580308
2
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/264
Pagina verder
GE
Security
NX-10 Alarmsysteem
Installateurhandleiding
1068063
Copyright
Copyright © 2009, GE Security B.V. Alle rechten voorbehouden.
Het is niet toegestaan dit document in zijn geheel of gedeeltelijk te kopiëren of op andere
wijze te reproduceren, behalve wanneer dit specifiek wordt toegestaan volgens de
Amerikaanse en internationale auteurswet, zonder schriftelijke toestemming vooraf van GE.
Documentnummer/revisie: 1068063, augustus 2009
Disclaimer
DE INFORMATIE IN DIT DOCUMENT KAN ZONDER VOORAFGAANDE KENNISGEVING
WORDEN GEWIJZIGD. GE AANVAARDT GEEN VERANTWOORDELIJKHEID VOOR
ONNAUWKEURIGHEDEN OF WEGLATINGEN EN DOET SPECIFIEK AFSTAND VAN
AANSPRAKELIJKHEID, VERLIEZEN OF RISICO’S, PERSOONLIJK OF ANDERS, DIE HET
DIRECTE OF INDIRECTE GEVOLG ZIJN VAN HET GEBRUIK OF DE TOEPASSING VAN
DE INHOUD VAN DIT DOCUMENT. NEEM CONTACT OP MET UW LOCALE
LEVERANCIER OF BEZOEK ONS ONLINE OP WWW.GESECURITY.EU VOOR DE
MEEST RECENT DOCUMENTATIE.
Deze publicatie kan voorbeelden bevatten van schermafbeeldingen en rapporten die
dagelijks worden gebruikt. Voorbeelden kunnen fictionele namen van personen en bedrijven
bevatten. Elke overeenkomst met namen en adressen van echte bedrijven of personen
berust volledig op toeval.
Handelsmerken
en patenten
GE en het GE-monogram zijn gedeponeerde handelsmerken van General Electric.
Het NX-10-product en -logo zijn gedeponeerde handelsmerken van GE Security.
Andere in dit document gebruikte handelsnamen kunnen handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken zijn van de fabrikanten of leveranciers van de betreffende producten.
Softwarelicentie
Software van GE die met producten van GE wordt geleverd, is auteursrechtelijk beschermd
en hierop wordt gebruiksrecht verleend. Het gebruik en verveelvoudigen van de software is
alleen toegestaan volgens de bepalingen van de licentie.
HET BIJGESLOTEN PROGRAMMA WORDT GELEVERD VOLGENS DE VOORWAARDEN
EN BEPALINGEN VAN DEZE OVEREENKOMST. ALS U HET PROGRAMMA LANGER DAN
DERTIG DAGEN IN BEZIT HOUDT, DE VERZEGELDE VERPAKKING (INDIEN AANWEZIG)
ROND HET PROGRAMMA OPENT OF HET PROGRAMMA OP WILLEKEURIG WELKE
MANIER GEBRUIKT, WORDT AANGENOMEN DAT U DE BEPALINGEN VAN DE
OVEREENKOMST ACCEPTEERT. ALS U DEZE BEPALINGEN NIET WILT ACCEPTEREN,
DIENT U HET ONGEBRUIKTE PROGRAMMA EN ALLE BIJBEHORENDE DOCUMENTATIE
ONMIDDELLIJK NAAR GE TE RETOURNEREN OM AANSPRAAK TE MAKEN OP
VOLLEDIGE TERUGSTORTING VAN DE BETAALDE LICENTIEKOSTEN. (NEEM CONTACT
OP MET HET DICHTSTBIJZIJNDE GE-VERKOOPKANTOOR OF UW LEVERANCIER VOOR
INFORMATIE OVER HET RETOURNEREN VAN PROGRAMMA’S DIE IN DE APPARATUUR
ZIJN INGEPROGRAMMEERD OF INGEBOUWD.)
Bedoelde toepassing
Gebruik dit product slechts voor de doeleinden waarvoor het is ontworpen. Raadpleeg de
productspecificatie en gebruikersdocumentatie. Voor de recentste productinformatie kunt u
contact opnemen met uw lokale leverancier of onze website bezoeken op www.gesecurity.eu.
Europese richtlijnen
De Europese richtlijn "Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur" (AEEA) is er op
gericht om de impact van het afval van elektrische en elektronische apparatuur op het milieu
en de gezondheid van de mens te minimaliseren. Om aan deze richtlijn te voldoen, mag
elektrische apparatuur die met dit symbool is gemarkeerd, niet worden verwerkt in Europese
openbare afvalsystemen. Europese gebruikers van elektrische apparatuur dienen nu
apparatuur aan het einde van de levensduur aan te bieden voor verwerking. Meer informatie
vindt u op de volgende website: www.recyclethis.info.
Europese vertegenwoordiger voor productie (EMC):
GE Security B.V., Kelvinstraat 7, 6003 DH Weert, Nederland
Regelgeving
NX-10 Installateurhandleiding
3
Inhoudsopgave
Voorwoord.......................................................................................................................................................... 9
Terminologie en symbolen voor veiligheid............................................................................................................. 9
Referenties............................................................................................................................................................................. 9
Sectie A Een basissysteem installeren en programmeren .....................................................................10
Hoofdstuk A1 Kennismaking met het NX-10-systeem............................................................................11
NX-10-diagram..................................................................................................................................................................11
NX-10 technische specificaties..................................................................................................................................13
NX-10-systeem..................................................................................................................................................................14
Onderdelen van het systeem......................................................................................................................................14
Bediendelen ........................................................................................................................................................................18
Draadloos bediendeel......................................................................................................................................18
LCD-pictogrammen ..........................................................................................................................................21
Hoofdstuk A2 Richtlijnen voor de installatie ..................................................................................................23
Netaansluiting....................................................................................................................................................................23
Montage................................................................................................................................................................................23
Richtlijnen voor de bedrading ....................................................................................................................................24
De centrale terugbrengen naar standaardinstellingen .................................................................................24
Hoofdstuk A3 Een basissysteem installeren ..................................................................................................25
De NX-10 installeren.......................................................................................................................................................25
Kleine polycarbonaat behuizing .................................................................................................................25
Het bediendeel installeren...........................................................................................................................................26
Het draadloze bediendeel monteren........................................................................................................26
Het bedrade bediendeel monteren...........................................................................................................27
Inleesprocedure bediendeel .........................................................................................................................28
De draadloze sirenes installeren...............................................................................................................................29
De draadloze detectoren installeren.......................................................................................................................35
De detectoren monteren................................................................................................................................35
Inleesprocedure detector...............................................................................................................................35
Hoofdstuk A4 Programmeerrichtlijnen.......................................................................................................36
Inleiding.................................................................................................................................................................................36
Landcodes.............................................................................................................................................................36
Het systeem inschakelen ...............................................................................................................................37
De programmeermode activeren ..............................................................................................................37
De taal van de gebruikersinterface wijzigen.........................................................................................37
Navigeren in de menu's.................................................................................................................................................38
Gebruikersmenu.................................................................................................................................................38
Een menuoptie selecteren ...........................................................................................................................................38
Een menuoptie wijzigen................................................................................................................................................
38
Items in keuzelijsten wijzigen.......................................................................................................................38
Optieselecties wijzigen....................................................................................................................................39
Numerieke waarden wijzigen ......................................................................................................................39
Telefoonnummers wijzigen...........................................................................................................................39
Het programmeermenu afsluiten............................................................................................................................40
Tekstbewerking.................................................................................................................................................................40
Overzicht................................................................................................................................................................40
Voorbeeld ..............................................................................................................................................................41
Woordenlijst .........................................................................................................................................................41
Programmeren op basis van adressen .................................................................................................................42
Een te programmeren module kiezen.....................................................................................................42
Een adres programmeren .............................................................................................................................43
De programmeermode afsluiten................................................................................................................43
Hoofdstuk A5 Telefoonkiezer instellen....................................................................................................... 44
Rapportering ......................................................................................................................................................................44
Rapportering naar één telefoonnummer...............................................................................................44
Backup rapportering........................................................................................................................................44
Dubbele rapportering......................................................................................................................................45
Gescheiden rapportering...............................................................................................................................46
Sectie B Het systeem programmeren......................................................................................................... 46
Hoofdstuk B1 De programmeermode selecteren .................................................................................... 47
Hoofddtuk B2 De centrale programmeren................................................................................................ 48
Overzicht..............................................................................................................................................................................48
Ingangen programmeren ............................................................................................................................................48
Een zone definiëren..........................................................................................................................................50
Zone-instellingen kopiëren............................................................................................................................51
Een zonetype bewerken.................................................................................................................................52
Alarmbegrensteller instellen.........................................................................................................................52
Uitgangen programmeren ..........................................................................................................................................53
Een uitgang programmeren.........................................................................................................................53
De binnensirene configureren.....................................................................................................................55
De bediendeelzoemer programmeren....................................................................................................55
Systeemcodes instellen.................................................................................................................................................55
De installateurcode instellen........................................................................................................................56
Communicatieopties instellen ...................................................................................................................................57
De communicatie met een doormeldnummer instellen.................................................................58
De communicatie met up-/downloadcomputer instellen..............................................................59
De automatische test van het systeem configureren......................................................................59
Rapportering inschakelen..............................................................................................................................60
Partities configureren ....................................................................................................................................................61
Aankomst- en vertrektijden instellen .......................................................................................................61
NX-10 Installateurhandleiding
5
Een partitie configureren................................................................................................................................62
Het systeem configureren............................................................................................................................................63
Systeemtijden instellen....................................................................................................................................63
Systeemopties configureren.........................................................................................................................64
Tijdsroosters instellen.....................................................................................................................................................64
Tijdroosters instellen.........................................................................................................................................65
Woordenlijst........................................................................................................................................................................65
Programmeeradressen centrale...............................................................................................................................90
Telefoonnummer 1............................................................................................................................................90
Gebeurtenissen rapporteren naar telefoonnummer 1 ....................................................................91
Telefoonnummer 2............................................................................................................................................92
Gebeurtenissen rapporteren naar telefoonnummer 2 ....................................................................93
Telefoonnummer 3............................................................................................................................................94
Gebeurtenissen rapporteren naar telefoonnummer 3 ....................................................................95
Speciale protocollen .........................................................................................................................................96
Downloadparameters......................................................................................................................................97
Functies en rapporteringen selecteren (voor partitie 1) ..................................................................98
Aankomst-/Vertrektijden................................................................................................................................99
Zoneconfiguraties en partitie selecteren.............................................................................................100
Algemene opties..............................................................................................................................................104
Uitgangen programmeren .........................................................................................................................107
Installatie voor autotest, automatisch inschakelen en open/sluitingstijden......................109
Communicatiecodes alleen voor langzame protocollen..............................................................111
Partitieparameters programmeren........................................................................................................118
Zoneconfiguratiegroepen programmeren..........................................................................................120
NX-10 adresprogrammeringstabellen................................................................................................................132
Hoofdstuk B3 Het NX-1048-bediendeel programmeren .......................................................................145
Overzicht............................................................................................................................................................................145
De NX-1048-opties configureren...........................................................................................................................146
Algemene opties..............................................................................................................................................147
De functietoetsen programmeren..........................................................................................................147
De sabotageschakelaar instellen............................................................................................................150
De batterij vervangen ...................................................................................................................................150
Multipartitiestand............................................................................................................................................153
X-10 modules toewijzen...............................................................................................................................153
Instellingen van het bediendeel kopiëren............................................................................................153
De tekst op het bediendeel configureren ............................................................................................154
Installateurbericht instellens .....................................................................................................................154
De partitie en het nummer van het bediendeel instellen.............................................................155
Opties voor de vertrektijdzoemer instellen .........................................................................................155
Woordenlijst.....................................................................................................................................................................156
Technische specificaties............................................................................................................................................
161
Hoofddtuk B4 De andere bediendelen programmeren......................................................................... 163
Woordenlijst..................................................................................................................................................................... 163
Hoofdstu B5 De RF-ontvangers instellen................................................................................................. 164
Het RF-systeem programmeren............................................................................................................................ 164
Standaardwaarden draadloze modules laden................................................................................. 165
Draadloze detectoren programmeren................................................................................................. 165
Extra draadloze bediendelen inleren..................................................................................................... 166
Draadloze bediendelen verwijderen...................................................................................................... 168
IO-modules inleren......................................................................................................................................... 168
Draadloze sirenes inleren........................................................................................................................... 169
Ontvangeropties configureren................................................................................................................. 169
IO-modules configureren............................................................................................................................ 170
Supervisietijden instellen............................................................................................................................. 173
Draadloze detectors testen ....................................................................................................................... 173
Draadloze detectors uitschakelen.......................................................................................................... 174
Woordenlijst..................................................................................................................................................................... 174
Programmeeradressen voor de draadloze ontvangers............................................................................. 179
Hoofdstuk B6 De GSM/GPRS-module instellen (NX-7002) .................................................................... 184
Overzicht........................................................................................................................................................................... 184
Registreren van de GSM/GPRS-module ............................................................................................................. 185
De SIM-kaart registreren binnen het GSM-netwerk....................................................................... 185
De SIM-kaart registreren binnen het GPRS-netwerk ..................................................................... 185
Een SIM-kaart installeren............................................................................................................................ 186
De RSSI-waarde testen................................................................................................................................ 187
De GSM- of GPRS-verbinding testen...................................................................................................... 187
De GSM/GPRS-module (NX-7002) programmeren........................................................................................ 189
Programmeeropties ...................................................................................................................................... 190
Rapportering ................................................................................................................................................................... 190
Overzicht............................................................................................................................................................. 190
Rapporteringsmethoden............................................................................................................................. 192
Rapporteringscontrollers............................................................................................................................ 192
Primaire en secundaire rapportering.................................................................................................... 192
GSM/GPRS-module als backup (SMS / GPRS) .................................................................................... 193
GSM/GPRS-module als backup (audiorapportering)...................................................................... 193
Polling configureren ...................................................................................................................................... 195
Uploaden/downloaden................................................................................................................................ 195
Samenvattend rapport ................................................................................................................................ 196
De GSM/GPRS-module gebruiken......................................................................................................................... 200
De GSM/GPRS-modulestatus verkrijgen.............................................................................................. 200
Problemen oplossen...................................................................................................................................... 201
Autotest............................................................................................................................................................... 201
NX-10 Installateurhandleiding
7
Rapportprotocollen en -formaten.........................................................................................................................201
Rapportering van vaste codes in SIA en Contact ID.......................................................................201
Speciale rapporten.........................................................................................................................................203
SMS SIA-rapportberichtformaat ..............................................................................................................203
Contact-ID-rapportering via SMS............................................................................................................205
SMSText controle.............................................................................................................................................205
SMS-berichten ontvangen van een beveiligingssysteem............................................................209
SMSText-rapportering...................................................................................................................................209
Woordenlijst.....................................................................................................................................................................210
Adresprogrammeringstabellen GSM/GPRS-module.....................................................................................218
Hoofdstuk B7 Modules registreren............................................................................................................228
De systeemmodules registreren............................................................................................................................228
Modules resetten...........................................................................................................................................................228
Woordenlijst.....................................................................................................................................................................229
Hoofdstuk B18 Het logboek lezen ..............................................................................................................230
Overzicht............................................................................................................................................................................230
Logboekgebeurtenissen.............................................................................................................................................231
Woordenlijst.....................................................................................................................................................................235
Hoofdstuk B9 NX-586E .................................................................................................................................237
Overzicht............................................................................................................................................................................237
De NX-586E Direct Connect-module aansluiten............................................................................................237
De NX-586E aansluiten op een computer...........................................................................................237
De NX-586E aansluiten op een computer en een centrale.........................................................238
De NX-586E aansluiten op een centrale..............................................................................................239
De NX-586E Direct Connect-module programmeren..................................................................................239
Geheugenoverdracht via bediendeel inschakelen..........................................................................239
Geheugenoverdracht van centrale naar computer met DL900-software..........................240
Data van de DL900-software naar de NX-586E schrijven...........................................................240
Data van de NX-586E naar de DL900-software lezen ..................................................................240
Adresprogrammering voor de NX-586E...............................................................................................241
Woordenlijst.....................................................................................................................................................................242
Technische specificaties ............................................................................................................................................242
Hoofdstuk B10 Programmeren met de DL900-software.......................................................................243
Overige programmeermethodes...........................................................................................................................243
De centrale op de computer aansluiten.............................................................................................................243
Aansluiten via de seriële poort .................................................................................................................243
Aansluiten via een modem.........................................................................................................................244
Programmeren met up/downloadsoftware.....................................................................................................244
Programmeertaken........................................................................................................................................245
Hoofdstuk B11 Firmware bijwerken ..........................................................................................................248
Overzicht............................................................................................................................................................................248
Bijwerkprocedure..........................................................................................................................................................
248
Sectie C Referenties ..................................................................................................................................... 250
Bijlage 1: Rapportering van vaste codes in Contact ID of SIA........................................................................ 251
Bijlage 2: Overzicht van de modulenummers.................................................................................................. 254
NX-1701E kaartleesmodules..................................................................................................................... 254
Bediendelen....................................................................................................................................................... 255
Bijlage 3: Communicatieprotocollen.................................................................................................................... 256
Bijlage 4: Serviceboodschappen............................................................................................................................ 257
Bijlage 5: Taakoverzicht ............................................................................................................................................. 260
Bijlage 6: Woordenlijst ................................................................................................................................................ 261
Index................................................................................................................................................................ 262
NX-10 Installateurhandleiding
9
Voorwoord
Dit is de NX-10 Installateurhandleiding. In dit document vindt u een productoverzicht en
gedetailleerde instructies over:
het installeren en configureren van de onderdelen van uw systeem voor de NX-10 en
het programmeren van het systeem.
U dient ten minste over de volgende kennis te beschikken om dit document efficiënt te gebruiken:
basiskennis van alarmsystemen en -onderdelen en
basiskennis van elektrische bedrading en laagspanningsaansluitingen.
Lees deze instructies en alle bijbehorende documentatie volledig voordat
u dit product installeert of
in gebruik neemt.
Opmerking: De installatie van alle materiaal moet altijd volgens de geldende normen door een bevoegde installateur
worden verricht.
Terminologie en symbolen voor veiligheid
De volgende terminologie komt in deze handleiding voor:
LET OP: Let op wordt gebruikt om omstandigheden of praktijken te identificeren waardoor de apparatuur of andere
eigendommen beschadigd kunnen raken.
WAARSCHUWING: Waarschuwing wordt gebruikt om omstandigheden of praktijken te identificeren waardoor de
apparatuur beschadigd kan raken of u ernstig lichamelijk letsel kunt oplopen.
Referenties
Raadpleeg voor meer informatie:
NX-10 Menustructuur
Deze menustructuur bevat een overzicht van de NX-10 menuopties, inclusief die van alle
uitbreidingsmodules.
Installatiehandleiding NX-uitbreidingsmodules
Deze handleiding bevat gedetailleerde informatie over uitbreidingsmodules en hun installatie.
Sectie A Een basissysteem
installeren en
programmeren
NX-10 Installateurhandleiding
11
Hoofdstuk A1 Kennismaking met het
NX-10-systeem
NX-10-diagram
Figuur 1. Diagram NX-10-paneel
1
Transformator
C
GSM-antenneconnector
2
NetworX-bus (intern)
D
GSM-modem (voor beschrijving status
LED's, zie pagina 187)
3
NetworX-bus (intern)
E
Audio-uitgang
4 Uitgangen (zie Figuur 2)
F
RF-microprocessor
5
Sabotage behuizing deksel
G
SIM-kaarthouder
6
Ingangen (zie Figuur 2)
H
Jumper (sabo behuizing deksel wordt
geblokkeerd indien dicht)
7
Telefoonaansluitingen (zie Figuur 2)
I
Mini USB-aansluiting
8
Antenne
J
GSM-microprocessor
9
Antenne
K
Microprocessor centrale
A
Sabotage externe behuizing
L
Jumperselectie DL900 of Flash-
upgrade
B
VVMIQ-connector
M
NetworX-bus (intern)
Figuur 2. NX-10-ingangen en -uitgangen
DATA
Aansluiten op de data-aansluiting van het
bediendeel en de uitbreidingsmodules
COM Voeding (-)
POS (+)
Aansluiten op de positieve (+)
aansluiting van het bediendeel en de
uitbreidingsmodules
AUX PWR+ Voeding (+)
COM
Aansluiten op de negatieve (-)
aansluiting van het bediendeel en de
uitbreidingsmodules
AUX PWR+ Voeding (+)
BELL+ Interne bel positief
1 Zone 1
BELL- Interne bel negatief
COM
Gemeenschappelijke aansluiting (-)
voor zone 1 en zone 2
AUX PWR+ Voeding (+)
2 Zone 2
Relais 1 NC Relais 1 (normaal gesloten)
Aarde Aarding
Relais 1 NO Relais 1 (normaal open)
T1 Huistelefoon tip
Relais 1 C Relais 1 (gemeenschappelijk)
T Telefoonlijn tip
Relais 2 NC Relais 2 (normaal gesloten)
R Telefoonlijn beltoon
Relais 2 NO Relais 2 (normaal open)
R1 Huistelefoon beltoon
Relais 2 C Relais 2 (gemeenschappelijk)
POS
DATA
COM
BELL+
BELL-
AUX PW +R
AUX PW +R
1
2
RLY2 NO
RLY2 NC
RLY2 C
COM
COM
RLY1 NC
AUX PW +R
RLY1 NO
RLY1 C
Earth
T1
T
R
R1
NX-10 Installateurhandleiding
13
NX-10 technische specificaties
Netvoedingspecificaties
Netspanning, kleine behuizing 230 V ~ (+10% / - 15%) / 50 Hz / 25 VA
Netspanning, grote behuizing 230 V ~ (+10% / - 15%) / 50 Hz / 40 VA
Stroom, typisch, 25 VA transformator 0,12 A ~ / 50 Hz / 25 VA
Stroom, typisch, 40 VA transformator 0,20 A ~ / 50 Hz / 40 VA
Ingangsspanning paneel 16,5 V ~ / 50 Hz
Voedingsspecificaties
Uitgangsspanning 13,8 V ± 2%
Maximale totale stroom, 25 VA (40 VA) 1,4 A (2.0 A ) ± 5%
Maximale stroom voor apparatuur (AUX PWR+) 1,0 A ± 5%, gezekerd, automatisch herstel
Maximum expansion bus output current (POS (+)) 1,0 A ± 5%, gezekerd, automatisch herstel
Stroomverbruik moederbord typisch 90 mA ± 5%, met eindelusweerstand
Batterijtype en maximale capaciteit, kleine behuizing Lood accu, 12 V nominal, 7,2 Ah
Batterijtype en maximale capaciteit, grote behuizing Lood accu, 12 V nominal, 2 x 7,2 Ah = 14,4 Ah
EN/INCERT battery charge time, 7.2 Ah (14.4 Ah) 72 uur, bij 200 mA (400 mA) laadstroom
EN/INCERT batterij stand-by time, 7.2 Ah (14.4 Ah) 12 uur, bij 550 mA (1,1 A) totale belasting
Algemene specificaties
Gebruikerscodes 4 cijfers of 6 cijfers
Eindelusweerstand 3,3 KOhm, 2% 0,25 W
Ingebouwde sirenedriver 2-tonig (pulserend en continu)
Aantal relaisuitgangen en NC/NO-
vermogen
2 relais, 1/1 A bij 13,8 V
± 10%
Uitgangsvermogen binnensirene (bedraad) 1 A bij 13,8 V ± 10%
Omgeving Bedrijfstemperatuur -10° C tot +55° C
Luchtvochtigheid Max. 95% zonder condensatie
Gewicht 1,7 kg
Zekeringen
Netzekering, 25 VA (40 VA) 315 mA (630 mA) T 250V 20x5
NX-10-systeem
NX-10
Aantal draadloze zones 48
Aantal bedrade zones op het paneel 2
Maximum aantal bedrade zones 42
Maximum aantal zones
48 zones
(indien de 2 bedrade zones van het paneel worden gebruikt, kunnen er nog 46 draadloze
zones worden gebruikt)
Aantal partities 4
Maximum aantal draadloze uitgangen 8 (inclusief sirenes)
Uitgangen op het paneel 2 relais NO/NC, 1 binnensirene
Maximum aantal RF-uitgangsmodules 4 (inclusief sirenes)
Rapportprotocollen Contact ID, Ademco 4/2 Express, Sirenetoon, Spraak, Radionics Ext. Fast with Parity,
Ademco/Silent Knight Slow, Silent Knight 4+2 fast, Sescoa/Franklin Fast, SIA, XSIA en
aangepaste protocollen
Maximum aantal draadloze bediendelen
4
Ondersteuning voor kaartlezer Ja
RF dubbel uitgevoerde ontvanger
(transceiver/receiver)
Intern, geïntegreerd
GPRS module Intern, geïntegreerd (standaard bij NX-10-GSM-EUR- en NX-10-GSM-LB-EUR-centrales)
Onderdelen van het systeem
Tabel 1. Systeemmodules
Artikelnummer Beschrijving Functie
NX-1048-R-W
Draadloos LCD-
bediendeel met
menu
Voor het programmeren en gebruiken van het systeem. Er
kunnen draadloze bediendelen en bedrade bediendelen
worden gebruikt.
NX-1048-W
LCD-bediendeel
met menu
(bedraad)
NX-1701E Kaartlezer
Proximity kaartlezer/deurcontroller module. Deze kan
worden geprogrammeerd om de toegang te controleren in
een willekeurige partitie of in alle partities.
NX-10 Installateurhandleiding
15
Artikelnummer Beschrijving Functie
NX-320-I
Intelligente
voeding
Levert extra vermogen voor modules aangesloten op een
centrale.
NX-507E/NX-
508E
Uitgangsmodule Breidt het aantal beschikbare uitgangen op het systeem uit.
NX-534E
Audio (inluister)
module
Tweeweg audio (inluister) communicatiemodule die het
mogelijk maakt om een inluistersessie te starten, en/of om
op afstand via een telefoonverbinding het systeem te
controleren.
NX-535 Spraakmodule
Biedt de mogelijkheid om gebeurtenissen te rapporteren
door middel van spraakberichten.
NX-586E
Direct Connect-
module
Wordt gebruikt als:
1. Een rechtstreekse interface tussen de centrale en de PC.
2. Een geheugenmodule, alleen met de PC verbonden. Het is
ook mogelijk te lezen/schrijven vanuit 1 van de 4 adressen
via de DL900-downloader.
3. Een geheugenmodule, alleen verbonden met de centrale.
Het is ook mogelijk te lezen/schrijven vanuit 1 van de 4
adressen op de NX-10.
NX-590E TCP/IP module Internet/intranet-interface.
NX-7002
GPRS module
Biedt de mogelijkheid om gebeurtenissen te rapporteren via
een GSM- of GPRS-netwerk. De GPRS-module maakt deel uit
van de hoofdprint, zodat er geen afzonderlijke
installatieprocedure is vereist. De module is standaard
ingebouwd bij de NX-10-GSM-EUR- en NX-10-GSM-LB-EUR-
centrales (niet voor de NX-10-EUR- en NX-10-LB-EUR-
centrales).
Tabel 2. Draadloze apparatuur
Artikelnummer Beschrijving onderdeel Functie
TX-7001-05-1
BINNENSIRENE, 868 MHz
GEN2
Volledige draadloze binnensirene
inclusief draadloze communicatie en
draadloze activering via batterijen met
een typische geluidssignaaluitgang van
108dB.
TX-7201-05-1
BUITENSIRENE, 868 MHz
GEN2
Volledige draadloze binnensirene
inclusief draadloze communicatie en
draadloze activering via batterijen met
een typische geluidssignaaluitgang van
108dB.
BS7201
Reservebatterijen voor
de TX-7201-05-1-sirene.
De 14 Ah lithium batterijen voor de
draadloze buitensirene.
TX-6211-03-1
ROOKMELDER, 868 MHz
GEN2
De rookmelder is een draadloze foto-
elektrische rooksensor op batterijen. De
melder is voorzien van een ingebouwde
alarmgever voor het melden van
alarmsituaties, een status-LED en een
zender.
TX-1211-03-1
TX-1211-03-3
LONGLIFE DWS, 868 MHz
GEN2
Met het draadloze magneetcontact kunt
u alles beveiligen dat open en dicht gaat,
zoals deuren, vensters en kasten.
Daarnaast is er een extra aansluiting
voor een bedrade detector. Dit product
kan dus ook worden gebruikt als
universele zender. De Long-Life-versie
biedt standaard plaats voor twee
batterijen voor een langere levensduur.
NX-10 Installateurhandleiding
17
TX-4131-03-2
4-TOETS
AFSTANDSBEDIENING,
868 MHz Gen2
De 4-toets keyfob is een draagbaar
draadloos apparaat waarmee u het
systeem kunt in- en uitschakelen zonder
de toegangscodes te hoeven onthouden
of u te haasten om binnen de aankomst-
of vertrekperiode te blijven. De keyfob
heeft twee extra programmeerbare
knoppen om het licht in of uit te
schakelen of voor het gebruik van
andere systeemfuncties. De keyfob kan
ook worden geprogrammeerd om een
paniekalarm te activeren door de
knoppen Inschakelen en Uitschakelen
tegelijkertijd in te drukken, of om een
medisch alarm te activeren door de
knoppen Ster en Lampje tegelijkertijd in
te drukken.
TX-2211-03-1
PIR-sensor met spiegel,
868 MHz GEN2
Deze bewegingsdetector gebruikt de
spiegeltechnologie en heeft een
maximaal bereik van 16 meter. De
detector beschikt over uitgebreide
functies, zoals standaard '4D'- of
dubbelpulsdetectie voor een betere
detectie en immuniteit tegen valse
alarmen.
TX-2411-03-1
DUBBEL TECHNOLOGIE
BEWEGINGSDETECTOR
PIR/MW, 868 MHz GEN2
Deze bewegingsdetector combineert de
spiegeltechnologie en radartechnologie
voor een uitstekende immuniteit tegen
vals alarm en heeft een bereik van
maximaal 12 meter. De detector maakt
tevens gebruik van de gepatenteerde
radartechnologie van GE.
TX-1011-03-1
TX-1011-03-3
SLIMLINE DWS, 868 MHz
GEN2
Met het draadloze magneetcontact kunt
u alles beveiligen dat open en dicht gaat,
zoals deuren, vensters en kasten.
Daarnaast is er een extra aansluiting
voor een bedrade detector.
TX-8001-05-1
IO-MODULE, 868 MHz
GEN2
De IO-module stelt u in staat om een
externe toepassing via uw draadloze
beveiligingssysteem in of uit te
schakelen. De module beschikt over
twee open collectoruitgangen en één
ingang voor het aansluiten van een
sabotageschakelaar (sabo behuizing).
Bediendelen
Draadloos bediendeel
Met het draadloze LCD-bediendeel kunt u het NX-10-systeem programmeren via een menustructuur.
Tevens is er de mogelijkheid om het bedrade bediendeel te gebruiken met dezelfde functionaliteit.
Figuur 3. Bediendeel.
Het LCD-display beschikt over een witte verlichting, zodat het bedienpaneel in het donker kan
worden gebruikt. Het lichtniveau is zo laag mogelijk om energie te besparen. De LCD-verlichting
wordt langzaam ingeschakeld wanneer de gebruiker voor het eerst op een toets drukt, en langzaam
uitgeschakeld 30 seconden nadat een toets voor het laatst is ingedrukt. Het statuslampje (logo) in de
linkerbovenhoek geeft de huidige status van het systeem of de partitie weer.
In de partitieweergave:
logo is rood wanneer de partitie is ingeschakeld in een willekeurige mode, * logo
knippert rood bij alarm * logo knippert snel bij sabotage
logo is groen wanneer de partitie gereed is om ingeschakeld te worden * logo knippert
groen wanneer de partitie gereed is om geforceerd ingeschakeld te worden * logo is
gedoofd wanneer de partitie niet gereed is om ingeschakeld te worden
In de multi-partitie weergave:
logo is rood wanneer alle partities zijn ingeschakeld in een willekeurige mode,
logo is groen of gedoofd zodra een partitie is uitgeschakeld.
NX-10 Installateurhandleiding
19
Het NX-10 bediendeel heeft de volgende toetsindeling af fabriek:
Figuur 4. Standaardindeling bediendeel.
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
De vier toetsen met de blanco bedientoetsen in de bovenste rij kunnen worden vervangen door de
installateur en zijn voor dit doeleinde geleverd.
Figuur 3 toont het bediendeel met de optionele
bedientoetsen in hun standaardpositie (fabrieksinstelling). De optionele bedientoetsen die
verkrijgbaar zijn voor het toewijzen van de vier programmeerbare toetsen zijn:
Symbool bediendeel Naam Standaard fabrieksinstelling
PANIEK F1
BRAND F2
MEDISCH F8
NACHT MODE F7
ANNULEREN Niet toegewezen
Opmerking: De functietoetsen kunnen willekeurig over de vier beschikbare posities worden geplaatst. De activering
van de daadwerkelijke functie vindt via een menuoptie plaats tijdens de installatie.
Raadpleeg voor meer informatie over het programmeren van de functietoetsen F1 t/m F8, De
functietoetsen programmeren op pagina
147
Tabel 3. Functietoetsen
AFWEZIG
mode (volledig
in)
Druk hierop om het systeem in te schakelen.
Opmerking: Het exacte gedrag van deze toets is afhankelijk van de
systeeminstellingen die door de installateur zijn geconfigureerd. Raadpleeg voor
meer informatie de beschrijvingen in de woordenlijst van de menuopties
Hoofdbediendeel en Snel-inschakelen.
AANWEZIG
mode
(gedeeltelijk in)
Druk op deze toets om het systeem in de AANWEZIG mode in te schakelen.
Opmerking: Voor een juiste werking van deze mode, moeten interne zones zijn
ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie over het gedrag van deze knop de
beschrijving in de woordenlijst van de menuopties Hoofdbediendeel en Snel-
inschakelen. U kan deze toets ook instellen om de ingeschakelde partitie te
schakelen (toggle) tussen AANWEZIG (Stay) en AANWEZIG DIRECT (Instant mode).
Voor meer info, zie de omschrijvingen van de opties Multi-partitieweergave, Direct
Aanwezig Toggle, en Quick Arm.
In het menu:
Druk hierop om naar het begin van de LCD-tekst te scrollen.
Uitschakelen
In de multi-partitieweergave:
Druk hierop om de vooraf geselecteerde partities uit te schakelen.
Opmerking: De uitschakelingstoets werkt alleen in de multi-partitieweergave,
nadat de gebruikerscode en het partitienummer zijn ingevoerd.
In het menu:
Druk hierop om naar het einde van de LCD-tekst te scrollen.
Blokkeren
Druk hierop om een te blokkeren zone te selecteren.
De prompt Geef zonenummer wordt weergegeven. Typ het zonenummer en druk
op OK. Herhaal deze actie voor daaropvolgende zones die u wilt blokkeren. Om
een zone uit de reeks geblokkeerde zones te verwijderen, voert u het nummer
opnieuw in. Als u het systeem gedeeltelijk wilt inschakelen met de geselecteerde
geblokkeerde zones, voert u de gebruikerscode in. Door het systeem uit te
schakelen, worden de geblokkeerde zones hersteld.
NACHT mode
Druk op deze toets om de NACHT mode van het systeem in te schakelen.
Opmerking: Voor een juiste werking van deze mode, moeten
ingangbewakingszones zijn ingesteld. Zie tevens onderstaande opmerkingen.
Deurbel
Druk op deze toets om de deurbelfuncties in of uit te schakelen. Een deurbel wordt
vaak gebruikt om een winkeldeur aan te duiden. Bij het inschakelen van de bel
klinkt een pieptoon, maar bij het uitschakelen niet. Raadpleeg voor meer
informatie de beschijving van de menuoptie Deurbel.
Nee
Druk op Nee om:
• Een wijziging in de menuselectie te annuleren of
• Naar een hoger niveau in de menustructuur te gaan of
• Een sequentie te annuleren bij het invoeren van numerieke data.
Opmerking: Druk de NO toets alvorens de gebruikerscode in te voeren of om een
verkeerde toetsaanslag te annuleren.
OK
Druk op OK om:
• Het menu te activeren of
• Een gewijzigde selectie te accepteren of
• Verder te gaan in de menustructuur of
• Het invoeren van numerieke data accepteren.
Hekje
Ga tijdens het bewerken van tekst en telefoonnummers als volgt te werk:
• Druk op # F4 om naar het eerste teken of getal te gaan.
• Druk op # F5 om naar het laatste teken of getal te gaan.
• Druk op #¾ om een deel van de tekenreeks te wissen, vanaf de huidige
cursorpositie tot aan het laatste teken of getal.
• Met deze knop kunt u andere speciale tekens invoeren (zie
Telefoonnummers
wijzigen op pagina
39).
Navigatie-
toetsen
Gebruik de navigatietoetsen om menulijsten en -opties door te bladeren.
Ga als volgt te werk in de multi-partitieweergave of indien geen menu is geopend:
• Druk ½ om geblokkeerde zones weer te geven.
• Druk ¾ om probleemzones weer te geven.
Tijdens het bewerken van tekst en telefoonnummers:
• Druk op ½ om tekst te overschrijven of in te voegen.
• Druk op ¾ om tekst te verwijderen.
Opmerkingen: De functietoetsen F1, F2, F7 en F8 kunnen door de installateur worden geprogrammeerd. De
functietoets F7 wordt standaard geprogrammeerd voor NACHT mode. Funtietoetsen hebben een
andere werking, afhankelijk van de instellingen die de installateur heeft geconfigureerd. Zie bijvoorbeeld
de beschrijvingen voor de menuopties Snel-inschakelen, Aanwezig Direct en Hoofdbediendeel.
NO
OK
#
*
NX-10 Installateurhandleiding
21
LCD-pictogrammen
Het LCD-display voor het NX-10 bediendeel bestaat uit twee gescheiden delen, een voor de
weergave van 2 rijen van 16 tekens alfanumerieke data en een voor het weergeven van
pictogrammen. Het display-deel van het draadloze bediendeel waarop alfanumerieke data wordt
weergegeven, wordt alleen ingeschakeld wanneer de gebruiker het bediendeel gebruikt, en wordt 30
seconden na de laatste toetsaanslag automatisch uitgeschakeld. Het pictogramdeel is altijd
ingeschakeld en toont de systeemstatus. Zie
Tabel 4. De pictogrammen kunnen zijn in- of
uitgeschakeld, of knipperen om u op de hoogte te stellen van bepaalde gebeurtenissen.
Tabel 4. LCD-pictogrammen
Symbool Naam Beschrijving
1
Voeding
Indien de netspanning is ingeschakeld, wordt het linker pictogram
weergegeven. Indien de netspanning is weggevallen, wordt het rechter
pictogram weergegeven. Een batterijfout van de centrale wordt
aangeduid door het knipperen van het linker- of rechterpictogram.
2
Blokkeren
Als het bediendeel zich in de multi-partitieweergave bevindt, wordt het linker
pictogram weergegeven als EEN zone in de partitie wordt geblokkeerd. Als het
bediendeel zich in niet in de multi-partitieweergave bevindt, wordt het rechter
pictogram weergegeven zodra EEN zone wordt geblokkeerd.
3
Volledig/Gedeelte
lijk ingeschakeld
Als het bediendeel zich in de multi-partitieweergave bevindt, wordt het
VOLLEDIG IN-pictogram (links) alleen weergegeven zodra ALLE partities
zijn INGESCHAKELD, terwijl het GEDEELTELIJK IN-pictogram (rechts) wordt
weergegeven als NIET ALLE partities zijn INGESCHAKELD.
4
Aanwezig/Nacht
Het pictogram Aanwezig (links) wordt weergegeven indien het systeem
ingeschakeld wordt in Aanwezig mode en het pictogram Nacht wordt
weergegeven indien de NACHT mode wordt ingeschakeld.
5
Afwezig
Wanneer het syteem ingeschakeld wordt in de Afwezig mode, verschijnt
het rechter pictogram indien geen zone geblokkeerd is en het linker
pictogram zodra EEN zone is geblokkeerd.
6
Deurbel
Dit pictogram wordt weergegeven indien de deurbelfunctie ingeschakeld is.
Indien de deurbelfunctie is uitgeschakeld, is dit pictogram uitgeschakeld.
7
Brand/Storing
brand
Dit pictogram verschijnt bij brandalarm. Dit pictogram knippert bij een
brandmelderstoring.
!
8
Batterij laag
Dit pictogram wordt alleen weergegeven op het draadloze bediendeel en
knippert wanneer de batterij van het bediendeel bijna leeg is.
9
Alarm
Als er een alarmsituatie is ontstaan, gaat dit pictogram knipperen.
10
Dit pictogram wordt alleen weergegeven op het draadloze bediendeel en
geeft de veldsterkte van het draadloos (RF) signaal weer (uiterst links:
buiten bereik, uiterst rechts: ideaal bereik). Bij ingebruikname van het
bediendeel zal dit pictogram knipperen totdat het wordt ingelezen in de
centrale.
11
Storing
Dit pictogram geeft aan dat er een storing in het systeem is opgetreden
(vb. dagzone verstoord, RF sensor zoek). U kunt de lijst van storingen
weergeven door op de knop # (hekje) op het bediendeel te drukken (zie
Bijlage 4: Serviceboodschappen op pagina 257.)
12
Service
Dit pictogram licht op indien zich een systeemfout voordoet. Het kan een
aanduiding zijn van bijvoorbeeld aardingsfout, telefoonfout,
communicatieprobleem, sabotage behuizing, tijd/datum fout en
vergelijkbare problemen. U kunt de lijst van serviceboodschappen
weergeven door op de knop # (hekje) op het bediendeel te drukken (zie
Bijlage 4: Serviceboodschappen op pagina 257.)
13
Systeem gereed
Als het systeem kan worden ingeschakeld, wordt het V-pictogram
weergegeven. Als het systeem NIET kan worden ingeschakeld, verdwijnt
het V-pictogram. Als een zone die geforceerd kan worden ingeschakeld
open is, wordt een knipperend V-pictogram weergegeven (zie de
beschrijvingen in de woordenlijst voor de menuopties
Tabel 11 Standaard
zonetypes, en Geforceerd in.)
NX-10 Installateurhandleiding
23
Hoofdstuk A2 Richtlijnen voor de installatie
Netaansluiting
Gebruik de netaansluitklem voor de aansluiting van de netvoeding. In de zekeringkast dient een
aparte zekering te worden ingebouwd. De netaansluiting moet voldoen aan de lokale voorschriften.
WAARSCHUWING: Koppel de netspanning af alvorens de kast te openen.
Werkwijze:
• Haal de netstekker uit het stopcontact.
of
• Verbreek de hoofdleiding met de aparte stroomverbreker.
LET OP: Bij installatie van de centrale is een noodbatterij voorzien. Batterijen kunnen exploderen of
brandwonden veroorzaken als ze worden opgeladen, onjuist uit elkaar worden gehaald of in elkaar
worden gezet, of worden blootgesteld aan vuur of hoge temperaturen. Lever gebruikte batterijen in
volgens de instructies bij de batterijen en/of volgens de plaatselijke wet- en regelgeving. Houd ze
buiten het bereik van kinderen.
Als u de batterij wilt vervangen, moet u deze losmaken en verwijderen uit de houder. Indien nodig,
vervang deze alleen met de GE Security BS127N loodbatterij. Gebruik geen andere typen batterijen.
Montage
Zorg ervoor dat de centrale wordt gemonteerd op een vlak, stevig, verticaal
oppervlak, zodat de behuizing niet doorbuigt of kromtrekt wanneer de
montageschroeven/-bouten worden vastgedraaid.
Laat 50 mm ruimte vrij tussen naast elkaar gemonteerde ingebouwde apparatuur en
25 mm tussen de behuizing en het kabelpad.
Het batterijvak in de behuizing is alleen nuttig voor normaal gebruik van de centrale.
Verwijder de batterij voor transport van de centrale.
Richtlijnen voor de bedrading
De NX-10 is ontwikkeld, gebouwd en getest op basis van de vereisten van de huidige normen inzake
veiligheid, emissie en ongevoeligheid voor elektrische en elektromagnetische storing door
omgevingsfactoren. Dit systeem mag alleen door een gekwalificeerd elektromonteur of door speciaal
hiertoe opgeleid personeel worden aangesloten op de netspanning of het telefoonsysteem.
1. Zorg ervoor dat er een goede aarding aanwezig is voor een goede weerstand tegen
elektrische storingen. Zorg voor een aardeaansluiting voor de telefoonkiezer.
2. Gebruik voor de aansluiting op de netspanning de netaansluitklem. Gebruik altijd
kabelstroppen om het netspanningsnoer vast te maken aan het daartoe bestemde
bevestigingspunt bij de netaansluitklem.
LET OP: Probeer nooit een netspanningsleiding aan de klemaansluitingen vast te solderen.
3. De batterij die in de NX-10 wordt gebruikt, moet gemaakt zijn van materialen uit
een goede brandwerendheidsklasse (HB of beter).
4. Het netschakelrelais mag niet in de behuizing van de centrale worden gemonteerd.
De minimumafstand tussen ingebouwde apparatuur bedraagt 50 mm tussen ventilatieopeningen van
de apparatuur.
Gebruik de eenheden uitsluitend in een schone omgeving en niet in vochtige lucht.
De centrale terugbrengen naar standaardinstellingen
Alvorens het systeem te installeren en te programmeren, moeten de standaardwaarden van de centrale
worden hersteld om ervoor te zorgen dat u werkt met de correcte standaardwaarden in overeenkomst
met de lokale reglementering, zie het gedeelte
Landcodes. Zie tevens de beschrijving van de opdracht
Default instellingen in woordenlijst van het gedeelte centrale.
NX-10 Installateurhandleiding
25
Hoofdstuk A3 Een basissysteem installeren
De NX-10 installeren
LET OP: Voordat u de centrale installeert:
Zorg ervoor dat de centrale wordt gemonteerd op een vlak, stevig, verticaal
oppervlak, zodat de behuizing niet doorbuigt of kromtrekt wanneer de
montageschroeven/-bouten worden vastgedraaid.
Laat 50 mm ruimte vrij tussen naast elkaar gemonteerde ingebouwde
apparatuur en 25 mm tussen de behuizing en het kabelpad.
Het batterijvak in de behuizing is alleen nuttig voor normaal gebruik van de
centrale. Verwijder de batterij voor transport van de centrale.
Zorg ervoor dat de draadklemmen worden geïsoleerd. Gebruik draadstroppen
om contact met andere draden of kringen te vermijden ingeval draden mochten
breken.
Kleine polycarbonaat behuizing
De NX-10 is leverbaar in een kleine of in een grote polycarbonaat behuizing (suffix -LB). De kleine
polycarbonaat behuizing biedt ruimte voor het NX-10 paneel, een 7Ah 12V batterij en één optionele
module, bijvoorbeeld de NX-590E TCP/IP module. Indien meerdere uitbreidingsmodules vereist
zijn, moet overgestapt worden op de grote polycarbonaat behuizing.
1. Draai de sluitschroef in de kunststoffen behuizing los.
2. Open de behuizing.
3. Neem het deksel van de behuizing af.
Als een uitbreidingsmodule moet worden aangesloten:
4. Sluit de NetworX-buskabels aan op de module.
5. Sluit de NetworX-buskabels van de uitbreidingsmodule aan op de centrale. Gebruik
hiervoor één van de interne bus connectoren (Zie Figuur 1, positie
2, 3 en M).
6. In geval van de kleine polycarbonaat behuizing, klem de TCP/IP-module vast aan
de binnenkant van de behuizing.
7. Sluit de Ethernet-kabel aan op de TCP/IP-module (zie de instructies in de
handleiding van de NX-590E-module).
8. Sluit de batterij-aansluitingen van de centrale aan op de batterij en schakel de
centrale in.
Figuur 5. De batterij aansluiten op de centrale.
9. Sluit de behuizing.
Het bediendeel installeren
Het draadloze bediendeel monteren
Afhankelijk van de configuratie kan het draadloze bediendeel op de muur in een houder worden
gemonteerd of als een draagbaar apparaat worden gebruikt.
U installeert als volgt een draadloos bediendeel:
Figuur 6. Het draadloze bediendeel monteren.
1. Zorg ervoor dat het bediendeel wordt gemonteerd op een vlak, stevig, verticaal
oppervlak, zodat de basis niet doorbuigt of kromtrekt wanneer de
montageschroeven/-bouten worden vastgedraaid.
2. Monteer de houder van het bediendeel ! tegen de muur met behulp van de
montagegaten.
! "
NX-10 Installateurhandleiding
27
3. Plaats als eerste de onderrand van het bediendeel in de houder " en druk
vervolgens voorzichtig tegen de bovenkant totdat het bediendeel op zijn plaats klikt.
Opmerking: Als u de batterijen van het bediendeel wilt vervangen, raadpleegt u het gedeelte De batterij vervangen
op pagina
150 en het hoofdstuk De batterij vervangen in de NX-10 gebruikershandleiding.
Opmerking: Het ongeoorloofd openen van het batterijvak zal het sabotagealarm activeren.
Het bedrade bediendeel monteren
Er is een mogelijkheid om bedrade bediendelen te gebruiken met het NX-10-systeem. U installeert
als volgt een bedraad bediendeel:
1. Voer de NetworX-buskabel naar de juiste locatie op de muur. Steek de kabel in de
kabelaansluiting op de achterplaat van het bedrade bediendeel.
Figuur 7. .Achterplaat bedrade bediendeel
2. Monteer de achterplaat van het bediendeel tegen de muur met behulp van de
montagegaten.Plaats een schroef om het tampermechanisme aan de muur vast te
maken.
3. Verbind de NetworX bus kabel op de aansluitklemmen BUS+, DATA, COM van
het bediendeel. Sluit de afscherming aan op de connector COM (zie
Figuur 8).
Figuur 8. Aansluitingen bedrade bediendeel.
4. Aan de kant van de centrale, haal de NetworX bus kabel doorheen de ferrite kern
(zie
Figuur 9, positie 1), in lusvorm, en verbind de kabel met de aansluitklemmen
1
van de centrale(zie Figuur 1, positie 4). Verbind de afscherming met COM (zie
Figuur 9, positie 2).
Figuur 9. Aansluitklemmen centrale en ferrite.
5. Sluit het bediendeel voorzichtig en zet de 2 schroeven aan de onderkant vast.
Opmerking: Het ongeoorloofd openen van het bediendeel zal het sabotagealarm activeren.
6. Plaats de centrale onder spanning. Selecteer een taal uit de lijst met de toetsen ½¾
en druk OK.
7. Selecteer de landencode (standaardwaarden) uit de lijst met de toetsen ½¾ en druk
OK.
8. Bij het keuzemenu Partitie, geef het partitienummer in en druk OK.
9. Bij het keuzemenu Nummer, geef het bediendeelnummer in en druk OK.
Er is een klein verschil tussen de reactiesnelheid van een draadloos bediendeel en een bedraad
bediendeel, omdat een draadloos bediendeel meer tijd nodig heeft om te communiceren met de
centrale, voornamelijk tijdens het programmeren van het systeem, daar een grote hoeveelheid data
wordt uitgewisseld.
Inleesprocedure bediendeel
Voordat een nieuw draadloos bediendeel in het systeem wordt geïnstalleerd, moet het bediendeel eerst
worden "ingelezen" door de centrale zodat zij elkaar kunnen herkennen. Als het eerste bediendeel met
succes is geïnstalleerd, kan de installateur dit bediendeel gebruiken om extra bediendelen mee in te lezen.
De installateur kan tevens een willekeurig bediendeel of alle bediendelen uit het systeem verwijderen.
Als u het eerste draadloze bediendeel wilt toevoegen aan de centrale, moet de inleesprocedure voor het
bediendeel op de onderstaande wijze worden uitgevoerd. Instructies voor het toevoegen van meerdere
draadloze bediendelen, zie
Extra draadloze bediendelen inleren.
1. Plaats de centrale onder spanning. De inleesmode wordt automatisch gestart. Deze
mode blijft 2 minuten geactiveerd, waarin u het eerste draadloze bediendeel kunt
programmeren. Indien het bediendeel niet binnen dit tijdschema communiceert met
de centrale, wordt de inleesmode afgesloten. De inleesmode kan opnieuw worden
gestart door de centrale spanningsloos te zetten en daarna terug onder spanning te
plaatsen.
2. Plaats de batterijen in het draadloze bediendeel. Hiermee wordt het
1
2
NX-10 Installateurhandleiding
29
initialisatieproces van het bediendeel gestart.
Opmerking: Indien het bediendeel niet nieuw is (omdat het bijvoorbeeld op een ander systeem is gebruikt),
moet het eerst opnieuw worden geprogrammeerd (geflashed) of moet het terug naar fabriekswaarden
worden geplaatst om eerdere instellingen van het bediendeel te wissen. De inleesmode wordt anders niet
geïnitialiseerd (zie Hoofdstuk B11 Firmware bijwerken op pagina
248).
3. Selecteer de taal uit de lijst met de toetsen ½¾ en druk op OK.
4. Selecteer de landencode voor de NX-10 centrale met de toetsen ½¾ en druk op
OK.
5. Typ bij de prompt Partitie het partitienummer en druk op OK.
6. Typ bij de prompt Bediendeelnummer het bediendeelnummer en druk op OK.
7. Bij de prompt SysID-KID1-KID2 moeten 3 waarden worden ingevoerd:
SysID: deze waarde bevat het identificatienummer van de centrale (Systeem ID)
en bestaat uit 3 cijfers. Dit getal is uniek voor de centrale.
KID1: deze waarde bevat de eerste 3 cijfers van het identificatienummer
(bediendeel ID1) van het bediendeel.
KID2: deze waarde bevat de laatste 3 cijfers van het identificatienummer
(Bediendeel ID2) van het bediendeel. Elk van deze waarden moet tussen 001 en
255 liggen en is uniek per bediendeel. Indien een opgegeven waarde onjuist is,
wordt opnieuw de lege prompt SysID-KID1-KID2 weergegeven op het
bediendeel. De combinatie van unieke ID's voor centrale en draadloze
bediendeel is vereist voor het communiceren van een draadloos bediendeel met
enkel die centrale waarvoor het bestemd is. Indien meerdere draadloze
bediendelen worden gebruikt op dezelfde centrale, moet elk draadloze
bediendeel over verschillende waarden voor KID1 en KID2 beschikken.
8. Voer bij de prompt EncKey een codeersleutel van 24 cijfers in en druk op OK. Met
deze codeersleutel wordt de draadloze communicatie tussen de centrale en
draadloze bediendeel of bediendelen beveiligd. De codeersleutel is uniek voor elke
centrale. Er kan een willekeurige waarde van 24 cijfers worden ingevoerd. Indien
een draadloos bediendeel toegevoegd dient te worden aan een bestaande NX-10
centrale, dan moet de codeersleutel eigen aan die centrale worden ingevoerd bij het
inlezen van het nieuwe bediendeel.
9. Het bediendeel communiceert met de centrale en verzendt de data die bij stap 3 t/m
8 zijn ingevoerd. Het bericht Learn-in en Kopiëren bezig wordt kort weergegeven.
10. Het bediendeel wordt ingelezen en de systeemstatus van de centrale wordt
weergegeven.
Belangrijk: Progammeer niet enkel nullen (bijvoorbeeld, "000") als waarde voor SysID, KID1, KID2 noch voor de
Encryption Key. Dit maakt het bediendeel onbruikbaar.
Opmerking: Indien de RF bediendeelinstellingen reeds opgeslagen in de RF ontvanger, verschillen van de huidige
bediendeelconfiguratie, dan zal de RF ontvanger het kopieerproces starten. Tijdens het kopieerproces wordt
de melding "Kopiëren bezig..." weergegeven. Omwille van de intensieve RF communicatie die zich op dat
moment voordoet, wacht u om de RF bediendelen verder te gebruiken totdat het kopieerproces is beëindigd.
De draadloze sirenes installeren
Voor een gegarandeerde communicatie tussen de centrale en de sirene, moet elke sirene zijn
ingelezen. Deze procedure vereist dat de inleesmode wordt gestart in de centrale via het menu,
waarna de sabotageschakelaar van de sirene wordt geactiveerd. Zie
Draadloze sirenes inleren op
pagina
169 voor alle stappen die zijn vereist om een nieuwe sirene te programmeren.
U installeert als volgt een draadloze sirene:
1. Kies een geschikte locatie voor het installeren van de sirene en monteer deze aan de
muur.
2. Plaats de batterijen om de sirene van stroom te voorzien. In het geval van een
binnensirene bevinden de houders voor vier (4) AA 1,5 V batterijen en één (1) 9 V
batterij zich binnen in de sirenebehuizing. In het geval van een buitensirene,
installeert u de batterijpack binnen in de behuizing van de sirene. De batterijpack
bevat afzonderlijke batterijen voor de luidspreker en het flitslicht.
3. Sluit de batterijpack aan op de aansluitconnector van de sirene.
4. Lees de sirene in (zie Draadloze sirenes inleren op pagina 169).
5. Knip tijdens het installeren van de buitensirene voordat u de sirene in werking zet
jumper J3 op de printplaat van de sirene door. Deze jumper wordt als
opstartbeveiliging gebruikt.
6. Sluit de afdekplaat op de sirene.
LET OP: Volg voor het vervangen van de batterijen van de sirene de instructies in de handleiding die bij uw
sirene is geleverd. Batterijen kunnen exploderen of brandwonden veroorzaken als ze worden
opgeladen, onjuist uit elkaar worden gehaald of in elkaar worden gezet, of worden blootgesteld aan
vuur of hoge temperaturen. Lever gebruikte batterijen in volgens de instructies bij de batterijen en/of
volgens de plaatselijke wet- en regelgeving. Houd ze buiten het bereik van kinderen. Gebruik altijd
batterijen uit dezelfde verpakking en vervang steeds alle batterijen ineens door nieuwe.
NX-10 Installateurhandleiding
31
Figuur 10. Draadloze binnensirene
1
Luidspreker
A
Open collectoruitgang 1 (+)
2
4x AA-batterijen
B
Ingang (sabotage)
3
9 V batterij
C
Ingang (sabotage)
4
Printplaat sirene
D
9 V batterijaansluiting (+)
5
Sirenedriver (-)
E
9 V batterijaansluiting (-)
6
Sirenedriver (+)
F
4x AA-batterijpack (+)
9
Open collectoruitgang 1 (-)
G
4x AA-batterijpack (-)
H
Printplaat I/O-module
Specificaties draadloze binnensirene TX-7001-05-1
Voedingsspecificaties
Aantal en type batterijen 4 x AA, 1,5 V, primaire cel
Batterijcapaciteit 5600 mAh
I/O Module
Bedrijfsspanning printplaat 2,1 V … 3,1 V
Aantal en type batterijen 1 x 9 V blokbatterij, primaire cel
Batterijcapaciteit 600 mAh
Sireneonderdeel
Bedrijfsspanning 9 V … 12 V
Levensduur batterij, normaal 3 jaar*
Stroomverbruik – IO module (typisch) 160 uA bij 3.1 V ± 5%
Stroomverbruik – sirene (typisch) 105 mA bij 12 V ± 5%
Specificaties algemene voorzieningen
Bedrijfstemperatuur -10 °C tot +40 °C
Luchtvochtigheid max. 95% zonder condensatie
Omgeving
Gewicht 470 g
* Indien maximaal 20 sirene-activaties van 3 minuten per jaar.
Specificaties draadloze I/O-module
Voedingsspecificaties
Aantal en type batterijen 4 x AA, 1,5 V, primaire cel
Batterijcapaciteit 5600 mAh
Bedrijfsspanning printplaat 2,1 V … 3,1 V
Levensduur batterij, normaal 3 jaar
Stroomverbruik 160 uA bij 3,1 V ± 5%
Specificaties algemene voorzieningen
Aantal, type en classificatie van de uitgangen 2x, O/C, 15 V - 3 A max
Aantal en spanningsbereik van ingangen (draadbrugje open) 1 x, bereik 0 V … +15 V
Bedrijfstemperatuur -10 °C tot +55 °C
Luchtvochtigheid max. 95% zonder condensatie
Omgeving
Gewicht 96 g
NX-10 Installateurhandleiding
33
Figuur 11. Draadloze buitensirene
1
Printplaat sirene
8
Ingang (sabotage)
2
Luidspreker
9
Ingang (sabotage)
3
Flits
A
Open-collectoruitgang 2 (+) voor flits
4
Lithiumbatterijpack
B
Open-collectoruitgang 2 (-) voor flits
5
Voedingskabel I/O-module (zwart negatief)
C
Open-collectoruitgang 1 (+) voor luidspreker
6
Voedingskabel I/O-module (blauw +3.5Vdc)
D
Open-collectoruitgang 1 (-) voor luidspreker
7
Voedingskabel I/O-module (rood +10.5Vdc)
E
Printplaat I/O-module
U moet jumper 3 en optioneel jumper 1 en/of jumper 2 doorknippen om de activatietijd van de OC
uitgangen op de I/O-module te regelen.
Jumper 3 is een opstartbeveiliging. Jumpers 1 en 2 regelen de timerinstellingen. U kunt een van de
twee jumpers of alle twee doorknippen. Houd u daarbij aan de instructies uit de onderstaande tabel.
De maximum tijd dat de sirene actief is wordt bepaald door de hardware (jumper-)instelling en de
tijdsinstelling in de software (32 RF Ontvanger>Uitgangen>Sirene/IO>Tijd), waarbij de kortste tijd
wordt geselecteerd. Als de softwareinstelling voor een sirene bijvoorbeeld is ingesteld op 255
minuten en jumper J1 is doorgeknipt, loeit de sirene slechts 5 minuten (volgens de door de hardware
opgelegde beperking). Als dezelfde jumper wordt doorgeknipt en de tijdswaarde voor de sirene en/of
I/O-module is ingesteld op 1 minuut, stopt de sirene na 1 minuut.
Timerprogrammering
Instelling J1 J2
3 minuten (fabrieksprogrammering)
5 minuten
10 minuten
20 minuten
Specificaties draadloze buitensirene TX-7201-05-1
Voedingsspecificaties
Aantal en type batterijen 3 lithium celbatterijen
Batterijcapaciteit 14 Ah
Elektronica, bedrijfsspanning printplaat 3,5 V
Bedrijfsspanning sirene/flitslamp 10,5 V
Levensduur batterij, normaal 3 jaar*
Stroomverbruik – IO module (typisch) 160 uA bij 3.5 V ± 5%
Stroomverbruik – sirene (typisch) 293 mA bij 10.5 V ± 5%
Stroomverbruik – flitslicht (typisch) 53 mA bij 10.5 V ± 5%
Specificaties algemene voorzieningen
Bedrijfstemperatuur -25 °C tot +50 °C
Luchtvochtigheid max. 95% zonder condensatie
Omgeving
Gewicht 2,6 kg
* Indien maximaal 20 sirene-activaties van 3 minuten en flits-activaties van 15 minuten per jaar.
NX-10 Installateurhandleiding
35
De draadloze detectoren installeren
De detectoren monteren
1. Kies een geschikte locatie voor het monteren van de detector. Raadpleeg de
handleinding van de detector die u wilt installeren voor aanbevelingen en instructies
met betrekking tot de geschikte montageplaats (bewegings-, deur/venster-,
rookdetector, enz.).
2. Bevestig de detector aan de muur.
3. Plaats de batterij(en) in de batterijhouder.
4. Plaats de printplaat en de afdekplaat van de detector weer terug.
Inleesprocedure detector
Elke detector moet worden ingelezen in de centrale. Hiervoor activeert u de inleesmode in de centrale
met het menu en activeert u vervolgens de sabotageschakelaar van de detector. Zie het gedeelte
Draadloze detectoren programmeren op pagina 165 voor alle stappen die zijn vereist om een nieuwe
detector te programmeren.
Hoofdstuk A4 Programmeerrichtlijnen
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een NX-10-installatie beschreven met een menugestuurd bediendeel, zodat u
het systeem gemakkelijk kunt programmeren met behulp van de menustructuur.
Landcodes
De NX-10 beschikt over de mogelijkheid om verschillende "landcodes" in te stellen. Elke landcode
heeft specifieke standaardinstellingen. Wanneer u het systeem voor de eerste keer start (zie Het
systeem inschakelen hieronder) en de standaardinstellingen kiest tijdens de installatie van het
bediendeel, wordt de desbetreffende landcode ook automatisch ingesteld voor de centrale. Als de
landode eenmaal is geselecteerd, blijft deze ingesteld, zelfs na een installateurreset. Als u tijdens het
programmeren de landcode wijzigt, wordt de bestaande programmering gewist en ingesteld op de
standaardinstellingen voor het geselecteerde land
.
Opmerking: Zie Inleesprocedure bediendeel op pagina 28 voor een gedetailleerde beschrijving van een eerste
bediendeelinstallatie.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de standaard landcodes.
Tabel 5. Landcodes
Code Land
0 Geen land (fabrieksinstelling)
1 Nederland
2 België / Polen
3 Zweden
4 Italië
5 Spanje
6 Griekenland
7 Zuid-Afrika
8 Israël
9 Spanje (PRSGR)
10 Turkije
11 Frankrijk
17 Turkije Pronet
50 VS
Voor alle landen gelden de volgende standaardcodes:
Tabel 6. Standaardcodes
Gebruikerscode Installateurcode Toegangscode up/download
1234 9713 84800000
NX-10 Installateurhandleiding
37
Het systeem inschakelen
Op het moment dat de NX-10 voor het eerst wordt ingeschakeld, moeten de taal en de
standaardinstellingen voor de centrale, het partitienummer en het nummer van het bediendeel worden
ingesteld. Deze opties moeten opnieuw worden ingesteld nadat een bediendeel is gereset.
1. Met de optie Taalkeuze wordt de eerste taal van het bediendeel ingesteld.
2. Met de optie Landencode worden de landspecifieke instellingen voor het bediendeel
ingesteld. Het bediendeel wordt niet gereset.
3. Met de opties Partitie en Nummer wordt het bediendeeladres ingesteld.
Gebruik de navigatietoetsen om de verschillende opties te bekijken en druk op OK om een optie te
selecteren. Zie
Navigating the menus voor meer informatie.
Voordat een draadloos bediendeel in het systeem wordt geïnstalleerd, moet het bediendeel eerst
worden "ingelezen" door de centrale zodat zij kunnen communiceren. Zie het gedeelte
Inleesprocedure bediendeel voor stapsgewijze instructies.
De programmeermode activeren
Met uw installateurcode kunt u het systeem programmeren via het installateurmenu. Het
installateurmenu kent twee niveaus. Het standaardmenu bevat de belangrijkste opties en het
geavanceerde menu bevat aanvullende opties. Het systeem kan niet worden ingeschakeld op het
moment dat de programmeermode actief is op het huidige bediendeel of een ander bediendeel.
1. Druk op OK als de systeemprompt zichtbaar is en voer uw installateurcode in. Zie
het gedeelte
Landcodes voor een lijst van standaardcodes.
2. Gebruik de toetsen ½¾ om door het menu te navigeren. Het volledige menu-
overzicht vindt u in de Menustructuur. De tekst van het standaardmenu is groen van
kleur, en die van het geavanceerde menu zwart.
3. Druk op OK om een optie te selecteren of gebruikt de cijfer/letter-toetsen om de
bestaande optie te bewerken.
Opmerking: Standaard wordt het eenvoudige installateurmenu weergegeven. Als u wilt overschakelen naar het
geavanceerde menu, gaat u naar Installateurmenu>Functie's>Geavanceerd en selecteert u Actief. Nu
wordt het geavanceerde menu op het bediendeel weergegeven totdat dit weer wordt uitgeschakeld.
De taal van de gebruikersinterface wijzigen
1. Druk op OK op het moment dat de systeemprompt zichtbaar is.
2. Druk nogmaals op OK om de systeemprompt in een andere taal weer te geven.
3. Blijf op OK drukken tot u de taal hebt gevonden die u wilt gebruiken.
4. Gebruik het bediendeel verder op de normale manier.
Opmerking: Wanneer de NX-10 voor het eerst wordt ingeschakeld, is slechts alleen de taal beschikbaar die is
geselecteerd tijdens de installatie van het bediendeel. Als u de taal van de gebruikersinterface wilt
wijzigen, moeten de beschikbare talen eerst worden gedefinieerd (Installateurmenu>Dit
bediendeel>Taalkeuze>Taal 1 t/m 4.)
Navigeren in de menu's
Gebruik de toetsen ½¾ om door menulijsten en opties te bladeren.
Druk op #½ als u wilt bladeren naar een gelijke menuoptie eerder in het menu.
Wanneer u zich bijvoorbeeld in een submenu voor zone 2 bevindt, gaat u met #½
naar hetzelfde submenu voor zone 1.
Druk op # ¾
als u wilt bladeren naar een gelijke menuoptie verderop in het menu.
Wanneer u zich bijvoorbeeld in een submenu voor zone 2 bevindt, gaat u met #¾
naar hetzelfde submenu voor zone 3.
Opmerking: Het bediendeel keert na een bepaalde tijd automatisch terug naar het standaardscherm.
Gebruikersmenu
U kunt een beperkt aantal menuopties openen zonder uw installateurcode of gebruikerscode in te
voeren. Zo opent u het gebruikersmenu: Met de functies in het Gebruikersmenu kunt u bijvoorbeeld
snel het alarmgeheugenen bekijken, branddetectoren resetten of servicemeldingen bekijken.
1. Druk op OK op het moment dat de systeemprompt zichtbaar is.
2. Druk op de toetsen ½¾ om te bladeren in het Gebruikersmenu.
Een menuoptie selecteren
Druk op OK om een menuoptie te selecteren en verder te gaan in de menustructuur.
Druk op NO om een menuoptie te annuleren en terug te gaan in de menustructuur.
Druk op » (F4) om door de tekst op de tweede regel van het LCD-display, woord
voor woord van rechts naar links te bladeren.
Druk op ¼ (F5) om door de tekst op de tweede regel van het LCD-display, woord
voor woord van links naar rechts te bladeren.
Een menuoptie wijzigen
De NX-10 beschikt over verschillende editors waarmee u de waarde van bepaalde programmeerbare
menuopties kunt wijzigen. Het is mogelijk om items in keuzelijsten, optieselecties, telefoonnummers
en tekst te wijzigen. In deze sectie wordt beschreven hoe u items in keuzelijsten, optieselecties,
numerieke vermeldingen en telefoonnummers kunt wijzigen. Meer informatie over het wijzigen van
tekst vindt u in Tekstbewerking.
Items in keuzelijsten wijzigen
1. Ga met de toetsen ½¾ naar de betreffende menuoptie en druk op OK.
2. De huidige waarde van de menuoptie wordt getoond, bijvoorbeeld Actief.
3. Druk op de toetsen ½¾ om de waarde te wijzigen. Wijzig bijvoorbeeld Actief in Niet
actief.
4. Druk op OK om de wijziging te bevestigen.
Als de nieuwe waarde geldig is, laat het bediendeel één pieptoon horen om de
wijziging te bevestigen en keert u terug naar de menuoptie.
NX-10 Installateurhandleiding
39
Als de nieuwe waarde ongeldig is, laat het bediendeel drie pieptonen horen om de
wijziging te annuleren en keert u terug naar de menuoptie.
5. Druk op NO om de wijziging te annuleren en terug te keren naar de menuoptie.
Optieselecties wijzigen
1. Ga met de toetsen ½¾ naar de betreffende menuoptie en druk OK.
2. Op het LCD-scherm verschijnt de huidige waarde van de menuoptie, bijvoorbeeld
1 2 3 - - - - 8, hetgeen betekent dat 1, 2, 3 en 8 aan staan (actief zijn) terwijl 4, 5, 6
en 7 uit staan (niet actief zijn).
3. Druk de overeenkomstige cijfertoets om een waarde te wijzigen. Druk bijvoorbeeld
op 1 om de status van 1 in Uit te veranderen en druk op 4 om de status van 4 in Aan
te veranderen. Het LCD-scherm verandert dan als volgt: - 2 3 4 - - - 8.
4. Druk op OK om de wijzigingen te bevestigen.
Als de nieuwe waarden geldig zijn, laat het bediendeel één pieptoon horen om de
wijziging te bevestigen en keert het terug naar de menuoptie.
Als de nieuwe waarde ongeldig is, laat het bediendeel drie pieptonen horen om de
wijziging te annuleren en keert u terug naar de menuoptie.
5. Druk op NO om de wijzigingen te annuleren en terug te keren naar de menuoptie.
Numerieke waarden wijzigen
1. Ga met de toetsen ½¾ naar de betreffende menuoptie en druk OK.
2. De huidige waarde van de menuoptie wordt getoond, bijvoorbeeld, 55.
3. Voer nu een van de volgende handelingen uit:
Druk op een cijfertoets om de huidige waarde te wissen en de waarde van de
ingedrukte toets te tonen.
Druk op ½
om de huidige waarde met één eenheid te verhogen.
Druk op ¾ om de huidige waarde met één eenheid te verlagen.
Druk op ## om de huidige waarde op 0 te zetten.
4. Gebruik de cijfertoetsen om de waarde in te voeren.
5. Druk op OK om de wijzigingen te bevestigen.
Als de nieuwe waarde geldig is, laat het bediendeel één pieptoon horen om de
wijziging te bevestigen en keert u terug naar de menuoptie.
Als de nieuwe waarde ongeldig is, laat het bediendeel drie pieptonen horen om de
wijziging te annuleren en keert u terug naar de menuoptie.
6. Druk op NO om de wijzigingen te annuleren en terug te keren naar de menuoptie.
Telefoonnummers wijzigen
1. Ga met de toetsen ½¾ naar de betreffende menuoptie en druk OK.
2. De huidige waarde van de menuoptie wordt getoond, bijvoorbeeld 4567999.
3.
Voer nu een van de volgende handelingen uit:
Druk op ½ om te schakelen tussen invoegen en overschrijven (met invoegen voegt u
nieuwe cijfers in en bij overschrijven worden bestaande cijfers overschreven).
Druk op ¾ om het cijfer op de cursorpositie te wissen.
Druk op #¾ om alle cijfers te wissen vanaf het cijfer op de cursorpositie tot het
laatste cijfer.
4. Voer nu een van de volgende handelingen uit:
Druk op de toetsen 0 tot 9 om nieuwe cijfers in te voeren.
Druk op #0 om 'G' toe te voegen (om GSM te gebruiken in plaats van PSTN).
Druk op #1 om een sterretje in te voegen.
Druk op #2 om een # in te voegen.
Druk op #3 om een pauze van vier seconden in te voegen.
Druk op #4 om een P in te voegen (hiermee schakelt u pulskiezen in).
5. Druk op OK om de wijzigingen te bevestigen.
Als het nieuwe nummer geldig is, laat het bediendeel één pieptoon horen om de
wijziging te bevestigen en keert het terug naar de menuoptie.
Als het nieuwe nummer ongeldig is, laat het bediendeel drie pieptonen horen om de
wijziging te annuleren en keert het terug naar de menuoptie.
6. Druk op NO om de wijzigingen te annuleren en terug te keren naar de menu-optie.
Het programmeermenu afsluiten
1. Druk herhaaldelijk op NO totdat OK voor einde wordt weergegeven.
Opmerking: Als u zich niet in de mode voor het selecteren of bewerken van waarden bevindt, kunt u op ##
drukken om de prompt OK voor einde onmiddelijk weer te geven. Dit betekent ook dat u elk menu-
niveau meteen kunt afsluiten door op [NO] [#] [#] te drukken.
2. Druk op deze prompt op OK om het programmeermenu af te sluiten.
Tekstbewerking
Overzicht
De NX-10 is voorzien van een teksteditor met een geïntegreerde woordenlijst. Met behulp van deze
editor kunt u de tekst van bepaalde programmeerbare tekstopties wijzigen.
NX-10 Installateurhandleiding
41
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
1. Ga met de toetsen ½¾ naar de betreffende menu-optie en druk OK.
2. Druk op OK om de taal te selecteren die u wilt bewerken.
3. De huidige tekst voor de menu-optie wordt getoond, bijvoorbeeld Zone 2.
4. Voer nu een van de volgende handelingen uit:
Druk op ½ om te schakelen tussen invoegen en overschrijven (met invoegen voegt u
nieuwe tekst in en bij overschrijven wordt bestaande tekst overschreven).
Druk op ¾ om het teken op de cursorpositie te wissen.
Druk op #¾ om alle tekens te wissen vanaf het teken op de cursorpositie tot het einde
van de tekenreeks.
5. Druk op de toetsen 0 tot 9 om nieuwe tekens in te voeren. Elke toets geeft eerst de
kleine letters en dan de hoofdletters weer door meerdere keren op dezelfde toets te
drukken.
6. Druk op OK om de wijzigingen te bevestigen. Het bediendeel laat één pieptoon
horen om de wijziging te bevestigen en keert terug naar de menu-optie.
7. Druk op NO om de wijzigingen te annuleren en terug te keren naar de menu-optie.
Opmerking: Een knipperende cursor geeft aan welk karakter u aan het bewerken bent. Druk op F2 om het huidige
woord te laten knipperen.
Voorbeeld
Ga als volgt te werk als u een zonenaam van Zone 2 in Upstairs wilt veranderen:
1. Ga naar Zone 2 en druk op OK.
2. Druk op #F4 om naar het begin van de zonenaam te gaan.
3. Druk op #F5 om naar het einde van de zonenaam te gaan.
4. Druk op #¾ om alle tekens te wissen.
5. Druk viermaal op toets 8 om de hoofdletter ‘U’ in te voeren.
6. Druk eenmaal op toets 7 om de kleine letter ‘p’ in te voeren. Ga zo verder tot u de
nieuwe zonenaam volledig heeft ingevoerd.
7. Druk op OK om de wijzigingen op te slaan.
Opmerking: Onder de toetsen 0 tot 9 zitten de kleine letters en hoofdletters, cijfers en taalspecifieke tekens. Door
meerdere keren op dezelfde toets te drukken, kunt u door de karakters bladeren.
Woordenlijst
De Woordenlijst is een vaste verzameling woorden die het invoeren van tekst versnelt. Wanneer u
een karakter ingeeft, toont het bediendeel automatisch een woord uit de woordenlijst. De functie
Woordenlijst staat standaard uit. Een complete lijst van de woorden in de Woordenlijst vindt u in
Appendix 6: Word library words.
Als u het woord wilt accepteren, drukt u F5. De cursor gaat aan het einde van het
nieuwe woord staan en u kunt doorgaan met de tekstinvoer.
Als u een verkorte versie van het woord wilt accepteren, drukt u eerst op F5 om het
woord te accepteren. De cursor wordt naar het einde van het nieuwe woord verplaatst.
Verplaats de cursor naar de eerste overbodige karakter en druk op #¾ om het einde
van het woord te verwijderen.
Als u het voorgestelde woord niet wilt gebruiken, vervolgt u de tekstinvoer op de
normale wijze.
Gebruik de toetsen ½¾ om door de woorden uit de Woordenlijst te bladeren.
Ga als volgt te werk als u de functie Woordenlijst wilt inschakelen:
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Woordenlijst en druk op OK.
2. De actuele status van functie Woordenlijst wordt getoond. In dit geval is de functie niet
actief.
3. Gebruik de toetsen ½¾ om de status te veranderen en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Woordenlijst.
Opmerking: Bij gebruik van draadloze bediendelen worden de instellingen eerst van het bediendeel naar de RF
ontvanger gekopieerd en vervolgens naar het target bediendeel (of één voor één in oplopende volgorde). Dit
proces kan enige tijd duren en kan invloed hebben op communicatie met het source/target bediendeel,
inclusief eventuele foutieve info mbt het systeemstatus en/of Rf bereik icoon. Dit is echter tijdelijk. Nadat het
kopieerproces beëindigd is tonen alle iconen opnieuw de correcte systeemstatus.
Omwille van de hoeveelheid data die verstuurd wordt, is het aangeraden geen andere handelingen uit te
voeren tijdens het kopieerproces daar dit invloed kan hebben op de werking van het systeem. Dit geldt in het
bijzonder voor de RF bediendelen.
Programmeren op basis van adressen
U kunt overschakelen naar de programmeringsmode op basis van adressen. Deze methode werkt met
modules, adressen en segmenten. Het verdient aanbeveling de programmering uit te voeren met
behulp van de menustructuur in plaats van via modules en locaties. Als u de programmering op
adresbasis wilt gebruiken, gaat u als volgt te werk:
5. Druk op OK en voer uw installateurcode in (standaard is 9713). Indien de
installateurcode geldig is, wordt het venster Module/Locatie ½¾ programmering
weergegeven.
6. Druk bij de prompt Module/Locatie programmering op OK. Het venster “Geef
module nr.” wordt weergegeven. De programmeermode is nu actief en u kunt de
module kiezen die u wilt programmeren.
Opmerking: het is onmogelijk de programmeermode te activeren als een partitie (of het systeem) is ingeschakeld.
Een te programmeren module kiezen
Aangezien alle modules die op het NetworX-systeem zijn aangesloten worden geprogrammeerd via het
bediendeel, dient u steeds het modulenummer van de uitbreidingsmodule in te voeren. Om bijvoorbeeld de
NetworX-centrale te programmeren, geef [0]-[#] op. [0] is het modulenummer van de centrale en [#] is de
NX-10 Installateurhandleiding
43
bevestigingstoets. Overige module-invoernummers vindt u in de bijbehorende handleidingen of in Bijlage 2:
Overzicht van de modulenummers op pagina
254. De procedure voor het programmeren van deze apparaten
is dezelfde als die voor de centrale, behalve dat het adres van de module zal worden geselecteerd.
Een adres programmeren
Opmerking: Voordat de centrale kan worden geprogrammeerd, moet de juiste landcode zijn ingesteld op
adres 213 of via het installateurmenu met de menu-optie Reset Instellingen/landcode. Deze
wordt geselecteerd tijdens de installatie van het eerste bediendeel. Zie
Inleesprocedure
bediendeel op pagina 28.
Zodra het nummer van de te programmeren module is ingevoerd, wordt u op het LCD-scherm
gevraagd om een adresnummer. Elk adres kan worden geselecteerd door het gewenste
programmeeradres rechtstreeks in te voeren, gevolgd door de hekje-toets [#]. Als het ingevoerde
adres geldig is, wordt in de bovenste regel van het LCD-scherm links het adresnummer en rechts het
segmentnummer weergegeven. In de onderste regel wordt de huidige data weergegeven. Deze data
wordt weergegeven en ingevoerd op basis van het type data dat wordt gebruikt (numerieke of
karakterdata). Zie instructies over het invoeren van elk datatype
Een menuoptie wijzigen op pagina
38. Als u data bewerkt, moet u de wijzigingen bevestigen door op OK * te drukken.
De programmeermode afsluiten
Wanneer alle gewenste wijzigingen zijn doorgevoerd in de programmering, kan de
programmeermode worden afgesloten. Druk twee keer op NO om dit programmeerniveau af te
sluiten en naar het niveau “Geef module nr.” te gaan. Indien er geen uitbreidingsmodules hoeven te
worden geprogrammeerd, drukt u opnieuw twee keer op de toets NO om de prompt OK voor einde
weer te geven. Druk op OK om de programmeermode af te sluiten. Als er nog een module moet
worden geprogrammeerd, kunt u deze selecteren door het adres in te voeren, gevolgd door de toets
[#] (zie Kiezen van een te programmeren module hierboven).
Opmerking: Als u zich niet in de mode voor het selecteren of bewerken van waarden bevindt, kunt u op ##
drukken om de prompt OK voor einde weer te geven. Dit betekent ook dat u elk menu-niveau
meteen kunt afsluiten en de prompt OK voor einde weergeven door op [NO] [#] [#] te drukken.
Opmerking: U kunt de timeout voor de programmeermode instellen met behulp van de menu-optie
Centrale>Systeem instellingen>Tijden>Overige>Timeout Programmeermode, of door adres 40,
segment 14 te programmeren.
Hoofdstuk A5 Telefoonkiezer instellen
Rapportering
Het NetworX-systeem ondersteunt verschillende manieren om gebeurtenissen te rapporteren naar
verschillende telefoonnummers. Er zijn drie telefoonnummers en elk telefoonnummer heeft zijn
eigen klantnummer, protocol en gebeurtenissen. Het geconfigureerde voorkiesnummer is hetzelfde
voor alle drie de telefoonnummers. Als in het voorkiesnummer een vertragingstijd van vier seconden
is geprogrammeerd, wacht de geïntegreerde kiezer van de centrale niet op een kiestoon, maar vormt
de kiezer het telefoonnummer zonder kiestoondetectie. De voorbeelden hieronder beschrijven hoe
verschillende rapporteringsmethoden kunnen worden ingesteld.
Rapportering naar één telefoonnummer
De centrale rapporteert gebeurtenissen naar slechts één telefoonnummer. U geeft de instellingen in voor
telefoonnummer 1. De meest gebruikte gebeurtenissen voor telefoonnummer 1 staan standaard aan.
Opmerking: De karakters B, C, D, E, F kunnen worden gebruikt in het klantnummer. De letter ‘A’ kan niet worden
gebruikt in het klantnummer omdat deze als afsluitteken fungeert.
Tabel 7. Rapportering instellen
Niveau 1 Niveau 2 Waarde Status
Telefoonnummer Telefoonnummer 1 123456
Telefoonnummer 2
Klantnummer Telefoonnummer 1 BE5566
Telefoonnummer 2
Protocol Telefoonnummer 1 SIA
Telefoonnummer 2
Gebeurtenissen Telefoonnummer 1 - Alarmmeldingen
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 – Alarm herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 – Sabotage en herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 2 - Alarmmeldingen
Telefoonnummer 2 – Alarm herstel
Telefoonnummer 2 – Sabotage en herstel
Backup rapportering
Via backup-rapportering wordt de centrale ingesteld om door te melden naar twee of meer
telefoonnummers. Het eerste telefoonnummer is dat van het hoofddoormeldnummer en alle andere
telefoonnummers behoren tot de backup doormeldnummers. Gebeurtenissen worden aan het eerste
nummer gerapporteerd, maar als de centrale dit nummer niet kan bereiken, worden de backup-
nummers gebeld. De centrale doet twee oproepen naar elk nummer in de reeks. De centrale voert de
kiespogingen net zo vaak uit als is opgegeven bij Kiespogingen of tot het een kiss-off bericht
ontvangt. Voor de rapportering wordt hetzelfde klantnummer gebruikt voor alle nummers.
NX-10 Installateurhandleiding
45
Gebeurtenissen voor telefoonnummer 1 staan standaard aan en gebeurtenissen voor telefoonnummers
2 – 3 staan standaard uit. Als telefoonnummer 1 en telefoonnummer 2 geprogrammeerd zijn, is de
standaardsequentie 1,1 2,2 1,1 2,2 gedurende in totaal acht oproepen naar elk nummer.
Tabel 8. Backup rapportering
Niveau 1 Niveau 2 Waarde Status
Telefoonnummer Telefoonnummer 1 123456
Telefoonnummer 2 456789
Klantnummer Telefoonnummer 1 BE5566
Telefoonnummer 2 445566
Protocol Telefoonnummer 1 SIA
Telefoonnummer 2 SIA
Gebeurtenissen Telefoonnummer 1 - Alarmmeldingen
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 – Alarm herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 – Sabotage en herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 2 - Alarmmeldingen
Uitgeschakeld
Telefoonnummer 2 – Alarm herstel
Uitgeschakeld
Telefoonnummer 2 – Sabotage en herstel
Uitgeschakeld
Dubbele rapportering
Via dubbele rapportering wordt de centrale ingesteld voor doormelding naar twee verschillende
doormeldnummers. Gebeurtenissen moeten aan beide telefoonnummers worden doorgemeld. De
centrale belt het eerste nummer tweemaal. Als dit nummer niet kan worden bereikt, wordt het tweede
nummer tweemaal gebeld. De centrale voert de kiespogingen net zo vaak uit als is opgegeven in
Kiespogingen of tot de gebeurtenissen naar beide nummers worden gerapporteerd. Voor de
rapportering naar beide nummers wordt hetzelfde klantnummer gebruikt. Gebeurtenissen voor
telefoonnummer 1 staan standaard aan en gebeurtenissen voor telefoonnummer 2 staan standaard uit.
Tabel 9. Dubbele rapportering
Niveau 1 Niveau 2 Waarde Status
Telefoonnummer Telefoonnummer 1 123456
Telefoonnummer 2 456789
Klantnummer Telefoonnummer 1 BE5566
Telefoonnummer 2 445566
Protocol Telefoonnummer 1 SIA
Telefoonnummer 2 SIA
Gebeurtenissen Telefoonnummer 1 - Alarmmeldingen
Ingeschakeld
Niveau 1 Niveau 2 Waarde Status
Telefoonnummer 1 – Alarm herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 – Sabotage en herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 2 - Alarmmeldingen
Ingeschakeld
Telefoonnummer 2 – Alarm herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 2 – Sabotage en herstel
Ingeschakeld
Gescheiden rapportering
Via gescheiden rapportering wordt de centrale ingesteld om door te melden naar twee verschillende
telefoonnummers. Sommige gebeurtenissen moeten naar telefoonnummer 1 worden gerapporteerd, en
andere naar telefoonnummer 2. De centrale belt het eerste nummer tweemaal. Als dit nummer niet kan
worden bereikt, wordt het tweede nummer tweemaal gebeld. De centrale voert de kiespogingen net zo vaak
uit als opgegeven in Kiespogingen of tot het de betreffende gebeurtenis aan elk nummer heeft gerapporteerd.
Voor de rapportering naar beide nummers wordt hetzelfde klantnummer gebruikt. Gebeurtenissen voor
telefoonnummer 1 staan standaard aan en gebeurtenissen voor telefoonnummer 2 staan standaard uit.
Tabel 10. Gescheiden rapportering
Niveau 1 Niveau 2 Waarde Status
Telefoonnummer Telefoonnummer 1 123456
Telefoonnummer 2 456789
Klantnummer Telefoonnummer 1 BE5566
Telefoonnummer 2 445566
Protocol Telefoonnummer 1 SIA
Telefoonnummer 2 SIA
Gebeurtenissen Telefoonnummer 1 - Alarmmeldingen
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 – Alarm herstel
Ingeschakeld
Telefoonnummer 1 - Sabotage en herstel
Uitgeschakeld
Telefoonnummer 2 - Alarmmeldingen
Uitgeschakeld
Telefoonnummer 2 – Alarm herstel
Uitgeschakeld
Telefoonnummer 2 – Sabotage en herstel
Ingeschakeld
Sectie B Het systeem
programmeren
NX-10 Installateurhandleiding
47
Hoofdstuk B1 De programmeermode
selecteren
Het NX-10-systeem staat het gebruik van twee verschillende programmeermodes toe:
programmering op adresbasis en programmering op menubasis. Bij programmering op adresbasis
maakt u gebruik van adressen en segmenten om bepaalde waarden in te stellen. Bij programmering
op menubasis maakt u gebruik van een menustructuur om bepaalde opties in of uit te schakelen of
waarden in te stellen. U selecteert als volgt de programmeermode:
7. Druk op OK als de systeemprompt zichtbaar is en voer uw installateurcode in.
8. De prompt OK=ADR. ½¾=MENU wordt weergegeven.
9. Druk op OK om de programmeermode op basis van adressen te selecteren of blader
met de toetsen ½¾ door het menu om in de programmeermode op menubasis te werken.
Zie Hoofdstuk A4 Richtlijnen voor programmeren op pagina
36 voor algemene informatie over het
navigeren in menu's en het invoeren of selecteren van waarden. Voor algemene informatie over
programmering op adresbasis, zie
Programmeren op basis van adressen op pagina 42.
De basismenustructuur is als volgt:
Figuur 12. Overzicht Installateurmenu
Opmerking: Voor NX xV1-centrales waarbij het installateurmenu wordt geopend, is de menustructuur beperkt tot de
volgende opties: Module/Adres, Registreren modules, Dit bediendeel en Ander bediendeel.
Opmerking : Opnemen en afspelen van spraakberichten (voor de NX-535 bijvoorbeeld) is niet mogelijk via de NX-1048
adres programmering. Spraakberichten kunnen enkel opgenomen en afgespeeld worden via de menu
programmering.
1.
Centrale
2.
Dit bediendeel
3.
Ander bediendeel
4.
Draadloze ontv.
5.
6.
NX-216 Zone uitb
7.
NX-320 Voeding
8.
NX-50x Uitgang
9.
NX-534 Inluister
1.0
NX-535 Spraak
1.1
NX-584 Home Automation
1.2
NX-586 Comm.module
1.3
NX-590E
1.4
NX-7002 GPRS/GSM
1.5
NX-910x VVM
1.6
Registreren modules
1.7
Onderhoud
1.8
OK=ADR =MENU
NX-1701 Prox L.
1.9
NX-1750 Proxpad
Hoofddtuk B2 De centrale programmeren
Overzicht
Voordat u het systeem kunt programmeren, moet u de fabriekswaarden voor de centrale instellen. Zie
Hoofdstuk B7 Modules registreren voor meer informatie over het registreren en het instellen van
fabrieksstandaarden.
Ingangen programmeren
Figuur 13. Ingangen menu
Een ingang of zone stelt een enkele ingang in het systeem voor.
Een zone kan in een willekeurige combinatie van partities worden ondergebracht. Een zone die in
meer dan één partitie wordt ondergebracht, wordt een gemeenschappelijke zone en wordt
gerapporteerd d.m.v. haar laagste partitienummer. Een gemeenschappelijke zone wordt alleen
Naam zonetype
Weerstandconf.
Geen eindweerstand
Zonereactietijd
Alarmbegrenzing
Te blo k ke ren
Geforceerd in
Blokkeer groep
Zone activiteit bewaking
Deurstandzone
Puls sleutelschakelaar
Deurvrijgavezone
Attributen
Brandzone
24 Uur
Sleutelschakelaar
Vertraagd
Sec.Vertraagd
Intern
Aankomstbewakingsmode
Combinatiezone
Storing
Volgzone
Lokaal
Herstelmelding
Kiezervertraging
Inluisteren
Kopieer zonetype
(1) Zone 1
Zonetype
Zonenaam <Taal 1>
Partities
Kopieer zone
Zonetype
(1) Dag/nacht zone
2.1.1.1.1
2.1.1.1.2
2.1.1.1.3
2.1.1.1.2.1
2.1.3.1.1
2.1.3.1.1.1
2.1.3.1.2
2.1.3.1.3
2.1.3.1.1.2
2.1.3.1.1.3
2.1.3.1.1.4
2.1.3.1.1.5
2.1.3.1.1.6
2.1.3.1.1.7
2.1.3.1.1.8
2.1.3.1.1.9
2.1.3.1.1.10
2.1.3.1.3.10
2.1.3.1.3.11
2.1.3.1.6
2.1.3.1.3.9
2.1.3.1.3.8
2.1.3.1.3.7
2.1.3.1.3.6
2.1.3.1.3.5
2.1.3.1.3.4
2.1.3.1.3.3
2.1.3.1.3.2
2.1.3.1.3.1
2.1.1.1.4
Zones
Alarmbegrensteller
Zonetype instellen
2.1.1 2.1.1.1
2.1.2
2.1.3
2.1.3.1
Zone 2 - 48
8
Zie bovenstaande
Bij meer als zones
worden de zones eerst
weergeven in groepen en
vervolgens als
bovenstaande.
Taal 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Zonetype configuratie
Gelijk als bovenstaande
2 - 30
* Actief/neit actief afhankeli
j
k van de
sleutelschakelaar optie
* Actief/neit actief afhankeli
j
k van de
24 Uur zone optie
Signalering 2-Tonige sirene
1-Tonige sirene
Bij alarm zoemer
Deurbel
Rapportering
2.1.3.1.5
2.1.3.1.4 2.1.3.1.4.1
2.1.3.1.4.4
2.1.3.1.4.3
2.1.3.1.4.2
2.1.3.1.5.1
2.1.3.1.5.4
2.1.3.1.5.3
2.1.3.1.5.2
(1) Dag/nacht zone
2.1.3.1.6.1
Actief/neit actief afhankeli
j
k van de
sleutelschakelaar optie
NX-10 Installateurhandleiding
49
ingeschakeld wanneer alle partities waartoe ze behoort, zijn ingeschakeld. De zone wordt
onmiddellijk uitgeschakeld zodra één van de partities waartoe deze behoort, wordt uitgeschakeld.
De centrale kan beschikken over maximaal 48 zones (maximaal 42 bedrade en maximaal 48 draadloze
zones).
Er bestaan 30 vooraf gedefinieerde zonetypes. Alle zonetypes kunnen worden bewerkt door de
configuratie-eigenschappen te wijzigen.
Tabel 11. Standaard zonetypes
Zonetype Beschrijving van standaardconfiguratie
Dagzone
Gereed wanneer het systeem in ingeschakeld; zonestoring wanneer het systeem is uitgeschakeld. Dit
zonetype is permanent actief, 24 uur per dag, tenzij geblokkeerd door een geforceerde inschakeling.
24-Uur Zone Luid
Geeft een onmiddelijke 2-tonige sirene, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Dit
zonetype kan niet worden uitgeschakeld maar wel worden geblokkeerd.
Vertraagde zone
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrekttijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd.
Volgzone
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of vertrektijd
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone wordt niet
automatisch geblokkeerd, zelfs indien het commando Blokkeer groep actief is.
Interne volgzone
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of vertrektijd
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone wordt automatisch
geblokkeerd indien ingeschakeld met het commando Blokkeer groep.
Directe Zone Deze zone zorgt voor een onmiddelijk alarm bij een activering en een ingeschakeld systeem.
Stil Overvalz.
Geeft een onmiddelijk stil alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt niet
weergegeven op het bediendeel. Deze zone kan niet worden uitgeschakeld maar wel worden
geblokkeerd.
Brand
Geeft een brandzone aan. Deze zone kan niet worden geblokkeerd. Het Brand-symbool knippert snel
op het bediendeel en er gaat een ononderbroken sirene af telkens als de zone wordt geactiveerd. De
gebruiker moet een gebruikerscode invoeren om het brandalarm te bevestigen. Nadat het alarm is
geannuleerd, wordt het Brand-symbool nog steeds weergegeven op het bediendeel totdat een
gebruiker de menu-optie Herstel brand selecteert in het Gebruikersmenu.
Sec. Vertraagd
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 2 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd.
Sabotage zone
Geeft een onmiddelijk hoorbaar alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt
weergegeven op het bediendeel. Deze zone kan niet worden uitgeschakeld en niet worden geblokkeerd.
Puls
Sleutelschakelaar
Met dit zonetype wordt de partitie of worden de partities van de centrale waarop het aanwezig is
ingeschakeld en uitgeschakeld, telkens wanneer de zone wordt geactiveerd. Inschakeling van
sleutelschakelaar wordt gerapporteerd als gebruiker 99 in het logboek. Dit zonetype kan alleen toebehoren
aan één partitie.
Int.Volgzone
(Combi.zone)
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of vertrektijd
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Indien een “Volgzone” niet
wordt getimed, wordt een “Volgzone”-timer gestart. Indien een “Volgzone” wel wordt getimed, wordt
een onmiddelijk alarm geactiveerd. Deze zone wordt automatisch geblokkeerd indien ingeschakeld
met het commando Blokkeer groep.
Direct
Aankomstbewaking
Deze zone zorgt voor een onmiddelijk alarm bij een activering en een getimede zone. Een
aankomsttijdvertraging 2 wordt gestart bij activering, vooropgesteld dat het systeem is ingeschakeld
en de aanwezig/direct-mode is geactiveerd.
Vertraagd
(Groepsblokkering)
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 ingeschakeld. Deze zone wordt geblokkeerd
wanneer het commando “Blokkeer groep” wordt opgegeven in het bediendeel. Als er geen activering
plaatsvindt gedurende de vertrektijdvertraging, wordt de automatische blokkering of directe zone
ingeschakeld als dat zo is geprogrammeerd.
Int.Volgzone
(Groepsblokkering)
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of vertrektijd
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone wordt geblokkeerd
wanneer het commando “Blokkeer groep” wordt opgegeven in het bediendeel. Deze zone wordt
automatisch geblokkeerd indien ingeschakeld met het commando Blokkeer groep.
Direct Deze zone zor
g
t voor een onmiddeli
j
k alarm bi
j
een activerin
g
en een in
g
eschakeld s
y
steem. Deze
(Groepsblokkering) zone wordt geblokkeerd wanneer het commando “Blokkeer groep” wordt opgegeven in het
bediendeel.
Vaste
Sleutelschakelaar
Met dit zonetype wordt de partitie of worden de partities van de centrale waarop het aanwezig is
ingeschakeld, telkens wanneer de zone wordt geactiveerd. Met dit zonetype wordt de partitie of
worden de partities van de centrale waarop het aanwezig is uitgeschakeld, zolang als de zone
geopend is. Het inschakelen van de sleutelschakelaar wordt gerapporteerd als gebruiker 99 in het
logboek.
Vertraagd
Geforceerd
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd. Deze zone kan geforceerd worden ingeschakeld, wat betekent dat het systeem
“Geforceerd in” kan zijn indien de zone is geschonden. Bij deze storing knippert het pictogram
“Gereed” om aan te duiden dat de zone niet veilig is. Aan het einde van de vertrektijd, wordt de zone
geblokkeerd. Indien de zone wordt beveiligd tijdens de inschakelcyclus, wordt de blokkering
opgeheven en wordt deze geactiveerd in het systeem. Indien “Blokkeringsrapport” is ingeschakeld,
kunnen de ingeschakelde zones worden geprogrammeerd om blokkeringen te rapporteren wanneer
ze geforceerd worden ingeschakeld (standaardinstelling).
Sec. Vertraagd
Geforceerd
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 2 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd. Deze zone kan geforceerd worden ingeschakeld (zie beschrijving hierboven).
Vertraagd met
Deurbel
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd. Wanneer de centrale wordt uitgeschakeld en de deurbel is ingesteld, fungeert
deze zone als een deurbelzone.
Technische zone
Bij een activering van een technische zone wordt een hoorbaar alarm weergegeven, ongeacht de
inschakeltoestand van de centrale. Deze zone kan worden geblokkeerd.
Stille Technische
zone
Bij een activering van een stille technische zone wordt een hoorbaar alarm weergegeven, ongeacht
de inschakeltoestand van de centrale. Alleen de zender wordt geactiveerd. Deze zone kan worden
geblokkeerd.
Direct Intern
Deze zone zorgt voor een onmiddelijk alarm bij een activering tijdens de inschakeltoestand van de
centrale. Deze zone wordt automatisch geblokkeerd indien ingeschakeld in segment 1 van adres 23,
of wanneer het systeem in de mode “Aanwezig” staat.
Direct met
Deurbel
Bij een activering treedt er een alarm op wanneer het systeem is ingeschakeld. Wanneer de centrale
wordt uitgeschakeld en de deurbel is ingesteld, fungeert deze zone als een deurbelzone.
Volgzone met
Deurbel
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of vertrektijd
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone wordt niet
automatisch geblokkeerd, zelfs indien het commando Blokkeer groep actief is. Wanneer de centrale
wordt uitgeschakeld en de deurbel is ingesteld, fungeert deze zone als een deurbelzone.
Locale 24-Uur
Zone
Geeft een onmiddelijk hoorbaar alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt
weergegeven op het bediendeel. Dit zonetype wordt NIET gerapporteerd.
Direct Geforceerd
Deze zone zorgt voor een direct alarm wanneer het systeem is ingeschakeld. Deze zone kan
geforceerd worden ingeschakeld.
Direct met Zone-
activiteitteller
Deze zone zorgt voor een direct alarm wanneer het systeem is ingeschakeld. Er wordt een rapport
verstuurd als de zoneactiviteitteller wordt bereikt zonder een wijziging van toestand.
Direct (Geen EOL)
Deze zone zorgt voor een direct alarm wanneer het systeem is ingeschakeld. Wanneer de lus is
gesloten, is de zone gereed. Als de lus wordt geopend, wordt de zone verstoord.
Medische zone
Geeft een onmiddelijk hoorbaar alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt
weergegeven op het bediendeel. Een medisch rapport wordt naar de alarmcentrale verstuurd.
Een zone definiëren
U moet de taal selecteren waarin de nieuwe naam moet worden geprogrammeerd en ook partities aan
de zone toewijzen. U kunt voor elke nieuwe zone een zonetype en zonenaam kiezen. De volgende
stappen laten zien hoe u een zonetype en zonenaam voor een nieuwe zone kunt selecteren.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Ingangen>Zones en druk op OK.
2. Selecteer het zonenummer van de nieuwe zone die u wilt configureren en druk op
OK.
NX-10 Installateurhandleiding
51
3. Selecteer Zonetype en druk op OK.
4. Selecteer het gewenste zonetype en druk op OK.
5. Selecteer Zonenaam en druk op OK.
6. Selecteer de gewenste taal en druk op OK. De huidige naam van de zone wordt
getoond, bijvoorbeeld Zone 1.
7. Druk op ½ om over te schakelen naar de overschrijfmode en druk op de toetsen 0
t/m 9 om de nieuwe tekens in te voeren.
8. Druk op OK om de wijzigingen te bevestigen.
9. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Zonenaam.
10. Ga naar Partities en druk op OK. De huidige partitie(s) voor de desbetreffende zone
worden weergegeven, bijvoorbeeld, 1 - - - betekent dat de zone is toegewezen aan
partitie 1.
11. Druk op de corresponderende cijfertoets om een partitie toe te voegen of te
verwijderen. Druk bijvoorbeeld op 1 om partitie 1 te verwijderen en op 3 om
partitie 3 toe te voegen. Op het scherm staat nu - - 3 -. De zone is nu toegewezen
aan partitie 3. U kunt een zone toewijzen aan meerdere partities
(gemeenschappelijke zone).
12. Druk op OK om de wijzigingen te bevestigen.
13. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Partities.
Zone-instellingen kopiëren
U kunt de instellingen van een zone kopiëren naar een andere zone of verschillende andere zones.
Alle zone-instellingen (behalve de door de gebruiker ingevoerde zonenaam en RF-instellingen)
worden naar de doelzones gekopieerd. De onderstaande stappen laten zien hoe u de instellingen van
een zone naar een andere kunt kopiëren.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Ingangen>Zones en druk op OK.
2. Selecteer het gewenste zonenummer en druk op OK.
3. Ga naar Kopieer zone en druk op OK.
4. Het bediendeel vraagt u de beginzone in te voeren.
5. Voer het nummer in van de beginzone waarnaar de instellingen moeten worden
gekopieerd en druk op OK.
6. Het bediendeel vraagt u de eindzone in te voeren.
7. Geef het nummer in van de laatste zone waarnaar de instellingen moeten worden
gekopieerd en druk op OK.
8. Het toetsenbord vraagt u uw keuzes te bevestigen.
9. Druk op OK.
10. Tijdens het kopiëren van de zone-instellingen wordt een kopieerbericht
weergegeven. Wanneer het kopiëren klaar is, laat het bediendeel één pieptoon
horen, en verschijnt de tekst Kopieer zone weer.
Een zonetype bewerken
Een zonetype is opgebouwd uit een aantal configuratie-eigenschappen. Alle zones die behoren tot
een gegeven zonetype delen dezelfde kenmerken. Alle zones moeten tot een zonetype behoren. Er
bestaan 30 voorgedefinieerde zonetypes en deze kunt u indien nodig aanpassen. Voordat u een
zonetype kunt bewerken, moet u het geavanceerde menu activeren. In het volgende voorbeeld wordt
het zonetype Dag/Nachtzone aangepast, zodat de zone 24h/24h bewaakt is en automatisch kan
worden geblokkeerd als het alarm vijf maal af gaat binnen één inschakelperiode.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Ingangen>Zonetype instellen en druk op
OK.
3. Selecteer Dag/nachtzone>Zonetype>24 Uur en druk op OK. Selecteer Ja en druk
op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar 24 Uur.
5. Druk op Nee en blader naar Attributen>Alarmbegrenzing en druk op OK. Selecteer
Ja en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Alarmbegrenzing.
7. Stel de waarde van Zones>Alarmbegrensteller in op 5. Meer informatie vindt u in
Alarmbegrensteller instellen hieronder.
Alarmbegrensteller instellen
De alarmbegrensteller maakt het mogelijk dat de geselecteerde zone automatisch wordt geblokkeerd
na een bepaald aantal alarms. Voordat u alarmbegrensteller kunt configureren, moet u het menu
Geavanceerd inschakelen. In het volgende voorbeeld wordt de alarmbegrensteller ingesteld op 5. Dit
betekent dat een zone waarvoor de alarmbegrensteller is geactiveerd, vijf maal kan worden
geactiveerd binnen één inschakelperiode voordat deze automatisch wordt geblokkeerd. Met het
blokkeren van een alarmbegrenzing wordt ook de teller voor de zone ingesteld op nul.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Ingangen>Alarmbegrensteller en druk op
OK.
3. Voer 5 in en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Alarmbegrensteller.
NX-10 Installateurhandleiding
53
Uitgangen programmeren
Figuur 14. Uitgangen menu
De centrale bevat 2 programmeerbare uitgangen. De uitgangen zijn standaard geprogrammeerd voor
het aansluiten van een bedrade sirene (flits en luidspreker). Als u de programmatie wil aanpassen,
selecteert u Installateurmenu>Centrale>Uitgangen.
Een uitgang programmeren
U kunt de programmmering van elk uitgang wijzigen. U kunt de gebeurtenis en/of partitie(s) opgeven
die aan een uitgang gekoppeld dienen te worden, evenals de activatietijd gedurende welke de uitgang
moet worden geactiveerd. De gebeurtenissen zijn gegroepeerd in de programmeerstructuur. Een
volledige lijst van alle mogelijke selecteerbare gebeurtenissen vindt u in
Tabel 12, Centrale -
uitgangsgebeurtenissen. In het volgende voorbeeld wordt uitgang 1 zodanig geconfigureerd dat deze
voor 15 minuten wordt geactiveerd wanneer een inbraakalarm optreedt.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Uitgangen>Prog. uitgangen en druk op OK.
Selecteer +1 (uitgang 1) en druk op OK.
2. Selecteer Gebeurtenis en druk op OK. Blader naar Alarm>Inbraakalarmen druk op
OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Alarm.
1 (<Elke sirene>)
Gebeurtenis
Alarm
In/Uitschakelen
Communicatie
Bediendelen
Sirene
Sabotage/storing
Tes t
Overige
2.2.1.1.1
2.2.1.1.1.1
2.2.1.1.1.8
2.2.1.1.1.7
2.2.1.1.1.6
2.2.1.1.1.5
2.2.1.1.1.4
2.2.1.1.1.3
2.2.1.1.1.2
Prog. uitgangen
2.2.1 2.2.1.1
Uitgangen 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Sirene aan bij
Sirenepuls bij
12V of driver?
Zoemer
Tijdseenheid
Tijd
Partities
Attributen
T
elefoonlijnfout
Sabotage zone/behuizing
Module storing
Verificatietijd Comb.Zone
Inschakelen
Einde vertrektijd
Kiss-off na inschakeling
Sleutelsch/keyfob
Telefoonlijnfout
230Vac fout
Accufout
Verificatietijd Comb.Zone
Sabotage zone/behuizing
Module storing
Paniektoetsen
Continu
Code stop tijdsturing
Actief tijdens sluiting
Actief tijdens opening
Inverteren
Bij Syst. Aan
Bij Syst. Uit
Bij Syst. Aan
Bij Syst. Uit
2.2.1.1.2
2.2.1.1.5
2.2.1.1.4
2.2.1.1.3
2.2.2.1.1
2.2.2.2.1
2.2.2.2.4
2.2.2.2.3
2.2.2.2.2
2.2.3.1.1
2.2.3.1.6
2.2.3.1.5
2.2.3.1.4
2.2.3.1.3
2.2.3.1.2
2.2.3.1.1.1
2.2.1.1.5.1
2.2.1.1.5.5
2.2.1.1.5.4
2.2.1.1.5.3
2.2.1.1.5.2
2.2.2.1.1.1
2.2.2.1.3
2.2.2.1.2
2.2.2.1.1.2
2.2.3.1.1.2
Binnensirene
Bediendelen
2.2.2
2.2.3
2.2.2.1
2.2.2.2
2.2.2.3
2.2.3.1
2.2.2.1.4
2.2.3.1.7
4.
Druk op NO en ga vervolgens naar Tijdseenheid>Minuten en druk op OK.
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Tijdseenheid.
6. Ga naar Tijd en druk op OK.
7. Voer 15 in (15 min.) en druk op OK om de wijzigingen te accepteren.
8. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Tijd.
Tabel 12. Centrale - uitgangsgebeurtenissen
Data Gebeurtenis Data Gebeurtenis
0 Inbraakalarm 30 Openingsperiode
1 Brandalarm 31 Sluitingsperiode
2 24 Uur alarm 32 Inluisteren
3 Storing 33 Kiezer actief
4 Sabotage alarm 34 Gereserveerd
5 2-Tonige sirene 35 Communicatiefout
6 1-Tonige sirene 36 Telefoonlijnfout
7 Elke sirene 37 Programmeermode
8 Elke zone blokkering 38 Downloaden bezig
9 Netfout 39 Gereserveerd
10 Batterijfout 40 Kortsluiting (overstroom op 12 V DC)
11 Dwangmatig uit 41 Sabotage behuizing
12 Handmatig Brandalarm (aux 1) 42 Sirene sabotage
13 Handmatig Medisch alarm (aux 2) 43 Elke open zone
14 Handmatig Paniekalarm via
bediendeel
44 Elke open/kortsl. zone
15 Sab. Bediendeel 45 Elke fout (open/kortsl. op niet
brandzones)
16 Auto test 46 Elk alarm
17 Alarmgeh.(continu) 47 Bij alarm zoemer
18 Aankomsttijd 48 Code ingave (zie onderstaande
opmerking)
19 Vertrektijd 49 Keyfob Optie 1
20 Aank/vertr.tijd 50 Keyfob Optie 2
21 Ingeschakelde toestand 51 Altijd aan
22 Uitgeschakeld 52 Waarschuwingstijd Aut.Insch
23 Systeem gereed 53 Sirene bij Afwezig
24 Syst niet gereed 54 Volgt Vert./Aank.tijd (Volg
bediendeelzoemer)
25 Brand 55 Aux comm. fout
26 Storing brand 56 Test Radio
27 Deurbel 57 Elke sirene(Ingeschakeld)
28 Module storing 58 Alarmgeh.(puls)
29 Dyn. Accutest 59 Zone inactiviteit
Indien deze gebeurtenissen geprogrammeerd staan om te volgen, is de tijdsduur van deze
gebeurtenissen een seconde.
.
Opmerking: Wanneer Gebeurtenis 48 is geprogrammeerd, kan de autorisatie van een gebruikerscode worden
geprogrammeerd om te selecteren welke uitgangen door een bepaalde code kunnen worden
geactiveerd.
NX-10 Installateurhandleiding
55
De binnensirene configureren
U kunt de omstandigheden en/of gebeurtenissen instellen waarbij de binnensirene (BELL)
geactiveerd zal worden. Voordat u de binnensirene kunt configureren, moet u het menu Geavanceerd
inschakelen. In het volgende voorbeeld wordt een kort pulssignaal van de binnensirene ingesteld op
het moment dat het systeem wordt ingeschakeld met een sleutelschakelaar.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Uitgangen>Binnensirene>Sirenepuls bij en
druk op OK.
3. Ga naar Sleutelsch/keyfob >Ja en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Sleutelsch/keyfob.
De bediendeelzoemer programmeren
U kunt de omstandigheden en/of gebeurtenissen instellen waarbij de bediendeelzoemer geactiveerd
zal worden. Voordat u de zoemer kunt configureren, moet u het menu Geavanceerd inschakelen. In
het volgende voorbeeld wordt de bediendeelzoemer zodanig geconfigureerd dat deze wordt
geactiveerd wanneer een storing wordt gesignaleerd op een uitbreidingsmodule.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Uitgangen>Bediendelen>Zoemer en druk op
OK.
3. Ga naar Module storing>Actief en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Module storing.
Systeemcodes instellen
Figuur 15. Installateurcodemenu
Systeemcodes kunnen uit vier of zes cijfers bestaan. Met behulp van dit menu kunt u de
installateurcode en de dwangcode programmeren/wijzigen. Een dwangcode schakelt het systeem uit
en activeert een dwangalarm. Dit is een stil alarm dat een speciaal rapport naar het doormeldnummer
verstuurt. Om de codes te programmeren, selecteert u Installateurmenu>Centrale>Codes.
Opmerking: Om conform te zijn met EN/INCERT, dienen 6-cijferige toegangscodes ingesteld te worden.
Dwangcode
Bewakingscodes 16 17
Gebruikerrechten
Code
In na sluiting?
Alleen inschakelen
In/Uitschakelen
Hoofdcode
Blokkeer zones
In/Uit rapport?
Install. code
4/6 Cijfers
Rechten
2.3.1
2.3.2 2.3.2.1
2.3.2.2 2.3.2.2.1
2.3.2.2.2
2.3.2.2.3
2.3.2.2.4
2.3.2.2.5
2.3.2.2.6
Partities
2.3.2.3
2.3.3
2.3.4
2.3.5
De installateurcode instellen
Aan een installateurcode kunnen inschakelopties en toegangsrechten zijn verbonden. Voordat u
bevoegdheden en toegangsrechten kunt instellen, moet u het menu Geavanceerd activeren. In het
volgende voorbeeld worden partitie 1 en 2 toegewezen aan de installateurcode, waarmee het systeem
alleen kan worden ingeschakeld.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Codes>Install. code>Code en druk op OK.
3. Voer een nieuwe code in en druk op OK.
4. Voer een nieuwe code in en druk op OK.
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Code.
6. Ga naar Rechten>Alleen inschakelen>Ja en druk op OK.
7. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Alleen inschakelen.
8. Druk op NO en ga met de toetsen ½¾ naar Partities en druk op OK.
9. Druk op de corresponderende cijfertoetsen om de partities 1 en 2 te activeren en alle
andere te deactiveren, en klik op OK.
10. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Partities.
NX-10 Installateurhandleiding
57
Communicatieopties instellen
Figuur 16. Communicatie menu
Partities rapporteren
Communicatie
Pro
g
ram.
/
U
p
-Download
Voedin
g
230V
/
accu
fout
en
herstel
Voedin
g
sfout
en
herstel
Communicatiefout
Autotest
Overi
g
e
2.4.1.1.1.4.4
2.
4.1.1.1.4.5
2.4.1.1.1.4.3.2
2.4.1.1.1.4.4.1
2.4.1.1.1.4.4.2
2.4.1.1.1.4.5.1
2.4.1.
1.1.5
T
e
l
e
f
o
o
n
n
u
m
m
e
r
K
la
n
t
n
u
m
m
e
r
P
r
o
t
o
c
o
l
K
i
e
s
p
o
g
i
n
g
e
n
B
a
c
k
u
p
c
o
n
t
r
o
le
T
e
l
e
f
o
o
n
n
r
.
1
Doormeldnummers
Gebeurtenissen
Alarm
Alarm herstel
In/Uitschakelen
Zone blokkeren/deblokkeren
Alarm/insch/uit
Telefoonnummers
Sabotage/storing
Sabota
g
e
zone
/
behuizin
g
Sabota
g
eherstel
Zone
storin
g
en
herstel
Uitbr.
storin
g
en
herstel
Sirene
/
tel.li
j
nfout
en
herstel
Ontbreken
RF
detector
en
herstel
Batteri
j
fout
RF
detector
en
herstel
2.4.1
2.4 .1.1
2.4.1.1.1 2.4.1.1.1.1
2.4 .1.2
2.4.1.1.1.3
2.4.1.1.1.2
2.4.1.1.1.6
2.4.1.1.1.4.1
2.4.1.1.1.4.2
2.4.1.1.1.4.3
2
.4.1.1.1.4.1.1
2.4.1.1.1.4.1.2
2.4.1.1.1.4.1.3
2.4.1.1.1.4.1.4
2.4.1.1.1.4.2.1
2.4.1.1.1.4.2.2
2.4.1.1.1
.4.2.3
2.4.1.1.1.4.2.4
2.4.1.1.1.4.2.5
2.4.1.1.1.4.2.6
2.4.1.1.1.4.3.1
Te
lefoon nummers 2 - 6
Gelijk als bovenstaande
(1) Partitie 1
Auto Cancel/Annuleren
Klantnummers
2.4.1.3
2.4.1.3.1
Partities 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Te ru
gbelnummer
Up/downloadcode
Terugbellen vereist?
Aantal Belsignalen?
Negeer antwoordapparaat
Opbell
en PC na autotest?
Code vereist?
Up/Download
Syst.Shutdown
Lokale programmering
Comm.Instellin
gen
Download opties
Autotest
Uren/dagen?
Interval
Uur
Minut
en
Verstreken tijd
V
e
r
g
r
e
n
d
e
l
i
n
g
e
n
2.4.2
2.4.3
2.4 .2.1
2.4.2.8
2.4 .2.7
2.4.2.6
2.4.2.5
2.4 .2.4
2.4.2.3
2.4.2.2
2.4.3.1
2.4.3.5
2.4.3.4
2.4 .3.3
2.4.3.2
2.4.2.8.1
2.4.2.8.2
2.3.2.8.3
2.4.2.8.4
Sabo behuizing
Module storing
Sirene storing
RF Detector afwezig
RF Batterijfout
CleanMe
230Vac fout
Accufout
Aux. Overstroom
Logboek vol
Begin/Einde programmering
Einde up/downloading
Tel ef oo nl ij nfo ut
Communicatiefout
Autotest
Autotest allee
n bij IN
Partitie rapportenRapportering
In/Uitschakelen
Zone blokkering
Zone herstel
Zonestoring
Zone sabotage
An
nuleren
Recente inschakeling
Vertrekfout
Sabotage/storingSysteem rapporten
Communicatie
Overige
Voeding
Rapport codes
Blokk. bij geforceerd in
Eerste uit/l
aatste in
2.4.4
2.4 .4.
1
2.4.4.2
2.4 .4.3
2.4.4.1.1.1
2.4.4.1.1.2
2.4.4.1.1.3
2.4.4.1.1.4
2.4.4.1.1.5
2.4.4.1.1.6
2.4.4.1.1.7
2.4.4.1.1.8
2.4.4.2.1
2.4.4.2.2
2.4.4.2.3
2.4.4.2.4
2.4.4.2.5
2.4.4.2.6
2.4.4.2.1.1
2.4.
4.2.1.2
2.4.4.2.1.3
2.4.4.2.1.4
2.4.4.2.1.5
2.4.4.2.2.1
2.4.4.2.2.2
2.4.4.2.2.3
2.4.4.2.3.1
2.4.4.2.3.2
2.4.4.2.3.3
2.4.4
.2.3.4
2.4.4.2.4.1
2.4.4.2.4.2
2.4.4.2.4.3
Speciaal protocol
2.4.5
Eigenschappen 1
Eigenschappen 2
Inter-Digit Tim
e
2.
4.5.1
2.4.5.2
2.4.1.1.1.4.2.7
(1) Partitie 1 Rapport
2.4. . .141
Partities 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
2.4.4.2.1.6
2.4.1.1.1.4
2.4.1.1.1.5
2.4.5.3
Figuur 17. Rapport codes menu
De centrale kan alle of specifieke gebeurtenissen rapporteren naar een of meerdere telefoonnummers.
Het systeem kan zodanig worden ingesteld dat de communicatie periodiek worden getest en/of dat de
aanwezigheid van de telefoonlijn wordt geverifieerd. De centrale kan ook communiceren met de up-/
downloadsoftware wanneer een downloadsessie is tot stand gebracht. Als u de communicatieopties
voor de centrale wilt programmeren, selecteert u Installateurmenu>Centrale>Communicatie.
De communicatie met een doormeldnummer instellen
U kunt maximaal drie telefoonnummers programmeren. U kunt instellen welke gebeurtenissen naar
welke telefoonnummers moeten worden gemeld. Zie Bijlage 3, Communicatieprotocollen voor meer
informatie over het programmeren van de telefoonkiezer.
U kunt diverse voorwaarden instellen waaraan moet worden voldaan alvorens een rapportering tussen
de centrale en de doormeldnummers tot stand wordt gebracht. Voordat u opties voor een
herstelmelding kunt instellen, moet u het menu Geavanceerd activeren.
In het volgende voorbeeld wordt de centrale zodanig geconfigureerd dat deze het telefoonnummer
driemaal probeert te bellen alvorens een communicatiestoring wordt gemeld voor Telefoonnr. 1.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Communicatie>Doormeldnummer en druk
op OK.
3. Ga naar Telefoonnummers>Telefoonnr. 1 en selecteer vervolgens Kiespogingen en druk
op OK.
4. Geef 3 in en druk op OK.
(1)
Da
g
/
nacht
zone Rapportcode
SIA Code
CID Code
2.4.4.3.1.1.1
2.4.4.3.1
.1.2
2.4.4.3.1.1.3
Zonetype instellen
Rapport codes
2.4.4.3 2.4.4.3.1
2.4.4.3.1.1
Z
o
n
e
t
y
p
e
2
-
3
0
G
e
lij
k
a
ls
b
o
v
e
n
s
t
a
a
n
d
e
Herstel
T
e
blokkeren
Sabota
g
e
Storin
g
Sensor Batt.fout
Sensor Zoek
Openin
g
Sluitin
g
Dwan
g
code
Bediend.
1
brand
Bediend.
2
med
isch
Bediend.
paniek
Sab.
Bediendeel
Partitie rappor
ten
Bedie
ndeel
2.4.4.3.2
2.4.4.3.3
2.4.4.3.2. 11.
2.4.4.3.2. 21.
2.4.4.3.2. 31.
2.4.4.3.2. 41.
2.4.4.3.2. 51.
2.4.4.3.2. 61.
2.4.4.3.3.1
2.4.4.3.3.2
2.4.4. 3.3.3
2.4.4.3.3.4
2.4.4.3.3.5
Sa
bo
behuizin
g
Sirene
sabota
g
e
Telefoonli
j
nfout
Module
storin
g
Communicatiefout
230Vac
fout
Accufout
Aux.
Overstroom
Voeding
Sabotage/storing
2.4.4.3.4
2.4.4
.3.5
2.4.4. 3.4.1
2.4.4.3.4. 2
2.4.4.3.4.3
2.4.4.3.5.1
2.4.4.3.5.2
2.4.4.3.5.3
Lo
g
boek
vol
Autotest
Annuleren
Recente
inschakelin
g
Be
g
in
/
Einde
pro
g
rammerin
g
Einde
up
/
downloadin
g
Overige
2.4.4.3.6
2.4.4.3.6.1
2.4.4.3.6. 2
2.4.4.3.6. 3
(1)
Partitie
1
2.4.4.3. .12
P
a
r
t
it
i
2
-
4
G
e
lij
k
a
ls
b
o
v
e
n
s
t
a
a
n
d
e
e
2.4.4.3.2.1.7
2.4.4.3.2.1.8
2.4.4.3.5.5
2.4.4.3.5.4
2.4.4.3.6.4
2.4.4.3.6. 6
2.4.4.3.6. 5
Voor
lan
g
z
ame
snelheid
formaten
alleen
Voor
lan
g
z
ame
snelheid
formaten
alleen
Voor
lan
g
z
ame
snelheid
formaten
alleen
Voor
lan
g
z
ame
snelheid
formaten
alleen
Voor
lan
g
z
ame snelheid formaten alleen
NX-10 Installateurhandleiding
59
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Kiespogingen.
De communicatie met een mobiele telefoon instellen
Een mobiele telefoon kan ingesteld worden als vorm van meldkamernummer. U kan opgenomen
spraakberichten (indien module NX-535 geïnstalleerd) aan events koppelen en doorsturen naar een
mobiele telefoon of u kan een sirenetoon naar de mobiele telefoon versturen in geval van alarm.
Wanneer er geen telefoonlijn aanwezig is kan je de ingebouwde of externe GSM module
programmeren als doormelder.
Het onderstaande voorbeeld configureert de centrale om een mobiele telefoon op te bellen d.m.v de
ingebouwde GSM module en een sirenetoon weer te geven in geval van alarm.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale >Communicatie>Doormeldnummers en druk
OK.
2. Ga naar Telefoonnummers>Telefoonnr 2>Telefoonnummer en druk OK.
3. Druk #0 om de letter "G" in te voeren en geef vervolgens het telefoonnummer in.
Druk OK. De letter "G" dient om de centrale de GSM module (NX-7002) te
gebruiken als doormelder i.p.v. de analoge telefoondoormelder van de centrale.
4. Het bediendeel biept ter confirmatie van de wijzigingen en keert terug naar
Telefoonnummers.
5. Ga met de toetsen ½¾ naar Protocol en druk OK.
6. Selecteer Sirenetoon en druk OK.
7. Ga met de toetsen ½¾ naar Gebeurtenissen en selecteer Alarm/Insch/Uit>Alarm,
activeer het en druk OK. Schakel alle andere opties onder Gebeurtenissen uit.
8. Het bediendeel biept ter confirmatie van de wijzigingen en keert terug naar
Gebeurtenissen.
9. Ga met de toetsen ½¾ naar Backup Controle, voer 1 in en druk OK. De waarde "1"
doet de centrale eerst doormelden naar de meldkamer alvorens uw mobiele telefoon
op te bellen.
10. Het bediendeel biept ter confirmatie van de wijzigingen en keert terug naar Backup
Controle.
De communicatie met up-/downloadcomputer instellen
U kunt diverse voorwaarden instellen waaraan moet worden voldaan alvorens een verbinding tussen
de centrale en de up-/downloadcomputer tot stand kan worden gebracht. Zie Hoofdstuk B10
Programmeren met de DL900-software voor meer informatie over programmeren met behulp van de
up-/downloadsoftware.
De automatische test van het systeem configureren
De automatische test of lijntest wordt periodiek uitgevoerd om te controleren of de verbinding tussen de
centrale en de doormeldnummers of de centrale en de up-/downloadcomputer naar behoren
functioneert. In het volgende voorbeeld wordt de automatische test van het systeem zodanig ingesteld
dat deze elke vrijdag om 12.45 u. wordt uitgevoerd, in de veronderstelling dat het vandaag woensdag is.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Communicatie>Autotest, selecteer
vervolgens Interval en druk op OK.
2.
Selecteer 7 dagen en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Interval.
4. Selecteer vervolgens Uren en druk op OK. Geef 12 in en druk op OK.
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Uren.
6. Selecteer vervolgens Minuten en druk op OK. Geef 45 in en druk op OK.
7. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Minuten.
8. Ga vervolgens naar Verstreken tijd en druk op OK. Geef 5 in en druk op OK.
9. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Verstreken tijd.
Rapportering inschakelen
U kunt in de centrale bepalen voor welke zonetypes en voor welke gebeurtenissen een melding verstuurd
dient te worden. In geval van spraakrapportering (mits de NX-535 module aangesloten is) dient u elke
gebeurtenis te koppelen aan een opgenomen spraakbericht. Daarbij kunt u een bericht ook aan meerdere
gebeurtenissen toewijzen. In het volgende voorbeeld wordt spraakrapportering voor telefoonnummer 2
geactiveerd waarbij een gesproken boodschap aan de gebeurtenis telefoonlijnfout wordt gekoppeld.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Communicatie>Doormeldnummer en druk
op OK.
2. Ga naar Telefoonnummers>Telefoonnr. 2>Protocol>Spraak (NX-535) en druk op
OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Protocol.
4. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Communicatie>Rapportering>Rapport
codes>Sabotage/storing en druk op OK.
5. Ga naar Telefoonlijnfout en druk op OK.
6. Typ het nummer van het spraakbericht dat u aan de gebeurtenis wilt toewijzen en druk op
OK.
7. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Telefoonlijnfout.
NX-10 Installateurhandleiding
61
Partities configureren
Figuur 18. Partities menu
Een partitie is een groep zones die als één geheel werken en onafhankelijk van andere partities in het
systeem kunnen worden in- en uitgeschakeld. Partities worden ook wel gebieden genoemd. De
centrale kan worden ingedeeld in afzonderlijke partities met aparte zones, bediendelen en
gebruikercodes voor elke partitie. Voor elke partitie kunnen inschakel- en blokkeringsopties worden
ingesteld. Om de partitie-instellingen te programmeren, selecteert u
Installateurmenu>Centrale>Partities.
Aankomst- en vertrektijden instellen
U kunt instellen binnen hoeveel tijd een gebruiker het systeem moet uitschakelen nadat de gebruiker
door het alarmsysteem werd gedetecteerd. Deze vertraging noemt men de aankomsttijd of
aankomstvertraging. In het volgende voorbeeld wordt de aankomsttijd ingesteld op 10 seconden.
Tevens wordt de tijd waarbinnen de gebruiker de bewaakte zone moet verlaten na het inschakelen van
het systeem ingesteld op 12 seconden. Deze tijd wordt de vertrektijd of vertrekvertraging genoemd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Partities>Partitie 1>Tijden>Aankomsttijd 1
en druk op OK.
2. Voer 10 in en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Aankomsttijd 1.
4. Ga naar Vertrektijd 1 en druk op OK.
5. Voer 12 in en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Vertrektijd 1.
Aankomsttijd
Vertrektijd
Sec.aankomsttijd
Sec.vertrektijd
Inschakelen
Snel-inschakelen
Vert.zone auto direkt
Uitgangsdeur
NACHT Direct
met sab/comm.fout?
met accufout?
Sleutelsch. In/aanwezig
T
e Vroeg Uit/Te Laat In rap.
Auto IN IN/Aanwezig
Herstart vertrektijd
Stille auto inschakeling
AANWEZIG Direct
Overige
Stil Paniek
Luid Paniek
Brand (Aux1)
Medisch (Aux2)
Blokk.code ingave
LED verlichting UIT
Te blo k ke r en
Auto blokkeren
Code vereist?
Zoemer actief?
Blokkeertoets actief
Geen autom.blokk.geforc.zones
Zoemer bij netfout/accufout
Sabo zone zoek
Tijden
Opties
2.5.1.1
2.5.1.2
2.5.1.1.1
2.5.1.1.2
2.5.1.1.3
2.5.1.1.4
2.5.1.2.1
2.5.1.2.2
2.5.1.2.3
2.5.1.2.4
2.5.1.2.1.1
2.5.1.2.1.2
2.5.1.2.1.3
2.5.1.2.1.4
2.5.1.2.1.5
2.5.1.2.2.1
2.5.1.2.2.2
2.5.1.2.2.3
2.5.1.2.2.4
2.5.1.2.2.5
2.5.1.2.2.6
2.5.1.2.3.1
2.5.1.2.3.2
2.5.1.2.3.3
2.5.1.2.3.4
2.5.1.2.4.1
2.5.1.2.4.2
Bediendelen
(1) Partitie 1
2.5.1
Partiti 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
es
2.5.1.2.1.6
2.5.1.2.1.7
2.5.1.2.1.8
2.5.1.2.1.9
2.5.1.2.1.10
2.5.1.2.1.11
2.5.1.2.1.12
2.5.1.2.3.5
Een partitie configureren
U kunt partitie-instellingen configureren, zoals opties voor inschakelen en blokkeren. Ook kunt u
veiligheidssleutels activeren voor de bediendelen van een partitie. In het volgende voorbeeld wordt
de optie stil inschakelen voor automatisch inschakelen ingesteld en wordt de optie ingesteld waarmee
een stil paniekalarm kan worden geactiveerd.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Partities>Partitie 1>Opties>Inschakelen en
druk op OK.
3. Ga naar Stille automatische inschakeling>Ja en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Stille automatische inschakeling.
5. Ga met de toetsen ½¾ naar Bediendelen>Stil Paniek>Ja en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Stil Paniek.
Opmerking: Wanneer de optie Stille automatische inschakeling is geactiveerd, worden de partities automatisch
ingeschakeld volgens het rooster dat is ingesteld met het menu Centrale>Tijdsroosters>Automatische
inschakelen op een bepaald tijdstip, zonder dat de bediendeelzoemer afgaat.
NX-10 Installateurhandleiding
63
Het systeem configureren
Figuur 19. Systeeminstellingen menu
Allerhande systeeminstellingen kunnen worden geprogrammeerd, zoals systeem vertragingstijden, ingan-
gsopties, de systeemklok, de seriële poort en diverse testopties die kunnen worden uitgevoerd vanaf de cen-
trale. Om de systeeminstellingen te programmeren, selecteert u Installateurmenu>Centrale>Systeem items.
Systeemtijden instellen
U kunt tijden instellen voor het regelen van diverse systeemfuncties. In het volgende voorbeeld wordt de
maximale activatietijd voor de binnensirene ingesteld op vijf minuten. Op het moment dat de sirene
afgaat, begint de tijd af te tellen. Wanneer de tijd is afgelopen, wordt de sirene automatisch uitgeschakeld.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Systeem items en druk op OK.
3. Ga naar Tijden>Sirene/Deurbel>Sirenetimeout en druk op OK.
4. Voer 5 in en druk op OK.
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
Sirene/Deurbel
Actieve Accutest
230V fout vertraging
Opstartvertraging
Zones
Voeding
Communicatie
Sirenetijd
Deurbeltijd
Kiezervertraging
Inluistertijd
Lijnfout vertragingstijd
Zones program. Zones centrale
Sabo behuizing
Vertrekfout vertr.zone
Dubbel Puls
Gebruik standaard zonetypes
A+B/Combinatiezone
Meteen zoneherstel
Actieve accutest
Accutest bij inschakelen
Handm.sirenetest
Handm.kiezertest
Test o p ties
Brand verificatietijd
Zone activiteittijd
Zone activiteit bewaking
Verif.tijd Combinatiezone
Tijden
Opties
Gebruikt intern kristal
Systeemtijd verloren indicatie
Zomer/Wintertijd
Brandsirene
Herstel sabo met PIN-code
GSM Backup bij lijnfout
Eerste Alarm Logica
Logboek Beveiliging
EN-50131 mode
Geen vertrektoon
Klok?
Overige
2.6.1
2.6.2
2.6.1.1
2.6.1.2
2.6.1.3
2.6.1.4
2.6.2.1
2.6.2.2
2.6.2.3
2.6.2.4
2.6.1.1.1
2.6.1.1.2
2.6.1.1.3
2.6.1.1.4
2.6.1.2.1
2.6.1.2.2
2.6.1.2.3
2.6.1.3.1
2.6.1.3.2
2.6.1.4.1
2.6.2.1.1
2.6.2.1.2
2.6.2.1.3
2.6.2.1.4
2.6.2.2.1
2.6.2.2.2
2.6.2.2.3
2.6.2.2.4
2.6.2.3.1
2.6.2.3.2
2.6.2.3.3
2.6.2.4.1
2.6.2.4.2
2.6.2.4.3
2.6.2.4.4
2.6.2.4.5
2.6.2.4.6
2.6.2.4.7
2.6.1.4.2
2.6.1.4.3
Overige
Progr.standtijd
Waarschuwingstijd Aut.Insch
Herhalingstijd Aut.Insch
2.6.1.5 2.6.1. .15
2.6.1. .52
2.6.1. .53
2.6.2.1.7
2.6.2.1.6
2.6.2.1.5
terug naar Interne sirenetijd.
Systeemopties configureren
U kunt diverse systeemopties instellen, de testopties inschakelen die kunnen worden uitgevoerd vanaf
de centrale en de klokopties instellen. In het volgende voorbeeld wordt de centrale zodanig
geprogrammeerd dat de sirene wordt geactiveerd en een handmatige testmelding naar de
doormeldnummers wordt verricht tijdens het uitvoeren van de zelftest.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Systeem items>Opties en druk op OK.
3. Ga naar Test opties>Handm.sirenetest>Actief en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Handm. sirenetest.
5. Ga naar Handm.kiezertest>Actief en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Handm.kiezertest.
Tijdsroosters instellen
Figuur 20. Tijdsroosters menu
De centrale kan zodanig worden geprogrammeerd dat partities automatisch op een bepaald tijdstop
worden uitgeschakeld (open) en/of ingeschakeld (gesloten). Voordat u tijdroosters kunt
programmeren, moet u het menu Geavanceerd inschakelen. Selecteer
Installateurmenu>Onderhoud>Geavanc. Menu>Actief en druk op OK. Selecteer vervolgens
Installateurmenu>Centrale>Tijdsroosters.
Opmerking: Indien meldingen worden doorgestuurd, dan wordt de gebruikerscode 97 in het logboek en het rapport
vermeld.
Insch.na Sluiting
(1) Partitie 1
Schakeltijden
Auto insch.
Inschakeltijd
Opening
(1) Partitie 1
2.7.1
2.7.2
2.7.4
2.7.1.1
2.7.2.1
2.7. .14
2.7. .24
2.7.1.1.1
2.7.1.1.2
2.7.1.1.3
2.7.1.1.4
2.7.1.1.5
2.7.1.1.6
2.7.1.1.7
2.7.2.1.1
2.7.2.1.2
2.7.2.1.3
2.7.2.1.4
2.7.2.1.5
2.7.2.1.6
2.7.2.1.7
2.7.2.1.8
2.7. .1.14
2.7. .1.24
2.7. .2.14
2.7. .2.24
Uur
Minuten
Zondag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Uur
Minuten
Zondag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
45 Minuten herhaal timer
Partiti 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
es
Partiti 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
es
Auto uitschakelen
(1) Partitie 1
2.7.3
2.7. .132.7..1.13
2.7. .1.23
2.7. .1.33
2.7. .1.43
2.7. .1.53
2.7. .1.63
2.7. .1.73
Partiti 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
es
Zondag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
NX-10 Installateurhandleiding
65
Tijdroosters instellen
U kunt een tijdrooster opstellen voor het regelen van het openen en automatisch inschakelen van elke
partitie. In het volgende voorbeeld wordt een rooster opgesteld voor partitie 1 waarmee deze partitie
op maandagen automatisch om 18.00 u. wordt afgesloten als er geen activiteit in het pand is. Als op
het moment van inschakelen toch activiteit wordt waargenomen, probeert de centrale na 45 minuten
inactiviteit opnieuw het systeem in te schakelen, tot aan de openingtijd of het moment waarop het
systeem handmatig wordt ingeschakeld.
1. Zorg ervoor dat het menu Geavanceerd is geactiveerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Tijdsroosters en druk op OK.
3. Ga naar Automatische inschakelen>Partitie 1>Maandag>Ja en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Maandag.
5. Ga naar 45 Minuten herhaal timer>Actief en druk opOK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar 45 Minuten herhaal timer.
7. Ga met de toetsen ½¾ naar Schakeltijden>Inschakeltijd>Uur en druk op OK.
8. Voer 18 in en druk op OK.
9. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Uur.
10. Ga naar Minuut en druk op OK.
11. Voer 0 in en druk op OK.
12. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Minuut.
Woordenlijst
Locatie Term Definitie
2 Centrale Hier worden alle opties gegroepeerd die verband houden met de
centrale verwerkingseenheid van het alarmsysteem. De centrale
controleert en verwerkt de signalen van de melders en kan een
willekeurig aantal alarmgevers aansturen
2.1 Ingangen Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die betrekking
hebben op alle zones.
2.1.1 Zones Een menu-optie die zone-opties bevat.
2.1.1.1.1 Zonetype Een menu-optie die het zonetype van een bepaalde zone bepaalt.
2.1.1.1.2 Zonenaam Een menu-optie die de installateur in staat stelt om voor elke
geïnstalleerde zone een naam te definiëren. Zo kan Zone 1
bijvoorbeeld Woonkamer PIR worden genoemd
Locatie Term Definitie
2.1.1.1.3 Partities Een menu-optie die alle partities laat zien die aan de
geselecteerde zone zijn toegewezen De geselecteerde zone kan
een gebeurtenis voor deze partities activeren.
Een zone kan in een willekeurige combinatie van partities worden
ondergebracht. Een zone die in meer dan één partitie wordt
ondergebracht, wordt een gemeenschappelijke zone en wordt
gerapporteerd aan haar laagste partitienummer. Een
gemeenschappelijke zone wordt alleen ingeschakeld wanneer
alle partities waartoe ze behoort, zijn ingeschakeld. Ze wordt
uitgeschakeld zodra één van de partities waartoe ze behoort,
wordt uitgeschakeld.
2.1.1.1.4 Kopieer zone Een menu-optie die de instellingen voor een bepaalde zone
kopieert naar een opeenvolgende reeks andere zones.
2.1.2 Alarmbegrensteller Een zonekenmerk dat de geselecteerde zone in de
alarmbegrensteller voor een partitie bevat. Elke partitie heeft een
alarmbegrensteller en elke zone-activering in de partitie zorgt
ervoor dat de alarmbegrensteller voor de partitie toeneemt.
Wanneer de teller het ingestelde aantal activeringen bereikt,
blokkeert de centrale de laatst geactiveerde zone en wordt de
teller weer op nul ingesteld.
Een optie uit het menu Ingangen die de alarmbegrensteller bevat.
2.1.3 Zonetype instellen Een menu-optie die de eigenschappen van de zonetypes bevat en
de installateur in staat stelt om een vooraf gedefinieerd zonetype
te selecteren. Er bestaan 30 vooraf gedefinieerde zonetypes. De
eigenschappen van elke zone kunnen worden veranderd.
Bijvoorbeeld of een bediendeel piept, of de zone een Vertraagd 1
of Vertraagd 2 zone is, een 24-uur zone, enzovoort
2.1.3.1.1 Zonetype Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die de
eigenschappen van het geselecteerde zonetype bepalen.
2.1.3.1.1.1 Brand Een zonetype dat een brandalarm meldt wanneer deze wordt
geactiveerd.
2.1.3.1.1.2 24 Uur Zonetype waarbij de reactie niet afhankelijk is van de toestand
(in-/uitgeschakeld) van het systeem. Dit zonetype is permanent
actief, 24 uur per dag, tenzij geblokkeerd door een geforceerde
inschakeling. Een voorbeeld van een 24-uur zone is een brand-,
paniek- of glasbreukzone.
2.1.3.1.1.3 Sleutelschakelaar Een zonetype dat kan worden gebruikt om een partitie in of uit te
schakelen met een schakelaar die is aangesloten op een zone in
plaats van op een code. Zowel puls als continu sleutelschakelaars
kunnen worden gebruikt.
2.1.3.1.1.4 Vertraagd 1 Een zonetype waarvan de gebeurtenissen gedurende een zekere
tijd kunnen worden vertraagd alvorens een alarm wordt gegeven.
Dit zonetype wordt meestal gebruikt om het binnenkomen en
verlaten van het pand mogelijk te maken. De tijdsintervallen voor
een Vertraagd 1-zone worden vastgelegd in Aankomsttijd 1 en
Vertrektijd 1.
2.1.3.1.1.5 Vertraagd 2 Een zonetype waarvan de gebeurtenissen gedurende een zekere
tijd kunnen worden vertraagd alvorens een alarm wordt gegeven.
Dit zonetype wordt meestal gebruikt om het binnenkomen en
verlaten van het pand mogelijk te maken. De tijdsintervallen voor
een Vertraagd 2-zone worden vastgelegd in Aankomsttijd 2 en
Vertrektijd 2.
2.1.3.1.1.6 Intern Een zonetype dat wordt geblokkeerd wanneer het systeem zich in
de Gedeeltelijk in mode bevindt.
NX-10 Installateurhandleiding
67
Locatie Term Definitie
2.1.3.1.1.7 Aankomstbewakingsmode Een zonetype dat valse alarmmeldingen beperkt. Als een
zone met aankomstbewaking wordt geopend, wordt
de bediendeelzoemer geactiveerd en begint de
aankomsttijdvertraging te lopen alvorens een alarm wordt
geactiveerd. Dit kan worden geprogrammeerd als een zonetype.
2.1.3.1.1.8 Combinatiezone Een zonetype dat twee of meer keren moet worden geactiveerd
voordat het een alarm rapporteert.
2.1.3.1.1.9 Storing Een zonetype dat een alarm verstuurt wanneer het systeem is
ingeschakeld en een storing verstuurt wanneer het systeem is
uitgeschakeld.
2.1.3.1.1.10 Volgzone
Wanneer de centrale ingeschakeld is, maar zich niet in de
ingangstijd bevindt, dan veroorzaakt een verstoring van een
volgzone onmiddellijk een alarm. Verstoring gedurende de
ingangstijd stelt het alarm uit tot na het einde van de ingangstijd.
2.1.3.1.2 Naam zonetype Een menu-optie die de naam van een gegeven zonetype
aangeeft. De naam kan met deze optie ook worden gewijzigd.
2.1.3.1.3 Attributen Een menu-optie waarin de bijkomende eigenschappen van het
geselecteerde zonetype zijn gegroepeerd.
2.1.3.1.3.1 Eindelusweerstand Een eigenschap van een zonetype dat specificeert dat er een of
twee 3k3 eindelusweerstanden worden gebruikt.
Een eindelusweerstand is een weerstand die op een lijn wordt
geplaatst om te voorkomen dat het signaal wordt teruggekaatst.
2.1.3.1.3.2 Geen eindelusweerstand Een menu-optie waarmee de eindelusweerstand van het
opgegeven zonetype wordt uitgeschakeld.
2.1.3.1.3.3 Zonereactietijd Een zone-eigenschap van geïntegreerde zones van de centrale
waarmee de reactiesnelheid wordt bepaald: Deze kan 500 ms of
50 ms bedragen.
2.1.3.1.3.4 Alarmbegrenzing Een zone-eigenschap waarmee de geselecteerde zone
automatisch wordt geblokkeerd na een bepaald aantal alarmen.
2.1.3.1.3.5 Te blokkeren Een zone-eigenschap waarmee de zone kan worden geblokkeerd.
2.1.3.1.3.6 Geforceerd in Een zone-eigenschap waarmee de zone geforceerd kan worden
ingeschakeld.
2.1.3.1.3.7 Blokkeer groep Een eigenschap van een zonetype waarmee de gebruiker in één
keer meerdere zones kan blokkeren.
2.1.3.1.3.8 Zone activiteit bewaking Een zone-eigenschap die een rapport naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer de zone binnen een bepaalde tijdsduur niet
van conditie is veranderd.
2.1.3.1.3.9 Deurstandzone Een zone-eigenschap waarmee de zone kan fungeren als een
toegangscontrolepunt (deurstand). Schakel deze optie alleen in
indien het systeem is geconfigureerd met een deurcontrolelezer
of -interface.
2.1.3.1.3.10 Puls sleutelschakelaar Een zone-eigenschap die de mogelijkheid biedt een zone-ingang
te gebruiken met een puls sleutelschakelaar. Elke activering van
de sleutelschakelaar wisselt de ingeschakelde / uitgeschakelde
toestand van de centrale. Deze optie is alleen zichtbaar als het
zonetype Sleutelschakelaar is ingeschakeld.
Locatie Term Definitie
2.1.3.1.3.11 Deurvrijgavezone Een zone-eigenschap waarmee de zone kan fungeren als een
deurvrijgavezone.
2.1.3.1.4 Signalering Een menu-optie waarin de zoemereigenschappen zijn
gegroepeerd voor een bepaald zonetype. Deze eigenschappen
bepalen de tonen die de sirenes en bediendelen produceren
wanneer de geselecteerde zone wordt geactiveerd.
2.1.3.1.4.1 2-Tonige sirene Een menu-optie waarmee een 2-tonige sirene in werking wordt
gesteld na activering van een inbraakalarm.
2.1.3.1.4.2 1-Tonige sirene Een menu-optie waarmee wodt bepaald of een zonetype een
brand- of een inbraaksirene activeert.
2.1.3.1.4.3 Bij alarm zoemer Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer een
alarm optreedt.
2.1.3.1.4.4 Deurbel Een menu-optie die bepaalt of een zonetype een bel activeert.
Een deurbel is meestal een enkelvoudig signaal en wordt vaak
gebruikt als indicator op een winkeldeur. Optie kan worden
ingesteld in het zonetype. Bij het inschakelen van de bel klinkt een
pieptoon, maar bij het uitschakelen niet.
2.1.3.1.5 Rapportering Een menu-optie waarin rapporteringsopties zijn gegroepeerd
voor het geselecteerde zonetype
2.1.3.1.5.1 Lokaal Een zone-eigenschap die ervoor zorgt dat de betreffende zone
geen alarmmeldingen aan de doormeldnummers meldt. Lokaal
worden de sirenes geactiveerd op basis van de andere
kenmerken van het zonetype. Deze optie is alleen zichtbaar als
het zonetype Sleutelschakelaar is uitgeschakeld.
2.1.3.1.5.2 Herstelmelding Een menu-optie die ervoor zorgt dat herstelgebeurtenissen aan
de doormeldnummers worden gerapporteerd.
2.1.3.1.5.3 Kiezervertraging Een menu-optie waarmee de vertragingstijd (in seconden) wordt
ingesteld voor de kiezer, alvorens een annuleerbaar alarm wordt
gerapporteerd. Als het systeem tijdens deze wachttijd wordt
uitgeschakeld, wordt het annuleerbare alarm niet naar de
doormeldnummers verstuurd. Er kan een vertraging van 0-255
seconden worden ingesteld. De waarde 0 betekent dat er geen
vertraging is ingesteld.
2.1.3.1.5.4 Inluisteren Een menu-optie die een rapport naar de doormeldnummers
verstuurt om aan te geven dat een inluistersessie moet worden
gestart.
Om de inluisterfunctie te kunnen gebruiken, moet een NX-534E-
inluistermodule zijn geïnstalleerd en moet een microfoon zijn
aangesloten. Wanneer een alarm wordt geactiveerd en
gerapporteerd, kunnen de doormeldnummers afluisteren wat er
ter plaatse gebeurt.
Bepaalde protocollen (zoals SIA, XSIA Contact ID en 200Bd FSK)
zijn voorzien van ‘inluisterblokken’ die samen met de alarmcode
worden meegestuurd en aangeven dat een inluistersessie moet
worden gestart.
2.1.3.1.6 Kopieer zonetype Een menu-optie die de instellingen voor een zonetype kopieert
naar een nieuw zonetype.
2.2 Uitgangen Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die betrekking
hebben op alle programmeerbare uitgangen.
2.2.1 Prog. uitgangen Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die de uitgangen
configureren.
NX-10 Installateurhandleiding
69
Locatie Term Definitie
2.2.1.1.1 Gebeurtenis Een willekeurig voorval, zoals systeeminschakelingen, storingen
en alarmmeldingen.
Een menu-optie die specificeert welke gebeurtenis een uitgang
activeert.
2.2.1.1.1.1 Alarm Een menu-optie die alle alarmgebeurtenissen groepeert die
kunnen worden geselecteerd om een uitgang te activeren.
2.2.1.1.1.2 In/Uitschakelen Een menu-optie waarin de gebeurtenissen zijn gegroepeerd, die
kunnen worden toegepast voor het aansturen van uitgangen.
2.2.1.1.1.3 Communicatie Een menu-optie waarin alle communicatiegebeurtenissen zijn
gegroepeerd die kunnen worden toegepast voor het aansturen
van uitgangen.
2.2.1.1.1.4 Bediendelen Een menu-optie waarin de bediendeelgebeurtenissen zijn
gegroepeerd die kunnen worden toegepast voor het aansturen
van uitgangen.
2.2.1.1.1.5 Sirene Een menu-optie waarin alle sirenegebeurtenissen zijn
gegroepeerd die kunnen worden toegepast voor het aansturen
van uitgangen.
2.2.1.1.1.6 Sabotage/storing Een menu-optie waarin alle sabotage- en storingsgebeurtenissen
zijn gegroepeerd die kunnen worden toegepast voor het
aansturen van uitgangen.
2.2.1.1.1.7 Test
Een optie in het menu Uitgangen waarin alle testgebeurtenissen
zijn gegroepeerd die kunnen worden toegepast voor het
aansturen van uitgangen.
2.2.1.1.2 Tijdseenheid Een menu-optie die specificeert of de uitgangen in minuten of
seconden worden getimed.
2.2.1.1.3 Tijd Een menu-optie die instelt hoe lang een uitgang wordt
geactiveerd. Als deze waarde op 0 wordt ingesteld, volgt de
uitgang de gebeurtenis.
2.2.1.1.4 Partities Een menu-optie die alle partities weergeeft die aan de
geselecteerde uitgang zijn toegewezen. De geselecteerde uitgang
kan worden geactiveerd door een gebeurtenis op deze partities.
Een zone kan in een willekeurige combinatie van partities worden
ondergebracht. Een zone die in meer dan één partitie wordt
ondergebracht, wordt een gemeenschappelijke zone en wordt
gerapporteerd aan haar laagste partitienummer. Een
gemeenschappelijke zone wordt alleen ingeschakeld wanneer
alle partities waartoe ze behoort, zijn ingeschakeld. Ze wordt
uitgeschakeld zodra één van de partities waartoe ze behoort,
wordt uitgeschakeld.
2.2.1.1.5 Attributen Een menu-optie waarin de programmeerbare attributen van de
geselecteerde uitgang zijn gegroepeerd.
2.2.1.1.5.1 Continu Een menu-optie die ervoor zorgt dat een uitgang geactiveerd
blijft, tot op het bediendeel een code wordt ingevoerd.
2.2.1.1.5.2 Code stop tijdsturing Een menu-optie die toestaat de tijdsturing die kan worden
gebruikt bij programmeerbare uitgangen te resetten door een
geldige gebruikerscode in te voeren.
Locatie Term Definitie
2.2.1.1.5.3 Actief tijdens sluiting Een menu-optie die een uitgang activeert na de sluitingstijd en
vóór de openingstijd. Tijdens deze periodes kunnen codes worden
gebruikt om het systeem in/uit te schakelen. Deze tijden worden
ingesteld in tijdschema’s.
2.2.1.1.5.4 Actief tijdens opening Een menu-optie die een uitgang activeert tussen de openingstijd
en de sluitingstijd.
2.2.1.1.5.5 Inverteren Een menu-optie die de status van een uitgang omkeert (normaal
geactiveerd en dan gedeactiveerd wanneer een gebeurtenis
plaatsvindt).
2.2.2 Binnensirene Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die de
voorwaarden/gebeurtenissen instellen om de binnensirene te
activeren. Dit is een sirene die gemonteerd is binnen in het
gebouw.
2.2.2.1 Sirene aan bij Een menu-optie waarin de gebeurtenissen zijn gegroepeerd die
de binnensirene activeren.
2.2.2.1.1 Telefoonlijnfout Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die de
binnensirene activeren wanneer een telefoonlijnfout optreedt.
2.2.2.1.1.1 Bij Syst. Aan Een menu-optie die de binnensirene activeert wanneer een
telefoonlijnfout optreedt bij een ingeschakeld systeem.
2.2.2.1.1.2 Bij Syst. Uit Een menu-optie die de binnensirene activeert wanneer een
telefoonlijnfout optreedt bij een uitgeschakeld systeem.
2.2.2.1.2 Sabotage Een menu-optie die de binnensirene activeert wanneer een
sabotage optreedt.
2.2.2.1.3 Module storing Een menu-optie die de binnensirene activeert bij een
modulestoring.
2.2.2.1.4 Verificatietijd Comb.Zone Een menu-optie waarmee de binnensirene wordt geactiveerd
tijdens de verificatietijd van een combinatiezone.
2.2.2.2 Sirenepuls bij Een menu-optie waarin binnensireneopties zijn gegroepeerd. Elke
optie specificeert een gebeurtenis waarop de binnensirene
kortstondig wordt geactiveerd. Deze opties zijn: Inschakelen, Einde
vertrektijd, Kiss-off na inschakeling en Sleutelsch/keyfob.
2.2.2.2.1 Inschakelen Een menu-optie die ervoor zorgt dat de binnenzoemer afgaat
wanneer het systeem wordt ingeschakeld
2.2.2.2.2 Einde vertrektijd Een menu-optie die ervoor zorgt dat de binnensirene een
pulsgeluid geeft na het verstrijken van de vertrektijd.
2.2.2.2.3 Kiss-off na inschakeling Een menu-optie die ervoor zorgt dat de binnensirene wordt
geactiveerd wanneer de doormeldnummers een
inschakelmelding ontvangen.
2.2.2.2.4 Sleutelsch/keyfob Een menu-optie die ervoor zorgt dat de binnensirene een korte
puls geeft wanneer het systeem wordt ingeschakeld met een
sleutelschakelaar of in- en uitgeschakeld met een
sleutelschakelaar. Eén geluidssignaal voor inschakeling en twee
geluidsignalen voor uitschakeling.
2.2.2.3 12V of driver? Een menu-optie die de binnensirene omvormt naar een
spanningsuitgang voor een luidspreker. De ingebouwde 112db
sirenedriver kan worden omgevormd tot een 1A
spanningsuitgang. De sirene kan een vermogen hebben van
maximaal 15 of 30 Watt, met een impedantie van 4, 8 of 16 Ohm.
2.2.3 Bediendelen Een menu-optie waarin de opties voor de bediendeelzoemer zijn
NX-10 Installateurhandleiding
71
Locatie Term Definitie
gegroepeerd.
2.2.3.1 Zoemer Een menu-optie waarin de gebeurtenissen zijn gegroepeerd die
de bediendeelzoemer activeren.
2.2.3.1.1 Telefoonlijnfout Een menu-optie waarin de opties zijn gegroepeerd die de
bediendeelzoemer activeren wanneer een telefoonlijnfout
optreedt.
2.2.3.1.1.1 Bij Syst. Aan Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer een
telefoonlijnfout optreedt bij een ingeschakeld systeem.
2.2.3.1.1.2 Bij Syst. Uit Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer een
telefoonlijnfout optreedt bij een uitgeschakeld systeem.
2.2.3.1.2 230Vac fout Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer de
netvoeding wegvalt.
2.2.3.1.3 Accufout Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer een
accufout optreedt.
2.2.3.1.4 Verificatietijd Comb.Zone Een menu-optie waarmee de bediendeelzoemer wordt
geactiveerd tijdens de verificatietijd van een combinatiezone.
2.2.3.1.5 Sabotage Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer een
sabotage optreedt.
2.2.3.1.6 Module storing Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert bij een
modulestoring.
2.2.3.1.7 Paniektoetsen Een menu-optie waarmee de bediendeelzoemer wordt
geactiveerd voor paniektoetsen.
2.3 Codes Een menu-optie waarin opties in verband met de gebruikerscode
zijn gegroepeerd.
2.3.1 4/6 Cijfers Een menu-optie die aangeeft of een vier- of zescijferige code
wordt gebruikt.
2.3.2 Install. code Een 4- of 6-cijferige code waarmee u het systeem kunt
programmeren. Deze menu-optie specificeert de partities en
delen van het systeem waartoe de installateur toegang heeft. De
code kan ook worden gebruikt als een standaard in-/
uitschakelcode. In dat geval wordt de code beschouwd als
gebruiker 255.
Een optie in het menu Codes waarin de installateurcodeopties zijn
gegroepeerd.
2.3.2.1 Code Een menu-optie die de gebruikerscode instelt. Dit is een nummer
van vier of zes cijfers, dat toegang geeft tot het systeem.
2.3.2.2 Rechten Een menu-optie waarin gebruikersrechten zijn gegroepeerd. Deze
opties specificeren de gebruikersrechten van een persoon bij het
gebruik van de centrale.
2.3.2.2.1 Insch. na Sluiting Een menu-optie die een code specificeert waarmee het systeem
alleen na sluitingstijd kan worden ingeschakeld (wanneer het
systeem normaal ingeschakeld moet zijn). Als de code wordt
ingevoerd tussen de openingstijd en de sluitingstijd, wordt het
systeem niet ingeschakeld.
2.3.2.2.2 Alleen inschakelen Een menu-optie die aan een code kan worden toegekend die
alleen het systeem mag inschakelen, maar geen enkele andere
functie mag uitvoeren. Deze code kan bijvoorbeeld aan
Locatie Term Definitie
servicepersoneel worden toegewezen.
2.3.2.2.3 In/Uitschakelen Een menu-optie die aan een vier- of zescijferige code kan worden
toegekend om het systeem in of uit te schakelen afhankelijk van
de actuele status
2.3.2.2.4 Hoofdcode Een menu-optie die een code specificeert zodat deze andere
gebruikerscodes kan programmeren, op voorwaarde dat ze
toegang heeft tot dezelfde partities als de gebruikerscode. De
code van gebruiker 1 is de standaard hoofdcode.
2.3.2.2.5 Blokkeer zones Een menu-optie die de geselecteerde code toestaat zones te
blokkeren.
2.3.2.2.6 In/Uit rapport? Een menu-optie die een code specificeert die inschakelingen
(sluiten) en uitschakelingen (openen) aan de doormeldnummers
rapporteert.
2.3.2.3 Partities Een optie uit het menu Codes die alle partities opsomt die aan de
geselecteerde code zijn toegewezen De geselecteerde code kan
een gebeurtenis voor deze partities activeren.
2.3.3 Dwangcode Een menu-optie die de dwangcode instelt. Een dwangcode
schakelt het systeem uit en activeert een dwangalarm. Dit is een
stil alarm dat een speciaal rapport naar het doormeldnummer
verstuurt.
2.3.4 Bewakingscodes 16 17 Een menu-optie waarmee de gebruikercodes 16 en 17 worden
ingesteld als bewakingscodes.
In dit geval kunnen gebruikerscodes 16 en 17 niet worden
geprogrammeerd of gewijzigd via een hoofdcode. Ze kunnen
alleen worden gewijzigd met behulp van de up-/
downloadsoftware. Met bewakingscode 16 kunt u altijd in-/
uitschakelen. Met bewakingscode 17 kunt u alleen in-/
uitschakelen tijdens een alarmtoestand. Alleen wanneer zich een
alarmtoestand voordoet, kunt u met bewakingscode 17 het
systeem uitschakelen. Nadat de alarmtoestand is beoordeeld, kan
het systeem met bewakingscode 17 opnieuw worden
ingeschakeld, maar niet meer opnieuw worden uitgeschakeld (zie
ook adres 41, segment 1, optie 7).
2.3.5 Gebruikerrechten Een menu-optie waarmee wordt opgegeven dat gebruikerrechten
vereist zijn om de programmeermode te activeren.
2.4 Communicatie Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd voor de
communicatie tussen de centrale en de up/download-software of
de doormeldnummers.
2.4.1 Doormeldnummers Een menu-optie waarin opties met betrekking tot de
doormeldnummers zijn gegroepeerd. Dit is een locatie op afstand
waar signalen en meldingen van alarmsystemen worden
gecontroleerd en van waaruit hulp kan worden gestuurd als dat
nodig is. Deze wordt ook wel meldkamer of PAC genoemd.
2.4.1.1 Telefoonnummers Een menu-optie waar rapporteringsopties van telefoonnummers
zijn gegroepeerd.
2.4.1.1.1.1 Telefoonnummer Een menuoptie voor het instellen van het telefoonnummer
waarnaar gebeurtenissen moeten worden gemeld. De centrale
kan aan maximaal zes telefoonnummers rapporteren.
NX-10 Installateurhandleiding
73
Locatie Term Definitie
2.4.1.1.1.2 Klantnummer Een menu-optie die een unieke code specificeert die door de
kiezer op de centrale naar het geselecteerde telefoonnummer
wordt verstuurd. Deze code wordt gebruikt om de gebruiker van
de alarminstallatie te identificeren en te factureren. Er kunnen
verschillende klantnummers worden ingesteld voor elk
telefoonnummer en elke partitie. Dit wordt ook het
accountnummer genoemd. De letters B, C, D, E, F kunnen worden
gebruikt in klantnummers voor centrales.
2.4.1.1.1.3 Protocol Een menu-optie die het communicatieprotocol instelt dat wordt
gebruikt voor de transmissie naar de ontvanger. Er kunnen
maximaal drie telefoonnummers worden ingesteld. Er zijn
verschillende protocollen beschikbaar, zoals Contact ID, SIA, XSIA,
en Fast Format. De aanbevolen protocollen zijn Contact-ID en SIA.
Raadpleeg de instructies van de ontvanger van de
doormeldnummers om te bepalen welk protocol moet worden
gebruikt.
2.4.1.1.1.4 Kiespogingen Een menu-optie die het aantal kiespogingen (1 tot 15 pogingen)
bepaalt, die de kiezer uitvoert bij het rapporteren aan de
doormeldnummers.
2.4.1.1.1.5 Backup controle Een menu-optie waarmee wordt bepaald hoe backup-oproepen
worden verwerkt voor het desbetreffende telefoonnummer. Het
exacte gedrag wordt bepaald door het telefoonnummer
waarvoor deze optie is geprogrammeerd. Als u bijvoorbeeld een
“0” programmeert, zal de centrale aantal ingestelde kiespogingen
ondernemen naar de eerste backup-telefoon, alvorens een
"Communicatiefout” wordt weergegeven en de rapportering
wordt gestopt. Als u een “1” programmeert, zal de centrale
proberen te stoppen met communiceren nadat het aantal
ingestelde kiespogingen is ondernemen naar het momenteel
geprogrammeerde telefoonnummer. Indien een “2” is
geprogrammeerd in dit segment, zal de centrale de kiespogingen
proberen uit te voeren in stappen van twee. De eerste twee
pogingen worden uitgevoerd naar het huidige telefoonnummer,
de volgende twee pogingen naar het backup-telefoonnummer,
waarna dit wordt herhaald totdat het totaal aantal pogingen dat
is opgegeven bij “Kiespogingen” is voltooid.
2.4.1.1.1.6 Gebeurtenissen Een menu-optie waarin instellingen zijn gegroepeerd, die bepalen
welke gebeurtenissen worden gerapporteerd via de kiezer aan de
doormeldnummers.
2.4.1.1.1.6.1 Alarm/insch/uit Een menu-optie waarin de gebeurtenissen zijn gegroepeerd die
naar het geselecteerde telefoonnummer worden gerapporteerd.
2.4.1.1.1.6.1.1 Alarm Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer een alarmsituatie
plaatsvindt.
2.4.1.1.1.6.1.2 Alarm herstel Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde telefoon-
nummer verstuurt wanneer het alarm is hersteld na een alarm.
2.4.1.1.1.6.1.3 In/Uitschakelen Een menu-optie die naar het geselecteerde telefoonnummer een
melding verstuurt wanneer het systeem is uitgeschakeld en
ingeschakeld.
2.4.1.1.1.6.1.4 Zone blokkeren/
deblokkeren
Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer een zone wordt geblokkeerd.
Er wordt eveneens een melding verstuurd wanneer de zone wordt
hersteld (gedeblokkeerd).
Locatie Term Definitie
2.4.1.1.1.6.2 Sabotage/storing Een menu-optie waarin de sabotage- en storingsgebeurtenissen
zijn gegroepeerd die aan het geselecteerde telefoonnummer
worden gerapporteerd.
2.4.1.1.1.6.2.1 Sabotage Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer zich een sabotage-alarm
voordoet.
2.4.1.1.1.6.2.2 Sabotageherstel Er wordt melding verstuurd wanneer het sabotagegeheugen niet
langer actief is.
2.4.1.1.1.6.2.3 Zone storing en herstel Een menu-optie die een melding verstuurt naar het geselecteerde
telefoonnummer wanneer een zonestoring plaatsvindt. Er wordt
eveneens een melding verstuurd wanneer de storing niet langer
actief is.
2.4.1.1.1.6.2.4 Uitbr. storing en herstel Een menu-optie die een 'storing module' en 'herstel'-melding naar
het geselecteerde telefoonnummer verstuurt.
2.4.1.1.1.6.2.5 Sirene/tel.lijnfout en
herstel
Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer een sirene- of telefoonlijnfout
optreedt. Er wordt een herstelmelding verstuurd wanneer de fout
is hersteld.
2.4.1.1.1.6.2.6 Ontbreken RF detector en
herstel
Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer een RF detector ontbreekt. Er
wordt een herstelmelding naar de doormeldnummers verstuurd
wanneer de ontvanger een geldig signaal van de ontbrekende
zender ontvangt.
2.4.1.1.1.6.2.7 Batterijfout RF detector
en herstel
Een menu-optie die een rapport naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer een batterijfout optreedt in
een RF detector. Er wordt tevens een herstelrapport verstuurd
wanneer de batterijfout niet langer actief is.
2.4.1.1.1.6.3 Voeding Een menu-optie waarin de voedingsgebeurtenissen zijn
gegroepeerd die aan het geselecteerde telefoonnummer worden
gerapporteerd.
2.4.1.1.1.6.3.1 230V/accu fout en herstel Een menu-optie die voedingsfout, voedingsfout herstel, accufout
en accufout herstel gebeurtenissen rapporteert aan het
geselecteerde telefoonnummer.
2.4.1.1.1.6.3.2 Voedingsfout en herstel Een menu-optie die een melding naar het geselecteerde
telefoonnummer verstuurt wanneer een kortsluiting wordt
gedetecteerd. Er wordt tevens een herstelmelding verstuurd
wanneer de kortsluiting is hersteld.
2.4.1.1.1.6.4 Communicatie Een menu-optie waarin de communicatiegebeurtenissen zijn
gegroepeerd die aan het geselecteerde telefoonnummer worden
gerapporteerd.
2.4.1.1.1.6.4.1 Communicatiefout Een menu-optie die een communicatiefout rapporteert aan het
geselecteerde telefoonnummer.
2.4.1.1.1.6.4.2 Autotest Een menu-optie die op vaste tijden een testmelding naar het
geselecteerde telefoonnummer verstuurt. De test kan worden
ingesteld in dagen of uren.
2.4.1.1.1.6.5.1 Program./Up-Download Een menu-optie die programmeer- en up/download-
gebeurtenissen rapporteert aan het geselecteerde
telefoonnummer.
NX-10 Installateurhandleiding
75
Locatie Term Definitie
2.4.1.1.1.7 Partities rapporteren Een menu-optie die bepaalt welke partities meldingen versturen
naar het geselecteerde telefoonnummer.
Belangrijk: Wanneer een partitie geselecteerd wordt, worden
ALLE gebeurtenissen van deze partitie naar de toegewezen
meldkamer doorgemeld. Individuele gebeurtenissen in het menu
Gebeurtenissen worden genegeerd. Indien u individuele
gebeurtenissen wenst te selecteren om door te melden naar het
betreffende nummer, selecteer hier geen enkele partitie.
2.4.1.2 Partitie klantnummers Een menu-optie die het klantnummer voor elke partitie vermeldt.
Het klantnummer wordt verzonden wanneer de betreffende
partitie meldingen verstuurt.
2.4.1.3 Auto Cancel/Annuleren
kiezer
Een menu-optie waarmee de Auto Cancel/Annuleren-functies van
een kiezer automatisch worden uitgevoerd wanneer het systeem
wordt uitgeschakeld. Dit betekent dat het indrukken van de knop
Cancel (programmeerbare functieknop) niet is vereist nadat een
uitschakelcode is ingevoerd. De functies Cancel en annuleren
moeten zijn ingeschakeld om de Auto-functie te laten werken.
Voor een juiste werking van deze functies, moet
"Kiezervertragingstijd" zijn ingeschakeld in de
zoneconfiguratiegroep.
2.4.2 Up/Download Een menu-optie die opties groepeert voor het beheren van
downloadsessies tussen de up/downloadsoftware en de centrale.
2.4.2.1 Terugbelnummer Een menu-optie die het telefoonnummer bevat waarnaar de
centrale gaat bellen als de optie Terugbellen vereist? is
ingeschakeld.
2.4.2.2 Up/downloadcode Een menu-optie die de achtcijferige toegangscode specificeert
die door de up-/downloadsoftware naar de centrale wordt
verstuurd. De centrale staat up/downloaden toe wanneer de
centrale deze code ontvangt van de up-/downloadsoftware.
2.4.2.3 Terugbellen vereist? Een menu-optie die de toegang van de up/download software
bepaalt. Wanneer de software de centrale aanroept, beantwoordt
de centrale de oproep en hangt dan op. Na ongeveer 36
seconden belt de centrale terug naar de up/download-software.
2.4.2.4 Aantal Belsignalen? Een menu-optie voor het bepalen van het aantal belsignalen die
vereist zijn voordat de centrale opneemt om een
up/downloadsessie te starten. Als de waarde 0 is, zal de centrale
de lijn nooit opnemen
2.4.2.5 Negeer
antwoordapparaat
Een menu-optie die wordt gebruikt om een antwoordapparaat te
negeren. Als de optie 'Twee oproepen negeer antwoordapparaat'
is geactiveerd, zijn twee telefoonoproepen nodig om het
antwoordapparaat te negeren. Bij de eerste oproep gaat het
belsignaal één- of tweemaal over. De centrale detecteert de
belsignalen en start een wachttijd van 45 seconden. Tijdens deze
wachttijd beantwoordt de centrale de volgende oproep bij het
eerste belsignaal. Deze manier is niet aan te bevelen voor
commerciële toepassingen.
2.4.2.6 Opbellen PC na autotest? Een menu-optie die de centrale in staat stelt de terugbelfunctie te
gebruiken wanneer naar de doormeldnummers een
automatische testmelding is verstuurd. Nadat de testmelding is
verstuurd, belt de centrale de up/downloadsoftware op via het
terugbelnummer. Handelingen zoals logboek uploaden en
telefoonnummers downloaden kunnen in de
Locatie Term Definitie
up/downloadsoftware worden geselecteerd.
2.4.2.7 Code vereist? Een menu-optie waarvoor een gebruikerscode is vereist voordat
de gebruiker een up/download kan starten.
2.4.2.8 Vergrendelingen Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die bepaalde
systeemfuncties vergrendelen.
2.4.2.8.1 Syst.Shutdown Een menu-optie die de up-/downloadsoftware in staat stelt de
centrale buiten bedrijf te stellen. Deze optie kan alleen worden
ingesteld vanuit de up-/downloadsoftware. Op het LCD verschijnt
een bericht met de verklaring waarom het systeem buiten bedrijf
is gesteld. Zolang het systeem buiten bedrijf is gesteld, is het
volledig inactief. Het is niet mogelijk het systeem in/uit te
schakelen en er kunnen geen meldingen verstuurd of sirenes
geactiveerd worden.
2.4.2.8.2 Lokale programmering Een optie in het menu Communicaties die het installateurmenu
uitschakelt. Deze optie kan alleen worden ingesteld via de up-/
downloadsoftware.
2.3.2.8.3 Comm.Instellingen Een menu-optie die verhindert dat de installateur de
communicatie-instellingen verandert (telefoonnummers,
klantnummers, enzovoort). Deze optie moet worden ingesteld met
behulp van de up-/downloadsoftware.
2.4.2.8.4 Download opties
Een menu-optie die belet dat de installateur de volgende
downloadopties wijzigt:
Negeer antwoordapparaat
Terugbellen vereist?
Vergrendelingen>Syst.Shutdown
Vergrendelingen>Lokale programmering
Vergrendelingen>Comm.Instellingen
Vergrendelingen>Download opties
Opbellen PC na autotest?
Deze optie moet worden ingesteld via de up-/downloadsoftware.
2.4.3 Autotest Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd met betrekking
tot de automatische tests die door het systeem kunnen worden
uitgevoerd.
2.4.3.1 Autotest centrale Een menu-optie die bepaalt of de automatische testmelding
plaatsvindt na een zeker aantal dagen of uren. De automatische
testmelding kan worden onderdrukt als een andere melding
wordt verstuurd.
2.4.3.2 Interval Een menu-optie die de tijdsduur tussen twee automatische
testmeldingen instelt in uren of dagen. De eenheid wordt
ingesteld in Autotest centrale. De opties Uur en Minuut stellen het
tijdstip in waarop de test wordt uitgevoerd.
2.4.3.5 Verstreken tijd Een menu-optie die instelt hoeveel tijd er is verstreken sinds de
vorige automatische test. Deze optie bepaalt wanneer de volgende
testmelding naar de doormeldnummers wordt gestuurd.
2.4.4 Rapportering Een menu-optie waarin rapporteringsopties zijn gegroepeerd.
NX-10 Installateurhandleiding
77
Locatie Term Definitie
2.4.4.1 Partitie rapporten Een menu-optie die de gebeurtenissen specificeert die voor elke
partitie zijn ingeschakeld. Gebeurtenissen die in deze optie worden
gespecificeerd, worden verbonden met alle partities in het systeem.
2.4.4.1.1 In/Uitschakelen Een menu-optie die de in-/uitschakelingsrapportering activeert.
2.4.4.1.2 Zone blokkering Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer zones worden geblokkeerd.
2.4.4.1.3 Zone herstel Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer zones worden hersteld.
2.4.4.1.4 Zonestoring Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer een zonestoring plaatsvindt.
2.4.4.1.5 Zone sabotage Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer een zonesabotage plaatsvindt.
2.4.4.1.6 Annuleren Een menu-optie die de herstelrapportering activeert. Er wordt een
herstelmelding naar de doormeldnummers verstuurd wanneer
het systeem wordt uitgeschakeld (binnen de tijd, ingesteld door
de kiezervertraging) na een alarm.
2.4.4.1.7 Recente inschakeling Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt als een alarm plaatsvindt binnen vijf minuten nadat de
centrale is ingeschakeld. Het gebruikersnummer waarmee het
systeem is ingeschakeld, wordt eveneens meegestuurd.
2.4.4.1.8 Vertrekfout Een menu-optie die bepaalt dat de centrale een
vertrekfoutrapport verzendt als een aankomst-/vertrekzone
verstoord is wanneer de vertrektijd verstreken is. Deze melding
wordt verstuurd samen met het gebruikersnummer van de
gebruiker die het systeem inschakelde als de centrale niet wordt
uitgeschakeld voordat de aankomsttijdvertraging verstrijkt. De
alarmrapporteringscode wordt eveneens verstuurd. Zelfs als deze
functie niet is ingeschakeld, gaat de sirene af als een aankomst-/
vertrekzone wordt verstoord nadat de vertrektijdvertraging
verstreken is.
2.4.4.2 Systeem rapporten Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd betreffende de
systeemrapportering.
2.4.4.2.1 Sabotage/storing Een menu-optie waarin de sabotage- en storingsgebeurtenissen
zijn gegroepeerd die aan de doormeldnummers worden
gerapporteerd.
2.4.4.2.1.1 Sabo behuizing Een menu-optie die de sabotageschakelaar op de centrale
activeert. De centrale heeft een ingang voor een normaal
gesloten sabotageschakelaar. Wanneer deze open gaat, wordt
een sabotage van de behuizing gemeld als een gebeurtenis.
2.4.4.2.1.2 Module storing Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt bij een uitbreidingsmodule storing
2.4.4.2.1.3 Sirene storing Een menu-optie die de sirene bewaakt om te zien of er geen
draden zijn doorgeknipt. Als de draden zijn doorgeknipt, verstuurt
de centrale een melding naar de doormeldnummers.
Locatie Term Definitie
2.4.4.2.1.4 RF Detector afwezig Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer een RF detector ontbreekt.
RF detectors versturen om de 15 of 64 minuten
supervisiesignalen uit, afhankelijk van de frequentie. Een RF
ontvanger moet deze signalen ontvangen binnen een bepaalde
tijd. Deze tijd wordt ingesteld in menu-item Supervisietimer. Als de
RF ontvanger deze signalen niet ontvangt tijdens dit tijdvenster,
wordt de RF detector als afwezig beschouwd.
2.4.4.2.1.5 RF Batterijfout Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer een batterijfout optreedt in een RF detector.
2.4.4.2.1.6 CleanMe Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer een rookmelder vuil is.
2.4.4.2.2 Voeding Een menu-optie waarin de voedingsgebeurtenissen zijn
gegroepeerd die aan de doormeldnummers worden
gerapporteerd.
2.4.4.2.2.1 230Vac fout Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer de netvoeding wegvalt. Voor deze
rapportering kan een vertragingstijd worden ingesteld.
2.4.4.2.2.2 Accufout Een menu-optie die de rapportering van accufouten op de
centrale inschakelt.
2.4.4.2.2.3 Aux. Overstroom Een menu-optie die overstroomrapportering activeert. Er wordt
een melding naar de geselecteerde doormeldnummers verstuurd
wanneer te veel stroom wordt afgenomen van een module die
door het systeem wordt gevoed.
2.4.4.2.3 Communicatie Een menu-optie waarin de communicatiegebeurtenissen zijn
gegroepeerd die aan de doormeldnummers worden
gerapporteerd.
2.4.4.2.3.1 Telefoonlijnfout Een menu-optie die een melding verstuurt naar de
doormeldnummers zodra de telefoonlijnfout is hersteld.
2.4.4.2.3.2 Communicatiefout Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer het systeem na het aantal pogingen, ingesteld
in Aantal kiespogingen, geen verbinding heeft kunnen maken met
de doormeldnummers. De melding wordt verstuurd nadat de
communicatie met de doormeldnummers is hersteld.
2.4.4.2.3.3 Autotest Een menu-optie die een automatische testmelding naar de
doormeldnummers verstuurt met een zeker interval.
2.4.4.2.3.4 Autotest alleen bij IN Een menu-optie die bepaalt dat automatische testmeldingen
alleen maar worden verstuurd bij een ingeschakeld systeem.
2.4.4.2.4.1 Logboek vol Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer het logboek vol is.
2.4.4.2.4.2 Begin/Einde
programmering
Een menu-optie die ervoor zorgt dat rapporten naar een bepaald
telefoonnummer worden verstuurd. Er wordt een melding
verstuurd wanneer de lokale programmering wordt gestart en
beëindigd.
2.4.4.2.4.3 Einde up/downloading Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer het up/downloaden van de up-/
downloadsoftware met de centrale gereed is.
2.4.4.2.5 Blokk. bij geforceerd in Een menu-optie die de blokkeerrapportering activeert wanneer
een zone geforceerd wordt ingeschakeld.
NX-10 Installateurhandleiding
79
Locatie Term Definitie
2.4.4.2.6 Eerste uit/laatste in Een menu-optie die een in-/uitschakelmelding verstuurt naar de
doormeldnummers, die aangeeft wanneer het systeem is
ingeschakeld en uitgeschakeld. Deze optie kan alleen worden
gebruikt in een systeem met meerdere partities.
Er wordt een rapport verstuurd met vermelding van de eerste
partitie die is geopend. Vervolgens wordt een logboek
bijgehouden van wanneer de andere partities zijn geopend en
gesloten. Deze informatie wordt in een tweede rapport verstuurd
wanneer de laatste open partitie wordt gesloten.
2.4.4.3 Rapport codes Een menu-optie die de codes bevat die naar de
doormeldnummers worden verstuurd wanneer een bepaalde
gebeurtenis plaatsvindt.
2.4.4.3.1 Zonetype instellen Een menu-optie waarin alle rapporteringscodes zijn gegroepeerd
voor het geselecteerde zonetype
2.4.4.3.1.1.1 Rapportcode Een menu-optie die rapportcode instelt die voor het
geselecteerde zonetype is gerapporteerd.
2.4.4.3.1.1.2 SIA Code Een menu-optie die de SIA code instelt, die voor het geselecteerde
zonetype wordt gerapporteerd.
2.4.4.3.1.1.3
CID Code Een menu-optie die de CID code opgeeft, die moet worden
gebruikt bij het rapporteren van het geselecteerde zonetype.
2.4.4.3.2 Partitie rapporten Een menu-optie waarin alle rapporteringen voor bepaalde
partities zijn gegroepeerd.
2.4.4.3.2.1.1 Herstel Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers zijn verstuurd wanneer het
systeem werd hersteld.
2.4.4.3.2.1.2 Blokkeren Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers zijn verstuurd wanneer de partitie
werd geblokkeerd.
2.4.4.3.2.1.3 Sabotage Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
sabotagegebeurtenis plaatsvindt.
2.4.4.3.2.1.4 Storing Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
storingsgebeurtenis plaatsvindt.
2.4.4.3.2.1.5 Sensor Batt.fout Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
batterijfout wordt gerapporteerd voor een sensor in een bepaalde
partitie.
2.4.4.3.2.1.6 Sensor Zoek Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
sensor zoek-gebeurtenis plaatsvindt in een bepaalde partitie.
2.4.4.3.2.1.7 Opening Een menu-optie waarin de codes zijn gegroepeerd, die bij een
openingsgebeurtenis (uitschakeling) voor een bepaalde partitie
worden gerapporteerd.
2.4.4.3.2.1.8 Sluiting Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
bepaalde partitie wordt gesloten (ingeschakeld).
2.4.4.3.3 Bediendeel Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd voor
Locatie Term Definitie
gebeurtenissen betreffende het bediendeel.
2.4.4.3.3.1 Dwangcode Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die voor dwanggebeurtenis worden verstuurd.
Een dwanggebeurtenis is een situatie waarbij de gebruiker wordt
bedreigd en wordt gedwongen het systeem uit te schakelen. Een
dwangcode wordt ingevoerd om het systeem normaal uit te
schakelen en een dwangalarm te activeren.
2.4.4.3.3.2 Bediend. 1 brand Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die worden verstuurd voor een Bediend. 1 brand-gebeurtenis.
2.4.4.3.3.3 Bediend. 2 medisch Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die worden verstuurd voor een Bediend. 2 medisch-gebeurtenis.
2.4.4.3.3.4 Bediend. paniek Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die worden verstuurd voor een Bediend. paniek-gebeurtenis.
2.4.4.3.3.5 Sab. bediendeel Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die worden verstuurd voor een Sab. bediendeel-gebeurtenis.
2.4.4.3.4 Voeding Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer
gebeurtenissen betreffende de voeding plaatsvinden.
2.4.4.3.4.1 230Vac fout Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die worden gebruikt om een netspanningsfout te rapporteren.
2.4.4.3.4.2 Accufout Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd voor een
accufout. Er wordt een herstelmelding naar de dooormeldnummers
verstuurd wanneer deze toestand niet langer actief is.
2.4.4.3.4.3 Aux. Overstroom Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
overstroomgebeurtenis plaatsvindt.
2.4.4.3.5 Sabotage/storing Een menu-optie waarin rapporteringscodes zijn gegroepeerd voor
het melden van de sabotage- en storingsgebeurtenissen aan de
doormeldnummers.
2.4.4.3.5.1 Sabo behuizing Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
Sabo behuizing-gebeurtenis plaatsvindt.
2.4.4.3.5.2 Sirene sabotage Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
sirene sabotage plaatsvindt.
2.4.4.3.5.3 Zonestoring Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
zonestoring plaatsvindt.
2.4.4.3.5.4 Sirene sabotage Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
sirene sabotage plaatsvindt.
2.4.4.3.5.5 Telefoonlijnfout Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die worden verzonden wanneer een telefoonlijnfout optreedt.
2.4.4.3.5.6 Module storing Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd bij een Module
storing-gebeurtenis.
NX-10 Installateurhandleiding
81
Locatie Term Definitie
2.4.4.3.5.7 Communicatiefout Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
communicatiefout-gebeurtenis plaatsvindt.
2.4.4.3.6 Overige Een menu-optie waarin rapporteringscodes zijn gegroepeerd voor
het melden van overige gebeurtenissen aan de
doormeldnummers.
2.4.4.3.6.1 Logboek vol Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer het
logboek vol is.
2.4.4.3.6.2 Autotest Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer een
automatische testmelding wordt uitgevoerd.
2.4.4.3.6.3 Annuleren Een menu-optie die de herstelrapportering activeert. Er wordt een
herstelmelding naar de doormeldnummers verstuurd wanneer
het systeem wordt uitgeschakeld (binnen de tijd, ingesteld door
de kiezervertraging) na een alarm.
2.4.4.3.6.4 Recente inschakeling Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt als een alarm plaatsvindt binnen vijf minuten nadat de
centrale is ingeschakeld. Het gebruikersnummer waarmee het
systeem is ingeschakeld, wordt eveneens meegestuurd.
2.4.4.3.6.5 Begin/Einde
programmering
Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer de
programmering wordt gestart en wanneer de installateur de
programmeermode afsluit.
2.4.4.3.6.6 Einde up/downloading Een menu-optie waarin de rapporteringscodes zijn gegroepeerd,
die naar de doormeldnummers worden verstuurd wanneer het
downloaden gereed is.
2.4.5 Speciaal protocol Een menu-optie waarmee u communicatieprotocollen kunt
opstellen, wanneer er niet met standaard doormeldnummers
wordt gewerkt. Raadpleeg de technische dienst voordat u deze
optie en de verwante opties gebruikt.
2.4.5.1 Eigenschappen 1 Een menu-optie waarmee u uw eigen rapporteringsprotocol kunt
configureren op basis van de actieve opties. Raadpleeg de
technische dienst voordat u deze optie en de verwante opties
gebruikt.
2.4.5.2 Eigenschappen 2 Een menu-optie waarmee u uw eigen rapporteringsprotocol kunt
configureren op basis van de actieve opties. Raadpleeg de
technische dienst voordat u deze optie en de verwante opties
gebruikt.
2.4.5.3 Inter-Digit Time Een menu-optie waarmee de Inter-Digit Time voor het
aangepaste pulsprotocol wordt ingesteld (de tijd tussen
uitgangscijfers). De Inter-Digit Time is de waarde die op dit adres
is geprogrammeerd, gedeeld door de pulssnelheid (PPS) van het
geprogrammeerde protocol. Als bijvoorbeeld hier de waarde 10 is
geprogrammeerd en er wordt een pulsprotocol van 20 PPS
gebruikt, dan is de Inter-Digit Time 10/20 = 0,5 sec. Raadpleeg de
technische dienst voordat u deze en verwante opties gebruikt.
2.5 Partities Een menu-optie waarin alle partitie-instellingen zijn gegroepeerd.
Deze instellingen zijn onder andere partitieopties, partitietimers,
enzovoort.
2.5.1.1 Tijden Een menu-optie waarin de tijdgestuurde opties zijn gegroepeerd.
Locatie Term Definitie
2.5.1.1.1 Aankomsttijd 1 Een menu-optie waarmee u de tijd instelt waarbinnen de
gebruiker de partitie moet uitschakelen alvorens er een alarm
optreedt. Deze tijd kan worden ingesteld van 10 tot 255
seconden.
2.5.1.1.2 Vertrektijd 1 Een menu-optie waarmee u de tijd instelt waarbinnen de
gebruiker de beveiligde zone moet verlaten na het inschakelen
van de partitie, alvorens er een alarm optreedt. Als u het systeem
inschakelt in de Afwezig-mode, kan het bediendeel knipperen om
de gebruiker te waarschuwen (zie de menu-opties voor het
bediendeel), waarbij tevens het venster Systeem Aan, Verlaat pand
wordt weergegeven totdat de vertragingstijd is verstreken. Deze
tijd kan worden ingesteld van 10 tot 255 seconden.
2.5.1.1.3 Aankomsttijd 2 Een menu-optie waarmee u de tijd instelt waarbinnen de
gebruiker de partitie moet uitschakelen alvorens er een alarm
optreedt. Deze tijd kan worden ingesteld van 10 tot 255
seconden.
2.5.1.1.4 Vertrektijd 2 Een menu-optie waarmee u de tijd instelt waarbinnen de
gebruiker de beveiligde zone moet verlaten na het inschakelen
van de partitie, alvorens er een alarm optreedt. Als u het systeem
inschakelt in de Afwezig-mode, kan het bediendeel knipperen om
de gebruiker te waarschuwen (zie de menu-opties voor het
bediendeel), waarbij tevens het venster Systeem Aan, Verlaat pand
wordt weergegeven totdat de vertragingstijd is verstreken. Deze
tijd kan worden ingesteld van 10 tot 255 seconden.
2.5.1.2 Opties Een menu-optie waarin alle optionele opties zijn gegroepeerd, die
betrekking hebben op partities.
2.5.1.2.1 Inschakelen Een menu-optie waarin de inschakelkenmerken van de
geselecteerde partitie zijn gegroepeerd.
2.5.1.2.1.1 Snel-inschakelen Een menu-optie die de functietoetsen voor gedeeltelijke
inschakeling en volledige inschakeling activeert. Deze opties
werken alleen op een bediendeel ingesteld voor één partitie.
Indien de menu-optie Snel-inschakelen is ingeschakeld, kan de
gebruiker het systeem inschakelen door eenvoudig op de toetsen
In/afwezig, In/aanwezig of Nacht mode te drukken. Anders moet
eerst de gebruikerscode worden ingevoerd. (Als u een systeem
wilt inschakelen in de In/afwezig mode met een bediendeel voor
één partitie, is het voldoende om slechts de gebruikerscode in te
voeren).
2.5.1.2.1.2 Herstart vertrektijd Een menu-optie die de mogelijkheid biedt om de vertrektijd
opnieuw te starten, zonder het systeem uit te schakelen.
De vertrektijd kan opnieuw worden gestart indien in de mode
In/aanwezig het commando In/afwezig in het gebruikersmenu
wordt gegeven of door middel van een functietoets die door de
installateur is geprogrammeerd om In/afwezig te activeren.
2.5.1.2.1.3 Stille automatische
inschakeling
Een menu-optie die het systeem automatisch inschakelt op een
bepaald tijdstip, zonder dat de bediendeelzoemer afgaat.
2.5.1.2.1.4 Automatisch Direct
activeren
Een menu-optie waarmee de automatische functies voor het
inschakelen van directe activering van aankomstzones.
Indien er geen vertrek is opgemerkt (de aankomst/vertrekzone
wordt niet geopend of gesloten) nadat de partitie is ingeschakeld,
wordt de aankomstvertraging geannuleerd, waarmee een directe
zone wordt gecreëerd. Indien het vertrek is opgemerkt (de
gebruiker verlaat het pand nadat de partitie is ingeschakeld), blijft
de aankomsttijdsturing actief, waardoor een aankomstvertraging
wordt gecreëerd.
NX-10 Installateurhandleiding
83
Locatie Term Definitie
2.5.1.2.1.5 Uitgangsdeur Een menu-optie die alleen van toepassing is op secundaire
aankomst-/vertrekzones (zones waarvoor de optie Sec.Vertraagd
is ingesteld).
Indien de optie Uitgangsdeur wordt ingeschakeld, zal de
vertrekttijd meteen aflopen zodra de secundaire aankomst-
/vertrekzones weer gereed zijn (de deur wordt geopend en weer
gesloten door de gebruiker die het pand verlaat). Deze functie kan
alleen worden gebruikt in combinatie met magnetische
deurcontactpunten.
2.5.1.2.1.6 NACHT Direct Een menu-optie waarmee de mode NACHT Direct kan worden
geactiveerd met het bediendeel (niet overschakelen). In deze
mode blokkeert de centrale alle zones waarvoor de
Aankomstbewakingsmode is ingeschakeld, en de partitie wordt
ingeschakeld zonder een vertraagd vertrek. De partitie moet zijn
uitgeschakeld om deze mode te kunnen annuleren.
2.5.1.2.1.7 AANWEZIG Direct Een optie die de "toggle" functie activeert van de Aanwezig
functietoets (F4) om zo te schakelen (toggling) tussen Aanwezig
en Direct mode voor een partitie. Indien deze optie aan staat en
één keer op de F4 toets gedrukt wordt, dan schakelt het syteem in
in de Aanwezig mode. Door telkens op de F4 toets te drukken (key
toggle) schakelt het systeem tussen Aanwezig mode en Direct
mode. Wanneer deze optie uit staat, dan werkt de "toggle" functie
niet en wordt de F4 toets enkel gebruikt om in te schakelen in de
Aanwezig mode.
Opmerking: In multi-partitieweergave werkt de "toggle" functie
enkel partitie per partitie.
2.5.1.2.1.8 Met sab/comm.fout Een menu-optie waarmee de partitie kan worden ingeschakeld,
zelfs al is er nog een sabotagemelding en/of een
communicatiefout niet uit het geheugen verwijderd.
2.5.1.2.1.9 Met accufout? Een menu-optie waarmee de partitie de partitie kan ingeschakeld
worden met een accufout.
2.5.1.2.1.10 Sleutelsch. In/aanwezig Een menu-optie waarmee u de partitie kunt inschakelen in de
Aanwezig-mode met een sleutelschakelaar.
2.5.1.2.1.11 Te Vroeg Uit/Te Laat In
rap.
Een menu-optie die een melding naar de doormeldnummers
verstuurt wanneer het systeem te laat is ingeschakeld of te vroeg
is uitgeschakeld. Indien een opening plaatsvindt voor de
ingestelde openingstijd, verstuurt de centrale een "Te Vroeg Uit"-
melding. Indien er niet wordt gesloten tijdens of voor de
ingestelde sluitingstijd, verstuurt de centrale een "Te Laat In"-
melding. U kunt de openings- en sluitingstijden instellen door de
respectievelijke opties in de menugroep Centrale>Tijdsroosters in
te stellen.
2.5.1.2.1.12 Auto IN IN/Aanwezig Een menu-optie waarmee u de partitie automatische kunt
inschakelen in de Aanwezig-mode. U kunt de automatische in- en
uitschakeltijden instellen door de respectievelijke opties in de
menugroep Centrale>Tijdsroosters in te stellen.
2.5.1.2.2 Bediendelen Een menu-optie waarin opties voor het bediendeel zijn
gegroepeerd.
2.5.1.2.2.1 Stil Paniek Een menu-optie die voorkomt dat de audio-/visuele indicaties
worden geactiveerd wanneer een paniekalarm optreedt.
Locatie Term Definitie
2.5.1.2.2.2 Luid Paniek Een menu-optie die ervoor zorgt dat het bediendeel begint te
piepen en de binnen- en buitensirenes afgaan wanneer een
paniekalarm wordt geactiveerd.
2.5.1.2.2.3 Brand (Aux1) Een menu-optie waarmee de Brandalarmfunctie wordt
toegewezen aan een toets op alle bediendelen in de
geselecteerde partitie (zie ook de beschrijving voor de optie Dit
bediendeel>Functietoetsen). Wanneer deze optie is ingeschakeld
en de Brandalarm-toets wordt ingedrukt op het bediendeel, wordt
een brandalarm geactiveerd. Zie De functietoetsen programmeren
op pagina
147.
Opmerking: De rapportcodes in langzame formaten voor de
gebeurtenis Bediend. 1 brand worden geconfigureerd met de
menu-optie Centrale>Communicatie>Rapportering>Rapport
codes>Bediendeel>Bediend. 1 brand.
2.5.1.2.2.4 Medisch (Aux2) Een menu-optie waarmee de Medische alarmfunctie wordt
toegewezen aan een toets op alle bediendelen in de
geselecteerde partitie (zie ook de beschrijving voor de optie Dit
bediendeel>Functietoetsen). Wanneer deze optie is ingeschakeld
en de Medische alarmtoets wordt ingedrukt op het bediendeel,
wordt een medisch alarm geactiveerd. Zie De functietoetsen
programmeren op pagina
147.
Opmerking: De rapportcodes in langzame formaten voor de
gebeurtenis Bediend. 2 medisch worden geconfigureerd met de
menu-optie Centrale>Communicatie>Rapportering>Rapport
codes>Bediendeel>Bediend. 2 medisch.
2.5.1.2.2.5 Blokk.code ingave Een menu-optie die het bediendeel gedurende 60 seconden
blokkeert en een sabotagemelding naar de doormeldnummers
verstuurt als 30 opeenvolgende toetsaanslagen zijn ingedrukt
zonder dat een geldige code is ingevoerd.
2.5.1.2.2.6 LED verlichting UIT Een menu-optie waarmee de statuspictogrammen worden in- of
uitgeschakeld op het LCD display van het bediendeel dat tot de
partitie behoort. Indien ingeschakeld, worden de
statuspictogrammen 20 seconden nadat een toets voor het laatst
werd ingedrukt uitgeschakeld (alleen het voedingspictogram blijft
zichtbaar). Er zijn twee LED-verlichting UIT-opties (op
partitieniveau en op bediendeelniveau, zie het menu Dit
bediendeel). Beide moeten zijn ingeschakeld om de functie op een
bepaald bediendeel of een bepaalde partitie te kunnen gebruiken.
Wanneer de gebruiker de optie LED verlichting UIT voor de
centrale heeft ingesteld, moet de voeding van de centrale
opnieuw worden gestart. Na het opstarten is deze functie actief.
Wanneer de gebruiker de functie wilt uitschakelen, moet deze
optie worden ingesteld op Uitschakelen en de voeding opnieuw
worden gestart. Het systeem wacht vervolgens op een geldige
gebruikercode. De optie LED verlichting UIT wordt dan
uitgeschakeld nadat de gebruiker om een willekeurige reden de
gebruikercode moet invoeren (bijvoorbeeld om het systeem in te
schakelen, een alarm te bevestigen, het gebruikersmenu te
activeren, enz.).
2.5.1.2.3 Blokkeren Tijdelijk een zone buiten werking stellen bij het inschakelen van
het systeem.
Een menu-optie waarin opties voor het blokkeren zijn
gegroepeerd.
NX-10 Installateurhandleiding
85
Locatie Term Definitie
2.5.1.2.3.1 Auto blokkeren Een menu-optie die volgzones automatisch blokkeert wanneer
tijdens de vertrektijd geen vertrek wordt gedetecteerd. Het vertrek
wordt gedetecteerd door het openen en sluiten van een
aankomst-/vertrekzone.
2.5.1.2.3.2 Code vereist? Een menu-optie die bepaalt of een gebruikerscode vereist is om
zones te blokkeren.
2.5.1.2.3.3 Zoemer actief? Een menu-optie die de bediendeelzoemer activeert wanneer een
gebruiker het systeem activeert met een of meer geblokkeerde
zones.
2.5.1.2.3.4 Blokkeertoets actief Een menu-optie waarmee een binnenzone kan worden
geblokkeerd of toegevoegd terwijl een systeem wordt
ingeschakeld.
2.5.1.2.3.5 Geen
autom.blokk.geforc.zones
Een menu-optie waarmee het automatisch blokkeren van
geforceerd ingeschakelde zones kan worden uitgeschakeld.
2.5.1.2.4.1 Zoemer bij netfout/
accufout
Een menu-optie die ervoor zorgt dat de bediendeelzoemer begint
te piepen als de netvoeding is weggevallen of een accufout wordt
gedetecteerd.
2.5.1.2.4.2 Sabo zone zoek Een menu-optie die specificeert dat een melding naar de
doormeldnummers moet worden verstuurd en er een sabotage
alarm wordt geactiveerd wanneer er door een RF detector geen
supervisiesignalen worden ontvangen. Afhankelijk van de
systeemstatus worden er verschillende rapporteringscodes
verstuurd. Bij een ingeschakeld systeem worden de
rapporteringscodes voor sabotage- en RF detector afwezig
verstuurd. Bij een uitgeschakeld systeem wordt alleen de
rapporteringscode RF detector afwezig verstuurd.
2.6 Systeem items Een menu-optie waarin programmeerbare systeemopties en
rapporteringsopties zijn gegroepeerd.
2.6.1 Tijden Een menu-optie waarin de tijdgestuurde opties zijn gegroepeerd.
2.6.1.1 Zones Een menu-optie waarin de tijdinstellingen met betrekking tot
zones zijn gegroepeerd.
2.6.1.1.1 Brand verificatietijd Een menu-optie die de tijdsduur instelt waarbinnen een tweede
activatie moet plaatsvinden op een rookmelder om een alarm te
genereren.
2.6.1.1.2 Zone inactiviteittijd Een menu-optie waarmee de optie Zone inactiviteit kan worden
geconfigureerd in uren of dagen.
2.6.1.1.3 Zone activiteit bewaking Een menu-optie die de zone inactiviteittijd instelt. Het is mogelijk
om deze tijd te specificeren in minuten of uren.
2.6.1.1.4 Verif.tijd Combinatiezone Een menu-optie waarmee de combinatiezonetijd wordt ingesteld
in minuten. Deze kan worden ingesteld van 0 tot 255 minuten,
waarbij 0 voor geen combinatiezone staat.
2.6.1.2 Voeding Een menu-optie waarin de timeropties met betrekking tot
voedinggebeurtenissen zijn gegroepeerd.
2.6.1.2.1 Accu testtijd Een menu-optie die instelt hoe lang de centrale de Dyn. Accutest
uitvoert. Deze kan worden ingesteld van 0 tot 30 minuten, waarbij
0 voor 'geen test' staat.
Locatie Term Definitie
2.6.1.2.2 230V uitval
vertragingstijd
Een menu-optie die de tijdsduur bepaalt tussen het detecteren
van een netspanningsfout op de centrale en het versturen van
een melding naar de doormeldnummers. De herstelgebeurtenis
wordt verstuurd vier minuten nadat de netspanning is hersteld.
2.6.1.2.3 Opstartvertraging Een menu-optie die de tijdsduur instelt voor een
voedingsfoutherstel bij een voedingsfout en het opnieuw
opstarten van het systeem. Dit kan worden ingesteld op
0-60 seconden. 0 betekent geen opstartvertraging.
2.6.1.3 Sirene/Deurbel Een menu-optie die timers bevat voor de binnensirene,
buitensirene en deurbel op het bediendeel.
2.6.1.3.1 Sirenetimeout Een menu-optie die bepaalt hoe lang de binnensirene hoorbaar is,
alvorens deze automatisch stopt. Deze tijd kan worden ingesteld
van 0 tot 255 minuten. Als hier 0 wordt ingesteld, blijft de sirene
actief totdat een geldige code wordt ingevoerd op het bediendeel.
2.6.1.3.2 Deurbeltijd Een menu-optie waarmee de deurbeltijd wordt ingesteld. Deze tijd
kan worden ingesteld van 0 – 12 seconden in stappen van 50 ms
(1/20 seconde) 0 = volgt zone.
2.6.1.4 Communicatie Een menu-optie waarin tijden voor communicatiegebeurtenissen
zijn gegroepeerd.
2.6.1.4.1 Kiezervertragingstijd Een menu-optie die bepaalt hoe lang (in seconden) de kiezer
wacht voordat een te annuleren alarm naar de
doormeldnummers wordt verstuurd.
2.6.1.4.2 Inluistertijd Een menu-optie die bepaalt hoe lang de inluistersessie duurt
alvorens de centrale de lijn verbreekt. De optionele module
NX-534E is vereist.
2.6.1.4.3 Lijnfout vertragingstijd Een menu-optie die de wachttijd bepaalt voordat een
telefoonlijnfout wordt gemeld na het detecteren van een
telefoonlijnfout.
Een telefoonlijnfout wordt weergegeven in Storingmelding>Herstel
wanneer Lijnfout vertragingstijd = 0.
2.6.1.5.1 Progr.standtijd Een menu-optie waarmee kan worden ingesteld hoe lang de
centrale in de programmeermode blijft staan. Deze tijd kan
worden ingesteld van 1 tot 255 minuten. Wanneer de tijd is
ingesteld op 0, wordt de programmeermode na 15 minuten
uitgeschakeld.
2.6.1.5.2 Waarschuwingstijd
Aut.Insch
Een menu-optie waarmee kan worden ingesteld hoe lang het
waarschuwingssignaal blijft klinken tijdens een automatische
inschakeling. Deze tijd kan worden ingesteld tussen 1 en 255
minuten, waarbij 1 de standaardwaarde is.
2.6.1.5.3 Herhalingstijd Aut.Insch Een menu-optie waarmee de herhalingstijd voor automatisch
inschakelen wordt ingesteld. Deze tijd kan worden ingesteld
tussen 1 en 255 minuten, waarbij 45 de standaardwaarde is.
2.6.2 Opties Een menu-optie waarin alle optionele opties zijn gegroepeerd, die
betrekking hebben op de instellingen van de centrale.
2.6.2.1 Ingangen Een menu-optie waarin opties zijn gegroepeerd die opties
betreffende overige zone-instellingen.
2.6.2.1.1 Zones centrale Een menu-optie die aanwezige bedrade zones op de centrale
uitschakelt. Dit geeft een volledig draadloos alarmsysteem.
NX-10 Installateurhandleiding
87
Locatie Term Definitie
2.6.2.1.2 Sabo behuizing Een menu-optie die de sabotageschakelaar op de centrale
activeert. De NX-10 heeft een ingang voor een normaal gesloten
sabotageschakelaar. Wanneer deze open gaat, wordt een
sabotage van de behuizing gemeld als een gebeurtenis.
2.6.2.1.3 2-Draads rookmelder Een menu-optie waarmee de 2-draads rookmelder in de centrale
kan worden ingeschakeld. Een 2-draads rookmelder is met twee
draden aangesloten op de centrale in plaats van met vier.
2.6.2.1.4 Dubbel Puls Met deze optie kunt u de twee bedrade zones in de centrale
gebruiken als vier normaal gesloten zones. Wanneer deze optie
wordt toegepast, kan de Europese dubbele E.O.L.-configuratie niet
worden gebruikt.
2.6.2.1.5 Uitgangsfout Vertraagd 1 Een menu-optie waarmee de Uitgangsfout-functie wordt beperkt
tot het zonetype Vertraagde zone 1. Indien geprogrammeerd, zal
de centrale een “uitgangsfout” rapporteren als een vertraagde zone
verstoord is op het moment dat de uitgangstijd beëindigd wordt. Dit
rapport zal doorgestuurd worden samen met het nummer van de
gebruikerscode waarmee het systeem ingeschakeld werd. Er zal
eveneens een alarmrapportering gebeuren. Werd de functie
ingesteld, dan zal de sirene en alarmrapportering geactiveerd
worden enkel wanneer een vertraagde zone 2 verstoord is op het
moment dat de uitgangstijd beëindigd wordt.
2.6.2.1.6 Dubbel puls Een menu-optie waarmee twee activeringen op dezelfde
combinatiezone noodzakelijk zijn voor het activeren van een
alarm.
2.6.2.1.7 Gebruik standaard
zonetypes
Een menuoptie die de standaard zonetypes in de landgebonden
standaardinstellingen voor het geselecteerde land gebruikt in
plaats van de geconfigureerde zonetypes.
2.6.2.1.8 A+B/Combinatiezone Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt na de eerste
activering van een zone een BG-rapport (niet-bevestigd alarm of
B-alarm) voor de desbetreffende zone verstuurd. Het B-
alarmbericht wordt opgenomen in het logboek. Daarnaast wordt
een herstel in 30 minuten tijdklok gestart. Indien een zone voor de
2e keer binnen 30 minuten wordt geactiveerd, verstuurt deze
zone een BA-rapport (inbraakalarm of bevestigd alarm) naar de
alarmcentrale. Indien er binnen 30 minuten geen 2e zone wordt
geactiveerd, wordt de tijdklok gewist. A+B alarmrapportering
werkt alleen met inbraakzonetypes die gebruik maken van SIA-
protocollen. Wanneer deze optie is ingeschakeld, kan de
standaard combinatiezone-functie niet langer worden gebruikt.
2.6.2.1.9 Meteen zoneherstel Een menuoptie waarmee u kunt instellen hoe zones worden
hersteld. Indien ingeschakeld, worden de zones onmiddelijk
hersteld. In dat geval worden alle alarmen en herstelprocedures
verstuurd zodra deze zich voordoen, zelfs in het geval van
meerdere alarmen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden de
zones alleen hersteld wanneer de sirene is uitgeschakeld. In dat
geval wordt een tweede of daaropvolgend alarm pas verstuurd
nadat de sirene is gestopt.
2.6.2.2 Test opties Een menuoptie waarin testopties zijn gegroepeerd. Deze opties
specificeren de tests die op de centrale kunnen worden
uitgevoerd.
2.6.2.2.1 Actieve accutest Een menuoptie die een test activeert om te bepalen of de accu op
het systeem is aangesloten. Deze test wordt meestal automatisch
uitgevoerd wanneer het systeem voor het eerst wordt opgestart
en daarna op periodieke tijden.
Locatie Term Definitie
2.6.2.2.2 Accutest bij inschakelen Een menuoptie die een accutest activeert bij inschakeling. Dit is
een automatische test die tijdens het inschakelen wordt
uitgevoerd door de centrale om te controleren of de accu naar
behoren functioneert. De centrale verlaagt de laadspanning
zodat stroom wordt opgenomen van de accu. Als het systeem
niet wordt ingeschakeld tussen 00:01 tot 23:59 uur, wordt de test
uitgevoerd om 00:00 uur.
2.6.2.2.3 Handm. sirenetest Een menuoptie die de sirenetest activeert wanneer in het
gebruikersmenu het commando LCD & Handm.Test wordt
geselecteerd.
2.6.2.2.4 Handm.kiezertest Een menuoptie waarmee een kiezertest wordt opgenomen in de
handmatige test van de gebruiker. Er wordt een handmatige
testoproep naar de doormeldnummers uitgevoerd en het
overeenkomstige signaal wordt verstuurd.
2.6.2.3 Klok Een menuoptie waarin opties zijn gegroepeerd die de klok
configureren.
2.6.2.3.1 Gebruikt intern kristal Een menuoptie waarmee een nauwkeurige klok wordt verkregen
in situaties waar verschillende voedingsfrequenties worden
gebruikt: mogelijke instellingen zijn 50 Hz of 60 Hz.
2.6.2.3.2 Systeemtijd verloren
indicatie
Een menuoptie waarmee het servicebericht ‘Geen tijd/datum’
wordt geactiveerd.
2.6.2.3.3 Zomer/Wintertijd Een menuoptie die een automatische overschakeling tussen
zomer- en wintertijd mogelijk maakt.
2.6.2.4.1 1-Tonige sirene
Een menuoptie die bepaalt welk soort sirene wordt geactiveerd
wanneer een brandalarm optreedt: een 2-tonige of 1-tonige sirene.
2.6.2.4.2 Herstel sabo met PIN-
code
Een menuoptie die een gebruiker in staat stelt het systeem te
resetten na een serviceboodschap. Als deze optie is uitgeschakeld,
moet een installateur het systeem resetten elke keer dat er een
serviceboodschap verschijnt. De gebruiker moet de oorzaak van
het alarm opsporen alvorens het systeem weer in te schakelen en
zo nodig contact opnemen met de installateur.
2.6.2.4.3 GSM Backup bij lijnfout
Een menuoptie waarmee de het GSM backup telefoonnummer
wordt opgegeven. Dit telefoonnummer wordt gebruikt wanneer de
ingebouwde kiezer niet werkt.
NX-10 Installateurhandleiding
89
Locatie Term Definitie
2.6.2.4.4 Eerste Alarm Logica
Een menuoptie waarmee de eerste alarm logica wordt
ingeschakeld. Deze optie is van invloed op de manier waarop
meervoudige alarmen op een bediendeel worden weergegeven.
Indien deze optie is ingeschakeld en er treden meerdere alarmen
op tijdens een inschakelcyclus, wordt op het bediendeel alleen de
eerst geactiveerde zone weergegeven voor het uitschakelen. Na
het uitschakelen is de eerst geactiveerde zone de zone waarvoor
"Alarm memo" wordt weergegeven met een knipperend "Alarm"-
bericht.
2.6.2.4.5 Logboek Beveiliging
Een menuoptie die voorkomt dat een enkele, niet door zones
geactiveerde gebeurtenis het gebeurtenisgeheugen kan opvullen.
De gebeurtenis wordt slechts maximaal 3 keer tussen sluitingen en
het invoeren van een code opgenomen in het logboek.
2.6.2.4.6 Alles annuleren
Een menuoptie die elke openstaande nog te rapporteren melding
annuleert. Eventuele alarmen in de buffer die nog naar de
doormeldnummers moeten worden verstuurd, worden
geannuleerd.
2.6.2.4.7 EN-50131 mode Een menuoptie waarmee op het bediendeel alleen de prompt
"Voer uw code in", het voedingspictogram en het pictogram
"Systeem niet gereed" wordt weergegeven, waarbij de
systeemstatus wordt verborgen.
Opmerking: Het bediendeel kan worden geprogrammeerd om de
datum en tijd weer te geven in plaats van het bericht
"Voer uw code in". Deze optie kan in of uit worden
geschakeld met behulp van de menuoptie
Installateurmenu>Dit bediendeel>Bediendeel
opties>Geavanceerde opties>Shutdown: toon klok.
2.6.2.4.8 Geen vertrektoon Een menuoptie die voorkomt dat de zoemer van de vertrektijd
wordt geactiveerd wanneer het systeem wordt ingeschakeld of
tijdens de herstart vertrektijd. Door deze optie in te stellen, wordt
de vertrektijdvertraging verdubbeld (indien deze bijvoorbeeld is
ingesteld op 30, wordt dit gewijzigd in 60 seconden).
2.7 Tijdsroosters Een menuoptie waarin tijdsroosters zijn gegroepeerd. Deze opties
configureren de tijdsroosters die de centrale voor de
automatische inschakeling gebruikt.
2.7.1 Inschakelen na sluiting Een menuoptie waarmee de weekdagen worden opgegeven
waarop elke partitie open is. Op deze dagen kunnen
gebruikercodes met de optie “alleen inschakelen na sluitingstijd”
in-en uitschakelen tijdens de openingstijd. Voor de dagen die niet
geselecteerd zijn, kunnen gebruikercodes met de optie “alleen
inschakelen na sluitingstijd”niet uitschakelen.
2.7.2 Automatisch inschakelen Een menuoptie waarmee de centrale automatisch kan
inschakelen op een bepaald tijdstip. Op dat ogenblik zal het
bediendeel gedurende 50 seconden piepen alvorens de centrale
inschakelt. Het inschakelingsproces wordt gestopt als op het
bediendeel een code wordt ingevoerd.
2.7.2.1.8 45 Minuten herhaal timer Een menuoptie die de centrale bij inactiviteit om de 45 minuten
probeert in te schakelen, tot de volgende openingstijd of tot het
systeem wordt ingeschakeld. De 45 minuten Herhaal timer wordt
verlengd wanneer er activiteit is in het gebouw. Dit zorgt ervoor
dat de Gereed-pictogram uit en aan gaat. Als er
inschakelmeldingen worden verstuurd, is de bijbehorende
gebruikerscode 97.
Locatie Term Definitie
2.7.3 Automatisch uitschakelen Een menuoptie waarmee de centrale automatisch kan
uitschakelen op een bepaald tijdstip.
2.7.4 Schakeltijden Een menuoptie waarin items zijn gegroepeerd, die betrekking
hebben op het automatisch inschakelen en de openings- en
sluitingstijdstippen.
2.7.3.1 Opening Een menuoptie die het tijdstip instelt waarop het geselecteerde
tijdsrooster naar de openingstijd overschakelt. Op dat ogenblik
kunnen codes met de optie “In na sluiting?” ook weer voor het
uitschakelen van het systeem worden gebruikt
2.7.3.2 Inschakeltijd Een menuoptie die het tijdstip bepaalt wanneer de in Automatisch
inschakelen geselecteerde partities automatisch beginnen in te
schakelen. Gebruikers met de bevoegdheid 'alleen inschakelen na
sluiting', kunnen de in Inschakelen na sluiting geselecteerde
partities alleen nog inschakelen nadat deze tijd is verstreken.
2.8 Standaard maken Een menuoptie waarmee items met betrekking tot standaard
centrale-instellingen worden gegroepeerd.
2.8.1 Landinstelling Een menuoptie waarmee een standaard landinstelling voor de
centrale wordt ingesteld.
2.8.2 Standaard maken Een menuoptie waarmee alle centrale-instellingen opnieuw
worden ingesteld op de fabriekswaarden.
Programmeeradressen centrale
Telefoonnummer 1
ADRES 0 - TELEFOONNR° 1 (20 segmenten, numerieke data)
Het eerste telefoonnummer wordt geprogrammeerd op adres 0. Een “14” geeft het einde van het
telefoonnummer aan. Op elk gewenst punt in het telefoonnummer kunnen vertragingen van vier
seconden worden geprogrammeerd door een “13” te programmeren in het desbetreffende segment.
Het systeem wacht altijd op een kiestoon, behalve als het eerste cijfer van het telefoonnummer een
“13” is; in dat geval volgt een vertraging. De standaard is DTMF-kiezen (Toon). Als u pulskiezen
wilt inschakelen, programmeert u een “15” in het segment, waarna het pulskiezen wordt gestart. Als
het volledige nummer moet worden gekozen met een pulskiezen, programmeert u een “15” in het
eerste segment. Programmeer een “11” voor een “*” en een “12” voor een “#”.
Opmerking: Een nul wordt geprogrammeerd als een “0”.
ADRES 1 - KLANTNUMMER VOOR TELEFOONNR° 1 (6 segmenten, numerieke data)
Adres 1 wordt gebruikt voor het programmeren van de klantcode die wordt verstuurd wanneer telefoonnr.°1
wordt gekozen. Een nul in het klantnummer wordt geprogrammeerd als een “0”. Een “10” geeft het einde
van het klantnummer aan, dus programmeer een “10” in het segment dat volgt na het laatste cijfer van het
klantnummer. Als het klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert u alle 6 segmenten.
NX-10 Installateurhandleiding
91
ADRES 2 - COMMUNICATIEPROTOCOL VOOR TELEFOONNR° 1 (1 segment, numerieke data)
Adres 2 bevat het communicatieprotocol waarmee naar de ontvanger wordt gestuurd die is verbonden
met telefoonnummer°1. Raadpleeg de instructies bij de ontvanger van uw doormeldnummers om te
bepalen welk protocol compatibel is. Zie Bijlage 3 voor alle beschikbare protocolselecties. Als u een
protocol nodig heeft dat niet in deze lijst staat, moet u de speciale opties instellen die zijn beschreven
op adres 18 om het gewenste protocol in te stellen. Als u een speciaal protocol wilt maken, moet een
“15” worden geprogrammeerd op adres 2 naast de ingangen voor adres 18. Indien dit adres een “0”
bevat, wordt de ingebouwde communicatiemodule uitgeschakeld en fungeert de NX-10 als een
‘alleen lokaal’-centrale.
ADRES 3 - KIESPOGINGEN/BACKUPCENTRALE VOOR TELEFOONNR.° 1
(2 segm., numerieke data)
Segment 1- Kiespogingen: Adres 3, segment 1 wordt gebruikt om het aantal kiespogingen op te
geven (1 t/m 15) waarmee de communicatiemodule naar telefoonnummer°1 belt voordat het
notificatieproces wordt beëindigd. De fabrieksinstelling is “8” en de communicatiemodule zal 8
pogingen doen om het eerste nummer te bellen.
Opmerking: Er zit een wachttijd van 12 seconden tussen de eerste twee kiespogingen en een wachttijd van 60
seconden tussen elke volgende kiespoging.
Segment 2 - Backupcentrale telefoonnummer° 1: Als op dit adres in segment 2 een “0” wordt
geprogrammeerd, zal de NX-10 het toegewezen aantal aanroeppogingen maken naar
telefoonummer°2 alvorens de voorwaarde “Communicatiefout” wordt ingesteld en de rapportering
wordt gestopt. Als op dit adres in dit segment een “1” wordt geprogrammeerd, zal de NX-10 niet
langer meer communiceren nadat het toegewezen aantal aanroeppogingen is gemaakt naar
telefoonnummer°1. Indien een “2” is geprogrammeerd in dit segment, zal de NX-10 de kiespogingen
uitvoeren in stappen van twee. De eerste twee pogingen worden uitgevoerd naar telefoonnummer 1,
de volgende twee pogingen naar telefoonnummer 2, waarna dit wordt herhaald totdat het totaal aantal
pogingen dat is opgegeven bij segment 1 is voltooid.
Gebeurtenissen rapporteren naar telefoonnummer 1
Telefoonnummer°1 beschikt over twee programmeeradressen waarmee de gebeurtenissen worden
geselecteerd, die naar dit telefoonnummer worden gerapporteerd.
Adres 4 wordt gebruikt om te selecteren welke gebeurtenissen worden gerapporteerd naar
telefoonnummer°1. Adres 5 wordt gebruikt om te selecteren welke partities worden gerapporteerd
naar telefoonnummer°1. Als u geen dubbele of gescheiden rapportering wilt, gebruikt u adres 4 om
alle gebeurtenissen naar telefoonnummer°1 te selecteren en laat u adres 5 op de fabrieksinstelling “0”
staan. Als u wel dubbele of gescheiden rapportering wilt en de scheiding is gebaseerd op
gebeurtenistype (zoals alarm, openen/sluiten, enz.), gebruikt u adres 4 om alleen de gebeurtenissen te
selecteren die moeten worden gerapporteerd naar telefoonnummer°1 en kunt u adres 5 beter ingesteld
laten op de fabrieksinstelling “0”. Als u dubbele of gescheiden rapportering wilt en de scheiding is
gebaseerd op partitie, moet u adres 4 programmeren als “0” en gebruikt u adres 5 om alleen de
partities te selecteren die moeten worden gerapporteerd naar telefoonnummer°1. Indien er geen
gebeurtenissen hoeven te worden gerapporteerd naar telefoonnummer°1, moeten beide adressen
worden geprogrammeerd als “0”.
ADRES 4 - GEBEURTENISSEN GERAPPORTEERD NAAR TELEFOONNR° 1
(2 segmenten, functieselectiedata)
Segment 1
1 = Alarm
2 = In/uitschakelen
3 = Zone blokkeren/deblokkeren
4 = Zone storing en herstel
5 = Voedingsfout (230V fout), accufout, voedingsfout herstel (230V fout herstel) en accufout herstel
6 = Sirenefout, sirenfout herstel, telefoonlijnfout herstel
7 = Autotest
8 = Begin/Einde programmering, download voltooid en logboek vol
Segment 2
1 = Sabotage zone en behuizing
2 = Overspanning noodstroomvoorziening en herstel
3 = RF sensor afwezig en herstel
4 = RF sensor accufout en herstel
5 = Uitbr. storing en herstel (bediendelen worden beschouwd als uitbreidingsmodules)
6 = Communicatiefout
7 = Herstel alarm
8 = Herstel sabotage
ADRES 5 - PARTITIES GERAPPORTEERD NAAR TELEFOONNR° 1
(1 segment, functieselectiedata)
Adres 5 wordt gebruikt wanneer de gebeurtenissen die worden gerapporteerd naar een
telefoonnummer zijn gebaseerd op de partitie, ongeacht de gebeurtenis. Als u gebruik maakt van dit
adres, moet adres 4 worden geprogrammeerd als “0”.
Segment 1
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
Telefoonnummer 2
ADRES 6 - TELEFOONNR° 2 PROGRAMMEREN (20 segmenten, numerieke data)
Telefoonnummer°2 wordt geprogrammeerd op adres 6. Een “14” geeft het einde van het
telefoonnummer aan. Op elk gewenst punt in het telefoonnummer kunnen vertragingen van vier
seconden worden geprogrammeerd door een “13” te programmeren in het desbetreffende segment.
Het systeem wacht altijd op een kiestoon, behalve als het eerste cijfer van het telefoonnummer een
“13” is; in dat geval volgt een vertraging. De standaard is DTMF-kiezen (Toon).Als u pulskiezen wilt
inschakelen, programmeert u een “15” in het segment, waarna het pulskiezen wordt gestart. Als het
volledige nummer moet worden gekozen met een pulskiezen, programmeert u een “15” in het eerste
segment. Programmeer een “11” voor een “*” en een “12” voor een “#”.
Opmerking:Een nul wordt geprogrammeerd als een “0”.
ADRES 7 - KLANTNUMMER VOOR TELEFOONNR° 2 (6 segmenten numerieke data)
Gebruik adres 7 voor het programmeren van de klantcode die wordt verstuurd wanneer telefoonnr.°2
NX-10 Installateurhandleiding
93
wordt gekozen. Een nul in het klantnummer wordt geprogrammeerd als een “0”. Een “10” geeft het
einde van het klantnummer aan, dus programmeer een “10” in het segment dat volgt na het laatste
cijfer van het klantnummer. Als het klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert u alle 6 segmenten.
Indien dit adres niet is geprogrammeerd, wordt klantnummer 1 gebruikt wanneer het tweede
telefoonnummer wordt gekozen.
ADRES 8 - COMMUNICATIEPROTOCOL VOOR TELEFOONNR° 2 (1 segment, numerieke data)
Adres 8 bevat het communicatieprotocol waarmee naar de ontvanger wordt gestuurd die is verbonden
met telefoonnummer°2. Raadpleeg de instructies bij de ontvanger van uw doormeldnummers om te
bepalen welk protocol compatibel is. Zie Bijlage 3 voor alle beschikbare protocolselecties. Als u een
protocol nodig heeft dat niet in deze lijst staat, moet u de speciale opties instellen die zijn beschreven
op adres 18 om het gewenste protocol in te stellen. Als u een speciaal protocol wilt maken, moet een
“15” worden geprogrammeerd op adres 2 naast de ingangen voor adres 18. Indien dit adres een “0”
bevat, wordt het protocol 1 gebruikt wanneer telefoonnr.°2 wordt gekozen.
ADRES 9 - KIESPOGINGEN/BACKUPCENTRALE VOOR TELEFOONNR.° 2
(2 segmenten, numerieke data)
Segment 1, kiespogingen:Segment 1 van adres 9 wordt gebruikt om het aantal kiespogingen op te
geven (1 t/m 15) waarmee de communicatiemodule naar telefoonnummer°2 belt voordat het
notificatieproces wordt beëindigd. De standaardinstelling is “0” en de communicatiemodule doet
hetzelfde aantal pogingen als is geprogrammeerd voor adres 3.
Opmerking: Er zit een wachttijd van 12 seconden tussen de eerste twee kiespogingen en een wachttijd van 60
seconden tussen elke volgende kiespoging (ongeacht het gekozen nummer).
Segment 2, backupcentrale telefoonnummer° 2: Als op dit adres in segment 2 een “0” wordt
geprogrammeerd, zal de NX-10 het toegewezen aantal aanroeppogingen maken naar
telefoonummer°1 alvorens de voorwaarde “Communicatiefout” wordt ingesteld en de rapportering
wordt gestopt. Als op dit adres in dit segment een “1” wordt geprogrammeerd, zal de NX-10 niet
langer meer communiceren nadat het toegewezen aantal aanroeppogingen is gemaakt naar
telefoonnummer°2. Indien een “2” is geprogrammeerd in dit segment, zal de NX-10 de kiespogingen
uitvoeren in stappen van twee. De eerste twee pogingen worden uitgevoerd naar telefoonnummer°2,
de volgende twee pogingen naar telefoonnummer°1, waarna dit wordt herhaald totdat het totaal
aantal pogingen dat is opgegeven bij segment 1 is voltooid.
Gebeurtenissen rapporteren naar telefoonnummer 2
Telefoonnummer°2 kan worden gebruikt als backup voor telefoonnummer°1, of als een tweede
ontvanger voor meervoudige of gescheiden rapporteringen. Telefoonnummer°2 beschikt over twee
programmeeradressen waarmee de gebeurtenissen worden geselecteerd, die naar dit telefoonnummer
worden gerapporteerd. Adres 10 wordt gebruikt om de gebeurtenissen te selecteren die naar
telefoonnummer°2 worden gerapporteerd en adres 11 wordt gebruikt om te selecteren welke partities
naar telefoonnummer°2 worden gerapporteerd. Als u geen dubbele of gescheiden rapportering wilt,
moeten adres 10 en adres 12 de fabriekinstelling “0” behouden. Als u wel meervoudige of gescheiden
rapportering wilt en de scheiding is gebaseerd op gebeurtenistype (zoals alarm, openen/sluiten, enz.),
gebruikt u adres 10 om alleen de gebeurtenissen te selecteren die moeten worden gerapporteerd naar
telefoonnummer°2 en kunt u adres 11 beter ingesteld laten op de fabrieksinstelling “0”. Als u dubbele
of gescheiden rapportering wilt en de scheiding is gebaseerd op partitie, moet u adres 10
programmeren als “0” en gebruikt u adres 11 om alleen de partities te selecteren die moeten worden
gerapporteerd naar telefoonnummer°2. Indien er geen gebeurtenissen hoeven te worden
gerapporteerd naar telefoonnummer°2, moeten beide adressen worden geprogrammeerd als “0”.
ADRES 10 - GEBEURTENISSEN GERAPPORTEERD NAAR TELEFOONNR° 2
(2 segmenten functieselectiedata)
Segment 1
1 = Alarm
2 = In/uitschakelen
3 = Zone blokkeren/deblokkeren
4 = Zone storing en herstel
5 = Voedingsfout (230V fout), accufout, voedingsfout herstel (230V fout herstel) en accufout herstel
6 = Sirenefout, sirenfout herstel, telefoonlijnfout herstel
7 = Autotest
8 = Begin/Einde programmering, download voltooid en logboek vol
Segment 2
1 = Sabotage zone en behuizing
2 = Overspanning noodstroomvoorziening en herstel
3 = RF sensor afwezig en herstel
4 = RF sensor accufout en herstel
5 = Uitbr. storing en herstel (bediendelen worden beschouwd als uitbreidingsmodules)
6 = Communicatiefout
7 = Herstel alarm
8 = Herstel sabotage
ADRES 11 - PARTITIES GERAPPORTEERD NAAR TELEFOONNR° 2 (1 segment, functieselectiedata)
Adres 11 wordt gebruikt wanneer gebeurtenissen die worden gerapporteerd naar een telefoonnummer
zijn gebaseerd op de partitie, ongeacht de gebeurtenis. Indien dit adres wordt gebruikt, moet adres 10
zijn ingesteld op “0”.
Segment 1
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
Telefoonnummer 3
ADRES 12 - TELEFOONNR° 3 PROGRAMMEREN (20 segmenten, numerieke data)
Telefoonnummer°3 wordt geprogrammeerd op adres 12. Een “14” geeft het einde van het
telefoonnummer aan. Op elk gewenst punt in het telefoonnummer kunnen vertragingen van vier
seconden worden geprogrammeerd door een “13” te programmeren in het desbetreffende segment.
Het systeem wacht altijd op een kiestoon, behalve als het eerste cijfer van het telefoonnummer een
“13” is; in dat geval volgt een vertraging. De standaard is DTMF-kiezen (Toon). Als u pulskiezen
wilt inschakelen, programmeert u een “15” in het segment, waarna het pulskiezen wordt gestart. Als
het volledige nummer moet worden gekozen met een pulskiezen, programmeert u een “15” in het
eerste segment. Programmeer een “11” voor een “*” en een “12” voor een “#”.
Opmerking: Een nul wordt geprogrammeerd als een “0”.
NX-10 Installateurhandleiding
95
ADRES 13 - KLANTNUMMER VOOR TELEFOONNR° 3 (6 segmenten, numerieke data)
Gebruik adres 13 voor het programmeren van de klantcode die wordt verstuurd wanneer
telefoonnummer°3 wordt gekozen. Een nul in het klantnummer wordt geprogrammeerd als een “0”.
Een “10” geeft het einde van het klantnummer aan, dus programmeer een “10” in het segment dat
volgt na het laatste cijfer van het klantnummer. Als het klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert
u alle 6 segmenten. Indien adres 6 niet wordt geprogrammeerd, wordt klantnummer 1 gebruikt
wanneer telefoonnummer°3 wordt gekozen.
ADRES 14 - COMMUNICATIEPROTOCOL VOOR TELEFOONNR° 3 (1 segment, numerieke data)
Adres 14 bevat het communicatieprotocol waarmee naar de ontvanger wordt gestuurd die is
verbonden met telefoonnummer°3. Raadpleeg de instructies bij de ontvanger van uw
doormeldnummers om te bepalen welk protocol compatibel is. Zie Bijlage 3 voor alle beschikbare
protocolselecties. Als u een protocol nodig heeft dat niet in deze lijst staat, moet u de speciale opties
instellen die zijn beschreven op adres 18 om het gewenste protocol in te stellen. Als u een speciaal
protocol wilt maken, moet een “15” worden geprogrammeerd op adres 14 naast de ingangen voor
adres 18. Indien dit adres een “0” bevat, wordt protocol 1 gebruikt wanneer telefoonnummer°3 wordt
gekozen.
ADRES 15 - KIESPOGINGEN/BACKUPCENTRALE VOOR TELEFOONNR.° 3
(2 segmenten, numerieke data)
Segment 1, kiespogingen:Segment 1 van adres 15 wordt gebruikt om het aantal kiespogingen op te
geven (1 t/m 15) waarmee de communicatiemodule naar telefoonnummer°3 belt voordat het
notificatieproces wordt beëindigd. De standaardinstelling is “0” en de communicatiemodule doet
hetzelfde aantal pogingen als is geprogrammeerd voor adres 3.
Er zit een wachttijd van 12 seconden tussen de eerste twee kiespogingen en een wachttijd van 60
seconden tussen elke volgende kiespoging (ongeacht het gekozen nummer).
Segment 2 - Backupcentrale telefoonnummer° 3: Als op dit adres in segment 2 een “0” wordt
geprogrammeerd, zal de NX-10 het toegewezen aantal aanroeppogingen maken naar
telefoonummer°2 alvorens de voorwaarde “Communicatiefout” wordt ingesteld en de rapportering
wordt gestopt. Als op dit adres in dit segment een “1” wordt geprogrammeerd, zal de NX-10 niet
langer meer communiceren nadat het toegewezen aantal aanroeppogingen is gemaakt naar
telefoonnummer°3. Indien een “2” is geprogrammeerd in dit segment, zal de NX-10 de kiespogingen
uitvoeren in stappen van twee. De eerste twee pogingen worden uitgevoerd naar telefoonnummer°3,
de volgende twee pogingen naar telefoonnummer°2, waarna dit wordt herhaald totdat het totaal
aantal pogingen dat is opgegeven bij segment 1 is voltooid.
Gebeurtenissen rapporteren naar telefoonnummer 3
Telefoonnummer°3 kan worden gebruikt als een derde ontvanger voor meervoudige of gescheiden
rapporteringen. Telefoonnummer°3 beschikt over twee programmeeradressen waarmee de
gebeurtenissen worden geselecteerd die naar dit telefoonnummer worden gerapporteerd. Adres 16
wordt gebruikt om de gebeurtenissen te selecteren die naar telefoonnummer°3 worden gerapporteerd
en adres 17 wordt gebruikt om te selecteren welke partities naar telefoonnummer°3 worden
gerapporteerd. Als u geen dubbele of gescheiden rapportering wilt, moeten adres 16 en adres 17 de
fabriekinstelling “0” behouden. Als u wel meervoudige of gescheiden rapportering wilt en de
scheiding is gebaseerd op gebeurtenistype (zoals alarm, openen/sluiten, enz.), gebruikt u adres 16 om
alleen de gebeurtenissen te selecteren die moeten worden gerapporteerd naar telefoonnummer°3 en
kunt u adres 17 beter ingesteld laten op de fabrieksinstelling “0”. Als u dubbele of gescheiden
rapportering wilt en de scheiding is gebaseerd op partitie, moet u adres 16 programmeren als “0” en
gebruikt u adres 17 om alleen de partities te selecteren die moeten worden gerapporteerd naar
telefoonnummer°3. Indien er geen gebeurtenissen hoeven te worden gerapporteerd naar
telefoonnummer°3, moeten beide adressen worden geprogrammeerd als “0”.
ADRES 16 - GEBEURTENISSEN GERAPPORTEERD NAAR TELEFOONNR° 3
(2 segmenten, functieselectiedata)
Segment 1
1 = Alarm
2 = In/uitschakelen
3 = Zone blokkeren/deblokkeren
4 = Zone storing en herstel
5 = Voedingsfout (230V fout), accufout, voedingsfout herstel (230V fout herstel) en accufout herstel
6 = Sirenefout, sirenfout herstel, telefoonlijnfout herstel
7 = Autotest
8 = Begin/Einde programmering, download voltooid en logboek vol
Segment 2
1 = Sabotage zone en behuizing
2 = Overspanning noodstroomvoorziening en herstel
3 = RF sensor afwezig en herstel
4 = RF sensor accufout en herstel
5 = Uitbr. storing en herstel (bediendelen worden beschouwd als uitbreidingsmodules)
6 = Communicatiefout
7 = Herstel alarm
8 = Herstel sabotage
ADRES 17 - PARTITIES GERAPPORTEERD NAAR TELEFOONNR°3
(1 segment, functieselectiedata)
Adres 17 wordt gebruikt wanneer de gebeurtenissen die worden gerapporteerd naar een
telefoonnummer zijn gebaseerd op de partitie, ongeacht de gebeurtenis. Indien dit adres wordt
gebruikt, moet adres 16 zijn ingesteld op “0”.
Segment 1
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
Speciale protocollen
ADRES 18 - SPECIAAL COMMUNICATIEPROTOCOL (zie adressen 2, 8 en 14)
Segment 1
1 = Aan voor 1800hz-verzending; Uit voor 1900hz
2 = Aan voor 2300hz handshake; Uit voor 1400hz
3 = Aan voor checksum-pariteit; Uit voor double round-pariteit
4 = Aan voor 2 cijferige rapportcode; Uit voor 1 cijferige rapportcode
5 = Aan voor uitgebreide rapportering; Uit voor niet-uitgebreide rapportering
6 = Gereserveerd
NX-10 Installateurhandleiding
97
7 = Aan voor 20 PPS; Uit voor 10 of 40 PPS
8 = Aan voor 10 PPS; Uit voor 20 of 40 PPS
Segment 2
1 = Aan voor semafoonprotocol (geen handshake vereist).
2 = Aan voor 1400/2300-handshake
3 = Gereserveerd
4 = Gereserveerd
5 = Aan voor Contact ID
6 = Aan voor SIA
7 = Aan voor 3 cijferige rapportcode
8 = Aan voor DTMF
Segment 3
Gereserveerd
Segment 4
Inter-Digit Time voor pulsprotocol:
De Inter-Digit Time is de waarde die op dit adres is geprogrammeerd, gedeeld door de pulssnelheid
(PPS) van het geprogrammeerde protocol. Dit wordt geprogrammeerd op binaire wijze: om de
waarde “10” te programmeren, moeten opties 2 en 4 zijn geselecteed. Voor de waarde “5”, moeten
opties 1 en 3 zijn geselecteerd.
Ex: wanneer de waarde 10 is geprogrammeerd op segment 4 en er wordt een pulsprotocol 20 PPS
gebruikt, is de Inter-Digit Time 10/20 = 0,5 sec.
Downloadparameters
ADRES 19 - UP/DOWNLOADCODE (8 segmenten, numerieke data)
Adres 19 bevat de acht-cijferige up/downloadcode die de NX-10 moet ontvangen van de
downloadsoftware alvorens de centrale instemt met de download. De fabrieksinstelling is 84800000.
ADRES 20 - AANTAL TE BEANTWOORDEN BELSIGNALEN (1 segment, numerieke data)
Adres 20 bevat het aantal belsignalen dat moet worden beantwoord voor een download. Voer een
cijfer in tussen “0” (uitgeschakeld) en “15”. De fabrieksinstelling is “8”, zodat de NX-10 8
belsignalen beantwoordt.
ADRES 21 - DOWNLOADBEHEER (1 segment, functieselectiedata)
Adres 21 bevat de functieselecties waarmee de downloadsessies worden beheerd. De volgende
functies kunnen worden in- of uitgeschakeld met behulp van dit adres (zie de functiedefinities
op pagina's 5-11).
Segment 1
1 = Aan: schakelt twee keer antwoordapparaat negeren in
2 = Gereserveerd
3 = Aan: vereist terugbellen voor downloadsessie
4 = Afsluiten (weergave alleen via het bediendeel; moet worden gewijzigd bij downloaden)
5 = Aan: vergrendelt alle lokale programmering. (weergave alleen via het bediendeel; moet
worden gewijzigd bij downloaden)
6 = Aan: vergrendelt programmering van alle adressen die te maken hebben met de
communicatiemodule (weergave alleen via het bediendeel; moet worden gewijzigd bij downloaden)
7 = Aan: vergrendelt de downloadsectie. (Indien “Aan”, kunnen adressen 19-22 niet worden
weergegeven via het bediendeel; kan alleen worden weergegeven via het bediendeel
wanneer “Uit”.)
8 = Aan: schakelt terugbellen in bij autotest-interval
ADRES 22 - TERUGBELNUMMER DOWNLOADEN (20 segmenten, numerieke data)
Indien een telefoonnummer wordt geprogrammeerd op dit adres en “Terugbellen vereist” is
ingeschakeld op adres 21, hangt de centrale op na ongeveer 36 seconden (om er zeker van te zijn dat
de beller de verbinding heeft verbroken), en belt dan terug. Het systeem wacht altijd op een kiestoon,
behalve als het eerste cijfer van het telefoonnummer een “13” is; in dat geval volgt een vertraging.
De standaard is DTMF-kiezen (Toon). Als u pulskiezen wilt inschakelen, programmeert u een “15”
in het segment, waarna het pulskiezen wordt gestart. Als het volledige nummer moet worden gekozen
met een pulskiezen, programmeert u een “15” in het eerste segment. Op elk gewenst punt in de reeks
kunnen vertragingen van vier seconden worden verkregen door een “13” te programmeren in het
desbetreffende adres.
Opmerking: Een nul wordt geprogrammeerd als een “0”.
Waarschuwing: U dient altijd te controleren of het terugbelnummer klopt, voordat u de verbinding verbreekt.
Functies en rapporteringen selecteren (voor partitie 1)
ADRES 23 - PARTITIE 1, FUNCTIES EN RAPPORTERINGEN SELECTEREN
(5 segmenten, functieselectiedata)
Adres 23 wordt gebruikt voor het inschakelen van bepaalde functies die de gebruiker kan activeren of
weergeven op het bediendeel van het systeem. Daarnaast worden een aantal
communicatierapporteringen ingeschakeld op adres 23. Al deze functies kunnen worden
ingeschakeld op partitie. Zie adressen 88-109 voor meer informatie over partities.
Indien het adres voor de functieselectie van een bepaalde partitie leeg wordt gelaten, gebruikt de
partitie dit adres voor de functieselectie. Dit adres bevat 5 segmenten met elk 8 functies (zie de
functiedefinities).
Segment 1
1 = Aan: schakelt de functie snel-inschakelen in (voor de vertrek en gedeeltelijk in mode)
2 = Aan: schakelt de herstart vertrek-functie in
3 = Aan: schakelt de automatisch blokkeerfunctie in (van interne zones)
4 = Aan: schakelt de stille paniek-functie op het bediendeel in (negeert de paniek luid-instelling)
5 = Aan: schakelt de paniek luid-functie op het bediendeel in
6 = Aan: schakelt de Bediend. 1 brand-functe in
7 = Aan: schakelt de Bediend. 2 medisch-functe in
8 = Aan: schakelt de sabotage-functie voor meervoudig indienen van codes via het bediendeel in
(bediendeelvergrendeling)
Segment 2
1 = Aan: schakelt de functie voor LED-verlichting uit in
2 = Aan: schakelt de functie code vereist voor blokkeren in
3 = Aan: schakelt de functie zoemerwaarschuwing zone geblokkeerd in
4 = Aan: schakelt de functie zoemerwaarschuwing voeding/accufout in
5 = Aan: schakelt blokkeertoets actief in
6 = Aan: schakelt stille automatische inschakeling in
7 = Aan: schakelt de automatisch directe functie in (van aankomst/vertrekzones)
NX-10 Installateurhandleiding
99
8 = Aan: schakelt de uitgangsdeur in
Segment 3
1 = Aan: schakelt rapporteringen openen en sluiten in
2 = Aan: schakelt rapportering zoneblokkering in
3 = Aan: schakelt rapportering zoneherstel in
4 = Aan: schakelt rapportering zonestoring in
5 = Aan: schakelt rapportering zonesabotage in
6 = Aan: schakelt rapportering annuleren in
7 = Aan: schakelt rapportering recente sluiting in
8 = Aan: schakelt de rapportering van vertrekfout in
Segment 4
1 = Aan: schakelt de rapportering in van Te vroeg uit/Te laat in
2 = Aan: schakelt de mode Auto IN IN/Aanwezig in
3 = Aan: schakelt de mode NACHT Direct in (geldt voor NX-1208E / NX-1248E: niet schakelen)
4 = Aan: sabotage ontbreken detector indien ingeschakeld
5 = Aan: schakelt de mode AANWEZIG Direct in
6 = Aan: inschakelen toegestaan met sabo geheugen / communicatiefout / modulestoring
7 = Aan: inschakelen toegestaan met accustoring
8 = Aan: sleutelschakelaarzone schakelt in in mode AANWEZIG
Segment 5
1 = Aan: schakelt automatisch blokkeren van geforceerd ingeschakelde zones uit aan het
einde van de vertragingstijd
2 = Gereserveerd
3 = Gereserveerd
4 = Gereserveerd
5 = Gereserveerd
6 = Gereserveerd
7 = Gereserveerd
8 = Gereserveerd
Aankomst-/Vertrektijden
ADRES 24 - AANKOMST- / VERTREKTIJDEN (6 segmenten, numerieke data)
Adres 24 wordt gebruikt voor het programmeren van de aankomst-/vertrettijden. Er zijn twee
afzonderlijke aankomst-/vertrektijden.
Segment 1
Aankomsttijd 1 Dit is de aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een zonetype
Vertraagd een aankomstvertraging wordt ingesteld.
Geldige ingangen zijn 10-255 seconden.
Segment 2
Vertrektijd 1 Dit is de vertrekttijd die wordt gebruikt voor alle zonetypes Vertraagd.
Geldige ingangen zijn 10-255 seconden.
Segment 3
Aankomsttijd 2 Dit is de aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een zonetype Sec.
vertraagd een aankomstvertraging wordt ingesteld.
Geldige ingangen zijn 10-255 seconden.
Segment 4
Vertrektijd 2 Dit is de vertrekttijd die wordt gebruikt voor alle zonetypes Sec. vertraagd.
Geldige ingangen zijn 10-255 seconden.
Segment 5
Gereserveerd
Segment 6
Gereserveerd
Zoneconfiguraties en partitie selecteren
STANDAARD ZONECONFIGURATIES
Zones kunnen worden geprogrammeerd als een van dertig verschillende zoneconfiguraties
(zonetypes). De standaard zoneconfiguraties worden hieronder vermeld. Met programmeeradressen
110-169 kunnen alle zoneconfiguraties worden aangepast.
DATA BESCHRIJVING VAN STANDAARDCONFIGURATIE
1
DAG/NACHT ZONE
Gereed wanneer het systeem in ingeschakeld; zonestoring wanneer het systeem is uitgeschakeld. Een
dag/nacht zone werkt alleen indien deze is geprogrammeerd voor enkelvoudige eindelusweerstand.
2
PANIEK ZONE
Geeft een onmiddelijke 2-tonige sirene, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Dit zonetype
kan niet worden geannuleerd. Deze zone kan wel worden geblokkeerd.
3
AANKOMST/VERTREKTIJDVERTRAGING 1
Bij een activering wordt aankomst Vertraagd gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrekttijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd.
4
VOLGZONE (MET AUTO BLOKKEREN UITGESCHAKELD)
Deze zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of
vertrektijdvertraging loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone
wordt niet automatisch geblokkeerd, zelfs indien dit is ingeschakeld in segment 1 van adres 23.
5
VOLGZONE (MET AUTO BLOKKEREN INGESCHAKELD)
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen aankomst- of vertrektijdvertraging
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone wordt automatisch
geblokkeerd, indien dit is ingeschakeld in segment 1 van adres 23.
6
DIRECT
Deze zone zorgt voor een direct alarm bij een activering en een ingeschakeld systeem.
7
STIL OVERVALZ.
Geeft een direct stil alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt niet weergegeven op
het bediendeel. Deze zone kan niet worden uitgeschakeld maar wel worden geblokkeerd.
8
BRAND
Geeft een brandzone aan. Deze zone kan niet worden geblokkeerd. Het Brand-symbool knippert snel op
het bediendeel en er gaat een ononderbroken sirene af telkens als de zone wordt geactiveerd. De
gebruiker moet een gebruikerscode invoeren om het brandalarm te bevestigen. Nadat het alarm is
geannuleerd, wordt het Brand-symbool nog steeds weergegeven op het bediendeel totdat een
gebruiker de menuoptie Herstel brand selecteert in het Gebruikers menu.
9
AANKOMST/VERTREKTIJDVERTRAGING 2
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 2 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd.
10
SABOTAGE ZONE
Geeft een direct hoorbaar alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt weergegeven
op het bediendeel. Deze zone kan niet worden uitgeschakeld en niet worden geblokkeerd.
11
PULS SLEUTELSCHAKELAAR
Met dit zonetype wordt de partitie of worden de partities van de centrale waarop het aanwezig is
ingeschakeld en uitgeschakeld, telkens wanneer de zone wordt geactiveerd. Inschakeling van
sleutelschakelaar wordt gerapporteerd als gebruiker 99 in het logboek. Dit zonetype kan alleen toebehoren
aan één partitie.
12
VOLGZONE MET “COMIBINATIEZONE” INGESCHAKELD
De zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen aankomst- of vertrektijdvertraging
loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Indien een “Volgzone” niet wordt
getimed, wordt een “Volgzone”-timer gestart. Indien een “Volgzone” wel wordt getimed, wordt een
onmiddelijk alarm geactiveerd. Deze zone wordt automatisch geblokkeerd, indien dit is ingeschakeld in
segment 1 van adres 23.
13
DIRECT AANKOMSTBEWAKING
Deze zone zorgt voor een onmiddelijk alarm bij een activering en een getimede zone. Een
aankomsttijdvertraging 2 wordt gestart bij activering, vooropgesteld dat het systeem is ingeschakeld
NX-10 Installateurhandleiding
101
en de aanwezig/direct-mode is geactiveerd.
14
VERTRAAGD (GROEPSBLOKKERING)
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 ingeschakeld. Deze zone wordt geblokkeerd wanneer
het commando “Blokkeer groep” wordt opgegeven in het bediendeel. Als er geen activering plaatsvindt
gedurende de vertrektijdvertraging, wordt de automatische blokkering of directe zone ingeschakeld als
dat zo is geprogrammeerd.
15
INT. VOLGZONE (GROEPSBLOKKERING)
Deze zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of
vertrektijdvertraging loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone
wordt geblokkeerd wanneer het commando “Blokkeer groep” wordt opgegeven in het bediendeel. Deze
zone wordt automatisch geblokkeerd, indien dit is ingeschakeld in segment 1 van adres 23.
16
DIRECT (GROEPSBLOKKERING)
Deze zone zorgt voor een direct alarm bij een activering en een ingeschakeld systeem. Deze zone
wordt geblokkeerd wanneer het commando “Blokkeer groep” wordt opgegeven in het bediendeel.
17
VASTE SLEUTELSCHAKELAAR
Met dit zonetype wordt de partitie of worden de partities van de centrale waarop het aanwezig is
ingeschakeld, telkens wanneer de zone wordt geactiveerd. Met dit zonetype wordt de partitie of
worden de partities van de centrale waarop het aanwezig is uitgeschakeld, zolang als de zone geopend
is. Het inschakelen van de sleutelschakelaar wordt gerapporteerd als gebruiker 99 in het logboek.
18
VERTRAAGD GEFORCEERD
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd. Deze zone kan geforceerd worden ingeschakeld, wat betekent dat het systeem
“Geforceerd in” kan zijn indien de zone is geschonden. Bij deze storing knippert het pictogram “Gereed”
om aan te duiden dat de zone niet veilig is. Aan het einde van de vertrektijd, wordt de zone
geblokkeerd. Indien de zone wordt beveiligd tijdens de inschakelcyclus, wordt de blokkering opgeheven
en wordt deze geactiveerd in het systeem. Indien “Blokkeringsrapport” is ingeschakeld, kunnen de
ingeschakelde zones worden geprogrammeerd om blokkeringen te rapporteren wanneer ze geforceerd
worden ingeschakeld (standaardinstelling).
19
SEC. VERTRAAGD GEFORCEERD
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 2 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd. Deze zone kan geforceerd worden ingeschakeld (zie beschrijving hierboven).
20
VERTRAAGD MET DEURBEL
Bij een activering wordt aankomsttijdvertraging 1 gestart. Als er geen activering is gedurende de
vertrektijdvertraging, wordt de mode Auto blokkeren of Directe zone geactiveerd, indien dat zo is
geprogrammeerd. Wanneer de centrale wordt uitgeschakeld en de deurbel is ingesteld, fungeert deze
zone als een deurbelzone.
21
TECHNISCHE ZONE
Bij een activering van een technische zone wordt een hoorbaar alarm weergegeven, ongeacht de
inschakeltoestand van de centrale. Deze zone kan wel worden geblokkeerd.
22
STILLE TECHNISCHE ZONE
Bij een activering van een stille technische zone wordt een hoorbaar alarm weergegeven, ongeacht de
inschakeltoestand van de centrale. Alleen de zender wordt geactiveerd. Deze zone kan wel worden
geblokkeerd.
23
DIRECT INTERNE ZONE
Deze zone zorgt voor een diret alarm bij een activering tijdens de inschakeltoestand van de centrale.
Deze zone wordt automatisch geblokkeerd indien ingeschakeld in segment 1 van adres 23, of wanneer
het systeem in de mode “Aanwezig” staat.
24
DIRECT MET DEURBEL
Bij een activering treedt er een alarm op wanneer het systeem is ingeschakeld. Wanneer de centrale
wordt uitgeschakeld en de deurbel is ingesteld, fungeert deze zone als een deurbelzone.
25
VOLGZONE MET DEURBEL
Deze zone is gereed wanneer het systeem is ingeschakeld en er geen enkele aankomst- of
vertrektijdvertraging loopt. De zone wordt vertraagd tussen de aankomst- en vertrektijden. Deze zone
wordt niet automatisch geblokkeerd, zelfs indien dit is ingeschakeld in segment 1 van adres 23. Wanneer
de centrale wordt uitgeschakeld en de deurbel is ingesteld, fungeert deze zone als een deurbelzone.
26
LOCALE 24-UUR ZONE
Geeft een direct hoorbaar alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt weergegeven
op het bediendeel. Dit zonetype wordt NIET gerapporteerd.
27
DIRECT GEFORCEERD
Deze zone zorgt voor een direct alarm wanneer het systeem is ingeschakeld. Deze zone kan geforceerd
worden ingeschakeld (zie de definities op pagina's 5-11).
28
DIRECT MET ZONE-ACTIVITEITTELLER
Deze zone zorgt voor een direct alarm wanneer het systeem is ingeschakeld. Er wordt een rapport
verstuurd als de zoneactiviteitteller wordt bereikt zonder een wijziging van toestand (zie adres 40,
segment 11 en adressen 110-169).
29
DIRECT MET GEEN EINDELUSWEERSTAND
Deze zone zorgt voor een direct alarm wanneer het systeem is ingeschakeld. Wanneer de lus is
gesloten, is de zone gereed. Als de lus wordt geopend, wordt de zone verstoord (zie adressen 110-169).
30
MEDISCHE ZONE
Geeft een direct hoorbaar alarm, ongeacht de inschakeltoestand van de centrale. Wordt weergegeven
op het bediendeel. Een medisch rapport wordt naar de alarmcentrale verstuurd.
Opmerking: Alle zoneconfiguraties zijn geprogrammeerd voor dubbele eindelusweerstandconfiguratie, behalve
Dag/nacht zone, Brand, Sabotage zone en Geen eindelusweerstand.
ADRES 25 - ZONES 1-8 CONFIGURATIEGROEP (8 segmenten, numerieke data)
Adres 25 bevat de configuratiegroep (zonetype) voor zones 1-8. Segment 1 is voor zone 1 en segment
8 is voor zone 8. De standaardconfiguraties vindt u in de bovenstaande tabel.
ADRES 26 - PARTITIESELECTIE, ZONES 1-8 (8 segmenten, functieselectiedata)
Adres 26 wordt gebruikt om de partitie(s) te selecteren waarin zones 1 - 8 zich bevinden. Een zone
kan in een willekeurige combinatie van de 4 partities worden ondergebracht. Indien een inbraakzone
zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt de zone alleen geactiveerd wanneer alle partities waarin
deze zich bevindt zijn ingeschakeld. Een zone die zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt
gerapporteerd naar het laagste partitienummer. Adres 26 heeft 8 segmenten. Segment 1
correspondeert met zone 1 en segment 8 correspondeert met zone 8.
Segment 1-8
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
ADRES 27 - ZONES 9-16 CONFIGURATIEGROEP (8 segmenten, numerieke data)
Adres 27 bevat de configuratiegroep (zonetype) voor zones 9-16. Segment 1 is voor zone 9 en
segment 8 is voor zone 16. De standaardconfiguraties vindt u in de bovenstaande tabel.
ADRES 28 - PARTITIESELECTIE, ZONES 9-16 (8 segmenten, functieselectiedata)
Adres 28 wordt gebruikt om de partitie(s) te selecteren waarin zones 9-16 zich bevinden. Een zone
kan in een willekeurige combinatie van de 4 partities worden ondergebracht. Indien een inbraakzone
zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt de zone alleen geactiveerd wanneer alle partities zijn
ingeschakeld. Een zone die zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt gerapporteerd naar de laagste
partitie. Adres 28 heeft 8 segmenten. Segment 1 correspondeert met zone 9 en segment 8
correspondeert met zone 16.
Segment 1-8
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
NX-10 Installateurhandleiding
103
4 = Partitie 4
ADRES 29 - ZONES 17-24 CONFIGURATIEGROEP (8 segmenten, numerieke data)
Adres 29 bevat de configuratiegroep (zonetype) voor zones 17-24. Segment 1 is voor zone 17 en
segment 8 is voor zone 24. De standaardconfiguraties vindt u in de bovenstaande tabel.
ADRES 30 - PARTITIESELECTIE, ZONES 17-24 (8 segmenten, functieselectiedata)
Adres 30 wordt gebruikt om de partitie(s) te selecteren waarin zones 17-24 zich bevinden. Een zone
kan in een willekeurige combinatie van de 4 partities worden ondergebracht. Indien een inbraakzone
zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt de zone alleen geactiveerd wanneer alle partities zijn
ingeschakeld. Een zone die zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt gerapporteerd naar de laagste
partitie. Adres 30 heeft 8 segmenten. Segment 1 correspondeert met zone 17 en segment 8
correspondeert met zone 24.
Segment 1-8
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
ADRES 31 - ZONES 25-32 CONFIGURATIEGROEP (8 segmenten, numerieke data)
Adres 31 bevat de configuratiegroep (zonetype) voor zones 25-32. Segment 1 is voor zone 25 en
segment 8 is voor zone 32. De standaardconfiguraties vindt u in de bovenstaande tabel.
ADRES 32 - PARTITIESELECTIE, ZONES 25-32 (8 segmenten, functieselectiedata)
Adres 32 wordt gebruikt om de partitie(s) te selecteren waarin zones 25-32 zich bevinden. Een zone
kan in een willekeurige combinatie van de 4 partities worden ondergebracht. Indien een inbraakzone
zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt de zone alleen geactiveerd wanneer alle partities zijn
ingeschakeld. Een zone die zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt gerapporteerd naar de laagste
partitie. Segment 1 correspondeert met zone 25 en segment 8 correspondeert met zone 32.
Segment 1-8
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
ADRES 33 - ZONES 33-40 CONFIGURATIEGROEP (8 segmenten, numerieke data)
Adres 33 bevat de configuratiegroep (zonetype) voor zones 33-40. Segment 1 is voor zone 33 en
segment 8 is voor zone 40. De standaardconfiguraties vindt u in de bovenstaande tabel.
ADRES 34 - PARTITIESELECTIE, ZONES 33-40 (8 segmenten functieselectiedata)
Adres 34 wordt gebruikt om de partitie(s) te selecteren waarin zones 33-40 zich bevinden. Een zone
kan in een willekeurige combinatie van de 4 partities worden ondergebracht. Indien een inbraakzone
zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt de zone alleen geactiveerd wanneer alle partities zijn
ingeschakeld. Een zone die zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt gerapporteerd naar de laagste
partitie. Segment 1 correspondeert met zone 33 en segment 8 correspondeert met zone 40.
Segment 1-8
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
ADRES 35 - ZONES 41-48 CONFIGURATIEGROEP (8 segmenten numerieke data)
Adres 35 bevat de configuratiegroep (zonetype) voor zones 41-48. Segment 1 is voor zone 41 en
segment 8 is voor zone 48. De standaardconfiguraties vindt u in de bovenstaande tabel.
ADRES 36 - PARTITIESELECTIE, ZONES 41-48 (8 segmenten, functieselectiedata)
Adres 36 wordt gebruikt om de partitie of partities te selecteren waarin zones 41-48 zich bevinden.
Een zone kan in een willekeurige combinatie van de 4 partities worden ondergebracht. Indien een
inbraakzone zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt de zone alleen geactiveerd wanneer alle
partities zijn ingeschakeld. Een zone die zich in meer dan 1 partitie bevindt, wordt gerapporteerd naar
de laagste partitie. Adres 36 heeft 8 segmenten. Segment 1 correspondeert met zone 41 en segment 8
correspondeert met zone 48.
Segment 1-8
1 = Partitie 1
2 = Partitie 2
3 = Partitie 3
4 = Partitie 4
Algemene opties
ADRES 37 - SIRENE- EN SYSTEEMSUPERVISIE (7 segmenten, functieselectiedata)
Adres 37 wordt gebruikt om verschillende systeemfuncties en rapporteringsopties in te schakelen. Let
op dat aangezien de I/O-module in de draadloze sirene fungeert als een uitgangmodule, is het gedrag
van de draadloze sirene soms anders dan het gedrag van de BEL-uitgang.
Segment 1
1 = Aan: indien de sirene afgaat voor “Telefoonlijnfout” bij inschakeling
2 = Aan: indien de sirene afgaat voor “Telefoonlijnfout” bij uitschakeling
3 = Aan: indien sirene*puls bij inschakeling
4 = Aan: indien sirene*puls na vertrekttijd
5 = Aan: indien sirene*puls bij sluiten kiss-off
6 = Aan: indien de sirene afgaat gedurende de verificatietijd van een
“Combinatiezone”
7 = Aan: indien de sirene afgaat voor een zone sabotage of sabo behuizing
8 = Aan: indien sirene*puls 1 keer voor sleutelschakelaar of draadloos
inschakelen; 2 keer voor uitschakelen
* BEL-uitgang alleen voor NX-10
Segment 2
1 = Aan: indien sirenedriver een spanningsuitgang moet zijn. Uit: indien
ingebouwde sirenedriver is ingeschakeld
2 = Aan: indien sirenes* afgaan voor modulestoring
3 = Aan: om zones direct te herstellen. Uit: om zones alleen te herstellen wanneer
de sirene uit is of uitgeschakeld
4 = Aan: indien dynamische accutest wordt uitgevoerd bij inschakeling. Uit: indien
NX-10 Installateurhandleiding
105
dynamische accutest wordt uitgevoerd bij uitschakeling (zie adres 40)
5 = Aan: indien actieve accutest wordt uitgevoerd om de 12 seconden
6 = Aan: indien handmatige bel (BEL-uitgang, I/O en relais) test wordt uitgevoerd
tijdens de handmatige testfunctie
7 = Aan: indien handmatige communicatietest wordt uitgevoerd tijdens de
handmatige testfunctie
8 = Aan: indien Sabo behuizing-terminals op de centrale zijn ingeschakeld
* BEL-uitgang alleen voor NX-10
Segment 3
1 = Aan: indien rapportering sabo behuizing is ingeschakeld
2 = Aan: indien rapportering 230V fout is ingeschakeld
3 = Aan: indien rapportering accufout is ingeschakeld
4 = Aan: indien rapportering overspanning noodstroomvoorziening is
ingeschakeld
5 = Aan: indien rapportering sirene storing is ingeschakeld
6 = Aan: indien rapportering telefoonlijnfout is ingeschakeld
7 = Aan: A+B Alarm. Uit: combinatiezone
8 = Aan: indien rapportering module storing is ingeschakeld
Segment 4
1 = Aan: indien rapportering communicatiefout is ingeschakeld
2 = Aan: indien rapportering logboek vol is ingeschakeld
3 = Aan: indien rapportering autotest is ingeschakeld
4 = Aan: indien rapportering begin/einde programmering is ingeschakeld
5 = Aan: indien rapportering einde up/downloading is ingeschakeld
6 = Aan: indien rapportering sensor batterijfout is ingeschakeld
7 = Aan: indien rapportering sensor zoek is ingeschakeld
8 = Aan: indien rapportering autotest ALLEEN wordt ingeschakeld als het systeem
is ingeschakeld
Segment 5
1 = Aan: systeemtijd verloren indicatie inschakelen
2 = Gereserveerd
3 = Gereserveerd
4 = Aan: twee activeringen binnen dezelfde combinatiezone toestaan om het
alarm in te schakelen
5 = Aan: geen zones toestaan die geforceerd zijn ingeschakeld om blokkeringen
te rapporteren
6 = Aan: de optie Geen vertrektoon inschakelen
7 = Aan: “eerste uitschakeling rapporteren” - “laatste inschakeling rapporteren”
voor partities activeren
8 = Aan: schakelen naar “zomer/wintertijd” en omgekeerd
Segment 6
1 = Gereserveerd
2 = Aan: Intern kristal gebruiken voor klok
3 = Aan: monitor zoneactiviteit in uren (niet in dagen)
4 = Aan: eerste alarm logica inschakelen
5 = Aan: logboekbescherming inschakelen
6 = Aan: CleanMe-rapportering uitschakelen
7 = Aan: sirene*-uitgang is 1-tonig bij brandalarm
8 = Aan: herstel sabo met geldige gebruikercode
* BEL-uitgang alleen voor NX-10
Segment 7
1 = Aan: kiezen via GSM bij telefoonlijnfout (*)
2 = Aan: Vertrekfout beperkt tot Vertraagde zone
3-8 Gereserveerd
(*) Opmerking: Deze optie wordt alleen gebruikt als de GSM-module is opgegeven bij de centrale en als de GSM-
module wordt gebruikt als backup (GSM-spraakkanaal) voor de PSTN-kiezer van de centrale.
Eveneens moet telefoonlijnbewaking zijn ingeschakeld op adres 40. Gebruik deze optie niet als de
enige backup voor de PSTN-kiezer maar als toevoeging op de standaard backup-opties, zoals
beschreven in de handleiding voor de GSM-module.
ADRES 38 - ALARMBEGRENSTELLER
Adres 38 bevat het aantal activeringen op een zone voordat de zone automatisch wordt geblokkeerd.
Van 0 t/m 255. Raadpleeg de functiedefinities.
ADRES 39 - BEHEER SIRENE/DEURBEL BEDIENDEEL (1 segment, functieselectiedata)
Segment 1
1 = Aan: indien de bediendeelsirene afgaat voor “Telefoonlijnfout” bij inschakeling systeem
2 = Aan: indien de bediendeelsirene afgaat voor “Telefoonlijnfout” bij uitschakeling
3 = Aan: indien de bediendeelsirene afgaat voor een 230V fout
4 = Aan: indien bediendeelsirene afgaat bij een accufout
5 = Aan: indien een bediendeelsirene afgaat bij activering van een combinatiezone
6 = Aan: indien een bediendeelsirene afgaat bij zonesabotage en sabo behuizing
7 = Aan: indien een bediendeelsirene afgaat voor paniektoetsen
8 = Module storing
ADRES 40 - SYSTEEMTIJDEN (14 segmenten, numerieke data)
Adres 40 bevat de duur van verschillende systeemtijdfuncties. Voorbeeld: Als u de duur van de
dynamic accutest op 30 minuten wilt instellen, moet u [3]- [0]-[*] programmeren in segment 1 van dit
adres. [3]-[0] is het aantal minuten; [*] bevat de data en gaat naar het volgende segment van dit adres.
Segment 1
Duur dynamische accutest in minuten, 0-30 minuten (“0” = geen test)
Segment 2
Vertraging rapportering 230V fout in minuten, 0-255 minuten
Segment 3
Opstartvertraging in seconden, 0-60 seconden (“0” = geen opstartvertraging)
Segment 4
Sirenetijd in minuten, 1-255 minuten
Segment 5
Vertraging telefoonlijnfout in seconden, 0-255 seconden (“0” = geen telefoonlijnbewaking
ingeschakeld)
Segment 6
Combinatiezonetijd in minuten, 0-255 (“0” = geen combinatiezone)
Segment 7
Deurbeltijd in stappen van 50 ms. (1/20ste seconden) van 0-12 seconden (“0” = volgt zone 255
continu)
Segment 8
Kiesvertraging seconden, 0-255 seconden (0 geen annuleervertraging)
Segment 9
Verificatietijd brandalarm in seconden, 120-255 seconden (“0” = geen brandalarmverificatie).
Waarden lager dan 120 s. worden beschouwd als 120 s.
Segment 10
Inluistertijd in seconden, 0-255 (“ 0” = geen inluistertijd)
Segment 11
Zoneactiviteitsbewaking in uren/dagen, 0-255 (“0” = uitgeschakeld)
Segment 12
Waarschuwingstijd automatisch inschakelen, 1-255 minuten
Segment 13
Herhalingstijd automatisch inschakelen, 1-255 minuten
Segment 14
Programmering standtijd, 1-255 minuten (“0” = 15 minuten)
ADRES 41 - CODEVEREISTEN (1 segment, functiedata)
Segment 1
1 = Aan: schakelt de 6-cijferige codeoptie in. Indien de 6-cijferige optie is ingeschakeld, zijn alle
codes voor in- en uitschakelen en de installateurcode 6 cijfers lang. Als deze optie is
ingeschakeld, is de standaard gebruikercode 1: [1]-[2]-[3]-[4]-[5]-[6].
Opmerking: Als u deze optie inschakelt, moet u controleren of de installateurcode uit zes
cijfers bestaat voordat u stopt met programmeren
2 = Aan: vereist het invoeren van de code voor het uitvoeren van de up/download terugbellen-
NX-10 Installateurhandleiding
107
functie en de inkomend gesprek beantwoorden voor up/download
3 = Aan: schakelt Auto Cancel/Annuleren in
4 = Gereserveerd
5 = Aan: mode bediendeel afsluiten
6 = Aan: gebruikerverificatie openen programmeermode
7 = Aan: codes 16 en 17 zijn bewakingscodes
8 = Gereserveerd
ADRES 42 - INSTALLATEURCODE (6 segmenten, numerieke data)
Adres 42 bevat de installateurcode (“Naar programmacode”). Dit adres bevat een code met 4 of 6
cijfers. Indien de 6-cijferige codeoptie is ingeschakeld op adres 41, MOET DEZE CODE UIT ZES
(6) CIJFERS BESTAAN. Indien deze optie niet is ingeschakeld op adres 41, worden de laatste 2
segmenten (cijfers) genegeerd. Als het NetworX-systeem is uitgeschakeld, kan met de
installateurcode ook de programmeermode worden geactiveerd.
ADRES 43 - NAAR PROGRAMMACODE PARTITIE EN VERIFICATIE (2 segmenten,
functieselectiedata)
De “Naar programmacode” kan worden gebruikt als een standaardcode voor in/uitschakelen.
Wanneer u de code gebruikt voor in- of uitschakelen, is de gebruiker-ID 255 (het is niet mogelijk om
deze code te wijzigen in de uitvoermode).
Segment 1
1 = Gereserveerd
2 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in als een code voor alleen inschakelen
3 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in als een code voor alleen inschakelen, na sluiting
4 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in als een hoofdcode voor in/uitschakelen
(gebruikercodes kunnen worden gewijzigd)
5 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in als een code voor alleen in/uitschakelen
6 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in voor het blokkeren van zones
7 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in voor rapporteringen van openen en sluiten
8 = Gereserveerd
Segment 2
1 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in voor partitie 1
2 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in voor partitie 2
3 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in voor partitie 3
4 = Aan: schakelt “Naar programmacode” in voor partitie 4
ADRES 44 - DWANGCODE (6 segmenten, numerieke data)
Adres 43 bevat de “Dwang”code. Dit adres bevat 4 of 6 cijfers. Indien de 6-cijferige codeoptie is
ingeschakeld op adres 41, MOET DEZE CODE UIT ZES (6) CIJFERS BESTAAN. Indien de 6-
cijferige optie niet is ingeschakeld op adres 41, worden de laatste 2 cijfers genegeerd. Indien de
dwangcode is geprogrammeerd, geldt deze voor alle partities.
Uitgangen programmeren
ADRES 45 - PARTITIE SELECTEREN VOOR EXTERNE UITGANG 1-2
(2 segmenten, functieselectiedata)
Adres 45 wordt gebruikt om de partitie(s) te selecteren waarin de gebeurtenis moet optreden, voordat
de uitgang(srelais) wordt geactiveerd. Adres 45 heeft 2 segmenten. Segment 1 correspondeert met
uitgang 1 en segment 2 correspondeert met uitgang 2.
Segment 1
(Externe voeding 1)
Segment 2
(Externe voeding 2)
1= Partitie #1 1= Partitie #1
2= Partitie #2 2= Partitie #2
3= Partitie #3 3= Partitie #3
4= Partitie #4 4= Partitie #4
ADRES 46 - SPECIALE TIMING VOOR EXTERNE UITGANG 1-2 (2 segmenten, functieselectiedata)
Adres 46 bevat speciale tijdfunctie-activeringen voor de 2 externe uitgangen (relais). Segment 1
correspondeert met uitgang 1, segment 2 correspondeert met uitgang 2.
Segment 1-2
1 = Aan: indien uitgang moet worden getimed in minuten; Uit: indien getimed in seconden
2 = Aan: indien uitgang continu moet zijn; Uit: indien uitgang moet worden getimed
3 = Aan: indien uitgang niet meer moet worden getimed na invoeren code; Uit: indien uitgang
moet worden blijven getimed na invoeren code
4 = Aan: indien uitgang alleen moet worden geactiveerd tussen sluitings- en openingstijd in
adressen 52 en 53
5 = Aan: indien uitgang alleen moet worden geactiveerd tussen openings- en sluitingstijd in
adressen 52 en 53
6 = Aan: indien uitgang moet worden geïnverteerd
7 = Gereserveerd
8 = Gereserveerd
ADRES 47 - EXTERNE UITGANG 1 (relais 1), GEBEURTENIS EN TIJD
(2 segmenten, numerieke data)
Segment 1
Gebruik het onderstaande schema om de gebeurtenis te selecteren waarmee externe uitgang 1
(relais 1) wordt geactiveerd
Segment 2
Programmeer de tijd van 0-255 (minuten of seconden, afhankelijk van de data die in segment 1,
adres 46 zijn geprogrammeerd). Door een "0" te programmeren, volgt de uitgang te gebeurtenis
ADRES 48 - EXTERNE UITGANG 2 (relais 2), GEBEURTENIS EN TIJD (2 segmenten, numerieke
data)
Segment 1
Gebruik het onderstaande schema om de gebeurtenis te selecteren waarmee externe uitgang 2
(relais 2) wordt geactiveerd
Segment 2
Programmeer de tijd van 0-255 (minuten of seconden, afhankelijk van de data die in segment 2,
adres 46 zijn geprogrammeerd). Door een "0" te programmeren, volgt de uitgang te gebeurtenis
Tabel 13. Selectie externe uitgang-gebeurtenis
Data Gebeurtenis Data Gebeurtenis
0 Inbraakalarm 30 Openingsperiode
1 Brandalarm 31 Sluitingsperiode
2 24 Uur alarm 32 Inluisteren
3 Storing 33 Kiezer actief
4 Sabotage alarm 34 Gereserveerd
5 2-Tonige sirene 35 Communicatiefout
6 1-Tonige sirene 36 Tel.lijnfout
7 Elke sirene 37 Programmeermode
NX-10 Installateurhandleiding
109
Data Gebeurtenis Data Gebeurtenis
8 Elke blokkering 38 Downloaden bezig
9 230V fout 39 Gereserveerd
10 Accufout 40 Voedingsfout (overstroom op 12 V DC)
11 Dwangmatig uit 41 Sabo behuizing
12 Bediend. 1 brand 42 Sirene sabotage
13 Bediend. 2 medisch 43 Elke open zone
14 Paniek 44 Elke open/kortsl. zone
15 Sab. Bediendeel 45 Elke fout (open/kortsl. op niet brandzones)
16 Autotest 46 Elk alarm
17 Alarmgeh. (continu) 47 Bediendeel zoemer
18 Aankomsttijd
48
Code ingave (zie onderstaande opmerking)
19 Vertrektijd
49
Optie 1 afstandsbediening
20 Aank/vertr.tijd
50
Optie 2 afstandsbediening
21 Ingeschakelde toestand 51 Altijd aan
22 Uitgeschakeld 52 Waarschuwingstijd Aut.Insch
23 Systeem gereed 53 Sirene bij Afwezig
24 Syst niet gereed 54 Volgt Vert./Aank.tijd (Volg bediendeelzoemer)
25 Brand 55 Aux comm. fout
26 Storing brand 56 Test Radio
27 Deurbel 57 Elke sirene(Ingeschakeld)
28 Module storing 58 Alarmgeh.(puls)
29 Dyn. Accutest 59 Zone inactiviteit
Opmerkingen:
Wanneer gebeurtenis 48 is geprogrammeerd, kan de autorisatie van een gebruikerscode worden
geprogrammeerd om te selecteren welke uitgangen door een bepaalde code kunnen worden
geactiveerd.
Gebeurtenissen 49 en 50 vereisen een of meer van het volgende: draadloze ontvangers of cardreaders.
Indien deze gebeurtenissen geprogrammeerd staan om te volgen, is de tijdsduur van deze
gebeurtenissen 1 seconde.
Installatie voor autotest, automatisch inschakelen en
open/sluitingstijden
ADRES 51 - AUTOTESTCONTROLE (4 segmenten, numerieke data)
Segment 1
Programmeer een "1" indien de interval in uren moet zijn; programmeer een “0” voor
dagen. Voeg een “2” toe om de dagelijkse test te onderdukken, of een “3” om de test om
het uur te onderdrukken indien er een rapportering is verstuurd
Segment 2
Programmeer de autotest interval van 1-255 uren/dagen
Segment 3
Programmeer de autotest rapportering in 24 uur (indien de interval in uren is, wordt dit
segment genegeerd)
Segment 4
Programmeer de autotest rapporteringstijd, het aantal minuten na het uur
ADRES 52 - OPENINGSTIJD/AUTOMATISCH UITSCHAKELINGSTIJD
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 52 bevat de tijd (in 24-uursnotatie) waarin de NX-10 de uitschakelingsmogelijkheden
inschakelt voor de codes die zijn toegwezen als ‘In na sluiting?’. Deze tijd is alleen geldig op de
dagen die zijn geprogrammeerd op adres 54. Dit is tevens de tijd waarop de centrale automatisch
wordt uitgeschakeld.
Opmerking: De openingstijd moet vroeger zijn dan de sluitingstijd zodat automatisch inschakelen, externe uitgangen
of codeverificatie op de juiste wijze functioneren.
Segment 1
Programmeer het uur van de openingstijd
Segment 2
Programmeer de minuten na het uur van de openingstijd
ADRES 53 - SLUITINGSTIJD/AUTOMATISCH INSCHAKELINGSTIJD
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 53 bevat de tijd (in 24-uursnotatie) waarin de NX-10 de uitschakelingsmogelijkheden
uitschakelt voor de codes die zijn toegwezen als ‘In na sluiting?’. Dit is tevens de tijd waarop de
automatische inschakeling wordt gestart (indien deze optie is ingeschakeld op adres 55).
Opmerking: De openingstijd moet vroeger zijn dan de sluitingstijd zodat automatisch inschakelen, externe uitgangen
of codeverificatie op de juiste wijze functioneren.
Segment 1
Programmeer het uur van de sluitingstijd / automatische inschakelingstijd
Segment 2
Programmeer de minuten na het uur van de sluiting / automatische inschakelingstijd
ADRES 54 - DAGEN VAN DE WEEK “INSCH.NA SLUITING-VENSTER” CODES FUNCTIONEREN IN
PARTITIES 1 T/M 4 (4 segmenten, functieselectiedata)
Adres 54 selecteert de dagen van de week waarop elke partitie is geopend. Op deze dagen is in- en
uitschakeling mogelijk met de “Insch.na sluiting-venster” codes gedurende “open venster”. Op de
niet hier geselecteerde dagen kan niet worden uitgeschakeld met de “Insch.na sluiting-venster” codes.
Segment 1 is voor partitie 1 en segment 4 is voor partitie 4 (zie adressen 52 en 53 voor de openings-
en sluitingstijden voor de open dagen).
Segment 1-4
1 = “Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op zondag
2 = Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op maandag
3 = “Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op dinsdag
4 = “Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op woensdag
5 = “Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op donderdag
6 = “Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op vrijdag
7 = “Insch.na sluiting-venster” schakelt in/uit op zaterdag
8 = Gereserveerd
ADRES 55 - DAGEN VAN DE WEEK VOOR AUTOMATISCHE INSCHAKELING IN PARTITIES 1 T/M 4
(4 segmenten, functieselectiedata)
Adres 55 selecteert de dagen waarop elke partitie automatisch wordt ingeschakeld. Segment 1 is voor
partitie 1 en segment 4 is voor partitie 4. Indien een zone wordt verstoord voor de waarschuwingstijd
en verstoord blijft gedurende de waarschuwingstijd, wordt de zone automatisch geblokkeerd. Indien
de zone zich herstelt, wordt de blokkering opgeheven en het systeem geactiveerd.
Segment 1-4
1 = Automatische inschakeling op zondag
2 = Automatische inschakeling op maandag
3 = Automatische inschakeling op dinsdag
4 = Automatische inschakeling op woensdag
5 = Automatische inschakeling op donderdag
6 = Automatische inschakeling op vrijdag
7 = Automatische inschakeling op zaterdag
8 = Herhalingstijd uitschakelen
NX-10 Installateurhandleiding
111
Communicatiecodes alleen voor langzame protocollen
Opmerking: Adressen 56-83 worden alleen gebruikt voor het rapporteren van gebeurtenissen naar een semafoon,
of wanneer een langzaam protocol wordt gebruikt, zoals 4+2. Bij gebruik van Contact ID of SIA is het niet
nodig om deze adressen te programmeren.
ADRES 56 - COMMUNICATIECODE HERSTELLEN, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (4
segmenten, numerieke data)
Adres 56 bevat de gebeurteniscode voor een zone “Herstel” voor een 4+2 en 3+1 protocol. Voor een
4+2 protocol, wordt het op dit adres geprogrammeerde cijfer verstuurd als het tientallencijfer van de
herstel-gebeurteniscode. De zone-ID wordt altijd gerapporteerd als het eental van het zonenummer
(bijv. zone 12 = 2, zone 44 = 4).
Dit adres bevat 4 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Segment 1
Partitie 1 “Herstelcode”
Segment 2
Partitie 2 “Herstelcode”
Segment 3
Partitie 3 “Herstelcode”
Segment 4
Partitie 4 “Herstelcode”
ADRES 57 - COMMUNICATIECODE BLOKKEREN, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(4 segmenten, numerieke data)
Adres 57 bevat de gebeurteniscode voor een zone “Te blokkeren” voor een 4+2 en 3+1 protocol.
Voor een 4+2 protocol, wordt het op dit adres geprogrammeerde cijfer verstuurd als het
tientallencijfer van de blokkeer-gebeurteniscode. De zone-ID wordt altijd gerapporteerd als het eental
van het zonenummer (bijv. zone 12 = 2, zone 44 = 4).
Dit adres bevat 4 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Segment 1
Partitie 1 “Blokkeercode”
Segment 2
Partitie 2 “Blokkeercode”
Segment 3
Partitie 3 “Blokkeercode”
Segment 4
Partitie 4 “Blokkeercode”
ADRES 58 - COMMUNICATIECODE SABOTAGE, LANGZAME PROTOCOLLEN
(4 segmenten, numerieke data)
Adres 58 bevat de gebeurteniscode voor een zone “Sabotage” voor een 4+2 en 3+1 protocol. Voor
een 4+2 protocol, wordt het op dit adres geprogrammeerde cijfer verstuurd als het tientallencijfer van
de sabotage-gebeurteniscode. De zone-ID wordt altijd gerapporteerd als het eental van het
zonenummer (bijv. zone 12 = 2, zone 44 = 4).
Dit adres bevat 4 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Segment 1
Partitie 1 “Sabotagecode”
Segment 2
Partitie 2 “Sabotagecode”
Segment 3
Partitie 3 “Sabotagecode”
Segment 4
Partitie 4 “Sabotagecode”
ADRES 59 - COMMUNICATIECODE STORING, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(4 segmenten, numerieke data)
Adres 59 bevat de gebeurteniscode voor een zone “Storing” voor een 4+2 en 3+1 protocol. Voor een
4+2 protocol, wordt het op dit adres geprogrammeerde cijfer verstuurd als het tientallencijfer van de
storing-gebeurteniscode. De zone-ID wordt altijd gerapporteerd als het eental van het zonenummer
(bijv. zone 12 = 2, zone 44 = 4).
Dit adres bevat 4 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Segment 1
Partitie 1 Storingcode”
Segment 2
Partitie 2 Storingcode”
Segment 3
Partitie 3 Storingcode”
Segment 4
Partitie 4 Storingcode”
ADRES 60 - COMMUNICATIECODE SENSOR BATT.FOUT, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(4 segmenten, numerieke data)
Adres 60 bevat de gebeurteniscode voor een zone “Sensor Batt.fout” voor een 4+2 en 3+1 protocol.
Voor een 4+2 protocol, wordt het op dit adres geprogrammeerde cijfer verstuurd als het
tientallencijfer van de sensor batt.fout gebeurteniscode. De zone-ID wordt altijd gerapporteerd als het
eental van het zonenummer (bijv. zone 12 = 2, zone 44 = 4).
Dit adres bevat 4 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Segment 1
Partitie 1 “Sensor Batt.fout-code”
Segment 2
Partitie 2 “Sensor Batt.fout-code”
Segment 3
Partitie 3 “Sensor Batt.fout-code”
Segment 4
Partitie 4 “Sensor Batt.fout-code”
ADRES 61 - COMMUNICATIECODE SENSOR ZOEK, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(4 segmenten, numerieke data)
Adres 61 bevat de gebeurteniscode voor een zone “Sensor Zoek” voor een 4+2 en 3+1 protocol. Voor
een 4+2 protocol, wordt het op dit adres geprogrammeerde cijfer verstuurd als het tientallencijfer van
de Sensor zoek-gebeurteniscode. De zone-ID wordt altijd gerapporteerd als het eental van het
zonenummer (bijv. zone 12 = 2, zone 44 = 4).
Dit adres bevat 4 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Segment 1
Partitie 1 “Sensor zoek-code”
Segment 2
Partitie 2 “Sensor zoek-code”
Segment 3
Partitie 3 “Sensor zoek-code”
Segment 4
Partitie 4 “Sensor zoek-code”
ADRES 62 - COMMUNICATIECODE DWANGMATIG UIT, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 62 bevat de tientallen en de eentallen die worden verstuurd voor een 4+2 en 3+1 protocol
indien de dwangcode is ingeschakeld op adres 44. Segment 1 bevat de tientallen en segment 2 de
eentallen.
NX-10 Installateurhandleiding
113
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 63 - COMMUNICATIECODE BEDIEND. 1 BRAND, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 63 bevat de tientallen en eentallen die worden verstuurd voor een 4+2 en 3+1 protocol indien
het bediendeel 1 “Brand” is ingeschakeld in de functieselectie voor de partitie. Segment 1 bevat de
tientallen; segment 2 bevat de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 64 - COMMUNICATIECODE BEDIEND. 2 MEDISCH, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 64 bevat de tientallen en eentallen die worden verstuurd voor een 4+2 en 3+1 protocol indien
het bediendeel 2 “Medisch” is ingeschakeld in de functieselectie voor de partitie. Segment 1 bevat de
tientallen; segment 2 bevat de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 65 - COMMUNICATIECODE BEDIEND. PANIEK, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 65 bevat de tientallen en eentallen die worden verstuurd voor een 4+2 en 3+1 protocol indien
het bediendeel “Paniek” is ingeschakeld in de functieselectie voor de partitie. Segment 1 bevat de
tientallen en segment 2 bevat de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 66 - COMMUNICATIECODE CODESABOTAGE BEDIENDEEL, ALLEEN LANGZAME
PROTOCOLLEN (2 segmenten, numerieke data)
Adres 66 bevat de tientallen en eentallen die worden verstuurd voor een 4+2 en 3+1 protocol indien
het bediendeel 1 “Codesabotage” is ingeschakeld in de functieselectie voor de partitie. Segment 1
bevat de tientallen en segment 2 bevat de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 67 - COMMUNICATIECODE SABO BEHUIZING / HERSTEL SABO BEHUIZING, ALLEEN
LANGZAME PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 67 bevat de tientallen en de eentallen die worden verstuurd voor een 4+2 en 3+1 protocol indien
de optie "Sabo behuizing" is ingeschakeld op adres 37. Segment 1 bevat de tientallen van de "Sabo
behuizing". Segment 2 bevat de eentallen van de "Sabo behuizing". Segment 3 bevat de eentallen van
de "Herstel sabo behuizing". Segment 4 bevat de eentallen van de "Herstel sabo behuizing".
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
ADRES 68 - COMMUNICATIECODES 230V FOUT / HERSTEL 230V FOUT, ALLEEN LANGZAME
PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 68 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“230V fout”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de "230V fout"-
rapportering. Segment 2 bevat de eentallen van de "230V fout"-rapportering. Segment 3 bevat de
tientallen van de "Herstel 230V fout". Segment 4 bevat de eentallen van de "Herstel 230V fout".
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
ADRES 69 - COMMUNICATIECODES ACCUFOUT / HERSTEL ACCUFOUT, ALLEEN LANGZAME
PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 69 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Accufout”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de "Accufout"-rapportering.
Segment 2 bevat de eentallen van de "Accufout"-rapportering. Segment 3 bevat de tientallen van de
"Herstel accufout"-rapportering. Segment 4 bevat de eentallen van de "Herstel accufout"-rapportering.
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
ADRES 70 - COMMUNICATIECODES AUX OVERSTROOM / HERSTEL AUX OVERSTROOM, ALLEEN
LANGZAME PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 70 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Aux. Overstroom”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de "Aux.
Overstroom"-rapportering. Segment 2 bevat de eentallen van de "Aux. Overstroom"-rapportering.
Segment 3 bevat de tientallen van de "Herstel Aux. Overstroom"-rapportering. Segment 4 bevat de
eentallen van de "Herstel Aux. Overstroom"-rapportering.
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
ADRES 71 - COMMUNICATIECODES SIRENESABOTAGE / HERSTEL SABO SIRENE, ALLEEN
LANGZAME PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 71 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
sirene storing-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de "Sirenesabotage"-
rapportering. Segment 2 bevat de eentallen van de "Sirenesabotage"-rapportering. Segment 3 bevat
de tientallen van de "Herstel sabo sirene". Segment 4 bevat de eentallen van de "Herstel sabo sirene".
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
NX-10 Installateurhandleiding
115
ADRES 72 - COMMUNICATIECODE HERSTEL TELEFOONLIJNFOUT, ALLEEN LANGZAME
PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 72 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Herstel telefoonlijnfout”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 en segment 2 zijn gereserveerd.
Segment 3 bevat de tientallen van de "Herstel telefoonlijnfout"-rapportering. Segment 4 bevat de
eentallen van de "Herstel telefoonlijnfout"-rapportering.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 3 verstuurd.
ADRES 73 - Gereserveerd
ADRES 74 - COMMUNICATIECODES MODULESTORING / HERSTEL MODULESTORING, ALLEEN
LANGZAME PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 74 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Modulestoring”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de "Modulestoring"-
rapportering. Segment 2 bevat de eentallen van de "Modulestoring"-rapportering. Segment 3 bevat de
tientallen van de "Herstel modulestoring". Segment 4 bevat de eentallen van de "Herstel modulestoring".
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
ADRES 75 - COMMUNICATIECODE COMMUNICATIEFOUT, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
(2 segmenten, numerieke data)
Adres 75 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Communicatiefout”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen en segment 2 bevat
de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 76 - COMMUNICATIECODE LOGBOEK VOL, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (2
segmenten, numerieke data)
Adres 76 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol indien de “Logboek vol”-
rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen en segment 2 bevat de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 77 - COMMUNICATIECODE OPENING, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (8
segmenten, numerieke data)
Adres 77 bevat de tientallen voor een 4+2 en 3+1 protocol indien “Opening”-rapportering is
ingeschakeld. Het eental is het eental van het gebruikernummer dat de opening heeft verricht. Als het
gebruikernummer hoger is dan 9, herhalen de nummers zich (bijv. code 6 = 6, code 45 = 5).
Dit adres bevat 8 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Als u openingen en sluitingen wilt rapporteren met een unieke code voor elke gebruiker, moet het
protocol Contact ID of SIA worden toegepast.
Segment 1
Openingcode voor partitie 1
Segment 2
Openingcode voor partitie 2
Segment 3
Openingcode voor partitie 3
Segment 4
Openingcode voor partitie 4
ADRES 78 - COMMUNICATIECODE SLUITING, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (8
segmenten, numerieke data)
Adres 78 bevat de tientallen voor een 4+2 en 3+1 protocol indien “Sluiting”-rapportering is
ingeschakeld. Het eental is het eental van het gebruikernummer dat de opening heeft verricht. Als het
gebruikernummer hoger is dan 9, herhalen de nummers zich (bijv. code 6 = 6, code 45 = 5).
Dit adres bevat 8 segmenten. Elk segment dat “0” blijft, volgt de selectie voor segment 1.
Als u openingen en sluitingen wilt rapporteren met een unieke code voor elke gebruiker, moet het
protocol Contact ID of SIA worden toegepast.
Segment 1
Sluitingcode voor partitie 1
Segment 2
Sluitingcode voor partitie 2
Segment 3
Sluitingcode voor partitie 3
Segment 4
Sluitingcode voor partitie 4
ADRES 79 - COMMUNICATIECODE AUTOTEST, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (2
segmenten, numerieke data)
Adres 79 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
"Autotest"- of "Handmatige test"-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen en
segment 2 bevat de eentallen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 80 - COMMUNICATIECODE RECENTE INSCHAKELING EN VERTREKFOUT, ALLEEN
LANGZAME PROTOCOLLEN (2 segmenten, numerieke data)
Adres 80 beveat de tientallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien “Recente
inschakeling”- en/of “Vertrekfout”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van
de "Recente inschakeling"-rapportering. Segment 2 bevat de tientallen van de "Vertrekfout"-
rapportering. Het eental is het eental van het gebruikernummer dat de opening heeft verricht. Als het
gebruikernummer hoger is dan 9, herhalen de nummers zich (bijv. code 6 = 6, code 45 = 5).
NX-10 Installateurhandleiding
117
Als u recente inschakelingen en vertrekfouten wilt rapporteren met een unieke code voor elke
gebruiker, moet het protocol Contact ID of SIA worden toegepast.
ADRES 81 - COMMUNICATIECODES BEGIN PROGRAMMERING EN EINDE PROGRAMMERING,
ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 81 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Begin / Einde programmering”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de
"Begin programmering"-rapportering. Segment 2 bevat de eentallen van de "Begin programmering"-
rapportering. Segment 3 bevat de tientallen van de "Einde programmering"-rapportering. Segment 4
bevat de eentallen van de "Einde programmering"-rapportering.
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
ADRES 82 - COMMUNICATIECODE EINDE UP/DOWNLOADING, ALLEEN LANGZAME
PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 82 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Einde up/downloading”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 en 2 zijn gereserveerd. Segment 3
bevat de tientallen van de "Einde up/downloading"-rapportering. Segment 4 bevat de eentallen van
de "Einde up/downloading"-rapportering.
Opmerking: Een Begin up/download-rapportering wordt verstuurd naar het logboek voor interne gebeurtenissen.
Voor een 3+1 protocol wordt alleen het tiental van segment 1 verstuurd.
ADRES 83 - COMMUNICATIECODE ANNULEREN, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN (1
segment, numerieke data)
Adres 83 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
“Annuleren”-rapportering is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen van de "Annuleren"-
communicatierapportering. Het eental is het eental van het gebruikernummer dat de opening heeft verricht.
Als het gebruikernummer hoger is dan 9, herhalen de nummers zich (bijv. code 6 = 6, code 45 = 5).
Als u Annuleringen wilt rapporteren met een unieke code voor elke gebruiker, moet het protocol
Contact ID of SIA worden toegepast.
ADRES 84 - COMMUNICATIECODES FOUT DATABUS / FOUT DATABUS HERSTEL, ALLEEN
LANGZAME PROTOCOLLEN (4 segmenten, numerieke data)
Adres 84 bevat de tientallen en de eentallen voor een 4+2 en 3+1 protocol dat wordt verstuurd indien
de rapportering van voedingsfouten en aardefouten is ingeschakeld. Segment 1 bevat de tientallen
van de "Fout Databus"-rapportering. Segment 2 bevat de eentallen van de "Fout Databus"-
rapportering. Segment 3 bevat de tientallen van de "Fout Databus Herstel"-rapportering. Segment 4
bevat de eentallen van de "Fout Databus Herstel"-rapportering.
Voor een 3+1 protocol worden alleen de tientallen van segment 1, respectievelijk segment 3 verstuurd.
LOCATIE 85-87 - GERESERVEERD
Partitieparameters programmeren
Adressen 88-109 zijn voor het programmeren van verschillende klantnummers en/of opties voor elke
partitie. Indien een adres niet wordt geprogrammeerd, wordt de optie voor partitie 1 en het
klantnummer voor het telefoonnummer gebruikt.
ADRES 88 - KLANTNUMMER VOOR PARTITIE 1 (6 segmenten, numerieke data)
Adres 88 bevat het klantnummer dat wordt verzonden wanneer partitie 1 wordt gerapporteerd. Indien
adres 88 niet wordt geprogrammeerd (alle "tientallen"), wordt het klantnummer dat correspondeert
met het gekozen telefoonnummer gebruikt. Als het klantnummer kleiner is dan zes cijfers,
programmeert u een “10” in het segment direct na het laatste cijfer van het klantnummer. Als het
klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert u alle 6 segmenten.
ADRES 89 - KLANTNUMMER VOOR PARTITIE 2 (6 segmenten, numerieke data)
Adres 89 bevat het klantnummer dat wordt verzonden wanneer partitie 2 wordt gerapporteerd. Indien
adres 89 niet wordt geprogrammeerd (alle "tientallen"), wordt het klantnummer dat correspondeert
met het gekozen telefoonnummer gebruikt. Als het klantnummer kleiner is dan zes cijfers,
programmeert u een “10” in het segment direct na het laatste cijfer van het klantnummer. Als het
klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert u alle 6 segmenten.
ADRES 90 - OPTIES EN RAPPORTERINGEN SELECTEREN PARTITIE 2
(5 segmenten, functieselectiedata)
Adres 90 wordt gebruikt voor het inschakelen van bepaalde opties die de gebruiker kan activeren of
weergeven op het bediendeel van het systeem. Daarnaast worden een aantal communicatierapporteringen
ingeschakeld op dit adres. Al deze opties kunnen worden ingeschakeld op partitie. Dit adres bevat 5
segmenten met acht mogelijke opties per segment. Raadpleeg adres 23 voor de optieselecties. Als alle
segmenten leeg zijn (niet ingeschakeld), worden de opties voor partitie 1 gebruikt.
ADRES 91 - AANKOMST- / VERTREKTIJDEN PARTITIE 2 (6 segmenten, numerieke data)
Adres 91 wordt gebruikt om de aankomst- en vertrektijden op te geven in seconden. Er zijn twee
afzonderlijke aankomst- en vertrektijden. Geldige ingangen zijn 10-255 seconden. Als alle segmenten
“0” zijn, worden de aankomst- en vertrektijden voor partitie 1 gebruikt.
Segment 1
Aankomsttijd 1 Aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een vertraagde zonetype een
aankomsttijdvertraging wordt geactiveerd
Segment 2
Vertrektijd 1 De vertrektijd die wordt gebruikt voor alles zones die zijn ingedeeld als Vertraagd
NX-10 Installateurhandleiding
119
Segment 3
Aankomsttijd 2 Aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een Sec. vertraagde zonetype een
aankomsttijdvertraging wordt geactiveerd
Segment 4
Vertrektijd 2 De vertrektijd die wordt gebruikt voor alles zones die zijn ingedeeld als Sec. vertraagd
Segment 5
Gereserveerd
Segment 6
Gereserveerd
ADRES 92 - KLANTNUMMER VOOR PARTITIE 3 (6 segmenten, numerieke data)
Het klantnummer dat wordt verstuurd tijdens het rapporteren van partitie 3 is geprogrammeerd op
adres 92. Indien adres 92 niet wordt geprogrammeerd (alle “tientallen”), wordt het klantnummer
gebruikt dat correspondeert met het gekozen telefoonnummer. Als het klantnummer kleiner is dan
zes cijfers, programmeert u een “10” in het segment direct na het laatste cijfer van het klantnummer.
Als het klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert u alle 6 segmenten.
ADRES 93 - OPTIES EN RAPPORTERINGEN SELECTEREN PARTITIE 3
(5 segmenten, functieselectiedata)
Adres 93 wordt gebruikt voor het inschakelen van bepaalde opties die de gebruiker kan activeren of
weergeven op het bediendeel van het systeem. Daarnaast worden een aantal communicatierapporteringen
ingeschakeld op dit adres. Al deze opties kunnen worden ingeschakeld op partitie. Dit adres bevat
5 segmenten met acht mogelijke opties per segment. Raadpleeg adres 23 voor de optieselecties. Als alle
segmenten leeg zijn (niet ingeschakeld), worden de opties voor partitie 1 gebruikt.
ADRES 94 - AANKOMST- / VERTREKTIJDEN PARTITIE 3 (6 segmenten, numerieke data)
Adres 94 wordt gebruikt om de aankomst- en vertrektijden op te geven in seconden. Er zijn twee
afzonderlijke aankomst- en vertrektijden. Geldige ingangen zijn 10-255 seconden. Als alle segmenten
“0” zijn, worden de aankomst- en vertrektijden voor partitie 1 gebruikt.
Segment 1
Aankomsttijd 1 Aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een vertraagde
zonetype een aankomsttijdvertraging wordt geactiveerd
Segment 2
Vertrektijd 1 De vertrektijd die wordt gebruikt voor alles zones die zijn ingedeeld
als Vertraagd
Segment 3
Aankomsttijd 2 Aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een Sec. vertraagde
zonetype een aankomsttijdvertraging wordt geactiveerd
Segment 4
Vertrektijd 2 De vertrektijd die wordt gebruikt voor alles zones die zijn ingedeeld
als Sec. vertraagd
Segment 5
Gereserveerd
Segment 6
Gereserveerd
ADRES 95 - KLANTNUMMER VOOR PARTITIE 4 (6 segmenten, numerieke data)
Het klantnummer dat wordt verstuurd tijdens het rapporteren van partitie 4 is geprogrammeerd op
adres 95. Indien adres 95 niet wordt geprogrammeerd (alle “tientallen”), wordt het klantnummer
gebruikt dat correspondeert met het gekozen telefoonnummer. Als het klantnummer kleiner is dan
zes cijfers, programmeert u een “10” in het segment direct na het laatste cijfer van het klantnummer.
Als het klantnummer 6 cijfers lang is, programmeert u alle 6 segmenten.
ADRES 96 - OPTIES EN RAPPORTERINGEN SELECTEREN PARTITIE 4
(5 segmenten, functieselectiedata)
Adres 96 wordt gebruikt voor het inschakelen van bepaalde opties die de gebruiker kan activeren of
weergeven op het bediendeel van het systeem. Daarnaast worden een aantal communicatierapporteringen
ingeschakeld op dit adres. Al deze opties kunnen worden ingeschakeld op partitie. Dit adres bevat 5
segmenten met acht mogelijke opties per segment. Raadpleeg adres 23 voor de optieselecties. Als alle
segmenten leeg zijn (niet ingeschakeld), worden de opties voor partitie 1 gebruikt.
ADRES 97 - AANKOMST- / VERTREKTIJDEN PARTITIE 4 (6 segmenten, numerieke data)
Adres 97 wordt gebruikt om de aankomst- en vertrektijden op te geven in seconden. Er zijn twee
afzonderlijke aankomst- en vertrektijden. Geldige ingangen zijn 10-255 seconden. Als alle segmenten
“0” zijn, worden de aankomst- en vertrektijden voor partitie 1 gebruikt.
Segment 1
Aankomsttijd 1 Aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een vertraagde
zonetype een aankomsttijdvertraging wordt geactiveerd
Segment 2
Vertrektijd 1 De vertrektijd die wordt gebruikt voor alles zones die zijn ingedeeld
als Vertraagd
Segment 3
Aankomsttijd 2 Aankomsttijd die wordt gebruikt wanneer met een Sec. vertraagde
zonetype een aankomsttijdvertraging wordt geactiveerd
Segment 4
Vertrektijd 2 De vertrektijd die wordt gebruikt voor alles zones die zijn ingedeeld
als Sec. vertraagd
Segment 5
Gereserveerd
Segment 6
Gereserveerd
Zoneconfiguratiegroepen programmeren
Adressen 110-169 worden gebruikt om de zoneconfiguraties te wijzigen, zoals weergegeven in de
tabel op pagina
100. Deze adressen worden beschouwd als geavanceerde programmering en mogen
alleen worden gewijzigd indien u beschikt over voldoende kennis van zaken over de werking van elk
onderdeel.
ADRES 110 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 1 (1 segment, numerieke data)
Adres 110 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 111 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 1 (5 segmenten, functieselectiedata)
Segment 1
1 =
Brand (inschakelen als dit een brandzone is)
2 =
24 Uur (inschakelen voor brandvrije 24 Uur-zones)
3 =
Sleutelschakelaar-zone (normale open schakelaar)
4 =
Volgzone (inschakelen voor inbraakzones die direct zijn gedurende aankomstvrije tijden)
5 =
Vertraagd-zone (volgt de aankomst- en vertrektijden 1)
6 =
Sec. vertraagd-zone (volgt de aankomst- en vertrektijden 2)
7 =
Intern (inschakelen indien deze zone automatisch wordt geblokkeerd of geblokkeerd om
NX-10 Installateurhandleiding
121
ingeschakeld te blijven)
8 =
Lokaal (inschakelen als deze zone niet moet worden gerapporteerd)
Opmerking: voor een vaste sleutelschakelaar (AAN/UIT), programmeer zowel
"sleutelschakelaar" en "lokaal"
Segment 2
1 =
Aan: indien configuratiegroep een pieptoon laat horen op het bediendeel bij een alarm
2 =
Aan: indien configuratiegroep de 2-tonige sirene moet laten horen bij een alarm
3 =
Aan: indien configuratiegroep de 1-tonige sirene moet laten horen bij een alarm
4 =
Aan: indien configuratiegroep de deurbel moet laten horen
5 =
Aan: indien configuratiegroep kan worden geblokkeerd
6 =
Aan: indien configuratiegroep onderdeel vormt van de groepsshunt
7 =
Aan: indien configuratiegroep geforceerd kan worden ingeschakeld
8 =
Aan: indien configuratiegroep is aankomstbewakingsmode
Segment 3
1 =
Aan: schakelt Snelle zonereactietijd in. (50mS) - Uit = 500mS
2 =
Aan: schakelt dubbele EOL-sabotagezone in. (Hoofdzakelijk voor sabotage van draadloze
zones)
3 =
Aan: schakelt Storingrapporteringszone in. (Dagzone en brandzones)
4 =
Aan: indien configuratiegroep een Combinatiezone is
5 =
Aan: schakelt Kiezervertraging-zone in. (Zie adres 40)
6 =
Aan: indien configuratiegroep gebruik maakt van alarmbegrensteller. (Zie adres 38)
7 =
Aan: schakelt Herstelmelding in
8 =
Aan: schakelt Inluisteren in. (Zie adres 40)
Segment 4
1 = Aan: schakelt zoneactiviteitsbewaking in
2 = Aan: schakelt geen eindelusweerstand in voor brandvrije/sleutelschakelaarvrije zones
3 = Aan: schakelt zone in om te fungeren als Deurvrijgavezone / uitschakelen voor
alarmactivering
4 = Aan: schakelt zone in om te fungeren als toegangscontrolepunt (deurstand) (*)
5 = Gereserveerd
6 = Gereserveerd
7 = Gereserveerd
8 = Gereserveerd
Segment 5
1-8 Gereserveerd
(*) Opmerking:
Raadpleeg de installateurhandleiding voor de NX-17xx deurlezer. Schakel dit segment alleen in
als het is geconfigureerd met een deurcontrolelezer of -interface.
ADRES 112 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 2 (1 segment, numerieke data)
Adres 112 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 113 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 2 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 114 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 3 (1 segment, numerieke data)
Adres 114 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 115 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 3 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 116 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 4 (1 segment, numerieke data)
Adres 116 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt. Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen
(zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol
(waarde 00-99).
ADRES 117 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 4 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 118 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 5 (1 segment, numerieke data)
Adres 118 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 119 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 5 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 120 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 6 (1 segment, numerieke data)
Adres 120 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
NX-10 Installateurhandleiding
123
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 121 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 6 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 122 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 7 (1 segment, numerieke data)
Adres 122 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 123 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 7 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 124 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 8 (1 segment, numerieke data)
Adres 124 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 125 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 8 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 126 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 9 (1 segment, numerieke data)
Adres 126 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 127 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 9 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 128 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 10 (1 segment, numerieke data)
Adres 128 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 129 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 10 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 130 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 11 (1 segment, numerieke data)
Adres 130 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 131 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 11 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 132 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 12 (1 segment, numerieke data)
Adres 132 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
NX-10 Installateurhandleiding
125
ADRES 133 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 12 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 134 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 13 (1 segment, numerieke data)
Adres 134 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 135 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 13 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 136 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 14 (1 segment, numerieke data)
Adres 136 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 137 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 14 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 138 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 15 (1 segment, numerieke data)
Adres 138 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 139 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 15 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 140 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 16 (1 segment, numerieke data)
Adres 140 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 141 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 16 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 142 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 17 (1 segment, numerieke data)
Adres 142 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 143 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 17 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 144 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 18 (1 segment, numerieke data)
Adres 144 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 145 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 18 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
NX-10 Installateurhandleiding
127
ADRES 146 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 19 (1 segment, numerieke data)
Adres 146 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 147 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 19 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 148 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 20 (1 segment, numerieke data)
Adres 148 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 149 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 20 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 150 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 21 (1 segment, numerieke data)
Adres 150 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 151 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 21 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 152 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 22 (1 segment, numerieke data)
Adres 152 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 153 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 22 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 154 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 23 (1 segment, numerieke data)
Adres 154 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 155 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 23 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 156 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 24 (1 segment, numerieke data)
Adres 156 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 157 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 24 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 158 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 25 (1 segment, numerieke data)
Adres 158 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
NX-10 Installateurhandleiding
129
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 159 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 25 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 160 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 26 (1 segment, numerieke data)
Adres 160 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 161 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 26 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 162 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 27 (1 segment, numerieke data)
Adres 162 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 163 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 27 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 164 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 28 (1 segment, numerieke data)
Adres 164 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 165 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 28 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 166 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 29 (1 segment, numerieke data)
Adres 166 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 167 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 29 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
ADRES 168 - RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 30 (1 segment, numerieke data)
Adres 168 bevat de rapportcode die wordt verstuurd voor een Contact ID of SIA rapportering. De
gewenste rapportcode moet worden gekozen uit de lijst op Tabel 38 of Tabel 39 in Appendix 1. Het
zone ID is de zone waarvoor het alarm geldt.
Dit adres wordt niet gebruikt voor langzame protocollen (zoals 4+2 en 3+1). Dit adres mag ook de
alarmrapportcode bevatten voor het Robofon-protocol (waarde 00-99).
ADRES 169 - KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 30 (5 segmenten, functieselectiedata)
Gebruik de “Kenmerkselectie Configuratiegroep”, zoals beschreven op adres 111.
LOCATIE 170-205 - GERESERVEERD
ADRES 206 – DAGSELECTIE AUTO UITSCHAKELEN (4 segmenten, functieselectiedata)
Adres 206 selecteert op welke dagen elke partitie automatisch wordt uitgeschakeld. Segment 1 is
voor partitie 1 en segment 4 is voor partitie 4.
Segment 1-4
1 = Automatische uitschakeling op zondag
2 = Automatische uitschakeling op maandag
3 = Automatische uitschakeling op dinsdag
NX-10 Installateurhandleiding
131
4 = Automatische uitschakeling op woensdag
5 = Automatische uitschakeling op donderdag
6 = Automatische uitschakeling op vrijdag
7 = Automatische uitschakeling op zaterdag
8 = Gereserveerd
LOCATIE 207-211 - GERESERVEERD
ADRES 212 – ADRES LCD BEDIENDEEL PROGRAMMEREN (1 segment, numerieke data)
Het systeem vereist ten minste 1 LCD bediendeel. De centrale verkrijgt de zonebeschrijvingen van de
eerste taal in het LCD bediendeel waarvoor het adres is gedefinieerd op adres 212. Het is raadzaam dat dit
op adres 1 bediendeel 1 wordt geplaatst. Daarmee kan adres 212 ingesteld blijven op de fabrieksstandaard.
Als op het LCD bediendeel is gekozen voor een andere instelling dan partitie 1 / bediendeel 1, moet u het
corresponderende adres programmeren op adres 212. Selecteer het adres in de adrestabel.
Bediendeel Part 1 Part 2 Part 3 Part 4
1 192 193 194 195
2 200 201 202 203
3 208 209 210 211
4 216 217 218 219
ADRES 213 – DE LANDINSTELLING PROGRAMMEREN (1 segment, numerieke data)
Het NetworX-systeem beschikt over de mogelijkheid om verschillende "landcodes" in te stellen. Elke
landcode heeft specifieke standaardinstellingen. Voordat u begint met het programmeren van het
systeem, is het belangrijk de vereiste landcode te selecteren (zie onderstaande tabel). Als de landode
eenmaal is geselecteerd, blijft deze ingesteld, zelfs na een installateurreset. Als u tijdens het
programmeren de landcode wijzigt, worden alle bestaande programmeringen ingesteld op de
standaardinstellingen voor het desbetreffende land.
Code Land
0 Geen land (fabrieksinstelling)
1 Nederland
2 België / Polen
3 Zweden
4 Italië
5 Spanje
6 Griekenland
7 Zuid-Afrika
8 Israël
9 Gereserveerd
10 Turkije
50 VS
NX-10 adresprogrammeringstabellen
Fabrieksinstellingen voor de NX-10 zijn vet en cursief gezet. Deze standaardinstellingen zijn voor de
landcode 2 (België/Polen).
Adr. Beschrijving Standaard Data programmeren
0 TELEFOON 1
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14
1 TELEFOON 1, KLANTNUMMER
10 – 10 – 10 – 10 – 10 – 10
2 TELEFOON 1, RAPPORTFORMAAT
0
3 TELEFOON 1, KIESPOGINGEN
BACKUP CONTROLE
8
0
TELEFOON 1, GEBEURTENISSEN SELECTEREN VOOR RAPPORTERING AAN TELEFOON 1
Segment 1 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
1
Alarm
1
Sabotage (zones en behuizing)
2
In/Uitschakelen
2
Voedingsfout
3
Blokkeren
3
Sensor Zoek
4
Zonestoring
4
Sensor Batt.fout
5
230V fout (Accufout)
5
Module storing (inclusief bediendeel)
6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
6
Communicatiefout
7
Autotest
7
Herstel alarm
4
8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
8
Herstel sabotage
TELEFOON 1, SELECTEREN WELKE PARTITIES VOOR RAPPORTERING AAN TELEFOON 1
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Partitie 1
2 Partitie 2
3 Partitie 3
5
4 Partitie 4
6 TELEFOON 2
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14
7 TELEFOON 2, KLANTNUMMER
10 – 10 – 10 – 10 – 10 – 10
8 TELEFOON 2, RAPPORTFORMAAT
0
9 TELEFOON 2, KIESPOGINGEN
BACKUP CONTROLE
8
0
TELEFOON 2, GEBEURTENISSEN SELECTEREN VOOR RAPPORTERING AAN TELEFOON 2
Segment 1 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
1 Alarm 1 Sabotage (zones en behuizing)
2 In/Uitschakelen 2 Voedingsfout
3 Blokkeren 3 Sensor Zoek
4 Zonestoring 4 Sensor Batt.fout
5 230V fout (Accufout) 5 Module storing (inclusief bediendeel)
6 Sirenefout & Telefoonlijnfout 6 Communicatiefout
7 Autotest 7 Herstel alarm
10
8 Programmeren, Downloaden en Logboek
vol
8 Herstel sabotage
TELEFOON 2, SELECTEREN WELKE PARTITIES VOOR RAPPORTERING AAN TELEFOON 2 11
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
NX-10 Installateurhandleiding
133
1 Partitie 1
2 Partitie 2
3 Partitie 3
4 Partitie 4
12 TELEFOON 3
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14
13 TELEFOON 3, KLANTNUMMER
10 – 10 – 10 – 10 – 10 – 10
14 TELEFOON 3, RAPPORTFORMAAT
0
15 TELEFOON 3, KIESPOGINGEN
BACKUP CONTROLE
8
0
TELEFOON 3, GEBEURTENISSEN SELECTEREN VOOR RAPPORTERING AAN TELEFOON 3
Segment 1 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Alarm 1 Sabotage (zones en behuizing)
2 In/Uitschakelen 2 Voedingsfout
3 Blokkeren 3 Sensor Zoek
4 Zonestoring 4 Sensor Batt.fout
5 230V fout (Accufout) 5 Module storing (inclusief bediendeel)
6 Sirenefout & Telefoonlijnfout 6 Communicatiefout
7 Autotest 7 Herstel alarm
16
8 Programmeren, Downloaden en Logboek
vol
8 Herstel sabotage
TELEFOON 3, SELECTEREN WELKE PARTITIES VOOR RAPPORTERING AAN TELEFOON 3
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Partitie 1
2 Partitie 2
3 Partitie 3
17
4 Partitie 4
SPECIAAL PROTOCOL
Segment 1 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Aan = 1800hz-verzending; Uit = 1900hz 1 Aan = semafoonprotocol (geen handshake vereist)
2 Aan voor 2300hz handshake; Uit voor
1400hz
2 Aan = 1400/2300-handshake
3 Aan = checksum-pariteit; Uit = double
round-pariteit
3 Gereserveerd
4 Aan = 2 cijferige rapportcode; Uit = 1
cijferige rapportcode
4 Gereserveerd
5 Aan = uitgebreide rapportering; Uit = niet-
uitgebreid
5 Aan = Contact ID
6 Gereserveerd 6 Aan = SIA
7 Aan = 20 PPS; Uit = 10 of 40 PPS 7 Aan = 3 cijferige rapportcode
8 Aan = 10 PPS; Uit = 20 of 40 PPS 8 Aan = DTMF
Segment 3 Gereserveerd
18
Segment 4 INTER-DIGIT TIME 0-0-0-0
19 UP/DOWNLOADCODE
8-4-8-0-0-0-0-
0
20 AANTAL BELSIGNALEN VOOR DOWNLOAD
8
DOWNLOAD CONTROLE
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Schakelt twee keer antwoordapparaat negeren in
2 Gereserveerd
3 Terugbellen vereist voor downloaden
4 Centrale afsluiten
5 Lokale programmering vergrendelen
6 Communicatieprogrammering vergrendelen
7 Downloadsectie vergrendelen
21
8 Terugbellen inschakelen op interval autotest
22 TERUGBELNUMMER
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14
PARTITIE 1, FUNCTIESELECTIE
Segment 1 Segment 2 Segment 3
1 Snel-inschakelen 1 LED verlichting UIT inschakelen 1 In/Uitschakelen
2 Herstart vertrektijd 2 Gebruikercode vereist voor blokkeren
zones
2 Blokkeren
3 Auto blokkeren (intern) 3 Zoemer blokkeren
3 Herstel
4 Stil paniek
4 Zoemer bij netfout/accufout 4 Storing
5 Luid paniek 5 Blokkeertoets actief inschakelen
5 Sabotage
6 Externe voeding 1 6 Stille automatische inschakeling
activeren
6 Annuleren
7 Externe voeding 2 7 Vert.zone auto direkt (aankomst/
vertrek) inschakelen
7 Recente inschakeling
8 Blokk.code
meervoudige ingave
8 Uitgangsdeur 8 Vertrekfout
Segment 4 Segment 5
1 Te Vroeg Uit/Te Laat In rap. 1 Automatisch blokkeren bij geforceerd in
uitschakelen
2 Auto IN IN/Aanwezig 2 Gereserveerd
3 NACHT Direct inschakelen 3 Gereserveerd
4 Sabotage ontbreken detector indien
ingeschakeld
4 Gereserveerd
5 AANWEZIG Direct inschakelen 5 Gereserveerd
6 Met sab/comm.fout
6 Gereserveerd
7 Met accufout 7 Gereserveerd
23
8 Sleutelschakelaarzone schakelt in in
mode AANWEZIG
8 Gereserveerd
AANK/VERTR.TIJD
Segment 1 (Aankomsttijd) 30
Segment 2 (Vertrektijd) 60
Segment 3 (Sec.aankomsttijd) 30
Segment 4 (Sec.vertrektijd) 60
Gereserveerd 0
24
Gereserveerd 0
25 ZONES 1-8, CONFIGURATIEGROEPEN
3-5-6-6-6-6-6-6
ZONES 1-8, PARTITIESELECTIE (Segment 1=Zone 1 t/m Segment 8=Zone 8)
Segmenten 1 2 3 4 5 6 7 8
Partitie 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Partitie 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Partitie 3 3 3 3 3 3 3 3 3
26
Partitie 4 4 4 4 4 4 4 4 4
NX-10 Installateurhandleiding
135
27 ZONES 9-16, CONFIGURATIEGROEPEN
6-6-6-6-6-6-6-6
ZONES 9-16, PARTITIESELECTIE (Segment 1=Zone 9 t/m Segment 8=Zone 16)
Segmenten 1 2 3 4 5 6 7 8
Partitie 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Partitie 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Partitie 3 3 3 3 3 3 3 3 3
28
Partitie 4 4 4 4 4 4 4 4 4
29 ZONES 17-24, CONFIGURATIEGROEPEN
6-6-6-6-6-6-6-6
ZONES 17-24, PARTITIESELECTIE (Segment 1=Zone 17 t/m Segment 8=Zone 24)
Segmenten 1 2 3 4 5 6 7 8
Partitie 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Partitie 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Partitie 3 3 3 3 3 3 3 3 3
30
Partitie 4 4 4 4 4 4 4 4 4
31 ZONES 25-32, CONFIGURATIEGROEPEN
6-6-6-6-6-6-6-6
ZONES 25-32, PARTITIESELECTIE (Segment 1=Zone 25 t/m Segment 8=Zone 32)
Segmenten 1 2 3 4 5 6 7 8
Partitie 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Partitie 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Partitie 3 3 3 3 3 3 3 3 3
32
Partitie 4 4 4 4 4 4 4 4 4
33 ZONES 33-40, CONFIGURATIEGROEPEN
6-6-6-6-6-6-6-6
ZONES 33-40, PARTITIESELECTIE (Segment 1=Zone 33 t/m Segment 8=Zone 40)
Segmenten 1 2 3 4 5 6 7 8
Partitie 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Partitie 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Partitie 3 3 3 3 3 3 3 3 3
34
Partitie 4 4 4 4 4 4 4 4 4
35 ZONES 41-48, CONFIGURATIEGROEPEN
6-6-6-6-6-6-6-6
ZONES 41-48, PARTITIESELECTIE (Segment 1=Zone 41 t/m Segment 8=Zone 48)
Segmenten 1 2 3 4 5 6 7 8
Partitie 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Partitie 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Partitie 3 3 3 3 3 3 3 3 3
36
Partitie 4 4 4 4 4 4 4 4 4
SIRENE EN SYSTEEM STORING
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Sirene klinkt voor telefoonlijnfout bij inschakeling (BEL-uitgang en draadloze sirenes)
2 Sirene klinkt voor telefoonlijnfout bij inschakeling (BEL-uitgang en draadloze sirenes)
3 Sirenepuls bij inschakeling (BEL-uitgang: JA; draadloze sirenes: NEE)
4 Sirenepuls na einde vertrektijd (BEL-uitgang: JA; draadloze sirenes: NEE)
5 Sirenepuls bij Kiss-off na inschakeling
6 Sirene klinkt tijdens verificatietijd combinatiezone
7 Sirene klinkt bij een sabotage
8 Sirenepuls bij inschakelen met sleutelschakelaar/keyfob, twee keer voor uitschakelen (BEL-uitgang: JA;
draadloze sirenes: NEE)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Sirenedriver converteren naar uitgangsspanning
2 Sirene klinkt voor modulestoring (BEL-uitgang: JA; draadloze sirenes: NEE)
3 Zones altijd herstellen
4 Dynamische accutest altijd uitvoeren bij inschakeling
37
5 Actieve accutest uitvoeren om de 12 seconden
6 Handmatige sirenetest uitgevoerd tijdens handmatige testfunctie (BEL-uitgang, I/O en relais)
7 Handmatige communicatietest uitgevoerd tijdens handmatige testfunctie
8 Sabo behuizing ingeschakeld
Segment 3 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Rapportering sabo behuizing ingeschakeld
2 Rapportering voedingsfout ingeschakeld
3 Rapportering accufout ingeschakeld
4 Rapportering overspanning noodstroomvoorziening ingeschakeld
5 Rapportering sirene storing ingeschakeld
6 Rapportering herstel telefoonlijnfout ingeschakeld
7 A+B alarm
8 Rapportering modulestoring ingeschakeld
Segment 4 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Rapportering communicatiefout ingeschakeld
2 Rapportering logboek vol ingeschakeld
3 Rapportering autotest ingeschakeld
4 Rapportering begin/einde programmering ingeschakeld
5 Rapportering einde up/downloading ingeschakeld
6 Rapportering sensor batterijfout ingeschakeld
7 Rapportering sensor zoek ingeschakeld
8 Rapportering autotest ALLEEN ingeschakeld bij ingeschakeld systeem
Segment 5 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Systeemtijd verloren indicatie ingeschakeld
2 Gereserveerd
3 Gereserveerd
4 Twee activeringen op dezelfde combinatiezone toestaan voor het activeren van een alarm
5 Blokkeerrapporten uitschakelen voor geforceerd ingeschakelde zones
6 Geen vertrektoon. Deze optie verdubbelt de vertrektijdvertraging (indien deze bijvoorbeeld is
ingesteld op 30, wordt dit gewijzigd in 60 seconden).
7 “Eerste uitschakeling rapporteren” - “laatste inschakeling rapporteren” voor partities activeren
8 Automatisch schakelen naar “zomer/wintertijd” en omgekeerd
Segment 6 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Gereserveerd
2 Intern kristal gebruiken voor klok
3 Zoneactiviteitteller in uren (niet in dagen)
4 Eerste alarm logica inschakelen
5 Logboekbescherming inschakelen
6 CleanMe-rapportering uitschakelen
7 Sirene-uitgang is 1-tonig bij brandalarm (BEL-uitgang: JA; draadloze sirenes: NEE)
8 Herstel sabo met gebruikercode
Segment 7 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Kiezen via GSM bij telefoonlijnfout (alleen indien GSM-module is opgegeven)
2 Vertrekfout beperkt tot Vertraagde zone
37
1-8
Gereserveerd
38 ALARMBEGRENSTELLER
0
ZOEMERBEHEER BEDIENDEEL
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Bediendeel klinkt voor telefoonlijnfout indien ingeschakeld
39
2 Bediendeel klinkt voor telefoonlijnfout indien uitgeschakeld
NX-10 Installateurhandleiding
137
3 Bediendeel klinkt bij voedingsfout
4 Bediendeel klinkt bij detectie accufout
5 Bediendeel klinkt tijdens activering van een combinatiezone
6 Bediendeel klinkt bij sabotagealarm
7 Bediendeel klinkt voor paniektoetsen
8 Bediendeel klinkt bij modulestoring
SYSTEEMTIJDEN
Segment 1
Duur dynamische accutest (0-30 minuten)
0
Segment 2
Vertraging rapportering 230V fout (0-255 minuten)
60
Segment 3
Opstartvertraging (0-60 seconden)
0
Segment 4
Sirenetijd (1-255 minuten)
3
Segment 5
Vertraging telefoonlijnfout (0-255 seconden)
0
Segment 6
Combinatiezonetijd (0-255 minuten)
5
Segment 7
Deurbeltijd in stappen van 50 ms (0-255)
5
Segment 8
Kiezervertraging (0-255 seconden)
0
Segment 9
Verificatietijd brandalarm (120-255 seconden)
0
Segment
10
Inluistertijd (0-255 seconden)
0
Segment
11
Zonebewaking in uren/dagen (0-255)
0
Segment
12
Waarschuwingstijd automatisch inschakelen (1-255
minuten)
1
Segment
13
Herhalingstijd automatisch inschakelen (1-255 minuten)
45
40
Segment
14
Programmering standtijd (1-255 minuten) (“0” = 15
minuten)
0
GEBRUIKERCODEVEREISTEN
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 6-cijferige codeoptie inschakelen. Alle codes voor inschakelen/uitschakelen/naar programmacode
moeten uit 6 cijfers bestaan
2 Vereist het invoeren van een geldige gebruikercode voor starten up/download vanaf locatie en
vanaf bediendeel
3 Auto Cancel/Annuleren inschakelen
4 Gereserveerd
5 Aan: mode bediendeel afsluiten
6 Aan: gebruikerverificatie openen programmeermode
7 Aan: codes 16 en 17 zijn bewakingscodes
41
8 Gereserveerd
42 NAAR PROGRAMMACODE
9-7-1-3-0-0
NAAR PROGRAMMACODE PARTITITE EN VERIFICATIE
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Gereserveerd
2 “Naar programmacode” inschakelen als een code voor alleen inschakelen
3 “Naar programmacode” inschakelen als een code voor alleen inschakelen, na sluiting
4 “Naar programmacode” inschakelen als een hoofdcode voor in/uitschakelen (gebruikercodes kunnen
worden gewijzigd)
5 “Naar programmacode” inschakelen als een code voor alleen in/uitschakelen
6 “Naar programmacode” inschakelen voor het blokkeren van zones
7 “Naar programmacode” inschakelen voor rapporteringen van openen en sluiten
43
8 Gereserveerd
Segment 2 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 “Naar programmacode” inschakelen voor partitienr. 1
2 “Naar programmacode” inschakelen voor partitienr. 2
3 “Naar programmacode” inschakelen voor partitienr. 3
4 “Naar programmacode” inschakelen voor partitienr. 4
44 DWANGCODE
15-15-15-15-15-
15
EXTERNE UITGANGEN 1-2 PARTITIESELECTIE
Segmenten 1 2
Partitie 1 1 1
Partitie 2 2 2
Partitie 3 3 3
45
Partitie 4 4 4
EXTERNE UITGANGEN 1-2 SPECIALE TIMING
Segmenten 1 2
Externe uitgangstijd in minuten 1 1
Externe uitgang om te volgen 2
2
Externe uitgangstijd stoppen wanneer gebruikercode wordt
ingevoerd
3
3
Externe uitgang alleen activeren tussen sluitings- en
openingstijden
4 4
Externe uitgang alleen activeren tussen openings- en
sluitingstijden
5 5
Externe uitgang omkeren (van 0V naar 12V bij activering) 6
6
Gereserveerd 7 7
46
Gereserveerd 8 8
EXTERNE UITGANG 1, GEBEURTENIS & TIJD (relais 1)
Segment 1
Programmeer het gebeurtenisnummer voor
uitgang 1
7=Elke sireneactivering
47
Segment 2
Programmeer de tijd voor uitgang 1
0 sec.=volg gebeurtenis
EXTERNE UITGANG 2, GEBEURTENIS & TIJD (relais 2)
Segment 1
Programmeer het gebeurtenisnummer voor
uitgang 2
7=Elke sireneactivering
48
Segment 2
Programmeer de tijd voor uitgang 1
0 sec.=volg gebeurtenis
AUTOTESTCONTROLE
Segment 1
Programmeer een "1" indien de interval in uren
moet zijn of een “0” voor dagen. Voeg een "2" toe
om de dagelijkse test te onderdrukken of een “3”
om de test om het uur te onderdrukken
0
Segment 2
Programmeer de autotest interval van 1-255
dagen of uren
1
Segment 3
Programmeer de autotestrapportering in 24-uurs
tijdnotatie
2
51
Segment 4
Programmeer de autotest rapporteringstijd, het
aantal minuten na het uur
0
OPENINGSTIJD / AUTOMATISCHE UITSCHAKELINGSTIJD 52
Segment 1
Programmeer het uur van de openingstijd
8
NX-10 Installateurhandleiding
139
Segment 2
Programmeer de minuten na het uur van de openingstijd
0
SLUITINGSTIJD / AUTOMATISCHE INSCHAKELINGSTIJD
Segment 1
Programmeer het uur van de sluitingstijd / automatische
inschakelingstijd
20
53
Segment 2
Programmeer de minuten na het uur van sluiting / de
automatische inschakelingstijd
0
DAGEN VAN DE WEEK WAAROP MET “INSCH.NA SLUITING” IN/UITSCHAKELEN MOGELIJK IS IN PARTITIES 1-4
Segmenten 1 2 3 4
Zondag 1 1 1 1
Maandag 2 2 2 2
Dinsdag 3 3 3 3
Woensdag 4 4 4 4
Donderdag 5 5 5 5
Vrijdag 6 6 6 6
Zaterdag 7 7 7 7
54
Gereserveerd 8 8 8 8
DAGEN VAN DE WEEK WAAROP “AUTO INSCHAKELEN” MOGELIJK IS IN PARTITIES 1-4
Segmenten 1 2 3 4
Zondag 1 1 1 1
Maandag 2 2 2 2
Dinsdag 3 3 3 3
Woensdag 4 4 4 4
Donderdag 5 5 5 5
Vrijdag 6 6 6 6
Zaterdag 7 7 7 7
55
Herhaling
uitschakelen
8 8 8 8
COMMUNICATIECODE HERSTELLEN, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
Segment 1
Herstelcode Partitie 1
0
Segment 2
Herstelcode Partitie 2
0
Segment 3
Herstelcode Partitie 3
0
56
Segment 4
Herstelcode Partitie 4
0
COMMUNICATIECODE BLOKKEREN, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
Segment 1
Blokkeercode Partitie 1
0
Segment 2
Blokkeercode Partitie 2
0
Segment 3
Blokkeercode Partitie 3
0
57
Segment 4
Blokkeercode Partitie 4
0
COMMUNICATIECODE SABOTAGE, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
Segment 1
Sabotagecode Partitie 1
0
Segment 2
Sabotagecode Partitie 2
0
Segment 3
Sabotagecode Partitie 3
0
58
Segment 4
Sabotagecode Partitie 4
0
COMMUNICATIECODE STORING, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
Segment 1
Storingscode Partitie 1
0
Segment 2
Storingscode Partitie 2
0
Segment 3
Storingscode Partitie 3
0
59
Segment 4
Storingscode Partitie 4
0
COMMUNICATIECODE SENSOR BATT.FOUT, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN 60
Segment 1
Sensor batt.fout-code Partitie 1
0
Segment 2
Sensor batt.fout-code Partitie 2
0
Segment 3
Sensor batt.fout-code Partitie 3
0
Segment 4
Sensor batt.fout-code Partitie 4
0
COMMUNICATIECODE SENSOR ZOEK, ALLEEN LANGZAME PROTOCOLLEN
Segment 1
Sensor zoek-code Partitie 1
0
Segment 2
Sensor zoek-code Partitie 2
0
Segment 3
Sensor zoek-code Partitie 3
0
61
Segment 4
Sensor zoek-code Partitie 4
0
COMMUNICATIECODES ALLEEN VOOR LANGZAME PROTOCOLLEN
62 DWANGMATIG UIT
0-0
63 BEDIEND. 1 BRAND
0-0
64 BEDIEND. 2 MEDISCH
0-0
65 BEDIEND. PANIEK
0-0
66 CODESABOTAGE BEDIENDEEL
0-0
67 SABO BEHUIZING / HERSTEL SABO BEHUIZING
0-0-0-0
68 230V FOUT / HERSTEL 230V FOUT
0-0-0-0
69 ACCUFOUT / HERSTEL ACCUFOUT
0-0-0-0
70 VOEDINGSFOUT / VOEDINGSFOUT HERSTEL
0-0-0-0
71 SIRENESABOTAGE / HERSTEL SABO SIRENE
0-0-0-0
72 HERSTEL TELEFOONLIJNFOUT
0-0-0-0
73 Gereserveerd
0-0
74 MODULESTORING / HERSTEL MODULESTORING
0-0-0-0
75 COMMUNICATIEFOUT
0-0
76 COMMUNICATIECODE LOGBOEK VOL
0-0
COMMUNICATIECODE OPENING
Segment 1
Openingcode voor partitie 1
0
Segment 2
Openingcode voor partitie 2
0
Segment 3
Openingcode voor partitie 3
0
77
Segment 4
Openingcode voor partitie 4
0
COMMUNICATIECODE SLUITING
Segment 1
Sluitingcode voor partitie 1
0
Segment 2
Sluitingcode voor partitie 2
0
Segment 3
Sluitingcode voor partitie 3
0
78
Segment 4
Sluitingcode voor partitie 4
0
79 COMMUNICATIECODE AUTOTEST
0-0
80 RECENTE INSCHAKELING EN VERTREKFOUT
0-0
81 BEGIN / EINDE PROGRAMMERING
0-0-0-0
82 GERESERVEERD / EINDE UP/DOWNLOADING
0-0-0-0
83 COMMUNICATIECODE ANNULEREN
0
84 FOUT DATABUS / FOUT DATABUS HERSTEL
0-0-0-0
85-
87
GERESERVEERD
88 PARTITIE 1, KLANTNUMMER
10-10-10-10-10-
10
89 PARTITIE 2, KLANTNUMMER
10-10-10-10-10-
10
PARTITIE 2, FUNCTIESELECTIE
Segment 1 Segment 2 Segment 3
1 Snel-inschakelen 1 LED verlichting UIT inschakelen 1 In/Uitschakelen
2 Herstart vertrektijd 2 Gebruikercode vereist voor blokkeren
zones
2 Blokkeren
3 Auto blokkeren (intern) 3 Zoemer blokkeren 3 Herstel
90
4 Stil paniek 4 Zoemer bij netfout/accufout 4 Storing
NX-10 Installateurhandleiding
141
5 Luid paniek 5 Blokkeertoets actief inschakelen 5 Sabotage
6 Externe voeding 1 6 Stille automatische inschakeling
activeren
6 Annuleren
7 Externe voeding 2 7 Vert.zone auto direkt
(aankomst/vertrek) inschakelen
7 Recente inschakeling
8 Blokk.code
meervoudige ingave
8 Uitgangsdeur 8 Vertrekfout
Segment 4 Segment 5
1 Te Vroeg Uit/Te Laat In rap. 1 Automatisch blokkeren bij geforceerd in
uitschakelen
2 Auto IN IN/Aanwezig 2 Gereserveerd
3 NACHT Direct inschakelen 3 Gereserveerd
4 Sabotage ontbreken detector indien
ingeschakeld
4 Gereserveerd
5 AANWEZIG Direct inschakelen 5 Gereserveerd
6 Met sab/comm.fout 6 Gereserveerd
7 Met accufout 7 Gereserveerd
8 Sleutelschakelaarzone schakelt in in
mode AANWEZIG
8 Gereserveerd
AANK/VERTR.TIJD
Segment 1 (Aankomsttijd) 0
Segment 2 (Vertrektijd) 0
Segment 3 (Sec.aankomsttijd) 0
Segment 4 (Sec.vertrektijd) 0
Gereserveerd 0
91
Gereserveerd 0
92 PARTITIE 3, KLANTNUMMER
10-10-10-10-10-
10
PARTITIE 3, FUNCTIESELECTIE
Segment 1 Segment 2 Segment 3
1 Snel-inschakelen 1 LED verlichting UIT inschakelen 1 In/Uitschakelen
2 Herstart vertrektijd 2 Gebruikercode vereist voor blokkeren
zones
2 Blokkeren
3 Auto blokkeren (intern) 3 Zoemer blokkeren 3 Herstel
4 Stil paniek 4 Zoemer bij netfout/accufout 4 Storing
5 Luid paniek 5 Blokkeertoets actief inschakelen 5 Sabotage
6 Externe voeding 1 6 Stille automatische inschakeling
activeren
6 Annuleren
7 Externe voeding 2 7 Vert.zone auto direkt (aankomst/
vertrek) inschakelen
7 Recente inschakeling
8 Blokk.code
meervoudige ingave
8 Uitgangsdeur 8 Vertrekfout
Segment 4 Segment 5
1 Te Vroeg Uit/Te Laat In rap. 1 Automatisch blokkeren bij geforceerd in uitschakelen
2 Auto IN IN/Aanwezig 2 Gereserveerd
3 NACHT Direct inschakelen 3 Gereserveerd
4 Sabotage ontbreken detector indien
ingeschakeld
4 Gereserveerd
5 AANWEZIG Direct inschakelen 5 Gereserveerd
6 Met sab/comm.fout 6 Gereserveerd
7 Met accufout 7 Gereserveerd
93
8 Sleutelschakelaarzone schakelt in in
mode AANWEZIG
8 Gereserveerd
AANK/VERTR.TIJD 94
Segment 1 (Aankomsttijd) 0
Segment 2 (Vertrektijd) 0
Segment 3 (Sec.aankomsttijd) 0
Segment 4 (Sec.vertrektijd) 0
Gereserveerd 0
Gereserveerd 0
95 PARTITIE 4, KLANTNUMMER
10-10-10-10-10-10
PARTITIE 4, FUNCTIESELECTIE
Segment 1 Segment 2 Segment 3
1 Snel-inschakelen 1 LED verlichting UIT inschakelen 1 In/Uitschakelen
2 Herstart vertrektijd 2 Gebruikercode vereist voor blokkeren
zones
2 Blokkeren
3 Auto blokkeren (intern) 3 Zoemer blokkeren 3 Herstel
4 Stil paniek 4 Zoemer bij netfout/accufout 4 Storing
5 Luid paniek 5 Blokkeertoets actief inschakelen 5 Sabotage
6 Externe voeding 1 6 Stille automatische inschakeling
activeren
6 Annuleren
7 Externe voeding 2 7 Vert.zone auto direkt (aankomst/
vertrek) inschakelen
7 Recente inschakeling
8 Blokk.code
meervoudige ingave
8 Uitgangsdeur 8 Vertrekfout
Segment 4 Segment 5
1 Te Vroeg Uit/Te Laat In rap. 1 Automatisch blokkeren bij geforceerd in
uitschakelen
2 Auto IN IN/Aanwezig 2 Gereserveerd
3 NACHT Direct inschakelen 3 Gereserveerd
4 Sabotage ontbreken detector indien
ingeschakeld
4 Gereserveerd
5 AANWEZIG Direct inschakelen 5 Gereserveerd
6 Met sab/comm.fout 6 Gereserveerd
7 Met accufout 7 Gereserveerd
96
8 Sleutelschakelaarzone schakelt in in
mode AANWEZIG
8 Gereserveerd
AANK/VERTR.TIJD
Segment 1 (Aankomsttijd) 0
Segment 2 (Vertrektijd) 0
Segment 3 (Sec.aankomsttijd) 0
Segment 4 (Sec.vertrektijd) 0
Gereserveerd 0
97
Gereserveerd 0
110 ALARMCODE CONFIGURATIEGROEP 1
4
KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 1
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Brand (inschakelen voor brandzone) 5 Vertraagd-zone (inschakelen om
aankomst/vertrektijden 1 te volgen)
2 24 Uur (inschakelen voor brandvrije
24-uur zone)
6 Sec. vertraagd-zone (inschakelen om
aankomst/vertrektijden 1 te volgen)
3 Sleutelschakelaarzone 7 Intern (inschakelen voor auto blokkeren of
in/aanwezig)
4 Volgzone (inschakelen voor inbraakzones
die direct zijn gedurende niet-
aankomsttijden)
8 Lokaal (inschakelen indien de zone niet moet
worden gerapporteerd)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Bij alarm zoemer op bediendeel 5 Te blokkeren
2 2 Tonige sirene bij alarm
6 Blokkeer groep
111
3 1-Tonige sirene bij alarm 7 Geforceerd in
NX-10 Installateurhandleiding
143
4 Deurbel 8 Aankomstbewakingsmode
Segment 3 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Snelle zonereactietijd
5 Kiezervertragingszone
2
Dubbele EOL-sabotagezone
6 Alarmbegrenzing
3 Storingszone (Brand en Dag/nachtzone) 7 Herstelmelding
4 Combinatiezone
8 Inluisteren
Segment 4 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Monitor zoneactiviteit 5 Gereserveerd
2 Geen eindelusweerstand 6 Gereserveerd
3 Zone fungeert als Deurvrijgavezone 7 Gereserveerd
4 Zone fungeert als toegangscontrolezone 8 Gereserveerd
Segment 5 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1-8
Gereserveerd
Opmerking: De standaardinstellingen in de onderstaande lijst van oneven adressen representeren de vijf segmenten
van elk van deze adressen. Gebruik de grafieken voor vijf segmenten van adres 111 voor meer
informatie over deze standaardinstellingen.
112 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 2
2
113 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 2
2-125-278
114 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 3
7
115 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 3
5-125-25678
116 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 4
5
117 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 4
45-125-25678
118 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 5
5
119 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 5
457-125-25678
120 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 6
4
121 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 6
0-125-25678
122 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 7
0
123 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 7
2-5-278
124 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 8
1
125 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 8
1-13-378
126 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 9
7
127 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 9
6-125-25678
128 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 10
13
129 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 10
24-12-78
130 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 11
3
131 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 11
3-0-2
132 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 12
5
133 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 12
457-125-245678
134 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 13
4
135 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 13
0-1258-25678
136 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 14
7
137 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 14
5-1256-25678
138 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 15
5
139 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 15
457-1256-25678
140 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 16
4
141 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 16
0-1256-25678
142 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 17
3
143 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 17
38-0-2
144 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 18
7
145 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 18
5-1257-25678
146 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 19
7
147 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 19
6-1257-25678
148 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 20
7
149 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 20
5-1245-25678
150 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 21
20
151 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 21
24-125-278
152 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 22
20
153 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 22
24-5-278
154 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 23
5
155 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 23
7-125-25678
156 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 24
4
157 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 24
0-1245-25678
158 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 25
5
159 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 25
45-1245-25678
160 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 26
3
161 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 26
248-125-2
162 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 27
4
163 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 27
0-1257-25678
164 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 28
4
165 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 28
0-125-25678-1
166 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 29
4
167 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 29
0-125-5678-2
168 RAPPORTCODE ALARM CONFIGURATIEGROEP 30
11
169 KENMERKSELECTIE CONFIGURATIEGROEP 30
24-125-278
170-
205
GERESERVEERD
0-0-0-0-0-0-0-0
DAGEN VAN DE WEEK WAAROP “AUTO UITSCHAKELEN” MOGELIJK IS IN PARTITIES 1-4
Segmenten 1 2 3 4
Zondag 1 1 1 1
Maandag 2 2 2 2
Dinsdag 3 3 3 3
Woensdag 4 4 4 4
Donderdag 5 5 5 5
Vrijdag 6 6 6 6
Zaterdag 7 7 7 7
206
Gereserveerd 8 8 8 8
207-
211
GERESERVEERD
212 ADRES LCD BEDIENDEEL VOOR XSIA-ZONEBESCHRIJVINGEN
192
213 LANDINSTELLING
0
NX-10 Installateurhandleiding
145
Hoofdstuk B3 Het NX-1048-bediendeel
programmeren
Overzicht
Elk NX-1048-bediendeel is voorzien van een zoemer en een LCD-scherm waarop berichten kunnen
worden weergegeven in diverse talen.
Elk NX-1048-bediendeel moet zijn geregistreerd, ingesteld op de landinstellingen van het geselecteerde
land en gereset naar de fabrieksinstellingen voordat u begint met het programmeren van het systeem.
Zie
Hoofdstuk B7 Enrolling modulesvoor meer informatie over over het registreren en instellen als
standaard. Zie de sectie
Inleesprocedure bediendeel voor stapsgewijze instructies met betrekking tot de
allereerste installatie van een draadloos bediendeel, en zie de sectie
Extra draadloze bediendelen
inleren voor instructies met betrekking tot het installeren van extra draadloze bediendelen.
Selecteer Installateurmenu>Dit bediendeel als u het huidige bediendeel wilt programmeren.
Figuur 21. NX-1048-bediendeel menu
De NX-1048-opties configureren
Menu: druk o
p
OK
LED verlichting UIT
Verberg PINcode
Biep RF-zone zoek
Multi
p
artitie weer
g
ave
Tel.n r wi
j
zi
g
en door
g
ebr.?
Extra opties
Opties
3.3
3.3.13
3.3.1 .13
3.3.1 .23
3.3.1 .33
3.3.1 .43
3.3.1 .53
3.3.1 .63
3.3.1 .73
Vertrekti
j
d
Sec. vertrekti
j
d
(1) Partitie 1 Bediendeel 1
<Taal 1> (1) Zone 1
Klantboodschap?
Shutdown tekst
Regel 1
Regel 2
Zoneteksten
Partitienamen
Kopieer taal
Taal 1
(1) Gebruikersnaam 1
(1) Dag/nacht zone
(
1
)
Partitie 1
3. .1.1.17
3.6.1. 21.
3.6.1. 41.
3.6.1. 11.
3.6.1. 51.
3.6.1. 31.
3.6.1. 31. .1
3.6.1. 31. .2
3.6.1. 11. .1
3.6.1. 21. .1
F1 Functie
Functietoetsen
Naar één bediend.
Naar alle bediend.
Kopieer bediend.
Bediendeeltekst
Taalkeuze
Zones/Boodsch.
Gebruikersnamen
Zonetypenaam
Woordenlijst
Model
Versie
Fabriekgegevens
3.4
3.7
3.6
3.12
3.3.3
3.3.4
3.3.5
3.3.6
3. .14
3. .17
3. .27
3.5
3. .61
3.6.2
3.6.3
3.6.4
3.3. . 113 7.
3. .1.17
3.5.1
3.6.1.1
3.5.3.1
3.5.4.1
Partities 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Bediendelen 2 - 8
Gelijk als bovenstaande
Taal 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Taal 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Zones 2 - 48
Geli
j
k als bovenstaande
Partities 2 - 4
Geli
j
k als bovenstaande
Gebruikersnamen 2 - 99
Gelijk als bovenstaande
Zonetypenamen 2 - 30
Gelijk als bovenstaande
F2 - F8 Functies
Gelijk als bovenstaande
Sab. behuizin
g
Stil bediendeel
Deurbel aan/uit
5 sec. stilte?
IN: zone info?
Bie
p
bi
j
p
aniek
Hoofdbediendeel
Serviceboodsch.
Klantboodscha
p
?
Vaste klanttekst
Klok?
24-uur notatie?
3.6.1. 5 11. .
T
aal 1
3.11
3.10
3.3.7
Test op tie s
Goed Pakketteller
Checksum foutteller
Framing foutteller
Laatste slechte
p
akket
3.10.1
3. .210
3. .310
3. .410
Alti
j
d Sabota
g
e
Alleen IN bij BD in basis
Basis RF bediendeel
3.3.14 3.3.14.1
3.3.14.2
Sabo 30s vertraa
g
d
Sabo batterij BD
3.3.15
3.3. .115
Nummer
Partitie
3.2
3.1
3.3.2
3.3.1
3.3.8
3.3.9
3.3.10
3.3.11
3.3.12
Fout weergave tot bevestigd
Gereserveerd
Shutdown: toon klok
Shutdown: uitsch. Mogelijk
Status LED
Status LED Continu AAN
3.3.1 .39
3.3.1 .310
Vertrekzoemer
3.3. .13 7.2
Modulenummer
X-10 Huiscode
X-10 Modules
3.3.1 .38.1 3.3.1 . .138 .1
Module 2 - 10
Geli
j
k als bovenstaande
Module 1
3.3.1 .38
3.3.1 . .138 .2
3.3.1 .311
3.3.1 .312
3.3.1 .313
Landencode
Standaard maken
3.9
3.8
3.3.1 .314
3.13
NX-10 Installateurhandleiding
147
Algemene opties
U kunt het LCD-scherm, de bediendeelzoemer en de combinatietoetsen configureren. In het volgende
voorbeeld wordt het bediendeel zodanig geconfigureerd dat alle codes als sterretjes op het scherm
verschijnen, in plaats van als cijfers. Tevens wordt de bediendeelzoemer zodanig geconfigureerd dat
deze een toon afgeeft als de draadloze ontvanger niet binnen de supervisietijd reageert.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Opties en druk op OK.
2. Ga naar Geavanceerd>Verberg PINcode>Ja en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Verberg PINcode.
4. Ga met de toetsen ½¾ naar Signalering>Biep RF-zone zoek>Ja en druk op OK.
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Biep RF-zone zoek.
U kunt ook het bediendeel configureren om de systeemstatus te verbergen. Dit is een optie voor het
volledige systeem. Alle bediendelen geven alleen de prompt "Voer uw code in", het
voedingspictogram en het pictogram "Systeem niet gereed" weer nadat het bediendeel 30 seconden
lang niet actief is geweest. Tevens is er een optie om de tijd en datum weer te geven in plaats van
deze prompt. Om een blanco bediendeel te activeren, moet u de gebruikercode invoeren (zowel in de
ingeschakelde als de uitgeschakelde mode).
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Systeem instellingen>Opties>Overige>EN-
50131 mode en dru op OK.
2. Blader naar Actief en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar EN-50131 mode.
4. Om de tijd en datum weer te geven in plaats van de prompt "Voer uw code in", gaat
u met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Opties>Extra opties>Shutdown: toon
klok>Actief en druk op OK.
5. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Shutdown: toon klok.
Daarnaast is er een optie waarmee u het systeem direct kunt uitschakelen vanuit de blanco mode,
zonder dat deze eerst hoeft te worden geactiveerd, waarmee u voorkomt dat u de gebruikercode twee
keer moet opgeven.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Opties>Extra opties en druk op OK.
2. Ga naar Shutdown: uitsch. Mogelijk>Actief en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Shutdown: uitsch. Mogelijk.
De functietoetsen programmeren
Het NX-1048-bediendeel heeft 8 functietoetsen: F1 t/m F8. De toetsen F1, F2, F7 en F8 kunnen worden
geconfigureerd om een willekeurige actie in de lijst
Tabel 15 Beschikbare acties voor functietoetsen uit te
voeren. Aan de overige functietoetsen (F3, F4, F5 en F6) is een permanente functie toegewezen en deze
kunnen niet worden geconfigureerd. Op deze manier kunt u snelkoppelingen maken voor acties waar u
anders een heleboel menuopties voor moet kiezen of codes moet invoeren. De manier waarop de functies
werken is afhankelijk van de andere systeeminstellingen. De functie IN/afwezig werkt bijvoorbeeld als
een sneltoets van één toets, alleen in de één-partitiemode indien de menuoptie Installateurmenu>
Centale>Partities>Partitie 1>Opties>Inschakelen>Snel-inschakelen is ingesteld. Sommige functies
worden standaard toegekend aan bepaalde toetsen, en kunnen permanent worden vastgezet af fabriek.
U beschikt over de volgende standaard toetstoewijzingen:
Tabel 14. Standaard functietoetstoewijzingen
Sleutel Standaardfunctie
F1 Paniek
F2 Brandalarm
F3 In/afwezig (af fabriek bepaalde toets)
F4 In/aanwezig (af fabriek bepaalde toets)
F5 Uitschakelen (werkt alleen in Multipartitiestand) (af fabriek bepaalde toets)
F6 Selecteer te blokkeren zones (af fabriek bepaalde toets)
F7 NACHT mode
F8 Medisch
U kunt elke functietoets programmeren, behalve als deze af fabriek is bepaald. In het volgende voorbeeld
wordt de F1-toets geconfigureerd zodat er de handmatige brandalarmfunctie mee kan worden uitgevoerd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Installateurmenu>Dit bediendeel>Functietoetsen en
druk op OK.
2. Blader naar F1 Functie>Brandalarm en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar F1 Functie.
4. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Partities>Partitie
1>Opties>Bediendelen>Brand (Aux1) en druk op OK.
5. Selecteer Actief en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Brand (Aux1).
Tabel 15. Beschikbare acties voor functietoetsen
Functie Beschrijving actie
Uitgeschakeld Schakelt de functietoets uit.
In/afwezig Schakelt het systeem in de In/afwezig-mode.
Opmerking: Deze sneltoets werkt alleen als de optie Snel-inschakelen is ingesteld. De werking is
anders in de Multipartitie stand en in de 1 Partitie-weergave. Raadpleeg voor meer informatie de
beschrijvingen in de woordenlijst van de menuopties Hoofdbediendeel en Snel-inschakelen.
In/aanwezig
mode
Schakelt de In/aanwezig mode in.
Opmerking: Deze sneltoets werkt alleen als de optie Snel-inschakelen is ingesteld. Voor een
juiste werking van deze mode, moeten interne zones zijn ingesteld. De werking is anders in
de Multipartitie stand en in de 1 Partitie-weergave. Raadpleeg voor meer informatie over
het gedrag van deze knop de beschrijving in de woordenlijst van de menuopties
Hoofdbediendeel en Snel-inschakelen.
Blokkeer zones
Selecteert een te blokkeren zone. Dit is een sneltoets voor de menuoptie Gebruikersmenu>Blokkeer
zones.
De prompt Geef zonenummer wordt weergegeven. Typ het zonenummer en druk op OK. Herhaal
deze actie voor daaropvolgende zones die u wilt blokkeren. Om een zone uit de reeks geblokkeerde
NX-10 Installateurhandleiding
149
zones te verwijderen, voert u het nummer opnieuw in. Als u het systeem gedeeltelijk wilt inschakelen
met de geselecteerde geblokkeerde zones, voert u de gebruikerscode in. Door het systeem uit te
schakelen, worden de ingestelde geblokkeerde zones gewist.
Blokkeer groep
Automatisch alle zones blokkeren met de kenmerkset Blokkeer groep (bijvoorbeeld, zonetype
Int.Volgzone (Groepsblokkering)). Dit is een sneltoets voor de menuoptie Gebruikersmenu>Blokkeer
groep. Druk nogmaals op de knop om de functie Blokkeer groep te annuleren. Als u het systeem
gedeeltelijk wilt inschakelen met de geselecteerde geblokkeerde zones, voert u de gebruikerscode
in. Door het systeem uit te schakelen, worden de ingestelde geblokkeerde zones gewist.
X-10 Modules
Staat toe dat de X-10 Modules die zijn aangesloten op het systeem worden in- of
uitgeschakeld. Dit is een sneltoets voor de menuoptie Gebruikersmenu>X10 Modules.
Alarm memo
Geeft de lijst Alarm memo weer. Dit is een sneltoets voor de menuoptie
Gebruikersmenu>Alarm memo.
Storingmelding
Voert een storingmelding uit. Dit is een sneltoets voor de menuoptie
Gebruikersmenu>Storingmelding.
Herstel brand Herstelt alle detectoren. Dit is een sneltoets voor de menuoptie Gebruikersmenu>Herstel brand.
Beantwoord U/D
Beantwoordt een up/download oproep. Dit is een sneltoets voor de menuoptie
Gebruikersmenu>Beantwoord U/D.
Start U/D
Start een up/download oproep. Dit is een sneltoets voor de menuoptie
Gebruikersmenu>Start U/D.
Geen vertrektoon
Voorkomt dat de vertrektijdzoemer wordt geactiveed wanneer het systeem wordt
ingeschakeld of gedurende de herstart vertrektijd. Dit is een sneltoets voor de menuoptie
Gebruikersmenu>Geen vertrektoon. Deze optie verdubbelt de vertrektijdvertraging (indien
deze bijvoorbeeld is ingesteld op 30, wordt dit gewijzigd in 60 seconden).
Deurbel
Schakelt de mode Deurbel in of uit (er wordt een deurbelpictogram weergegeven om de
geseleteerde mode aan te duiden) voor de zones van het type Deurbel. Een deurbel wordt
vaak gebruikt om een winkeldeur aan te duiden. Bij het inschakelen van de bel klinkt een
pieptoon, maar bij het uitschakelen niet.
Paniek
Start het paniekalarm, wat kan worden geannuleerd door het invoeren van de gebruikerscode.
Afhankelijk van de partitie-instelling, kan het paniekalarm stil of luid zijn (zie de beschrijvingen in de
woordenlijst van de menuopties Paniektoetsen, Stil Paniek, Luid Paniek, Luidsprekervergrendeling).
Het alarm wordt gerapporteerd en opgenomen in het gebeurtenislogboek.
Opmerking: Indien een Paniektoets ingedrukt wordt en de optie Dit bediendeel>Opties>Biep bij
Paniek staat uit, dan blijft de toetaanslag "stil".
Medisch
Start het medisch alarm, wat kan worden geannuleerd door het invoeren van de
gebruikerscode. Het alarm wordt gerapporteerd en opgenomen in het gebeurtenislogboek.
De functie werkt alleen als de menuoptie Medical (Aux2) is ingesteld voor de partitie.
Afhankelijk van de instelling voor de menuoptie Paniektoetsen kan dit alarm stil of luid zijn.
Brandalarm
Start het brandalarm, wat altijd luid is. Het alarm wordt gerapporteerd en opgenomen in het
gebeurtenislogboek. De functie werkt alleen als de menuoptie Brand (Aux1) is ingesteld voor
de partitie.
Telefoonnummer
De gebruiker kan maximaal drie telefoonnummers invoeren waarnaar gebeurtenissen worden
gerapporteerd door de centrale. Dit is een sneltoets voor de menuoptie Gebruikersmenu>
Telefoonnummers. De functie werkt alleen als de menuoptie Tel.nr wijzigen door gebr.? is
ingesteld en het spraakprotocol is ingesteld voor rapportering. Spraakprotocollen melden
gewoonlijk aan een mobiele telefoon van de eigenaar in plaats van aan de doormeldnummers.
De prompt Telnr. wordt weergegeven. Type het telefoon ID (1 t/m 3) en druk op OK. De
prompt Telnr. Invoeren wordt weergegeven. Typ het telefoonnummer op de manier waarop
het moet worden gekozen door de communicatiemodule (inclusief alle benodigde
voorkiesnummers) en druk op OK.
NACHT mode Schakelt het systeem in de NACHT mode.
Opmerking: Deze sneltoets werkt alleen als de optie Snel-inschakelen is ingesteld. Voor een
juiste werking van deze mode, moeten aankomstbewakingszones zijn ingesteld. De werking
is anders in de Multipartitie stand en in de 1 Partitie-weergave. Raadpleeg voor meer
informatie over het gedrag van deze knop de beschrijving in de woordenlijst van de
menuopties Hoofdbediendeel en Snel-inschakelen.
Annuleren
Door op de knop Annuleren te drukken worden geen rapporteringen meer verstuurd naar
de doormeldnummers.
De sabotageschakelaar instellen
Het draadloze bediendeel beschikt over een basis RF bediendeel. De installateur beslist hoe het
bediendeel fungeert wanneer deze uit de muurhouder wordt genomen. Met de optie Altijd sabotage
wordt het draadloze bediendeel aan de muur bevestigd als een bedraad bediendeel, terwijl met het
uitschakelen van deze optie het bediendeel volledig draagbaar wordt binnen het bereik van de RF-
verbinding. Met behulp van de extra optie Alleen IN bij BD in basis wordt het bediendeel altijd op de
beugel bevestigd voordat In/afwezig wordt ingesteld. Beide opties zorgen er samen voor dat het
bediendeel aan de muur bevestigd blijft zolang als het systeem is ingeschakeld. Met behulp van het
volgende voorbeeld wordt het draadloze bediendeel aan de muur bevestigd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Installateurmenu>Dit
bediendeel>Functietoetsen>Basis RF bediendeel en druk op OK.
2. Ga naar Altijd Sabotage>Actief en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Altijd sabotage.
4. Ga met de toetsen ½¾ naar Alleen IN bij BD in basis en druk op OK.
5. Blader naar Actief en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Alleen IN bij BD in basis.
De batterij vervangen
Draadloze bediendelen bevatten vier AA-batterijen van 2800 mAh voor de voeding van het
bediendeel zelf, en twee extra AA-batterijen van 2800 mAh voor de voeding van de verlichting. De
batterijen voor de verlichting worden niet bewaakt. Een typische werking, gedefinieerd als vijf
inschakelings- en uitschakelingscycli elke 24 uur, resulteert in een batterijlevensduur van ten minste
3 jaar. Het volledig configureren van een typische installatie via een draadloos bediendeel kan de
batterijlevensduur verminderen met zo'n 10 dagen tot een maand. Het draadloze bediendeel beschikt
over een schakelaar voor het bedrijfsbatterijvak om de integriteit van het bediendeel te waarborgen.
In tegenstelling tot het batterijvak voor de verlichting, kan het bedrijfsbatterijvak niet worden
geopend zonder een alarm te activeren, behalve als de gebruiker een juiste procedure volgt en de
partitie waartoe het bediendeel hoort uitgeschakeld is.
Opmerking: Het ongeoorloofd openen van het batterijvak zal het sabotagealarm activeren. In de installateurmode kan de
installateur op elk gewenst moment de batterijen van het bediendeel verwisselen. Mogelijk moet het systeem
worden hersteld indien het draadloze bediendeel het enige bediendeel in het systeem is. Het is daarom
raadzaam om de installateurmode te starten vanaf een ander bediendeel, indien beschikbaar. Het batterijvak
moet zijn gesloten tijdens het herstarten van de centrale, om te voorkomen dat het alarm wordt geactiveerd.
NX-10 Installateurhandleiding
151
De batterij van de verlichting vervangen
1. Duw het deksel van het batterijvak in de richting die op het deksel wordt aangeduid met
een pijl.
2. Open het batterijvak voor de verlichting en vervang de batterijen.
De bedrijfsbatterij vervangen
De hoofdgebruiker mag de bedrijfsbatterij vervangen en moet zich daarbij houden aan de volgende procedure.
3. Schakel het systeem uit.
4. Druk op OK en voer uw hoofdgebruikerscode in om het gebruikersmenu te openen.
5. Ga met de toetsen ½¾ naar Vervang batterijen en druk op OK. Houd er rekening
mee dat de optie Vervang batterijen in het gebruikersmenu alleen beschikbaar is
wanneer de partities van het bediendeel zijn uitgeschakeld.
6. Open het batterijvak van de verlichting zoals hierboven is beschreven.
7. Draai de twee schroeven aan de binnenzijde van het batterijvak van de verlichting
los.
8. Open het batterijvak van de bedrijfsbatterijen en vervang de vier de batterijen. U
moet deze handeling binnen 5 minuten voltooien. U mag alleen Duracell- of Energizer-
batterijen van het type AA gebruiken.
9. Sluit het batterijvak binnen 30 seconden na het vervangen van de batterijen.
10. Als de boodschap "Eindigen: Tik #" wordt weergegeven, druk dan op de toets # om
de normale werking van het bediendeel te herstellen.
NX-10 Installateurhandleiding
153
LET OP: Batterijen kunnen exploderen of brandwonden veroorzaken als ze worden opgeladen, onjuist uit
of in elkaar worden gehaald, of worden blootgesteld aan vuur of hoge temperaturen. Lever
gebruikte batterijen in volgens de instructies bij de batterijen en/of volgens de plaatselijke wet-
en regelgeving. Houd ze buiten het bereik van kinderen.
Vervang de batterijen alleen door Energizer- of Duracell AA-batterijen. Gebruik geen andere
typen batterijen. Gebruik altijd batterijen uit dezelfde verpakking en vervang steeds alle batterijen
ineens door nieuwe.
Multipartitiestand
U kunt een bediendeel zo programmeren dat standaard één partitie of meerdere partities worden
weergegeven. Met een 1 Partitie-bediendeel kunt u maar één partitie inschakelen, terwijl u met een
Multipartitie-bediendeel één of meerdere partities kunt inschakelen. Een gebruiker met de juiste
gebruiksrechten kan een 1 Partitie-bediendeel omzetten in een Multipartitie-bediendeel, en omgekeerd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Opties>Hoofdbediendeel en druk op
OK.
Selecteer Ja om het bediendeel standaard in te stellen als hoofdbediendeel.
Selecteer Nee om het bediendeel standaard in stellen als een 1 Partitie-bediendeel.
2. Druk OK om de instelling op te slaan.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Hoofdbediendeel.
X-10 modules toewijzen
Het bediendeel kan worden gebruikt voor het activeren van geselecteerde X-10 modules. In het
volgende voorbeeld wordt module 1 ingesteld op modulenummer (3) en huiscode (L).
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Opties>Extra opties>X10
Modules>Module 1 en druk op OK.
2. Ga naar Modulenummer en druk op OK.
3. Selecteer 3 en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Modulenummer.
5. Ga naar X10 Huiscode en druk op OK.
6. Selecteer L en druk op OK.
7. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar X10 Huiscode.
Instellingen van het bediendeel kopiëren
De instellingen van het huidige bediendeel kunnen worden gekopieerd naar een of meer andere
bediendelen binnen het systeem. In het volgende voorbeeld worden de instellingen van het huidige
bediendeel gekopieerd naar een ander bediendeel binnen het systeem.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Kopieer bediend.>Naar één
bediendeel en druk op OK.
2.
Selecteer het gewenste partitienummer en druk OK.
3. Selecteer het nummer van het bediendeel waarnaar de instellingen moeten worden
gekopieerd en druk OK.
4. Tijdens het kopiëren van de instellingen wordt de boodschap ‘Kopiëren’ op het
bediendeel weergegeven. Wanneer de bewerking is voltooid, keert de tekst
Bediendeel # terug.
Opmerking: Bij gebruik van draadloze bediendelen worden de instellingen eerst van het bediendeel naar de RF
ontvanger gekopieerd en vervolgens naar het target bediendeel (of één voor één in oplopende volgorde). Dit
proces kan enige tijd duren en kan invloed hebben op communicatie met het source/target bediendeel,
inclusief eventuele foutieve info mbt het systeemstatus en/of Rf bereik icoon. Dit is echter tijdelijk. Nadat het
kopieerproces beëindigd is tonen alle iconen opnieuw de correcte systeemstatus.
Omwille van de hoeveelheid data die verstuurd wordt, is het aangeraden geen andere handelingen uit te
voeren tijdens het kopieerproces daar dit invloed kan hebben op de werking van het systeem. Dit geldt in het
bijzonder voor de RF bediendelen.
De tekst op het bediendeel configureren
Het bediendeel ondersteunt meer dan 10 verschillende talen. De installateur kan maximaal 4 talen selecteren
(Taal 1 t/m Taal 4) voor het bediendeel van de eindgebruiker. U kunt op het bediendeel verschillende talen
instellen. In het volgende voorbeeld wordt Frans ingesteld als tweede taal op het bediendeel.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Taalkeuze en druk op OK.
2. De huidige taal wordt weergegeven als Taal 1.
3. Ga naar Taal 2 en druk op OK.
4. Gebruik de toetsen ½¾ om Frans te selecteren en druk op OK.
5. Het bediendeel keert terug naar Taalkeuze.
6. Herhaal deze stappen om extra talen in te stellen.
Installateurbericht instellens
Het LCD-scherm kan maximaal vier berichten tonen wanneer het bediendeel niet gebruikt wordt of
wanneer een menu na een zekere tijd vanzelf terugkeert naar het standaardscherm. Als u meer dan
één bericht activeert, wisselen de getoonde berichten elkaar continu af.
Klantboodschap installateur
Datum en tijd
Bericht Service vereist
Systeem gereed/niet gereed
Ga als volgt te werk om de klantboodschap te activeren:
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel en druk op OK.
2. Selecteer Opties>Klantboodschap? en druk op OK. De actuele status van de
klantboodschap wordt getoond. In dit geval is de functie standaard uitgeschakeld.
3. Gebruik de toetsen ½¾ om de status te wijzigen in actief en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Klantboodschap?.
Ga als volgt te werk om de klantboodschap te bewerken:
NX-10 Installateurhandleiding
155
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel en druk op OK.
2. Selecteer Bediendeeltekst, druk op OK en selecteer een taal met behulp van de toetsen
½¾.
3. Ga naar Zones/Boodsch.>Klantboodschap?, druk op OK en bewerk de
desbetreffende regel van de boodschap.
4. Druk op OK. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen
en keert terug naar Klantboodschap?. Bewerk eventueel de andere regel van de
boodschap.
De partitie en het nummer van het bediendeel instellen
Op het moment dat u het bediendeel voor het eerst opstart, wordt u gevraagd de taal, het land, en de
partitie en het nummer van het bediendeel op te geven. Het bediendeel kan pas verbinding maken met
de bus nadat deze nummers zijn ingesteld. De prompts voor het partitienummer en
bediendeelnummer verschijnen alleen bij de eerste keer opstarten. Als u deze nummers later wilt
wijzigen, gaat u naar Dit bediendeel>Partitie en Dit bediendeel>Nummer.
Opties voor de vertrektijdzoemer instellen
U kunt het waarschuwingssignaal configureren dat wordt weergegeven gedurende de
vertrektijdvertraging, wanneer de gebruiker het pand verlaat. De menu-ingangen voor de
bediendeelzoemer bevinden zich voornamelijk in de groepen Partities en Systeem items van het menu
Centrale. Deze instellingen gelden voor alle bediendelen in het systeeem of alle bediendelen in de partitie.
Ga als volgt te werk als u bijvoorbeeld de vertrekttijdzoemer wilt annuleren voor alle bediendelen:
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale en druk op OK.
2. Ga naar Systeem items>Opties>Overige>Geen vertrektoon.
3. Gebruik de toetsen ½¾ om de status te wijzigen in Ja en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Geen vertrektoon.
U kunt het geluid ook uitschakelen voor alleen een bepaald bediendeel. Met de volgende opties
worden de vertrektijdzoemer en deurbel alleen uitgeschakeld voor het huidige bediendeel:
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel en druk op OK.
2. Selecteer Opties>Stil bediendeel en druk op OK.
3. Gebruik de toetsen ½¾ om de status te wijzigen in Ja en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Stil bediendeel.
Ga als volgt te werk als u geavanceerde zoemeropties wilt instellen voor partitie 1, wanneer de
vertrektijdvertragingen zijn ingesteld op respectievelijk 20 en 10 seconden:
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale en druk op OK.
2. Ga naar Partities>Partitie 1>Tijden>Vertrektijd en druk op OK.
3. Selecteer 20 en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Vertrektijd.
5.
Ga naar Partities>Partitie 1>Tijden>Sec.vertrektijd en druk op OK.
6. Selecteer 10 en druk op OK.
7. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Sec.vertrektijd.
8. Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel en druk op OK.
9. Ga naar Opties>Extra opties>Vertrekzoemer>Vertrektijd.
10. Gebruik de toetsen ½¾ om de status te wijzigen in actief en druk op OK.
11. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Vertrektijd.
12. Ga naar Opties>Extra opties>Vertrekzoemer>Sec.vertrektijd.
13. Gebruik de toetsen ½¾ om de status te wijzigen in uitgeschakeld en druk op OK.
14. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Sec.vertrektijd.
Met deze instelling wordt de uitgangbevestigingstoon aan het einde van de vertrektijd geannuleerd en
klinkt de bediendeelzoemer langzaam gedurende de eerste 10 seconden en snel gedurende de laatste
10 seconden van de vertrektijdvertraging.
Opmerking: Deze optie werkt alleen voor de In/afwezig-mode; het bediendeel is altijd stil in de In/aanwezig-mode.
Het gedrag van de bediendeelzoemer is afhankelijk van de instellingen van zowel Vertrekzoemer>
Vertrektijd en Vertrekzoemer>Sec.vertrektijd. Dit wordt verklaard in de volgende tabel:
Tabel 16. Gedrag bediendeelzoemer op basis van instellingen Vertrekzoemer (voorbeeld).
ET1 = 10 s ET2 = 20 s Verwacht
UIT UIT 20 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
UIT AAN 20 s langzame pieptoon
AAN UIT 10 s snelle pieptoon + bevestigingspieptoon
AAN AAN 20 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
ET1 = 20 s ET2 = 10 s Verwacht
UIT UIT 20 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
UIT AAN 10 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
AAN UIT 10 s langzame pieptoon + 10 s snelle pieptoon
AAN AAN 20 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
ET1 = 10 s ET2 = 10 s Verwacht
UIT UIT 10 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
UIT AAN 10 s langzame pieptoon
AAN UIT 10 s snelle pieptoon + bevestigingspieptoon
AAN AAN 10 s langzame pieptoon + bevestigingspieptoon
Woordenlijst
Locatie Term Definitie
3 Dit bediendeel Een menuoptie die de instellingen van het huidige bediendeel bevat. Dit
biedt de mogelijkheid om het bediendeel te resetten, bediendeel opties
te configureren en software versie en type te controleren.
NX-10 Installateurhandleiding
157
Locatie Term Definitie
3.1 Bediendeelnummer Een menuoptie die het bediendeelnummer binnen de partitie instelt. Het
bediendeel kan worden genummerd van één tot acht. Het gekozen
nummer is gekoppeld aan het modulenummer dat aan de
doormeldnummers wordt gerapporteerd in geval van sabotage of
problemen met uitbreidingsmodules.
3.2 Partitienummer Een menuoptie die de partitie specificeert waartoe het geselecteerde
bediendeel toegang heeft als het een bediendeel voor één partitie geldt.
Deze menuoptie bepaalt tevens samen met het bediendeelnummer het
busmodulenummer voor zowel 1 Partitie als hoofdbediendelen.
3.3 Opties Een menuoptie waarin opties voor het bediendeel zijn gegroepeerd.
3.3.1 Sab. behuizing
Een menuoptie die een sabotagerapport naar de doormeldnummers
verstuurt en een sirene en/of het bediendeel activeert wanneer een
storing op de behuizing van het bediendeel optreedt.
Een sabotage vindt plaats wanneer de behuizing van een hardware-
apparaat (bijvoorbeeld de centrale, de sirene of het bediendeel) wordt
verstoord. De centrale heeft een ingang voor een normaal gesloten
sabotageschakelaar. Wanneer deze open gaat, wordt een sabotage van
de behuizing gemeld als een gebeurtenis.
3.3.2 Stil bediendeel Een menuoptie die de aankomst-/vertrekzoemer van het bediendeel en
de deurbel uitzet.
3.3.3 Deurbel
Een menuoptie die de klank van een deurbel instelt. Dit kan een ding
dong- of een piepgeluid zijn
3.3.4 5 sec. stilte?
Een menuoptie die de pulserende bediendeelzoemer gedurende vijf
seconden dempt wanneer een toets wordt ingedrukt.
3.3.5 IN: zone info? Een menuoptie die de mode activeert dat de zonestatus op het
bediendeel wordt weergegeven wanneer het systeem is ingeschakeld.
Wanneer deze mode uit staat, wordt de zonestatus niet weergegeven
wanneer het systeem is ingeschakeld.
3.3.6 Biep bij paniek
Een optie waarbij de bediendeelzoemer actief wordt bij het indrukken
van een paniektoets (overval, medisch of brand). Indien deze optie uit
staat, dan blijven alle paniektoetsen "stil" (bij het indrukken van de toets
wordt geen toon weergegeven).
3.3.7 Hoofdbediendeel
Een menuoptie die de standaardmode van het geselecteerde
bediendeel instelt op de multipartitiestand. Dit is een bedrijfsmode op
een bediendeel die een gebruiker of installateur toegang geeft tot
verschillende partities in het systeem en hen toestaat in die partities
functies uit te voeren. Om een partitie in of uit te schakelen (in de modes
In/aanwezig, Nacht of In/afwezig) moet de gebruiker de gebruikercode
invoeren, de partitie selecteren en vervolgens de desbetreffende
functietoets indrukken.
Een hoofdbediendeel kan tijdelijk naar de 1 Partitie-mode worden
overgeschakeld en een 1 Partitie-bediendeel kan tijdelijk naar de
Multipartitiestand worden overgeschakeld.
3.3.8 Serviceboodsch. Een menuoptie die de serviceboodschappen op het bediendeel in- of
uitschakelt.
Een bericht op het LCD bediendeel dat de gebruiker of installateur inlicht
over een systeemfout. De serviceboodschap verdwijnt van het
bediendeel wanneer de installateur in en uit de programmeermode gaat.
De boodschap wordt gebruikt als een installateursreset.
3.3.9 Klantboodschap? Een menuoptie die de klantboodschap op het LCD bediendeel weergeeft.
Locatie Term Definitie
3.3.10 Vaste klanttekst Een menuoptie waarmee het aangepaste bediendeelbericht op het
geprogrammeerde bediendeel onafhankelijk wordt gemaakt van de
andere bediendelen in het systeem. Indien uitgeschakeld, kan het
bewerken van de klantboodschap op een willekeurig bediendeel
betekenen dat op alle bediendelen in het systeem hetzelde bericht wordt
weergegeven.
3.3.11 Klok? Een menuoptie die de klok op het bediendeel weergeeft. Dit is de interne
real-time klok die wordt gebruikt voor de schakeltijden en intervallen
voor automatische testmeldingen
3.3.12 24-uur notatie? Een menuoptie die wisselt tussen 24-uur en 12-uur notatie.
3.3.13 Extra opties Een menuoptie die opties voor LCD-weergave op het bediendeel
groepeert.
3.3.13.1 Menu: druk op OK Een menuoptie die de menuprompt ‘Menu: druk op OK’ activeert.
3.3.13.2 LED verlichting UIT
Een menuoptie die de functie LED verlichting UIT in- of uitschakelt voor
een bepaald bediendeel. Beide opties (een voor de partitie en een voor
een bediendeel) moeten zijn ingeschakeld voor deze functie. Als er 20
seconden geen toetsaanslag is geweest, worden alle
statuspictogrammen op het bediendeel uitgeschakeld (behalve het
voedingspictogram). Alle pictogrammen gaan weer branden zodra een
willekeurige toets wordt ingedrukt.
3.3.13.3 Verberg PINcode Een menuoptie die de gebruikercode weergeeft als streepjes bij het
programmeren van codes met het bediendeel. Als deze optie is
uitgeschakeld, worden in plaats van de streepjes de cijfers zelf getoond.
3.3.13.4 Biep RF-zone zoek Een menuoptie die de bediendeelzoemer activeert, waardoor deze
begint te piepen wanneer een RF-zender zoek is. Deze pieptoon geeft
aan dat de ontvanger geen supervisiesignaal van de draadloze zender
heeft ontvangen.
Op het bedrade bediendeel wordt de melding RF Zone Zoek
weergegeven dmv 3 bieps om de 5 minutes. Op het draadloze
bediendeel wordt de melding RF Zone Zoek 15 seconden na het verlaten
van de batterijspaarstand weergegeven en daarna om de 5 minuten
zolang het bediendeel in "actieve" mode is.
3.3.13.5 Multipartitie weergave Een menuoptie waarmee u een mode op het hoofdbediendeel kunt
activeren waarin de status van een partitie altijd wordt weergegeven,
ongeacht de toestand van de partitie.
3.3.13.6 Tel.nr wijzigen door gebr.? Een menuoptie die de gebruiker in staat stelt om de telefoonnummers te
wijzigen die voor de alarmrapportering worden gebruikt.
Meestal programmeert de installateur de doormeldnummers en is hij/zij
de enige persoon die het nummer kan wijzigen.
Wanneer er een Spraakprotocol en Sireneprotocol worden gebruikt, kan
de gebruiker het telefoonnummer veranderen. Deze protocollen melden
gewoonlijk aan een mobiele telefoon van de eigenaar in plaats van de
doormeldnummers.
3.3.13.7 Vertrekzoemer Een menuoptie waarmee u kunt instellen dat het bediendeel een
pieptoon laat horen gedurende het aftellen van de vertretijdvertraging
(Vertrektijd of Sec.vertrektijd). Tevens wordt het venster Systeem aan,
Verlaat pand weergegeven totdat de vertrektijd is vertreken.
Opmerking: Deze optie werkt alleen voor de In/afwezig-mode; het
bediendeel is altijd stil in de In/aanwezig-mode. Zie ook de menuoptie
Geen vertrektoon voor de centrale.
3.3.13.8 X-10 Modules Een menuoptie die X-10 module opties bevat voor het geselecteerde
bediendeel
NX-10 Installateurhandleiding
159
Locatie Term Definitie
3.3.13.8.1 Modulenummer Een menuoptie die het X-10 modulenummer instelt dat wordt gebruikt
om een bepaalde X-10 module op de geselecteerde module te
identificeren.
Aan elke systeemmodule wordt een NetworX-databus modulenummer
toegewezen. Het systeem gebruikt dit nummer om de module te
identificeren. Het wordt eveneens gebruikt om problemen met de
module (zoals sabotage en modulesupervisieproblemen) aan de
doormeldnummers te rapporteren.
3.3.13.8.2 X-10 Huiscode Een menuoptie die de code instelt waarmee een bepaald gebouw kan
worden geïdentificeerd. Deze code is nodig indien eventuele naburige
gebouwen eveneens zijn uitgerust met een X-10
domoticasturingssysteem.
Meer informatie over het X-10 domoticasturingssysteem vindt u op
www.x-10europe.com.
3.3.13.9 Fout weergave tot
bevestigd
Een menuoptie waarmee u na inschakeling het bediendeel de alarmen
kunt laten weergeven, totdat deze zijn bevestigd.
3.3.13.10 Gereserveerd Gereserveerd
3.3.13.11 Shutdown: toon klok Een menuoptie waarmee het bediendeel kan worden geprogrammeerd
om de datum en tijd weer te geven in plaats van het bericht "Voer uw
code in".
3.3.13.12 Shutdown: uitsch.
Mogelijk
Een menuoptie waarmee na inschakeling uitschakelen mogelijk is met
een blanco bediendeel.
3.3.13.13 Status LED Een menuoptie waarmee na inschakeling de verlichting van de
statusindicator (GE logo) op het bediendeel wordt geactiveerd.
3.3.13.14 Status LED Continu AAN Een menuoptie waarmee met de instelling Ja de statusindicator continu
wordt ingeschakeld. Deze optie is alleen toegankelijk via een bedraad
bediendeel.
3.3.14 Basis RF bediendeel Een menuoptie waarmee de draadloze bediendeelopties worden
gegroepeerd, die betrekking hebben op het basis RF bediendeel.
3.3.14.1 Altijd Sabotage Een menuoptie waarmee het basis RF bediendeel van het draadloze
bediendeel wordt ingeschakeld. Met deze optie wordt het draadloze
bediendeel aan de muur bevestigd als een bedraad bediendeel, terwijl
met het uitschakelen van deze optie het bediendeel volledig draagbaar
wordt binnen het bereik van de RF-verbinding.
3.3.14.2 Alleen IN bij BD in basis Een menuoptie waarmee het systeem alleen kan worden ingeschakeld
in de In/afwezig-mode indien het draadloze bediendeel aan de muur is
bevestigd.
3.3.15 Sabo batterij BD Een menuoptie waarmee de draadloze bediendeelopties worden
gegroepeerd, die betrekking hebben op het batterijvak.
3.3.15.1 Sabo 30s vertraagd Een menuoptie waarmee de batterijen van het bediendeel kunnen
worden vervangen nadat een geldige gebruikercode is ingevoerd. Zie
De
batterij vervangen op pagina 150 voor de procedureomschrijving van
het verwisselen van batterijen.
3.4 Functietoetsen Een menuoptie die alle programmeerbare functietoets opties groepeert.
Functietoetsen kunnen door de installateur aan een bepaalde functie
gekoppeld worden. Zie De functietoetsen programmeren op pagina
147.
Locatie Term Definitie
3.5 Taalkeuze Een menuoptie waarmee een van de beschikbare talen voor de
bediendeelinterface kan worden gekozen. Het is mogelijk om van alle
beschikbare interfacetalen uit maxmaal vier talen te kiezen (Taal 1 t/m
4). De hier geselecteerde talen kunnen worden gewijzigd door de
gebruiker (of de installateur) met de OK-toets.
3.6 Bediendeeltekst Een menuoptie die de taalopties voor het huidige bediendeel groepeert.
Dit biedt de installateur de mogelijkheid om teksten in te stellen zoals
zonenaambeschrijvingen en gebruikernamen.
3.6.1 Zones/Boodsch. Een menuoptie waarmee omschrijvingen worden gegroepeerd, zoals
zonenamen en klantboodschappen. Deze namen en boodschappen zijn
taalafhankelijk. Als u bijvoorbeeld een weergavetaal wijzigt, worden ook
de weergegeven zonenamen omgezet in deze taal.
3.6.1.1.1 Zonenamen Een menuoptie die de namen van alle zones aangeeft en waarmee deze
namen kunnen worden veranderd.
3.6.1.1.2 Partitienamen Een menuoptie die de naam van elke partitie specificeert.
3.6.1.1.3 Klantboodschap? Een optie in het menu Dit bediendeel waarin de klantboodschap kan
worden gewijzigd.
3.6.1.1.4 Shutdown tekst Een menuoptie waarin de berichttekst staat die op het bediendeel wordt
weergegeven wanneer de centrale zich in de Afsluiten-mode bevindt.
3.6.1.1.5 Kopieer taal Een menuoptie die gegevens van de huidige bediendeelomschrijvingen
kopieert naar een of meer andere bediendelen in het systeem. Het gaat
hierbij met name om de zoneomschijvnigen, klantboodschappen,
uitschakelberichten, zonenamen en partitienamen.
3.6.2 Gebruikernamen Een menuoptie die een naam specificeert voor elke gebruikercode. De
maximumlengte voor een gebruikernaam is 15 tekens.
3.6.3 Zonetypenaam Een menuoptie waarmee de installateur voor elk geïnstalleerd zonetype
namen kan definiëren. Zo kan bijvoorbeeld Type 1 Inbraak A-alarm
worden genoemd, Type 2 Brandalarm, Type 3 Aankomst/Vertrek,
enzovoort.
3.6.4 Woordenlijst Een menuoptie die de Woordenlijst inschakelt. Dit is een vaste
verzameling woorden die het maken van teksten versnelt. Wanneer de
gebruiker/installateur een teken ingeeft, toont het bediendeel
automatisch een woord dat het al kent. De functie Woordenlijst staat
standaard aan.
3.7 Kopieer bediend. Een menuoptie die de huidige bediendeelinstellingen kopieert naar een
of meer andere bediendelen in het systeem.
3.7.1 Naar één bediendeel Een menuoptie die specificeert dat de huidige bediendeelinstellingen
naar één bepaald bediendeel worden gekopieerd. Deze optie geldt
alleen voor het bedrade bediendeel.
3.7.2 Naar alle bediendelen Een menuoptie die specificeert dat de huidige bediendeelinstellingen
naar alle aangesloten bediendelen worden gekopieerd. Deze optie geldt
alleen voor het bedrade bediendeel.
BELANGRIJK: In een systeem met zowel bedrade en draadloze
bediendelen, is het sterk aanbevolen dit commando te starten van op
een BEDRAAD bediendeel. Dit commando starten van op een draadloos
bediendeel in een gemengd systeem kan leiden tot vertragingen en
foutief kopiëren van data.
3.8 Landencode Een menuoptie voor het resetten van het bediendeel naar de
landinstellingen van het geselecteerde land.
3.9 Standaard maken Een menuoptie die het bediendeel reset naar fabrieksinstellingen.
NX-10 Installateurhandleiding
161
Locatie Term Definitie
3.10 Test opties Een menuoptie waarmee de draadloze bediendeelopties worden
gegroepeerd, die betrekking hebben op de testopties van het
bediendeel, zoals Goed Pakketteller, Laatste slechte pakket, enz..
3.11 Model Een menuoptie die het huidige model van het bediendeel toont.
3.12 Versie Een menuoptie die de huidige softwareversie van het bediendeel toont.
3.13 Identificatie Een menuoptie waarmee de extra informatie van het bediendeel wordt
gegroepeerd, zoals Serienummer, Fabricage datum en Softwareversie.
Technische specificaties
NX-1048-R-W draadloos LCD-bediendeel
Voedingsspecificaties
Aantal en type batterijen 4 x AA, 1,5 V, primaire cel
Batterijcapaciteit 5700 mAh
Elektronica
Levensduur batterij, normaal 3 jaar
Aantal en type batterijen 2 x AA, 1,5 V, primaire cel
Batterijcapaciteit 2850 mAh
Optionele
verlichting
Levensduur batterij, normaal 6 maanden
Bedrijfsspanning printplaat, elektronica en verlichting
2,1 V … 3,1 V
Stroomverbruik – slaapstand, alfanumerieke display
UIT
70,0 uA bij 3,1 V ± 5%
Stroomverbruik – actieve stand, alfanumerieke display
AAN
21,7 mA bij 3,1 V ± 5%
Stroomverbruik – RF transmissie, alfanumerieke
display UIT
39,1 mA bij 3,1 V ± 5%
Stroomverbruik – standby, alfanumerieke display UIT
9,7 mA bij 3,1 V ± 5%
Stroomverbruik – optionele verlichting, wanneer AAN
30,0 mA bij 3,1 V ± 5%
Specificaties algemene voorzieningen
Grootte printplaat
Afmetingen (breedte x hoogte x diepte) 158 x 88 x 1,2 mm
Grootte behuizing
Afmetingen (breedte x hoogte x diepte) 178 x 102 x 28 mm
Bedrijfstemperatuur -10 °C tot +55 °C
Luchtvochtigheid Max. 95%, zonder condensatie
Omgeving
Gewicht 441 g
NX-1048-W LCD-bediendeel (bedraad)
Voedingsspecificaties
Voedingsspanning
9 V … 14,4 V ± 2%
Stroomverbruik – verlichting AAN, zoemer AAN
35,0 mA bij 13,8 V ± 5%
Stroomverbruik – verlichting AAN, zoemer UIT
28,9 mA bij 13,8 V ± 5%
Stroomverbruik – standby
13,8 mA bij 13,8V ± 5%
Specificaties algemene voorzieningen
Grootte printplaat
Afmetingen (breedte x hoogte x diepte) 158 x 88 x 1,2 mm
Grootte behuizing
Afmetingen (breedte x hoogte x diepte) 178 x 102 x 20 mm
Omgeving
Bedrijfstemperatuur -10 °C tot +55 °C
Luchtvochtigheid Max. 95%, zonder condensatie
Gewicht 227 g
NX-10 Installateurhandleiding
163
Hoofddtuk B4 De andere bediendelen
programmeren
Figuur 22. Het menu Ander bediendeel
Dit menu is niet van toepassing voor NX-10.
Voor het programmeren van andere bediendelen selecteert u Installeurmenu>Ander bediendeel en
selecteert u de partitie met het bediendeel. U kunt de versie en het model van het bediendeel bekijken
en het geselecteerde bediendeel resetten.
Woordenlijst
Adres Term Definitie
4 Ander bediendeel Een menuoptie die programmeeropties groepeert voor
andere bediendelen in het systeem.
4.1.1.1 Model Menuoptie die het huidige model toont van het
geselecteerde bediendeel.
4.1.1.2 Versie Menuoptie die de huidige softwareversie toont van het
geselecteerde bediendeel.
(1) Partitie 1
Bediendeel 1 Model
Versie
Standaard maken
4.1
4.1.1
4.1.1.1
4.1.1.3
4.1.1.2
Partities 2 - 4
Gelijk als bovenstaande
Bediendelen 2 - 8
Gelijk als bovenstaande
Hoofdstu B5 De RF-ontvangers instellen
Het RF-systeem programmeren
Figuur 23. RF-menu
Standaard maken
Intern contact
Extern contact
Instellingen
Sabotage
Jam detectie
Zones program.
Supervisie
Brandsu
p
ervisie
Optie 1
Optie 2
Optie 3
Keyfob Keyfob Funct 1
Keyfob Funct 2
Partities
Deur/Raamcontact
Rookmelder
Sensor RF 1
5.1.5
5.1.8
5.1. .15
5.1. .18
5.1. .1.15
5.1. .1.25
5.1. .1.56
5.1. .1.57
5.1. .1.58
5.1. .1.59
5.1. .1. .156
5.1. .1. .356
5.1. .1. .256
5.1. .1. .157
5.1. .1. .257
5.1. .1. .158
Su
p
ervisieti
j
den Lang
Kort
Brand
5.1.8.2
5.1.11
5.1. . 182.
5.1. . 282.
5.1. . 382.
Sensoren 2 - 48
Gelijk als bovenstaande
Actief
Sensor RF
Start zoneOntvanger 32
Inleren RF Mod.
5.1 5.1.1
5.1.2
5.1.2.1
33 - 39 RF ontvangers
Gelijk als bovenstaande
(1) Zone 1
5.1.2.1.1
Bediendeel RF
5.1.2.2
Bediendeel RF 1
5.1.2.1.1
Sirene/IO RF
5.1.2.3
Sirene/IO mod.1
5.1.2.1.1
Inleren opeenvolgend
5.1.2.4
RSSI Controle
RF Zone
5.1.4 5.1. .14
RF Zone 1
5.1. .14.1
Bediend.RF
5.1. .42
Bediendeel RF 1
5.1. .42.1
Sirene/IO
5.1. .43
Sirene/IO mod.1
5.1. .43.1
Wis Module RF Wis Sensor RF
5.1.3
5.1. .13
RF Zone 1
5.1. .13.1
Wis Bediendeel R.
5.1. .32
Bediendeel RF 1
5.1. .32.1
Wis Sir/IO RF
5.1. .33
Sirene/IO mod.1
5.1. .33.1
I/O Uitg.met Code
Code 1
Uitgangen Gebeurtenis
Zone/gebruiker
Tijdseenheid
Tijd
Partities
Attributen Uitgang vast
Code sto
p
ti
j
dsturin
g
Gebeurtenis logboek
Algemene Sirene
X-10 Adres
I/O 1 1uitgang
5.1.6
5.1.7
5.1. .16
5.1. .17
5.1. .1.16
5.1. .1.26
5.1. .1.67
5.1. .1.68
5.1. .1. .167
5.1. .1. .267
Uitg angen 2 - 8
Gelijk als bovenstaande
5.1. .1.63
5.1. .1.64
Sirene/IO o
p
ties Drempelwaarde
Spanningsniveau
Batterij Sir/IO
Voeding AUX
Fabriekgegevens
Sirene/IO mod.1
5.1.9 5.1. .19
5.1. .1.19
5.1. .1.92
5.1. .1.94
5.1. .1. .192
5.1. .1. .292
Siren /IO 2 - 4e
Geli
j
k als bovenstaande
Accufout
La
g
e s
p
annin
g
5.1. .1. .191
5.1. .1. .291
Serienummer
Productiedatum
Softwareversie
5.1. .1. .194
5.1. .1. .294
5.1. .1. .943
5.1. .1.65
Modulenummer
X-10 Huiscode
5.1. .1. .168
5.1. .1. .268
5.1. .1. .673
5.1. .1.53
5.1. .1.54
5.1. .1.55
Gereserveerd
5.1. .1.93
5.1. .1. .674
RSSI Check Zone*
RSSI Waarde*
Last Round Count*
5.1. .44
* Voor meer 868 RF-ontvangers alleen
Fabriekgegevens Serienummer
Productiedatum
Softwareversie
Model
5.1.10
5.1. .110
5.1. .210
5.1. .310
5.1. .10 4
Zend Ke
y
fob ID
Uitsch.via Keyfob
5.1.8.3
5.1.8.4
Bd.RF bi
j
aankomst aan
Bd.RF bi
j
vertrekti
j
d aan
Bd.RF bij zoemer aan
Bd.RF bij deurbel aan
5.1. .18.5.1
S
p
aarstand RF BD
5.1.8.5
Bediendeel RF 1
5.1. . 185.
Encr
yp
tion Ke
y
ID Centrale
5.1. .18.6
IDs RF BD/Sir Bediend.RF
IDs
5.1.8.6
Sirene/IO
* Voor meer 868 RF-ontvan
g
ers alleen
5.1. .8.5.1 2
5.1. .8.5.1 3
5.1. .8.5.1 4
5.1. .8.6 2
5.1. .8.6 3 5.1. .8.6 3.1
5.1. .8.6 3.2
1 Pulse On
5.1. .1.66
Inschakelen
Einde vertrekti
j
d
5.1. .1. .166
5.1. .1. .266
NX-10 Installateurhandleiding
165
De ingebouwde draadloze ontvanger van de NX-10 is alleen compatibel met de draadloze detectoren
en keyfobs van het type 868MHz Generation 2. Bestaande ontvangers (868MHz FM en 433MHz
AM) kunnen ook worden aangesloten op de NX-10-databus. De ingebouwde ontvanger van de NX-
10 is geregistreerd als module 32.
Standaardwaarden draadloze modules laden
Voordat u de RF-ontvangers kunt programmeren, moet u deze registeren en de standaardwaarden laden.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ont. en druk op OK.
2. Selecteer de betreffende ontvanger met het juiste moduleadres en druk op OK. In
dit geval selecteert u Ontvanger nr. 32 en drukt u OK.
3. Kies Standaard maken en druk OK.
4. Op het LCD-scherm verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op OK om de
standaardinstellingen te accepteren.
5. De zoemer van het bediendeel piept eenmaal om het standaard maken te bevestigen.
Draadloze detectoren programmeren
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ont. en druk op OK.
Opmerking: Het is raadzaam om geen apparaten in te leren vanaf het bediendeel dat tot een andere partitie
behoort dan Partitie 1.
2. Selecteer het betreffende databus ID van de module en druk op OK. In dit geval
selecteert u Ontvanger nr. 32 en drukt u OK.
3. Ga naar Start zone en druk op OK.
4. Geef de startzone van de ontvanger in. Indien de RF ontvanger adres 32
heeft(standaard adres voor de ingebouwde RF ontvanger van de NX-10) is deze
optie niet zichtbaar. Je kan de waarde aanpassen voor bus RF ontvangers, niet voor
de ingebouwde ontvanger van de NX-10. Voor de RF ontvanger met adres 32 is de
start zone steeds zone 1.
5. Ga naar Intern RF Mod. en druk op OK.
6. Als u meer dan één module wilt inlezen, gaat u naar Inleren opeenvolgend, kiest u
Ja en drukt u OK.
7. Ga naar Sensor RF en druk op OK.
8. Geef het startzonenummer in. In dit geval geeft u 9 in om de detectors in zones 9 en
10 te programmeren en drukt u OK.
9. Saboteer achtereenvolgens de diverse detectors. Hiertoe activeert u de
sabotageschakelaar van de detector. In
Tabel 17 RF-zenders inleren wordt uitgelegd
hoe u de verschillende detectors kunt activeren.
Tabel 17. RF-zenders inleren
Zender Actie
Deur/Raamcontact Activeer de sabotageschakelaar door het deksel af te nemen.
PIR Activeer de sabotageschakelaar door het deksel af te nemen.
Zender Actie
DUAL Activeer de sabotageschakelaar door de achterplaat van de DUAL af te nemen.
Brandmelder Houd de testknop ingedrukt.
Opmerking: Sommige brandmelders vereisen in plaats hiervan de activering
van de sabotageschakelaar. Zie de handleiding van de melder voor exacte
instructies.
Opmerking: Indien de installateur een brandsensor wil vervangen (het
zonetype is ingesteld op Brand), moet de installateur allereerst het zonetype
wijzigen in een ander type, de sensor wissen, inleren en een nieuwe sensor
bevestigen, en vervolgens het zonetype Brand opnieuw instellen.
Paniektoets met twee knoppen Houd de twee knoppen samen ingedrukt.
Keyfob met vier knoppen Deze keyfob moet met een speciale procedure worden ingeleerd. Zie de
handleiding van de keyfob voor exacte instructies.
Opmerking: Indien de sleutelreeks die is vereist om de inleesmode op de
keyfob te starten per ongeluk wordt geactiveerd door de gebruiker, wordt
door de keyfob een nieuwe coderingssleutel aangemaakt. Alle communicatie
tussen de keyfob en de zendmodule wordt stopgezet. Om dit te herstellen
moet de installateur de keyfob wissen met behulp van het menu Draadloze
ontv. en vervolgens de keyfob opnieuw inleren.
10. Druk op ## (of druk herhaaldelijk op NEE) om de programmeermode te verlaten.
De prompt OK voor einde wordt getoond. Druk op OK. Het systeem werkt nu als
een normaal alarmsysteem.
Opmerking: U kunt met behulp van de menuoptie Wis Module RF een geïnstalleerde RF-zone (sensor) verwijderen.
Opmerking: Het is raadzaam om een detector eerst in te leren en vervolgens pas de parameters (met name het
zonetype) van de detector in te stellen.
Opmerking: Het partitienummer dat bij het event wordt weergegeven is het laagste partitienummer waartoe de
sensor behoort. Indien de sensors tot partities 1 to 4 behoort dan wordt het event toegewezen aan
partitie 1. Hou hier rekening mee indien multi-partitie sensors worde ingesteld of indien
programmeerbare uitgangen worden gebruikt op basis van alarmen.
Bij een sabotage alarm op een zone toegekend aan alle partities, dan wordt de "Sirene aan" flag enkel
voor partitie 1 geactiveerd. Het alarm icon wordt dus enkel weergegeven op bediendelen toegekend
aan partititie 1 en hoofcode bediendelen.
Extra draadloze bediendelen inleren
Draadloze bediendelen zijn een apart type van draadloos apparaat dat verschillende
programmeerprocedures vereist. Met de onderstaande procedure kunt u extra bediendelen
programmeren in het systeem. Zie voor stapsgewijze instructies over het installeren van het eerste
draadloze bediendeel de sectie
Inleesprocedure bediendeel.
1. Open de programmeermode met behulp van het bestaande bediendeel, navigeer met
de toetsen ½¾ naar Draadloze ontv. en druk op OK.
Opmerking: Het is raadzaam om geen apparaten in te leren vanaf het bediendeel dat tot een andere partitie
behoort dan Partitie 1.
2. Selecteer het betreffende databus ID van de module en druk op OK. U kunt
bijvoorbeeld Ontvanger nr. 32 selecteren, wat de in de NX-10 ingebouwde
ontvanger is.
NX-10 Installateurhandleiding
167
3. Selecteer Inleren RF Mod.>Bediendeel RF en selecteer vervolgens het nieuwe
bediendeelnummer (Bediendeel RF 1 t/m 4) en druk op OK. De centrale start de
inleesprocedure en het bericht Inleesstand wordt weergegeven.
1. Plaats de batterijen in het draadloze bediendeel. Hiermee wordt het
initialisatieproces van het bediendeel gestart.
Opmerking: Indien het draadloze bediendeel niet nieuw is (omdat het bijvoorbeeld op een ander systeem is gebruikt),
moet het eerst opnieuw worden geprogrammeerd (flashed) om eerdere instellingen van het bediendeel
te wissen. De inleesmode wordt anders niet geïnitialiseerd (zie Hoofdstuk B11 Firmware bijwerken op
pagina
248).
2. Selecteer op het nieuwe bediendeel een taal in de lijst met de toetsen ½¾ en druk
op OK.
3. Selecteer de standaardinstellingen in de lijst Landencode met de toetsen ½¾ en
druk op OK.
4. Typ bij de prompt Partitie het partitienummer en druk op OK.
5. Typ bij de prompt Bediendeelnummer het bediendeelnummer en druk op OK.
6. Bij de prompt SysID-KID1-KID2 moeten 3 waarden worden ingevoerd:
SysID: deze waarde is de Systeem ID of een getal van 3 cijfers dat uniek is voor deze
centrale.
KID1: deze waarde is de Bediendeel ID 1 en bestaat uit de eerste 3 cijfers van de
code die uniek is voor dit draadloze bediendeel.
KID2: deze waarde is de Bediendeel ID 2 en bestaat uit de laatste 3 cijfers van de
code die uniek is voor dit draadloze bediendeel. Elk van deze drie waarden moet
tussen 001 en 255 liggen. Indien een opgegeven waarde onjuist is, wordt opnieuw de
lege prompt SysID-KID1-KID2 weergegeven op het bediendeel. De combinatie van
unieke ID's voor centrale en draadloze bediendeel is vereist voor het communiceren
van een draadloos bediendeel met alleen de centrale. Indien meerdere draadloze
bediendelen worden gebruikt op dezelfde centrale, moet elk draadloze bediendeel
over verschillende waarden voor KID1 en KID2 beschikken.
7. Voer bij de prompt EncKey een codeersleutel van 24 cijfers in en druk op OK. Met
deze codeersleutel wordt de draadloze communicatie tussen de centrale en
draadloze bediendeel of bediendelen beveiligd. De codeersleutel is uniek voor elke
centrale. Er kan een willekeurige waarde van 24 cijfers worden ingevoerd. Dezelfde
codeersleutel moet worden ingevoerd voor het geval er opeenvolgende draadloze
bediendelen zijn aangemeld.
8. Het bediendeel communiceert met de centrale en verzendt de data die bij stap 5 t/m
10 zijn ingevoerd. Het bericht Inleesmode wordt kort weergegeven.
9. Het bediendeel wordt ingelezen en het bericht Bezig met programmeren wordt
weergegeven. Als u dit bericht wilt wissen, moet u de programmeermode afsluiten
vanaf het eerste bediendeel.
Belangrijk: Progammeer niet enkel nullen (bijvoorbeeld, "000") als waarde voor SysID, KID1, KID2 noch voor de
Encryption Key. Dit maakt het bediendeel onbruikbaar.
Opmerking: Indien de RF bediendeelinstellingen reeds opgeslagen in de RF ontvanger, verschillen van de huidige
bediendeelconfiguratie, dan zal de RF ontvanger het kopieerproces starten. Tijdens het kopieerproces wordt
de melding "Kopiëren bezig..." weergegeven. Omwille van de intensieve RF communicatie die zich op dat
moment voordoet, wacht u om de RF bediendelen verder te gebruiken totdat het kopieerproces is beëindigd.
Draadloze bediendelen verwijderen
U kunt draadloze bediendelen uit het systeem verwijderen. In het volgene voorbeeld wordt het
draadloze bediendeel nr. 2 verwijderd.
1. Open de programmeermode met behulp van het andere bediendeel, navigeer met de
toetsen ½¾ naar Draadloze ontv. en druk op OK.
2. Selecteer Ontvanger nr. 32 en drukt u OK.
3. Selecteer Wis Module RF>Wis Bediendeel R. en selecteer vervolgens het
bediendeelnummer van het bediendeel dat u wilt verwijderen (Bediendeel RF 2) en
druk op OK.
4. Het bediendeel nummer 2 wordt verwijderd en alle programmeerinformatie wordt
uit het geheugen verwijderd.
Opmerking: U kunt niet het bediendeel verwijderen dat u op dit moment gebruikt (waamee u programmeert).
Opmerking: Na het verwijderen van het draadloze bediendeel, moet u er de standaardwaarden voor instellen om
eventuele bestaande instellingen te wissen. Hiertoe drukt u een paar seconden lang gelijktijdig op
F1+6+Pijl Omlaag. Het draadloze bediendeel kan alleen op de standaardwaarden worden ingesteld (om
het opstartproces te starten) indien het niet binnen het bereik van een actieve NX-10-centrale ligt. Het
pictogram voor de signaalsterkte moet een X aangeven.
IO-modules inleren
Voer de volgende stappen uit om een draadloze sirene of IO-module aan het systeem toe te
voegen:
1. Open de programmeermode op het bediendeel, navigeer met de toetsen ½¾ naar
Draadloze ontv. en druk op OK.
Opmerking: Het is raadzaam om geen apparaten in te leren vanaf het bediendeel dat tot een andere partitie
behoort dan Partitie 1.
2. Selecteer het betreffende databus ID van de module en druk op OK. U kunt
bijvoorbeeld RF-ontvanger 32 selecteren; een op de NX-10-printplaat geïntegreerde
ontvanger.
3. Selecteer Inleren RF Mod.>Sirene/IO RF en selecteer vervolgens het nieuwe
sirene/IO-modulenummer (Siren/IO 3 t/m 4) en druk op OK. De centrale start de
inleesprocedure en het bericht Inleesstand wordt op het(de) bediende(e)l(en)
weergegeven.
4. Schakel de IO-module in door een accupack aan te sluiten of batterijen te plaatsen
(raadpleeg de handleiding van het apparaat voor details).
5. Wacht tot het indicatielampje op de printplaat van de I/O-module gedurende 0,5
seconde knippert.
6. Schakel de sabotageschakelaar van de IO-module gedurende minimaal 0,5 seconde
en maximaal 5 seconden in, om het sluiten van de behuizing te simuleren, en laat de
sabotageschakelaar weer los.
7. De LED op de IO-module knippert 1 seconde lang, waarna het bediendeel één keer
piept om te bevestigen dat de module is geprogrammeerd.
8. De IO-module is ingeleerd. Sluit de behuizing van de IO-module.
Opmerking: U kunt een IO-module verwijderen met behulp van de menuoptie Wis Module RF.
NX-10 Installateurhandleiding
169
Draadloze sirenes inleren
Voer de volgende stappen uit om een draadloze sirene aan het systeem toe te voegen:
1. Open de programmeermode op het bediendeel, navigeer met de toetsen ½¾ naar
Draadloze ontv. en druk op OK.
Opmerking: Het is raadzaam om geen apparaten in te leren vanaf het bediendeel dat tot een andere partitie
behoort dan Partitie 1.
2. Selecteer het betreffende databus ID van de module en druk op OK. U kunt
bijvoorbeeld Ontvanger nr. 32 selecteren; een op de NX-10-printplaat geïntegreerde
ontvanger.
3. Selecteer Inleren RF Mod.>Sirene/IO RF en selecteer vervolgens het nieuwe
sirenenummer (Siren/IO 1 t/m 4) en druk op OK. De centrale start de
inleesprocedure en het bericht Inleesstand wordt op het(de) bediende(e)l(en)
weergegeven.
4. Schakel de IO-module in door een accupack aan te sluiten of batterijen te plaatsen
(raadpleeg de handleiding van de sirene voor details).
5. Wacht tot het indicatielampje op de printplaat van de I/O-module gedurende 0,5
seconde knippert.
6. Schakel de sabotageschakelaar van de siren gedurende minimaal 0,5 seconde en
maximaal 5 seconden in, om het sluiten van de behuizing te simuleren, en laat de
sabotageschakelaar weer los.
7. De LED op de IO-module knippert 1 seconde lang, waarna het bediendeel één keer
piept om te bevestigen dat de sirene is geprogrammeerd.
8. De sirene is ingelezen. Plaats eventueel de batterijen voor de sirene en sluit de
behuizing van de sirene.
Elke nieuwe IO module wordt standaard ingelezen als een "universele sirene". De uitgangen worden
beide actief door het event Elke Sireneen is ingesteld voor 3 minuten. Om de module of sirene enkel
in te stellen voor inbraak- of brandalarm dient u dit te selecteren onder RF ontvanger>RF ontvanger
32>Uitgangen>I/O x uitgang y>Gebeurtenis.
Opmerking: Zie de installatiehandleiding van de sirene voor een gedetailleerde beschrijving van de stappen die zijn
vereist om een bepaalde sirene te installeren.
Opmerking: U kunt een sirene verwijderen met behulp van de menuoptie Wis Module RF.
Ontvangeropties configureren
Op de ontvanger kunnen onder andere sabotagemeldingen en communicatiefouten worden
geconfigureerd. In het volgende voorbeeld wordt RF storingsdetectie ingeschakeld voor Ontvanger
nr. 32. De RF draadloze communicatie wordt als gestoord beschouwd wanneer een stoorsignaal actief
is gedurende meer dan 30 seconden in een tijdvenster van 60 seconden.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ontv.>Ontvanger nr. 32>Instellingen en
druk op OK.
2. Ga naar Jam detectie>Actief en druk op OK.
3. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Jam detectie.
IO-modules configureren
De I/O-module is een PCB-apparaat dat kan worden aangesloten op elke toepassing, zodat deze kan
worden aangestuurd via een draadloze verbinding. De te beheren toepassing moet over een eigen
stroomvoorziening beschikken. Een belangrijke toepassing van de I/O-module is een draadloze
sirene/flitslicht met een eigen accupack om door te kunnen blijven werken en de I/O-module voor
draadloze besturing en supervisie (zie
De draadloze sirenes installeren op pagina 29).
De I/O-module en de batterijen ervoor moeten zich in de sabotagevrije behuizing bevinden van de te
beheren en controleren toepassing. Als de behuizing wordt geopend, wordt dit naar de centrale
gerapporteerd als een sabotagefout.
Elke nieuwe IO module wordt standaard ingelezen als een "universele sirene". De uitgangen worden
beide actief door het event Elke Sirene en is ingesteld voor 3 minuten. Een ander event toewijzen kan
onder RF ontvanger>RF ontvanger 32>Uitgangen>I/O x uitgang y>Gebeurtenis.
U kunt programmeren dat de gebeurtenis een bepaalde uitgang activeert, instellen over hoeveel tijd
een uitgang wordt geactiveerd (in minuten of seconden, of totdat de gebruikercode wordt ingevoerd)
en gebruikersmachtigingen toewijzen om uitgangen te activeren. In het volgende voorbeeld wordt de
gebeurtenis ingesteld waarme uitgang 1 van IO-module 3 wordt geactiveerd als Syst niet gereed. De
partitie die is geselecteerd om deze uitgang te activeren is partitie 1. De uitgang wordt 6 minuten lang
geactiveerd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ontv.>Ontvanger nr. 32>Uitgangen en druk
op OK.
2. Ga naar I/O 3 Uitgang 1 en druk op OK.
3. Selecteer Gebeurtenis>Syst niet gereed en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Gebeurtenis.
5. Ga met de toetsen ½¾ naar Tijdseenheid en druk op OK. Selecteer Minuten en
druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Tijdseenheid.
7. Ga met de toetsen ½¾ naar Tijd, voer 6 in en druk op OK.
8. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Tijd.
9. Ga met de toetsen ½¾ naar Partities en druk op OK. Selecteer alleen partitie 1 en
druk op OK.
10. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Partities.
In het volgende voorbeeld wordt de gebeurtenis ingesteld waarmee de uitgang 2 op de IO module 4
wordt ingeschakeld als Volg X10 Commando. De IO module werkt dan op dezelfde manier als een
standaard X10-apparaat. Het X10 modulenummer dat aan deze uitgang is toegewezen is 5 en de X10
Huiscode is P.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ontv.>Ontvanger nr. 32>Uitgangen en druk
op OK.
2. Ga naar I/O 4 Uitgang 2 en druk op OK.
NX-10 Installateurhandleiding
171
3. Selecteer Gebeurtenis>Volg X10 Commando en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Gebeurtenis.
5. Ga met de toetsen ½¾ naar X-10 Adres>Modulenummer, voer 5 in en druk op OK.
6. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Modulenummer.
7. Ga met de toetsen ½¾ naar X-10 Adres>X-10 Huiscode, ga naar P en druk op OK.
8. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar X-10 Huiscode.
Het overzicht van gebeurtenissen dat gedurende het programmeren van IO-modules kan worden
geselecteerd is als volgt:
Tabel 18. Uitgangsgebeurtenissen draadloze ontvanger
Nr. Gebeurtenis Nr. Gebeurtenis Nr. Gebeurtenis
0** Inbraakalarm 18 Aankomsttijd 26 Storing brand
1** Brandalarm 19 Vertrektijd 45** Code ingave
2** 24 Uur alarm 20 Aank/vertr.tijd 46 Keyfob Funct 1
4** Zone sabotage 21 Ingeschakeld 47 Keyfob Funct 2
5 2-Tonige sirene 22 Uitgeschakeld 56 Volg X10 Commando
6 1-Tonige sirene 23 Systeem gereed 59 In/aanwezig
7 Elke sirene 24 Syst niet gereed
17 Alarmgeheugen 25 Brand
**
Indien deze gebeurtenissen geprogrammeerd staan om te volgen, is de tijdsduur van deze
gebeurtenissen 1 seconde.
Opmerking: Gebeurtenissen die zijn gekoppeld aan een zonealarm worden herkend aan de
gebeurteniscode die is opgeslagen in de zoneconfiguratie. Bijgevolg dienen events 0 tot 4 ingesteld
worden met de correcte zoneconfiguratie om juist te werken
(Centrale>Communicatie>Rapportering>Rapport Codes>Zone Types moet correct ingesteld staan).
Bijvoorbeeld, opdat een 24 uur alarmzone de IO module zou aansturen dient de rapporteringscode op
6 (24 uur inbraak) of op 9 (24 uur) staan.
Opmerking: Het partitienummer dat bij het event wordt weergegeven is het laagste partitienummer
waartoe de sensor behoort. Indien de sensors tot partities 1 to 4 behoort dan wordt het event
toegewezen aan partitie 1. Hou hier rekening mee indien multi-partitie sensors worde ingesteld of
indien programmeerbare uitgangen worden gebruikt op basis van alarmen.
IO-modules kunnen ook worden geactiveerd door de knoppen op een keyfob. Op deze manier kunt u
een aantal externe apparaten in- of uitschakelen, of een draadloze sirene activeren. Hiervoor moet u
de functionaliteit van de schakelaaruitgang voor de keyfob activeren en de gebeurtenis waarmee de
geselecteerde uitgang moet worden geactiveerd op de juiste manier instellen op de desbetreffende IO-
module. In het volgende voorbeeld wordt knop 1 op de keyfob (de lamptoets) geconfigureerd om te
schakelen tussen AAN en UIT voor de uitgang 1 op I/O-module 4 .
Opmerking: Uitgangen kunnen niet worden vastgezet wanneer deze functionaliteit is ingeschakeld (Ontvanger nr.
32>Uitgangen>I/O 4 Uitgang 1>Attributen>Uitgang vast MOET dus zijn ingesteld op NEE), omdat u
anders na activering met de keyfob dit niet meer kunt uitschakelen.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ontv.>Ontvanger nr. 32>Ingangen en druk op
OK.
2. Ga naar de juiste Sensor RF n (waarbij de keyfob reeds is geprogrammeerd) en
selecteer vervolgens Keyfob>Keyfob Funct 1 en druk op OK.
3. Ga naar Schakel uitg. 1 en druk op OK. Het bediendeel laat één pieptoon horen om
de wijziging te bevestigen en keert terug naar Keyfob Funct 1.
4. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ontv.>Ontvanger nr. 32>Uitgangen en druk
op OK.
5. Ga naar I/O 4 Uitgang 1 en druk op OK.
6. Selecteer Gebeurtenis>Keyfob Funct 1 en druk op OK.
7. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Gebeurtenis.
8. Ga met de toetsen ½¾ naar I/O 4 Uitgang 1>Tijd , voer 0 in en druk op OK.
9. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Tijd.
10. Ga met de toetsen ½¾ naar I/O 4 Uitgang 1>Partities en druk op OK. Selecteer
alleen partitie 1 en druk op OK.
11. Het bediendeel laat één pieptoon horen ter bevestiging van de wijziging en keert
terug naar Partities.
12. Ga met de toetsen ½¾ naar I/O 4 Uitgang 1>Attributen>Uitgang vast en druk op
OK. Selecteer Nee en druk op OK.
13. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Uitgang vast. De optie Code stopt tijdsturing wordt in dit geval genegeerd en
hoeft dus niet te worden ingesteld.
Nadat de sirene/IO module aan de ontvanger is toegevoegd dienen de drempelwaardes ingesteld te
worden en dient de "antipassivation" optie ingeschakeld te worden indien nodig. Lithium batterijen
dienden regelmatig belast te worden om kwaliteitsverlies van de batterij te vermijden (passieve status
van elektrodes kan leiden tot verhoogde interne cel weerstand van de batterij). Het volgende
voorbeeld stelt de drempelwaarde in van de batterij voor de operationele werking van de sirene/IO
module 1 naar 3V (30 x 0.1 V) en de drempelwaarde van de batterij voor het aansturen van de
uitgangen naar 9.8V (98 x 0.1 V). De optie "antipassivation" wordt eveneens geactiveerd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar RF Ontvangers>Ontvanger nr 32>Sirene/IO Opties en
druk OK.
2. Selecteer Sirene/IO mod.1 en druk OK.
3. Selecteer Drempelwaardeen druk OK.
4. Selecteer Accufout en druk OK. Programmeer de drempelwaarde 30 x 0.1 V met de
½¾ toetsen en druk OK. Het bediendeel biept éénmaal om de wijziging te
bevestigen en keert terug naar Accufout.
5. Selecteer Lage spanning en druk OK. Programmeer de drempelwaarde 98 x 0.1 V
met de ½¾ toetsen en druk OK. Het bediendeel biept éénmaal om de wijziging te
bevestigen en keert terug naar Lage spanning.
6. Selecteer met de ½¾ toetsen Sirene/IO Opties>Sirene/IO mod.1>Antipassivation
en druk OK.
7. Selecteer Actief en druk OK.
8. Het bediendeel biept éénmaal om de wijziging te bevestigen en keert terug naar
Antipassivation.
De aangewezen instellingen zijn afhankelijk van de aard van de toepassing waarin de IO module
gebruikt wordt:
NX-10 Installateurhandleiding
173
Toepassing Activatie Accufout Antipassivation
Operationele batterij 3.0 V Buitensirene
Batterij voor uitgangen 9.8 V
Actief
Operationele batterij 2.3 V Binnensirene
Batterij voor uitgangen 9.0 V
Niet Actief
Standalone IO module Operationele batterij 2.3 V Niet Actief
Supervisietijden instellen
Er zijn drie opties voor draadloze supervisie: Korte supervisie, Lange supervisie en Brand supervisie.
De PIR-sensor en deur/raamcontact sensors volgen de korte en lange supervisietijden.
Als een draadloze PIR of contact geen supervisiemelding heeft verzonden binnen de
in Korte supervisie opgegeven tijd, staat het systeem niet toe dat de gebruiker het
systeem inschakelt.
Als een draadloze PIR of contact nog steeds geen supervisiemelding heeft verzonden
binnen de in Lange supervisie opgegeven tijd, wordt aan de doormeldnummers een
RF detector afwezig situatie gemeld en verschijnt een serviceboodschap op het
bediendeel.
868 MHz zenders rapporteren om de 20 minuten.
Opmerking: Wanneer u in Nederland of België een systeem installeert, moet u de supervisiewaarden instellen op 2
voor een lange supervisietijd. Stel de korte supervisietijd in België en Nederland in op 24 minuten. Brand
supervisietijden moeten worden ingesteld op 4 uur.
Rookmelders volgen de brand supervisietijd. 868 MHz rookmelders rapporteren om de 64 minuten.
Rookmelders volgen alleen de brandsupervisietijd en rapporteren aan de doormeldnummers wanneer
ze geen supervisiemelding versturen binnen de brand supervisietijd.
Op het bedrade bediendeel wordt de melding RF Zone Zoek weergegeven dmv 3 bieps om de 5
minutes. Op het draadloze bediendeel wordt de melding RF Zone Zoek 15 seconden na het verlaten
van de batterijspaarstand weergegeven en daarna om de 5 minuten zolang het bediendeel in "actieve"
mode is. Hou er rekening mee dat het invoeren van een geldige code (bvb in/uitschakelen) de 3
biepjes voor 12 uren onderdrukt. Deze functie is eveneens afhankelijk van de optie "Biep bij Zone
Zoek".
Draadloze detectors testen
De Remote Signal Strength Indication (RSSI) is een maat voor de RF ontvangst en is vergelijkbaar
met de ontvangstindicator op een mobiele telefoon. De waarde is gekoppeld aan de signaalsterkte
tussen de draadloze detectors en de RF ontvanger. Op een 868 MHz systeem slaat de RF ontvanger
de signaalsterkte van de transmissie die hij ontvangt van de RF detector uit een gegeven zone op. De
waarden in deze zone luiden als volgt:
Waarden hoger dan 105: De detector zal niet goed werken en moet naar een andere
locatie worden verplaatst.
Waarde tussen 105 en 90: De detector zal werken, maar moet eigenlijk naar een
andere locatie worden verplaatst.
Waarde tussen 90 en 80: Dit is een lage waarde, maar de detector zal nog goed
werken.
Waarde tussen 80 en 50: Dit is een normale bedrijfswaarde voor detectors die zich op
enige afstand van de ontvanger bevinden.
Waarden kleiner dan 50: Uitstekende omstandigheden.
De RSSI-waarden kunnen veranderen door omgevingsomstandigheden zoals extra meubelen of
metalen constructies. In het volgende voorbeeld wordt de RSSI-waarde van zone 2 op ontvanger 32
getest.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ont.>Ontvanger nr. 32 en druk op OK.
2. Ga naar RSSI Controle>RSSI RF Zone>RF Zone 2 en druk op OK.
3. De RSSI waarde wordt weergegeven op het bediendeel.
In het volgende voorbeeld wordt de RSSI-waarde van bediendeel RF 3 op ontvanger 32 getest.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ont.>Ontvanger nr. 32 en druk op OK.
2. Ga naar RSSI Controle>RSSI Bediend.RF>Bediendeel RF 3 en druk op OK.
3. De RSSI waarde wordt weergegeven op het bediendeel.
In het volgende voorbeeld wordt de RSSI-waarde van Sirene/IO mod. 2 op ontvanger 32 getest.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ont.>Ontvanger nr. 32 en druk op OK.
2. Ga naar RSSI Controle>RSSI Sirene/IO>Sirene/IO 2 en druk op OK.
3. De RSSI waarde wordt weergegeven op het bediendeel.
Draadloze detectors uitschakelen
U kunt een ontvanger programmeren om een draadloze detector uit te schakelen. Hierbij wordt de
identificatie van de detector niet uit het geheugen van de module verwijderd. De detector kan later
opnieuw worden geactiveerd of er kan een nieuwe detector worden ingelezen in de zone. In het
volgende voorbeeld wordt detector 10 verwijderd, die is ingelezen op ontvanger 32.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Draadloze ont.>Ontvanger nr. 32 en druk op OK.
2. Ga naar Ingangen>Sensor 10>Actief>Nee en druk op OK.
3. Het bediendeel zendt één pieptoon uit ter bevestiging van de wijziging en keert terug naar
Actief.
Woordenlijst
Term Definitie
Antipassivation Een menu optie die de batterij antipassivatie (antipassivation) functie van de sirene in-
of uitschakelt. Indien ingeschakeld wordt een korte stroompuls actief op uitgang 2 van
de IO module en dit elke 30 seconden. Dit is om de batterij levensduur te optimaliseren.
Attributen Een menuoptie waarmee de extra configuratieopties voor IO-modules worden
gegroepeerd.
NX-10 Installateurhandleiding
175
Term Definitie
Bd.RF bij aankomst aan Wanneer deze optie is ingesteld op Actief, worden alle draadloze bediendelen
geactiveerd na het starten van de aankomsttijd, met andere woorden, wanneer ze uit
de slaapmode ontwaken. Wanneer deze optie is ingesteld op Niet actief, worden de
bediendelen niet geactiveerd.
Bd.RF bij deurbel aan Wanneer deze optie is ingesteld op Actief, worden alle draadloze bediendelen
geactiveerd na het afgaan van de deurbel, met andere woorden, wanneer ze uit de
slaapmode ontwaken om dit weer te geven. Wanneer deze optie is ingesteld op Niet
actief, worden de bediendelen niet geactiveerd en klinkt er geen deurbel. Let op dat de
overige bediendeelinstellingen van invloed zijn op wanneer er een akoestisch signaal
klinkt of niet, bijvoorbeeld , Opties>Stil bediendeel.
Bd.RF bij vertrektijd aan Wanneer deze optie is ingesteld op Actief, worden alle draadloze bediendelen
geactiveerd na het starten van de vertrektijd, met andere woorden, wanneer ze uit de
slaapmode ontwaken. Wanneer deze optie is ingesteld op Niet actief, worden de
bediendelen niet geactiveerd.
Bd.RF bij zoemer aan Wanneer deze optie is ingesteld op Actief, worden alle draadloze bediendelen geactiveerd
na het afgaan van de zoemer, met andere woorden, wanneer ze uit de slaapmode
ontwaken. Wanneer deze optie is ingesteld op Niet actief, worden de bediendelen niet
geactiveerd en klinkt er geen geluid. Let op dat de overige bediendeelinstellingen van
invloed zijn op wanneer er een akoestisch signaal klinkt of niet, bijvoorbeeld , Opties>Stil
bediendeel.
Bediendeel RF Een menuoptie waarmee de inleesmode voor het bediendeel RF wordt geactiveerd.
Brand supervisietijd Een menuoptie die de RF supervisie opgeeft die moet worden gebruikt voor de RF
rook/brandmelders. De RF rook/brandmelders voeren om de 64 minuten een supervisie
uit.
Brandsupervisie Een menuoptie die bepaalt dat de ontvanger de brand supervisietijd gebruikt.
Code stop tijdsturing Een menuoptie waarmee u kunt specificeren hoe de gebruikercode van invloed is op
de manier waarop de uitgangstijd wordt getimed. Indien de instelling Ja is, moet de
uitgang opnieuw worden ingesteld indien een code wordt ingevoerd terwijl de tijd
wordt bijgehouden. Indien de instelling Nee is, blijft de uitgang getimed (en wordt niet
opnieuw ingesteld) na het invoeren van een code.
Opmerking: Activeer deze optie niet voor systeem status events zoals "Gereed", "Niet
Gereed", "Ingeschakeld", "Uitgeschakeld". Indien de uitgang actief is zal deze niet
hersteld worden volgens de correcte status tenzij er een geldige code op het
bediendeel wordt ingegeven.
Deur/Raamcontact Een optie in het menu Draadloze ontv. die de deur/raaminstellingen op een RF-
ontvanger configureert. Dit impliceert het gebruik van interne contacten en bijkomende
externe contacten van de draadloze deur/raam-zenders.
Drempelwaarde Een menu optie die toelaat om de drempelwaarde voor "Batterij laag" en "Uitgang
Batterij laag" in te stellen voor de desbetreffende IO module of sirene.
Extern contact Een menuoptie op een RF deur/raam sensor die een extra extern contact inschakelt.
Wanneer het extern contact wordt geactiveerd, wordt een alarm gegeven op hetzelfde
zonenummer als de deur/raam detector (reedcontact) zelf.
Fabriekgegevens Een menu optie die informatie bevat zoals het het serienummer, de productiedatum,
de softwarerevisie van de desbetreffende IO module/sirene.
Gebeurtenis Selecteert de gebeurtenis waarmee de uitgang wordt geactiveerd. Zie Tabel 18 voor de
specifieke gebeurtenissen die u kunt selecteren.
Term Definitie
Globale Sirene Een menu optie die specifieert indien de uitgang aangestuurd wordt door middel van
events die niet tot een partitie kunnen toegekend worden, bijvoorbeeld, "storing
uitbreiding". Indien er een "Siren On flag" is bij een partitie dan wordt de "Global siren"
niet getest.
I/O Uitg.met Code Wanneer uitgangen worden geactiveerd met een gebruikercode (gebeurtenis 45),
kunnen met deze optie bepaalde codes worden beperkt in het activeren van bepaalde
uitgangen.
I/O-uitgangen Een menuoptie waarmee de probleemoplossingsopties voor IO-modules worden
gegroepeerd.
Identificatie Een menuoptie waarmee extra informatie wordt gegroepeerd, zoals Serienummer,
Fabricage datum en Softwareversie.
Ingangen Een menuoptie die opties groepeert betreffende RF zones
Ingeschakeld Een menuoptie waarmee de geselecteerde sensor wordt in/uitgeschakeld.
Inleren opeenvolgend Een menuoptie die toestaat een groep RF detectoren achtereenvolgens in te lezen.
Zodra de eerste detector (Start Inlezen detector) is geconfigureerd, kunnen de melders
één voor één achter elkaar worden ingelezen. De waarde van ‘Start Inlezen’ wordt
automatisch verhoogd. Deze optie vereenvoudigt de programmering.
Inleren RF Mod. Een menuoptie die de mode activeert waarin een nieuwe draadloze zender in het
systeem wordt geregistreerd.
Instellingen Een menuoptie die programmeerbare opties voor RF ontvangers groepeert.
Intern contact Een menuoptie op een RF deur/raam sensor die het intern contact inschakelt.
Jam detectie Een menuoptie die de detectie van RF jamming activeert.
Keyfob Een menuoptie die opties groepeert betreffende elke module die via een draadloze
ontvanger commando’s verstuurt.
Keyfob Funct 1 Een menuoptie waarmee u de lampjetoets op de keyfob activeert voor de RF-zone op
de geseleteerde RF ontvanger. Als deze optie is geactiveerd, wordt met een druk op de
lampjetoets een Keyfob Functie 1-gebeurtenis verstuurd. De programmeerbare
uitgangen van de centrale en de uitgangen van de NX-507E/NX-508E kunnen worden
geprogrammeerd om op deze gebeurtenis te reageren. Indien deze optie is
uitgeschakeld, wordt met de lampjetoets de In/afwezig-mode gestart.
Keyfob Funct 2 Een menuoptie die de * toets op de keyfob activeert voor de RF-zone op de
geseleteerde RF ontvanger. Als deze optie geactiveerd is, wordt met een druk op de *
toets een Keyfob Funct 2-gebeurtenis verstuurd. De programmeerbare uitgangen van
de centrale en de uitgangen van de NX-507E/NX-508E kunnen worden
geprogrammeerd om op deze gebeurtenis te reageren. Indien deze optie is
uitgeschakeld, wordt met de * toets de In/aanwezig-mode gestart.
Keyfob uitschakelen Wanneer deze optie is ingesteld op Normaal (adres 193, bit 6), kan de gebruiker met de
keyfobtoetsen in- en uitschakelen.
Wanneer deze optie is ingesteld op Beperkt, kan de gebruiker inschakelen maar alleen
uitschakelen gedurende aankomsttijd of wanneer de partitie gedeeltelijk is
ingeschakeld.
Korte supervisietijd Een menuoptie die de korte supervisietijd opgeeft voor RF modules. RF modules op 868
MHz rapporteren doorgaans om de 15 minuten. Afhankelijk van de nationale
voorschriften, moet deze Korte supervisietijd op bepaalde waarden worden ingesteld.
NX-10 Installateurhandleiding
177
Term Definitie
Lange supervisietijd Een menuoptie die de lange supervisietijd opgeeft voor RF modules. RF modules op 868
MHz rapporteren doorgaans om de 15 minuten. Afhankelijk van de nationale
voorschriften, moet deze Korte supervisietijd op bepaalde waarden worden ingesteld.
Log Event Een menu optie die specifieert indien het aansturen van de uitgang dient
weggeschreven te worden in het logboek van de centrale.
Model Een menuoptie die het model toont van de geselecteerde ontvanger.
Modulenummer Een menuoptie die het X-10 modulenummer instelt dat wordt gebruikt om een
bepaalde X-10 module op de geselecteerde module te identificeren.
Aan elke systeemmodule wordt een NetworX-databus modulenummer toegewezen.
Het systeem gebruikt dit nummer om de module te identificeren. Het wordt eveneens
gebruikt om problemen met de module (zoals sabotage en
modulesupervisieproblemen) aan de doormeldnummers te rapporteren.
Ontvanger nr. 32 Een menuoptie waarin alle opties voor de geselecteerde RF ontvanger zijn gegroepeerd. De
geïntegreerde NX-10 RF-ontvanger beschikt over ID 32.
Optie 1 Een menu optie voor de sensorinstellingen. Voor de omschrijving, zie de handleiding
van de desbetreffende sensor. Bijvoorbeeld, voor een keyfob, activeert deze optie
"keyfob functie 1" indien ingeschakeld (zie hieronder).
Optie 2 Een menu optie voor de sensorinstellingen. Voor de omschrijving, zie de handleiding
van de desbetreffende sensor. Bijvoorbeeld, voor een keyfob, activeert deze optie
"keyfob functie 2" indien ingeschakeld (zie hieronder).
Optie 3 Een menu optie voor de sensorinstellingen. Voor de omschrijving, zie de handleiding
van de desbetreffende sensor.
Partities Een menuoptie die alle partities laat zien die aan de geselecteerde keyfob zijn
toegewezen. De geselecteerde keyfob kan een gebeurtenis voor deze partities
activeren.
Een zone kan in een willekeurige combinatie van partities worden ondergebracht. Een
zone die in meer dan één partitie wordt ondergebracht, wordt een gemeenschappelijke
zone en wordt gerapporteerd aan haar laagste partitienummer. Een
gemeenschappelijke zone wordt alleen ingeschakeld wanneer alle partities waartoe ze
behoort, zijn ingeschakeld. Ze wordt uitgeschakeld zodra één van de partities waartoe
ze behoort, wordt uitgeschakeld.
Partities Selecteert de partitie(s) waarmee de uitgang wordt geactiveerd wanneer de
gebeurtenis zich voordoet in deze partitie(s).
Pulse bij Een menu optie die ingesteld kan worden om een korte puls te genereren op de sirene
bij inschakelen of bij het einde van de uitgangsvertraging. Deze optie werkt enkel voor
de volgende uitgangtypes: elke sirene, inbraaksirene, inbraakalarm, 24 uur alarm.
Rookmelder Een menuoptie waarin de opties voor rookmelders zijn gegroepeerd.
RSSI Bediend.RF
Een menuoptie waarmee de RSSI-waarde voor het geselecteerde draadloze bediendeel
wordt weergegeven.
RSSI Controle Een menuoptie die items groepeert betreffende de meting van de sterkte van het RF
signaal.
RSSI RF Zone Een menuoptie waarmee de RSSI-waarde voor de geselecteerde draadloze zone wordt
weergegeven.
RSSI Sirene/IO Een menuoptie waarmee de RSSI-waarde voor het geselecteerde draadloze sirene of
IO-module wordt weergegeven.
Term Definitie
Sabotage Een menuoptie die de sabotagedetectie van een rookmelder in-/uitschakelt.
Sensor RF Een menuoptie waarmee de inleesmode voor de RF zone (sensor) wordt geactiveerd.
Sirene/IO opties Een menu die diagnose opties bevat voor de IO modules.
Sirene/IO RF Een menuoptie waarmee de inleesmode voor de sirene of IO-module wordt
geactiveerd.
Spanningsniveau Een menu optie dat de spanningswaarde weergeeft van de batterij voor de werking en
de batterij voor het aansturen van de uitgangen van de desbetreffende IO
module/sirene.
Standaard maken Een menuoptie die de geselecteerde ontvanger reset naar fabrieksinstellingen.
Start zone Een menuoptie waarmee het eerste zonenummer van de zones op de RF ontvanger
wordt opgegeven.
Opmerking: In het geval van de interne NX-10-ontvanger
(Ontvanger nr. 32) is het raadzaam om te beginnen bij zone 1.
Supervisie Een menuoptie die supervisie van de geselecteerde RF detector inschakelt.
Supervisietijden Een menuoptie die draadloze supervisie opties groepeert.
Systeem ID A menu die toelaat de "SysID" waarde in te voeren. De Systeem ID is een 3 cijferige
code die uniek is voor de centrale.
Tijd Selecteert hoe lang een uitgang geactiveerd blijft wanneer deze wordt geactiveerd.
Indien dit adres wordt geprogrammeerd als nul, volgt de uitgang de desbetreffende
gebeurtenis (continu).
Tijdseenheid Een menuoptie waarmee de tijdseenheid wordt opgegeven (ingesteld bij de optie
Centrale - uitgangsgebeurtenissen>Tijd) in minuten of seconden.
Uitgang vast Een menuoptie die de manier specificeert waarop de uitgang wordt getimed. Indien de
instelling Ja is, blijft de uitgang continu totdat een code wordt ingevoerd. Is de instelling
Nee, dan wordt de uitgang getimed op basis van de instelling voor Tijd.
Opmerking: Activeer deze optie niet voor systeem status events zoals "Gereed", "Niet
Gereed", "Ingeschakeld", "Uitgeschakeld". Indien de uitgang actief is zal deze niet
hersteld worden volgens de correcte status tenzij er een geldige code op het
bediendeel wordt ingegeven.
Uitgangen Een menuoptie waarmee de programmeeropties voor IO-modules worden
gegroepeerd.
Versie Een menuoptie die de huidige softwareversie van de geselecteerde ontvanger
weergeeft.
Wis Bediendeel R. Een menuoptie waarmee het geselecteerde RF bediendeel wordt gewist.
Wis Module RF Een menuoptie waarmee ingangen met betrekking tot het verwijderen van RF-
apparaten uit het systeem worden gegroepeerd.
Wis Sensor RF Een menuoptie waarmee de geselecteerde RF sensor (zone) wordt gewist.
Wis Sir/IO RF Een menuoptie waarmee het geselecteerde RF sirene of IO-module wordt gewist.
X-10 Adres Een menuoptie waarmee de X-10 configuratieopties voor IO-modules worden
gegroepeerd.
NX-10 Installateurhandleiding
179
Term Definitie
X-10 Huiscode Een menuoptie die de code instelt waarmee een bepaald gebouw kan worden
geïdentificeerd. Deze code is nodig indien eventuele naburige gebouwen eveneens zijn
uitgerust met een X-10 domoticasturingssysteem.
Meer informatie over het X-10 domoticasturingssysteem vindt u op www.x-
10europe.com.
Zend Keyfob ID Een menuoptie die de afstandsbediening laat rapporteren als de zone waarin ze wordt
ingelezen. Wanneer deze optie wordt uitgezet, rapporteren alle afstandsbedieningen
hun openings-/sluitingsrapporten als gebruiker 99.
Zone/gebruiker Selecteert het zone- of gebruikernummer dat nodig is om een uitgang te activeren.
Indien deze locatie wordt geprogrammeerd als nul (“0”), wordt de uitgang geactiveerd
door elke willekeurige zone of gebruiker (zie ook adres 68).
De zone/gebruiker filter is enkel van toepassing voor de volgende events: Inbraak
Alarm, Brand Alarm, 24 uur Alarm, Zone Tamper (de zone nummers worden genegeerd),
en Code Ingave (gebruikernummers worden genegeerd). Voor alle andere events wordt
de instelling genegeerd.
Programmeeradressen voor de draadloze ontvangers
In het Tabel 19 vindt u een overzicht van de adressen die betrekking hebben op de
uitgangsgebeurtenissen. Let op dat de beschrijvingen voor adressen 70, 71 en 72 hieronder voor
uitgang 1 tevens gelden voor de desbetreffende adressen van de uitgangen 2 t/m 8.
Tabel 19. Overzicht adressen draadloze ontvangers – adressen met betrekking tot uitgangsgebeurtenissen.
Uitgang Adres Segment Type Beschrijving IO module
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
70
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
71
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
1
72
2 hex-waarde X-10 huiscode
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
73
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
74
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
2
75
2 hex-waarde X-10 huiscode
IO module 1
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
76
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
77
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
3
78
2 hex-waarde X-10 huiscode
IO module 2
Uitgang Adres Segment Type Beschrijving IO module
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
79
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
80
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
4
81
2 hex-waarde X-10 huiscode
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
82
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
83
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
5
84
2 hex-waarde X-10 huiscode
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
85
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
86
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
6
87
2 hex-waarde X-10 huiscode
IO module 3
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
88
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
89
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
7
90
2 hex-waarde X-10 huiscode
1 dec waarde Gebeurtenisnummer
2 dec waarde Zone-/gebruikernummer
91
3 dec waarde Tijd
1 optie Speciale configuratie
92
2 optie Partitie
1 hex-waarde X-10 modulenummer
8
93
2 hex-waarde X-10 huiscode
IO module 4
ADRES 70 - DE GEBEURTENIS, GEBRUIKER/ZONE EN TIJD VOOR UITGANG 1 PROGRAMMEREN
(3 segmenten, numerieke data)
Segment 1 - Gebeurtenis
Selecteert de gebeurtenis waarmee de uitgang wordt geactiveerd. Zie het onderstaande schema voor
de specifieke gebeurtenissen die u kunt selecteren.
NX-10 Installateurhandleiding
181
Segment 2 - Zone/gebruiker
Selecteert het zone- of gebruikernummer dat nodig is om een uitgang te activeren. Indien dit adres
wordt geprogrammeerd als nul (“0”), kan de uitgang worden geactiveerd door elke willekeurige zone
of gebruiker (zie ook adres 68). De zone/gebruiker filter is enkel van toepassing voor de volgende
events: Inbraak Alarm, Brand Alarm, 24 uur Alarm, Zone Tamper (de zone nummers worden
genegeerd), en Code Ingave (gebruikernummers worden genegeerd). Voor alle andere events wordt
de instelling genegeerd.
Segment 3 - Tijd
Selecteert hoe lang een uitgang geactiveerd blijft wanneer deze wordt geactiveerd. Indien dit adres
wordt geprogrammeerd als nul, volgt de uitgang de desbetreffende gebeurtenis.
ADRES 71 - SPECIALE FUNCTIES EN PARTITIES VOOR UITGANG 2 PROGRAMMEREN
(2 segmenten, functieselectiedata)
Segment 1 - selecteert de volgende speciale voorwaarden
Optie Functie
AAN Indien uitgang moet worden getimed in minuten 1
UIT Indien uitgang moet worden getimed in seconden
AAN Uitgang vast: moet continu blijven tot een code wordt ingevoerd 2
UIT Uitgang wordt getimed
AAN
Tijd of uitgang moet opnieuw worden ingesteld wanneer een code wordt ingevoerd terwijl de
tijd loopt
3
UIT De tijd blijft lopen (niet opnieuw ingesteld) nadat een code is ingevoerd
8 Gereserveerd
Segment 2 - selecteert de volgende partities
Optie Functie
1 AAN Indien de gebeurtenis moet worden geactiveerd wanneer deze zich voordoet in partitie 1
2 AAN Indien de gebeurtenis moet worden geactiveerd wanneer deze zich voordoet in partitie 2
3 AAN Indien de gebeurtenis moet worden geactiveerd wanneer deze zich voordoet in partitie 3
4 AAN Indien de gebeurtenis moet worden geactiveerd wanneer deze zich voordoet in partitie 4
ADRES 72 - HET X-10 ADRES VOOR UITGANG 1 PROGRAMMEREN
(2 segmenten, numerieke data)
Segment 1 - Modulenummer
Programmeer een nummer van 0-15 voor het corresponderende X-10 modulenummer van de
volgende tabel.
Module 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Segm 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Segment 2 - X10 Huiscode
Programmeer een nummer van 0-15 voor de corresponderende X-10 huiscode van de volgende tabel.
X-10 Adrescode (huiscode)
0=A 4=E 8=I 12=M
1=B 5=F 9=J 13=N
2=C 6=G 10=K 14=O
3=D 7=H 11=L 15=P
ADRESSEN 150-159 - GEBRUIKERS 1 - 99 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
(10 segmenten, functieselectiedata)
Wanneer uitgangen worden geactiveerd met een gebruikercode (gebeurtenis 45), kunnen met behulp
van adressen 150-159 bepaalde codes worden beperkt in de activering van bepaalde uitgangen. Elk
adres bevat 10 segmenten. Segment 1 correspondeert met gebruiker 1, segment 10 correspondeert
met gebruiker 10. De LED’s corresponderen met uitgangen 1 - 8.
Adres Segmenten Type Functie
150 10 optie
GEBRUIKERS 1 - 10 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 – 8 TE ACTIVEREN
Segment 1 – gebruiker 1, segment 2 – gebruiker 2 ….. segment 10 –
gebruiker 10
151 10 optie
GEBRUIKERS 11 - 20 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 – 8 TE ACTIVEREN
Segment 1 – gebruiker 11, segment 2 – gebruiker 12 ….. segment 10 –
gebruiker 20
152 10 optie GEBRUIKERS 21 - 30 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
153 10 optie GEBRUIKERS 31 - 40 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
154 10 optie GEBRUIKERS 41 - 50 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
155 10 optie GEBRUIKERS 51 - 60 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
156 10 optie GEBRUIKERS 61 - 70 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
157 10 optie GEBRUIKERS 71 - 80 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
158 10 optie GEBRUIKERS 81 - 90 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
159 10 optie GEBRUIKERS 91 - 99 MACHTIGEN OM UITGANGEN 1 - 8 TE ACTIVEREN
Optie Functie
AAN Code activeert Uitgang 1 1
UIT Code activeert NIET Uitgang 1
AAN Code activeert Uitgang 2 2
UIT Code activeert NIET Uitgang 2
AAN Code activeert Uitgang 3 3
UIT Code activeert NIET Uitgang 3
AAN Code activeert Uitgang 4 4
UIT Code activeert NIET Uitgang 4
AAN Code activeert Uitgang 5 5
UIT Code activeert NIET Uitgang 5
AAN Code activeert Uitgang 6 6
UIT Code activeert NIET Uitgang 6
7 AAN Code activeert Uitgang 7
NX-10 Installateurhandleiding
183
Optie Functie
UIT Code activeert NIET Uitgang 7
AAN Code activeert Uitgang 8 8
UIT Code activeert NIET Uitgang 8
Hoofdstuk B6 De GSM/GPRS-module
instellen (NX-7002)
Overzicht
Als u GSM/GPRS-functionaliteit wilt toevoegen aan de centrale, moet u een NX-10 model met
ingebouwde GSM/GPRS gebruiken, of moet u een afzonderlijke NX-7002 module toevoegen.
Slechts één GSM/GPRS-module kan worden gebruikt met het modulenummer 78. De opties voor de
GSM/GPRS-module zijn als volgt:
Rapportering van draadloze gebeurtenissen.
12 instelbare rapporteringsbestemmingen.
Selectie van rapporteerbare gebeurtenissen vanuit vier partities.
Compatibel met rapportering via PSTN en ISDN.
PSTN/ISDN kan worden gebruikt als backup.
SIA-rapportering door middel van TCP/IP over GPRS.
XSIA-rapportering door middel van TCP/IP over GPRS.
Contact ID-rapportering door middel van TCP/IP over GPRS.
Contact ID- of SIA-rapporteringsprotocollen via SMS.
SMS-rapportering (gewone tekst) door middel van SMSText.
SIA-rapportering met optionele partitiemodifiers door middel van SMS-berichten.
XSIA-rapportering door middel van SMS-berichten.
Centrale kan gebruik maken van GSM naast PSTN (rapportering van alle
centraleprotocollen via GSM).
Draadloos up-/downloaden via GSM CSD-verbinding.
Draadloos up-/downloaden via een GPRS-verbinding
Up-/downloaden kan lokaal of extern worden gestart.
Optionele automatische downloadsessies. Deze volgen gewoonlijk testgesprekken.
Testrapporteringen kunnen worden uitgeschakeld, zodat er automatische
downloadoproepen zijn zonder testrapportoproepen.
Biedt backup voor de centrale en externe kiezers.
NX-10 Installateurhandleiding
185
Registreren van de GSM/GPRS-module
Wanneer u de optie voor het registreren van modules selecteert, wordt de GSM/GPRS-module zowel
op de centrale als op het bediendeel geregistreerd. Het bediendeel moet de module registreren om de
betreffende menuopties te kunnen weergeven. U kunt de registratie verifiëren door te controleren of
de registratie van de GSM/GPRS-module in het logboek wordt vermeld.
1. Druk op OK als de systeemprompt zichtbaar is en voer uw installateurcode in.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Registreren modules>Registreren en druk op OK.
3. Het bediendeel begint de modules te registreren. Tijdens de registratie wordt het
bericht Registreren modules weergegeven (ongeveer 12 seconden).
4. Nadat de modules zijn geregistreerd, klinkt een pieptoon en verdwijnt het bericht.
5. Als u de geregistreerde modules wilt controleren, gaat u met de toetsen ½¾ naar
Onderhoud en drukt u op OK.
6. Blader naar Logboek en druk op OK. Wanneer de centrale een module registreert,
voegt deze een registratiegebeurtenis toe aan het logboek. Deze gebeurtenis omvat
het modulenummer. Blader door het logboek om te controleren of de GSM/GPRS-
module is geregistreerd (module-ID 78).
Note: Elke keer als u de programmeermode afsluit, wordt de modem opnieuw ingesteld en opnieuw gestart,
waarna de PIN-code, de netwerkoperator, het SMSC-adres en eventuele andere informatie wordt gelezen uit
de configuratie.
De SIM-kaart registreren binnen het GSM-netwerk
1. Start de programmeermode.
2. Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>PIN-code SIM en druk op OK.
3. Voer de PIN-code van de SIM in en druk op OK.
4. Sluit de programmeermode. De pincode van de SIM wordt automatisch
geregistreerd binnen het GSM-netwerk.
De SIM-kaart registreren binnen het GPRS-netwerk
1. Start de programmeermode.
2. Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>PIN-code SIM en druk op OK.
3. Voer de PIN-code van de SIM in en druk op OK.
4. Vraag een toegangspuntnummer aan bij de leverancier. Selecteer NX-7002
GPRS/GSM>Opties>Netwerk>GPRS APN en voer dit in.
5. U moet mogelijk het PPP-wachtwoord en de PPP User ID (UNTRANSLATED)
invoeren voor toegang tot het netwerk. Selecteer hiertoe NX-7002
GPRS/GSM>Opties>Netwerk> PPP User ID en NX-7002
GPRS/GSM>Opties>Netwerk>PPP Paswoord (UNTRANSLATED). Deze stap is
meestal niet nodig.
6. Sluit de programmeermode. De PIN-code van de SIM wordt automatisch
geregistreerd binnen het GSM-netwerk.
Een SIM-kaart installeren
LET OP: Zorg ervoor dat u nooit statisch bent geladen wanneer u met elektronische onderdelen werkt.
1. Schakel het systeem uit voordat u de SIM-kaart installeert.
2. Zoek de SIM-kaarthouder ! op de kaart.
3. Open de SIM-kaarthouder door de clip te verschuiven, zoals afgebeeld in ", en de
houder op te lichten.
4. De SIM-kaarthouder wordt geopend #.
5. Schuif de SIM-kaart in de houder met behulp van de geleiders. Controleer of de
contacten (het goudkleurige plaatje) in de richting van de printplaat is gericht en het
schuine hoekje naar buiten wijst $.
6. Controleer of de SIM-kaart goed is geplaatst in de houder en sluit de SIM-
kaarthouder %.
7. Schuif de clip weer in de oorspronkelijke positie, zoals afgebeeld in &.
8. Schakel het systeem in. Schakel de programmeermode niet in voordat de SIM-kaart
een netwerkoperator heeft geselecteerd. De SIM-kaart selecteert tijdens de
registratie op het netwerk automatisch een netwerkprovider. U kunt zelf een
operator selecteren door de betreffende netwerkoperator in te voeren bij GSM
operator>Operator selectie. Zie Bijlage A voor een lijst met operator ID-codes.
Op de meeste SIM-kaarten is het adres van het SMS-servicecentrum voorgeprogrammeerd en in
normale omstandigheden moet dit niet worden gewijzigd. Als u het moet wijzigen, moet u de
internationale landencode toevoegen, voorafgegaan door een '+' in plaats van voorloopnullen.
!
#
$
%
&
"
1
2
3
4
5
GPRS
Acti e
Reportin
g
PSU
Err
GSM in
Use
SIM
Err
Bus
Err
LOCK
OPEN
OPEN
LOCK
OPEN
LOCK
OPEN
LOCK
OPEN
LOCK
OPEN
LOCK
OPEN
LOCK
NX-10 Installateurhandleiding
187
De RSSI-waarde testen
Tijdens de aanmeldingsprocedure moet u de RSSI-waarde (signaalsterkte) van de NX-7002
controleren en deze noteren in de systeemdocumentatie. De RSSI-waarde is gekoppeld aan de
signaalsterkte van het GSM-netwerk en varieert van 0-31 (99 = onbekend).
De RSSI-waarde kan veranderen door omgevingsomstandigheden zoals extra meubelen of metalen
constructies. Als de RSSI-waarde niet voldoende is, moet u de antenne verplaatsen voor een betere
ontvangst.
Tabel 20. RSSI-waarden
Waarde Verklaring
Waarden van 1 t/m 4 De module zal niet goed werken en moet naar een andere locatie worden verplaatst.
Waarden van 5 t/m 9 De module zal werken, maar moet eigenlijk naar een andere locatie worden verplaatst.
Waarden van 10 t/m 16 Dit is een normale bedrijfswaarde voor de module.
Waarden boven 17 Uitstekende omstandigheden.
1. Start de programmeermode.
2. Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>RSSI Waarde en druk op OK.
3. Maak een notitie van de RSSI-waarde.
4. Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>Status controle en druk op OK.
5. Loop door de statusberichten om te controleren of de SIM-kaart is aangemeld bij
het GSM-netwerk en of de PIN-code van de SIM-kaart niet is geblokkeerd. Zie
De
GSM/GPRS-modulestatus verkrijgen op pagina
200 voor meer informtie over
statusberichten.
De GSM- of GPRS-verbinding testen
U kunt testen of de module is aangemeld op het GSM-netwerk door NX-7002
GPRS/GSM>Opties>Status controle>GSM Aansluiting>Aangemeld op GSM-net te
selecteren.
U kunt testen of de module is aangemeld op het GPRS-netwerk door NX-7002
GPRS/GSM>Opties>GSM>Status controle>GPRS Connectie te selecteren.
U kunt tevens de GPRS- en NETW-LED's op de NX-10 kaart controleren.
Meldings-LED's
De LED's op de NX-10-kaart geven de huidige status van de GSM/GPRS-module aan.
De knipperende BUS (untranslated)-LED geeft aan dat de module berichten
ontvangt via de databus in plaats van het GSM/GPRS-netwerk.
De NETW (Untranslated)-LED geeft aan dat de GSM/GPRS-module momenteel
gebruik maakt van het GSM-netwerk (spraakkanaal of CSD).
De GSM COM (Untranslated)-LED geeft aan dat de module is verbonden met het
GSM-netwerk.
De SIM ERR (Untranslated)-LED geeft aan dat de SIM-kaart is geblokkeerd en dat
een PUK-code vereist is om de blokkering ongedaan te maken.
De GPRS (Untranslated)-LED geeft aan dat de module is verbonden met het GPRS-
netwerk. Deze LED dooft wanneer de module niet meer is verbonden met het GPRS-
netwerk, bijvoorbeeld wanneer deze een spraakkanaal of CSD gebruikt.
De REP (untranslated)-LED geeft aan dat TCP/SMS-rapportering plaatsvindt.
De PSU ERR (untranslated)-LED geeft aan dat er er problemen zijn met de 3,8 V
geschakelde voedingseenheid (de modemvoeding is te laag).
De GSM-LED geeft aan dat de module het CSD-kanaal gebruikt.
NX-10 Installateurhandleiding
189
De GSM/GPRS-module (NX-7002) programmeren
Figuur 24. NX-7002 menustructuur
Ra
pp
orteermanierRapportering (1) Rap.manier 1
15.1 15.1.1
15.1.1.1
Doormeldselectie
Backup selectie
Gebeurtenissen
Alarm en Herstel
In/Uitschakelen
Zone blokkeren/deblokkeren
Sabotage/storing Sabota
g
e zone/behuizin
g
Zone storin
g
en herstel
Uitbr. storin
g
en herstel
Sirene/tel.li
j
nfout en herstel
Ontbreken RF detector en herstel
Batteri
j
fout RF detector en herstel
Voedin
g
230V/accu fout en herstel
Voedingsfout en herstel
Communicatie
Communicatiefout
Autotest
Overi
g
e Pro
g
ram./U
p
-Download
Zone activiteit bewakin
g
15.1.1.1.3.3.1
15.1.1.1.3.3.2
15.1.1.1.3.4.1
15.1.1.1.3.4.2
15.1.1.1.3.5.1
15.1.1.1.3.5.2
Alarm/insch/uit
15.1.1.1.1
15.1.1.1.2
15.1.1.1.3
15.1.1.1.3.2
TCP/IP
Rapportformaat
Polling ontvanger
Pollingtijd
SMS
Protocol
IP Ontvangers IP Adres
Klantnummer
Ontvan
g
ernr.
Lijnnummer
SIA enkel
g
eb.
SIA combi
g
eb.
SIA +
p
artitie
Contact ID
15.1.2
(1) 1IP Ontvanger
(1) Ontvanger 1
Telefoonnummer
Klantnummer
15.1.3
15.1.3.1.3
15.1.2.1
15.1.2.2
15.1.2.3
15.1.2.4
15.1.3.1
Ra
pp
orteervertra
g
in
g
Rapporteren als
15.1.1.1.4
15.1.1.1.5
15.1.2.1.1
15.1.3.1.1
15.1.3.1.2
15.1.2.1.1.1
15.1.3.1.3.1
15.1.2.1.1.2
15.1.3.1.3.2
15.1.2.1.1.3
15.1.3.1.3.3
15.1.2.1.1.4
15.1.3.1.3.4
15.1.1.1.3.1
15.1.1.1.3.3
15.1.1.1.3.4
15.1.1.1.3.5
15.1.1.1.3.1.1
15.1.1.1.3.1.2
15.1.1.1.3.1.3
15.1.1.1.3.2.1
15.1.1.1.3.2.2
15.1.1.1.3.2.3
15.1.1.1.3.2.4
15.1.1.1.3.2.5
15.1.1.1.3.2.6
Rapport 2 - 6
Gelijk als bovenstaande
IP Ontvanger 2
Geli
j
k als bovenstaande
Ontvanger 2
Gelij k als bovenstaande
Klantnummers
(1) Partitie 1
Max. kiespogingen
Fout max.kiespogingen
Max.rapporten in 24 uur
Rapporteer Timeout
CentraleTimeout
Kiespogingen
Telefoonnummer
IP Adres
Start U/D via BD
U/D Toegestaan
O
p
roe
p
Beantw. van
Autom.beantwoorden
Teru
g
bellen vereist?
U/D bi
j
autotestti
j
d
Max.
p
o
g
. U/D verificatie
U/D verificatie uitschakelti
j
d
Activatie U/D na spraakoproep
15.2
15.3
Backup Formaat
XSIA Rapportering
Lijnfout
Lijnfout Rpt
RSSI in Autotest
Alles annuleren
Up/Download
GSM
O
p
erator selectie
Huidige operator
PIN-code SIM
Opties
GSM o
p
erator
SMS Service Centrale nr.
RSSI Waarde
Bit error rate
Verbindin
g
fout Li
j
nfout RF waarde
Vertraging lijnfout
GSM Modem
info
Fabrikant
Typ e
Software versie
Serienummer
15.2.4
15.1.6
15.1.5
15.1.7
15.2.2
15.2.3
15.2.5
15.2.6
15.2.7
15.2.8
15.2.9
15.3.1
15.1.5.1
15.1.6.1
15.1.6.2
15.1.6.3
15.1.6.4
15.1.6.5
15.3.1.1
15.3.1.2
15.3.1.5
15.3.1.3
15.3.1.4
15.3.1.6
15.3.1.7
15.3.1.2.1
15.3.1.2.2
15.3.1.6.1
15.3.1.6.2
15.3.1.7.1
15.3.1.7.2
15.3.1.7.3
15.3.1.7.4
CSD Baudrate
V. 1 1 0
Mode
Netwerk
DHCP IP Adres
PPP User ID
PPP Paswoord
GPRS APN
GPRS APN 2
GPRS verbreekvertraging
Poortnummers
IP Alarm Poort
U/D Poort
15.3.2
15.3.3
15.3.2.3
15.3.2.2
15.3.2.1
15.3.3.6
15.3.3.4
15.3.3.5
15.3.3.3
15.3.3.2
15.3.3.1
15.3.3.6.1
15.3.3.6.2
Status controle
GSM Aansluiting
15.3.4
15.3.4.1
GSM Module
communicatie
PIN code SIM
geaccepteerd
Aan
g
emeld o
p
GSM-net
SIM PUK vereist
SMS versturen
Gebruik GSM Audio
Gebruik GSM CSD
15.3.4.1.8
15.3.4.1.7
15.3.4.1.6
15.3.4.1.5
15.3.4.1.4
15.3.4.1.3
15.3.4.1.2
15.3.4.1.1
15.3.4.1.9
Voeding
Accu Storin
g
Fout GSMvoeding
Fout Buss
p
annin
g
15.3.4.2
15.3.4.2.1
15.3.4.2.2
15.3.4.2.3
U
p
/Download
Start Download
Rapportering
24H ra
pp
orteerlimiet bereikt
A
pp
licatie
15.3.4.3
15.3.4.3.1
15.3.4.3.2
15.3.4.3.3
15.3.4.3.4
Partities 2-4
Gelijk als bovenstaande
CSD
TCP/IP
15.2.1.1
15.2.1.2
15.2.1
Verbindingstype
Locatienaam
SMSTekst
15.1.4
Gebruikers
Gebruikers 2-16
Geli
j
k als bovenstaande
SMSTekst gebr 1
T
elefoonnummer
Ra
p
orteer
g
roe
p
en
Ta al
Max
g
ebundelde SMS's
15.1.4.1
15.1.4.2 15.1.4.2.1
15.1.4.2.1.1
15.1.4.2.1.2
15.1.4.2.1.3
15.1.4.2.1.4
SMSTekst
Bediendeel voor tekst
Zend onbekende SMS naar Admin
S
y
st. Controle
15.3.5
15.3.5.1
15.3.5.2
Gebruikernummer
PPP Paswoord
15.1.4.2.1.5.1
15.1.4.2.1.5.2
S
y
st. Controle
15.1.4.2.1.5
15.2.10
15.2.11
15.2.12
SMSTekst controle
Alleen
g
ere
g
istreerde telefoons
Paswoord vereist
Mislukte
p
o
g
in
g
en voor inactief
15.3.4.1.4
15.3.4.1.3
15.3.4.1.2
15.3.4.1.1
15.3.5.2
Toe
g
an
g
Gere
g
istr.Tel.Nrs
Toe ga ng al le Tel .N rs
15.1.4.3
15.1.4.4
15.1.8
15.1.9
15.1.10
15.1.11
15.1.12
TCP/IP Protocol
15.1.2.5
Model
Versie
Fabriekgegevens
Standaard maken
15.4
15.5
15.6
15.7
Voordat u de GSM/GPRS-module kunt programmeren, moet u de module registeren en resetten. Zie
De systeemmodules registreren op pagina 228 voor meer informatie over registreren en resetten. Als
u de GSM/GPRS-module wilt programmeren, selecteert u Installateurmenu>NX-7002 GPRS/GSM.
Programmeeropties
U kunt de module programmeren via een bediendeel of met behulp van de DL900-software. U kunt
de volgende opties selecteren:
Het rappoteringsformaat dat moet worden gebruikt.
• De rapporteringsbestemming.
De verbindingsparameters voor de rapportering
Welke gebeurtenis moet worden gerapporteerd.
Het tijdstip waarop rapporteringen worden verzonden.
De bestemming voor up-/downloaden.
De verbindingsparameters voor up-/downloaden.
• Downloadsessies tijdens testgesprekken.
Rapportering
Overzicht
Wanneer zich een gebeurtenis voordoet, wordt deze opgemaakt als een XSIA-, SIA- of Contact ID-
gebeurtenis, afhankelijk van de wijze waarop de GSM/GPRS-module is geprogrammeerd.
Verzending geschiedt vervolgens via TCP/IP of SMS.
TCP/IP-rapportering kan plaatsvinden via een GPRS (PPP)-netwerk.
SMS-rapportering kan plaatsvinden via een GSM-netwerk.
Er zijn twaalf instelbare rapporteringsbestemmingen. Bij SMS-rapportering en TCP/IP-rapportering
kunt u maximaal twee rapporteringsbestemmingen instellen, en bij SMSText kunt u maximaal acht
rapporteringsbestemmingen instellen.
Er zijn zes instelbare rapporteringscontrollers. Elke rapporteringscontroller kan worden toegewezen
aan een bestemming en een backupbestemming.
Er zijn drie rapporteringsprotocollen en aan elk hiervan is een maximum aantal bestemmingen toegewezen.
Rapporteringsprotocol Aantal bestemmingen
SMS 2
TCP/IP 2
SMSText 8
De module kan primaire, secundaire en backup-rapporteringen verzenden.
Belangrijk: De type melding die wordt doorgestuurd is afhankelijk van zowel de instellingen van de
centrale (Centrale>Communicatie>Rapportering) en de instellingen van de GSM/GPRS module
NX-10 Installateurhandleiding
191
(NX-7002 Module>Rapportering>Rapporteermanier). Bijvoorbeeld, indien een partitiegebeurtenis
zoals Inschakelen/Uitschakelen, doorgemeld dient te worden dan moet dit geactiveerd worden in
zowel Centrale>Communicatie>Rapportering>Partitie Rapport>In/Uitschakelen en in NX-7002
Module>Rapportering>Rapporteermanier>Gebeurtenissen>In/Uitschakelen. Hetzelfde geldt voor
systeemmeldingen zoals Sabotage behuizing, Programmering of Storing Uitbreiding.
SMSText
SMSText is een nieuw rapporteringsprotocol waarbij een gebeurtenis wordt gemeld door een SMS-
bericht te verzenden naar een telefoonnummer. De SMSText-rapporteringen lijken op de
rapporteringen in het gebeurtenislogboek die kunnen worden bekeken op het bediendeel.
Bij SMSText worden SMS-berichten gebruikt voor het verzenden van een rapport in de opgegeven
taal. Bij SMSText kunnen zes rapporteringsbestemmingen worden ingesteld.
Elke rapporteringsbestemming bestaat uit:
een primaire rapporteringstransportoptie (SMSText-groepen 1 - 8, SMS 1, SMS 2,
enz.); en
een gebeurtenissenlijst.
U kunt in SMSText maximaal 16 telefoonnummers voor rapportering opslaan. Elk telefoonnummer
kan worden toegewezen aan elke willekeurige combinatie van de acht SMSText-groepen en moet
worden toegewezen aan een van de 12 beschikbare talen.
Een SMSText-groep kan worden verzonden naar een van de rapporteringsbestemmingen voor het
rapporteren van bepaalde gebeurtenissen. SMS-berichten voor gerapporteerde gebeurtenissen voor
een groep worden verzonden naar alle telefoonnummers die behoren tot de SMSText-groep.
SMSTekst controle
Met SMSText kan de gebruiker het beveiligingssysteem beheren door SMS-berichten te verzenden
met en te ontvangen op een mobiele telefoon.
Berichten kunnen uit een geregistreerd telefoonummer dat is toegewezen aan een bepaalde gebruiker,
een wachtwoord, commando's en waarden bestaan.
Het telefoonnummer is alleen noodzakelijk als het systeem is geconfigureerd voor het
verwerken van commando's van niet-geregistreerde telefoons en telefoongesprekken
vanaf een telefoon waarmee het systeem niet bekend is. Als u een telefoonnummer
invoert, is eveneens een wachtwoord vereist. Zie de beschrijvingen in de woordenlijst
voor de menuopties Toegang Geregistr.Tel.Nrs en Toegang alle Tel.Nrs.
Het systeem kan worden ingesteld dat altijd een wachtwoord is vereist. In dat geval
moet een wachtwoord worden ingevoerd voor het commando.
Commando's zijn instructies die worden verzonden naar het beveiligingssysteem.
Waarden zijn gegevens die de gebruiker wil verzenden naar of verkrijgen van het
systeem.
Opmerking: Meer informatie over SMSText-controle vind u in het gedeelte Rapportprotocollen en -formaten op
pagina
201.
Rapporteringsmethoden
SMS
U kunt rapporten via SMS verzenden in SIA, XSIA Contact ID-rapportindeling. Voor elke
rapportbestemming kunt u één gebeurtenislijst configureren.
TCP/IP
U kunt rapporten via TCP/IP verzenden in SIA, XSIA Contact ID-rapportindeling. Voor elke
rapporteringsbestemming kunt u één gebeurtenislijst configureren.
Rapporteringscontrollers
De GSM/GPRS-module bevat zes rapporteringscontrollers. U kunt configureren welke
gebeurtenissen worden gerapporteerd en voor elke rapporteringscontroller twee bestemmingen
opgeven. Twee hiervan kunnen SMS zijn, en twee TCP/IP. De backupbestemming, die wordt
gebruikt wanneer het rapporteringsapparaat problemen ondervindt, moet een ander
rapporteringsapparaat zijn, bijvoorbeeld PSTN.
De rapporteringscontollers opzetten
De rapporteringscontrollers kunnen elk apart worden geconfigureerd.
Blader met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>
Rapporteermanier>Rap.manier n en druk op OK om de rapporteermanier te
selecteren waaraan u wilt werken.
Blader met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>
Rapportformaat en druk op OK om het rapportformaat te selecteren.
Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS om het
SMS-systeem in te stellen.
Opmerking: Alle gebeurtenissen voor Rap.manier 1 zijn standaard ingeschakeld.
Primaire en secundaire rapportering
Rapportering voor elke rapporteermanier geschiedt via de GSM/GPRS-module of via een ander
rappoteringsapparaat.
Primaire rapportering
Als de GSM/GPRS-module wordt gebruikt voor primaire rapportering, fungeert deze als de
hoofdrapporteringsmodule voor het beveiligingssysteem. Ga als volgt te werk:
Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>
Rapporteermanier>Rap.manier n>Bestemming en druk op OK.
Schakel het autotestrapport in bij de telefoongebeurtenissen van de centrale en de
systeemgebeurtenissen van de centrale.
Zie erop toe dat het rapportformaat op de rapporteringsmodule gelijk is aan het
formaat dat is ingesteld voor de GSM/GPRS-rapporteringsmodule.
Als de GSM/GPRS-module wordt gebruikt voor secundaire rapportering, fungeert een andere
NX-10 Installateurhandleiding
193
rapporteringsmodule, bijvoorbeeld een rapporteringsmodule op de centrale, als de primaire
rapporteringsmodule. De GSM/GPRS-module wordt alleen gebruikt als rapporteringsmodule als er
een storing is op de primaire rapporteringsmodule. Ga als volgt te werk:
Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>
Rapporteermanier>Rap.manier n>Backup selectie en druk op OK.
Zie erop toe dat het rapportformaat op de rapporteringsmodule gelijk is aan het
formaat dat is ingesteld voor de GSM/GPRS-module.
Secundaire rapportering
De GSM/GPRS-module fungeert als een backup voor een andere kiesmodule. De gebeurtenis wordt
hiermee gerapporteerd wanneer de centrale of een andere kiesmodule dat niet kan.
GSM/GPRS-module als backup (SMS / GPRS)
Centrale
De rapporteermanier controleert de centrale en rapporteert de geselecteerde gebeurtenissen als de
centrale dat niet kan doen.
Stel een rapporteermanier in op Rapporteren als>Probleem Kiezer Centrale.
Programmeer de eerste bestemming en de rapporteermanier.
NX-590
De NX-590 is een TCP/IP backup kiezer. Als deze niet kan rapporteren, wordt een
modulegebeurtenis verstuurd die door de NX-7002 wordt gerapporteerd.
Stel een rapporteermanier in op Rapporteren als>Altijd rapporteren.
Selecteer alleen Testrapporten.
Programmeer de eerste bestemming en zorg ervoor dat het rapportformaat van de NX-7002 gelijk is
aan dat van de NX-590.
GSM/GPRS-module als backup (audiorapportering)
Centrale
De centrale is in staat rapporten te verzenden in GSM Audio in plaats van PSTN. De centrale kan ook
GSM Audio en PSTN naast elkaar gebruiken.
Configureer de rapportering op de centrale.
Selecteer Installateurmenu>Centrale>Systeem items>Opties>Overige>GSM Backup
bij lijnfout.
Opmerking: U kunt dit ook programmeren door 'G' in te voeren aan het begin van het telefoonnummer, om de GSM
te gebruiken in plaats van de PSTN. Druk op #0 om 'G' in te voeren op het bediendeel.
Als u het systeem programmeert met behulp van de DL900-software, voert u een ‘A’ in aan het begin
van het telefoonnummer.
Centrale/ GSM/GPRS-module als backup voor de GSM/GPRS-module
Backup-rapporten worden verzonden als de GSM/GPRS-module er niet in slaagt primaire rapporten
te verzenden. Backup-rapporten kunnen worden verzonden door een andere rapporteermanier op de
module of door een andere module binnen het systeem.
Andere rapporteermanier van de GSM/GPRS-module als backup
Stel een rapporteermanier in op Rapporteren als>Altijd rapporteren.
Programmeer de eerste en backupbestemmingen voor een van de TCP/IP- of SMS-
bestemmingen of stel een andere rapporteermanier in als backup-bestemming voor de
rapporteermanier.
Centrale als backupvoorziening
Als de GSM/GPRS-module een gebeurtenis niet kan rapporteren, wordt een module gebeurtenis
verzonden die wordt gerapporteerd door de centrale of de backup-kiezer.
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Module>Rapportering>Backup selectie>Andere kiezer.
Stel een rapporteermanier in op Rapporteren als>Altijd rapporteren op de centrale.
Stel de backupbestemming in op Systeem items>Opties>Backup op de centrale.
Schakel het autotestrapport in bij de telefoongebeurtenissen van de centrale en de
systeemgebeurtenissen van de centrale.
Zorg ervoor dat de rapporteermanier op de kiezer overeenkomt met de instelling in
NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>Backup Formaat.
GSM CSD-verbinding (upload/download terugbellen via audio)
GSM CSD-verbinding is een voorziening voor up-/downloaden zonder dat u de extra kosten hoeft te
betalen voor een CSD-telefoonnummer/-dienst. In plaats hiervan belt u naar het
audiotelefoonnummer om de up-/downloadsessie te starten.
Opmerking: Gebruik de DL900-versie die ondersteuning biedt voor downloaden via GSM.
Een up-/downloadsessie starten met ingeschakelde terugbelfunctie via audio:
1. Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>Activatie U/D na spraakoproep>Ja
en druk op OK.
2. Bel het analoge telefoonnummer van de GSM/GPRS-module.
3. Verbreek de verbinding na twee tot tien seconden.
4. De GSM/GPRS-module wacht tien seconden en start vervolgens een upload-/
downloadsessie.
Een up-/downloadsessie starten met ingeschakelde terugbelfunctie via audio met behulp van de
NX-534E en de GSM/GPRS-module:
1. Bel het analoge telefoonnummer van de GSM/GPRS-module.
2. De GSM/GPRS-module beantwoordt de oproep voor de centrale en verbreekt de
NX-10 Installateurhandleiding
195
verbinding.
3. Nadat de verbinding is verbroken start de NX-7002 een up-/downloadsessie.
Polling configureren
U kunt de GSM/GPRS-module zodanig configureren dat deze zo nu en dan bij een ontvanger meldt
dat deze nog steeds actief is. Dit wordt polling genoemd. Polling vindt vaker plaats dan een
dagelijkse testmelding, maar minder vaak dan permanente bewaking. Als u een zeer korte pollingtijd
instelt, zal de polling zeer vaak plaatsvinden en kunnen grote hoeveelheden gegevens worden
gegenereerd. Wanneer u de pollingtijd instelt, moet u rekening houden met de snelheid van het
GPRS-netwerk, mogelijke vertragingen en de kosten van dataoverdracht.
Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>Polling
ontvanger, selecteer Aan en druk op OK om polling in te schakelen.
Blader met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>
Pollingtijd en geef de tijd op in minuten (0-255). Druk op OK om de TCP/IP
pollingtijd te configureren.
Uploaden/downloaden
GSM CSD-aansluiting
De up/downloadcode is ingesteld op de centrale in Communicatie>Up/Download>Up/downloadcode.
In het volgende voorbeeld wordt de GSM/GPRS-module geconfigureerd om alleen oproepen van
telefoonnummer 5666666 te beantwoorden. De computer start de sessie voor uploaden/downloaden.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Up/Download>Verbindingstype>CSD. Hiermee stelt u
het verbindingstype in. Dit moet worden gedaan voordat het telefoonnummer en IP-
adres kunnen worden geprogrammeerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download en druk op OK.
3. Ga naar U/D Toegestaan>Actief en druk op OK.
4. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar U/D Toegestaan.
5. Ga naar Telefoonnummer en druk op OK.
6. Druk op #¾ om de huidige waarde te wissen.
7. Toets 5666666 in en druk op OK.
8. Het bediendeel laat één pieptoon horen om de wijziging te bevestigen en keert terug
naar Telefoonnummer.
9. Ga naar Up/Download>Oproep Beantw. van en selecteer Bekend tel.nr..
10. U moet het telefoonnummer voor de GSM/GPRS-module configureren op de up-
/downloadcomputer. Dit nummer kunt u verkrijgen van uw netwerkprovider.
11. Daarnaast moet u de GSM-modem configureren op de up-/downloadcomputer.
Selecteer Program.>Installatie>Installatie GSM-modem (UNTRANSLATED). Typ
S7=60S10=255X0T+MS=9,1,9600,9600 in het veld Initialisatie-string 2
(Untranslated).
GPRS-verbinding.
De verbinding wordt tot stand gebracht via een TCP/IP-netwerk. In plaats van een telefoonnummer wordt
een IP-adres ingesteld. De opties Terugbellen vereist? en Oproep Beantw. van worden genegeerd.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Up/Download>Verbindingstype>TCP/IP. Hiermee
stelt u het verbindingstype in. Dit moet worden gedaan voordat het telefoonnummer
en IP-adres kunnen worden geprogrammeerd.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>IP Adres en druk op
OK.
3. Druk op #¾ om de huidige waarde te wissen.
4. Voer het IP-adres in en druk op OK.
5. Ga met de toetsen ½¾ naar NX-7002
GPRS/GSM>Opties>Netwerk>Poortnummers>U/D Poort en druk je op OK.
6. Kies de U/D-poort en druk op OK.
Samenvattend rapport
In de volgende tabel wordt de programmeringsinformatie samengevat die vereist is voor
verschillende rapporttypen.
Tabel 21. Samenvattend rapport
Rapporttype Informatie vereist Menuoptie
Contact ID via SMS Telefoonnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Telefoonnummer.
Klantnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Klantnummer.
Protocol Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Protocol>Contact ID.
Doormeldselectie Selecteer NX-7002
GPRS/GSM>Rapportering>Rapporteermanier>Rap.manier
n>Doormeldselectie>SMS 1 of SMS 2.
SMS Service Centrale Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>SMS Service Centrale nr.
SIA via SMS Telefoonnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Telefoonnummer.
Klantnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Klantnummer.
Protocol Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Protocol.
Selecteer SIA enkel geb., SIA combin geb. of SIA + partitie.
Doormeldselectie Selecteer NX-7002
GPRS/GSM>Rapportering>Rapporteermanier>Rap.manier
n>Doormeldselectie>SMS 1 of SMS 2.
NX-10 Installateurhandleiding
197
Rapporttype Informatie vereist Menuoptie
SMS Service Centrale Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>SMS Service Centrale nr.
XSIA via SMS Telefoonnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Telefoonnummer.
Klantnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Klantnummer.
XSIA activeren Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>XSIA
Doormeldselectie Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>Rapporteermanier>
Rap.manier n>Doormeldselectie>SMS 1 of SMS 2.
Protocol Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMS>IP Ontvanger
n>Protocol.
Selecteer SIA enkel geb., SIA combin geb. of SIA + partitie.
SMS Service Centrale Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>GSM>SMS Service Centrale nr.
XSIA via TCP/IP-
rapportering
Doormeldselectie Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>Rapporteermanier>
Rap.manier n>Doormeldselectie>TCP/IP 1 of 2.
IP Adres Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>IP Adres.
Klantnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>Klantnummer.
Opmerking: XSIA-klantnummers zijn 6 cijfers lang.
Ontvangernummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>Ontvangernr.
Lijnnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>Lijnnummer.
XSIA activeren Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>XSIA
Protocol Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>
Rapportformaat>SIA.
SMSText-rapportering
Wanneer SMSText-
rapportering is ingeschakeld,
ontvangt u SMS-berichten
over de status van het
alarmsysteem op uw
mobiele telefoon.
Stel het bediendeel
in waarvan de zone-
en gebruikersnamen
worden verkregen.
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>SMSTekst>Bediendeel voor tekst.
SMSText-
telefoonnummer
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Gebruikers>
SMSTekst gebr n>Telefoonnummer.
SMSText-
systeemlocatie
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Locatienaam
SMSText-taal Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Gebruikers>
SMSTekst gebr n>Taal
SMS-rapporterings-
groepen
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Gebruikers>
SMSTekst gebr n>Rapporteergroepen
Rapporttype Informatie vereist Menuoptie
Onbekende SMS-
berichten naar de
beheerder sturen.
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>SMSText>Zend onbekende SMS
naar Admin.
Opmerking: Telefoon 1 is de beheerderstelefoon.
SMSTekst controle
Wanneer SMSText-controle
is ingeschakeld, kunt u uw
alarmsysteem controleren aan
de hand van SMS-berichten op
uw mobiele telefoon.
Opmerking: Configureer
telefoon 1 en
registreer vervol-
gens meer tele-
foons met de
SMS-comman-
do's.
Code instellen Gebruikersmenu>Gebruikers>Code n>Code instellen
Opmerking: Om te kunnen worden herkend door het systeem, moet
voor elke SMSText-gebruiker een geldige gebruikerscode zijn
geconfigureerd in de centrale, anders accepteert het systeem het
commando niet. Voor elke poging om een SMSText-gebruiker te
registreren of in te stellen zonder de toegewezen gebruikerscode zal
een SMS-bericht “Niet-gemachtigd, toegang geweigerd”
(UNTRANSLATED) worden verstuurd door het systeem.
Gebruikernummer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Gebruikers>SMSTekst
gebr n>Syst. controle>Gebruikernummer
SMSText controle
activeren
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>SMSText>Syst.
controle>SMSTekst controle>Actief.
Wachtwoord
gebruiker instellen
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Gebruikers>
SMSTekst gebr n>Syst. controle>PPP Paswoord
De gebruiker moet
een wachtwoord
invoeren voor het
verzenden van een
SMSText-commando
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>SMSText>Syst. controle>
Paswoord vereist>Actief.
Commando's
worden alleen
geaccepteerd van
SMSText-
telefoonnummers.
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>SMSText>Syst. controle>
Alleen geregistreerde telefoons>Actief.
Hiermee kan de
gebruiker SMSText-
commando's alleen
vanaf een
geregistreerde
telefoon versturen.
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>
Toegang Geregistr.Tel.Nrs>Code n
Opmerking: Alleen gebruikers die worden vermeld in de lijst
beschikken over machtigingen om SMSText-commando's naar het
systeem te sturen. Als u een gebruiker van de lijst haalt, worden alle
machtigingen van de gebruiker voor het versturen van SMSText-
commando's, inclusief de machtiging Toegang alle Tel.Nrs,
opgeheven.
De gebruiker mag
SMSText-
commando's vanaf
elke willekeurige
telefoon versturen .
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>SMSText>Toegang alle
Tel.Nrs>Code n
Opmerking: Het versturen van een SMSText-bericht vanaf een
onbekende telefoon vereist de volgende syntaxis:
[Geregistreerd telefoonnummer] [wachtwoord] command [waarden]
NX-10 Installateurhandleiding
199
Rapporttype Informatie vereist Menuoptie
TCP/IP-netwerkverbinding
GPRS-toegangs-
puntnummer
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Netwerk>GPRS APN.
PPP-aanmelding Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Netwerk>PPP User ID.
PPP Paswoord Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Netwerk>PPP Paswoord.
IP Alarm Poort Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Netwerk>Poortnummers>
IP Alarm Poort.
Dit moet overeenkomen met het poortnummer aan de kant van de
ontvanger.
Status controle Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Status controle>GSM
Aansluiting>GPRS Connectie.
TCP/IP Doormeldselectie Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>Rapporteermanier>
Rap.manier n>Doormeldselectie>TCP/IP 1 of 2.
IP Adres Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>IP Adres.
Klantnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>Klantnummer.
Opmerking: SIA-klantnummers zijn 6 cijfers lang. Contact ID-
klantnummers zijn 4 cijfers lang. Voeg voorloopnullen
toe om een getal van 8 cijfers te krijgen.
Ontvangernr. Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>Ontvangernr.
Lijnnummer Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>IP Ontvangers>
IP Ontvanger n>Lijnnummer.
Protocol Selecteer NX-7002
GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>Rapportformaat>SIA.
Polling inschakelen Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Rapportering>TCP/IP>Pollingtijd.
Via GSM up-/downloaden
GSM-datatelefoon-
nummer
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>Telefoonnummer.
Opmerking: Gebruik de DL900-versie die ondersteuning biedt voor
downloaden via GSM.
Oproep Beantw. van
Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>Oproep Beantw. van.
Opmerking: Met deze optie worden alleen gegevensoproepen
aanvaard van specifieke telefoonnummers.
Verbindingstype Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>Verbindingstype>CSD.
Via GPRS up-/downloaden
GPRS IP Adres Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>IP Adres.
Opmerking:
Gebruik de DL900-versie die downloaden via GPRS
ondersteunt.
U/D Poort Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Netwerk>Poortnummers>U/D
Poort.
Verbindingstype Selecteer NX-7002 GPRS/GSM>Up/Download>Verbindingstype>TCP/IP.
Rapporttype Informatie vereist Menuoptie
Spraak berichtnummer Telefoonnummer Selecteer Installateurmenu>Centrale>Systeem
items>Opties>Overige>GSM Backup bij lijnfout.
Opmerking: Dit kan alleen worden gebruikt wanneer de
telefoonlijncontrole is geactiveerd in de centrale.
Als u de Spraak via GSM wilt gebruiken als de primaire
rapporteermanier, programmeert u een ‘10’ voor het
telefoonnummer.
Gebruik de meest recente software voor de centrale. Alle
programmering wordt via de centrale gedaan.
Protocol Selecteer Installateurmenu>Centrale>Communicatie>
Doormeldnummers>Telefoonnummers>Telefoonnr. n>Protocol.
Opmerking: Gebruik een van de centraleprotocollen (SIA, Contact ID).
Backup Selecteer Installateurmenu>Centrale>Communicatie>
Telefoonnummer>Telefoonnr. n>Gebeurtenissen>Communicatie>
Autotest.
Opmerking:Gebruik GSM-rapportering als backup.
De GSM/GPRS-module gebruiken
In dit gedeelte vind u informatie over de toepassing van de GSM/GPRS-module.
De GSM/GPRS-modulestatus verkrijgen
Systeemstatusinformatie is GSM/GPRS-specifiek.
1. Start de programmeermode.
2. Ga met de toetsen naar NX-7002 GPRS/GSM>Opties>Status controle en druk op
OK.
3. U kunt de huidige status van de module controleren door de statusberichten te
bekijken.
Tabel 22, Statusberichten bevat uitleg over elk statusbericht.
Tabel 22. Statusberichten
Bericht Beschrijving
GSM Aansluiting GSM Module communicatie De modem reageert op AT-commando's.
Pincode SIM geaccepteerd De SIM is geldig en correct geprogrammeerd.
Aangemeld op GSM-net De SIM is geregistreerd binnen het GSM-netwerk.
SIM PUK vereist
De PIN-code van de SIM is geblokkeerd. Plaats de SIM in een mobiele
telefoon en voer de PUK-code in om deze te deblokkeren.
SMS versturen De module stuurt een rapport naar de SMS-bestemming.
Gebruik GSM Audio
De module stuurt een geluidsrapport van de controle naar de
geluidsbestemming.
Gebruik GSM CSD De module verstuurt data.
NX-10 Installateurhandleiding
201
Bericht Beschrijving
GPRS Connectie De module communiceert met het GPRS-netwerk.
RSSI Goed Een goed niveau ontvangstsignaal.
Voeding Accu Storing Er is een probleem met de hoofdaccu.
Fout GSMvoeding
Er is een probleem met de 3,8 V voeding voor het GPRS-modem,
veroorzaakt door een probleem met de hoofdaccu.
Fout Busspanning
Er is een probleem met de 13,8 V voeding die via de bus aan het GPRS-
modem wordt geleverd.
Problemen oplossen
Tabel 23. Problemen oplossen
Probleem Veroorzaakt door Benodigde handeling
De module verstuurt geen berichten.
De antenne werkt niet of
ontbreekt.
Controleer of de antenne is aangesloten.
Vervang de oude of defecte antenne.
Het bericht PIN code SIM geaccepteerd is
uitgeschakeld. De module bevat
informatie over de GSM-modem, maar
niet over de werking van de GSM.
De SIM-kaart is niet geplaatst
of niet correct geplaatst.
Plaats de SIM-kaart op de correcte wijze.
De SIM-kaart is geblokkeerd. Het bericht
PIN code SIM geaccepteerd is
uitgeschakeld en het bericht SIM PUK
vereist wordt weergegeven.
De PIN-code van de SIM is niet
correct geprogrammeerd.
Plaats de SIM-kaart in een mobiele telefoon en
voer de PUK-code in.
Het bericht Aangemeld op GSM-net is
uitgeschakeld en de menu-invoer Huidige
operator is leeg.
Het ID-nummer van de GSM-
operator is niet correct.
Voer 00000 in om de automatische
operatorselectie in te schakelen.
Autotest
U kunt een periodieke automatische testmelding uitvoeren om te controleren of het systeem correct
werkt. De autotestparameters worden op de centrale geconfigureerd. U kunt de centrale configureren
om autotests uit te voeren en autotestgebeurtenissen in het logboek te plaatsen zonder deze te
rapporteren. U kunt vervolgens de GSM/GPRS-module configureren om de autotestgebeurtenissen te
rapporteren. U moet de autotestgebeurtenis inschakelen in het menu Centrale met behulp van de
opties Gebeurtenissen>Communicatie>Autotest.
Rapportprotocollen en -formaten
Rapportering van vaste codes in SIA en Contact ID
Tabel 24 geeft een overzicht van de rapportcodes die voor verschillende rapporteringen worden verstuurd
(indien geactiveerd) bij gebruik van SIA- en Contact ID-formaten. Het zone-, gebruikers- of
modulenummer, tussen haakjes, is het nummer dat als een getal achter de rapporteringscode wordt
gerapporteerd. Als er geen zone-, gebruikers- of modulenummer is, wordt het getal 0 gerapporteerd. Een
sterretje geeft het eerste karakter aan van de rapporteringscode van de zone die geblokkeerd of in storing is.
Tabel 24. Rapportcodes
Rapport Contact ID SIA Rapport Contact ID
SIA
Handmatige test 601 RX Sab. Bediendeel 137 TA
Autotest 602 RP Handm. paniek (luid) 120 PA
Uitschakeling
(gebruikersnummer)
401 OP Handm. paniek (stil) 121 HA
Inschakeling
(gebruikersnummer)
401 CL Dwangmatig uit 121 HA
Annulering
(gebruikersnummer)
406 OC Paniekfunctie 1 110 FA
Einde downloaden 412 RS Paniekfunctie 2 100 MA
Begin lokale
programmering
627 LB
RF detector afwezig
(zonenummer)
381 *T
Einde lokale
programmering
628 LX
RF detector herstel
(zonenummer)
381 *R
Recente inschakeling
(gebruikersnummer)
401 CR
Batterijfout RF detector
(zonenummer)
384 XT
Vetrektfout
(gebruikersnummer)
457 EE
Batterijfout RF detector herstel
(zonenummer)
384 XR
Logboek is vol 605 JL Zonestoring (zonenummer) 380 *T
Communicatiefout 354 RT
Zonestoring en herstel
(zonenummer)
380 *R
Module storing
(modulenummer)
333 ET Zonesabotage (zonenummer) 137 TA
Module herstel
(modulenummer)
333 ER Zonesabotage (zonenummer) 137 TR
Telefoonlijnfout 351 LT Zone blokkering (zonenummer) 570 *B
Telefoonlijn herstel 351 LR Deblokkering (zonenummer) 570 *U
Sirene sabotage
(modulenummer)
321 YA
Te vroeg uitgeschakeld/Te laat
ingeschakeld
451 OK
Sirene herstel
(modulenummer)
321 YH Zone-activiteit fout 391 NA
Aux. voedingsfout
(modulenummer)
312 YP Zone-activiteit herstel 391 NS
Aux. voedingsfout herstel
(modulenummer)
312 YQ Inschakelfout 454 CI
Accufout (modulenummer) 309 YT RF Jam detectie 344 XQ
Accufout herstel
(modulenummer)
309 YR RF Jam detectie herstel 344 XH
Voedingsfout
(modulenummer)
301 AT Brandmelder CleanMe 393 YX
NX-10 Installateurhandleiding
203
Rapport Contact ID SIA Rapport Contact ID
SIA
Netspanning herstel
(modulenummer)
301 AR
Branddetector CleanMe
herstel
393 YZ
Sabotage behuizing
(modulenummer)
137 TA
Sabotage behuizing herstel
(modulenummer)
137 TR
Speciale rapporten
Tabel 25. Speciale rapporten
Rapport Contact ID SIA
Kan niet communiceren via PSTN 354 (0) RT000
Probleem met GSM-module 354 (1) RT001
Kan niet communiceren via SMS 354 (2) RT002
Kan niet communiceren via GPRS 354 (2) RT002
Aanmelden op GSM-net niet mogelijk 351 (193) LT193
Aangemeld op GSM-net 351 (193) LR193
Lage RSSI 351 (194) LT194
RSSI Goed 351 (194) LR194
GPRS inactief 351 (195) LT195
GPRS OK 351 (195) LR195
RSSI-waarde gecombineerd met testoproep (vvv=RSSI-waarde) RXvvv
SMS SIA-rapportberichtformaat
De SIA-rapportering via SMS kan worden ingesteld om in een van deze drie modes te werken:
afzonderlijke gebeurtenissen, gecombineerde gebeurtenissen en rapportering met partitiemodifiers.
Afzonderlijke gebeurtenissen
Klantnummers worden gebruikt om partities te identificeren. Gebeurtenissen voor afzonderlijke
klantnummers worden in aparte berichten verstuurd met de volgende syntaxis:
>aaaaaa eennn [eennn …].
Zie
Tabel 26 voor een gedetailleerde syntaxisbeschrijving.
Tabel 26. Rapporteringsyntaxis
Toetsformaat Beschrijving
> Het teken voor het openen van het bericht.
aaaaaa Een zescijferig klantnummer.
ee Een tweecijferige SIA-code.
Toetsformaat Beschrijving
nnn Een driecijferig nummer, bijvoorbeeld een zonenummer.
Rin Partitiemodifier, 'Ri' is letterlijk, ‘n’ is het partitienummer.
. Het teken voor het sluiten van het bericht.
/ Scheidingsteken
[X] X is optioneel
[X …] X is optioneel en kan één of meerdere keren worden herhaald.
De instellingen en gebeurtenissen in Tabel 27 worden verstuurd in de volgende berichten.
>123456 BA001 BA003.
• >987654 YT000.
• >345678 TA030.
Tabel 27. Voorbeelden van instellingen en gebeurtenissen
Instelling Waarde
Systeemklantnummer voor de opgegeven bestemming 987654
Partitie 1 klantnummer 123456
Partitie 3 klantnummer 345678
BA op zone 1 Partitie 1
BA op zone 3 Partitie 1
Accufout op centrale YT000
TA op zone 30 Partitie 3
Gecombineerde gebeurtenissen
Klantnummers worden gebruikt om partities te identificeren. Gebeurtenissen voor afzonderlijke
klantnummers worden in hetzelfde bericht verstuurd met de volgende syntaxis:
aaaaaa eennn [eennn …][/aaaaaa eennn [eennn …]…].
Zie
Tabel 26 voor een gedetailleerde syntaxisbeschrijving.
De instellingen en gebeurtenissen in
Tabel 27 worden verstuurd in het volgende bericht.
>123456 BA001 BA003/987654 YT000/345678 TA030.
Rapportering met partitiemodifiers
Partitiemodifiers worden gebruikt om partities te identificeren. Gebeurtenissen met partitiemodifiers
worden verstuurd met de volgende syntaxis:
>aaaaaa eennn[/Rin] [eennn[/Rin] …].
Zie
Tabel 26 voor een gedetailleerde syntaxisbeschrijving.
De instellingen en gebeurtenissen in
Tabel 27 worden verstuurd in het volgende bericht.
NX-10 Installateurhandleiding
205
> 987654 BA001/Ri1 BA003/Ri1 YT000 TA030/Ri3.
Contact-ID-rapportering via SMS
Elk SMS-bericht bevat slechts één gebeurtenis. De informatie in het bericht is dezelfde als een Contact
ID-bericht dat wordt verstuurd via de PSTN met de cijfers gecodeerd in ASCII in plaats van DTMF.
De volgende syntaxis wordt gebruikt.
• aaaa18qnnnggppp
Tabel 28. Rapporteringsyntaxis voor Contact ID
Toetsformaat Beschrijving
aaaa Klantnummer voor de daaropvolgende gebeurtenis. Hexadecimale codes A - F zijn in hoofdletters
18 Toont aan dat dit een Contact ID-bericht is.
q Contact ID-qualifier. '1' = activering, '3' = herstellen.
nnn Driecijferig gebeurtenisnummer voor Contact ID (decimaal).
gg
Tweecijferig groepsnummer (decimaal). Dit nummer bevat de partitie die de gebeurtenis heeft
gegenereerd, of nul voor een gebeurtenis zonder partitie
ppp
Driecijferig puntnummer (decimaal). Dit nummer bevat de zone, de gebruiker of het modulenummer
voor de gebeurtenis.
0 Contact ID controlewaarde. Deze ‘0’ kan worden genegeerd.
Voorbeeld
Het volgende voorbeeld toont dat Partitie 3 klantnummer E9D3 een sabotagebeveiliging voor het
bediendeel bevat (Contact ID EI37) op zone 30 partitie 3.
• E9D318113703030
Tabel 29. Contact ID voorbeeld
Gedeelte van bericht Toetsformaat Beschrijving
E9D3 aaaaa Klantnummer E9D3
18 18 Toont aan dat dit een Contact ID-bericht is.
1 q Activering
137 nnn Gebeurtenisnummer voor Contact ID
03 gg Partitie 3
030 ppp Zone 30
SMSText controle
Met behulp van SMSText kunnen gebruikers opdrachten en informatie versturen naar en informatie
ontvangen van het beveiligingssysteem.
Berichtformaat
Berichten kunnen uit een geregistreerd telefoonummer dat is toegewezen aan een bepaalde gebruiker,
een wachtwoord, commando's en waarden bestaan. Bij al deze elementen wordt geen onderscheid
gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. Natioanle tekens zijn niet toegestaan en mogen niet
worden gebruikt (niet in commando's en niet in waarden), bijvoorbeeld, u moet espanol invoeren in
plaats van Español.
Het telefoonnummer is alleen noodzakelijk als het systeem is geconfigureerd voor het
verwerken van commando's van niet-geregistreerde telefoons en telefoongesprekken vanaf
een telefoon waarmee het systeem niet bekend is. Als u het telefoonnummer invoert, is
eveneens een wachtwoord vereist. Zie de beschrijvingen in de woordenlijst voor de
menuopties Toegang Geregistr.Tel.Nrs en Toegang alle Tel.Nrs voor meer informatie.
Het systeem kan worden ingesteld om altijd een wachtwoord te gebruiken. In dat
geval moet u een wachtwoord invoeren voor de opdracht.
Commando's zijn instructies die worden verzonden naar het beveiligingssysteem.
Deze zijn hieronder dik gedrukt.
[Waarden] zijn gegevens die de gebruiker wil verzenden naar of verkrijgen van het
systeem. Deze zijn hieronder cursief en tussen rechte haken [ ] gezet.
Als u meerdere waarden in een lijst wilt invoeren, moeten deze worden gescheiden
door een spatie. Als u bijvoorbeeld de zones 2, 4 en 6 wilt blokkeren, verstuurt u de
opdracht bypass 2 4 6.
Voor deze bewerking Stuurt u deze opdracht Verklaring Voorbeeld
De systeemstatus opvragen
status
De status van het systeem
naar uw telefoon verzenden.
status
Uw systeemstatus opvragen
met een onbekende telefoon
als u beschikt over de
machtiging Toegang alle Tel.Nrs
[geregistreerd_telefoonnummer
Wachtwoord] status
De status van het systeem
naar uw onbekende telefoon
verzenden.
32444123456 44aa44 status waarbij
32444123456 uw geregistreerde
telefoonnummer (NIET het nummer van
waar u belt) en 44aa44 uw wachtwoord is.
Opmerking: U kunt deze syntaxis (het
toevoegen van het geregistreerde
telefoonnummer en het wachtwoord
aan het begin van het commando) ook
gebruiken voor het versturen van
andere commando's met een
onbekende telefoon.
Het systeem inschakelen
inschakelen [partitielijst]
Schakel het systeem in. In
plaats van nummers van
partities kunt u het
trefwoord ALLES gebruiken
voor alle partities.
inschakelen 1 om partitie 1 in te
schakelen
inschakelen 1 3 om partities 1 en 3 in te
schakelen
inschakelen alles om alle partities in te
schakelen
32444123456 44aa44 inschakelen 1 3
om partities 1 en 3 in te schakelen met
een onbekende telefoon, waarbij
32444123456 uw geregistreerde
telefoonnummer en 44aa44 uw
wachtwoord is.
Het systeem uitschakelen
uitschakelen [partitielijst]
Schakelt het systeem direct
uit.
uitschakelen 1 om partitie 1 uit te
schakelen
uitschakelen 1 3 om partities 1 en 3 uit
te schakelen
uitschakelen alles om alle partities uit
te schakelen
NX-10 Installateurhandleiding
207
Voor deze bewerking Stuurt u deze opdracht Verklaring Voorbeeld
Het systeem gedeeltelijk
inschakelen
gedeeltelijk in [partitielijst]
Schakelt het systeem op
afstand gedeeltelijk in.
gedeeltelijk in 1 om partitie 1
gedeeltelijk in te schakelen
gedeeltelijk in 1 3 om partities 1 en 3
gedeeltelijk in te schakelen
gedeeltelijk in 1 om alle partities
gedeeltelijk in te schakelen
De status van bepaalde zones
ophalen
zone status [partitielijst]
Stuurt de zonestatus naar
uw mobiele telefoon
(bijvoorbeeld indien de zone
overbrugd is of open.) Als u
een opdracht verzendt
zonder partitielijst ontvangt
u de gegevens betreffende
alle partities.
zone status 1 om een bericht te
ontvangen met de zonestatus van de
zones die zijn toegewezen aan partitie 1
zone status all om een bericht te
ontvangen met de zonestatus voor alle
zones
Een lijst van zones met
problemen opvragen
zone fouten [partitielijst]
Stuurt een lijst van de zones
met problemen (sabotage,
batterij laag, zone zoek, enz.)
naar uw mobiele telefoon.
Als u een opdracht verzendt
zonder partitielijst ontvangt
u de gegevens betreffende
alle partities.
zone fouten 1 om storingsinformatie te
ontvangen van zones die zijn
toegewezen aan partitie 1
zone fouten alles om een bericht te
ontvangen met de storingen voor alle
zones
Blokkeer zones
blokkeer [zonelijst]
Blokkeert/Deblokkeert de
opgegeven zones.
Blokkeer 1 3 om zones 1 en 3 te
blokkeren
Gebeurtenissen lezen uit het
gebeurtenissenlogboek
gebeurtenis [nummer]
gebeurtenissen [bereik]
Stuurt de gebeurtenis(sen)
uit het
gebeurtenissenlogboek naar
de telefoon.
gebeurtenis 1 om de laatste (nieuwste)
gebeurtenis uit het logboek van de
centrale te lezen
gebeurtenissen 1 3 om de laatste drie
gebeurtenissen uit het logboek van de
centrale te lezen
gebeurtenissen geeft de tien meest
recente gebeurtenissen
Een verbinding naar een
domoticabesturingssysteem
instellen
uitgang [nummer_uitgang
X10_huiscode X10_eenheid]
Maakt een verbinding naar
het opgegeven
domoticabesturingssysteem.
uitgang 2 A 1 om uitgang 2 in te stellen
voor de besturing van het X-10-
apparaat met huiscode A en
eenheidnummer 1
X-10-uitgangen inschakelen
aan [uitgangenlijst]
Schakelt een X-10-uitgang
in.
aan 1 4 7 om X-10-uitgangen 1, 4 en 7
in te schakelen
on all om alle X-10-uitgangen in te
schakelen
X-10-uitgangen uitschakelen
uit [uitgangenlijst]
Schakelt een X-10-uitgang
uit.
uit 1 4 7 om X-10-uitgangen 1, 4 en 7 uit
te schakelen
uit alles om alle X-10-uitgangen uit te
schakelen
Een accessoirefunctie activeren
schakel aux [uitgangenlijst]
Wijzigt de AUX-functie die
wordt geactiveerd wanneer
deze wordt geselecteerd,
bijvoorbeeld door een knop
op een afstandsbediening.
schakel aux 1 om accessoire-uitgang 1
op de centrale te activeren
Uw gebruikerscode wijzigen
gebr. code [nieuwe
gebruikerscode]
Wijzigt uw gebruikerscode.
gebr. code 0101 om uw eigen
gebruikerscode te wijzigen in 0101
Een andere gebruikerscode
wijzigen
gebr. code [gebruikersnummer
nieuwe gebruikerscode]
Wijzigt de gebruikerscode
van een andere gebruiker.
gebr. code 2 0101 om de
gebruikerscode van gebruiker 2 te
wijzigen in 0101
Een gebruikerscode verwijderen
wis gebruikerscode
[gebruikersnummer]
Verwijdert een
gebruikerscode.
wis gebruikerscode 2 om de
gebruikerscode van gebruiker 2 te
wissen
Rapportering starten
start rapportering
Verzendt rapporten vanaf de
NX7002.
start rapportering
Voor deze bewerking Stuurt u deze opdracht Verklaring Voorbeeld
Rapportering staken totdat het
systeem opnieuw wordt
ingeschakeld
stop rapportering
Stopt de rapportering vanaf
de NX7002 totdat het
systeem weer wordt
ingeschakeld.
stop rapportering
Rapportering staken totdat u
deze weer start
stop rapportering permanent
Stopt de rapportering vanaf
de NX7002 totdat de
opdracht start rapportering
wordt verzonden.
stop rapportering permanent
Uw telefoon registreren
registeer [telefoonnummer
gebruikersnummer]
De telefoon wordt
geregistreerd bij uw
alarmsysteem.
registeer 32444123456 2 om nummer
32444123456 te registreren voor
gebruiker 2
Uw telefoon registreren met
een nieuw wachtwoord
registeer [telefoonnummer
gebruikersnummer
wachtwoord]
De telefoon wordt bij uw
alarmsysteem geregistreerd
met een nieuw wachtwoord.
registeer 32444123456 1 44aa44 om
nummer 32444123456 te registeren
voor gebruiker 1 met wachtwoord
44aa44
De taal wijzigen
taal [taal]
De taal die wordt gebruik
voor de SMS-berichten
wordt gewijzigd. De
beschikbare talen zijn:
English, Nederlands,
Espanol, Suomi, Italiano,
Polska, Portugues, Svenska,
Francais, Dansk, Deutsch en
Norsk.
Opmerking: in ingevoerde
argumenten mogen geen
nationale tekens worden
gebruikt.
taal deutsch om de taal van de
interface te wijzigen in Duits
Een lijst van SMS-commando's
opvragen
help
Stuurt een lijst van geldige
SMS-commando's naar uw
telefoon.
help
De details van een gebruiker
opvragen
gebruikersdetails
[gebruikersnummer]
De details van een gebruiker
naar uw telefoon verzenden.
gebruikersdetails 2 om een bericht met
informatie over gebruiker 2 te
ontvangen
De huidige configuratie van
uitgangen opvragen
lijst uitgangen
Stuurt een lijst met de
huidige programmering van
de uitgangen naar uw
telefoon.
lijst uitgangen
Een lijst van gebruikers
opvragen
lijst gebruikers
Verstuurt een lijst van alle
momenteel geregistreerde
gebruikers en hun
telefoonnummers.
lijst gebruikers
Toegang met de
gespecificeerde telefoon
uitschakelen
uitschakelen telefoon
[telefoonnummer]
Schakelt de SMS-
systeembesturing via de
specifieke telefoon uit.
uitschakelen telefoon 32444123456
om SMSText controle via dit
telefoonnummer uit te schakelen
Toegang met de
gespecificeerde telefoon
inschakelen
inschakelen telefoon
[telefoonnummer]
Schakelt een eerder
uitgeschakelde SMS-
systeembesturing in voor de
specifieke telefoon.
inschakelen telefoon 32444123456 om
SMSText controle via dit
telefoonnummer in te schakelen
Het wachtwoord wijzigen
wachtwoord [nieuw
wachtwoord]
Wijzigt uw wachtwoord.
wachtwoord 44aa44 om het
wachtwoord dat aan uw telefoon is
toegewezen te veranderen in 44aa44
Het SMS-wachtwoord van een
andere gebruiker wijzigen
wachtwoord telefoon
[telefoonnummer nieuw
wachtwoord]
Wijzigt het wachtwoord van
een andere gebruiker.
wachtwoord telefoon 32444123456
44aa44 om het wachtwoord dat is
ingesteld voor nummer 32444123456 te
wijzigen in 44aa44
NX-10 Installateurhandleiding
209
SMS-berichten ontvangen van een beveiligingssysteem
SMSText kan worden ingesteld voor het verzenden van twee typen SMS-berichten op de telefoon
van een gebruiker.
Bevestigingsberichten worden verzonden nadat een bericht is ontvangen. Hiermee
wordt de gebruiker geïnformeerd dat het bericht is ontvangen en dat de opdracht is
uitgevoerd.
Rapporteringsberichten worden verzonden na een gebeurtenis. Deze zijn
vergelijkbaar met de rapporten in het logboek dat kan worden bekeken op het
bediendeel.
Bericht Betekenis
Alarm partitielijst Er is een alarm in de vermelde partities.
Ingeschakeld partitielijst De vermelde partities zijn ingeschakeld.
Gedeeltelijk ingeschakeld partitielijst De vermelde partities zijn gedeeltelijk ingeschakeld.
Uitgeschakeld partitielijst De vermelde partities zijn uitgeschakeld.
Niet gereed partitielijst De vermelde partities kunnen niet worden ingeschakeld.
Partitie n Open zonelijst De vermelde zones in deze partitie zijn Niet Gereed.
Partitie n Geblokkeerd zonelijst De vermelde zones in deze partitie zijn geblokkeerd.
SMSText-rapportering
Hier volgt een voorbeeld van een SMSText-rapport, verzonden aan een centrale.
GE[Security]
01/04 05:57 Sluiten
[Inschakelen] P1 Gebruiker 1
01/04 05:57 Sluiten
[Inschakelen] P2 Gebruiker 1
Tabel 30. SMSText voorbeeld
Gedeelte van bericht Beschrijving
GE[Security] Adres lokatie
01/04 05:57 Datum en tijd
Sluiten [Inschakelen] Actie gerapporteerd
P1 Partitienummer
Gebruiker 1 Gebruikersnaam
Woordenlijst
Term Definitie
A
Klantnummer
Een rapporteringsinstelling voor het configureren van SIA- of Contact ID-klantnummers voor de
geselecteerde rapportontvanger. SIA-klantnummers zijn 6 cijfers lang. Contact ID-klantnummers zijn
4 cijfers lang. In de klantnummers kunt u ook de letters A, B, C, D, E en F gebruiken.
Alarm herstel
Een rapporteringsinstelling waarmee een rapport naar de geselecteerde rapporteringsinstelling
wordt gestuurd wanneer het alarm is hersteld na een alarm.
Alarm
Een rapporterings-instelling waarmee een rapport naar de geselecteerde rapporteringsinstelling
wordt gestuurd wanneer een alarm optreedt
Alles annuleren
Een menuoptie van de Centrale waarmee alle rapporten in behandeling worden geannuleerd, indien
het system wordt uitgeschakeld tijdens een rapportering.
Oproep Beantw. van
Een Up-/download-instelling voor het beantwoorden van alleen inkomende gesprekken van bekende
telefoonnummers. Als u deze instelling wilt kunnen gebruiken, moet u U/D Toegestaan selecteren en
het telefoonnummer van de computer programmeren in Up/Download>Telefoonnummer.
Toegang alle Tel.Nrs
Een menuoptie in Rapportering waarmee een overzicht wordt gegeven van alle gebruikers met
machtigingen voor het versturen van SMSText-commando's vanaf een onbekende telefoon voor het
systeem.
Opmerking: Het versturen van een SMSText-bericht vanaf een onbekende telefoon vereist het
toevoegen van het geregistreerde telefoonnummer en het wachtwoord van de gebruiker aan het
begin van de opdracht. Hiermee wordt de identiteit van de gebruiker vastgesteld. Type bijvoorbeeld
32444123456 44aa44 status om het commando status te versturen, waarbij 32444123456 uw
telefoonnummer dat is geregistreerd in het systeem en 44aa44 uw wachtwoord is.
Applicatie
Een menuoptie in Opties waarin de statusberichten die betrekking hebben op de applicaties zijn
gegroepeerd.
Alarm/insch/uit
Een menuoptie in Rapportering die de gebeurtenissen groepeert die aan de geselecteerde
rapporteermanier worden gerapporteerd.
U/D bij autotesttijd
Een Up/download-instelling waarmee de NX-7002 wordt geconfigureerd om automatisch de PC te
bellen, zodat een upload/downloadsessie kan worden gestart na een autotest. De autotest moet u
op de centrale programmeren.
Automatisch
beantwoorden
Een Up/download-instelling om de NX-7002 automatisch inkomende gesprekken te laten
beantwoorden. Als u deze instelling wilt kunnen gebruiken, moet u U/D Toegestaan inschakelen.
Voedingsfout en
herstel
Een Rapportering-instelling die een melding naar de geselecteerde rapporteermanier verstuurt
wanneer een te hoge spanning wordt gedetecteerd. Er wordt tevens een herstelmelding verstuurd
wanneer de overstroomsituatie is hersteld
B
Backup selectie
Een Rapportering-instelling voor het configureren van de backupbestemming voor de geselecteerde
rapporteermanier. Als u een andere module gebruikt als backupbestemming, selecteert u de
rapporteermanier in Rapportering>Backup Formaat en schakelt u testrapportgebeurtenissen in op de
backupmodule.
Backup Formaat
Een Rapportering-instelling voor het configureren van de rapporteermanier bij gebruik van een
andere module als backupvoorziening. Op de backupmodule moet u dezelfde rapporteermanier
instellen.
Accu Storing Een Opties-instelling die aangeeft dat er een probleem is met de accu.
Bit error rate
Een Opties-instelling die de huidige Bit Error Rate (BER) weergeeft. De BER-waarde wordt periodiek
bijgewerkt wanneer de NX-7002 bij het netwerk is aangemeld. Deze informatie wordt alleen gebruikt
voor verificatiedoeleinden. De BER-waarden lopen van 0% tot 7% (99 = onbekend). Alleen van
toepassing op GPRS.
Fout Busspanning Een Opties-instelling die aangeeft dat er een probleem is met de voeding naar de bus.
C
Terugbellen vereist?
Een Up/download-instelling die de NX-7002 configureert om de PC terug te bellen, zodat een
upload/download sessie kan worden gestart. Als u deze instelling wilt kunnen gebruiken, moet u U/D
Toegestaan inschakelen.
NX-10 Installateurhandleiding
211
Term Definitie
CID Rapporteringsprotocol Contact ID
Communicatie
Een menuoptie in Rapportering waarin de communicatiegebeurtenissen zijn gegroepeerd die aan de
geselecteerde rapporteermanier worden gerapporteerd.
Verbindingsfout
Een menuoptie in Opties die verbindingsfoutopties groepeert. Een verbindingsfout treedt op wanneer
de module zich niet kan aanmelden op het GSM-netwerk.
Verbindingstype Een menuoptie in Up/Download die een CSD- of GPRS-verbinding selecteert.
Contact ID Een menuoptie in Rapportering die het Contact ID-protocol selecteert.
CentraleTimeout
Een Rapportering-instelling voor het configureren van de maximale periode waarbinnen de centrale
een gebeurtenis moet rapporteren. Als de rapporteermanier van de NX-7002 is geconfigureerd voor
secundaire rapportering en de centrale de gebeurtenis niet tijdens deze periode rapporteert,
rapporteert de rapporteermanier de gebeurtenis.
Deze tijd kan worden ingesteld van 1 tot 255 seconden. Als 0 wordt geselecteerd, wordt de instelling
uitgeschakeld.
CSD
Circuit Switched Data. Deze vorm van communicatie wordt gebruikt voor het up-/downloaden van
gegevens. Is vergelijkbaar met een modem, maar is draadloos en ingebouwd in de NX-7002.
Een menuoptie in Opties die de CSD-verbindingsopties groepeert.
Huidige operator
Een Opties-instelling die de naam weergeeft van de automatisch of handmatig geselecteerde GSM-
netwerkprovider. Deze instelling is alleen geldig als de NX-7002 is aangemeld bij een GSM-netwerk.
D
Doormeldselectie
Een Rapportering-instelling voor het configureren van de doormeldselectie van de rapportering voor
de geselecteerde rapporteermanier.
DHCP IP Adres
Een Opties-instelling die het IP-adres weergeeft dat is toegewezen aan de NX-7002 tijdens de
aanmelding bij het GPRS-netwerk.
DL900 Een upload-/downloadprogramma voor NetworX-systemen.
Up/Download
Het verzenden van programmeerinformatie of gegevens naar de centrale vanuit de computer met
de up/download software of naar de doormeldnummers.
Start Download Een Opties-instelling die aangeeft dat het downloaden gaat starten.
Up/Download Een Opties-instelling die aangeeft dat het downloaden bezig is.
E
Gebeurtenis Een alarmsituatie die is gedetecteerd door de centrale.
Logboek
Een lijst van de gebeurtenissen die plaatsvinden in het systeem, ongeacht of het systeem is
ingeschakeld of uitgeschakeld. Deze worden bijgehouden in een opeenvolgende gebeurtenissenlijst
met een tijd- en datumstempel. Wanneer het logboek vol is, worden de oudste gebeurtenissen met
nieuwe gegevens overschreven. Deze gebeurtenissen kunnen later worden bekeken door ze te
uploaden.
Gebeurtenissen
Een menuoptie in Rapportering die alle configureerbare gebeurtenissen bevat voor de verschillende
rapporteermanieren. Alle gebeurtenissen voor rapporteermanier 1 zijn standaard ingeschakeld. De
gebeurtenissen voor alle andere rapporteermanieren zijn standaard uitgeschakeld. Ingeschakelde
gebeurtenissen worden in een of meer berichten ondergebracht in overeenstemming met de
voorgeconfigureerde instellingen en verzonden naar de geselecteerde rapportbestemming.
Als u de NX-7002 gebruikt als backupvoorziening in combinatie met een andere extra kiezer, moet u
Autotest inschakelen.
Uitbr. storing en
herstel
Een Rapportering-instelling die 'storing module en herstel'-meldingen naar de geselecteerde
rapporteermanier verstuurt.
F
Communicatiefout
Een Rapportering-instelling die een communicatiefout rapporteert aan de geselecteerde
rapporteermanier.
Term Definitie
Fout max.
kiespogingen
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het aantal pogingen dat wordt verricht naar
een bepaalde rapporteermanier alvorens een communicatiefout wordt gemeld. Deze waarde kan
worden ingesteld van 1 tot 15.
G
RSSI Goed
Een Opties instelling die aangeeft dat het huidige RSSI-niveau gelijk is aan of hoger is dan het
vereiste signaalniveau dat is geconfigureerd in Lijnfout RF Waarde. Als het RSSI-niveau onder deze
waarde terechtkomt, wordt een GSM-lijnfout gemeld.
GPRS
'General Packet Radio Service'. Wereldwijde standaard voor draadloze communicatie. Ondersteunt
diverse bandbreedten en kan zowel kleine gegevenspakketten als grote hoeveelheden gegevens
verzenden en ontvangen.
Een menuoptie in Opties die een GPRS-verbinding toestaat voor uploaden en downloaden.
GPRS APN
Een Opties-instelling voor het configureren van de naam van het GPRS-toegangspunt. Vraag deze
naam op bij de netwerkprovider. Dit is een verplichte instelling bij gebruik van TCP/IP-rapportering.
GPRS APN 2
Een Opties-instelling voor het configureren van een tweede naam van het GPRS-toegangspunt.
Vraag deze naam op bij de netwerkprovider. Dit wordt gebruikt als de verbinding niet kan worden
gemaakt via GPRS APN.
GPRS Connectie Een Opties-instelling die aangeeft dat de module is aangemeld bij het GPRS-netwerk.
GPRS
verbreekvertraging
De periode van inactiviteit waarna de GPS-verbinding wordt verbroken.
GSM
Global System for Mobile communications. Wereldwijde standaard voor draadloze communicatie.
Deze functie ondersteunt smalband Time Division Multiple Access (TDMA).
Een menuoptie in Opties die de GSM-verbindingsopties groepeert.
GSM Aansluiting Een menuoptie in Opties die de GSM-verbindingsinstellingen groepeert.
GSM Module
communicatie
Een Opties-instelling die aangeeft dat de verbinding met de GSM module tot stand is gebracht.
GSM Modem info
Een menuoptie in Opties waarin de informatie is samengebracht die terugkomt van de geïntegreerde
GSM-module op de GSM-module.
GSM operator
Een menuoptie in Opties die informatie groepeert over de huidige GSM operator en de mogelijkheid
biedt om handmatig een welbepaalde GSM operator te kiezen.
H
24H rapporteer-
limiet bereikt
Een Opties-instelling die aangeeft dat het maximale aantal rapporten dat binnen 24 uur is
toegestaan, is bereikt. Dit is van toepassing op SMS- en GPRS-rapportering.
SMSText Een menuoptie in Opties waarin de SMSText-informatie is gegroepeerd,
SMSTekst controle Een Opties-instelling voor het activeren en deactiveren van SMSText.
I
IP Adres
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het adres van de geselecteerde TCP/IP-
ontvanger.
Een Up/download-instelling voor het configureren van het adres van de geselecteerde TCP/IP-
ontvanger.
K
Bediendeel voor
zone/gebruiker-
snaam
Een Opties-instelling voor het selecteren van het bediendeel vanwaar zone- en gebruikersnamen
worden verkregen.
L
Taal Een Rapportering-instelling voor het instellen van de taal die wordt gebruikt voor SMS-berichten.
Vertraging lijnfout
Een Opties-instelling die bepaalt hoe lang het RSSI-signaal zich onder het minimum RF-niveau moet
bevinden alvorens een lijnfout wordt gegenereerd. Deze tijd kan worden ingesteld van 0 tot
255 seconden.
NX-10 Installateurhandleiding
213
Term Definitie
Lijnfout Een Rapportering-instelling waarmee de weergave van GSM/GPRS-lijnfouten wordt ingeschakeld.
Lijnfout Rpt Een Rapportering-instelling waarmee de rapportering van GSM/GPRS-lijnfouten wordt ingeschakeld.
Lijnfout RF-waarde
Een Opties instelling voor het instellen van het minimaal aanvaardbare niveau van het RSSI-signaal.
Als het signaal onder dit niveau valt voor de tijd die is opgegeven bij Vertraging lijnfout, wordt een
lijnfout gegenereerd. Mogelijke waarden zijn 1 tot 31. Als de waarde 0 is, is de instelling
uitgeschakeld.
Lijnnummer
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het lijnnummer dat is geassocieerd met de
geselecteerde account van de ontvanger.
Aangemeld op GSM-
net
Een Opties-instelling die aangeeft dat de GSM-module is aangemeld bij het GSM-netwerk.
M
Fabrikant Een Opties-instelling die de identificatie van de fabrikant van de GSM module bevat.
Max gebundelde
SMS's
Een Rapportering-optie voor het instellen van het maximum aantal SMS-berichten dat kan worden
gebundeld en worden verzonden als één SMS.
Max. kiespogingen
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het aantal keren dat de NX-7002 probeert een
rapport te versturen. Deze waarde kan worden ingesteld van 0 tot 15.
Max. berichten in
24 uur
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het maximum aantal rapporten dat binnen
24 uur door de NX-7002 kan worden verstuurd. De NX-7002 stopt met rapporteren wanneer het
aantal berichten binnen 24 uur dit aantal overschrijdt. Mogelijke waarden zijn 1 tot 255. Als de
waarde 0 is, is er geen limiet. Dit is van toepassing op SMS en TCP/IP.
Max.pog. U/D
verificatie
Een Up/Download-instelling die het maximum aantal pogingen bepaalt voor het maken van een
Up/Download-rapport. Na dit aantal pogingen wordt het systeem uitgeschakeld voor de periode die
is ingesteld bij Uitschakeltijd voor U/D-verificatie.
Mode
Een Opties-instelling voor het configureren van de mode die wordt gebruikt voor CSD GSM-
gesprekken waarvoor het initiatief wordt genomen door de site. Als u problemen ondervindt bij het
up-/downloaden, wijzigt u deze instelling van transparante mode in niet-transparante mode, of
andersom.
Zie ook Transparente mode en Niet-transparente mode.
Model Een menuoptie die het huidige model toont van de GPRS-module.
Moduleadres
Aan elke systeemmodule wordt een NetworX-databus modulenummer toegewezen. Het systeem
gebruikt dit nummer om de module te identificeren. Het wordt eveneens gebruikt om problemen met
de module (zoals sabotage en modulesupervisieproblemen) aan de doormeldnummers te
rapporteren. Het NX-7002-moduleadres is 78.
N
Netwerk Een menuoptie in Opties die de netwerkopties groepeert.
Niet-transparante
mode
Bewerkingsmode voor CSD binnen een GSM-netwerk. Er wordt een tussenmodem op het netwerk
gebruikt om de data over te brengen van de ene modem naar de andere.
O
Alleen
geregistreerde
telefoons
Een Opties-instelling die bepaalt dat alleen opdrachten worden geaccepteerd van geregistreerde
SMSText-telefoonnummers.
In/Uitschakelen
Een Rapportering-instelling die naar de geselecteerde rapporteermanier een melding verstuurt
waarin wordt aangegeven wanneer het systeem wordt uitgeschakeld en ingeschakeld.
Term Definitie
Operator selectie
Een Opties-instelling waarmee de GSM-netwerkoperator wordt geconfigureerd die wordt gebruikt
door de NX-7002. Als dit is ingesteld op 00000, kiest de SIM-kaart automatisch een netwerkoperator.
Het is ook mogelijk een operator-ID in te voeren om zelf een netwerkprovider te selecteren.
Het bericht Aangemeld op GSM-net verschijnt niet als een ongeldige selectie is gemaakt of als het
netwerk onbereikbaar is.
Opties Een menuoptie waarin de NX-7002-opties zijn gegroepeerd.
P
Partitie
klantnummers
Een menuoptie in Rapportering die alle klantnummers vermeldt voor elke partitie. Het klantnummer
wordt verzonden wanneer de betreffende partitie wordt gerapporteerd. Er zijn twee groepen
klantnummers. Allereerst wordt een klantnummer toegewezen aan elke rapportbestemming.
Daarnaast wordt een klantnummer toegewezen aan elke partitie. Als u beide klantnummers probeert
te gebruiken, heeft het klantnummer voor de partitie voorrang. Zie ook Klantnummer
PPP Paswoord
Een Opties-instelling voor het configureren van het wachtwoord voor PAP-aanmelding. Informeer bij
de netwerkprovider of PAP-aanmelding vereist is en vraag om een gebruikers-ID en wachtwoord.
Paswoord vereist
Een Opties-instelling die bepaalt dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het versturen van
een SMSText-bericht naar het systeem. Wachtwoorden moeten tussen 6 en 16 tekens lang zijn en
minstens één cijfer bevatten tussen
0-9. Ze mogen alleen alfanumerieke tekens bevatten en geen spaties.
Telefoonnummer
Een Rapportering-instelling die het telefoonnummer instelt waar de SMS-rapporten naar worden
gestuurd.
Een Up/download-instelling die het telefoonnummer instelt van de computer waarop de
upload/download-software wordt uitgevoerd.
Pollingtijd Een Rapportering-instelling die de lengte van de TCP/IP-pollingtijd bepaalt.
Deze waarde moet overeenkomen met de TCP/IP-pollingtijd die is ingesteld op de TCP/IP-ontvanger.
Welke waarde wordt gekozen is afhankelijk van het gewenste beveiligingsniveau en de kosten van
de gegevensoverdracht. Op de NX-7002 kunt u een tijd instellen tussen 1 en 255 minuten en op de
NX-590 tussen 1 en 255 seconden. Als de waarde 0 is, is de optie uitgeschakeld.
Pollingeenheden Een Rapportering-instelling die bepaalt of de pollingtijd in uren of minuten wordt ingesteld.
Poortnummers Een menuoptie in Opties die de TCP/IP-poortopties groepeert.
Voeding Een menuoptie in Opties die de statusberichten die betrekking hebben op de voeding zijn groepeert.
Voeding
Een menuoptie in Rapportering die de voedingsgebeurtenissen groepeert, die aan de geselecteerde
rapporteermanier worden gerapporteerd.
230V/accu fout en
herstel
Een Rapportering-instelling die voedingsfout, voedingsfout herstel, accufout en accufout herstel
gebeurtenissen rapporteert aan de geselecteerde rapporteermanier.
Primaire
rapportering
Eerste medium voor het melden van geselecteerde gebeurtenissen.
Zie ook Secundaire rapportering
Program./Up-
Download
Een Rapportering-instelling die programmeer- en up/download gebeurtenissen rapporteert aan de
geselecteerde rapporteermanier.
Protocol
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het communicatieformaat dat wordt gebruikt
voor melding naar de geselecteerde SMS-ontvanger. Raadpleeg de instructies van de ontvanger van
de doormeldnummers om te bepalen welke indeling moet worden gebruikt.
PUK-code
Personal Unblocking Key. Code voor het deblokkeren van de SIM-kaart. De SIM-kaart kan worden
geblokkeerd als meerdere keren een verkeerde Pincode voor de SIM wordt ingevoerd.
R
Ontvangernr.
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het nummer van de telefoonlijnontvanger dat
is geassocieerd met de account van de ontvanger.
Polling ontvanger
Een Rapportering-instelling waarmee de NX-7002 pollingberichten verstuurt naar de
rapportontvangers.
IP Ontvangers Een menuoptie in Rapportering die opties voor de TCP/IP-ontvanger groepeert.
NX-10 Installateurhandleiding
215
Term Definitie
Toegang Geregistr.
Tel.Nrs
Een menuoptie in Rapportering waarmee een overzicht wordt gegeven van alle gebruikers met
machtigingen voor het versturen van SMSText-commando's vanaf een telefoon die is geregistreerd
voor het systeem.
Opmerking: Alleen gebruikers die hier worden vermeld beschikken over machtigingen om SMSText-
commando's naar het systeem te sturen. Als u een gebruiker van de lijst haalt, worden alle
machtigingen van de gebruiker voor het versturen van SMSText-commando's, inclusief de
machtiging Toegang alle Tel.Nrs, opgeheven.
Zend onbekende
SMS naar Admin
Een menuoptie in Opties waarmee kan worden ingesteld dat onbekende SMS-berichten worden
doorgestuurd naar de beheerder.
U/D Toegestaan
Een Up/download-instelling waarmee een upload/downloadsessie tussen de NX-7002 en de
computer kan worden gestart door de computer. De computer belt in op de NX-7002. U moet het
datatelefoonnummer kiezen om in te bellen op de GSM voor up/downloaden. Deze instelling is
afhankelijk van andere instellingen (Oproep Beantw. van, Automatisch beantwoorden en Terugbellen
vereist?).
Kiespogingen Een menuoptie in Rapportering waarmee rapporteringsopties worden gegroepeerd.
Rapporteermanier
Een blok rapportgegevens dat instellingen bevat voor de manier waarop geselecteerde
gebeurtenissen in overeenstemming met vooraf bepaalde instellingen worden geformuleerd in een
of meer berichten voor verzending naar gegeven bestemmingen.
Een menuoptie in Rapportering die de opties voor rapporteermanieren groepeert
Rapporteerver-
traging
Een Rapportering-instelling voor het configureren van de wachttijd in seconden voordat de NX-7002-
module een melding doorgeeft. Als zich tijdens deze periode andere gebeurtenissen voordoen,
worden deze samen met de eerste gebeurtenis in één bericht verzonden. Deze tijd kan worden
ingesteld van 0 tot 255 seconden. Deze instelling is alleen geldig bij SMS-rapportering.
Rapportformaat
Een Rapportering-instelling voor het configureren van het communicatieformaat dat wordt gebruikt
voor melding naar de geselecteerde TCP/IP-ontvanger. Raadpleeg de instructies van de ontvanger
van de doormeldnummers om te bepalen welke indeling moet worden gebruikt.
Rapporteergroepen
Een optie in Rapportering waarmee wordt ingesteld welke rapporten naar het telefoonnummer
worden gestuurd.
Rapporteer Timeout
Een Rapportering-instelling voor het configureren van de maximale tijd dat de NX-7002 naar elke
ontvanger probeert te rapporteren. Als de melding binnen deze tijd niet wordt afgerond, wordt de
poging opgegeven. Deze tijd kan worden ingesteld van 0 tot 255 seconden.
Rapporteren als
Een Rapportering-instelling voor het inschakelen van primaire rapportering (Altijd melden) of
secundaire rapportering (Probleem Kiezer Centrale) voor de geselecteerde rapporteermanier.
Zie ook Primaire rapportering en Secundaire rapportering
XSIA Rapportering
Een Rapportering-instelling waarmee XSIA-rapportering wordt ingeschakeld. Wanneer deze optie is
ingeschakeld, worden rapporten verstuurd in XSIA-formaat in plaats van SIA-formaat. Dit betekent
dat Gebruiker/Zonenamen worden toegevoegd aan de rapporteringen. Het heeft geen invloed op
andere formaten.
Rapportering Een menuoptie die rapporteringsopties groepeert voor de GPRS-module.
Een menuoptie in Opties die een statusbericht weergeeft wanneer er een rapportering plaatsvindt.
Standaard maken
Een menuoptie die de standaardinstellingen van de GPRS herstelt. Dit is een noodzakelijke procedure
op alle componenten alvorens te starten met de programmering van het systeem.
Batterijfout RF
detector en herstel
Een Rapportering-instelling die een rapport naar de geselecteerde rapporteermanier verstuurt
wanneer een batterijfout optreedt in een RF detector. Er wordt tevens een herstelrapport verstuurd
wanneer de batterijfout niet langer actief is.
Ontbreken RF
detector en herstel
A Rapportering-instelling die een melding naar de geselecteerde rapporteermanier verstuurt
wanneer een RF detector ontbreekt. Er wordt een herstelmelding naar de doormeldnummers
verstuurd wanneer de ontvanger een geldig signaal van de ontbrekende zender ontvangt.
RSSI Received Signal Strength Indication. Dit geeft de veldsignaalsterkte aan van de NX-7002.
RSSI in Autotest Een menuoptie in Rapportering waarmee de RSSI-sterkte wordt opgenomen in het testrapport.
Term Definitie
RSSI Waarde
Received Signal Strength Indication Value. Dit is een maat voor de RF ontvangst en is vergelijkbaar met de
ontvangstindicator op een mobiele telefoon.
Een Opties-instelling die de huidige RSSI-waarde weergeeft. De RSSI-waarde wordt periodiek bijgewerkt
wanneer u bij het netwerk bent aangemeld. De RSSI-waarden lopen van 0 tot 31 (99 = onbekend).
S
Secundaire
rapportering
Medium voor het rapporteren van gebeurtenissen die de centrale niet kan rapporteren.
SMS versturen Een menuoptie in Opties die aangeeft dat de module bezig is een bericht te versturen via het GSM-netwerk.
Serienummer
Een Opties-instelling waarmee het serienummer wordt weergegeven van het GSM-modem dat door
de NX-7002 wordt gebruikt. Dit wordt alleen gebruikt voor diagnosedoeleinden.
SIA Securities Industry Association (rapporteringsprotocol).
SIA combi geb.
Een menuoptie voor het instellen van SMS-rapporteringsopties, zodat gebeurtenissen voor
verschillende accountcodes in één bericht kunnen worden verzonden.
SIA + partitie Een menuoptie die het mogelijk maakt partitiemodifiers te gebruiken om partities te identificeren.
SIA enkel geb
Een menuoptie voor het instellen van SMS-rapporteringsopties, zodat gebeurtenissen worden
gegroepeerd en als afzonderlijke berichten worden verzonden naar afzonderlijke accountcodes.
SIM PUK-code Zie PUK-code
Pincode SIM
geaccepteerd
Een Opties-instelling die aangeeft dat de PIN-code voor de SIM-kaart correct is ingevoerd.
PIN-code SIM
Een Opties-instelling voor het configureren van de code die wordt gebruikt om de SIM-kaart te
registreren op het GSM-netwerk.
SIM PUK vereist
Een Opties-instelling die aangeeft dat de SIM-kaart is geblokkeerd en dat een PUK-code moet
worden ingevoerd om deze te deblokkeren. Plaats de kaart in een mobiele telefoon en voer de PUK-
code in. Nadat de kaart is gedeblokkeerd, plaatst u deze terug in de GPRS-module.
Sirene/tel.
lijnfout en herstel
Een Rapportering-instelling die een melding naar de geselecteerde rapporteringsinstelling verstuurt
wanneer een sirene- of telefoonfout plaatsvindt. Er wordt een herstelmelding verstuurd wanneer de
fout is hersteld.
Locatienaam Een menuoptie in Rapportering die het site-adres bevat.
Start U/D via BD
Een Up/download-instelling waarmee een upload/downloadsessie tussen de NX-7002 en de
computer kan worden gestart door een bedienpaneel.
SM PSU Storing Een Optie-instelling die aangeeft dat er een probleem is met de geschakelde 3,8 V voedingsmodule.
SMS
Short Message Service (SMS) is een service voor het verzenden van korte tekstberichten naar mobiele
telefoons.
SMS Een menuoptie in Rapportering die SMS-rapporteringsopties groepeert
SMS Service
Centrale nr.
Een Opties-instelling voor het configureren van het telefoonnummer van de SMS-servicecentrale.
Gewoonlijk wordt dit nummer leeg gelaten, aangezien het automatisch wordt gekozen door de SIM-
kaart. Het nummer moet beginnen met de landencode.
Software versie Een Opties-instelling voor het weergeven van de huidige softwareversie van de GSM-engine.
Baudrate
Een Opties-instelling voor het configureren van de baudrate voor downloaden via CSD/ GSM. Deze
instelling moet overeenkomen met de baudsnelheid die is ingesteld op de modem van de computer.
Status controle
Een menuoptie in Opties die de statusberichten voor GSM-gebeurtenissen groepeert. Zie hoofdstuk 5
voor meer informatie over statusberichten.
Syst. Controle Een menuoptie in Opties waarin de systeeminstellingen voor SMSText zijn bijeengebracht.
T
Sabotage/storing
Een menuoptie in Rapportering waarin de sabotage- en storingsgebeurtenissen zijn gegroepeerd die
aan de geselecteerde rapporteermanier worden gerapporteerd.
NX-10 Installateurhandleiding
217
Term Definitie
Sabotage en herstel
Een Rapportering-instelling waarmee een rapport naar de geselecteerde rapporteermanier wordt
gestuurd wanneer een sabotage optreedt. Er wordt eveneens een herstelmelding verstuurd wanneer
de sabotage niet langer actief is.
IP Alarm Poort
Een Opties-instelling die het nummer van de TCP/IP-poort waaraan polling en alarmen worden
gerapporteerd. De standaardwaarde is 9999 en deze hoeft onder normale omstandigheden niet te
worden gewijzigd.
TCP/IP Een menuoptie in Rapportering die opties voor de TCP/IP-rapportering groepeert.
Autotest
Een Rapportering-instelling waarmee een rapport naar de geselecteerde rapporteermanier wordt
gestuurd met vooraf ingestelde intervallen. De eenheden kunnen worden ingesteld in dagen of uren.
Transparante mode
Bewerkingsmode voor CSD binnen een GSM-netwerk. Data wordt rechtstreeks overgedragen van de
ene modem naar de andere.
Type
Een Opties-instelling voor het weergeven van het type GSM-modem dat wordt gebruikt door de NX-
7002.
U
U/D verificatie
uitschakeltijd
Een Up/Download-instelling die bepaalt hoe lang het systeem wordt uitgeschakeld nadat het
maximum aantal verificatiepogingen is overschreden.
Activatie U/D na
spraak oproep
Een Up/Download -instelling voor het starten van een upload-/downloadsessie na een
spraakoproep.
U/D Poort Een Opties-instelling die de poort voor uploaden/downloaden via GPRS configureert.
Up/Download
Een menuoptie die opties groepeert die worden gebruikt om downloadsessies tussen de
up/download software en de centrale te sturen.
Uploaden
Het proces waarbij informatie wordt opgehaald vanuit een computer waarop de up/download
software draait.
V1.110
Een Opties-instelling voor het activeren van V.110 voor CSD GSM-gesprekken waarvoor het initiatief
wordt genomen door de site. Gebruik deze instelling als de computer zich bevindt op een ISDN-lijn en
gebruik maakt van een ISDN-modem.
PPP User ID
Een Opties-instelling voor het configureren van de gebruikers-ID voor een PAP-aanmelding.
Informeer bij de netwerkprovider of PAP-aanmelding vereist is en vraag om een gebruikers-ID en
wachtwoord.
Gebruik GSM Audio
Een Opties-instelling die aangeeft dat de module GSM-geluid gebruikt. Het GSM-audiokanaal wordt
gebruikt wanneer de centrale rapporteert via het spraakkanaal van het GSM-netwerk.
Gebruik GSM CSD Een Opties-instelling die aangeeft dat de module GSM CSD gebruikt.
Zie ook CSD
V
Versie Een menuoptie die de huidige softwareversie van de GPRS-module toont.
X
XSIA
Extended Securities Industry Association (rapporteringsprotocol). Hiermee wordt waar nodig een
zone of gebruikernaam toegevoegd aan het rapport.
Z
Zone blokkeren/
deblokkeren
Een Rapportering-instelling die een melding naar de geselecteerde rapporteermanier verstuurt
wanneer een zone wordt geblokkeerd. Er wordt eveneens een melding verstuurd wanneer de zone
wordt hersteld (gedeblokkeerd).
Zone inactiviteit
bewaking
Een Rapportering-instelling waarmee een rapport naar de geselecteerde rapporteermanier wordt
gestuurd wanneer een inactiviteit optreedt.
Zone storing en
herstel
Een Rapportering-instelling waarmee een rapport naar de geselecteerde rapporteermanier wordt
gestuurd wanneer een zonestoring optreedt. Er wordt eveneens een melding verstuurd wanneer de
storing niet langer actief is
Adresprogrammeringstabellen GSM/GPRS-module
In de onderstaande tabel vindt u alle data die zijn vereist voor adresprogrammering. Om te kunnen
programmeren in de GSM/GPRS-module, moet u de volgende procedure volgen:
4. Druk op OK om de programmeermode te activeren.
5. Typ vervolgens uw installateurcode. Druk bij de prompt OK=ADR op OK. De
prompt “Voer modulenr. in” wordt weergegeven. De programmeermode is nu
actief en u kunt de module kiezen die u wilt programmeren.
6. Druk op 78# om de GSM/GPRS-module te selecteren.
7. Programeer de waarden uit de onderstaande tabel.
8. Wanneer alle gewenste wijzigingen in de programmering zijn doorgevoerd, sluit u
de programmeermode voor de GPRS-module door twee keer op de toets NEE te
drukken. De NX-10 sluit de programmering en keert terug naar het niveau “Voer
modulenr. in”. Als u opnieuw twee keer op NEE drukt, wordt de
programmeermode afgesloten.
Opmerking: Telkens als u de programmeermode afsluit, wordt de modem opnieuw gestart, waarna de pincode, de
netwerkoperator en het SMSC-adresnummer wordt opgehaald uit de NX-7002-configuratie.
Tabel 31. NX-7002-programmeringstabellen
(Fabrieksinstellingen worden weergegeven in vet cursief)
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
FUNCTIESELECTIE IN BEDRIJFSMODE
Segment 1 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
Segment 2 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
1 Downloaden op initiatief van locatie
inschakelen
1 Gebruik SIA DCS als backupformaat (Contact ID
indien uitgeschakeld)
2 U/D Toegestaan inschakelen
2 Gereserveerd
3 U/D Toegestaan moet vanaf een bekende
bron plaatsvinden.
3 Gereserveerd
4 U/D Toegestaan op testtijd inschakelen 4 Gereserveerd
5 Automatisch beantwoorden van
inkomende CSD GSM-downloadoproep
inschakelen
5 Gereserveerd
6 Terugbellen vereist voor inkomende CSD
GSM-downloadoproep.
6 Gereserveerd
7 Gebruik V.110 voor het uitvoeren van CSD
GSM-oproepen waarvoor het initiatief
wordt genomen door de site.
7 Gereserveerd
8 Gebruik een niet-transparante mode
voor het uitvoeren van CSD GSM-
oproepen waarvoor het initiatief wordt
genomen door de site.
8 Gereserveerd
Segment 3 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
Segment 4 (Omcirkel nummers om te
programmeren)
1 Gereserveerd 1 Gereserveerd
2 Polling inschakelen (voor UL AA) 2 Gereserveerd
3 Gereserveerd 3 Gereserveerd
4 Gereserveerd
4 TCP/IP-rapportering in SIA (Contact ID indien Uit)
5 Gereserveerd 5 Gereserveerd
0
6 Gereserveerd 6 Gereserveerd
NX-10 Installateurhandleiding
219
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
7 Gereserveerd
7 3-DES-codering gebruiken
8 Gereserveerd
8 Up/downloaden via GSM CSD (GSM GPRS indien
uitgeschakeld)
1 ADRESSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 1
0
2 BACKUP ADRESSELECTIE VOOR
RAPPORTEERMANIER 1
0
3 RAPPORTEERVERTRAGING VOOR
RAPPORTEERMANIER 1
0
GEBEURTENISSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 1 (PER PARTITIE)
Segment 1
Alarmen en herstel
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 2
In/Uitschakelen
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 3
Blokkeren
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 4
Zonestoring
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 5
Voedingsfouten (netspanningsfout /
accustoring)
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 7
Autotest
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 9
Sabotage (zones en behuizing)
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 10
Voedingsfout
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 11
Sensor Zoek
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 12
Sensor Batt.fout
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 13
Module storing (inclusief bediendeel)
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 14
Communicatiefout
1-2-3-4-5-6-7-8
Segment 15
Zone activiteitsmonitor
1-2-3-4-5-6-7-8
4
Segment 16
Gereserveerd
1-2-3-4-5-6-7-8
5 ADRESSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 2
0
6 BACKUP ADRESSELECTIE VOOR
RAPPORTEERMANIER 2
0
7 RAPPORTEERVERTRAGING VOOR
RAPPORTEERMANIER 2
0
GEBEURTENISSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 2 (PER PARTITIE)
Segment 1
Alarmen en herstel
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 2
In/Uitschakelen
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 3
Blokkeren
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 4
Zonestoring
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 5
Voedingsfouten (netspanningsfout /
accustoring)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 7
Autotest
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 9
Sabotage (zones en behuizing)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 10
Voedingsfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 11
Sensor Zoek
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 12
Sensor Batt.fout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 13
Module storing (inclusief bediendeel)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 14
Communicatiefout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 15
Zone activiteitsmonitor
0-0-0-0-0-0-0-0
8
Segment 16
Gereserveerd
0-0-0-0-0-0-0-0
9 ADRESSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 3
0
10 BACKUP ADRESSELECTIE VOOR
RAPPORTEERMANIER 3
0
11 RAPPORTEERVERTRAGING VOOR
RAPPORTEERMANIER 3
0
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
GEBEURTENISSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 3 (PER PARTITIE)
Segment 1
Alarmen en herstel
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 2
In/Uitschakelen
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 3
Blokkeren
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 4
Zonestoring
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 5
Voedingsfouten (netspanningsfout /
accustoring)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 7
Autotest
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 9
Sabotage (zones en behuizing)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 10
Voedingsfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 11
Sensor Zoek
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 12
Sensor Batt.fout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 13
Module storing (inclusief bediendeel)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 14
Communicatiefout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 15
Zone activiteitsmonitor
0-0-0-0-0-0-0-0
12
Segment 16
Gereserveerd
0-0-0-0-0-0-0-0
13 ADRESSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 4
0
14 BACKUP ADRESSELECTIE VOOR
RAPPORTEERMANIER 4
0
15 RAPPORTEERVERTRAGING VOOR
RAPPORTEERMANIER 4
0
GEBEURTENISSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 4 (PER PARTITIE)
Segment 1
Alarmen en herstel
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 2
In/Uitschakelen
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 3
Blokkeren
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 4
Zonestoring
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 5
Voedingsfouten (netspanningsfout /
accustoring)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 7
Autotest
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 9
Sabotage (zones en behuizing)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 10
Voedingsfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 11
Sensor Zoek
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 12
Sensor Batt.fout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 13
Module storing (inclusief bediendeel)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 14
Communicatiefout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 15
Zone activiteitsmonitor
0-0-0-0-0-0-0-0
16
Segment 16
Gereserveerd
0-0-0-0-0-0-0-0
17 ADRESSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 5
0
18 BACKUP ADRESSELECTIE VOOR
RAPPORTEERMANIER 5
0
19 RAPPORTEERVERTRAGING VOOR
RAPPORTEERMANIER 5
0
GEBEURTENISSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 5 (PER PARTITIE)
Segment 1
Alarmen en herstel
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 2
In/Uitschakelen
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 3
Blokkeren
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 4
Zonestoring
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 5
Voedingsfouten (netspanningsfout /
accustoring)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
0-0-0-0-0-0-0-0
20
Segment 7
Autotest
0-0-0-0-0-0-0-0
NX-10 Installateurhandleiding
221
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
Segment 8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 9
Sabotage (zones en behuizing)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 10
Voedingsfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 11
Sensor Zoek
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 12
Sensor Batt.fout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 13
Module storing (inclusief bediendeel)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 14
Communicatiefout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 15
Zone activiteitsmonitor
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 16
Gereserveerd
0-0-0-0-0-0-0-0
21 ADRESSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 6
0
22 BACKUP ADRESSELECTIE VOOR
RAPPORTEERMANIER 6
0
23 RAPPORTEERVERTRAGING VOOR
RAPPORTEERMANIER 6
0
GEBEURTENISSELECTIE VOOR RAPPORTEERMANIER 6 (PER PARTITIE)
Segment 1
Alarmen en herstel
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 2
In/Uitschakelen
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 3
Blokkeren
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 4
Zonestoring
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 5
Voedingsfouten (netspanningsfout /
accustoring)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 6
Sirenefout & Telefoonlijnfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 7
Autotest
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 8
Programmeren, Downloaden en
Logboek vol
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 9
Sabotage (zones en behuizing)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 10
Voedingsfout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 11
Sensor Zoek
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 12
Sensor Batt.fout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 13
Module storing (inclusief bediendeel)
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 14
Communicatiefout
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 15
Zone activiteitsmonitor
0-0-0-0-0-0-0-0
24
Segment 16
Gereserveerd
0-0-0-0-0-0-0-0
PRIMAIRE RAPPORTERINGSVLAGGEN VOOR RAPPORTEERMANIER 1 TOT 6
Segment 1 (Omcirkel nummers om te programmeren)
1 Aan = Rapporteermanier 1 = Primaire rapporteringsvlag / Uit = Rapporteermanier 1 = Backup voor
centrale
2 Aan = Rapporteermanier 2 = Primaire rapporteringsvlag / Uit = Rapporteermanier 2 = Backup voor
centrale
3 Aan = Rapporteermanier 3 = Primaire rapporteringsvlag / Uit = Rapporteermanier 3 = Backup voor
centrale
4 Aan = Rapporteermanier 4 = Primaire rapporteringsvlag / Uit = Rapporteermanier 4 = Backup voor
centrale
5 Aan = Rapporteermanier 5 = Primaire rapporteringsvlag / Uit = Rapporteermanier 5 = Backup voor
centrale
6 Aan = Rapporteermanier 6 = Primaire rapporteringsvlag / Uit = Rapporteermanier 6 = Backup voor
centrale
7 Gereserveerd
25
8 Gereserveerd
26 - 31 GERESERVEERD
32 PPP (inbelaccount) gebruikers-ID (karakters 1 -
16)
33 PPP (inbelaccount) gebruikers-ID (karakters 17 -
32)
34 PPP (inbelaccount) wachtwoord
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
35 – 59 GERESERVEERD
60 Naam van GPRS-toegangspunt – APN
(karakters 1 - 16)
61 Naam van GPRS-toegangspunt – APN
(karakters 17 - 32)
62 Naam van GPRS-toegangspunt – APN
(karakters 33 - 48)
63 Naam van GPRS-toegangspunt – APN
(karakters 49 - 64)
64 - 100 GERESERVEERD
101 NX-7002 toegewezen IP-adres (DHCP)
0.0.0.0
102 IP-adres voor TCP/IP-ontvanger 1
0.0.0.0
103 IP-adres voor TCP/IP-ontvanger 2
0.0.0.0
104-108 GERESERVEERD
109 IP-adres van downloadcomputer
0.0.0.0
110-118 GERESERVEERD
119 Ontvangeralarm en pollingpoort
9.9.9.9
120 Downloadpoort
9.9.9.8
121-138 GERESERVEERD
139 TCP/IP 1-klantnummer
0-0-0-0-0-0-0-0
140 TCP/IP 1-ontvangernummer
0-0-0-0
141 TCP/IP 1-lijnnummer
0-0-0-0
142 TCP/IP 2-klantnummer
0-0-0-0-1-0-0-0
143 TCP/IP 2-ontvangernummer
0-0-0-0
144 TCP/IP 2-lijnnummer
0-0-0-0
145 SMS 1-klantnummer
0-0-0-0-0-0-0-0
146 SMS 2-klantnummer
0-0-0-0-0-0-0-0
147-153 GERESERVEERD
154 Klantcode partitie 1
0-0-0-0-0-0-0-0
155 Klantcode partitie 2
0-0-0-0-0-0-0-0
156 Klantcode partitie 3
0-0-0-0-0-0-0-0
157 Klantcode partitie 4
0-0-0-0-0-0-0-0
TIMERS EN TELLERS
Segment 1
Maximum aantal netwerkpogingen
8
Segment 2
Rapporteringspogingen voor communicatiefout
4
Segment 3
Maximum aantal rapporten in 24 uur (TCP/IP, SMS)
20
Segment 4
Tijd in seconden voor algemene netwerkpoging
60
Segment 5
Gereserveerd
Segment 6
TCP/IP-detectietijd in minuten voor PPP-verbindingen
20
Segment 7
Maximumduur voor PPP-inbellen in minuten
0
Segment 8
Maximum aantal pogingen PPP-inbellen
2
Segment 9
Gereserveerd
Segment 10
Baud-rate voor CSD/GSM-download
6
Segment 11
RSSI-drempel voor GSM-lijnfout
5
Segment 12
GSM-lijnfouttijd in seconden
60
Segment 13
Time-out voor controlerapportering in seconden voor
secundaire rapportering
180
Segment 14
Wachttijd voor verbreken GPRS-verbinding in seconden
255
Segment 15
Maximum aantal pogingen voor downloadverificatie.
10
162
Segment 16
Uitschakeltijd voor downloadverificatie
30
163 SMS 1-telefoonnummer
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
164 SMS 1 Indeling
0
165 SMS 2-telefoonnummer
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
NX-10 Installateurhandleiding
223
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
166 SMS 2 Indeling
0
167 SMS Service Centre Address (telefoonnummer)
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
168 U/D terugbelnummer (voor CSD GSM)
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
169 GSM SIM pincode
10-10-10-10-10-10-10-10
170 GSM-operatorselectie
0-0-0-0-0-0
171 huidige GSM operator (alleen-lezen)
(naam van operator)
172 Huidige GSM RSSI (alleen-lezen)
99
173 huidige GSM Bit Error Rate % (alleen-lezen)
99
APPARAATSTATUSVLAGGEN (alleen-lezen)
Segment 1
1 Aan = Communicatie met GSM-modem OK
2 Aan = pincode voor SIM-kaart is OK
3 Aan = Aangemeld bij het GSM-netwerk
4 Aan = Verzendt SMS
5 Aan = Gebruikt GSM-audioverbinding
6 Aan = Gebruikt GSM CSD-verbinding
7 Aan = Verbonden met GPRS-netwerk
8 Aan = SIM-kaart PUK-code vereist
Segment 2
1 Aan = Accu is leeg
2 Aan = GSM PSU is leeg
3 Aan = Bus is leeg
4 Aan = Fout in communicatiekanaal
5 Aan = Up-/downloadsessie in voorbereiding
6 Aan = Up-/downloadsessie start
7 Aan = Rapportering in voorbereiding
8 Aan = Goed RSSI-niveau
Segment 3
1 Aan = Max. rapporten in 24 uur bereikt
174
2-8
Gereserveerd
175 GSM-modemfabrikant (alleen-lezen)
(naam van fabrikant)
176 GSM-modemmodel (alleen-lezen)
(naam van model)
177 GSM-modemsoftwareversie (alleen-lezen)
(softwareversie)
178 GSM-modemserienummer (alleen-lezen)
(serienummer)
179-199 Gereserveerd
SELECTIE OVERIGE FUNCTIES
Segment 1
Gereserveerd
Segment 2
1 Aan = SMSTekst controle inschakelen
2 Aan = alleen opdrachten van geregistreerde telefoonnummers worden geaccepteerd
Uit = opdrachten van alle telefoonnummers worden geaccepteerd
3 Aan = er moet een wachtwoord worden opgenomen in het SMSTekst-bericht
Uit = een wachtwoord is alleen vereist bij SMSTekst-berichten die worden verstuurd vanaf een niet-
geregistreerde telefoon
4 Aan = niet herkende SMS-berichten doorsturen naar de telefoon van de beheerder
5 Aan = een up/download-sessie starten via terugbelmode (call-back) wanneer een audio-oproep
wordt gedetecteerd
6 Aan = XSIA-rapportering activeren voor algemene SIA-mediatypen
200
7 Aan = TCP/IP-overwakingstijd in uren
Uit = TCP/IP-overwakingstijd in minuten
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
8 Gereserveerd
Segment 3
1 Aan = GSM/GPRS-lijnfoutindicatie op bediendeel uitschakelen
2 Aan = GSM/GPRS-lijnfoutrapportering uitschakelen
3 Aan = RSSI verzenden in combinatie met testoproep
4-8 Gereserveerd
Segment 4 - 8
Gereserveerd
201 Gereserveerd
Segment 1
Aantal ongelige pogingen
waarna SMSTekst controle voor
een telefoon wordt uitgeschakeld
5
Segment 2
Adres lcd-bediendeel voor
zonetekst
192
202
Segment 3
Gereserveerd
203 Hersteltijd voor RSSI-lijnfout
3
204-215 Gereserveerd
216 Huidige softwareversie (alleen-lezen)
x.xx
217-224 Gereserveerd
225 SMSTekst Site tekens 1-16
0-0-0-0-0-0-0-0
226 SMSTekst Site tekens 17-32
0-0-0-0-0-0-0-0
SMSTekst gebruikersnummers
Segment 1
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 1
0
Segment 2
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 2
0
Segment 3
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 3
0
Segment 4
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 4
0
Segment 5
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 5
0
Segment 6
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 6
0
Segment 7
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 7
0
Segment 8
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 8
0
Segment 9
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 9
0
Segment 10
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 10
0
Segment 11
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 11
0
Segment 12
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 12
0
Segment 13
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 13
0
Segment 14
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 14
0
Segment 15
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 15
0
227
Segment 16
Gebruikernummer voor
telefoonnummer 16
0
SMSTEKST RAPPORTERINGSGROEPEN VOOR TELEFOONNUMMERS 1-16 228
Segment 1
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 1
1-0-0-0-0-0-0-0
NX-10 Installateurhandleiding
225
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
Segment 2
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 2
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 3
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 3
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 4
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 4
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 5
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 5
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 6
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 6
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 7
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 7
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 8
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 8
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 9
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 9
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 10
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 10
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 11
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 11
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 12
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 12
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 13
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 13
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 14
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 14
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 15
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 15
0-0-0-0-0-0-0-0
Segment 16
Toegewezen rapporteringsgroepen
voor telefoon 16
0-0-0-0-0-0-0-0
229 Maximum aantal gekoppelde SMS-berichten
4
230-231 Gereserveerd
232 SMSTekst telefoonnummer 1
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
233 SMSTekst telefoonnummer 2
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
234 SMSTekst telefoonnummer 3
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
235 SMSTekst telefoonnummer 4
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
236 SMSTekst telefoonnummer 5
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
237 SMSTekst telefoonnummer 6
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
238 SMSTekst telefoonnummer 7
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
239 SMSTekst telefoonnummer 8
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
240 SMSTekst telefoonnummer 9
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
241 SMSTekst telefoonnummer 10
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
242 SMSTekst telefoonnummer 11
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
243 SMSTekst telefoonnummer 12
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
244 SMSTekst telefoonnummer 13
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
245 SMSTekst telefoonnummer 14
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
246 SMSTekst telefoonnummer 15
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
247 SMSTekst telefoonnummer 16
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14-14-14-14-
14-14-14-14-14
248 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 1
249 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 2
250 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 3
251 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 4
252 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 5
253 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 6
254 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 7
255 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 8
256 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 9
257 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 10
258 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 11
259 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 12
260 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 13
261 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 14
262 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 15
263 SMSTekst wachtwoord voor telefoonnummer 16
264 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 1 _ _ _
265 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 2 _ _ _
266 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 3 _ _ _
267 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 4 _ _ _
268 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 5 _ _ _
269 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 6 _ _ _
270 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 7 _ _ _
271 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 8 _ _ _
272 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 9 _ _ _
273 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 10 _ _ _
274 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 11 _ _ _
275 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 12 _ _ _
276 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 13 _ _ _
277 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 14 _ _ _
278 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 15 _ _ _
279 SMSTekst taalselectie voor telefoonnummer 16 _ _ _
NX-10 Installateurhandleiding
227
ADR BESCHRIJVING STANDAARD PROGRAMMEERDATA
Kies uit
taal ISO 639 ID taal ISO 639 ID
Deens dan Italiaans ita
Nederlands nla Noors nor
English
(Engels)
eng Pools pol
Fins fin Portugees por
Frans fra Spaans esl
Duits deu Zweeds sve
280-282 Gereserveerd
X-10 HUISCODE VOOR UITGANGEN 1 – 10 (SMSTEKST CONTROLE)
Segment 1
X-10 Huiscode uitgang 0
0
Segment 2
X-10 Huiscode voor uitgang 1
1
Segment 3
X-10 Huiscode voor uitgang 2
2
Segment 4
X-10 Huiscode voor uitgang 3
3
Segment 5
X-10 Huiscode voor uitgang 4
4
Segment 6
X-10 Huiscode voor uitgang 5
5
Segment 7
X-10 Huiscode voor uitgang 6
6
Segment 8
X-10 Huiscode voor uitgang 7
7
Segment 9
X-10 Huiscode voor uitgang 8
8
283
Segment 10
X-10 Huiscode voor uitgang 9
9
X-10 MODULENUMMER VOOR UITGANGEN 1 – 10 (SMSTEKST CONTROLE)
Segment 1
X-10 Modulenummer voor uitgang 0
0
Segment 2
X-10 Modulenummer voor uitgang 1
1
Segment 3
X-10 Modulenummer voor uitgang 2
2
Segment 4
X-10 Modulenummer voor uitgang 3
3
Segment 5
X-10 Modulenummer voor uitgang 4
4
Segment 6
X-10 Modulenummer voor uitgang 5
5
Segment 7
X-10 Modulenummer voor uitgang 6
6
Segment 8
X-10 Modulenummer voor uitgang 7
7
Segment 9
X-10 Modulenummer voor uitgang 8
8
284
Segment 10
X-10 Modulenummer voor uitgang 9
9
Hoofdstuk B7 Modules registreren
Figuur 25. Het menu Registreren
Voor het registreren en resetten van de systeemmodules moet u het menu Geavanceerd inschakelen.
Selecteer Onderhoud>Geavanc. Menu>Actief en druk op OK.
De systeemmodules registreren
Wanneer u de optie Registreren modules selecteert, worden nieuwe modules zowel op de centrale als
op het bediendeel geregistreerd. Het bediendeel moet de modules registreren om de betreffende
menuopties te kunnen weergeven.
1. Druk op OK als de systeemprompt zichtbaar is en voer uw installateurcode in.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Registreren modules>Registreren en druk op OK.
3. Het bediendeel begint de modules te registreren. Op het LCD-scherm wordt tijdens
de registratie het bericht Registreren (ongeveer 12 seconden) weergegeven. Nadat
de modules zijn geregistreerd, klinkt een pieptoon en verdwijnt het bericht.
4. Nadat de modules zijn geregistreerd, keert het bediendeel terug naar Registreren.
5. Controleer de geregistreerde modules. Ga met de toetsen ½¾ naar Onderhoud en druk op
OK.
6. Blader naar Logboek en druk op OK. Wanneer de centrale een module registreert,
voegt deze een registratiegebeurtenis toe aan het logboek. Deze gebeurtenis omvat
het modulenummer. Overloop het logboek om te controleren of elke module is
geregistreerd.
Opmerking: De modules worden steeds weer geregistreerd wanneer u de programmeermode verlaat. In dat geval
verschijnt de melding Registreren wel, maar klinkt de pieptoon niet.
Modules resetten
Elke module kan men naar de standaardinstellingen terugbrengen. Het is raadzaam de module terug
te brengen naar de standaardinstellingen voordat u begint met het programmeren van de module.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar Standaard maken in het betreffende modulemenu en
druk OK. In dit geval moet u Centrale>Standaard maken selecteren om de
standaardinstellingen van de centrale te herstellen.
2. Op het LCD-scherm verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op OK om de
standaardinstellingen te accepteren.
3. De zoemer van het bediendeel piept eenmaal om het standaard maken te bevestigen.
Nu Registreren
Aantal Modules
1.17
1.27
NX-10 Installateurhandleiding
229
Woordenlijst
Adres Term Definitie
17 Registreren modules Een menuoptie die de functie activeert dat alle op de databus
aangesloten bediendelen en modules door de centrale worden
ingelezen en hiervan een interne lijst van wordt gemaakt.
17.1 Nu Registeren Menu waarin informatie over het registeren van modules is
bijeengebracht.
17.2 Aantal modules Menuoptie waarbij het totale aantal geregistreerde modules wordt
vermeld.
Hoofdstuk B18 Het logboek lezen
Overzicht
Figuur 26. Menustructuur Onderhoudsmode
Het logboek bevat de details van alle gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in het systeem. In
het logboek worden maximaal 512 gebeurtenissen bijgehouden.
Ga als volgt te werk als u het logboek wilt uitlezen:
1. Druk op OK als de systeemprompt zichtbaar is en voer uw installateurcode in.
2. Ga met de toetsen ½¾ naar Onderhoud en druk op OK.
3. Blader naar Logboek en druk op OK.
4. Op het LCD-scherm wordt de laatste gebeurtenis die aan het logboek is toegevoegd,
weergegeven. Het symbool > geeft aan dat u naar rechts kunt scrollen om de rest
van de beschrijving te bekijken.
Druk op F5 ( X ) om naar rechts te gaan en de rest van de beschrijving te lezen.
Tabel 32
Gebeurtenisbeschrijving bevat een verklaring van de verschillende onderdelen van de
beschrijving.
Alarm P3 Warenhuis Druk op F5 ( X ) Warenhuis
17:32 25/09 48> 48 Kantoor 028
In dit geval is er een alarm geactiveerd in zone 48 (met de toegewezen zonenaam
Kantoor) in partitie 3 (met de toegewezen partitienaam Warenhuis) om 17:32 op 25
september. Er is geen rapportering verstuurd naar de doormeldnummers. Dit is de
achtentwintigste gebeurtenis in het logboek.
5. Gebruik de toetsen ½¾ om door de gebeurtenissen in het logboek te bladeren.
18.1
18.2
18.3
18.4
18.5
18.6
18.7
Alarm memo
Herstel brand
Storingmelding
Logboek
X-10 Modules
Geavanc. Menu
Zonestatus
NX-10 Installateurhandleiding
231
Tabel 32. Gebeurtenisbeschrijving
Gebeurtenisbeschrijving Verklaring
L1 Gebeurtenis PN Partitienaam
L2 UU:MM DD/MM GN/ZN Zone/Gebruikersnaam LOG
Gebeurtenistype Het type gebeurtenis dat zich heeft voorgedaan.
PN Het nummer van de partitie waarin de gebeurtenis plaatsvond.
Partitienaam De naam van de partitie waarin de gebeurtenis plaatsvond.
Zone/User Name De naam van de zone of de gebruiker.
UN/ZN Het nummer van de gebruiker, zone of module.
HH:MM Het tijdstip (UU:MM) waarop de gebeurtenis zich voordeed.
DD/MM De dag en maand waarop de gebeurtenis plaatsvond.
LOG De positie van de gebeurtenis in het logboek.
Logboekgebeurtenissen
Tabel 33. Gebeurtenislijst
Gebeurtenisbericht Verklaring
10 mislukte
downloadpogingen
Dit is een beveiligingsvoorziening. Deze gebeurtenis doet zich voor als iemand op het
systeem probeert in te breken.
Alarm Er is een alarm geactiveerd
Herstel alarm Zie Alarm gebeurtenisbericht.
Autotest De automatische testmelding is naar de doormeldnummers verstuurd.
Aux comm. fout Fout tijdens het communiceren met de externe module, bijvoorbeeld de TCP/IP-
module.
Herstel Aux comm. fout Zie het gebeurtenisbericht Aux comm. fout.
Sabo behuizing Een sabotage behuizing.
Inbraak Er is een inbraakzone geactiveerd.
Herstel inbraak Zie het gebeurtenisbericht Inbraak.
Fout Databus De centrale detecteert wanneer de databus een kortsluiting veroorzaakt, geforceerd
wordt naar een hoger niveau of als er een probleem is met de ontvangst van geldige
bytes. Ongeveer 8 seconden nadat dit probleem is gedetecteerd zal deze
gebeurtenis worden opgenomen in het logboek en wordt de externe databus
ongeveer 5 minuten lang uitgeschakeld. Als deze situatie zich niet herstelt na
5 minuten, wordt de externe databus opnieuw 5 minuten uitgeschakeld. Na het
invoeren van de installateurcode wordt de gebeurtenis Fout Databus Herstel
opgenomen in het logboek en de databus weer ingeschakeld.
Fout Databus Herstel Zie het gebeurtenisbericht Fout Databus.
Gebeurtenisbericht Verklaring
Blokkeren Er een zone geblokkeerd.
Deblokkering Zie het gebeurtenisbericht Blokkeren.
Annuleren De rapportering aan de centrale is geannuleerd. Dit gebeurt wanneer een gebruiker
een code invoert na een alarm.
CleanMe Een rookmelder is vuil.
Herstel CleanMe Zie het gebeurtenisbericht Cleanme.
Klok ingesteld Een gebruiker heeft datum en tijd ingesteld.
Inschakeling Inschakeling door een specifieke gebruiker.
Code ingave De uitgang van de toegangskaartlezer werd geactiveerd.
De uitgang kan worden geactiveerd door een geaccepteerde proximity kaart of door
een uitgangsverzoekdrukker. Een uitgangsverzoekdrukker is een knop die door een
gebruiker kan worden ingedrukt om het elektrisch slot van de deur te openen. Wordt
ook wel deurvrijgave (RTE – Request-to-Exit) genoemd. Wanneer de optie Code
ingave is geactiveerd, stuurt de kaartlezer een logbericht naar de centrale om aan te
geven dat de uitgang werd geactiveerd.
B-alarm Activeert de combinatiezone.
Dataverlies De centrale is er niet in geslaagd alarmmeldingen naar de doormeldnummers te
versturen. De centrale probeert deze meldingen een aantal keren te versturen,
volgens de opgegeven waardes in de FTC (kiespogingen voor communicatiefout). De
nog te versturen alarmmeldingen gaan verloren.
Herstel sabo behuizing Zie het gebeurtenisbericht Sabo behuizing.
Herstel sabo behuizing Zie het gebeurtenisbericht Sabo behuizing.
Uitschak. na alarm Een gebruiker heeft de centrale uitgeschakeld tijdens een alarmsituatie.
Dwangmatig uit Er is een dwangcode ingevoerd door een gebruiker. Er wordt een alarmmelding naar
de doormeldnummers verzonden.
Te vroeg uitgeschakeld Een gebruiker schakelde het systeem uit vóór de openingstijd die in tijdschema’s zijn
opgegeven.
Einde up/downloading Het einde van een up/download.
Einde programmering Programmering verlaten. De installateur heeft de programmeermode verlaten.
Einde looptest Zie het gebeurtenisbericht Looptest.
Geregistreerd Modules zijn geregistreerd op de databus. De modulenummers worden opgeslagen.
Vertrekfout Een aankomst/vertrekzone is open blijven staan nadat de vertrektijd is verstreken.
Herstel storing uitbr. Zie het gebeurtenisbericht Modulestoring.
Module storing Er is een probleem met een uitbreidingsmodule.
Module gebeurtenis Een databusmodule heeft een gebeurtenis gegenereerd voor het rapporteren van
omstandigheden die niet door andere gebeurtenissen worden beschreven.
Communicatiefout De centrale of een module heeft geprobeerd een melding naar de
doormeldnummers te versturen, maar dit is niet gelukt.
Herstel storing Zie het gebeurtenisbericht Storing.
NX-10 Installateurhandleiding
233
Gebeurtenisbericht Verklaring
Brand Er is een brandalarm geactiveerd
Herstel brand Zie het gebeurtenisbericht Brand.
Eerste uitschakeling Het tijdstip waarop de eerste partitie is uitgeschakeld.
Geforc.Deuralarm De deur is geopend zonder toestemming van het systeem.
Geforc.Deuralarm
Herstel
Zie het gebeurtenisbericht Geforc.Deuralarm.
Aardingsfout Er is een aardingsfout opgetreden.
Herstel aardfout Zie het gebeurtenisbericht Aardingsfout.
Sab. Bediendeel Een sabotage van het bediendeel.
Laatste inschakeling Het tijdstip waarop de laatste partitie is ingeschakeld.
Te laat ingeschakeld Een gebruiker schakelde het systeem in na de sluitingstijd die in de tijdschema’s zijn
opgegeven.
Tel.lijnfout Telefoonlijnfout
Herstel telefoonlijnfout Zie het gebeurtenisbericht Tel.lijnfout.
Inluisteren Het begin van een inluistersessie.
Logboek vol Het logboek is vol en de gebeurtenissen moeten worden gedownload naar de
up/download software. De melding dat het logboek vol is kan ook naar de
doormeldnummers worden verstuurd.
Herstel accufout Zie het gebeurtenisbericht Accufout.
Accufout De standby-accu voor de centrale/module is zwak.
Herstel 230V fout Zie het gebeurtenisbericht 230Vac fout.
230Vac fout De 220 V netspanning is weggevallen.
Handmatige
brandmelding
Er is een handmatig brandalarm gegeven met behulp van de toetsen 1 en 3 op het
bediendeel.
Handmatige test Er is een handmatige test naar de doormeldnummers uitgevoerd.
Medisch Er is een medisch alarm gegeven met behulp van de toetsen 4 en 6 op het
bediendeel.
Uit-normale autotest Het resultaat van een uit-normale autotest.
Uitschakeling Uitschakeling door een specifieke gebruiker.
Herstel uitgang Zie het gebeurtenisbericht Uitgang.
Uitgang activering Er is een uitgang geactiveerd.
Overstroom Een excessieve hoeveelheid stroom is onttrokken aan een van de uitgangen.
Herstel overstroom Zie het gebeurtenisbericht Overstroom.
PA Paniekalarm Er is een paniekalarm geactiveerd.
Gebeurtenisbericht Verklaring
Paniek Een paniekalarm dat wordt geactiveerd door het indrukken van de functietoets op
het bediendeel.
Gedeeltelijk
inschakelen
Gedeeltelijke inschakeling van het systeem door een specifieke gebruiker.
Pulsteller Geeft de pulsteller weer van een schokdetectorzone en het zonenummer na een
alarm.
RAM controle fout Controlefout van het RAM-geheugen.
Recente inschakeling Er is een alarm opgetreden binnen de eerste vijf minuten nadat de centrale is
ingeschakeld.
Herstart vertrektijd Een speciale optie om vals alarm te voorkomen.
Herstel Een gebruiker heeft een rookmelder handmatig gereset.
Herstel jam detectie Zie het gebeurtenisbericht Jam detectie.
Jam detectie Jam detectie.
RF Batterijfout Een RF detector heeft een batterijfout gerapporteerd.
Herstel RF batterijfout Zie het gebeurtenisbericht RF Batterijfout.
ROM controle fout Controlefout van het ROM-geheugen.
Einde service Einde van ‘Installateur ter plaatse’ (servicemode).
Begin service Begin van ‘Installateur ter plaatse’ (servicemode).
Afsluiten Het extern afsluiten van het system door de installateur.
Afsluiten herstel Zie het gebeurtenisbericht Afsluiten.
Stil paniek Een stil paniekalarm.
Sirene sabotage Sabotage van een sirene.
Herstel sirene sabotage Zie het gebeurtenisbericht Sirene sabotage.
Begin up/download Het begin van een up/download.
Begin programmering Het begin van een programmering. De installateur heeft de programmeermode
geactiveerd.
Systeem Inactiviteit Het systeem is gedurende een langere tijd dan vooraf is ingesteld inactief geweest.
Sabotage Een sabotering.
Herstel sabotage Zie het gebeurtenisbericht Sabotage.
Storing Een storingsconditie.
Looptest Het begin van een looptest.
Herstel zone inactiviteit Zie het gebeurtenisbericht Zone inactiviteit.
Zone inactiviteit Een bericht dat er op een zone een bepaalde tijd geen activiteit is geweest.
RF Sensor afwezig Een RF sensor is de supervisie met de draadloze ontvanger kwijt. Dit gebeurt
wanneer de zender binnen de lange supervisietijd zijn supervisiebericht niet naar de
NX-10 Installateurhandleiding
235
Gebeurtenisbericht Verklaring
RF-ontvanger heeft verzonden. Zie bijlage 5.
Herstel Sensor RF zoek Zie het gebeurtenisbericht RF Sensor afwezig.
Opmerking: Soaktestgebeurtenissen worden opgenomen in het logboek met een sterretje naast de ingang. Ze
worden niet gerapporteerd.
Woordenlijst
Adres Term Definitie
18 Onderhoud Een menuoptie die opties groepeert, met betrekking tot het
geven van commando's door de installateur.
18.1 Zonestatus Een menuoptie die de status van de zone aangeeft.
18.2 Logboek Een menuoptie die wordt gebruikt om het logboek te
raadplegen. Het logboek is een lijst van de gebeurtenissen
die plaatsvinden in het systeem, ongeacht of het systeem
is ingeschakeld of uitgeschakeld. Deze worden
bijgehouden in een opeenvolgende gebeurtenissenlijst met
een tijd- en datumstempel. Wanneer het logboek vol is,
worden de oudste gebeurtenissen met nieuwe gegevens
overschreven. Deze gebeurtenissen kunnen later worden
bekeken door ze te uploaden.
18.3 Alarm memo Een menuoptie die een lijst van alarmmeldingen laat zien,
inclusief de plaats waar deze zich voordeden. Alleen de
alarmen die tijdens de laatste in-/uitschakelcyclus
plaatsvonden, worden in het logboek van het
alarmgeheugen weergegeven.
18.4 Storingmelding Een menuoptie die wordt gebruikt om
serviceboodschappen te controleren.
De serviceboodschap verdwijnt wanneer de installateur de
programmeermode activeert en vervolgens afsluit. Als
Herstel sabo met hoofdcode is ingeschakeld, kan een
hoofdgebruiker de serviceboodschap resetten door een
hoofdcode in te voeren.
18.5 LCD & Handm. Test Een menuoptie die de LED- en LCD-test van het bediendeel
en de in Diagnose geactiveerde handmatige tests uitvoert.
De sirene wordt geactiveerd tijdens de test als de
menuoptie Handmatige sirene is ingeschakeld. Tevens
wordt een hanmatige testoproep naar de
doormeldnummers uitgevoerd als de menuoptie
Handm.kiezertest is ingeschakeld.
18.6 Herstel brand Een menuoptie die de twee- en vierdraads rookmelders en
de Brand-LED opnieuw instelt. Voor vast bedrade
rookmelders wordt de voeding naar de rookmelders tijdelijk
onderbroken.
RF rookmelders zijn voorzien van een automatische reset
omdat de RF communicatie maar in één richting gaat (van
RF detector naar RF ontvanger). Dit commando stelt de RF
rookmelders niet opnieuw in, maar moet wel worden
gebruikt om de Brand-LED opnieuw in te stellen.
Adres Term Definitie
18.7 X-10 Modules Een menuoptie die een overzicht geeft van de X-10
modules die AAN/UIT kunnen worden geschakeld.
18.8 Geavanc. Menu Een menuoptie die bepaalde opties in de
Installateursmenustructuur activeert.
NX-10 Installateurhandleiding
237
Hoofdstuk B9 NX-586E
Overzicht
De NX-586 E Direct Connect-module is een optionele module die wordt gebruikt om de
up/download software rechtstreeks op de centrale aan te sluiten als de geïntegreerde seriële poort niet
beschikbaar is. De NX-586E Direct Connect-module heeft vier programmageheugens. De NX-586E
kan maximaal vier (4) NetworX-alarmcentraleconfiguraties (alleen centrale, geen modules) opslaan
in het interne, niet-vluchtige geheugen. Deze bestanden kunnen worden gemaakt met de DL900-
software (1.13 of hoger) zonder een aangesloten centrale (voeding moet wel aanwezig zijn). De
bestanden kunnen ook worden gemaakt met de programmeermode van de installateur op een
bestaande NetworX-centrale zonder dat daarvoor een computer nodig is. De bestanden die
opgeslagen zijn in de Direct Connect-module kunnen naar elke centrale van hetzelfde type worden
overgebracht, of door de DL900-software worden gelezen voor herziening, bewerking of archivering.
De NX-586E Direct Connect-module aansluiten
De NX-586E aansluiten op een computer
Figuur 27. NX-586E
1
RS232-aansluiting
4
LED ‘Wacht op buscommunicatie’
2
RJ11 (achteraansluiting)
5
LED ‘Data worden verzonden’
3
LED ‘Wacht op hostcommunicatie’
6
LED ‘Data worden ontvangen’
6. Sluit de NX-586E Direct Connect-module aan op de seriële poort van de computer.
De indeling van de 25-pins seriële connector op de PCB is als volgt:
1
2
3
6
5
4
Tabel 34. Seriële aansluiting NX-586E Direct Connect-module
Sub D9 D25
RXD PIN 2 PIN 3
TXD PIN 3 PIN 2
GND PIN 5 PIN 7
7. Sluit de kabel aan op de NX-586E Direct Connect-module.
8. Strip de draden en verbind de kabel met krokodillenklemmen als volgt met een
NX-10-centrale:
Rood naar POS
Zwart naar COM
Groen naar DATA
De NX-586E aansluiten op een computer en een centrale
Verbind de NX-586E Direct Connect-module met de seriële poort van de computer en met de
centrale, zoals aangegeven in de vorige alinea.
Figuur 28. De NX-586E aansluiten op een computer en een centrale
NX-586
DATA
POS
COM
#
"
!
NX-10
NX-10 Installateurhandleiding
239
De NX-586E aansluiten op een centrale
Verbind de kabel met krokodillenklemmen als volgt met een NX-10-centrale:
Rood naar POS
Zwart naar COM
Groen naar DATA
De NX-586E Direct Connect-module programmeren
Figuur 29. Menustructuur NX-586E
Het programmageheugen van de centrale kan worden gekopieerd naar een van de vier
programmageheugens op de NX-586E Direct Connect-module, en andersom. Voordat u het systeem
kunt programmeren, moet u de module registeren en resetten. Zie
Hoofdstuk B7 Enrolling modules
voor meer informatie over registreren en resetten.
Als u de NX-586E wilt programmeren met het NX-1048 bediendeel, selecteert u
Installateurmenu>NX-586E Direct Connect-module. Als u de NX-586E wilt programmeren met
behulp van een computer, start u de DL900 up-/downloadsoftware op de computer.
Opmerking: Het is aangeraden om een up/download sessie uit te voeren wanneer het bediendeel in normaal bedrijf is
(niet in programmeerstand). Indien u in het installateurmenu bent dan kan het bediendeel de
programmeermode verlaten en het kopieerproces starten. Dit kan het up/downloaded beïnvloeden of
afsluiten.
Geheugenoverdracht via bediendeel inschakelen
In het volgende voorbeeld wordt het NX-1048-bediendeel gebruikt voor het kopiëren van het
programmeergeheugen van de centrale naar programmeergeheugen 2 op de NX-586E. Vervolgens wordt
de programmeerinformatie van programmeergeheugen 3 op de NX-586E gekopieerd naar de centrale.
1. Ga met de toetsen ½¾ naar NX-586E Direct Connect-module>Bestanden en druk
op OK.
2. Voor het schrijven van informatie van de centrale naar de NX-586E, gaat u naar
Bestand 2>Centrale naar bestand en drukt u op OK.
3. Selecteer Ja ter bevestiging en druk op OK.
4. Het programmeergeheugen van de centrale wordt gekopieerd naar
programmeergeheugen 2 op de NX-586E Direct Connect-module. Tijdens de
ontvangst van de gegevens knippert de LED voor gegevensontvangst op de NX-
586E Direct Connect-module. De zoemer van het bediendeel klinkt wanneer de
bewerking is geslaagd.
5. Voor het lezen van informatie van de NX-586E naar de centrale, gaat u naar Bestand
3> Bestand naar centrale en drukt u op OK.
6. Selecteer Ja ter bevestiging en druk op OK.
7. De informatie uit programmeergeheugen 3 op de NX-586E wordt gekopieerd naar
Bestanden
Bestand 1 Type centrale
Centrale naar bestand
Bestand naar centrale
Opties
Baudrate
13.1
13.2
13.1.
13.2.1
13.1.1.
13.1.1.2
13.1.1.3
Bestanden
Gelijk als bovenstaande
2 - 4
de huidige centrale. De LED voor Gegevensverzending op de NX-586E Direct
Connect-module knippert terwijl de gegevens worden verstuurd. De zoemer van het
bediendeel klinkt wanneer de bewerking is geslaagd.
8. U hoort een drievoudige pieptoon wanneer een fout optreedt tijdens het lezen of
verzenden van gegevens.
Geheugenoverdracht van centrale naar computer met DL900-software
1. Start de DL900 up-/downloadsoftware.
2. Selecteer: Programma>Instellingen>Direct Connect-instellingen.
3. Selecteer het juiste poortnummer en de baudrate. Het protocol moet binair zijn
(standaard). De baudrate moet overeenkomen met de NX-586E. De standaardinstelling is
9600. Klik op OK.
4. Selecteer de account die u wilt gebruiken.
5. Selecteer Up/Download>Direct Connect.
Opmerking: U kunt ook de werkbalk gebruiken of de [F11]-toets.
6. Download op de normale wijze. U kunt het volgende niet doen:
Bediendeelstatus weergeven
Modules registreren
Data van de DL900-software naar de NX-586E schrijven
Opmerking: In de volgende stappen kunnen COM en POS worden aangesloten op een willekeurige 12 VDC-bron, en
hoeft DATA niet te zijn aangesloten.
1. Start de DL900 up-/downloadsoftware.
2. Selecteer: Programma>Instellingen>Direct Connect-instellingen.
3. Selecteer het juiste poortnummer en de baudrate. Het protocol moet binair zijn
(standaard). De baudrate moet overeenkomen met de NX-586E. De
standaardinstelling is 9600. Klik op OK.
4. Selecteer de account die u wilt gebruiken.
5. Selecteer: Up/Download>Centralegegevens naar 586 schrijven.
6. U wordt gewaarschuwd als hiermee gebruikercode kan worden overschreven
(indien deze zijn gewijzigd door de gebruiker).
7. Selecteer het adres in de NX-586E waar de data wordt opgeslagen.
Opmerking: Hiermee worden de bestaande gegevens zonder verdere waarschuwing overschreven.
8. Er wordt een scherm geopend dat aangeeft dat de gegevens worden verstuurd.
Wanneer dit scherm verdwijnt, is het proces voltooid.
Data van de NX-586E naar de DL900-software lezen
Opmerking: In de volgende stappen kunnen COM en POS worden aangesloten op een willekeurige 12 VDC-bron, en
hoeft DATA niet te zijn aangesloten.
1. Start de DL900 up-/downloadsoftware.
2. Selecteer: Programma>Instellingen>Direct Connect-instellingen.
NX-10 Installateurhandleiding
241
3. Selecteer het juiste poortnummer en de baudrate. Het protocol moet binair zijn
(standaard). De baudrate moet overeenkomen met de NX-586E. De
standaardinstelling is 9600. Klik op OK.
4. Selecteer de account die u wilt gebruiken.
5. Selecteer: Up/Download>Centralegegevens van 586 lezen.
6. Selecteer het adres in de NX586E waaruit de data moet worden opgehaald.
7. Er wordt een scherm geopend dat aangeeft dat de data wordt gelezen. Wanneer dit
scherm verdwijnt, is het proces voltooid.
Adresprogrammering voor de NX-586E
Het enige adres dat op de NX-586E wordt gebruikt is adres 0. De zeven segmenten beschikken over
de volgende functies en betekenissen:
Tabel 35.
Segment 1
Hiermee wordt de taak ingesteld om de resultaten van de gevraagde taak uit te voeren (lezen of schrijven) en
weer te geven.
0 = Inactie
f
1 = Lees confi
g
uratie centrale naar een bestand
COMMAND
2 = Schri
j
f bestandsconfi
g
uratie naar de centrale
COMMAND
10 = Actie
f
RESULTAAT
11 = On
g
eldi
g
commando
;
installateur heeft een andere waarde dan 1 of 2 in
g
evoerd RESULTAAT
12 = On
g
eldi
g
bestandsnummer
;
installateur heeft een andere bestandsnummer in
g
evoerd
RESULTAAT
13 = On
g
eldi
g
centralet
yp
e
;
de centrale en het bestand komen niet overeen RESULTAAT
14 = On
g
eldi
g
e toe
g
an
g
scode
;
de centrale en de toe
g
an
g
scode komen niet overeen RESULTAAT
15 = Timeout
;
het vereiste commando beschikte niet over een data-uitwisselin
g
g
edurende 3
RESULTAAT
16 = Geannuleerd
;
het vori
g
e commando werd
g
eannuleerd vanwe
g
e een
p
o
g
in
g
tot een
RESULTAAT
20= Overdracht succesvol
;
het vori
g
e lees- of schri
j
fcommando was succesvol RESULTAAT
Segment 2
Hiermee wordt het bestandsnummer vastgehouden voor het aangevraagde lees- of schrijfcommando. De
enige geldige waarden zijn 1-4. Dit segment wordt altijd ingesteld op 0 na elk willekeurig commando, om het
per ongeluk overschrijven van een onjuist bestand te voorkomen.
Segmen-
ten 3 - 6
Hiermee wordt het centraletype opgeslagen in respectievelijk bestand 1-4.
Resultaten 1 - 3 gelden voor de standaard NetworX-centrales (NX-4 / NX-6 / NX-8).
Resultaat 4 geldt voor de NX-8E-centrale.
Resultaat 10 geldt voor de NX-4V2-centrale.
Resultaat 11 geldt voor de NX-6V2-centrale.
Resultaat 12 geldt voor de NX-8V2-centrale.
Resultaat 15 geldt voor de NX-10-centrale.
Segment 7
Hiermee wordt de baudsnelheid voor de RS-232-verbinding ingesteld (moet overeenkomen met die van het
DL-900-programma). De geldige waarden zijn 0-7 en worden opnieuw ingesteld op 4 (9600 baud -
fabrieksstandaard) indien ze onjuist worden ingesteld.
0= 600 Baud 2= 2400 Baud (2,4K) 4= 9600 Baud (9,6K) 6= 38400 Baud (38,4K)
1= 1200 Baud (1,2K) 3= 4800 Baud (4,8K) 5= 19200 Baud (19,2K) 7= 76800 Baud (76,8K)
Woordenlijst
Adres Term Definitie
13 NX-586E Direct Connect-module Een menugestuurde module die wordt gebruikt om de
up/download software rechtstreeks op de centrale aan te sluiten
als de geïntegreerde seriële poort niet beschikbaar is.
13.1 Bestanden Een menuoptie waarin de vier programmageheugens in de Direct
Connet-module zijn gegroepeerd.
13.1.1 Bestand 1 Een menuoptie die de programmageheugens selecteert in de Direct
Connect-module. Er zijn vier mogelijke programmageheugens.
13.1.1.1 Type centrale Een menuoptie die de informatie over het type centrale weergeeft
die in een van de vier programmageheugenbestanden van de
Direct Connect-module is opgeslagen.
13.1.1.2 Centrale naar bestand Een menuoptie voor het kopiëren van de programmering van een
centrale naar een van de programmageheugens van de Direct Connect-
module. Er zijn vier mogelijke programmageheugens in de NX-586E.
13.1.1.3 Bestand naar centrale Een menuoptie om programmageheugen van een van de vier
geheugenlocaties in de Direct Connect-module naar de centrale te
kopiëren.
13.2.1 Baudrate Een menuoptie die de snelheid van de datacommunicatie van de
NX-586E Direct Connect-module naar de centrale instelt. Deze kan
worden ingesteld van 600 baud tot 76800 baud. Het verdient
aanbeveling de standaardinstelling van 9600 baud te gebruiken
Technische specificaties
Voedingsspecificaties
Voedingsspanning 12V ± 2%
Stroomverbruik 30 mA bij 12V ± 2%
Specificaties algemene voorzieningen
Grootte behuizing Afmetingen (breedte x hoogte x diepte) 42x96x22 mm
Omgeving Bedrijfstemperatuur +0° C tot + 40 °C
Luchtvochtigheid Max. 93% zonder condensatie
Gewicht (inclusief databuskabel) 120 g
Telefoon Telefoonvereiste DTMF
NX-10 Installateurhandleiding
243
Hoofdstuk B10 Programmeren met de
DL900-software
Overige programmeermethodes
U kunt het systeem programmeren met het NX-1048-bediendeel of met de DL900-software. Met deze
software kunt u de programmeergegevens van de centrale uploaden naar de computer waarop de DL900-
software wordt uitgevoerd, deze gegevens vervolgens wijzigen en de wijzigingen weer downloaden van de
computer naar de centrale. Het is ook mogelijk om het programma- en gebeurtenissenlogboek te bekijken.
Als u het systeem met deze software wilt programmeren, moet u de centrale op de computer aansluiten.
De centrale op de computer aansluiten
U kunt de centrale rechtstreeks aansluiten op de computer via de RS232 seriële poort of op afstand
via een modemverbinding.
Aansluiten via de seriële poort
Aansluiten via een seriële poort is handig wanneer u ter plaatse bent en een rechtstreekse aansluiting
wilt maken met het alarmsysteem.
De aansluiting aan de NX-10-centrale gebeurt via de RS232-poort door gebruik te maken van de NX-586E-
module, die voorzien is van een standaard RS232 bidirectonele DB-9 connector.. De NX-586E kan als
programmeermodule dienen voor elke centrale, mits deze op de databus wordt aangesloten. De instellingen
van de centrale worden opgeslagen, waarna u deze met het bediendeel of een computer kunt uploaden/
downloaden. Zie hoofdstuk B9 NX-586E voor meer informatie over het lezen van data op de NX-586E.
Gebruik van de DL900-software met een directe verbinding:
1. Dubbelklik op het pictogram voor de software of klik op Start>Programma’s>Caddx>
DL900.
2. Het venster DL900-downloadsoftware en het scherm Hoofdtoegang worden
geopend.
3. Voer de naam en het wachtwoord van de operator in en klik op OK.
4. Het venster Operatortoegang wordt geopend.
5. Voer de huidige operator en het wachtwoord in en klik op OK.
6. Als u de centrale rechtstreeks via de seriële poort wilt aansluiten, selecteert u
Up/Download>Verbinden>Directe verbinding met 586. Het berichtvenster Bezig
met verbinding maken wordt geopend.
7. Als u de centrale via een TCP/IP-netwerk wilt verbinden, selecteert u
Up/Download>Verbinden>TCP/IP verbinding. Het venster IP Adres wordt
geopend. Voer het IP-adres in en druk op OK.
8. Wanneer u klaar bent met het uploaden of downloaden, selecteert u
Up/Download>Verbinding verbreken.
Opmerking: De standaard operatornaam is Caddx en het standaardwachtwoord is 1234. Het is mogelijk dat u dit
tweemaal moet invoeren.
Aansluiten via een modem
U kunt de centrale op afstand met de computer verbinden via een modem. Dit kan nuttig zijn
wanneer u niet ter plaatse bent en toch een verbinding wilt maken met het alarmsysteem.
U kunt de verbinding op de normale manier tot stand brengen of met Negeer antwoordapparaat
(AMD). Als u AMD gebruikt, wordt de 'automatische tijdgestuurde 2 oproepen negeer
antwoordapparaat volgorde' gebruikt.
Gebruik van de DL900-software met een modemverbinding:
1. Volg de stappen 1 - 5 uit Aansluiten via de seriële poort hierboven.
2. Zorg ervoor dat de modeminstellingen juist zijn. Voor meer informatie over de
modeminstellingen raadpleegt u de DL900 Online Help.
3. Selecteer Up/Download>Verbinden>Verbinding maken met AMD.
4. Er verschijnt een berichtvenster met de melding Bezig met initialiseren modem.
5. De computer maakt verbinding met de centrale
6. Wanneer u klaar bent met de upload of download, selecteert u
Up/Download>Verbinding verbreken of u klikt op het pictogram Verbinding
verbreken.
Opmerking: Niet alle modems worden ondersteund. Neem contact op met GE Security voor een lijst van compatibele
modems.
Programmeren met up/downloadsoftware
Met Downloaden kunt u de bestaande programmeergegevens of het logboek inlezen vanuit de
centrale. Met Uploaden kunt u door u ingestelde programmeergegevens versturen van de computer
naar de centrale, met behulp van de DL900-software. Als het systeem wordt geprogrammeerd met
DL900, kan het bediendeel worden gereset nadat het systeem is uitgeschakeld. Hiermee wordt
voorkomen dat tekst verloren gaat.
Voordat u gegevens gaat downloaden of uploaden, moet u eerst het volgende doen:
1. Ga na of de betreffende centrale-opties correct zijn geprogrammeerd. Er zijn een
minimumaantal opties die u moet instellen alvorens u de centrale kunt
programmeren met behulp van de up/download software.
2. Zorg ervoor dat de toegangscode voor up/downloaden in de centrale dezelfde is in
de up/download software en de centrale. Zie
hoofdstuk A-1 Introducing the NX-10
system voor de correcte standaardcode.
3. Als u op afstand een verbinding maakt, moet u controleren of de modeminstellingen
correct zijn. Voor meer informatie over de modeminstellingen raadpleegt u de DL900
Online Help.
4. Maak de verbinding met de centrale via de seriële poort of de modem.
5. Selecteer Up/Download>Alles lezen om alle gegevens van de centrale te
downloaden. De computer downloadt de gegevens van de centrale.
6. Selecteer Up/Download>Alles versturen om alle gegevens naar de centrale te
uploaden. De computer uploadt de gegevens naar de centrale.
NX-10 Installateurhandleiding
245
De gegevens die worden gedownload en de downloadsnelheid zijn afhankelijk van de instellingen
voor Alles verzenden/Alles lezen. Het standaard aantal tekenreeksen dat naar het bediendeel wordt
verstuurd is 192, maar het is mogelijk om het aantal verzonden tekenreeksen te beperken. Als het
standaard aantal wordt verlaagd, neemt de downloadtijd af. Voor meer informatie over het instellen
van de up/download opties raadpleegt u de DL900 Online Help.
Opmerking: Het is aangeraden om een up/download sessie uit te voeren wanneer het bediendeel in normaal bedrijf is
(niet in programmeerstand). Indien u in het installateurmenu bent dan kan het bediendeel de
programmeermode verlaten en het kopieerproces starten. Dit kan het up/downloaded beïnvloeden of
afsluiten.
Programmeertaken
U kunt alle beschikbare programmeertaken uitvoeren met de DL900-software. Tabel 36 DL900-
menuvolgorde toont de DL900-menuvolgorde voor elke taak.
Tabel 36. DL900-menuvolgorde
Taak DL900-menuoptie
Klanteninfo toevoegen Beeld>Klanten>Opmerkingen
Operatoren toevoegen Programma>Instellingen>Toevoegen/wijzigen operatoren
Backup van database maken Hulpprogramma's>Backup database
Een klantrecord wijzigen Beeld>Klanten>Afzonderlijke klant
Een hoofd- of operatorwachtwoord wijzigen Programma>Wijzigen wachtwoord
Operatorrechten wijzigen Programma>Instellingen>Toevoegen/wijzigen operatoren
De aanvullende telefooninstellingen
programmeren
Beeld>Centrale (tabblad Bijkomende instellingen telefoon)
De download-opties wijzigen Programma>Instellingen>Download-opties
De partities programmeren Beeld>Centrale (tabblad Partitie)
De rapporteringsinstellingen programmeren Beeld>Centrale (tabblad Telefoonnummers)
De systeem 1 instellingen programmeren Beeld>Centrale (tabblad Systeem 1)
De systeem 2 instellingen programmeren Beeld>Centrale (tabblad Systeem 2)
De systeem 3 instellingen programmeren Beeld>Centrale (tabblad Systeem 3)
De DL900-instellingen wijzigen Programma>Instellingen>Instellingen programma
De in-/uitschakelcodes van de gebruiker
programmeren
Beeld>Centrale (tabblad Codes)
De database comprimeren Hulpprogramma's>Comprimeren database
Verbinding maken via het modem Up/Download>Verbinden>Verbinden of
Downloaden>Verbinden>Verbinding maken met AMD
Verbinding maken via de seriële poort Up/Download>Verbinden>Directe verbinding met 586
De centrale-instellingen van een klant
kopiëren
Programma>Instellingen>Kopieerfuncties
Taak DL900-menuoptie
Een klantrecord verwijderen Beeld>Klanten>Afzonderlijke klant
Het logboek wissen Up/Download>Logboek>Wissen logboek
Up/Download Download>Alles versturen
De modulelijst downloaden en bijwerken Download>Lijst modules>Registreren modules
Het logboek downloaden Up/Download>Logboek>Volledig logboek lezen
Een database exporteren Hulpprogramma's>Exporteren database
Een database importeren Hulpprogramma's>Importeren database
De standaardwaarden laden Centrale>Standaard controle data van>Fabrieksinstellingen
Inloggen Start>Programma's>Caddx>DL900
Een lijst van klantrecords afdrukken Programma>Afdrukvoorbeeld>Klantenlijst
Het programmalogboek afdrukken Programma>Afdrukvoorbeeld>Logboek programma
Een programmeerwerkblad afdrukken Programma>Afdrukvoorbeeld>Programmeerwerkblad
Een lijst met operatoren afdrukken Programma>Afdrukvoorbeeld>Lijst operatoren
Klantennota's afdrukken Programma>Afdrukvoorbeeld>Nota's
Het logboek afdrukken Programma>Afdrukvoorbeeld>Logboek
De NX-1701E programmeren Uitbreidingsmodules>NX-1701E>1
De NX-320-I programmeren Uitbreidingsmodules>NX-320-I>1
De NX-507E/NX-508E programmeren Uitbreidingsmodules>NX-507E/NX-508E>1
De NX-534E programmeren Uitbreidingsmodules>NX-534E
De NX-535 programmeren Uitbreidingsmodules>NX-535
De bediendeeltekst programmeren Uitbreidingsmodules>Bediendeeltekst
De bediendelen programmeren Uitbreidingsmodules>Bediendeelopties>Partitie 1>Bediendeel 1
De draadloze ontvangers programmeren Uitbreidingsmodules>Draadloos>1
De zones programmeren Centrale>Hoofd (de tab Zones)
De database repareren Hulpprogramma's>Database repareren
De database herstellen Hulpprogramma's>Database herstellen
Een klantrecord zoeken en bekijken Beeld>Klanten>Afzonderlijke klant
Een diagnose uitvoeren Hulpprogramma's>Diagnose
Automatische terugbelopties instellen Programma>Instellingen>Automatisch terugbellen (call back)
Klantopties instellen Beeld>Klanten>Opties klant
Het land en de taal instellen Programma>Instellingen>Land/Taal
De downloadtoegang instellen Centrale>Geavanceerd>Up/Downloadcode
Speciale protocollen programmeren Centrale>Geavanceerd>Negeren
NX-10 Installateurhandleiding
247
Taak DL900-menuoptie
De uitgangen programmeren Centrale>Geavanceerd>Extra uitgangen
De TCP/IP instellingen instellen Programma>Instellingen>TCP/IP instellingen
De tijdsfuncties programmeren Centrale>Geavanceerd>Autotest en klok
Het zonetype programmeren Centrale>Geavanceerd>Zonetypes
Een klantrecord instellen Beeld>Klanten>Afzonderlijke klant
Het modem instellen Programma>Instellingen>Instellingen modem
Negeren antwoordapparaat instellen Programma>Instellingen>Instellingen AMD
De instellingen voor de directe verbinding
programmeren
Programma>Instellingen>Instelling directe verbinding
Van operator wisselen Programma>Volgende operator
De software verwijderen Start>Instellingen>Configuratiescherm>Software
Uploaden Download>Alles lezen
Een lijst met klantrecords bekijken Beeld>Klanten>Lijst
Een lijst met operatoren bekijken Programma>Instellingen>Toevoegen/wijzigen operatoren
De fouten van het automatisch beantwoorden
bekijken
Beeld>Klanten>Fouten bij automatisch beantwoorden
De centrale-instellingen bekijken Centrale>Hoofd
Het logboek bekijken Up/Download>Logboek>Volledig logboek lezen
De status van het bediendeel bekijken Beeld>Status codebediendeel
Hoofdstuk B11 Firmware bijwerken
Overzicht
U kunt de indien noodzakelijk de firmware van het NX-10-systeem bijwerken. Bijwerken naar een
nieuwe versie kan noodzakelijk zijn om nieuwe functionaliteit toe te voegen aan het systeem, een
andere interfacetaal en extra menuopties toe te voegen, of om mogelijke problemen te herstellen.
Om de firmware bij te werken, moet u over het volgende beschikken:
PC met Windows-besturingssysteem en .NET Framework 2.0 geïnstalleerd;
USB-kabel met een mini-USB-stekker die past op de mini-USB-aansluiting op de
centrale of de kaart van het bediendeel;
flash-hulpprogramma (Flasher-applicatie en -driver);
bijwerkbestanden (bestanden met de extensie .fdk) voor de centrale en/of
desbetreffende systeemmodules.
LET OP: Indien de NX-9104 VVMIQ-module op uw systeem is geïnstalleerd, moet u eerst de lintkabel waarmee de
VVMIQ-module is aangesloten op de centrale losmaken voordat u begint met het bijwerken van de firmware.
LET OP: Sluit de centrale of het bediendeel niet aan op de computer als de firmware-upgrade software niet is
geïnstalleerd!
Bijwerkprocedure
1. Installeer het flash-hulpprogramma (Flasher-applicatie en een driver) op de
computer. Zie voor meer informatie de installatie-instructies bij de Flasher-
applicatie.
2. Start de installateurmode in het alarmsysteem met behulp van het bediendeel.
3. Schakel de sabotageschakelaar voor de behuizing uit op de desbetreffende
printplaat.
Als u de USB-kabel wilt aansluiten op de printplaat van de centrale:
Ga met de toetsen ½¾ naar Centrale>Systeem items>Opties>Ingangen>Sabo
behuizing en druk op OK.
Selecteer Niet actief en druk op OK.
Als u de USB-kabel wilt aansluiten op de printplaat van het bediendeel:
Ga met de toetsen ½¾ naar Dit bediendeel>Opties>Sab. behuizing en druk op OK.
Selecteer Niet actief en druk op OK.
4. Start de Flasher-applicatie en controleer welke poorten beschikbaar zijn in de lijst
Beschikbare poorten. Voeg opmerkingen toe als de lijst lang is.
5. Sluit de USB-kabel aan op de computer.
NX-10 Installateurhandleiding
249
6. Open de behuizing van de centrale of het bediendeel en sluit de mini-USB-stekker
aan op de mini-USB-aansluiting op de centrale (zieafbeelding 1, positie I ) of op
de printplaat van het bediendeel.
7. Indien de NX-9104 VVMIQ-module is geïnstalleerd, maakt u de
voedingsaansluiting los (zowel de netvoeding als de batterij), maakt u de lintkabel
los waarmee de VVMIQ-module is aangesloten op de centrale, en sluit u de voeding
weer aan.
8. Klik op de knop Refresh in de Flasher-interface. Er wordt een extra nieuwe poort
weergegeven in de lijst Beschikbare poorten, bijvoorbeeld, COM 5. Onder normale
omstandigheden is dit de COM-poort met het hoogste nummer en wordt deze
automatisch geselecteerd. Selecteer indien noodzakelijk handmatig de nieuwe poort
in de lijst.
9. Selecteer in de Flasher-applicatie het element dat u wilt bijwerken (Printplaat
centrale, GSM-module, Radiomodule of Bediendeel), klik op de knop "..."
(Bladeren) ernaast en open het desbetreffende *.FDK-bestand voor dit element op
uw computer.
10. Als u wilt controleren of het nieuwe bestand een andere firmwareversie is dan het
bestand op de centrale of de andere module die u wilt bijwerken, klikt u op
Controleren om de inhoud te vergelijken en een statusbericht weer te geven.
11. Klik op de knop Programmeren. Het bijwerken wordt gestart en de statusbalk geeft
de voortgang weer Op het bediendeel wordt de voortgang ook weergegeven. Nadat
alle data is gekopieerd, wordt het bericht "Update succesvol" weergegeven op de
computer.
12. Herhaal de stappen 8 t/m 10 voor alle modules die u wilt bijwerken.
13. Maak de mini-USB-stekker los van de printplaat.
14. Indien de NX-9104 VVMIQ-module werd losgemaakt in stap 7, maakt u de voeding
los, sluit u de lintkabel VVMIQ-lintkabel aan en schakelt u de voeding naar de
printplaat weer in.
15. Sluit de behuizing.
16. Start de installateurmode en schakel de eerder uitgeschakelde sabotageschakelaar
weer in met behulp van het menu (selecteer Actief in stap 3).
BELANGRIJK: Nadat de Radiomodule opnieuw is bijgewerkt met de Flasher, moet de standaardinstelling worden
gekozen of moet deze volledig worden geprogrammeerd met de NX-586E Direct Connect-module
aan de hand van de eerder opgeslagen sensorconfiguratie.
Sectie C Referenties
NX-10 Installateurhandleiding
251
Bijlage 1: Rapportering van vaste codes in Contact ID of SIA
Tabel 37 Gebeurteniscodes geeft een overzicht van de gebeurteniscodes die voor verschillende
rapporteringen worden verstuurd (indien geactiveerd) bij gebruik van Contact ID en SIA-indelingen.
Het zonenummer, tussen haakjes, is het nummer dat als een getal achter de gebeurteniscode wordt
gerapporteerd. Als er geen haakjes zijn, is de zone 0. Een sterretje staat voor het eerste teken van de
gebeurteniscode van de zone die is geblokkeerd of verstoord.
Tabel 37. Gebeurteniscodes
Rapport
Contact
ID SIA Rapport Contact ID SIA
Handmatige test 601 RX Sab. Bediendeel 137 TA
Autotest 602 RP Handm. paniek (luid) 120 PA
Uitschakeling
(gebruikersnummer)
401 OP Handm. paniek (stil) 120 PA
Inschakeling
(gebruikersnummer)
401 CL Dwangmatig uit 121 HA
Annulering
(gebruikersnummer)
406 OC Paniekfunctie 1 110 FA
Begin lokale programmering 627 LB Paniekfunctie 2 100 MA
Einde lokale programmering 628 LX
RF detector afwezig
(zonenummer)
381 *T
Recente inschakeling
(gebruikersnummer)
401 CR
RF detector herstel
(zonenummer)
381 *R
Vetrektfout
(gebruikersnummer)
457 EE
Batterijfout RF detector
(zonenummer)
384 XT
Logboek is vol 605 JL
Batterijfout RF detector
herstel (zonenummer)
384 XR
Communicatiefout 354 RT Zonestoring (zonenummer) 380 *T
Module storing
(modulenummer)
333 ET
Herstel zonestoring
(zonenummer)
380 *R
Module herstel
(modulenummer)
333 ER Zonesabotage (zonenummer) 137 TA
Telefoonlijnfout 351 LT Zonesabotage (zonenummer) 137 TR
Telefoonlijn herstel 351 LR
Zone blokkering
(zonenummer)
570 *B
Sirene sabotage
(modulenummer)
321 YA Deblokkering (zonenummer) 570 *U
Sirene herstel
(modulenummer)
321 YH Bijna-alarm (A/B Alarm) 138 BM
Aux. voedingsfout
(modulenummer)
312 YP
Te vroeg uitgeschakeld/Te
laat ingeschakeld
451 OK
Rapport
Contact
ID SIA Rapport Contact ID SIA
Aux. voedingsfout herstel
(modulenummer)
312 YQ Gedeeltelijk inschakelen 456 CF
Accufout (modulenummer) 309 YT Zone-activiteit fout 391 NA
Accufout herstel
(modulenummer)
309 YR Zone-activiteit herstel 391 NS
Voedingsfout
(modulenummer)
301 AT Inschakelfout 454 CI
Netspanning herstel
(modulenummer)
301 AR RF Jam detectie 344 XQ
Sabotage behuizing
(modulenummer)
137 TA RF Jam detectie herstel 344 XH
Sabotage behuizing herstel
(modulenummer)
137 TR Brandmelder CleanMe 393 YX
Fout Databus 307 NC Fout Databus Herstel 307 NR
De NX-10 heeft de mogelijkheid om door te melden in SIA level 1 naar één of naar beide
telefoonnummers. Elke SIA melding bestaat uit een gebeurtenissencode (Event Code) en een Zone of
Gebruiker ID. De Zone ID is het zonenummer in alarm. De gebeurtenissencode komt uit
onderstaande tabel en wordt ingesteld als "event code" in de zone configuratiegroep.
Tabel 38. Zone rapporteringscodes - SIA
Geprogrammeerde Eventcode SIA Code Omschrijving
0 HA Holdup Alarm
1 FA Brandalarm
2 PA Paniekalarm
3 BA Inbraakalarm
4 BA Inbraakalarm
5 BA Inbraakalarm
6 UA Ongedefinieerd (Untyped) Alarm
7 BA Inbraakalarm
8 BA Inbraakalarm
9 UA Ongedefinieerd (Untyped) Alarm
10 HA Holdup Alarm
11 MA MedischAlarm
12 PA Paniekalarm
13 TA Sabotage Alarm
14 RP Periodieke Test
15 GA Gasalarm
16 KA Temperatuuralarm
17 WA Wateralarm
18 QA Noodgeval Alarm
19 SA Sprinkler Alarm
20 ZA Vorstalarm
21 KH Herstel Temperatuur Hoog Alarm
NX-10 Installateurhandleiding
253
22 FA Manueel Brandalarm
De NX-10 heeft de mogelijkheid om Contact ID rapporteringen te sturen. Elk Contact ID rapport
bestaat uit een “Event Code” gevolgd door een “Zone-Identificatie”. De “zone-identificatie” is het
nummer van de zone in alarm. De “event code” kan gekozen worden uit onderstaande tabel en moet
geprogrammeerd worden als rapporteringscode van de zoneconfiguratiegroep.
Tabel 39. Geprogrammeerde event code - Contact ID
Geprogrammeerde Eventcode Contact ID Omschrijving
0 122 Stil Paniek
1 110 Brandlarm
2 120 Paniekalarm
3 130 Inbraakalarm
4 131 Inbraakalarm (Perimeter zone)
5 132 Inbraakalarm (Interne zone)
6 133 Inbraakalarm (24 uur zone)
7 134 Inbraakalarm (Vertraagde zone)
8 135 Inbraakalarm (dagzone)
9 150 24 uur zone (geen inbraak)
10 121 Gedwongen in/uit alarm (duress)
11 100 Medisch Alarm
12 123 Luid paniekalarm
13 137 Sabotagealarm
14 602 Periodieke Test
15 151 Gasalarm
16 158 Temperatuuralarm
17 154 Wateralarm
18 140 Algemeen Alarm
19 140 Algemeen Alarm
20 159 Vorstalarm
21 158 Herstel Temperatuur Hoog Alarm
22 115 Manueel Brandalarm
Bijlage 2: Overzicht van de modulenummers
Elk bediendeel, elke uitbreidingsmodule en elke draadloze-ontvangstmodule heeft een modulenummer.
Tabel 40. Modulenummers
Module Modulenummer
NX-10 centrale 0
NX-507E/NX-508E Uitgangsmodules 24-31
Draadloze ontvangers
Opmerking: NX-10 ingebouwde ontvanger heeft adres 32.
32-39
NX-534E Inluistermodule 64
NX-535 Spraakmodule 77
NX-7002 GPRS-module
Opmerking: De NX-10 kan over een ingebouwde GSM/GPRS-
interface beschikken.
78
NX-590E TCP\IP-module 79
NX-9104 VVMIQ-module 65
NX-320-I Intelligente voeding 84-91
NX-1701E kaartleesmodules
Tabel 41. NX-1701E modulenummers
Inleesvolgorde Modulenummer Inleesvolgorde Modulenummer
1 113 9 121
2 114 10 122
3 115 11 123
4 116 12 124
5 117 13 125
6 118 14 126
7 119 15 127
8 120
NX-10 Installateurhandleiding
255
Bediendelen
Tabel 42. Modulenummers bediendeel
Bediendeel Partitie 1 Partitie 2 Partitie 3 Partitie 4
1 192 193 194 195
2 200 201 202 203
3 208 209 210 211
4 216 217 218 219
5 224 225 226 227
6 232 233 234 235
7 240 241 242 243
8 248 249 250 251
Bijlage 3: Communicatieprotocollen
Er kunnen verschillende communicatieprotocollen worden gebruikt voor de doormelding naar een
ontvanger die is aangesloten op telefoonnummer 1. Raadpleeg de instructies van uw
doormeldnummers om te bepalen welk protocol compatibel is.
Tabel 43 Communicatieprotocollen
geeft een overzicht van de mogelijke communicatieprotocollen.
Tabel 43. Communicatieprotocollen
DATA PROTOCOL BESCHRIJVING
0
Lokaal Communicatiemodule is uitgeschakeld
1
Ademco Contact ID DTMF-protocol
2
Ademco 4/2 Express DTMF-protocol
3
Gereserveerd
4
Gereserveerd
5
Sirenetoon-protocol Sirenegeluid voor lokaal kiezen*
6
Gereserveerd
7
SIA (niveau 1, ondersteuningsniveau 2
partitiemodifier en niveau 3 inluisterblok)
FSK-protocol.
8
Gereserveerd
9
Radionics Ext. Fast Uitgebreide gebeurteniscode 1800 Hz transmissie
2300 Hz handshake single round m/pariteit 40 PPS
uitgebreide hex-mogelijkheid
10
Gereserveerd
11
Ademco/Silent Knight Slow 1900 Hz transmissie 1400 Hz handshake 10 PPS
double round-pariteit
12
Silent Knight 4+2 fast 2-cijferig gebeurteniscode 1900 Hz transmissie
1400 Hz handshake 20 PPS double round-pariteit
13
Sescoa/Franklin Fast 1800 Hz transmissie 2300 Hz handshake 20 PPS
hex double round
14
SIA (niveau 1, ondersteuningsniveau 3
inluisterblok)
FSK-protocol.
15
Speciaal protocol (zie adres 18 voor de centrale, of de menuopties
Centrale>Communicatie>Speciaal protocol)
16
Spraakprotocol Spraakberichten via NX-535, voor lokale
gesprekken*
17
XSIA (niveau 1, ondersteuningsniveau 3
inluisterblok)
FSK-protocol.
18
XSIA (niveau 1, ondersteuningsniveau 2
partitiemodifier en niveau 3 inluisterblok)
FSK-protocol.
Opmerkingen: Het sirenetoonprotocol (protocol 5) kan met een kiss-off worden geactiveerd door op de “*”-toets op
de telefoon te drukken (aanhoudende toon van 250 ms is vereist).
Als u een “kiss-off”-signaal wilt activeren via een GSM-module, moet u er rekening mee houden dat
deze functie afhankelijk is van de networkprovider.
Door een geldige gebruikercode in te voeren op het bediendeel, wordt gestopt met kiezen wanneer
gebruik wordt gemaakt van het sirene- of spraakprotocol.
Als u een protocol nodig heeft dat niet in deze lijst staat, moet u de speciale opties in
Centrale>Communicatie>Speciaal protocol instellen om het gewenste protocol in te stellen.
Daarnaast selecteert u Protocol negeren in communicatie>Doormeldnummers>Telefoonnummers>
Telefoonnr. n>Protocol.
Het spraakprotocol genereert geen communicatiefout.
NX-10 Installateurhandleiding
257
Bijlage 4: Serviceboodschappen
Het bediendeel geeft serviceboodschappen weer naar aanleiding van handmatige en automatische
systeemtests van de centrale.
Tabel 44 Serviceboodschappen biedt een overzicht van de verschillende
berichten en geeft aan wat u moet doen om het probleem op te lossen. Wanneer het bediendeel een
pieptoon laat horen als gevolg van een foutconditie, kunt u op de toets # drukken om informatie over
de foutconditie te laten weergeven.
Tabel 44. Serviceboodschappen
Bericht Definitie Actie
Centrale
Sabotage behuizing
De behuizingsabotageschakelaar
van de centrale is niet gesloten.
Controleer of de behuizing correct op een vlakke
ondergrond is gemonteerd en niet is beschadigd. Als
er geen schade is, moet u controleren of de
behuizing goed gesloten is.
Centrale
Communicatiefout
De centrale heeft geprobeerd een
melding naar de alarmcentrale te
versturen, maar dit is niet gelukt.
Controleer of de telefoonlijn goed is aangesloten.
Controleer met behulp van een testtelefoon of het
telefoonnet werkt. Controleer of de doormeldnummers,
de klant- en protocolopties correct zijn.
Centrale
Geen tijd/datum
De voeding van de centrale is
volledig spanningsloos geweest en
de klok moet opnieuw worden
ingesteld.
Stel de systeemklok en -datum opnieuw in met
behulp van de menuoptie
Gebruikersmenu>Datum/tijd.
Centrale
Accufout
De standby-batterij voor de
centrale is zwak.
Mogelijk moet de accu worden vervangen. Dit kan
ook een tijdelijke toestand zijn als gevolg van een
lange stroomstoring.
Centrale
Overstroom
De centrale heeft een overmatige
stroomafname waargenomen via
één van de uitgangen en heeft deze
uitgang preventief afgeschakeld.
Controleer het systeem op fouten in de bedrading.
Een overstroommelding kan alleen worden gereset
door de sirene op de juiste wijze te activeren,
bijvoorbeeld, door een sabotage te activeren op een
zone die de sirenes activeert. Dit is een
veiligheidsfunctie om te controleren of de
overstroommelding verdwenen is en de sirenes weer
correct kunnen werken.
Centrale
Tel.lijnfout
De telefoonlijn die op de centrale is
aangesloten, werkt niet goed.
Controleer of de telefoonlijn goed is aangesloten.
Gebruik een testtelefoon om de werking van de
telefoonlijn te controleren.
Centrale
230 Vac fout
Er is geen netspanning aanwezig op
de centrale.
Controleer waarom er geen netspanning op de
centrale aanwezig is en controleer de
netspanningszekering in de centrale.
Centrale
Sirenefout
De verbinding tussen de sirene(s) en
de centrale is verbroken.
Controleer de bekabeling naar de sirene en herstel
de onderbroken lus.
Module
Communicatiefout
Een communicatiemodule heeft
geprobeerd een melding naar de
doormeldnummers te versturen,
maar dit is niet gelukt.
Controleer of de telefoonlijn goed is aangesloten.
Controleer met behulp van een testtelefoon of het
telefoonnet werkt. Controleer of de
doormeldnummers, de klant- en protocolopties
correct zijn. Controleer of de module is aangesloten
en werkt.
Module
Sabotage behuizing
De behuizingsabotageschakelaar
van een uitbreidingsmodule is niet
gesloten.
Controleer of de behuizing niet is beschadigd en
correct op een vlakke ondergrond is gemonteerd. Als
er geen schade is, moet u controleren of de
behuizing goed gesloten is.
Bericht Definitie Actie
Module
Accufout
De standby-batterij van de
uitbreidingsmodule is niet in orde of
niet aangesloten.
Mogelijk moet de accu worden vervangen. Dit kan
ook een tijdelijke toestand zijn als gevolg van een
lange stroomstoring.
Module
Overstroom
De uitbreidingsmodule heeft een
overmatige stroomafname
waargenomen via een van de
uitgangen en heeft deze uitgang
preventief afgeschakeld.
Controleer de module op fouten in de bedrading.
Module
230 Vac fout
De netvoeding is niet aanwezig op
de voeding van een
uitbreidingsmodule.
Controleer waarom de netspanning niet aanwezig is.
Controleer de netspanningszekering van de module.
Module
Sirenefout
De verbinding met de sirene van
een uitbreidingsmodule is
verbroken.
Controleer de bekabeling naar de sirene en herstel
de onderbroken lus.
Module
Storing
Een uitbreidingsmodule of
bediendeel communiceert niet
meer met de centrale.
Controleer of de module correct is aangesloten op
de centrale.
Sabotage
Zone X
Er is een probleem met de
bedrading of de sensor is
beschadigd.
Controleer de zone en zonesensoren op
beschadigingen en herstel eventuele storingen.
Zone herstel
Druk OK
Er is een probleem met één of meer
zones. Druk OK om de zone(s) en de
probleemsituaties vast te stellen.
Een van de volgende berichten
verschijnt wanneer u op OK drukt.
CleanMe
Een rookmelder
(bijvoorbeeld DP721) is
vuil. De centrale
detecteert een zekere
vervuiling in de
optische rookkamer
van de brand-/
rookmelder.
Reinig de optische rookkamer van de rookmelder.
Opmerking: Dit bericht wordt niet weergegeven op
de LCD-display, alleen opgenomen in het
gebeurtenislogboek.
Open
Er is een probleem met
de bedrading.
Controleer de zone en zonesensoren op
beschadigingen en herstel eventuele storingen.
Opmerking: Dit bericht wordt alleen weergegeven
voor bedrade zones.
RF
Afwezig
Het systeem heeft al
langere tijd geen
supervisiesignalen meer
ontvangen van de RF
detector. Afhankelijk van
hoe het systeem is
geprogrammeerd, wordt
hiermee een
servicerapport
geactiveerd. Daarnaast
wordt mogelijk ook een
sabotage-alarm
geactiveerd, indien
ingeschakeld.
Controleer of de batterijvoeding van de draadloze
zonemodule in orde is en of deze niet is gesaboteerd.
Herstel eventuele storingen.
Accufout
De batterij van de
draadloze zender is
bijna leeg.
Vervang de batterij.
NX-10 Installateurhandleiding
259
Bericht Definitie Actie
RF kort
afwezig
Het systeem heeft
sinds kort geen
supervisiesignalen
meer ontvangen van
een RF detector. Deze
toestand belemmert de
inschakeling.
Controleer of de batterijvoeding van de draadloze
zonemodule in orde is en of deze niet is gesaboteerd.
Herstel eventuele storingen.
Bijlage 5: Taakoverzicht
Gebruikers met verschillende machtigingen mogen verschillende taken uitvoeren in het systeem. Tabel 45
Systeemtaken geeft een overzicht van elke taak. Zwarte velden geven taken aan die niet op een bepaald
niveau mogen worden uitgevoerd, terwijl witte velden acties bevatten die wel zijn toegestaan. Vinkjes geven
taken aan die onder bepaalde voorwaarden mogen worden uitgevoerd, en de vereiste voorwaarden worden
uitgelegd in de kolom Voorwaarde.
Tabel 45. Systeemtaken
Taak Installa-teur Hoofdgebruiker Gebruiker
Geen
code
Voorwaarde
Het LCD-contrast instellen
Een up/download oproep
beantwoorden
*
* Indien de menuoptie 2.4.2.7 Code
vereist? is ingesteld op Nee.
Het systeem in- en uitschakelen.
* * **
* Indien de rechten dit toestaan (zie
instellingen in de menugroep Rechten).
** Indien het bediendeel zich in de 1
Partitie-mode bevindt en de menuoptie
2.5.2.1.1 Snel-inschakelen is ingesteld op
Ja, kunt u inschakelen zonder de
gebruikercode in te voeren. Het
indrukken van de functietoets F3, F4 of F7
volstaat.
Een zone blokkeren
* * *
* Indien de rechten dit toestaan (zie
instellingen in de menugroep Rechten).
Domoticasturingen configureren
Domoticasturingen uitvoeren
Resetten serviceboodschappen
*
* Indien ingeschakeld voor
hoofdgebruikers, met andere woorden,
als de menuoptie 2.6.2.4.2 Herstel sabo
met hoofdcode is ingesteld op Ja.
Een up/download oproep starten.
*
* Indien ingeschakeld voor gebruik met
een code, dat wil zeggen, als de
menuoptie 2.4.2.7 Code vereist? is
ingesteld op Nee.
Een systeemtest uitvoeren
Een servicecontrole uitvoeren
Een looptest uitvoeren
Spraaktelefoonnummers
programmeren
* *
* Indien de menuoptie 3.1.6 Tel.nr
wijzigen door gebr.? is ingesteld op Actief.
Brandmelders resetten
Systeemdatum en -tijd instellen
Niveau gebruiker-sautoriteit
instellen
Gebruikerscodes instellen
*
* Alleen eigen code, dwangcode en
bewakingscodes 16 17.
Schakelen tussen multipartitie-
stand en 1 Partitie-mode
Het alarmgeheugen bekijken
Het logboek bekijken
NX-10 Installateurhandleiding
261
Bijlage 6: Woordenlijst
Tabel 46. Woordenlijst
Alarm Vertraging Buiten Huis Magnetron Kamer Rookmelder Op
Area Den Brand Infrarood Beweging Speelkamer Signalering Utility
Audio Detector Voor
Directe
Zone
Noord Safe Zuid Safe
Terug Eet Game Intern Ziek Melder Trap Warenhuis
Badkamer Deur Garage Rommel Bureel Shock Opslag West
Straal Onder Glasbreuk Keuken Paniektoetsen Shop Study Venster
Slaapkamer Dwangmatig uit Gast Bibliotheek Berging Zij Sabotage Vleugel
Toets Oost Hall Licht Telefoon Skylight Televisie Draadloos
Plafond Nood Warm Living PIR Glijdend Storing Tuin
Behuizing Vertrektijd Overval Hoofd Portiek Kleine TV Zone
Index
A
Aansluiting
testen .......................................................195
Alarmbegrensteller .......................................54
AMD...........................................255, 256, 258
Audiorapportering ......................................201
Autotest ......................................................210
B
Backup rapportering .....................................45
Bediendeel
installeren..................................................27
nummer ...................................................162
partitie.....................................................162
zoemer.......................................................57
Bediendelen
instellingen kopiëren...............................161
maximum aantal........................................14
programmeren.................................152, 170
Bedrading
centrale......................................................25
Bijwerken
firmware..................................................259
Binnensirene.................................................57
C
Centrale
communicatie............................................59
Centrale
ingangen....................................................50
rapportering...............................................62
uitgangen...................................................55
up-/download ............................................61
Code
dwang........................................................57
gebeurtenis..............................................262
installateur.................................................57
systeem .....................................................57
Communicatie.............................................. 59
Communicatieprotocollen.......................... 267
Contact ID.................................... 14, 210, 262
Contact ID via SMS................................... 204
D
DB-9 connector ........................................... 254
De batterij vervangen................................. 157
Detectoren
installeren ................................................. 36
DL900.................................. 61, 198, 254, 256
Doormeldnummer........................................ 60
Draadloos bediendeel................................... 18
Draadloze binnensirene
specificaties.............................................. 33
Draadloze buitensirene
specificaties.............................................. 35
Dubbele rapportering................................... 46
Dwangcode .................................................. 57
E
Editors.......................................................... 39
F
Firmware
bijwerken................................................ 259
G
Gebeurtenis
beschrijving............................................ 240
codes ...................................................... 262
lijst.......................................................... 241
Gebruikersmenu........................................... 39
Gescheiden rapportering ................................ 47
GSM
registreren............................................... 193
H
I
I/O-module
specificaties.............................................. 33
NX-10 Installateurhandleiding
263
Installateur
berichten .................................................161
code...........................................................57
J
K
L
Logboek......................................240, 257, 258
Logboek programma ..................................257
Logboekgebeurtenis
gebeurtenissen.........................................241
M
Menunavigatie..............................................39
Module-ID..................................................193
Modulenummers.........................................264
Modules registreren....................................238
Modules resetten.........................................238
Multipartitiestand .......................................160
N
Numerieke waarden......................................40
NX-1048 bedraad bediendeel
specificaties.............................................169
NX-1048 draadloos bediendeel
specificaties.............................................168
NX-586E
aansluiten ................................................247
data lezen.................................................249
data schrijven ..........................................249
geheugenoverdracht................................249
NX-590
instelling voor NX-7002 .........................201
NX-7002
backup formaat .......................................201
LED's ......................................................196
rapportering.............................................199
registreren ...............................................193
O
Optieselecties................................................40
P
Partitie
instellingen............................................... 63
tijden ........................................................ 63
Polling........................................................ 203
Primaire rapportering................................. 200
Problemen oplossen................................... 209
Programmeermode....................................... 38
Prompt verlaten............................................ 41
Q
R
Rapport
formaten ................................................... 45
protocollen ............................................... 14
Rapportcodes ............................................. 210
Rapportering ................................................ 45
backup ...................................................... 45
centrale............................................... 59, 62
dubbele..................................................... 46
gescheiden................................................. 47
Rapporteringscontrollers............................ 200
Rapporteringsmethoden............................. 200
Referenties ..................................................... 9
Registreren
GSM-netwerk......................................... 193
NX-7002 ................................................ 193
RF Detectors
onderbreken............................................ 182
RS232 seriële poort ................................... 254
RSSI-waarde
bereik...................................................... 195
testen ...................................................... 195
S
Samenvattend rapport ................................ 204
Secundaire rapportering............................. 201
Selectielijsten............................................... 40
Serviceboodschappen ................................ 268
SIA............................................... 14, 210, 262
SMS........................................................ 205
SIM-kaart
installeren................................................194
Sirenes
installeren..................................................30
SMS SIA
afzonderlijke gebeurtenissen...................212
gecombineerde gebeurtenissen ...............213
partitiemodifiers......................................213
rapportering.............................................212
SMSText.............................................192, 199
berichten .................................................217
berichtformaat.........................................214
controle....................................................206
rapportering.............................................206
Specificaties
draadloze binnensirene .............................33
draadloze buitensirene ..............................35
I/O-module................................................33
NX-1048 bedraad bediendeel .................169
NX-1048 draadloos bediendeel ..............168
Spraak berichtnummer ...............................208
Status systeem ............................................209
Statusberichten ...........................................209
Supervisietijden ..........................................181
Systeem
automatische test.......................................62
codes .........................................................57
items..........................................................65
taken ........................................................271
tijden .........................................................65
T
Taal van de gebruikersinterface............38, 161
TCP/IP
netwerkverbinding ..................................207
rapportering.............................................207
Tekstbewerking ............................................42
Teksteditor ................................................... 42
Telefoon
nummers................................................... 41
voorkiesnummers ..................................... 41
Tijdsroosters ................................................ 67
Toetsen
navigatietoetsen........................................ 22
U
Uitgangen..................................................... 14
Up/Download............................................. 255
Up/downloaden .......................................... 203
Up-/downloaden
GPRS...................................................... 208
GSM....................................................... 208
Uploaden............................................ 255, 258
Uploaden/downloaden ............................... 254
V
Veiligheidstermen en -symbolen ................... 9
Vertrektijdprompt ...................................... 174
Voeding aansluiten ...................................... 24
W
Woordenlijst ........................................ 43, 272
X
X-10 ........................................................... 160
XSIA
SMS........................................................ 205
TCP/IP.................................................... 205
Y
Z
Zone
definitie .................................................... 53
instellingen............................................... 53
type........................................................... 54
Zones
maximum aantal....................................... 14
wijzigen.................................................... 54
2

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

GE-Security-NetworX-NX-10

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw GE Security NetworX NX-10 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van GE Security NetworX NX-10 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 7,38 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van GE Security NetworX NX-10

GE Security NetworX NX-10 Snelstart handleiding - Nederlands - 6 pagina's

GE Security NetworX NX-10 Gebruiksaanwijzing - Nederlands - 38 pagina's

GE Security NetworX NX-10 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 40 pagina's

GE Security NetworX NX-10 Snelstart handleiding - English - 6 pagina's

GE Security NetworX NX-10 Installatiehandleiding - English - 257 pagina's

GE Security NetworX NX-10 Snelstart handleiding - Français - 6 pagina's

GE Security NetworX NX-10 Installatiehandleiding - Français - 274 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info