begeleidingsdraad is aangesloten op de
begrenzingsdraad (dikke zwarte lijn).
b) Als de vermoedelijk defecte
begrenzingsdraad lang is (dikke zwarte lijn),
ga dan als volgt te werk: Zet AL en G1 terug
in hun oorspronkelijke posities. Koppel
daarna AR los. Sluit een nieuwe lusdraad
aan op AR. Sluit het andere uiteinde van de
nieuwe lusdraad aan op een punt in het
midden van het vermoedelijk defecte deel
van de draad.
Als het indicatielampje nu groen is, bevindt
de breuk zich ergens in de draad tussen het
losgekoppelde uiteinde en het punt waar de
nieuwe draad is aangesloten (dikke zwarte
lijn hieronder). Verplaats de aansluiting voor
de nieuwe draad in dat geval dichter bij het
losgekoppelde uiteinde (grofweg in het
midden van het verdachte draaddeel) en
controleer opnieuw of het indicatielampje
groen is.
Ga zo verder totdat er nog een heel kort
stuk draad over is, wat het verschil betekent
tussen een constant groen licht en een
knipperend blauw licht. Volg vervolgens de
instructies in stap 5 hieronder.
4. Als het indicatielampje in stap 3 hierboven
blauw blijft knipperen: Zet AL en G1 terug in
hun oorspronkelijke posities. Verwissel
vervolgens AR en G1. Als het
indicatielampje nu continu groen brandt
koppel dan AL los en sluit een nieuwe
begrenzingsdraad aan op AL. Sluit het
andere uiteinde van de nieuwe draad aan op
een punt in het midden van het vermoedelijk
defecte deel van de draad. Volg dezelfde
procedure als bij 3a) en 3 b) hierboven.
5. Wanneer de breuk is gevonden, moet het
beschadigde deel worden vervangen door
een nieuw stuk draad. Gebruik altijd
originele koppelingen.
48
- Probleemoplossing
1025 - 001 - 23.01.2019