• Als het laadstation in een klein gebied (A)
wordt geplaatst, zorgt u ervoor dat de
afstand tot de begrenzingsdraad minimaal 3
m/10 ft is.
• Als het werkgebied een doorgang (B) heeft,
zorgt u ervoor dat de afstand tot de
begrenzingsdraad minimaal 2 m/6.5 ft is. Als
de doorgang kleiner is dan 2 m/6.5 ft, plaatst
u een geleidingsdraad door de doorgang.
De minimale doorgang tussen de
begrenzingsdraad is 60 cm/24 inch.
• Als het werkgebied gebieden heeft die met
kleine doorgangen (C) zijn verbonden, kunt
u de instellingen wijzigen in
Tuindekking
. Zie
Tuindekking op pagina 25
.
• Indien het werkgebied een bijgebied (D)
omvat, raadpleegt u
Een bijgebied maken
op pagina 19
. Zet het product in het
bijgebied en selecteer
de modus Bijgebied
.
3.4 Montage van het product
3.4.1 Laadstation monteren
WAARSCHUWING: Volg de nationale
voorschriften voor elektrische
veiligheid.
1. Lees en begrijp de instructies over het
laadstation. Zie
Onderzoeken waar het
laadstation moet worden geplaatst op
pagina 16
.
2. Plaats het laadstation in het geselecteerde
gebied.
3. Sluit de laagspanningskabel aan op het
laadstation.
4. Zet de voeding op een minimale hoogte van
30 cm/12 inch.
WAARSCHUWING: Zet de
voeding niet op een hoogte waar
er een risico bestaat dat deze in
het water komt te staan. Zet de
voeding niet op de grond.
WAARSCHUWING: Kapsel de
voeding niet in. Condenswater
kan de voeding beschadigen en
het risico op elektrische schokken
vergroten.
5. Sluit de voedingskabel aan op een
buitenstopcontact van 100-240 V.
20
- Installatie
1025 - 001 - 23.01.2019