In het menu “servo-aanduiding” kunt u controleren, of onafhankelijk van de positie van het stuurelement de aangeduide
“servo-uitslag” van het kanaal 8 bij –100% (resp. bij –125%) blijft steken. Daarmee is de regelaar, die immers volgens onze
opdracht bij –100% “uitgeschakeld” moest zijn, betrowbaar uit.
In de “hover”-vliegfase (fase 2) moet een laag hovertoerental van ongeveer 1350 toeren per minuut worden ingesteld.
Daarvoor schakelt u om naar de bijbehorende vliegfase en kiest u weer “ingang 8” uit. De actuele vliegfase is linksonder in
het display te zien.
Omdat de ingangen 5 … 8 vliegfasen-specifiek bezet zijn, activeert u eerst de toewijzing van de stuurelementen en zet u dan
de uitgekozen drie-standen-schakelaar, in ons voorbeeld Control 8, om, zodat deze wordt herkend. Voordat u nu naar het
ASY-veld van de kolom “uitslag” wisselt, moet u er zich van overtuigen, dat de schakelaar nu weer naar voren staat, wat
“toerenregelaar geactiveerd” betekent.
Afhankelijk van het type regelaar kan deze waarde natuurlijk variëren. Hij moet later ingesteld worden met behulp van en
toerental-meter. Is er een waarde onder 0% nodig, dan moet u in deze schakelaar-positie weer in de kolom “Offset” de
bijbehorende waarde wijzigen.
Dezelfde procedure wordt ook in de vliegfase “akro” (fase 3) doorgevoerd, deze keer met een waarde van ca. +40% -
natuurlijk afhankelijk van het type regelaar – voor een hoog toerental bij kunstvlucht.
Ondanks deze relatief eenvoudige programmering van de regelaar kunnen er zo verschillende vliegfasen met de ingestelde
toerentallen worden opgeroepen. Daarbij blijft de schakelmodule altijd in de voorste positie. Toch heeft u ieder moment de
mogelijkheid, om door terugtrekken van dit stuurelement naar de achterste positie, de toerenregelaar onafhankelijk van de
vliegfase uit te schakelen, zie “servo-aanduiding”, kanaal 8.
Wanneer u uw heli volgens deze programmeervoorbeelden heeft ingesteld, is het weliswaar geen wedstrijdhelikopter, maar er
kan al heel behoorlijk mee gevlogen worden. Verdere functies moet u pas dan activeren, wanneer het model probleemloos
vliegt, zodat de (gewenste) verbeteringen ook zichtbaar zijn. Activeer verdere functies het liefst één voor één, zodat u de
veranderingen ook echt kunt merken en kunt toewijzen. Denk eraan, dat niet de hoeveelheid toegepaste functies een goede
piloot uitmaakt, maar juist dat, wat hij met weinig functies op vlieggebied kan doen.