h
Host-naam : de naam waarmee de printer zich in het netwerk identificeert. De host-
naam van de printer wordt vermeld op de netwerkconfiguratiepagina. U gebruikt de
host-naam om de ingebouwde webserver (EWS) van de printer te openen.
Hub : een simpel apparaat dat als het middelpunt van een Ethernet-netwerk
fungeert. Andere apparaten in het netwerk zijn aangesloten op de hub.
i
ICS (Internet-verbinding delen) : een Windows-programma dat ervoor zorgt dat
een computer kan fungeren als een gateway tussen het internet en een netwerk. ICS
maakt gebruik van DHCP voor het toewijzen van IP-adressen. Raadpleeg de
documentatie bij Windows voor meer informatie over ICS.
Infrastructuurnetwerk : een draadloos netwerk waarin apparaten met elkaar
communiceren via een draadloos toegangspunt (WAP), zoals een hub, router of
gateway voor een draadloos netwerk.
Internet Sharing : een Macintosh OSX-programma dat ervoor zorgt dat een
computer kan fungeren als een gateway tussen het internet en een netwerk.
Raadpleeg de Macintosh-documentatie voor meer informatie over Internet Sharing.
IP-adres (Internet Protocol-adres) : een uniek nummer aan de hand waarvan
een apparaat in een netwerk wordt geïdentificeerd. Een IP-adres wordt vaak
automatisch toegewezen door DHCP of AutoIP. U kunt echter ook zelf een statisch IP-
adres aan een apparaat toewijzen.
j
k
Kanaal : een van de vooraf ingesteld frequenties waarop voor 802.11b
ingeschakelde apparaten communiceren om interferentie te beperken. Het aantal
beschikbare kanalen varieert per land/regio.
l
LAN (Local Area Network) : een snel computernetwerk waarin apparaten met
elkaar zijn verbonden die zich op een relatief korte afstand van elkaar bevinden. Een
Ethernet-netwerk is een type LAN.
m
MAC-adres (Media Access Control-adres) : het apparatuuradres van een
apparaat in een netwerk. Het MAC-adres van de printer wordt vermeld op de
netwerkconfiguratiepagina.