32
NL
Deze besproeiingsgegevens moeten dan ook in de centraal ervoor
geschakelde beregeningsventielen ingeprogrammeerd worden.
Daarmee wordt voorkomen, dat bij regen de afzonderlijke ventiel /
besproeiingssectoren besproeid worden.
6. Ingebruikname
Voor ingebruikname de regensensor via de stekker aan de meegeleverde
kabel 3op een GARDENA besproeiingsbesturing aansluiten (zie ook
de instructies voor gebruik voor de betreffende besproeiingsbesturing).
Belangrijk: Bij het neerleggen van de kabel moet er op gelet worden, dat
de kabel niet beschadigd raakt of dat er over gestruikeld kan worden.
Bij plaatsing onder de grond wordt aangeraden de kabel in bijv. een zand-
bed te leggen.
7. Onderhoud, opbergen
7.1 Opbergen
Voor het aanbreken van de vorstperiode moet de kabel-steekverbinding
van de regensensor losgemaakt worden. De regensensor schoonmaken,
droogmaken en stofvrij in een tegen vorst beschermde ruimte bewaren.
7.2 Reiniging (Afb. G)
Om te garanderen dat het apparaat correct blijft functioneren, moet de
lens 7schoon gehouden worden, d.w.z. de regensensor moet regel-
matig gereinigd worden.
Ga voor het schoonmaken van de lens als volgt te werk:
1. Schroef de moer 4van de lenshouder 5eraf (Afb. G1).
2. Haal de behuizing 6eraf.
3. Maak de lens 7met een schone, zachte, vochtige doek schoon
(Afb. G 2).
Aanwijzing: Bij sterke vervuiling moet ook de trechter 0en de
lenshouder 5van binnen schoongemaakt worden, bijv. met schoon
water (Afb. G 3). Hiertoe moet de deksel 8eraf geschroefd en de
trechter 0er afgehaald worden.
Geen scherpe huishoudschoonmaakmiddelen of schuurmiddelen
gebruiken!
4. Wrijf de lens droog. Let op! Gebruik een schone, droge, zachte
doek om krassen te voorkomen!