NEDERLANDS
5
IN EEN OOGOPSLAG
_______________________________________________
Bedieningselementen
Algemeen
1
IO Aan/uit.
2
Draaiknop
Wijzigt het volume, SOUND en EXPERT-
instellingen.
3
SOUND
Kort indrukken: kiest geluidsinstelling BASS,
TREBLE, FADER of BALANCE;
Lang indrukken kiest de EXPERT-functie.
4
SOURCE
Kiest de programmabronnen RADIO (FM,
AM), CD/cassette of CD-changer.
5
OPEN
Ontgrendelt het frontpaneel, het front
zwenkt naar voren.
6
DISPLAY
U kunt de displayweergave omschakelen
tussen normale weergave, datum- en tijd-
saanduiding of radiotekst.
Radio-mode
7
Bovenste softkey
kiest de modus »IS«, »SRC«, »MAN«,
»PTY«, »SCN«.
8
Onderste softkey
GO start de zoekloop IS of PTY.
9
Tuimelschakelaar
start de gekozen functie indien in de
EXPERT-mode geactiveerd (pagina 14).
ßI
TP Kort indrukken: activeert ontvangst ver-
keersmeldingen.
ß?
1, 2, 3, 4, 5
Geheugentoetsen voor zenders, zenderty-
pes en geluidsinstellingen.
ß`
I
I
I
Geheugenniveau wisselen;
langer indrukken schakelt de AF-functie
(alternatieve frequenties) in of uit.
CD-mode
7
Bovenste softkey
kiest de afspeelfunctie NRM, SCN, RND en
RPT.
8
Onderste softkey
bevestigt de keuze (GO).
(CLR) wist de keuze.
9
Tuimelschakelaar
Kiezen van de CD-track, starten van het
snel vooruit- en terugspoelen (SEARCH) van
de CD of cassette.
Bij geopende frontzijde:
ßQ
ə Voor het uitschuiven van de CD of cassette.
CD-wisselaar-mode
ß?
1, 2, 3, 4, 5, I
I
I
Keuze van de CD’s 1 – 6.
ß`
I
I
I
(bij 10-voudige wisselaar)
Schakelt op 2e keuzeniveau (CD’s 6 – 10).
6 9
¢
ə
ßQ
4
7
8
3
2
5
1ß?ß` ßI