522260
12
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/40
Pagina verder
GPSMAP
®
8000 Glass Helm-serie
Gebruikershandleiding
Maart 2013 190-01557-35_0A Gedrukt in Taiwan
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke
toestemming van Garmin. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van
deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar
www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin
®
, het Garmin-logo, BlueChart
®
, g2 Vision
®
, GPSMAP
®
en MapSource
®
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen,
geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. GMR, GRID, GXM, HomePort en SmartMode zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar
dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder de uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
NMEA
®
, NMEA 2000
®
en het NMEA 2000-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van de National Maritime Electronics Association. SiriusXM is een
geregistreerd handelsmerk van SiriusXM Radio Inc. Windows
®
is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere
landen. Andere handelsmerken en auteursrechten zijn eigendom van hun respectieve eigenaars. Overige handelsmerken en merknamen zijn het eigendom
van hun respectieve eigenaars.
Inhoudsopgave
Inleiding.......................................................................... 1
Vooraanzicht GPSMAP 8000-serie............................................ 1
Een geheugenkaart plaatsen..................................................... 1
Het aanraakscherm gebruiken................................................... 1
Het aanraakscherm vergrendelen......................................... 1
Tips en snelkoppelingen............................................................ 1
GPS-satellietsignalen................................................................. 1
Stations en lay-out van stations................................................. 1
Het startscherm aanpassen.................................................. 1
Lay-out van een pagina aanpassen...................................... 1
Lay-out van stations resetten................................................ 2
De schermverlichting aanpassen............................................... 2
De kleurmodus aanpassen........................................................ 2
Kaarten en 3D-kaartweergaven.................................... 2
Kaartsymbolen........................................................................... 2
Een andere kaart weergeven..................................................... 2
In- en uitzoomen met het aanraakscherm................................. 2
Informatie over locaties en objecten op een kaart weergeven... 2
Navigeren naar een punt op de kaart........................................ 3
Details over navigatiekenmerken weergeven............................ 3
Premiumkaarten......................................................................... 3
Informatie van een getijdenstation weergeven...................... 3
Bewegende indicaties voor getijden en stromingen......... 4
Getijden en stromingen weergeven en configureren........ 4
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven................. 4
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven......................... 4
Automatic Identification System................................................. 4
Symbolen van AIS-doelen..................................................... 4
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen....................................................... 5
AIS- en MARPA-schepen op een kaart of een 3D-
kaartweergave weergeven.................................................... 5
Een doel voor een AIS-schip activeren................................. 5
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken........... 5
Een doel voor een AIS-schip deactiveren........................ 5
Een lijst met AIS- en MARPA-gevaren weergeven............... 5
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen................ 5
AIS-noodsignaal.................................................................... 6
Navigeren naar een noodsignaal-uitzending.................... 6
Symbolen voor zoeken van AIS-noodsignaaltoestel........ 6
AIS-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen. 6
AIS-ontvangst uitschakelen................................................... 6
Instellingen kaart en 3D-kaartweergave.................................... 6
Navigatiekaart- en viskaartinstellingen.................................. 6
Instellingen voor waypoints en sporen op de kaarten en
kaartweergaven..................................................................... 6
Instellingen kaartweergave................................................... 7
Instellingen voor andere schepen op de kaarten en
kaartweergaven..................................................................... 7
Instellingen voor Fish Eye 3D............................................... 7
Navigatie met een kaartplotter......................................7
Elementaire navigatievragen..................................................... 7
Bestemmingen........................................................................... 7
Bestemming zoeken op naam............................................... 8
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart................ 8
Zoeken naar een watersportdienstbestemming.................... 8
Koersen...................................................................................... 8
Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga
naar....................................................................................... 8
Een koers instellen en volgen met behulp van Auto
Guidance............................................................................... 8
Navigeren met een stuurautomaat........................................ 8
Auto Guidance-route opnieuw berekenen........................ 8
Stoppen met navigeren
.............................................................. 8
Waypoints.................................................................................. 8
Uw huidige positie als waypoint markeren............................ 8
Een waypoint op een andere positie maken......................... 8
Een MOB-positie markeren en er naartoe navigeren............ 9
Een lijst met alle waypoints weergeven................................ 9
Een opgeslagen waypoint bewerken.................................... 9
Een opgeslagen waypoint verplaatsen................................. 9
Naar een opgeslagen waypoint zoeken en navigeren.......... 9
Een waypoint of MOB verwijderen........................................ 9
Alle waypoints verwijderen.................................................... 9
Routes........................................................................................ 9
Een route vanaf uw huidige locatie maken en navigeren...... 9
Een route maken en opslaan................................................ 9
Een lijst met routes weergeven........................................... 10
Een opgeslagen route bewerken........................................ 10
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren.............. 10
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan deze
route navigeren................................................................... 10
Een opgeslagen route verwijderen...................................... 10
Alle opgeslagen routes verwijderen.................................... 10
Sporen..................................................................................... 10
Sporen weergeven.............................................................. 10
De kleur van het actieve spoor instellen............................. 10
Het actieve spoor opslaan................................................... 10
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven...................... 10
Een opgeslagen spoor bewerken........................................ 10
Een spoor opslaan als route............................................... 11
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren............. 11
Een opgeslagen spoor verwijderen..................................... 11
Alle opgeslagen sporen verwijderen................................... 11
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting............. 11
Het actieve spoor wissen.................................................... 11
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan........... 11
Het opslaginterval van het spoorlog configureren............... 11
Alle opgeslagen waypoints, routes en sporen verwijderen...... 11
Echolood.......................................................................11
De echoloodweergave veranderen.......................................... 11
De weergave van echoloodgegevens pauzeren...................... 11
Een waypoint maken in het echoloodscherm.......................... 11
De versterking in het echoloodscherm aanpassen.................. 11
Het bereik van de diepteschaal aanpassen............................. 12
Het zoomniveau instellen op het echoloodscherm.................. 12
Frequenties selecteren............................................................ 12
De A-Scope inschakelen.......................................................... 12
Echoloodinstelling ................................................................... 12
Echoloodinstellingen........................................................... 12
Instellingen voor ruisonderdrukking.................................... 12
Instellingen voor echoloodweergave................................... 12
Instellingen voor echoloodwaarschuwingen........................ 12
Geavanceerde echoloodinstellingen................................... 13
Instellingen voor installatie van transducer......................... 13
Radar............................................................................. 13
Weergavemodi voor de radar.................................................. 13
Radarmodus wijzigen............................................................... 13
Radiosignalen uitzenden.......................................................... 13
De zoomschaal op het radarscherm aanpassen..................... 13
Tips voor het selecteren van een radarzoomschaal........... 14
Een waypoint op het radarscherm markeren........................... 14
De modus Wachtpost............................................................... 14
Gepland zenden inschakelen.............................................. 14
De tijd voor stand-by en zenden instellen........................... 14
Een bewakingszone inschakelen........................................ 14
Een cirkelvormige bewakingszone inschakelen.................. 14
Een gedeeltelijke bewakingszone inschakelen................... 14
Inhoudsopgave i
Doelzoeken met radar en MARPA........................................... 14
Symbolen voor zoeken met MARPA................................... 14
Een MARPA-tag aan een object toewijzen......................... 15
Informatie weergeven over een object dat met een
MARPA-tag is gelabeld
.................................................. 15
Een MARPA-tag van een doelobject verwijderen.......... 15
Een lijst met AIS- en MARPA-gevaren weergeven............. 15
AIS-schepen op het radarscherm weergeven..................... 15
VRM en EBL....................................................................... 15
De VRM en de EBL weergeven..................................... 15
De VRM en de EBL aanpassen..................................... 15
Het bereik en de peiling tot een doelobject meten......... 15
Radaroverlay............................................................................ 15
Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens.................... 15
De radaroverlay weergeven................................................ 15
Het uitzenden van radarsignalen stopzetten............................ 16
Het radarbeeld optimaliseren................................................... 16
Bereik van radarsignalen.................................................... 16
Radarversterking en -storing............................................... 16
De versterking op het radarscherm automatisch
aanpassen...................................................................... 16
De versterking handmatig op het radarscherm
aanpassen...................................................................... 16
De interferentie van nabijgelegen objecten
minimaliseren................................................................. 16
De interferentie door stralingslobben op het radarscherm
tot een minimum beperken............................................. 16
Zeeruis op het radarscherm aanpassen......................... 16
Regenruis op het radarscherm aanpassen.................... 17
Radarstoring op het radarscherm verminderen.............. 17
Instellingen voor het radarbeeld.......................................... 17
Radarweergave-instellingen................................................ 17
Boegcorrectie...................................................................... 17
De mogelijke boegcorrectie meten................................. 17
De boegcorrectie instellen.............................................. 17
Digital Selective Calling (DSC)................................... 17
Netwerkkaartplotter en marifoonfunctionaliteit......................... 17
DSC inschakelen..................................................................... 17
DSC-lijst................................................................................... 18
De DSC-lijst weergeven...................................................... 18
Een DSC-contactpersoon toevoegen.................................. 18
Inkomende noodoproepen....................................................... 18
Naar een schip in nood navigeren...................................... 18
Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een
marifoon.............................................................................. 18
MOB-noodoproepen uitvoeren vanaf de kaartplotter.......... 18
Positie bijhouden...................................................................... 18
Een positiemelding weergeven........................................... 18
Naar een schip navigeren waarvan u de positie bijhoudt.... 18
Een waypoint maken op de positie van een schip waarvan u
de positie bijhoudt
............................................................... 18
Informatie in een positiemelding bewerken......................... 18
Een oproep met een positiemelding verwijderen................ 18
Sporen van schepen weergeven op de kaart...................... 18
Persoonlijke standaardoproepen............................................. 19
Een DSC-kanaal selecteren................................................ 19
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren...................... 19
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel............... 19
Meters en grafieken..................................................... 19
Motor- en brandstofmeters weergeven.................................... 19
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen........................................................................... 19
Statusalarmen voor motormeters inschakelen.................... 19
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen......................................................................... 19
Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven....................................................................... 19
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven....................................................................... 19
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen................ 19
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad............................................................... 19
Het brandstofalarm instellen............................................... 20
Tripmeters weergeven............................................................. 20
De tripmeters opnieuw instellen.......................................... 20
Grafieken weergeven............................................................... 20
Het grafiekbereik en de tijdschaal instellen......................... 20
Informatie over getijden, stromingen en zon en
maan..............................................................................20
Informatie van getijdenstation.................................................. 20
Informatie van stromingenstation............................................. 20
Zon- en maanstanden.............................................................. 20
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of zon- en
maanstanden voor een andere datum weergeven
.................. 20
Informatie van een ander getijden- of stromingenstation
weergeven............................................................................... 20
Almanakgegevens weergeven op de navigatiekaart............... 20
Waarschuwingsbeheer................................................ 21
Berichten weergeven............................................................... 21
Berichten sorteren en filteren................................................... 21
Berichten opslaan op een geheugenkaart............................... 21
Alle berichten wissen............................................................... 21
Video weergeven..........................................................21
Een videobron selecteren........................................................ 21
Wisselen tussen meerdere videobronnen................................ 21
De videoweergave configureren.............................................. 21
Pc-weergave configureren....................................................... 21
Pc-weergavemodus verlaten............................................... 21
SiriusXM™.................................................................... 21
Vereisten voor SiriusXM-uitrusting en -abonnement............... 22
Weersverwachtingen............................................................... 22
Weerkaart wijzigen................................................................... 22
Informatie over neerslag weergeven........................................ 22
Neerslagweergave.............................................................. 22
Informatie over stormkernen en bliksem.................................. 22
Informatie over orkanen........................................................... 22
Weerwaarschuwingen en weerberichten................................. 22
Informatie over de weersverwachting...................................... 22
Gegevens over de weersverwachting voor een andere
tijdsperiode weergeven
....................................................... 23
Weerfronten en drukcentra................................................. 23
Een weersverwachting voor de scheepvaart of de
verwachting voor buitengaats bekijken............................... 23
Verwachtingen voor steden................................................. 23
Zeegang weergeven................................................................ 23
Oppervlaktewind................................................................. 23
Hoogte, duur en richting van de golven.............................. 23
Informatie over de verwachte zeegang voor een andere
tijdsperiode weergeven....................................................... 23
Visinformatie weergeven.......................................................... 23
Gegevens over de oppervlaktedruk en de
watertemperatuur................................................................ 23
Verwachtingen van vislocaties............................................ 24
Zichtgegevens.......................................................................... 24
Gegevens over het verwachte zicht voor een andere
tijdsperiode weergeven
....................................................... 24
Boeirapporten weergeven........................................................ 24
Gegevens over het plaatselijke weer bij de boei
weergeven........................................................................... 24
Een waypoint op een weerkaart maken................................... 24
ii Inhoudsopgave
Weeroverlay............................................................................. 24
De weeroverlay inschakelen op een kaart.......................... 24
Weeroverlay-instellingen op de navigatiekaart................... 24
Weeroverlay-instellingen op de viskaart............................. 24
Informatie over weerabonnementen weergeven...................... 24
SiriusXM Radio........................................................................ 25
De kanalengids aanpassen................................................. 25
Een SiriusXM-kanaal in de voorkeuzelijst opslaan............. 25
Het volume van de SiriusXM Satellite Radio aanpassen.... 25
Toestelconfiguratie...................................................... 25
De kaartplotter automatisch inschakelen................................. 25
Systeeminstellingen................................................................. 25
Informatie over systeem en software weergeven................ 25
Het gebeurtenislog weergeven........................................... 25
Stationinstellingen............................................................... 25
Voorkeursinstellingen............................................................... 25
Eenheden instellen.............................................................. 25
Navigatie-instellingen.......................................................... 25
Configuraties van Auto Guidance-lijnen......................... 26
Communicatie-instellingen ...................................................... 26
NMEA 0183-instellingen...................................................... 26
NMEA 0183-uitvoertelegrammen configureren.............. 27
De communicatie-indeling voor elke NMEA 0183-poort
instellen.......................................................................... 27
NMEA 2000 instellingen...................................................... 27
Garmin Marine Network...................................................... 27
Alarmen instellen..................................................................... 27
Navigatiealarmen................................................................ 27
Systeemalarmen................................................................. 27
Het brandstofalarm instellen............................................... 27
Weeralarmen instellen........................................................ 27
Mijn boot-instellingen............................................................... 27
De kielcorrectie instellen..................................................... 27
De watertemperatuurcorrectie instellen.............................. 28
Een toestel voor watersnelheid kalibreren.......................... 28
Instellingen voor overige schepen........................................... 28
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter herstellen............. 28
Beheer van kaartplottergegevens.............................. 28
Waypoints, routes en sporen kopiëren naar een kaartplotter.. 28
Gegevens van een geheugenkaart kopiëren........................... 28
Waypoints, routes en sporen kopiëren naar een
geheugenkaart
......................................................................... 28
Waypoints, routes en sporen van of naar alle kaartplotters in het
netwerk kopiëren...................................................................... 29
Geïntegreerde kaarten naar een geheugenkaart kopiëren...... 29
Een back-up van gegevens maken op een pc......................... 29
De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter............ 29
Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan................. 29
Appendix.......................................................................29
Het toestel registreren.............................................................. 29
De software van het toestel bijwerken..................................... 29
Schermafbeeldingen................................................................ 29
Schermafbeeldingen vastleggen......................................... 29
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren............. 29
NMEA 0183-informatie............................................................. 29
NMEA 2000 PGN-informatie.................................................... 30
Index..............................................................................31
Inhoudsopgave iii
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Vooraanzicht GPSMAP 8000-serie
De locatie van de items verschilt afhankelijk van het model.
Deze afbeelding en tabel zijn gebaseerd op de toestellen uit de
GPSMAP 8000-serie.
À
Aan-uitknop
Á
Sensor automatische schermverlichting
Â
Aanraakscherm
Een geheugenkaart plaatsen
U kunt optionele geheugenkaarten in de kaartplotter gebruiken.
Via gegevenskaarten kunt u satellietbeelden met hoge resolutie
en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere
nuttige punten weergeven. U kunt lege geheugenkaarten
plaatsen om gegevens, zoals waypoints, routes en sporen naar
een andere, compatibele Garmin-kaartplotter of een computer
over te brengen.
1
Open het klepje
À
van de geheugenkaartlezer.
2
Plaats de geheugenkaart
Á
met het label weggericht van het
klepje.
3
Druk op de kaart tot deze vastklikt.
4
Sluit het klepje van de kaartlezer.
Het aanraakscherm gebruiken
Tik op het scherm om een item te selecteren.
Sleep of veeg uw vinger over het scherm om te pannen of te
scrollen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Het aanraakscherm vergrendelen
U kunt het aanraakscherm vergrendelen om te voorkomen dat u
per ongeluk op het scherm tikt en functies activeert.
1
Selecteer .
2
Selecteer Vergrendel aanraakscherm.
Tips en snelkoppelingen
Selecteer Start in een willekeurig scherm om terug te keren
naar het startscherm.
Selecteer Menu in een willekeurig hoofdscherm om toegang
tot aanvullende instellingen te krijgen.
Druk op om de helderheid van de schermverlichting aan te
passen en het aanraakscherm te vergrendelen.
Houd ingedrukt om de kaartplotter in of uit te schakelen.
GPS-satellietsignalen
Wanneer u de kaartplotter inschakelt, moet de GPS-ontvanger
de gegevens van de satellieten verzamelen en de actuele
locatie bepalen. Wanneer de kaartplotter satellietsignalen
ontvangt, worden de boven aan het startscherm groen.
Wanneer de kaartplotter het satellietsignaal verliest, verdwijnen
de en knippert er een vraagteken op op de kaart.
Ga voor meer informatie over GPS naar www.garmin.com
/aboutGPS.
Stations en lay-out van stations
Als er meerdere schermen zijn geïnstalleerd op het Garmin
®
Marine Network kunt u ze groeperen in een station. Een station
zorgt ervoor dat schermen samenwerken, en niet louter
functioneren als aparte schermen.
Als u Start selecteert op een scherm, gaat ieder scherm van het
station terug naar het startscherm. Dankzij de functie
SmartMode wordt op ieder scherm van het station unieke
informatie getoond als er een toets wordt geselecteerd op het
startscherm. Als bijvoorbeeld Onder motor wordt geselecteerd
op het startscherm, kan het ene scherm de navigatiekaart tonen
en het andere scherm het radarscherm.
U kunt de lay-out van de pagina's op ieder scherm aanpassen
en elke pagina op alle schermen verschillend maken. Als u de
lay-out van een pagina op één scherm verandert, verschijnen
de wijzigingen alleen op dat scherm. Als u de naam en het
symbool van de lay-out verandert, verschijnen deze
veranderingen op alle schermen van het station voor een
consistente weergave.
Het startscherm aanpassen
U kunt items toevoegen aan en verwijderen van het
startscherm. Aanpassingen aan een startscherm van het station
verschijnen op alle schermen van het station.
1
Selecteer in het startscherm Menu.
2
Selecteer een optie:
Als u een item wilt toevoegen aan het startscherm,
selecteert u Lay-out toevoegen en vervolgens het
nieuwe item dat u wilt toevoegen.
Als u een item wilt verwijderen, selecteert u Wis lay-out
en selecteert u het item dat u wilt verwijderen.
Lay-out van een pagina aanpassen
Als u een station gebruikt met meerdere schermen en de lay-
out van een pagina wijzigt op het scherm dat u gebruikt,
verschijnen de wijzigingen alleen op dat scherm, behalve als
het de naam en het symbool betreft. Als u de naam of het
symbool voor de lay-out wijzigt, verschijnt deze wijziging op alle
schermen van het station.
1
Selecteer vanaf het startscherm een item dat u wilt wijzigen.
2
Selecteer Menu > Wijzig lay-out.
3
Selecteer een optie:
Als u de naam van de lay-out wilt wijzigen, selecteert u
Naam en symbool > Naam, voert u een nieuwe naam in
en selecteert u OK.
Inleiding 1
Als u het symbool van de lay-out wilt wijzigen, selecteert u
Naam en symbool > Symbool en selecteert u een nieuw
symbool.
Als u het aantal weergegeven functies wilt wijzigen,
selecteert u Functies en kiest u een aantal.
Als u de verticale of horizontale oriëntatie van een scherm
met meerdere functies wilt veranderen, selecteert u
Splitsen en kiest u een optie.
Als u de weergave van de gegevens op de pagina wilt
veranderen, selecteert u Overlays en kiest u een optie.
Als u het type gegevens wilt veranderen dat op de pagina
worden getoond, selecteert u Overlays > Gegevens,
selecteert u een optie en volgt u de instructies op het
scherm waarmee u de getoonde gegevens kunt
veranderen.
Lay-out van stations resetten
U kunt de lay-outs voor alle stations herstellen naar de
fabrieksinstellingen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens >
Reset lay-outs.
De schermverlichting aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Zoemer en scherm >
Schermverlichting.
TIP: Druk vanuit elk scherm op om de instellingen voor
schermverlichting te openen.
2
Selecteer een optie:
Pas de schermverlichting aan.
Selecteer Automatische achtergrondverlichting
inschakelen of Auto.
De kleurmodus aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Zoemer en scherm >
Kleurmodus.
2
Selecteer een optie.
Kaarten en 3D-kaartweergaven
De kaartplotters zijn voorzien van een eenvoudige basiskaart.
De onderstaande kaarten en 3D-kaartweergaven zijn
beschikbaar op de kaartplotter. Welke kaarten en weergaven
beschikbaar zijn, is afhankelijk van de gebruikte kaartgegevens
en accessoires.
U kunt de kaarten en kaartweergaven openen door Kaarten te
selecteren.
Waterkaart: Geeft alle beschikbare navigatiegegevens weer die
op de vooraf geïnstalleerde kaarten en eventuele extra
kaarten beschikbaar zijn. Deze gegevens omvatten boeien,
lichten, kabels, dieptepeilingen, jachthavens en
getijdenstations in een overheadweergave.
Perspective 3D: Biedt een panoramisch beeld van bovenaf en
van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en
dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is
nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen,
bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en
verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Mariner’s Eye 3D: Biedt een gedetailleerd, driedimensionaal
beeld van bovenaf en van achter uw boot (in
overeenstemming met uw koers) en dient als visueel
navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het
navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of
kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van
onbekende havens of ankerplaatsen.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn grafiekweergaven
van Mariner's Eye 3D en Fish Eye 3D beschikbaar met
geavanceerde grafieken.
Fish Eye 3D: Geeft een panoramisch onderwaterbeeld met
visuele weergave van de zeebodem op basis van de
kaartinformatie. Als er een echolood-transducer is
aangesloten, worden zwevende doelen (zoals vissen)
aangeduid met rode, groene en gele bollen. Rood verwijst
hierbij naar de grootste objecten en groen naar de kleinste
objecten.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn grafiekweergaven
van Mariner's Eye 3D en Fish Eye 3D beschikbaar met
geavanceerde grafieken.
Viskaart: Biedt een gedetailleerde weergave van de
bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Deze kaart
verwijdert de navigatiegegevens van de kaart, verschaft
gedetailleerde bathymetrische gegevens en benadrukt de
bodemcontouren voor dieptewaarneming. Deze kaart is bij
uitstek geschikt voor diepzeevissen.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
Radaroverlay: Projecteert radargegevens over de waterkaart of
viskaart heen wanneer de kaartplotter is aangesloten op een
radar. Deze functie is niet op alle modellen beschikbaar.
Kaartsymbolen
Deze tabel bevat een aantal algemene symbolen die u op de
gedetailleerde kaarten kunt tegenkomen.
Pictogram Beschrijving
Boei
Informatie
Watersportdiensten
Getijdenstation
Stromingenstation
Foto van bovenaf beschikbaar
Perspectieffoto beschikbaar
Andere zaken die op de meeste kaarten voorkomen, zijn
dieptecontourlijnen (bij diep water zijn deze wit), getijdenzones,
puntpeilingen (zoals weergegeven op de oorspronkelijke
papieren kaart), navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels
en kabelgebieden.
Een andere kaart weergeven
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartmenu > Wijzig kaart.
2
Selecteer een kaart of een 3D-kaartweergave.
In- en uitzoomen met het aanraakscherm
U kunt gemakkelijk in- en uitzoomen op meerdere schermen,
zoals kaarten en echoloodweergaven.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Informatie over locaties en objecten op een
kaart weergeven
Op de navigatiekaart of de viskaart kunt u informatie over een
locatie of een object bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
1
Selecteer een locatie of een object op de navigatie- of
viskaart.
2 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Er wordt een lijst met opties rechts van de kaart
weergegeven. Het hangt van de locatie of het object af welke
opties er in de lijst staan.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Herzie om de details van objecten in de buurt
van de cursor weer te geven.
OPMERKING: Herzie wordt niet weergegeven als de
cursor niet vlak bij een object staat. Staat de cursor in de
buurt van één object, dan wordt de naam van dat object
weergegeven.
Selecteer Navigeren naar om naar de geselecteerde
locatie te navigeren.
Selecteer Waypoint maken om een waypoint te maken
op de plaats waar de cursor staat.
Selecteer Afstand meten om de afstand en de koers van
het object vanaf de huidige positie weer te geven.
De afstand en de koers worden weergegeven op het
scherm. Selecteer Stel referentie in om de meting vanaf
een andere plaats dan van uw huidige locatie te
verrichten.
Selecteer Informatie om getijden, stromingen, zon- en
maanstanden, kaartnotities of informatie over lokale
diensten in de nabijheid van de cursor weer te geven.
Navigeren naar een punt op de kaart
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
1
Selecteer een locatie op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer indien nodig Select.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Als u direct naar een locatie wilt navigeren, selecteert u
Ga naar.
Als u een route naar de locatie wilt maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
Als u Auto Guidance wilt gebruiken, selecteert u Begeleid
naar.
5
Controleer de koers die met een magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt,
geeft een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie
Auto Guidance een deel van de Auto Guidance-lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Details over navigatiekenmerken weergeven
Op de navigatiekaart, de viskaart of de Perspective 3D- en
Mariner's Eye 3D-kaartweergave kunt u de details over de
diverse typen navigatiehulpmiddelen zoals bakens, lichten en
obstructies bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn grafiekweergaven van
Mariner's Eye 3D en Fish Eye 3D beschikbaar met
geavanceerde grafieken.
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een
navigatiehulpmiddel.
2
Selecteer indien noodzakelijk Herzie.
3
Selecteer de naam van het navigatiehulpmiddel.
Premiumkaarten
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Met optionele premiumkaarten, zoals BlueChart
®
g2 Vision
®
,
haalt u het beste uit uw kaartplotter. Naast gedetailleerde
navigatiekaarten kunnen premiumkaarten de volgende functies
bevatten, die beschikbaar zijn in sommige gebieden.
Mariner’s Eye 3D: Geeft een panoramisch beeld van bovenaf
en achter uw boot dat dient als visueel driedimensionaal
navigatiehulpmiddel.
Fish Eye 3D: Geeft een driedimensionale onderwaterweergave
van de zeebodem aan de hand van de gegevens op de
kaart.
Viskaarten: Geven een beeld waarin de navigatiegegevens van
de kaart zijn verwijderd en de bodemcontouren worden
benadrukt voor de dieptewaarneming. Deze kaart is zeer
geschikt voor diepzeevissen.
Satellietbeelden met hoge resolutie: Tonen satellietbeelden
met hoge resolutie voor een realistische weergave van land
en water op de navigatiekaart (pagina 4).
Luchtfoto's: Luchtfoto's van jachthavens en andere belangrijke
navigatiepunten helpen u een beeld te krijgen van uw
omgeving (pagina 4).
Gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten:
Toont gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige
punten, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige
punten, zoals restaurants, logies, plaatselijke attracties.
Auto Guidance: Maakt gebruik van kaartgegevens en
ingevoerde gegevens met betrekking tot veilige diepte en
hoogte om de beste doorvaartroute naar uw bestemming te
bepalen. Auto Guidance is beschikbaar wanneer u met
'Begeleid naar' naar een bestemming navigeert.
Informatie van een getijdenstation weergeven
OPMERKING: Pictogrammen voor getijdenstations zijn
beschikbaar op een aantal premiumkaarten, in sommige
gebieden.
op de kaart geeft een getijdenstation aan. U kunt een
uitgebreide grafiek voor een getijdenstation weergeven die u
helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te
voorspellen.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
1
Selecteer een getijdenstation op de navigatie- of viskaart.
Informatie over de getijderichting
À
en het getijdeniveau
Á
staan naast .
Kaarten en 3D-kaartweergaven 3
2
Selecteer een optie om extra informatie over een station
weer te geven:
Selecteer de knop met de stationsnaam
Â
.
Selecteer Herzie als er zich meerdere objecten in de
nabijheid bevinden en selecteer vervolgens de knop met
de stationsnaam.
Bewegende indicaties voor getijden en stromingen
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
U kunt de bewegende indicatoren voor getijdenstations en
stromingsrichtingen op de navigatiekaart of de viskaart
weergeven. Tevens moet u geanimeerde pictogrammen
inschakelen in de kaartinstellingen (pagina 4).
Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op
de kaart aangegeven. Een omlaag wijzende rode pijl wijst op
een afgaand getijde en een omhoog wijzende pijl wijst op een
opkomend getijde. Wanneer u met de cursor over de indicatie
van het getijdenstation gaat, wordt de hoogte van het getijde bij
het station boven de stationsindicatie weergegeven.
De richting van de stroming wordt met pijlen op de kaart
aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting van de
stroming bij de desbetreffende locatie op de kaart aan. De kleur
van de stromingspijl geeft het snelheidsbereik van de stroming
op die locatie aan. Wanneer u de cursor over de
richtingindicator van de stroming beweegt, wordt de snelheid
van de stroming op die locatie boven de richtingindicatie
weergegeven.
Kleur Snelheidsbereik van de stroming
Geel 0 tot 1 knoop
Oranje 1 tot 2 knopen
Rood 2 of meer knopen
Getijden en stromingen weergeven en configureren
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
U kunt de vaste en bewegende indicaties van het
getijdenstation en de indicatoren voor de stromingen op de
navigatiekaart of de viskaart weergeven.
1
Selecteer in de water- of viskaart Menu > Kaartmenu >
Kaartinstelling > Getijden & stromingen.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Aan om de indicator van het stromingenstation
en het getijdenstation op de kaart weer te geven.
Selecteer Geanimeerd om bewegende indicaties van het
getijdenstation en van de richting van de stroming op de
kaart weer te geven.
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
U kunt op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
gebruiken voor weergave van het land of de zee, of beide.
OPMERKING: Als deze functie is ingeschakeld, worden de
satellietbeelden alleen bij lagere zoomniveaus met een hoge
resolutie weergegeven. Als u geen satellietbeelden met hoge
resolutie in uw optionele kaartgebied ziet, kunt u selecteren
om in te zoomen. U kunt het detailniveau ook hoger instellen
door de zoomdetails van de kaart te wijzigen.
1
Selecteer vanuit de navigatiekaart Menu > Kaartmenu >
Kaartinstelling > Foto.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Alleen land om standaardkaartinformatie over
het water met voor het land overlappende foto's weer te
geven.
Selecteer Mengpercentage fotokaart om foto's van
zowel land als water met de ingestelde doorzichtigheid
weer te geven. Gebruik de schuifregelaar om het
gewenste percentage op te geven. Hoe hoger u het
percentage instelt, hoe minder doorzichtig de foto's zijn.
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven
Om luchtfoto's op de navigatiekaart te kunnen bekijken moet de
instelling Fotopunten zijn ingeschakeld.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
U kunt zich met behulp van luchtfoto's van oriëntatiepunten,
jachthavens en havens op de omgeving oriënteren of uzelf voor
aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens.
1
Selecteer op de navigatiekaart een camerapictogram:
Selecteer om een luchtfoto weer te geven.
Selecteer om een perspectieffoto weer te geven. De
foto is gemaakt vanuit het perspectief van de camera in
de richting van de kegelvormige lijn.
2
Selecteer Herzie > Luchtfoto.
Automatic Identification System
Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere
schepen identificeren en wordt u gewaarschuwd als er zich
schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is
aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AIS-
informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een
transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden.
Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile
Service Identity (MMSI), locatie, GPS-snelheid, GPS-koers, de
tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van
het schip, het moment waarop dat schip het dichtst bij u was en
het tijdstip daarvan.
Symbolen van AIS-doelen
Symbool Beschrijving
AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin
het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-
schip vaart.
Het doel is geselecteerd.
Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart.
Een groene lijn die aan het object vastzit, geeft de
voorliggende koers van het object aan. De MMSI, snelheid
en richting van het schip staan onder het object als de
instelling hiervoor is ingesteld op Toon. Als de AIS-
transmissie van het schip is weggevallen, wordt er een
melding weergegeven.
Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de
AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het
weggevallen object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
4 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Symbool Beschrijving
Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het
waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt.
Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen, rode driehoek
met een rode lijn de locatie en de voorliggende koers van
het object aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is
uitgeschakeld, knippert het object maar gaat er geen
waarschuwingssignaal af en wordt er geen melding
gegeven. Als de AIS-transmissie van het schip is
weggevallen, wordt er een melding weergegeven.
Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan
dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het
weggevallen gevaarlijke object van de kaart of de 3D-
kaartweergave.
De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen
uw schip en het gevaarlijke object aan. De getallen naast
het symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en
dat object aan hoe lang het nog zou duren voordat beide
met elkaar in aanvaring zouden komen.
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen
Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de
COG (koers over de grond) door een geactiveerd AIS-doel
wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel
als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de
kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in
een 3D-kaartweergave.
De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt
als een stippellijn op een kaart of in een 3D-kaartweergave
weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is
gebaseerd op de waarde van de instelling van de
geprojecteerde koers. Als er voor een geactiveerd AIS-doel
geen informatie over de snelheid wordt verschaft of als het
schip voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen
geprojecteerde koerslijn weergegeven. Veranderingen in de
snelheid, de koers over de grond of informatie over de richting
van de koerswijziging die door het schip worden uitgezonden,
kunnen van invloed zijn op de berekende koerslijn.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de
koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van
de koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde
koers van het object berekend op basis van de informatie over
de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De
richting waarin het object draait, die eveneens is gebaseerd op
de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt
aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van
de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert niet.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over
de koers over de grond en de voorliggende koers maar geen
informatie over de richting van de koerswijziging wordt
aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object
berekend op basis van de informatie over de koers over de
grond.
AIS- en MARPA-schepen op een kaart of een 3D-
kaartweergave weergeven
Voordat u AIS-schepen op een kaart kunt weergeven, dient u
over een extern AIS-toestel en actieve transpondersignalen van
andere schepen te beschikken. MARPA-functionaliteit (Mini
Automatic Radar Plotting Aid) werkt bij radar.
U kunt instellen hoe andere schepen op een kaart of een 3D-
kaartweergave worden weergegeven. Het weergavebereik en
de MARPA-instellingen die voor één kaart of één 3D-
kaartweergave worden opgegeven, gelden alleen voor die kaart
of die 3D-kaartweergave. De details, geprojecteerde koers en
spoorinstellingen die voor één kaart of één 3D-kaartweergave
zijn ingesteld, gelden voor alle kaarten en alle 3D-
kaartweergaven.
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartmenu > Overige schepen > Scherminstellingen.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Weergavebereik en geef de afstand op ten
opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-schepen
zichtbaar moeten zijn.
Als u schepen wilt weergeven die met een MARPA-tag
zijn gelabeld, selecteert u MARPA > Toon.
Als u details wilt weergeven over boten die AIS hebben
geactiveerd en die met een MARPA-tag zijn gelabeld,
selecteert u Details > Toon.
Als u geprojecteerde koerstijd wilt instellen voor boten die
AIS hebben geactiveerd en die met een MARPA-tag zijn
gelabeld, selecteert u Geprojecteerde koers, en voert u
de tijd in.
De sporen van AIS-schepen weergeven: Selecteer de
spoorlengte die wordt weergegeven in een spoor,
selecteer Sporen en selecteer de lengte.
Een doel voor een AIS-schip activeren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Activeer doel.
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken
U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid,
GPS-koers en andere informatie over een gevonden AIS-schip
bekijken.
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip.
Een doel voor een AIS-schip deactiveren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Deactiveren.
Een lijst met AIS- en MARPA-gevaren weergeven
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Overige schepen > AIS- en MARPA-lijst > Toon.
2
Selecteer het type gevaar dat u in de lijst wilt opnemen.
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet u een
compatibele kaartplotter hebben verbonden met een AIS-toestel
of radar.
De veilige zone voor aanvaringsgevaar wordt alleen bij AIS en
MARPA gebruikt. MARPA werkt bij radar. De veilige zone wordt
gebruikt om aanvaringen met andere vaartuigen te voorkomen.
Deze zone kan worden aangepast.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS >
Aanvaringsalarm > Aan.
Wanneer een object dat met een MARPA-tag is gelabeld, of
een schip met AIS de veilige zone rond uw boot binnenvaart,
verschijnt er een melding en gaat er een alarmsignaal af. Het
object wordt als een gevaar op het scherm aangegeven. Als
het alarm is uitgeschakeld, wordt er geen melding en geen
alarmsignaal gegeven, maar blijft het object op het scherm
aangeduid als gevaarlijk.
2
Selecteer Bereik.
3
Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone
rond uw schip.
4
Selecteer Tijd tot.
5
Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een
schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 5
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden
gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd tot in op 10. Het alarm gaat
dan af 10 minuten voordat het schip de veilige zone
doorkruist.
AIS-noodsignaal
Zelfstandig werkend AIS-noodsignaaltoestel dat uw positie
uitzendt indien het in noodgevallen worden geactiveerd. De
kaartplotter kan signalen ontvangen van Search and Rescue
Transmitters (SART), Emergency Position Indicating Radio
Beacons (EPRIB), en andere Man Overboord-signalen.
Noodsignaal-uitzendingen zijn andere uitzendingen dan
standaard-AIS-uitzendingen, dus zien ze er ook anders uit op
de kaartplotter. In plaats van een noodsignaal-uitzending te
volgen om een aanvaring te voorkomen, kunt u een
noodsignaal-uitzending volgen om een vaartuig of persoon in
nood te lokaliseren en te helpen.
Navigeren naar een noodsignaal-uitzending
Als u een noodsignaal-uitzending ontvangt, wordt er een
noodsignaalalarm weergegeven.
Selecteer Herzie > Ga naar om naar de oorsprong van de
uitzending te navigeren.
Symbolen voor zoeken van AIS-noodsignaaltoestel
Symbool Beschrijving
Uitzending van AIS-noodsignaaltoestel. Selecteer dit
symbool om meer informatie over de uitzending weer te
geven en de navigatie te starten.
Uitzending weggevallen.
Testuitzending. Wordt weergegeven als het
noodsignaaltoestel van een vaartuig wordt getest. Het gaat
in dit geval niet om een noodgeval.
Testuitzending weggevallen.
AIS-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen
Als u wilt voorkomen dat u een groot aantal
testwaarschuwingen en symbolen ontvangt in drukke gebieden,
zoals jachthavens, kunt het ontvangen van AIS-
testwaarschuwingen in- of uitschakelen. Als u een AIS-
noodtoestel wilt testen, moet u de kaartplotter inschakelen om
testwaarschuwingen te ontvangen.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS.
2
Selecteer een optie:
Als u EPRIB-testsignalen (Emergency Position Indicating
Radio Beacon) wilt ontvangen of negeren, selecteert u
AIS-EPIRB-testuitzending.
Als u MOB-testsignalen (Man Overboard) wilt ontvangen
of negeren, selecteert u AIS-MOB-testuitzending.
Als u SART-testsignalen (Search and Rescue
Transponder) wilt ontvangen of negeren, selecteert u AIS-
SART-test.
AIS-ontvangst uitschakelen
De ontvangst van het AIS-signaal is standaard ingeschakeld.
Selecteer Instellingen > Overige schepen > AIS > Uit.
De AIS-functionaliteit wordt uitgeschakeld voor alle kaarten
en 3D-kaartweergaven. Dit is inclusief het zoeken en volgen
van AIS-schepen, het melden en volgen van
aanvaringsgevaar als schepen te dicht in de buurt komen en
informatie over AIS-schepen.
Instellingen kaart en 3D-kaartweergave
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven. Voor een aantal opties zijn
premiumkaarten of aangesloten accessoires, zoals radar,
vereist.
Deze instellingen gelden voor de kaarten en 3D-
kaartweergaven, met uitzondering van de Radaroverlay en Fish
Eye 3D (pagina 7).
Kies in een kaart of 3D-kaartweergave MenuKaartmenu
Waypoints en sporen: Zie pagina 6.
Overige schepen: Zie pagina 7.
Oppervlak radar: Toont oppervlakteradardetails op de
Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergaven.
Weerradar: Toont weerradarbeelden op de Perspective 3D- of
Mariner's Eye 3D-kaartweergaven.
Navigatiehulpmiddelen: Toont navigatiehulpmiddelen op de
viskaart.
Kaartinstelling: Zie pagina 6.
Kaartweergave: Zie pagina 7. Dit wordt mogelijk
weergegeven in het menu Kaartinstelling.
Navigatiekaart- en viskaartinstellingen
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven. Sommige instellingen vereisen
externe accessoires of premiumkaarten.
Selecteer vanaf de navigatiekaart of viskaart Menu >
Kaartmenu > Kaartinstelling.
Foto: Toont in een aantal gebieden camerapictogrammen
wanneer sommige premiumkaarten wordt gebruikt. Op deze
manier kunt u luchtfoto's en oriëntatiepunten bekijken
(pagina 4).
Getijden & stromingen: Geeft de indicaties van
stromingenstations en getijdenstations op de kaart
(pagina 4).
Servicepunten: Toont locaties waar u terecht kunt voor
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan uw boot.
Rozen: Toont een kompasroos rond uw boot, waarmee de
kompasrichting wordt aangeven op basis van de koers van
de boot. Een ware of schijnbare windrichting wordt
weergegeven als de kaartplotter is aangesloten op een
compatibele maritieme windsensor.
Bijkaart: Geeft de navigatiebijkaart weer wanneer het schip
naar een bestemming navigeert.
Weer: Hier kunt u instellen welke weergegevens worden
weergegeven op de kaart, indien de kaartplotter is
aangesloten op een compatibele weerontvanger met een
actief abonnement.
Meerniveau: Hier kunt u het huidige niveau van het meer
invoeren.
Kaartweergave: Zie pagina 7.
Instellingen voor waypoints en sporen op de kaarten
en kaartweergaven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartmenu > Waypoints en sporen.
Sporen: Hiermee worden sporen op de kaart of 3D-
kaartweergave getoond.
Waypoints: Hiermee wordt de waypointlijst getoond
(pagina 9).
Nieuw waypoint: Hiermee wordt een nieuw waypoint
aangemaakt.
Waypoint-weergave: Hiermee stelt u in hoe waypoints op de
kaart of 3D-kaartweergave worden weergegeven.
Actieve sporen: Hiermee wordt het menu getoond voor de
opties van actieve sporen.
Opgeslagen sporen: Hiermee wordt de lijst met opgeslagen
sporen getoond (pagina 10).
Sporenweergave: Hiermee stelt u in welke sporen op de kaart
of 3D-kaart worden weergegeven op basis van spoorkleur.
6 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Instellingen kaartweergave
U kunt de presentatie aanpassen van de verschillende
kaartweergaven. Elke instelling is specifiek voor het type
kaartweergave waarin u zich bevindt.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en 3D-kaartweergaven en kaartplottermodellen. Voor
een aantal opties zijn premiumkaarten of aangesloten
accessoires, zoals radar, vereist.
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartmenu > Kaartinstelling > Kaartweergave.
Oriëntatie: Hiermee stelt u het perspectief van de kaart in.
Detail: Hiermee stelt u in hoe gedetailleerd de verschillende
zoomniveaus op de kaart worden weergegeven.
Koerslijn: Hiermee kunt u de koerslijn weergeven en
aanpassen. Dit is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de
boot in de richting van de vaarkoers van de boot en de
gegevensbron voor de koerslijn.
Wereldkaart: Gebruikt een normale wereldkaart of een
gearceerde reliëfkaart voor de kaart. Het verschil tussen
deze twee kaarten is alleen zichtbaar als zodanig is
uitgezoomd dat de gedetailleerde kaarten niet meer worden
weergegeven.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en
uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven
gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met rode
tekst weergegeven.
Veiligheidsarcering: Hiermee stelt u de weergave van de
dieptearcering in.
Dieptebereikarcering: Hiermee stelt u de weergave van de
dieptebereikarcering in.
Symbolen: Hiermee toont en configureert u de weergave van
verschillende symbolen op de kaart, zoals het pictogram van
de boot, navigatiesymbolen, nuttige punten op het land en
lichtsectoren.
Stijl: Hiermee stelt u in hoe kaartgegevens bij driedimensionaal
terrein worden weergegeven.
Gevarenkleuren: Maakt gebruik van een kleurenschaal om
ondiep water en land aan te geven. Blauw geeft diep water
aan, geel betekent ondiep water en rood staat voor zeer
ondiep water.
Veilige diepte: Hiermee stelt u de weergave van een veilige
diepte voor Mariner's Eye 3D in.
OPMERKING: Deze instelling heeft alleen gevolgen voor de
gevarenkleuren in Mariner's Eye 3D. Deze instelling heeft
geen gevolgen voor de ingestelde veilige waterdiepte voor
Auto Guidance of voor de instelling van het alarm voor
ondiep water (echolood).
Afstandcirkels: Hiermee toont en configureert u de weergave
van afstandscirkels, waarmee u afstanden kunt visualiseren
in sommige kaartweergaven.
Corridorbreedte: Hiermee stelt u de breedte in van de
navigatiecorridor. Dit is de magenta lijn in sommige
kaartweergaven, waarmee de koers naar uw bestemming
wordt aangegeven.
Instellingen voor andere schepen op de kaarten en
kaartweergaven
OPMERKING: Deze opties vereisen aangesloten accessoires,
zoals een AIS-ontvanger of marifoon.
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartmenu > Overige schepen.
AIS- en MARPA-lijst: Toont een lijst van AIS- en MARPA-
schepen.
DSC: Toont de DSC-lijst en stelt de DSC-sporen in op de kaart.
Aanvaringsalarm: Stelt het aanvaringsalarm in (pagina 5).
Scherminstellingen: Zie pagina 5.
Instellingen voor Fish Eye 3D
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
Selecteer Menu > Kaartmenu in de Fish Eye 3D-
kaartweergave.
Weergeven: Hiermee stelt u het perspectief van de 3D-
kaartweergave in.
Sporen: Hiermee worden sporen weergeven.
Echoloodkegel: Geeft een kegel weer die het gebied aangeeft
dat onder de dekking van uw transducer valt.
Vissymbolen: Geeft zwevende doelen weer.
Navigatie met een kaartplotter
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers
uitzetten of een route maken en vervolgens de koers of route
volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in
de Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergave.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden zijn grafiekweergaven van
Mariner's Eye 3D en Fish Eye 3D beschikbaar met
geavanceerde grafieken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
Elementaire navigatievragen
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat de
kaartplotter mij in de richting wijst
waarin ik wil gaan (peiling)?
Navigeer met Ga naar. Zie
pagina 8.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het
toestel een rechte koers (met
minimale koersafwijkingen) naar
een locatie vaart, waarbij de kortste
weg vanaf de huidige locatie wordt
gevolgd?
Stel een route in die uit één
routedeel bestaat en navigeer
langs deze route met behulp van
Route naar. Zie pagina 9.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het
toestel obstakels op de kaart
vermijdt bij het navigeren naar een
locatie?
Stel een route in die uit meerdere
routedelen bestaat en navigeer
langs deze route met behulp van
Route naar. Zie pagina 9.
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het
toestel gebruikmaakt van mijn
stuurautomaat?
Navigeer met Route naar. Zie
pagina 9.
Kan het toestel een pad voor me
maken?
Als u beschikt over
premiumkaarten die Auto
Guidance ondersteunen en u
bevindt zich in een gebied met
dekking voor Auto Guidance,
navigeer dan met Auto Guidance.
Zie pagina 8.
Hoe kan ik de instellingen voor Auto
Guidance wijzigen voor mijn boot?
Zie pagina 26.
Bestemmingen
U kunt bestemmingen selecteren met behulp van verschillende
kaarten en 3D-kaartweergaven, of met behulp van de lijsten.
Navigatie met een kaartplotter 7
Bestemming zoeken op naam
U kunt op naam zoeken naar opgeslagen waypoints,
opgeslagen routes, opgeslagen sporen en watersportdiensten.
1
Selecteer Info > Services > Zoek op naam.
2
Voer ten minste een deel van de naam van de bestemming
in.
3
Selecteer OK indien nodig.
De 50 dichtstbijzijnde bestemmingen die met uw zoekcriteria
overeenkomen, worden weergegeven.
4
Kies de bestemming.
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart
Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart.
Zoeken naar een watersportdienstbestemming
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen
waar watersportdiensten worden aangeboden.
1
Selecteer Info > Services.
2
Selecteer Buitengaatsdiensten of Binnenlandse diensten.
3
Selecteer indien nodig een watersportdienstcategorie.
De kaartplotter geeft een lijst met de dichtstbijzijnde posities
en de afstand en peiling tot deze posities weer.
4
Selecteer een bestemming.
U kunt Volgende pagina of Vorige pagina selecteren om
extra informatie of de positie op een kaart weer te geven.
Koersen
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze
volgen met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga
naar, Route naar of Begeleid naar.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een
bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen aan
te brengen.
Begeleid naar: Maakt een pad naar een bestemming met
behulp van Auto Guidance.
Een directe koers instellen en volgen met behulp van
Ga naar
LET OP
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
U kunt een directe koers uitzetten en deze volgen vanaf uw
huidige positie naar een geselecteerde bestemming.
1
Selecteer een bestemming (pagina 7).
2
Selecteer Navigeren naar > Ga naar.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere
paarse lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers
van uw huidige positie naar de bestemming aan. De
gecorrigeerde koers is dynamisch en beweegt met uw boot
mee wanneer u van de koers afwijkt.
3
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
4
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Een koers instellen en volgen met behulp van Auto
Guidance
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
1
Selecteer een bestemming (pagina 7).
2
Selecteer Navigeren naar > Begeleid naar.
3
Controleer de koers, die met de magenta lijn voor Auto
Guidance is aangegeven.
4
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt,
geeft een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie
Auto Guidance een deel van de Auto Guidance-lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
Navigeren met een stuurautomaat
Als u de navigatie start (met Ga naar, Route naar of Begeleid
naar) en via een NMEA 2000
®
netwerk bent verbonden met
een compatibele Garmin stuurautomaat, wordt gevraagd of u de
stuurautomaat wilt inschakelen.
Auto Guidance-route opnieuw berekenen
Terwijl u met Auto Guidance navigeert, selecteert u Menu >
Navigatieopties > Autobegeleiding opnieuw berekenen.
Stoppen met navigeren
Selecteer tijdens het navigeren een optie in de navigatiekaart
of viskaart:
Selecteer Menu > Stop navigatie.
Wanneer u met Auto Guidance navigeert, selecteert u
Menu > Navigatieopties > Stop navigatie.
Waypoints
Waypoints zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Uw huidige positie als waypoint markeren
Selecteer vanuit een willekeurig scherm Markeren.
Een waypoint op een andere positie maken
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Waypoints >
Waypoint maken.
2
Selecteer een optie:
Om het waypoint te maken door positiecoördinaten in te
voeren, selecteert u Voer coördinaten in, en voert u de
coördinaten in.
Om het waypoint te maken met behulp van een kaart,
selecteert u Gebruik kaart, en daarna achtereenvolgens
de locatie en Verplaats waypoint.
8 Navigatie met een kaartplotter
Een MOB-positie markeren en er naartoe navigeren
Als u een waypoint markeert, kunt u deze als MOB-positie
(man-over-boord) opslaan.
Selecteer een optie:
Selecteer vanuit een willekeurig scherm Markeren > SOS
> Ja.
Selecteer vanuit een willekeurig scherm SOS > Ja.
Een internationaal MOB-symbool markeert het actieve MOB-
punt en de kaartplotter stelt een directe koers in terug naar de
gemarkeerde locatie.
Een lijst met alle waypoints weergeven
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Waypoints.
Een opgeslagen waypoint bewerken
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Herzie > Wijzig.
4
Selecteer een optie:
Als u een naam wilt toevoegen, selecteert u Naam en
voert u de naam in.
Als u het symbool wilt wijzigen, selecteert u Symbool.
Als u de diepte wilt wijzigen, selecteert u Diepte.
Als u de watertemperatuur wilt wijzigen, selecteert u
Watertemperatuur.
Als u de opmerking wilt wijzigen, selecteert u Opmerking.
Een opgeslagen waypoint verplaatsen
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Herzie > Verplaats.
4
Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan:
Als u tijdens het weergeven van een kaart het waypoint
wilt verplaatsen, selecteert u Gebruik kaart, selecteert u
een nieuwe locatie op de kaart en vervolgens Verplaats
waypoint.
Als u het waypoint wilt verplaatsen door middel van
coördinaten, selecteert u Voer coördinaten in en voert u
de nieuwe coördinaten in.
Naar een opgeslagen waypoint zoeken en navigeren
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
Voordat u naar een waypoint kunt navigeren, moet u er eerst
een maken.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Om direct naar de locatie te navigeren, selecteert u Ga
naar.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
Om Auto Guidance te gebruiken, selecteert u Begeleid
naar.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt,
geeft een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie
Auto Guidance een deel van de Auto Guidance-lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een waypoint of MOB verwijderen
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint of MOB.
3
Selecteer Herzie > Wis.
Alle waypoints verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Wis
gebruikergegevens > Waypoints > Alles.
Routes
Een route vanaf uw huidige locatie maken en
navigeren
U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en
deze meteen gaan volgen. Met deze procedure worden de
route- of waypointgegevens niet opgeslagen.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
1
Selecteer een bestemming op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer Navigeren naar > Route naar.
3
Selecteer de locatie van de laatste koerswijziging voor de
bestemming.
4
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
5
Herhaal de stappen 3 en 4 als u meer koerswijzigingen wilt
toevoegen. Werk daarbij terug vanaf de bestemming naar de
huidige locatie van uw vaartuig.
De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste
koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw huidige
locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij
uw vaartuig bevindt.
6
Indien nodig selecteert u Menu.
7
Selecteer Navigeer route.
8
Controleer de koers die met een magenta lijn wordt
aangegeven.
9
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een route maken en opslaan
Met deze procedure worden de route en alle hierin opgenomen
waypoints opgeslagen. Het startpunt kan uw huidige positie of
een willekeurige andere positie zijn.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Routes > Nieuwe
route > Gebruik kaart.
2
Selecteer de beginlocatie van de route.
3
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
4
Selecteer de locatie van de volgende koerswijziging op de
kaart.
5
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
De kaartplotter markeert de locatie van de koerswijziging met
een waypoint.
6
Herhaal de stappen 4 en 5 als u meer koerswijziging wilt
opgeven.
Navigatie met een kaartplotter 9
7
Selecteer de eindbestemming.
Een lijst met routes weergeven
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Routes.
Een opgeslagen route bewerken
U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen
in een route aanpassen.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Herzie > Wijzig route.
4
Selecteer een optie:
Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert
u de naam in.
Als u een waypoint wilt selecteren in de
koerswijzigingslijst, selecteert u Wijzig koerswijzigingen
> Gebruik lijst met koerswijzigingen en selecteert u
een waypoint in de lijst.
Als u een koerswijziging wilt selecteren, gaat u naar
Wijzig koerswijzigingen > Gebruik kaart en selecteert u
een locatie op de kaart.
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om de route te navigeren vanaf het
beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route.
Selecteer Achteruit om de route te navigeren vanaf het
bestemmingspunt van de route dat is gebruikt bij het
maken van de route.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere
paarse lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers
van uw huidige positie naar de bestemming aan. De
gecorrigeerde koers is dynamisch en beweegt met uw boot
mee wanneer u van de koers afwijkt.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
6
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
7
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan
deze route navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Offset om op een opgegeven afstand parallel aan
de oorspronkelijke route te navigeren.
5
Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren:
Selecteer Vooruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Vooruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
rechts van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar rechts van de oorspronkelijke route.
6
Selecteer OK indien nodig.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere
paarse lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers
van uw huidige positie naar de bestemming aan. De
gecorrigeerde koers is dynamisch en beweegt met uw boot
mee wanneer u van de koers afwijkt.
7
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
8
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
9
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Een opgeslagen route verwijderen
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Herzie > Wis.
Alle opgeslagen routes verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Wis
gebruikergegevens > Routes.
Sporen
Een spoor (track) is een registratie van de door uw boot
afgelegde weg. Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd is
het actieve spoor. Dit kan worden opgeslagen. U kunt sporen
weergeven op elke kaart of in elke 3D-kaartweergave.
Sporen weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartmenu > Waypoints en sporen > Sporen > Aan.
Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan.
De kleur van het actieve spoor instellen
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve
spooropties > Spoorkleur.
2
Selecteer een spoorkleur.
Het actieve spoor opslaan
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Actief
spoor opslaan.
2
Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
3
Selecteer Sla op.
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
Een opgeslagen spoor bewerken
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Wijzig spoor.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Naam en voer een nieuwe naam in.
10 Navigatie met een kaartplotter
Selecteer Spoorkleur en selecteer een kleur.
Een spoor opslaan als route
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Selecteer > Wijzig spoor > Route opslaan.
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met sporen kunt doorzoeken en naar het
gewenste spoor kunt navigeren, moet u ten minste één spoor
maken en opslaan (pagina 10).
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Volg spoor.
4
Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om vanaf het beginpunt dat is gebruikt
bij het maken van het spoor naar het spoor te navigeren.
Selecteer Achteruit om vanaf het bestemmingspunt dat
is gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
5
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
6
Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land,
ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Selecteer > Wis.
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Wis
gebruikergegevens > Opgeslagen sporen.
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Volg
actief spoor.
2
Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
3
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
4
Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere
obstakels.
Het actieve spoor wissen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Wis
actief spoor.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor
wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve
spooropties.
2
Selecteer Opnamemodus.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Vul om een logboek met sporen bij te houden
tot het geheugen met sporen vol is.
Selecteer Wikkel om het logboek met sporen continu bij
te houden, waarbij de oudste koersgegevens worden
vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden
geregistreerd. Het frequent vastleggen van spoorpunten is
nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel
sneller vol. Het resolutie-interval wordt aanbevolen voor het
meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve
spooropties > Interval > Interval.
2
Selecteer een optie:
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand
tussen twee punten, selecteert u Afstand > Wijzig en
voert u de afstand in.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval,
selecteert u Tijd > Wijzig en geeft u de interval op.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking
in de koers, selecteert u Resolutie > Wijzig en voert u de
maximale toegestane fout in van de ware koers voordat er
een spoorpunt wordt vastgelegd.
Alle opgeslagen waypoints, routes en
sporen verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Wis
gebruikergegevens > Alles > OK.
Echolood
Als uw kaartplotter goed is aangesloten op een Garmin-
echoloodmodule en een transducer, kunt u uw compatibele
toestel gebruiken om vis op te sporen. Er zijn drie verschillende
echoloodweergaven om u te helpen vissen te vinden: een
weergave op volledig scherm, een gesplitst zoomscherm en
een gesplitst frequentiescherm.
De echoloodweergave veranderen
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Wijzig echolood.
2
Selecteer een echoloodweergave.
De weergave van echoloodgegevens
pauzeren
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Echolood pauzeren.
Een waypoint maken in het echoloodscherm
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Echolood pauzeren.
2
Selecteer de locatie van het waypoint.
3
Selecteer Nieuw waypoint.
De versterking in het echoloodscherm
aanpassen
U kunt de gevoeligheid van de echoloodontvanger bepalen.
Verhoog de versterking als u meer details wilt zien. Als het
scherm onoverzichtelijk is, verlaagt u de versterking.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Versterking.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Omlaag om de versterking
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer een automatische optie om de versterking
automatisch te laten aanpassen door de kaartplotter.
Echolood 11
Het bereik van de diepteschaal aanpassen
U kunt het bereik van de rechts in het scherm weergegeven
diepteschaal aanpassen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Bereik.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Auto om de diepte automatisch te laten
aanpassen door de kaartplotter.
Selecteer Omhoog of Omlaag om het bereik van de
diepteschaal handmatig te verhogen of te verlagen.
TIP: Op het echoloodscherm kunt u of selecteren om
het bereik van de diepteschaal handmatig aan te passen.
Het zoomniveau instellen op het
echoloodscherm
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Zoom.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Bodem vast om in te zoomen op
echoloodgegevens op bodemdiepte.
Als u het dieptebereik van het uitvergrote gebied
handmatig wilt instellen, selecteert u Zoom instellen.
Selecteer vervolgens Weergave hoger of Weergave
dieper om het dieptebereik van het uitvergrote gebied in
te stellen en selecteer Inzoomen of Uitzoomen om de
vergroting van het uitvergrote gebied te verhogen of te
verlagen.
Selecteer Zoom instellen > Auto om de diepte en de
zoom automatisch te laten instellen.
Frequenties selecteren
U kunt opgeven welke frequenties in het echoloodscherm
worden weergegeven wanneer u een transducer met dubbele
frequentie gebruikt.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Frequentie.
2
Selecteer een optie:
Als u elke puls een reeks frequenties wilt laten doorlopen
om op extreme diepte en bij een lage frequentie doelen te
kunnen onderscheiden zoals in ondiep water, selecteert u
Hoogfrequente chirp of Laagfrequente chirp. Deze
instelling is vooral handig in diepe buitengaatse wateren
en wanneer u op zoek bent naar bepaalde vissoorten.
Als u gegevens van een echoloodsignaal van 200 kHz wilt
tonen, selecteert u 200 kHz Deze instelling is vooral
handig in ondiep binnenwater.
Als u gegevens van een echoloodsignaal van 80 kHz wilt
tonen, selecteert u 80 kHz Deze instelling is vooral handig
in dieper water en om visbogen duidelijker te zien in
ondiep water.
Als u gegevens van een echoloodsignaal van 50 kHz wilt
tonen, selecteert u 50 kHz
Als u een specifieke frequentie wilt selecteren, selecteert
u Frequentiebeheer en voert u de frequentie in.
De A-Scope inschakelen
De a-scope is een verticale flitser rechts in de
echoloodweergave op volledig scherm. Met deze functie
worden de meest recentelijk ontvangen echoloodgegevens
uitvergroot zodat deze eenvoudiger te zien zijn. Dit kan handig
zijn als u vissen wilt detecteren die zich dicht bij de bodem
bevinden.
Selecteer in een echoloodweergave Menu >
Echoloodmenu > Presentatie > A-Scope > Aan.
Echoloodinstelling
Echoloodinstellingen
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Echoloodmenu >
Meer.
Schuifsnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de
echoloodgegevens van rechts naar links schuiven.
Shift: Hiermee kunt u het gebied veranderen waarin de
echolood naar doelen zoekt. Hierdoor krijgt u een beter
beeld van de diepte waarop u hebt gefocust.
Ruisonderdrukking: Hiermee kunt u de interferentie en de
hoeveelheid ruis op het echoloodscherm verminderen.
Presentatie: Hiermee kunt u de presentatie van het
echoloodscherm configureren.
Alarmen: Hiermee kunt u echoloodwaarschuwingen instellen.
Geavanceerd: U kunt diverse echoloodweergaven en
gegevensbroninstellingen configureren.
Installatie: Hiermee kunt u de transducer configureren.
Instellingen voor ruisonderdrukking
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Echoloodmenu >
Meer > Ruisonderdrukking.
Interferentie: Hiermee kunt u de effecten van radarstoring en
elektronische interferentie verminderen.
Kleurlimiet: Hiermee kunt u een gedeelte van het kleurpalet
verbergen om velden met zwakke ruis te verwijderen.
Middelen: Hiermee kunt u ervoor zorgen dat het
echoloodscherm consistenter in diep water wordt
weergegeven.
Oppervlakteruis: U kunt instellen of resultaten nabij het
wateroppervlak op het echoloodscherm wordt weergegeven.
Als u oppervlakteruis verbergt, wordt de weergave
overzichtelijker.
Instellingen voor echoloodweergave
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Presentatie.
Kleur: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
Cijfers projecteren: Hiermee kunt u de gegevens instellen die
op het echoloodscherm worden weergegeven.
A-Scope: Hiermee geeft u een verticale flitser weer aan de
rechterzijde van het scherm, die aan de hand van een schaal
meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft.
Dieptelijn: Hiermee geeft u een referentiedieptelijn weer.
Hoek: Hiermee markeert u het sterkste signaal van de bodem
om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen
definiëren.
Beeld-vooruit: Hiermee kunt u het beeld van het echolood
versnellen door meer dan een kolom met gegevens op het
scherm te tekenen voor iedere kolom met echoloodgegevens
die wordt ontvangen. Dat is vooral handig als u het echolood
gebruikt in diep water, omdat het echoloodsignaal langer
onderweg is naar de bodem en weer terug naar de
transducer.
Met de instelling 1/1 wordt één kolom met informatie op het
scherm getekend voor ieder signaal dat retour wordt
ontvangen van het echolood. Met de instelling 2/1 worden
twee kolommen met informatie op het scherm getekend voor
ieder signaal dat retour wordt ontvangen van het echolood
en dit systeem wordt voortgezet bij de instellingen 4/1 en 8/1.
Instellingen voor echoloodwaarschuwingen
OPMERKING: Sommige instellingen vereisen externe
accessoires.
Selecteer Instellingen > Alarmen > Echolood.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte onder de opgegeven waarde komt.
12 Echolood
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
Watertemperatuur: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als
de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F (1,1°C)
hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Contour: Hiermee kunt u opgeven dat er een alarm moet
afgaan als het toestel een zwevend doel detecteert in de
opgegeven diepte vanaf het wateroppervlak en vanaf de
bodem.
Visalarm: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als
de transducer een zwevend doel detecteert binnen het
opgegeven dieptebereik en het opgegeven kleurbereik.
Geavanceerde echoloodinstellingen
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Echoloodmenu >
Meer > Geavanceerd.
Zenden: Hiermee kunt u de transducer laten stoppen met
uitzenden.
TVG: Hier mee kunt u de versterking afgezet tegen de tijd
(Time-Varying Gain) aanpassen, waarmee u de hoeveelheid
ruis kunt verminderen.
Echo-oprekking: Hiermee kunt u aanpassen hoe de doelen op
het scherm worden weergegeven. Als de waarde van de
echo-oprekking te hoog is, vallen de doelen samen. Als de
waarde te laag is, zijn de doelen mogelijk te klein en te
moeilijk om te zien.
Bodem volgen: Hiermee kunt u de frequentie instellen die
wordt gebruikt voor het bepalen van de diepte.
Bron van temperatuur: Hiermee kunt u de
watertemperatuursensor of transducer met
temperatuurmeting instellen als de bron voor het
watertemperatuurlog.
Instellingen voor installatie van transducer
Selecteer in de echoloodweergave Menu > Echoloodmenu >
Meer > Installatie.
Zendsnelheid: Hiermee kunt u de zelfinterferentie verminderen.
U kunt de zendsnelheid verhogen om de schuifsnelheid te
verhogen, maar dit kan ook zelfinterferentie veroorzaken.
Zendvermogen: Hiermee kunt u de echo van de transducer
nabij het oppervlak verminderen. Een lager zendvermogen
vermindert de echo van de transducer.
Filterbreedte: Hiermee kunt u de randen van het doel
definiëren. Een korter filter maakt de randen van de doelen
scherper. Langere filters zorgen voor zachtere randen van
de doelen, maar reduceren mogelijk ook ruis.
Transducerdiagnose: Hiermee kunt u details over de
transducer weergeven.
Radar
WAARSCHUWING
De scheepsradar zendt microgolfenergie uit, die een gevaar kan
vormen voor mens en dier. Controleer, vóór de radar wordt
ingeschakeld, of de directe omgeving vrij is. De radarbundel
bestrijkt een gebied van ca. 12° boven en onder de horizontale
lijn vanuit het midden van de radar. Kijk niet direct in de
radarbundel; de ogen zijn namelijk het gevoeligste deel van het
lichaam.
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen radar.
Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme
radar van Garmin, zoals een GMR 1206 xHD of een GMR 24
HD, kunt u meer informatie over uw omgeving weergeven.
De GMR zendt tijdens het ronddraaien in een patroon van 360°
een smalle bundel microgolfenergie uit. Wanneer die
energiebundel op een object stuit, kaatst een deel van de
energie terug naar de radar.
Weergavemodi voor de radar
OPMERKING: Niet alle modi zijn beschikbaar voor alle radars
en alle kaartplotters.
Selecteer Radar > Menu > Radarmenu > Wijzig radar en
selecteer een modus.
De modus Onder motor: Er wordt een schermvullend beeld
weergegeven van de verzamelde radarinformatie.
De modus Haven: Deze modus is bedoeld voor binnenwateren
en werkt het beste bij radarsignalen met een kort bereik (2
zeemijl of minder).
De modus Buitengaats: Deze modus is bedoeld voor open
water en werkt het beste bij signalen met een lang bereik.
De modus Wachtpost: Hiermee kunt u de radar op bepaalde
tijden laten overschakelen op transmissie en zo een
transmissie/stand-bycyclus configureren en daarmee stroom
besparen. U kunt ook een bewakingszone instellen in deze
modus waarmee u een veilige zone rond uw boot instelt. Als
u overschakelt van de modus Wachtpost naar een andere
modus, schakelt de radar over op fulltimetransmissie en
worden alle bewakingszones uitgeschakeld.
De modus Radaroverlay: Hiermee geeft u boven op de
navigatiekaart een schermvullend beeld weer van de
verzamelde radargegevens. De gegevens die door de
radaroverlay worden weergegeven, zijn gebaseerd op de
laatst gebruikte radarmodus.
De modus Dubbel bereik: Hiermee worden de radargegevens
met een kort bereik en de radargegevens met een lang
bereik naast elkaar weergegeven.
Radarmodus wijzigen
1
Selecteer vanaf het radarscherm Menu > Radarmenu >
Wijzig radar.
2
Selecteer een radarmodus.
Radiosignalen uitzenden
OPMERKING: Om veiligheidsredenen gaat de radar na het
opwarmen in de stand-bymodus. Dat geeft u de gelegenheid
om te controleren of de omgeving van de radar vrij is, voordat u
met de radartransmissie begint.
1
Schakel de kaartplotter uit en sluit de radar aan zoals
beschreven in de installatie-instructies van de radar.
2
Schakel de kaartplotter in.
De radar warmt op en een aftelsignaal maakt u erop attent
wanneer de radar gereed is.
3
Selecteer Radar > Menu > Radarmenu > Wijzig radar.
4
Selecteer een radarmodus.
Tijdens het opstarten van de radar wordt er een aftelbericht
weergegeven.
5
Selecteer Menu > Radar zenden.
De zoomschaal op het radarscherm
aanpassen
De radarzoomschaal (ook radarsignaalbereik genoemd) geeft
de afstand van uw positie (het midden) tot aan de buitenste
rand van de cirkel weer.
Selecteer op een radarscherm of .
Elke ring vertegenwoordigt een gelijk deel van de
zoomschaal.
Als bijvoorbeeld de zoomschaal is ingesteld op 3 mijl, is elke
ring gelijk aan 1 mijl verder uit het midden.
Radar 13
Tips voor het selecteren van een radarzoomschaal
De radarzoomschaal, of het radarsignaalbereik, geeft de lengte
van het impulssignaal aan dat door de radar wordt verzonden
en ontvangen. Als het bereik groter wordt, zendt de radar
langere pulsen uit om verre objecten te kunnen bereiken.
Objecten die dichterbij zijn, zoals vooral regen en golven,
weerkaatsen ook de langere pulsen en dat geeft ruis op het
radarscherm. Als informatie over objecten die zich verder weg
bevinden op het scherm wordt weergegeven, is er minder
ruimte op het scherm beschikbaar voor het weergeven van
informatie over objecten die zich dichterbij bevinden.
Bepaal eerst welke informatie u op het radarscherm wilt
kunnen bekijken.
Wilt u bijvoorbeeld informatie over het weer of informatie
over objecten en scheepsverkeer dichtbij, of hebt u meer aan
informatie over weersomstandigheden verder weg?
Evalueer de omstandigheden van de omgeving waarin u de
radar gaat gebruiken.
Vooral bij zeer slechte weersomstandigheden kunnen
radarsignalen met een lang bereik het radarscherm
onoverzichtelijker maken, waardoor het lastiger wordt om de
informatie over objecten in de onmiddellijke nabijheid van uw
schip goed te kunnen interpreteren. Bij regen kunt u met
radarsignalen met een kort bereik objecten in de buurt
duidelijker zien, mits de instelling voor regenruis optimaal is
geconfigureerd.
Selecteer het kortste effectieve bereik voor de radar,
gebaseerd op de reden van uw gebruik van de radar en de
op dat moment geldende omstandigheden.
Een waypoint op het radarscherm markeren
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay een
locatie.
2
Selecteer Waypoint maken.
De modus Wachtpost
In de modus Wachtpost gaat de radar op bepaalde tijden over
op transmissie. U kunt zo een transmissie/stand-bycyclus
configureren en daarmee stroom besparen. In deze modus kunt
u ook een bewakingszone inschakelen. Deze zone is het veilige
gebied rond uw boot. Wanneer de radar een object oppikt dat
de zone binnengaat, wordt u door middel van een
waarschuwingssignaal gewaarschuwd. De modus Wachtpost
werkt bij alle Garmin GMR-radars.
Gepland zenden inschakelen
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Radarmenu
> Stel wachtpost in > Gepland uitzenden > Aan.
De tijd voor stand-by en zenden instellen
Voordat u de stand-bytijd en zendtijd kunt instellen, moet u
eerst gepland zenden inschakelen (pagina 14).
U kunt stroom besparen door de stand-bytijd en zendtijd zo in te
stellen dat er alleen op bepaalde tijden radarsignalen worden
uitgezonden.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Radarmenu
> Stel wachtpost in.
2
Selecteer Stand-bytijd.
3
Geef het tijdinterval op tussen het verzenden van de
radarsignalen.
4
Selecteer Verzendtijd.
5
Voer de duur in van ieder radarsignaal.
Een bewakingszone inschakelen
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Radarmenu
> Stel wachtpost in > Bewakingszone inschakelen.
Een cirkelvormige bewakingszone inschakelen
Voordat u de grenzen van de zone kunt bepalen, moet u eerst
een bewakingszone inschakelen (pagina 14).
U kunt een cirkelvormige bewakingszone definiëren die uw boot
volledig omsluit.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Radarmenu
> Stel wachtpost in > Verplaats bewakingszone >
Verplaats bewakingszone > Cirkel.
2
Selecteer de locatie van de cirkel van de buitenste
bewakingszone.
3
Selecteer de locatie van de cirkel van de binnenste
bewakingszone om de breedte van de bewakingszone te
bepalen.
Een gedeeltelijke bewakingszone inschakelen
U kunt ook de grenzen opgeven van een bewakingszone die uw
boot niet volledig omsluit.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm Menu > Radarmenu
> Stel wachtpost in > Verplaats bewakingszone >
Verplaats bewakingszone > Hoek 1.
2
Versleep de hoek van de buitenste bewakingszone
À
.
3
Selecteer Hoek 2.
4
Tik op hoek
Á
van de binnenste bewakingszone om de
breedte van de bewakingszone te bepalen.
Doelzoeken met radar en MARPA
Een gerichte radar kan objecten identificeren en volgen.
MARPA (Mini Automatic Radar Plotting Aid) wordt vooral
gebruikt om een aanvaring te voorkomen. Om MARPA te
kunnen gebruiken moet u eerst een MARPA-tag aan een object
toewijzen. De radar volgt automatisch het gelabelde object en
geeft u informatie over dat object, waaronder het bereik, de
peiling, snelheid, GPS-koers, het moment waarop dat object het
dichtst bij u was en het tijdstip daarvan. MARPA geeft de status
van elk gelabeld object aan (zoeken, verloren, volgen of
gevaarlijk) en de kaartplotter kan een waarschuwingssignaal
geven als het object uw veiligheidszone binnenkomt.
Symbolen voor zoeken met MARPA
Een doel zoeken. Concentrische, gestippelde groene cirkels
stralen golven vanuit het doel uit als de radar op het doel is
gericht.
Doel is gevonden. Een effen groene cirkel geeft de locatie van
het doel aan waarop de radar is gericht. Een groene stippellijn
die aan de cirkel vastzit, geeft de geprojecteerde koers over de
grond of de GPS-koers van het doel aan.
Gevaarlijk doel binnen bereik. Een rode cirkel knippert bij het
doel terwijl er een waarschuwingssignaal klinkt en een melding
wordt gegeven. Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen
rode punt met daaraan een rode stippellijn de locatie en de
geprojecteerde koers over de grond of de GPS-koers van het
doel aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is
uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er geen
waarschuwingssignaal af en wordt er geen melding gegeven.
14 Radar
Doel is verdwenen. Een effen groene cirkel met een X erin geeft
aan dat de radar niet op het doel kon worden vastgezet.
Dichtstbijzijnd punt van nadering en tijd tot dichtstbijzijnd punt
van nadering voor een gevaarlijk doel.
Een MARPA-tag aan een object toewijzen
Voordat u MARPA kunt gebruiken, moet een koerssensor zijn
verbonden en moet een actief GPS-signaal beschikbaar zijn. De
koerssensor moet het NMEA 2000-parametergroepsnummer
(PGN) 127250 of het NMEA
®
0183-uitvoertelegram HDM of
HDG aanleveren.
1
Selecteer vanuit de schermen Haven, Buitengaats of Onder
motor een object of locatie.
2
Selecteer Bepaal doel > MARPA-doel.
Informatie weergeven over een object dat met een MARPA-
tag is gelabeld
U kunt het bereik, de peiling, de snelheid en andere informatie
over een object bekijken dat met een MARPA-tag is gelabeld.
1
Selecteer vanuit het radarscherm een doelobject.
2
Selecteer MARPA-doel.
Een MARPA-tag van een doelobject verwijderen
1
Selecteer vanaf het radarscherm een MARPA-doel.
2
Selecteer MARPA-doel > Wis.
Een lijst met AIS- en MARPA-gevaren weergeven
Vanuit elk radarscherm of de radaroverlay kunt u de
vormgeving van een lijst met AIS- en MARPA-gevaren bekijken
en aanpassen.
1
Selecteer vanuit een radarscherm Menu > Radarmenu >
Overige schepen > AIS- en MARPA-lijst > Toon.
2
Selecteer het type gevaar dat u in de lijst wilt opnemen.
AIS-schepen op het radarscherm weergeven
AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en signalen van
een actieve transponder van andere schepen worden gebruikt.
U kunt instellen hoe andere schepen op het radarscherm
moeten worden weergegeven. Als u een instelling voor één
radarmodus wijzigt, worden de nieuwe instellingen ook op alle
andere radarmodi toegepast (met uitzondering van de instelling
Bereik AIS-weergave). De details en instellingen van de
geprojecteerde koers die zijn geconfigureerd voor één
radarmodus, gelden voor elke andere radarmodus en voor de
radaroverlay.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Overige schepen > Scherminstellingen.
2
Selecteer een optie:
Selecteer Weergavebereik en geef de afstand op ten
opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-schepen
zichtbaar moeten zijn.
Selecteer Details > Toon om gegevens weer te geven
over de schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Selecteer Geprojecteerde koers om de tijd van de
geprojecteerde koers voor schepen met AIS in te stellen
en voer de tijd in.
VRM en EBL
De VRM (variabele afstandsring) en de EBL (elektronische
peillijn) meten de afstand en peiling van uw schip tot een
doelobject. De VRM wordt op het radarscherm als een cirkel
rond de huidige positie van uw schip weergegeven en de EBL is
een lijn die op de huidige positie van uw schip begint en de
VRM snijdt. Het snijpunt is het doel van de VRM en de EBL.
De VRM en de EBL weergeven
De VRM en de EBL die voor één modus zijn geconfigureerd,
gelden ook voor alle andere radarmodi.
Selecteer op een radarscherm Menu > Radarmenu > Toon
VRM/EBL.
De VRM en de EBL aanpassen
Voordat u de VRM en de EBL kunt aanpassen, moet u deze
eerst weergeven op het radarscherm (pagina 15).
U kunt de diameter van de VRM en de hoek van de EBL
aanpassen, waardoor het snijpunt van de VRM en EBL wordt
verplaatst. De VRM en de EBL die voor één modus zijn
geconfigureerd, gelden ook voor alle andere radarmodi.
1
Selecteer op een radarscherm een nieuwe locatie voor het
snijpunt van de VRM en de EBL.
2
Selecteer VRM/EBL verwijderen.
3
Selecteer Stop wijzen.
Het bereik en de peiling tot een doelobject meten
Voordat u de VRM en de EBL kunt aanpassen, moet u deze
eerst weergeven op het radarscherm (pagina 15).
1
Selecteer op een radarscherm de doellocatie.
2
Selecteer Afstand meten.
Het bereik en de peiling voor de doellocatie staan linksboven
op het scherm.
Radaroverlay
Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme
radar van Garmin, kunt u de radaroverlay gebruiken om
radargegevens te projecteren op de navigatiekaart of de
viskaart.
Bij de radaroverlay worden er radargegevens op de
navigatiekaart en de viskaart geplaatst. De gegevens worden
op de radaroverlay weergegeven op basis van de laatst
gebruikte radarmodus (bijvoorbeeld Haven, Buitengaats of
Wachtpost). Alle instellingen die op de radaroverlay zijn
toegepast, gelden ook voor de laatst gebruikte radarmodus. Als
u bijvoorbeeld de modus Haven gebruikt en u schakelt over
naar de radaroverlay, worden op de radaroverlay de
radargegevens uit de modus Haven weergegeven. Hebt u de
versterkingsinstelling via het menu Radaroverlay gewijzigd, dan
wordt de versterkingsinstelling voor de modus Haven
automatisch gewijzigd.
Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens
Wanneer u de radaroverlay gebruikt, lijnt de kaartplotter de
radargegevens op basis van de voorliggende koers van het
schip uit op de kaartgegevens. De koers wordt standaard
bepaald door middel van de gegevens van een magnetische
koerssensor die is aangesloten op een NMEA 0183 of een
NMEA 2000 netwerk. Als er geen koerssensor beschikbaar is,
wordt de koers van het schip bepaald aan de hand van de GPS-
koersgegevens.
De GPS-koersgegevens geven de richting aan waarin het schip
vaart, en niet de richting waarnaar het schip wijst. Als het schip
vanwege de stroming of de wind naar achteren of zijwaarts
drijft, ligt de radaroverlay waarschijnlijk niet volledig op één lijn
met de kaartgegevens. Dit kan worden vermeden door de
gegevens over de voorliggende koers van een elektronisch
kompas te gebruiken.
Als de voorliggende koers van het schip wordt bepaald op basis
van de gegevens van een magnetische koerssensor of een
stuurautomaat, kunnen de gegevens over de voorliggende
koers onnauwkeurig zijn vanwege een verkeerde instelling,
mechanisch defect, magnetische storing of andere factoren. In
dat geval ligt de radaroverlay waarschijnlijk niet precies op één
lijn met de kaartgegevens.
De radaroverlay weergeven
De gegevens die door de radaroverlay worden weergegeven,
zijn gebaseerd op de laatst gebruikte radarmodus.
Radar 15
Selecteer vanaf het radarscherm Menu > Radarmenu >
Wijzig radar > Radaroverlay.
Het radarbeeld wordt weergegeven in oranje en op de
navigatiekaart geprojecteerd.
Het uitzenden van radarsignalen stopzetten
Selecteer op een radarscherm Menu > Radarmenu > Radar
in stand-by.
Het radarbeeld optimaliseren
U kunt de instellingen voor het radarbeeld aanpassen als u
minder ruis en een grotere nauwkeurigheid wilt.
OPMERKING: U kunt het radarbeeld voor iedere radarmodus
optimaliseren.
1
Selecteer een radarbereik (pagina 16).
2
Herstel de standaardwaarde van de ingestelde versterking
(pagina 16).
3
Pas de instelling voor de versterking handmatig aan
(pagina 16).
Bereik van radarsignalen
Het bereik van het radarsignaal geeft de lengte van het
impulssignaal aan dat door de radar wordt verzonden en
ontvangen. Als het bereik groter wordt, zendt de radar langere
pulsen uit om verre objecten te kunnen bereiken. Objecten die
dichterbij zijn, zoals vooral regen en golven, weerkaatsen ook
de langere pulsen en dat geeft ruis op het radarscherm. Als
informatie over objecten die zich verder weg bevinden op het
scherm wordt weergegeven, is er minder ruimte op het scherm
beschikbaar voor het weergeven van informatie over objecten
die zich dichterbij bevinden.
Radarversterking en -storing
De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen
Auto is de standaardinstelling voor de versterking. De
automatische versterkingsinstelling voor de radarmodi is
specifiek op elke radarmodus afgestemd en kan verschillen van
de automatische versterkingsinstelling voor een andere modus.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
Selecteer in een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Versterking > Auto.
De kaartplotter stelt de versterking automatisch in op basis
van de gemiddelde omstandigheden, het bereik van het
radarsignaal en de geselecteerde radarmodus. Als de
omstandigheden veranderen, wordt de versterking echter
niet automatisch door de kaartplotter aangepast.
De versterking handmatig op het radarscherm aanpassen
Als u de versterking indien nodig handmatig aanpast, werkt de
radar optimaal bij de huidige omstandigheden.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Versterking.
2
Selecteer Omhoog om de versterking te verhogen totdat er
lichtpuntjes op het radarscherm verschijnen.
De gegevens op het radarscherm worden elke paar
seconden vernieuwd. Daardoor is de handmatig aangepaste
versterking niet direct zichtbaar. Pas de versterking dus
langzaam aan.
3
Selecteer Omlaag om de versterking te verlagen totdat de
puntjes verdwijnen.
4
Als er zich boten of andere objecten binnen het bereik van
uw schip bevinden, selecteer dan Omlaag om de versterking
te verlagen totdat de objecten gaan knipperen.
5
Selecteer Omhoog om de versterking te verhogen totdat de
boten, land en andere objecten niet meer op het
radarscherm knipperen.
6
Maak indien nodig nabijgelegen objecten zo klein mogelijk.
7
Maak zo nodig de echo's door stralingslobben zo klein
mogelijk.
De interferentie van nabijgelegen objecten minimaliseren
Grote objecten dichtbij, zoals aanlegsteigers, kunnen zeer
helder op het radarscherm worden weergegeven. Kleinere
objecten in de buurt van dergelijke grote objecten zijn daardoor
vaak minder goed te zien.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Versterking.
2
Selecteer Omlaag om de versterking zodanig te
verminderen dat de kleinere objecten ook duidelijk op het
radarscherm worden weergegeven.
Door het verminderen van de versterking om interferentie
van dichtbij gelegen grote objecten te elimineren, kunnen
verre objecten op het radarscherm gaan knipperen of van
het scherm verdwijnen.
De interferentie door stralingslobben op het radarscherm
tot een minimum beperken
Interferentie door stralingslobben kan als een halfcirkelvormig
patroon van strepen komend vanuit een object worden
weergegeven. De effecten door stralingslobben kunnen worden
voorkomen door de versterking te verminderen of door het
radarbereik korter te maken.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Versterking.
2
Selecteer Omlaag om de versterking te verlagen totdat het
halfcirkelvormige streepjespatroon van het radarscherm is
verdwenen.
Door het verminderen van de versterking om interferentie
door stralingslobben te elimineren kunnen kleinere of verre
objecten op het radarscherm gaan knipperen of van het
scherm verdwijnen.
Zeeruis op het radarscherm aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die wordt veroorzaakt
door een wilde zee. De instelling voor zeeruis heeft meer
invloed op de weergave van ruis en objecten in de buurt van uw
schip dan op de weergave van ruis en objecten op grotere
afstand. Bij een hogere instelling voor zeeruis wordt de ruis die
wordt veroorzaakt door golven rond het schip, minder duidelijk
weergegeven, maar hierdoor kan ook de weergave van
objecten in de buurt van uw schip worden gereduceerd of
uitgeschakeld.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instelling voor zeeruis die voor één radarmodus wordt
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay geldt.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Ruisonderdrukking > Zeeruis >
Voorinstellingen.
2
Selecteer een instelling die de huidige toestand van de zee
weergeeft.
16 Radar
3
Selecteer Menu > Ruisonderdrukking > Zeeruis.
4
Selecteer Omhoog of Omlaag om de weergave van zeeruis
aan te passen totdat andere objecten duidelijk zichtbaar zijn
op het radarscherm.
De ruis die door de zee wordt veroorzaakt, blijft waarschijnlijk
steeds zichtbaar op het scherm.
Regenruis op het radarscherm aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt
veroorzaakt. Als u het radarbereik beperkt, wordt het effect van
de regenruis op het scherm waarschijnlijk ook minder
(pagina 13).
De instelling voor regenruis heeft meer invloed op de weergave
van ruis en objecten in de buurt van uw schip dan op de
weergave van de ruis en objecten op grote afstand van uw
schip. Een hogere instelling voor regenruis reduceert de
weergave van ruis die wordt veroorzaakt door nabije regen,
maar kan ook de weergave van nabije doelen reduceren of
uitschakelen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instellingen voor regenruis die voor één radarmodus worden
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay gelden.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Ruisonderdrukking > Regenruis.
2
Selecteer Omhoog of Omlaag om de regenruis dichtbij
minder duidelijk of duidelijker weer te geven totdat andere
objecten duidelijk zichtbaar zijn op het radarscherm.
De ruis die door de regen wordt veroorzaakt, blijft
waarschijnlijk steeds zichtbaar op het scherm.
Radarstoring op het radarscherm verminderen
U kunt de hoeveelheid storing door interferentie van een andere
nabije radarbron beperken door de optie Onderdrukking
radarstoring in te schakelen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
optie Onderdrukking radarstoring die voor één radarmodus
wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of
de radaroverlay geldt.
Selecteer in een radarscherm of een radaroverlay Menu >
Radarmenu > Ruisonderdrukking > Onderdrukking
radarstoring.
Instellingen voor het radarbeeld
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Radar instellen.
Oriëntatie: Hiermee wijzigt u het perspectief van de
radarweergave. De instelling voor oriëntatie geldt voor elke
radarmodus. Deze instelling geldt niet voor de radaroverlay.
Presentatie: Hiermee stelt u het kleurenschema, de geplande
snelheid en de navigatieweergave in.
Voorkant boot: Compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één
lijn ligt met de boegas.
Radarweergave-instellingen
Selecteer vanuit een radarscherm Menu > Radarmenu >
Radar instellen > Presentatie.
OPMERKING: Deze instellingen zijn niet van toepassing op de
radaroverlay.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
Geplande snelheid: Als uw snelheid toeneemt, wordt uw
huidige positie automatisch naar de onderkant van het
scherm verplaatst. Voer uw topsnelheid in voor het beste
resultaat.
Koerslijn: Hiermee wordt op het radarscherm een lijn vanaf de
boot weergegeven die de koersrichting aangeeft.
Cirkels: Aan de hand van de afstandcirkels worden afstanden
op het radarscherm zichtbaar gemaakt.
Navigatielijnen: Hiermee geeft u de navigatielijnen weer die de
koers aangeven die u hebt ingesteld met Route naar,
Begeleid naar of Ga naar.
Waypoints: Hiermee geeft u op het radarscherm waypoints
weer.
Boegcorrectie
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn
ligt met de boegas.
De mogelijke boegcorrectie meten
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn
ligt met de boegas.
1
Maak met behulp van een magnetisch kompas een optische
peiling van een stilliggend object dat zich binnen het
zichtbare bereik bevindt.
2
Meet de peiling van het object op de radar.
3
Als de afwijking van de peiling meer dan +/- 1° bedraagt,
stelt u de boegcorrectie in.
De boegcorrectie instellen
Om de boegcorrectie te kunnen instellen, moet u eerst de
potentiële boegcorrectie meten.
De instelling van de boegcorrectie die voor één radarmodus
wordt opgegeven, geldt voor alle andere radarmodi en voor de
radaroverlay.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Radar instellen > Voorkant boot.
2
Selecteer Omhoog of Omlaag om de correctie in te stellen.
Digital Selective Calling (DSC)
Netwerkkaartplotter en
marifoonfunctionaliteit
Als een NMEA 0183-marifoon of een NMEA 2000-marifoon is
aangesloten op uw kaartplotter, zijn deze functies ingeschakeld.
De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw
marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de
DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe
ondersteuning biedt.
De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-
noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die
positierapporten verzenden.
Als een Garmin NMEA 2000-marifoon is aangesloten op uw
kaartplotter, zijn deze functies ook ingeschakeld.
Met de kaartplotter kunt u snel informatie over persoonlijke
standaardoproepen instellen en verzenden naar uw Garmin-
marifoon.
Wanneer u een noodoproep voor een man-over-boord
initieert vanaf uw marifoon, wordt op de kaartplotter het
scherm Man-over-boord weergegeven en wordt u gevraagd
naar de positie te navigeren waar de persoon van boord is
gevallen.
Wanneer u een noodoproep vanwege een man-over-boord
initieert vanaf uw kaartplotter, geeft de marifoon de pagina
Noodoproep weer om een noodoproep voor een man-over-
boord uit te voeren.
DSC inschakelen
Selecteer Instellingen > Overige schepen > DSC.
Digital Selective Calling (DSC) 17
DSC-lijst
De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-
oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt
ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen
bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer
die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep
van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste
oproep van deze boot in de lijst.
De DSC-lijst weergeven
U kunt de DSC-lijst alleen weergeven als de kaartplotter is
aangesloten op een marifoon die ondersteuning biedt voor
DSC.
Selecteer Info > DSC-lijst.
Een DSC-contactpersoon toevoegen
U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen
naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter.
1
Selecteer Info > DSC-lijst > Voeg contactpersoon toe.
2
Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity)
van het schip in.
3
Voer de naam van het schip in.
Inkomende noodoproepen
Als uw Garmin kaartplotter en marifoon via NMEA 0183 of
NMEA 2000 zijn verbonden, ontvangt u een waarschuwing van
de kaartplotter wanneer er een DSC-noodoproep over de
marifoon wordt ontvangen. Als er positiegegevens zijn
verzonden bij de noodoproep, wordt die informatie tegelijk met
de oproep opgenomen en beschikbaar gesteld.
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert de
positie van het schip op de navigatiekaart op het moment dat de
DSC-noodoproep werd verzonden.
Naar een schip in nood navigeren
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op
de navigatiekaart de positie van een schip op het moment dat
de DSC-noodoproep werd verzonden.
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Herzie > Navigeren naar.
4
Selecteer Ga naar of Route naar.
Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een
marifoon
Wanneer uw kaartplotter is verbonden met een marifoon die
compatibel is met Garmin NMEA 2000 en u een DSC-
noodoproep voor man-over-boord initieert vanaf uw marifoon,
wordt het man-over-boordscherm weergegeven op de Garmin-
kaartplotter en wordt u gevraagd naar het punt te navigeren
waar de persoon van boord is gevallen. Als de stuurautomaat
van Garmin is verbonden met het netwerk, vraagt uw
kaartplotter u een MOB-manoeuvre uit te voeren naar dit punt.
Als u de noodoproep voor man-over-boord annuleert via de
marifoon, verdwijnt het kaartplotterscherm waarin u wordt
gevraagd te navigeren naar het punt waarop de persoon van
boord is gevallen.
MOB-noodoproepen uitvoeren vanaf de kaartplotter
Wanneer uw kaartplotter is verbonden met een marifoon die
compatibel is met Garmin NMEA 2000 en u de navigatie naar
een punt waarop iemand van boord is gevallen activeert, wordt
op de marifoon de pagina Noodoproep weergegeven zodat u
snel een noodoproep voor man-over-boord kunt activeren.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing bij de marifoon voor
informatie over het uitvoeren van noodoproepen via de
marifoon. Zie voor meer informatie over het markeren van een
MOB-positie pagina 9.
Positie bijhouden
Wanneer u uw Garmin-kaartplotter via NMEA 0183 aansluit op
een marifoon, kunt u de positie bijhouden van schepen die
positiemeldingen verzenden. Deze functie is ook beschikbaar
met NMEA 2000, ervan uitgaande dat het schip de juiste PGN-
gegevens verzendt (PGN 129808; DSC-oproepinformatie).
Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt
opgenomen in de DSC-lijst (pagina 18).
Een positiemelding weergeven
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Herzie.
4
Selecteer een optie:
Als u wilt omschakelen naar een navigatiekaart waarop
de locatie is gemarkeerd, selecteert u Volgende pagina.
Als u de details van de positiemelding wilt zien, selecteert
u Vorige pagina.
Naar een schip navigeren waarvan u de positie
bijhoudt
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Herzie > Navigeren naar.
4
Selecteer Ga naar of Route naar.
Een waypoint maken op de positie van een schip
waarvan u de positie bijhoudt
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Herzie > Waypoint maken.
Informatie in een positiemelding bewerken
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Herzie > Wijzig.
Selecteer Naam om de naam van het schip in te voeren.
Selecteer Symbool om een nieuw symbool te selecteren,
indien beschikbaar.
Selecteer Opmerking om een opmerking in te voeren.
Selecteer Spoor om een lijn weer te geven die het spoor
van het schip aangeeft als uw marifoon de positie van het
schip bijhoudt.
Selecteer Lijn van spoor om een kleur voor de lijn van
het spoor te kiezen.
Een oproep met een positiemelding verwijderen
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Herzie > Wis rapport.
Sporen van schepen weergeven op de kaart
U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van
alle schepen waarvan u de positie bijhoudt. Standaard geeft
een zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke
eerder gemelde positie van een schip waarvan u de positie
bijhoudt en een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het
schip aan.
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Kaartinstelling > Overige schepen > DSC > DSC-sporen.
2
Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie
bijhoudt worden weergegeven op de kaart.
Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle punten van
sporen (van minder dan vier uur oud) voor bijgehouden
schepen op de kaart weergegeven.
18 Digital Selective Calling (DSC)
Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de Garmin-kaartplotter aansluit op een Garmin-
marifoon via het NMEA 2000 of het NMEA 0183-netwerk, kunt u
de interface van de kaartplotter gebruiken voor het uitvoeren
van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de
kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal selecteren voor
de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met
uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING: De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de
kanalen die beschikbaar zijn op alle frequentiebanden. Het
standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert,
gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen,
totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Herzie > Oproepen met radio > Kanaal.
4
Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter,
ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er geen MMSI-
nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Herzie > Oproepen met radio.
4
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
5
Selecteer Verzenden.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
6
Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1
Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Oproepen met radio.
3
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
4
Selecteer Verzenden.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
5
Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon.
Meters en grafieken
De meters en grafieken geven informatie over de motor en de
omgeving. Om de informatie te kunnen bekijken, moet u een
compatibele transducer of sensor op het netwerk hebben
aangesloten.
Motor- en brandstofmeters weergeven
Voordat u motor- en brandstofmeters kunt weergeven, moet u
verbinding hebben met een NMEA 2000-netwerk dat motor- en
brandstofgegevens kan waarnemen. Zie de installatie-
instructies voor meer informatie.
Selecteer Info > Meters.
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen
U kunt de onder- en bovenlimiet en het bereik van de gewenste
standaardwerking van een meter instellen. Als een waarde het
standaardbereik overschrijdt, wordt de meter rood.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle
meters.
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Metergrenzen instellen.
2
Selecteer een meter.
3
Selecteer Metergrenzen > Modus.
4
Selecteer een optie:
Als u de minimumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld minimum.
Als u de maximumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld maximum.
Als u de onderlimiet van de meter lager wilt instellen dan
het vastgestelde minimum, selecteert u Schaalminimum.
Als u de bovenlimiet van de meter hoger wilt instellen dan
het vastgestelde maximum, selecteert u
Schaalmaximum.
5
Selecteer de grenswaarde.
6
Herhaal stap 4 en 5 om meer grenzen in te stellen.
Statusalarmen voor motormeters inschakelen
U kunt de kaartplotter inschakelen om statusalarmen voor de
motor weer te geven.
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aan.
Wanneer een motoralarm wordt geactiveerd, wordt een
statusalarmbericht weergegeven en wordt de meter mogelijk
rood, afhankelijk van het type alarm.
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aangepast.
2
Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u
wilt in- of uitschakelen.
Het aantal motoren selecteren dat door de meters
wordt weergegeven
U kunt informatie voor maximaal vier motoren weergeven.
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Aantal motoren.
2
Selecteer een optie:
Selecteer het aantal motoren.
Selecteer Automatisch configureren om het aantal
motoren automatisch te detecteren.
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven
Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven
in de meters, moet u handmatig het aantal motoren selecteren
(pagina 19).
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Wijzig motoren.
2
Selecteer Eerste motor.
3
Selecteer de motor die u in de eerste meter wilt weergeven.
4
Herhaal de stappen voor de overige motormeters.
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstofcapaciteit.
2
Voer de gecombineerde totale capaciteit van de
brandstoftanks in.
De brandstofgegevens synchroniseren met de
actuele brandstofvoorraad
U kunt de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstofvoorraad in het vaartuig wanneer u
brandstof tankt.
Meters en grafieken 19
1
Selecteer Info > Meters > Motor > Menu.
2
Selecteer een optie:
Als u alle brandstoftanks van het vaartuig helemaal hebt
gevuld, selecteert u Vul alle tanks. Het brandstofniveau
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld,
selecteert u Voeg brandstof toe aan boot en voert u de
toegevoegde hoeveelheid in.
Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het
vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale brandstof
aan boord in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks
aanwezige brandstof in.
Het brandstofalarm instellen
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor worden aangesloten op het
NMEA 2000-netwerk.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan.
Tripmeters weergeven
Tripmeters bevatten gegevens over de afgelegde kilometers,
snelheid, tijd en brandstof voor de huidige trip.
Selecteer Info > Reis en grafieken > Tripgegevens.
De tripmeters opnieuw instellen
1
Selecteer Info > Tripgegevens.
2
Selecteer een optie:
Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op
nul, selecteert u Reset Trip.
Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op
nul, selecteert u Reset maximale snelheid.
Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u
Reset tripteller.
Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u
Reset alles.
Grafieken weergeven
U moet een geschikte transducer of sensor hebben aangesloten
op het netwerk voordat u grafieken van
omgevingsveranderingen, zoals temperatuur, diepte en wind,
kunt bekijken.
Selecteer Info > Reis en grafieken > Grafieken.
Het grafiekbereik en de tijdschaal instellen
U kunt opgeven hoe lang diepten worden weergegeven in de
grafieken voor diepte- en watertemperatuur en welk
dieptebereik wordt weergegeven.
1
Selecteer in een grafiek Grafiekinstellingen.
2
Selecteer een optie:
Als u een schaal voor de verstreken tijd wilt instellen,
selecteert u Tijdsduur. De standaardinstelling is 10
minuten. Als u een hogere waarde instelt, kunt u de
variaties gedurende een langere periode bekijken. Als u
een lagere waarde instelt, kunt u meer details voor een
kortere periode weergeven.
Als u de schaal van de grafiek wilt instellen, selecteert u
Schaal. Wanneer u een hogere waarde opgeeft, kan er
meer variatie in de metingen worden weergegeven.
Wanneer u een lagere waarde kiest, kunt u meer details
voor de variatie weergeven.
Informatie over getijden, stromingen
en zon en maan
Informatie van getijdenstation
Het scherm Getijden verschaft informatie over een
getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de
vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. Standaard toont de
kaartplotter informatie voor het laatst weergegeven
getijdenstation en de huidige datum en tijd.
Selecteer Info > Getijden & stromingen > Getijden.
Informatie van stromingenstation
OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar
bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
U kunt informatie van een stromingenstation voor een bepaalde
datum en tijd weergeven, inclusief de huidige stroomsnelheid en
het stroomniveau. Standaard toont de kaartplotter informatie
voor het laatst weergegeven stromingenstation en de huidige
datum en tijd.
Selecteer Info > Getijden & stromingen > Stromen.
Zon- en maanstanden
U kunt informatie over het opkomen/ondergaan van de zon en
de maan en de maanfasen weergeven, en bij benadering de
positie van de zon en de maan. Het midden van het scherm
stelt de hemel boven u voor en de buitenste cirkels stellen de
horizon voor. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de
zon- en maanstanden van de huidige dag en tijd weer.
Selecteer Info > Getijden & stromingen > Zon en maan.
Gegevens van getijdenstation,
stromingenstation of zon- en maanstanden
voor een andere datum weergeven
1
Selecteer Info > Getijden & stromingen.
2
Selecteer Getijden, Stromen, of Zon en maan.
3
Selecteer een optie.
Als u informatie voor een andere datum wilt weergeven,
selecteert u Wijzig datum > Handmatig en voert u een
datum in.
Als u informatie voor vandaag wilt weergeven, selecteert
u Wijzig datum > Huidig.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag na de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Volgende
dag.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag vóór de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Vorige dag.
Informatie van een ander getijden- of
stromingenstation weergeven
1
Selecteer Info > Getijden & stromingen.
2
Selecteer Getijden of Stromen.
3
Selecteer Nabije stations.
4
Selecteer een station.
Almanakgegevens weergeven op de
navigatiekaart
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een locatie.
2
Selecteer Informatie.
3
Selecteer Getijden, Stromen, of Zon en maan.
20 Informatie over getijden, stromingen en zon en maan
Waarschuwingsbeheer
Berichten weergeven
1
Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer.
2
Selecteer een bericht.
3
Selecteer Herzie.
Berichten sorteren en filteren
1
Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer > Sorteren/
Filteren.
2
Selecteer een optie om de lijst met berichten te filteren of te
sorteren.
Berichten opslaan op een geheugenkaart
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer > Opslaan op
kaart.
Alle berichten wissen
Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer > Wis
waarschuwingsbeheer.
Video weergeven
Voordat u video kunt weergeven, moet u verbinding maken met
een compatibele bron.
Selecteer Info > Video.
Een videobron selecteren
1
Selecteer Info > Video > Menu.
2
Selecteer Bron > Bronnen.
3
Voer de bron van de videoweergave in.
De getoonde keuzes zijn niet allemaal beschikbaar op alle
modellen.
Selecteer een video-optie om de op de kaartplotter
aangesloten video-ingangen weer te geven.
Selecteer Onderdeel om component video te bekijken.
Selecteer Pc om real-time gegevens van een computer
weer te geven.
Selecteer QUAD-video om vier RCA-video-ingangen
tegelijk weer te geven.
Wisselen tussen meerdere videobronnen
Als u twee of meer videobronnen hebt, kunt u hiertussen
wisselen met behulp van een specifiek tijdsinterval.
1
Selecteer Info > Video > Menu > Bron > Bronnen >
Wisselen.
2
Selecteer Tijd en selecteer hoelang iedere video wordt
weergegeven.
3
Selecteer Bron en selecteer de videobronnen die u aan de
wisselende reeks wilt toevoegen.
De videoweergave configureren
1
Selecteer Info > Video > Menu.
2
Selecteer een optie:
Als u het beeld wilt weergeven met een opgerekte
beeldverhouding, selecteert u Aspect > Oprekking. Het
beeld kan niet verder worden opgerekt dan de afmetingen
die worden verstrekt door het aangesloten videotoestel,
en mogelijk vult het niet het gehele scherm.
Als u het beeld wilt weergeven met een
standaardbeeldverhouding, selecteert u Aspect >
Standaard.
Als u de helderheid wilt aanpassen, selecteert u
Helderheid en vervolgens Omhoog, Omlaag of Auto.
Als u de kleurverzadiging wilt aanpassen, selecteert u
Verzadiging en vervolgens Omhoog, Omlaag of Auto.
Als u het contrast wilt aanpassen, selecteert u Contrast
en vervolgens Omhoog, Omlaag of Auto.
Als u de kaartplotter automatisch het bronformaat wilt
laten selecteren, selecteert u Standaard > Auto.
Pc-weergave configureren
Voordat u de pc-weergavemodus kunt configureren, moet u de
videobron op pc instellen.
1
Selecteer Info > Video.
2
Selecteer een willekeurig punt op het scherm.
Er wordt een menu weergegeven.
3
Selecteer een optie:
Selecteer de helderheidspijlen om de helderheid van het
scherm aan te passen.
Selecteer de contrastpijlen om het contrast van het
scherm aan te passen.
Pc-weergavemodus verlaten
1
Selecteer een willekeurig punt op het scherm in de pc-
weergavemodus.
Er wordt een menu weergegeven.
2
Selecteer het pictogram voor de weergavemodus in de
linkerbovenhoek.
Het videomenu wordt weergegeven.
3
Selecteer Bron.
4
Selecteer een videobron.
SiriusXM
WAARSCHUWING
De weersinformatieservice die via dit product wordt
aangeboden, kan worden onderbroken en kan fouten,
onnauwkeurigheden of verouderde informatie bevatten en dient
derhalve niet als exclusieve informatiebron te worden gebruikt.
Gebruik altijd uw gezonde verstand tijdens het rijden en
navigeren, en controleer alternatieve bronnen van
weersinformatie bij het nemen van beslissingen waarbij de
verkeersveiligheid in het geding is. U bevestigt en gaat ermee
akkoord dat u als enige verantwoordelijk bent voor het gebruik
van de weersinformatie en alle beslissingen die u neemt met
betrekking tot rijden of navigeren op basis van de
weersinformatie. Garmin kan niet aansprakelijk worden gesteld
voor de gevolgen van het gebruik van weergegevens.
OPMERKING: SiriusXM-gegevens zijn niet beschikbaar in alle
regio's.
Een Garmin SiriusXM-satellietweerontvanger met een antenne
ontvangt gegevens van de XM WX-weersatelliet en geeft die
gegevens op diverse Garmin-toestellen weer, waaronder op de
navigatiekaart op een compatibele kaartplotter. De
weergegevens voor elke functie zijn afkomstig van
meteorologische instituten van naam, zoals de National
Weather Service en het Hydrometeorological Prediction Center.
Ga voor meer informatie naar www.xmwxweather.com.
Waarschuwingsbeheer 21
Vereisten voor SiriusXM-uitrusting en -
abonnement
Om XM WX Satellite Weather te kunnen gebruiken, hebt u een
compatibele XM-satellietweerontvanger nodig. Om SiriusXM
Satellite Radio te kunnen gebruiken, hebt u een compatibele
satellietradio-ontvanger nodig. Ga naar www.garmin.com voor
meer informatie. U moet ook beschikken over een abonnement
om weer en radio via de satelliet te kunnen ontvangen.
Raadpleeg voor meer informatie de instructies bij uw uitrusting
voor het ontvangen van weer en radio via de satelliet.
Weersverwachtingen
De XM WX Satellite Weather-gegevens worden elke vijf
minuten uitgezonden. Wanneer de Garmin-ontvanger wordt
ingeschakeld of wanneer er een andere weerfunctie wordt
geselecteerd, worden die nieuwe gegevens pas weergegeven
nadat die door de ontvanger zijn ontvangen. U merkt
waarschijnlijk een korte vertraging op voordat de weergegevens
of andere functies op de kaart worden weergegeven.
OPMERKING: Elke weerfunctie kan veranderen als de bron
verandert die de informatie aanlevert.
Weerkaart wijzigen
1
Selecteer vanaf een weerkaart Menu > Weermenu > Wijzig
weer.
2
Selecteer een weerkaart.
Informatie over neerslag weergeven
Neerslag kan hele lichte regen zijn tot aan zeer zware
onweersbuien, wat door middel van allerlei arceringen en
kleuren wordt aangegeven. De neerslag wordt afzonderlijk of in
combinatie met andere informatie over het weer weergegeven.
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Neerslag.
De tijdstempel linksboven op het scherm geeft aan hoeveel
tijd er is verlopen sinds de informatie voor het laatst door de
provider van de weergegevens is bijgewerkt.
Neerslagweergave
Selecteer op de neerslagkaart Menu > Weermenu.
Radarlus: Toont informatie over de neerslag als een afbeelding
van de nieuwste update of als een geanimeerde lus van de
nieuwste updates. De tijdstempel geeft aan hoeveel tijd er is
verlopen sinds de serviceprovider het beeld heeft
gegenereerd van de weerradar dat op het scherm wordt
weergegeven.
Bewolking: Toont gegevens over de bewolking.
Waypoints: Toont waypoints
Legenda: Toont de weerlegenda.
Informatie over stormkernen en bliksem
Pictogrammen van stormkernen op de neerslagkaart geven
zowel de huidige positie van een storm als het verwachte pad
van de storm in de komende uren aan.
Bij de pictogrammen van een stormkern worden rode kegels
weergegeven. Het breedste gedeelte van elke kern wijst in de
richting van het verwachte pad van de stormkern. De rode lijnen
in elke kern geven aan waar de storm zich hoogstwaarschijnlijk
in de komende uren zal bevinden. Elke lijn staat voor 15
minuten.
Blikseminslagen worden aangegeven met . De bliksem wordt
weergegeven op de neerslagkaart als er in de afgelopen zeven
minuten bliksemflitsen zijn gedetecteerd. Het grondstation voor
het detecteren van bliksemflitsen kan alleen bliksems zien die
vanaf de wolken naar de aarde gaan.
Informatie over orkanen
Op de neerslagkaart kan de huidige positie van een orkaan ,
een tropische storm of een tropische depressie worden
weergegeven. Een rode lijn vanuit een orkaanpictogram geeft
het verwachte pad van de orkaan aan. Donkere stippen op de
rode lijn geven de verwachte locaties aan waar de orkaan zal
passeren. Deze informatie komt van de provider van de
weergegevens.
Weerwaarschuwingen en weerberichten
Wanneer een weerwaarschuwing voor de scheepvaart, een
weerwaarneming, weeradvies, weerbericht of andere
weervermelding wordt gegeven, geeft arcering het gebied aan
waarvoor de informatie geldt. De waterlijnen op de kaart geven
de grenzen aan van de weersverwachtingen voor de
scheepvaart, voor de kust en voor buitengaats. Weerberichten
kunnen bestaan uit weerwaarnemingen of weeradviezen.
Selecteer het gearceerde gebied voor informatie over de
waarschuwing of het bericht.
Kleur Weergroep
voor de
scheepvaart
Weersubcategorieën
Lichtblauw Plotselinge
overstroming
Donkerblauw Overstroming Gebiedsoverstroming,
kustoverstroming, aardverschuivingen,
overstroming, hoogwaterpeil,
hydrologisch, oeveroverstroming,
stormvloed
Geel Scheepvaart/
wind
Stevige wind, extreme wind,
aanvriezende ijsregen, windvlaag,
gevaarlijke zee, sterke branding, sterke
wind, wind met orkaankracht, wind
boven open water, zeer harde wind,
water bij laag tij, watersportweer,
muistroom, kleine vaartuigen,
gevaarlijke zee voor kleine vaartuigen,
ruwe zee voor kleine vaartuigen,
gevaarlijke wind voor kleine vaartuigen,
scheepvaart, windvlagen, storm, sterke
wind, tsunami, waterhoos, wind,
verwoestende wind
Roze Overige Luchtkwaliteit, luchtstagnatie, asregen,
stuifstof, extreme hitte, bos- en
heidebranden, hitte, hoge
luchtvochtigheid, humidex, humidex en
gezondheid, regen, speciaal weer,
weer
Oranje Zware storm
Rood Tornado
Paars Tropisch Orkaan, orkaan op land, tropische
storm aan land, tropische storm, tyfoon
Donkergrijs Zicht Dikke mist, dichte rook, stofstorm,
smog
Wit Winter Polaire uitloper, lawine, sneeuwstorm,
jachtsneeuw, koudegolf, extreme kou,
plotselinge vorst, vriezen, ijsmotregen,
ijsmist, ijsregen, vorst, strenge vorst,
aanvriezende ijsregen, hevige sneeuw,
ijsstorm, front met jachtsneeuw,
sneeuwfront, natte sneeuw, sneeuw,
sneeuw en jachtsneeuw,
sneeuwvlagen, gevoelstemperatuur,
winterstorm, winterweer
Informatie over de weersverwachting
Op de kaart voor de weersverwachtingen worden
weersverwachtingen voor steden, voor de scheepvaart,
waarschuwingen, orkaanwaarschuwingen, weerrapporten voor
de luchtvaart, waarschuwingen voor regio's, weerfronten en
drukcentra, oppervlaktedruk en weerboeien weergegeven.
22 SiriusXM
Gegevens over de weersverwachting voor een andere
tijdsperiode weergeven
1
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Weersverwachting.
2
Selecteer een optie:
Als u de verwachte weersverwachting voor de komende
12 uur wilt bekijken, selecteer dan Volgende
verwachting of . Selecteer opnieuw Volgende
verwachting of voor de volgende verwachtingen tot
maximaal 48 uur in stappen van 12 uur.
Als u de verwachte weersverwachting voor de komende
12 uur wilt bekijken, selecteer dan Vorige verwachting of
. Selecteer opnieuw Vorige verwachting of voor de
vorige verwachtingen tot maximaal 48 uur in stappen van
12 uur.
Weerfronten en drukcentra
Weerfronten worden weergegeven als lijnen die de voorste rand
van een luchtmassa aangeven.
Frontsymbool Beschrijving
Koudefront
Warmtefront
Stationair front
Gesloten front
Golfdal
Naast de weerfronten staan vaak drukcentrumsymbolen.
Drukcentrumsymbool Beschrijving
Geeft een lagedrukcentrum aan. Dit is een
gebied met een relatief lage luchtdruk. De
luchtdruk wordt hoger naarmate de afstand tot
het lagedrukcentrum groter wordt. Op het
noordelijk halfrond draait de wind tegen de
wijzers van de klok in rond lagedrukcentra.
Geeft een hogedrukcentrum aan. Dit is een
gebied met een relatief hoge luchtdruk. De
luchtdruk wordt lager naarmate de afstand tot
het hogedrukcentrum groter wordt. Op het
noordelijk halfrond draait de wind met de
wijzers van de klok mee rond hogedrukcentra.
Een weersverwachting voor de scheepvaart of de
verwachting voor buitengaats bekijken
1
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Weersverwachting.
2
Schuif de kaart naar een locatie buitengaats op.
De optie Weersverwachting voor de scheepvaart of
Weersverwachting buitengaats wordt weergegeven wanneer
de weersverwachting beschikbaar is.
3
Selecteer Weersverwachting voor de scheepvaart of
Weersverwachting buitengaats.
Verwachtingen voor steden
Verwachtingen voor steden worden als weersymbolen
weergegeven. De verwachting wordt elke 12 uur bijgesteld.
Symbool Weer Symbool Weer
Deels bewolkt Helder (zonnig, heet,
onbewolkt)
Bewolkt Regen (motregen, natte
sneeuw, regenbuien)
Winderig Mistig
Symbool Weer Symbool Weer
Onweersbuien Sneeuw (sneeuwbuien,
lichte sneeuwbuien,
sneeuwstormen,
jachtsneeuw, natte sneeuw,
ijsregen, ijsmotregen)
Rook (stoffig,
nevelig)
Zeegang weergeven
Op de zeegangkaart wordt informatie weergegeven over de
oppervlaktecondities, waaronder wind, hoogte van de golven,
duur van de golven en richting van de golven.
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Zeegang.
Oppervlaktewind
Oppervlaktewindvectoren worden op de kaart Zeegang
weergegeven met windcirkels die de richting aangeven van
waaruit de wind waait. Een windcirkel is een cirkeltje met een
lijn. De dwarslijn of vlag bij het uiteinde van de lijn geeft de
windsnelheid aan. Een korte lijn betekent een windsnelheid van
5 knopen, een lange lijn 10 knopen en een driehoekje 50
knopen.
Windcirkel Windsnelheid Windcirkel Windsnelheid
Kalm 20 knopen
5 knopen 50 knopen
10 knopen 65 knopen
15 knopen
Hoogte, duur en richting van de golven
De hoogten van de golven voor een bepaald gebied worden in
verschillende kleuren weergegeven. Elke kleur staat voor een
andere golfhoogte, zoals u kunt zien in de legenda.
De duur van de golven is de tijd (in seconden) tussen elke golf.
Lijnen geven de gebieden met dezelfde golfduur aan.
De richting van de golven wordt op de kaart met rode pijlen
aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting aan
waarin de golf gaat.
Informatie over de verwachte zeegang voor een
andere tijdsperiode weergeven
1
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Zeegang.
2
Selecteer een optie:
Als u de verwachte zeegangen voor de komende 12 uur
wilt bekijken, selecteer dan Volgende verwachting of .
Selecteer opnieuw Volgende verwachting of voor de
volgende verwachtingen tot maximaal 48 uur in stappen
van 12 uur.
Als u de verwachte zeegangen van de vorige 12 uur wilt
bekijken, selecteer dan Vorige verwachting of .
Selecteer opnieuw Vorige verwachting of voor de
vorige verwachtingen tot maximaal 48 uur in stappen van
12 uur.
Visinformatie weergeven
Op de weerkaart voor vissen worden de huidige temperatuur,
huidige oppervlaktedruk en visverwachtingen weergegeven.
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Vissen.
Gegevens over de oppervlaktedruk en de
watertemperatuur
De gegevens van de oppervlaktedruk worden als drukisobaren
en drukcentra weergegeven. Isobaren verbinden punten van
SiriusXM 23
gelijke druk met elkaar. Aan de hand van drukmetingen kunnen
de weers- en windomstandigheden worden bepaald.
Hogedrukgebieden zijn doorgaans voorbodes van goed weer.
Lagedrukgebieden geven over het algemeen wolken en kans op
regen. Isobaren die dicht op elkaar staan, laten een sterke
drukstijging zien. Sterke drukstijgingen wijzen op gebieden met
meer wind.
Drukeenheden worden weergegeven in millibar (mb), inches
kwik (inHg) of hectopascal (hPa).
Kleurarceringen, zoals gedefinieerd in de legenda linksboven op
het scherm, geven de oppervlaktetemperatuur van het water
aan.
Verwachtingen van vislocaties
U kunt voor bepaalde vissoorten gebieden met optimale
weersomstandigheden weergeven.
1
Selecteer op de weerkaart voor vissen Menu > Weermenu >
Vissoorten.
2
Selecteer een vissoort.
3
Selecteer Aan.
4
Herhaal stap 2 en 3 om voor andere vissoorten gebieden
met optimale weersomstandigheden weer te geven.
Gearceerde gebieden geven optimale visgebieden aan. Als u
meerdere vissoorten hebt geselecteerd, kunt u een
gearceerd gebied kiezen en de vissoorten bekijken die in dat
gebied voorkomen.
Zichtgegevens
Zicht is het verwachte, maximale horizontale zicht aan het
oppervlak, zoals wordt aangegeven in de legenda links op het
scherm. Variaties in de zichtarcering geven de verwachte
verandering in het zicht aan de oppervlakte aan.
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer > Zicht.
Gegevens over het verwachte zicht voor een andere
tijdsperiode weergeven
1
Selecteer Weer > Menu > Weermenu > Wijzig weer >
Zicht.
2
Selecteer een optie:
Als u de verwachte zichtcondities voor de komende 12
uur wilt bekijken, selecteer dan Volgende verwachting of
. Selecteer opnieuw Volgende verwachting of voor de
volgende verwachtingen tot maximaal 48 uur in stappen
van 12 uur.
Als u de verwachte zichtcondities van de vorige 12 uur
wilt bekijken, selecteer dan Vorige verwachting of .
Selecteer opnieuw Vorige verwachting of voor de
vorige verwachtingen tot maximaal 48 uur in stappen van
12 uur.
Boeirapporten weergeven
De metingen in het rapport zijn de meetgegevens van boeien en
observatiestations langs de kust. Deze gegevens worden
gebruikt voor het bepalen van luchttemperatuur, dauwpunt,
watertemperatuur, getijde, hoogte en duur van de golven,
windrichting en -snelheid, zicht en barometerdruk.
1
Selecteer in een weerkaart.
2
Selecteer Boei.
Gegevens over het plaatselijke weer bij de boei
weergeven
U kunt een gebied bij de boei selecteren en de verwachting
bekijken.
1
Selecteer een locatie op de kaart in een weerkaart.
2
Selecteer Lokaal weer.
3
Selecteer een optie:
Selecteer Huidige omstandigheden als u de actuele
weersomstandigheden van een lokaal weerstation wilt
bekijken.
Selecteer Weersverwachting als u de plaatselijke
weersverwachting wilt bekijken.
Selecteer Zeeoppervlak voor informatie over de
oppervlaktewind en barometerdruk.
Selecteer Weerbericht voor de scheepvaart als u de
gegevens over de wind en de golven wilt bekijken.
Een waypoint op een weerkaart maken
1
Selecteer een locatie in een weerkaart.
2
Selecteer Waypoint maken.
Weeroverlay
Bij de weeroverlay worden er weergegevens en informatie die
betrekking heeft op het weer, op de waterkaart, de viskaart en
de Perspective 3D-kaartweergave geprojecteerd. Op de water-
en viskaart kunnen de volgende gegevens worden
weergegeven: weerradar, de hoogte van de toppen van de
wolken, bliksem, weerboeien, waarschuwingen voor regio's en
waarschuwingen voor orkanen. Op de Perspective 3D-
kaartweergave kan de weerradar worden weergegeven.
De instellingen voor de weeroverlay die voor een bepaalde
kaart worden opgegeven, gelden niet voor andere kaarten.
Deze instellingen moeten voor elke kaart afzonderlijk worden
opgegeven.
OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor
diepzeevissen beschikbaar met geavanceerde kaarten.
De weeroverlay inschakelen op een kaart
Selecteer vanuit de water- of viskaart Menu >
Kaartinstelling > Weer > Weer > Aan.
Weeroverlay-instellingen op de navigatiekaart
De weeroverlay moet zijn ingeschakeld (pagina 24) voordat u
de instellingen van de weeroverlay kunt wijzigen in de
navigatiekaart.
Selecteer vanaf de navigatiekaart Menu > Kaartinstelling >
Weer.
Weerradar: Toont de weerradar.
Bewolking: Toont gegevens over de bewolking.
Zicht: Toont zichtgegevens.
Weerboeien: Toont de boeien.
Legenda: Toont de weerlegenda.
Weeroverlay-instellingen op de viskaart
De weeroverlay moet zijn ingeschakeld (pagina 24) voordat u
de instellingen van de weeroverlay kunt wijzigen in de viskaart.
Selecteer in de viskaart Menu > Weer.
Weerradar: Toont de weerradar.
Zeetemperatuur: Toont de zeetemperatuurgegevens.
Weerboeien: Toont de boeien.
Legenda: Toont de weerlegenda.
Informatie over weerabonnementen
weergeven
U kunt informatie bekijken over weerdiensten waarop u zich
hebt geabonneerd, en zien hoeveel minuten er zijn verstreken
sinds de gegevens voor elke dienst zijn bijgewerkt.
Selecteer op een weerkaart Menu > Weermenu > Wijzig
weer > Weerabonnement.
24 SiriusXM
SiriusXM Radio
Als een Garmin SiriusXM-ontvanger is aangesloten op uw
kaartplotter, hebt u mogelijk toegang tot SiriusXM-satellietradio,
afhankelijk van uw abonnement.
De kanalengids aanpassen
De kanalen van de SiriusXM-radio zijn in categorieën
onderverdeeld. U kunt de categorie met kanalen selecteren die
in de kanalengids staan.
1
Selecteer Media > Categorie.
2
Selecteer een categorie.
Een SiriusXM-kanaal in de voorkeuzelijst opslaan
U kunt uw favoriete kanalen in de voorkeuzelijst opslaan.
1
Selecteer Media.
2
Selecteer het kanaal dat u wilt opslaan als voorinstelling.
3
Selecteer Menu > Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal
toe.
Het volume van de SiriusXM Satellite Radio
aanpassen
1
Selecteer Media > Menu.
2
Selecteer of .
Toestelconfiguratie
De kaartplotter automatisch inschakelen
U kunt instellen dat de kaartplotter automatisch aangaat als de
spanning wordt ingeschakeld. Anders moet u de kaartplotter
inschakelen door op te drukken.
Selecteer Instellingen > Systeem > Automatisch
inschakelen.
OPMERKING: Als Automatisch inschakelen op Aan staat,
de kaartplotter is uitgeschakeld met en u de spanning van
het toestel haalt en binnen twee minuten weer aanbrengt,
kan het zijn dat u op moet drukken om de kaartplotter weer
te starten.
Systeeminstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem.
Simulator: Schakelt de simulator in of uit en biedt u de
mogelijkheid de tijd, datum, snelheid en gesimuleerde locatie
in te stellen.
Zoemer en scherm: Hier kunt u de scherm- en
geluidsinstellingen aanpassen.
GPS: Hier vindt u informatie over GPS-satellieten en -
instellingen.
Systeeminformatie: Geeft informatie over de toestellen in het
netwerk en de softwareversie.
Stationsgegevens: Hier kunt u het station instellen.
Automatisch inschakelen: Het toestel wordt automatisch
ingeschakeld als de spanning wordt ingeschakeld.
Informatie over systeem en software weergeven
U kunt de softwareversie, de basiskaartversie, aanvullende
kaartinformatie (indien beschikbaar), de softwareversie van de
optionele Garmin-radar (indien beschikbaar) en de toestel-id
weergeven. U kunt deze gegevens nodig hebben om de
systeemsoftware bij te werken of aanvullende kaartgegevens
aan te schaffen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie.
Het gebeurtenislog weergeven
In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen
weergegeven.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Gebeurtenislog.
Stationinstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens.
Wijzig station: Hiermee kunt u nieuwe standaarden instellen
voor het gehele station gebaseerd op de locatie van dit
station. U kunt er ook voor kiezen om dit scherm als een
zelfstandig, individueel scherm te gebruiken, in plaats van
het scherm te groeperen in een station met andere
schermen.
GRID koppelen: Hiermee kunt u een extern GRID
invoerapparaat met dit station koppelen.
Schermvolgorde: Hiermee kunt u de volgorde van schermen
instellen. Dit is belangrijk als u een extern GRID-
invoerapparaat gebruikt.
Reset lay-outs: Hiermee kunt u de fabrieksinstellingen voor alle
schermlay-outs van het station herstellen.
Voorkeursinstellingen
Selecteer Instellingen > Voorkeuren.
Eenheden: Hiermee stelt u de maateenheid in.
Taal: Stelt de taal van de tekst op het scherm in.
Navigatie: Hiermee stelt u navigatievoorkeuren in.
Toetsenbordindeling: Hiermee rangschikt u de toetsen op het
schermtoetsenbord.
Multi-touch: Hiermee schakelt u geavanceerde functies van het
aanraakscherm in, zoals zoomgebaren.
Eenheden instellen
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het
toestel.
Voorliggende koers: Stelt de richtingreferenties in voor het
berekenen van de koersinformatie. Automatische
magnetische variatie stelt de magnetische afwijking voor uw
positie automatisch in. Werkelijk stelt het werkelijke noorden
in als de koersreferentie. Grid stelt grid noord in als de
koersreferentie (000º). Magnetische variatie gebruiker biedt u
de mogelijkheid de waarde voor magnetische variatie
handmatig in te voeren.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieformaat
waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een
afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de
kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Tijd: Hiermee kunt u de tijdweergave, tijdzone en zomertijd
instellen.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Koerswijzigingsovergang: Hiermee kunt u instellen hoe de
kaartplotter overschakelt naar de volgende koerswijziging of
het volgende routedeel op de route. U kunt de
overschakeling instellen op basis van tijd of afstand
voorafgaand aan de koerswijziging. Door de waarden tijd of
afstand te verhogen, kunt u de nauwkeurigheid van de
stuurautomaat bij het navigeren van een route of het volgen
van een Auto Guidance-lijn vergroten bij veel wendingen en
bij hoge snelheden. Voor rechtere routes en lagere
Toestelconfiguratie 25
snelheden kan het verlagen van deze waarde de
nauwkeurigheid van de stuurautomaat vergroten.
Autobegeleiding: Stelt de meeteenheden in voor de Veilige
diepte, Veilige hoogte en Afstand kustlijn wanneer
bepaalde eersteklas kaarten worden gebruikt.
Begin van route: Selecteert een beginpunt voor routenavigatie.
Configuraties van Auto Guidance-lijnen
LET OP
De instellingen voor veilige diepte en veilige hoogte bepalen de
manier waarop de kaartplotter een Auto Guidance-lijn berekent.
Als de waterdiepte of de obstakelhoogte in een gebied niet
bekend is, wordt geen Auto Guidance-lijn berekend voor dat
gebied. Als een gebied aan het begin of einde van een Auto
Guidance-lijn minder diep is dan de veilige waterdiepte of lager
dan de veilige obstakelhoogte, wordt geen Auto Guidance-lijn
berekend voor dat gebied. De koers door deze gebieden wordt
op de kaart weergegeven als een grijze lijn. Er wordt een
alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze
gebieden binnenvaart.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden
gebruikt bij het berekenen van een Auto Guidance-lijn.
Veilige diepte: Hier stelt u de minimale diepte (de diepte onder
de kaartdatum) in die de kaartplotter gebruikt voor het
berekenen van de Auto Guidance-lijn.
Veilige hoogte: Hier stelt u de minimale hoogte in (de hoogte
boven de kaartdatum) van bruggen waar uw boot nog veilig
onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hier stelt u in hoe dicht op de kust u de Auto
Guidance-lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance-lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De voor deze instelling beschikbare waarden zijn
relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance-lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de lijn beoordelen aan de
hand van een of meer bekende bestemmingen waarvoor
navigatie door nauw vaarwater is vereist (pagina 26).
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
LET OP
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
grafiekgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij
is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het
volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep
water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar met geavanceerde kaarten.
De instelling Afstand tot kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u
de Auto Guidance-lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance-lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand
kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance-lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de lijn beoordelen aan de
hand van een of meer bekende bestemmingen waarvoor
navigatie door nauw vaarwater is vereist.
1
Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie >
Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Normaal.
3
Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4
Selecteer Navigeren naar > Begeleid naar.
5
Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatieopties >
Stop navigatie en gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen > Voorkeuren >
Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Ver.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie
> Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Nabij.
7
Als u Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u
de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaalt u of de lijn
veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
De Auto Guidance-lijn zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in
open water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt
op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance-lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
8
Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Stop navigatie en
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen > Navigatie >
Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Verst.
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen > Navigatie >
Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd.
9
Als u Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8,
controleert u de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en
of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
De Auto Guidance-lijn zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in
open water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt
op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance-lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
10
Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik
daarbij elke keer een andere bestemming tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Communicatie-instellingen
NMEA 0183-instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-
instelling.
Poorttype: Zie pagina 27.
Uitvoertelegrammen: Zie pagina 27.
Positiemiswijzing: U kunt het aantal cijfers achter de decimale
komma instellen voor het overbrengen van NMEA-uitvoer.
XTE-precisie: U kunt het aantal cijfers achter de decimale
komma instellen voor het overbrengen van NMEA-foutuitvoer
van radarstoringen.
Waypoint-id's: Stelt het toestel in op het overbrengen van
waypointnamen of -nummers via NMEA 0183 tijdens het
navigeren. Door nummers te gebruiken kunnen
compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA 0183-
stuurautomaten worden opgelost.
Standaardinstellingen: Stelt de NMEA 0183-instellingen terug
op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
26 Toestelconfiguratie
Diagnose: Hier wordt NMEA 0183 diagnostische informatie
weergegeven.
NMEA 0183-uitvoertelegrammen configureren
U kunt NMEA 0183-uitvoertelegrammen in- en uitschakelen.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-
instelling > Uitvoertelegrammen.
2
Selecteer een optie.
3
Selecteer een of meerdere NMEA 0183-uitvoertelegrammen
en selecteer Terug.
4
Herhaal stap 2 en stap 3 voor het in- of uitschakelen van
meer uitvoertelegrammen.
De communicatie-indeling voor elke NMEA 0183-poort
instellen
U kunt de communicatie-indeling voor iedere interne NMEA
0183-poort configureren wanneer u uw kaartplotter op externe
NMEA 0183-toestellen, een computer of andere Garmin-
toestellen aansluit.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-
instelling > Poorttype.
2
Selecteer een invoer- of uitvoerpoort.
3
Selecteer een indeling:
Voor ondersteuning van invoer en uitvoer van standaard
NMEA 0183-gegevens en DSC en ondersteuning van
NMEA-invoer voor DPT-, MTW- en VHW-telegrammen
voor een echolood, selecteert u NMEA-standaard.
Voor ondersteuning van invoer of uitvoer van standaard
NMEA 0183-gegevens voor de meeste AIS-ontvangers,
selecteert u Hoge snelheid NMEA.
Voor ondersteuning van invoer of uitvoer van Garmin-
gegevens voor communicatie met Garmin-software,
selecteert u Garmin.
4
Herhaal stap 2 en stap 3 om meer invoer- en uitvoerpoorten
te configureren.
NMEA 2000 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 2000.
Toestellenlijst: Hier worden de toestellen weergegeven die zijn
verbonden met het netwerk.
Toestellen labelen: Hier kunt u de labels van de beschikbare
verbonden toestellen veranderen.
Garmin Marine Network
Met het Garmin Marine Network kunt u snel en gemakkelijk
gegevens van Garmin-randapparatuur delen met Garmin-
kaartplotters. Als u een kaartplotter aansluit op een Garmin
Marine Network, kunt u gegevens ontvangen van en delen met
andere toestellen en kaartplotters die verbinding met het Marine
Network kunnen maken.
Alarmen instellen
Navigatiealarmen
Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie.
Aankomst: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u zich
binnen een opgegeven afstand of tijd van een koerswijziging
of bestemming bevindt.
Krabbend anker: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u
een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor anker ligt.
Koersfout: Hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer
de boot een opgegeven afstand van koers raakt.
Systeemalarmen
Wekker: Stelt een wekker in.
Voedingspanning: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de accuspanning is gedaald tot een opgegeven
voltage.
GPS-nauwkeurigheid: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de nauwkeurigheid van de GPS-locatie buiten een
door de gebruiker gedefinieerde waarde valt.
Het brandstofalarm instellen
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor worden aangesloten op het
NMEA 2000-netwerk.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan.
Weeralarmen instellen
Voordat u weeralarmen kunt instellen, moet u een compatibele
kaartplotter aansluiten op een weertoestel, zoals een GXM
toestel, en beschikken over een geldig weerabonnement.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Weer.
2
Schakel alarmen in voor specifieke weersomstandigheden.
Mijn boot-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Mijn boot.
Kielcorrectie: Corrigeert de oppervlaktemeting voor de diepte
van een kiel, zodat de diepte vanaf de onderkant van de kiel
kan worden gemeten in plaats vanaf de positie van de
transducer (pagina 27).
Temperatuuroffset: Compenseert de watertemperatuurmeting
via een NMEA 0183-watertemperatuursensor of een
transducer met temperatuursensor (pagina 28).
Vaarsnelheid kalibreren: Kalibreert de snelheidsmetende
transducer of snelheidssensor (pagina 28).
Brandstofcapaciteit: Stelt de gecombineerde
brandstofcapaciteit van alle brandstoftanks op uw schip in
(pagina 19).
Vul alle tanks: Stelt de tankniveaus in op vol (pagina 19).
Voeg brandstof toe aan boot: Hiermee kunt u de hoeveelheid
brandstof die u hebt getankt invoeren, als u de tank niet
helemaal hebt gevuld (pagina 19).
Stel totale brandstof aan boord in: Stelt de gecombineerde
hoeveelheid brandstof van alle brandstoftanks op uw schip in
(pagina 19).
Metergrenzen instellen: Stelt de boven- en ondergrens van
verschillende meters in (pagina 19).
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de oppervlaktemeting voor
de diepte van een kiel te compenseren, zodat de diepte kan
worden gemeten vanaf de onderkant van de kiel in plaats van
vanaf de locatie van de transducer. Voer voor deze afstand een
positief getal in. U kunt een negatief getal invoeren als u wilt
compenseren voor een grote boot die een paar voet diep in het
water ligt.
1
Voer een actie uit, op basis van de locatie van de transducer:
Als de transducer op de waterlijn
À
is geïnstalleerd, meet
u de afstand tussen de locatie van de transducer en de
kiel van de boot. Voer deze waarde in stap 3 en 4 in als
een positief getal.
Als de transducer onder aan de kiel
Á
is geïnstalleerd,
meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn.
Voer deze waarde in stap 3 en 4 in als een negatief getal.
Toestelconfiguratie 27
2
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Kielcorrectie.
3
Selecteer of op basis van de locatie van de transducer.
4
Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
De watertemperatuurcorrectie instellen
Voordat u de watertemperatuurcorrectie kunt instellen, moet u
een NMEA 0183-watertemperatuursensor of een transducer
met temperatuursensor aansluiten om de watertemperatuur te
meten.
De temperatuurcorrectie compenseert de temperatuurmeting
van een temperatuursensor.
1
Meet de watertemperatuur aan de hand van een
temperatuursensor of een transducer met temperatuurmeting
die is aangesloten op de kaartplotter.
2
Meet de watertemperatuur met een andere
temperatuursensor of een thermometer die nauwkeuriger is.
3
Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de
watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Het resultaat is de temperatuurcorrectie. Voer deze waarde
in stap 5 in als een positief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een koudere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is. Voer deze waarde in stap 5
in als een negatief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een warmere watertemperatuur
aangeeft dan in werkelijkheid het geval is.
4
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Temperatuuroffset.
5
Voer de in stap 3 berekende temperatuurcorrectie in.
Een toestel voor watersnelheid kalibreren
Als u een transducer met snelheidssensor op de kaartplotter
hebt aangesloten, kunt u die snelheidssensor kalibreren om de
nauwkeurigheid van de op de kaartplotter weergegeven
watersnelheidsgegevens te verbeteren.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Vaarsnelheid
kalibreren.
2
Volg de instructies op het scherm.
Als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets
registreert, verschijnt een melding.
3
Selecteer OK en verhoog geleidelijk de snelheid van de
boot.
4
Als het bericht weer wordt weergegeven, stop dan de boot
en controleer of het wieltje met de sensor niet is
vastgelopen.
5
Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de
kabelverbindingen.
6
Als de melding zich blijft voordoen, neem dan contact op met
Garmin Product Support.
Instellingen voor overige schepen
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-
toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op
de kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
Aanvaringsalarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in
(pagina 5).
AIS-EPIRB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in
van EPRIB's (Emergency Position Indicating Radio
Beacons).
AIS-MOB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in
van MOB-toestellen (Man-over-boord).
AIS-SART-test: Hiermee schakelt u testuitzendingen in van
SART-zenders (Search and Rescue Transponders).
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter
herstellen
OPMERKING: Hierdoor worden alle door u ingevoerde
instellingsgegevens verwijderd.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Fabrieksinstellingen > Herstel.
Beheer van kaartplottergegevens
Waypoints, routes en sporen kopiëren naar
een kaartplotter
Als u gegevens wilt kopiëren naar de kaartplotter, moet de
laatste versie van het softwareprogramma MapSource
®
of
HomePort zijn geïnstalleerd op uw computer en moet er een
geheugenkaart zijn geplaatst in de kaartplotter.
Selecteer een optie:
Kopieer de gegevens van HomePort naar de voorbereide
geheugenkaart.
Zie voor meer informatie het HomePort-helpbestand.
Kopieer de gegevens van MapSource naar de
voorbereide geheugenkaart.
Zie voor meer informatie het MapSource-helpbestand.
Gegevens van een geheugenkaart kopiëren
1
Plaats een geheugenkaart in een kaartuitsparing.
2
Selecteer Info > Gebruikersgegevens >
Gegevensoverdracht > Kaart.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en deze wilt combineren met bestaande
gebruikersgegevens, selecteert u Voeg in van kaart.
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en bestaande gebruikersgegevens wilt
overschrijven, selecteert u Vervang van kaart.
5
Selecteer de bestandsnaam.
Waypoints, routes en sporen kopiëren naar
een geheugenkaart
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Info > Gebruikersgegevens >
Gegevensoverdracht > Kaart > Opslaan op kaart.
28 Beheer van kaartplottergegevens
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
Als u een nieuw bestand wilt maken, selecteert u Voeg
nieuw bestand toe en voert u een naam in. De
bestandsnaam krijgt de toevoeging .adm.
Als u de informatie wilt toevoegen aan een bestaand
bestand, selecteert u het bestand in de lijst.
Waypoints, routes en sporen van of naar alle
kaartplotters in het netwerk kopiëren
U kunt de gegevens van waypoints, routes en sporen van een
kaartplotter die op het Garmin Marine Network is aangesloten
naar alle andere kaartplotters op het netwerk overzetten. Het
overzetten kan soms lang duren. Dat is afhankelijk van het
aantal waypoints dat moet worden overgezet.
1
Selecteer Info > Gebruikersgegevens >
Gegevensoverdracht > Netwerk.
2
Selecteer een optie:
Als u gegevens van de kaartplotter wilt overzetten naar de
andere op het netwerk aangesloten kaartplotters,
selecteert u Kloon gebruikergegevens. De bestaande
gegevens op deze kaartplotters worden overschreven.
Als u gegevens wilt overbrengen tussen alle op het
netwerk aangesloten kaartplotters, selecteert u Voeg
gebruikergegevens in. Unieke gegevens worden op elke
kaartplotter gecombineerd met bestaande gegevens.
Geïntegreerde kaarten naar een
geheugenkaart kopiëren
U kunt kaarten van de kaartplotter kopiëren naar een
geheugenkaart, zodat u deze kunt gebruiken met HomePort.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Info > Gebruikersgegevens >
Gegevensoverdracht > Kaart.
3
Als u de kaarten die op de kaartplotter zijn geladen, wilt
kopiëren naar de geheugenkaart, selecteert u Ingebouwde
kaart kopiëren.
Een back-up van gegevens maken op een pc
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Info > Gebruikersgegevens >
Gegevensoverdracht > Kaart > Opslaan op kaart.
3
Selecteer een naam in de lijst of selecteer Voeg nieuw
bestand toe.
4
Selecteer Opslaan op kaart.
De bestandsnaam krijgt de toevoeging .adm.
5
Verwijder de geheugenkaart en plaats deze in een kaartlezer
die op een computer is aangesloten.
6
Open de map Garmin\UserData op de geheugenkaart.
7
Kopieer het desbetreffende back-upbestand op de kaart en
plak dit in een willekeurige locatie op de computer.
De back-upgegevens herstellen naar een
kaartplotter
1
Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is
aangesloten op de computer.
2
Kopieer een back-upbestand van de computer naar de map
Garmin\UserData op de geheugenkaart.
3
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
4
Selecteer Info > Gebruikersgegevens >
Gegevensoverdracht > Kaart > Vervang van kaart.
Systeeminformatie op een geheugenkaart
opslaan
U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en
indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen van problemen.
Een medewerker van de productondersteuning kan u namelijk
vragen deze informatie te gebruiken om gegevens over het
netwerk op te halen.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Garmin-toestellen > Opslaan op kaart.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waarop u de
systeeminformatie wilt opslaan.
4
Verwijder de geheugenkaart.
Appendix
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie nog vandaag in, zodat wij u beter
kunnen helpen.
Ga naar http://my.garmin.com.
Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
De software van het toestel bijwerken
Het toestel bevat mogelijk een geheugenkaart met een
software-update. Als dat het geval is, volgt u de instructies die
bij de kaart zijn geleverd.
Als er geen geheugenkaart met een software-update is
meegeleverd, gaat u naar www.garmin.com om te controleren
of de software van het toestel volledig is bijgewerkt.
1
Download indien nodig de software-update vanaf uw
computer naar de geheugenkaart door de instructies te
volgen op www.garmin.com.
2
Schakel de kaartplotter in.
3
Plaats de geheugenkaart in de kaartuitsparing.
4
Volg de instructies op het scherm.
Schermafbeeldingen
U kunt een opname maken van elk scherm dat op uw
kaartplotter wordt weergegeven en dit opslaan als een
bitmapbestand (.bmp). Vervolgens kunt u de schermafbeelding
overzetten naar uw computer.
Schermafbeeldingen vastleggen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem > Zoemer en scherm >
Schermafdruk opslaan > Aan.
3
Ga naar een scherm waarvan u een opname wilt maken.
4
Houd Start minimaal zes seconden ingedrukt.
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren
1
Verwijder de geheugenkaart uit de kaartplotter en plaats
deze in een kaartlezer die is aangesloten op een computer.
2
Open in Windows
®
Verkenner de map Garmin\scrn op de
geheugenkaart.
3
Kopieer een .BMP-bestand op de kaart en plak dit bestand in
de gewenste map op de computer.
NMEA 0183-informatie
Type Telegram Beschrijving
Zenden GPAPB APB: koers- of spoorcontrole (stuurautomaat)
telegram 'B'
GPBOD BOD: richting (beginpunt naar bestemming)
Appendix 29
Type Telegram Beschrijving
GPBWC BWC: richting en afstand tot waypoint
GPGGA GGA: GPS-positiegegevens (Global
Positioning System)
GPGLL GGL: geografische positie (breedtegraad en
lengtegraad)
GPGSA GSA: GNSS-DOP en actieve satellieten
GPGSV GSV: GNSS-satellieten in weergave
GPRMB RMB: aanbevolen minimale navigatie-
informatie
GPRMC RMC: aanbevolen minimale specifieke GNSS-
gegevens
GPRTE RTE: routes
GPVTG VTG: grondkoers en -snelheid
GPWPL WPL: locatie van waypoint
GPXTE XTE: koersfout
PGRME E: geschatte fout
PGRMM M: kaartdatum
PGRMZ Z: hoogte
SDDBT DBT: diepte onder transducer
SDDPT DPT: diepte
SDMTW MTW: watertemperatuur
SDVHW VHW: watersnelheid en koers
Ontvangen DPT Diepte
DBT Diepte onder transducer
MTW Watertemperatuur
VHW Watersnelheid en koers
WPL Locatie van waypoint
DSC DSC-gegevens (Digital Selective Calling)
DSE Uitgebreide Digital Selective Calling
HDG Koers, afwijking en variatie
HDM Koers, magnetisch
MWD Windrichting en -snelheid
MDA Meteorologische composiet
MWV Windsnelheid en -hoek
VDM AIS VHF Data Link-bericht
NMEA 2000 PGN-informatie
Type PGN Beschrijving
Zenden en
ontvangen
059392 ISO-bevestiging
059904 ISO-aanvraag
060928 ISO-adresreservering
126208 NMEA: Opdracht, Aanvraag en
Bevestiging (groepfunctie)
126464 PGN-lijst verzenden en ontvangen
(groepfunctie)
126996 Productinformatie
129026 COG en SOG: snelle update
129029 GNSS-positiegegevens
129540 GNSS-satellieten in weergave
130306 Windgegevens
130312 Temperatuur
Zenden 127250 Voorliggende koers van vaartuig
127258 Magnetische variatie
128259 Snelheid: ten opzichte van water
128267 Waterdiepte
129025 Positie: snelle update
129283 Koersfout
129284 Navigatiegegevens
129285 Navigatieroute en waypointgegevens
Type PGN Beschrijving
Ontvangen 126992 Systeemtijd
127250 Voorliggende koers van vaartuig
127489 Motorparameters: dynamisch
127488 Motorparameters: snelle update
127493 Transmissieparameters: dynamisch
127505 Vloeistofniveau
128259 Snelheid: ten opzichte van water
128267 Waterdiepte
129025 Positie: snelle update
129038 AIS, klasse A, positierapport
129039 AIS, klasse B, positierapport
129040 AIS, klasse B, uitgebreid positierapport
129539 GNSS-DOP's
129794 AIS, klasse A, vaste gegevens en
vaargegevens
129809 AIS, klasse B, 'CS', rapport met vaste
gegevens, deel A
129810 AIS, klasse B, 'CS', rapport met vaste
gegevens, deel B
130310 Omgevingsparameters
130311 Omgevingsparameters
130313 Vochtigheid
130314 Werkelijke druk
30 Appendix
Index
A
aan-uitknop 1, 25
aankomstalarm 27
aanraakscherm 1
aanvaringsalarm 5, 28
afstand tot kustlijn 26
afstandcirkels 7
AIS 4–7
doelzoeken 4–6
gevaren 5, 15
inschakelen 28
noodsignaaltoestel 6
radar 15
SART 6
alarmen 27
aankomst 27
aanvaring 5, 28
diep water 12
echolood 12
krabbend anker 27
meters 19
motor 19
navigatie 27
ondiep water 12
van koers 27
watertemperatuur 12
weer 27
andere schepen
AIS 7
sporen 7
Auto Guidance 8, 25
afstand tot kustlijn 26
lijn 26
B
bestemmingen
navigatiekaart 8
selecteren 8
boeirapporten 24
brandstof aan boord 27
brandstofalarm 20, 27
brandstofcapaciteit 19, 27
brandstofmeters 19
statusalarm 20, 27
synchroniseren met actuele
brandstofvoorraad 19, 27
C
correctie, voorkant boot 17
corridorbreedte 7
D
dieptelog 20
Digital Selective Calling (DSC) 17, 18
contactpersonen 18
inschakelen 17, 28
kanalen 19
persoonlijke standaardoproep 19
doelzoeken 14
DSC. Zie Digital Selective Calling (DSC)
E
EBL 15
aanpassen 15
meten 15
tonen 15
echolood 11, 13
a-scope 12
alarmen 12
bodem vast 12
diepte 12
diepteschaal 12
frequenties 12
interferentie 12
kegel 7
oppervlakteruis 12
presentatie 12
schuifsnelheid 12
versterking 11
waypoint 11
weergaven 11
whiteline 12
zoomen 12
zwevende doelen 12
EPIRB 6
F
fabrieksinstellingen 28
stations 2
Fish Eye 3D
echoloodkegel 7
sporen 7
zwevende doelen 7
foto's, luchtfoto's 4
G
Ga naar 8
Garmin Marine Network 27
geanimeerde stromingen, getijden 4
gebeurtenislog 25
gebruikersgegevens, verwijderen 11
gegevens
back-up 29
kopiëren 28
gegevensbeheer 28
geheugenkaart 28, 29
gedetailleerde kaarten 29
installeren 1
getijdenstations 3, 20
indicatoren 4
gevarenkleuren 7
GPS, signalen 1
GPS-nauwkeurigheid 27
grafiek windhoek 20
grafiek windsnelheid 20
grafieken
atmosferische druk 20
configureren 20
diepte 20
luchttemperatuur 20
watertemperatuur 20
windhoek 20
windsnelheid 20
GRID koppelen 25
I
instellingen 25, 27
radarbeeld 17
systeeminfo 25
K
kaarten 2, 4, 6
details 2
koerslijn 7
navigatie 3, 4
oriëntatie 7
presentatie 7
symbolen 2
kielcorrectie 27
kleurmodus 2
klok 27
alarm 27
koersen 8
koersfoutalarm 27
kompasrozen 6
krabbend-ankeralarm 27
L
locatie markeren 8
luchtfoto's 4
M
maateenheden 25
man-over-boord 9
marifoon 17
AIS-doel oproepen 19
DSC-kanaal 19
noodoproep 18
persoonlijke standaardoproep 19
persoonlijke standaardoproepen 19
MARPA 5
doelzoeken 14
gelabeld object 15
gevaren 5, 15
navigatiekaart 7
meters
brandstof 19
limieten 19
motor 19
statusalarmen 19
trip 20
MOB, toestel 6
motormeters 19
configureren 19
statusalarmen 19
muziekspeler 22, 25
N
navigatiealarmen 27
navigatiehulpmiddelen 3
navigatiekaart 4, 8
instellen 6
luchtfoto's 6
MARPA 7
radaroverlay 15
sporen van schepen 7, 18
watersportdiensten 8
NMEA 0183 17, 26
NMEA 2000 17, 27
noodoproep 18
noodsignaaltoestel 6
P
Pc-connector 21
Perspective 3D 24
positie bijhouden 18
positierapport 18
premiumkaarten 3, 4
Fish Eye 3D 7
indicaties voor getijden en stromingen 4
luchtfoto's 4
productregistratie 29
R
radar 13, 14
afstandcirkels 17
AIS 15
bereik 16
correctie voorkant boot 17
gepland uitzenden 14
gezichtsveld 17
kleurenschema 17
MARPA 5
projectiescherm 15
ruis 16, 17
uitzenden 13
versterking 16
wachtpost, modus 14
waypoints 14, 17
weergave optimaliseren 16
zoomschaal 13, 14
radaroverlay 15
radio, SiriusXM 25
resetten, lay-out van station 2
routes
bekijk lijst met 10
bewerken 10
kopiëren 28, 29
maken 9
navigeren 10
parallel navigeren 10
verwijderen 10
waypoints 28
S
SART 6
satellietbeelden 4
satellietsignalen, ontvangen 1
Index 31
scherm
helderheid 2
vergrendelen 1
schermafbeeldingen 29
opname maken 29
vastleggen 29
schermverlichting 2
SiriusXM 22
SiriusXM Satellite Radio 25
software, bijwerken 29
SOS 9
sporen 10
bewerken 10
kopiëren 28, 29
lijst 10
navigeren 11
opnemen 11
opslaan 10
opslaan als route 11
tonen 6, 10
verwijderen 11
wissen 11
sporen van schepen 7, 18
startscherm, aanpassen 1
stations 1
lay-out herstellen 2, 25
schermen ordenen 25
startscherm aanpassen van 1
station wijzigen 25
stromingenstations 20
indicatoren 4
stuurautomaat 8
symbolen 4
systeeminfo 25, 29
T
taal 25
temperatuurlog 20
toestel, registratie 29
toestel registreren 29
toestel-id 25
toetsenbord 25
transducer 11
transducer instellen 13
tripmeters 20
U
updates, software 29
V
veilige diepte 25
veilige hoogte 25
veilige zone aanvaringsalarm 5, 28
vergrendelen, scherm 1
verwijderen, alle gebruikersgegevens 11
video 21
bron 21
configureren 21
viskaart 24
instellen 6
voltage 27
volume, aanpassen 25
VRM 15
aanpassen 15
meten 15
tonen 15
W
Waarschuwingsbeheer 21
berichten 21
wachtpost, modus 14
bewakingszone 14
gepland uitzenden 14
water
snelheid 28
temperatuurcorrectie 28
temperatuurlog 20
waterkaart 24
watersportdiensten 8
waypoints 8
bekijk lijst met 9
bewerken 9
echolood 11
kopiëren 29
maken 8, 24
man-over-boord 9
navigeren naar 9
radar 14
schip waarvan positie wordt bijgehouden 
18
tonen 6
verwijderen 9
weer 24
weer 6, 22, 23
abonnement 21, 24
alarmen 27
golfgegevens 23
kaarten 22, 24
navigatiekaart 24
neerslag 22
oppervlaktedruk 23
overlay 24
uitzendingen 22
viskaart 24
vissen 23, 24
watertemperatuur 23
weersverwachting 22–24
wind 23
zeegang 23
zicht 24
Z
zon- en maanstanden 20
zoomen
echolood 12
kaart 2
radar 13, 14
zwevende doelen 7
32 Index
www.garmin.com/support
913-397-8200
1-800-800-1020
0808 238 0000
+44 870 850 1242
1-866-429-9296 +43 (0) 820 220 230
+32 2 672 52 54 +45 4810 5050 +358 9 6937 9758 + 331 55 69 33 99
+49 (0)180 6 427646 + 39 02 36 699699
0800 - 023 3937
035 - 539 3727
+ 47 815 69 555
00800 4412 454
+44 2380 662 915
+ 35 1214 447 460 + 34 93 275 44 97 + 46 7744 52020
Garmin International, Inc.
1200 East 151st Street
Olathe, Kansas 66062, VS
Garmin (Europe) Ltd.
Liberty House, Hounsdown Business Park
Southampton, Hampshire, SO40 9LR, Verenigd Koninkrijk
Garmin Corporation
No. 68, Zhangshu 2nd Road, Xizhi Dist.
New Taipei City, 221, Taiwan (Republiek China)
© 2013 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
12

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Garmin GPSMAP 8208 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Garmin GPSMAP 8208 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 4,47 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Garmin GPSMAP 8208

Garmin GPSMAP 8208 Installatiehandleiding - Nederlands - 14 pagina's

Garmin GPSMAP 8208 Installatiehandleiding - Deutsch - 14 pagina's

Garmin GPSMAP 8208 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 42 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info