5
ontvangerantenne(s) in het model. Bij Diversity-antennes (twee antennes) moet de tweede antenne in een hoek
van 90◦ ten opzichte van de eerste antenne staan.
Inbouw van de servo’s
Servo’s altijd met de bijgevoegde trilling dempende rubbers bevestigen, alleen zo zijn ze tegen al te harde
Trillingen enigermate beschermd.
Inbouwen van stuurstangen
In principe moet het inbouwen zó plaatsvinden, dat de stuurstangen vrij en licht lopen. Bijzonder belangrijk is, dat
alle roerhevels hun volledige uitslagen kunnen uitvoeren, dus niet mechanisch begrensd worden.
Om een draaiende motor ten allen tijde te kunnen stoppen, moet men de motordrossel zó hebben ingesteld, dat
de carburateuropening helemaal gesloten wordt, wanneer de stuurknuppel en trimhevel in de stationaire positie
worden gebracht.
Let er op, dat geen metalen delen bv. door het uitslaan van roeren, trillingen, draaiende delen enz. tegen elkaar
schuren. Hierdoor ontstaan zogenaamde knakimpulsen, die de ontvanger storen.
Uitrichten zenderantenne
In het verlengde van de zenderantenne is de veldsterkte slechts gering. Het is daarom verkeerd, met de antenne
van de zender op het model te ‘richten’, om de ontvangstsituatie te verbeteren.
Bij gelijktijdig gebruik van radiobesturingen op naastgelegen kanalen moeten de bestuurders in een los groepje bij
elkaar staan. Bestuurders, die zich niet aan deze regel houden, brengen zowel hun eigen modellen als die van
anderen in gevaar. Wanneer 2 of meer piloten met een 2.4-GHz radiobesturing dichter dan 5 m bij elkaar staan
kan dit echter leiden tot een oversturen op het terugkoppelingskanaal en een waarschuwingsmelding m.b.t. de
reikwijdte. Vergroot de afstand, totdat de waarschuwing uitgaat.
Controle voor de start
Voordat u de ontvanger inschakelt moet u er zeker van zijn dat de gasknuppel van de zender op stop/stationair
staat.
Altijd eerst de zender aanzetten, dan pas de ontvanger.
Altijd eerst de ontvanger uitzetten, dan pas de zender.
Wanneer deze volgorde niet aangehouden wordt, dus de ontvanger aan staat en de bijbehorende zender nog op
“UIT”, dan kan de ontvanger door andere zenders, storingen enz. signalen oppikken. Het model voert
ongecontroleerde stuurbewegingen uit en kan schade aan personen of goederen veroorzaken.
Met name voor modellen met een mechanische gyro geldt: voordat u uw ontvanger uitzet, door onderbreken van
de energievoorziening er voor zorgen dat de motor niet onbedoeld kan gaan lopen.
Een uitdraaiende gyro wekt vaak zoveel spanning op, dat de ontvanger in de veronderstelling is geldige
gassignalen te krijgen. Daardoor kan de motor per ongeluk gaan draaien!
Reikwijdtetest
Vóór ieder gebruik correcte functie en reikwijdte controleren. Maak het model voldoende vast en let er op, dat er
zich geen personen direct voor het model bevinden.
Voer op de grond een complete functietest en een simulatie van de vlucht uit, om fouten in het systeem of de
programmering van het model uit te sluiten. Let ook op de aanwijzingen op bladzijde 84 resp. 92. Gebruik bij het
vliegen of varen de zender nooit zonder antenne. Let er op dat de antenne stevig vast zit.
Omgang met vliegtuig-, heli-, scheeps- en automodellen
Vlieg nooit over toeschouwers of andere piloten heen. Breng nooit dieren, toeschouwers of andere bestuurders in
gevaar. Gebruik uw model nooit in de buurt van hoogspanningsleidingen of in de buurt van sluizen en openbare
scheepsvaart. Gebruik uw model ook niet op openbare straten, wegen en pleinen etc.
Controle zender- en ontvangeraccu
Wanneer de batterijaanduiding op de zender een leger wordende accu aangeeft en de aanduiding “Accu moet
geladen worden” op de display verschijnt en er een akoestisch signaal klinkt, stoppen met zenden en accu’s
opladen.
Controleert u regelmatig de toestand van met name de ontvangeraccu. Wacht u niet tot de bewegingen van de
servo’s merkbaar langzamer zijn geworden! Vervang opgebruikte accu’s op tijd.
Let u steeds op de aanwijzingen van de accufabrikant en houd u zich nauwkeurig aan de laadtijden. Accu’s nooit
zonder toezicht opladen.
Probeer nooit droge batterijen op te laden (explosiegevaar).
Alle accu’s moeten voor ieder gebruik worden opgeladen. Om kortsluiting te vermijden geldt: eerst de
bananenstekker van de laadkabels op de juiste manier aan het laadapparaat aansluiten, daarna pas de stekkers
van het laadapparaat aan de laadbussen van zender en ontvangeraccu bevestigen. Haalt u altijd de accu’s uit uw
model, wanneer u deze langere tijd niet meer gebruiken wilt. Gebruik nooit defecte of beschadigde accu’s resp.
accu’s met verschillende typen cellen, een mix van oude en nieuwe cellen of cellen van een verschillend
fabricaat.