. De gasslang uiterlijk 10 jaar na productiedatum in een
erkende werkplaats laten vervangen. De gebruiker van de gasinstallatie
moet voor de vervanging zorgen.
X De gaskast is door zijn functie en constructie een ruimte met opening
naar buiten. De standaard ingebouwde kunstmatige ventilatie nooit
afdekken of dichtzetten. Ontsnappend gas kan anders niet naar buiten
worden weggeleid.
X De gaskast niet als opbergruimte gebruiken, omdat er geen vocht kan
binnendringen.
X De gaskast beveiligen tegen de toegang van onbevoegden. Daarvoor
de toegang afsluiten.
X De hoofdafsluitkraan op de gasfles moet toegankelijk zijn.
X Alleen apparaten op gas (bijv. gasgrill) aansluiten die voor een gasdruk
van 30 mbar zijn bedoeld.
X De gasafvoerbuis moet aan de verwarming en aan de schoorsteen goed
afsluiten en stevig vastzitten. De gasafvoerbuis mag niet beschadigd
zijn.
X De rookgassen moeten onbelemmerd naar buiten kunnen stromen en
de verse lucht moet onbelemmerd toe kunnen treden. Daarom de gas-
afvoerschoorsteen en inlaatopeningen schoon houden en vrijhouden
(bijv. van sneeuw en ijs). De onderrand van het voertuig mag niet met
flappen of door sneeuwwallen worden afgesloten.
X Gasflessen alleen in de gaskast meenemen.
X Gasflessen in de gaskast verticaal plaatsen.
X Gasflessen beveiligd tegen draaien en kantelen vastbinden.
X Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd de
beschermkap aanbrengen.
X Hoofdafsluitkraan aan de gasfles sluiten voordat de gasdrukregelaar of
de gasslang van de gasfles wordt verwijderd.
X Gasdrukregelaar of gasslang op de gasfles alleen met de hand aan-
sluiten. Geen gereedschap gebruiken.
24 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
2 Veiligheid
2.6 Elektrische installatie
2.7 Waterinstallatie
X Voor het gebruik in voertuigen uitsluitend een speciale gasdrukregelaar
met veiligheidsventiel gebruiken. Andere gasdrukregelaars zijn niet toe-
gelaten en voldoen niet aan de hoge eisen.
X Bij temperaturen onder 5 °C ijsbestrijdingsinstallatie (Eis-Ex) voor gas-
drukregelaar gebruiken.
X Alleen gasflessen van 11 kg of 5 kg gebruiken. Campinggasflessen met
ingebouwd terugslagventiel (blauwe flessen met een inhoud van max.
2,5 resp. 3 kg) mogen in uitzonderingsgevallen met een veiligheidsven-
tiel worden gebruikt.
X Voor buitengasflessen zo kort mogelijke slangen gebruiken (max.
150 cm).
X Blokkeer nooit de ventilatieopeningen in de vloer onder de gasflessen.
X Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken.
X Voordat er werkzaamheden worden uitgevoerd aan de elektrische
installatie, alle apparaten en lichten uitschakelen, de accu afklemmen en
het voertuig van het net scheiden.
X Alleen originele zekeringen met juiste waarden gebruiken.
X Defecte zekeringen alleen vervangen, als de foutoorzaak bekend en
verholpen is.
X Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
X Staand water in de watertank of in waterleidingen wordt na korte tijd ond-
rinkbaar. Daarom voor ieder gebruik van het voertuig de waterleidingen
en de watertank grondig reinigen. Na ieder gebruik van het voertuig de
watertank en alle waterleidingen volledig leegmaken.
X Bij stilstand van meer dan één week de waterinstallatie vóór het gebruik
van het voertuig ontsmetten.
Z Als het voertuig gedurende meerdere dagen niet wordt gebruikt of bij vorst-
gevaar niet wordt verwarmd, de totale waterinstallatie leegmaken. Zorg
ervoor dat de 12-V-voorziening op het paneel is uitgeschakeld. De water-
pomp loopt anders warm en kan beschadigd worden. De waterkranen in de
middelste stand geopend laten. Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) en
alle aftapkranen geopend laten. Zo kunnen vorstschade aan de inbouwap-
paratuur, vorstschade aan het voertuig en afzettingen in watervoerende
componenten worden vermeden.
25B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
3Voor het rijden
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staat belangrijke informatie over wat u voor het begin van de
rit in acht moet nemen en welke handelingen u voor de rit moet uitvoeren.
De instructies hebben betrekking op:
z de eerste ingebruikname
z de bijlading en de berekening hiervan
z de juiste belading van het voertuig en het fietsenrek
z het gebruik van een aanhanger
z het in- en uitklappen van de opstap
z het opbergen van het flatscreen
z het opbergen van de spoelbakafdekking
z het gebruik van sneeuwkettingen
Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een checklist, waarin de belangrijkste
punten nog eens zijn samengevat.
3.1 Eerste ingebruikname
Bij de camper wordt een sleutelset met sleutels voor het basisvoertuig en sleu-
tels voor de opbouw geleverd.
Altijd een reservesleutel bewaren buiten het voertuig. Het betreffende sleutel-
nummer noteren. Bij verlies kunnen onze geautoriseerde dealers en werk-
plaatsen u verder helpen.
Verdere instructies in hoofdstuk 12.
3.2 Bijlading
Bij het beladen erop letten dat het zwaartepunt van de bijlading zich direct
onder de bodem van het voertuig bevindt. De rij-eigenschappen van het voer-
tuig kunnen anders wijzigen.
Z Bij de eerste rit en altijd na het vervangen van een wiel de wielschroeven/
wielmoeren na 50 km aandraaien. Later van tijd tot tijd controleren op goed
vastzitten. Aandraaimoment zie hoofdstuk 13.
X Het overladen van het voertuig en een verkeerde bandenspanning
kunnen het klappen van de banden tot gevolg hebben. Het voertuig kan
uit controle raken.
X In de voertuigpapieren is alleen de technisch toegelaten totale massa en
de massa in rijklare toestand aangegeven, maar niet het daadwerkelijke
gewicht van het voertuig. Voor uw eigen veiligheid raden wij aan het
beladen voertuig (met alle voorwerpen en personen die op reis in het
voertuig mee getransporteerd worden) voor het begin van de rit op een
weegbrug te wegen.
X De snelheid aan de bijlading aanpassen. Bij zware bijlading wordt de
remweg langer.
Z De in de voertuigpapieren opgegeven technisch toegelaten totale massa
door de bijlading niet overschrijden.
Z Ingebouwd toebehoren en speciale uitvoeringen reduceren de belading.
Z De in de voertuigpapieren opgegeven asbelastingen aanhouden.
26 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
3.2.1 Begrippen
Technisch toegelaten
totale massa in beladen
toestand
De technisch toegelaten totale massa in beladen toestand is het gewicht dat
een voertuig nooit mag overschrijden.
De technisch toegelaten totale masse in beladen toestand bestaat uit de
massa in rijklare toestand en de bijlading.
De technisch toegelaten totale massa in de beladen toestand is door de fabri-
kant in de voertuigpapieren aangegeven.
Toegestane massa De toegestane massa is het gewicht dat door de fabrikant voor het verlenen
van de bedrijfsvergunning opgegeven wordt. De toegestane massa mag de
technisch toegestane totale massa in beladen toestand nooit overschrijden.
Massa in rijklare toestand De massa in rijklare toestand is het gewicht van het rijklare standaardvoertuig.
De massa in rijklare toestand bestaat uit:
z Leeg gewicht (massa van het lege voertuig) met de in de fabriek inge-
bouwde standaarduitrusting
z Gewicht van de bestuurder
z Gewicht van de basisuitrusting
Tot het leeg gewicht behoren de ingegoten smeermiddelen als olie en koel-
vloeistof, het boordgereedschap, het reservewiel en een voor 90 % gevulde
brandstoftank.
Als gewicht van de bestuurder wordt altijd 75 kg berekend, onafhankelijk van
hoeveel de bestuurder feitelijk weegt.
De basisuitrusting bestaat uit alle uitrustingen en vloeistoffen die voor een
veilig en reglementair gebruik van het voertuig noodzakelijk zijn. Het gewicht
van de basisuitrusting bevat:
z Een voor 90 % gevuld watersysteem (watertank en leidingen)
z Voor 90 % gevulde gasflessen
z Een gevuld verwarmingssysteem
z De voedingskabels voor de 230-V-voorziening
z Een gevuld toiletspoelsysteem
z Het inbouwpakket voor een extra accu, als een extra accu mogelijk is
De afvalwatertank en de fecaliëntank zijn leeg.
De massa in rijklare toestand is door de fabrikant in de voertuigpapieren aan-
gegeven.
Z In de techniek is het begrip "massa" tegenwoordig in de plaats van het
begrip "gewicht" gekomen. In het algemene taalgebruik is "gewicht" echter
nog het gangbare begrip. Voor een beter begrip wordt daarom in de vol-
gende secties het begrip "massa" alleen in vaststaande formuleringen
gebruikt.
Z Alle gegevens conform EU-norm DIN EN 1646-2.
Voorbeeld voor de
berekening van de
basisuitrusting
Watertank met 120 l 120 kg
Gasflessen (2 x 11 kg
gas
+ 2 x 14 kg
fles
) + 50 kg
Boiler met 12 l + 12 kg
230-V-voedingskabel + 4 kg
Inbouwpakket extra accu + 20 kg
Totaal = 206 kg
27B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
Bijlading De bijlading bestaat uit:
z Conventionele belasting
z Bijkomende uitrusting
z Persoonlijke uitrusting
Verklaringen bij de afzonderlijke bestanddelen van de bijlading vindt u in de
volgende tekst.
Conventionele belasting De conventionele belasting is het gewicht waarmee de fabrikant voor de pas-
sagiers rekening heeft gehouden.
Conventionele belasting betekent: Voor iedere zitplaats waarin de fabrikant
heeft voorzien, wordt 75 kg berekend, onafhankelijk van het feitelijke gewicht
van de passagiers. De bestuurdersplaats is al in de massa in rijklare toestand
opgenomen en mag niet worden meegerekend.
Het aantal zitplaatsen is door de fabrikant in de voertuigpapieren aangegeven.
Bijkomende uitrusting Tot de bijkomende uitrusting behoren toebehoren en speciale uitvoeringen.
Voorbeelden voor bijkomende uitrusting zijn:
z Aanhangerkoppeling
z Dakreling
z Markies
z Fietsenrek of motorhouder
z Satellietinstallatie
z Magnetron
De gewichten van de verschillende speciale uitvoeringen zijn in hoofdstuk 15
aangegeven of kunnen bij de fabrikant worden opgevraagd.
Persoonlijke uitrusting De persoonlijke uitrusting omvat alle in het voertuig meegenomen voor-
werpen, die niet bij de conventionele belasting en de bijkomende uitrusting zijn
inbegrepen. Bij de persoonlijke uitrusting worden bijvoorbeeld gerekend:
z Levensmiddelen
z Servies
z Televisie
z Radio
z Kleding
z Beddengoed
z Speelgoed
z Boeken
z Toiletartikelen
Bovendien worden tot de persoonlijke uitrusting gerekend, onafhankelijk van
de opbergplek:
z Dieren
z Fietsen
z Boten
z Surfplanken
z Sportuitrustingen
Voor de persoonlijke uitrusting moet de fabrikant conform de geldende bepa-
lingen met tenminste een gewicht rekening houden dat volgens de volgende
formule wordt berekend:
Z De bijlading van het voertuig kan verhoogd worden door de massa in rij-
klare toestand te verminderen. Hiervoor is het bijvoorbeeld toegestaan om
de vloeistofreservoirste legen of de gasflessen te verwijderen.
28 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
Formule Minimumgewicht M (kg) = 10 x N + 10 x L
Verklaring N = max. aantal personen inclusief bestuurder, zoals door de fabrikant opge-
geven
L = totale lengte van het voertuig in meters
3.2.2 Berekening van de bijlading
De bijlading (zie sectie 3.2.1) is het verschil in gewicht tussen
z De technisch toegelaten totale massa in beladen toestand en
z De massa van het voertuig in rijklare toestand.
De berekening van de bijlading uit het verschil tussen de technisch toegelaten
totale massa in beladen toestand en de door de fabrikant aangegeven massa
in rijklare toestand is echter slechts een theoretische waarde.
Alleen als het voertuig met gevulde tanks (brandstof en water), gevulde gas-
flessen en complete bijkomende uitrusting op een weegbrug wordt gewogen,
kan de feitelijke bijlading worden vastgesteld.
Daarbij als volgt te werk gaan:
Het voertuig eerst alleen met de voorwielen op de weegbrug rijden en laten
wegen.
Het voertuig vervolgens met de achterwielen op de weegbrug rijden en
laten wegen.
De afzonderlijke waarden geven de huidige asbelastingen aan. Deze zijn
belangrijk voor de juiste belading van het voertuig (zie sectie 3.2.3). De som
van de waarden is het huidige gewicht van het voertuig.
X De berekening van de bijlading in de fabriek is gedeeltelijk gebaseerd op
gemiddelde gewichten. De technisch toegelaten totale massa in de
beladen toestand mag uit veiligheidsoverwegingen echter in geen geval
worden overschreden.
X In de voertuigpapieren is alleen de technisch toegelaten totale massa en
de massa in rijklare toestand aangegeven, maar niet het daadwerkelijke
gewicht van het voertuig. Voor uw eigen veiligheid raden wij aan het
beladen voertuig (met alle voorwerpen en personen die op reis in het
voertuig mee getransporteerd worden) voor het begin van de rit op een
weegbrug te wegen.
Te berekenen mas-
sa in kg
Berekening
Voorbeeld voor het
bepalen van de
bijlading
Technisch toegelaten totale massa vol-
gens de voertuigpapieren
3500
Massa in rijklare toestand inclusief basis-
uitrusting volgens de voertuigpapieren
- 3070
Levert als toegelaten bijlading op 430
Conventionele belasting, bijv. 3 personen
à 75 kg
- 225
Bijkomende uitrusting - 40
Blijft over voor de persoonlijke uitrus-
ting
= 165
29B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
Het verschil tussen de technisch toegelaten totale massa in beladen toestand
en het gewogen gewicht van het voertuig is de feitelijke bijlading.
Aan de hand daavan kan weer worden bepaald welk gewicht voor de persoon-
lijke uitrusting resteert:
Het gewicht van de meerijdende personen bepalen en van de waarde voor
de feitelijke bijlading aftrekken.
Het resultaat is het gewicht dat aan persoonlijke uitrusting daadwerkelijk kan
worden bijgeladen.
3.2.3 Voertuig juist beladen
Grote opbergruimtes zoals de garage achter bieden ook plaats aan zware
voorwerpen (bijv. scooters). De asbelasting van de achteras wordt daardoor
in sommige gevallen overschreden.
De afzonderlijke assen mogen echter onder geen beding te zwaar worden
beladen. Daarom is het belangrijk op welke afstand tot de assen de lading
wordt opgeborgen.
Om de lading juist te verdelen, zijn een weegbrug, een meetlint, een rekenap-
paraat en een beetje tijd nodig.
Met twee eenvoudige formules kan worden berekend wat voor effect het
gewicht van de lading op de assen heeft:
Formules A x G : R = gewicht op de achteras
Gewicht op de achteras – G = gewicht op de vooras
Verklaring A = afstand tussen opbergruimte en vooras in cm
G = gewicht van de lading in de opbergruimte in kg
R = wielbasis van het voertuig (afstand tussen de assen) in cm
X De technisch toegelaten totale massa in beladen toestand uit veilig-
heidsoverwegingen nooit overschrijden.
X De lading gelijkmatig op de linker- en rechterzijde van het voertuig ver-
delen.
X De lading gelijkmatig over beide assen verdelen. Daarbij de asbelas-
tingen in acht nemen die in de voertuigpapieren zijn aangegeven.
Bovendien de toegelaten draagkracht van de banden in acht nemen (zie
hoofdstuk 13).
X Zware lasten achter de achteras kunnen de vooras door hefboomwer-
king ( ) ontlasten. Dit geldt in het bijzonder bij een lange overhang
achter, als een motor op de houder aan de achterkant wordt getranspor-
teerd of als de opbergruimte achter zwaar is beladen. De ontlasting van
de vooras heeft vooral een negatieve invloed op de rij-eigenschappen bij
voertuigen met voorasaandrijving.
X Alle voorwerpen zo opbergen dat deze niet kunnen wegglijden.
X Zware voorwerpen (voortent, conserven e. d.) in de buurt van de as
opbergen. Voor het opbergen van zware voorwerpen zijn vooral dieper-
gelegen opbergruimten geschikt, waarvan de deuren niet in de rijrichting
kunnen worden geopend.
X Lichtere voorwerpen (wasgoed) in de dakopbergkasten opbergen.
X Het fietsenrek alleen met fietsen beladen.
30 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
Asbelastingen berekenen: De afstand tussen opbergruimte en vooras (A) met het gewicht van de
lading in de opbergruimte (G) vermenigvuldigen en het resultaat door de
wielbasis (R) delen. Daaruit volgt het gewicht waarmee de lading in de
opbergruimte de achteras belast. Dit gewicht en de opbergruimte noteren.
In een tweede stap het gewicht in de opbergruimte (G) van het zojuist bere-
kende gewicht aftrekken. Als de uitkomst daarbij een positieve waarde is
(voorbeeld 1), betekent dat de vooras met deze som ontlast wordt. Als de
uitkomst een negatieve waarde is (voorbeeld 2), betekent dat de vooras
belast wordt. Deze waarde eveneens noteren.
Op deze manier alle opbergruimten van het voertuig berekenen.
In een laatste stap alle voor de achteras berekende gewichten bij de ach-
terasbelasting optellen en alle voor de vooras berekende gewichten bij de
voorasbelasting optellen of ervan aftrekken.
Hoe achterasbelasting en voorasbelasting worden berekend, is in
sectie 3.2.2 beschreven.
Als de berekende waarde de toegelaten asbelasting overschrijdt, moet de
lading anders worden opgeborgen.
Als de vooras te sterk wordt ontlast, verslechtert de grip van de banden op de
rijbaan (tractie), vooral bij voertuigen met voorasaandrijving. Ook in dit geval
de lading anders opbergen.
3.2.4 Daklasten
Z De afstanden buiten het voertuig horizontaal van het midden van het voor-
wiel naar het midden van de opbergruimte of het midden van het achterwiel
meten.
Voorbeeld 1 Voorbeeld 2
Voorbeeld berekening
Afstand naar de vooras A (A1) 450 (cm) (A2) 250 (cm)
Gewicht in de opbergruimte G x 100 (kg) x 50 (kg)
Wielbasis van het voertuig R ÷ 325 (cm) ÷ 325 (cm)
Belasting op de achteras
(bij de asbelasting optellen)
138,5 (kg) 38,5 (kg)
Gewicht in de opbergruimte - 100 (kg) - 50 (kg)
Ontlasting bij de vooras
(van de asbelasting aftrekken)
38,5 (kg)
Belasting van de vooras
(bij de asbelasting optellen)
-11,5 (kg)
X Het dak alleen betreden als er een dakreling aangebouwd en een
bordes gemonteerd is. Alleen via de ladder aan de achterkant het dak
op gaan.
X Wees voorzichtig bij het betreden van de ladder. Er bestaat glijgevaar bij
vochtige of bevroren ladder.
X Wees voorzichtig bij het betreden van het dak. Er bestaat glijgevaar bij
vochtig of bevroren dak.
X Dak niet te zwaar beladen. Met toenemende daklast verslechteren het
rijgedrag en het remgedrag.
31B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
Dakreling en bordes
Als het voertuig met een dakreling (Afb. 1,1) is uitgerust, is op het dak een
bordes (Afb. 1,2) gemonteerd. Alleen het bordes op het dak betreden.
Ladder achter
Omlaag klappen:
De sleutel in het cilinderslot (Afb. 2,2) van de vergrendeling van de ladder
achter (Afb. 2,1) steken en een kwartslag draaien, tot de sleutel verticaal
staat.
Het klapbare gedeelte van de ladder achter (Afb. 2,4) vasthouden en de
veiligheidsbeugel (Afb. 2,5) naar buiten draaien.
De sleutel verwijderen en de ladder achter omlaag klappen.
Z Als het voertuig met een dakreling is uitgerust, kunnen aan de dakreling
lastdragers voor daklasten worden bevestigd (bijv. voor surfplank, rubber-
boot of lichte kano's). Speciale dragersystemen zijn als toebehoren ver-
krijgbaar. De geautoriseerde dealer of het servicepunt adviseren u graag.
Z De maximaal toelaatbare dakbelasting bedraagt 75 kg.
Z Het dak van het voertuig is voor een maximale belasting van 75 kg/m
2
geconstrueerd. Alleen het daarvoor bestemde bordes op het dak betreden.
Z Daklasten veilig met spanriemen vastbinden. Geen rubberen expander
gebruiken.
Z Rekening houden met de totale hoogte van het voertuig bij beladen dak-
drager.
Z In de bestuurderscabine goed zichtbaar een notitie met de totale hoogte
aanbrengen. Bij bruggen en doorgangen hoeft dan niet meer gerekend te
worden.
Afb. 1 Dakreling en bordes
Afb. 2 Vergrendeling van de ladder
achter
32 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
Omhoog klappen: De ladder achter omhoog klappen en vasthouden.
De sleutel in het cilinderslot (Afb. 2,2) van de vergrendeling van de ladder
achter (Afb. 2,1) steken.
De veiligheidsbeugel (Afb. 2,5) naar binnen om de buis van het vaste
gedeelte van de ladder achter (Afb. 2,3) draaien.
De sleutel een kwartslag draaien, tot de sleutel horizontaal staat.
De vergrendeling van de ladder achter controleren: Lichtjes aan de ladder
achter trekken.
3.2.5 Garage/opbergruimte achter
Sjorogen verschuiven: Het sjoroog (Afb. 3,1) een halve slag tegen de klok in draaien.
Het sjoroog in de sjorrail (Afb. 3,2) op de gewenste positie schuiven.
Het sjoroog een halve slag met de klok mee draaien. Het sjoroog zit weer
vast in de sjorrail.
Goed vastzitten van het sjoroog controleren.
X Bij het beladen van de garage/opbergruimte achter moet men rekening
houden met de toelaatbare asbelastingen en de technisch toegelaten
totale massa.
X De maximaal toegelaten belasting van de garage/opbergruimte achter
bedraagt 350 kg. De toegestane achterasbelasting niet overschrijden.
X In acht nemen: Als de garage achter of (afhankelijk van het model) de
opbergruimte achter maximaal belast wordt, dan wordt door de hef-
boomwerking de vooras ontlast. De rij-eigenschappen worden slechter.
Z Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig zijn in de garage achter resp.
in de opbergruimte achter sjorrails met sjorogen gemonteerd. De lading
altijd aan de sjorogen bevestigen. Voor het bevestigen spanriemen of evt.
sjornetten maar nooit rubberen expanders gebruiken.
Z Voor het vastbinden van de lading altijd het vastzitten van de sjorogen in
de sjorrail controleren. Als het sjoroog niet vast in de sjorrail is verankerd,
kan bij scherpe stuurbewegingen of bij remmen de lading wegglijden of los-
raken.
Z Verdeel de lading gelijkmatig. Te zware geconcentreerde belastingen
beschadigen de vloerbedekking.
Z Het door uw handelaar aangeboden houdersysteem gebruiken als er twee-
wielers in de garage achter worden meegenomen.
Afb. 3 Sjorogen garage achter
1Sjoroog
2 Sjorrail
33B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
3.2.6 Schuiflade onder de vloer
3.2.7 Fietsenrek
Beladen van het
fietsenrek met fietsen
Bij het beladen van het fietsenrek rekening houden met het zwaartepunt. Het
zwaartepunt van de fietsen moet erg dicht in de buurt van de achterwand van
het voertuig liggen. Het fietsenrek altijd van binnen naar buiten beladen.
Zo wordt het fietsenrek juist beladen:
Het fietsenrek omlaag klappen.
De zwaarste fiets direct tegen de achterwand plaatsen.
De lichtere fietsen in het midden of aan de buitenkant van het fietsenrek
plaatsen.
Telkens het voorwiel en het achterwiel van een fiets met de houderlussen
bevestigen die aan het fietsenrek zijn aangebracht.
Bovendien de fiets aan de buitenkant aan de bevestigingsbeugel of beves-
tigingsarm bevestigen.
Wanneer slechts één fiets op het fietsenrek wordt meegenomen, de fiets zo
dicht mogelijk tegen de achterwand.
Z De schuiflade onder de vloer met maximaal 40 kg belasten.
X Bij het beladen van het fietsenrek moet men rekening houden met de
toelaatbare asbelastingen en de technisch toegelaten totale massa.
X Fietsen mogen aan de zijkant, gemeten vanaf de buitenranden van de
achterlichten, maximaal 40 cm uitsteken. Een totale breedte van 2,50 m
mag echter niet worden overschreden. De bevestigingen voor de fietsen
instellen. Het uitstekende gedeelte aan de zijkant moet met een rode
vlag worden gekenmerkt.
X Het fietsenrek alleen met fietsen beladen.
X Niet meer fietsen (max. 50 kg) vervoeren dan het toegestane aantal
voor het gebruikte fietsenrek.
X De bevestiging van de fietsen op het fietsenrek na de eerste 10 km
rijden en vervolgens bij iedere rustpauze controleren.
X Fietsenrek niet als bagagerek of als ladder gebruiken.
Z Het nummerbord en de achterlichten mogen niet worden afgedekt.
Z Ritten met uitgeklapt fietsenrek zonder fietsen zijn niet toegestaan.
Z Voor elke rit controleren:
Is het fietsenrek zonder fietsen correct ingeklapt?
Zijn de fietsen met het koord van het fietsenrek veilig aan het fietsenrek
bevestigd?
34 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
3.3 Gebruik van een aanhanger
3.4 Opstappen
X Bij het aan- of afkoppelen van een aanhanger is voorzichtigheid
geboden. Ongeval- en verwondingsgevaar!
X Tijdens het rangeren voor het aan- of afkoppelen mag niemand zich
tussen de camper en de aanhanger bevinden.
X Rekening houden met de toelaatbare oplegdruk en achterasbelasting
van de camper. Oplegdruk en achterasbelasting mogen niet worden
overschreden. Voor de waarden van de steun- en achterasbelasting zie
het kentekenbewijs van het voertuig en de papieren van de aanhanger-
koppeling.
Z Aanhanger met oplooprem: Aanhanger niet met opgelopen rem aan- of
afkoppelen.
Z Aanhangerkoppeling met afneembare trekhaak: Als de trekhaak verkeerd
gemonteerd is, kan de aanhanger losbreken. Gebruiksaanwijzing van de
aanhangerkoppeling in acht nemen.
Z De maximaal toegelaten oplegdruk van het voertuig bedraagt 100 kg.
X Voor het begin van de rit en ook na korte ritonderbrekingen controleren
of de opstap volledig is ingeklapt.
X Houd afstand tijdens het inklappen of uitklappen van de opstap.
X De opstap pas betreden, als deze volledig is uitgeklapt. Verwondingsge-
vaar!
X Nooit personen of lasten met de opstap optillen of neerlaten.
X Na de koude start van de motor kan het (afhankelijk van het voertuig)
enkele seconden duren voordat de waarschuwingstoon klinkt.
35B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
3.4.1 Opstap
De elektrisch bedienbare opstap maakt het gemakkelijker het voertuig via de
ingangsdeur te betreden en verlaten.
Inklappen:
De wipschakelaar (Afb. 4,1) in het ingangsbereik resp. de wipschakelaar
(Afb. 5,1) op het dashboard in de bestuurderscabine indrukken.
Uitklappen:
De wipschakelaar (Afb. 4,1) bij de ingang indrukken.
Als de motor loopt en de opstap is uitgeklapt, klinkt een waarschuwingstoon.
De waarschuwingstoon gaat uit, als de opstap wordt ingeklapt.
3.4.2 Opstap bestuurdersdeur
De automatische opstap aan de bestuurdersdeur vergemakkelijkt het in- en
uitstappen via de bestuurdersdeur.
Uitklappen:
Bestuurdersdeur openen. De opstap wordt automatisch uitgeklapt.
Inklappen:
Bestuurdersdeur sluiten. De opstap wordt automatisch ingeklapt.
3.5 TV-installatie
Z De lagers en scharnieren van de opstap niet invetten of oliën (zie
hoofdstuk 11).
Afb. 4 Wipschakelaar voor opstap
(ingangsbereik)
Afb. 5 Wipschakelaar voor opstap
(dashboard)
X Voor het begin van de rit de televisie veilig opbergen.
X Voor het begin van de rit het flatscreen en de beeldschermhouder in de
basispositie terugdraaien, inschuiven en vergrendelen.
X Voor het begin van iedere rit controleren of de antenne zich in de par-
keerstand bevindt. Gevaar voor ongevallen!
Z Bij vorstgevaar de flatscreen-televisie uit het voertuig verwijderen.
Z Verdere informatie over het positioneren van het flatscreen zie
hoofdstuk 6.
36 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
Flatscreen in de TV-kast De flatscreen is in de TV-kast aan een uitschuifdeel bevestigd.
Televisie in de TV-kast
opbergen:
Televisie in uitgangspositie draaien.
De houder voor het flatscreen inschuiven tot de grendel (Afb. 6,1) vastklikt.
Flatscreen aan de
scharnierarm
De flatscreen is aan een scharnierarm bevestigd.
Flatscreen in houder
vergrendelen:
Flatscreen in uitgangspositie zwenkarm.
Kartelschroeven (Afb. 7,2) losdraaien.
Scharnierarm (Afb. 7,1) in de geleiderail (Afb. 7,3) verschuiven en in de
houder (Afb. 7,4) leggen (Afb. 7).
Kartelschroeven weer vastdraaien.
Afb. 6 Televisie (flatscreen) in de TV-
kast
Afb. 7 Televisie (flatscreen) aan de
scharnierarm
37B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
Flatscreen in de TV-kast De flatscreen is in de TV-kast van de aparte zitting aan een uitschuifdeel
bevestigd.
Flatscreen in de TV-kast
opbergen:
Flatscreen in uitgangspositie draaien.
Houder voor het flatscreen inschuiven tot de grendel (Afb. 8,1) vastklikt.
Deksel (Afb. 8,2) sluiten.
3.6 Spoelafdekking
3.7 Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is onderworpen aan de bepalingen van de
afzonderlijke landen.
Afb. 8 Televisie (flatscreen) in de TV-
kast
X Bij een ongeval of bij een noodstop kan de spoelafdekking (Afb. 9,1) de
inzittenden van het voertuig verwonden. Voor het begin van de rit de
spoelafdekking van het aanrecht nemen en veilig in het keukenblok of in
de kledingkast opbergen.
Afb. 9 Spoelafdekking
Z Sneeuwkettingen alleen monteren, als de afstand tussen banden en voer-
tuigcarrosserie ten minste 50 mm bedraagt.
Z Banden, wielophanging en besturing zijn blootgesteld aan een bijkomende
belasting, als er sneeuwkettingen zijn gemonteerd. Met sneeuwkettingen
langzaam (maximaal 50 km/u) en alleen over straten rijden die volledig met
sneeuw zijn bedekt. Het voertuig kan anders beschadigd worden.
Z Montagevoorschrift van de producent van de sneeuwkettingen in acht
nemen.
Z Geen sneeuwkettingen op aluminiumvelgen aanbrengen.
38 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
z Sneeuwkettingen altijd rond de aandrijfwielen aanbrengen.
z De spanning van de sneeuwkettingen controleren na enige meters te
hebben gereden.
3.8 Verkeersveiligheid
Voor het begin van de rit de checklist doornemen:
X Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
Nr. Controles Gecon-
troleerd
Basisvoertuig
1 Alle voertuigpapieren zijn aan boord
2 Banden in reglementaire staat
3 Voertuigverlichting, rem- en achteruitrijlichten functioneren
4 Oliepeil van motor, transmissie en servostuur gecontroleerd
5 Koelvloeistof en ruitenwisservloeistof gevuld
6 Remmen functioneren
7 Remmen reageren gelijkmatig
8 Voertuig blijft tijdens het remmen in het spoor
Woonopbouw buiten
9 Markies volledig opgerold
10 Dak sneeuw- en ijsvrij (in de winter)
11 Buitenaansluitingen afgekoppeld en leidingen opgeborgen
12 Externe steunen verwijderd
13 Aangebouwde hefsteunen ingeklapt en bevestigd
14 Wielkeggen verwijderd en opgeborgen
15 Opstap ingeklapt (letten op waarschuwingstoon)
16 Serviceluiken gesloten en vergrendeld
17 Ingangsdeur achter afgesloten
18 Totale hoogte van het voertuig, incl. beladen dakdrager vast-
gesteld en genoteerd. Informatie m.b.t. de hoogte in de be-
stuurderscabine binnen handbereik bewaren
Woonopbouw binnen
19 Ramen en dakluiken gesloten en vergrendeld
20 Televisie veilig opgeborgen
21 TV-antenne ingetrokken (voorzover ingebouwd)
22 Losse delen opgeborgen of bevestigd
23 Open tableaus afgeruimd
24 In de dakkast van de voortentverlichting geen gaspatronen of
andere licht ontvlambare materialen opgeslagen
25 Spoelafdekking veilig opgeborgen
26 Koelkastdeur vergrendeld
39B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Voor het rijden 3
27 Koelkast omgeschakeld op 12-V-gebruik
28 Alle schuiflades en luiken gesloten
29 Woonruimte- en schuifdeuren vergrendeld
30 Neerlaatbaar hefbed met een veiligheidsriem strak tegen het
dak bevestigd
31 Kinderzitjes gemonteerd op zitplaatsen met driepuntsgordels
32 Draaistoelvergrendeling voor bestuurdersstoel en passagiers-
stoel vergrendeld
33 Verduisteringen in de bestuurderscabine geopend en vergren-
deld
Gasinstallatie
34 Gasflessen in de gaskast tegen verdraaien vastbinden
35 Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd
de beschermkap aanbrengen
36 Hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkranen gesloten
Elektrische installatie
37 Accuspanning van de start- en woonruimteaccu (zie
hoofdstuk 8) controleren. Wordt er op het paneel een te lage
accuspanning getoond, dan moet de betreffende accu worden
bijgeladen. Let op de instructies in hoofdstuk 8
Z Begin de reis met volledig opgeladen startaccu en
woonruimteaccu.
Nr. Controles Gecon-
troleerd
40 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
3 Voor het rijden
41B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
4T ijdens de ri t
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor het rijden met de camper.
De instructies hebben betrekking op:
z de rijsnelheid
z de bochtverlichting
z de remmen
z de veiligheidsgordels
z de kinderzitjes
z de stoelen inclusief hoofdsteunen
z de opstelling van de zitplaatsen
z de elektrische raamschakelaars
z de elektrisch instelbare buitenspiegels
z de verduisteringen in de bestuurderscabine
z de lessenaar
z de motorkap
z het ruitenwisserreservoir
z de controle van het oliepeil
z het tanken
z het wegslepen
4.1 Rijden met de camper
X Het basisvoertuig betreft een kleine vrachtwagen. Rijstijl dienovereen-
komstig aanpassen.
X Voor het begin van de rit en ook na korte ritonderbrekingen controleren
of de opstap volledig is ingeklapt.
X Bij het starten van de voertuigmotor kunnen waarschuwingssignalen
klinken, zoals het waarschuwingssignaal "opstap uitgeklapt". Onder
bepaalde omstandigheden (koude start in de winter) kan het na het
starten van de voertuigmotor tot 15 seconden duren voordat deze waar-
schuwingssignalen klinken.
X Aan de zitplaatsen waarvoor gebruik tijdens de rit is toegelaten, is een
veiligheidsgordel gemonteerd. De veiligheidsgordel tijdens de rit altijd
dragen.
X Nooit tijdens de rit de veiligheidsgordel losmaken.
X Meerijdende personen moeten op hun plaatsen blijven zitten.
X De deurvergrendeling mag niet geopend worden.
X Remmen met schokken vermijden.
X Bij gebruik van een navigatietoestel het reisdoel alleen wijzigen als het
voertuig staat. Daarom een parkeerplaats of een veilige stopplaats
opzoeken, als het reisdoel moet worden gewijzigd.
X Tijdens de rit via de monitor van het navigatietoestel geen DVD
afspelen.
Z Op slechte wegen langzaam rijden.
Z Voorzichtig rijden bij het oprijden op veerboten, bij het oversteken van
oneffenheden en bij het achteruitrijden. Grotere voertuigen kunnen omwille
van hun relatief lange overhang uitzwenken en onder ongunstige omstan-
digheden "aan de grond zitten". Daarbij kunnen de onderkant of delen die
daar zijn aangebouwd, beschadigd worden.
42 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
4.2 Rijsnelheid
4.3 Bochtverlichting/mistlampen
Al naargelang de uitvoering is het voertuig van bochtverlichting/mistlampen
voorzien. De schakelaar voor de lichten bevindt zich links op het dashboard.
Verlichting inschakelen:
De schakelaar (Afb. 10,2) indrukken. Het groene controlelicht (Afb. 10,1) in
de schakelaar geeft het gebruik aan.
4.4 Remmen
Z Als deze aanwijzingen niet opgevolgd worden en daardoor een ongeluk of
schade ontstaat, aanvaardt de fabrikant geen aansprakelijkheid.
Z De in hoofdstuk 2 beschreven veiligheidsinstructies moeten worden nage-
leefd.
X Het voertuig is met een krachtige motor uitgerust. Zo staan in moeilijke
verkeerssituaties voldoende reserves ter beschikking. Het hoge ver-
mogen maakt een hoge eindsnelheid mogelijk en vereist zeer goede rij-
capaciteiten.
X Het voertuig is zeer gevoelig voor wind. Bijzonder gevaar levert plotse-
ling optredende zijwind.
X Ongelijkmatige of eenzijdige belading verandert het rijgedrag.
X Op onbekende wegen kunnen moeilijke verhoudingen van de rijbanen
heersen en verrassende verkeerssituaties optreden. Pas daarom voor
uw eigen veiligheid de rijsnelheid telkens aan de verkeerssituatie en de
omgeving aan.
X De nationale wettelijke snelheidsbeperkingen aanhouden.
Afb. 10 Schakelaar voor bochtverlich-
ting/mistlampen
X Gebreken aan de reminstallatie meteen laten verhelpen door een geau-
toriseerde werkplaats.
Z Hard remmen vermijden. Bij hard remmen, waarbij de wielen blokkeren,
slijten de banden snelller en onregelmatig. Dit vermindert het rijcomfort. De
banden kunnen zelfs onbruikbaar worden.
43B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
Voor het begin van iedere
rit
Voor iedere rit door test-remmen controleren:
z Functioneren de remmen?
z Reageren de remmen gelijkmatig?
z Blijft het voertuig tijdens het remmen in het spoor?
4.5 Veiligheidsgordels
Het voertuig is in de woonruimte bij de zitplaatsen, waar volgens de wet een
veiligheidsgordel is voorgeschreven, met veiligheidsgordels uitgerust. Voor
het dragen van gordels gelden de van toepassing zijn de nationale bepa-
lingen.
4.5.1 Veiligheidsgordel juist dragen
De veiligheidsgordel wordt juist gedragen, als er tussen lichaam en veilig-
heidsgordel nog een vuistbreedte plaats over is.
4.6 Kinderzitjes
X Voor de rit de gordels omdoen en tijdens de rit omlaten.
X Gordels niet beschadigen of klemmen. Laat beschadigde veiligheidsgor-
dels vervangen door een geautoriseerde werkplaats.
X De gordelbevestigingen, het oprolautomatisme en de gordelsloten niet
wijzigen.
X Schroefverbinding van de veiligheidsgordels van tijd tot tijd controleren
op vastzitten.
X Iedere veiligheidsgordel alleen gebruiken voor een volwassen persoon.
X Voorwerpen niet samen met een persoon vastbinden.
X Veiligheidsgordels zijn niet toereikend voor personen met een lichaam-
slengte van minder dan 150 cm. In dat geval extra voorzieningen
gebruiken. Letten op keuringscertificaat.
X Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
X Gebruikte veiligheidsgordels na een ongeluk (laten) vervangen.
X Tijdens de rit de rugleuning van de stoel niet al te ver naar achter leunen.
De werking van de veiligheidsgordel is anders niet meer gegarandeerd.
X De gordel niet verdraaien. De gordel moet plat tegen het lichaam liggen.
X Voor het dragen van de veiligheidsgordel een correcte zithouding aan-
nemen.
X Kinderen onder de 13 jaar, die kleiner zijn dan 150 cm, tijdens de rit met
een geschikt en officieel goedgekeurd kinderzitje beveiligen.
X Kinderzitjes uitsluitend op de daarvoor geschikte zitplaatsen bevestigen.
X Kinderen voor het begin van de rit vastmaken en erop letten dat de kin-
deren tijdens de rit vastgemaakt blijven.
X Als in het voertuig een passagiers-airbag is ingebouwd, dan mag er op
de passagiersstoel geen naar achter gericht kinderzitje ("Reboard-sys-
temen") worden gebruikt. De waarschuwingsbordjes van het voertuig in
acht nemen.
44 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf klassen:
De volgende tabellen laten zien welke kinderzitjes op welke zitplaatsen
kunnen worden gebruikt.
Klasse Lichaamsgewicht Leeftijd (ongeveer)
0 Tot 10 kg Tot 9 maanden
0+ Tot 13 kg Tot 18 maanden
I 9 kg tot 18 kg 9 maanden tot 4 jaar
II 15 kg tot 25 kg 3 jaar tot 7 ½ jaar
III 22 kg tot 36 kg 6 jaar tot 12 jaar
Stoelen Leeftijdsgroepen
< 10 kg
(0-9 maan-
den)
< 13 kg
(0-24 maan-
den)
9-18 kg
(9-48 maan-
den)
15-36 kg
(4-12 jaar)
Fiat
Voorste pas-
sagiersstoel
X X X X
Tweede zitrij
(bij driepunts-
gordels)
X X X X
Derde zitrij (bij
driepuntsgor-
dels)
X X X X
Betekenis van het kenmerk:
U: Geschikt voor "universele" kinderzitjes, die voor deze leeftijdsgroep zijn
goedgekeurd.
UV: Geschikt voor naar voren gerichte "universele" kinderzitjes, die voor deze
leeftijdsgroep zijn goedgekeurd.
X: Zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze leeftijdsgroep.
Stoelen Leeftijdsgroepen
< 10 kg
(0-9 maan-
den)
< 13 kg
(0-24 maan-
den)
9-18 kg
(9-48 maan-
den)
15-36 kg
(4-12 jaar)
Mercedes-Benz
Voorste pas-
sagiersstoel
X X X X
Tweede zitrij
(bij driepunts-
gordels)
U U U U
Derde zitrij (bij
driepuntsgor-
dels)
U U U U
Betekenis van het kenmerk:
U: Geschikt voor "universele" kinderzitjes, die voor deze leeftijdsgroep zijn
goedgekeurd.
UV: Geschikt voor naar voren gerichte "universele" kinderzitjes, die voor deze
leeftijdsgroep zijn goedgekeurd.
X: Zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze leeftijdsgroep.
45B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
4.7 Bestuurdersstoel en passagiersstoel
Stoel in rijpositie draaien De draairichting is naar believen. Een vergrendeling van de stoelen is alleen
mogelijk in de rijrichting.
Beide armleuningen omhoogzetten.
Stoel naar achteren of in de middelste stand schuiven.
Stoel in de rijrichting draaien en vergrendelen.
Zithoogte instellen
(basisvoertuig Mercedes-
Benz met dubbele bodem)
De stoelen kunnen traploos in de hoogte versteld worden.
De hendel (Afb. 11,4) naar boven trekken.
Zitvlak door het belasten of ontlasten in de gewenste hoogte brengen.
De hendel loslaten.
Stoel in de lengte
verstellen
De bestuurdersstoel zo instellen dat de bestuurder de pedalen comfortabel
kan intrappen.
De beugel (Afb. 11,2) naar boven trekken.
Stoel naar voren of naar achteren schuiven.
De beugel loslaten. De stoel moet hoorbaar vergrendelen.
Zithoek instellen Zithoek zo instellen dat de dijen zonder druk op het zitvlak liggen.
X Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien
en vergrendelen.
X De stoelen tijdens de rit in de rijrichting vergrendeld laten en niet ver-
draaien.
X Basisvoertuig Mercedes-Benz met dubbele bodem: Tijdens de rit
moeten de bestuurdersstoel en de passagiersstoel zich in de laagste
positie bevinden. Bevindt een van de stoelen zich niet in de laagste
positie wanneer de motor wordt gestart, dan klinkt een met tussenpozen
een zoemer om de bestuurder te waarschuwen.
X Na de koude start van de motor kan het (afhankelijk van het voertuig)
enkele seconden duren voordat de waarschuwingstoon klinkt.
Afb. 11 Stoelverstelling
Z Het draaien van de stoelen in opgesteld voertuig is in hoofdstuk 6
beschreven.
46 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
De betreffende hendel (Afb. 11,3) naar boven trekken.
Zitvlak door het belasten of ontlasten in de gewenste hellingpositie
brengen.
De hendel loslaten. Het zitvlak moet hoorbaar vergrendelen.
Rugleuning instellen De helling van de rugleuning van de bestuurdersstoel zo instellen dat het
stuurwiel met licht gebogen armen vastgehouden kan worden.
Greep (Afb. 11,5) draaien.
Rugleuning door het belasten of ontlasten in de gewenste hellingpositie
brengen.
Greep loslaten. De rugleuning moet hoorbaar vergrendelen.
Armleuning instellen De armleuningen kunnen traploos in de hoogte versteld worden.
Voor eenvoudigere hantering eerst de armleuning iets naar boven
zwenken.
Voor fijnafstelling het kartelwiel (Afb. 11,1) draaien. Afhankelijk van de
draairichting helt de armleuning naar boven of onderen.
Armleuning omlaag zwenken en positie controleren.
4.8 Hoofdsteunen
Hoofdsteun (Afb. 12,1) voor het begin van de rit zo instellen, dat het achter-
hoofd ongeveer op oorhoogte wordt ondersteund. De hoofdsteun met de hand
naar boven trekken of naar beneden drukken.
4.9 Extra stoelen
Afhankelijk van het model en de uitrusting bevinden zich in de opbergruimte
onder de zitbanken extra, inklapbare stoelen voor de rit.
De extra stoelen zijn voorzien van veiligheidsgordels.
Z De hoofdsteunen zijn niet bij alle modellen instelbaar.
Afb. 12 Hoofdsteun zitbank
Z Modelafhankelijk: Om de extra stoelen toegankelijker te maken, kan de
tafel van de zitgroep achter zijdelings worden verschoven. Daarnaast kan
een deel van het tafelblad (Afb. 16,1) naar beneden worden geklapt.
47B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
Extra stoel openklappen: De opbergruimte openen.
De hendel (Afb. 13,1) indrukken en ingedrukt houden. Rugleuning naar
voren klappen.
De hendel (Afb. 14,1) indrukken en ingedrukt houden.
Opengeklapte rugleuning geheel naar achteren klappen. De rugleuning
moet hoorbaar vergrendelen. De extra stoel heeft een veiligheidsgordel en
kan daardoor direct worden gebruikt.
4.10 Opstelling van de zitplaatsen
Zitplaatsen die tijdens de rit kunnen worden gebruikt, zijn voorzien met een
veiligheidsgordel.
4.11 Elektrische raamschakelaar
Afb. 13 Extra stoel openklappen 1 Afb. 14 Extra stoel openklappen 2
Afb. 15 Extra stoel openklappen 3 Afb. 16 Extra stoel met gedeeltelijk
naar onder geklapte tafel
(modelafhankelijk)
X Tijdens de rit mogen personen zich alleen ophouden op de toegelaten
zitplaatsen. Het toegelaten aantal zitplaatsen kan worden afgeleid uit de
voertuigpapieren.
X Tijdens het rijden is het verboden op de langszitbanken te zitten.
X Op zitplaatsen geldt de verplichting tot het dragen van veiligheidsgor-
dels.
X Ongecontroleerd sluiten van het raam kan tot kneusverwondingen
leiden.
X Ook bij kortstondig verlaten van het voertuig de sleutel uit het stuurslot
trekken. Anders kunnen kinderen de raamschakelaar bedienen en zich
verwonden aan het raam.
48 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
Het voertuig is aan de bestuurderskant uitgerust met een elektrische raam-
schakelaar.
Openen en sluiten:
Schakelaar (Afb. 17,1) indrukken.
4.12 Elektrisch instelbare buitenspiegels
Al naargelang de uitvoering is het voertuig met twee elektrisch instelbare en
verwarmbare buitenspiegels uitgerust. De schakelaars voor de buitenspiege-
linstelling en voor de spiegelverwarming bevinden zich op het dashboard.
Instellen:
De spiegel die moet worden ingesteld, kiezen. Daarvoor de draaischake-
laar (Afb. 18,1) naar links of rechts draaien.
De spiegel door indrukken van de schakelaar (Afb. 18,1) naar de betref-
fende richting instellen.
Verwarming inschakelen:
De schakelaar (Afb. 18,2) indrukken. Het rode controlelicht (Afb. 18,3) in
de schakelaar geeft het gebruik aan.
4.13 Verduisteringsrollo voor voorruit
Afb. 17 Schakelaar voor elektrisch
raam in bestuurdersdeur
Z De hoofdspiegel van de in tweeën gedeelde buitenspiegel kan elektrisch
ingesteld en verwarmd worden.
Afb. 18 Schakelaar voor elektrisch
instelbare buitenspiegels
X Tijdens de rit moet de verduisteringsrollo voor de voorruit geopend en
met de beide grendels aan zijkanten zijn vergrendeld.
49B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
De wipknoppen voor het bedienen van de verduisteringsrollo zijn in het dash-
board en naast het paneel boven de ingangsdeur ingebouwd.
Vergrendelen:
De wipknop (Afb. 19,1 of Afb. 20,1) boven indrukken en zolang ingedrukt
houden, totdat de verduisteringsrollo helemaal naar boven is gerold.
Aan beide zijden de veiligheidsgrendel (Afb. 21,1) naar achteren draaien
(Afb. 21).
4.14 Vouwverduisteringen voor bestuurdersraam en
passagiersraam
Vergrendelen: Vouwverduisteringen voor de zijruiten voorzichtig helemaal terugschuiven.
Vouwverduisteringen met omsnoeringsband vergrendelen.
4.15 Lessenaar
Z De bediening van de verduisteringsrollo werkt alleen wanneer de motor
stilstaat.
Afb. 19 Wipknop voor verduisterings-
rollo (woonruimte)
Afb. 20 Wipknop voor verduisterings-
rollo (dashboard)
Afb. 21 Veiligheidsgrendel verduiste-
ringsrollo
X Tijdens de rit moeten de vouwverduisteringen voor het bestuurders- en
passagiersraam geopend, vergrendeld en geborgd zijn.
X Tijdens de rit moet de lessenaar altijd gesloten zijn.
50 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
4.16 Motorkap
Openen: Aan de hendel (Afb. 23,1) op het dashboard aan de linkerzijde van het
voertuig trekken.
Met beide handen de bovenste en onderste rand van de motorkap
(Afb. 24,1) grijpen.
Motorkap aan de onderkant naar voren trekken.
Motorkap naar onder zwenken.
Sluiten:
Motorkap naar boven zwenken. Motorkap boven daarbij licht naar achteren
duwen.
Motorkap aan de onderste rand in het midden aandrukken tot de kliksluiting
hoorbaar vastklikt.
Controleren of de motorkap veilig is vergrendeld. Daarvoor de motorkap
met kracht naar voor trekken.
Z Als er een passagiersairbag aanwezig is, dan is de lessenaar vergrendeld
en kan deze niet worden opgesteld.
Afb. 22 Lessenaar (Fiat)
X Bij geopende motorkap bestaat verwondingsgevaar in de motorruimte.
X Ook als de motor reeds langere tijd geleden werd uitgeschakeld, kan
deze nog heet zijn. Verbrandingsgevaar!
X Niet in de motorruimte werken terwijl de motor draait.
X De motorkap moet tijdens de rit vast gesloten en vergrendeld zijn. Na het
sluiten controleren, of de vergrendeling is vergrendeld. Daarvoor aan de
motorkap trekken.
Afb. 23 Ontgrendelingsgreep
motorkap (Fiat)
Afb. 24 Motorkap
51B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
4.17 Ruitenwisservloeistof vullen
Fiat De vulopening is in het boegmasker ingebouwd.
Motorkap ontgrendelen en openen.
De dop (Afb. 25,1) van de vulopening van het vloeistofreservoir verwij-
deren.
Vloeistof langzaam vullen.
De dop op de vulopening van het vloeistofreservoir indrukken.
Motorkap sluiten.
Mercedes-Benz De vulopening ligt achter de bovenste dwarsdrager.
Motorkap ontgrendelen en openen.
Dop (Afb. 26,1) van de vulopening van het vloeistofreservoir afschroeven.
Verlenging (Afb. 26,3) naar boven uit de beide houders (Afb. 26,2) trekken.
Verlenging (Afb. 27,2) met het dunne uiteinde in de vulopening (Afb. 27,1)
stoppen en met de houder (Afb. 27,3) in het boegmasker hangen (Afb. 27).
Vloeistof langzaam vullen.
Verlenging (Afb. 27,2) verwijderen en van boven in de beide houders
(Afb. 26,2) drukken (Afb. 26).
Dop (Afb. 26,1) op de vulopening van het vloeistofreservoir indrukken.
Motorkap sluiten.
Afb. 25 Vulopening vloeistofreservoir
(Fiat)
Afb. 26 Vulopening vloeistofreservoir
(Mercedes-Benz)
Afb. 27 Vulopening met verlenging
52 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
4.18 Oliepeil controleren
4.19 Diesel tanken
De brandstofvulopening bevindt zich buiten aan het voertuig, vooraan links.
Openen:
Het luik (Afb. 28,1) naar boven zwenken.
Sleutel in cilinderslot (Afb. 28,2) steken en tegen de klok in draaien.
Afsluitdeksel verwijderen.
Sluiten:
Afsluitdeksel op de brandstofvulopening plaatsen.
Sleutel met de klok mee draaien.
De sleutel eruit trekken.
Controleren, of de afsluitdeksel vast op de brandstofvulopening zit.
Het luik sluiten en aandrukken.
4.20 Wegslepen
Z De olie-meetstaf zit achter de voorste dwarsligger. De olie-meetstaf is in
het rood gekenmerkt.
X Bij het tanken, op veerponten of in de garage, mag geen apparaat (bijv.
verwarming of koelkast) in werking zijn, wanneer het met open vlam
wordt gebruikt. Explosiegevaar!
X De afsluitdeksels voor de brandstofvulopening en de drinkwatervulope-
ning lijken erg op elkaar. Voor het vullen van de tank beslist het kenmerk
controleren.
Z De brandstofvulopening is gekenmerkt met het opschrift "Diesel".
Afb. 28 Afsluitdeksel voor brandstof-
vulopening
X Sleep het voertuig niet weg, wanneer de contactsleutel in het contactslot
zich niet laat draaien. De besturing is dan vergrendeld.
53B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Tijdens de rit 4
Wanneer het voertuig weggesleept moet worden, kan het voertuig het beste
op een transporter of een aanhanger vervoerd worden. Wanneer dat niet
mogelijk is, raden wij aan om bij het wegslepen altijd een sleepstang te
gebruiken. De sleepstang moet toegelaten zijn voor het gewicht van het voer-
tuig.
Sleepoog plaatsen (Fiat) Het bevestigingspunt voor het sleepoog bevindt zich aan de rechterzijde
achter een afdekking in de bumper.
De borgschroef (Afb. 29,2) op de afdekking (Afb. 29,1) eruit draaien.
De afdekking verwijderen.
Monteer het sleepoog volgens de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing
van het basisvoertuig.
Sleepoog plaatsen
(Mercedes-Benz)
Het bevestigingspunt voor het sleepoog bevindt zich aan de rechterzijde
achter een afdekking in de onderste radiatorgrille.
Afdekking (Afb. 30,1) wegnemen.
Monteer het sleepoog volgens de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing
van het basisvoertuig.
Z Wanneer de motor van het voertuig niet loopt of het boordnet een storing
heeft, werken de stuurbekrachtiging en de rem niet. Voor het sturen en
remmen is een aanzienlijke krachtsinspanning nodig. Sleep in dat geval
het voertuig uitsluitend met een sleepstang weg.
Z Neem bovendien de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van het basis-
voertuig in acht.
Z Voor het wegslepen gelden de van toepassing zijnde nationale bepalingen.
Afb. 29 Afdekking voor het bevesti-
gingspunt van het sleepoog
(Fiat)
Afb. 30 Afdekking voor het bevesti-
gingspunt van het sleepoog
(Mercedes-Benz)
54 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
4 Tijdens de rit
55B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Camper opstellen 5
5Camper opstellen
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor het opstellen van het voertuig.
De instructies hebben betrekking op:
z de handrem
z de opstap
z de blokken
z de bediening van de steunen
z de 230-V-aansluiting
z de koelkast
z het op- en uitrollen van de markies
5.1 Handrem
Bij het parkeren van het voertuig de handrem vast aantrekken.
5.2 Opstap
Voor het uitstappen uit het voertuig de opstap helemaal uitklappen. Wanneer
de opstap wordt uitgeklapt terwijl de motor nog draait, klinkt er een waarschu-
wingstoon.
5.3 Oprijblokken
Met behulp van oprijblokken kan het voertuig horizontaal geparkeerd worden
bij een hoogteverschil op stijgende hellingen en oneffen staanplaatsen.
5.4 Wielkeg
Bij het parkeren van het voertuig op stijgende of dalende hellingen een wielkeg
gebruiken.
Als de technisch toegelaten totale massa van het voertuig meer dan 4 t
bedraagt, moet bij het parkeren op stijgende of dalende hellingen een wielkeg
worden gebruikt. De wielkeg wordt standaard geleverd bij alle voertuigen met
een totale massa van meer dan 4 t.
Z Het voertuig zo horizontaal mogelijk neerzetten. Indien nodig oprijblokken
gebruiken. Het water uit de douchebak kan anders niet goed weglopen.
Z Het voertuig beveiligen tegen wegrollen.
Z Dieren (vooral muizen) kunnen binnen in de wagen aanzienlijke schade
veroorzaken. Om dit te vermijden, het voertuig na het opstellen regelmatig
op schade of sporen van dieren inspecteren.
Z Oprijblokken zijn niet bij de levering inbegrepen. De toebehorenhandel
biedt verschillende modellen aan.
56 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
5 Camper opstellen
5.5 Steunen
5.5.1 Algemene instructies
5.5.2 Hefsteunen
Opdat een foutloze werking is gegarandeerd, de binnenbuizen van de hef-
steunen regelmatig reinigen en invetten.
Afhankelijk van het model zijn de hefsteunen in de lengte verstelbaar.
Uitklappen:
De steeksleutel op de zeskant (Afb. 31,1) plaatsen en draaien tot de hef-
steun loodrecht naar beneden staat.
Splitpen (Afb. 31,4) uit de steunvoetverlenging (Afb. 31,5) trekken.
Het steunvoetverlenging tot de gewenste lengte uitschuiven.
Z De aangebouwde steunen niet als wagenkrik gebruiken. De steunen
dienen alleen voor de stabilisatie van het geparkeerde voertuig tegen het
inveren van de achteras.
Z Bij het neerzetten van het voertuig erop letten dat de steunen gelijkmatig
worden belast.
Z De steunen voor het wegrijden tot de aanslag naar boven draaien, volledig
inklappen en vergrendelen.
Z Bij een zachte of doorbuigende ondergrond een grote plaat onder de
steunen leggen om te voorkomen dat ze in de grond wegzakken.
Z Het voertuig zo horizontaal mogelijk neerzetten. Het water uit de
douchebak kan anders niet goed weglopen.
X De hefsteunen mogen niet worden gebruikt als wagenkrik voor werk-
zaamheden onder het voertuig (zoals het vervangen van een wiel of
onderhoudswerkzaamheden).
X Er mogen geen personen onder het opgetilde voertuig gaan liggen.
Z De handrem aantrekken alvorens de hefsteunen uit te klappen.
Z Al naargelang het model beschikt de zeskant over een gewricht waarmee
de steeksleutel vanuit een betere positie gedraaid kan worden.
Afb. 31 Hefsteun
57B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Camper opstellen 5
Splitpen in de voetverlenging steken.
Aan de zeskant draaien, tot de hefsteun helemaal op de grond rust en het
voertuig horizontaal staat.
Inklappen:
De steeksleutel op de zeskant (Afb. 31,1) plaatsen en draaien tot de hef-
steun weer los komt van de grond.
Splitpen (Afb. 31,4) uit de steunvoetverlenging (Afb. 31,5) trekken.
Steunvoetverlenging (Afb. 31,5) helemaal inschuiven en splitpen
(Afb. 31,4) in het gat in de steunvoetverlenging steken.
De steeksleutel op de zeskant (Afb. 31,1) zetten en draaien tot de hefsteun
naar boven gedraaid en de geleideschijf (Afb. 31,3) in de uitsparing
(Afb. 31,2) geschoven is.
5.6 230-V-aansluiting
Het voertuig kan op een 230-V-voorziening worden aangesloten (zie
hoofdstuk 8).
5.7 Koelkast
Bij apparaten met automatische energiekeuze werkt het 12-V-gebruik van de
koelkast bij automatisch gebruik alleen als de voertuigmotor draait. Als de
voertuigmotor is uitgeschakeld, de koelkast op 230-V-gebruik of gasgebruik
omstellen.
5.8 Markies
Z Voor het begin van de rit het volgende in acht nemen: Zijn alle hefsteunen
volledig ingeschoven, alle steunvoetverlengingen helemaal ingeschoven
en met de splitpen vergrendeld?
X Als de koelkast op 12-V-gebruik is gezet, verbruikt hij continu stroom.
Daarom op gasgebruik instellen, als de voertuigmotor niet draait en het
voertuig niet aan de 230-V-voorziening is aangesloten.
Z Als de steunpoten niet zijn opgesteld, de markies maximaal 1 m uitrollen.
Z Bij harde wind, hevige regen of sneeuw de markies inrollen.
Z Bij lichte regen een van de steunpoten verkorten, zodat het water kan weg-
lopen.
Z De markies alleen oprollen als het doek droog is. Als de markies met nat
doek moet worden opgerold: De markies zo snel mogelijk weer uitrollen om
het doek te laten drogen.
Z Verwijder loof en grof vuil van de markies, voordat deze gesloten wordt.
58 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
5 Camper opstellen
De slinger (Afb. 32,1) in de bajonetsluiting (Afb. 32,2) van de markies
steken en tegen de klok in draaien.
De markies rolt na een paar omwentelingen uit.
Verder aan de slinger draaien tot de markies ca. 1 m uitgerold is.
De steunpoten (Afb. 33,4) uit de frontlijst (Afb. 33,1) klappen en opstellen.
De vergrendeling aan de steunpoten openen. Hiervoor de vergrende-
lingshendel (Afb. 33,2) omhoogklappen.
Het onderste deel van de steunpoten (Afb. 33,3) tot de gewenste lengte uit-
trekken.
De vergrendeling aan de steunpoten weer sluiten. Hiervoor de vergrende-
lingshendel weer omlaagklappen.
De markies met de slinger volledig uitrollen.
De slinger lichtjes met de klok mee draaien om het doek te spannen.
De steunpoten op de uiteindelijke hoogte instellen.
Afb. 32 Markies uitrollen
Afb. 33 Steunpoten opstellen
59B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Camper opstellen 5
De steunpoten in de houders (Afb. 34,1) aan het voertuig (indien gemon-
teerd) vastklemmen resp. met haringen in de grond bevestigen (Afb. 34,2).
Afb. 34 Steunpoten bevestigen
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de mar-
kies.
60 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
5 Camper opstellen
61B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6Wonen
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor het wonen in het voertuig.
De instructies hebben betrekking op:
z het openen en sluiten van deuren en serviceluiken
z het ventileren van het voertuig
z het openen en sluiten van ramen en rolgordijnen
z het openen en sluiten van de verduisteringen in de bestuurderscabine
z het openen en sluiten van de dakluiken
z het draaien van de stoelen
z het veranderen van de tafelbladen
z het positioneren van de televisie
z de afstandsbediening voor de verlichting en de opstap
z het gebruik van de bedden
6.1 Deuren
6.1.1 Centrale vergrendeling
X Alleen met vergrendelde deuren rijden.
Z Het vergrendelen van de deuren kan verhinderen, dat de deuren vanzelf
open gaan, bijv. bij een ongeval.
Z Vergrendelde deuren verhinderen tevens het ongewenste binnendringen
van buitenaf, bijv. als u voor een verkeerslicht stopt. Door vergrendelde
deuren kunnen echter hulpverleners in noodgeval het interieur van het
voertuig moeilijk bereiken.
Z Bij het verlaten van het voertuig altijd de deuren vergrendelen.
Z De centrale vergrendeling vergrendelt alleen de bestuurdersdeur en de
ingangsdeur.
Z Wanneer de bestuurdersdeur of de ingangsdeur geopend is, kan de cen-
trale vergrendeling niet vergrendeld worden. De vergrendelingsknop is
geblokkeerd.
Z De centrale vergrendeling is buiten werking als de accu-scheidingsschake-
laar aan het elektroblok is uitgeschakeld.
Z Wanneer binnen 40 seconden na het indrukken van de ontgrendelings-
knop geen deur wordt geopend, worden de deuren automatisch opnieuw
door de centrale vergrendeling vergrendeld.
62 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
Ontgrendelen:
Knop (Afb. 35,1 of Afb. 36,2) eenmaal kort indrukken. De deursloten
zijn ontgrendeld. De vergrendelingsknop springt er automatisch uit.
Vergrendelen:
Knop (Afb. 35,2 of Afb. 36,1) eenmaal kort indrukken. De deursloten
zijn vergrendeld.
6.1.2 Ingangsdeur, buiten
Openen: Sleutel in cilinderslot (Afb. 37,1) steken en met de klok mee draaien, tot het
deurslot is ontgrendeld.
Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken.
Aan de deurgreep (Afb. 37,2) trekken. De deur is geopend.
Vergrendelen:
Sleutel in cilinderslot (Afb. 37,1) steken en tegen de klok in draaien, tot het
deurslot vergrendeld is.
Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken.
Afb. 35 Afstandsbediening centrale
vergrendeling (Fiat)
Afb. 36 Afstandsbediening centrale
vergrendeling (Mercedes-
Benz)
Afb. 37 Deurslot, buiten
63B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.1.3 Ingangsdeur, buiten (met centrale vergrendeling)
Openen: Sleutel in cilinderslot (Afb. 38,2) steken en draaien, totdat het deurslot is
ontgrendeld.
Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken.
Aan de deurgreep (Afb. 38,1) trekken. De deur is geopend.
Vergrendelen:
Sleutel in cilinderslot (Afb. 38,2) steken en draaien, totdat het deurslot is
vergrendeld.
Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken.
6.1.4 Ingangsdeur, binnen
Openen: De deurgreep (Afb. 39,1) naar beneden drukken.
Vergrendelen:
De deurgreep (Afb. 39,1) ca. 45° naar boven draaien en in deze stand laten
staan.
Afb. 38 Deurslot ingangsdeur, buiten
(met centrale vergrendeling)
Afb. 39 Deurslot, binnen
64 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.1.5 Ingangsdeur, binnen (met centrale vergrendeling)
Openen: Aan de greep (Afb. 40,1) trekken. Het deurslot wordt ontgrendeld. De ver-
grendelingsknop springt er automatisch uit.
Vergrendelen:
De vergrendelingsknop indrukken.
6.1.6 Bestuurdersdeur, buiten
Openen: Sleutel in cilinderslot (Afb. 41,2) steken en draaien, totdat het deurslot is
ontgrendeld.
Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken.
Aan de deurgreep (Afb. 41,1) trekken. De deur is geopend.
Vergrendelen:
Sleutel in cilinderslot (Afb. 41,2) steken en draaien, totdat het deurslot is
vergrendeld.
Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken.
Afb. 40 Deurslot ingangsdeur, binnen
(met centrale vergrendeling)
Afb. 41 Deurslot bestuurdersdeur,
buiten
65B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.1.7 Bestuurdersdeur, binnen
Openen: Aan de greep (Afb. 42,1) trekken. Het deurslot wordt ontgrendeld. De ver-
grendelingsknop springt er automatisch uit.
Vergrendelen:
De vergrendelingsknop indrukken.
6.1.8 Hor aan de ingangsdeur, uittrekbaar
Sluiten: Hor aan de lijst (Afb. 43,1) volledig eruit trekken.
Openen:
Hor aan de lijst (Afb. 43,1) in de uitgangspositie terugschuiven.
6.2 Serviceluiken
De op het voertuig aangebrachte serviceluiken zijn met uniforme cilindersloten
uitgevoerd. Daarom kunnen met één sleutel alle sloten worden geopend.
Afb. 42 Deurslot bestuurdersdeur,
binnen
Z De hor helemaal openen voordat de ingangsdeur wordt gesloten.
Afb. 43 Hor
Z Voor het begin van de rit alle serviceluiken sluiten en de sloten van de
luiken vergrendelen.
Z Voor het openen en sluiten van het serviceluik alle sloten openen of sluiten
die aan het serviceluik zijn aangebouwd.
Z Bij het verlaten van het voertuig alle serviceluiken sluiten.
66 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.2.1 Klepslot, ellipsvormig
Openen: Sleutel in cilinderslot (Afb. 44,1) steken en een halve slag tegen de klok in
draaien. Slotgreep (Afb. 44,2) springt eruit.
De sleutel eruit trekken.
Slotgreep een halve slag tegen de klok in draaien. Het klepslot is geopend.
Sluiten:
Serviceluik volledig sluiten.
Slotgreep een halve slag met de klok mee draaien. Het klepslot is nu vast-
geklikt, maar nog niet vergendeld.
Sleutel in cilinderslot steken.
Slotgreep met ingestoken sleutel indrukken en de sleutel een halve slag
met de klok mee draaien. De slotgreep blijft vergrendeld.
De sleutel eruit trekken.
6.2.2 Schuiflade onder de vloer
Openen: Klepslot (Afb. 45,1) zoals boven beschreven openen.
Vergrendelingsknop (Afb. 45,2) naar beneden drukken, ingedrukt houden
en schuiflade onder de vloer uittrekken.
Z Bij regen kan water via het geopende klepslot binnendringen. Daarom de
slotgreep sluiten.
Afb. 44 Klepslot, ellipsvormig, gesloten
Z De schuiflade onder de vloer met maximaal 40 kg belasten.
Afb. 45 Vergrendelingsknop aan de
schuiflade onder de vloer
67B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.3 Ventileren
Condenswater Door regelmatig en doelgericht ventileren voor een continue luchtverversing
zorgen. Alleen op deze manier wordt verhinderd, dat zich bij koeler weer con-
denswater en als gevolg daarvan schimmel vormt. Als verwarming, luchtver-
deling en ventilatie op elkaar zijn afgestemd, kan in koele seizoenen een
aangenaam woonklimaat worden gecreëerd. Om tocht te vermijden de lucht-
uitstroomopeningen op het dashboard sluiten en de luchtverdeling van het
basisvoertuig op circulatielucht zetten.
Het voertuig bij langere stilstand af en toe goed doorluchten, met name in de
zomer, omdat er warmteophoping mogelijk is. Daarbij niet alleen het interieur,
maar ook de van buitenaf toegankelijke opbergruimten ventileren. Wanneer
het voertuig in een gesloten ruimte is ondergebracht (bijv. garage), ook de
staanplaats ventileren. Optredend condenswater kan schimmelvorming tot
gevolg hebben.
6.4 Raamen
X De zuurstof binnen in het voertuig wordt door ademen of door het
gebruik van op gas werkende inbouwapparaten verbruikt. Daarom moet
de zuurstof voortdurend worden ververst. Met het oog hierop zijn in het
voertuig kunstmatige ventilatieopeningen (bijv. dakluiken met kunstma-
tige ventilatie, paddestoeldakventilators of vloerventilators) ingebouwd.
Kunstmatige ventilatieopeningen noch van binnen noch van buiten
afdekken, bijv. met een wintermat, of dichtzetten. Kunstmatige ventila-
tieopeningen vrijhouden van sneeuw en bladeren. Er dreigt verstikkings-
gevaar door een verhoogd CO
2
-gehalte.
Z Bij bepaalde weersomstandigheden kan ondanks toereikende ventilatie
condenswater ontstaan aan metalen voorwerpen (bijv. schroefverbin-
dingen aan de bodem van het voertuig).
Z Bij opengewerkte plaatsen (bijv. paddestoeldakventilatoren, dak-
luikranden, contactdozen, vulopeningen, luiken enz.) kunnen bijkomende
koudebruggen ontstaan.
Z De ramen zijn uitgerust met verduisteringsrollo of vouwverduistering en
met rolhor of vouwbare hor. Verduisteringsrollo's en rolhorren springen na
het losmaken van de vergrendeling door trekkracht automatisch terug in de
uitgangspositie. Om het trekmechanisme niet te beschadigen het verduis-
teringsrollo of rolhor vasthouden en langzaam in de uitgangspositie terug-
brengen. De vouwverduistering en de vouwbare hor bestaan uit dun
weefsel. Om de vouwverduistering of de hor niet te beschadigen, de vouw-
verduistering of de hor voorzichtig aan de greep in de uitgangspositie
terugbrengen.
Z Rolgordijnen niet gedurende langere tijd gesloten houden, anders kan er
materiaalvermoeidheid optreden.
68 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.4.1 Schuifraam zonder vergrendeling
Openen: Greep (Afb. 46,1) uitklappen.
Vensterhelft tot de gewenste stand naar voren schuiven of trekken.
Sluiten:
Raam tot de aanslag sluiten en de greep vergrendelen.
Z Als het verduisteringsrollo of de vouwverduistering helemaal is gesloten,
kan er bij sterke zonnestraling warmteophoping tussen het verduisterings-
rollo/de vouwverduistering en het raam optreden. Het raam kan bescha-
digd worden.
Als de verduistering in de onderste rolgordijnbehuizing ingebouwd is, de
verduistering bij sterke zonnestraling daarom slechts voor 2/3 sluiten. Zo
kan de warmte tussen raam en verduistering ontsnappen.
Als de verduistering in de onderste rolgordijnbehuizing ingebouwd is, de
verduistering helemaal sluiten en regelmatig openen.
Daarnaast het raam in de stand "continue ventilatie" brengen.
Z Voor het begin van de rit de ramen sluiten.
Z Al naargelang het weer de ramen zo ver sluiten, dat er geen vocht kan bin-
nendringen.
Z Bij het verlaten van het voertuig altijd de ramen sluiten.
Z Binnen in het dubbele plexiglasraam kan zich bij sterke temperatuurver-
schillen of extreme weersomstandigheden een lichte aanslag van con-
denswater vormen. Het raam is zo geconstrueerd dat condenswater bij een
stijgende buitentemperatuur gemakkelijk kan verdampen. Voor beschadi-
ging van het dubbele plexiglasraam door condenswater hoeft men niet te
vrezen.
Z Als er zonlicht op de kussenstoffen valt, dan worden de kussenstoffen in
de loop der tijd lichter. Als tegelijkertijd de temperatuur in het voertuig sterk
stijgt, dan wordt de kleurverandering versneld.
Daarom adviseren wij, bij sterke inval van zonlicht de verduisteringen aan
de ramen te sluiten. Bij het verduisteren van de ramen erop letten dat er
geen warmteophoping ontstaat.
Afb. 46 Schuifraam zonder vergrende-
ling
69B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.4.2 Uitzetbaar raam met automatische uitzetters
Openen: Vergrendelingsknop (Afb. 47,1) indrukken en ingedrukt houden.
De vergrendelingshendel (Afb. 47,2) een kwartslag naar het midden van
het raam draaien.
Het uitzetbaar raam tot de gewenste vergrendelstand openen. De automa-
tische uitzetter (Afb. 48,1) vergrendelt automatisch.
Het uitzetbaar raam blijft vergrendeld in de gewenste stand.
Sluiten:
Het uitzetbaar raam zover openen, tot de vergrendeling is opgeheven.
Het uitzetbaar raam sluiten.
Vergrendelingsknop (Afb. 47,1) indrukken en ingedrukt houden.
De vergrendelingshendel (Afb. 47,2) een kwartslag naar het raamkozijn
draaien. De vergrendelingsneus (Afb. 47,3) van de vergrendelingshendel
ligt geheel aan de binnenzijde van de raamvergrendeling (Afb. 47,4).
Continue ventilatie Met de vergrendelingshendel kan het uitzetbaar raam in twee verschillende
standen worden gezet:
z In stand "continue ventilatie" (Afb. 49)
z In stand "vast afgesloten" (Afb. 47)
Z Het raam helemaal openen om de vergrendeling op te heffen. Als de ver-
grendeling niet opgeheven en het raam toch gesloten wordt, kan het raam
wegens de grote tegendruk breken.
Z Bij het openzetten van de uitzetbare ramen erop letten dat er geen vervor-
mingen optreden. Uitzetbare ramen gelijkmatig openen en sluiten.
Z De vergrendelingshendel is uitgerust met een vergrendelingsknop. Bij elke
bediening van de vergrendelingshendel de vergrendelingsknop indrukken.
Afb. 47 Vergrendelingshendel in stand
"gesloten"
Afb. 48 Uitzetbaar raam met automati-
sche uitzetters
Afb. 49 Vergrendelingshendel in stand
"continue ventilatie"
70 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
Om het uitzetbaar raam in de stand "continue ventilatie" te brengen:
Vergrendelingsknop (Afb. 49,1) indrukken en ingedrukt houden.
De vergrendelingshendel (Afb. 49,3) een kwartslag naar het midden van
het raam draaien.
Uitzetbaar raam licht naar buiten duwen.
De vergrendelingshendel weer terugdraaien. De vergrendelingsneus
(Afb. 49,3) van de vergrendelingshendel daarbij in de uitsparing van de
raamvergrendeling (Afb. 49,4) schuiven.
Vergrendelingsknop (Afb. 49,1) loslaten.
Zorg ervoor, dat de vergrendelingsknop niet is ingedrukt, maar de vergren-
delingshendel borgt.
Het uitzetbare raam mag tijdens de rit niet in de stand "continue ventilatie"
staan.
Bij regen kan er spatwater in de woonruimte binnendringen, als het uitzetbare
raam in de stand "continue ventilatie" staat. Daarom de uitzetbare ramen vol-
ledig sluiten.
6.4.3 Uitzetbaar dakraam met automatische uitzetters
Openen: De vergrendelingshendel (Afb. 50,1) een kwartslag naar het midden van
het raam draaien.
Het uitzetbaar raam tot de gewenste vergrendelstand openen. De automa-
tische uitzetter vergrendelt automatisch.
Het uitzetbaar raam blijft vergrendeld in de gewenste stand.
Sluiten:
Het uitzetbaar raam zover openen, tot de vergrendeling is opgeheven.
Het uitzetbaar raam sluiten.
De vergrendelingshendel (Afb. 50,1) een kwartslag naar het raamkozijn
draaien. De vergrendelingsneus (Afb. 50,2) ligt aan de binnenzijde van de
raamvergrendeling (Afb. 50,3).
Z Het raam helemaal openen om de vergrendeling op te heffen. Als de ver-
grendeling niet opgeheven en het raam toch gesloten wordt, kan het raam
wegens de grote tegendruk breken.
Z Bij het openzetten van de uitzetbare ramen erop letten dat er geen vervor-
mingen optreden. Uitzetbare ramen gelijkmatig openen en sluiten.
Z Bij vorstgevaar het uitzetbaar raam niet openen. De scharnierlijst kan
beschadigd worden.
Afb. 50 Vergrendelingshendel in stand
"gesloten"
71B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.4.4 Vouwverduistering en rolhor
De ramen zijn uitgerust met vouwverduistering en rolhor. De rolhor kan alleen
samen met de vouwverduistering worden bediend.
Vouwverduistering De vouwverduistering bevindt zich in de rolgordijnbehuizing onderaan.
Sluiten:
De vouwverduistering (Afb. 51,2) in het midden van de greeplijst vast-
pakken, van onder naar boven trekken en op de gewenste hoogte loslaten.
De vouwverduistering blijft in deze hoogte staan.
Openen:
De vouwverduistering in het midden van de greeplijst vasthouden en naar
beneden schuiven.
Rolhor De rolhor bevindt zich in de rolgordijnbehuizing bovenaan.
Sluiten:
Rolhor (Afb. 51,1) aan de greep naar beneden trekken tot deze tegen
vouwverduistering (Afb. 51,2) stoot.
Rolhor met de vouwverduistering vergrendelen.
Openen:
Greep (Afb. 51,1) aan de rolhor indrukken.
Rolhor met de greep langzaam terugschuiven.
6.4.5 Vouwverduistering en hor (uitzetbaar dakraam)
Het uitzetbaar dakraam is met een vouwverduistering en een hor uitgerust.
Vouwverduistering De vouwverduistering is los van de hor bedienbaar.
Sluiten:
Vouwverduistering (Afb. 52,2) in het midden van de greeplijst vastnemen,
eruit trekken en op de gewenste positie loslaten. De vouwverduistering
blijft in deze positie staan.
Afb. 51 Uitzetbaar raam
Afb. 52 Uitzetbaar dakraam
72 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
Openen: Vouwverduistering (Afb. 52,2) in het midden van de greeplijst vastnemen
en langzaam in uitgangspositie schuiven.
Hor De hor kan apart van de vouwverduistering worden bediend en willekeurig ver
worden gesloten.
Sluiten:
Hor in het midden van de greeplijst (Afb. 52,1) vastnemen, eruit trekken en
op de gewenste positie loslaten. De hor blijft in deze positie staan.
Openen:
Hor in het midden van de greeplijst vastnemen en langzaam in uitgangs-
positie schuiven.
6.4.6 Verduisteringsrollo voor voorruit
De wipknoppen voor het bedienen van de verduisteringsrollo zijn in het dash-
board en naast het paneel boven de ingangsdeur ingebouwd.
Sluiten:
Aan beide zijden de veiligheidsgrendel (Afb. 53,1) naar voren draaien.
De wipknop (Afb. 54,1 of Afb. 55,1) onder drukken en zolang ingedrukt
houden, totdat de verduisteringsrollo de gewenste positie heeft bereikt.
De wipknop loslaten. Het verduisteringsrollo blijft in deze stand zitten.
Z De bediening van de verduisteringsrollo werkt alleen wanneer de motor
stilstaat.
Afb. 53 Veiligheidsgrendel verduiste-
ringsrollo
Afb. 54 Wipknop voor verduisterings-
rollo (woonruimte)
Afb. 55 Wipknop voor verduisterings-
rollo (dashboard)
73B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
Openen: De wipknop (Afb. 54,1 of Afb. 55,1) boven indrukken en zolang ingedrukt
houden, totdat de verduisteringsrollo helemaal naar boven is gerold.
De wipknop loslaten.
Aan beide zijden de veiligheidsgrendel (Afb. 53,1) naar achteren draaien
(Afb. 53).
Noodbedrijf Wanneer de verduisteringsrollo niet meer met de schakelaar kan worden
bewogen (bijv. na uitval van de boordspanning) kan de verduisteringsrollo met
de hand worden bediend. Daarvoor als volgt te werk gaan:
Handslinger (Afb. 56,1) uit de houder (Afb. 56,2) over de bestuurdersdeur
trekken en omlaag klappen.
Eindstuk (Afb. 57,2) van de handslinger (Afb. 57,1) 180° omklappen
(Afb. 57).
Verduisteringsrollo met de handslinger met de hand openen en sluiten.
Handslinger weer in de houder (Afb. 56,2) duwen.
Wanneer de stroomvoorziening van het voertuig uitvalt, terwijl het hefbed
omhooggeheven is en het verduisteringsrollo in de onderste positie staat,
bedekt de afscherming bij het hefbed de handslinger. In dit geval moet de
afscherming worden gedemonteerd.
Afscherming demonteren:
Alle afdekkappen (Afb. 58,2) verwijderen.
Alle schroeven (kruiskop) die onder de afdekkappen liggen, uitdraaien en
afscherming (Afb. 58,1) verwijderen.
Verduisteringsrollo met de handslinger naar boven bewegen.
Afscherming terugplaatsen.
Afb. 56 Handslinger voor noodbedrijf
(vergrendeld)
Afb. 57 Handslinger voor noodbedrijf
(gebruiksklaar)
Afb. 58 Afscherming bij het hefbed
74 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.4.7 Vouwverduisteringen voor bestuurdersraam en
passagiersraam
Sluiten: Omsnoeringsband voor vouwverduistering losmaken.
Vouwverduistering voorzichtig dichttrekken, totdat de magneetsluiting de
vouwverduistering gesloten houdt.
Openen:
Vouwverduistering voorzichtig terugtrekken of terugschuiven.
Vouwverduistering met omsnoeringsband vergrendelen.
6.5 Dakluiken
Afhankelijk van het model zijn in het voertuig dakluiken met of zonder kunst-
matige ventilatie ingebouwd. Als er een dakluik zonder kunstmatige ventilatie
is ingebouwd, vindt de ventilatie plaats met de paddestoeldakventilatoren.
X De ventilatieopeningen van de kunstmatige ventilatie altijd open
houden. Kunstmatige ventilatieopeningen nooit afdekken, bijv. met een
wintermat, of dichtzetten. Kunstmatige ventilatieopeningen vrijhouden
van sneeuw en bladeren.
Z De dakluiken zijn uitgerust met verduisteringsrollo of vouwverduistering en
rolhor. Verduisteringsrollo en rolhor springen na het losmaken van de ver-
grendeling door trekkracht automatisch terug in de uitgangspositie. Om het
trekmechanisme niet te beschadigen het verduisteringsrollo of rolhor vast-
houden en langzaam in de uitgangspositie terugbrengen.
Z Rolgordijnen niet gedurende langere tijd gesloten houden, anders kan er
materiaalvermoeidheid optreden.
Z Als het verduisteringsrollo resp. de vouwverduistering helemaal is
gesloten, kan er bij sterke zonnestraling warmteophoping tussen het ver-
duisteringsrollo/de vouwverduistering en het dakluik optreden. Het dakluik
kan beschadigd worden. Daarom bij sterke zonnestraling het verduiste-
ringsrollo/de vouwverduistering maar voor 2/3 sluiten. Het dakluik iets
openen of in ventilatiestand brengen.
Z Al naargelang het weer de dakluiken zo ver sluiten, dat er geen vocht kan
binnendringen.
Z Niet op de dakluiken gaan staan.
Z Voor het begin van de rit de dakluiken sluiten.
Z Voor het begin van de rit de vergrendeling van de dakluiken controleren.
Z Bij het verlaten van het voertuig altijd de dakluiken sluiten.
Z Als er zonlicht op de kussenstoffen valt, dan worden de kussenstoffen in
de loop der tijd lichter. Als tegelijkertijd de temperatuur in het voertuig sterk
stijgt, dan wordt de kleurverandering versneld.
Daarom adviseren wij bij sterke inval van zonlicht in het geparkeerde voer-
tuig de verduisteringen aan de dakluiken voor 2/3 te sluiten.
75B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.5.1 Kantel-dakluik
Het kantel-dakluik kan aan één kant omhoog worden gezet. Daarbij zijn drie
hoeken en één ventilatiestand mogelijk.
Een verlenghaak wordt standaard meegeleverd.
Openzetten:
De hendel (Afb. 59,1 resp. Afb. 60,3) een kwartslag draaien.
Het kantel-dakluik aan de hendel naar boven trekken.
Sluiten:
Het kantel-dakluik aan de hendel naar onder trekken.
De hendel een kwartslag draaien. De vergrendeling (Afb. 59,4) moet in de
onderste opening (Afb. 59,3) glijden.
In ventilatiestand
vergrendelen:
Het kantel-dakluik aan de hendel naar onder trekken.
De hendel een kwartslag draaien. De vergrendeling (Afb. 59,4) moet in de
bovenste opening (Afb. 59,2) glijden.
Vouwverduistering De vouwverduistering kan bij geopend of gesloten kantel-dakluik op een wille-
keurige hoogte worden gesloten.
Sluiten:
De vouwverduistering (Afb. 60,1) uittrekken en in gewenste stand loslaten.
De vouwverduistering blijft in deze positie staan.
Openen:
De vouwverduistering aan de greep langzaam in uitgangspositie schuiven.
Rolhor
Sluiten:
Rolhor (Afb. 60,2) uittrekken tot deze bij de vergrendeling aan de tegeno-
verliggende zijde is vergrendeld.
Openen:
Rolhor bij de lijst iets naar boven drukken. Vergrendeling wordt ontgren-
deld.
Rolhor langzaam in de uitgangspositie terugzetten.
Afb. 59 Kantel-dakluik, vergrendeling Afb. 60 Kantel-dakluik
Z Bij regen kan water in de woonruimte binnendringen als het kantel-dakluik
in ventilatiestand staat. Daarom het kantel-dakluik volledig sluiten.
Z De rolhor kan beschadigd raken, wanneer deze bij gesloten kantel-dakluik
gesloten wordt. Sluit daarom de rolhor alleen bij geopend kantel-dakluik.
76 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.5.2 Draaidakluik
Het draaidakluik kan met de handslinger worden geopend.
Openen:
De handslinger (Afb. 61,2) draaien, tot er weerstand merkbaar is.
Sluiten:
De handslinger draaien, tot het draaidakluik is gesloten. Na nog twee of
drie omwentelingen kan het draaidakluik worden vergrendeld.
De vergrendeling controleren. Daarvoor met de hand tegen het plexiglas
drukken.
Vouwverduistering De vouwverduistering kan op een willekeurige hoogte worden gesloten. Als de
vouwverduistering met de rolhor is vergrendeld, wordt bij het sluiten van de
vouwverduistering de rolhor meegeleid.
Sluiten:
De vouwverduistering aan de greep (Afb. 61,3) in de richting van de pijl
trekken en in gewenste stand loslaten. De vouwverduistering blijft in deze
positie staan.
Openen:
De vouwverduistering aan de greep langzaam in uitgangspositie schuiven.
Rolhor Als de rolhor met de vouwverduistering is vergrendeld, wordt bij het sluiten van
de rolhor de vouwverduistering meegeleid.
Sluiten:
De rolhor bij de greep (Afb. 61,1) in de richting van de pijl naar de tegeno-
verliggende greep van de vouwverduistering (Afb. 61,3) trekken en ver-
grendelen.
Openen:
De greep van de rolhor (Afb. 61,1) achteraan naar boven drukken en de
rolhor van de vouwverduistering (Afb. 61,3) losmaken.
De rolhor met de greep langzaam terugschuiven.
6.6 Stoelen draaien
Afb. 61 Draaidakluik
X Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien
en vergrendelen. Tijdens de rit moeten de draaibare stoelen in de rijrich-
ting vergrendeld blijven.
Z Het instellen van de zitpositie en de armleuningen is in hoofdstuk 4
beschreven.
77B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
De hendel voor het draaien van de stoel is aan de zijkant van de stoel aange-
bracht.
Draaien:
Bij bestuurders-/passagiersstoel beide armleuningen omhoogzetten.
De bestuurders-/passagiersstoel naar achteren of in de middelste stand
schuiven.
De hendel (Afb. 62,1) voor het draaien van de stoel naar voor trekken. De
stoel wordt uit de vergrendeling gehaald.
De draairichting is naar believen. Een vergrendeling van de stoelen is alleen
mogelijk in de rijrichting.
6.7 Vaste tafel met onbewegelijke tafelpoot
Het tafelblad van de vaste tafel met onbewegelijke tafelpoot kan in de lengte
of in de breedte worden verschoven. Bovendien kan het tafelblad worden
gedraaid. Ombouw tot bed-onderstel is niet mogelijk.
In de lengte verschuiven:
Kartelschroef (Afb. 63,4) losdraaien.
Tafelblad (Afb. 63,1) in de gewenste stand schuiven.
Kartelschroef weer vastdraaien.
In de breedte verschuiven:
Kartelschroef (Afb. 63,3) losdraaien.
Tafelblad (Afb. 63,1) in de gewenste stand schuiven.
Kartelschroef weer vastdraaien.
Draaien:
Knop (Afb. 63,2) van de vergrendeling omlaag trekken.
Tafelblad (Afb. 63,1) in de gewenste stand draaien.
Tafelblad licht heen en weer draaien, totdat de vergrendeling vastklikt.
Afb. 62 Hendel zijkant
Afb. 63 Vaste tafel met onbewegelijke
tafelpoot
78 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.8 Heftafel
De heftafel met telescooptafelpoot is vast op de vloer van het voertuig aange-
bracht.
Het tafelblad van de heftafel kan in de lengte of breedte worden verschoven.
In de lengte verschuiven:
Kartelschroef (Afb. 64,4) losdraaien.
Tafelblad (Afb. 64,1) naar de gewenste positie verschuiven.
Kartelschroef weer vastdraaien.
In de breedte verschuiven:
Kartelschroef (Afb. 64,5) losdraaien.
Tafelblad (Afb. 64,1) naar de gewenste positie verschuiven.
Kartelschroef weer vastdraaien.
De heftafel kan door het hefmechanisme als bed-onderstel worden gebruikt.
Ombouw tot bed-onderstel:
De hendel (Afb. 64,2) onder het tafelblad (Afb. 64,1) 180° tegen de klok in
zwenken. Het hefmechanisme in de tafelpoot (Afb. 64,3) wordt ontgren-
deld.
Het tafelblad in het midden tot de aanslag naar beneden drukken en in die
positie houden.
De hendel 180° met de klok mee terugdraaien. Het tafelblad blijft in de
laagste positie staan.
Tafelblad naar boven
plaatsen:
De hendel (Afb. 64,2) onder het tafelblad (Afb. 64,1) 180° tegen de klok in
zwenken. Het tafelblad komt automatisch tot de aanslag naar boven.
De hendel 180° met de klok mee terugdraaien. Het tafelblad blijft in de
hoogste positie staan.
Om de extra stoelen of het achterste bed toegankelijker te maken, kan een
deel van het tafelblad (Afb. 64,7) naar beneden worden geklapt.
Zijstuk van tafelblad naar
beneden klappen:
Zijstuk van tafelblad (Afb. 64,7) een beetje optillen en vasthouden.
Dwarsverbinding van de steunrails (Afb. 64,6) in het midden vastpakken en
gelijkmatig naar het midden van de tafel schuiven tot de aanslag.
Zijstuk van tafelblad naar beneden klappen.
Afb. 64 Heftafel
Z Het tafelblad kan alleen dan op de laagste stand worden gezet, als van te
voren de kussens van de banken zijn verwijderd.
79B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
Zijstuk van tafelblad naar
boven klappen:
Zijstuk van tafelblad (Afb. 64,7) optillen en vasthouden.
Dwarsverbinding van de steunrails (Afb. 64,6) in het midden vastpakken en
gelijkmatig naar de buitenkant van de tafel uittrekken tot de aanslag.
Zijstuk van tafelblad loslaten.
6.9 TV-installatie
6.9.1 Flatscreen positioneren
Flatscreen in de TV-kast De flatscreen is in de TV-kast aan een uitschuifdeel bevestigd.
Ontgrendelingshendel/greepstuk (Afb. 65,1) naar voren trekken.
Schuifblad aan de greep tot de aanslag uittrekken.
Flatscreen in de gewenste positie zwenken.
Flatscreen aan de
scharnierarm
De flatscreen is aan een scharnierarm bevestigd.
Kartelschroeven (Afb. 66,2) losdraaien.
Scharnierarm (Afb. 66,1) in de geleiderail (Afb. 66,3) omhoog schuiven,
totdat de scharnierarm niet meer door de houder (Afb. 66,4) wordt vastge-
houden.
Flatscreen tot op de gewenste hoogte brengen en in de gewenste positie
zwenken.
X Voor het begin van de rit de televisie veilig opbergen.
X Voor het begin van de rit het flatscreen en de beeldschermhouder in de
basispositie terugdraaien, inschuiven en vergrendelen.
Afb. 65 Flatscreen in de TV-kast
Afb. 66 Flatscreen aan de schar-
nierarm
80 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
Kartelschroeven (Afb. 66,2) weer vastdraaien.
Flatscreen met beide handen bij de bovenste en onderste rand vastpakken
en de gewenste hellingshoek instellen.
Flatscreen in de TV-kast De flatscreen is in de TV-kast van de aparte zitting aan een uitschuifdeel
bevestigd.
Afdekking (Afb. 67,1) openen.
Hefmechanisme (Afb. 67,2) licht naar boven duwen, om de veren te ont-
lasten.
Aan de ontgrendelingsknop (Afb. 67,3) trekken. De flatscreen (Afb. 67,4)
beweegt automatisch een stuk naar boven.
Flatscreen links en rechts aan de behuizing pakken en tot de aanslag naar
boven trekken.
Flatscreen in de gewenste positie zwenken.
6.9.2 Installatie met automatische antenneafstelling
De satellietinstallatie is met een automatische positioneervoorziening uitge-
rust. De automatische positioneervoorziening zorgt voor de exacte afstelling
van de antenne op de gewenste satelliet.
De bediening gebeurt via een menu (op het beeldscherm van de TV) met de
afstandsbediening.
Installatie afstellen:
De televisie inschakelen.
De receiver met de netschakelaar inschakelen. Als de groene LED op de
infrarood ontvanger van de receiver brandt, dan is de receiver gebruiks-
klaar.
De receiver met de afstandsbediening inschakelen. De satellietantenne
richt zich uit de parkeerstand op en schakelt in de zoekmodus.
Afb. 67 Flatscreen in de TV-kast
X Voor het begin van iedere rit controleren of de antenne zich in de par-
keerstand bevindt. Gevaar voor ongevallen!
Z Het voertuig moet bij het zoeken naar de satelliet rustig staan. Niet in het
voertuig heen en weer lopen.
Z Satellietontvangst is alleen mogelijk, als de antenne in directe kijkrichting
op de gewenste satelliet is gericht en het zicht niet door hindernissen wordt
geblokkeerd.
Z Neem ook de gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht.
81B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
Als de installatie de satelliet heeft gevonden, dan verschijnt automatisch het
gekozen TV-programma.
6.10 Afstandsbediening voor voortentverlichting,
binnenverlichting en opstap
Wanneer in de centrale vergrendeling een "Coming-Home"-functie is geïnte-
greerd, biedt de afstandsbediening ook de volgende functies:
De brandtijd van de binnenverlichting en voortentbelichting is in de fabriek op
90 seconden ingesteld. De instellingen kunnen op het besturingsapparaat
worden gewijzigd.
X De fabrieksinstelling voor de opstap niet wijzigen.
Z Wanneer binnen 40 seconden na het indrukken van de ontgrendelings-
knop geen deur wordt geopend, worden de deuren automatisch opnieuw
door de centrale vergrendeling vergrendeld.
Z De extra functies van de afstandsbediening zijn alleen geactiveerd wan-
neer de motor draait.
Afb. 68 Afstandsbediening
Toets Functie
Knop "Openen" (Afb. 68,2) 1 x in-
drukken
Binnenverlichting wordt ingeschakeld
Knop "Openen" (Afb. 68,2) 2 x in-
drukken (binnen 10 seconden)
Opstap komt naar buiten
Voortentverlichting wordt ingeschakeld
Knop "Sluiten" (Afb. 68,1) 2 x in-
drukken (binnen 10 seconden)
Voortentverlichting gaat uit
Opstap schuift naar binnen
Z De binnenverlichting wordt na de ingestelde tijd weer automatisch uitge-
schakeld.
82 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
Tijdsduur verlichting
wijzigen:
In de kledingkast de vloerplaat optillen (Afb. 69).
Met een kleine schroevendraaier aan de stelschroeven (Afb. 70,2) van het
besturingsapparaat (Afb. 70,1) de instelling wijzigen.
Het voertuig met de afstandsbediening eenmaal sluiten en openen om de
instellingen in werking te laten treden.
De aansluitstekker (Afb. 69,2) kan ook uit het besturingsapparaat
(Afb. 69,1) getrokken en weer ingestoken worden.
6.11 Bedden
6.11.1 Hefbed
Afb. 69 Besturingsapparaat Afb. 70 Stelschroeven op het bestu-
ringsapparaat
Functie Tijd (seconden) Fabrieksinstelling
(seconden)
Binnenverlichting 2-240 90
Voortentverlichting 2-240 90
X Het hefbed met maximaal 200 kg belasten.
X Het hefbed mag niet als bagageruimte worden gebruikt. Alleen het voor
twee personen noodzakelijke beddengoed (max. 8 kg) erin bewaren.
X Voor het begin van de rit het hefbed met de veiligheidsriem aan het dak
bevestigen. De veiligheidsriem vast aantrekken.
X Het hefbed alleen gebruiken als het veiligheidsnet is gespannen.
X Kleine kinderen nooit zonder toezicht in het hefbed laten.
X Met name bij kleine kinderen onder de 6 jaar altijd erop letten dat ze niet
uit het hefbed kunnen vallen.
X Voor kinderen passende, afzonderlijke kinderbedden of reiswiegen
gebruiken.
X De leeslampen in het hefbed uitschakelen, als het hefbed naar boven
wordt geschoven. Brandgevaar!
X De leeslampen aan de onderkant van het hefbed uitschakelen, als het
hefbed wordt neergelaten. Brandgevaar!
Z De armleuningen van de stoelen in de bestuurderscabine niet gebruiken
als opstaphulp.
83B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
Hefbed openen: Bestuurdersstoel en passagiersstoel in rijrichting draaien, vergrendelen,
naar achter schuiven en de rugleuning helemaal naar voren klappen.
Verduistering in de bestuurderscabine sluiten.
Veiligheidsriem (Afb. 71,4) losmaken.
Het hefbed met beide handen met een boog naar beneden trekken.
Hefbed sluiten:
Leeslampen aan het plafond uitschakelen.
Veiligheidsriemen (Afb. 71,2) losmaken en veiligheidsnet onder de matras
opbergen.
Hefbed met beide handen naar boven drukken.
Hefbed met veiligheidsriem (Afb. 71,4) aan het dak (Afb. 71,3) bevestigen.
Veiligheidsnet Het veiligheidsnet met de veiligheidsriemen ligt in het hefbed onder de matras.
Het veiligheidsnet pas opspannen, als er zich reeds personen in het hefbed
bevinden.
Opspannen:
De veiligheidsriemen (Afb. 71,2) in de haken (Afb. 71,1) aan het plafond
hangen.
Bedladder Afhankelijk van het model het hefbed enkel opgaan via de meegeleverde bed-
ladder of de langszitbank.
Vasthaken:
De bedladder (Afb. 72,2) met de beide beugels in de greeplijst (Afb. 72,3)
aan het hefbed vasthaken. Let er bij het vasthaken op dat de staander van
de ladder tussen de beide fixatiepunten (Afb. 72,1) gepositioneerd wordt.
Daarmee is een zijdelingse verschuiving van de bedladder uitgesloten.
Opbergen:
Haal de bedladder (Afb. 72,2) uit de greeplijst (Afb. 72,3) aan het hefbed.
De bedladder veilig opbergen.
Afb. 71 Hefbed met gespannen veilig-
heidsnet
Afb. 72 Bedladder, ingehangen
84 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.11.2 Hefbed, elektrisch bedienbaar
Gebruiksklare toestand
realiseren
Na iedere spanningsonderbreking (bijvoorbeeld stilstand tijdens de winter)
moet de gebruiksklare toestand van de elektrische aandrijving weer opnieuw
worden gerealiseerd. Daarvoor als volgt te werk gaan:
Op het bedieningsgedeelte (Afb. 73,3) beide pijltjestoetsen (Afb. 73,1 en 2)
tegelijkertijd indrukken en zolang ingedrukt houden, totdat het hefbed hele-
maal naar onderen is geschoven. Na het loslaten van de toetsen klinkt er
pieptoon als bevestiging.
X De leeslampen in het hefbed uitschakelen, als het hefbed naar boven
wordt geschoven. Brandgevaar!
X De leeslampen aan de onderkant van het hefbed uitschakelen, als het
hefbed wordt neergelaten. Brandgevaar!
X Het hefbed met maximaal 200 kg belasten.
X Voor het begin van de rit het hefbed met de veiligheidsriem aan het dak
bevestigen. De veiligheidsriem vast aantrekken.
X Het hefbed alleen gebruiken als het veiligheidsnet is gespannen.
X Het hefbed mag niet als bagageruimte worden gebruikt. Alleen het voor
twee personen noodzakelijke beddengoed (max. 8 kg) erin bewaren.
X Kinderen niet met het hefbed laten spelen.
X Kleine kinderen nooit zonder toezicht in het hefbed laten.
X Met name bij kleine kinderen onder de 6 jaar altijd erop letten dat ze niet
uit het hefbed kunnen vallen.
X Voor kinderen passende, afzonderlijke kinderbedden of reiswiegen
gebruiken.
X Bij het neerlaten of optillen niet tussen bed en zijwand grijpen. Beknel-
lingsgevaar!
X Het bed alleen neerlaten of optillen als er geen personen of lasten op het
bed liggen.
X Het bed alleen neerlaten als het neerlaatbereik vrij is.
X Het bed altijd zover neerlaten, dat het op de dragers aan de zijkant ligt.
Z De armleuningen van de stoelen in de bestuurderscabine niet gebruiken
als opstaphulp.
Afb. 73 Bedieningsgedeelte
85B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
Hefbed openen: Op het bedieningsgedeelte (Afb. 73,3) de onderste pijltjestoets (Afb. 73,2)
indrukken en zolang ingedrukt houden, totdat het hefbed in de eindstand
naar beneden is geschoven.
Hefbed sluiten:
Op het bedieningsgedeelte (Afb. 73,3) de bovenste pijltjestoets (Afb. 73,1)
indrukken en zolang ingedrukt houden, totdat het hefbed in de eindstand
naar boven is geschoven.
Hefbed met veiligheidsriem aan het dak bevestigen.
Overbelastings-
beveiliging
Wanneer het hefbed bij het openen of sluiten een hindernis (bijvoorbeeld een
persoon of een hoofdsteun) raakt, stopt de overbelastingsbeveiliging de
beweging.
Hefbed met de pijltjestoetsen (Afb. 73,1 en 2) kort in de tegenovergestelde
richting bewegen.
Hefbed met de pijltjestoetsen verder in de gewenste richting schuiven.
Storingen Wanneer er tijdens het openen of sluiten een storing optreedt (bijv. defect aan
de motor of stroomuitval), stopt de beweging.
Storing (laten) verhelpen.
Gebruiksklare toestand realiseren.
Wanneer de woonruimteaccu leeg is of het elektroblok wegens een te lage
spanning (accubewaking) de voedingsspanning heeft uitgeschakeld, kan het
hefbed niet meer worden geopend of gesloten.
Alle verbruikers uitschakelen.
De motor van het voertuig starten.
Evt. 12-V-voorziening inschakelen.
Hefbed openen of sluiten.
Noodbedrijf Wanneer het hefbed met het bedieningsgedeelte niet meer kan worden
bewogen (bijvoorbeeld door het uitvallen van de boordnetspanning) kan het
hefbed ook met de hand worden bediend.
Z Bij het sluiten van het hefbed de stofbanen aan de zijkant naar binnen
trekken. Zo wordt verhinderd dat de stof in de vergrendeling van het hefbed
vast komt te zitten.
Afb. 74 Aandrijving Afb. 75 Afscherming bij het hefbed
86 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
Is het hefbed naar beneden geschoven, dan als volgt te werk gaan:
Stofbanen aan de zijkant verwijderen.
Verbinding (bijvoorbeeld vergrendelingspen en bout) (Afb. 74,2) tussen
schuifstang (Afb. 74,3) en hendel (Afb. 74,1) eraf trekken.
Schuifstang uithangen.
Hefbed met de hand sluiten.
Klantenservice opzoeken.
Is het hefbed naar boven geschoven, dan als volgt te werk gaan:
Alle afdekkappen (Afb. 75,2) verwijderen.
Alle schroeven (kruiskop) die onder de afdekkappen liggen, uitdraaien en
afscherming (Afb. 75,1) verwijderen.
Verbinding (bijvoorbeeld vergrendelingspen en bout) (Afb. 74,2) tussen
schuifstang (Afb. 74,3) en hendel (Afb. 74,1) eraf trekken.
Hefbed met de hand openen.
Afscherming terugplaatsen en contact opnemen met de klantenservice.
6.11.3 Achterste bed, mechanisch neerlaatbaar
Neerlaten/optillen: Het aan iedere steun (Afb. 76,1) vasthouden.
Het bed iets optillen en de bevestigingspennen (Afb. 76,2) bij alle vier de
houders (Afb. 76,3) eruit trekken.
Het bed zonder te kantelen optillen of neerlaten, tot de gaten (Afb. 76,4) in
de steun (Afb. 76,1) en de houder (Afb. 76,3) overeenstemmen.
De borgpen aan alle vier houders helemaal erin schuiven en laten vast-
klikken.
X Het bed met minstens vier personen neerlaten of optillen.
X Het bed alleen neerlaten of optillen als er geen lasten op het bed liggen.
X Het bed alleen neerlaten of optillen als de ruimte tussen bed en zijwand
vrij is.
X Het bed alleen neerlaten als het neerlaatbereik vrij is.
X Altijd erop letten, dat de borgpennen zijn vergrendeld.
Afb. 76 Achterste bed, mechanisch
neerlaatbaar
87B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.11.4 Achterste bed, mechanisch in hoogte verstelbaar
Neerlaten: Handslinger (Afb. 77,1) uit de houder trekken.
Handslinger tegen de klok in draaien tot de gewenste hoogte is bereikt.
Optillen:
Gordijnen (Afb. 78,1) boven het achterste bed voorzichtig in de opberg-
vakken (Afb. 78,2) leggen. De gordijnen kunnen anders bekneld en
beschadigd raken.
Handslinger (Afb. 77,1) uit de houder trekken.
Handslinger met de klok mee draaien tot de gewenste hoogte is bereikt.
X Het bed alleen neerlaten of optillen als er geen lasten op het bed liggen.
X Het bed alleen neerlaten of optillen als de ruimte tussen bed en zijwand
vrij is.
X Het bed alleen neerlaten als het neerlaatbereik vrij is.
Z Het bed alleen optillen als de gordijnen boven het bed in de opbergvakken
zijn gelegd.
Z Het bed kan tussen de beide eindposities in elke gewenste hoogte worden
geplaatst.
Afb. 77 Achterste bed, mechanisch in
hoogte verstelbaar
Afb. 78 Achterste bed, gordijnen in
opbergvakken wegleggen
88 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.11.5 Achterste bed, elektrisch neerlaatbaar
Optillen/neerlaten: De toetsschakelaar (Afb. 79,1) in de opbergruimte achter één keer
indrukken, om het hefmechanisme vrij te schakelen. Het controlelicht
(Afb. 79,2) brandt.
De wipschakelaar (Afb. 80,1) in de opbergruimte indrukken en zolang inge-
drukt houden tot het bed zich in de gewenste positie of bij de aanslag
bevindt.
De toetsschakelaar (Afb. 79,1) nog een keer indrukken, om het hefmecha-
nisme uit te schakelen. Het controlelicht (Afb. 79,2) gaat uit.
X Bij het neerlaten of optillen niet tussen bed en zijwand grijpen. Beknel-
lingsgevaar!
X Het bed alleen neerlaten of optillen als er geen lasten op het bed liggen.
X Het bed alleen neerlaten of optillen als de ruimte tussen bed en zijwand
vrij is.
X Het bed alleen neerlaten als het neerlaatbereik vrij is.
X Kinderen niet met het verstelmechanisme laten spelen.
Z Het bed alleen optillen als de gordijnen boven het bed in de opbergvakken
zijn gelegd.
Z Het bed kan tussen de beide eindposities in elke gewenste hoogte worden
geplaatst.
Afb. 79 Toetsschakelaar activering
achterste bed
Afb. 80 Wipschakelaar, bediening ach-
terste bed
89B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.11.6 Achterste bed (in speciale uitvoering met flatscreen)
Flatscreen (Afb. 81,1) aan de scharnierarm (Afb. 81,3) zo dicht mogelijk
tegen de wand brengen.
Flatscreen met beide handen bij de bovenste en onderste rand vast-
pakken.
Flatscreen uit de vergrendeling losmaken en naar beneden kantelen
(Afb. 82).
Matras of bedbodem voorzichtig naar boven klappen.
6.12 Ombouw slapen
Z Bij het omhoogklappen van de matras of de bedbodem van het achterste
bed (Afb. 81,2) kan het flatscreen aangestoten worden en beschadigd
raken.
Afb. 81 Flatscreen boven het achterste
bed
Afb. 82 Flatscreen kantelen
Z Al naargelang het model, kan de zitgroep van de hier weergegeven zit-
groep afwijken in vorm en positie.
Z Al naargelang het model moet bovendien een meegeleverd extra kussen
tussen de zitkussens worden gelegd.
Z Het extra kussen is niet bij alle modellen onderdeel van de standaarduit-
rusting.
Z Afhankelijk van het model kunnen zitgroepen tot extra bedden worden
omgebouwd.
90 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
6.12.1 Zitgroep midden
De bedbodem (Afb. 84,10) van de langszitbank licht optillen en tot de aan-
slag uittrekken.
Bedkastdrager (Afb. 84,11) tussen de zittingkast van de dwarse zitbank en
de uitgetrokken bedbodem van de langszitbank leggen. Let op de uitspa-
ring aan de kant van de dwarse zitbank. De twee tapeinden aan de onder-
kant van de bedkastdrager moeten in de tussenruimten van de bedbodem
grijpen.
Heftafel (Afb. 83,9) in bed-onderstel ombouwen (zie sectie 6.8).
Heftafel in de lengte en dwars verstellen om deze midden tussen de zit-
banken te plaatsen (zie sectie 6.8).
Het rugkussen (Afb. 85,8) en het zitkussen (Afb. 85,7) van de langszitbank
naast elkaar vlak neerleggen.
Het extra kussen (Afb. 85,12) tussen de zitkussens (Afb. 85,2, 4 en 7)
leggen.
Afb. 83 Voor de ombouw
Afb. 84 Tijdens de ombouw
Afb. 85 Na de ombouw
1 Rugkussen
2 Zitkussen
3 Rugkussen
4 Zitkussen
5 Rugkussen
6 Zitkussen
7 Zitkussen
8 Rugkussen
9Heftafel
10 Uittrekbare bedbodem
11 Bedkastdrager
12 Extra kussen
Z De aanbevolen ligpositie is in de lengterichting van het voertuig.
91B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wonen 6
6.12.2 Ronde zitgroep achter
Wanneer het zijstuk van het tafelblad naar beneden is geklapt: Het zijstuk
van het tafelblad naar boven klappen (zie sectie 6.8).
Heftafel in de lengte en dwars verstellen om deze midden tussen de zit-
banken te plaatsen (zie sectie 6.8).
Indien nodig de zitkussens overeind zetten om de heftafel neer te laten.
Heftafel (Afb. 86,8) in bed-onderstel ombouwen (zie sectie 6.8).
Het langere rugkussen (Afb. 86,1) en het kortere rugkussen (Afb. 86,6)
verwijderen en tussen de zitkussens (Afb. 88,2 en 7) op de heftafel leggen.
Houd rekening met de verschillende lengtes.
Z Voor de ombouw van de ronde zitgroep moet het in hoogte verstelbare
achterste bed zich op zitbankhoogte bevinden.
Afb. 86 Voor de ombouw
Afb. 87 Tijdens de ombouw
Afb. 88 Na de ombouw
1 Rugkussen
2 Zitkussen
3 Rugkussen
4 Rugkussen
5 Zitkussen
6 Rugkussen
7 Zitkussen
8 Heftafel
92 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
6Wonen
93B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Gasinstallatie 7
7Gasinstallatie
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de gasinstallatie van het voertuig.
De instructies hebben betrekking op:
z de veiligheid
z het wisselen van gasflessen
z de gasafsluitkranen
z de externe gasaansluiting
z de automatische omschakelinstallatie
De bediening van de op gas werkende apparaten van het voertuig is in
hoofdstuk 9 beschreven.
7.1 Algemeen
X Voor het begin van de rit, bij het verlaten van het voertuig of als de gas-
toestellen niet gebruikt worden, alle gasafsluitkranen en de hoofdafsluit-
kraan aan de gasfles sluiten.
X Bij het tanken, op veerponten of in de garage, mag geen apparaat (bijv.
verwarming of koelkast) in werking zijn, wanneer het met open vlam
wordt gebruikt. Explosiegevaar!
X Wanneer een apparaat met open vlam wordt gebruikt, het apparaat niet
in gesloten ruimtes (bijv. garages) in gebruik nemen. Vergiftigings- en
verstikkingsgevaar!
X De gasinstallatie alleen door een geautoriseerde werkplaats laten
onderhouden, repareren of wijzigen.
X De gasinstallatie voor de ingebruikname en conform de nationale bepa-
lingen door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. Dit geldt
ook voor niet aangemelde voertuigen. Bij wijzigingen aan de gasinstal-
latie de gasinstallatie meteen door een geautoriseerde werkplaats laten
controleren.
X Ook de gasdrukregelaar en de gasafvoerbuizen moeten worden gecon-
troleerd. De gasdrukregelaar moet na 10 jaar worden vervangen. De
eigenaar van het voertuig is verantwoordelijk voor het initiatief van de
maatregel.
X Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat
explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Ramen en deuren openen en goed ventileren.
X Bij een defect aan de gasinstallatie: Niet roken, geen open vuur en geen
elektrische apparaten (lichtschakelaar enz.) bedienen.
X Voor ingebruikname van de kookplaat voor een toereikende ventilatie
zorgen. Raam of dakluik openen.
X Gaskooktoestel of gasbakoven niet gebruiken voor verwarmingsdoel-
einden.
X Als er meerdere gastoestellen voorhanden zijn, dan is voor ieder appa-
raat een gasafsluitkraan vereist. Wanneer gastoestellen niet worden
gebruikt, moet de betreffende gasafsluitkraan worden gesloten.
X Ontstekingsbeveiligingen moeten na uitgaan van de gasvlam binnen
een minuut sluiten. Daarbij is een klik te horen. Werking zo nu en dan
controleren.
94 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
7 Gasinstallatie
7.2 Gasflessen
X De ingebouwde gastoestellen zijn uitsluitend ontworpen voor gebruik
met propaangas, butaangas of een mengsel van beide gassen. De gas-
drukregelaar alsmede alle ingebouwde gastoestellen zijn ontworpen
voor een bedrijfsdruk van 30 mbar.
X Propaangas is gasvormig tot -42 °C, butaangas daarentegen slechts tot
0 °C. Bij lagere temperaturen is er geen gasdruk meer aanwezig.
Butaangas is niet geschikt voor gebruik in de winter.
X De gasslang op de aansluiting van de gasflessen regelmatig op dicht-
heid controleren. De gasslang mag geen scheurtjes vertonen en niet
poreus zijn. De gasslang uiterlijk 10 jaar na productiedatum in een
erkende werkplaats laten vervangen. De gebruiker van de gasinstallatie
moet voor de vervanging zorgen.
X De gaskast is door zijn functie en constructie een ruimte met opening
naar buiten. De standaard ingebouwde kunstmatige ventilatie nooit
afdekken of dichtzetten. Ontsnappend gas kan anders niet naar buiten
worden weggeleid.
X De gaskast niet als opbergruimte gebruiken, omdat er geen vocht kan
binnendringen.
X De gaskast beveiligen tegen de toegang van onbevoegden. Daarvoor
de toegang afsluiten.
X De hoofdafsluitkraan op de gasfles moet toegankelijk zijn.
X Alleen apparaten op gas (bijv. gasgrill) aansluiten die voor een gasdruk
van 30 mbar zijn bedoeld.
X De gasafvoerbuis moet aan de verwarming en aan de schoorsteen goed
afsluiten en stevig vastzitten. De gasafvoerbuis mag niet beschadigd
zijn.
X De rookgassen moeten onbelemmerd naar buiten kunnen stromen en
de verse lucht moet onbelemmerd toe kunnen treden. Daarom de gas-
afvoerschoorsteen en inlaatopeningen schoon houden en vrijhouden
(bijv. van sneeuw en ijs). De onderrand van het voertuig mag niet met
flappen of door sneeuwwallen worden afgesloten.
X Gasflessen alleen in de gaskast meenemen.
X Gasflessen in de gaskast verticaal plaatsen.
X Gasflessen beveiligd tegen draaien en kantelen vastbinden.
X Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd de
beschermkap aanbrengen.
X Hoofdafsluitkraan aan de gasfles sluiten voordat de gasdrukregelaar of
de gasslang van de gasfles wordt verwijderd.
X Gasdrukregelaar of gasslang op de gasfles alleen met de hand aan-
sluiten. Geen gereedschap gebruiken.
X Voor het gebruik in voertuigen uitsluitend een speciale gasdrukregelaar
met veiligheidsventiel gebruiken. Andere gasdrukregelaars zijn niet toe-
gelaten en voldoen niet aan de hoge eisen.
X Bij temperaturen onder 5 °C ijsbestrijdingsinstallatie (Eis-Ex) voor gas-
drukregelaar gebruiken.
95B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Gasinstallatie 7
7.3 Gasflessen vervangen
Hoofdafsluitkraan (Afb. 89,1) op de gasfles (Afb. 89,4) sluiten. Let op de
richting van de pijl.
Gasdrukregelaar (Afb. 89,2) met gasslang (Afb. 89,5) met de hand van de
gasfles schroeven (linkse schroefdraad).
Bevestigingsriemen (Afb. 89,3) losmaken en de gasfles eruitnemen.
Gevulde gasfles in de gaskast zetten.
X Alleen gasflessen van 11 kg of 5 kg gebruiken. Campinggasflessen met
ingebouwd terugslagventiel (blauwe flessen met een inhoud van max.
2,5 resp. 3 kg) mogen in uitzonderingsgevallen met een veiligheidsven-
tiel worden gebruikt.
X Voor buitengasflessen zo kort mogelijke slangen gebruiken (max.
150 cm).
X Blokkeer nooit de ventilatieopeningen in de vloer onder de gasflessen.
Z Bij een aantal modellen bevindt de gaskast zich direct naast de ingangs-
deur. Bij deze modellen de gaskast alleen openen als de ingangsdeur
gesloten is. Gevaar voor beschadiging.
Z Schroefverbindingen van de gasdrukregelaar hebben linkse schroefdraad.
Z Voor apparaten op gas moet de gasdruk tot 30 mbar worden gereduceerd.
Z De niet-verstelbare gasdrukregelaar direct op het flesventiel aansluiten
met veiligheidsventiel.
De gasdrukregelaar reduceert de gasdruk van de gasfles tot de bedrijfs-
druk van de gastoestellen.
Z Voor het vullen en aansluiten van de gasflessen in Europa levert de toebe-
horenhandel de betreffende Euro-vulsets c.q. Euro-flessensets.
Z Informatie bij de handelspartners of het servicepunt.
X Bij het vervangen van de gasflessen niet roken en geen open vuur ont-
steken.
X Na het vervangen van gasflessen controleren of er bij de aansluitpunten
geen gas uitloopt. Daarvoor de aansluiting met lekzoek-spray inspuiten.
De toebehorenhandel biedt deze middelen aan.
Afb. 89 Gaskast
96 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
7 Gasinstallatie
Gasfles met de bevestigingsriemen bevestigen.
Gasdrukregelaar met gasslang met de hand op de gasfles schroeven
(linkse schroefdraad).
7.4 Gasafsluitkranen
In het voertuig is voor ieder gastoestel een gasafsluitkraan (Afb. 90) inge-
bouwd.
De gasafsluitkranen bevinden zich onder de kookplaat.
Openen:
Gasafsluitkraan van het betreffende gastoestel parallel (Afb. 90,1) met de
leiding (Afb. 90,5) instellen die naar het gastoestel leidt.
Sluiten:
Gasafsluitkraan van het betreffende gastoestel dwars (Afb. 90,2 en 3) op
de leiding (Afb. 90,5) instellen die naar het gastoestel leidt.
7.5 Externe gasaansluiting
Afb. 90 Symbolen van de gasafsluit-
kranen
1 Verwarming/boiler
2 Koelkast
3Kookplaat
4 Gastoevoerleiding
5 Leiding naar het gastoestel
X Als de externe gasaansluiting niet wordt gebruikt, altijd de gasafsluit-
kraan sluiten.
X Op de externe gasaansluiting alleen gasverbruikers aansluiten die de
passende adapter hebben.
X Alleen externe gasverbruikers aansluiten die zijn ontworpen voor een
bedrijfsdruk van 30 mbar.
X Erop letten dat na het aansluiten en na het openen van de gasafsluit-
kraan geen gas uit het aansluitpunt ontsnapt. Als de externe gasaanslui-
ting niet dicht is, stroomt gas in de open lucht. Onmiddellijk de
gasafsluitkraan en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. De externe
gasaansluiting door een geautoriseerde werkplaats laten nakijken.
X Tijdens het aansluiten van een externe gasverbruiker mag er zich geen
open vuur in de buurt van de externe gasaansluiting bevinden.
X De externe gasaansluiting niet voor het bijvullen van de gasflessen
gebruiken. De aanwijzingsstickers op de externe gasaansluiting in acht
nemen.
97B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Gasinstallatie 7
De externe gasaansluiting (Afb. 91) bevindt zich, afhankelijk van het model,
aan de achterkant of aan de linker of rechter zijde van het voertuig.
Extern gastoestel op het aansluitpunt (Afb. 91,1) aansluiten.
De gasafsluitkraan (Afb. 91,2) openen.
7.6 DuoControl-omschakelinstallatie
De DuoControl is een automatische omschakelinstallatie met afstandsindi-
catie voor een tweeflessen-gasinstallatie. De DuoControl-omschakelinstal-
latie schakelt automatisch de gastoevoer om van de bedrijfsfles naar de
reservefles, als de bedrijfsfles leeg of niet meer bedrijfsklaar is. Daarbij
kunnen de gasverbruikers aanblijven. De DuoControl-omschakelinstallatie is
geschikt voor alle in de handel verkrijgbare gasflessen van 3 kg tot 33 kg.
Constructie van de
installatie
De DuoControl-omschakelinstallatie bestaat uit een omschakelventiel
(Afb. 92,3) en het bedieningspaneel (Afb. 93). Het omschakelventiel is tussen
de gasslangen (Afb. 92,2 en 5) gemonteerd. Met de draaiknop (Afb. 92,4) op
het omschakelventiel kan worden bepaald welke gasfles als bedrijfsfles en
welke gasfles als reservefles wordt gebruikt.
Afb. 91 Externe gasaansluiting, gasaf-
sluitkraan gesloten
X De omschakelinstallatie niet gebruiken in gesloten ruimtes.
Z Neem ook de gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht.
Afb. 92 DuoControl-omschakelinstal-
latie
Afb. 93 Bedieningspaneel
98 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
7 Gasinstallatie
Het omschakelventiel is met de regelaar-ijsbestrijdingsinstallatie Eis-Ex uitge-
rust. Zo worden storingen van de gasinstallatie in de winter vermeden.
Aan het bedieningspaneel (Afb. 93) kunnen alleen de elektrische functies
worden geschakeld. De hoofdafsluitkranen van de gasflessen (Afb. 92,1 en 6)
moeten handmatig worden geopend.
Het omschakelventiel waarborgt een constante gasdruk, om het even welke
gasfles gas levert. De twee controlelichten op het bedieningspaneel geven de
vulstand van de bedrijfsfles aan. Wanneer het groene controlelicht (Afb. 93,6)
brandt, is de bedrijfsfles vol. Wanneer het rode controlelicht (Afb. 93,5) brandt,
is de bedrijfsfles leeg. De gasvoorziening vindt dan plaats via de reservefles.
Gebruikswijzen De DuoControl-omschakelinstallatie heeft twee gebruikswijzen:
z Wintergebruik "Aan en Verwarmen"
z Zomergebruik "Aan"
In gebruik nemen:
De hoofdafsluitkranen van de gasflessen (Afb. 92,1 en 6) openen.
Met de draaiknop (Afb. 92,4) op het omschakelventiel (Afb. 92,3) de gas-
fles kiezen waaruit als eerste gas genomen moet worden (bedrijfsfles).
De draaiknop altijd tot aanslag draaien.
Op het bedieningspaneel (Afb. 93) de DuoControl-omschakelinstallatie
inschakelen.
Daarvoor de wipschakelaar (Afb. 93,7) op wintergebruik "Aan en Ver-
warmen" (Afb. 93,2) of op zomergebruik "Aan" (Afb. 93,4) zetten. Het
omschakelventiel is nu ontlucht. Het gele controlelicht (Afb. 93,1) brandt
wanneer wintergebruik wordt gekozen en de regelaar-ijsbestrijdingsinstal-
latie is ingeschakeld.
Uitschakelen:
De wipschakelaar (Afb. 93,7) op " " (Afb. 93,3) zetten. Het gele controle-
licht (Afb. 93,1) gaat uit.
De hoofdafsluitkranen van de gasflessen (Afb. 92,1 en 6) sluiten.
Afstandsindicatie De controlelichten op het bedieningspaneel (Afb. 93,5 en 6) signaleren binnen
in het voertuig of de bedrijfsfles bedrijfsklaar is.
Gasflessen vervangen Wanneer het groene controlelicht (Afb. 93,6) tijdens het bedrijf uitgaat en het
rode controlelicht (Afb. 93,5) gaat branden, is de als bedrijfsfles gekozen gas-
fles leeg en moet deze worden vervangen. De reservefles voorziet de gasver-
bruikers verder van gas.
Gasflessen vervangen:
De hoofdafsluitkraan op de lege gasfles sluiten.
De gasslang van de gasfles schroeven.
De volle gasfles aan de gasslang aansluiten.
De hoofdafsluitkraan op de gasfles openen.
De draaiknop op het omschakelventiel met een halve slag zo instellen, dat
de zojuist vervangen gasfles als reservefles dient.
X Bij het vervangen van de gasflessen niet roken en geen open vuur ont-
steken.
99B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
8Elekt rische installatie
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de elektrische installatie van het voer-
tuig.
De instructies hebben betrekking op:
z de veiligheid
z verklaringen van begrippen met betrekking tot de accu
z het 12-V-boordnet
z de startaccu
z de woonruimteaccu
z het elektroblok
z de wisselrichter
z het paneel
z het 230-V-boordnet
z de aansluiting op de 230-V-voorziening
z de zekeringenindeling
z het verloop van de leidingen
De bediening van de op elektriciteit werkende apparaten van de woonopbouw
is in hoofdstuk 9 beschreven.
8.1 Algemene veiligheidsinstructies
8.2 Begrippen
Rustspanning De rustspanning is de spanning van de accu in rusttoestand, d.w.z. er wordt
geen stroom opgenomen en de accu niet geladen.
X Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken.
X Alle elektrische apparaten (bijv. mobiele telefoons, zend-ontvangappa-
raten, televisies of DVD-spelers), die naderhand in de camper zijn inge-
bouwd en tijdens de rit in gebruik zijn, moeten bepaalde kenmerken
hebben: Dit zijn het CE-kenmerk, de EMC-keuring (elektromagnetische
compatibiliteit) en de e-keuring.
Alleen zo is een goed functioneren van het voertuig tijdens de rit gega-
randeerd. Anders is het mogelijk, dat de airbag wordt geactiveerd of de
boordelektronica wordt gestoord.
Z Er kunnen vertragingen optreden bij de uitgifte of het verder leiden van
elektrische impulsen na de start van het voertuig.
De besturing van het basisvoertuig geeft het signaal D+ pas af wanneer de
motor zijn volledige vermogen heeft bereikt. Dit kan (bijvoorbeeld bij een
koude start in de winter) tot 15 seconden duren.
Om deze reden worden waarschuwingssignalen (zoals "opstap uitge-
klapt") onder omstandigheden met vertraging afgegeven.
Ook het automatisch inklappen van een SAT-antenne kan worden ver-
traagd.
Z Tijdens onweer voor de zekerheid de 230-V-aansluiting ontkoppelen en de
antennes induwen ter bescherming van de elektrische apparaten.
Z Voor de meting moet de batterij tot rust zijn gekomen. Daarom: Nadat deze
voor het laatst is opgeladen of na de laatste stroomontname door verbrui-
kers circa 2 uur wachten, totdat de rustspanning wordt gemeten.
100 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
Ruststroom Sommige elektrische verbruikers, zoals bijv. klok en controlelichten hebben
continu elektrische stroom nodig; deze worden daarom ook wel als stille ver-
bruikers aangeduid. Deze ruststroom stroomt ook bij uitgeschakeld apparaat.
Diepontlading Diepontlading van de accu dreigt wanneer een accu door ingeschakelde ver-
bruikers en door ruststroom volledig wordt ontladen en de rustspanning onder
12 V daalt.
Capaciteit Als capaciteit wordt de hoeveelheid elektriciteit aangeduid, die een accu kan
opnemen.
De capaciteit van een accu wordt in ampère-uren (Ah) aangegeven. In de
regel wordt daarbij de zogenaamde K20-waarde gebruikt.
De K20-waarde geeft aan, hoeveel stroom een accu over een periode van
20 uur kan afgeven, zonder dat deze wordt beschadigd, of hoeveel stroom er
nodig is, om een lege accu binnen 20 uur te laden.
Wanneer een accu bijv. 20 uur lang 4 ampère kan afgeven, heeft deze een
capaciteit van 4 A x 20 h = 80 Ah.
Wanneer er meer stroom stroomt, verlaagt de capaciteit van de accu even-
redig.
Externe invloeden zoals temperatuur en leeftijd veranderen het opnamever-
mogen van de accu. Capaciteitsgegevens hebben betrekking op nieuwe, bij
ruimtetemperatuur gebruikte accu's.
8.3 12-V-boordnet
8.3.1 Startaccu
De startaccu dient voor het starten van de motor en voedt de elektrische ver-
bruikers van het basisvoertuig alsmede extra apparaten zoals radio, naviga-
tietoestel of centrale vergrendeling met spanning.
Inbouwplaats De startaccu is in de beenruimte van de bestuurderscabine onder een vloer-
plaat gemonteerd.
Ontlading In deze sectie vindt u instructies voor de ontlading van de startaccu.
Z Diepontlading is schadelijk voor de accu.
Z Capaciteitsgegevens hebben afhankelijk van de accutechnologie een
omrekeningsfactor van 1,3 tot 1,7, die de daadwerkelijke capaciteit met
deze waarde laat dalen.
Z Aan de contactdozen van het 12-V-boordnet alleen apparaten met maxi-
maal 10 A aansluiten.
Z Diepontlading is schadelijk voor de accu.
Z Wanneer een accu met zuurvulling leeg is, kan deze bij minustempera-
turen invriezen. Daarbij wordt de accu vernietigd.
Z Accu tijdig opladen.
101B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
De startaccu wordt door ruststroom (stille verbruikers) langdurig diepontladen.
Stille verbruikers zijn bijvoorbeeld extra apparaten zoals radio, alarminstal-
latie, navigatietoestel of centrale vergrendeling. Stille verbruikers ontladen de
startaccu, als de voertuigmotor is uitgeschakeld.
Bij lage buitentemperaturen verlaagt de beschikbare capaciteit.
Laden In deze sectie vindt u instructies voor het laden van de startaccu.
De startaccu kan alleen met een extern laadapparaat vol geladen worden. Als
het voertuig op de 230-V-voorziening is aangesloten, krijgt de startaccu van
het elektroblok alleen een druppellading. Ook tijdens het rijden is een volledig
laden van de startaccu door de voertuigdynamo slechts beperkt mogelijk.
Bij het laden van de startaccu met een extern laadapparaat als volgt te werk
gaan:
Voertuigmotor afzetten.
De 12-V-voorziening op het paneel uitschakelen. De controlelichten of de
indicaties op het paneel gaan uit.
Alle gasverbruikers uitschakelen, alle gasafsluitkranen en de hoofdafsluit-
kraan op de gasfles sluiten.
De elektrische verbinding tussen startaccu en voertuig scheiden (bijv.
poolklemmen verwijderen). Bij het afklemmen van de accupolen bestaat
kortsluitingsgevaar. Daarom van de startaccu eerst de minpool en vervol-
gens de pluspool afklemmen.
Controleren, of het externe laadapparaat is uitgeschakeld.
Het externe laadapparaat aansluiten op de startaccu. Letten op de poling:
Eerst de pooltang "+" aan de pluspool van de startaccu klemmen, vervol-
gens de pooltang "–" aan de minpool van de startaccu klemmen.
Extern laadapparaat inschakelen.
Informatie over de laadduur van de accu ontlenen aan de gebruiksaanwij-
zing van het aangebrachte laadapparaat.
Informatie over de sterkte van de accu vindt u op de accu.
Laadapparaat in omgekeerde volgorde losklemmen (eerst de minpool).
Accupolen weer opklemmen (eerst de pluspool).
X Accuzuur in de accu is giftig en bijtend. Ieder contact met de huid of de
ogen vermijden.
X Bij het laden met een extern laadapparaat bestaat explosiegevaar. Bij
het plaatsen van de poolklemmen kunnen vonken ontstaan. Accu alleen
in goed geventileerde ruimtes en ver verwijderd van open vuur of moge-
lijke vonkbronnen laden. Accu's kunnen bij het laden gassen ontwik-
kelen en afgeven.
Z Voor een tijdelijke stilstand de accu tenminste 20 uur laden.
Z Accukabels niet op de verkeerde polen aansluiten.
Z Het contact niet bedienen als de startaccu of de woonruimteaccu losgekop-
peld zijn. Kortsluitingsgevaar door open kabeleinden!
Z Voor het los- en vastklemmen van de accu de voertuigmotor uitschakelen,
de 230-V- en de 12-V-voorziening alsmede alle verbruikers uitschakelen.
Kortsluitingsgevaar!
Z De gebruiksaanwijzingen van het basisvoertuig en het laadapparaat in acht
nemen.
102 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
8.3.2 Woonruimteaccu
Als het voertuig niet op de 230-V-voorziening is aangesloten of als de 230-V-
voorziening is uitgeschakeld, voedt de woonruimteaccu de woonruimte met
12 V gelijkspanning. De woonruimteaccu heeft slechts een begrensde ener-
gievoorraad. Daarom elektrische verbruikers zoals bijvoorbeeld radio of
lampen niet gedurende een langere periode zonder 230-V-voorziening
gebruiken.
Z De woonruimteaccu mag niet geopend worden.
Z Voor het laden van de woonruimteaccu alleen het ingebouwde elektroblok
gebruiken.
Z Alleen aan de reis beginnen met een volgeladen woonruimteaccu. Daarom
de woonruimteaccu voor het begin van de reis tenminste 20 uur laden.
Z Tijdens de reis iedere gelegenheid om de woonruimteaccu op te laden
benutten.
Z Na de reis de woonruimteaccu tenminste 20 uur laden.
Z Voor een tijdelijke stilstand de accu tenminste 20 uur laden.
Z Bij het vervangen van de woonruimteaccu alleen accu's van dezelfde
bouwwijze gebruiken.
Z Wanneer meerdere woonruimteaccu's aanwezig zijn, altijd alle accu's
samen vervangen. De accu's moeten altijd dezelfde leeftijd en dezelfde
capaciteit hebben.
Z Bij het vervangen van de woonruimteaccu alleen accu's gebruiken die
overeenkomen met de minimale capaciteit van het laadapparaat. De
afzonderlijke gebruiksaanwijzing van het laadapparaat in acht nemen.
Accu's met te geringe capaciteit verhitten bij het laden te sterk. Explosie-
gevaar!
Z Wanneer de woonruimteaccu wordt vervangen en het laadapparaat niet
ten minste 10 % van de nominale capaciteit van de nieuwe accu als laad-
stroom levert, een extra laadapparaat monteren. Voorbeeld: Bij een accu-
capaciteit van 80 Ah moet het laadapparaat ten minste 8 A laadstroom
leveren.
Z Voor het los- en vastklemmen van de accu de voertuigmotor uitschakelen,
de 230-V- en de 12-V-voorziening alsmede alle verbruikers uitschakelen.
Kortsluitingsgevaar!
Z Het contact niet bedienen als de startaccu of de woonruimteaccu losgekop-
peld zijn. Kortsluitingsgevaar door open kabeleinden!
Z Wanneer twee woonruimteaccu's aanwezig zijn: Bij het vervangen erop
letten, dat de accu's correct worden gemonteerd. De accu's zo inbouwen,
dat de pluspool van de accu naast de minpool van de andere accu ligt.
Z Wanneer twee woonruimteaccu's aanwezig zijn: Bij het vervangen erop
letten, dat de accu's correct worden aangesloten (zie Montage extra accu).
Z De accu is onderhoudsvrij. Onderhoudsvrij betekent:
De zuurstand hoeft niet gecontroleerd te worden.
De accupolen hoeven niet ingevet te worden.
Er hoeft geen gedestilleerd water bijgevuld te worden.
Ook een onderhoudsvrije accu moet doorlopend worden bijgeladen.
Z Afhankelijk van het model en de uitrusting zijn er op de woonruimteaccu tot
twee extra accu's aangesloten. De batterijen worden hierna, onafhankelijk
van het aantal, als woonruimteaccu's aangeduid.
103B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Inbouwplaats Afhankelijk van het model en basisvoertuig is de woonruimteaccu ergens
anders ingebouwd.
Ontlading Door de ruststroom, die sommige elektrische verbruikers permanent ver-
bruiken, wordt de woonruimteaccu ontladen.
Een vol geladen 80-Ah-woonruimteaccu wordt door ruststroom (stille verbrui-
kers) diepontladen.
Bij lage buitentemperaturen verlaagt de beschikbare capaciteit.
De zelfontlading van de accu is eveneens afhankelijk van de temperatuur. Bij
20 tot 25 °C bedraagt het zelfontladingspercentage ca. 3 % van de capaciteit/
maand. Bij stijgende temperaturen neemt het zelfontladingspercentage toe:
Bij 35 °C bedraagt het zelfontladingspercentage ca. 20 % van de capaciteit/
maand.
Een oude accu beschikt niet meer over de volle capaciteit.
Hoe meer elektrische verbruikers ingeschakeld zijn, des te sneller is de ener-
gievoorraad van de woonruimteaccu verbruikt.
Laden De woonruimteaccu alleen met het elektroblok laden. Het voertuig daarvoor
zo vaak mogelijk op een 230-V-voorziening aansluiten.
Model B534 Opbergruimte rechts van de toiletruimte
Woonruimteaccu van binnenuit toegankelijk
Fiat en Mercedes-Benz
zonder dubbele bodem
Onder de L-zitgroep
Woonruimteaccu via serviceluik toegankelijk
Mercedes-Benz met dub-
bele bodem
In de dubbele bodem in de voorste woonruimte
Woonruimteaccu via vloerklep toegankelijk
Z Diepontlading is schadelijk voor de accu.
Z Accu tijdig opladen.
Z Na een diepontlading de accu tenminste 48 uur laden.
Z Bij temperaturen onder 0 °C neemt een woonruimteaccu minder stroom
op. Bij ca. -15 °C stroomt er geen stroom meer. De woonruimteaccu kan
niet meer worden geladen.
104 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
Montage extra accu Om ervoor te zorgen dat alle accu's gelijkmatig worden geladen en ontladen,
moeten de accu's volgens Afb. 94 worden aangesloten.
8.3.3 Energiebalans van de woonruimteaccu
De woonruimteaccu heeft slechts een begrensde energievoorraad. Daarom
mogen elektrische verbruikers niet gedurende een langere periode zonder
230-V-aansluiting worden gebruikt.
Hierna wordt beschreven hoe de maximale gebruiksduur van de actueel
beschikbare accucapaciteit kan worden berekend.
Het dagverbruik noteren. Noteer daarbij de inschakelduur en het vermogen
van de gebruikte apparaten (zie onderstaande tabel).
Voorbeeld: In de ochtend branden in de badkamer 30 minuten lang drie spots van elk
10 Watt [W].
De vermogensgegevens volgens de volgende formules omrekenen naar
de benodigde capaciteit:
Opgenomen vermogen [W] : 12 V = Stroomsterkte [A]
Stroomsterkte [A] x Gebruiksduur [h] = Capaciteit [Ah]
Afb. 94 Aansluiting extra accu
X De last- en laadleidingen altijd "kruisgewijs" aansluiten. Dit is nodig, om
ervoor te zorgen dat de accu's altijd dezelfde leidingweerstand ten
opzichte van elkaar hebben. Zo kan de laad-/ontlaadstroom gelijkmatig
worden verdeeld.
Z Verdere informatie ontlenen aan de separate documentatie van de woon-
ruimteaccu.
Z De voorbeeldberekening heeft betrekking op een nieuwe, optimaal opge-
laden accu. De werkelijke benutbare accucapaciteit is afhankelijk van de
actuele laadtoestand en de leeftijd van de accu. De actuele accucapaciteit
kan met behulp van speciale meetapparatuur worden bepaald.
105B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Voorbeeld: 30 W : 12 V = 2,5 A
2,5 A x 0,5 h = 1,25 Ah
Voor het volledige dagverloop kan de tabel er als volgt uitzien:
De maximaal benutbare energie met de volgende formule berekenen of
met een speciaal meetapparaat bepalen:
Actuele capaciteit [Ah] : Dieplaadbeveiliging = Maximaal benutbare
energie [Ah]
Voorbeeld: 80 Ah : 1,3 (gelaccu) = 61,5 Ah
De maximale gebruiksduur berekenen volgens de volgende formule:
Max. benutbare energie [Ah] : Dagverbruik [Ah] = Max. gebruiksduur (in
dagen)
Voorbeeld: 61,5 Ah : 31,1 Ah = 2
De actuele accucapaciteit zou bij gelijkblijvend dagverbruik toereikend zijn
voor 2 dagen.
Zonnecellen De autarke periode kan bij gebruik van zonnecellen worden uitgebreid.
Twee zonnecellen à 50 W zorgen voor de volgende opbrengst:
z Zomer: Ca. 34 Ah/dag (autarke werking bereikt)
z Winter: Ca. 8-9 Ah/dag (om de autarke periode te verlengen, moet nog een
woonruimteaccu worden geïnstalleerd)
8.3.4 Inbouw van een wisselrichter
De inbouw van een 230-V-wisselrichter leidt tot een zeer hoge stroombelas-
ting. Zo heeft bijv. een wisselrichter met een uitgangsvermogen van 800 W
aan de 12-V-zijde een stroomopname tot wel 75 A.
Deze stroomsterkte is veel te hoog voor de uitgangen op het elektroblok (zie
sectie 8.8.1).
Apparaat Opgenomen
vermogen
[W]
Stroom-
sterkte
[A]
Gebruiks-
duur [h]
Capaciteit
[Ah]
Energie-verbruikers-
balans (voorbeeld)
Badkamerverlichting 30 2,5 0,5 1,25
Dompelpomp 42 3,5 0,1 0,35
Verwarming 12 1,5 3,0 4,50
Televisie 36 3,0 2,5 7,50
Satellietinstallatie 36 3,0 2,5 7,50
Keukenverlichting 21 1,8 2,0 3,50
Koelkast 2 0,2 24,0 4,00
Woonruimteverlich-
ting
20 1,6 1,5 2,50
Gemiddeld dagverbruik 31,10
Z De achteraf plaatsvindende inbouw van een wisselrichter kan schade aan
het elektrische systeem tot gevolg hebben. Voor deze schades stellen wij
ons niet aansprakelijk.
106 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
Wanneer de wisselrichter rechtstreeks op de accu aangesloten wordt, wordt
de stroomopname van de wisselrichter niet op het paneel weergegeven. De
weergave levert verkeerde waarden. Door de hoge ontlaadstroom daalt de
poolspanning op de accu sterk. Het geïnstalleerde meetsysteem herkent dan
onderspanning en schakelt eventueel het 12-V-boordnet uit. Bovendien raakt
de woonruimteaccu bij gebruik van een wisselrichter zeer snel ontladen. Een
toereikende bijlading via de dynamo van het voertuig of het elektroblok is niet
mogelijk.
8.4 Elektroblok (EBL 29)
Z Ventilatiesleuven niet afdekken. Gevaar voor oververhitting!
Z Afhankelijk van het model zijn niet altijd alle stekkerplaatsen voor zeke-
ringen uitgerust.
Z Wanneer meerdere woonruimteaccu's aanwezig zijn, een extra laadappa-
raat gebruiken.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Afb. 95 Elektroblok (EBL 29)
1 Netaansluitdoos 230 V~
2 Blok 6: Ingang zonneregelaar (voor zover aanwezig)
3 Blok 1: Uitgang koelkast (D+, verwarmingspatroon)
4 Blok 2: Ingang koelkast uit startaccu, dynamo D+
5 Blok 4: Uitgang verwarming, basisverlichting (verlichting in het ingangsbereik),
opstap
6 Blok 3: Uitgang paneel
7 Blok 5: Uitgang reserve 2, reserve 3, reserve 4 A en B, verbruikers met continu
plus (bijv. satellietinstallatie, ijs-ex)
8 Blok 7: Ingang extra laadapparaat, brandstofcel
9 Blok 8: Uitgang verbruikerscircuit 1, verbruikerscircuit 2, tv, waterpomp,
reserve 1, reserve 5, reserve 6
10 Schakelaar accukeuze ("Blei-Säure/Blei-Gel" (lood-zuur/lood-gel))
11 Zekeringen
12 Accu-scheidingsschakelaar ("Batterie Ein/Aus" (accu Aan/Uit))
107B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Taken Het elektroblok heeft de volgende taken:
z Het elektroblok laadt de woonruimteaccu. De startaccu krijgt via het elek-
troblok alleen een druppellading.
z Het elektroblok bewaakt de spanning van de woonruimteaccu.
z Het elektroblok verdeelt de stroom naar de 12-V-stroomcircuits en beveiligt
deze. Aan de contactdozen kunnen apparaten met maximaal 10 A worden
aangesloten.
z Het elektroblok biedt aansluitingen voor een zonneregelaar, een extra
laadapparaat evenals verdere besturings- en bewakingsfuncties.
z Het elektroblok scheidt de startaccu elektrisch van de woonruimteaccu als
de voertuigmotor is uitgeschakeld. Zo kunnen de 12-V-verbruikers van de
woonruimte de startaccu niet ontladen.
z De accu-scheidingsschakelaar in het elektroblok scheidt alle verbruikers
van de woonruimteaccu.
Het elektroblok functioneert alleen in combinatie met een paneel.
De stroom, die op het elektroblok beschikbaar is (> 18 A), is verdeeld in laad-
stroom en verbruikersstroom. De laadstroom is daarbij altijd slechts het aan-
deel, dat de verbruikers op dat moment niet nodig hebben. Wanneer de
verbruikersstroom hoger is dan de beschikbare stroom, wordt de woonruim-
teaccu ontladen.
Inbouwplaats Afhankelijk van het model is het elektroblok ergens anders ingebouwd.
8.4.1 Accu-scheidingsschakelaar
De accu-scheidingsschakelaar schakelt alle verbruikers van de woonruimte
uit, ook stille verbruikers. Zelfs verbruikers als opstap, basisverlichting of koel-
kast werken dan niet meer. Daardoor wordt een langzame ontlading van de
woonruimteaccu vermeden als het voertuig gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt (bijv. tijdelijke stilstand).
Wanneer het voertuig is aangesloten op de 230-V-voorziening, kunnen de
accu's verder door het elektroblok worden geladen, ook als de accu-schei-
dingsschakelaar is uitgeschakeld.
Hetzelfde geldt ook bij het laden via zonnepanelen of brandstofcel.
8.4.2 Accu-keuzeschakelaar
Model B534 Opbergruimte rechts van de toiletruimte
Elektroblok van binnenuit toegankelijk
Ander model met basis-
voertuig Fiat en Merce-
des-Benz zonder
dubbele bodem
Onder de L-zitgroep
Elektroblok via serviceluik toegankelijk
Mercedes-Benz met dub-
bele bodem
In de dubbele bodem in de voorste woonruimte
Elektroblok via vloerklep toegankelijk
X Als de accu-keuzeschakelaar verkeerd is ingesteld, kan zich knalgas
vormen. Explosiegevaar!
108 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
8.4.3 Accubewaking
De accubewaking in het elektroblok bewaakt de spanning in de woonruim-
teaccu.
Als de accuspanning onder 10,5 V daalt, schakelt de accubewaking in het
elektroblok alle 12-V-verbruikers uit. De accu-scheidingsschakelaar activeert.
Maatregelen:
Alle elektrische verbruikers die niet strikt noodzakelijk zijn met hun schake-
laar uitschakelen.
Indien nodig met de hoofdschakelaar 12 V de 12-V-voorziening voor kort-
stondig bedrijf inschakelen. Dit is echter alleen mogelijk, wanneer de accu-
spanning boven 11 V ligt. Ligt de spanning daaronder, kan de 12-V-
voorziening pas weer worden ingeschakeld als de woonruimteaccu werd
opgeladen.
8.4.4 Acculading
Als de voertuigmotor draait, worden de woonruimteaccu en de startaccu door
een relais in het elektroblok aaneengeschakeld en de voertuigdynamo bijge-
laden. Als de voertuigmotor is uitgeschakeld, worden de accu's automatisch
door het elektroblok weer van elkaar gescheiden. Daardoor wordt voorkomen
dat de startaccu door elektrische verbruikers in de woonruimte wordt ontladen.
Daardoor ontstaan er geen problemen bij het starten van het voertuig. De
poolspanning van de woonruimteaccu, resp. de startaccu kan op het paneel
worden afgelezen.
Als het voertuig op de 230-V-voorziening is aangesloten, worden de woon-
ruimteaccu en de startaccu via de laadmodule in het elektroblok bijgeladen.
De startaccu wordt hierbij alleen met een druppellading geladen. De laad-
stroom wordt aan de laadtoestand van de accu aangepast. Daardoor is over-
laden niet mogelijk.
Om de volle capaciteit van de laadmodule in het elektroblok te gebruiken,
dienen alle elektrische verbruikers tijdens het laden uitgeschakeld te worden.
8.4.5 Achteraf monteren van meer 12-V-verbruikers
De elektrische installatie in het woongedeelte van het voertuig kan achteraf
uitgebreid worden met extra apparaten. De additionele apparatuur wordt aan-
gesloten op de reserveuitgangen van het elektroblok. Het vermogen van de
additionele apparatuur mag de capaciteit van de zekeringen (bijv. 15 A) niet
overschrijden. Er mogen op het elektroblok echter geen zekeringen met
hogere waarden worden gebruikt dan die, die op het elektroblok zijn aange-
geven.
Z Door een verkeerde stand van de accu-keuzeschakelaar kan de woon-
ruimteaccu beschadigd worden.
Z De fabrieksinstelling van de accu-keuzeschakelaar niet veranderen.
Z Een ontladen woonruimteaccu zo snel mogelijk weer volledig laden.
109B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
8.5 Wisselrichter (MSP 1512)
X Wanneer de wisselrichter is ingeschakeld, worden de contactdozen niet
vrijgegeven wanneer de 230-V-aansluiting losgekoppeld of de 230-V-
hoofdzekering uitgeschakeld wordt, omdat deze door de wisselrichter
verzorgd worden.
X De stroomonderbreker in de extra zekeringenkast bij de wisselrichter
beveiligt en ontkoppelt alleen de contactdozen in het voertuig.
X Het net wordt alleen geheel vrijgegeven bij uitschakeling in beide zeke-
ringenkasten en uitschakeling van de wisselrichter.
Z Ventilatiesleuven niet afdekken. Gevaar voor oververhitting!
Z Geen extra voorwerpen in de opbergruimte van de wisselrichter onder-
brengen. Gevaar voor oververhitting!
Z De aardlekschakelaar bij elke aansluiting aan de 230-V-voorziening, min-
stens echter om de 6 maanden controleren.
Z Wanneer het voertuig niet op de 230-V-voorziening aangesloten is en geen
stroom vereist is, de wisselrichter uitschakelen. De wisselrichter gebruikt
ook in rusttoestand stroom van de woonruimteaccu.
Z De wisselrichter is afhankelijk van het model en de uitrusting in voertuigen
met dubbele bodem aanwezig.
Z Wanneer er geen externe 230-V-voorziening is aangesloten, neemt de wis-
selrichter stroom van de woonruimteaccu. De woonruimteaccu heeft
slechts een begrensde energievoorraad. Daarom mogen elektrische ver-
bruikers bij de contactdoos niet gedurende een langere periode zonder
230-V-aansluiting worden gebruikt.
Z Teneinde de woonruimteaccu tegen diepontlading te beschermen, wordt
de wisselrichter bij onderspanning automatisch uitgeschakeld. De wissel-
richter wordt automatisch weer ingeschakeld, wanneer de spanning de
normale waarde weer bereikt heeft.
Z Bij overbelasting of onvoldoende koeling wordt de wisselrichter automa-
tisch uitgeschakeld. De wisselrichter wordt automatisch weer ingescha-
keld, wanneer de overbelasting voorbij is en de temperatuur van het
apparaat tot een ongevaarlijke waarde is gedaald.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Afb. 96 Wisselrichter en extra zekerin-
genkast
1 Tuimelschakelaar aan/uit
2 LED bedrijfstoestand
3 LED actueel vermogensbereik
4 LED ingangsspanningsbereik
5 Stroomonderbreker voor contact-
dozen
6 Aardlekschakelaar voor contact-
dozen
110 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
Taken De wisselrichter heeft de volgende taken:
Wanneer er geen externe 230-V-voorziening is aangesloten, wekt de wissel-
richter uit de 12-V-gelijkspanning van de woonruimteaccu, een 230-V-span-
ning op voor alle contactdozen in het voertuig.
Is er wel een externe 230-V-voorziening aangesloten, dan maken de contact-
dozen gebruik van deze voorziening. De wisselrichter verbruikt dan geen
stroom van de woonruimteaccu.
Een stroomonderbreker en een aardlekschakelaar in de extra zekeringenkast
beveiligen de contactdozen.
Inbouwplaats De wisselrichter en extra zekeringenkast zijn in de dubbele bodem ingebouwd
en via een vloerklep toegankelijk.
Bediening op de
wisselrichter
De bedieningselementen zijn op de voorkant van de wisselrichter aange-
bracht.
Inschakelen:
De tuimelschakelaar aan/uit in stand "I" schakelen. De LED bedrijfstoe-
stand licht oranje op bij een 12-V-voorziening en groen bij een 230-V-voor-
ziening.
De tuimelschakelaar aan/uit in stand "II" schakelen. De besturing via een
schakelaar voor afstandsbediening is ingeschakeld.
Uitschakelen:
De tuimelschakelaar aan/uit in stand "O" schakelen. De LED bedrijfstoe-
stand gaat uit.
Bediening op schakelaar
voor afstandsbediening
De schakelaar voor afstandsbediening (Afb. 97,1) is op de voorkant van het
keukenblok gemonteerd.
Inschakelen:
Toets "On/Off" (Afb. 97,3) indrukken. De LED (Afb. 97,2) brandt.
Uitschakelen:
Toets "On/Off" (Afb. 97,3) indrukken. De LED (Afb. 97,2) gaat uit.
Afb. 97 Schakelaar voor afstandsbe-
diening
Z De tuimelschakelaar aan/uit moet in stand "II" staan.
111B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Aardlekschakelaar
controleren:
Als het voertuig op de 230-V-voorziening is aangesloten, testknop van de
aardlekschakelaar (Afb. 96,6) indrukken. De aardlekschakelaar (FI) moet
activeren.
Num-
mer in
Afb. 96
Naam Functie
Bedienings- en
weergave-elementen
1 Tuimelschakelaar aan/uit Stand "O" = wisselrichter uitgescha-
keld
Stand "I" = wisselrichter ingeschakeld
Stand "II" = schakelaar voor afstands-
bediening ingeschakeld
2 LED bedrijfstoestand Brandt oranje = normale werking met
batterijspanningsvoorziening
Knippert oranje (langzaam) = ener-
giespaarmodus
Brandt groen = externe voorziening
met 230 V
Knippert rood (snel) = ingangsspan-
ning te hoog
Knippert rood (langzaam) = ingangs-
spanning te laag
Knippert rood (periodiek) = apparaat te
heet
Brandt rood = overbelast
3 LED actueel vermogensbe-
reik
Uit = uitgangsvermogen 0 W tot 120 W
Brandt groen = uitgangsvermogen
120 W tot 495 W
Brandt oranje = uitgangsvermogen
495 W tot 1125 W
Brandt rood = uitgangsvermogen
1125 W tot 1450 W
Brandt rood = overbelast
4 LED ingangsspanningsbe-
reik
Brandt rood = over- of onderspanning
Brandt rood = onderspanning
Brandt oranje = lichte onderspanning
Brandt groen = ingangsspanning in
orde
Knippert geel = overspanning
112 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
8.6 Paneel (LT 95)
8.6.1 De 12-V-voorziening in-/uitschakelen
De draaiknop (Afb. 98,5) schakelt het paneel en de 12-V-voorziening van de
woonruimte aan en uit.
Uitzondering: Verwarming, basisverlichting (verlichting in het ingangsbereik),
opstap en koelkast altijd bedrijfsklaar.
Inschakelen:
De draaiknop (Afb. 98,5) indrukken: De 12-V-voorziening van de woon-
ruimte is ingeschakeld. Het 12-V-controlelicht (Afb. 98,4) licht op.
Uitschakelen:
De draaiknop (Afb. 98,5) indrukken: De 12-V-voorziening van de woon-
ruimte is uitgeschakeld. Het 12-V-controlelicht (Afb. 98,4) gaat uit.
Afb. 98 Paneel (LT 95)
1 Indicatieschaalverdeling accuspanning
2 Indicatieschaalverdeling tankpeil
3 Waarschuwingslicht alarm
4 12-V-controlelicht
5 Draaiknop
6 Symbool startaccu
7 Symbool afvalwatertank
8 Symbool watertank
9 Symbool woonruimteaccu
10 230-V-controlelicht
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Z Bij het verlaten van het voertuig de 12-V-voorziening op de draaiknop uit-
schakelen. Zo kan een onnodige ontlading van de woonruimteaccu worden
vermeden.
Z Verbruikers als regelapparaten (bijv. zonneregelaar, ijs-ex of paneel) of
inbouwapparatuur (bijv. verwarming, koelkast of opstap) halen verder
stroom van de accucapaciteit, ook wanneer de 12-V-voorziening op het
paneel is uitgeschakeld. Daarom de woonruimteaccu met de schakelaar
op het elektroblok loskoppelen van het 12-V-boordnet, als het voertuig lan-
gere tijd niet wordt gebruikt.
113B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
8.6.2 Accuspanning tonen
Via de draaiknop (Afb. 98,5) kan zowel de spanning van de woonruimteaccu
als de spanning van de startaccu worden afgelezen. De spanning wordt aan-
gegeven op de indicatieschaalverdeling voor accuspanning (Afb. 98,1).
Indicaties:
Draaiknop (Afb. 98,5) draaien, tot het symbool oplicht van de accu
waarvan de spanning moet worden afgelezen.
Spanning aflezen op de indicatieschaalverdeling voor de accuspanning
(Afb. 98,1).
De volgende tabellen helpen u de getoonde accuspanning juist te interpre-
teren.
Z Na het oproepen wordt de accuspanning ca. 20 seconden weergegeven.
Symbool Betekenis
De spanning van de woonruimteaccu wordt getoond (Afb. 98,9)
De spanning van de startaccu wordt getoond (Afb. 98,6)
Accuspanning
(waarden bij
lopende wer-
king)
Rijden
(voertuig rijdt,
geen 230-V-aan-
sluiting)
Accugebruik
(voertuig staat
stil, geen 230-V-
aansluiting)
Netgebruik
(voertuig staat
stil, 230-V-aan-
sluiting)
Instructies voor de
accuspanning
Minder dan
11 V
Diepontlading
dreigt
Geen lading door
de dynamo
Indien verbruikers
uitgeschakeld:
Accu leeg
Geen lading door
het elektroblok
12-V-boordnet
overbelast
Indien verbruikers
ingeschakeld:
Accu overbelast
12-V-boordnet
overbelast
11,5 V tot 13 V Geen lading door
de dynamo
1)
1)
Indien de spanning dit bereik meerdere uren niet overschrijdt.
Normaal bereik Geen lading door
het elektroblok
1)
12-V-boordnet
overbelast
1)
12-V-boordnet
overbelast
1)
13,5 V en meer Accu wordt gela-
den
Treedt slechts
kortdurend na het
laden op
Accu wordt gela-
den
Waarden voor rustspanning Laadtoestand van de accu
Minder dan 12 V Diepontladen
12,2 V 25 %
12,3 V 50 %
Meer dan 12,8 V 100 %
114 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
8.6.3 Tankpeil tonen
Via de draaiknop (Afb. 98,5) kan zowel het peil van de watertank als het peil
van de afwatertank worden afgelezen. Het peil wordt aangegeven op de indi-
catieschaalverdeling voor het tankpeil (Afb. 98,2).
Indicaties:
Draaiknop (Afb. 98,5) draaien, tot het symbool oplicht van de tank waarvan
het peil moet worden afgelezen.
Peil aflezen op de indicatieschaalverdeling voor het tankpeil (Afb. 98,2).
8.6.4 Alarmen
Het waarschuwingslicht alarm (Afb. 98,3) knippert zodra vastgelegde grens-
waarden worden overschreden of onderschreden.
Accu-alarm Het waarschuwingslicht alarm (Afb. 98,3) zodra de spanning van de accu
lager is dan 11 V. Wanneer de 12-V-voorziening is ingeschakeld, brandt
bovendien het betreffende accusymbool (Afb. 98,6 of 9), en knippert de indi-
catie "11,0" op de indicatieschaalverdeling voor de accuspanning (Afb. 98,1).
Diepontlading dreigt.
Z Langere diepontlading beschadigt de accu onherstelbaar.
Z De rustspanning het beste meerdere uren na de laatste lading (bijv. 's och-
tends) en niet direct na het stroomverbruik meten.
Z Na het oproepen wordt het tankpeil ca. 20 seconden weergegeven.
Symbool Betekenis
Peil van de watertank wordt getoond (Afb. 98,8)
Peil van de afvalwatertank wordt getoond (Afb. 98,7)
Z Wanneer de indicaties van de indicatieschaalverdeling tijdens het aflezen
van het peil knipperen, is er sprake van een sensorfout. Sensoren reinigen
of contact opnemen met de klantenservice.
Z Diepontlading is schadelijk voor de accu.
Z Als de accuspanning onder 10,5 V daalt, schakelt de accubewaking in het
elektroblok alle 12-V-verbruikers uit.
115B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Maatregelen: Bij accu-alarm alle verbruikers uitschakelen en accu laden, ofwel door te
rijden of door aansluiting op een 230-V-voorziening.
Tankalarm Het waarschuwingslicht alarm (Afb. 98,3) knippert en het betreffende
tanksymbool (Afb. 98,7 of 8) licht op zodra de watertank leeg is of de afwater-
tank vol is.
Maatregelen:
Watertank vullen of afwatertank leegmaken.
230-V-controlelicht
Het 230-V-controlelicht (Afb. 98,10) licht op, als aan de ingang van het elek-
troblok netspanning aanwezig is.
8.7 230-V-boordnet
Het 230-V-boordnet verzorgt:
z de contactdozen met randaarde voor apparaten met maximaal 10 A
z de koelkast
z het elektroblok
z het extra laadapparaat
z de klimaatregeling
De elektrische verbruikers, die op het 12-V-boordnet van de woonruimte aan-
gesloten zijn, worden door de woonruimteaccu van spanning voorzien.
Het voertuig zo vaak mogelijk op een externe 230-V-voorziening aansluiten.
Daarbij laadt de laadmodule in het elektroblok automatisch de woonruim-
teaccu. Bovendien wordt de startaccu met een druppellading van 2 A geladen.
Afhankelijk van de uitrusting zijn andere extra apparaten beveiligd door een
eigen tweepolige beveiligingsautomaat (16 A).
8.7.1 230-V-aansluiting
Eisen m.b.t. de 230-V-
aansluiting
z De aansluitkabel, de stekkerverbindingen aan de voorzieningsplaats en de
stekkerverbinding aan het voertuig moeten voldoen aan IEC 60309. De in
de handel gebruikelijke benaming voor de stekkerverbindingen is "CEE
blauw".
z Snoer met rubber mantel H07RN-F met een leidingsdiameter van ten-
minste 2,5 mm² en een lengte van maximaal 25 m gebruiken.
z Stekkerverbindingen met randaarde (Schuko) zijn niet toegestaan. Het tus-
senschakelen van CEE/randaarde-adapters is eveneens niet toegestaan.
Z Wanneer het voertuig is aangesloten op de 230-V-voorziening, licht het
230-V-controlelicht ook op wanneer de 12-V-voeding via de draaiknop is
uitgeschakeld.
X Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken.
X De elektrische installatie van het voertuig elke drie haar door een geau-
toriseerde vakman laten controleren. Bij veelvuldig gebruik van het voer-
tuig wordt een jaarlijkse controle aanbevolen.
Z Overspanning kan de aangesloten apparaten beschadigen. Oorzaken van
overspanning kunnen zijn blikseminslag, onregelmatige spannings-
bronnen (bijv. benzinegeneratoren) of stroomaansluitingen op veerboten.
116 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
8.7.2 230-V-voorziening aansluiten
Het voertuig kan op een externe 230-V-voorziening worden aangesloten.
Voertuig aansluiten:
Controleren of het stroomvoorzieningsapparaat met betrekking tot de aan-
sluiting, spanning, frequentie en stroom geschikt is.
Controleren of de kabels en aansluitingen geschikt zijn.
Stekkerverbindingen en kabels op zichtbare beschadigingen controleren.
Beveiligingsautomaat (Afb. 99,1) in de zekeringenkast (Afb. 99,2) uitscha-
kelen.
Afdekking van de 230-V-aansluiting op het voertuig openen (Afb. 100) en
stekkerverbinding aansluiten. Controleren of de vergrendelnok van de
veergespannen klapdeksel vergrendeld is.
Stekker van de aansluitkabel in de contactdoos van het stroomvoorzie-
ningsapparaat steken. Controleren of de vergrendelnok van de veerge-
spannen klapdeksel vergrendeld is.
Beveiligingsautomaat in de zekeringenkast inschakelen.
Aardlekschakelaar
controleren:
Als het voertuig op de 230-V-voorziening aangesloten is, dan moet de test-
knop (Afb. 99,4) van de aardlekschakelaar (FI-schakelaar) (Afb. 99,3) in
de zekeringenkast (Afb. 99,2) worden ingedrukt. De aardlekschakelaar
moet activeren.
De aardlekschakelaar (Afb. 99,3) weer inschakelen.
X De externe 230-V-voorziening moet beveiligd zijn met een aardlekscha-
kelaar (FI-schakelaar, 30 mA).
X De kabel moet volledig van de kabelhaspel afgewikkeld zijn om overver-
hitting te voorkomen.
X Bij twijfel of indien de 230-V-voorziening niet beschikbaar of defect is,
contact opnemen met de gebruiker van de voorzieningsinstallatie.
Z De 230-V-aansluiting is in het voertuig met een aardlekschakelaar (FI-
schakelaar) uitgerust.
Z Voor de aansluitpunten op campings (campingverdelers) zijn aardlekscha-
kelaars (FI-schakelaars, 30 mA) voorgeschreven.
Afb. 99 230-V-zekeringenkast met
beveiligingsautomaat en FI-
schakelaar
Afb. 100 230-V-aansluiting op het voer-
tuig
117B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Verbinding loskoppelen: Beveiligingsautomaat (Afb. 99,1) in de zekeringenkast (Afb. 99,2) uitscha-
kelen.
De vergrendelnok aan het stroomvoorzieningsapparaat losmaken en de
stekker van de aansluitkabel uit de contactdoos trekken.
De vergrendelnok aan het voertuig losmaken, de stekkerverbinding los-
trekken en de afdekking van de 230-V-aansluiting sluiten.
8.8 Zekeringen
8.8.1 Zekeringen 12 V
De verbruikers die in de woonruimte op de 12-V-voorziening zijn aangesloten,
zijn beveiligd door aparte zekeringen. De zekeringen zijn op verschillende
inbouwplaatsen in het voertuig toegankelijk.
Een intacte 12-V-zekering is aan het onbeschadigde zekeringselement
(Afb. 101,1) zichtbaar. Als het zekeringselement onderbroken is (Afb. 101,2)
de zekering vervangen.
Om de zekeringen te vervangen werking, waarde en kleur van de betreffende
zekeringen ontlenen aan de navolgende gegevens. Bij vervangen van de
zekeringen uitsluitend platte zekeringen met de waarden gebruiken die hierna
staan vermeld.
X Defecte zekeringen alleen vervangen, als de foutoorzaak bekend en
verholpen is.
X Defecte zekeringen alleen vervangen als de stroomvoorziening is uitge-
schakeld.
X Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
X Defecte zekeringen altijd vervangen door een nieuwe zekering met
dezelfde zekeringswaarden.
Afb. 101 Zekering 12 V
1 Onbeschadigd zekeringselement
2 Onderbroken zekeringselement
118 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
Zekeringen aan de
startaccu
De zekeringen zijn in de buurt van de startaccu ingebouwd.
Zekeringen aan de
woonruimteaccu
De zekeringen zijn naast de woonruimteaccu ingebouwd.
Zekeringen op de
zekeringhouder
De zekeringen zijn naast het elektroblok ingebouwd. De zekeringen zijn sub-
zekeringen voor reserve 4 (25 A) op het elektroblok.
Zekeringen aan de
relaisbox AD01
basisvoertuig Fiat
In de rechter stoelconsole in de bestuurderscabine is een relaisbox (AD01)
ingebouwd. De relaisbox dient ervoor om de niet door het basisvoertuig
beschikbaar gestelde signalen voor de chassisverlichting te genereren. De
relaisbox is universeel inzetbaar.
De door ons gebruikte schakeling kan van de door de fabrikant aangebrachte
schakeling afwijken. Daardoor kan de schakeling ook van de weergave op het
typeplaatje van de relaisbox, dat de fabrikant heeft aangebracht, afwijken.
Afb. 102 Zekeringen aan de startaccu
1 Platte Jumbo-zekering 50 A/rood
(voor elektroblok)
2 Platte zekering 20 A/geel
(voor koelkast)
Afb. 103 Zekeringen aan de woonruim-
teaccu
1 Platte Jumbo-zekering 50 A/rood
(voor elektroblok)
2 Platte zekering 2 A/grijs
(voor accuvoeler woonruimteaccu)
Afb. 104 Zekeringen op de zekering-
houder
1 Platte zekering 2 A/grijs
(koelkastbesturing)
2 Platte zekering 10 A/rood
(satellietinstallatie)
3 Platte zekering 2 A/grijs
(elektrisch hefbed)
4 Platte zekering
(reserve)
5 Platte zekering 2 A/grijs
(achterste bed in hoogte verstelbaar)
119B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
Zekeringen voor
bestuurdersruimte
basisvoertuig Mercedes-
Benz
De zekeringen zijn links van de bestuurdersstoel achter een afdekking inge-
bouwd.
Ze-nr Functie Waarde/kleur Verbruikers
B2 Kl. 15 (contact Aan) 15 A blauw
(bij dakluik, elektrisch
bedienbaar: 10 A
rood)
Klem 15 van de aanhan-
gerkoppeling, signaal
voor dagrijlicht, bochtrij-
verlichting, koplampreini-
ging bij Xenon,
verwarmingsblazer woon-
ruimte
B3 Kl. 30 (permanent
plus)
15 A blauw Signaal voor bochtver-
lichting, koplampreini-
ging en niveauregeling bij
Xenon, elektrischs ver-
duisteringsrollo voorruit
B5 D+ signaal Interne polyswitch
(2 A)
D+ voor elektroblok, koel-
kast, satellietinstallatie
B6 Reserve 15 A blauw
B7 Kl. 15 (contact Aan) 5 A lichtbruin Contourlampen (wt/rood),
zijmarkeringslichten,
rechts (geel)
Ze-nr Waarde Verbruikers
46 5A Vrij
47 15 A Elektrische raamschakelaar/verwarming
48 7,5 A Elektrische buitenspiegelverstelling, spiegelver-
warming
49 3A Achteruitrijmonitor
50 3A Niveauregeling bij Xenon-koplampen
51 5A Radio
52 Vrij Vrij
53 5A Extra ventilator bij warmwaterverwarming; elektri-
sche verduisteringsrollo voor voorruit
54 Vrij Vrij
Functie Waarde/kleur
Zekeringen aan het
elektroblok EBL 29
Zon 15 A blauw
Interne laadmodule 20 A geel
Compressor-koelkast/AES-koelkast 20 A geel
Verwarming 20 A geel
Basisverlichting/opstap, elektrisch/centrale vergrende-
ling
25 A wit
Reserve 4A (koelkastbesturing, satellietantenne,
ijs-ex)
1)
25 A wit
Reserve 4B 10 A rood
120 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
Zekering voor
buitenspiegelverwarming
De zekering bevindt zich in de dashboardbeklding in de directe omgeving van
de schakelaar voor de buitenspiegelverwarming.
De zekering (platte zekering FK2 7,5 A bruin) is toegankelijk via de uitsparing
voor de luidspreker.
Zekering van het
Thetford-toilet
(zwenkbaar toilet)
Het toilet heeft een onderhoudsvrije, zelfherstellende zekering.
Zekering van het
Thetford-toilet (vast bank)
De zekering bevindt zich in het behuizingsframe van de fecaliëntank.
Vervangen:
Het luik voor de fecaliëntank buiten aan het voertuig openen.
De fecaliëntank verwijderen en het luik in de behuizingswand naar buiten
klappen.
De zekering (Afb. 105,1) vervangen.
Reserve 3 (airconditioning-toestel, opstap bestuurders-
deur, soundsysteem)
1)
25 A wit
Reserve 2 (extra 12-V-contactdoos, elektrisch hefbed
voor)
1)
15 A blauw
Reserve 1 (extra apparaten gasinstallatie) 15 A blauw
Reserve 5 (TV-contactdoos achter) 15 A blauw
Reserve 6 (extra 12-V-contactdoos, elektrisch verstel-
baar hefbed)
1)
15 A blauw
Verbruikerscircuit 1 15 A blauw
Extra laadapparaat 20 A geel
Verbruikerscircuit 2 15 A blauw
TV 10 A rood
Pomp voor water 7,5 A bruin
1)
Met subzekeringen op zekeringhouder
Functie Waarde/kleur
Z Via deze zekering is ook de verlichting van de schakelaar voor de buiten-
spiegelverwarming, van de opstap en van het boegrolgordijn beveiligd.
Afb. 105 Zekering van het Thetford-
toilet
1 Platte zekering 3 A/violet
121B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
8.8.2 Zekering 230 V
Neem het volgende in acht bij voertuigen met speciale uitvoering wisselrichter:
Een aardlekschakelaar (FI-schakelaar) (Afb. 106,5) in de zekeringenkast
(Afb. 106,3) beveiligt het volledige voertuig tegen lekstroom (0,03 A).
De nageschakelde beveiligingsautomaat (10 A) (Afb. 106,1) beveiligt de 230-
V-contactdoos, het elektroblok, het extra laadapparaat en de koelkast.
Bij voertuigen met speciale uitvoering, bijv. heteluchtverwarming met elektri-
sche verwarmingsspiraal of dakairco, beveiligt een extra beveiligingsautomaat
(16 A) (Afb. 106,2) het apparaat.
De zekeringenkast is in de buurt van de 230-V-aansluiting ingebouwd.
Aardlekschakelaar
controleren:
Als het voertuig aan de 230-V-voorziening is aangesloten, testknop
(Afb. 106,4) indrukken. De aardlekschakelaar (FI) moet activeren.
X Wanneer de wisselrichter is ingeschakeld, worden de contactdozen niet
vrijgegeven wanneer de 230-V-aansluiting losgekoppeld of de 230-V-
hoofdzekering uitgeschakeld wordt, omdat deze door de wisselrichter
verzorgd worden.
X De stroomonderbreker in de extra zekeringenkast bij de wisselrichter
beveiligt en ontkoppelt alleen de contactdozen in het voertuig.
X Het net wordt alleen geheel vrijgegeven bij uitschakeling in beide zeke-
ringenkasten en uitschakeling van de wisselrichter.
Z De aardlekschakelaar bij elke aansluiting aan de 230-V-voorziening, min-
stens echter om de 6 maanden controleren.
Afb. 106 230-V-zekeringenkast met
beveiligingsautomaat en FI-
schakelaar
122 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
8.9 Stroomschema's
8.9.1 Blokschema 230 V
Afb. 107 toont een schematische weergave van het 230-V-net.
8.9.2 Blokschema 230 V (met wisselrichter)
Afb. 108 toont een schematische weergave van het 230-V-net met de wissel-
richter.
Afb. 107 Schema 230-V-bedrading
1 Elektroblok
2 Extra laadapparaat
3Koelkast
4 Contactdozen
5 Beveiligingsautomaat
6 Extra apparaat (bijv. klimaatregeling)
7 230-V-aansluiting
Afb. 108 Schema 230-V-bedrading (met wisselrichter)
1 Elektroblok
2 Extra laadapparaat
3Koelkast
4 Wisselrichter
5 Extra zekeringenkasten
6 Contactdozen
7 Woonruimteaccu
8 Extra apparaat (bijv. klimaatregeling)
9 Beveiligingsautomaat
10 230-V-aansluiting
123B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Elektrische installatie 8
8.9.3 Blokschema 12 V
Afb. 109 toont een schematische weergave van het 12-V-net.
Afb. 109 Schema 12-V-bedrading
1 230-V-beveiligingsautomaat
2 Paneel met hoofdschakelaar 12 V
3 Zon
4 Zonnepaneel-regelaar
5 Elektroblok met accu-scheidingsschakelaar
A
6
7
8
9
Licht, verbruikerscircuits
in-/uitschakelbaar via 12 V hoofdschakelaar
Reserve 1, 2, 3, 5 en 6
Circuit 1, circuit 2
Waterpomp
TV-toestel
B
10
11
12
13
14
Basisvoeding
in-/uitschakelbaar via de onderbrekingsschakelaar van de accu
Koelkast
Reserve 4 (speciale uitrusting, bijv. Eis-Ex)
Basisverlichting
Opstap
Verwarming
15 Extra laadapparaat
16 Woonruimteaccu
17 Startaccu
18 (D+)
124 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
8 Elektrische installatie
125B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
9Inbouwapparatuu r
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de inbouwapparatuur van het voertuig.
De instructies hebben alleen betrekking op de bediening van de inbouwappa-
ratuur.
Verdere informatie over de inbouwapparatuur kunt u in de gebruiksaanwij-
zingen van de inbouwapparatuur vinden, die apart bij het voertuig zijn meege-
leverd.
De instructies hebben betrekking op:
z de verwarming
z de boiler
z het gaskooktoestel
z de gasbakoven
z de afzuigkap
z de koelkast
9.1 Algemeen
In het voertuig zijn al naargelang uitvoering de inbouwapparaten verwarming,
boiler, kookplaat en koelkast ingebouwd.
In deze gebruiksaanwijzing worden alleen de bediening en de bijzonderheden
van de inbouwapparatuur beschreven.
Voor ingebruikname van een op gas werkend inbouwapparaat de hoofdafsluit-
kraan op de gasfles en de desbetreffende gasafsluitkraan openen.
Z De warmtewisselaar van de heteluchtverwarming Truma moet na 30 jaar
worden vervangen. De warmtewisselaar van de warmwaterverwarming
Alde moet na 10 jaar worden vervangen. Alleen de fabrikant van de ver-
warming of een erkende werkplaats mag de warmtewisselaar vervangen.
De gebruiker van de verwarming moet voor de vervanging zorgen.
Z Uit veiligheidsoverwegingen moeten reserveonderdelen voor verwar-
mingsapparaten beantwoorden aan de opgaves van de producent en door
hem als reserveonderdeel zijn toegelaten. Deze reserveonderdelen
mogen alleen door de producent van het apparaat of een erkende werk-
plaats worden ingebouwd.
Z Nadere informatie kan worden ontleend aan de aparte gebruiksaanwijzing
van het betreffende inbouwapparaat.
Afb. 110 Symbolen van de gasafsluit-
kranen
1Koelkast
2Kookplaat
3 Verwarming/boiler
4 Bakoven
126 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
9.2 Verwarming
Bij de eerste ingebruikname van de verwarming treedt er kortstondig een
lichte rook- en geurhinder op. Onmiddellijk de verwarming met de bedienings-
schakelaar op de hoogste stand zetten. Ramen en deuren openen en goed
ventileren. Rook en geur verdwijnen na korte tijd vanzelf.
9.2.1 Juist verwarmen
Verdeling van de hete
lucht
In het voertuig zijn verschillende luchtuitstroomopeningen (Afb. 111) aange-
bracht. Buizen leiden de warme lucht naar de luchtuitstroomopeningen. De
luchtuitstroomopeningen zo draaien, dat de warme lucht daar naar buiten
gaat, waar het gewenst is. Om tocht te vermijden de luchtuitstroomopeningen
op het dashboard sluiten en de luchtverdeling van het basisvoertuig op circu-
latielucht zetten.
Instelling van de
luchtuitstroomopeningen
z Helemaal geopend: Volle warme luchtstroom
z Half of slechts gedeeltelijk geopend: Verminderde warme luchtstroom
Als er 5 luchtuitstroomopeningen volledig zijn geopend, dan komt er bij elke
opening minder warme lucht naar buiten. Als er echter slechts
3 luchtuitstroomopeningen zijn geopend, dan stroomt uit elke opening meer
warme lucht.
X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen.
X Bij het tanken, op veerboten en in de garage de verwarming nooit in gas-
gebruik laten werken. Explosiegevaar!
X In gesloten ruimtes (bijv. garages) de verwarming nooit op gas laten
werken. Vergiftigings- en verstikkingsgevaar!
X De ruimte achter de verwarming niet als opbergruimte gebruiken.
Afb. 111 Luchtuitstroomopening
127B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Regeling van warme lucht
in dubbele bodem
Al naargelang het model is in de buis voor de toevoer van warme lucht naar
de dubbele bodem een strengblokkering ingebouwd.
De toevoer van de warme lucht naar de dubbele bodem kan door de streng-
blokkering (Afb. 112) worden geregeld.
De snoerklem en strengblokkering zijn in een vak in de bodem ingebouwd.
Toevoer van warme lucht
verlagen:
Snoer (Afb. 112,2) uittrekken tot een lichte weerstand voelbaar is en het
snoer bevestigen in de klemming (Afb. 112,1).
Het luik is dichtgetrokken.
Toevoer van warme lucht
verhogen:
Snoer (Afb. 112,2) uit de klemming (Afb. 112,1) halen en langzaam terug
laten lopen.
Het luik wordt door een veer teruggetrokken.
9.2.2 Heteluchtverwarming Truma
Al naargelang de uitrusting zijn in de voertuigen verschillende verwarmingen
ingebouwd. De verwarmingen verschillen met betrekking tot de energiesoort,
waarop ze werken.
Afb. 112 Strengblokkering
Z Als de verwarming bij vorstgevaar niet wordt gebruikt, de boiler leegmaken.
Z De circulatieluchtventilator schakelt automatisch in, als de heteluchtver-
warming in gebruik wordt genomen, en blijft continu in bedrijf. Daardoor
wordt de woonruimteaccu extreem belast, als het voertuig niet op een
externe 230-V-voorziening is aangesloten. Houdt er rekening mee, dat de
woonruimteaccu maar een beperkte energievoorraad heeft.
Z De heteluchtverwarming kan ook worden gebruikt wanneer de boiler leeg
is.
128 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Gebruikswijzen Alle verwarmingen hebben twee gebruikswijzen:
z Wintergebruik
z Zomergebruik
Het verwarmen van het voertuig is alleen mogelijk met de gebruikswijze
"Winter". Bij de gebruikswijze "Zomer" wordt alleen het water in de boiler ver-
warmd. Het verwarmen van het voertuig is bij deze gebruikswijze niet moge-
lijk.
Gebruikswijze instellen:
Gebruikswijze instellen met de draaischakelaar (Afb. 113,3).
De spanningsvoorziening van de verwarming kan via de hoofdschakelaar
12 V niet worden onderbroken.
Variant: Verwarming met
gasgebruik
De verwarming wordt uitsluitend met gas gebruikt.
Wintergebruik De verwarming kiest naargelang de gewenste ruimtetemperatuur zelfstandig
het vereiste branderniveau. Als de gewenste ruimtetemperatuur is bereikt,
schakelt de brander uit. Bij gebruikswijze "Verwarming en boiler" (Afb. 113,6)
wordt ook het water in de boiler opgewarmd. De verwarming kan in de
gebruikswijze "Verwarming zonder boiler" (Afb. 113,5) met lege boiler werken.
Inschakelen:
De hoofdafsluitkraan op de gasfles en de gasafsluitkraan "Verwarming/
Boiler" openen.
Temperatuurdraaiknop (Afb. 113,1) op het bedieningspaneel instellen op
de gewenste verwarmingsstand.
Draaischakelaar (Afb. 113,3) op wintergebruik "Verwarming zonder boiler"
(Afb. 113,5) of op wintergebruik "Verwarming en boiler" (Afb. 113,6)
instellen.
Het groene controlelicht (Afb. 113,7) brandt.
De circulatieluchtventilator schakelt automatisch in, als de verwarming in
gebruik wordt genomen.
Uitschakelen:
Draaischakelaar (Afb. 113,3) op " " (Afb. 113,4) zetten.
Gasafsluitkraan "Verwarming/boiler" en hoofdafsluitkraan op de gasfles
sluiten.
Na uitschakelen van de verwarming kan de circulatieluchtventilator nalopen
om de restwarmte te verbruiken.
Afb. 113 Bedieningspaneel voor ver-
warming/boiler
1 Temperatuurdraaiknop
2 Zomergebruik watertemperatuur
40 °C of 60 °C
3 Draaischakelaar
4Uit
5 Wintergebruik "Verwarming zonder
boiler"
6 Wintergebruik "Verwarming en boiler"
7 Groen controlelicht "Gebruik verwar-
ming"
8 Rood controlelicht "Storing" (mode-
lafhankelijk)
9 Geel controlelicht "Boiler opwarm-
fase"
129B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Zomergebruik Het verwarmen van het voertuig is in de gebruikswijze "Zomer" niet mogelijk.
Bij deze gebruikswijze wordt alleen het water in de boiler verhit.
Variant: Verwarming met
gas- en 230-V-
elektragebruik
De verwarming kan met de volgende energiesoorten worden gebruikt:
z Gasgebruik (Afb. 114,3)
z 230-V-elektragebruik met de capaciteitsstanden 900 W (Afb. 114,2) of
1800 W (Afb. 114,1)
z Gasgebruik en 230-V-elektragebruik (gemengd gebruik) met de capaci-
teitsstanden 900 W (Afb. 114,4) of 1800 W (Afb. 114,5)
De combinatie gasgebruik en 230-V-elektragebruik verkort de opwarmtijd van
het voertuig (alleen mogelijk als de verwarming bij het bedieningspaneel
(Afb. 113) op wintergebruik is gezet).
Als het 230-V-elektragebruik is gekozen, brandt het gele controlelicht
(Afb. 114,6).
Z Het 230-V-elektragebruik is alleen mogelijk, als het voertuig op de 230-V-
voorziening is aangesloten.
Z De capaciteitsstand bij het 230-V-elektragebruik zo kiezen dat deze met de
beveiliging van de 230-V-aansluiting overeenkomt (900 W bij 3,9-A-zeke-
ring, 1800 W bij 7,8-A-zekering).
Z Als de verwarming bij het bedieningspaneel op zomergebruik is gezet en
de energiekeuzeschakelaar op gemengd gebruik wordt gezet, verwarmt de
verwarming alleen het water in de boiler. Bovendien werkt de verwarming
alleen in het 230-V-gebruik. De gasbrander wordt niet ingeschakeld. Het
voertuig wordt niet verwarmd.
Afb. 114 Energiekeuzeschakelaar voor
verwarming/boiler
1 230-V-elektragebruik (1800 W)
2 230-V-elektragebruik (900 W)
3 Gasgebruik
4 Gas- en 230-V-elektragebruik
(900 W)
5 Gas- en 230-V-elektragebruik
(1800 W)
6 Geel controlelicht "230-V-elektrage-
bruik"
130 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Veiligheidsschakelaar Voor voertuigen waarbij de gasafvoerschoorsteen van de heteluchtverwar-
ming zich onder een uitzetbaar raam bevindt, bestaat het gevaar dat afvoer-
gassen in het interieur van het voertuig terechtkomen wanneer het uitzetbare
raam openstaat. Daarom is bij deze voertuigen een veiligheidsschakelaar
(Afb. 115,1) aan het uitzetbare raam gemonteerd.
Staat de heteluchtverwarming aan en wordt het uitzetbare raam geopend, dan
onderbreekt de automatische uitschakeling de werking van de heteluchtver-
warming. Dit geldt ook wanneer het uitzetbare raam in de stand Continue ven-
tilatie wordt geopend.
Wanneer de heteluchtverwarming aanstond toen het uitzetbare raam werd
geopend, wordt deze automatisch weer ingeschakeld zodra het uitzetbare
raam wordt gesloten.
9.2.3 Warmwaterverwarming Alde
Bedieningspaneel Het bedieningspaneel bestaat uit twee gedeeltes:
z Display (touchscreen)
z Bedieningstoetsen
Afb. 115 Veiligheidsschakelaar (buiten-
aanzicht)
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Z Verdere informatie voor de bediening van de boiler zie sectie "Boiler".
Z Warmwaterverwarming nooit zonder verwarmingsvloeistof gebruiken.
Letten op instructies uit hoofdstuk 12.
Z Nooit gaten in de vloer boren. Daardoor kunnen de warmwaterbuizen
beschadigd raken.
Z Als de warmwaterverwarming in gebruik is, moet altijd de circulatiepomp
aangeschakeld zijn.
Z Na het eerste verwarmen adviseren wij om het verwarmingssysteem te
ontluchten en het glycolgehalte te controleren. Letten op instructies uit
hoofdstuk 12.
Z Als de verwarming wordt ingeschakeld, start deze met de als laatste
gebruikte instellingen.
Z Meer informatie vindt u in de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Zie voor het onderhoud de instructies in hoofdstuk 12.
Z Verdere informatie voor de bediening van de boiler zie sectie "Boiler".
131B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Bedieningstoetsen De bedieningstoetsen hebben de volgende functies:
Display Het display (Afb. 116,1) is als contactvlak (touchscreen) ontworpen. Het aan-
raken van symbolen roept de bijbehorende functie op.
Startscherm Na het inschakelen van de verwarming verschijnt het startscherm op het dis-
play. Het startscherm bevat de volgende informatie:
Instelmenu De toets "MENU" roept het instelmenu op. De betekenis van de verschillende
symbolen is in de volgende tabel beschreven.
Via de symbolen "+" of "-" kunnen waarden verhoogd of verlaagd worden.
Afb. 116 Bedieningspaneel voor warm-
waterverwarming
1 Display (touchscreen)
2 Toets "Menu"
3 Toets "Aan/uit"
Z Als er geen toets wordt ingedrukt, schakelt het bedieningspaneel na twee
minuten automatisch in ruststand.
Z Wijzigingen aan de instellingen worden na 10 seconden automatisch opge-
slagen.
Pos. in
Afb. 116
Toets Functie
2 MENU Instelmenu openen
3
Verwarming activeren
Symbool Betekenis
Dit symbool verschijnt als de circulatiepomp geactiveerd is
Dit symbool verschijnt als een omschakelinstallatie voor gasfles-
sen geactiveerd is
Dit symbool verschijnt als een spanning van 230 V aan de ver-
warming voorhanden is
Naast dit symbool wordt de binnentemperatuur weergegeven
Naast dit symbool wordt de buitentemperatuur weergegeven
voor zover een buitensensor gemonteerd is
132 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Gereedschapmenu's Via de gereedschapmenu's kunnen de verschillende functies van de verwar-
ming opgeroepen en ingesteld worden. De pijlsymbolen dienen voor het wis-
selen tussen de menu's. De betekenis van de verschillende functies is in de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant beschreven.
Gebruikswijze instellen De warmwaterverwarming kan met de volgende energiebronnen worden
gebruikt:
z Gasgebruik
z 230-V-elektragebruik
z Gas- en 230-V-elektragebruik
De gebruikswijze wordt via het bedieningspaneel geselecteerd.
Gasgebruik kiezen:
Toets "On" naast het symbool " " indrukken. Het gasgebruik wordt geac-
tiveerd.
230-V-elektragebruik
kiezen:
Toets "+" naast het symbool " " indrukken tot het gewenste verwar-
mingsvermogen bereikt is.
Gas- en 230-V-
elektragebruik kiezen:
Op het bedieningspaneel zowel gasgebruik als 230-V-elektragebruik
selecteren.
Als de verwarming wordt ingeschakeld, start deze met de als laatste inge-
stelde gebruikswijze.
Verwarming inschakelen:
Toets " " indrukken. Het startscherm verschijnt op het display. De ver-
warming start automatisch.
Verwarming uitschakelen:
Toets " " indrukken. De verwarming schakelt uit.
Symbool Betekenis
Gewenste temperatuur van +5 tot +30 °C instellen
Watertemperatuur in de boiler instellen
Verwarmingsvermogen in het elektragebruik instellen
Functie "Verwarmen in het gasgebruik" activeren
Vrijschakelmenu voor de gereedschapmenu's oproepen
Z De capaciteitsstand bij het 230-V-elektragebruik zo kiezen dat deze met de
beveiliging van de 230-V-aansluiting overeenkomt:
Stand 1 (1050 W) bij 6 A
Stand 2 (2100 W) bij 10 A
Stand 3 (3150 W) bij 16 A
Z Wanneer gas- en 230-V-elektragebruik wordt geselecteerd en het voertuig
op de 230-V-voorziening is aangesloten, werkt de warmwaterverwarming
in eerste instantie alleen met 230-V-elektragebruik. Pas als de verwar-
mingscapaciteit niet meer voldoende is, wordt het gasgebruik automatisch
ingeschakeld.
Z Het gasgebruik is alleen mogelijk als de hoofdafsluitkraan op de gasfles en
de gasafsluitkraan geopend zijn.
Z Het 230-V-elektragebruik is alleen mogelijk, als het voertuig op de 230-V-
voorziening is aangesloten.
133B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Warmteverdeling In het voertuig is een afsluitkraan voor de verwarmingsleidingen in het ach-
terste gedeelte gemonteerd.
Met de afsluitkraan wordt de doorstroming vrijgegeven of geblokkeerd.
Inbouwplaats Afhankelijk van het model is de afsluitkraan op verschillende plaatsen in het
achterste gedeelte van het voertuig ingebouwd, of in de kledingkast achter
een serviceluik.
Verwarmingscircuit openen:
De hendel (Afb. 117,1) parallel aan de buisleiding zetten (Afb. 117).
Verwarmingscircuit
blokkeren:
De hendel (Afb. 118,1) dwars op de buisleiding zetten (Afb. 118).
Warmtewisselaar Alde
Met de warmtewisselaar kan de woonruimte van het voertuig tijdens de rit
worden verwarmd, zonder de warmwaterverwarming van de woonruimte in
gebruik te nemen.
De warmtewisselaar is op het koelcircuit van de voertuigmotor aangesloten en
heeft zo dezelfde functie als de verwarming van het voertuig.
De verwarmingscapaciteit wordt via de verwarmingsregeling van de woon-
ruimte ingesteld.
De afsluitkraan voor de warmtewisselaar bevindt zich direct aan de warmte-
wisselaar.
Inbouwplaats Afhankelijk van het model en basisvoertuig zijn de extra warmtewisselaars
ergens anders ingebouwd.
Afb. 117 Afsluitkraan geopend Afb. 118 Afsluitkraan gesloten
Z De warmtewisselaar functioneert alleen als de voertuigmotor draait.
Z Als de warmtewisselaar niet wordt gebruikt (bijv. in de zomer), de warmte-
wisselaar met de afsluitkraan afsluiten.
Afb. 119 Warmtewisselaar Alde
134 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Aanzetten: Greep (Afb. 119,1) van de afsluitkraan parallel aan de buisleiding zetten.
Afsluiten:
Greep (Afb. 119,1) van de afsluitkraan dwars op de buisleiding zetten.
Extra circulatiepomp Alde
Via de extra circulatiepomp kan de motor van het voertuig bij stilstand worden
verwarmd.
De extra circulatiepomp is op het koelcircuit van de voertuigmotor aangesloten
en heeft zo dezelfde functie als een motorverwarming.
De schakelaar (Afb. 120,1) voor de extra circulatiepomp is naast het bedie-
ningspaneel van de warmwaterverwarming ingebouwd. Het gele controlelicht
(Afb. 120,2) brandt als de pomp in gebruik is.
Extra ventilator
Inbouwplaats Afhankelijk van het model zijn in de of tussen de stoelconsoles verwarmingen
met geïntegreerde extra ventilator ingebouwd. De extra ventilators zorgen
voor een betere warmteverdeling in het voertuig.
Elke extra ventilator beschikt over twee capaciteitsstanden.
Fiat In de console van de passagiersstoel
Mercedes-Benz met
dubbele bodem
In de dubbele bodem achter bestuurders- en passa-
giersstoel
Z De extra circulatiepomp functioneert alleen als de warmtewisselaar is inge-
bouwd en ingeschakeld en de warmwaterverwarming werkt.
Afb. 120 Bedieningsschakelaar voor
extra circulatiepomp
Afb. 121 Schakelaar voor extra venti-
lator (Fiat)
Afb. 122 Schakelaar voor extra venti-
lator (Mercedes-Benz)
135B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
De extra ventilators worden via de schakelaar (Afb. 121,1) gestuurd. De scha-
kelaar is aan de binnenkant in de console van de bestuurdersstoel ingebouwd
(Afb. 121).
In de inlaatschacht (Afb. 123) is een inlaatopening (Afb. 123,1) ingebouwd.
Als de ventilator ingeschakeld wordt, wordt via de inlaatopening tegelijk de
koude lucht uit de inlaatschacht afgezogen.
Inschakelen:
Schakelaar (Afb. 121,1) in stand "I" of in stand "II" schakelen.
Uitschakelen:
Schakelaar in middelste stand "0" schakelen.
9.2.4 Vloerverwarming, warme lucht
Voor de verwarming van de vloer blaast een circulatieluchtventilator warme
lucht door kanalen in de vloer tot aan de bestuurderscabine. De bediening
vindt plaats via het bedieningspaneel van de heteluchtverwarming.
Schakelaar-
stand
Functie
Schakelaarfuncties
0 Uit
I
Gering ventilatorvermogen
II
Hoog ventilatorvermogen
Z Wanneer de ventilator in werking is, mag de inlaatopening in de inlaat-
schacht niet zijn afgedicht of dicht zijn.
Afb. 123 Inlaatopening op inlaatschacht
X Bij modellen met hetelucht-vloerverwarming mogen in geen geval gaten
in de vloer geboord of schroeven ingedraaid worden. De heteluchtka-
nalen kunnen beschadigd worden.
X De luchtuitstroomopeningen in het cabinebereik moeten geopend
blijven. Ander kan de lucht niet circuleren en er hoopt zich lucht op.
X Het lamellenrooster van de luchtinlaatopening niet dichtzetten of
bedekken.
Z De vloerverwarming werkt alleen als de heteluchtverwarming aan staat.
Z De capaciteit van de hetelucht-vloerverwarming is niet voldoende om de
woonruimte te verwarmen.
Z De circulatieluchtventilator is via een thermostaat met de heteluchtverwar-
ming verbonden en wordt vertraagd in- of uitgeschakeld.
136 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Gebruikswijzen De circulatieluchtventilator heeft twee gebruikswijzen:
z automatisch
z manueel
De gebruikswijze "auto" is niet bestemd voor de vloerverwarming.
In de gebruikswijze "man" zijn de standen 1 en 2 van de circulatieluchtventi-
lator niet voldoende voor een tevredenstellende verwarming van de vloer.
Inschakelen:
Temperatuurdraaiknop (Afb. 124,2) op het bedieningspaneel van de hete-
luchtverwarming instellen op de gewenste verwarmingsstand.
Draaischakelaar (Afb. 124,1) op wintergebruik zetten.
Draaischakelaar (Afb. 125,1) op het bedieningspaneel van de circulatie-
luchtventilator op "man" zetten.
Draaiknop (Afb. 125,2) op de gewenste capaciteit (3-5) zetten.
Uitschakelen:
Draaischakelaar (Afb. 125,1) op het bedieningspaneel van de circulatie-
luchtventilator op "0" zetten.
Na het uitschakelen blijft de vloer nog een tijdje warm door restwarmte.
9.2.5 Elektrische vloerverwarming
Afb. 124 Bedieningspaneel voor ver-
warming/boiler
Afb. 125 Bedieningspaneel voor circula-
tieluchtventilator
X Bij modellen met elektrische vloerverwarming mogen in geen geval
gaten in de vloer geboord of schroeven ingedraaid worden. Let op met
puntige voorwerpen. Gevaar voor een stroomschok of kortsluiting door
beschadiging van een verwarmingsdraad.
Z De elektrische vloerverwarming werkt alleen als het voertuig aan de 230-V-
voorziening is aangesloten.
Z De capaciteit van de elektrische vloerverwarming is niet voldoende om de
woonruimte te verwarmen.
137B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Inschakelen: Het voertuig op de 230-V-voorziening aansluiten (zie hoofdstuk 8).
De wipschakelaar (Afb. 126,1) indrukken. Het controlelicht (Afb. 126,2) in
de schakelaar brandt.
Uitschakelen:
De wipschakelaar (Afb. 126,1) indrukken. Het controlelicht (Afb. 126,2) in
de schakelaar gaat uit.
Na het uitschakelen blijft de vloer nog een tijdje warm door restwarmte.
9.2.6 Standverwarming
Met de standverwarming kunnen het interieur en de motor worden verwarmd.
De verwarming van de motor kan worden uitgeschakeld.
De standverwarming kan handmatig of door een tijdschakeling in- en uitge-
schakeld worden. Het tijdstip waarop de verwarming moet aanslaan kan
nauwkeurig worden ingesteld, variërend van 1 minuut tot 24 uur. De program-
mering van 3 schakeltijden is mogelijk, hiervan kan er echter slechts een
worden geactiveerd. De maximale inschakelduur bedraagt 60 minuten.
Verwarming van het
basisvoertuig inschakelen:
Verwarmingsregelaar op "Warm" instellen.
Ventilator inschakelen.
Voor continue werking: Ventilator op laagst mogelijke ventilatorstand
zetten (vanwege accucapaciteit).
Afb. 126 Schakelaar voor de elektrische
vloerverwarming
X De verwarming niet gebruiken in gesloten ruimten. Verstikkingsgevaar!
X De verwarming niet gebruiken op tankstations. Explosiegevaar!
Afb. 127 Bedieningspaneel voor stand-
verwarming
138 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Voor snelle verwarming van het voertuig: Ventilator op hogere ventilator-
stand zetten.
Luchtuitstroomopeningen van het basisvoertuig naar wens openen en
sluiten.
Standverwarming
handmatig inschakelen:
Toets (Afb. 127,7) indrukken. De verwarming wordt door het symbool
(Afb. 127,9) getoond. De ventilator wordt pas ingeschakeld bij een koelwa-
tertemperatuur van 30 °C.
Standverwarming
handmatig uitschakelen:
Toets (Afb. 127,7) indrukken. Het symbool (Afb. 127,9) gaat uit.
Motorverwarming
inschakelen:
Schakelaar (Afb. 127,4) beneden indrukken. Motor wordt voorverwarmd.
De ventilator wordt meteen ingeschakeld.
Motorverwarming
uitschakelen:
Schakelaar (Afb. 127,4) boven indrukken. Motor blijft koud.
Tijd instellen:
Toets (Afb. 127,2) indrukken. De tijdsinstelling wordt door het symbool
(Afb. 127,8) getoond.
Met de toetsen (Afb. 127,3 en 6) de tijd instellen.
Begin verwarming
programmeren:
Toets (Afb. 127,5) indrukken.
Binnen 10 seconden met de toetsen (Afb. 127,3 en 6) de inschakeltijd
instellen.
Geprogrammeerde
inschakeltijd selecteren:
Toets (Afb. 127,5) indrukken tot het gewenste programmanummer
(Afb. 127,1) op het display verschijnt.
9.2.7 Extra warmtewisselaar
De extra warmtewisselaar is ingebouwd in de zitkist.
Met de extra warmtewisselaar kan de woonruimte van het voertuig tijdens de
rit extra worden verwarmd.
De extra warmtewisselaar is in het verwarmingscircuit van het basisvoertuig
geïntegreerd en daarom alleen in gebruik als de voertuigmotor draait.
Inbouwplaats De extra warmtewisselaar is ingebouwd in de console van de passagiersstoel.
Z De ventilator aan de extra warmtewisselaar kan als ventilatie worden
gebruikt.
Z De verwarmingscapaciteit wordt traploos ingesteld.
Afb. 128 Bedieningselementen extra
warmtewisselaar
139B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Inschakelen: De draairegelaar (Afb. 128,1) van de doorstromingsregelaar tot de
gewenste positie draaien. Het watercircuit is open.
De ventilatorschakelaar (Afb. 128,2) van de circulatieluchtventilator met de
klok mee draaien.
Uitschakelen:
De ventilatorschakelaar (Afb. 128,2) op " " draaien.
De draairegelaar (Afb. 128,1) van de doorstromingsregelaar volledig terug-
draaien.
9.3 Boiler
9.3.1 Boiler Truma
De boiler is in de verwarming geïntegreerd en wordt met gas (gasgebruik)
resp. met gas en/of stroom (gas- en 230-V-elektragebruik) gebruikt. De boiler
wordt ingeschakeld op het bedieningspaneel (Afb. 129) met de draaischake-
laar (Afb. 129,2). Op de energiekeuzeschakelaar (Afb. 133) wordt de energie-
soort ingesteld (gas- en 230-V-elektragebruik).
Bij wintergebruik "Verwarming en boiler" (Afb. 129,3) wordt bij het aanzetten
van de verwarming automatisch ook het water in de boiler verhit. Als de ver-
warming bij het bereiken van de gewenste ruimtetemperatuur uitschakelt, dan
verhit de boiler verder tot de watertemperatuur is bereikt.
X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen.
X Bij het tanken, op veerboten en in de garage de boiler nooit op gas laten
werken. Explosiegevaar!
X In gesloten ruimtes (bijv. garages) de boiler nooit op gas laten werken.
Vergiftigings- en verstikkingsgevaar!
X Het water in de boiler kan tot 65 °C worden verwarmd. Gevaar voor
brandwonden!
Z Boiler nooit aanzetten zonder waterinhoud.
Z Boiler bij vorstgevaar leegmaken, als de boiler niet in gebruik is.
Z Boiler uitsluitend met maximale temperatuurinstelling gebruiken als er veel
warm water nodig is. Hierdoor wordt de boiler beschermd tegen verkalking.
Z HYMER adviseert het water uit de boiler niet als drinkwater te gebruiken.
Afb. 129 Bedieningspaneel voor ver-
warming/boiler
1 Zomergebruik watertemperatuur
40 °C of 60 °C
2 Draaischakelaar
3 Wintergebruik "Verwarming en boiler"
4 Rood controlelicht "Storing" (mode-
lafhankelijk)
5 Geel controlelicht "Boiler opwarm-
fase"
140 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Bij zomergebruik (Afb. 129,1) wordt alleen het water in de boiler tot 40 °C of
60 °C verwarmd. Het water wordt in ca. 25 minuten tot 60 °C verhit. Het gele
controlelicht (Afb. 129,5) licht op tijdens de opwarmfase van de boiler.
De spanning voor de boiler kan door de onderbreking van de voeding van 12 V
aan het paneel niet onderbroken worden. Al naargelang het model licht bij sto-
ring het rode controlelicht (Afb. 129,4) op het bedieningspaneel op (zie
hoofdstuk 14).
Veiligheidsschakelaar Voor voertuigen waarbij de gasafvoerschoorsteen van de boiler zich onder
een uitzetbaar raam bevindt, bestaat het gevaar dat afvoergassen in het inte-
rieur van het voertuig terechtkomen wanneer het uitzetbare raam openstaat.
Daarom is bij deze voertuigen een veiligheidsschakelaar (Afb. 130,1) aan het
uitzetbare raam gemonteerd.
Staat de boiler aan en wordt het uitzetbare raam geopend, dan onderbreekt
de automatische uitschakeling de werking van de boiler. Dit geldt ook wanneer
het uitzetbare raam in de stand Continue ventilatie wordt geopend.
Wanneer de boiler aanstond toen het uitzetbare raam werd geopend, wordt
deze automatisch weer ingeschakeld zodra het uitzetbare raam wordt
gesloten.
Veiligheids-/aftapventiel De boiler is uitgerust met een veiligheids-/aftapventiel (Afb. 131). Het veilig-
heids-/aftapventiel voorkomt, dat het water in de boiler bevriest als bij vorst de
verwarming niet is ingeschakeld.
Afb. 130 Veiligheidsschakelaar (buiten-
aanzicht)
Z Veiligheids-/aftapventiel openen en de boiler leegmaken, als het voertuig
langere tijd niet wordt gebruikt.
Z Bij temperaturen onder 2 °C gaat het veiligheids-/aftapventiel automatisch
open. Pas wanneer de temperatuur bij het veiligheids-/aftapventiel boven
6 °C ligt, kan het veiligheids-/aftapventiel weer afgesloten worden.
Z De waterpomp en de waterarmaturen zijn niet tegen vorst beschermd door
het veiligheids-/aftapventiel.
Z De aftapaansluiting van het veiligheids-/aftapventiel moet altijd vrij van ver-
ontreiningen (bijv. bladeren, ijs) zijn.
141B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Inbouwplaats Inbouwplaats van het veiligheids-/aftapventiel zie hoofdstuk 10, "Positie van
het veiligheids-/aftapventiel".
Variant: Boiler met
gasgebruik
De boiler werkt alleen op gas.
Wintergebruik Bij wintergebruik is in de schakelaarstand "Verwarming en boiler" de boiler
reeds uitgeschakeld.
Zomergebruik Bij zomergebruik kan het water tot 40 °C of 60 °C worden verwarmd.
Inschakelen:
De hoofdafsluitkraan op de gasfles en de gasafsluitkraan "Verwarming/
Boiler" openen.
Op het bedieningspaneel (Afb. 129) de draaischakelaar (Afb. 129,2) op
"Zomergebruik" (Afb. 129,1) zetten.
Het gele controlelicht (Afb. 129,5) licht op tijdens de opwarmfase. Bij het
bereiken van de ingestelde watertemperatuur is de opwarmfase beëindigd en
het gele controlelicht gaat uit.
Uitschakelen:
Op het bedieningspaneel (Afb. 129) de draaischakelaar (Afb. 129,2) op
" " zetten.
Gasafsluitkraan "Verwarming/boiler" en hoofdafsluitkraan op de gasfles
sluiten.
Variant: Boiler met gas-
en 230-V-elektragebruik
Afb. 131 Veiligheids-/aftapventiel van
de boiler
Afb. 132 Veiligheids-/aftapventiel van
de boiler (alternatief)
Z Het 230-V-elektragebruik is alleen mogelijk, als het voertuig op de 230-V-
voorziening is aangesloten.
Z De capaciteitsstand bij het 230-V-elektragebruik zo kiezen dat deze met de
beveiliging van de 230-V-aansluiting overeenkomt (900 W bij 3,9-A-zeke-
ring, 1800 W bij 7,8-A-zekering).
Z Als de boiler bij het bedieningspaneel op zomergebruik is gezet en de ener-
giekeuzeschakelaar op gemengd gebruik wordt gezet, verwarmt de ver-
warming alleen het water in de boiler. Bovendien werkt de verwarming
alleen in het 230-V-gebruik. De gasbrander wordt niet ingeschakeld.
142 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
De boiler kan met verschillende energiesoorten worden gebruikt:
z Gasgebruik (Afb. 133,3)
z 230-V-elektragebruik met de capaciteitsstanden 900 W (Afb. 133,2) of
1800 W (Afb. 133,1)
z Gasgebruik en 230-V-elektragebruik (gemengd gebruik) met de capaci-
teitsstanden 900 W (Afb. 133,4) of 1800 W (Afb. 133,5)
De combinatie gasgebruik en 230-V-elektragebruik verkort de opwarmtijd van
de boiler (alleen mogelijk als de boiler bij het bedieningspaneel (Afb. 129) op
wintergebruik is gezet).
Als het 230-V-elektragebruik is gekozen, brandt het gele controlelicht
(Afb. 133,6).
Boiler vullen/leegmaken De boiler wordt uit de watertank van water voorzien.
Boiler met water vullen:
12-V-voorziening op het paneel inschakelen.
Veiligheids-/aftapventiel sluiten. Hiervoor de draaiknop (Afb. 131,1) dwars
ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien en de drukknop
(Afb. 131,2) indrukken.
Alle waterkranen op "Warm" zetten en openen. De waterpomp wordt inge-
schakeld. De warmwaterleidingen worden gevuld met water.
Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de
waterkranen stroomt. Alleen zo is gegarandeerd dat de boiler met water is
gevuld.
Alle waterkranen sluiten.
Boiler leegmaken:
Op het bedieningspaneel (Afb. 129) de draaischakelaar (Afb. 129,2) op
" " zetten.
Het veiligheids-/aftapventiel openen. Hiervoor de draaiknop (Afb. 131,1)
parallel ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien. De draai-
knop (Afb. 131,2) springt naar buiten. De boiler wordt via het veiligheids-/
aftapventiel naar buiten toe afgetapt.
Controleren, of het water uit de boiler volledig wegloopt (ca. 10 liter).
Afb. 133 Energiekeuzeschakelaar voor
verwarming/boiler
1 230-V-elektragebruik (1800 W)
2 230-V-elektragebruik (900 W)
3 Gasgebruik
4 Gas- en 230-V-elektragebruik
(900 W)
5 Gas- en 230-V-elektragebruik
(1800 W)
6 Geel controlelicht "230-V-elektrage-
bruik"
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
143B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
9.3.2 Boiler Alde
Boiler inschakelen/
uitschakelen
De boiler is in de warmwaterverwarming geïntegreerd. Een afzonderlijke
bediening is niet mogelijk. Voor de bediening van de warmwaterverwarming
zie sectie 9.2.3.
Boiler vullen/leegmaken De boiler wordt uit de watertank van water voorzien.
Boiler met water vullen:
Aftapkranen sluiten. Daarvoor de kap (Afb. 134,1) met de klok mee draaien
en de kiphendel (Afb. 134,2) horizontaal zetten.
12-V-voorziening op het paneel inschakelen.
Alle waterkranen op "Warm" zetten en openen. De waterpomp wordt inge-
schakeld. De warmwaterleidingen worden gevuld met water.
Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de
waterkranen stroomt. Alleen zo is gegarandeerd dat de boiler met water is
gevuld.
Alle waterkranen sluiten.
Boiler leegmaken:
Boiler uitschakelen.
Aftapkraan (Afb. 134) openen. Daarvoor kiphendel (Afb. 134,2) verticaal
zetten.
Controleren, of het water uit de boiler volledig wegloopt (ca. 7-10 liter).
9.4 Kookplaat
Afb. 134 Aftapkranen Afb. 135 Aftapkranen (alternatief)
Z Meer informatie vindt u in de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Zie voor het onderhoud de instructies in hoofdstuk 12.
X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen.
X Voor ingebruikname van de kookplaat voor een toereikende ventilatie
zorgen. Raam of dakluik openen.
X Gaskooktoestel of gasbakoven niet voor het verwarmen gebruiken.
X Voor het hanteren van hete pannen en dergelijke voorwerpen oven-
wanten of pannenlappen gebruiken. Verwondingsgevaar!
X In de directe omgeving van de kookplaat geen gordijnen aanbrengen.
Brandgevaar!
144 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
9.4.1 Gaskooktoestel
Het keukenblok van het voertuig is uitgerust met een 3-pits-gaskooktoestel.
Afdekking van het
gaskooktoestel
In het voertuig is een tweedelige afdekking van het gaskooktoestel inge-
bouwd.
Wanneer de rechterbrander (Afb. 136,1) wordt gebruikt, ook altijd de linkeraf-
dekking van het gaskooktoestel (Afb. 136,2) openen.
X Tijdens het inschakelen en als het gaskooktoestel wordt gebruikt,
mogen er geen brandbare of licht ontvlambare voorwerpen zoals thee-
doeken, servetten enz. in de buurt van het gaskooktoestel zijn. Brand-
gevaar!
X Bij aansteken moet het ontstekingsproces zichtbaar zijn en mogen er
nog geen pannen neergezet worden.
X Als er een vlambeschermingsplaat aanwezig is, de vlambeschermings-
plaat bij gebruik van het gaskooktoestel altijd overeind zetten.
X De afdekking van het gaskooktoestel wordt door veerkracht dichtge-
trokken. Bij het sluiten bestaat verwondingsgevaar!
Z De glazen afdekking van het gaskooktoestel niet als kookveld gebruiken.
Z De afdekking van het gaskooktoestel niet sluiten als het gaskooktoestel
wordt gebruikt.
Z De afdekking van het gaskooktoestel niet belasten wanneer deze gesloten
is.
Z Geen hete pannen op de afdekking van het gaskooktoestel zetten.
Z De afdekking van het gaskooktoestel na het koken zolang de branders
warmte afgeven open laten staan. De glasplaat kan anders barsten.
Z Geen hete voorwerpen zoals pannen op de afdekking van de spoelbak
zetten. De kunststof kan vervormen.
Z Alleen pannen gebruiken waarvan de diameter geschikt is voor het rooster
van de brander van het gaskooktoestel.
Z Als de vlam uitgaat, blokkeert het ontstekingsbeveiligingsventiel automa-
tisch de gastoevoer.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Afb. 136 Afdekking van het gaskooktoe-
stel
145B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Ontsteking Het gaskooktoestel is uitgerust met een elektronische ontsteking.
Inschakelen:
De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Kookplaat" openen.
Afdekking van het gaskooktoestel openen.
Als er een vlambeschermingsplaat aanwezig is, de vlambeschermings-
plaat openklappen en vergrendelen.
Draairegelaar (Afb. 137,1) van de gewenste brander in de ontstekings-
stand (grote vlam) draaien.
De draairegelaar indrukken en ingedrukt houden.
Wipschakelaar (Afb. 137,2) indrukken. Aan de brander worden ontste-
kingsvonken opgewekt.
Als de vlam brandt, de draairegelaar nog 10 tot 15 seconden ingedrukt
houden tot het ontstekingsbeveiligingsventiel de gastoevoer open houdt.
Draairegelaar loslaten en in de gewenste instelling draaien.
Uitschakelen:
Draairegelaar in 0-stand draaien. De vlam dooft.
Gasafsluitkraan "Kookplaat" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
9.4.2 Gasbakoven (Dometic)
Afb. 137 Bedieningselementen voor
gaskooktoestel
X De ventilatieopeningen op de gasbakoven niet bedekken.
X Bij het ontsteken en wanneer de bakoven wordt gebruikt, mogen er geen
brandbare of licht ontvlambare voorwerpen zoals theedoeken, kleding
enz. in de buurt van de gasbakoven zijn. Brandgevaar!
X Als het aansteken niet is gelukt, de procedure vanaf het begin herhalen.
Zonodig controleren of gas en/of stroom in de gasbakoven ontbreken.
X Als de gasbakoven toch niet functioneert, de gasafsluitkraan sluiten en
het servicepunt inlichten.
X Als de brandervlam per ongeluk wordt gedoofd, draairegelaar op " "
draaien en de brander tenminste 1 minuut uitgeschakeld laten. Pas
daarna opnieuw ontsteken.
X Bij gebruik worden de delen van de gasbakoven zeer heet. Hete delen
niet met blote handen aanraken.
X Maaltijden, rooster en bakplaat zodanig in de gasbakoven plaatsen, dat
deze niet in contact met de vlam komen.
X Bakoven en grill alleen ontsteken als de bakovendeur geopend is.
X Bakovendeur bij het grillen altijd half open laten staan.
X Grill niet langer dan 25 minuten gebruiken.
146 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
De gasbakoven is uitgerust met een elektronische ontsteking.
Bakoven inschakelen:
De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Bakoven" openen.
Bakovendeur helemaal openen. De veiligheidsschakelaar staat dan de
ontsteking toe.
De draairegelaar (Afb. 138,1) indrukken, ingedrukt houden en naar links
(" ") op de gewenste instelling draaien. De draairegelaar (Afb. 138,1)
nog 5-10 seconden ingedrukt houden. Ontsteken gaat automatisch.
De draairegelaar (Afb. 138,1) loslaten.
Bakovendeur sluiten.
Grill inschakelen:
De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Bakoven" openen.
Bakovendeur minstens tot de eerste stand (ca. 45°) openen.
De draairegelaar (Afb. 138,1) indrukken, ingedrukt houden en naar rechts
op het symbool (" ") draaien. De draairegelaar (Afb. 138,1) nog
5-10 seconden ingedrukt houden. Ontsteken gaat automatisch.
De draairegelaar (Afb. 138,1) loslaten.
Uitschakelen:
De draairegelaar (Afb. 138,1) op " " zetten. De vlam dooft.
Gasafsluitkraan "Bakoven" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Z Al naargelang het model is in de gasbakoven een grill geïntegreerd.
Z Voor de eerste ingebruikname van de gasbakoven 30 minuten op de
hoogste temperatuur en zonder inhoud verwarmen.
Z Als de vlam uitgaat, blokkeert het ontstekingsbeveiligingsventiel automa-
tisch de gastoevoer.
Z Een veiligheidsschakelaar voorkomt het ontsteken als de bakovendeur
gesloten is.
Z Als de ontstekingsprocedure meermaals mislukt, draairegelaar op " "
draaien. Na minstens 1 minuut wachttijd gasbakoven handmatig ont-
steken. Zonodig controleren of gas en/of stroom in de gasbakoven ont-
breken. Als de gasbakoven dan niet functioneert, de gasafsluitkraan sluiten
en het servicepunt inlichten.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Afb. 138 Gasbakoven (Dometic)
Z Bakovendeur bij gebruik van de gril niet sluiten.
147B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
9.5 Afzuigkap (circulatielucht)
Al naargelang model is een circulatieluchtafzuigkap boven de kookplaat inge-
bouwd. De ventilator zuigt de kookdampen boven de kookplaat aan. Een
adsorptiekoolfilter en een vetfilter reinigen de aangezogen lucht, die vervol-
gens weer uitgeblazen wordt.
Inschakelen:
De schakelaar (Afb. 139,1) voor de ventilatormotor op stand " " (lage ven-
tilatorsnelheid) of op stand " " (hoge ventilatorsnelheid) schakelen.
Indien gewenst de kookplaatsverlichting inschakelen. De lichtschakelaar
(Afb. 139,2) op stand " " (zwakke verlichting) of op stand " " (sterke ver-
lichting) schakelen.
Uitschakelen:
De schakelaar (Afb. 139,1) voor de ventilatormotor op de middelste stand
" " schakelen.
De lichtschakelaar (Afb. 139,2) op de middelste stand " " schakelen.
9.6 Koelkast
Tijdens de rit de koelkast alleen via het 12-V-boordnet gebruiken. Bij hoge
omgevingstemperaturen bereikt de koelkast geen volle koelcapaciteit meer.
Bij hoge buitentemperaturen is de volledige koelcapaciteit van het koelaggre-
gaat alleen gegarandeerd, als de koelkast voldoende wordt geventileerd. Om
een betere ventilatie te verkrijgen, kunnen de koelkast-ventilatieroosters
worden weggenomen.
X De afstand tussen afzuigkap en open vlammen moet minimaal 65 cm
bedragen.
X Niet onder de afzuigkap flamberen.
Z Het apparaat is op de 12-V-voorziening aangesloten.
Z Afzuigkap bij het koken altijd inschakelen. Aanbevolen wordt de afzuigkap
al enkele minuten voor het koken in te schakelen. Hierdoor wordt de lucht
in beweging gezet en kunnen geuren sneller worden afgevoerd.
Z Na het koken de afzuigkap nog enkele minuten ingeschakeld laten, zodat
reseterende geuren geneutraliseerd kunnen worden.
Z Door gebruik van de zwakker verlichting wordt de levensduur van de
lampen verlengd.
Z Nadere informatie kan worden ontleend aan de aparte gebruiksaanwijzing
van het betreffende inbouwapparaat.
Afb. 139 Bediening afzuigkap
1 Schakelaar voor ventilatormotor
2 Lichtschakelaar
148 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
9.6.1 Koelkast-ventilatierooster
Verwijderen: Schuif (Afb. 140,1) naar boven schuiven.
Koelkast-ventilatierooster wegnemen.
9.6.2 Gebruik (Dometic RMS 8-serie met handmatig energiekeuze-
systeem HES)
Gebruikswijzen De koelkast heeft 3 gebruikswijzen:
z Gasgebruik
z 230 V wisselspanning
z 12 V gelijkspanning
De gebruikswijze wordt ingesteld via het bedieningspaneel aan de voorzijde
van de koelkast.
Gasgebruik
Z Bij het verlaten van het voertuig altijd de koelkast-ventilatieroosters in
elkaar zetten. Bij regen kan er anders water binnendringen.
Z De koelcapaciteit van de koelkast is afhankelijk van de stand van het voer-
tuig. Reeds vanaf een schuine stand van 5° kan de koelcapaciteit dalen.
Daarom het voertuig op de opstelplaats altijd horizontaal zetten.
Z Absorbeerkoelkasten werken bij normale kamertemperatuur (ca. 21 °C) in
het aangegeven temperatuurbereik. Bij duidelijke hogere omgevingstem-
peraturen (> 30 °C) daalt de koelcapaciteit. De reden daarvoor is, dat de
"verdampertemperatuur" van het koudemiddel bij absorbeerkoelkasten
lager is dan bij compressorkoelkasten.
Afb. 140 Koelkast-ventilatierooster (met
schuif)
Z Slechts één energiebron inschakelen.
Z De koelkast heeft altijd 12-V-regelspanning nodig, onafhankelijk van de
omstandigheid met welke energiesoort hij wordt gebruikt. De regelspan-
ning is aanwezig, als het elektroblok is ingeschakeld. Daardoor stroomt er
ook bij uitgeschakelde koelkast altijd een ruststroom. Bij een tijdelijke bui-
tenbedrijfstelling van de koelkast altijd het elektroblok uitschakelen.
X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen.
149B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Inschakelen: De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Koelkast" openen.
De inschakelaar/energiekeuzeschakelaar (Afb. 141,1) 3 seconden lang
indrukken om het apparaat in te schakelen. De LED van de laatst gekozen
bedrijfsmodus licht op.
Evt. de inschakelaar/energiekeuzeschakelaar (Afb. 141,1) meermaals kort
indrukken tot de bedrijfsindicatie Gas " " brandt. De gastoevoer is geo-
pend. Ontsteken gaat automatisch. Er klinkt een tikkend geluid tot het gas
ontstoken is.
De koeltemperatuur met de schakelaar voor de temperaturinstelling
(Afb. 141,6) instellen.
Uitschakelen:
Druk de inschakelaar/energiekeuzeschakelaar 3 seconden lang in. De
koelkast is uitgeschakeld.
Gasafsluitkraan "Koelkast" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Elektrisch gebruik
De koelkast kan werken met de volgende spanningen:
z 230 V wisselspanning
z 12 V gelijkspanning
230-V-gebruik inschakelen:
De inschakelaar/energiekeuzeschakelaar (Afb. 141,1) 3 seconden lang
indrukken om het apparaat in te schakelen. De LED van de laatst gekozen
bedrijfsmodus licht op.
Evt. de inschakelaar/energiekeuzeschakelaar (Afb. 141,1) meermaals kort
indrukken tot de bedrijfsindicatie 230 V " " brandt.
De koeltemperatuur met de schakelaar voor de temperaturinstelling
(Afb. 141,6) instellen.
230-V-gebruik uitschakelen:
Druk de inschakelaar/energiekeuzeschakelaar 3 seconden lang in. De
koelkast is uitgeschakeld.
Afb. 141 Bedieningselementen voor de koelkast (Dometic RMS met HES)
1 Inschakelaar/Energiekeuzeschakelaar
2 Indicatie-LED "Open deur" (alleen bij centrale vergrendeling van de koelkastdeur)
3 Indicatie-LED "Storing"
4 Bedrijfsindicaties
5 Indicatie-LED "Temperatuurstand"
6 Schakelaar temperatuurinstelling
7 Deuropener (alleen bij centrale vergrendeling koelkastdeur)
Z De gasafsluitkraan "Koelkast" sluiten als de koelkast op elektriciteit werkt.
150 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
12-V-gebruik inschakelen: De inschakelaar/energiekeuzeschakelaar (Afb. 141,1) 3 seconden lang
indrukken om het apparaat in te schakelen. De LED van de laatst gekozen
bedrijfsmodus licht op.
Evt. de inschakelaar/energiekeuzeschakelaar (Afb. 141,1) meermaals kort
indrukken tot de bedrijfsindicatie 12 V " " brandt.
De koeltemperatuur met de schakelaar voor de temperaturinstelling
(Afb. 141,6) instellen.
12-V-gebruik uitschakelen:
Druk de inschakelaar/energiekeuzeschakelaar 3 seconden lang in. De
koelkast is uitgeschakeld.
Bij 12-V-gebruik wordt de koelkast uitsluitend door de startaccu van het voer-
tuig met stroom gevoed. De startaccu voedt de koelkast echter alleen dan met
12 V als de voertuigmotor draait. Als de voertuigmotor is uitgeschakeld, vindt
er geen koeling meer plaats. De koelkast wordt echter nog steeds via het elek-
troblok met een regelspanning uit de woonruimteaccu verzorgd. Bij langere
pauzes daarom omschakelen op gasgebruik.
9.6.3 Gebruik (Dometic RMD 8-serie met een automatisch
energiekeuze-systeem en frameverwarming)
Gebruikswijzen De koelkast is uitgerust met een automatisch energiekeuze-systeem (AES).
Wanneer de keuzeschakelaar op "AES" is gezet, kiest het AES automatisch
de optimale energiebron uit en regelt de werking van de koelkast. Manuele
ingrepen voor de energiekeuze zijn niet vereist, maar zijn mogelijk.
Het AES kiest uit de volgende energiebronnen:
z 12 V zonne-energie (speciale uitvoering)
z 230 V wisselspanning
z Gas
z 12 V gelijkspanning
De prioriteit van de energiebron is vastgelegd in deze volgorde.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing "Koelkast".
Z De koelkast heeft altijd 12-V-regelspanning nodig, onafhankelijk van de
omstandigheid met welke energiesoort hij wordt gebruikt. De regelspan-
ning wordt uit de woonruimteaccu gehaald. Daardoor stroomt er ook bij uit-
geschakelde koelkast altijd een ruststroom. Bij een tijdelijke stilstand de
koelkast altijd van de stroomtoevoer loskoppelen.
151B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
230-V-gebruik Als de bedrijfsmodus "AES" ingesteld en de 230-V-voorziening aangesloten
is, dan kiest het AES bij voorkeur deze energiebron.
12-V-gebruik Als de bedrijfsmodus "AES" ingesteld is, kiest het AES het 12-V-gebruik alleen
dan, wanneer de voertuigmotor draait (dynamosignaal D+).
Gasgebruik
Als de bedrijfsmodus "AES" ingesteld, de 230-V-voorziening niet aangesloten
en de voertuigmotor uitgeschakeld is, kiest het AES de gasvoorziening. Bij
het selecteren van het gebruik op gas wordt de ontstekingsbeveiliging auto-
matisch geopend, zodat er gas naar de brander kan stromen. Tegelijkertijd
wordt de elektronische ontsteker ingeschakeld. Wordt de gasvlam bijv. door
een windstoot gedoofd, dan wordt de ontsteker onmiddellijk geactiveerd en
steekt deze het gas weer aan. Bij een storing van het gasgebruik knipperen
de indicatie "GAS" (Afb. 142,4) en beide controlelichten storing (Afb. 142,2 en
8). Er weerklinkt 30 seconden lang een akoestisch alarm. Zolang de storing
niet verholpen is, weerklinkt het akoestische alarm elk uur.
Omschakeling tussen
energiebronnen
Bij het omschakelen van de energiebronnen 230 V of 12 V op gas zijn er
omschakelvertragingen in het AES ingebouwd. Bij het omschakelen van bijv.
12-V-gebruik op gebruik op gas is in het AES een 15-minuten durende vertra-
ging ingebouwd. Daardoor wordt het omschakelen op gasgebruik bij een korte
stop van het voertuig met afgezette motor (bijv. tankstop) verhinderd.
Afb. 142 Bedieningselementen voor de koelkast (Dometic RMD)
1 Gecombineerde toets aan/uit/energiekeuze
2 Controlelicht storing
3 Controlelicht frameverwarming
4 Indicatie bedrijfsmodus
5 Controlelichten temperatuurstanden
6 Toets temperatuurstandenkeuze
7 Toets frameverwarming
8 Controlelicht storing (zichtbaar bij gesloten koelkastdeur)
9 Controlelicht bedrijf (zichtbaar bij gesloten koelkastdeur)
X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen.
Z Bij gebruik van autogas moet de gasbrander vaker gereinigd worden.
Z De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Koelkast" openen.
X In de buurt van tankstations is het gebruik van open vuur verboden.
Indien het oponthoud langer duurt dan 15 minuten, moet de koelkast
met de energiekeuzeschakelaar worden uitgeschakeld.
152 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
Koeltemperatuur-regeling Na het inschakelen kiest de koelkast automatisch de middelste thermostaatin-
stelling. Deze instelling kan handmatig worden bijgesteld met de toets tempe-
ratuurstandenkeuze (Afb. 142,6). De controlelichten (Afb. 142,5) tonen de
geselecteerde thermostaatinstelling. Met de toets temperatuurstandenkeuze
wordt de koeltemperatuur voor alle drie de energiesoorten ingesteld. Het duurt
een paar uur, tot de koelkast de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Bij
het omschakelen van de gebruikswijze blijft de thermostaatinstelling
behouden. De koeltemperatuur blijft onafhankelijk van de energiesoort
behouden.
Frameverwarming (FV)
Bij hoge buitentemperaturen en hoge luchtvochtigheid kunnen er zich water-
druppels op het metalen frame van het vriesvak vormen. Daarom is de koel-
kast met een frameverwarming voor het vriesvak uitgerust. Bij hoge
temperaturen en hoge luchtvochtigheid de frameverwarming met de toets
(Afb. 142,7) inschakelen. Zo kan corrosie worden vermeden. Als de framever-
warming is ingeschakeld, brandt het controlelicht (Afb. 142,3).
Handmatige modus
Inschakelen:
De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Koelkast" openen.
Toets aan/uit/energiekeuze (Afb. 142,1) ca. 3 seconden lang indrukken.
De koelkast wordt ingeschakeld, de laatst ingestelde energiesoort of "AES"
wordt getoond.
Toets aan/uit/energiekeuze (Afb. 142,1) meermaals indrukken, om de
gewenste energiesoort of de automatische modus "AES" te kiezen. De
indicatie bedrijfsmodus (Afb. 142,4) wisselt in de volgorde "12" (voor 12 V),
"230" (voor 230 V), "GAS" (voor gasgebruik) en "AES" (voor automatische
energiekeuze).
Koeltemperatuur met de toets temperatuurstandenkeuze (Afb. 142,6)
instellen. De controlelichten (Afb. 142,5) tonen de geselecteerde thermo-
staatinstelling.
Bij een storing van het gasgebruik knippert de indicatie "GAS" (Afb. 142,4).
Bij 12-V-gebruik wordt de koelkast uitsluitend door de woonruimteaccu met
stroom gevoed.
Uitschakelen:
Toets aan/uit/energiekeuze (Afb. 142,1) ca. 3 seconden lang indrukken.
De koelkast wordt uitgeschakeld, er branden geen indicaties meer.
Gasafsluitkraan "Koelkast" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Z Als de frameverwarming is ingeschakeld, verbruikt deze continu stroom.
Daarom de frameverwarming uitschakelen, als de voertuigmotor niet draait
en het voertuig niet aan de 230-V-voorziening is aangesloten.
Z De frameverwarming wordt na 2 uur automatisch uitgeschakeld.
Z Als de koelkast handmatig op "12 V" is gezet, verbruikt hij continu stroom.
Daarom op gasgebruik instellen, als de voertuigmotor niet draait en het
voertuig niet aan de 230-V-voorziening is aangesloten.
153B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwapparatuur 9
Extra functies In de automatische modus worden "AES" en de actueel gebruikte energie-
soort afwisselend getoond. De helderheid van de indicatie wordt na enkele
seconden minder als er geen andere toets wordt ingedrukt. Als de deur geo-
pend is, gaat de binnenverlichting na 2 minuten uit. Wanneer de deur langer
dan 2 minuten open staat, knippert het controlelicht bedrijf en weerklinkt er
een akoestisch waarschuwingssignaal.
9.6.4 Vergrendeling van de koelkastdeur
Afhankelijk van het model heeft de koelkast een apart vriesvak. De informatie
in deze sectie geldt ook voor de deur van het vriesvak.
De koelkastdeur kan in twee standen worden vergrendeld:
z Gesloten koelkastdeur tijdens de rit en als de koelkast wordt gebruikt
z Licht geopende koelkastdeur als ventilatiestand, als de koelkast is uitge-
schakeld
Dometic 8-serie
Openen:
De ontgrendelingsknop (Afb. 143,1) indrukken en de koelkastdeur openen.
Sluiten:
De koelkastdeur sluiten. De vergrendelingshaak klikt hoorbar vast.
Als het voertuig is opgesteld, kan de vergrendelingshaak worden vastgezet.
De koelkastdeur kan dan worden geopend, zonder dat de ontgrendelingsknop
ingedrukt hoeft te worden.
Vergrendelingshaak
vastzetten:
De grendelschuif (Afb. 144,1) naar boven drukken. De vergrendelingshaak
(Afb. 144,2) wordt naar boven gedrukt en is buiten werking.
Vergrendelingshaak
losmaken:
De vergrendelingshaak (Afb. 144,2) naar beneden drukken. De vergrende-
lingshaak werkt weer.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing "Koelkast".
Z Tijdens de rit moet de koelkastdeur altijd gesloten en in de gesloten stand
gearreteerd zijn.
Z Als de koelkast is uitgeschakeld, de koelkastdeur in ventilatiestand vast-
zetten. Zo kan schimmelvorming worden vermeden.
Afb. 143 Ontgrendelingsknop van de
koelkastdeur (Dometic 8-serie)
Afb. 144 Vastzetten vergrendelings-
haak
154 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
9 Inbouwapparatuur
In ventilatiestand
vergrendelen:
De koelkastdeur openen.
De ontgrendeling (Afb. 145,2) indrukken.
De sluiting (Afb. 145,1) naar voren schuiven (Afb. 146).
Als de koelkastdeur nu wordt gesloten, blijft de koelkastdeur op een kier geo-
pend staan.
Afb. 145 Sluiting in normale stand Afb. 146 Sluiting in ventilatiestand
155B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Sanitaire inrichting 10
10Sanitaire inrichting
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de sanitaire inrichtingen van het voer-
tuig.
De instructies hebben betrekking op:
z de watertank
z de afvalwatertank
z de complete waterinstallatie
z de toiletruimte
z het toilet
Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een aanwijzing, waarin de inbouw-
plaats van het veiligheids-/aftapventiel (Truma) en de aftapkranen in het voer-
tuig kan worden gevonden.
10.1 Watervoorziening, algemeen
Het voertuig is uitgerust met een ingebouwde watertank. Een elektrische
waterpomp pompt het water naar de afzonderlijke waterwinplaatsen. Door het
openen van een waterkraan wordt de waterpomp automatisch ingeschakeld
en pompt ze water naar de waterwinplaats.
De afvalwatertank vangt het vervuilde water op. Op het paneel kan worden
afgevraagd hoe vol de watertank of de afvalwatertank is.
X Watertank alleen vullen uit verzorgingsinstallaties met aantoonbare
drinkwaterkwaliteit.
X Voor het vullen alleen slangen of reservoirs gebruiken, die zijn goedge-
keurd voor drinkwater.
X Vulslang of reservoir vóór het gebruik grondig spoelen met drinkwater
(2- tot 3-voudige hoeveelheid van de inhoud).
X Vulslang of reservoir na het gebruik volledig leegmaken en openingen
van de vulslang of het reservoir afsluiten.
X Staand water in de watertank of in waterleidingen wordt na korte tijd ond-
rinkbaar. Daarom voor ieder gebruik van het voertuig de waterleidingen
en de watertank grondig reinigen. Na ieder gebruik van het voertuig de
watertank en alle waterleidingen volledig leegmaken.
X Bij stilstand van meer dan één week de waterinstallatie vóór het gebruik
van het voertuig ontsmetten.
Z Als het voertuig gedurende meerdere dagen niet wordt gebruikt of bij vorst-
gevaar niet wordt verwarmd, de totale waterinstallatie leegmaken. Zorg
ervoor dat de 12-V-voorziening op het paneel is uitgeschakeld. De water-
pomp loopt anders warm en kan beschadigd worden. De waterkranen in de
middelste stand geopend laten. Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) en
alle aftapkranen geopend laten. Zo kunnen vorstschade aan de inbouwap-
paratuur, vorstschade aan het voertuig en afzettingen in watervoerende
componenten worden vermeden.
Z De waterpomp loopt zonder water warm en kan beschadigd worden.
Waterpomp nooit gebruiken als de watertank leeg is.
156 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
10 Sanitaire inrichting
10.2 Watertank
In de watertank past al naargelang het model 170 l.
10.2.1 Water vullen
De drinkwatervulopening is al naargelang de uitvoering van het model aange-
bracht aan de linker- of rechterkant van het voertuig.
De drinkwatervulopening is gekenmerkt door het symbool " ".
Drinkwatervulopening
openen:
Serviceluik (Afb. 147,1) naar boven draaien.
Sleutel in cilinderslot steken en een kwartslag draaien. Het afsluitdeksel is
ontgrendeld.
De sleutel eruit trekken.
Het blauwe afsluitdeksel (Afb. 147,2) een kwartslag draaien.
Afsluitdeksel verwijderen.
Water vullen:
Watertank met drinkwater vullen. Voor het vullen een waterslang, waterjer-
rycan met trechter o.d. gebruiken.
Drinkwatervulopening
sluiten:
Afsluitdeksel weer op de drinkwatervulopening plaatsen.
Afsluitdeksel een kwartslag draaien.
Z Voordat de waterarmaturen kunnen worden gebruikt, moet de 12-V-voor-
ziening op het paneel zijn ingeschakeld. De waterpomp werkt anders niet.
Z Wanneer de watertank met vers water wordt gevuld kan onderin de pomp
een luchtbel worden gevormd. Deze luchtbel het aanzuigen van het water.
De waterpomp krachtig in het water heen en weer schudden.
Z Uit rijveiligheids- en toelatingsredenen moet de vulhoeveelheid tijdens de
rit tot ongeveer 20 l verminderd worden. Wanneer het water met behulp
van de draaigreep van de veiligheidsafstap (zie sectie 10.2.2) wordt afge-
tapt, blijft er een restant van ongeveer 20 l in de watertank achter.
X De afsluitdeksels voor de brandstofvulopening en de drinkwatervulope-
ning lijken erg op elkaar. Voor het vullen van de tank beslist het kenmerk
controleren.
X Bij het vullen van de watertank de technisch toegelaten totale massa van
het voertuig in acht nemen. Als de watertank vol is, moet de bagage
overeenkomstig worden gereduceerd.
Afb. 147 Afsluitdeksel voor drinkwater-
vulopening
157B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Sanitaire inrichting 10
Sleutel in cilinderslot steken en een kwartslag draaien. Het afsluitdeksel is
vergrendeld.
De sleutel eruit trekken.
Controleren, of het afsluitdeksel vast in de drinkwatervulopening zit.
Serviceluik naar onder draaien en sluiten.
10.2.2 Waterhoeveelheid voor rijden verminderen
Draaigreep De draaigreep is op de watertank gemonteerd.
Sluiten:
Op de watertank de draaigreep (Afb. 148,1) met de klok mee tot de aan-
slag draaien.
Watertank met drinkwater vullen.
Openen:
Op de watertank de draaigreep (Afb. 148,1) tegen de klok in tot de weer-
stand draaien. Het water loopt weg tot er nog ongeveer 20 liter over is.
10.2.3 Water aftappen (draaigreep veiligheidsaftap)
Op de watertank de draaigreep (Afb. 148,1) tegen de klok in over de weer-
stand heen tot aan de aanslag draaien om de afvoeropening volledig te
openen.
10.3 Afvalwatertank
Warme lucht van de woonruimteverwarming verwarmt de afvalwatertank. De
afvalwatertank is zodoende beschermd tegen vorst.
X Bij het vullen van de watertank de technisch toegelaten totale massa van
het voertuig in acht nemen. Als de watertank vol is, moet de bagage
overeenkomstig worden gereduceerd.
Afb. 148 Watertank met draaigreep
Z Als de woonruimteverwarming buiten bedrijf is, dan is de afvalwatertank
niet meer voldoende beschermd tegen vorst. Bij vorstgevaar de afvalwa-
tertank leegmaken en de aftapkraan geopend laten.
Z Nooit kokend water direct in de afvoer gieten. Kokend water kan tot vervor-
mingen en lekken in het afvalwater-buizensysteem leiden.
Z De afvalwatertank alleen leegmaken op daarvoor aangewezen sanitairsta-
tions op campings of staanplaatsen.
158 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
10 Sanitaire inrichting
Het afvalwater van de keuken en het wasgedeelte stroomt via kunststoflei-
dingen in de afvalwatertank.
Bediening via
bedieningshendel
De aftapkraan wordt via een bedieningshendel geopend en gesloten.
Inbouwlocatie
bedieningshendel
De bedieningshendel (Afb. 149,1) voor de afvalwaterverwerking bevindt zich
in de garage achter. De afvoerbuis met aansluiting voor een afvalwaterslang
bevindt zich onder het voertuig.
De bedieningshendel (Afb. 150,1) voor de afvalwaterverwerking kan zich ook
in de dubbele bodem onder een afdekking bevinden.
Bediening via
bedieningsschakelaar
De aftapkraan wordt via een bedieningsschakelaar geopend en gesloten.
Inbouwlocatie
bedieningsschakelaar
De bedieningsschakelaar (Afb. 151,1) voor de afvalwaterverwerking bevindt
zich in de garage achter. De afvoerbuis met aansluiting voor een afvalwater-
slang bevindt zich onder het voertuig.
De afvalwaterslang bevindt zich in de gaskast en kan als verlengstuk op de
afvoerbuis worden aangebracht.
Leegmaken:
Afvalwaterslang op de afvoerbuis steken.
Aftapkraan openen. Daarvoor de bedieningshendel (Afb. 149,1) van de
aftapkraan een kwartslag draaien (de bedieningshendel staat verticaal of
parallel aan de afvoerbuis) of de bedieningsschakelaar (Afb. 151,1) naar
beneden drukken. Het afvalwater loopt weg.
Afb. 149 Bedieningshendel van de
afvalwatertank
Afb. 150 Bedieningshendel van de
afvalwatertank (alternatief)
Afb. 151 Bedieningsschakelaar aftap-
kraan
Z De bedieningsschakelaar heeft geen nulstand. De besturing schakelt het
systeem in de huidige eindstand van de afsluitkraan uit.
159B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Sanitaire inrichting 10
Afvalwatertank volledig leegmaken.
Nadat het afvalwater volledig is uitgelopen, de aftapkraan weer sluiten.
Daarvoor de bedieningshendel (Afb. 149,1) van de aftapkraan een kwart-
slag draaien (de bedieningshendel staat horizontaal of dwars t.o.v. de
afvoerbuis) of de bedieningsschakelaar (Afb. 151,1) naar boven drukken.
Afvalwaterslang eraf trekken en opbergen.
10.4 Waterinstallatie vullen
Voertuig horizontaal zetten.
12-V-voorziening op het paneel inschakelen.
Veiligheids-/aftapventiel (Truma) sluiten. Daarvoor de draaiknop dwars ten
opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien en de drukknop
indrukken.
Bij temperaturen onder de 6 °C kan het veiligheids-/aftapventiel niet
worden gesloten.
Aftapkranen sluiten. Daarvoor de kappen met de klok mee dichtdraaien
resp. de kiphendel horizontaal zetten. De inbouwplaats van het veiligheids-
/aftapventiel en de aftapkranen is de sectie "Positie van de afvoerkranen
en het veiligheids-/aftapventiel" aan het einde van dit hoofdstuk vermeld.
Alle waterkranen sluiten.
Aftapopening op de watertank sluiten.
Drinkwatervulopening buiten aan het voertuig openen.
Watertank met drinkwater vullen. Voor het vullen een waterslang, waterjer-
rycan met trechter o.d. gebruiken.
Alle waterkranen op "Warm" zetten en openen. De waterpomp wordt inge-
schakeld. De warmwaterleidingen worden gevuld met water.
Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de
waterkranen stroomt. Alleen zo is gegarandeerd dat de boiler met water is
gevuld.
Alle waterkranen op "Koud" zetten en geopend laten. De koudwaterlei-
dingen worden gevuld met water.
Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de
waterkranen stroomt.
Alle waterkranen sluiten.
Drinkwatervulopening sluiten.
Controleren of de afsluitdeksel van de watertank dicht is.
X Bij het vullen van de watertank de technisch toegelaten totale massa van
het voertuig in acht nemen. Als de watertank vol is, moet de bagage
overeenkomstig worden gereduceerd.
Z De waterpomp loopt zonder water warm en kan beschadigd worden.
Waterpomp nooit gebruiken als de watertank leeg is.
Z Terwijl de watertank wordt gevuld, kan de waterhoeveelheid op het paneel
worden gecontroleerd.
160 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
10 Sanitaire inrichting
10.5 Waterinstallatie leegmaken
De inbouwplaats van het veiligheids-/aftapventiel en de aftapkranen is de
sectie "Positie van de afvoerkranen en het veiligheids-/aftapventiel" aan het
einde van dit hoofdstuk vermeld.
Als volgt te werk gaan om de waterinstallatie voldoende leeg te maken en te
ventileren. Zo wordt vorstschade vermeden:
Voertuig horizontaal zetten.
230-V-voorziening uitschakelen.
De 12-V-voorziening op het paneel uitschakelen.
Boiler uitzetten (zie sectie 9.3).
Aftapkranen openen. Daarvoor de kap tegen de klok in draaien of de kip-
hendel verticaal zetten.
Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) openen. Daarvoor de draaiknop
parallel ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien.
Open de afvoer van de watertank.
Alle waterkranen openzetten en in de middelste stand zetten.
Handsproeier naar boven in douchestand hangen.
Waterpomp omhooghouden tot de waterleidingen volledig leeg zijn.
Controleren of de watertank volledig is leeggemaakt.
Het water dat in de waterleidingen is achtergebleven, eruitblazen (max.
0,5 bar). Daarvoor de waterleiding van de waterpomp afhalen en in de
waterleiding blazen.
De afvalwatertank leegmaken. Milieu-instructies in dit hoofdstuk in acht
nemen.
Fecaliëntank leegmaken. Milieu-instructies in dit hoofdstuk in acht nemen.
Watertank reinigen en vervolgens grondig doorspoelen.
Waterinstallatie zo lang mogelijk laten drogen.
Na de lediging alle waterkranen in de middelste stand geopend laten.
Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) en alle aftapkranen geopend laten.
10.6 Toiletruimte
Z Als het voertuig gedurende meerdere dagen niet wordt gebruikt of bij vorst-
gevaar niet wordt verwarmd, de totale waterinstallatie leegmaken. Zorg
ervoor dat de 12-V-voorziening op het paneel is uitgeschakeld. De water-
pomp loopt anders warm en kan beschadigd worden. De waterkranen in de
middelste stand geopend laten. Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) en
alle aftapkranen geopend laten. Zo kunnen vorstschade aan de inbouwap-
paratuur, vorstschade aan het voertuig en afzettingen in watervoerende
componenten worden vermeden.
Z Milieu-instructies in dit hoofdstuk in acht nemen.
Z Geen zware lasten in de douchebak zetten. De douchebak of andere delen
in de toiletruimte kunnen beschadigd raken.
161B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Sanitaire inrichting 10
10.7 Toilet
10.7.1 Zwenkbaar toilet
De spoeling van het Thetford-toilet verloopt rechtstreeks via het watersysteem
van het voertuig. Indien nodig kan de toiletpot in de gewenste positie worden
gedraaid.
Het bedieningspaneel bevindt zich in de buurt van de toiletpot.
Z Om te ventileren tijdens of na het douchen of om natte kleding te drogen
de deur van de toiletruimte sluiten en het raam of het dakluik van de toile-
truimte openen. De lucht kan dan beter circuleren.
Z Voor het douchen de handsproeier gebruiken. Hiervoor de handsproeier
uittrekken.
Z Het douchegordijn bij het douchen volledig sluiten, zodat er geen water
tussen de wasruimtewand en de douchebak kan komen.
Z Na het douchen dienen de zeepresten uit de douchebak gespoeld te
worden, anders ontstaan er te zijner tijd scheuren in de bak.
Z Douche na gebruik droogvegen, anders kan er zich vocht afzetten.
Z Het voertuig zo horizontaal mogelijk neerzetten. Het water uit de
douchebak kan anders niet goed weglopen.
Z Verdere informatie over de reiniging van de toileruimte vindt u in de
paragraaf 11.2.
Z Fecaliëntank leegmaken als er vorstgevaar bestaat en het voertuig niet is
verwarmd.
Z Niet op het toiletdeksel gaan zitten. Het deksel is niet berekend op het
gewicht van personen en kan breken.
Z Voor het toilet een geschikt chemisch middel gebruiken. De ventilatie ver-
wijdert uitsluitend geurtjes, geen bacteriën of gassen. Deze bacteriën en
gassen vreten het rubber van de afdichting aan.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Z Fecaliëntank alleen leegmaken op daarvoor aangewezen sanitairstations
op campings of staanplaatsen.
Afb. 152 Thetford-toiletpot, zwenkbaar Afb. 153 Spoelknop/controlelicht Thet-
ford-toilet
162 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
10 Sanitaire inrichting
Spoelen: Alvorens te spoelen de schuif van het Thetford-toilet openen. Daarvoor de
schuifhendel (Afb. 152,1) tegen de klok in schuiven.
Om te spoelen de blauwe spoelknop (Afb. 153,1) indrukken.
Na het spoelen de schuif sluiten. Hiervoor de schuifhendel met de klok mee
schuiven.
Het controlelicht (Afb. 153,2) brandt als de fecaliëntank moet worden geleegd.
10.7.2 Toilet met vaste bank
De spoeling van het toilet verloopt via het watersysteem van het voertuig.
Spoelen:
Alvorens te spoelen de schuif van het Thetford-toilet openen. Daarvoor de
schuifhendel (Afb. 154,1) tegen de klok in draaien.
Om te spoelen de blauwe spoelknop (Afb. 155,1) indrukken.
Na het spoelen de schuif sluiten. Hiervoor de schuifhendel (Afb. 154,1) met
de klok mee draaien.
Het controlelicht (Afb. 155,2) brandt als de fecaliëntank moet worden geleegd.
10.7.3 Fecaliëntank leegmaken
De schuifhendel op de toiletpot met de klok mee schuiven. De schuif wordt
gesloten.
Het luik voor de fecaliëntank buiten aan het voertuig openen. Daarvoor de
sleutel in cilinderslot van het drukslot (Afb. 156,1) steken en een kwartslag
met de klok mee draaien.
Afb. 154 Thetford-toilet Afb. 155 Spoelknop/controlelicht Thet-
ford-toilet
Z De fecaliëntank kan alleen worden verwijderd als de schuif is gesloten.
Afb. 156 Luik voor de fecaliëntank Afb. 157 Fecaliëntank
163B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Sanitaire inrichting 10
De sleutel eruit trekken.
Beide druksloten (Afb. 156,2) tegelijkertijd met de duimen indrukken en het
luik voor de fecaliëntank openen.
Bevestigingsbeugel (Afb. 157,1) naar boven trekken en fecaliëntank
(Afb. 157,2) eruit trekken.
Watertankverlenging verwijderen, zodat deze bij het leegmaken niet ver-
loren raakt.
De fecaliëntank naar een daarvoor aangewezen sanitairstations brengen
en volledig leegmaken.
10.7.4 Wintergebruik
Als het toilet, de watertank en de fecaliëntank zich in een tegen vorst beveiligd
gedeelte van het voertuig bevinden, kan het toilet ook in de winter gebruikt
worden.
Als het toilet, de watertank en de fecaliëntank zich niet in een tegen vorst
beveiligd gedeelte van het voertuig bevinden, dan moeten de watertank, de
fecaliëntank en de waterleidingen bij vorstgevaar geleegd worden. Zo kan
schade door vorst worden vermeden.
10.7.5 Tijdelijke stilstand
Toilet buiten bedrijf stellen: Watertank leegmaken.
Spoeling van het toilet bedienen tot er geen water meer in het toilet loopt.
Fecaliëntank leegmaken.
Fecaliëntank grondig spoelen.
Aftapaansluiting aan de fecaliëntank geopend laten.
Fecaliëntank zo lang mogelijk laten drogen.
10.8 Positie van de aftapkranen en het veiligheids-/
aftapventiel
De aftapkranen en het veiligheids-/aftapventiel (Truma) zijn onder de L-zit-
groep gemonteerd. De aftapkranen en het veiligheids-/aftapventiel zijn boven
een serviceluik aan de linkerzijde van het voertuig toegankelijk.
De aftapkranen en het veiligheids-/aftapventiel (Truma) kunnen zich ook in de
dubbele bodem onder een afdekking bevinden.
Z Voor volledig leegmaken met de duimen de beluchtingsknop van de feca-
liëntank bedienen.
Z Geen antivriesmiddelen gebruiken. Antivriesmiddelen kunnen het toilet
beschadigen.
Z Als het toilet langere tijd niet gebruikt wordt, de watertank, de fecaliëntank
en de waterleidingen legen.
164 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
10 Sanitaire inrichting
165B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Verzorging 11
11Verzorgi ng
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de verzorging van het voertuig.
De instructies hebben betrekking op:
z de buitenkant van het voertuig
z het interieur
z de kussens
z de waterinstallatie
z de afzuigkap
z het wintergebruik
Aan het einde van het hoofdstuk vindt u checklists met maatregelen, die u
moet uitvoeren als u het voertuig lange tijd niet gebruikt.
De checklists hebben betrekking op:
z de tijdelijke stilstand
z de stilstand in de winter
z de ingebruikname na een stilstand
11.1 Uitwendige verzorging
11.1.1 Algemeen
De normale uitwendige verzorging bestaat uit regelmatig wassen. Daarbij
hangt het van de gebruiks- en omgevingsvoorwaarden af, hoe vaak het voer-
tuig moet worden gewassen. In gebieden met een sterke luchtvervuiling of
wanneer er over wegen wordt gereden, die met strooizout zijn behandeld, het
voertuig vaker wassen. Ook wanneer het voertuig is blootgesteld aan
zouthoudende en vochtige lucht (kustgebieden, vochtigwarm klimaat), het
voertuig vaker wassen.
Indien mogelijk niet onder bomen parkeren. De harsachtige uitscheidingen die
van veel bomen naar beneden druppen, zorgen ervoor dat de lak er mat gaat
uitzien en stimuleren ook het mogelijke corrosieproces.
Uitwerpselen van vogels meteen en grondig afwassen, aangezien deze bij-
zonder bijtend werken.
11.1.2 Wassen met hogedrukreiniger
Alvorens het voertuig te wassen met een hogedrukreiniger, de gebruiksaan-
wijzing van de hogedrukreiniger in acht nemen.
Bij het wassen met de rondstraalbuis tussen het voertuig en de reinigingsbuis
een minimum afstand van ca. 700 mm in acht nemen.
Houd er rekening mee, dat de waterstraal met kracht uit de reinigingsbuis
komt. Door verkeerd gebruik van de hogedrukreiniger kunnen er beschadi-
gingen aan het voertuig ontstaan. De watertemperatuur mag 60 °C niet over-
schrijden. De waterstraal tijdens het hele wasproces blijven bewegen. De
waterstraal niet direct op deurspleten, elektrische aanbouwonderdelen, stek-
kerverbindingen, dichtingen, het ventilatierooster of de dakluiken richten. Het
voertuig kan beschadigd worden of er kan water in het interieur binnendringen.
Z Banden niet reinigen met hogedrukreiniger. De banden kunnen bescha-
digd worden.
Z Buitentoepassingen (decoratiefolies) niet direct met de hogedrukreiniger
besproeien. De buitentoepassingen kunnen loskomen.
166 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
11 Verzorging
11.1.3 Voertuig wassen
Het voertuig alleen op een wasplaats reinigen, die voor het wassen van
voertuigen is bestemd.
Direct zonlicht vermijden. Maatregelen ter bescherming van het milieu in
acht nemen.
Buitenarmaturen en aanbouwonderdelen van kunststof alleen schoon-
maken met veel warm water, afwasmiddel en een zachte doek.
Voertuig afwassen met zo veel mogelijk water, een schone spons of met
een zachte borstel. Bij hardnekkig vuil afwasmiddel bij het water doen.
Gelakte buitenwanden kunnen bovendien met een caravanreiniger worden
gereinigd.
Rubberen dichtingen aan deuren en serviceluiken inwrijven met talk.
Cilindersloten aan deuren en serviceluiken behandelen met grafietstof.
11.1.4 Vensterruiten uit plexiglas
Plexiglasruiten eisen vanwege hun gevoeligheid een heel bijzondere, zorgvul-
dige behandeling.
11.1.5 Aanbouwonderdelen van glasvezelversterkte kunststof
(GVK)
Z Het voertuig nooit in wasstraten laten reinigen. In de koelkast-ventilatie-
roosters, gasafvoerschoorstenen, de ontluchtingsopeningen van de
afzuigkappen of in de kunstmatige ventilatieopeningen kan water binnen-
dringen. Het voertuig kan beschadigd worden.
Z Vensterruiten uit plexiglas nooit droog afwrijven omdat stofkorrels het
oppervlak beschadigen.
Z Vensterruiten uit plexiglas alleen schoonmaken met veel warm water, een
beetje afwasmiddel en een zachte doek.
Z In geen geval glasreiniger met chemische, schurende, alcoholhoudende
additieven gebruiken. Een voortijdig bros worden van de ruiten en daarna
scheurvormingen zouden het gevolg zijn.
Z Reinigers die worden gebruikt voor carrosserie (bijv. teer- of siliconeverwij-
deraars) niet in aanraking brengen met plexiglas.
Z Niet in wasstraten rijden.
Z Geen stickers op de venterruiten uit plexiglas plakken.
Z Na de reiniging van de plexiglasruiten van het voertuig nog eens spoelen
met veel schoon water.
Z Rubberafdichtingen met talk insmeren.
Z Voor de reinigingsnabehandeling is een plexiglasreiniger met antistatische
werking geschikt. Kleine krassen kunnen met een plexiglaspolijst behan-
deld worden. De toebehorenhandel biedt deze middelen aan.
Z Contact van het polijstmiddel met de ruitrubbers en de stormrandprofielen
vermijden.
Z De glasvezelversterkte kunststof (GVK) mag niet te heet worden. Daarom
bij het polijsten met een polijstmachine de polijstmachine voortdurend
bewegen.
167B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Verzorging 11
Aanbouwonderdelen van glasvezelversterkte kunststof (GVK) kunnen door
gebrekkig voertuigonderhoud en door materiaalveroudering vergelen of ver-
weren.
GVK-aanbouwonderdelen daarom regelmatig nabehandelen. Een vergeling
van de GVK-aanbouwonderdelen wordt zo voorkomen en de aflakking van het
oppervlak blijft behouden.
GVK-aanbouwonderdelen
nabehandelen:
Voertuig zoals boven beschreven wassen en laten drogen. Controleren, of
de GVK-aanbouwonderdelen schoon en droog zijn.
Polijstmiddel met een zachte doek gelijkmatig op het oppervlak van het
GVK-aanbouwdeel aanbrengen.
Wachten, tot er een lichte grijze waas zichtbaar is.
Het GVK-aanbouwonderdeel met een schone, zachte doek polijsten. De
doek daarbij in cirkels over het oppervlak van het GVK-aanbouwonderdeel
bewegen.
Wij adviseren, voor deze werkzaamheden een polijstmachine te gebruiken.
11.1.6 Onderkant
De vloer aan de onderkant van het voertuig is gedeeltelijk van een veroude-
ringsbestendige bodembescherming voorzien. Bij beschadigingen aan de
bodembescherming deze meteen laten herstellen. Vlakken die met bodembe-
scherming zijn behandeld, niet behandelen met spray-olie.
11.1.7 Afvalwatertank
De afvalwatertank na ieder gebruik reinigen.
Reinigen:
Afvalwatertank leegmaken.
De reinigingsopening op de afvalwatertank en de aftapkraan openen.
Afvalwatertank grondig met vers water uitspoelen.
Indien mogelijk de afvalwatersondes door de reinigingsopening met de
hand reinigen.
11.1.8 Opstap
Als de opstap wordt gesmeerd, kunnen zich tijdens de rit grotere verontreini-
gingen vastzetten en zo de werking van de opstap verstoren of de opstap
beschadigen. Daarom de beweeglijke delen van de opstap niet met vet
insmeren of oliën.
Z Ter conservering van het polijstmiddel moet een lakbescherming worden
gebruikt. De werkwijze voor de lakbescherming vindt u op de gebruiksaan-
wijzing.
Z Alleen producten gebruiken die door de fabrikant zijn vrijgegeven. Onze
geautoriseerde dealers en servicepunten adviseren u graag.
168 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
11 Verzorging
11.2 Inwendige verzorging
Meubeloppervlakken, meubelgrepen, lampen en alle kunststof delen in het
toilet en de woonruimte reinigen met water en een wollen doek. Bij het
water kan een zacht reinigingsmiddel gedaan worden. Indien nodig gelakte
oppervlakken met polijstmiddel voor meubels verzorgen.
Gordijnen en stores naar een chemische reiniging brengen.
Tapijtvloer indien nodig reinigen met tapijtschuim en stofzuigen.
PVC-vloerbedekking met een mild, zeephoudend reinigingsmiddel voor
PVC-vloeren afvegen. Tapijtvloer niet op de natte PVC-vloerbedekking
leggen. Tapijtvloer en PVC-vloerbedekking kunnen aan elkaar vastkleven.
Spoelbakken en gaskooktoestel nooit reinigen met een zandhoudend
schuurmiddel. Alles vermijden, wat krassen en groeven zou kunnen ver-
oorzaken.
De branders van het gaskooktoestel alleen vochtig reinigen. Er mag geen
water door de openingen van de branderafdekkingen dringen. Water kan
de branders van het gaskooktoestel beschadigen.
Hor resp. rolhor met een zachte borstel schoonmaken of met het borstel-
hulpstuk van de stofzuiger schoonzuigen.
Verduisteringsrollo's met een zachte borstel schoonmaken of met het bor-
stelhulpstuk van de stofzuiger schoonzuigen. Vet of hardnekkig vuil verwij-
deren met een 30 °C warm zeeploog (harde zeep).
Z Als het mogelijk is, vlekken altijd onmiddellijk behandelen.
Z Plexiglasruiten eisen vanwege hun gevoeligheid een heel bijzondere, zorg-
vuldige behandeling (zie sectie 11.1.4).
Z Kunststof onderdelen in toilet en woonruimte vergen vanwege hun gevoe-
ligheid een heel bijzondere, zorgvuldige behandeling. Gebruik geen oplos-
middelen of alcoholhoudende reinigingsmiddelen en geen
schuurmiddelen. Daarmee wordt verbrossing en scheurvorming voor-
komen.
Z Haarkleurmiddel, nagellak, sigarettenas en dergelijke stoffen kunnen op
kunststofdelen vlekken of verkleuringen veroorzaken, die niet meer verwij-
derd kunnen worden. Om deze reden vermijden dat deze stoffen op kunst-
stofdelen terecht komen. Deze stoffen direct verwijderen, indien ze toch op
de kunststofdelen terecht gekomen zijn.
Z Geen bijtende producten in de afvoeropeningen gieten. Geen kokend
water in de afvoeropeningen gieten. Bijtende producten of kokend water
beschadigen afvoerbuizen en sifons.
Z Voor de reiniging van het toilet en de waterinstallatie alsook bij het ont-
kalken van de waterinstallatie geen azijnessence gebruiken. Azijnessence
kan dichtingen of onderdelen van de installatie beschadigen. Voor het ont-
kalken in de handel verkrijgbare ontkalkingsmiddelen gebruiken.
Z Zuinig met water omgaan. Alle waterresten opdweilen.
Z Voor informatie over het gebruik van verzorgingsmiddelen staan onze ser-
vicepunten tot uw beschikking.
169B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Verzorging 11
Vouwverduisteringen met een zachte borstel schoonmaken of met het bor-
stelhulpstuk van de stofzuiger schoonzuigen. Vet of hardnekkig vuil verwij-
deren met een 30 °C warm zeeploog (harde zeep).
Veiligheidsgordels kunnen afgerold met een warm zeeploog gereinigd
worden. Voor het oprollen moeten de veiligheidsgordels volledig droog zijn.
11.3 Kussens
De hierna beschreven onderhouds- en reinigingsinstructies dienen alleen als
hulp. De aanwijzingen vormen geen garantie voor het succes van de reiniging.
Garantieclaims kunnen uit de aanwijzingen niet afgeleid worden.
Vet, olie, wijn, melk,
alcoholvrije dranken
Alleen in de handel verkrijgbare reinigingsmiddelen op basis van water
gebruiken. Alternatief 2 eetlepels ammoniak met 1 liter water mengen. De vlek
zachtjes met een in deze oplossing bevochtigde doek afbetten. De doek vaak
omkeren zodat de vlek alleen met een schoon deel van de doek in aanraking
komt.
Urine, zweet Alleen in de handel verkrijgbare reinigingsmiddelen op basis van water
gebruiken. Alternatief 2 eetlepels ammoniak met 1 liter water mengen. De vlek
zachtjes met een in deze oplossing bevochtigde doek afbetten. De doek vaak
omkeren zodat de vlek alleen met een schoon deel van de doek in aanraking
komt.
Chocolade, koffie Met lauw water afbetten.
Fruit Met koud water afbetten.
Z Als het mogelijk is, vlekken altijd onmiddellijk behandelen.
Z Vlekken nooit met huishoudreinigers (bijv. afwasmiddel) verwijderen.
Z Voor de behandeling van vlekken de reiniging op een verborgen plaats van
de bekledingen testen. Hierdoor kunt u vaststellen of de reiniging de
stoffen of kleuren aantast.
Z Vochtige of oliehoudende vlekken altijd alleen afbetten, nooit wrijven. Het
best drukt u een zuigkrachtige doek of een spons lichtjes op de vlek.
Z Kussenstoffen niet wassen.
Z Als lederen overtrekken gereinigd worden, erop letten dat het leer niet
vochtig wordt en dat er geen water door de naden van de lederen over-
trekken sijpelt.
Z Vlek van buiten naar binnen behandelen. Zo kan de vlek zich niet verder
uitbreiden.
Z Bij vaste of zachtere verontreinigingen eerst de grove aandelen verwij-
deren. Daarna de vlek voorzichtig met een stomp mes of een spatel behan-
delen.
Z Als de vlek al ingedroogd is, de grove delen voorzichtig afborstelen.
Daarna de vlek met een vochtige doek of spons afbetten.
Z Als er zonlicht op de kussenstoffen valt, dan worden de kussenstoffen in
de loop der tijd lichter. Als tegelijkertijd de temperatuur in het voertuig sterk
stijgt, dan wordt de kleurverandering versneld.
Daarom adviseren wij, bij sterke inval van zonlicht de verduisteringen aan
de ramen te sluiten. Bij het verduisteren van de ramen erop letten dat er
geen warmteophoping ontstaat.
170 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
11 Verzorging
Was, kaarsen De was voorzichtig met een stomp mes of een spatel afschaven. De vlek met
meerdere lagen vloeipapier bedekken en strijken.
Bloed 2 eetlepels zout en 1 liter water mengen. De vlek bevochtigen en met een
droge doek afbetten. Bij hardnekkige vlekken met salmiakgeest afbetten.
Balpen, inkt De vlek zachtjes met een met wasbenzine bevochtigde doek afbetten. De
doek vaak omkeren zodat de vlek alleen met een schoon deel van de doek in
aanraking komt.
Modder Voorzichtig zoveel vuil als mogelijk met een stomp mes of een spatel verwij-
deren. Het vuil laten drogen en dan opzuigen. Bij hardnekkige vlekken alleen
in de handel verkrijgbare reinigingsmiddelen op basis van water gebruiken.
Alternatief 2 eetlepels salmiakgeest met 1 liter water mengen. De vlek
zachtjes met een in deze oplossing bevochtigde doek afbetten. De doek vaak
omkeren zodat de vlek alleen met een schoon deel van de doek in aanraking
komt.
Potlood Alleen milde, watervrije en zuivere textielreinigingsmiddelen gebruiken. Een
doek met het middel bevochtigen. De vlek zachtjes met een in deze oplossing
bevochtigde doek afbetten. De doek vaak omkeren zodat de vlek alleen met
een schoon deel van de doek in aanraking komt.
Overgeefsel Het overgeefsel voorzichtig verwijderen en met koud water uitwassen. Alleen
in de handel verkrijgbare reinigingsmiddelen op basis van water gebruiken.
Alternatief 2 eetlepels ammoniak met 1 liter water mengen. De vlek zachtjes
met een in deze oplossing bevochtigde doek afbetten. De doek vaak omkeren
zodat de vlek alleen met een schoon deel van de doek in aanraking komt.
11.4 Waterinstallatie
11.4.1 Watertank reinigen
Watertank leegmaken en aftapopening sluiten.
Afsluitdeksel van de watertank afnemen.
Watertank met water met een beetje afwasmiddel vullen (geen schuurmid-
delen gebruiken).
Met een in de handel verkrijgbare afwasborstel de watertank schrobben,
tot er geen zichtbare aanslag meer aanwezig is.
De pompbehuizing eveneens afschrobben.
Indien mogelijk verswatersondes door de reinigingsopeningen met de
hand reinigen.
Watertank met een ruime hoeveelheid drinkwater uitspoelen.
11.4.2 Waterleidingen reinigen
Z Alleen geschikte reinigingsmiddelen uit de vakhandel gebruiken.
Z Uitstromend mengsel van water met reinigingsmiddel opvangen en vak-
kundig als afval afvoeren.
171B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Verzorging 11
Waterinstallatie leegmaken.
Alle aftapopeningen en aftapkranen sluiten.
Watertank vullen met mengsel van water en reinigingsmiddel. Daarbij de
mengverhouding uit de voorschriften van de fabrikant in acht nemen.
De aftapkranen één voor één openen.
De aftapkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en reini-
gingsmiddel de betreffende afvoeropening heeft bereikt.
De aftapkranen weer sluiten.
Alle waterkranen op "Warm" zetten en openen.
Waterkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en reini-
gingsmiddel de afvoeropening heeft bereikt.
Alle waterkranen op "Koud" zetten en openen.
Waterkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en reini-
gingsmiddel de afvoeropening heeft bereikt.
Alle waterkranen sluiten.
Toilet meermaals doorspoelen.
Het reinigingsmiddel volgens de voorschriften van de fabrikant laten
inwerken.
Waterinstallatie leegmaken. Daarbij het mengsel van water en reinigings-
middel opvangen en vakkundig als afval afvoeren.
Voor het doorspoelen van de de volledige waterinstallatie deze meermaals
met drinkwater vullen en weer leegmaken.
11.4.3 Waterinstallatie ontsmetten
Waterinstallatie leegmaken.
Alle aftapopeningen en aftapkranen sluiten.
Watertank vullen met mengsel van water en ontsmettingsmiddel. Daarbij
de mengverhouding uit de voorschriften van de fabrikant in acht nemen.
De aftapkranen één voor één openen.
De aftapkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en ont-
smettingsmiddel de betreffende afvoeropening heeft bereikt.
De aftapkranen weer sluiten.
Alle waterkranen op "Warm" zetten en openen.
Waterkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en ontsmet-
tingsmiddel de afvoeropening heeft bereikt.
Alle waterkranen op "Koud" zetten en openen.
Waterkranen zolang geopend laten, tot het mengsel van water en ontsmet-
tingsmiddel de afvoeropening heeft bereikt.
Alle waterkranen sluiten.
Toilet meermaals doorspoelen.
Z Alleen geschikte ontsmettingsmiddelen uit de vakhandel gebruiken.
Z Uitstromend mengsel van water met ontsmettingsmiddel opvangen en vak-
kundig als afval afvoeren.
172 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
11 Verzorging
Het ontsmettingsmiddel volgens de voorschriften van de fabrikant laten
inwerken.
Waterinstallatie leegmaken. Daarbij het mengsel van water en ontsmet-
tingsmiddel opvangen en vakkundig als afval afvoeren.
Voor het doorspoelen van de de volledige waterinstallatie deze meermaals
met drinkwater vullen en weer leegmaken.
11.5 Afzuigkap (circulatielucht)
De filter van de afzuigkap zo nu en dan reinigen. Hoevaak een reiniging nodig
is, is afhankelijk van hoevaak de afzuigkap wordt gebruikt. De filter niet pas
reinigen, als de capaciteit van de afzuigkap merkbaar minder wordt.
Vetfilter reinigen:
Twee kruiskopschroeven (Afb. 158,1) met onderlegringen verwijderen.
Onderste afdekking (Afb. 159,1) uithaken.
Vetfilter (Afb. 159,2) recht naar boven afnemen.
Vetfilter met water en afwasmiddel reinigen. Als alternatief kan het vetfilter
ook in de vaatwasser gereinigd worden.
Vetfilter laten drogen.
Vetfilter recht van boven in de geleidingen op de onderste afdekking
plaatsen.
Onderste afdekking in afzuigkap inhaken.
Onderste afdekking omhoogklappen en met twee kruiskopschroeven met
onderlegringen bevestigen.
11.6 Winterverzorging
Strooizout schaadt de onderkant en de delen, die zijn blootgesteld aan spat-
water. Wij adviseren, het voertuig in de winter vaker te wassen. Vooral de
mechanische en de aan de oppervlakte behandelde delen en de onderkant
van het voertuig worden belast en dienen derhalve grondig te worden gerei-
nigd.
Afb. 158 Onderste afdekking
afschroeven
Afb. 159 Vetfilter uitnemen
Z Nadere informatie kan worden ontleend aan de aparte gebruiksaanwijzing
van het betreffende inbouwapparaat.
173B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Verzorging 11
11.7 Stilstand
11.7.1 Tijdelijke stilstand
Dieren (vooral muizen) kunnen binnen in de wagen aanzienlijke schade ver-
oorzaken. Dat geldt vooral als de dieren in het geparkeerde voertuig onge-
stoord hun gang kunnen gaan.
De dieren kunnen in een onbewaakt ogenblik in het voertuig komen en zich
daar verstoppen.
Om schade door binnengedrongen dieren te vermijden of te beperken, het
voertuig regelmatig op schade of dierensporen inspecteren. Dit moet vooral
ca. 24 uur na het parkeren van het voertuig gebeuren.
Als er sporen van dieren zichtbaar zijn, neem dan contact op met de geauto-
riseerde dealer of het servicepunt. Als er kabelschade is ontstaan, kan deze
een kortsluiting veroorzaken. Het voertuig kan in brand raken.
Voor de stilstand checklist doornemen:
Z Bij vorstgevaar de verwarming altijd tot tenminste 15 °C laten verwarmen.
Circulatieluchtventilator (indien aanwezig) op automatisch zetten. Bij
extreme buitentemperaturen bovendien meubelluiken en -deuren iets
openen. De binnenstromende warme lucht kan het bevriezen, bijv. van
waterleidingen en de vorming van condenswater in de opbergruimten
tegengaan.
Z Bij vorstgevaar aanvullend aan de buitenkant van het voertuig de ramen
afdekken met winter-isoleermatten.
X Na langere stilstand (ca. 10 maanden) reminstallatie en gasinstallatie
door een geautoriseerde werkplaats laten controleren.
X Houd er rekening mee dat het water al binnen korte tijd ondrinkbaar is.
X Kabelschade door dieren kan tot kortsluiting leiden. Brandgevaar!
Activiteiten Gedaan
Basisvoertuig
Brandstoftank helemaal vullen. Daardoor kunnen beschadigingen
door corrosie aan de tankinstallatie worden vermeden
Voertuig opbokken zodat wielen ontlast zijn of voertuig om de
4 weken bewegen. Daardoor worden drukpunten op banden en wiel-
lagers voorkomen
De banden tegen directe zonnestraling beschermen. Gevaar voor
scheurvorming!
Banden tot de aanbevolen maximumdruk oppompen
Op de onderkant altijd zorgen voor voldoende luchtcirculatie
Z Vocht of te weinig zuurstof, bijv. door afdekking met plastic,
kunnen op de onderkant optische onregelmatigheden ver-
oorzaken.
Neem bovendien de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van het
basisvoertuig in acht
174 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
11 Verzorging
11.7.2 Stilstand in de winter
Bij stilstand in de winter zijn aanvullende maatregelen nodig:
Opbouw
Alle schoorstenen met de passende afdekkappen afsluiten en alle
andere openingen (behalve de kunstmatige ventilatie) afdichten. Zo
wordt het binnendringen van dieren (bijv. muizen) verhinderd
Om de vorming van condenswater en daaruit resulterende schim-
melvorming te voorkomen, het interieur, alle van buitenaf toeganke-
lijke opbergruimten en de staanplaats (bijv. garage) om de drie
weken ventileren
Interieur
Kussens zo plaatsen dat ze geventileerd worden en afdekken
Koelkast schoonmaken
Koelkastdeur en vriesvak licht geopend houden
Naar sporen van binnengedrongen dieren zoeken
Flatscreen van het net scheiden en evt. uit het voertuig verwijderen
Gasinstallatie
Hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten
Alle gasafsluitkranen sluiten
Gasflessen altijd uit de gaskast halen, ook als ze leeg zijn
Elektrische installatie
Woonruimteaccu en startaccu vol laden
Z Voor een tijdelijke stilstand de accu ten minste 20 uur
laden.
Woonruimteaccu loskoppelen van het 12-V-boordnet. Daarvoor de
accu-scheidingsschakelaar op het elektroblok uitschakelen (zie
hoofdstuk 8)
Waterinstallatie
Complete waterinstallatie leegmaken. Het restwater uit de waterlei-
dingen blazen (max. 0,5 bar). De waterkranen in de middelste stand
geopend laten. Veiligheids-/aftapventiel (Truma) en alle aftapkranen
geopend laten. Letten op instructies uit hoofdstuk 10
Activiteiten Gedaan
Activiteiten Gedaan
Basisvoertuig
Carrosserie en onderkant grondig reinigen en met hete was behan-
delen of met een middel voor lakonderhoud conserveren
Brandstoftank met winterdiesel vullen
Vorstbeveiliging in het koelwater controleren
Schade aan de lak herstellen
Opbouw
Voertuig van buiten grondig reinigen
Kunstmatige ventilatieopeningen open laten
Aangebouwde steunen reinigen en smeren
Alle deur- en luikenscharnieren reinigen en smeren
Vergrendelingen met olie of glycerine insmeren
175B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Verzorging 11
11.7.3 Ingebruikname van het voertuig na tijdelijke stilstand of na
stilstand in de winter
Voor ingebruikname checklist doornemen:
Alle dichtrubbers inwrijven met talkpoeder
Cilinderslot met grafietpoeder behandelen
Interieur
Luchtontvochtiger opstellen
Kussens uit het voertuig halen en droog bewaren
Iedere 3 weken de binnenruimte ventileren
Alle kasten en opbergcompartimenten leegmaken en kleppen, deu-
ren en laden openen
Interieur grondig reinigen
Bij vorstgevaar het flatscreen uit het voertuig verwijderen
Elektrische installatie
Startaccu en woonruimteaccu verwijderen en vorstvrij bewaren (zie
hoofdstuk 8) resp. het voertuig op een 230-V-voorziening aansluiten
Waterinstallatie
Waterinstallatie met speciale reinigingsmiddelen uit de vakhandel
reinigen
Totale voertuig
Dekzeilen zo leggen dat de ventilatieopeningen niet worden afge-
dekt of luchtdoorlatende zeilen gebruiken
Activiteiten Gedaan
Activiteiten Gedaan
Basisvoertuig
Bandenspanning controleren
Bandenspanning van het reservewiel controleren
Opbouw
Draailager van de opstap schoonmaken
Werking van de aangebouwde steunen controleren
Werking van de deuren, ramen en dakluiken controleren
Werking controleren van alle buitensloten, bijv. voor serviceluiken,
vulopening en ingangsdeur
Afdekking van de gasafvoerschoorsteen van de verwarming verwij-
deren (indien aanwezig)
Winterafdekking van de koelkast-ventilatieroosters verwijderen (in-
dien aanwezig)
Gasinstallatie
Gasflessen in de gaskast plaatsen, vastbinden en op de gasdrukre-
gelaar aansluiten
176 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
11 Verzorging
Elektrische installatie
230-V-voorziening via buitencontactdoos aansluiten
Woonruimteaccu en startaccu vol laden
Z Accu na stilstand tenminste 20 uur laden.
Woonruimteaccu aansluiten op het 12-V-boordnet. Daarvoor de
accu-scheidingsschakelaar op het elektroblok inschakelen (zie
hoofdstuk 8)
Werking controleren van de elektrische installatie, bijv. binnenver-
lichting, contactdoos en de geïnstalleerde elektrische apparaten
Waterinstallatie
Waterleidingen en watertank ontsmetten
Werking van de bedieningshendel voor de afvalwatertank controle-
ren
Veiligheids-/aftapventiel (Truma), aftapkranen en waterkranen slui-
ten
Dichtheid van de waterinstallatie controleren
Inbouwapparatuur
Werking van de koelkast controleren
De verwarmingsvloeistof van de warmwaterverwarming om de 2 jaar
verversen
Werking van de verwarming/boiler controleren
Werking van het gaskooktoestel controleren
Werking van de klimaatregeling controleren
Werking van de bakoven controleren
Activiteiten Gedaan
177B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
12Klant enservice en ond erhoud
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor inspectie- en onderhoudswerkzaam-
heden aan het voertuig.
De onderhoudsinstructies hebben betrekking op:
z de warmwaterverwarming Alde
z de standverwarming
z het vervangen van gloeilampen
z de reserveonderdelen
Aan het einde van het hoofdstuk vindt u de HYMER-servicenummers en
belangrijke instructies voor het bezorgen van reserveonderdelen.
12.1 Inspectiewerkzaamheden
Zoals ieder technisch apparaat moet het voertuig met regelmatige intervallen
worden geïnspecteerd.
Deze inspectiewerkzaamheden moeten door vaklieden worden uitgevoerd.
Voor deze werkzaamheden wordt speciale vakkennis vereist, die in het kader
van deze gebruiksaanwijzing niet kan worden uiteengezet. Deze vakkennis
staat bij alle servicepunten ter beschikking. Ervaring en regelmatige techni-
sche instructies vanuit de fabriek alsmede voorzieningen en gereedschap
bieden een garantie voor vakkundige inspectie van het voertuig, die aan de
nieuwste eisen beantwoordt.
Het dienstverlenende servicepunt bevestigt de uitgevoerde werkzaamheden.
De inspectiewerkzaamheden voor het chassis laten bevestigen in het klanten-
serviceboekje van de fabrikant van het chassis.
12.2 Onderhoudswerkzaamheden
Zoals ieder technisch apparaat heeft het voertuig onderhoud nodig. De
omvang en de frequentie van de onderhoudswerkzaamheden richten zich
naar verschillende gebruiks- en inzetwaarden. Bij verzwaarde gebruiksom-
standigheden het voertuig vaker laten onderhouden.
Het basisvoertuig en de inbouwapparatuur binnen de intervallen laten onder-
houden die in de betreffende gebruiksaanwijzingen zijn opgegeven.
12.3 Warmwaterverwarming Alde
Z De door de fabrikant voorgeschreven inspecties in acht nemen en binnen
de voorgeschreven intervallen laten uitvoeren. Zo blijft de waarde van het
voertuig behouden.
Z De bevestiging van de uitgevoerde inspectiewerkzaamheden geldt tegelijk
als bewijs bij eventueel optredende schade- en garantiegevallen.
Z Het peil van het warme water regelmatig via de buffertank controleren.
Z Tijdens of na de eerste bedrijfsuren van de warmwaterverwarming kan de
vulstand omwille van het systeem dalen onder de minimumstand. Vul in dit
geval verwarmingsvloeistof bij.
Z Na het eerste verwarmen adviseren wij om het verwarmingssysteem te
ontluchten en het glycolgehalte te controleren.
178 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
12.3.1 Vloeistofpeil controleren
Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen.
Controleren of de vloeistof in de buffertank (Afb. 160) tussen de "MIN"-
markering (Afb. 160,3) en de "MAX"-markering (Afb. 160,2) staat.
12.3.2 Verwarmingsvloeistof bijvullen
Het voertuig horizontaal zetten. Zo kunnen luchtbellen worden vermeden.
Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen.
Afscherming afschroeven resp. aftrekken.
De draaisluiting (Afb. 160,1) van de buffertank opendraaien.
Deksel verwijderen.
Bescherming tegen vorst met een anti-vriesmeter controleren. Het anti-
vriesgehalte moet 40 % bedragen of overeenkomen met een bescherming
tot -25 °C.
Water-antivries-mengsel langzaam in de buffertank gieten.
Z Laat de verwarmingsvloeistof ca. om de twee jaar door de geautoriseerde
dealer of het servicepunt vervangen omdat de corrosiebescherming na
verloop van tijd afneemt.
Z Het verwarmingssysteem alleen met een water-glycol-mengsel (60 : 40)
bijvullen. Dit mengsel is bij vorst beschermd tot ca. -25 °C. Bij het navullen
van warmwaterverwarmingen, die op het koelcircuit van de voertuigmotor
zijn aangesloten, de gegevens in de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant
in acht nemen.
Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Afb. 160 Buffertank warmwaterverwar-
ming
Z Het optimale vloeistofpeil is bereikt, wanneer de vloeistof in de buffertank
in de afgekoelde toestand 1 cm boven de "MIN"-markering staat.
179B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
12.3.3 Verwarmingsinstallatie ontluchten
De ontluchtingsventielen zijn bij de verwarmingen ingebouwd.
Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen.
Het ontluchtingsventiel (Afb. 161,1) openen en open laten tot er geen lucht
meer ontsnapt.
Het ontluchtingsventiel sluiten.
Deze procedure bij alle ontluchtingsventielen herhalen.
Controleren of de warmwaterverwarming warm wordt.
12.4 Standverwarming
De standverwarming minstens een keer per maand, bij koude motor en
laagste ventilatorstand, gedurende 10 minuten in gebruik nemen.
Voor begin van de verwarmingsperiode de standverwarming door een geau-
toriseerde werkplaats laten nakijken.
12.5 Vervangen van gloeilampen, buiten
Afb. 161 Ontluchtingsventiel warmwa-
terverwarming
X Xenon-koplampen staan onder hoogspanning. Als de contacten van de
Xenon-koplampen worden aangeraakt, kunnen ernstige of dodelijke ver-
wondingen door een stroomschok het gevolg zijn. De afdekking van de
Xenon-koplampen niet verwijderen.
X Het verwisselen van de lampen bij Xenon-koplampen door een geauto-
riseerde werkplaats laten uitvoeren. Deze werkplaatsen beschikken
over de noodzakelijke vakkennis en het noodzakelijke gereedschap. De
HYMER AG raadt de HYMER-servicepunten aan.
X Gloeilampen en lamphouders kunnen erg warm worden. Daarom voor
het vervangen van gloeilampen de lamp laten afkoelen.
X Gloeilampen ontoegankelijk voor kinderen bewaren.
X Geen gloeilamp gebruiken die is gevallen of die krassen heeft in het
glas. De gloeilamp zou kunnen springen.
180 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
Gloeilamptypen In het voertuig worden verschillende gloeilamptypen gebruikt. Hierna wordt de
vervanging van het betreffende gloeilamptype beschreven.
12.5.1 Verlichting front
Z Een nieuwe gloeilamp niet vastpakken met de vingers. Om de nieuwe
gloeilamp in te zetten een stoffen doek gebruiken.
Z Gloeilampen alleen door lampen van hetzelfde type en het juiste vermogen
gebruiken (zie de tabel "Gloeilamptypen voor buitenverlichting").
Z Wanneer LED's in lampen defect zijn, een officiële dealer of een service-
punt opzoeken.
Afb. 162 Gloeilamptypen
Pos. in
Afb. 162
Sokkeltype/gloei-
lamptype
Vervangen
1 Steeksokkel Voor het uitnemen de gloeilamp eruit trek-
ken
Voor het inzetten de gloeilamp met lichte
druk in de fitting schuiven
2 Bajonetsokkel Voor het uitnemen de gloeilamp naar be-
neden drukken en tegen de klok in draaien
Voor het inzetten de gloeilamp in de fitting
zetten en met de klok mee draaien
3 Cilindrische gloeilam-
pen
Voor het uitnemen en voor het inzetten de
contacten van de lamphouder voorzichtig
naar buiten buigen
4 Halogeengloeilamp Voor het uitnemen de sluitveer losmaken
Na het inzetten de sluitveer weer inhangen
Z De handleiding voor het vervangen van gloeilampen is niet van toepassing
op Xenon-koplampen.
Z Als het contact is ingeschakeld, brandt het dagrijlicht.
Z Als het dagrijlicht brandt, branden de breedtelichten aan de zijkant niet.
Z Als het dimlicht wordt ingeschakeld, gaat het dagrijlicht uit.
Z Binnenin de koplampen met helder glas kan zich bij sterke temperatuurver-
schillen of extreme weersomstandigheden een lichte aanslag van con-
denswater vormen. De koplamp is zo geconstrueerd dat deze aanslag bij
het inschakelen van de koplampen of bij het rijden verdampt. Er hoeft niet
voor een beperkte lichtcapaciteit of een beschadiging van de koplamp door
condenswater gevreesd te worden.
181B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
Koplampen voor met
richtingaanwijzer
De richtingaanwijzer is in de koplampen voor geïntegreerd.
De gloeilampen van de koplampen voor worden van de motorruimte uit ver-
vangen.
Richtingaanwijzer
(Afb. 164,1 en Afb. 165,1)
De motorkap openen (zie hoofdstuk 4).
De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
De gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen.
Nieuwe gloeilamp plaatsen.
Parkeerlicht (Afb. 164,2
en Afb. 165,2)
De motorkap openen (zie hoofdstuk 4).
De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
De gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen.
Nieuwe gloeilamp plaatsen.
Dagrijlicht (Afb. 164,3 en
Afb. 165,3)
De motorkap openen (zie hoofdstuk 4).
De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
De gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen.
Nieuwe gloeilamp plaatsen.
Dimlicht (Afb. 164,4 en
Afb. 165,4)
De motorkap openen (zie hoofdstuk 4).
De rubberkap van de lampbehuizing trekken.
De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
De gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen.
Nieuwe gloeilamp plaatsen.
Grootlicht (Afb. 164,5 en
Afb. 165,5)
De motorkap openen (zie hoofdstuk 4).
De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
Afb. 163 Verlichting front
1 Koplampen voor
2 Bochtverlichting/mistlampen
Afb. 164 Koplampen voor (voorkant) Afb. 165 Koplampen voor (achterkant)
182 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
De gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen.
Nieuwe gloeilamp plaatsen.
Bochtverlichting/
mistlampen (Afb. 163,2)
Achter de mistlamp grijpen en de rubberkap (Afb. 166,3) van de lampbe-
huizing (Afb. 166,4) trekken.
Minkabel (Afb. 166,1) van de lampbehuizing trekken.
Bevestigingsklem (Afb. 166,2) voor uithaken indrukken en zijwaarts
schuiven.
Gloeilamp (Afb. 166,5) met kabel uit de lampbehuizing nemen.
Nieuwe gloeilamp plaatsen.
Koplampen omzetten Al naar gelang het model kunnen de koplampen voor worden ingesteld op
linksrijdend resp. rechtsrijdend verkeer.
De motorkap openen (zie hoofdstuk 4).
De rubberkap van de lampbehuizing trekken.
Alle aanwezige omzethendels (Afb. 167,1 resp. Afb. 168,1) naar de andere
kant zwenken.
Afb. 166 Mistlamp
Afb. 167 Omzetting koplampen voor Afb. 168 Omzetting koplampen voor
(Xenon-koplampen)
Z Het terugzetten gebeurt door de omzethendels weer naar de uitgangspo-
sitie te zwenken.
183B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
12.5.2 Verlichting achter
Alleen een servicepunt mag het derde remlicht vervangen.
Drie inbusschroeven (Afb. 169,6) losdraaien
De behuizing wegnemen.
Op de achterkant van de behuizing de twee torxbouten (Afb. 170,6) van de
houder losdraaien.
De gloeilamp vervangen.
Kentekenplaatlampje Het kentekenplaatlampje is bij alle modellen hetzelfde.
Twee behuizingsschroeven (Afb. 171,1) losdraaien.
Behuizing wegnemen.
Gloeilamp vervangen.
12.5.3 Verlichting zijkant
Afb. 169 Verlichting achter (voorkant) Afb. 170 Verlichting achter (achterkant)
Afb. 171 Verlichting achter (kenteken-
plaatlampje)
Afb. 172 Verlichting zijkant
1 Voortentverlichting
2 Contourverlichting
3 Richtingaanwijzer
4 Breedtelicht
184 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
Contourverlichting Afdekking met geschikt gereedschap (bijv. schroevendraaier) eraf wippen.
Het gereedschap daarbij tegen de inkeping in de behuizing plaatsen.
Behuizing wegnemen.
Gloeilamp vervangen.
Richtingaanwijzer De lamp is ingeplakt. Als de gloeilamp defect is, contact opnemen met een
geautoriseerde dealer of een servicepunt.
Breedtelicht De lampen zijn voorzien van LEDs. Zoek voor vervanging van de LEDs een
officiële dealer of een servicepunt op.
12.5.4 Voortentverlichting
Lamp vervangen: Dealer of een servicepunt opzoeken.
12.5.5 Gloeilamptypen voor buitenverlichting
Afb. 173 Voortentverlichting
Z LED-lichten hebben een zeer lange levensduur. Vervangen van deze
lichten is normaal gesproken niet nodig.
Pos.-nr. Buitenverlichting Gloeilamptype
Voor
1 Richtingaanwijzer PY 12 V 21 W
2 Parkeerlicht P 12 V 5 W
3 Dagrijlicht P 12 V 21 W
4 Dimlicht H11LL 12 V 55 W
4 Dimlicht (grootlicht Bi-Xenon) D 2 S
5 Grootlicht H11LL 12 V 55 W
- Bochtverlichting/mistlampen H7 12 V 55 W
Achter
1 Mistlamp achter P 12 V 21 W
2 Achteruitrijlicht P 12 V 21 W
3 Richtingaanwijzer P 12 V 21 W
4 Remlicht P 12 V 21 W
5 Achterlicht P 12 V 5 W
- Kentekenplaatlampje C 12 V 5 W
185B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
12.6 Vervangen van gloeilampen, binnen
12.6.1 Halogeenspotlight
Lamp vervangen: De halogeengloeilamp (Afb. 174,1) naar voren uit de fitting trekken.
Nieuwe halogeengloeilamp plaatsen.
- Derde remlicht Dealer of een servicepunt
opzoeken
Zijde
1 Voortentverlichting Dealer of een servicepunt
opzoeken
2 Contourverlichting C 12 V 5 W
3 Richtingaanwijzer Dealer of een servicepunt
opzoeken
4 Breedtelicht Dealer of een servicepunt
opzoeken
X Gloeilampen en lamphouders kunnen erg warm worden. Daarom voor
het vervangen van gloeilampen de lamp laten afkoelen.
X Vóór het vervangen van de gloeilampen de stroomtoevoer naar de
beveiligingsautomaat in de 230-V-zekeringenkast uitschakelen.
X Gloeilampen ontoegankelijk voor kinderen bewaren.
X Geen gloeilamp gebruiken die is gevallen of die krassen heeft in het
glas. De gloeilamp zou kunnen springen.
X Lampen kunnen zeer heet worden. Als de lamp is ingeschakeld, moet
de veiligheidsafstand tot brandbare voorwerpen altijd 30 cm bedragen.
Brandgevaar!
X LED's in lampen niet vervangen met gewone gloeilampen. Brandgevaar
door sterke hitteontwikkeling.
Z Een nieuwe gloeilamp niet vastpakken met de vingers. Om de nieuwe
gloeilamp in te zetten een stoffen doek gebruiken.
Z Alleen gloeilampen van hetzelfde type en met het juiste aantal watt
gebruiken.
Z Wanneer LED's in lampen defect zijn, een officiële dealer of een service-
punt opzoeken.
Afb. 174 Halogeenspotlight
Pos.-nr. Buitenverlichting Gloeilamptype
186 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
12.6.2 Spotlight
Lamp vervangen: Dealer of een servicepunt opzoeken.
12.6.3 Halogeen-inbouwlamp (plat)
De halogeen-inbouwlamp (Afb. 176,2) is in de afscherming verzonken inge-
bouwd.
Lamp vervangen:
Binnenste afdekring met glasschijf (Afb. 176,1) met geschikt gereedschap
(bijv. een stom mes) uit de behuizing wippen.
Halogeengloeilamp verwijderen.
Nieuwe halogeengloeilamp plaatsen.
Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten.
Afb. 175 Spotlight
Z LED-lichten hebben een zeer lange levensduur. Vervangen van deze
lichten is normaal gesproken niet nodig.
Afb. 176 Halogeen-inbouwlamp (plat)
187B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
12.6.4 Spotlight
Lamp vervangen: Dealer of een servicepunt opzoeken.
12.6.5 Inbouwlamp met LEDs
Lamp vervangen: Dealer of een servicepunt opzoeken.
Afb. 177 Spotlight
Z LED-lichten hebben een zeer lange levensduur. Vervangen van deze
lichten is normaal gesproken niet nodig.
Afb. 178 Inbouwlamp
Z LED-lichten hebben een zeer lange levensduur. Vervangen van deze
lichten is normaal gesproken niet nodig.
188 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
12.6.6 Kaartleeslampje met LEDs
Lamp vervangen: Dealer of een servicepunt opzoeken.
12.6.7 Garageverlichting met LED
Lamp vervangen: Dealer of een servicepunt opzoeken.
Afb. 179 Kaartleeslampje met LEDs
Z LED-lichten hebben een zeer lange levensduur. Vervangen van deze
lichten is normaal gesproken niet nodig.
Afb. 180 Garageverlichting
Z LED-lichten hebben een zeer lange levensduur. Vervangen van deze
lichten is normaal gesproken niet nodig.
189B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
12.6.8 Garageverlichting
Lamp vervangen: Bevestigingsschroef (Afb. 181,2) eruit draaien.
Afdekking (Afb. 181,1) verschuiven en verwijderen.
Halogeengloeilamp verwijderen.
Nieuwe halogeengloeilamp plaatsen.
Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten.
12.6.9 Accuwissel bij kleerkastverlichting met LED's
De kledingkastverlichting heeft 3 microbatterijen (AAA), die de LED's voorzien
van spanning.
Accu vervangen:
Deksel (Afb. 182,1) van de kledingkastverlichting in de richting van de pijl
schuiven en verwijderen.
Batterijen verwijderen.
Nieuwe batterij met de juiste polen op de juiste plaats (+/-) plaatsen.
Deksel erop zetten en sluiten.
12.6.10 Gloeilamptypen voor binnenverlichting
Afb. 181 Garageverlichting
Afb. 182 Kledingkastverlichting
Binnenverlichting Gloeilamptype
Halogeenspotlight (halogeen-steekcontact) 12 V 10 W
Halogeen-inbouwlamp (halogeen-steekcontact) 12 V 5 W
Halogeen-inbouwlamp (halogeen-steekcontact) 12 V 10 W
Garageverlichting (halogeen-steekcontact) 12 V 10 W
190 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
12.7 AL-KO achteras
Fiat-voertuigen met
AL-KO achteras zonder
luchtvering
Naast het opvolgen van de voorschriften en de aanwijzingen in de gebruiks-
aanwijzing van het basisvoertuig en het onderhoudshandboek, moet na
20.000 km en minstens eens in de 12 maanden de achteras worden nage-
smeerd.
De smeernippels (Afb. 183, pijl) bevinden zich aan de onderkant van de
asbuis.
12.8 Reserveonderdelen
Z Het smeren mag alleen plaatsvinden als de achteras is ontlast.
Z Voor het smeren naar keuze een van de volgende vetten gebruiken:
Costrac GL 1501 van de firma Klüber
Cardex 3746 SP van de firma CONDA
Z Als het voertuig met een onderhoudsvrije torsiestaafveeras of een achteras
met luchtvering is uitgerust, vervallen de beide smeernippels.
Afb. 183 AL-KO achteras
X Elke wijziging van de toestand van het voertuig, zoals deze bij levering
door de fabriek was, kan een negatieve invloed hebben op het rijgedrag
en de verkeersveiligheid.
X Door de HYMER AG aanbevolen speciale uitvoeringen en originele
reserveonderdelen zijn speciaal voor uw voertuig ontwikkeld en vrijge-
geven. De geautoriseerde dealer of het servicepunt bieden deze pro-
ducten aan. De geautoriseerde dealers en de servicepunten zijn
geïnformeerd over toegestane technische details en voeren de noodza-
kelijke werkzaamheden vakkundig uit.
X Niet door HYMER AG vrijgegeven toebehoren-, aan-, om- of inbouw-
delen kunnen het voertuig beschadigen en tot een verminderde ver-
keersveiligheid leiden. Zelfs als er voor deze onderdelen een
goedkeuring van een deskundige, een algemene bedrijfstoelating of een
goedkeuring van de constructie bestaat, bestaat daarmee nog geen
zekerheid ten aanzien van de reglementaire kwaliteit van het product.
X Als producten die door de HYMER AG niet werden vrijgegeven bescha-
digingen veroorzaken, kan daarvoor geen aansprakelijkheid worden
aanvaard. Dit geldt ook voor niet goedgekeurde wijzigingen aan het
voertuig.
191B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Klantenservice en onderhoud 12
Uit veiligheidsoverwegingen moeten reserveonderdelen voor apparaten
beantwoorden aan de opgaves van de producent en door hem als reserveon-
derdeel zijn toegelaten. De reserveonderdelen mogen alleen door de produ-
cent van het apparaat of een erkende werkplaats worden ingebouwd. Voor
reserveonderdelen staan de geautoriseerde dealers en servicepunten ter
beschikking.
Hier zijn enige suggesties voor belangrijke reserveonderdelen:
z Zekeringen
z V-snaar
z Ruitenwisserbladen
z Gloeilampen
z Waterpomp (dompelpomp)
Bij bestellingen van reserveonderdelen het ordernummer en het voertuigtype
opgeven bij de geautoriseerde dealer of het servicepunt.
Het in deze gebruiksaanwijzing beschreven voertuig is volgens fabrieks-
normen geconstrueerd en uitgerust. Al naargelang het doel van zijn inzet
wordt er nuttig speciaal toebehoren aangeboden. Bij de aanbouw van speciaal
toebehoren controleren of dit in de voertuigpapieren geregistreerd moet
worden. Let op de technisch toegelaten totale massa. De geautoriseerde
dealer of het servicepunt adviseert u graag.
12.9 Typeplaatje
Het typeplaatje (Afb. 184) met het ordernummer is aangebracht op de rechter
zijwand in het voorste, onderste gedeelte.
Typeplaatje niet verwijderen. Het typeplaatje:
z Identificeert het voertuig
z Helpt bij het bestellen van reserveonderdelen
z Geeft in combinatie met de voertuigpapieren informatie over de eigenaar
Afb. 184 Typeplaatje
1Type
2 Afkorting fabrikant en opbouw-
nummer
3 Technisch toegelaten totale massa
van het voertuig
4Vrij
5 Toegelaten asbelasting achter
6 Toegelaten asbelasting voor
7 Technisch toegelaten totale massa
van het voertuig met aanhanger
8 Chassisnummer basisvoertuig
9 Ordernummer
Z Bij vragen aan de klantenservice altijd het ordernummer vermelden.
192 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
12 Klantenservice en onderhoud
12.10 Waarschuwings- en aanwijzingsstickers
Op en in het voertuig zijn waarschuwings- en aanwijzingsstickers aange-
bracht. Waarschuwings- en aanwijzingsstickers dienen de veiligheid en
mogen niet worden verwijderd.
12.11 Dealers
De geautoriseerde dealers en servicepunten zijn de aanspreekpartners als er
reserveonderdelen voor het voertuig nodig zijn.
De adressen en telefoonnummers van de geautoriseerde dealers en service-
punten vindt u:
z In de brochure "HYMER-dealers", die bij de levering van het voertuig los
wordt meegeleverd
z In het internet onder http://www.hymer.com of http//:www.eriba.nl
12.12 Reservesleutels
Voor het verkrijgen van reservesleutels zijn de volgende aanwijzingen van
belang:
Z Reservestickers kunnen bij de officiële dealer of bij het servicepunt besteld
worden.
Sloten van: Voor verkrijging vereist: Verkrijgbaar
bij:
Info tele-
foon:
Basisvoertuig
Fiat
Chassisnummer Fiat-dealer
Alarminstallatie Tweede sleutel Thitronik +49 431
66668-0
Opbouw Ordernummer, chassis-
nummer, tweede sleutel of
sleutelnummer
Dealers
193B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wielen en banden 13
13Wielen en b anden
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de banden van het voertuig.
De instructies hebben betrekking op:
z de keuze van de banden
z de omgang met de banden
z het verwisselen van de wielen
z de reservewielhouder
Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een tabel, waarin de correcte banden-
spanning voor uw voertuig kan worden gevonden.
13.1 Algemeen
In acht nemen: Banden regelmatig (om de 14 dagen) nakijken op gelijkmatige profielslij-
tage, profieldiepte en uitwendige beschadiging.
De door de wetgever voorgeschreven minimumprofieldiepte in acht
nemen.
Altijd banden van dezelfde bouwwijze, hetzelfde fabrikaat en dezelfde uit-
voering (zomerbanden of winterbanden) gebruiken.
Alleen voor het velgtype toegelaten banden gebruiken. De toegelaten vel-
genmaten en bandenmaten staan in de voertuigpapieren van het voertuig,
maar ook de geautoriseerde dealer of het servicepunt geeft u graag advies.
Nieuwe banden op een traject van ca. 100 km met gematigde snelheid
inrijden, aangezien pas dan de volledige grip is verkregen.
X Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
Z Bandenspanning alleen controleren bij koude banden.
Z Aan het voertuig zijn binnenbandloze banden gemonteerd. Monteer nooit
binnenbanden in deze banden.
Z Gebruiksaanwijzing van het basisvoertuig in acht nemen.
Z Al naar gelang het basisvoertuig en de uitvoering zijn de voertuigen stan-
daard alleen met een bandreparatieset uitgerust.
Z Bij bandenpech het voertuig naar de rechter zijde van de weg rijden. Het
voertuig beschermen met een gevarendriehoek. Waarschuwingsknipper-
licht aanzetten.
Z Banden mogen niet ouder zijn dan 6 jaar omdat het materiaal mettertijd
broos wordt. Het viercijferige DOT-nummer op de zijkant van de band geeft
de productiedatum aan. De eerste twee cijfers geven de week aan, de
laatste twee het productiejaar.
Voorbeeld: Week 05, productiejaar 2012.
0512
194 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
13 Wielen en banden
Wielmoeren of wielschroeven regelmatig controleren op vastzitten. Wiel-
moeren of wielschroeven van een vervangen wiel na 50 km kruisgewijs
aandraaien (Afb. 185).
Aandraaimoment zie sectie 13.5.2.
Als er nieuwe of pas gelakte velgen worden gebruikt, dan de wielmoeren
of wielschroeven extra na ca. 1.000 tot 5.000 km aandraaien.
Bij stilstand of langere standtijden drukpunten op banden en wiellagers
voorkomen:
Het voertuig zo opbokken dat de wielen zijn ontlast of het voertuig om de
4 weken zo bewegen dat de stand van de wielen verandert.
13.2 Keuze van de banden
De voor uw voertuig vrijgegeven bandenmaten staan in de voertuigpapieren
of kunnen bij de geautoriseerde dealers of servicepunten worden opgevraagd.
Elke band moet bij het voertuig passen, waaraan hij aangebracht wordt. Dit
geldt in eerste instantie voor de afmetingen van de buitenkant (diameter,
breedte), die door de genormeerde maataanduiding worden aangegeven.
Daarnaast moet de band aan de eisen van het desbetreffende voertuig vol-
doen met betrekking tot gewicht en snelheid.
Bij het gewicht wordt van de toegestane maximale asbelasting uitgegaan, die
over twee banden wordt verdeeld. De maximale draagkracht van een band
blijkt uit zijn load-index (= LI, getal voor draagkracht).
Ook de asgeometrie van een voertuig, zoals wielvlucht en sporing, is voor de
keuze van de banden belangrijk. De hoogste snelheid die voor een band is
toegestaan (bij volle draagkracht) wordt door zijn speed-index (= GSY, snel-
heidssymbool) aangegeven. Load-index en speed-index vormen samen de
code voor het gebruik van een band. Ze zijn bestanddeel van de volledige,
genormeerde aanduiding die op elke band zelf staat. Deze aanduidingen op
de band moeten met die in de voertuigpapieren overeenkomen.
Afb. 185 Wielmoeren of wielschroeven
kruisgewijs aandraaien
X De verkeerde bandenkeuze kan tijdens de rit beschadiging van de
banden tot en met klappen tot gevolg hebben.
Z Als er banden worden gemonteerd die niet voor het voertuig zijn toege-
staan, kan de vergunning voor het voertuig en daarmee de verzekerings-
dekking vervallen. De geautoriseerde dealer of het servicepunt adviseert u
graag.
195B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wielen en banden 13
13.3 Aanduidingen op de band
13.4 Omgang met banden
Over stoepranden in een stompe hoek rijden. De band kan anders aan de
zijkant ingeklemd worden. Het rijden over een stoeprand in een spitse hoek
kan tot beschadiging van de band en als gevolg daarvan tot klappen van
de band leiden.
Over hoogliggende riooldeksels langzaam rijden. De band kan anders
ingeklemd worden. Het snel rijden over een hoogliggende riooldeksel kan
tot beschadiging van de band en als gevolg daarvan tot klappen van de
band leiden.
Schokdempers regelmatig laten controleren. Het rijden met slechte schok-
dempers leidt tot duidelijk verhoogde slijtage.
Bij ongelijkmatige profielslijtage voorsporing en wielvlucht laten contro-
leren. Het rijden met verkeerd ingestelde voorsporing of eenzijdig inge-
stelde wielvlucht leidt tot duidelijk verhoogde slijtage.
Hard remmen vermijden. Bij hard remmen, waarbij de wielen blokkeren,
slijten de banden snelller en onregelmatig. Dit vermindert het rijcomfort. De
banden kunnen zelfs onbruikbaar worden.
De banden niet reinigen met hogedrukreiniger. De banden kunnen binnen
een paar seconden sterk beschadigd worden en als gevolg daarvan
klappen.
Banden ontzien bij het rijden. Hard remmen, start met plankgas en lange
ritten op slechte straten vermijden.
13.5 Wiel vervangen
13.5.1 Algemene instructies
Naam Verklaring
215/70 R 15C 109/107 Q
(voorbeeld)
215 Breedte van de band in mm
70 Verhouding hoogte tot breedte van de band in procent
R Bandentype (R = radiaal)
15 Velgdiameter in inch
C Commercial (Transporter)
109 Getal draagkracht enkele banden
107 Getal draagkracht dubbele banden
Q Snelheidssymbool (Q = 160 km/u)
X Het voertuig moet op een effen, vaste en glijvaste ondergrond staan.
X In de eerste versnelling schakelen. Bij een automatische versnel-
lingsbak in de stand "P" schakelen.
X Alvorens het voertuig op te tillen, de handrem vast aantrekken.
X Het voertuig met wielkeggen aan de tegenover gelegen kant beveiligen
tegen wegrollen.
X Het voertuig in geen geval optillen met de aangebouwde steunen.
X Als er een aanhanger is aangekoppeld: De aanhanger afkoppelen
voordat het voertuig wordt opgetild.
196 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
13 Wielen en banden
13.5.2 Aandraaimoment
X De wagenkrik nooit onder de opbouw, maar onder de as zetten.
X De wagenkrik nooit overbelasten. De maximaal toegelaten belasting is
op het typeplaatje op de wagenkrik aangegeven.
X De wagenkrik alleen voor het kortstondig optillen van het voertuig tijdens
het verwisselen van de band inzetten.
X De motor niet starten, terwijl het voertuig is opgetild.
X Er mogen geen personen onder het opgetilde voertuig gaan liggen.
Z Bij een wielwisseling de schroefdraad van de schroefdraadbout of van de
wielschroef niet beschadigen.
Z Wielmoeren of wielschroeven kruisgewijs aandraaien (Afb. 185).
Z Bij overschakelen op andere velgen (bijv. aluminiumvelgen of wielen met
winterprofiel) moeten de bijbehorende wielschroeven met de juiste lengte
en kraagvorm worden gebruikt. De veilige bevestiging van de wielen en de
werking van de reminstallatie zijn daarvan afhankelijk.
Z Velgen en banden die niet voor het voertuig zijn toegestaan kunnen de ver-
keersveiligheid beperken en moeten apart door een bevoegd keuringsbu-
reau worden getest en goedgekeurd.
Z Wielen niet kruisgewijs vervangen.
Z Het voertuig conform de nationale voorschriften, bijv. met gevarendrie-
hoek, beschermen.
Z Voor de vervanging van de banden de velgen- en bandenmaat, de draag-
kracht van de banden en de snelheidsindex op de banden controleren.
Alleen de in de voertuigpapieren opgegeven velgen- en bandenmaten
gebruiken.
Z Het boordgereedschap is op de gemonteerde wielmoeren of wiel-
schroeven afgestemd. Als er aluminiumvelgen zijn gemonteerd, voor het
reservewiel (stalen velg) een geschikt gereedschap meenemen.
Z Verdere informatie ontlenen aan de gebruiksaanwijzing van het basisvoer-
tuig.
Velg Aandraaimoment
Basisvoertuig Fiat
Stalen velg 15" 160 Nm
Stalen velg 16" 180 Nm
Aluminiumvelg 15" 140 Nm
Aluminiumvelg 16" 160 Nm
Aluminium velg 17" (Chassis "Light") 140 Nm
Aluminium velg 17" (Chassis "Heavy") 160 Nm
Aluminium velg 20" (Chassis "Light") 140 Nm
Aluminium velg 20" (Chassis "Heavy") 160 Nm
197B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wielen en banden 13
13.5.3 Wiel vervangen
Het voertuig op een zo effen en vast mogelijke ondergrond parkeren.
In de eerste versnelling schakelen. Bij een automatische versnellingsbak
in de stand "P" schakelen.
De handrem aantrekken.
Remwiggen of andere geschikte voorwerpen onder de wielen leggen om
het voertuig te beveiligen.
Reservewiel uit de reservewielhouder nemen.
Bij een zachte ondergrond een stabiele onderlegger onder de wagenkrik
leggen, bijv. een houten plank.
Wagenkrik onder de hiervoor bedoelde opnamepunten zetten.
Wielschroeven met wielsleutel enkele slagen losdraaien, maar niet eruit
draaien.
Voertuig optillen, tot het wiel zich 2 of 3 cm boven de grond bevindt.
Wielschroeven eruit draaien en wiel afnemen.
Reservewiel op wielnaaf zetten en afstellen.
Wielschroeven erin draaien en kruisgewijs licht aandraaien.
Wagenkrik naar beneden draaien en verwijderen.
Wielschroeven met wielsleutel gelijkmatig aandraaien (aandraaimoment
zie sectie 13.5.2).
13.5.4 Wiel vervangen bij aluminiumvelgen
De wielwisseling bij aluminiumvelgen gebeurt op dezelfde manier als bij stalen
velgen (zie sectie 13.5.3).
Basisvoertuig
Mercedes-Benz
Stalen velg (enkele banden, wielschroeven) 240 Nm
Stalen velg (enkele banden, vooras, wiel-
moeren)
180 Nm
Stalen velg (dubbele banden, achteras,
wielmoeren)
180 Nm
Aluminiumvelg (enkele banden, wielschroe-
ven)
180 Nm
X De voetplaat van de wagenkrik moet plat op de grond staan.
Z Laat het vervangen wiel direct repareren.
Z Algemene instructies in dit hoofdstuk in acht nemen.
Velg Aandraaimoment
X Voor aluminiumvelgen en stalen velgen zijn verschillende wielschroeven
vereist. Als er aluminiumvelgen zijn gemonteerd, dan zijn voor het reser-
vewiel (stalen velg) passende wielschroeven meegeleverd.
198 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
13 Wielen en banden
13.6 Reservewielhouder
Het reservewiel is in de opbergruimte achter of in de garage achter geplaatst.
Reservewiel eruit nemen:
Vleugelmoer (Afb. 186,1) met de hand losdraaien en eraf schroeven.
Drukstuk (Afb. 186,2) verwijderen.
Reservewiel eruit nemen.
13.7 Bandenspanning
De draagkracht en daarmee de houdbaarheid van een band hangt direct
samen met de bandenspanning. Lucht is een vluchtig medium, dat onvermij-
delijk ook uit de banden ontsnapt.
Als vuistregel kan ervan uitgegaan worden, dat bij een gevulde band na twee
maanden een spanningsverlies van 0,1 bar optreedt. Om schade of klappen
van de banden te vermijden, de bandenspanning regelmatig controleren.
Afb. 186 Reservewiel in de opberg-
ruimte achter
X Een te lage bandenspanning leidt tot oververhitting van de band. Dit kan
zware schade in de band tot gevolg hebben.
X Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
X Alleen ventielen gebruiken die voor de voorgeschreven bandenspan-
ning zijn toegelaten.
Z Bandenspanning alleen controleren bij koude banden.
Z De opgaven van de bandenspanningswaarden gelden voor beladen voer-
tuigen bij koude banden.
Z Bij warme banden moet de spanning rond 0,3 bar hoger zijn dan bij koude
banden. De juiste spanning bij koude banden opnieuw controleren.
Z Opgave van de spanning in bar.
Z Boven 4,75 bar is altijd een metalen ventiel noodzakelijk.
Z De spanningstolerantie bedraagt +/- 0,05 bar.
Z De gegevens van de toelaatbare asbelasting vindt u op het typeplaatje van
uw camper.
199B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Wielen en banden 13
De voertuigen worden voortdurend aan de laatste stand van de techniek aan-
gepast. Het is mogelijk, dat er in deze tabel nog geen rekening is gehouden
met nieuwe bandenmaten. In dit geval stelt de geautoriseerde dealer of het
servicepunt u gaarne de nieuwste waarden ter beschikking.
13.7.1 Basisvoertuig: Fiat
13.7.2 Basisvoertuig Mercedes-Benz
Bandenmaat Banden
fabrikant
Bandentype/
bandennaam
Luchtdruk
Voor (bar)
Luchtdruk
Achter (bar)
215/70 R 15C
109/107 R
Michelin Camping 4,25 5,5
215/70 R 15C
109/107 R
Andere fa-
brikant
4,25 4,5
225/75 R 16C
116/114 R
Michelin Camping 4,0 5,5
225/75 R 16C
116/114 R
Andere fa-
brikant
4,0 4,75
255/55 R 17C Alle fabri-
kanten
4,75 4,75
Banden Banden
fabrikant
Bandentype/
bandennaam
Voor (bar) Achter (bar)
205/75 R 16C
110/108 R
(dubbele
banden)
Alle fabri-
kanten
4,5 4,1
235/65 R 16C
115/113 R
Alle fabri-
kanten
3,75 4,75
200 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
13 Wielen en banden
201B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Storingsopsporing 14
14Storingsopsporing
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor mogelijke storingen aan uw voertuig.
De storingen zijn met hun mogelijke oorzaak en een suggestie voor de
remedie vermeld.
De instructies hebben betrekking op:
z de reminstallatie
z de elektrische installatie
z de wisselrichter
z de gasinstallatie
z het gaskooktoestel
z de gasbakoven
z de verwarming
z de boiler
z de koelkast
z de watervoorziening
z de opbouw
De vermelde storingen kunnen zonder een uitgebreide vakkennis en in slechts
enkele handelingen worden verholpen. Als de suggesties tot remedie die in
deze gebruiksaanwijzing staan, niet helpen, moet een erkende werkplaats de
oorzaak van de storing zoeken en verhelpen.
14.1 Reminstallatie
14.2 Elektrische installatie
X Gebreken aan de reminstallatie meteen laten verhelpen door een geau-
toriseerde werkplaats.
Z Bij het vervangen van de woonruimteaccu alleen accu's van dezelfde
bouwwijze gebruiken.
Z Voor het vervangen van de zekeringen zie hoofdstuk 8.
Storing Oorzaak Remedie
Verlichtingsinstallatie
werkt niet meer volledig
Gloeilamp defect De afdekking van de be-
treffende lamp losschroe-
ven, gloeilamp
vervangen. Let op het
vermogen (W) en de
spanning (V)
Zekering op elektroblok
defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Binnenverlichting werkt
niet
Gloeilamp defect Afdekking verwijderen,
gloeilamp vervangen. Let
op het vermogen (W) en
de spanning (V)
202 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
14 Storingsopsporing
De elektrische opstap
kan niet in- of uitgeklapt
worden
Zekering op elektroblok
defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Geen 230-V-voorziening
ondanks aansluiting
230-V-beveiligingsauto-
maat is geactiveerd
230-V-beveiligingsauto-
maat inschakelen
Startaccu of woonruim-
teaccu wordt bij aanslui-
ting op 230 V niet
opgeladen
Zekering op elektroblok
defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Laadmodule in het elek-
troblok defect
Klantenservice opzoeken
Woonruimteaccu wordt
door het voertuig niet op-
geladen
Zekering van dynamo
klem D+ defect
Zekering vervangen
Scheidingsrelais in het
elektroblok defect
Klantenservice opzoeken
Controlelicht 12 V brandt
niet
12-V-voorziening uitge-
schakeld
12-V-voorziening inscha-
kelen
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar op elektroblok
uitgeschakeld
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar inschakelen
Startaccu of woonruim-
teaccu niet geladen
Startaccu of woonruim-
teaccu laden
Scheidingsrelais in het
elektroblok defect
Klantenservice opzoeken
12-V-voorziening werkt
niet
12-V-voorziening uitge-
schakeld
12-V-voorziening inscha-
kelen
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar op elektroblok
uitgeschakeld
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar inschakelen
Woonruimteaccu is ontla-
den
Woonruimteaccu laden
Scheidingsrelais in het
elektroblok defect
Klantenservice opzoeken
12-V-voorziening werkt
niet bij 230-V-gebruik
12-V-voorziening uitge-
schakeld
12-V-voorziening inscha-
kelen
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar op elektroblok
uitgeschakeld
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar inschakelen
230-V-beveiligingsauto-
maat is geactiveerd
Klantenservice opzoeken
Laadmodule in het elek-
troblok defect
Klantenservice opzoeken
Storing Oorzaak Remedie
203B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Storingsopsporing 14
14.3 Wisselrichter (MSP 1512)
Startaccu wordt bij 12-V-
gebruik ontladen
Scheidingsrelais in het
elektroblok defect
Klantenservice opzoeken
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar op elektroblok
uitgeschakeld
Accu-scheidingsschake-
laar resp. hoofdschake-
laar inschakelen
Geen spanning op de
woonruimteaccu
Woonruimteaccu is ontla-
den
Woonruimteaccu direct
opladen
Z Diepontlading
is schadelijk
voor de accu.
Wanneer het voertuig
langere tijd stilstaat, de
woonruimteaccu vol la-
den
De ontlading vindt plaats
door stille verbruikers
(zie hoofdstuk 8)
Storing Oorzaak Remedie
Contactdozen zonder
spanning (bij speciale uit-
voering wisselrichter)
Wisselrichter is vanwege
een storing uitgescha-
keld
LEDs van wisselrichter in
de gaten houden
Stroomonderbreker in
extra zekeringenkast is
geactiveerd
Stroomonderbreker in-
schakelen
LED bedrijfstoestand
(wisselrichter) knippert
snel rood
Te hoge ingangsspan-
ning
Klantenservice opzoeken
LED bedrijfstoestand
(wisselrichter) knippert
langzaam rood
Te langzame ingangs-
spanning
Woonruimteaccu laden
LED bedrijfstoestand
(wisselrichter) knippert
periodiek rood
Wisselrichter te heet Belasting verminderen,
voor betere ventilatie van
de wisselrichter zorgen
LED bedrijfstoestand
(wisselrichter) brandt
continu rood
Kortsluiting, polarisatie of
te hoge belasting
Belasting verminderen,
kortsluiting of schake-
lingsfout verhelpen
Klantenservice opzoeken
Storing Oorzaak Remedie
204 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
14 Storingsopsporing
14.4 Gasinstallatie
14.5 Gaskooktoestel/gasbakoven
X Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat
explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Ramen en deuren openen en goed ventileren.
X Bij een defect aan de gasinstallatie: Niet roken, geen open vuur en geen
elektrische apparaten (lichtschakelaar enz.) bedienen.
X Defect aan de gasinstallatie door een geautoriseerde werkplaats laten
verhelpen.
Storing Oorzaak Remedie
Geen gas Gasfles leeg Gasfles vervangen
Gasafsluitkraan gesloten Gasafsluitkraan openen
Hoofdafsluitkraan op de
gasfles gesloten
Hoofdafsluitkraan op de
gasfles openen
Buitentemperatuur te
laag (-42 °C bij propaan-
gas, 0 °C bij butaangas)
Wachten tot buitentem-
peratuur hoger wordt
Inbouwapparaat defect Klantenservice opzoeken
Storing Oorzaak Remedie
Ontstekingsbeveiligin-
gen reageren niet (vlam
brandt na het loslaten
van de regelgreep niet)
Te korte opwarmtijd Na ontsteking de regel-
greep ca. 15 tot
20 seconden ingedrukt
houden
Ontstekingsbeveiliging
defect
Klantenservice opzoeken
Vlam dooft bij de lage in-
stelling
Ontstekingsbeveiligings-
voeler niet correct
Ontstekingsbeveiligings-
voeler correct instellen
(niet buiten). De sensor-
punt moet 5 mm boven
de brander uitsteken. De
hals van de voeler mag
niet meer dan 3 mm ver-
wijderd zijn van de bran-
derkrans; evt. contact
opnemen met de klanten-
service
205B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Storingsopsporing 14
14.6 Verwarming/boiler
Bij een defect de dichtstbijzijnde servicewerkplaats van het betreffende appa-
raat informeren. Bij de papieren van het apparaat zit een adressenlijst. Alleen
geautoriseerde vaklieden mogen het apparaat repareren.
14.6.1 Verwarming/boiler Truma
Storing Oorzaak Remedie
Verwarming ontsteekt
niet
Temperatuursensor aan
het bedieningspaneel of
afstandssensor defect
Stekker aan het bedie-
ningspaneel aftrekken.
De verwarming functio-
neert dan zonder thermo-
staat. Zo spoedig
mogelijk klantenservice
opzoeken
Rood controlelicht "Sto-
ring" brandt
Lucht in gasleidingen Uitschakelen en op-
nieuw inschakelen. Na
twee vergeefse startpo-
gingen eerst 10 minuten
wachten en dan nog
eens proberen
Gastekort Hoofdafsluitkraan en
gasafsluitkraan openen
Volle gasfles aansluiten
Defecte zekeringsscha-
kel
Klantenservice opzoeken
Rood controlelicht "Sto-
ring" knippert
Bedrijfsspanning te laag Woonruimteaccu (laten)
laden of vervangen
Groen controlelicht ach-
ter draaiknop brandt niet
Zekering op elektroblok
defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Zekering in de elektroni-
sche besturingsunit werd
geactiveerd
Klantenservice opzoeken
Woonruimteaccu defect Woonruimteaccu (laten)
laden of vervangen
Geel controlelicht op de
energiekeuzeschakelaar
brandt niet
Geen voedingsspanning 230-V-aansluiting en ze-
keringen controleren
Oververhittingsschake-
laar is geactiveerd ge-
weest
Oververhittingsschake-
laar indrukken
Boiler gaat vanzelf leeg,
veiligheids-/aftapventiel
is geopend
Binnentemperatuur on-
der 8 °C
Binnenruimte verwarmen
Veiligheids-/aftapventiel
kan niet worden gesloten
Temperatuur bij veilig-
heids-/aftapventiel onder
C
Binnenruimte verwarmen
Rode en groene controle-
licht branden niet
Zekering defect Zekering op elektroblok
vervangen
Rotor loopt luidruchtig of
niet regelmatig
Rotor vervuild Truma service raadple-
gen
206 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
14 Storingsopsporing
14.6.2 Verwarming/boiler Alde
14.7 Koelkast
Bij een defect de dichtstbijzijnde servicewerkplaats van het betreffende appa-
raat informeren. Bij de papieren van het apparaat zit een adressenlijst. Alleen
geautoriseerde vaklieden mogen het apparaat repareren.
14.7.1 Dometic 8-serie met HES
Storing Oorzaak Remedie
Verwarming ontsteekt
niet bij gebruik op gas
Gastekort Hoofdafsluitkraan en
gasafsluitkraan openen
Volle gasfles aansluiten
Verwarming ontsteekt
niet bij 230-V-elektrage-
bruik
Geen 230-V-voorziening 230-V-beveiligingsauto-
maat inschakelen
230-V-voorziening aan-
sluiten
Verwarming functio-
neert, maar geen warm-
te aan de convectors
Circulatiepomp functio-
neert niet
Ruimtethermostaat in-
schakelen
Klantenservice opzoeken
Verwarming en circulatie-
pomp functioneren, maar
geen warmte aan de con-
vectors
Lucht in het verwar-
mingssysteem
Warmwaterverwarming
ontluchten
Z Bij een storing brandt steeds ook de indicatie-LED Storing " ".
Storing Oorzaak Remedie
LED " " knippert Geen 230-V-voorziening 230-V-voorziening aan-
sluiten
230-V-beveiligingsauto-
maat is geactiveerd
230-V-beveiligingsauto-
maat inschakelen
Te lage bedrijfsspanning
230V
230-V-voorziening door
werkplaats laten contro-
leren
LED " " knippert Zekering op elektroblok
defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Scheidingsrelais in het
elektroblok defect
Klantenservice opzoeken
Te lage bedrijfsspanning
12 V
12-V-voorziening door
werkplaats laten contro-
leren
LED " " knippert
Gastekort Hoofdafsluitkraan en
gasafsluitkraan openen
Volle gasfles aansluiten
Spinnenwebben of ver-
brandingsresten in de
verbrandingskamer
Buiten aan het voertuig
het ventilatierooster ver-
wijderen en de verbran-
dingskamer reinigen
207B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Storingsopsporing 14
14.7.2 Dometic 8-serie met AES
LED's voor de indicatie
van de temperatuur-
stand knipperen
Temperatuursensor de-
fect
Klantenservice opzoeken
LED " " en LED's voor
de indicatie van de tem-
peratuurstand knipperen
230-V-verwarmingsele-
ment defect
Klantenservice opzoeken
LED " " en LED's voor
de indicatie van de tem-
peratuurstand knipperen
12-V-verwarmingsele-
ment defect
Klantenservice opzoeken
Koelkast koelt niet naar
behoren
Ventilatie van aggregaat
ontoereikend
Controleren of ventilatie-
rooster is afgedekt; evt.
afdekkingen verwijderen
Ventilatierooster afne-
men en ruimte erachter
schoonmaken (bijv. bla-
deren verwijderen)
Omgevingstemperaturen
te hoog
Ventilatierooster tijdelijk
afnemen
Z Bij een storing brandt steeds ook de indicatie-LED Storing " ".
Storing Oorzaak Remedie
Tekst "230 V" knippert Geen 230-V-voorziening 230-V-voorziening aan-
sluiten
230-V-beveiligingsauto-
maat is geactiveerd
230-V-beveiligingsauto-
maat inschakelen
Te lage bedrijfsspanning
230 V
230-V-voorziening door
werkplaats laten contro-
leren
Tekst "12 V" knippert Zekering op elektroblok
defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Scheidingsrelais in het
elektroblok defect
Klantenservice opzoeken
Te lage bedrijfsspanning
12 V
12-V-voorziening door
werkplaats laten contro-
leren
Tekst "GAS" knippert Gastekort Hoofdafsluitkraan en
gasafsluitkraan openen
Volle gasfles aansluiten
Spinnenwebben of ver-
brandingsresten in de
verbrandingskamer
Buiten aan het voertuig
het ventilatierooster ver-
wijderen en de verbran-
dingskamer reinigen
LED's voor de indicatie
van de temperatuur-
stand knipperen
Temperatuursensor de-
fect
Klantenservice opzoeken
Storing Oorzaak Remedie
208 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
14 Storingsopsporing
14.8 Watervoorziening
Tekst "HE1" knippert 230-V-verwarmingsele-
ment defect
Klantenservice opzoeken
Tekst "HE2" knippert 12-V-verwarmingsele-
ment defect
Klantenservice opzoeken
Koelkast koelt niet naar
behoren
Ventilatie van aggregaat
ontoereikend
Controleren of ventilatie-
rooster is afgedekt; evt.
afdekkingen verwijderen
Ventilatierooster afne-
men en ruimte erachter
schoonmaken (bijv. bla-
deren verwijderen)
Omgevingstemperaturen
te hoog
Ventilatierooster tijdelijk
afnemen
Storing Oorzaak Remedie
Lekwater in voertuig Lekkage Plaats van lekkage op-
sporen, waterleidingen
opnieuw vastklemmen
Geen water Watertank leeg Drinkwater bijvullen
Aftapkraan niet gesloten Aftapkraan sluiten
12-V-voorziening uitge-
schakeld
12-V-voorziening inscha-
kelen
Zekering van de water-
pomp defect
Zekering op elektroblok
vervangen
Waterpomp defect Waterpomp (laten) ver-
vangen
Waterleiding geknikt Waterleiding recht leggen
of vervangen
Elektroblok defect Klantenservice opzoeken
Toilet heeft geen spoel-
water
Watertank leeg Drinkwater bijvullen
Zekering van de fecaliën-
tank defect
Zekering vervangen
Indicatie voor afvalwater
en water geeft een on-
juiste waarde aan
Meetsonde in afvalwater-
tank of watertank vervuild
Afvalwatertank/water-
tank reinigen
Meetsonde defect Meetsonde vervangen
Afvalwatertank kan niet
worden geleegd
Aftapkraan verstopt Reinigingsdeksel van af-
valwatertank openen en
afvalwater weg laten lo-
pen. Afvalwatertank goed
spoelen
Uitloop bij
ééngreepsmengkraan
verstopt
Perlator verkalkt Perlator verwijderen, in
water met azijn ontkalken
(alleen bij producten van
metaal)
Storing Oorzaak Remedie
209B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Storingsopsporing 14
Sproeier van douchekop
verstopt
Sproeier verkalkt Douchekop in water met
azijn ontkalken (alleen bij
producten van metaal) of
zachte sproeinoppen
schoonwrijven
Water loopt langzaam of
helemaal niet uit de
douchebak weg
Voertuig staat niet hori-
zontaal
Voertuig horizontaal zet-
ten
Vertroebeling van het
water
Vervuild water bijgevuld Watertank mechanisch
en chemisch reinigen,
daarna ontsmetten en
met overvloedig drinkwa-
ter doorspoelen
Sediment in watertank of
in de waterinstallatie
Waterinstallatie mecha-
nisch en chemisch reini-
gen, daarna ontsmetten
en met overvloedig drink-
water doorspoelen
Smaak- en reukverande-
ringen van het water
Vervuild water bijgevuld Waterinstallatie mecha-
nisch en chemisch reini-
gen, daarna ontsmetten
en met overvloedig drink-
water doorspoelen
Per ongeluk brandstof in
de watertank gevuld
Waterinstallatie mecha-
nisch en chemisch reini-
gen, daarna ontsmetten
en met overvloedig drink-
water doorspoelen. In-
dien zonder resultaat:
Vakkundige werkplaats
raadplegen
Microbiologische afzettin-
gen in de waterinstallatie
Waterinstallatie mecha-
nisch en chemisch reini-
gen, daarna ontsmetten
en met overvloedig drink-
water doorspoelen
Afzettingen in de water-
tank en/of in watervoe-
rende componenten
Te lange verblijfsduur
van het water in de wa-
tertank en in de water-
voerende componenten
Waterinstallatie mecha-
nisch en chemisch reini-
gen, daarna ontsmetten
en met overvloedig drink-
water doorspoelen
Storing Oorzaak Remedie
210 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
14 Storingsopsporing
14.9 Opbouw
Storing Oorzaak Remedie
Luikenscharnieren/deur-
scharnieren draaien
zwaar
Luikenscharnieren/deur-
scharnieren niet/onvol-
doende gesmeerd
Luikscharnieren/deur-
scharnieren met zuurvrij
en harsvrij vet smeren
Scharnieren/gewrichten
in de natte cel/in de toile-
truimte draaien zwaar/
knarsen
Scharnieren/gewrichten
niet/onvoldoende ge-
smeerd
Scharnieren/gewrichten
met oplosmiddelvrije en
zuurvrije olie smeren
Z Spuitbussen
bevatten vaak
oplosmiddelen
Scharnieren opbergkas-
ten draaien zwaar/knar-
sen
Scharnieren niet/onvol-
doende gesmeerd
Scharnieren met zuur-
vrije en harsvrije synthe-
tische olie smeren
Motorkapdraaisysteem
draait stroef
Motorkapdraaisysteem
niet/onvoldoende ge-
smeerd
Motorkapdraaisysteem
met zuur- en harsvrij vet
smeren
Draaidakluik beweegt
stroef
Schroefdraadspil niet ge-
smeerd
Schroefdraadspil invetten
Schroefdraadspil defect Nieuwe schroefdraadspil
laten aanbrengen
Z Voor reserveonderdelen staan de geautoriseerde dealers en service-
punten ter beschikking.
211B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Speciale uitvoeringen 15
15Speciale ui tvoering en
15.1 Gewichten van speciale uitvoeringen
In de tabel is het gewicht voor speciale uitvoeringen van HYMER opgesomd.
Als deze voorwerpen in of op het voertuig worden meegevoerd en niet tot de
standaarduitrusting behoren, moet daar rekening mee worden gehouden bij
het bepalen van het laadvermogen.
Alle gewichten zijn "circa"-gegevens.
Let op de technisch toegelaten totale massa.
X Niet door HYMER AG vrijgegeven toebehoren-, aan-, om- of inbouw-
delen kunnen het voertuig beschadigen en tot een verminderde ver-
keersveiligheid leiden. Zelfs als er voor deze onderdelen een
goedkeuring van een deskundige, een algemene bedrijfstoelating of een
goedkeuring van de constructie bestaat, bestaat daarmee nog geen
zekerheid ten aanzien van de reglementaire kwaliteit van het product.
X Elke wijziging van de toestand van het voertuig, zoals deze bij levering
door de fabriek was, kan een negatieve invloed hebben op het rijgedrag
en de verkeersveiligheid.
X Als producten die door de HYMER AG niet werden vrijgegeven bescha-
digingen veroorzaken, kan daarvoor geen aansprakelijkheid worden
aanvaard. Dit geldt ook voor niet goedgekeurde wijzigingen aan het
voertuig.
Benaming artikel Extra gewicht (kg)
Afvalwatertank, geïsoleerd 14
Aluminiumvelgen -5
Aanhangerkoppeling 33
Buitenspiegels verwarmd en elektrisch verstelbaar 4
Serviceluik opbergruimte 1
Autoradio met cd 2
Bakoven 10
Passagiersstoel draaibaar 4
Bodemtapijt voorgevormd 8
Dakluik met geïntegreerde verduistering 2
Dakluik (Fantastic-Vent) 3
Dakreling met ladder 17
DuoControl 2
Bestuurdersdeur 24
Fietsenrek voor 3 fietsen 8
Vouwverduisteringen, bestuurderscabine 7,5
Brandblusser 3
Flatscreen 5,5
Houder voor flatscreen 2,5
Voetmat bestuurderscabine, eendelig 3
Garage onder achterste bed 10-20
Gasafstandsschakelaar 1
212 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
15 Speciale uitvoeringen
Gasgrill 6
Gascontactdoos met afsluitkraan 1
Achterste bed, elektrisch verstelbaar 30
Achterste bed, handmatig verstelbaar 15
Isolatiemat voor ramen bestuurderscabine 3
Isolerende beglazing bestuurderscabine 5
Klimaatregeling bestuurderscabine 30
Klimaatregeling 35
Comfortsteunen, 2 stuks 9
Bochtverlichting 2
Koelkast 160 liter 11
Koelkast met bakoven 19
Markies 350 cm 32
Markies 400 cm 40
Markies 450 cm 45
Markies 500 cm 50
Navigatiesysteem 2,5
Mistlampen 1
Stroomvoorzieningssysteem (achterwand garage) 2
Panorama-dakluik 12
Radiovoorbereiding incl. antenne en luidsprekers 3
Reservewiel 25
Achteruitrijvideosysteem 2
Achteruitrijwaarschuwingsinrichting 2
Satellietinstallatie (Omnisat) 12
Satellietinstallatie (Oyster 85) 14,5
Veiligheidsslot 0,5
Zonnepanelen, 2 x 50 W, geregeld 15
Tapijtvloer 8
Toiletventilatie 0,5
Ultrasone alarminstallatie inclusief deurcontact 1
Schuiflade onder de vloer, extra 12
Warmwaterverwarming 30
Extra verwarming, bestuurderscabine 5
Extra kussen 5
Tweede woonruimteaccu 20
Benaming artikel Extra gewicht (kg)
213B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Technische gegevens 16
16Technische gegevens
16.1 Technische gegevens
Verder opgaves ontlenen aan de gebruiksaanwijzing van de producent van
het basisvoertuig. De technische gegevens maken geen deel uit van de
gebruiksaanwijzing.
De technische gegevens ontlenen aan de documentatie van de fabrikant,
maar ook de geautoriseerde dealer of het servicepunt adviseert u graag.
Z De opgaven op het kentekenbewijs zijn bindend voor de technische gege-
vens.
Z Door de montage van toebehoren of speciale uitvoeringen kunnen de
afmetingen alsmede het eigen gewicht van het voertuig veranderen. Afwij-
kingen binnen het kader van de fabriekstoleranties (+/- 5 %) zijn mogelijk
en toelaatbaar.
214 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
16 Technische gegevens
215B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Trefwoordenlijst
12-V-boordnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12-V-controlelicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
12-V-verbruikers, achteraf monteren
. . . . . . . . 108
12-V-voorziening
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
230-V-aansluiting
. . . . . . . . . . . . . . . 57, 115, 116
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
230-V-boordnet
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
230-V-controlelicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
230-V-voorziening zie 230-V-aansluiting
. . . . . 115
230-V-zekeringenkast
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
A
Aanbouwonderdelen
zie speciale uitvoeringen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Aandraaimoment, wielen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Aanduidingen op de band
. . . . . . . . . . . . . . . . 195
Aanhangerkoppeling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Aansluitkabel zie 230-V-voorziening
. . . . . . . . 116
Aanwijzingsstickers
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Aardlekschakelaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Controleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Accu zie startaccu
of woonruimteaccu
. . . . . . . . . . . . . . . . . 100, 102
Accu, kledingkastverlichting, vervangen
. . . . . 189
Accu-alarm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Accubewaking
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Accu-keuzeschakelaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Accu-scheidingsschakelaar
. . . . . . . . . . . . . . . 107
Accuspanning, tonen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Achterasbelasting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Achterste bed
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Elektrisch neerlaatbaar
. . . . . . . . . . . . . . . . 88
Mechanisch in hoogte verstelbaar
. . . . . . . 87
Mechanisch neerlaatbaar
. . . . . . . . . . . . . . 86
Afmetingen zie technische gegevens
. . . . . . . 213
Afsluitkranen, verwarmingscircuit
. . . . . . . . . . 133
Afstandsbediening
Binnenverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Centrale vergrendeling
. . . . . . . . . . . . . . . . 61
Opstap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Voortentverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Aftapkraan, afvalwatertank
. . . . . . . . . . . . . . . 158
Aftapkranen, inbouwplaats
. . . . . . . . . . . . . . . 163
Afvalwaterhoeveelheid, tonen
. . . . . . . . . . . . . 114
Afvalwaterslang
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Afvalwatertank
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Aftapkraan
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Bedieningshendel aftapkraan
. . . . . . . . . . 158
Bedieningsschakelaar aftapkraan
. . . . . . . 158
Leegmaken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Tankalarm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Vulstand, tonen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Afvoer
Afvalwater
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Fecaliën
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Huisvuil
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Afzuigkap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
Algemene instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
AL-KO achteras
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Aluminiumvelgen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Antenneafstelling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Armleuning, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Automatisch energiekeuze-
systeem (AES)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
B
Bakoven zie gasbakoven . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Band verwisselen zie wiel vervangen
. . . . . . . 195
Banden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Algemene instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Bandenkeuze
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Bandenspanning
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
Bandenspanningtabel
. . . . . . . . . . . . . . . . 199
Draagkracht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Kenmerk
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Omgang met
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Overmatige slijtage
. . . . . . . . 21, 38, 193, 198
Basisuitrusting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Bedden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Bedladder, hefbed
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Belading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Dakdrager
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Fietsenrek
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Garage achter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Opbergruimte achter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Schuiflade onder de vloer
. . . . . . . . . . . . . . 33
Belading zie ook bijlading
. . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Bestuurdersdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 61, 63, 64
Bestuurdersdeur, binnen
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Trefwoordenlijst
216 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Bestuurdersdeur, buiten
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63, 64
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63, 64
Bestuurdersstoel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Armleuning, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
In de lengte verstellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 45
In rijpositie draaien
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Rugleuning, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Zithoek, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Bijkomende uitrusting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Bijlading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Berekening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Samenstelling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Voorbeeld berekening
. . . . . . . . . . . . . . 26, 28
Bijlading zie ook belading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Binnendeur, storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . 210
Binnenverlichting
Afstandsbediening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Gloeilampen, vervangen
. . . . . . . . . . . . . . 185
Gloeilamptypen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Bochtverlichting, inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . 42
Boiler (Alde)
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Leegmaken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Water, vullen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Boiler (Truma)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Gebruikswijzen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Leegmaken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Veiligheids-/aftapventiel
. . . . . . . . . . . . . . . 140
Water, vullen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Wintergebruik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Zomergebruik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Brand
Bestrijding
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Handelen bij
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Voorkomen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Brandstofvulopening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Brandveiligheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Breedtelicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Buitenaansluiting zie 230-V-aansluiting
. . . . . . . 57
Buitenbedrijfstelling, tijdelijk (toilet)
. . . . . . . . . 163
Buitenspiegels, elektrisch instelbaar
Instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48
Spiegelverwarming, inschakelen
. . . . . . . . .48
Zekering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .120
Buitenverlichting
Controleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38
Gloeilampen, vervangen
. . . . . . . . . . . . . . .179
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Butaangas
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23, 94
C
Campinggasflessen, gebruiken . . . . . . . . . .24, 95
Capaciteit van de accu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
Centrale vergrendeling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61
Afstandsbediening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61
Ontgrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
Checklist
Bij ingebruikname na stilstand
. . . . . . . . . .175
Bij stilstand in de winter
. . . . . . . . . . . . . . .174
Bij tijdelijke stilstand
. . . . . . . . . . . . . . . . . .173
Ingebruikname
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15
Verkeersveiligheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38
Voor het rijden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38
Circulatieluchtventilator
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .127
Condenswater
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67, 68
Aan de schroefverbindingen
aan de bodem van het voertuig
. . . . . . . . . .67
Aan het dubbele plexiglasraam
. . . . . . . . . .68
Contourverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .184
Controle op lekkage
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4
Bewijs
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7, 8, 9
Controlelicht, 12 V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Controlelicht, 230-V-voorziening
. . . . . . . . . . . .115
Controlelicht, toilet
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
Controles zie checklist
. . . . . . . . . . . . . . . .38, 173
Conventionele belasting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .27
D
Dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .181
Dakdrager, belading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Daklasten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Dakluiken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .74, 75
Dakraam
Hor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Vouwverduistering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
217B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Trefwoordenlijst
Dakreling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Dealers
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Deuren
Bestuurdersdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Ingangsdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Slot
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62, 63, 64
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Deurslot
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62, 63, 64
Dichtheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Dichtheidsgarantie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Inspectiezegel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7, 8, 9
Diepontlading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Dimlicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Douche
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Draaidakluik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Rolhor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Vouwverduistering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Drinkwatervulopening
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
DuoControl-omschakelinstallatie
. . . . . . . . . . . . 97
E
Eerste ingebruikname . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Elektrisch instelbare buitenspiegels
. . . . . . . . . 48
Elektrische installatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
230-V-aansluiting, storingsopsporing
. . . . 202
Opstap, storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . 202
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Verklaring van de begrippen
. . . . . . . . . . . . 99
Verlichting, storingsopsporing
. . . . . . . . . . 201
Elektrische raamschakelaar
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Elektroblok (EBL 29)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Inbouwplaats
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Taken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Energiebalans, woonruimteaccu
. . . . . . . . . . . 104
Externe gasaansluiting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Extra stoelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Extra ventilator
Inbouwplaats
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Warmwaterverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . 134
Extra warmtewisselaar
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
F
Fecaliëntank
Bevestigingsbeugel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Leegmaken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Verwijderen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Fietsenrek
Belading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Rit met beladen fietsenrek
. . . . . . . . . . . . . . 33
Flatscreen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Opbergen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Positioneren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Fornuis zie gaskooktoestel of gasbakoven
. . . 144
G
Garage achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Garageverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188, 189
Garantie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
Garantiezegel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
Gasaansluiting, extern
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Gasafsluitkranen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Symbolen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96, 125
Gasbakoven
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Gasdrukregelaar, schroefverbindingen
. . . . . . . 95
Gasflessen
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . 23, 94
Vervangen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Gasinstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Algemene instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Defect
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22, 93, 204
Omschakelautomaat
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Gaskast
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 94
Gaskooktoestel
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Gaslucht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22, 93, 204
Gasslang, controleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 94
Gebruik van een aanhanger
. . . . . . . . . . . . . . . 22
Trefwoordenlijst
218 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Algemene instructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Gebruikswijzen
Boiler (Truma)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Heteluchtverwarming
. . . . . . . . . . . . . 127, 128
Koelkast
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148, 150
Omschakelautomaat, gasinstallatie
. . . . . . . 98
Warmwaterverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . 132
Geen gas
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Gewichten van speciale uitvoeringen
. . . . . . . . 211
Gloeilampen, vervangen
Binnenverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Buitenverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Garageverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . 188, 189
Gloeilamptypen, binnen
. . . . . . . . . . . . . . . 189
Gloeilamptypen, buiten
. . . . . . . . . . . . . . . 184
Halogeen-inbouwlamp
. . . . . . . . . . . . 186, 187
Halogeenspotlight
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Inbouwlamp met LEDs
. . . . . . . . . . . . . . . . 187
Kaartleeslampje met LEDs
. . . . . . . . . . . . 188
Kentekenplaatlampje
. . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Spotlight
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Verlichting achter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Verlichting voor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Verlichting zijkant
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Voortentverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Gordijnen, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Grootlicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
GVK-aanbouwonderdelen, verzorgen
. . . . . . . 166
H
Halogeen-inbouwlamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Halogeenspotlight
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Handrem
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Aantrekken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Hefbed
Bedladder
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Veiligheidsriemen, spannen
. . . . . . . . . . . . . 83
Hefbed, elektrisch bedienbaar
. . . . . . . . . . . . . . 84
Gebruiksklare toestand, realiseren
. . . . . . . 84
Noodbedrijf
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Overbelastingsbeveiliging
. . . . . . . . . . . . . . 85
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Hefsteunen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
Inklappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
Lengte, verstellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
Uitklappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
Heftafel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78
Ombouw tot bed-onderstel
. . . . . . . . . . . . . .78
Tafelblad, in de breedte verschuiven
. . . . . .78
Tafelblad, in de lengte verschuiven
. . . . . . .78
Heteluchtverwarming
Circulatieluchtventilator
. . . . . . . . . . . . . . . .127
Gebruikswijzen
. . . . . . . . . . . . . . . . . .127, 128
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .205
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128
Hogedrukreiniger, wassen met
. . . . . . . . . . . . .165
Hoofdschakelaar 12 V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Hoofdsteunen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
Hoog gasverbruik
. . . . . . . . . . . . . . . . 22, 93, 204
Hor, dakraam
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Hor, ingangsdeur
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
Hor, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
I
Inbouwapparatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
Gebruiksaanwijzingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Inbouwlamp
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .187
Indicaties
Accuspanning
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113
Vulstand afvalwatertank
. . . . . . . . . . . . . . .114
Vulstand watertank
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .114
Ingangsdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61
Hor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
Ingangsdeur, binnen
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63, 64
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63, 64
Ingangsdeur, buiten
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
Ingebruikname
Checklist
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15
Na stilstand in de winter
. . . . . . . . . . . . . . .175
Na tijdelijke stilstand
. . . . . . . . . . . . . . . . . .175
219B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Trefwoordenlijst
Inspectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Inspectieboekje
Controle op lekkage
. . . . . . . . . . . . . . . 7, 8, 9
Opbouwinspectie
. . . . . . . . . . . . . . . 7, 8, 9, 10
Inspecties
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Inspectiewerkzaamheden
. . . . . . . . . . . . . . . . 177
Internetadres
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
Inwendige verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
K
Kaartleeslampje met LEDs . . . . . . . . . . . . . . . 188
Kabelhaspel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Kantel-dakluik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
In ventilatiestand vastzetten
. . . . . . . . . . . . 75
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Openzetten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Rolhor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Vouwverduistering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Kinderbedden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82, 84
Kinderzitjes
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Klantenservice
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Kledingkastverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Klepslot
Ellipsvormig
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Schuiflade onder de vloer
. . . . . . . . . . . . . . 66
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Knipperlichten zie richtingaanwijzer
. . . . . . . . 184
Koelkast
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57, 147
12-V-gebruik, in-/uitschakelen
. . . . . . . . . . 150
230-V-gebruik, in-/uitschakelen
. . . . . . . . . 149
Bediening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Deurvergrendeling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Frameverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Gasgebruik, inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . 149
Gasgebruik, uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . 149
Gebruikswijzen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 148, 150
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Koeltemperatuur-regeling
. . . . . . . . . . . . . 152
Omschakeling tussen energiebronnen
. . . 151
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Ventilatierooster, wegnemen
. . . . . . . . . . . 148
Koelkast-ventilatierooster, wegnemen
. . . . . . 148
Kookplaat
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Koplampen voor, omzetten
. . . . . . . . . . . . . . . 182
Kunstmatige ventilatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . 20, 67
Kunststofdelen in het toilet en
in de woonruimte, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . 168
Kussenstoffen, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
L
Ladder achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Omhoog klappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Omlaag klappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Lampen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Lastdrager voor de daklasten
. . . . . . . . . . . . . . 31
Lederen overtrekken, reinigen
. . . . . . . . . . . . . 169
Leeg gewicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Lekwater in voertuig
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Lessenaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Lichtmetalen velgen zie aluminiumvelgen
. . . . 197
Luchtuitstroomopeningen, instellen
. . . . . . . . . 126
M
Markies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Massa in rijklare toestand
. . . . . . . . . . . . . . 26, 28
Mechanische hefsteunen
Inklappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Lengte, verstellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Uitklappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Meubelluiken, storingsopsporing
. . . . . . . . . . . 210
Meubeloppervlakken, reinigen
. . . . . . . . . . . . . 168
Milieu-instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Mistlampen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Motorkap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
O
Oliepeil, controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Ombouw slapen
Ronde zitgroep achter
. . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Zitgroep midden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Omgang met banden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Omschakelautomaat, gasinstallatie
. . . . . . . . . . 97
Omzetting koplampen voor
. . . . . . . . . . . . . . . 182
Onderhoud
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Onderhoudswerkzaamheden
. . . . . . . . . . . . . . 177
AL-KO achteras
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Standverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Warmwaterverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . 177
Trefwoordenlijst
220 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Onderkant, verzorgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Opbergruimte achter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Oplegdruk
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Oprijblokken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Opstap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34, 35, 55
Afstandsbediening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Inklappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Uitklappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Waarschuwingstoon
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Opstap, bestuurdersdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Opstelling van de zitplaatsen
. . . . . . . . . . . . . . . 47
Ordernummer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Overladen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
P
Paneel (LT 95) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Paneel zie ook indicaties
. . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Parkeerlicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Passagiersstoel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Armleuning, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
In de lengte verstellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 45
In rijpositie draaien
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Rugleuning, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Zithoek, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Peer zie gloeilampen, vervangen
. . . . . . . 179, 185
Persoonlijke uitrusting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Propaangas
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 94
PVC-vloerbedekking, reinigen
. . . . . . . . . . . . . 168
R
Raam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Rolhor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Vouwverduistering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Raamschakelaar
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Reinigen
Waterleidingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Watertank
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Reinigen zie verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Reiswiegen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82, 84
Reminstallatie, storingsopsporing
. . . . . . . . . . 201
Remmen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Controleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43, 201
Reserveonderdelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Reservesleutels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Reservewiel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
Reservewielhouder
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
Richtingaanwijzer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .181, 184
Rijden met de camper
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41
Rijsnelheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
Rolhor, draaidakluik
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .76
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .76
Rolhor, kantel-dakluik
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75
Rolhor, raam
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
Rolhor, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Ronde zitgroep achter, ombouw slapen
. . . . . . .91
Ruitenwisservloeistof, bijvullen
. . . . . . . . . . . . . .51
Rustspanning
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Ruststroom
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
S
Sanitaire inrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .155
Satellietinstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .80
Met automatische antenneafstelling
. . . . . . .80
Schuiflade onder de vloer
Belading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .66
Schuifraam
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
Serienummer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .191
Serviceluiken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
Klepslot
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65, 66
Servicepunten, lijst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1
Sleepoog, plaatsen (Fiat)
. . . . . . . . . . . . . . . . . .53
Sleepoog, plaatsen (Mercedes-Benz)
. . . . . . . .53
Sleutelset
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
Slot
Bestuurdersdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .63, 64
Ingangsdeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
Serviceluik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65, 66
Sneeuwkettingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .37
Speciale uitvoeringen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .211
Beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17
Gewichten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .211
Kenmerk
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Spoelbak, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Spotlight
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .186, 187
221B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Trefwoordenlijst
Standverwarming
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Onderhoud
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Programmeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Startaccu
Accu-alarm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Inbouwplaats
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Laden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Ontlading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Spanning, tonen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Zekeringen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Steunen zie hefsteunen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Stilstand
In de winter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Tijdelijk
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Stoelen, draaien
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Stores, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
12-V-voorziening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
230-V-aansluiting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Accu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Binnendeur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Boiler (Truma)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
Elektrische installatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Gasbakoven
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Gasinstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Gaskooktoestel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Heteluchtverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . . 205
Koelkast
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
Meubelluiken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Opbouw
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Opstap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Reminstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Startaccu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Thetford-toilet
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Verlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Verwarming
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
Watervoorziening
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Woonruimteaccu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Symbolen
Gasafsluitkranen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 96, 125
Voor instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
T
Tafel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Tafelblad
Draaien
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Verschuiven
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Tankdeksel zie brandstofvulopening
. . . . . . . . . 52
Tanken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Tapijtvloer, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Technisch toegelaten totale massa
. . . . . . . 26, 28
Technische gegevens
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Televisie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Opbergen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36, 37
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Thetford-toilet
Controlelicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Spoelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Zekering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Tijdens de rit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Toebehoren, aanbouw
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Toegelaten totaalgewicht
zie technisch toegelaten totale massa
. . . . . . . . 25
Toegestane massa
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Toevoer van warme lucht, dubbele bodem
Verhogen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Verlagen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Toilet
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Tijdelijke buitenbedrijfstelling
. . . . . . . . . . . 163
Wintergebruik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Toiletruimte
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Ventileren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
TV-installatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Typeplaatje
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
U
Uitwendige verzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Uitzetbaar raam
Continue ventilatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Rolhor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Vouwverduistering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Trefwoordenlijst
222 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
V
Vaste tafel met onbewegelijke tafelpoot
Tafelblad, draaien
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Tafelblad, in de breedte verschuiven
. . . . . . 77
Tafelblad, in de lengte verschuiven
. . . . . . . 77
Veiligheids-/aftapventiel boiler
. . . . . . . . . . . . . 140
Inbouwplaats
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141, 163
Veiligheidsgordels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Juist dragen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Brandveiligheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Elektrische installatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Gasflessen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Gasinstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Gebruik van een aanhanger
. . . . . . . . . . . . 22
Kookplaat
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Verkeersveiligheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Warmwaterverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . 130
Waterinstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Wiel vervangen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Veiligheidsnet, hefbed
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Velgenmaat
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Velgtype
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Vensterruiten, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Ventileren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Toiletruimte
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Verdeling van de hete lucht
. . . . . . . . . . . . . . . 126
Verduisteringsrollo, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . 168
Verduisteringsrollo, voorruit
. . . . . . . . . . . . . . . . 48
Noodbedrijf
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Vergrendeling van de koelkastdeur
In ventilatiestand vergrendelen
. . . . . . . . . 154
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Vergrendelingsknop, uitzetbaar raam
. . . . . . . . 69
Verkeersveiligheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Checklist
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Verlichting
Achter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Front
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Gloeilampen, vervangen
. . . . . . . . . . . . . . 179
Gloeilamptypen, binnen
. . . . . . . . . . . . . . . 189
Gloeilamptypen, buiten
. . . . . . . . . . . . . . . 184
Lampen, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Zijkant
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
Verstikkingsgevaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20, 67
Verwarming
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .126
Circulatieluchtventilator
. . . . . . . . . . . . . . . .127
Eerste ingebruikname
. . . . . . . . . . . . . . . . .126
Luchtuitstroomopeningen, instellen
. . . . . .126
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .205
Verdeling van de hete lucht
. . . . . . . . . . . .126
Warmtewisselaar, vervangen
. . . . . . . . . . .125
Verwarming, buitenspiegels
. . . . . . . . . . . . . . . .48
Verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .165
Afvalwatertank
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .167
Afzuigkap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .172
Bij stilstand in de winter
. . . . . . . . . . . . . . .174
Bij tijdelijke stilstand
. . . . . . . . . . . . . . . . . .173
Gaskooktoestel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Gordijnen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
GVK-aanbouwonderdelen
. . . . . . . . . . . . .166
Hogedrukreiniger, wassen met
. . . . . . . . . .165
Hor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
In de winter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .172
Inwendige verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . .168
Kunststofdelen binnen
. . . . . . . . . . . . . . . .168
Kussenstoffen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Lampen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Lederen overtrekken
. . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Meubeloppervlakken
. . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Onderkant
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .167
Opstap
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .167
PVC-vloerbedekking
. . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Rolhor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Spoelbak
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Stores
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Tapijtvloer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Uitwendige verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . .165
Veiligheidsgordel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Vensterruiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .166
Verduisteringsrollo
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Vouwverduistering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Warmwaterverwarming
. . . . . . . . . . . . . . . .177
Wassen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .166
Waterinstallatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .170
Vloerverwarming, elektrisch
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Vloerverwarming, hete lucht
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
223B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Trefwoordenlijst
Voertuig, wassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Voertuigverlichting zie verlichting
. . . . . . . . . . 179
Voor het rijden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Voorruit, verduisteringsrollo
. . . . . . . . . . . . . . . . 48
Voortentverlichting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Voortentverlichting, afstandsbediening
. . . . . . . 81
Vorstgevaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24, 155, 160
Vouwverduistering, bestuurdersraam
. . . . . . . . 49
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Vouwverduistering, dakraam
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Vouwverduistering, draaidakluik
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Vouwverduistering, kantel-dakluik
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Vouwverduistering, passagiersraam
. . . . . . . . . 49
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Vergrendelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Vouwverduistering, raam
Openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Sluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Vouwverduistering, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . 169
W
Waarschuwingsstickers . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Waarschuwingstoon, opstap
. . . . . . . . . . . . . . . 35
Warmtewisselaar
Inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Warmtewisselaar (Alde)
Aanzetten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Uitzetten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Warmtewisselaar, verwarming, vervangen
. . . 125
Warmwaterverwarming
230-V-elektragebruik, kiezen
. . . . . . . . . . 132
Bedieningspaneel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Extra circulatiepomp
. . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Extra ventilator
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Gas- en 230-V-elektragebruik, kiezen
. . . . 132
Gasgebruik, kiezen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Gebruikswijzen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Gereedschapmenu's
. . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Instelmenu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Onderhoudswerkzaamheden
. . . . . . . . . . . 177
Startscherm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Verwarming, inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . 132
Verwarming, uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . 132
Verwarmingsinstallatie, ontluchten
. . . . . . 179
Verwarmingsvloeistof, bijvullen
. . . . . . . . . 178
Verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Vloeistofpeil, controleren
. . . . . . . . . . . . . . 178
Warmteverdeling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Warmtewisselaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Wassen met hogedrukreiniger
. . . . . . . . . . . . . 165
Waterhoeveelheid, tonen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Waterinstallatie
Leegmaken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Ontsmetten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Veiligheidsinstructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Verzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Vullen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Waterleidingen, reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Waterpomp
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155, 159
Watertank
Reinigen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Tankalarm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Vullen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Vulstand, tonen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Water vullen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Water, aftappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Waterhoeveelheid, verminderen
. . . . . . . . 157
Watervoorziening
Algemeen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Wegslepen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Wiel vervangen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Aandraaimoment
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Bij aluminiumvelgen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Wielen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Wielkeg
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Winterverzorging
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
Wisselrichter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Woonruimteaccu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Accu-alarm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Energiebalans
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Trefwoordenlijst
224 B - 05/12-1 - niederländisch (NL) - 2181626 - HYW-0229-04NL
Inbouwplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Laden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Ontlading
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Spanning, tonen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Storingsopsporing
. . . . . . . . . . . . . . . 202, 203
Zekeringen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Z
Zekering 12
Voor schakelaarverlichting
toebehoren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Zekering 12 V
Voor buitenspiegelverwarming
. . . . . . . . . . 120
Zekering 230 V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Zekeringen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Aan de relaisbox AD01
. . . . . . . . . . . . . . . 118
Aan de startaccu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Aan de woonruimteaccu
. . . . . . . . . . . . . . 118
Aan het elektroblok (EBL 29)
. . . . . . . . . . . 119
Voor buitenspiegelverwarming
. . . . . . . . . . 120
Voor schakelaarverlichting
toebehoren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Voor Thetford-toilet
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Zekering 230 V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 115, 121
Zekeringen 12 V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Zekeringen 12 V
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Aan de relaisbox AD01
. . . . . . . . . . . . . . . 118
Aan de startaccu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Aan de woonruimteaccu
. . . . . . . . . . . . . . 118
Aan het elektroblok (EBL 29)
. . . . . . . . . . . 119
Voor Thetford-toilet
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Zitgroep midden, ombouw slapen
. . . . . . . . . . . 90
Zonnecellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
1

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Hymer B594 - 2012 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Hymer B594 - 2012 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 29,86 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info