wordt de ruimte instand gehouden en in de hoogste
stand wordt de werking ervan uitgesloten.
Om de stand te veranderen de pin (1) losschroeven
en het wieltje (2) terug plaatsen in de bovenste of
onderste opening van de rang aangeduid op de
figuur.
Deze toepassing dient altijd
uitgevoerd te worden op alle vier de wieltjes, MET
DE MOTOR UIT EN DE MESSEN UITGESCHA-
KELD.
Beginnen met maaien:
– zet de gashendel in de «SNEL» stand;
– zet het maaidek in de hoogste stand;
– schakel de messen in (☛ 4.9);
– begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder
beschreven is;
– stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in (☛ 4.6) afhankelijk aan de toestand van het
gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras); op vlakke terreinen kunnen de
volgende aanwijzingen worden aangehouden:
Hoog, dicht en nat gras 2,5 km/h
Normaal onderhouden gazon 4 ... 6 km/h
Kort en droog gras meer dan 6 km/h
De snelheid kan trapsgewijs aangepast worden door de druk die op het koppelingspe-
daal wordt uitgevoerd.
Bij het maaien van hellingen dient de rijsnelheid verminderd te
worden om de veiligheidscondities te garanderen (
☛
1.2 - 5.5).
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het aantal toeren van
de motor wordt waargenomen, de snelheid te vertragen, denk eraan dat er nooit een mooi
maaibeeld verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid
gras.
Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er over een obstakel
heen moet worden gereden.
̆
!
LET OP!
HF2•••HTEHF2•••HME
➤
̆
!
LET OP!
NL 30 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN