531207
6
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/324
Pagina verder
Feel the difference
FordMondeo
Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de
technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen
zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,
mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2010
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: (CG3536nl) 11/2010 20101209094629
E108837
Inleiding
Over deze handleiding..............................7
Overzicht van symbolen...........................7
Onderdelen en accessoires....................8
Kort overzicht
Kort overzicht............................................11
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes...............................................23
Zitverhogers.............................................24
Plaatsing van kinderzitjes.......................25
ISOFIX verankeringspunten...................27
Kindersloten.............................................28
Bescherming van
inzittenden
Werking.....................................................30
Veiligheidsgordels vastmaken..............32
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................33
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..................................33
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................33
Passagiersairbag uitschakelen.............34
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties..................................35
Programmeren van de
afstandsbediening...............................35
Batterij van afstandsbediening
vervangen.............................................35
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen............38
Centrale vergrendeling...........................41
Sleutelloze toegang................................42
Motorstartblokkering
Werking.....................................................46
Gecodeerde sleutels..............................46
Immobilisatiesysteem inschakelen......46
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....46
Alarm
Werking.....................................................47
Alarm inschakelen...................................49
Alarm uitschakelen.................................49
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen....................................51
Audiobediening........................................51
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers........................................53
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers........................................53
Voorruitsproeiers.....................................54
Achterruitwissers en -sproeiers...........54
Koplampsproeiers..................................55
Ruitenwisserbladen controleren..........55
Ruitenwisserbladen vervangen............55
Verlichting
Verlichtingsbediening.............................58
Dagrijlicht..................................................59
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting..............................................59
Automatische grootlichtregeling .........59
Voorste mistlampen................................61
Mistachterlichten.....................................61
Koplampen afstellen - Auto's met
Adaptieve verlichting, voor/Xenon
koplampen...........................................62
Koplamphoogte afstellen......................62
Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)......................................................63
1
Inhoudsopgave
Waarschuwingsknipperlichten..............64
Richtingaanwijzers..................................64
Interieurverlichting...................................65
Een koplamp verwijderen......................66
Gloeilampen vervangen.........................67
Gloeilampentabel....................................74
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten..................76
Buitenspiegels.........................................78
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................78
Automatisch dimmende spiegel..........80
Monitor dode hoek ................................80
Instrumenten
Meters.......................................................84
Waarschuwings- en
indicatielampen....................................86
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................89
Infodisplays
Algemene informatie..............................90
Tripcomputer...........................................99
Persoonlijke instellingen........................101
Infoberichten..........................................103
Klimaatregeling
Werking....................................................114
Ventilatieroosters....................................114
Handmatige klimaatregeling................115
Automatische klimaatregeling..............117
Verwarmde ruiten en spiegels............120
Extra verwarming..................................120
Elektrisch zonnedak..............................125
Stoelen
De juiste zitpositie innemen.................129
Handmatig verstelbare stoelen..........129
Elektrisch verstelbare stoelen.............130
Hoofdsteunen........................................132
Achterbank.............................................132
Verwarmde stoelen..............................133
Geventileerde stoelen..........................134
Gemaksfuncties
Zonneschermen ...................................136
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting........136
Klok..........................................................136
Aansteker...............................................136
Asbak.......................................................137
Extra voedingsaansluitingen................137
Bekerhouders........................................138
Dashboardkastje...................................138
Opbergruimtes......................................138
Wegenkaartopbergvakken.................139
Geheugenfunctie..................................139
Glashouder .............................................141
CD-wisselaar...........................................141
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
...............................................................141
USB-poort...............................................141
Vloermatten ...........................................141
De motor starten
Algemene informatie............................142
Contactslot.............................................142
Sleutelloos starten.................................142
Stuurwielblokkering...............................144
Een benzinemotor starten...................145
Een benzinemotor starten - Flex Fuel
(FF, ethanol)........................................146
Een dieselmotor starten.......................147
Dieselroetfilter (DPF).............................147
Motor uitschakelen...............................148
Motorverwarming..................................148
2
Inhoudsopgave
Start/stop knop
Werking...................................................149
Start/stop knop gebruiken...................149
Eco-modus
Werking....................................................151
Eco-modus gebruiken..........................151
Brandstof en tanken
Brandstofkwaliteit - Benzine................152
Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol)...............................................152
Brandstofkwaliteit - Diesel...................152
Katalysator..............................................153
Tankklep..................................................153
Tanken.....................................................154
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........155
Brandstofverbruik .................................155
Technische specificatie........................155
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.....160
Automatische transmissie...................160
Remmen
Werking...................................................163
Tips voor rijden met ABS......................163
Parkeerrem............................................163
Stabiliteitsregeling
Werking...................................................164
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling..............................164
Regeling voor bergop
rijden
Werking...................................................166
Regeling voor bergop rijden
gebruiken............................................166
Actieve schokdemperre-
geling
Werking...................................................169
Gebruik van de actieve
schokdemperregeling .....................169
Parkeerhulp
Werking...................................................170
Gebruik maken van de
parkeerhulp.........................................170
Achteruitkijkcamera
Werking...................................................172
Achteruitkijkcamera gebruiken...........172
Snelheidsregeling (cruise
control)
Werking...................................................175
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)....................................175
Adaptieve snelheidsre-
geling (ACC)
Werking...................................................177
Gebruik maken van ACC......................178
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert).....................................182
Snelheidsbegrenzer
Werking...................................................184
Snelheidsbegrenzer gebruiken...........184
Bestuurderswaar-
schuwing
Werking...................................................186
Bestuurderswaarschuwing
gebruiken............................................186
Waarschuwing rijdenbuiten
baan
Werking...................................................188
3
Inhoudsopgave
Waarschuwing rijden buiten baan
gebruiken............................................189
Transport
Algemene informatie.............................191
Bagageverankeringspunten................191
Schuifbare laadvloer ............................192
Opbergruimte onder vloer achterin....194
Bagageafdekkingen.............................194
Bagagenetten........................................195
Dakrekken en bagagedragers............196
Hondenrek ............................................196
Bevestigingspunten voor lading ........198
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger...............200
Afneembare trekhaakkogel................200
Tips voor het rijden
Inrijden....................................................204
Algemene punten bij het rijden - Auto's
met Sportophanging........................204
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden...................204
Door water rijden..................................204
Nooduitrusting
Eerstehulpset........................................205
Gevarendriehoek..................................205
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders..............206
Een zekering vervangen......................207
Specificatie-overzicht zekeringen.....208
Bergen van de auto
Sleeppunten...........................................219
Auto op vier wielen slepen...................219
Onderhoud
Algemene informatie............................221
De motorkap openen en sluiten........222
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)...........223
Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost
SCTi (Sigma).......................................224
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratec-HE (MI4)..............................225
Overzicht motorruimte - 2,0 l EcoBoost
SCTi (MI4)...........................................226
Overzicht motorruimte - 2,3 l
Duratec-HE (MI4)..............................227
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ..............229
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............230
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............232
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma)................................................233
Oliepeilstaaf - 1,6L EcoBoost SCTi
(Sigma)................................................233
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE (MI4)/2,3
l Duratec-HE (MI4)............................233
Oliepeilstaaf - 2,0 l EcoBoost SCTi
(MI4)....................................................233
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel /2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel /2,2 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ..................................................234
Motorolie controleren..........................234
Motorkoelvloeistof controleren..........235
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................235
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren.........................................236
Ruitensproeiervloeistof controleren...236
Technische specificatie........................237
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.............240
Reinigen van binnenzijde auto............241
4
Inhoudsopgave
Kleine lakschade repareren.................241
Accu van de auto
Gebruik van startkabels.......................242
Accu vervangen....................................243
Aansluitpunten van de accu ..............243
Velgen en banden
Algemene informatie............................244
Een wiel vervangen..............................244
Bandenreparatieset ............................249
Verzorging van banden.......................253
Gebruik van winterbanden.................253
Gebruik van sneeuwkettingen...........253
Bandenspanningcontrolesysteem.....254
Technische specificatie.......................255
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje..................259
Voertuigidentificatienummer (VIN).....259
Technische specificaties
Technische specificatie.......................260
Telefoon
Algemene informatie............................265
Setup telefoon......................................265
Setup Bluetooth....................................266
Bedieningselementen telefoon..........267
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...............267
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ....................270
Spraaksturing
Werking..................................................273
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken............................................273
Commando’s audio-unit .....................274
Commando’s telefoon........................284
Commando’s navigatiesysteem........289
Commando’s klimaatregeling............289
Verbinding
Algemene informatie............................292
Extern apparaat aansluiten ................293
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth............................................294
USB-apparaat gebruiken ...................294
iPod gebruiken .....................................297
Introductie navigatie
Rijveiligheid ............................................302
Navigatiesysteem
Introductie .............................................303
Bijlagen
Typegoedkeuringen.............................305
Typegoedkeuringen.............................305
Elektromagnetische compatibiliteit....306
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een
Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om
uw auto goed te leren kennen door dit
instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe
meer u van uw auto afweet, des te beter
kunt u ermee omgaan en dat komt de
veiligheid en het rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend bij
gebruik en bediening van de
regelingen en functies van uw auto.
N.B.:
In deze handleiding worden de
producteigenschappen en beschikbare
opties van de gehele serie beschreven
(soms zelfs wanneer deze nog niet
algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden
opties beschreven waarmee uw auto niet
is uitgerust.
N.B.:
Sommige afbeeldingen in deze
handleiding kunnen voor verschillende
modellen worden gebruikt, maar kunnen
er anders uitzien in vergelijking tot uw
auto. De essentiële informatie in de
afbeeldingen is echter altijd correct.
N.B.:
Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.:
Overhandig bij verkoop van uw auto
dit instructieboekje aan de nieuwe
eigenaar. Het instructieboekje is een
onderdeel van de auto.
Deze auto is goedgekeurd door de
internationaal erkende testorganisatie TÜV
op basis van de allergievriendelijke
eigenschappen.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÜV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra
pollenfilter de passagiers tegen allergie
opwekkende deeltjes in de buitenlucht.
Neem voor meer infomatie contact op
met TÜV via www.tuv.com.
OVERZICHT VAN
SYMBOLEN
Symbolen in dit
instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
7
Inleiding
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat
uw Ford onderdelen Ford
onderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan
de strenge veiligheidseisen en hoge eisen
ten aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
Motorkap
Portieren
Achterklep
Spatscherm
E131722
Bumper en radiateurgrille
Radiateurgrille
Voor- en achterbumper
8
Inleiding
E131723
Buitenspiegel
E131724
Ruit
Achterruit
Zijruiten
Voorruit
E88507
9
Inleiding
Verlichting
Achterlichten
Koplamp
E131725
10
Inleiding
KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel - stuur links
E87719
A
J K L M N
C DB H IGF
E
P OV U T S R Q
11
Kort overzicht
Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts
E87720
E
D
F
G
B
A
M
L
H
CI
O
Q
U
T
S
R
V
P
KJ
N
Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 58).
A
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 114).
B
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 64). Toetsen van
telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 267). Toetsen
van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken
(bladzijde 273). Bedieningstoetsen waarschuwingssysteem verlaten rijstrook.
Zie Waarschuwing rijden buiten baan (bladzijde 188).
C
Bedieningselementen audiosysteem. Zie Audiobediening (bladzijde 51).
D
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 84).
E
Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 90).
F
Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 53).
G
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 142).
H
Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding.I
12
Kort overzicht
Schakelaar stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 164). Start/stop-schakelaar. Zie Start/stop
knop gebruiken (bladzijde 149).
J
Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp
(bladzijde 170).
K
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 64).
L
Controlelampje airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie
Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 34).
M
Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 120).
N
Bedieningselementen klimaatregeling. Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 115). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 117).
O
Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 136).
P
Contactslot. Zie Contactslot (bladzijde 142).
Q
Schakelaars cruise control en snelheidsbegrenzer. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 175). Schakelaars
adaptieve snelheidsregeling. Zie Gebruik makenvan ACC (bladzijde 178).
Schakelaars snelheidsbegrenzer. Zie Snelheidsbegrenzer gebruiken
(bladzijde 184).
R
Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 51).
S
Claxon.T
Schakelaars cruise control en snelheidsbegrenzer. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 175). Schakelaars
adaptieve snelheidsregeling. Zie Gebruik makenvan ACC (bladzijde 178).
Schakelaars snelheidsbegrenzer. Zie Snelheidsbegrenzer gebruiken
(bladzijde 184).
U
Knieairbag voor bestuurder. Zie Werking (bladzijde 30).
V
13
Kort overzicht
Elektrische kinderveilig-
heidssloten
E124779
Zie Kindersloten (bladzijde 28).
Keyless entry (sleutelloze
toegang)
E78276
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passive key
nodig die zich in de omgeving van een
van de drie externe detectiezones
bevindt.
Auto ontgrendelen
E78278
Trek een portierkruk uit om alle portieren
en de achterklep te ontgrendelen en het
alarmsysteem uit te schakelen.
Auto vergrendelen
E87384
E87435
14
Kort overzicht
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde
42).
Stuurwiel verstellen
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 51).
Automatisch wissen
E70315
B
A
C
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in.
Zie Automatisch in- en
uitschakelende ruitenwissers
(bladzijde 53).
Ruitenwisserbladenvervangen
LET OP
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken
van sneeuw en ijs. De voorruitwissers
keren in hun normale stand terug zodra
u het contact inschakelt, u moet er dus
voor zorgen dat de buitenzijde van de
voorruit geheel vrij is van sneeuw en ijs
voordat u het contact inschakelt.
15
Kort overzicht
E85833
A
E75188
Zet het contact af en zet binnen drie
seconden de ruitenwisserhendel in de
stand A. Laat de hendel los wanneer de
ruitenwissers in de onderhoudsstand
staan.
Zie Ruitenwisserbladenvervangen
(bladzijde 55).
Automatisch in-/uitschakelde
verlichting
E70719
Afhankelijk van het omgevingslicht gaan
de koplampen automatisch aan en uit.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde
58).
Automatische
grootlichtregeling
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn. Een
handmatige deactivering kan nodig zijn
indien het systeem het grootlicht niet in-
of uitschakelt.
Het systeem schakelt automatisch
grootlicht in indien het voldoende donker
is en er geen ander verkeer is. Indien het
system de koplampen of achterlichten
van een naderend voertuig waarneemt,
of de straatverlichting vóór de auto,
schakelt het systeem het grootlicht uit
voordat het andere weggebruikers kan
verblinden. Dimlicht blijft ingeschakeld.
Zie Automatische
grootlichtregeling (bladzijde 59).
16
Kort overzicht
Elektrisch bedienbare ruiten
N.B.:
Open de tegenovergestelde ruit
enigszins om windgeluiden of schudden
door windstoten te voorkomen wanneer
één ruit open staat.
Zie Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 76).
Elektrisch inklapbare
buitenspiegels
E72623
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 78).
Buitenspiegels naar beneden
kantelen bij achteruitrijden
Afhankelijk van de ingestelde
spiegelstand, zal de betreffende
buitenspiegel kantelen wanneer u de
achteruit inschakelt, zodat u de
trottoirband kunt zien.
Wanneer u deze voorziening voor de
eerste keer gebuikt, kantelen de spiegels
in een standaard ingestelde stand. U kunt
de hoek waarmeer de spiegels kantelen
instellen.
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 78).
Informatiesysteem dode hoek
(BLIS)
WAARSCHUWING
Gebruik het systeem niet als een
vervanging voor de buiten- en
binnenspiegels en het over de
schouder kijken bij het veranderen van
rijstrook. Het systeem is geen vervanging
voor voorzichtig rijden en mag alleen
worden gebruikt als hulpmiddel.
Het systeem is voorzien van een geel
controlelampje in de buitenspiegels.
E124736
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 80).
17
Kort overzicht
Informatiedisplays
E70499
Navigeer met de pijltjestoetsen door de
menu's en druk op OK om een keuze te
maken.
Zie Infodisplays (bladzijde 90).
Handbediende klimaatregeling
Interieur snel afkoelen
E71381
Interieur snel verwarmen
E71377
Aanbevolen instellingen voor
koeling
E131534
Open de luchtroosters in het midden en
aan de zijkant.
Richt de middelste luchtroosters naar
boven en de luchtroosters aan de zijkant
op de zijruiten.
Aanbevolen instellingen voor
verwarming
E131535
Sluit de middelste luchtroosters en open
de luchtroosters aan de zijkant.
Richt de luchtroosters aan de zijkant op
de zijruiten
Voorruitontdooien en ontwasemen
E71382
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 115).
18
Kort overzicht
Automatische klimaatregeling
E91391
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 117).
Stationair toerental na het
starten
Na het starten van een koude motor is
het stationaire toerental hoger dan
normaal.
Zie De motor starten (bladzijde 142).
Keyless starten
E85766
Druk de startknop in.
Motor uitschakelen bij rijdende
auto
WAARSCHUWING
Het uitschakelen van de motor
terwijl de auto nog rijdt, resulteert in
het verlies van de rem- en
stuurbekrachtiging. De stuurinrichting
wordt niet geblokkeerd, maar er is meer
stuurkracht vereist. Wanneer het contact
wordt uitgeschakeld, kunnen ook
sommige elektrische circuits,
waarschuwings- en controlelampjes
uitgeschakeld worden.
Houd de startknop twee seconden
ingedrukt of druk er driemaal binnen drie
seconden op.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 142).
Dieselroetfilter (DPF)
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen
en na het uitschakelen van de motor en
tijdens en na DPF-regeneratie blijft de
uitlaat een aanzienlijke hoeveelheid hitte
uitstralen. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
Zie Dieselroetfilter (DPF) (bladzijde
147).
19
Kort overzicht
Klep van brandstofvulopening
E86613
Druk op de klep om deze te openen.
Open de klep volledig tot hij vergrendelt.
E119080
Breng het vulpistool tot en met de eerste
nok op het vulpistool in. Laat het rusten
op de afdekking van de vulbuis.
WAARSCHUWING
Wij raden aan minimaal 10 seconden
te wachten alvorens het vulpistool
uit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in de
brandstoftank kan stromen.
E119081
Til het vulpistool licht op om het te
verwijderen.
Zie Tankklep (bladzijde 153).
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruitversnelling inschakelen
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
Zie Handgeschakelde
versnellingsbak (bladzijde 160).
Automatische transmissie
N.B.:
Trap het rempedaal niet in wanneer
de sleutel uit het contactslot wordt
verwijderd.
20
Kort overzicht
Keuzehandelstanden
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
pedaal ingedrukt totdat u gereed
bent om weg te rijden.
E80836
S
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Handmatig schakelen en
sportmodus
S
Zie Automatische transmissie
(bladzijde 160).
Achteruitkijkcamera
WAARSCHUWING
De camera is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
De camera is een visueel hulpmiddel bij
achteruitrijden.
E99105
Zie Achteruitkijkcamera (bladzijde
172).
Snelheidsbegrenzer
M.b.v. dit systeem kunt u een snelheid
instellen waarop de auto vervolgens
wordt begrensd.
Zie Snelheidsbegrenzer (bladzijde
184).
Driver alert
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem berekent een
alertheidsscore die kan worden
weergegeven in het informatiedisplay.
Indien het systeem ontdekt dat u slaperig
wordt of dat uw rijstijl verslechtert, geeft
het systeem waarschuwingen.
Zie Bestuurderswaarschuwing
(bladzijde 186).
21
Kort overzicht
Waarschuwing voor verlaten
rijstrook (lane departure)
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Activeer het systeem m.b.v. de
schakelaars op de
richtingaanwijzerhendel.
E131360
A
B
Systeem aanA
Systeem uitB
Zie Waarschuwing rijden buiten
baan (bladzijde 188).
De auto op vier wielen slepen
LET OP
Voor bepaalde motor- en
transmissiecombinaties wordt
aangeraden de auto niet te slepen
met de aandrijfwielen op de grond.
Zie Auto op vier wielen slepen
(bladzijde 219).
22
Kort overzicht
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Plaats kinderen kleiner dan 150
centimeter in een geschikt, wettelijk
goedgekeurd kinderveiligheidszitje
op de achterbank.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht
in uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.:
De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens
ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn,
zijn getest en goedgekeurd voor gebruik
in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via
uw dealer.
Kinderzitjes voorverschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+)
op de achterbank.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (groep 1) op de
achterbank.
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen
rechtop zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 132).
Kinderzitje (groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Zitverhoger (groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer
voor de laatste informatie
betreffende door Ford aanbevolen
kinderzitjes.
WAARSCHUWINGEN
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt
zitrij, let er dan op dat de steun
stevig op de vloer steunt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een zitplaats op de
tweede zitrij wordt geplaatst,
verwijder dan de hoofdsteun van die
zitplaats. Zie Hoofdsteunen (bladzijde
132).
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
N.B.:
Bij gebruik van een kinderzitje op
de voorstoel, dient u de voorste
passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren te verschuiven. Als het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel
moeilijk vast te zetten is zonder dat er
speling overblijft, zet de rugleuning dan
recht omhoog en zet de stoel in een
hogere stand. Zie Stoelen (bladzijde 129).
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF¹UF¹UF¹XX
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
UIT
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat
op de achterbank is geplaatst.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid
goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX-kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
10+
Naar voren gericht
Naar achteren
gericht
9 - 18 kgTot 13 kg
Niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseVoorstoel
Stoeltype
A, B, B1, C, D
*
C, D, E
*
Maatklasse
Achterste zitplaats opzij,
ISOFIX
IL, IUF
***
IL
**
Stoeltype
Niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseMiddelste achterstoel
Stoeltype
IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel.
Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.
IUF Geschikt voor ISOFIX naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie universeel
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep en ISOFIX maatklasse.
*
De ISOFIX maatklasse voor universele en semi-universele kinderzitjes is
gedefinieerd door de hoofdletters A t/m G. Deze letters staan vermeld op ISOFIX
kinderzitjes.
**
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer
Baby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende
door Ford aanbevolen kinderzitjes.
***
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer
Duo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford
aanbevolen kinderzitjes.
26
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van
een veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of een steun aan.
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij tussen de rugleuning en de
zitting worden bevestigd.
Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
zitten achter de zitplaatsen links- en
rechtsachter.
Verankeringspunten bovenste
gordel
E87146
E93616
E93514
Kinderzitje met een
veiligheidsriem aan de
bovenzijde bevestigen
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan
de bovenzijde aan geen ander punt
dan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.:
Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie
Bagageafdekkingen (bladzijde 194).
27
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
N.B.:
Let er bij 4-deurs uitvoeringen op
dat het mechanisme van de
veiligheidsriem aan de bovenzijde
bereikbaar blijft wanneer de rugleuning is
vergrendeld.
E87591
1. Plaats het kinderzitje op de zitting van
de zitplaats achterin en klap de
betreffende rugleuning naar voren.
Zie Achterbank (bladzijde 132).
2. Verwijder de hoofdsteun. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 132).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de veiligheidsriem
aan de bovenzijde niet doorhangt
of gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
3. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuning van de
zitplaats achterin stevig vastzit en
goed is vergrendeld.
4. Druk de rugleuning weer in verticale
stand.
E87145
5. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
6. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren
niet van binnenuit worden geopend.
Handmatig bediende
kindersloten
N.B.:
Gebruik bij auto's met sleutelloze
toegang de reservesleutel. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 42).
28
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
E78298
Linkerzijde
Draai linksom om te vergrendelen en
rechtsom om te ontgrendelen.
Rechterzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen en
linksom om te ontgrendelen.
Elektrisch bediende
kindersloten
N.B.:
Door op de schakelaar te drukken
worden tevens de schakelaars voor de
elektrisch bediende achterruit
gedeactiveerd.
E124779
29
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen
op geen enkele wijze. Dit zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen
hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of
it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie
houden dat de airbag optimaal zijn werk
kan doen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 129).
Laat reparaties aan het stuurwiel,
de stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben en de airbags
kunnen beschadigen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.:
Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk.
Dit is normaal.
N.B.:
Reinig de panelen van de airbags
met een vochtige doek.
Airbags voor de bestuurder en
passagier, voorin
E74302
De frontairbags treden in werking bij
zware frontale aanrijdingen of bij
aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, het
over de kop slaan van de auto of bij
aanrijdingen van opzij of van achteren
worden de frontairbags niet geactiveerd.
Knieairbag voor de bestuurder
LET OP
Probeer het paneel van de knieairbag
voor de bestuurder niet te openen.
30
Bescherming van inzittenden
De knieairbag voor de bestuurder treedt
in werking bij zware frontale aanrijdingen
of bij aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt
weer leeg zodra hij in contact komt met
het lichaam van de inzittende, waardoor
hij een kussen vormt tussen de knieën
van de bestuurder en de stuurkolom.
Tijdens het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van achteren en opzij wordt
de knieairbag niet geactiveerd.
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
N.B.:
De knieairbag heeft een lagere
activeringsdrempel dan de frontairbags.
Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk
dat alleen de knieairbag wordt
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags
worden in enkele milliseconden
opgeblazen en stromen weer leeg zodra
zij in contact komen met de lichamen van
de inzittenden, waardoor zij bescherming
bieden aan de omgeving van borst en
schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij,
het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van voren of van achteren
worden de zijairbags niet geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen
is uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbag
wordt in enkele milliseconden opgeblazen
en stroomt weer leeg zodra hij in contact
komt met het lichaam van de inzittende,
waardoor hij bescherming biedt aan het
hoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,
frontale aanrijdingen, aanrijdingen van
achteren of het over de kop slaan van de
auto worden de side curtains niet
geactiveerd.
31
Bescherming van inzittenden
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden,
waardoor de airbag zijn maximale
bescherming kan bieden. Zie De juiste
zitpositie innemen (bladzijde 129).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimale
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder en
de passagier voorin zijn voorzien van een
gordelspanner. De gordelspanners
hebben een lagere activeringsdrempel
dan de airbags. Bij lichte aanrijdingen is
het mogelijk dat alleen de gordelspanners
worden geactiveerd.
Status na aanrijding
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd.
Deze werkzaamheden moeten door een
correct hiertoe opgeleide monteur
worden uitgevoerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
E74124
E85817
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling
staat.
32
Bescherming van inzittenden
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E87511
N.B.:
Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
Druk voor het hoger of lager stellen de
vergrendelknop op het
verstelmechanisme in en beweeg deze
zonodig.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Het veiligheidssysteem voor
inzittenden biedt alleen optimale
veiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer de
veiligheidsgordel van de voorstoel aan
bestuurders- of passagierszijde niet is
omgedaan en de auto sneller rijdt dan een
relatief lage snelheid. De lamp gaat tevens
branden wanneer de veiligheidsgordel
van de voorstoel aan bestuurders- of
passagierszijde niet is omgedaan als met
de auto wordt gereden. Het akoestische
signaal en de waarschuwingslamp
worden na zeven minuten uitgeschakeld.
Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
33
Bescherming van inzittenden
De heupgordel moet comfortabel over
de heupen liggen aan de onderzijde van
uw zwangere buik. Leg de
schoudergordel tussen uw borsten,
boven en aan de zijkant van uw zwangere
buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel
voorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.:
De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op
het instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op
de passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
34
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeld
zendamateurs, medische apparatuur,
draadloze hoofdtelefoons,
afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Wanneer de frequenties worden
gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd
achterlaat. Hierdoor worden
eventuele frequentieblokkeringen
voorkomen.
N.B.:
U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de
omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd).
Een nieuweafstandsbediening
programmeren
1. Steek de sleutel in het contactslot.
2.
Draai de sleutel van stand 0 naar II en
vervolgens terug naar 0. Doe dit vier
keer binnen zes seconden.
3.
Houd de sleutel in stand 0 en druk
binnen 10 seconden op een
willekeurige toets van de
afstandsbediening. Via een signaal of
LED ontvangt u bevestiging dat het
programmeren is voltooid.
N.B.:
Tijdens deze fase kunnen meerdere
afstandsbedieningen worden
geprogrammeerd.
4. Druk binnen 10 seconden op een
willekeurige toets van iedere extra
afstandsbediening.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.:
Wanneer u de ontgrendeltoets op
de afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.
Houd de vergrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze
weggooit. Zoek advies m.b.t. de
plaatselijke regels m.b.t. recycling.
35
Sleutels en afstandsbediening
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E128809
2
1
1. Plaats een schroevendraaier op de
afgebeelde positie en druk de klem
voorzichtig in.
2. Druk de klem naar beneden om het
batterijkapje te ontgrendelen.
E128810
3. Verwijder voorzichtig de kapje.
E128811
4. Draai de afstandsbediening om om
de batterij te verwijderen.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar boven
gekeerd.
6. Vervang het batterijkapje.
Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
1
2
1
E87964
1. Houd de drukknoppen in de randen
ingedrukt om de afdekking te
ontgrendelen. Verwijder voorzichtig
de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105362
3
36
Sleutels en afstandsbediening
3. Draai de platte schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
E119190
4
4. Steek de schroevendraaier voorzichtig
in de afgebeelde positie om de
afstandsbediening te openen.
E125860
5
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
5. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
6. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
7. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
8. Breng het sleutelblad aan.
37
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
LET OP
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd
achterlaat.
Centrale vergrendeling
U kunt de portieren alleen centraal
vergrendelen wanneer alle portieren zijn
gesloten.
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Deze moet
worden gebruikt wanneer de
afstandsbediening of de keyless entry niet
werkt.
N.B.:
De centrale vergrendeling
vergrendelt en ontgrendelt ook het klepje
van de brandstofvulopening.
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden. De
portieren kunnen niet van binnenuit
worden ontgrendeld indien de dubbele
vergrendeling is ingeschakeld.
E71961
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. U kunt de portieren alleen
dubbel vergrendelen indien ze allemaal
zijn gesloten.
Bevestiging van vergrendelen
en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.
38
Sloten
Portieren met de sleutel
vergrendelen enontgrendelen
B
E71962
A
B
A
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren metde sleuteldubbel
vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de stand vergrendelen om
de portieren dubbel te vergrendelen.
Portieren en achterklep
vergrendelen enontgrendelen
met de afstandsbediening
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Achterklep ontgrendelen
(tweemaal drukken)
C
Portieren en achterklep
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets B eenmaal in.
Portieren en achterklep dubbel
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets B tweemaal binnen drie
seconden in.
39
Sloten
De portieren van binnenuit
vergrendelen enontgrendelen
Bestuurdersportier
A
B
E71958
Alle portieren vergrendelenA
Alle portieren ontgrendelenB
Passagiersportieren voor en
achter
E98653
Druk om de passagiersportieren voor en
achter afzonderlijk te vergrendelen op
toets en sluit het portier bij het verlaten
van de auto.
Achterklep
Achterklep openen met de
afstandsbediening
Druk toets C op de afstandsbediening
tweemaal binnen drie seconden in.
Achterklep sluiten
4-deurs
E89131
5-deurs
E89132
40
Sloten
Stationwagon
E89133
Aan de binnenzijde van de achterklep
bevindt zich een greep die het sluiten
vereenvoudigt.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
Wanneer u niet binnen 45 seconden na
het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent
worden de portieren automatisch
opnieuw vergrendeld. De portieren
worden vergrendeld en het alarm keert
terug in de vorige stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan zodanig worden
geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 35).
CENTRALE
VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de
elektrisch bedienbare ruiten bedienen met
behulp van de functie integraal openen
en sluiten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld. Zie
Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 76).
Integraal openen
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op de vergrendel of de
ontgrendel toets om het openen te
onderbreken.
Integraal sluiten
Uitvoeringen zonder keyless entry
systeem
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in noodgevallen
onmiddellijk op een toets om de
beweging te stoppen.
41
Sloten
E71956
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op een toets om het sluiten te
onderbreken. Tijdens het integraal sluiten
is de antiklemfunctie geactiveerd.
Uitvoeringen met keyless entry
systeem
E87384
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in een noodsituatie op
de knop op het bestuurdersportier
om de beweging te stoppen.
N.B.:
Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de toets op
de kruk op het bestuurdersportier.
Integraal openen en sluiten kan ook
worden geactiveerd met de toetsen op
de passive key.
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendeltoets en houd deze minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
SLEUTELLOZE TOEGANG
Algemene informatie
WAARSCHUWING
Het keyless entry systeem werkt
misschien niet wanneer de sleutel
zich dicht bij metalen voorwerpen
of elektronische apparaten, zoals mobiele
telefoons, bevindt.
N.B.:
Als er binnen een kort tijdsbestek
herhaaldelijk aan de portierkrukken wordt
getrokken zonder dat er een geldige
passive key aanwezig is, wordt het
systeem gedurende 30 seconden
geblokkeerd.
Het passive entry systeem werkt niet
indien:
De frequenties van de passive key
worden gestoord.
De batterij van de passive key leeg is.
N.B.:
Wanneer het passive entry systeem
niet werkt, moet u voor het vergrendelen
en ontgrendelen van uw auto de
sleutelbaard gebruiken.
Het keyless entry systeem maakt het
gebruik van een sleutel of
afstandsbediening overbodig.
42
Sloten
E78276
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passive key
nodig die zich in de omgeving van een
van de drie externe detectiezones
bevindt. Deze zones bevinden zich op
ongeveer anderhalve meter afstand van
de portierkrukken aan bestuurders- en
passagierszijde en de achterklep.
Passive key
De auto kan met de passive key worden
ontgrendeld en vergrendeld. De passieve
key kan tevens als afstandsbediening
worden gebruikt. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 38).
Auto vergrendelen
E87384
E87435
WAARSCHUWING
De auto wordt niet automatisch
vergrendeld. Indien er geen
vergrendelknop wordt ingedrukt
blijft de auto ontgrendeld.
N.B.:
Wanneer de auto vanaf de
achterklep wordt vergrendeld, moet de
passive key zich binnen de detectiezone
bij de achterklep bevinden.
De vergrendeltoetsen bevinden zich op
de beide voorportieren en de achterklep.
Activeren van centraal
vergrendelingssysteem en alarminstallatie:
Druk een vergrendeltoets eenmaal in.
Dubbele vergrendeling, alarminstallatie en
interieursensoren activeren:
Druk een vergrendeltoets tweemaal
binnen drie seconden in.
N.B.:
Eenmaal geactiveerd, blijft de auto
gedurende drie seconden vergrendeld.
Hierdoor is het mogelijk een portierkruk
uit te trekken om te controleren of de auto
is vergrendeld. Na de vertragingsperiode
kunnen de portieren weer worden
ontgrendeld, op voorwaarde dat de
passive key zich binnen het
detectiegebied bevindt.
43
Sloten
kofferdeksel/ achterklep
N.B.:
Als de passive key zich in de
bagageruimte bevindt, kan de
kofferdeksel/ achterklep niet worden
gesloten en komt deze weer omhoog.
N.B.:
Indien zich een tweede geldige
passive key binnen het detectiegebied
van de kofferdeksel/ achterklep bevindt,
kan de bagageruimte niet worden
afgesloten.
Auto ontgrendelen
N.B.:
Indien de auto langer dan vijf dagen
niet wordt ontgrendeld, schakelt het
systeem over op een energiebesparende
modus. Hierdoor wordt voorkomen dat
de accu leegraakt. Wanneer de auto in
deze modus wordt ontgrendeld kan de
reactietijd enigszins langer zijn dan
normaal. Nadat de auto na eenmaal is
ontgrendeld, wordt de
energiebesparende modus
uitgeschakeld.
E78278
Trek een van de portierkrukken of de
hendel van de kofferdeksel/ achterklep
uit.
N.B.:
De passive key moet zich binnen
het detectiegebied van dat portier
bevinden.
Een lang lichtsignaal van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren, de bagageruimte en de
tankvulklep zijn ontgrendeld en dat de
alarminstallatie is uitgeschakeld.
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is
geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld (
Zie Sleutels en afstandsbediening
(bladzijde 35). ), let dan op het volgende:
Als het bestuurdersportier als eerste
wordt geopend blijven de andere
portieren en de bagageruimte
vergrendeld. Alle andere portieren kunnen
vanuit het interieur worden ontgrendeld
door de toets naast de portierkruk op het
bestuurdersportier in te drukken. De
portieren kunnen afzonderlijk worden
ontgrendeld door vanuit het interieur de
portierkruk van het betreffende portier uit
te trekken.
Als het portier aan passagierszijde of een
van de achterportieren als eerste wordt
geopend, worden alle portieren en het
bagagecompartiment ontgrendeld.
Uitgeschakelde sleutels
In de auto achtergebleven sleutels
worden uitgeschakeld bij het
vergrendelen van de auto.
Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer
worden gebruikt voor het aanzetten van
het contact of het starten van de motor.
Om deze passive keys opnieuw te
kunnen gebruiken moeten ze opnieuw
worden geactiveerd.
Ontgrendel de auto met behulp van een
passive key of de afstandsbediening om
al uw passive keys te activeren.
44
Sloten
Bij het aanzetten van het contact of
wanneer de motor met een geldige
sleutel wordt gestart worden alle passive
keys worden geactiveerd.
Portieren met de sleutelbaard
vergrendelen enontgrendelen
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard en steek
hem in het slot.
45
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met
een onjuist gecodeerde sleutel kan
starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.:
Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de
ontvanger uw sleutel niet herkennen als
geldige sleutel.
N.B.:
Wanneer u een sleutel bent
verloren, laat dan de code bij al uw
overige sleutels wissen. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie. Laat de
vervangingssleutels samen met uw
overige sleutels opnieuw coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw
dealer het sleutelnummer door, dat op
het plaatje staat dat met de originele
sleutels is geleverd. U kunt ook extra
sleutels bij uw Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
Wanneer het bericht Immobiliser
active op het informatiedisplay verschijnt,
is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Het bericht
Immobiliser active verschijnt bij het
aanzetten van het contact op het
informatiedisplay. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
46
Motorstartblokkering
WERKING
Alarmsysteem
Uw auto kan zijn uitgerust met één van
de volgende alarmsystemen:
Perimeter alarminstallatie.
Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren.
Categorie 1 alarm met
interieursensoren en sirene met
afzonderlijke accu.
Categorie 1 alarm met
interieursensors, sirene met
afzonderlijke accu en kantelsensors.
Perimeter alarminstallatie
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligt ook het
audio-eenheid.
Interieursensors
Auto's zonder dakconsole
E71401
Auto's met dakconsole
E131656
WAARSCHUWING
De sensors mogen niet afgedekt
zijn. Activeer het alarm niet indien
zich personen, dieren of andere
bewegende voorwerpen in de auto
bevinden.
Dit sensors zijn een afschrikmiddel voor
indringers doordat elke beweging in de
auto m.b.v. sensors wordt geregistreerd.
Sirene met afzonderlijke accu
De sirene met afzonderlijke accu is een
extra alarmsysteem dat de sirene
inschakelt wanneer het alarm wordt
geactiveerd. Deze wordt direct
ingeschakeld bij het afsluiten van de
wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en
wordt ingeschakeld zodra iemand de
accukabels of de accu van de sirene zelf
loskoppelt.
Kantelsensors
De kantelsensors detecteren of iemand
probeert een wiel te stelen of de auto
probeert weg te slepen door de
verandering van hellingshoek van de auto
te registreren.
47
Alarm
N.B.:
Wanneer de auto met ingeschakeld
alarm op een veerboot wordt geplaatst,
moeten de hellingssensors worden
uitgeschakeld door een gereduceerde
beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor
wordt voorkomen dat het alarmsignaal
door de bewegingen in werking treedt.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
Wanneer iemand een portier, de
achterklep of de motorkap opent
zonder geldige sleutel of
afstandsbediening.
Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I, II of III wordt
gezet.
Wanneer de interieursensors
bewegingen in de auto registreren.
Bij auto's met een sirene met
afzonderlijke accu, wanneer iemand
de accukabels of de accu van de
sirene zelf loskoppelt.
Wanneer de kantelsensors een
verandering in de hellingshoek van de
auto registreren.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
de alarmclaxon gedurende 30 seconden
en knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
Volledige en gereduceerde
beveiliging
Volledige beveiliging
Volledige beveiliging is de standaard
instelling.
Bij volledige beveiliging worden de
interieursensors en de kantelsensors
geactiveerd bij het inschakelen van het
alarm.
N.B.:
Dit kan resulteren in vals alarm
wanneer zich dieren of bewegende
voorwerpen in de auto bevinden of, bij
auto's met kantelsensors, als de auto op
een veerboot wordt geplaatst.
N.B.:
Een valse alarm kan ook worden
geactiveerd door de hulpverwarming Zie
Extra verwarming (bladzijde 120). Als
u de hulpverwarming gebruikt, leid de
luchtstroom dan naar de beenruimte.
Gereduceerde beveiliging
Bij gereduceerde beveiliging worden de
interieursensors en de kantelsensors
gedeactiveerd bij het inschakelen van het
alarm.
N.B.:
U kunt de gereduceerde beveiliging
slechts gedurende één contactcyclus
inschakelen. De volgende keer dat u het
contact aanzet, zal het alarm worden
teruggesteld naar volledige beveiliging.
Vragen bij het verlaten van de
wagen
U kunt de informatiedisplay zodanig
instellen, dat telkens wordt gevraagd welk
beveiligingsniveau u wilt instellen.
Wanneer u Ask on Exit selecteert,
verschijnt telkens wanneer u het contact
afzet het bericht Reduced guard? op
de display in de instrumentengroep.
Wanneer u de gereduceerde beveiliging
wilt instellen, drukt u op de OK toets
wanneer dit bericht verschijnt.
Wanneer u de volledige beveiliging wilt
instellen, verlaat dan de auto zonder op
de OK te drukken.
48
Alarm
Volledige of gereduceerde
beveiliging selecteren
N.B.:
Door Gereduceerd te selecteren
wordt het alarmsysteem niet permanent
in de gereduceerde beveiligingsmodus
gezet. Het systeem wordt slechts één
contactcyclus in de gereduceerde modus
geschakeld. Wanneer u regelmatig het
alarmsysteem in de gereduceerde
beveiligingsmodus zet, selecteer dan
Vragen.
E70499
E74509
Voll. alarm
Alarm
Gereduceerd
Vragen
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Instellingen met de op-
en neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Alarm en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Gereduceerd of Voll.
alarm. Wanneer u wenst dat dit
telkens wordt gevraagd bij het
uitschakelen van het contact,
selecteer dan Vragen.
5.
Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om direct terug
te keren naar het scherm van de
boordcomputer.
Informatiemededelingen
Zie Infoberichten (bladzijde 103).
ALARM INSCHAKELEN
Alarminstallatie inschakelen, wagen
vergrendelen. Zie Sloten (bladzijde 38).
ALARM UITSCHAKELEN
Uitvoeringen zonder keyless
entry systeem
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de portieren of de
achterklep met de afstandsbediening.
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel
binnen 12 seconden aan of ontgrendel de
portieren of de achterklep met de
afstandsbediening.
49
Alarm
Uitvoeringen metkeyless entry
systeem
N.B.:
Voor keyless entry moet zich
binnen het detectiegebied van dat portier
een geldige passive key bevinden. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 42).
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact aan, of
ontgrendel de portieren of de achterklep
met de afstandsbediening.
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact binnen
12 seconden aan, of ontgrendel de
portieren of de achterklep met de
afstandsbediening.
50
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.:
Controleer of u in de juiste positie
zit. Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 129).
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
E72288
A
C
B
D
E
Volume hogerA
Voorwaarts zoekenB
Volume lagerC
Achterwaarts zoekenD
ModusE
Modus
Druk de modus toets in en houd deze
ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Druk de modus toets in om:
op het volgende radiostation af te
stemmen
de volgende CD af te spelen
de andere zijde van de cassetteband
af te spelen
een inkomende telefoonoproep te
beantwoorden.
een telefoongesprek te beëindigen.
51
Stuurwiel
Zoekfunctie
Druk op de seek toets om:
af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
het volgende of vorige nummer op de
CD af te spelen
de cassetteband snel voor- of
achterwaarts te laten spoelen.
Druk een seek toets in en houd deze
ingedrukt om:
af te stemmen op een radiostation op
een hogere of lagere frequentie
door een CD nummer te zoeken
52
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
B
C
D
A
E70696
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallenB
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E70315
B
A
C
Wissen met korte intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met lange intervallenC
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De
regensensor is bijzonder gevoelig en
de ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden
vervangen, blijft de regensensor continu
water op de voorruit waarnemen. Dit
heeft tot gevolg dat de ruitenwissers in
werking treden terwijl het grootste deel
van de voorruit droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de
automatische wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
53
Ruitenwissers en ruitensproeiers
E70315
B
A
C
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas
een wisbeweging nadat water op de
voorruit is geregistreerd. De regensensor
meet daarna continu de hoeveelheid
water op de voorruit en zal de snelheid
van de ruitenwissers automatisch
instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid
zullen de ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
registreert.
VOORRUITSPROEIERS
WAARSCHUWING
Schakel de ruitenwissers niet langer
dan 10 seconden achtereen in of
wanneer het reservoir leeg is.
N.B.:
Wanneer het contact aanstaat
worden de ruitensproeiermonden
verwarmd.
E70776
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E70777
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser treedt automatisch in
werking wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld en de
ruitenwisserschakelaar in stand B, C of
D staat.
54
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Ruitensproeier
WAARSCHUWING
Schakel de achterruitsproeier niet
langer dan 10 seconden achtereen
in of wanneer het reservoir leeg is.
E70777
Trek de hendel volledig naar het stuurwiel
toe en houd hem in deze stand om de
ruitensproeiers in te schakelen.
KOPLAMPSPROEIERS
Bij ingeschakelde koplampen werken de
koplampsproeiers in combinatie met de
voorruitsproeiers.
N.B.:
Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel leegraakt,
werken de koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in werking
worden gesteld.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de
rubber randen van de ruitenwisserbladen
op oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken
van sneeuw en ijs. Zorg dat de buitenzijde
van de voorruit vrij is van sneeuw en ijs
voordat de ruitenwissers worden gebruikt.
55
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Onderhoudsstand
E85833
A
E75188
Zet het contact af en zet binnen drie
seconden de ruitenwisserhendel in de
stand A. Laat de hendel los wanneer de
ruitenwissers in de onderhoudsstand
staan.
Ruitenwisserbladen vervangen
Zet de ruitenwissers in de
onderhoudsstand en trek de wisserarmen
omhoog.
E72899
1
2
1. Druk de lip in.
2. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
3. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
Achterruitwisserblad
Achterruitwisserblad vervangen -
Wagon
1. Til de ruitenwisserarm op.
2
3
4
E86456
2. Draai het ruitenwisserblad onder een
rechte hoek op de ruitenwisserarm.
3. Maak het ruitenwisserblad los van de
wisserarm.
4. Verwijder het ruitenwisserblad.
56
Ruitenwissers en ruitensproeiers
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
Achterruitwisserblad vervangen -
5-deurs uitvoering
1. Til de ruitenwisserarm op.
E86457
2
3
2. Druk de lip in.
3. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
4. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
57
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van delichtschakelaar
E70718
A B C
UitA
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Zet het contact af.
Beide zijden
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Een zijde
E75505
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E70725
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om te wisselen tussen grootlicht en
dimlicht.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
58
Verlichting
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat
de laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
aan te zetten.
DAGRIJLICHT
De lampen gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
E70719
N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
AUTOMATISCHE
GROOTLICHTREGELING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn. Een
handmatige deactivering kan nodig zijn
indien het systeem het grootlicht niet in-
of uitschakelt.
Een handmatige deactivering kan
nodig zijn bij het naderen van andere
weggebruikers, zoals fietsers.
Gebruik het systeem niet in de mist.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het
mogelijk dat het systeem niet werkt.
In dergelijke gevallen kan handmatige
deactivering nodig zijn.
Reflecterende verkeersborden
kunnen als tegemoetkomend
verkeer worden herkend en de
koplampen kunnen dan in de dimstand
worden geschakeld.
Indien de lampen van
tegemoetkomende voertuigen
achter obstakels verborgen zijn
(bijvoorbeeld vangrails), is het mogelijk dat
het systeem het grootlicht niet
deactiveert.
59
Verlichting
LET OP
Breng altijd Originele Ford
Onderdelen aan wanneer
gloeilampen voor de koplampen
worden vervangen. Andere gloeilampen
kunnen de prestaties van het systeem
verminderen.
Controleer en vervang
ruitenwisserbladen regelmatig om
ervoor te zorgen dat de
camerasensor vrij zicht door de voorruit
heeft. Vervangende ruitenwisserbladen
moeten de juiste lengte hebben.
N.B.:
Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
Het systeem schakelt automatisch
grootlicht in indien het voldoende donker
is en er geen ander verkeer is. Indien het
system de koplampen of achterlichten
van een naderend voertuig waarneemt,
of de straatverlichting vóór de auto,
schakelt het systeem het grootlicht uit
voordat het andere weggebruikers kan
verblinden. Dimlicht blijft ingeschakeld.
Een camerasensor is centraal achter de
voorruit van de auto gemonteerd en
controleert continu de omstandigheden
om te beslissen wanneer het grootlicht
moet worden uit- en ingeschakeld.
Zodra het systeem actief is, wordt het
grootlicht ingeschakeld indien:
het voldoende donker is om het
gebruik van grootlicht nodig te maken
en
er geen verkeer of straatverlichting
vóór het voertuig is en
de rijsnelheid hoger is dan 40 km/u.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld indien:
Het omgevingslicht voldoende is om
grootlicht overbodig te maken.
De koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
ontdekt.
Straatverlichting wordt ontdekt.
De rijsnelheid minder wordt dan 25
km/u.
De camerasensor te heet is of
versperd is.
Het systeem activeren
Schakel het systeem in m.b.v. het
informatiedisplay en de automatisch
inschakelende koplampen. Zie
Infodisplays (bladzijde 90). Zie
Automatisch in- enuitschakelende
verlichting (bladzijde 59).
E70719
Zet de schakelaar in de stand van de
automatisch inschakelende koplampen.
N.B.:
Het systeem kan enige tijd nodig
hebben om te initialiseren na eerst het
contact in te scahekelen, met name in
zeer donkere omstandigheden. Het
grootlicht wordt gedurende deze periode
niet automatisch ingeschakeld.
60
Verlichting
De gevoeligheid van het
systeem instellen.
Het systeem heeft drie
gevoeligheidsniveaus die toegankelijk zijn
via het informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 90).
De gevoeligheid bepaalt de snelheid
waarmee het grootlicht wordt hersteld
nadat ontdekt verkeer het zichtveld heeft
verlaten.
Het systeem handmatig
onderbreken
E70725
Gebruik de grootlichthendel om te
schakelen tussen grootlicht en dimlicht.
N.B.:
Dit is een tijdelijke onderbreking en
het systeem keert na een korte periode
naar automatische werking terug.
Om het systeem permanent te
deactiveren, gebruikt u het
informatiedisplaymenu of schakelt u de
lichtschakelaar van automatisch
inschakelende koplampen naar
koplampen.
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
61
Verlichting
KOPLAMPEN AFSTELLEN -
AUTO'S MET ADAPTIEVE
VERLICHTING,
VOOR/XENONKOPLAMPEN
Ga naar uw dealer voor het instellen van
de koplampen voor rechts- of linksrijdend
verkeer.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.:
Uitvoeringen met Xenon
koplampen zijn uitgerust met
automatische hoogteregeling van de
koplamplichtbundels.
E70722
A
B
Hoge stand van de
koplamplichtbundels
A
Lage stand van de
koplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
Aanbevolen regelknopstanden
Stand draaiknopLading in bagage-
compartiment
Belading
Stoelen, tweede
zitrij
Voorstoelen
0--1-2
0 (0.5
2
)
--1-2
1 (0.5
2
)
-31-2
3 (0.5
2
)Max
1
31-2
4 (1.5
2
)Max
1
-1
1
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 259).
2
Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling.
62
Verlichting
ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS)
E72897
A
B
A
B
zonder AFSA
met AFSB
Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van
de richting en de snelheid van de wagen
af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden
in het donker en helpt verblinding van
tegenliggers voorkomen.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting overdag
of de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Bij storingen in het systeem verschijnt een
bericht op het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 103). De
koplampen worden in een vaste centrale
stand of die van het dimlicht gesteld. Laat
het systeem zo snel mogelijk controleren.
63
Verlichting
Bochtverlichting
E72898
B
A
B
A
Lichtbundel van koplampA
Lichtbundel van bochtverlichtingB
Bij het nemen van een bocht verlicht de
bochtverlichting de binnenzijde van de
bocht.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
E71943
Voor locatie: Zie Kort overzicht
(bladzijde 11).
RICHTINGAANWIJZERS
E70727
64
Verlichting
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Instapverlichting
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een portier of de achterklep
ontgrendelt of opent. Wanneer u bij
uitgeschakeld contact een portier open
laat, gaat de instapverlichting na enige tijd
automatisch uit om te voorkomen dat de
accu leegraakt. Zet het contact even aan
om de verlichting weer in te schakelen.
De interieurverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. De
verlichting gaat korte tijd later automatisch
uit of wanneer u de motor start of
opnieuw start.
Wanneer u bij uitgeschakeld contact de
schakelaar in stand C zet, gaat de
instapverlichting aan. Deze gaat na korte
tijd automatisch uit om te voorkomen dat
de accu leegraakt. Zet het contact even
aan om de verlichting weer in te
schakelen.
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
LED-interieurverlichting
B
A
E131657
Aan/uit-schakelaar afzonderlijke
lamp
A
Hoofdschakelaar aan en uitB
65
Verlichting
U kunt alle lampen bedienen m.b.v.
schakelaar B.
N.B.:
Indien alle lampen door de
bestuurder zijn ingeschakeld, kunnen ze
niet onafhankelijk worden uitgeschakeld.
De lampen gaan branden wanneer u een
portier of de achterklep ontgrendelt of
opent. Wanneer u het contact afzet, gaan
alle lampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
Als u schakelaar B 3 seconden ingedrukt
houdt, blijven alle lampen uitgeschakeld
ongeacht de positie van de portieren of
de achterklep. Druk nogmaals kort op de
schakelaar om dit ongedaan te maken.
Verlichting make-up spiegels
A
B
E72900
UitA
AanB
Wanneer u het contact afzet, gaat de
verlichting van de make-up spiegels korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
geschoolde monteur vervangen. Er
bestaat kans op een elektrische
schok.
1.
Open de motorkap. Zie De
motorkap openen en sluiten
(bladzijde 222).
E85995
2. Verwijder de schroeven.
E88843
66
Verlichting
3. Verwijder de kunststof schroef en de
houder.
5
4
E85996
4. Trek voorzichtig de hoek van de grille
en de bumper naar de voorzijde van
de wagen.
5. Trek voorzichtig de hoek van de
koplamp omhoog en druk deze zover
mogelijk naar de achterzijde van de
wagen.
7
6
E88982
6. Trek voorzichtig de koplamp achter
de grille en de bumper, naar het
midden van de wagen om hem los te
maken van het buitenste
bevestigingspunt aan de onderzijde.
7. Verwijder de koplamp.
LET OP
Zorg bij het aanbrengen van de
koplamp ervoor dat de
bevestigingspunten niet worden
beschadigd.
N.B.:
Zorg er bij het aanbrengen van de
koplamp voor dat deze volledig in het
onderste bevestigingspunt aan de
buitenzijde aangrijpt.
N.B.:
Zet bij het aanbrengen van de
koplamp eerst de schroef aan de
voorzijde vast en daarna de schroef aan
de achterzijde.
GLOEILAMPENVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
Laat Xenon gloeilampen door een
geschoolde monteur vervangen. Er
bestaat kans op een elektrische
schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 74).
N.B.:
De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen
in omgekeerde volgorde van verwijderen
aan, tenzij anders is voorgeschreven.
67
Verlichting
Koplampen
N.B.:
Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
Richtingaanwijzer
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
66).
E72259
2
3
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Grootlicht
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
66).
E72261
3
2
2. Trek de stekker los.
3. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Koplamp, dimlicht
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
66).
E72260
3
2
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Bochtverlichting
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
66).
68
Verlichting
E72262
3
2
2. Trek de stekker los.
3. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Dagrijlichten
N.B.:
Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
E131653
Zijknipperlicht
E72263
1. Verwijder voorzichtig het huis van het
zijknipperlicht.
E72291
2. Verwijder de lamphouder.
3. Verwijder de gloeilamp.
Instapverlichting
N.B.:
Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
69
Verlichting
E72264
1
1. Steek een schroevendraaier in de
spleet tussen het spiegelhuis en het
spiegelglas maak de metalen klem los.
E72265
2
3
2. Verwijder de lamp.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistlampen, vóór
E72267
3
2
4
1
N.B.:
De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
N.B.:
Verwijder niet de schroeven.
1. Draai de schroeven los.
2. Verwijder de lamp.
3. Trek de stekker los.
4. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
70
Verlichting
Achterlichtunits
Richtingaanwijzer
E86003
1
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E131687
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achterlicht en remlicht
N.B.:
Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
Achteruitrijlamp en mistlamp
1
E86006
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E131688
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht
N.B.:
Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
71
Verlichting
Kentekenplaatverlichting
E72789
3
2
1
1. Maak voorzichtig de klemveer los.
2. Verwijder de lamp.
3. Verwijder de gloeilamp.
Interieurverlichting
Auto's met LED-lampen
N.B.:
Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
E131655
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
3
2
E72788
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het glas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met
interieursensoren
E72787
2
3
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het glas.
3. Verwijder de gloeilamp.
72
Verlichting
Leeslampen
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
E72796
33
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het glas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met
interieursensoren
E72786
22
1
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E73939
3
3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting make-up spiegel
E72785
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder de gloeilamp.
73
Verlichting
Verlichting
bagagecompartiment
E72784
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLamp
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Koplamp, grootlicht
55H7Koplamp, dimlicht
55H1Bochtverlichting
5W5WZijknipperlicht
5W5WNaderingslicht
35H8Mistlampen, vóór
5W5WStadslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21H21WMistachterlicht
21P21WAchteruitrijlamp
5W5WKentekenplaatverlichting
10BuislampInterieurverlichting
5BA9sLeeslamp
74
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieLamp
5W5WVerlichting make-up spiegel
6W6WVerlichting bagageruimte
75
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.:
Wanneer de ruiten gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
N.B.:
U kunt de ruiten nog enkele
minuten na het afzetten van het contact
bedienen. Zodra een portier wordt
geopend wordt het mechanisme
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer u de schakelaar voor het
betreffende portier en de schakelaar voor
de ruit op het bestuurdersportier
tegelijkertijd indrukt, stopt de ruit.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen en sluiten
U kunt ook bij afgezet contact de
elektrisch bedienbare ruiten bedienen met
behulp van de functie integraal openen
en sluiten. Zie Centrale vergrendeling
(bladzijde 41).
N.B.:
Met deze functie worden, alleen bij
uitvoeringen met vier elektrisch
bedienbare ruiten, de ruiten automatisch
geopend of gesloten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld.
Schakelaar op het
bestuurdersportier
E121510
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
Schakelaars op het voor- en
achterportier aan
passagierszijde
E70849
76
Ruiten en spiegels
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw
in of trek hem opnieuw omhoog om de
beweging te stoppen.
Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
WAARSCHUWING
Bij sommige auto's worden door
drukken op de schakelaar tevens
de achterportieren van binnenuit
vergrendeld. Zie Kindersloten
(bladzijde 28).
N.B.:
U kunt altijd de ruiten achterin vanaf
het bestuurdersportier bedienen.
E121511
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand
is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als
volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze
terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer
automatisch sluiten. De ruit zal de
weerstand overbruggen en u kunt de
ruit volledig sluiten.
3. Sluit de ruit na de derde poging nog
niet, laat deze dan controleren door
een goed opgeleide monteur.
77
Ruiten en spiegels
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten. Houd de
schakelaar nog een seconde
omhooggetrokken.
2. Laat de schakelaar los en trek hem
twee tot drie keer opnieuw een
seconde lang omhoog.
3. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
Veiligheidsmodus
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet.
Wanneer het systeem een storing
vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in
werking. De ruiten bewegen per keer
slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw.
Sluit de ruiten door de schakelaar
opnieuw in te drukken wanneer deze
stopt. Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner
uit en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCHVERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
78
Ruiten en spiegels
Richtingen waarin de spiegel
kan worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een
verwarmingselement dat het spiegelglas
ontdooit en ontwasemt. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 120).
Elektrisch inklapbare spiegels
Automatisch inklappen en
uitklappen
N.B.:
Als de spiegels zijn ingeklapt met
behulp van de toets handmatig inklappen,
dan kunnen deze alleen worden uitgeklapt
met behulp van de toets handmatig
inklappen.
De spiegels klappen automatisch uit
wanneer u de auto vergrendelt met
behulp van de sleutel, de
afstandsbediening of een verzoek van de
sleutelloze toegang. De spiegels klappen
uit wanneer u de auto ontgrendelt met
behulp van de sleutel, de
afstandsbediening, een verzoek van de
sleutelloze toegang, de binnenhandgreep
van het bestuurdersportier of door de
motor te starten.
Handmatig inklappen en uitklappen
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
N.B.:
U kunt de spiegels nog gedurende
enkele minuten na het afzetten van het
contact bedienen (kantelen en inklappen).
Zodra een portier wordt geopend wordt
het mechanisme uitgeschakeld.
E72623
Druk op de toets om de spiegel in of uit
te klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in
de oorspronkelijke stand terug.
N.B.:
Wanneer de spiegels gedurende
korte tijd vaak worden bediend, kan het
systeem tijdelijk buiten bedrijf zijn om
schade door oververhitting te voorkomen.
Spiegel kantelen tijdens
achteruitrijden
Afhankelijk van de schakelaarstand (A of
C), kantelt de betreffende buitenspiegel
wanneer u de achteruit inschakelt, zodat
u de trottoirband kunt zien.
79
Ruiten en spiegels
N.B.:
U kunt deze voorziening
uitschakelen door de schakelaar in stand
B te zetten.
De buitenspiegel keert in de
oorspronkelijke stand terug:
Wanneer de rijsnelheid hoger is dan
10 km/h (6 mph).
Ongeveer 10 seconden nadat de
achteruit niet langer is ingeschakeld.
Als de schakelaar in stand B wordt
teruggezet.
Wanneer u deze voorziening voor het
eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een
in de fabriek ingestelde stand. Deze stand
kan worden aangepast via de volgende
procedure:
1. Zet het contact aan. Start de motor
niet.
2. Selecteer de gewenste buitenspiegel
(A of C).
3. Schakel de achteruit in, de
geselecteerde buitenspiegel keert in
de vooringestelde stand.
4. Stel de spiegel in de gewenste,
gekantelde stand.
5. Schakel de achteruitversnelling uit of
druk op de gewenste
geheugeninsteltoets en houd deze
ingedrukt tot ter bevestiging een
gongsignaal klinkt. Zie
Geheugenfunctie (bladzijde 139).
De instellingen worden automatisch
opgeslagen.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
MONITOR DODE HOEK
Informatiesysteem dode hoek
(BLIS)
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet ontworpen om
contact met andere auto's of
voorwerpen te voorkomen. Het
systeem dient alleen als een
waarschuwing om te helpen bij het
registreren van auto's in blinde hoeken.
Het systeem registreert geen
voorwerpen, voetgangers, motorrijders
of fietsers.
Gebruik het systeem niet als
vervanging van de zijspiegels en de
achteruitkijkspiegels en het over de
schouder kijken alvorens van rijstrook te
veranderen. Het systeem is geen
vervanging voor voorzichtig rijden en mag
alleen worden gebruikt als hulpmiddel.
80
Ruiten en spiegels
Het systeem is een comfortfunctie die de
bestuurder helpt bij het registreren van
auto's die de blinde hoek zijn
binnengereden (A). Het registratiegebied
bevindt zich aan beide zijden van de auto
en loopt vanaf de buitenspiegels tot
ongeveer 3 meter achter de bumper. Het
systeem geeft tijdens het rijden een
waarschuwing af wanneer bepaalde
auto's de blinde hoek binnenrijden.
A
A
E124788
Gebruik van het systeem
Het systeem geeft een gele indicator
weer die is aangebracht in de
buitenspiegels.
E124736
N.B.:
Nadat het contact is aangezet
branden beide indicatoren kort ter
bevestiging dat het systeem operationeel
is.
N.B.:
Bij auto's met automatische
transmissie is het systeem alleen actief in
stand S, D en N.
Het systeem is alleen actief vanaf
rijsnelheden van 10 km/u. Het systeem
wordt tijdelijke gedeactiveerd wanneer
de achteruitrijversnelling wordt gekozen.
Systeemregistratie en -
waarschuwingen
Het systeem activeert de waarschuwing
voor auto's die de blinde hoek
binnenrijden vanaf de achterzijde of de
zijkant. Voor auto's die worden ingehaald
of auto's die de blinde hoek vanaf de
voorzijde binnenrijden wordt de
waarschuwing alleen geactiveerd
wanneer de auto een korte periode in de
blinde hoek blijft rijden.
N.B.:
Voor auto's die snel door de blinde
hoek rijden (meestal minder dan 2
seconden) wordt de waarschuwing niet
geactiveerd.
Het systeem bestaat uit twee
radarsensoren die zijn aangebracht achter
de achterwielen (weggewerkt achter de
bumpers).
LET OP
Breng geen voorwerpen zoals
bumperstickers aan in dit gebied.
Reparaties aan deze gebieden met
behulp van carrosserievulmiddel
hebben een nadelige invloed op de
prestaties van het systeem.
81
Ruiten en spiegels
E124741
Situaties waarin het
naderingsalarm niet werkt
Het kan voorkomen dat auto's die de
blinde hoek binnenrijden en uitrijden niet
worden geregistreerd.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
Vuilophoping op de
achterbumperpanelen in het gebied
van de sensoren.
Bepaalde manoeuvres van auto's die
de blinde hoek binnenrijden en
uitrijden.
Auto's die met hoge snelheid door de
blinde hoek rijden.
Slechte weersomstandigheden.
Verschillende auto's die kort na elkaar
door de blinde hoek rijden.
Valse waarschuwingen
N.B.:
Valse waarschuwingen zijn tijdelijk
en worden automatisch gecorrigeerd.
Het kan voorkomen dat het systeem een
waarschuwing afgeeft wanneer er geen
auto in de blinde hoek aanwezig is.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
Vangrails.
Betonmuren bij de snelweg.
Gebieden in aanleg.
Scherpe bochten rond een gebouw.
Struiken en bomen.
Fietsers en motorrijders.
Stoppen met een auto erachter en
erg dichtbij.
Systeem in- en uitschakelen
N.B.:
De stand aan of uit blijft behouden
tot deze handmatig wordt gewijzigd.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 90).
Er worden geen meldingen ontvangen
nadat het systeem is uitgeschakeld. De
BLIS-controlelamp gaat branden. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
Registratiefouten
N.B.:
De waarschuwingsindicator in de
spiegel brandt niet.
Als het systeem een storing bij een sensor
heeft geregistreerd, gaat het
waarschuwingssymbool van het systeem
branden en dooft niet. De
informatiedisplay bevestigt de storing en
geeft aan of de linker- of rechterzijde is
betroffen.
Geblokkeerde sensor
WAARSCHUWING
Voordat het systeem een blokkering
heeft geregistreerd en een
waarschuwing afgeeft, neemt het
aantal gemiste voorwerpen toe.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde auto's
niet 'zien'.
82
Ruiten en spiegels
N.B.:
Houd de achterbumper in het
gebied van de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw.
Als een sensor geblokkeerd raakt, kunnen
de prestaties van het systeem afnemen.
Een bericht m.b.t. een geblokkeerde
sensor kan worden weergegeven.
Het systeem keert automatisch terug naar
de normale werking nadat twee andere
voertuigen aan beide zijden zijn
geregistreerd.
Valse waarschuwing trekhaak
LET OP
Auto's met een trekhaakmodule die
niet door ons is goedgekeurd kunnen
wellicht niet correct worden
geregistreerd. Schakel het systeem uit
om valse waarschuwingen te voorkomen.
Zie Infodisplays (bladzijde 90).
Als de auto is uitgerust met een
trekhaakmodule die door ons is
goedgekeurd, registreert het systeem
een aangesloten aanhangwagen en
wordt gedeactiveerd. Op de
informatiedisplay verschijnt ter bevestiging
een mededeling. Zie Infoberichten
(bladzijde 103). De BLIS-controlelamp gaat
branden. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
83
Ruiten en spiegels
METERS
Type 1 en 2
BA C D
E72984
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
84
Instrumenten
Type 3
A
B
C
D
E
E130765
ToerentellerA
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
BrandstofmeterD
Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 90).
E
Koelvloeistoftempe-
ratuurmeter
N.B.:
Bij type 3 wordt deze meter
weergegeven binnen het
berichtencentrum; echter alleen wanneer
dit nodig is. Zie Infodisplays (bladzijde
90).
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het centrale gedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de naald in de richting van 120°C
beweegt, is de motor oververhit. Schakel
de motor uit, schakel het contact uit en
stel de oorzaak vast zodra de motor is
afgekoeld. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 235).
85
Instrumenten
Brandstofmeter
N.B.:
Bij type 3 wordt deze meter
weergegeven in het berichtencentrum.
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet gaan de
volgende waarschuwings- en
controlelampen kort branden ter
bevestiging dat het systeem operationeel
is:
ABS
Airbag
Dodehoekmonitor
Remsysteem
Koelvloeistoftemperatuur
Motor
Vorst
Contact
Oliedruk
Stabiliteitsregeling (ESP).
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampjes niet gaat branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
door een goed opgeleide monteur
controleren.
Waarschuwingslampje ABS
Als dit lampje brandt onder het
rijden, dan duidt dit op een
storing. De normale remwerking
blijft gehandhaafd (zonder ABS). Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Waarschuwingslampje airbag
Als dit lampje brandt onder het
rijden, dan duidt dit op een
storing. Laat het systeem door
een goed opgeleide monteur controleren.
Indicator dodehoekmonitor
E124823
Deze brandt wanneer deze
functie wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht.
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 80).
Zie Infoberichten (bladzijde 103).
Lamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat
branden, controleer dan of de parkeerrem
niet is ingeschakeld. Als de parkeerrem
niet is ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
Waarschuwingslamp
koelvloeistoftemperatuur
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer het
controlelampje gaat branden terwijl
het peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
86
Instrumenten
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en schakel de motor uit.
Controleer het koelvloeistofpeil. Zie
Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 235).
Richtingaanwijzers
Knippert tijdens werking. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een
defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 67).
Waarschuwingslampje motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft het lampje
knipperen, vermijd dan snel accelereren
en krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
LET OP
Als het waarschuwingslampje motor
brandt vergezeld van een bericht,
dan moet het systeem zo snel
mogelijk worden gecontroleerd.
Controlelampje Forward Alert
E124824
Dit brandt wanneer deze functie
wordt uitgeschakeld. Zie
Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 182).
Controlelampje mistlampen,
vóór
Brandt wanneer u de
mistlampen vóór inschakelt.
Controlelamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Zelfs wanneer de temperatuur tot
boven +4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur tussen
4ºC en 0ºC. Brandt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0ºC.
Controlelampje
voorgloeibougies
Zie Eendieselmotor starten
(bladzijde 147).
Controlelampje koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten inschakelt.
Waarschuwingslampje
laadstroom
Als dit lampje brandt onder het
rijden, dan duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
87
Instrumenten
Waarschuwing voor verlaten
rijstrook (lane departure)
Deze brandt wanneer deze
functie wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht.
Het controlelampje dooft wanneer u het
systeem weer inschakelt of wanneer u
het contact uitschakelt. Zie
Waarschuwing rijden buiten baan
(bladzijde 188). Zie Infoberichten
(bladzijde 103).
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
inschakelt. Het knippert
wanneer u een lichtsignaal
geeft.
Berichtenindicator
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie
Infoberichten (bladzijde 103).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer het
controlelampje gaat branden terwijl
het peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en schakel de motor uit.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 234).
Controlelampje mistachterlicht
Brandt wanneer u de
mistachterlichten inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
33).
Controlelampje schakelen
Het controlelampje brandt om
aan te geven dat schakelen
naar een hogere versnelling
zuiniger is en voor een lagere
CO2-uitstoot zorgt. Het controlelampje
brandt niet tijdens perioden van hoge
acceleratie, remmen of intrappen van het
koppelingspedaal.
Waarschuwingslampje
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
inschakelen van het contact dit lampje
niet brandt of indien het tijdens het rijden
continu brandt, dan duidt dit op een
storing. Bij storingen schakelt het systeem
uit. Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
88
Instrumenten
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat het
waarschuwingslampje branden. Het
lampje gaat uit wanneer u het systeem
weer inschakelt of wanneer u het contact
uitschakelt.
Start/stop-indicatielamp
Deze lamp brandt om u te
informeren over wanneer de
motor wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde
149). Zie Infoberichten (bladzijde 103).
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
E70499
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3.
Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4.
Selecteer de gong en druk op de OK
toets om de gong in en uit te
schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
89
Instrumenten
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet tijdens het
rijden.
N.B.:
Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende
enkele minuten aan.
Diverse systemen van uw wagen kunnen
met behulp van de toetsen op het
stuurwiel worden bediend. De
bijbehorende informatie verschijnt op het
informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde
bedieningsinstructies voor de
audio-installatie, het navigatiesysteem, de
telefoon enz. de betreffende handleiding.
Bedieningstoetsen
E70499
Druk op de op en neer pijltjestoetsen:
om door de displays van de
boordcomputer te scrollen
om door de opties van een menu te
scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltjestoets:
om het hoofdmenu binnen te gaan
vanuit de displays van de
boordcomputer
om een sub-menu binnen te gaan
Druk op de linker pijltjestoets om een
menu te verlaten.
Houd telkens de linker pijltjestoets
ingedrukt wanneer u naar het hoofdmenu
wilt terugkeren (escape toets).
N.B.:
Wanneer u enige tijd op geen
enkele toets drukt, keert het systeem
automatisch terug naar het display van
de boordcomputer.
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Functies van de instrumentengroep
Type 3Type 2Type 1Functie
XXXBoordcomputer
XXXInformatieberichten
XXXKlok gelijkzetten
XX-Display-instellingen
90
Infodisplays
Type 3Type 2Type 1Functie
XX-Standkachel instellen
X--Bediening navigatiesysteem
X--Bediening CD-speler
X--Bediening CD-wisselaar
X--Bediening radio
X--Bediening telefoon
X--Bediening auxiliary aansluiting
Type 1
E80604
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 99).
91
Infodisplays
Menustructuur
Informatie
Reset afst.
BLIS
ECO MODE
Gereden afst
Gem.verbruik
Gem.snelheid
Alle waarden
Berichten
Auto StartStop
Schakelen
Anticiperen
Snelheid
voor nadere info
Klok
Stel klok in
24/h-modus
12/h-modus
E131626
Type 2
E74426
6,3
Gem.Verbruik
09:00
234,2 km
123456 km
l
100km
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 99).
92
Infodisplays
Menustructuur
Reset afst.
BLIS
ESP
Dagteller
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle
Schakelen
Anticiperen
Snelheid
voor nadere info
English
Deutsch
Italiano
Français
Español
Türkçe
Pyccкий
Nederlands
Polski
Português
Svenska
Configureren
Talen
Maateenheid
Scherm
Stel klok in
24/h-modus
12/h-modus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Meldingen
Band.spann.
Auto StartStop
Metrisch
Engelse conversie
Help-scherm
Radioinfo
Telefooninfo
NAV-info
Informatie
Tijd
Instellingen
ECO MODE
BA
E131627
93
Infodisplays
Geluiden
Forw Alert
WeinigBrndst
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Laag
Uit
Hoog
Normaal
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
Parkeerverw
BA
E87753
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
94
Infodisplays
Type 3
E88048
Scroll met de toetsen door de
menudisplays.
Lijst met componenten
De geselecteerde icoon geeft het menu
weer dat in gebruik is.
Navigatie
CD-speler
CD-wisselaar
Radio
Telefoon
Boordcomputer
Instellingen
Externe (auxiliary) ingang
95
Infodisplays
Menustructuur
CD
Navigatie
Naar huis
Favor.Gebruik.
Favor. A-Z
Laatste best.
Beg.beëind.
Bestemmingen
Bestemmingen
Bestemmingen
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Nummers
Nummers
Nummers
Lijst zenders
FM 1 / FM
FM 2
FM 3
FM - AST
MW / AM
LW / AM-AST
CD-wisselaar
CD 1
CD 2
CD 3
CD 4
CD 5
CD 6
de radio
Telefoonboek
Nummerherhaling
Ontvang. oproep.
Gebelde numm.
Status verbinding
Telefoon
A
E131628
Boordcomputer
Actieradius
Ø-verbruik
Ø-snelheid
Act.elem.terugstell.
Dagteller terugstellen
96
Infodisplays
English
Kleurthema's
Configureren
Taalgegevens voor
Maateenheid
Scherm
Driver alert
Stel klok in
24-uurs
12-uursmodus
Schakelen
Anticiperen
Snelheid
Nadere info
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Meldingen
Band.spann.
Koelvloeistoftemp.
Driver alert
Auto StartStop
Metrisch
Engelse conversie
Help-scherm
NAV-info
Instellingen
Informatie
Tijd
Instellingen
ESP
BLIS
ECOMODE
A
CB
E131629
A
Deutsch
Italiano
Français
Español
Türkçe
Pyccкий
Nederlands
Polski
Português
Svenska
97
Infodisplays
Geluiden
WeinigBrndst
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Forw Alert
Laag
Normaal
Hoog
Automatisch
LDWA
Gevoeligheid
Normaal
Hoog
Intensiteit
Hoog
Normaal
Laag
Automatisch
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarminstallatie
Hulpverwarm.
Auto gr. licht
Aan
Gevoeligheid
Hoog
Normaal
Laag
C
E131630
98
Infodisplays
Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
Parkeerverw.
Aux-ingang
BA
E88067
TRIPCOMPUTER
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Dagteller
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de
brandstoftank leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde kan variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
99
Infodisplays
Type 1 en 2
E74428
6,3
Gem.Verbruik
10:20
234,2 km
123456 km
l
100km
A
B
C
A. Boordcomputer
B. Kilometerteller
C. Dagteller
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Outside air
Reset afst
Afstand
E74441
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen.
N.B.:
De positie van het display van de
boordcomputer kan variëren afhankelijk
van de getoonde informatie.
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Reset teller met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
4. Druk op de rechter pijltjestoets om de
functie te selecteren.
5.
Houd de OK toets ingedrukt.
Selecteer, om alle drie displays terug te
stellen Alle waarden en houd de OK
toets ingedrukt.
Type 3
E88049
A
BoordcomputerA
Druk op de toets OK op het stuur om
door de verschillende displays van de
boordcomputer te navigeren. Houd de
toets OK ingedrukt om een waarde te
resetten.
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
100
Infodisplays
1.
Selecteer Boordcomputer met de
op en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
3.
Houd de OK toets ingedrukt.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
De volgende informatie wordt op het
informatiedisplay getoond wanneer u dit
hebt geselecteerd:
Helpscherm, informatie met
betrekking tot de radio, het
navigatiesysteem en de
telefoon.
Het helpscherm verschijnt enkele
seconden wanneer u het contact aan zet.
Wanneer de radio, het navigatiesysteem
of de telefoon is ingeschakeld, verschijnt
informatie over dit systeem op het
informatiedisplay.
Zo selecteert u welke informatie op het
informatiedisplay verschijnt:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Om het Helpscherm, Radio Info
en Phone Info in of uit te schakelen,
kiest u de gewenste instelling en drukt
u op de OK toets om de instelling te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Om het Helpscherm en NAV Info
in of uit te schakelen, kiest u de
gewenste instelling en drukt u op de
OK toets om de instelling te
bevestigen.
Navigatie-informatie
U kunt ook kiezen op welk moment de
navigatie-informatie op het
informatiedisplay verschijnt. Er zijn drie
mogelijkheden:
Altijd uit: Er verschijnt geen
navigatie-informatie op het
informatiedisplay.
On guidance: De
navigatie-informatie verschijnt alleen
wanneer het navigatiesysteem een
instructie wil doorgeven. Deze functie
is alleen bij enkele navigatiesystemen
beschikbaar.
Altijd aan: Navigatie-informatie
verschijnt altijd op het informatiedisplay
wanneer het navigatiesysteem is
ingeschakeld.
Instelling wanneer navigatie-informatie
moet worden weergegeven:
101
Infodisplays
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
7. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Taal
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Maateenheden
N.B.:
De buitentemperatuur wordt alleen
in graden Celsius weergegeven en kan
niet op Fahrenheit worden ingesteld.
102
Infodisplays
Metrische of Engelse eenheden kiezen:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om naar
het menu terug te keren. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om naar
het scherm van de boordcomputer
terug te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
INFOBERICHTEN
E70499
Druk op OK om te bevestigen en om
enkele berichten van het informatiedisplay
te verwijderen. Andere berichten worden
na korte tijd automatisch verwijderd.
Bij instrumentengroep 3 moeten enkele
berichten worden bevestigd voordat u de
menu's kunt binnengaan.
Berichtsymbolen
De berichtenindicator licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden totdat de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Berichtsymbolen
Zie het instructieboekje.
Laat het systeem bij de
volgende onderhoudsbeurt
controleren.
Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
Breng de auto tot stilstand
zodra dit veilig kan.
103
Infodisplays
Actuele berichten bekijken
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Informatie met de op- en
neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Berichten en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Bekijk de actuele berichten m.b.v. de
op- en neer-pijltjestoetsen.
Type 3
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Instellingen met de op-
en neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Informatie met de op- en
neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Berichten en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Bekijk de actuele berichten m.b.v. de
op- en neer-pijltjestoetsen.
Actief veersysteem
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranjeIVDC storing
Zie Actieve schokdemperregeling (blad-
zijde 169).
-IVDC Comfort
Zie Actieve schokdemperregeling (blad-
zijde 169).
-IVDC Normaal
Zie Actieve schokdemperregeling (blad-
zijde 169).
-IVDC Sport
Airbag
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeAirbag Storing
104
Infodisplays
Alarmsignaal
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Zie Alarm (bladzijde 47).
oranjeAlarm in werking
gezet
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
-Alarmsysteem:
Onderh. nodig
Automatische grootlichtregeling, waarschuwingssysteem
verlaten rijstrook en waarschuwingssysteem bestuurder
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan
en pauzeer.
roodChauffeur moe
Rusten nu!
De sensor van de frontcamera heeft verminderd
zicht. Reinig de voorruit.
oranjeFrontcamera
Ruit schoonm.
De sensor van de frontcamera heeft een storing.
Laat dit zo snel mogelijk controleren.
oranjeFrontcamera
storing
De betrokken systemen zijn tijdelijk niet
beschikbaar, en zullen hun taak na enkele
minuten weer hervatten.
oranjeFrontcamera
niet beschikb.
Neem gauw een pauze.oranjeChauffeur moe
Advies: rust
Het systeem heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo snel mogelijk controleren.
oranjeLane departure
waarsch. storing
105
Infodisplays
Accu en laadsysteem
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan
en schakel het contact uit. Laat het systeem zo
snel mogelijk door een goed opgeleide monteur
controleren.
rood
Overspanning: ga
stoppen!
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeLage accuspanning
Dodehoekmonitor
Te verrichten handeling
Controle-
lampje
Bericht
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 80).
oranje
BLIS sensor
geblokk.
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranje
BLIS: storing
rechter sensor
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranje
BLIS: storing linker
sensor
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeBLIS-storing
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 80).
oranje
BLIS inactief door
aanhanger
Elektrisch bediend kinderslot
Te verrichten handeling
Controle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranje
El. kinderslot
Storing
106
Infodisplays
Klimaatregeling
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Zie Extra verwarming (bladzijde 120).
oranjeHulpverwarming
aan
Cruise control en adaptieve cruise control (ACC)
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeACC storing
Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
(bladzijde 177).
oranjeMaak radarsensor
schoon
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeForward Alert
storing
Zie Snelheidsregeling (cruise control)
(bladzijde 175).
-Cruise control
actief
Zie Snelheidsregeling (cruise control)
(bladzijde 175).
-Cruise control
standby
Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
(bladzijde 177).
-ACC niet beschik-
baar
Portieren open
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit
veilig kan en sluit het portier.
roodPortier open
bestuurder
Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit
veilig kan en sluit het portier.
roodPortier open achter
bestuur
Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit
veilig kan en sluit het portier.
roodPortier open
bijrijder
Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit
veilig kan en sluit het portier.
roodPortier open achter
bijrijd
107
Infodisplays
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit
veilig kan en sluit de achterklep.
roodBagageruimte
open
Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit
veilig kan en sluit de motorkap. Zie De
motorkap openen ensluiten (bladzijde 222).
roodMotorkap open
Startblokkeringssysteem
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Zie Motorstartblokkering (bladzijde 46).
oranjeImmobilisatie actief
Hellingstart
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranjeHellingstart niet
beschikb.
Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde
166).
oranjeHaal parkrem aan!
Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde
166).
-Hellingstart actief
Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde
166).
-Hellingstart uit
Keyless systeem
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat dit zo snel mogelijk controleren.roodStuur defect
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 42).
oranjeSleutel niet herkend
De motor draait nog. Schakel het contact uit.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 142).
oranjeVrt. in bedrijf druk
STOP
108
Infodisplays
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 42).
oranjeSleutel buiten auto
Zie Batterij van afstandsbediening
vervangen (bladzijde 35).
oranjeSleutel batterij leeg
Zie Stuurwielblokkering (bladzijde 144).
-Stuur geblokk.
prob. opnieuw
Verlichting
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeVerlichting voren
defect
Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of
zijn defect. Controleer de gloeilampen van het
dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 67).
-Lamp defect:
dimlicht
Een of beide gloeilampen van de mistachter-
lichten is of zijn defect. Controleer de gloei-
lampen van de mistachterlichten. Zie Gloei-
lampen vervangen (bladzijde 67).
-Lamp defect:
achtermistlmp
Een of beide gloeilampen van de remlichten is
of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de
remlichten. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 67).
-Lamp defect:
remlicht
Een of beide gloeilampen van de remlichten van
uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de remlichten van uw
aanhanger.
-Lamp defect: rem
aanhang.
Een of beide gloeilampen van de richtingaanwij-
zers van uw aanhanger is of zijn defect.
Controleer de gloeilampen van de richtingaan-
wijzers van uw aanhanger.
-Lamp defect:
rchtaw aanhang
109
Infodisplays
Onderhoud
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
roodMotorstoring
Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
oranjeControleer motor-
oliepeil
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeWater in brandstof
Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 236).
-Ruitenwaterpeil
laag
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
-Ververs olie
Bescherming van de inzittenden
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
-Crash mode
Handrem
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Zie Parkeerrem (bladzijde 163).
roodParkrem aange-
haald
Zie Parkeerrem (bladzijde 163).
oranjeParkrem aange-
haald
110
Infodisplays
Stuurbekrachtiging
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
De auto blijft bestuurbaar, maar hiervoor is meer
kracht vereist. Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide monteur controleren.
oranjeStoring servobestu-
ring
Stabiliteitsregeling (ESP)
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
-ESP storing
Zie Gebruik maken van stabiliteitsrege-
ling (bladzijde 164).
-ESP uit
Start/stop
Te verrichten handeling
Bericht-
symbolen
Bericht
Schakel het contact uit voordat u uit het voertuig
stapt als het systeem de motor uitgeschakeld
heeft. Zie Start/stop knop gebruiken (blad-
zijde 149).
rood
Auto StartStop Contact
Uit
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranjeAuto StartStop Storing
De motor moet weer worden gestart; trap het
koppelingspedaal in om te starten. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde 149).
-
Auto StartStop Kopp.
indrukk.
Selecteer neutraal om het systeem de motor
weer te laten starten. Zie Start/stop knop
gebruiken (bladzijde 149).
-
Auto StartStop In vrij-
loop zetten
Het systeem werkt niet. Er moet handmatig
worden gestart.
-
Handmatig starten
vereist
111
Infodisplays
Transmissie
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Laat het systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
roodTransmissiestoring
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
oranjeTransmissie overhit
Bandenspanningscontrolesysteem
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
De spanning van aangegeven band is afge-
nomen. Controleer de band en breng de span-
ning op de aanbevolen waarde. Zie Techni-
sche specificatie (bladzijde 255).
roodControleer
bandenspanning!
De spanning van een of meer banden is
aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen
nadat een nieuwe sensor is gemonteerd.
Controleer de banden en breng de spanning
op de aanbevolen waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 255).
roodControleer
bandenspanning
De aangegeven band heeft veel te lage span-
ning. Controleer de band en breng de spanning
op de aanbevolen waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 255).
oranjeControleer
bandenspanning!
U hebt een reservewiel voor tijdelijk gebruik
gemonteerd. Breng zo snel mogelijk een wiel
met normale afmetingen aan, met de voorge-
schreven bandenspanning en een sensor.
Wanneer een storing optreedt, is het mogelijk
dat het systeem de lage bandenspanning niet
kan detecteren of doorgeven.
oranjeBandendruk
systeemstoring
112
Infodisplays
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Maximaal drie sensors werken niet correct, een
niet-goedgekeurd accessoire stoort het
systeem of er is een algemene storing gedetec-
teerd. Laat het systeem zo snel mogelijk door
een goed opgeleide monteur controleren.
Wanneer een storing optreedt, is het mogelijk
dat het systeem de lage bandenspanning niet
kan detecteren of doorgeven.
De bandenspanning is niet geschikt voor het
rijden met snelheden van 160 km/h (100 mph).
Breng de spanning van alle banden op de
voorgeschreven waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 255). Dit bericht wordt
samen met de waarschuwing voor een te lage
bandenspanning slechts enkele seconden
weergegeven.
oranjePomp banden op
v. hoge snelh.
U hebt velgen en banden gemonteerd die niet
zijn voorzien van sensors. De bandenspanning
wordt niet gecontroleerd.
-Bandensensor niet
herkend
Alle sensors werken niet correct of een niet-
goedgekeurd accessoire stoort het systeem.
Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
Spraakbesturing
Te verrichten handelingControle-
lampje
Bericht
Zie Spraaksturing (bladzijde 273).
-Spraakbest. aub
spreken
Zie Spraaksturing (bladzijde 273).
-Spraakbest. niet
herkend
Zie Spraaksturing (bladzijde 273).
-Spraakbest. niet
toegestaan
113
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld,
kunnen de ruiten beslaan. Wanneer
de ruiten beslaan, stel dan de standen in
om de voorruit te ontdooien en te
ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen
buitenlucht de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.:
De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4
ºC.
N.B.:
Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om
de ruiten wasemvrij te houden wordt
vocht aan de lucht onttrokken. Het
condens wordt naar buiten afgevoerd en
daarom is het normaal dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
Luchtroosters, voor
E71942
114
Klimaatregeling
Luchtroosters, achter
B
A
E89129
OpenA
DichtB
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Toetsen voor luchtverdeling
A
F B
C
D
E
E71379
VoorruitA
Beenruimte en voorruitB
BeenruimteC
Hoofdniveau en beenruimteD
HoofdniveauA
Hoofdniveau en voorruitF
De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
Ventilator
E75470
A
Off (uit)A
N.B.:
Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het
recirculeren van de in het interieur
aanwezige lucht.
115
Klimaatregeling
Interieur snel verwarmen
E71377
Ventilatie
E71378
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,
de aanjager en luchtroosters naar wens
in.
Airconditioning
Airconditioning in- enuitschakelen
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E71380
Interieur snel afkoelen
E71381
Voorruitontdooien en ontwasemen
E71382
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand A zet, blijft de
A/C ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand A staat.
116
Klimaatregeling
Schakel zo nodig de ruitverwarming in.
Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 120).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E71383
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
E91390
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de hoeveelheid en verdeling
van de lucht en past deze aan de rij- en
weersomstandigheden aan. Door
eenmaal op de AUTO toets te drukken
wordt de auto modus ingeschakeld.
Uw auto is uitgerust met een automatisch
klimaatregelsysteem met twee zones.
Wanneer het systeem in de mono modus
staat, worden alle temperatuurzones
gekoppeld aan de zone aan
bestuurderszijde. Wanneer u de mono
modus uitschakelt, kunt u met het twee
zone systeem verschillende temperaturen
instellen voor de bestuurder en passagier
voorin.
N.B.:
Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het in de auto
extreem warm of koud is. De
automatische klimaatregeling past zich
automatisch aan de actuele
omstandigheden aan. Voor een correcte
werking van het systeem moeten de
midden- en zijroosters volledig zijn
geopend.
N.B.:
De zonnesensor bevindt zich
bovenop het instrumentenpaneel. Bedek
de zonnesensor niet.
117
Klimaatregeling
N.B.:
Als het systeem bij lage
buitentemperaturen in de auto modus
staat, wordt de lucht zolang de motor
koud is naar de voorruit en de zijruiten
geleid.
N.B.:
Voor informatie over de
automatische klimaatregeling in auto's
met een gecombineerd navigatie- en
klimaatregelingssysteem, verwijzen wij
naar de aparte handleiding.
Temperatuur instellen
E91391
U kunt de temperatuur tussen 15,5 °C en
29,5 °C in stappen van 0,5 °C instellen. In
de stand LO, 15 °C, schakelt het systeem
over op permanente koeling. In de stand
HI, 30 °C, schakelt het systeem over op
permanente verwarming.
N.B.:
Als stand LO of HI wordt
geselecteerd, dan regelt het systeem
geen stabiele temperatuur.
Mono modus
In de mono modus zijn de
temperatuurinstellingen voor de
bestuurder en de passagier aan elkaar
gekoppeld. Wanneer u de temperatuur
met de draaiknop aan bestuurderszijde
verandert, wordt dezelfde instelling voor
de passagierszijde doorgevoerd. In de
mono modus, verschijnt MONO op het
display van de airconditioning.
Mono modus uitschakelen
Selecteer met de draaiknop aan
passagierszijde een temperatuur voor de
passagierszijde. De mono modus wordt
uitgeschakeld en MONO verdwijnt van
het display. De temperatuur voor de
bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kunt
nu de temperatuur voor de
bestuurderszijde en de passagierszijde
onafhankelijk van elkaar instellen. De
temperatuurinstellingen voor beide zijden
worden op het display weergegeven. U
kunt een temperatuurverschil van
maximaal 4 °C instellen.
N.B.:
Wanneer het temperatuurverschil
groter is dan 4 °C, wordt de temperatuur
aan de andere zijde bijgesteld zodat het
verschil 4 °C blijft.
N.B.:
Wanneer voor één zijde de stand
HI of LO wordt geselecteerd, wordt voor
beide zijden de stand HI of LO ingesteld.
Monomodus weerinschakelen
Om de mono modus weer in te schakelen
drukt u op de MONO toets. MONO
verschijnt op het display en de
temperatuur aan passagierszijde wordt
aangepast aan de temperatuur aan
bestuurderszijde.
Ventilator
Stel het aanjagertoerental met de toetsen
in.
De ventilatorinstelling wordt op het display
weergegeven.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
118
Klimaatregeling
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om de
luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
tegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
A B C
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest schakelen A, B en C
automatisch uit en wordt de
airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. U kunt de
recirculatiestand niet selecteren.
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E91392
Druk de knop voorruit ontdooien en
ontwasemen in. Buitenlucht stroomt nu
het interieur in. De airconditioning wordt
automatisch ingeschakeld. Zolang de
luchtverdeling in deze stand blijft staan,
kunt u de recirculatiestand niet selecteren.
Het ventilatortoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
Airconditioning in- en
uitschakelen
E91393
Druk op de A/C toets om de
airconditioning in of uit te schakelen. A/C
OFF verschijnt op het display wanneer
de airconditioning is uitgeschakeld.
A/C ON verschijnt op het display wanneer
de airconditioning wordt ingeschakeld.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de recirculatietoets om de lucht
te laten recirculeren.
N.B.:
In de auto modus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Wanneer de ingestelde
temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert
het systeem automatisch toevoer van
buitenlucht.
Automatische airconditioning
uitschakelen
E91394
Druk op de OFF toets.
119
Klimaatregeling
Het verwarmings-, ventilatie- en
airconditioningsysteem wordt
uitgeschakeld en de recirculatiestand
ingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.:
De ruitverwarming werkt alleen bij
een draaiende motor.
Voorruitverwarming
E72506
Achterruitverwarming
E72507
Verwarmbare buitenspiegels
IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of
ontwasemt. Wanneer u de
achterruitverwarming inschakelt, worden
deze elementen automatisch
ingeschakeld.
EXTRA VERWARMING
Standverwarming
WAARSCHUWING
Schakel de standverwarming uit
tijdens het tanken, wanneer u zich
in een omgeving bevindt met
brandbare dampen of stoffen en in
gesloten ruimten.
De standverwarming werkt onafhankelijk
van de verwarming van de auto door het
koelvloeistofcircuit van de motor te
verwarmen. Hij wordt door de
brandstoftank van energie voorzien. U
kunt het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Wanneer de standverwarming correct
wordt gebruikt, biedt deze de volgende
voordelen:
Het interieur wordt voorverwarmd.
De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en
condensatie wordt voorkomen.
De koude start wordt vermeden
waardoor de motor eerder op
bedrijfstemperatuur is.
N.B.:
De standverwarming werkt alleen
wanneer er zich minimaal 7,5 liter
brandstof in de tank bevindt en de
buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De
standverwarming werkt niet wanneer de
accu slecht geladen is.
N.B.:
De verwarming werkt afhankelijk
van de buitentemperatuur.
N.B.:
Wanneer de standverwarming is
ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen
onder de zijkanten van de auto uitkomen.
Dit is normaal.
N.B.:
Bij auto's met een handmatig
geregelde verwarming, ventilatie en
airconditioning, is de verwarming van het
interieur afhankelijk van de ingestelde
temperatuur, de luchtverdeling en het
aanjagertoerental.
Om te voorkomen dat de accu wordt
ontladen:
120
Klimaatregeling
Nadat de standverwarming een
verwarmingscyclus heeft doorlopen,
zal de volgende geprogrammeerde
verwarmingscyclus alleen worden
uitgevoerd indien de motor tussentijds
is gestart.
Rijd met de auto na een
verwarmingscyclus minimaal een
verwarmingscyclus.
Programmeerbare
standverwarming
N.B.:
De geprogrammeerde tijd is de tijd
waarop u wilt dat de auto warm is en klaar
is om weg te rijden, niet de tijd waarop de
verwarming inschakelt.
N.B.:
U moet de tijden minimaal 70
minuten ten opzichte van de tijd die u wilt
instellen vooruit programmeren.
N.B.:
U moet de tijd en de datum correct
invoeren. Zie Klok (bladzijde 136).
Verwarmingstijden programmeren:
E70499
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Park Heater en druk op
de rechter pijltjestoets.
E74467
Eenmalig
Tijd 1
Tijd 2
Nu actief
Parkeerverw
Met de functies Program 1 en
Program 2 kunt u twee
verwarmingscycli per dag
programmeren. Deze tijden blijven in
het geheugen opgeslagen en de
verwarming schakelt elke dag van de
week op deze tijden in.
Met de functie One-Time kunt u een
verwarmingscyclus voor één
specifieke dag programmeren.
De functie Active now schakelt de
verwarming automatisch in.
De functies Program 1 en Program
2 programmeren
E74468
Vrijdag
Donderdag
Dinsdag
Maandag
Woensdag
[07:55]
Tijd 1
121
Klimaatregeling
1.
Selecteer Program 1 en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de dag waarop de
verwarming de auto moet verwarmen.
3.
Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen. In het vak naast de dag
verschijnt een kruis om aan te duiden
dat deze dag is geselecteerd.
4. Ga op dezelfde wijze te werk om alle
dagen te selecteren waarop de
verwarming de auto moet verwarmen.
5. Selecteer, om de tijd in te stellen
waarop de auto moet zijn verwarmd,
de tijd aan de bovenzijde van het
display en druk op de rechter
pijltjestoets.
6.
Druk op de OK toets en de uren
knipperen. Voer met behulp van de
op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga met de
linker en rechter pijltjestoetsen naar
de volgende of de vorige instelling.
7. Wanneer alle instellingen zijn
ingevoerd, drukt u nogmaals op de
OK toets om de keuze te bevestigen.
E74469
07:55
01:12:2006
Parkeerverw
Tijd 1
OK=bevestig
U kunt met de functie Program 2 een
tweede cyclus invoeren, bijvoorbeeld
verschillende tijden op verschillende
dagen of twee tijden op dezelfde dag. De
procedure van programmeren is
hetzelfde voor de functie Program 1.
De functie One-Time
programmeren
1.
Selecteer One-Time en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Druk op de OK toets en de uren
knipperen. Voer met behulp van de
op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga met de
linker en rechter pijltjestoetsen naar
de volgende of de vorige instelling.
3. Wanneer alle instellingen zijn
ingevoerd, drukt u nogmaals op de
OK toets om de keuze te bevestigen.
Nu inschakelen
Selecteer Active now en druk op de OK
toets. In het vak naast de functie verschijnt
een kruis om aan te duiden dat de
verwarming is geactiveerd.
Selecteer, om de verwarming uit te
schakelen, Active now en druk
nogmaals op de OK toets.
Starten op afstand
De standverwarming kan worden in- en
uitgeschakeld op een afstand van
maximaal 500 meter met behulp van de
meegeleverde afstandsbediening. De
afstand kan variëren afhankelijk van
plaatselijke omstandigheden, soort terrein
en de staat van de batterij. De
afstandsbediening geeft aan of het signaal
al dan niet is ontvangen. De
standverwarming werkt gedurende
maximaal 30 minuten.
122
Klimaatregeling
N.B.:
De verwarming werkt, afhankelijk
van de omgevingstemperatuur, tussen
10 en 30 minuten. Het interieur koelt af na
het verstrijken van de
verwarmingsperiode; daarom wordt
starten op afstand bij meer dan 30
minuten voor het rijden afgeraden.
N.B.:
Bij langere bedrijfsbereiken
ontvangt de afstandsbediening mogelijk
niet altijd een bevestiging van een
succesvol commando van de
afstandsbediening.
Starten
Houd de afstandsbediening met de
antenne naar boven gericht en druk
minimaal 2 seconden op de toets ON. De
LED van de afstandsbediening licht groen
op ter bevestiging dat het signaal is
ontvangen.
Uitschakelen
Houd de afstandsbediening met de
antenne naar boven gericht en druk
minimaal 2 seconden op de toets OFF.
De LED van de afstandsbediening licht
rood op ter bevestiging dat het signaal is
ontvangen.
Op afstand starten in
combinatie metdirectestart of
timer
E114360
De functie op afstand starten is
opgenomen in de normale
verwarmingsregeling. Standverwarmingen
die worden gestart met de functie directe
start of timer kunnen worden
uitgeschakeld met behulp van de
afstandsbediening en vice versa.
Feedback tijdens starten en
uitschakelen
De LED op de afstandsbediening licht
groen op gedurende ongeveer twee
seconden. Dit geeft aan dat het signaal is
ontvangen door de auto en dat de
verwarming is ingeschakel.
De LED op de afstandsbediening licht
rood op gedurende ongeveer twee
seconden. Dit geeft aan dat het signaal is
ontvangen door de auto en dat de
verwarming is uitgeschakeld.
De LED op de afstandsbediening knippert
groen of rood gedurende ongeveer twee
seconden. Dit geeft aan dat het dignaal
niet correct is verzonden. Herhaal de
procedure.
De LED op de afstandsbediening licht
oranje op gedurende ongeveer twee
seconden voordat deze groen of rood
wordt. Dit geeft aan dat de batterijen van
de afstandsbediening bijna leeg zijn en
moeten worden vervangen.
De LED op de afstandsbediening knippert
oranje gedurende ongeveer vijf
seconden. Dit geeft aan dat het dignaal
niet is verzonden. De batterijen van de
afstandsbediening zijn leeg en moeten zo
snel mogelijk worden vervangen.
Batterij vanafstandsbediening
vervangen
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze weggooit. Zoek
advies m.b.t. de plaatselijke regels m.b.t.
recycling.
123
Klimaatregeling
E114361
2
1
1. Steek een schroevendraaier of een
ander geschikt gereedschap in de
opening aan de achterzijde van de
afstandsbediening en schroef de
batterij-afdekking los.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
2. Wrik voorzichtig de batterij los.
3. Breng een nieuwe batterij (3,3V
CR1-3N) aan met de + naar boven
gekeerd.
4. Monteer de afstandsbediening.
Afstandsbediening
programmeren
Er kunnen meerdere afstandsbedieningen
worden gebruikt voor het
afstandsbedieningssysteem; neem
contact op met uw dealer. Er kunnen
maximaal drie afzonderlijke
afstandsbedieningen worden
toegevoegd. Extra toegevoegde
afstandsbedieningen dienen afzonderlijk
te worden geprogrammeerd.
N.B.:
De verwarming moet tijdens het
programmeren worden uitgeschakeld.
N.B.:
De programmeerprocedure kan zo
vaak als nodig is worden herhaald. De
oudste geprogrammeerde
afstandsbediening wordt iedere keer
gewist.
1. Breng de batterij aan in de nieuwe
afstandsbediening.
2. Schakel de voeding naar de ontvanger
uit door zekering F32 te verwijderen
uit de zekeringenkast in de
motorruimte. Zie
Specificatie-overzicht
zekeringen (bladzijde 208).
3. Wacht minimaal 5 seconden.
4. Sluit de voeding naar de ontvanger
aan door de zekering te plaatsen en
binnen vijf seconden op de OFF toets
van de nieuwe afstandsbediening te
drukken tot de LED dooft.
5. De nieuwe afstandsbediening is nu
geprogrammeerd.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
WAARSCHUWING
Schakel de verwarming op
brandstof uit tijdens het tanken,
wanneer u zich in een omgeving
bevindt met brandbare dampen of stoffen
en in gesloten ruimten.
De standverwarming helpt bij het
verwarmen van de motor en het interieur
bij auto's met een dieselmotor. Het
systeem wordt afhankelijk van de
buitenluchttemperatuur, de
koelvloeistoftemperatuur en de belasting
van de dynamo automatisch in- of
uitgeschakeld, tenzij u het hebt
uitgeschakeld. Wanneer de verwarming
op brandstof in werking is, verschijnt Aux.
Heater on op het informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 90).
Standverwarming uitschakelen:
124
Klimaatregeling
E70499
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Aux. Heater en druk
nogmaals op de OK toets om de
verwarming in of uit te schakelen.
Wanneer de verwarming is
ingeschakeld verschijnt in het vak
ernaast een kruis.
4. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
Deze extra verwarming (PTC elektrische
verwarming) helpt bij het verwarmen van
het interieur bij auto's met dieselmotor.
Het systeem wordt afhankelijk van de
buitenluchttemperatuur, de
koelvloeistoftemperatuur en de belasting
van de dynamo automatisch in- of
uitgeschakeld.
ELEKTRISCH ZONNEDAK
E78054
WAARSCHUWING
Controleer voordat u het elektrisch
bedienbare schuifdak bedient, of
deze vrij is van obstructies en
overtuig u ervan dat zich geen kinderen
en/of huisdieren in de nabijheid van de
schuifdakopening bevinden. Het nalaten
hiervan kan ernstig lichamelijk letsel tot
gevolg hebben. Het is in eerste instantie
de verantwoording van de toeziende
volwassenen dat een kind nooit alleen in
de auto blijft; laat nooit de sleutels in de
auto achter.
N.B.:
Wanneer de schakelaars
gedurende korte tijd vaak worden
bediend kan het systeem een bepaalde
tijd buiten werking treden om schade
door oververhitting te voorkomen.
N.B.:
Het elektrisch bedienbare schuifdak
kan bij afgezet contact worden bediend
via de functie integraal openen/sluiten.
Zie Centrale vergrendeling (bladzijde
41).
Het schuifdak kan op twee manieren
worden geopend - de achterzijde van het
schuifdak kan omhoog worden gekanteld
of het schuifdak kan horizontaal naar
achteren worden geschoven. Wanneer
de schakelaar wordt ingedrukt opent of
sluit het schuifdak.
125
Klimaatregeling
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare schuifdak te openen of te
sluiten.
De schakelaar van het elektrisch
bedienbare schuifdak bevindt zich tussen
de zonnekleppen.
Schuifdak openen en sluiten
E72188
E72185
B
A
Drukken om te sluitenA
Drukken om te openenB
Schuifdak kantelen
E72189
E72185
B
A
Drukken om te openenA
Drukken om te sluitenB
Schuifdakautomatisch openen
en sluiten
N.B.:
Bij het automatisch openen stopt
het schuifdak op ongeveer 8 cm van de
volledig geopende stand. Deze stand
reduceert het dreunende geluid dat soms
bij volledig geopend schuifdak hoorbaar
is. Het schuifdak stopt alleen automatisch
in deze stand wanneer het automatisch
wordt geopend.
126
Klimaatregeling
Druk, om het schuifdak automatisch te
openen of te sluiten, de betreffende zijde
van de schakelaar tot de tweede aanslag
in en laat hem vervolgens los. Druk de
schakelaar opnieuw in om de beweging
te stoppen.
Het schuifdak stopt automatisch wanneer
de gesloten stand is bereikt.
Antiklemfunctie van het
schuifdak
WAARSCHUWINGEN
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld. Het
onzorgvuldig sluiten van de ruit kan
verwondingen tot gevolg hebben.
Het onvoorzichtig sluiten van het
elektrisch bedienbare schuifdak kan
de antiklemfunctie teniet doen en
verwondingen tot gevolg hebben.
Wanneer het schuifdak tijdens het sluiten
met een obstakel in aanraking komt, stopt
het automatisch en schuift het een stukje
terug.
Ga, om de antiklemfunctie op te heffen
wanneer er sprake is van weerstand, bijv.
in de winter, als volg te werk:
WAARSCHUWING
Wanneer het schuifdak voor de
derde maal wordt gesloten, wordt
de antiklemfunctie uitgeschakeld.
Let erop dat er tijdens het sluiten van het
schuifdak geen obstakels in de weg
kunnen zitten.
Sluit het schuifdak voor een derde keer
tot deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie is uitgeschakeld en het
schuifdak kan niet automatisch worden
gesloten. Het schuifdak zal de weerstand
overwinnen en kan vervolgens volledig
worden gesloten.
Laat het schuifdak door een deskundige
controleren indien het na de derde poging
niet sluit.
Veiligheidsmodus van het
schuifdak
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet. Let erop dat
er tijdens het sluiten van het
schuifdak geen obstakels in de weg
kunnen zitten.
Wanneer het systeem een storing
vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in
werking. Het schuifdak beweegt dan
slechts gedurende ca. 0,5 seconden per
keer en stopt vervolgens. Sluit het
schuifdak door opnieuw de schakelaar in
te drukken wanneer het schuifdak stopt.
Wanneer de achterzijde van het schuifdak
omhoog is gekanteld, laat dan het
schuifdak volledig omhoogkantelen en
sluit het vervolgens. Laat het systeem
onmiddellijk door een deskundige
controleren.
Leerprocedure schuifdak
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet. Let erop dat
er tijdens het sluiten van het
schuifdak geen obstakels in de weg
kunnen zitten.
Wanneer het schuifdak niet langer meer
correct sluit, voer dan deze
'leerprocedure' uit:
127
Klimaatregeling
Kantel de achterzijde van het
schuifdak zover mogelijk omhoog.
Laat de schakelaar los.
Druk de schakelaar opnieuw in en
houd deze 30 seconden ingedrukt tot
u het schuifdak ziet bewegen.
Laat de schakelaar los en druk deze
onmiddellijk opnieuw in. Het schuifdak
sluit, schuift volledig open en schuift
vervolgens weer dicht. Laat de
schakelaar niet los voordat het
schuifdak de gesloten stand voor de
tweede keer heeft bereikt.
Wanneer de schakelaar niet constant
wordt ingedrukt, wordt de leerprocedure
afgebroken. Begin van voren af aan
opnieuw met de procedure.
128
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze
u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal
bescherming bieden. Wij raden aan dat
u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten
met de onderzijde van uw rug zover
mogelijk naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun
zover mogelijk naar voren in, maar u
moet comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
HANDMATIGVERSTELBARE
STOELEN
Stoelen naarvorenen achteren
schuiven
E70728
WAARSCHUWING
Beweeg te stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om te controleren of de
stoel goed is vergrendeld.
129
Stoelen
Lendensteun afstellen
E70729
Hoogte van de
bestuurdersstoel verstellen
E70730
Hellingshoek vande rugleuning
verstellen
E70731
ELEKTRISCHVERSTELBARE
STOELEN
In twee richtingen elektrisch
verstelbare stoel
E70733
1
1
2
2
130
Stoelen
In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel
1
2
2 1
3
4
3
4
8
7
8 7
5
6
5
6
E70734
131
Stoelen
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGEN
Trek de achterste hoofdsteun
omhoog wanneer iemand achterin
plaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel van de
tweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd de
hoofdsteun van die stoel.
E71879
Stel de hoofdsteun zodanig in dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
Rugleuningen neerklappen
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken.
1
2
1
E86611
1. Druk de ontgrendelknoppen naar
beneden en houd ze in deze stand.
2. Druk de rugleuning naar voren.
Een vlakke laadvloer maken
WAARSCHUWING
Controleer of de rode indicator niet
te zien is wanneer u de stoelen in
de vergrendelingen drukt.
132
Stoelen
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken.
2
1
3
2
E86612
1. Steek uw vingers tussen de zitting en
de rugleuning en klap de zitting naar
voren.
2. Druk de ontgrendelknoppen naar
beneden en houd ze in deze stand.
3. Druk de rugleuning naar voren.
Omhoog klappen van de
rugleuningen
WAARSCHUWING
Zorg er bij het omhoog klappen van
de rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E70601
E71224
N.B.:
Het aantal lampjes dat naast de
toets brandt geeft het geselecteerde
niveau aan.
N.B.:
De verwarming wordt in rood
aangeduid.
N.B.:
Wanneer er geen lampje brandt, is
de verwarming uitgeschakeld.
N.B.:
Alleen de voorstoelinstellingen
worden opgeslagen wanneer de auto van
contact wordt gezet.
133
Stoelen
Temperatuur automatisch
verhogen en verlagen
Houd de betreffende toets ingedrukt.
Temperatuur handmatig
verhogen en verlagen
Druk herhaaldelijk op de betreffende
toets.
GEVENTILEERDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E70601
E70602
N.B.:
Het aantal lampjes dat naast de
toets brandt geeft het geselecteerde
niveau aan.
N.B.:
De ventilatie wordt in blauw
aangeduid.
N.B.:
Wanneer er geen lampje brandt, is
de ventilatie uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer het contact wordt
afgezet, worden de instellingen in het
geheugen opgeslagen.
N.B.:
Wanneer de stoel wordt
geventileerd, is het mogelijk dat de
verwarming automatisch wordt
ingeschakeld. Dit om te voorkomen dat
de luchtstroom oncomfortabel koud
wordt.
N.B.:
Voor het ventileren van de stoelen
wordt gebruik gemaakt van de lucht in
het passagierscompartiment. Het
koelende effect is daarom afhankelijk van
de temperatuur in het interieur. Schakel
zo nodig de airconditioning in en richt de
luchtstroom op de beenruimte. Zie
Klimaatregeling (bladzijde 114).
Temperatuur automatisch
verhogen en verlagen
Houd de betreffende toets ingedrukt.
134
Stoelen
Temperatuur handmatig
verhogen en verlagen
Druk herhaaldelijk op de betreffende
toets.
135
Stoelen
ZONNESCHERMEN
Trek het zonnescherm omhoog en
bevestig het aan de haken (A).
Zijruiten
E74809
AA
Achterruit
AA
E86514
DIMMERINSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
E70723
KLOK
N.B.:
Sommige navigatiesystemen stellen
met behulp van GPS signalen automatisch
tijd en de datum van de klok in.
N.B.:
Zie Algemene informatie
(bladzijde 90).
1. Selecteer in het hoofdmenu de
klokfunctie.
2. Kies de gewenste optie.
3.
Druk op OK.
4. Gebruik de pijlen (rechts/links,
omhoog/omlaag) om de waarde te
selecteren en te veranderen.
5.
Druk op OK.
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
136
Gemaksfuncties
N.B.:
De aansteker werkt alleen bij
aangezet contact. De aansteker kan nog
30 minuten nadat het contact is afgezet
worden gebruikt.
N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers
die geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.
E72972
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
ASBAK
Asbak, voorin
E72974
Trek, om de asbak te ledigen, deze
compleet uit de houder.
Asbak, achterin
E73705
Open de asbak om deze te verwijderen,
druk hem tegen de veerdruk in en
verwijder hem.
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
N.B.:
U kunt het elektrisch aansluitpunt
bij afgezet contact gebruiken.
N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers
die geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.
137
Gemaksfuncties
E86470
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
DASHBOARDKASTJE
Gekoeld handschoenenkastje
N.B.:
U kunt het handschoenenkastje
koelen met behulp van de lucht uit de
airconditioning.
E70885
OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWING
Rijd niet met openstaande kleppen
van de opbergvakken. Doe voordat
u wegrijdt de klep dicht.
LET OP
Bewaar geen voor warmte gevoelige
voorwerpen en vloeistoffen in enig
opbergvak.
E73704
E72905
E72905
138
Gemaksfuncties
WEGENKAARTOP-
BERGVAKKEN
E74686
GEHEUGENFUNCTIE
WAARSCHUWINGEN
Controleer voordat u het
stoelgeheugen activeert, of de
onmiddellijke omgeving van de stoel
vrij is van belemmeringen en dat de
inzittenden niet met bewegende delen in
aanraking kunnen komen.
Gebruik de geheugenfunctie niet
tijdens het rijden.
A
B
E86768
Schakelaars stoelverstelling Zie
Elektrisch verstelbare
stoelen (bladzijde 130).
A
Insteltoetsen geheugenB
In het geheugen kunnen maximaal vier
verschillende stoelinstellingen en
buitenspiegelstanden worden
opgeslagen. Ook kan de kantelstand van
de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden
worden opgeslagen. Zie Elektrisch
verstelbare buitenspiegels (bladzijde
78).
Een stand in het geheugen
opslaan
Passieve instelling
De auto slaat de standen van de stoel en
de buitenspiegels in de vier
afstandsbedieningen of de passive keys
op. De volgende keer dat de auto wordt
ontgrendeld, wordt de laatst gebruikte
stand van de stoel en de buitenspiegels
ingesteld.
Telkens bij het afzetten van het contact,
worden de actuele standen van de stoel
en de spiegels opgeslagen in de gebruikte
afstandsbediening of passive key.
139
Gemaksfuncties
Actieve instelling
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3.
Druk op de gewenste insteltoets B en
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Een opgeslagen stoelstand
oproepen
N.B.:
Druk, om de stoel tijdens het
innemen van de stand te stoppen, een
willekeurige schakelaar stoelverstelling,
een geheugentoets of een
spiegelschakelaar in. De stoel stopt ook
met bewegen zodra de auto gaat rijden.
Passieve oproep
N.B.:
Wanneer zich meer dan één
passive key zich binnen de detectiezone
bevindt, zal de geheugenfunctie de
instellingen gebruiken van de sleutel die
het eerst werd geprogrammeerd.
Wanneer u de auto ontgrendeld met de
afstandsbediening of door aan de
portierkruk te trekken terwijl een passive
key zich binnen de detectiezone bevindt,
zullen de stoel en de spiegels in de stand
worden versteld, die in de betreffende
afstandsbediening of passive key is
opgeslagen.
Actieve oproep
Druk op de insteltoets voor de gewenste
rijpositie. De stoel en de spiegels
bewegen in de stand die onder de
insteltoets is opgeslagen.
Geheugen opnieuw
programmeren
Als het instellen van de stoelpositie wordt
onderbroken (bijv. door een obstakel of
een onderbreking van de voeding), dient
u het geheugen opnieuw te
programmeren.
N.B.:
Alle stroomverbruikers moeten zijn
uitgeschakeld.
1.
Draai de contactsleutel in stand II.
2. Bedien de schakelaar stoelverstelling
om de stoel in de gewenste richting
te bewegen tot deze stopt. Zie
Elektrisch verstelbare stoelen
(bladzijde 130). Er is een klikgeluid
hoorbaar.
3. Laat de schakelaar stoelverstelling los
en houd de schakelaar direct daarna
minstens 3 seconden in dezelfde
richting gedrukt. Houd de schakelaar
ingedrukt tot de stoel stopt bij de
mechanische aanslag van de
verstelrichting. Er is een klikgeluid
hoorbaar.
4. Laat de schakelaar stoelverstelling los.
5. Bedien dezelfde schakelaar
stoelverstelling minimaal 3 seconden
in tegengestelde richting. Houd de
schakelaar ingedrukt tot de stoel stopt
bij de mechanische aanslag van de
verstelrichting. Er is een klikgeluid
hoorbaar.
140
Gemaksfuncties
GLASHOUDER
E131605
CD-WISSELAAR
Aangebracht in de bagageruimte.
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
E71969
Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
USB-POORT
E104423
Zie Verbinding (bladzijde 292).
VLOERMATTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de vloermatten worden
gebruikt, zorg dan dat de
vloermatten correct worden
vastgemaakt met de correcte
bevestigingselementen, zodat de matten
geen invleod hebben op de bediening van
de pedalen.
141
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over
het starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende
ca. 8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Gebruik van
startkabels (bladzijde 242).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel in de stand 0
of I terug zolang de auto nog in
beweging is.
E72128
0 Contact uitgeschakeld.
I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.:
Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang
in deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld.
Waarschuwings- en controlelampen
branden. Dit is de stand waarin de sleutel
moet staan tijdens het rijden. U moet deze
stand ook kiezen wanneer de auto wordt
gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
SLEUTELLOOS STARTEN
WAARSCHUWINGEN
Het is mogelijk dat het keyless
startsysteem niet werkt wanneer de
sleutel zich te dicht bij metalen
voorwerpen of elektronische apparaten,
zoals een mobiele telefoon, bevindt.
Controleer altijd voordat u probeert
uw auto in beweging te brengen of
het stuurslot is uitgeschakeld. Zie
Stuurwielblokkering (bladzijde 144).
N.B.:
Om het contact in te schakelen en
de motor te starten moet zich een geldige
passive key in de auto bevinden.
N.B.:
Druk het rempedaal of
koppelingspedaal, afhankelijk van het type
versnellingsbak, volledig in om de motor
te starten.
E85766
142
De motor starten
Contact aan
Druk eenmaal de startknop in. Alle
elektrische circuits zijn operationeel, de
waarschuwings- en controlelampjes
branden.
Motor starten bij uitvoeringen
met automatische transmissie
N.B.:
Door tijdens het starten het
rempedaal op te laten komen, wordt de
startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Druk de startknop in.
Motor starten bij uitvoeringen
met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Door tijdens het starten het
koppelingspedaal op te laten komen,
wordt de startmotor uitgeschakeld maar
blijft het contact aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk de startknop in.
3. Als de motor niet start, trap het
rempedaal en het koppelingspedaal
dan volledig in.
Een dieselmotor starten
N.B.:
De startmotor kan pas worden
ingeschakeld wanneer de het voorgloeien
is voltooid. Onder extreem koude
omstandigheden kan dit enkele seconden
duren.
N.B.:
Houd het koppelings- of rempedaal
ingetrapt tot de motor wordt gestart.
Motor slaat niet aan.
Het startsysteem met passive key werkt
niet indien:
De frequenties van de passive key
worden verstoord.
De batterij in de passive key leeg is.
Volg de volgende procedure wanneer de
motor niet kan worden gestart.
Type 1
E87382
1. Houd de passive key precies zoals is
weergegeven naast de
stuurkolomkap.
2. Met de passive key in deze stand kunt
u de startknop gebruiken om het
contact aan te zetten en de motor te
starten.
143
De motor starten
Type 2
E87381
1. Werk voorzichtig de kap los.
E85767
2. Steek de sleutel in het sleutelhouder.
3. Met de passive key in deze stand kunt
u de startknop gebruiken om het
contact aan te zetten en de motor te
starten.
Motor stoppen bij stilstaande
auto
N.B.:
Het contact, alle elektrische circuits,
waarschuwings- en controlelampen
worden uitgeschakeld.
Handgeschakeldeversnellingsbak
Druk de startknop in.
Automatische transmissie
1.
Zet de keuzehendel in de stand P.
2. Druk de startknop in.
Motor uitschakelenbij rijdende
auto
WAARSCHUWING
Het uitschakelen van de motor
terwijl de auto nog rijdt, resulteert in
het verlies van de rem- en
stuurbekrachtiging. De stuurinrichting
wordt niet geblokkeerd, maar er is meer
stuurkracht vereist. Wanneer het contact
wordt uitgeschakeld, kunnen ook
sommige elektrische circuits,
waarschuwings- en controlelampjes
uitgeschakeld worden.
Houd de startknop twee seconden
ingedrukt of druk er driemaal binnen drie
seconden op.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u probeert
uw auto in beweging te brengen of
het stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Draai het stuurwiel.
144
De motor starten
Uitvoeringen met keyless
startsysteem
N.B.:
Het stuurslot wordt niet geactiveerd
bij ingeschakeld contact of wanneer met
de auto wordt gereden.
Uw auto is uitgerust met een elektronisch
bediend stuurslot. Deze werkt
automatisch.
Het stuurslot wordt na een korte periode
geactiveerd nadat de auto is geparkeerd
en de passieve sleutel zich buiten de auto
bevindt.
Stuurslot deactiveren
Schakel het contact in of:
Uitvoeringen met automatische
transmissie
Trap het rempedaal in.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
LET OP
Zet, wanneer de temperatuur lager
dan -20 ºC is, het contact minimaal
één seconde aan voordat u de motor
start. Hierdoor zorgt u ervoor dat de
maximale benzinedruk wordt opgebouwd
voordat de motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Druk het gaspedaal niet in.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
3. Als de motor niet start, trap het
rempedaal en het koppelingspedaal
dan volledig in.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
Alle modelvarianten
Wacht even wanneer de motor niet
binnen 15 seconden aanslaat en probeer
het nogmaals.
Wanneer de motor na drie startpogingen
nog niet is aangeslagen, wacht dan tien
seconden en ga te werk zoals is
beschreven onder Verzopen motor.
Wanneer het starten problemen oplevert
bij temperaturen onder -25 ºC, druk dan
het gaspedaal ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Schakel park of neutral in.
145
De motor starten
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle modelvarianten
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het
starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
Het stationaire toerental neem langzaam
af tot normaal zodra de katalysator
opwarmt.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
Voor algemene informatie bij het starten
van een benzinemotor. Zie Een
benzinemotor starten (bladzijde 145).
Starten bij lage
buitentemperaturen
Indien de buitentemperatuur lager is dan
-10°C en de tank E85 bevat, moet een
motorblokverwarming worden gebruikt
om het starten te vergemakkelijken. Zie
Motorverwarming (bladzijde 148).
Gebeurt dit niet, dan kan de motor niet
worden gestart.
Indien de buitentemperatuur lager dan
-10°C blijft, is het raadzaam ongelode
benzine met een octaangetal van 95 bij
te tanken indien de tank niet geheel
gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt
de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾
gevulde tank van 85% naar 70% terug,
waardoor de koude-starteigenschappen
aanzienlijk worden verbeterd.
Indien bij zeer lage buitentemperaturen
de tank alleen is gevuld met E85 en er
geen motorblokverwarming kan worden
gebruikt, kunt u moeilijkheden
ondervinden bij het starten van de motor.
Indien de motor niet wil aanslaan, ga dan
als volgt te werk:
1. Trap het gaspedaal volledig in.
2. Zet de contactsleutel in stand III.
LET OP
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
3. Laat 5 seconden na het starten van
de motor het gaspedaal geleidelijk los
of wanneer het motortoerental stijgt.
Als de motor niet wordt gestart, herhaal
dan stap 1, 2 en 3 of sluit een
motorblokverwarming gedurende twee
uren aan alvorens de motor te starten.
Tijdens het starten worden de
inspuitventielen buiten werking gesteld
zolang het gaspedaal is ingedrukt. Dit kan
worden gebruikt om het teveel aan
brandstof na enkele mislukte
startpogingen uit het inlaatspruitstuk te
verwijderen.
Indien de accu losgekoppeld is geweest
of nadat een ander soort brandstof is
getankt, kan de motor met een
onregelmatig stationair toerental draaien.
Dit herstelt zich na 10 tot 30 seconden.
146
De motor starten
EEN DIESELMOTOR
STARTEN
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
N.B.:
Wanneer de temperatuur lager is
dan -15 ºC, mag u de startmotor 25
seconden achtereen inschakelen.
Wanneer de auto frequent wordt gebruikt
bij dergelijk lage temperaturen raden wij
aan een verwarmingselement in het
motorblok te laten monteren.
N.B.:
Schakel de startmotor in tot de
motor aanslaat.
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht
tot de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
3. Als de motor niet start, trap het
rempedaal en het koppelingspedaal
dan volledig in.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Selecteer park of neutral.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
DIESELROETFILTER (DPF)
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen
en na het afzetten van de motor en tijdens
en na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
LET OP
U dient te voorkomen dat de
brandstof opraakt.
N.B.:
Nadat de motor is afgezet draaien
de ventilatoren wellicht nog een korte
periode door.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is
het DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige
rijomstandigheden moet u echter het
regeneratieproces ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uw
tijdens het rijden regelmatig stopt en start
(met verhoogd accelereren en
decelereren), dan zal een enkele keer
rijden onder de volgende
omstandigheden het regeneratieproces
ondersteunen:
147
De motor starten
Rijd tot 20 minuten met een constante
snelheid, bij voorkeur op een
hoofdweg of snelweg.
Voorkom langdurig stationair draaien
en neem altijd snelheidslimieten en het
type wegdek in acht.
Zet de auto niet van contact.
Kies zo nodig een lagere versnelling
dan normaal om tijdens deze rit een
hoger motortoerental te verkrijgen.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
MOTORVERWARMING
LET OP
Onkoppel de voedingskabel van de
aansluiting van de motorverwarming
alvorens weg te rijden.
N.B.:
De stekker van de
motorverwarming bevindt zich in de
radiateurgrille aan de voorzijde van uw
auto.
E97918
Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan,
voordat u de motor start.
148
De motor starten
WERKING
LET OP
Voor auto's met
start/stop-schakelaar verschillen de
accuvereisten. De accu moet
worden vervangen door een accu met
exact dezelfde specificatie als de
originele.
Het systeem verlaagt het
brandstofverbruik en de CO2-emissies
door de motor uit te schakelen wanneer
de auto stationair draait, bijvoorbeeld bij
verkeerslichten. De motor wordt
automatisch opnieuw gestart wanneer
de bestuurder het koppelingspedaal
intrapt of wanneer een voertuigsysteem
dit aanvraagt, bijvoorbeeld voor het laden
van de accu.
Om maximaal voordeel uit het systeem
te halen, moet de keuzehendel in de
neutrale stand worden gezet en het
koppelingspedaal bij een stop van langer
dan 2 seconden worden losgelaten.
START/STOP KNOP
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
Indien het systeem dit vereist, kan
de motor automatisch opnieuw
worden gestart. Zie Werking
(bladzijde 149).
Schakel het contact uit voordat de
motorkap wordt geopend of
onderhoudswerkzaamheden
worden uitgevoerd.
Schakel altijd het contact uit voordat
u uit de auto stapt, want het
systeem kan de motor wel
uitgeschakeld hebben, maar het contact
is nog steeds ingeschakeld.
N.B.:
Het systeem werkt alleen wanneer
de motor de normale bedrijfstemperatuur
heeft bereikt en de buitentemperatuur
tussen 0 ºC en 30 ºC ligt.
N.B.:
Het systeem is standaard
ingeschakeld. Druk op de schakelaar in
het instrumentenpaneel om het systeem
uit te schakelen. Het systeem wordt alleen
gedeactiveerd gedurende de huidige
contactcyclus. Druk nogmaals op de
schakelaar om het systeem in te
schakelen. Voor locatie. Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
N.B.:
De start/stop-indicatielamp brandt
groen wanneer de motor wordt
uitgeschakeld. Zie Waarschuwings-
en indicatielampen (bladzijde 86).
N.B.:
De start/stop-indicatielamp knippert
oranje, wat aanduidt dat u neutraal moet
selecteren of het koppelingspedaal moet
intrappen. Hierbij wordt een bericht op de
display weergegeven.
N.B.:
Als het systeem een storing heeft
geregistreerd wordt dit uitgeschakeld.
Laat het systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
N.B.:
Wanneer u het systeem hebt
uitgeschakeld, is de schakelaar verlicht.
N.B.:
Als u de motor laat afslaan en
vervolgens binnen een paar seconden
het koppelingspedaal intrapt, dan wordt
de motor automatisch opnieuw gestart.
Motor afzetten
N.B.:
De auto moet stilstaan.
N.B.:
Als het systeem de motor niet
uitschakelt, dan wordt de storing op de
informatiedisplay weergegeven. Zie
Infoberichten (bladzijde 103).
1. Stop de auto.
2. Zet de keuzehendel in de
neutraalstand.
3. Laat het koppelingspedaal los.
149
Start/stop knop
4. Laat het gaspedaal los.
Het systeem zet de motor wellicht niet af
onder bepaalde omstandigheden,
bijvoorbeeld:
Om het interieurklimaat te behouden.
Lage accuspanning.
De buitentemperatuur is te laag of te
hoog.
Het bestuurdersportier is geopend.
Lage bedrijfstemperatuur motor.
Weinig vacuüm in remsysteem.
Als een snelheid van 10 km/u niet is
overschreden.
Motor starten
N.B.:
De keuzehendel moet in de
neutraalstand staan.
Druk het koppelingspedaal in.
Het systeem kan de motor onder
bepaalde omstandigheden weer starten,
bijvoorbeeld:
Lage accuspanning.
Om het interieurklimaat te behouden.
150
Start/stop knop
WERKING
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het efficiënter rijden door voortdurend de
karakteristieken van het schakelen, het
anticiperen op verkeersomstandigheden
en de snelheid op autosnelwegen en
buitenwegen te controleren.
N.B.:
Deze rendementswaarden
resulteren niet in een vaste
brandstofverbruikswaarde. Deze kan
namelijk variëren aangezien deze niet
alleen samenhangt met de rijgewoonten,
maar ook wordt beïnvloed door veel
andere factoren zoals korte ritten en een
koude start.
N.B.:
Regelmatige korte ritten, waarbij
de motor niet volledig op
bedrijfstemperatuur komt, zullen het
brandstofverbruik ook doen toenemen.
De waarde van deze karakteristieken
wordt aangeduid door de bloemblaadjes
in het display, waarbij vijf bloemblaadjes
het efficiëntste is. Hoe efficiënter u rijdt,
hoe beter deze waarde en hoe lager het
totale brandstofverbruik.
Type 1
E121813
A
B
C
SchakelenA
AnticipatieB
Efficiënte snelheidC
Schakelen
Door de hoogst mogelijke versnelling voor
de betreffende rijomstandigheden te
gebruiken, verbetert het
brandstofverbruik.
Anticipatie
Door uw rijsnelheid aan te passen en de
afstand tot voertuigen voor u aan te
passen zodat hard remmen of versnellen
niet nodig is, verbetert het
brandstofverbruik.
Efficiënte snelheid
Bij een hogere snelheid wordt meer
brandstof verbruikt. Door uw kruissnelheid
op buitenwegen te verlagen, verbetert
het brandstofverbruik.
Type 2 en 3
De relevante informatie wordt in het
informatiedisplay weergegeven.
ECO-MODUS GEBRUIKEN
Toegang tot het systeem wordt
verkregen m.b.v. het relevante
informatiedisplaymenu. Zie Infodisplays
(bladzijde 90).
Eco-modus resetten
Reset het gemiddelde brandstofverbruik.
N.B.:
Het berekenen van nieuwe
waarden kan even duren.
151
Eco-modus
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
FLEX FUEL (FF, ETHANOL)
WAARSCHUWINGEN
Breng geen wijzigingen aan het
brandstofsysteem of onderdelen
ervan aan.
Vervang het brandstofsysteem of
componenten ervan niet door
onderdelen die niet specifiek zijn
ontworpen voor gebruik van E85.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik geen methanol in plaats van
E85.
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
N.B.:
Tijdens gebruik van E85 kan het
brandstofverbruik hoger zijn.
N.B.:
De auto functioneert naar behoren
op commerciële ongelode benzine met
octaangetal 95. E85 van een hoge
kwaliteit levert echter dezelfde
bescherming en prestaties.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent. U kunt tevens een
mengsel van ongelode benzine en E85
gebruiken.
Opslaan voor de lange termijn
Vanwege kleine hoeveelheden
corrosiebevorderende verontreinigingen
in E85 wordt aanbevolen de tank alleen
te vullen met ongelode benzine met een
octaangetal van 95 alvorens de auto voor
een langere periode niet te gebruiken.
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe.
Deze kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of de
betreffende nationale specificatie.
N.B.:
We adviseren alleen brandstof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
152
Brandstof en tanken
N.B.:
Het gebruik van niet door Ford
goedgekeurde additieven of andere
motorbehandelingen worden door Ford
afgeraden.
N.B.:
Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Opslaan voor de lange termijn
De meeste dieselbrandstoffen bevatten
biodiesel; wanneer uw voertuig lange tijd
niet wordt gebruikt (meer dan twee
maanden), dan wordt aanbevolen de tank
enkel met diesel op aardoliebasis (indien
beschikbaar) te vullen of een antioxidant
aan de biodiesel toe te voegen. Uw dealer
kan u helpen met een geschikte
antioxidant.
KATALYSATOR
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik
van de motor en na het afzetten van de
motor straalt het uitlaatsysteem veel
warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
LET OP
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie
Gebruik van startkabels
(bladzijde 242).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
TANKKLEP
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat tijdens het tanken
brandstof wordt gemorst, die zich
in het vulpistool bevindt.
Vermijd open vuur of hittebronnen
in de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de tankklep vanaf een
afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
N.B.:
Het centraal
vergrendelingssysteem vergrendelt en
ontgrendelt ook de klep van de
brandstofvulopening. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 38).
153
Brandstof en tanken
E86613
Druk op de klep om deze te openen.
Open de klep volledig tot hij vergrendelt.
Wanneer u het vulpistool plaatst, opent
een veerbelaste klep wanneer de
correcte vulpistooldiameter wordt
geregistreerd. Hierdoor wordt voorkomen
dat onjuiste brandstof wordt getankt.
WAARSCHUWING
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in
de brandstoftank, hetgeen er toe kan
leiden dat de brandstof overstroomt. Het
morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn
voor andere weggebruikers.
E119080
Breng het vulpistool tot en met de eerste
nok op het vulpistool in. Laat het rusten
op de afdekking van de vulbuis.
WAARSCHUWING
Wij raden aan minimaal 10 seconden
te wachten alvorens het vulpistool
uit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in de
brandstoftank kan stromen.
E119081
Til het vulpistool licht op om het te
verwijderen.
In de reservewielkuip bevindt zich een
trechter. Gebruik deze wanneer u
brandstof uit een jerrycan tankt.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
154
Brandstof en tanken
TANKEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Laat de motor na het tanken 5 minuten
met een rijsnelheid van boven de 48 km/h
werken om het risico van een langere
herstarttijd van de motor te verkleinen.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger,
enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt
verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
4- en 5-deurs
Brandstofverbruikscijfers
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1707,2 (39,2)5,6 (50,4)10 (28,2)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma) Fase IV (92 kW/125
pk), handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1596,8 (41,5)5,4 (52,3)9,2 (30,7)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma) Fase V (88 kW/120
pk), handgeschakelde 5-
versnellingsbak
155
Brandstof en tanken
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1586,8 (41,5)5,5 (51,4)9,1 (31)
1.6L EcoBoost SCTi (Sigma)
Fase V (118 kW/160 pk),
handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1897,9 (35,8)6 (47,1)11,2 (25,2)
2.0L Duratec-HE (MI4) Fase
IV (107 kW/145 pk)
1848 (35,3)6 (47,1)11,3 (25)
2.0L Duratec-HE (MI4) Fase
V (107 kW/145 pk)
1797,7 (36,7)6 (47,1)10,7 (26,4)
2.0L EcoBoost SCTi (MI4)
Fase V (149 kW/203 pk),
automatische 6-transmissie
1797,7 (36,7)6 (47,1)10,9 (26,4)
2.0L EcoBoost SCTi (MI4)
Fase V (176 kW/240 pk),
automatische 6-transmissie
2239,3 (30,4)6,7 (42,2)13,8 (20,5)
2.3L Duratec-HE (MI4) Fase
IV (118 kW/161 pk), automa-
tische 6-transmissie
1294,9 (57,6)4,2 (67,3)6 (47,1)
1.6L Duratorq- TDCi (DV)
Diesel Fase V (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak zonder
start/stop-systeem
1144,3 (65,7)3,9 (72,4)5 (56,5)
1.6L Duratorq- TDCi (DV)
Diesel Fase V (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak met
start/stop-systeem
ECONETIC
1254,7 (60,1)4,2 (67,3)5,6 (50,4)
1.6L Duratorq- TDCi (DV)
Diesel Fase V (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak met
start/stop-systeem
156
Brandstof en tanken
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1545,8 (48,7)4,8 (58,9)7,5 (37,7)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV, handgescha-
kelde 6-versnellingsbak
1395,3 (53,3)4,6 (61,4)6,4 (44,1)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase V, handgescha-
kelde 6-versnellingsbak
1395,3 (53,3)4,6 (61,4)6,4 (44,1)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak ECONETIC
1877,1 (39,8)5,5 (51,4)9,7 (29,1)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV (100 kW/136
pk, automatische 6-trans-
missie
1495,6 (50,4)4,7 (60,1)7,2 (39,2)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase V, automati-
sche 6-transmissie
1656,2 (45,6)4,9 (57,6)8,4 (33,6)
2.2L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV (129 kW/175
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1596 (47,1)5 (56,5)7,8 (36,2)
2.2L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel (147 kW/200 pk)
157
Brandstof en tanken
Stationwagon
Brandstofverbruikscijfers
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1707,2 (39,2)5,6 (50,4)10 (28,2)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma) Fase IV (92 kW/125
pk), handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1596,8 (41,5)5,4 (52,3)9,2 (30,7)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma) Fase V (88 kW/120
pk), handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1586,8 (41,5)5,5 (51,4)9,1 (31)
1.6L EcoBoost SCTi (Sigma)
Fase V (118 kW/160 pk),
handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1897,9 (35,8)6 (47,1)11,2 (25,2)
2.0L Duratec-HE (MI4) Fase
IV (107 kW/145 pk)
1848 (35,3)6 (47,1)11,3 (25)
2.0L Duratec-HE (MI4) Fase
V (107 kW/145 pk)
1797,7 (36,7)6 (47,1)10,7 (26,4)
2.0L EcoBoost SCTi (MI4)
Fase V (149 kW/203 pk),
automatische 6-transmissie
1797,7 (36,7)6 (47,1)10,9 (26,4)
2.0L EcoBoost SCTi (MI4)
Fase V (176 kW/240 pk),
automatische 6-transmissie
2239,3 (30,4)6,7 (42,2)13,8 (20,5)
2.3L Duratec-HE (MI4) (118
kW/161 pk), 6-traps automa-
tische transmissie
1294,9 (57,6)4,2 (67,3)6 (47,1)
1.6L Duratorq- TDCi (DV)
Diesel Fase V (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak zonder
start/stop-systeem
158
Brandstof en tanken
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1144,3 (65,7)3,9 (72,4)5 (56,5)
1.6L Duratorq- TDCi (DV)
Diesel Fase V (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak met
start/stop-systeem
ECONETIC
1254,7 (60,1)4,2 (67,3)5,6 (50,4)
1.6L Duratorq- TDCi (DV)
Diesel Fase V (85 kW/115
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak met
start/stop-systeem
1545,8 (48,7)4,8 (58,9)7,5 (37,7)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV
1395,3 (53,3)4,6 (61,4)6,4 (44,1)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase V, handgescha-
kelde 6-versnellingsbak
1395,3 (53,3)4,6 (61,4)6,4 (44,1)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel (85 kW/115 pk),
handgeschakelde 6-
versnellingsbak ECONETIC
1877,1 (39,8)5,5 (51,4)9,7 (29,1)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV (100 kW/136
pk, automatische 6-trans-
missie
1495,6 (50,4)4,7 (60,1)7,2 (39,2)
2.0L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase V, automati-
sche 6-transmissie
1656,2 (45,6)4,9 (57,6)8,4 (33,6)
2.2L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel Fase IV (129 kW/175
pk), handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1596 (47,1)5 (56,5)7,8 (36,2)
2.2L Duratorq-TDCi (DW)
Diesel (147 kW/200 pk)
159
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE
Keuzehendelstanden
E80836
S
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Sportmodus en handmatig
schakelen
S
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
pedaal ingedrukt totdat u gereed
bent om weg te rijden.
N.B.:
Het stationaire toerental is bij een
koude motor hoger. Wanneer een rijstand
is ingeschakeld is hierdoor de neiging van
uw wagen te gaan kruipen groter.
Druk de knop op de keuzehendel in om
de achteruit of de parkeerstand in te
schakelen.
De stand van de keuzehendel wordt op
het informatiedisplay weergegeven.
160
Versnellingsbak/transmissie
Parkeren
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen in
wanneer de wagen stilstaat.
Trek voordat u de wagen
verlaat de handrem aan en
schakel de parkeerstand in.
Controleer of de keuzehendel is
vergrendeld.
N.B.:
Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend en u de parkeerstand niet
hebt ingeschakeld, klinkt een akoestisch
signaal.
In deze stand wordt geen aandrijfkracht
op de wielen overgebracht en de
transmissie is geblokkeerd. Wanneer de
keuzehendel in deze stand staat, kunt u
de motor starten.
Achteruit
WAARSCHUWING
Schakel de achteruit alleen in
wanneer de wagen stilstaat en de
motor stationair draait.
Neutraal
In deze stand wordt geen aandrijfkracht
op de wielen overgebracht maar de
transmissie is niet geblokkeerd. Wanneer
de keuzehendel in deze stand staat, kunt
u de motor starten.
Rijden
Schakel de rijstand (D) in om automatisch
gebruik te maken van alle voorwaartse
versnellingen.
Sportmodus en handmatig
schakelen
2
1
E80837
S
S
N.B.:
Het schakelen vindt alleen plaats
bij bepaalde rijsnelheden en
motortoerentallen.
N.B.:
Wanneer u de stand S kiest,
schakelt de transmissie eventueel,
afhankelijk van de gaspedaalstand in
verhouding tot de rijsnelheid.
Activeer de sportmodus door de
keuzehendel in de stand S te plaatsen.
De sportmodus blijft actief tot u handmatig
op- of terugschakelt.
Selecteer handmatig schakelen om
handmatig gebruik te maken van de
voorwaartse versnellingen. Druk de
keuzehendel naar voren om terug te
schakelen en trek hem naar achteren om
op te schakelen.
Rijmodi
De transmissie kiest de meest geschikte
versnelling voor optimale prestaties
gebaseerd op de omgevingstemperatuur,
het hellingspercentage van de weg, de
belading van de wagen en de informatie
van de bestuurder.
161
Versnellingsbak/transmissie
Aanwijzingen voor het rijden
met een automatische
transmissie
Wegrijden
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Schakel de parkeerrem in.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat om voor
optimale prestaties de eerstvolgende
lagere versnelling in te schakelen. Laat
het gaspedaal opkomen wanneer
kickdown niet langer nodig is.
Noodvoorziening voor het
ontgrendelen van de
keuzehendel
Gebruik bij een elektrische storing of bij
een lege accu de hendel om de
keuzehendel uit de parkeerstand te
verplaatsen.
E87934
1. Verwijder het zijpaneel van de
middenconsole.
E87935
N.B.:
De hendel is geel van kleur.
1. Steek een dun schroevendraaiertje in
de opening en draai het
schroevendraaiertje 90 graden
rechtsom.
162
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
N.B.:
Afhankelijk van de
verkeerswetgeving van het land waarin
uw auto oorspronkelijk is gebouwd,
knipperen de remlichten wanneer u
krachtig remt.
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPSVOORRIJDENMETABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
Handrem aantrekken
E66567
WAARSCHUWING
Controleer of de handrem is
aangetrokken voordat u de
hefboom vrijzet.
N.B.:
Druk de knop niet in wanneer u de
handrem aantrekt.
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom zo ver
mogelijk naar boven.
Op een helling parkeren
Wanneer u op een helling moet parkeren
met de voorzijde van de wagen
hellingopwaarts, schakel dan de eerste
versnelling in en draai dan de voorwielen
van de trottoirband af. Wanneer u op een
helling moet parkeren met de voorzijde
van de wagen hellingafwaarts, schakel
dan de achteruit in en draai dan de
voorwielen naar de trottoirband toe.
Handrem vrijzetten
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom lichtjes aan,
druk de knop in en druk de hefboom
naar beneden.
163
Remmen
WERKING
Elektronisch Stabiliteits
Programma (ESP)
WAARSCHUWING
ESP houdt niet in dat u niet langer
voorzichtig en aandachtig hoeft te
rijden.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
zonder ESPA
met ESPB
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van de
auto wanneer deze dreigt uit te breken.
Dit wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
tractieregeling door het motorkoppel te
verlagen wanneer de wielen bij het
accelereren beginnen door te spinnen.
Het verbetert de mogelijkheden om op
gladde of losse oppervlakken te kunnen
optrekken en het verbetert het comfort
door wielspin in haarspeldbochten te
beperken.
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
De controlelamp ESP knippert wanneer
het systeem wordt geactiveerd. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
De noodremassistent is niet
bedoeld om de bestuurder te
ontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
De noodremassistent kan een
noodstopsituatie herkennen aan de
snelheid waarmee u het rempedaal
indrukt. Hij zorgt voor een maximale
remdruk zolang het rempedaal wordt
ingedrukt. De noodremassistent kan de
remweg in kritieke situaties reduceren.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
N.B.:
Telkens wanneer u het contact aan
zet wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Uitvoeringen met schakelaar
stabiliteitsregeling (ESP)
164
Stabiliteitsregeling
Druk de schakelaar in en houd deze één
seconde ingedrukt. Het lampje in de
schakelaar gaat branden. In het display
wordt een bericht weergegeven. Zie
Infoberichten (bladzijde 103).
Druk de schakelaar opnieuw in om het
systeem in te schakelen.
Voor locatie: Zie Kort overzicht
(bladzijde 11).
Uitvoeringen zonder
schakelaar stabiliteitsregeling
(ESP)
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay.
Zie Infodisplays (bladzijde 90).
165
Stabiliteitsregeling
WERKING
Het systeem maakt het eenvoudiger op
te trekken wanneer de auto op een helling
staat zonder dat het noodzakelijk is
gebruik te maken van de parkeerrem.
Wanneer het systeem actief is, dan blijft
de auto korte tijd op de helling stil staan
nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende
deze tijd heeft u de tijd om uw voet van
het rempedaal te halen, het gaspedaal in
te drukken en op te trekken. De remmen
worden automatisch gelost zodra de
motor voldoende vermogen heeft
opgebouwd om weg te rijden. Zo wordt
voorkomen dat de auto op een helling
kan terugrollen. Dit is een voordeel
wanneer u op een helling moet optrekken,
bijvoorbeeld vanaf een helling van een
parkeerplaats, bij verkeerslichten of tijdens
het achteruit tegen een helling inparkeren.
WAARSCHUWING
Het systeem vervangt niet de
parkeerrem. Trek altijd de handrem
aan en schakel de eerste versnelling
of de achteruit in wanneer u de auto
verlaat.
REGELING VOOR BERGOP
RIJDEN GEBRUIKEN
Het systeem kan zowel in de
automatische of handmatige modus
worden gebruikt. Wanneer u de
automatische modus selecteert, wordt
het systeem automatisch geactiveerd
wanneer de auto op een helling staat en
u het rempedaal indrukt. Wanneer u de
handmatige modus selecteert, moet u
het systeem met behulp van het
rempedaal activeren.
Modus van het systeem instellen:
E70499
E74629
Automatisch
Uit
Hellingstart
Handmatig
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Hill Launch en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen. Wanneer Off is
geselecteerd, is het systeem
uitgeschakeld en kan deze niet
automatisch of handmatig worden
geactiveerd.
166
Regeling voor bergop rijden
5. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om direct terug
te keren naar het scherm van de
boordcomputer.
N.B.:
Wanneer het systeem in de
handmatige modus staat, gebruik het
systeem dan alleen bij het optrekken op
hellingen van meer dan 3%. Wanneer de
wagen op een vlakke ondergrond of een
neerwaartse helling staat, maakt een
actief systeem het moeilijk om soepel op
te trekken.
Het systeem activeren
WAARSCHUWINGEN
U dient in de auto te blijven zitten
nadat het systeem is geactiveerd.
Wanneer u de wagen verlaat,
schakelt het systeem automatisch uit.
Het systeem is alleen actief wanneer
het bericht Hill Launch Assist
active op het informatiescherm
wordt weergegeven. U blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het besturen van
de auto en het zo nodig in en uitschakelen
van het systeem.
U kunt het systeem alleen activeren als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De motor draait.
Het systeem is ingeschakeld (in de
automatische of handmatige modus).
De parkeerrem is volledig losgezet.
Bij wagens met een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
is ingedrukt.
Bij wagens met automatische
transmissie, het bestuurdersportier is
gesloten.
Er geen sprake is van storingen.
Het systeem in de automatische modus
activeren:
1. Druk het rempedaal in om de wagen
volledig tot stilstand te brengen. Houd
het rempedaal ingedrukt.
2. Wanneer de sensoren detecteren dat
de wagen op een helling staat en de
juiste versnelling is geselecteerd
(eerste versnelling wanneer de wagen
op een opwaartse helling staat,
achteruit wanneer de wagen met de
voorzijde naar beneden staat), wordt
het systeem automatisch geactiveerd.
Hill Launch Assistactive verschijnt
op het display.
3. Wanneer u uw voet van het
rempedaal neemt, blijft de wagen
gedurende ongeveer twee tot drie
seconden op de helling staan zonder
achteruit te rollen.
4. Trek met behulp van het gaspedaal
en het koppelingspedaal op. De
remmen worden automatisch gelost.
Het systeem in de handmatige modus
activeren:
1. Druk het rempedaal in om de wagen
volledig tot stilstand te brengen. Houd
het rempedaal ingedrukt.
2. Druk snel het rempedaal verder in tot
Hill Launch Assist active op het
display verschijnt. Het systeem is nu
actief.
3. Wanneer u uw voet van het
rempedaal neemt, blijft de wagen
gedurende ongeveer twee tot drie
seconden op de helling staan zonder
achteruit te rollen.
4. Trek met behulp van het gaspedaal
en het koppelingspedaal op. De
remmen worden automatisch gelost.
167
Regeling voor bergop rijden
WAARSCHUWING
Wanneer het systeem actief is en
het systeem een storing
waarneemt, wordt het systeem
gedeactiveerd en verschijnt het bericht
Please use parkbrake! gevolgd door
Hill Launch A .not available op het
display. U kunt veilig met de wagen rijden
en de storing kan bij de volgende
onderhoudsbeurt worden verholpen. Het
bericht Hill Launch A. not available
verschijnt ook op het display bij
handmatige bediening tijdens een storing
of wanneer niet aan een van de
activeringsvoorwaarden wordt voldaan.
Wanneer u het systeem hebt
uitgeschakeld, verschijnen er geen
berichten op het display.
Het systeem deactiveren
Voer voor het activeren van het systeem
één van de volgende stappen uit:
Schakel de parkeerrem in.
Wacht twee tot drie seconden tot het
systeem automatisch wordt
gedeactiveerd.
Wanneer een vooruitversnelling was
ingeschakeld toen het systeem actief
werd, schakel dan de achteruit in.
Wanneer de achteruitversnelling was
ingeschakeld toen het systeem actief
werd, schakel dan een
vooruitversnelling in.
Hill LaunchAssist off verschijnt op het
display in de instrumentengroep.
168
Regeling voor bergop rijden
WERKING
Het actieve schokdempsysteem zorgt
voor een betere wendbaarheid, verhoogd
comfort en een hogere stabiliteit door
continu de karakteristiek van de
schokdempers aan te passen aan het
wegdek en de rijomstandigheden. Dit
systeem in combinatie met ABS heeft het
voordeel dat de remweg op slechte
wegen korter wordt.
Al naar gelang uw wensen en rijstijl kunt
u kiezen uit de volgende drie standen:
Comfort
Dit resulteert in een zachter rijgedrag.
Normaal
Normale instelling.
Sport
Dit resulteert in een harder en sportiever
rijgedrag.
GEBRUIK VAN DE ACTIEVE
SCHOKDEMPERREGELING
Een instelling selecteren
N.B.:
Nadat u een instelling hebt
geselecteerd, kunt u niet onmiddellijk een
verschil in het gedrag van de wagen
merken. Het effect van de continu
geregelde demping is afhankelijk van het
wegoppervlak en de rijomstandigheden.
E70475
De instelling kan tijdens het rijden worden
veranderd.
Storing in het systeem
Het actieve schokdempersysteem
schakelt bij storingen automatisch uit. Het
schokdempersysteem wordt in de
fail-safe modus geschakeld waardoor u
uw reis kunt voortzetten; de instelling van
het schokdempersysteem kan niet meer
worden veranderd. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
169
Actieve schokdemperregeling
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Uitvoeringen met een
trekhaakmodule die niet door ons is
goedgekeurd, kunnen obstakels niet
correct detecteren.
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen
met een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
N.B.:
Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons
goedgekeurde trekhaakmodule.
N.B.:
Houd de sensoren vrij van vuil, ijs
en sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.:
Wanneer de parkeerhulp een
signaal registreert dat op dezelfde
frequentie wordt uitgezonden als de
sensoren gebruiken, of wanneer de auto
maximaal is beladen, kan een vals signaal
worden gegeven.
N.B.:
De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie
seconden constant blijft, wordt het
akoestisch signaal uitgeschakeld.
Wanneer u doorrijdt, kunnen de binnenste
sensoren objecten achter de auto
detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
Parkeerhulp in- enuitschakelen
N.B.:
De parkeerhulp schakelt
automatisch uit wanneer u de motor start
of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 16
km/h (10 mph).
N.B.:
De sensoren aan de voor- en
achterzijde worden altijd samen in- of
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is standaard
uitgeschakeld. Druk de schakelaar op het
instrumentenpaneel in of schakel de
achteruit in om de parkeerhulp in te
schakelen.
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
170
Parkeerhulp
Manoeuvreren met de
parkeerhulp
E72902
N.B.:
Wanneer een hoge, harde
waarschuwingstoon drie seconden lang
klinkt en het lampje in de schakelaar
knippert, duidt dit op een storing. Het
systeem wordt uitgeschakeld. Laat het
systeem door goed opgeleide monteurs
controleren.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en
een obstakel ongeveer 150 cm bedraagt,
80 cm tussen een obstakel en de
voorbumper of 50 cm aan de zijkanten.
Wanneer de afstand kleiner wordt, volgen
de signalen elkaar sneller op. Bij een
afstand van minder dan 30 cm klinkt een
ononderbroken signaal.
U hoort een wisselend signaal wanneer
de obstakels aan de voor- en achterzijde
minder dan 30 centimeter van de voor-
of achterbumper zijn verwijderd.
171
Parkeerhulp
WERKING
De camera is een visueel hulpmiddel bij
achteruitrijden.
WAARSCHUWING
De camera is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw wagen te wassen,
spuit dan kort op de camera vanaf
een afstand van niet minder dan 20
centimeter.
Oefen geen druk op de camera uit.
N.B.:
Houd de camera vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de camera niet met
scherpe voorwerpen, ontvetter, was of
organische producten. Gebruik alleen een
zachte doek.
Tijdens de bediening worden in de display
hulplijnen weergegeven die de route van
de wagen en de geschatte afstand vanaf
voorwerpen aan de achterzijde
voorstellen.
ACHTERUITKIJKCAMERA
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
De bediening van de camera
varieert afhankelijk van de
buitentemperatuur, de
rij-omstandigheden van de auto en het
type weg.
De in de display weergegeven
afstanden kunnen verschillen van
de werkelijke afstand.
WAARSCHUWINGEN
Plaats geen voorwerpen voor de
camera.
De camera is aangebracht op de
achterklep (bij de handgreep).
E99105
Achteruitkijkcamera activeren
LET OP
Het kan voorkomen dat de camera
voorwerpen die zich te dicht bij de
auto bevinden niet kan registreren.
Schakel de achteruitversnelling in met
ingeschakeld audiosysteem en contact.
De afbeelding wordt op het scherm
weergegeven.
De camera werkt wellicht niet correct
onder de volgende omstandigheden:
Donkere gebieden.
Fel licht.
Als de buitentemperatuur snel toe- of
afneemt.
172
Achteruitkijkcamera
Als de camera nat is (bijvoorbeeld
tijdens regen of een hoge
vochtigheid).
Als het zicht van de camera is
geblokkeerd (bijvoorbeeld door
modder).
Display gebruiken
LET OP
Voorwerpen boven de camera
worden niet weergegeven.
Controleer indien nodig het gebied
achter de auto.
Markeringen worden alleen gebruikt
als algemene richtlijn en worden
berekend voor auto's met een
maximale belading op een egaal wegdek.
De lijnen geven een geprojecteerde route
van de auto (gebaseerd op de huidige
stuurwielhoek) en de afstand vanaf de
buitenspiegels en de achterbumper aan.
E99458
A
B
C
D E
A
B
C
D
Speling buitenspiegel - 0,1
meter
A
Rood - 0,3 meterB
Oranje - 1 meterC
173
Achteruitkijkcamera
Oranje - 2 meterD
Oranje - middenlijn van de
geprojecteerde route van de
auto
A
N.B.:
Bij achteruitrijden met een
aanhanger geven de lijnen op het scherm
de autorichting aan en niet de richting van
de aanhanger.
Achteruitkijkcamera
deactiveren
N.B.:
Schakel een vooruitversnelling in.
De display blijft een korte periode aan
alvorens deze wordt uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de
voertuigsnelheid ongeveer 15 km/u is.
Auto's met parkeerhulp
In de display wordt tevens een gekleurde
afstandsbalk getoond. Deze geeft de
afstand van de achterbumper naar het
geregistreerde object aan.
De volgende kleurcodes zijn van
toepassing:
Groen - 0,8 tot 1,5 meter.
Oranje - 0,3 tot 0,8 meter.
Rood - 0,3 meter of minder.
174
Achteruitkijkcamera
WERKING
Met cruise control (automatische
snelheidsregeling) kunt u met behulp van
de schakelaars op het stuurwiel de
rijsnelheid instellen. Cruise control werkt
vanaf snelheden van 30 km/h.
GEBRUIK MAKEN VAN
SNELHEIDSREGELING
(CRUISE CONTROL)
WAARSCHUWING
Schakel onder drukke
verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E70612
Snelheid instellen
E70615
Druk op de SET+ of de SET- schakelaar
om de snelheid in het geheugen op te
slaan en met de actuele snelheid te blijven
rijden. De cruise control-controlelamp
brandt.
Ingestelde snelheid
veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan
de snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakel
terug en druk op de RES schakelaar om
het systeem te helpen de ingestelde
snelheid te handhaven.
N.B.:
Wanneer u het gaspedaal indrukt,
verandert de ingestelde snelheid niet.
Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de
wagen weer met de eerder ingestelde
snelheid rijden.
Druk, om de snelheid te verhogen of te
verlagen, op de SET+ of de SET-
schakelaar.
175
Snelheidsregeling (cruise control)
Cruise control uitschakelen
E70614
Druk het rempedaal of de CAN
schakelaar in. Het systeem regelt niet
langer de rijsnelheid. De controlelamp van
het cruise control gaat uit maar de laatst
ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Cruise control opnieuw
inschakelen
E70616
Druk op de RES schakelaar. De
controlelamp van de cruise control gaat
branden en het systeem zal proberen de
wagen met de eerder door u ingestelde
snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E70613
Druk op de OFF schakelaar. De eerder
door u ingestelde snelheid blijft niet in het
geheugen opgeslagen. De controlelamp
van het cruise control gaat uit.
176
Snelheidsregeling (cruise control)
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is geen
aanrijdingswaarschuwings- of
aanrijdingsvoorkomingssysteem. De
afzonderlijke forward alert functie
waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt
de rijsnelheid. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 182). U moet
zelf ingrijpen wanneer het systeem geen
verkeer voor u waarneemt.
Tijdens het rijden bent u
verantwoordelijk voor het
handhaven van de juiste afstand en
snelheid, ook wanneer adaptive cruise
control is ingeschakeld. U moet altijd
oplettend in het verkeer blijven en
ingrijpen wanneer adaptive cruise control
niet de juiste snelheid of afstand
aanhoudt.
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem remt niet voor
langzame of stilstaande auto's,
voetgangers, objecten op de weg,
tegemoetkomende auto's of kruisende
auto's.
LET OP
Gebruik adaptive cruise control alleen
wanneer de verkeerssituatie dit
toelaat, bijvoorbeeld op snelwegen
en hoofdwegen waarop het verkeer blijft
doorstromen.
Gebruik ACC niet bij slecht zicht,
vooral niet bij mist, zware regenval,
opspattend water en sneeuw.
Gebruik ACC niet op bevroren of
gladde wegen.
LET OP
Gebruik het systeem niet wanneer u
een snelweg oprijdt of verlaat.
De radarsensor heeft een beperkt
gezichtsveld. In sommige situaties
kan het een andere wagen dan
verwacht registeren of helemaal geen.
N.B.:
Wanneer adaptive cruise control is
ingeschakeld, kunt u ongebruikelijke
geluiden horen wanneer automatisch
wordt afgeremd. Dit is normaal en het
wordt veroorzaakt door het automatische
remsysteem.
N.B.:
Houd de voorzijde van de wagen
vrij van vuil, metalen badges of
voorwerpen, inclusief beschermers tegen
steenslag en extra lampen die de werking
van de sensor kunnen belemmeren.
Het systeem is ontwikkeld om u te helpen
de afstand tot de auto voor u gelijk te
houden of een rijsnelheid in te stellen
wanneer er zich geen langzamer rijdend
verkeer voor u bevindt. Het systeem is
bedoeld om het rijden te veraangenamen
wanneer u andere auto's volgt die op
dezelfde rijstrook in dezelfde richting
rijden.
Het systeem is gebaseerd op het gebruik
van een radarsensor, die een
stralenbundel direct vóór de auto
projecteert. Binnen het bereik van het
systeem zien deze stralenbundel alle
auto's vóór u.
De radarsensor is achter de grille
aangebracht.
177
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Onverwachte reacties
E71621
Onverwachte reacties kunnen optreden:
bij voertuigen die zich op uw rijbaan
voegen en alleen kunnen worden
'gezien' wanneer ze zich volledig op
de rijbaan bevinden (A). Motorfietsen
kunnen soms laat of in het geheel niet
worden 'gezien'. (B)
bij voertuigen voor u bij het in- en
uitrijden van een bocht (C). De
stralenbundel volgt geen scherpe
bochten van de weg.
In dergelijke gevallen remt het systeem
laat of onverwacht. U moet alert blijven
en zo nodig ingrijpen.
AutomatischremmenmetACC
WAARSCHUWINGEN
U dient dan onmiddellijk te reageren,
omdat adaptive cruise control
onvoldoende remt om een veilige
afstand tot uw voorligger aan te houden.
In sommige gevallen kan de
waarschuwing ontbreken of
vertraag worden. U moet altijd
remmen indien dit nodig is.
Wanneer u een auto volgt dan remt
adaptive cruise control niet
automatisch tot stilstand af.
Het systeem remt automatisch voor u,
om de ingestelde afstand tussen uw auto
en uw voorligger te handhaven. Het
remvermogen is beperkt tot ongeveer
30% van de totale remcapaciteit zodat
de wagen soepel en comfortabel blijft
rijden. Wanneer sterker dan dit moet
worden afgeremd, en u grijpt zelf niet in,
klinkt er een alarmsignaal en verschijnt er
een waarschuwingssymbool in de
instrumentengroep.
GEBRUIK MAKEN VAN ACC
Het systeem wordt bediend met de
toetsen op het stuurwiel.
178
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Auto's zonder snelheidsbegrenzer
E124908
A
C
E
D
B
ACC aanA
ACC annulerenB
ACC uitC
ACC afstand vergrotenD
ACC afstand verkleinenE
Auto's met snelheidsbegrenzer
E124909
A
C
E
D
B
ACC aan/uitA
ACC annulerenB
Snelheidsbegrenzer aan/uitC
ACC afstand vergrotenD
ACC afstand verkleinenE
Het systeem inschakelen
Druk op de schakelaar A. Het systeem
wordt in de stand-by modus geschakeld.
Snelheid instellen
N.B.:
Het systeem moet in de
standby-modus staan.
E133884
F
G
Snelheidstoename instellenF
Snelheidsafname instellenG
Druk op schakelaar F of schakelaar G om
de gewenste constante snelheid te
selecteren. De snelheid wordt op het
informatiedisplay weergegeven en
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
Ingestelde snelheid
veranderen
N.B.:
De rijsnelheid kan in stappen van 5
km/u of 5 mph worden verhoogd of
verlaagd.
N.B.:
Wanneer het systeem niet op deze
wijzigingen reageert, kan de reden zijn dat
de ingestelde afstand tot uw voorligger
voorkomt dat de rijsnelheid kan
toenemen.
179
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
E133884
F
G
Druk op schakelaar F om de ingestelde
snelheid te laten toenemen of op
schakelaar G om de ingestelde snelheid
te laten afnemen tot de gewenste
ingestelde snelheid wordt weergegeven
in de informatiedisplay. De
voertuigsnelheid zal geleidelijk in de
gekozen snelheid veranderen.
N.B.:
Kleinere stappen van 1 km/u of 1
mph kunnen worden ingesteld door op
schakelaar H te drukken.
E133885
H
ACC hervattenH
Afstand tot uw voorligger
instellen
LET OP
Pas een afstand toe die in
overeenstemming is met de
plaatselijke regelgeving.
N.B.:
De ingestelde afstand is
tijdafhankelijk en daarom zal de afstand
automatisch de rijsnelheid aanpassen.
Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt
ingesteld op vier balken, bedraagt de
tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat
bij een snelheid van 100 km/u (62 mph)
de afstand tot uw voorligger wordt
gehandhaafd op 50 meter (164 feet).
N.B.:
Wanneer het gaspedaal kortstondig
wordt ingedrukt, bijvoorbeeld om in te
halen, wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld en weer ingeschakeld
wanneer het gaspedaal wordt losgelaten.
Er verschijnt een bericht in de
informatiedisplay.
N.B.:
De afstand blijft ongewijzigd tijdens
ontstekingscycli.
E82311
De afstand tussen u en uw voorligger
wordt door een variabele instelling
gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf
stappen, die met horizontale balken op
het informatiedisplay worden
weergegeven. Een balk komt overeen
met de kleinste afstand en vijf balken met
de grootste. Deze balken zijn leeg tijdens
de stand-by modus en gekleurd tijdens
de ingeschakelde modus.
Wanneer geen voorligger wordt
geregistreerd, wordt alleen uw wagen op
het informatiedisplay onder de balken
weergegeven. Het systeem houdt de
ingestelde snelheid aan zolang de
omstandigheden dat toelaten. De
ingestelde afstand wordt gehandhaafd
en weergegeven.
180
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Wanneer een voertuig door de sensor
wordt geregistreerd. geeft het display een
ander voertuig boven de horizontale
balken weer:
E82312
dit is de volgmodus en het systeem
versnelt of vertraagt zo nodig om de
ingestelde afstand tot de voorligger te
handhaven.
Druk op schakelaar E om de afstand te
laten afnemen of op schakelaar D om de
afstand te laten toenemen. De ingestelde
afstand wordt door het aantal balken op
het display weergegeven.
N.B.:
De aanbevolen afstand is vier tot
vijf balken.
Systeem tijdelijk deactiveren
N.B.:
Het systeem wordt gedeactiveerd
wanneer de versnellingshendel naar een
neutrale stand wordt gezet of wanneer
het gaspedaal of het koppelingspedaal
een langere periode wordt ingetrapt.
Trap het rempedaal in of druk op
schakelaar B om het systeem te
deactiveren. Het systeem gaat naar de
standby-modus, waarna u alle functies
handmatig kunt bedienen. De ingestelde
snelheid en de afstand blijven in het
geheugen opgeslagen.
Druk op schakelaar H om de adaptieve
cruise control te hervatten. Het systeem
hervat de eerder ingestelde snelheid en
afstand als de omstandigheden dit
toelaten.
Systeem uitschakelen
Auto's zonder snelheidsbegrenzer
Druk op schakelaar C om het systeem uit
te schakelen.
N.B.:
Bij deactiveren van het systeem
door op schakelaar C te drukken, wordt
de opgeslagen snelheid niet behouden.
Auto's met snelheidsbegrenzer
Druk op schakelaar A om het systeem uit
te schakelen.
N.B.:
Bij deactiveren van het systeem
door op schakelaar A te drukken, wordt
de opgeslagen snelheid niet behouden.
Automatisch uitschakelen
N.B.:
Wanneer het motortoerental te laag
wordt, verschijnt een mededeling op het
informatiedisplay dat u moet
terugschakelen (alleen handgeschakelde
versnellingsbak). Wanneer u deze
aanbeveling niet opvolgt, gaat het
systeem automatisch naar de
uitgeschakelde modus.
N.B.:
Het systeem werkt niet wanneer
de elektronische stabiliteitsregeling (ESP)
handmatig is uitgeschakeld.
Het systeem is afhankelijk van diverse
andere veiligheidssystemen, zoals ABS
en ESP. Wanneer een van deze systemen
niet goed werkt of reageert op een
noodsituatie wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Bij een automatische uitschakeling klinkt
een signaal en verschijnt het bericht in de
informatiedisplay Zie Infoberichten
(bladzijde 103). . U moet dan ingrijpen en
uw rijsnelheid en de afstand tot uw
voorligger aanpassen.
Een automatische uitschakeling kan
plaatsvinden wanneer:
181
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
de snelheid afneemt tot onder 30
km/u (20 mph)
de wielen de grip op het wegdek
verliezen
de temperatuur van de remmen hoog
is, bijvoorbeeld tijdens het rijden door
de bergen of over heuvelachtige
wegen
het motortoerental te laag is
de radarsensor is afgedekt
de handrem of elektrische parkeerrem
(EPB) wordt gebruikt.
FUNCTIE VOORGANGER-
WAARSCHUWING
(FORWARD ALERT)
WAARSCHUWINGEN
Wacht nooit tot een waarschuwing
voor een aanrijding. Tijdens het
rijden bent u verantwoordelijk voor
het handhaven van de juiste afstand en
snelheid, ook wanneer het systeem is
ingeschakeld.
Het systeem reageert alleen op
voertuigen die vóór u in dezelfde
richting rijden en reageert niet op
langzaam rijdende of stilstaande
voertuigen.
Rijd nooit op een zodanige manier
dat het systeem wordt geactiveerd.
Het systeem is uitsluitend bedoeld
om in noodsituaties te assisteren.
LET OP
Waarschuwingen kunnen laat, niet of
onnodig gegeven worden door
onverwachte reacties m.b.t. de
stralenbundel. Zie Werking (bladzijde
177).
LET OP
Het systeem maakt gebruik van
dezelfde radarsensor als de adaptive
cruise control en heeft daardoor
dezelfde beperkingen. Zie Werking
(bladzijde 177).
N.B.:
De ondersteuning van het
remsysteem reduceert alleen de snelheid
waarmee de aanrijding plaatsvindt
wanneer u onmiddellijk na de
waarschuwing remt.
N.B.:
Wanneer het rempedaal voldoende
snel is ingedrukt treden de remmen met
volle kracht in werking, ook al wordt het
rempedaal licht ingedrukt.
N.B.:
De ondersteuning van het
remsysteem bereidt het remsysteem
voor op snel remmen en de remmen
komen soepel in aangrijping, hetgeen als
een lichte schok kan worden ervaren.
N.B.:
De waarschuwing voor een
aanrijding vindt alleen plaats wanneer het
systeem is ingeschakeld; de
ondersteuning van het remsysteem is
altijd ingeschakeld en kan niet worden
uitgeschakeld.
N.B.:
Het systeem kan met zonder
geactiveerde adaptive cruise control
gebruikt worden.
Het systeem helpt u door te
waarschuwen voor het risico op een
aanrijding met de auto voor u.
Het systeem waarschuwt u met
gonggeluiden en een visuele
waarschuwing in het informatiedisplay.
Zie Infoberichten (bladzijde 103).
De remondersteuning wordt geactiveerd
om een maximale remwerking te
verkrijgen en de ernst van de aanrijding
met de auto voor u te beperken.
182
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Het systeem in- en
uitschakelen
N.B.:
Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, blijft een
waarschuwingslampje in het
informatiedisplay branden. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
N.B.:
De systeemstatus en instellingen
blijven onveranderd tijdens
ontstekingscycli.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay.
Zie Algemene informatie (bladzijde
90).
Gevoeligheid voor de
waarschuwingen instellen
U kunt de gevoeligheid van het
waarschuwingssysteem instellen met de
knoppen op het stuurwiel. Zie
Algemene informatie (bladzijde 90).
Hiermee wordt geregeld hoe snel de
visuele en akoestische waarschuwing
wordt geactiveerd.
183
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
WERKING
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan
de snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
bedient de remmen niet, maar geeft een
waarschuwing af.
Via het systeem kan een snelheid worden
ingesteld waar de auto vervolgens op
wordt begrensd. De ingestelde snelheid
wordt de effectieve maximumsnelheid
van de auto, maar met als optie deze
snelheid indien nodig tijdelijk te
overschrijden.
SNELHEIDSBEGRENZER
GEBRUIKEN
Het systeem wordt bediend met de
toetsen op het stuurwiel.
Druk op de toets A om het systeem in en
uit te schakelen. De informatiedisplay
vraagt een snelheid in te stellen.
N.B.:
De ingestelde snelheidslimiet kan
gedurende een korte periode doelbewust
worden overschreven (bijvoorbeeld
tijdens inhalen).
E124874
A
B
Snelheidslimiet instellen
Gebruik de cruise control schakelaars om
de instelling van de maximumsnelheid te
wijzigen.
E70615
Druk op de SET+ schakelaar of de SET-
schakelaar om de gewenste
snelheidslimiet in te stellen. De snelheid
wordt op de informatiedisplay
weergegeven en in het geheugen
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
Druk op knop B om de begrenzer uit te
schakelen en deze in de standby-modus
te zetten. De informatiedisplay bevestigt
deactivering door de ingestelde snelheid
doorgekruist weer te geven.
E70616
Druk op de knop RES om de begrenzer
in te schakelen. De informatiedisplay
bevestigt dat het systeem actief is door
de ingestelde snelheid opnieuw weer te
geven.
184
Snelheidsbegrenzer
De snelheidslimietdoelbewust
overschrijden
Trap het gaspedaal stevig in (bijna
volledige pedaalslag), waarna de
snelheidslimiet tijdelijk wordt
gedeactiveerd. Het systeem wordt
opnieuw geactiveerd nadat de
voertuigsnelheid onder de ingestelde
snelheid is gedaald.
Systeemwaarschuwingen
Als de ingestelde limiet per ongeluk wordt
overschreden, dan knippert de ingestelde
snelheid in de informatiedisplay en wordt
een hoorbare waarschuwing afgegeven.
Als de ingestelde snelheidslimiet
doelbewust wordt overschreden, dan
geeft de informatiedisplay de ingestelde
snelheid doorgekruist weer.
185
Snelheidsbegrenzer
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en
het zo nodig in- en uitschakelen van
het systeem.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
Neem regelmatig de vereiste
rustpauzes en wacht niet totdat het
systeem u waarschuwt indien u
vermoeidheid voelt.
Neem rustpauzes uitsluitend op
plekken waar dit veilig kan.
Bepaalde rijstijlen en -gedrag kan
erin resulteren dat het systeem een
waarschuwing afgeeft, ook al voelt
u geen vermoeidheid.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het
mogelijk dat het systeem niet werkt.
Regen, sneeuw, opspattend water en
grote contrasten in verlichting kunnen de
sensor allemaal beïnvloeden.
Het systeem werkt niet indien de
sensor de rijstrookmarkeringen niet
kan registreren.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt in gebieden met
wegwerkzaamheden.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt op wegen met scherpe
bochten of smalle rijstroken.
LET OP
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde
wielophangingsset, is het mogelijk
dat het systeem niet naar behoren werkt.
N.B.:
Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.:
Het systeem is bedoeld als
hulpmiddel voor de bestuurder op snelle
hoofdwegen en snelwegen.
N.B.:
Het systeem berekent een
alertheidsniveau bij rijsnelheden boven ca.
65 km/u.
Het systeem controleert automatisch uw
rijgedrag aan de hand van verschillende
inputs incl. de voorste camerasensor.
Indien het systeem ontdekt dat u slaperig
wordt of dat uw rijstijl verslechtert,
waarschuwt het systeem u.
BESTUURDERS-
WAARSCHUWING
GEBRUIKEN
Het systeem in- en
uitschakelen
N.B.:
De systeemstatus blijft onveranderd
tijdens ontstekingscycli.
Activeer het systeem m.b.v. het
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 90).
Eenmaal geactiveerd berekent het
systeem uw alertheidsniveau aan de hand
van uw uw rijgedrag ten opzichte van de
rijstrookmarkeringen, en andere factoren.
186
Bestuurderswaarschuwing
Systeemwaarschuwingen
N.B.:
Het systeem geeft geen
waarschuwingen onder ca. 65 km/u.
Het waarschuwingssysteem werkt in
twee fasen. In eerste instantie geeft het
systeem een tijdelijke waarschuwing dat
een rustpauze moet worden genomen.
Dit bericht verschijnt slechts gedurende
een korte periode. Wordt geen rustpauze
genomen, dan kan een tweede
waarschuwing worden gegeven die in het
informatiedisplay blijft weergegeven totdat
ze geannuleerd wordt. Zie
Infoberichten (bladzijde 103).
Druk op OK op de stuurwielbediening om
de waarschuwing te verwijderen.
Systeemdisplay
Wanneer het systeem actief is, loopt het
automatisch op de achtergrond en geeft
het uitsluitend indien nodig
waarschuwingen. U kunt de status te allen
tijde bekijken m.b.v. het informatiedisplay.
Zie Algemene informatie (bladzijde
90).
Het alertheidsniveau wordt in zes stappen
op een gekleurde balk weergegeven.
E131358
Alertheidsniveau is in orde, geen
rustpauze nodig.
E131359
Alertheidsniveau is kritisch, hetgeen
betekent dat - zo snel als dit veilig kan -
een rustpauze moet worden genomen.
De statusbalk verloopt van links naar
rechts met het afnemen van het
berekende alertheidsniveau. Zodra het
rustpauze-icoon wordt genaderd,
verandert de kleur van groen naar geel
en uiteindelijk rood, wanneer een
rustpauze moet worden genomen.
Groen - Geen rustpauze vereist.
Geel - Eerste (tijdelijke) waarschuwing.
Rood - Tweede waarschuwing.
N.B.:
Het alertheidsniveau wordt grijs
weergegeven als de camerasensor de
rijstrookmarkeringen niet kan registeren
of als de voertuigsnelheid lager is dan ca.
65 km/u.
Systeem resetten
U kunt het systeem als volgt resetten:
Schakel de contactspanning uit en in.
Stop de auto en open en sluit het
bestuurdersportier.
187
Bestuurderswaarschuwing
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en
het zo nodig in- en uitschakelen van
het systeem.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
Het is mogelijk dat
rijstrookmarkeringen niet altijd goed
gevolgd worden door de sensor.
Andere structuren of voorwerpen kunnen
soms verkeerd als rijstrookmarkering
gedetecteerd worden, hetgeen kan
resulteren in een valse of gemiste
waarschuwing.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het
mogelijk dat het systeem niet werkt.
Regen, sneeuw, opspattend water en
grote contrasten in verlichting kunnen de
sensor allemaal beïnvloeden.
Het systeem werkt niet indien de
sensor de rijstrookmarkeringen niet
kan registreren.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt in gebieden met
wegwerkzaamheden.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt op wegen met scherpe
bochten of smalle rijstroken.
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
LET OP
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde
wielophangingsset, is het mogelijk
dat het systeem niet naar behoren werkt.
N.B.:
Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.:
Het systeem is bedoeld als
hulpmiddel voor de bestuurder op snelle
hoofdwegen en snelwegen.
N.B.:
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt tijdens hard remmen of accelereren
en wanneer u de auto met opzet
verkeerd bestuurt.
N.B.:
Het systeem werkt met minimaal
een geregistreerde rijstrookmarkering.
N.B.:
Het systeem werkt alleen boven
rijsnelheden van ca. 65 km/u.
Er is een sensor gemonteerd achter de
binnenspiegel. Deze controleert continu
de omstandigheden om u te
waarschuwen voor onbedoeld afdrijven
van het midden van de rijstrook bij hoge
snelheden.
Het systeem registreert en volgt
automatisch de rijstrookmarkeringen op
de weg. Indien het registreert dat de auto
onbedoeld naar de rijstrookgrenzen
afdrijft, wordt een visuele waarschuwing
weergegeven in het informatiedisplay.
Ook wordt een waarschuwing gegeven
in de vorm van een trilling die in het
stuurwiel voelbaar is.
188
Waarschuwing rijden buiten baan
WAARSCHUWING RIJDEN
BUITEN BAAN GEBRUIKEN
Het systeem in- en
uitschakelen
N.B.:
Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, blijft een
waarschuwingslampje in het
informatiedisplay branden. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
N.B.:
De systeemstatus en instellingen
blijven onveranderd tijdens
ontstekingscycli.
E131360
A
B
Systeem aanA
Systeem uitB
Activeer het systeem m.b.v. de
schakelaars op de
richtingaanwijzerhendel.
Trillingsniveau in stuurwiel
afstellen
Het systeem heeft drie intensiteitsniveaus
die m.b.v. het informatiedisplay kunnen
worden ingesteld. Zie Algemene
informatie (bladzijde 90).
De gevoeligheid van het
systeem instellen.
U kunt instellen hoe snel het systeem u
voor een gevaarlijke situatie waarschuwt.
Het systeem heeft twee
gevoeligheidsniveaus die m.b.v. het
informatiedisplay kunnen worden
ingesteld. Zie Algemene informatie
(bladzijde 90).
Systeemwaarschuwingen
E131363
Een kolom wordt weergegeven aan
weerszijden van een tekening van de
auto, die de rijstrookmarkeringen
voorstellen.
De rijstrookmarkeringen hebben de
volgende kleurcode:
Groen - Het systeem is gereed om u
te waarschuwen voor onbedoeld
overschrijden van de
rijstrookmarkeringen.
Rood - De auto nadert of is te dicht bij
de gedetecteerde rijstrookgrens.
Onderneem meteen veilig actie om
de auto in de juiste positie te brengen.
Grijs - De betreffende rijstrookgrens
wordt onderdrukt.
189
Waarschuwing rijden buiten baan
Gevallen waarin een rijstrookgrens kan
worden onderdrukt:
Het is mogelijk dat
rijstrookmarkeringen op de weg niet
door de sensor worden gedetecteerd.
De richtingaanwijzer voor die zijde van
de auto is ingeschakeld.
Tijdens hard accelereren of remmen
of indien scherp wordt ingestuurd.
De voertuigsnelheid ligt buiten de
bedrijfslimieten.
Bij tussenkomst van het ABS of de
stabiliteitsregeling (ESP).
Smalle rijstrookbreedte.
Indien de rijstrookmarkeringen rood
worden of indien een trilling in het
stuurwiel voelbaar is, moet u meteen
veilige actie ondernemen om de auto in
het juiste spoor te brengen en onbedoeld
afdrijven te corrigeren.
190
Waarschuwing rijden buiten baan
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander
voorwerpen zo laag mogelijk en zo
ver mogelijk naar voren in de
bagageruimte of de laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 259).
Zware ladingen bestemd voor de
passagiersruimte moeten worden
geplaatst op een neergeklapte
achterbank (zie de afbeelding). Zie
Achterbank (bladzijde 132).
LET OP
Laat geen items in contact komen
met de achterruiten.
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
E97377
BAGAGEVERANKE-
RINGSPUNTEN
Wagon
E86912
191
Transport
4- en 5-deurs
E86913
SCHUIFBARE LAADVLOER
WAARSCHUWING
Schuif de laadvloer niet naar
achteren wanneer de wagen met
de voorzijde naar boven op een
helling van 15 graden of meer staat.
LET OP
Het maximum toelaatbare gewicht
op de schuifbare laadvloer bedraagt
200 kg.
Het maximum toelaatbare gewicht op het
uiteinde van de schuifbare laadvloer bij
volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de
bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120
kg.
E74810
Druk de ontgrendelhendel in en trek de
laadvloer naar achteren. Deze stopt en
wordt in het midden vergrendeld.
E74811
Druk om de laadvloer geheel uit te
schuiven, de ontgrendelhendel opnieuw
in en schuif de vloer uit tot deze in de
eindstand wordt vergrendeld.
Druk, om de laadvloer naar voren te
schuiven, de ontgrendelhendel in en duw
de vloer naar voren.
192
Transport
N.B.:
U hoeft weinig kracht op de
ontgrendelhendel uit te oefenen wanneer
u bij het indrukken van de
ontgrendelhendel de laadvloer licht naar
voren drukt.
Opbergvak
In de vloer aan de achterzijde van de
bagageruimte bevindt zich een
opbergvak.
Til, om toegang te krijgen tot dit
opbergvak, de laadvloer als volgt op:
E74812
1
2
E74813
3
1. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer iets naar achteren.
2.
Til de achterzijde van de laadvloer 1)
omhoog.
3. Druk de vloer naar voren tot deze aan
de voorzijde (2) tegen de aanslag
komt.
4. Maak de steun los van de klem op de
onderzijde van de vloer.
5. Breng het uiteinde aan in de vierkante
houder in de rail aan de linkerzijde (3).
6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus
omhoog.
Laadvloer in de normale stand
terugbrengen:
1. Houd de vloer met een hand vast en
maak de steun aan de andere zijde
los.
2. Breng de steun weer in de klem aan.
193
Transport
3. Laat de vloer zakken.
4. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer naar achteren tot hij op
zijn plaats op de rails valt.
OPBERGRUIMTE ONDER
VLOER ACHTERIN
Uitvoeringen met een
uitschuifbare laadvloer
Trek de laadvloer omhoog om toegang
tot het opbergvak te verkrijgen. Zie
Schuifbare laadvloer (bladzijde 192).
Uitvoeringen zonder
uitschuifbare laadvloer
E87689
BAGAGEAFDEKKINGEN
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op de
afdekking van de bagageruimte.
E112571
Trek de afdekking naar buiten tot deze in
de bevestigingspunten vastklikt.
E112572
Maak de afdekking los uit de
bevestigingspunten door onder de
handgreep te drukken. Laat de afdekking
langzaam in de behuizing terugrollen.
194
Transport
E112588
Druk een van de uiteinden van de
behuizing naar binnen om de afdekking
te verwijderen of aan te brengen.
Afdekking bagageruimtevloer
opbergen - Stationwagon
zonder reserveband van
volledige afmeting
E134798
Er is ruimte vrijgemaakt in de
opbergruimte onder de
bagageruimtevloer.
BAGAGENETTEN
Bagagenet
Net aanbrengen
E87052
1. Druk de uiteinden van de bovenste
stang naar elkaar toe en breng ze aan
in de houders tegen het dak. Druk de
stang naar voren in het smalle deel
van de houders.
E87053
2. Bevestig het net aan de
bevestigingspunten voor de bagage.
Zie Bagageverankeringspunten
(bladzijde 191).
195
Transport
E87054
3. Zet de riemen vast.
Net verwijderen
E87135
1. Maak de riemen los.
2. Maak het net los van de
bevestigingspunten voor de bagage.
3. Verwijder de bovenste stangen.
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 75 kg (inclusief de
imperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit
en zet de bevestigingen als volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Wanneer de imperiaal niet in gebruik is,
moeten de rails in dwarsrichting naar
achteren worden verplaatst om geluiden
die door de wind worden veroorzaakt tot
een minimum te beperken. Als de rails in
dwarsrichting niet worden gebruikt,
moeten ze worden verwijderd om het
brandstofverbruik te verlagen.
HONDENREK
LET OP
Houd een afstand van minimaal een
centimeter aan tussen het
hondenrek en de stoelen ervoor.
196
Transport
Aanbrengen achter de
voorstoelen.
E86848
1. Druk de uiteinden van de bovenste
stang op het rooster naar elkaar toe
en breng ze aan in de houders tegen
het dak. Druk de stang naar voren in
het smalle deel van de houders.
E87782
2. Bevestig het hondenrek aan de
onderste bevestigingspunten. Zet de
schroeven niet vast.
E87783
3. Zet het rek met behulp van de
kartelwielen vast op de onderste
stang. Zet de kartelwielen niet vast.
4. Zet de schroeven bij de onderste
bevestigingspunten vast.
5. Draai de kartelwielen vast.
Aanbrengen achter de
achterbank
E86848
197
Transport
1. Druk de uiteinden van de bovenste
stang op het rooster naar elkaar toe
en breng ze aan in de houders tegen
het dak. Druk de stang naar voren in
het smalle deel van de houders.
E104424
2. Maak de twee bouten los van beide
bevestigingspunten voor de bagage.
Zie Bagageverankeringspunten
(bladzijde 191).
3. Zet de onderste stang met behulp van
de kartelwielen vast op het rek. Zet de
kartelwielen niet vast.
4. Bevestig de onderste stang van het
scheidingshek voor de hond aan de
bevestigingspunten voor de bagage
met behulp van de nieuwe
meegeleverde bouten.
5. Draai de kartelwielen vast.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
BEVESTIGINGSPUNTEN
VOOR LADING
WAARSCHUWING
Overschrijd niet het maximum
toelaatbare laadgewicht van 60 kg
voor twee ladingsteunen en 30 kg
voor één ladingsteun.
Controleer of de ladingsteunen goed
vastzitten en zet de bevestigingen als
volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Ladingsteunen monteren
E75003
198
Transport
De ladingsteun monteren
WAARSCHUWINGEN
Monteer de ladingsteun met het
langste deel naar de achterzijde van
de auto gekeerd. Wanneer u hem
omgekeerd monteert, houd het de box
bij een eventuele aanrijding niet op zijn
plaats.
Overschrijd niet de maximum
toelaatbare belasting van 20 kg.
1
2
3 3
E76378
1. Draai de box om.
2. Breng de ladingsteun aan.
3. Zet de ladingsteun met vier schroeven
vast.
E76379
4. Schuif de bouten in de bevestiging
voor de ladingsteun.
E76380
5. Zet de ladingsteun met de twee
vleugelmoeren vast.
6. Het verwijderen geschiedt in
omgekeerde volgorde.
199
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 100 km/h (62
mph).
De bandenspanningen achter
moeten worden vermeerderd met
0,2 bar (3 psi) boven de specificatie.
Zie Technische specificatie (bladzijde
255).
Overschrijd het maximaal
toelaatbaar treingewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat
niet. Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 259).
LET OP
Overschrijd nooit het maxiamale
toegestane kogeldruk, d.w.z. het
verticale gewicht op de
trekhaakkogel, van 90 kilogram.
N.B.:
Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van
een trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer
na.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
De stabiliteit van de auto-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf
hoogten van 1.000 meter het maximum
toelaatbaar gewicht voor iedere 1.000
meter met 10% worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
AFNEEMBARE
TREKHAAKKOGEL
WAARSCHUWINGEN
Wanneer de trekhaak niet wordt
gebruikt, berg de trekhaakkogel dan
stevig vastgezet in het
bagagecompartiment op.
Het aanbrengen van de afneembare
trekhaakkogel moet bijzonder
zorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor de
veiligheid van uw auto en de aanhanger.
Gebruik geen gereedschap voor
het aanbrengen of verwijderen van
de afneembare trekhaakkogel.
Wijzig de aanhangerkoppeling niet.
Demonteer of repareer de trekhaakkogel
niet.
E71328
200
Aanhangers trekken
Een 13 pins stekkerdoos en het
bevestigingspunt voor de trekhaakkogel
bevinden zich onder de achterbumper.
Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in
zijn eindstand wordt vergrendeld.
Trekhaakkogel ontgrendelen
E71329
2
1
3
1.
Verwijder de beschermkap (1). Steek
de sleutel in het slot en draai hem
rechtsom om hem te ontgrendelen
(2).
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel naar buiten en draai het
rechtsom tot het klikt (3).
3. Het rode merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene
merkteken op de trekhaakkogel staan.
4. Laat de kartelwiel los. De
trekhaakkogel is nu ontgrendeld.
Trekhaakkogel aanbrengen
1
2
E71330
WAARSCHUWING
Breng de trekhaakkogel alleen aan
wanneer de koppeling volledig is
ontgrendeld.
1. Verwijder de dop.
2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de
opening tot hij aangrijpt (1). Houd uw
hand niet in de omgeving van het
kartelwiel.
3. Het groene merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene
merkteken op de trekhaakkogel staan.
4. Draai de sleutel linksom om de
trekhaakkogel te vergrendelen en
verwijder de sleutel (2).
5. Trek de beschermkap van de sleutel
en steek deze in het slot.
201
Aanhangers trekken
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
de groene merktekens tegenover
elkaar staan
het kartelwiel (A) correct op de
trekhaakkogel is aangebracht.
of u de sleutel (B) hebt verwijderd.
De trekhaakkogel stevig vastzit. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Trekhaakkogel verwijderen
3
1
E71332
2
1. Koppel de aanhanger af.
2. Verwijder de beschermkap. Schuif de
kap op de sleutel. Steek de sleutel in
het slot en ontgrendel deze (1).
3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel uit, draai het rechtsom tot
tegen de aanslag (2), verwijder de
trekhaakkogel (3).
4. Laat het kartelwiel los.
Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze
wordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijde
worden aangebracht.
202
Aanhangers trekken
Rijden zonder aanhanger
E94771
1
1. Verwijder de trekhaakkogel.
2.
Steek de stekker in de houder (1).
WAARSCHUWING
Ontgrendel de trekhaakkogel nooit
terwijl een aanhanger is
aangekoppeld.
Onderhoud
LET OP
Verwijder voordat u uw auto met een
hogedrukreiniger reinigt de
afneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer de
lagerpunten, glij-oppervlakken en
vergrendelingskogels met harsvrij vet of
olie. Smeer het slot met grafiet.
Noteer het sleutelnummer. In geval van
verlies kunnen vervangingssleutels onder
vermelding van het vier cijferige
sleutelnummer bij de fabrikant worden
besteld.
203
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer (300 mijl). Gedurende
deze periode kan de auto een andere
rijkarakteristiek vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk het intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer (100 mijl) in de stad en
gedurende de eerste 1.500 kilometer
(1.000 mijl) op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000
mijl) niet te snel. Varieer uw snelheid
en schakel tijdig op. Laat de motor
niet zwoegen.
ALGEMENE PUNTEN BIJ
HET RIJDEN - AUTO'S MET
SPORTOPHANGING
De afstand tussen de onderzijde van uw
auto en de grond is kleiner in vergelijking
met die bij andere modellen. Rijd zeer
voorzichtig om schade aan uw auto te
voorkomen.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR KOUDE
WEERSOMSTANDIGHEDEN
De werking van sommige componenten
en systemen kan worden beïnvloed bij
temperaturen lager dan -30 °C.
DOOR WATER RIJDEN
Door water rijden
LET OP
Rijd alleen door water in
noodgevallen en niet als normaal
wordt gereden.
De motor kan beschadigd raken als
water het luchtfilter binnendringt.
In noodgevallen kan de auto door water
worden gereden met een maximale
diepte van 200 mm en een maximale
snelheid van 10 km/u. Tijdens rijden door
stromend water moet extra worden
opgelet.
Houd tijdens rijden in water een lage
snelheid aan en zet de auto niet stil. Voer
na het rijden door water de volgende
procedures uit als de situatie dit toelaat:
Trap het rempedaal licht in en
controleer of volledige remwerking
wordt verkregen.
Controleer of de claxon werkt.
Controleer of de verlichting van de
auto volledig werkt.
Controleer de stuurbekrachtiging.
204
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Er is ruimte vrijgemaakt in de
bagageruimte.
4-deurs
E87654
5-deurs
E87655
Wagon
E87656
GEVARENDRIEHOEK
4- en 5-deurs
E87657
Er is ruimte vrijgemaakt in de
bagageruimte.
Stationwagon en auto's met
bandenreparatieset
Er is ruimte vrijgemaakt onder de
vloerbedekking.
Zie Opbergruimte onder vloer
achterin (bladzijde 194).
205
Nooduitrusting
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in de
motorcompartiment
E72588
Centrale zekeringenkast
Alle modelvarianten
E72589
1. Knijp in de klemmen om de afdekking
los te maken.
E72590
2. Verwijder het deksel.
3. Draai de knop 90 graden en maak de
zekeringenkast los van de steun.
4. Laat de zekeringenkastafdekking
zakken en trek deze naar u toe.
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Zekeringenkast achterin- 4-en
5-deurs
1
E87481
1. Verwijder het deksel.
206
Zekeringen
2
E87482
2. Verwijder de kap van de
zekeringenkast.
Zekeringenkast achterin -
Wagon
1
2
E87479
1. Maak de klemmen los.
2. Verwijder het deksel.
3
3
3
E87480
3. Verwijder de kap van de
zekeringenkast.
EENZEKERINGVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
de wagen op geen enkele wijze.
Laat reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes
door een goed opgeleide monteur
uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
stroomverbruikers uit voordat u een
zekering aanraakt of probeert te
vervangen.
LET OP
Breng een vervangingszekering met
hetzelfde vermogen aan als van de
verwijderde zekering.
N.B.:
U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.:
Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterkten, zijn
steekzekeringen.
207
Zekeringen
N.B.:
Er zit een zekeringentrekker in de
zekeringenkast van de motorruimte.
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in motorruimte
E75525
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Transmissieregelmodule (AWF21)10F1
208
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Transmissieregelmodule (MPS6)15F1
Voorgloeicontrole (dieselmotoren)5F2
Controlefunctie gloeibougie verdamper (2.0L Dura-
torq-TDCi Ftage V en 2.2L Duratorq-TDCi Fase V)
5F2
Koelventilator - dubbele ventilator (2.3L Duratec-HE
en 2.2L Duratorq-TDCi met automatische transmissie)
70
1
F3
Elektrohydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (1.6L
Duratec-16V Ti-VCT Fase V, 1.6L EcoBoost SCTi en
2.0L Duratorq-TDCi)
80
1
F3
Gloeibougies60F4
Koelventilator (1.6L Duratorq-TDCi, 2.0L Duratorq-
TDCi, 2.0L Duratorq-TDCi Fase V, 2.2L Duratorq-TDCi
met handgeschakelde versnellingsbak, 1.6L Duratec-
16V Ti-VCT Fase V, 2.0L Duratec-HE, 2.3L Duratec-
HE, 2.0L EcoBoost SCTi)
60F5
Koelventilator - dubbele ventilator (1.6L EcoBoost
SCTi)
70F5
HEGO-sensor (1.6L Duratorq-TDCi)7,5F6
HEGO-sensoren 1, CMS-sensor, lambdasonde
(motorregeling)
10F6
Gloeibougie verdamper (2.0L Duratorq-TDCi Ftage
V, 2.2L Duratorq-TDCi Fase V)
20F6
Relaisspoelen5F7
Computer motorregeling, brandstofdoseereenheid,
MAF-sensor, drukregelklep brandstofverdeelleiding
(motorregeling).
10F8
Computer motorregeling (2.0L EcoBoost SCTi en
2.0L Duratorq-TDCi Fase V)
20F8
Computer motorregeling (1.6L EcoBoost SCTi, 1.6L
Duratorq-TDCi en 2.2L Duratorq-TDCi Fase V)
15F8
MAF-sensor, verstuivers, variabele inlaatklep, varia-
bele uitlaatklep, bobines (motorregeling).
10F9
Brandstofpompverdamper (2.0L Duratorq-TDCi Fase
V)
5F9
209
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
MAF-sensor, EGR-omloopklep, Brandstofpompver-
damper (2.2L Duratorq-TDCi Fase V) (motormanage-
ment)
7,5F9
Ontluchtingsklep, TMAF-sensor, actieve afsluitklep
radiateurgrille, omloopklep, relaisspoel, extra koelvloei-
stofpomp met doordraaifunctie (1.6L EcoBoost SCTi).
7,5F9
Motorregelmodule (2.0L Duratorq-TDCi, 1.6L Duratec-
16V Ti-VCT Fase V)
10F10
Extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.6L
EcoBoost SCTi)
7,5F10
PCV-klep, VCV-klep, sensor water-in-brandstof,
sonische ontluchtklep, wervelregelklep, variabele
inlaatklep, EGR-klep, IVVT-olieregelklep (motorrege-
ling). T.MAF-sensor, variabele uitlaatklep, actieve
afsluitklep radiateurgrille, afzuigklep actief-koolstof-
filter, regelklep turbocompressor, wastegate-klep
(motorregeling).
10F11
Regelklep turbocompressor, MAF-sensor, actieve
afsluitklep radiateurgrille, EGR-klep, VCV-klep (1.6L
Duratorq-TDCi)
10F11
MAF-sensor, sensor water-in-brandstof, actieve
afsluitklep radiateurgrille, inlaatsdoseerklep (2.0L
Duratorq-TDCi Fase V)
5F11
Verdeelleidingdruk, brandstofdoseereenheid, brand-
stofpomp verdamper, actieve afsluitklep radiateurgrille
(2.2L Duratorq-TDCi Fase V)
7,5F11
Wastegate-klep, variabele inlaatklep, variabele
uitlaatklep, afzuigklep actief-koolstoffilter, vacuümsole-
noïdeklep (1.6L EcoBoost SCTi).
7,5F11
Bobines (1.6L EcoBoost SCTi en 2.0L EcoBoost SCTi)15F12
Bobine direct op bougie (directe ontsteking), afzuig-
klep actief-koolstoffilter, drukschakelaar bekrachtigde
stuurinrichting (motorregeling)
10F12
EGR-klep, variabele turbocompressorregeling (2.0L
Duratorq-TDCi Fase V)
10F12
Relaisspoelen (2.0L Duratorq-TDCi Fase V, 2.2L
Duratorq-TDCi Fase V en 1.6L Duratorq-TDCi)
5F12
210
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Airconditioning15F13
Verwarming dieselfilter (2.0L Duratorq-TDCi, 2.0L
Duratorq-TDCi Fase V en 1.6L Duratorq-TDCi)
15F14
HEGO-sensor (2.2L Duratorq-TDCi Fase V)10F14
Startmotorrelais40F15
Extra verwarming dieselmotor (PTC)80F16
Voeding A centrale zekeringenkast60F17
Voeding B centrale zekeringenkast60F18
Voeding C zekeringenkast achterin60F19
Voeding D zekeringenkast achterin60F20
VQM/niet-VQM: Instrumentengroep/Audio/AC/FLR30F21
Ruitenwissermodule30F22
Verwarmde achterruit30F23
Koplampsproeiers30F24
Kleppen van ABS30F25
Pomp van ABS40F26
Standverwarming25F27
Aanjager40F28
Wordt niet gebruiktF29
ABS 30 voeding5F30
Claxon15F31
Extra verwarming op brandstof - afstandsbediening5F32
Module lichtschakelaar, spoelen zekeringenkast in
motorruimte
5F33
Voorruitverwarming, linkerzijde40F34
Voorruitverwarming, rechterzijde40F35
Ruitenwisser achter 15 voeding15F36
Verwarmede ruitensproeiers voor/FLR + FSM KL157,5F37
211
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
PCM/TCM/EHPAS 15 voeding10F38
Adaptieve koplampen (AFS)15F39
Module koplampafstelling/AFS5F40
Instrumentenpaneel20F41
Instrumentengroep5F42
Module audio/BVC15F43
Automatische AC / handmatige AC5F44
FLR (start/stop)5F45
1
Vervang een doorgebrande zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
212
Zekeringen
Centrale zekeringenkast
E124888
A B
Stuur linksA
Stuur rechtsB
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Stuurwielmodule7,5F1
Reserve IP 30 voeding5F2
Interieurverlichting10F3
Startblokkeringssysteem5F4
213
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)7,5F5
Regensensor5F6
Aansteker20F7
Voeding brandstofvulklep ontgrendelen10F8
Ruitensproeiers, achter15F9
Ruitensproeiers, voor15F10
Voeding bagageruimte ontgrendelen10F11
Voeding brandstofvulklep vergrendelen10F12
Brandstofpomp20F13
Brandstofpomp (2.2L Duratorq-TDCi Fase V)7,5F13
Frequentie-ontvanger, interieurbewegingssensor5F14
Contactslot5F15
Sirene alarmsysteem met accu, OBD II (diagnose
boordcomputer)
5F16
Trillingsactuator stuurwiel5F17
Voeding SRS (airbag)10F18
Voeding ABS, gierhoeksensor (ESP), elektrische
parkeerrem (EPB), gaspedaal
7,5F19
Elektronische voeding, elektronische zekering,
automatisch dimmende achteruitkijkspiegel, waar-
schuwing voor verlaten rijstrook
7,5F20
Reserve IP 30 voeding15F21
Remlichtschakelaar5F22
Zonnedak20F23
Reserve IP 30 voeding5F24
214
Zekeringen
Zekeringenkast achterin
4- en 5-deurs
E87483
215
Zekeringen
Stationwagon
E75526
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, centrale
vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming)
25FA1
Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, centrale
vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming)
25FA2
Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer)25FA3
216
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer)25FA4
Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter)10FA5
Extra elektrische aansluiting15FA6
Relaisspoelen5FA7
Keyless-module20FA8
Relaisspoelen VQM (start/stop)5FA9
Wordt niet gebruikt-FA10
Accessoires, trekhaakmodule20FA11
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel30FA12
Wordt niet gebruikt-FB1
Module schokdemperregeling15FB2
Verwarming bestuurdersstoel15FB3
Verwarming passagiersstoel, voor15FB4
Verwarming linker achterstoel15FB5
Wordt niet gebruikt-FB6
Verwarming rechter achterstoel15FB7
Parkeerhulp, BLIS5FB8
Elektrisch verstelbare passagiersstoel, voor30FB9
Claxon alarmsysteem10FB10
Wordt niet gebruiktFB11
Wordt niet gebruiktFB12
Wordt niet gebruikt-FC1
Wordt niet gebruikt-FC2
Wordt niet gebruikt-FC3
Wordt niet gebruikt-FC4
Sleutelloos voertuig20FC5
Wordt niet gebruikt-FC6
217
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Module stoelgeheugen5FC7
Entertainment-systeem achterin/CD-wisselaar7,5FC8
Versterker van geluidsinstallatie20FC9
Sony audiosysteem10FC10
Wordt niet gebruiktFC11
Wordt niet gebruiktFC12
218
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Locatie sleepoog
Het afneembare sleepoog bevindt zich in
het bagagecompartiment.
Het sleepoog moet altijd in de auto
worden meegenomen.
Sleepoog aanbrengen
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het te bevestigen. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
Sleepoog, voor
E87280
Sleepoog, achter
E87282
Steek uw vinger in het gat aan de
onderzijde van het paneel en trek het
paneel los. Breng het sleepoog aan.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
219
Bergen van de auto
LET OP
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Wagens met automatische
transmissie
LET OP
Wanneer uw auto met snelheden
boven 20 km/h en over afstanden
van meer dan 20 kilometer moet
worden gesleept, moet hij worden
getransporteerd terwijl alle vier wielen vrij
zijn van het wegdek.
Het wordt aanbevolen de auto niet
te slepen met de aandrijfwielen op
het wegdek. Als het echter nodig is
om de auto van een gevaarlijk plaats te
verwijderen, sleep uw auto dan niet sneller
dan 20 km/h of over een afstand van
meer dan 20 kilometer.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat
deze vrij zijn van het wegdek.
Sleep uw voertuig niet als de
omgevingstemperatuur lager is dan
0 ºC.
220
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford
Erkende Reparateurs ter beschikking die
u met hun professionele expertise ter zijde
kunnen staan. De speciaal opgeleide
monteurs zijn het best gekwalificeerd om
het onderhoud aan uw auto snel en
vakkundig uit te voeren. Bovendien
beschikken zij over gereedschappen en
apparatuur die speciaal zijn ontwikkeld
om het onderhoud aan uw auto uit te
voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende
motor niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
LET OP
Zorg tijdens het uitvoeren van
onderhoudscontroles dat de
vuldoppen stevig zijn aangebracht.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Interieurverlichting.
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 234).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 235).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 255).
Staat van de banden. Zie
Verzorging van banden (bladzijde
253).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 235).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
255).
221
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENENEN
SLUITEN
Motorkap openen
E73698
E87785
Trek de motorkap iets omhoog en
beweeg de veiligheidshaak naar links.
E87786
Open de motorkap en ondersteun hem
met de steunstang.
Motorkap sluiten
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 30 cm dichtvallen.
222
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATEC-16V TI-VCT
(SIGMA)
A C
GJ F
D EB
HI
E87714
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 206).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
223
Onderhoud
OVERZICHTMOTORRUIMTE-1,6LECOBOOSTSCTI(SIGMA)
E132430
A
J I G FH
B
C
D E
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
D
Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 206).
A
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
224
Onderhoud
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel
gekleurd.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4)
A C
GJ F
D EB
HI
E73231
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 208).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
225
Onderhoud
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L ECOBOOST SCTI (MI4)
A C
G
H
J I F
D EB
E124921
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242).
D
226
Onderhoud
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 208).
A
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel
gekleurd.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4)
E81313
A C
GJ F
D EB
HI
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
227
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 208).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
228
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV)
DIESEL
A
J I G FH
B
C
D E
E135199
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
D
Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 206).
A
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
229
Onderhoud
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel
gekleurd.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
A C
GJ I F
D EB
H
E73234
230
Onderhoud
A C
GHJ I F
D EB
E124913
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 208).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
231
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
A C
GJ F
D EB
HI
E87715
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
A
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235).
C
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
D
Zekeringenkast motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 206).
E
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers: Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 236).
G
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
H
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 236).
I
Expansiereservoir: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
232
Onderhoud
OLIEPEILSTAAF - 1,6 L
DURATEC-16V TI-VCT
(SIGMA)
E95540
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,6L
ECOBOOST SCTI (SIGMA)
A
B
E134114
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,0 L
DURATEC-HE (MI4)/2,3 L
DURATEC-HE (MI4)
E92036
A B
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,0 L
ECOBOOST SCTI (MI4)
E124917
A B
E134040
A
B
MINA
MAXB
233
Onderhoud
OLIEPEILSTAAF - 1,6 L
DURATORQ-TDCI (DV)
DIESEL /2,0 L DURATORQ-
TDCI (DW) DIESEL /2,2 L
DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
E95543
B
A
MINA
MAXB
MOTOROLIECONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.:
Het olieverbruik van nieuwe
motoren bereikt zijn normale waarde na
ongeveer 5.000 kilometer (3.000 mijl).
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Controleer het peil voordat de
motor wordt gestart.
N.B.:
De wagen moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.:
Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
koud is. Wacht wanneer de motor
heet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 237).
Draai de vuldop er weer op. Draai hem tot
u sterke weerstand voelt.
234
Onderhoud
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
koud is. Wacht wanneer de motor
heet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer
de motor heet is. Laat de motor
eerst afkoelen.
Onverdunde koelvloeistof is
brandbaar en kan ontbranden
wanneer deze wordt gemorst op
een hete uitlaat.
LET OP
In een noodgeval kan water in het
koelsysteem worden bijgevuld om
een tankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistof
met een incorrecte mengverhouding
kan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistof
en water (50/50) op basis van vloeistof
die voldoet aan de Ford specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde
237).
CONTROLEVLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN
REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
Als het vloeistofpeil is gezakt tot de
markering MIN, laat het systeem
dan zo snel mogelijk controleren
door een goed opgeleide monteur.
235
Onderhoud
N.B.:
Vervuiling door vuil, water,
petroleumproducten of andere materialen
kunnen leiden tot een defect remsysteem
of dure reparaties.
N.B.:
Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 237).
STUURBEKRACHTI-
GINGSVLOEISTOF
CONTROLEREN
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 237).
RUITENSPROEI-
ERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.:
De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
Gebruik voor het bijvullen een mengsel
van sproeiervloeistof en water om
bevriezing bij koude
weersomstandigheden te voorkomen en
het reinigende effect te verbeteren. We
adviseren alleen sproeiervloeistof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
Raadpleeg de productinstructies voor
informatie over vloeistofverdunning.
236
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
LET OP
Gebruik geen vloeistoffen die niet aan de gedefinieerde specificaties of eisen
voldoen. Gebruik van een ongeschikte vloeistof kan beschadiging tot gevolg
hebben, hetgeen niet onder de Garantie valt.
Aanbevolen vloeistofSpecificatieItem
Castrol of Ford motorolieWSS-M2C913-CMotorolie
Ford stuurbekrachtigings-
vloeistof
WSS-M2C204-A2Stuurbekrachtigingsvloei-
stof
Ford of Motorcraft Antif-
reeze Super Plus Premium
WSS-M97B44-D
Koelvloeistof
Ford Super Dot 4 remvloei-
stof
WSS-M6C57-A2
Remvloeistof
Uw auto is ontworpen voor gebruik van Castrol en Ford motorolie voor een gunstig
brandstofverbruik met behoud van de duurzaamheid van de motor.
Olie bijvullen: Indien u geen olie kunt vinden die voldoet aan de specificatie die wordt
gedefinieerd door WSS-M2C913-C, moet u SAE 5W-30 olie gebruiken die voldoet
aan de specificatie die wordt gedefinieerd door ACEA A5/B5.
Het gebruik van olie voor bijvullen in plaats van de gespecificeerde olie kan tot gevolg
hebben dat de motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof
verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Castrol motorolie wordt aanbevolen.
E115472
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merkteken
Stuurbekrachtigingssys-
teem
Alle
3,8 (0,8)
Sproeiersysteem voorruit
en achterruit
Alle
237
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
70 (15,4)BrandstoftankAlle
4,1 (0,9)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
6 (1,3)Koelsysteem1.6L Duratec-16V Ti-VCT
4,1 (0,9)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.6L EcoBoost SCTi (Sigma)
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.6L EcoBoost SCTi (Sigma)
6,5 (1,4)Koelsysteem1.6L EcoBoost SCTi (Sigma)
4,3 (1,0)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.0L Duratec-HE
3,9 (0,9)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.0L Duratec-HE
6,2 (1,4)Koelsysteem2.0L Duratec-HE
5,4 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.0L EcoBoost SCTi
5,1 (1,1)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.0L EcoBoost SCTi
ca. 6,9 (1,5)Koelsysteem2.0L EcoBoost SCTi
4,3 (1,0)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.3L Duratec-HE
3,9 (0,9)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.3L Duratec-HE
6,9 (1,5)Koelsysteem2.3L Duratec-HE
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1,6 l DuraTorq-TDCi
3,5 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1,6 l DuraTorq-TDCi
7,3 (1,6)Koelsysteem1,6 l DuraTorq-TDCi
238
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
5,5 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.0L Duratorq-TDCi
5 (1,1)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.0L Duratorq-TDCi
8,1 (1,8)Koelsysteem2.0L Duratorq-TDCi
6 (1,3)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.2L Duratorq-TDCi
5,4 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.2L Duratorq-TDCi
8,4 (1,9)Koelsysteem2.2L Duratorq-TDCi
239
Onderhoud
REINIGENVANBUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het
wassen in een autowasserette in de
was wordt gezet, verwijder dan de
was van de voorruit.
LET OP
Controleer eerst de geschiktheid van
de autowasserette voor uw auto,
voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige
onderdelen van uw auto worden
beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen
te reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
240
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN
BINNENZIJDE AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen,
radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft
een grote keuze aan producten. Lees en
volg nauwkeurig de instructies van de
fabrikant op.
241
Verzorging van de auto
GEBRUIK VAN
STARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
C
D
E102925
Wagen met de lege accuA
Wagen met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
3.
Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A (kabel
C).
4.
Verbind de min (-) pool van auto B
met de massa-aansluiting van auto A
(kabel D). Zie Aansluitpunten van
de accu (bladzijde 243).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool (–) van de ontladen
accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen in aanraking
kunnen komen.
Motor starten
1.
Start de motor van auto B en laat
deze met een matig hoog toerental
draaien.
2.
Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels
los te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens
het loskoppelen van de
hulpstartkabels in. Door de
spanningspiek kunnen de gloeilampen
doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde
volgorde los.
242
Accu van de auto
ACCU VERVANGEN
LET OP
Voor auto's met
start/stop-schakelaar verschillen de
accuvereisten. De accu moet
worden vervangen door een accu met
exact dezelfde specificatie als de
originele.
N.B.:
Indien nodig moet de Keycode van
de audio-installatie opnieuw worden
geprogrammeerd.
De accu is aangebracht in de
motorruimte. Zie Onderhoud (bladzijde
221).
AANSLUITPUNTEN VAN DE
ACCU
E114494
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool (–) van de ontladen
accu.
243
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebben
en kan de typegoedkeuring ongeldig
maken.
Wanneer u banden met een andere
diameter laat monteren dan die van
de in de fabriek gemonteerde
banden, geeft de snelheidsmeter niet
meer de juiste snelheid aan. Breng uw
wagen naar uw dealer en laat het motor
managementsysteem opnieuw
programmeren.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een plaatje met de
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij een
temperatuur waarin u gaat rijden en
wanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw Ford
dealer een vervangings dopsleutel en
vervangings wielslotmoeren verkrijgen.
Uitvoeringen met een
ruimtebesparend reservewiel
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 80 km/h.
Leg zo kort mogelijke afstanden af.
Monteer nooit meer dan één
reservewiel tegelijk.
WAARSCHUWINGEN
Monteer op dit type wiel geen
sneeuwketting.
Rijd met dit wiel niet een
automatische wasstraat in.
Voer geen bandenreparaties uit aan
een thuisbrenger.
LET OP
De bodemvrijheid van de auto wordt
verminderd. Wees voorzichtig bij het
parkeren naast een stoeprand.
N.B.:
De auto kan enige ongewone
rij-eigenschappen vertonen.
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw auto
wordt geleverd mag alleen worden
gebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet beschadigd
of vervormd is en of de
schroefdraad gesmeerd en vrij van
verontreinigingen is.
U mag nooit iets tussen de krik en
de grond of de krik en de auto
plaatsen.
N.B.:
Auto's met een bandenreparatieset
zijn niet uitgerust met een boordkrik en
een wielmoersleutel.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv.
de zomerbanden door winterbanden
vervangt.
N.B.:
Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop
met een diameter van minimaal 80 mm.
244
Velgen en banden
Uitvoeringen zonder
bandenreparatieset
A
B
C
E86843
BoordkrikA
WielmoersleutelB
Ruimte voor sleutel van
beveiligde wielmoer
C
Uw boordkrik en wielmoersleutel
bevinden zich in de reservewielkuip.
Kriksteunpunten
LET OP
Gebruik alleen de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de
carrosserie, de stuurinrichting, de
wielophanging, de motor, het
remsysteem of de brandstofleidingen
beschadigen.
E92658
A
B
245
Velgen en banden
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
E93184
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden de
kriksteunpunten aan.
E92932
E93020
Uitvoeringen met zijskirts
E95345
Wielmoersleutel monteren
Type 1
WAARSCHUWING
Let erop dat uw vingers niet vast
komen te zitten wanneer de
verlenging van de wielmoersleutel
in de originele positie wordt
teruggebracht.
N.B.:
Zorg dat de wielmoersleutel volledig
is verlengd.
E122546
Verleng de wielmoersleutel.
Type 2
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
246
Velgen en banden
Het afneembare sleepoog bevindt zich in
het bagagecompartiment.
E122502
Steek het afneembare sleepoog in de
wielmoersleutel.
Wieldop verwijderen
Type 1
Steek het platte einde van de
wielmoersleutel tussen de velg en de
wieldop en verwijder de wieldop
voorzichtig.
Type 2
E122314
2
1
1. Breng de wieldopverwijderaar aan.
2. Verwijder de wieldop.
N.B.:
Zorg dat de wieldopverwijderaar
onder een rechte hoek ten opzichte van
de wieldop wordt aangetrokken.
Een wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto zodanig dat u noch
het verkeer hinder ondervinden of
gevaar lopen.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Schakel het contact uit en schakel
de parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Is de auto met een
automatische transmissie uitgerust,
selecteer dan de stand 'P'.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk
door een deskundige in de juiste richting
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit
onder een auto die alleen door een
krik wordt ondersteund.
247
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
N.B.:
Het reservewiel bevindt zich onder
het vloerpaneel in de bagageruimte.
E71948
1. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
2. Draai de wielmoeren een slag los.
3. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
4. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Een wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en
velgen met de goedgekeurde maat.
Het gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig. Zie Technischespecificatie
(bladzijde 255).
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.:
De wielmoeren voor lichtmetalen
velgen en stalen spaakvelgen kunnen
gedurende korte tijd worden gebruikt voor
het vastzetten van de stalen velg van het
reservewiel (maximaal twee weken).
N.B.:
Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.:
Zorg ervoor dat de conische zijde
van de wielmoeren naar de velg zijn
gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
248
Velgen en banden
1
2
3
4
5
E75442
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de
aangegeven volgorde definitief vast.
Zie Technische specificatie
(bladzijde 255).
7. Druk de naafdop of het wieldeksel met
de bal van uw hand vast.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
BANDENREPARATIESET
Uw wagen heeft eventueel geen
reservewiel. In dat geval is er een
bandenreparatieset aan boord, waarmee
u één lekke band kunt repareren.
De bandenreparatieset bevindt zich in de
reservewielkuip.
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging
kunnen sommige banden slechts
gedeeltelijk of soms geheel niet worden
gedicht. Een te lage bandenspanning kan
het weggedrag van de wagen
beïnvloeden, waardoor u de macht over
het stuur kunt verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd is
door het rijden met een te lage
bandenspanning.
Gebruik de bandenreparatieset niet
bij run flat banden.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in
de bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u de
meeste gaatjes dichten [tot een diameter
van zes millimeter], waarna u tijdelijk
verder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik van
de set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen,
vooral wanneer de wagen zwaar is
beladen of tijdens het rijden met een
aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/h (50 mph).
249
Velgen en banden
Houd de set buiten het bereik van
kinderen.
Gebruik de set bij
omgevingstemperaturen van –30 °C
tot +70 °C.
Gebruik van de
bandenreparatieset
WAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zich
gedragen als een explosief of
drijfmiddel.
Laat de bandenreparatieset tijdens
het gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OP
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten draaien.
N.B.:
Gebruik de bandenreparatieset
alleen bij wagens die ermee zijn uitgerust.
Parkeer uw wagen zodanig langs de
kant van de weg dat u het verkeer niet
belemmert en dat u in staat bent de
set te gebruiken zonder in gevaar te
komen.
Trek, zelfs wanneer u op een vlakke
ondergrond geparkeerd staat, de
handrem aan om te waarborgen dat
de auto niet in beweging kan komen.
Probeer geen vreemde voorwerpen,
zoals spijkers of schroeven, uit de
band te verwijderen.
Laat, wanneer u de set gebruikt, de
motor draaien, maar niet wanneer de
wagen in een gesloten of slecht
geventileerde ruimte staat (bijv. in een
gebouw). Zet in dergelijke gevallen de
compressor aan zonder de motor te
starten.
Vervang de fles met het afdichtmiddel
door een nieuwe voordat de
houdbaarheidsdatum (zie de
bovenzijde van de fles) is bereikt.
Informeer andere gebruikers van de
wagen dat de band tijdelijk is
gerepareerd met de
bandenreparatieset en stel hen op de
hoogte van de speciale
rijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat u
het afdichtmiddel in de band pompt.
Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de band
op te pompen.
Ga niet vlak naast de band staan
wanneer de compressor draait.
Sla de bandwang gade. Wanneer u
scheuren, knobbels en dergelijke
ziet verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met de
aflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verder
met deze band.
Het afdichtmiddel bevat natuurlijk
latex. Voorkom contact met huid,
ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffende
lichaamsdeel dan direct met veel water
schoon en neem contact op met uw
huisarts.
Wanneer de bandenspanning
binnen zeven minuten lager wordt
dan 1,8 bar (26 psi), kan de band
ernstig zijn beschadigd, waardoor een
tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg
in een dergelijk geval uw reis niet met
deze band.
250
Velgen en banden
LET OP
Wanneer de fles op de houder wordt
gedraaid, wordt de afdichting van de
fles verbroken. Draai de fles niet uit
de houder omdat dan het afdichtmiddel
ontsnapt.
E94973
B
J
I
F
E
C
K
A
G
H
D
BeschermkapA
AflaatklepB
SlangC
Oranje dopD
FlessenhouderE
DrukmeterF
Stekker met kabelG
CompressorschakelaarH
LabelI
FlessendopJ
Fles afdichtmiddelK
1. Open het deksel van de
bandenreparatieset.
2.
Trek het label I waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/h
(50 mph) vermeld staat van het huis
en maak het binnen het gezichtsveld
van de bestuurder vast op het
instrumentenpaneel. Het label mag
niets belangrijks aan het oog
onttrekken.
3.
Haal de slang C en de stekker met
kabel G uit de set.
4.
Draai de oranje dop D en de
flessendop J los.
5.
Draai de fles afdichtmiddel K stevig
rechtsom in de flessenhouder E.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band eraf.
7.
Verwijder de beschermdop A van de
slang C en draai de slang C stevig op
het ventiel van de lekke band.
8.
De compressorschakelaar H moet in
de stand 0 staan.
9.
Sluit de stekker G aan op de
aansluiting van de aansteker of het
extra elektrisch aansluitpunt. Zie
Aansteker (bladzijde 136). Zie Extra
voedingsaansluitingen (bladzijde
137).
10. Start de motor.
11.
Zet de compressorschakelaar H in
de stand 1.
251
Velgen en banden
12. Pomp de band niet langer dan zeven
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar (26 psi) en een maximum
druk van 2,5 bar (51 psi). Zet de
compressorschakelaar H in de stand
0 en controleer de huidige
bandenspanning met de drukmeter
F.
13.
Neem de stekker G uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14.
Draai de slang C snel van het ventiel
los en breng de beschermdop A
aan. Draai het ventieldopje vast.
15.
Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten.
16. Zorg ervoor dat de set, de
flessendop en de oranje dop veilig
worden opgeborgen, maar makkelijk
bereikbaar zijn. De set kan weer
nodig zijn wanneer u de
bandenspanning controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie
kilometer (twee mijl) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
N.B.:
Wanneer het afdichtmiddel in de
band wordt gepompt, kan de druk
toenemen tot 6 bar (87 psi) maar deze
neemt na ca. 30 seconden weer af.
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de
bandenspanning opnieuw. Wanneer de
bandenspanning lager is dan 1,3 bar (19
psi) of wanneer er scheuren, knobbels of
dergelijke zichtbaar zijn, hervat dan uw
reis niet met deze band.
Bandenspanning controleren
1. Stop na ongeveer drie kilometer (twee
mijl) te hebben gereden. Controleer
en corrigeer zo nodig de spanning van
de beschadigde band.
2. Sluit de set aan en lees de
bandenspanning af op de drukmeter
F.
3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi)
of hoger is, breng de band dan op de
voorgeschreven spanning. Zie
Technische specificatie (bladzijde
255).
4. Herhaal de procedure om de band
weer op spanning te brengen.
5. Controleer de bandenspanning
nogmaals met de drukmeter F.
Wanneer de spanning te hoog is, laat
dan de spanning afnemen met behulp
van de aflaatklep B.
6. Zodra u de band op de juiste spanning
hebt gebracht: zet de
compressorschakelaar H in de stand
0, trek de stekker G uit de
contactdoos, draai de slang C los,
draai het ventieldopje vast en breng
de beschermdop A weer aan.
7.
Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten en bewaar de
set veilig op zijn oorspronkelijke plaats.
8. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de beschadigde
band te laten vervangen. Vertel,
voordat de band van de velg wordt
afgenomen, de bandenspecialist dat
de band een afdichtmiddel bevat.
Vervang de set zo snel mogelijk na
eenmalig gebruik.
252
Velgen en banden
N.B.:
Bedenk dat een
bandenreparatieset slechts voor tijdelijke
mobiliteit zorgt. Voorschriften aangaande
bandreparatie na gebruik van de
bandenreparatieset kunnen per land
verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de band
de voorgeschreven
bandenspanning hebben. Zie
Technische specificatie (bladzijde
255). Controleer voortdurend de
bandenspanning tot de band is
vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
VERZORGINGVAN BANDEN
E70415
Zorg voor een langere levensduur ervoor
dat de banden van de voor- en
achterwielen gelijkmatig slijten. Wij raden
aan dat de voor- en achterwielen met
regelmatige intervallen tussen 5.000 en
10.000 km te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs
trottoirbanden schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe
het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer regelmatig de banden op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage betekent dat de
wieluitlijning niet meer aan de specificaties
voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het
reservewiel) wanneer de banden koud
zijn.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische
specificatie (bladzijde 255).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mhp).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
253
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Breng alleen sneeuwkettingen aan
op gespecificeerde banden. Zie
Technische specificatie
(bladzijde 255).
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen
monteert.
N.B.:
Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met
kleine schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
Uitvoeringen met
stabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)
kunnen een wat ongebruikelijke
rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan
worden voorkomen door het systeem uit
te schakelen. Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 164).
BANDENSPANNINGCON-
TROLESYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het systeem ontheft u niet van de
verantwoording om regelmatig de
bandenspanning te controleren.
Het systeem waarschuwt u alleen
voor een lage bandenspanning. Het
pompt de banden niet op.
Wanneer sneeuwkettingen zijn
gemonteerd, heeft het systeem
meer tijd nodig om een lage
bandenspanning te detecteren.
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet met een aanzienlijk te lage
bandenspanning. Hierdoor kunnen
de banden oververhit raken en
worden beschadigd. Een te lage
bandenspanning verhoogt het
brandstofverbruik, verkort de levensduur
van de banden en heeft een nadelige
invloed op de rijeigenschappen.
LET OP
Buig of beschadig de ventielen niet
wanneer u de banden oppompt.
Laat banden door goed opgeleide
monteurs monteren.
N.B.:
Na het verwisselen van banden of
sensors heeft het systeem enkele
minuten nodig om te resetten. Tijdens
deze periode is het systeem in bedrijf,
maar het is mogelijk dat een
waarschuwingslamp wordt ingeschakeld.
Het systeem bewaakt de
bandenspanning m.b.v. sensors die zich
in de velgen bevinden en een ontvanger
in de auto. Wanneer het systeem
registreert dat de bandenspanning te laag
is, verschijnt een waarschuwingsbericht
op het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 103).
Wanneer een waarschuwingsbericht voor
een lage bandenspanning op het
informatiedisplay wordt weergegeven,
controleer dan de bandenspanning zo
spoedig mogelijk en breng de spanning
op de voorgeschreven waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde
255). Wanneer dit zich regelmatig
voordoet, laat dan de oorzaak zo spoedig
mogelijk opsporen en verhelpen.
254
Velgen en banden
Bandenspanning controleren
N.B.:
Wanneer de bandenspanning
hoger of gelijk is aan 3,3 bar (48 lbf/in²),
ziet u het + symbool onder de
spanningswaarde. Het systeem meet
spanningen tot 3,3 bar (48 lbf/in²). Het +
symbool duidt aan dat de
bandenspanning hoger kan zijn.
N.B.:
Instrumentenpanelen van type 3
hebben een iets andere menustructuur.
Selecteer eerst Instellingen om
toegang tot Informatie te krijgen.
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Informatie met de op- en
neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Band. spann met de op-
en neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
5. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om naar het scherm
van de boordcomputer terug te keren.
Belading instellen
N.B.:
Instrumentenpanelen van type 3
hebben een iets andere menustructuur.
Selecteer eerst Instellingen om
toegang tot Instellingen te krijgen.
Een correcte bandenspanning is
afhankelijk van de belading van de auto.
Zie Technische specificatie (bladzijde
255). Het systeem kan alleen een lage
spanning detecteren wanneer u de
actuele belading van de auto hebt
ingevoerd.
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Instellingen met de op-
en neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Band. spann met de op-
en neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
5. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om naar het scherm
van de boordcomputer terug te keren.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Velgtype
140 (103)Alle
255
Velgen en banden
Bandenspanning (koude banden)
Tot 80 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T125/90 R 16Alle
3 (44)3 (44)3 (44)3 (44)215/55 R 16
Reservewiel
wanneer dit van de
overige aange-
brachte wielen
verschilt
Tot 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
2,9 (42)2,5 (36)2,2 (32)2,2 (32)
205/55 R 16
*
1.6L Duratec-16V
Ti-VCT (Sigma)
2,9 (42)2,5 (36)2,2 (32)2,4 (35)
215/55 R 16
*
1.6L EcoBoost SCTi
(Sigma), 2.0L
EcoBoost SCTi
(MI4), 1.6L Dura-
torq-TDCi (DV)
Diesel Fase V, 2.0L
Duratorq-TDCi
(DW) en 2.2L Dura-
torq-TDCi (DW)
235/45 R18
2,9 (42)2,5 (36)2,4 (35)2,4 (35)215/50 R 17
1.6L EcoBoost SCTi
(Sigma), 2.0L
EcoBoost SCTi
(MI4), 1.6L Dura-
torq-TDCi (DV)
Diesel Fase V, 2.0L
Duratorq-TDCi
(DW) en 2.2L Dura-
torq-TDCi (DW)
256
Velgen en banden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)235/40 R 18
1.6L EcoBoost SCTi
(Sigma), 2.0L
EcoBoost SCTi
(MI4), 1.6L Dura-
torq-TDCi (DV)
Diesel Fase V, 2.0L
Duratorq-TDCi
(DW) en 2.2L Dura-
torq-TDCi (DW)
3 (44)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)235/40 R 19
1.6L EcoBoost SCTi
(Sigma), 2.0L
EcoBoost SCTi
(MI4), 1.6L Dura-
torq-TDCi (DV)
Diesel Fase V, 2.0L
Duratorq-TDCi
(DW) en 2.2L Dura-
torq-TDCi (DW)
2,9 (42)2,5 (36)2,2 (32)2,2 (32)
215/55 R 16
*
2.0L Duratec-HE
(MI4) en 2.3L
Duratec-HE (MI4)
2,9 (42)2,5 (36)2,2 (32)2,2 (32)
215/50 R 17,
235/40 R 18,
235/45 R 18 en
235/40 R 19
2.0L Duratec-HE
(MI4) en 2.3L
Duratec-HE (MI4)
*
Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
Snelheid continu hoger dan 160 km/u (100 mph)
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
2,9 (42)2,5 (36)2,2 (32)2,2 (32)205/55 R 16
1.6L Duratec-16V
Ti-VCT (Sigma)
257
Velgen en banden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)
215/55 R 16,
235/40 R 18,
235/45 R 18 en
235/40 R 19
1.6L EcoBoost SCTi
(Sigma), 2.0L
Duratec-HE (MI4),
2.3L Duratec-HE
(MI4) en 1.6L Dura-
torq-TDCi (DV)
Diesel Fase V
3,1 (45)2,6 (38)2,4 (35)2,4 (35)215/50 R 17
1.6L EcoBoost SCTi
(Sigma), 2.0L
Duratec-HE (MI4),
2.3L Duratec-HE
(MI4) en 1.6L Dura-
torq-TDCi (DV)
Diesel Fase V
3,2 (46)2,9 (42)2,3 (33)2,5 (36)
215/55 R 16,
235/40 R 18,
235/45 R 18 en
235/40 R 19
2.0L EcoBoost
SCTi (MI4)
3,2 (46)2,9 (42)2,4 (35)2,5 (36)215/50 R 17
2.0L EcoBoost
SCTi (MI4)
3,1 (45)2,9 (42)2,3 (33)2,5 (36)
215/55 R 16,
235/40 R 18,
235/45 R 18 en
235/40 R 19
2.0L Duratorq-TDCi
(DW) en 2.2L Dura-
torq-TDCi (DW)
3,1 (45)2,9 (42)2,4 (35)2,5 (36)215/50 R 17
2.0L Duratorq-TDCi
(DW) en 2.2L Dura-
torq-TDCi (DW)
258
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
N.B.:
Het ontwerp van het
identificatieplaatje kan afwijken van het
getoonde plaatje.
N.B.:
De informatie op het
identificatieplaatje is afhankelijk van de
vereisten per land.
E85610
C
B
E
D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het voertuigidentificatienummer (VIN) en
de maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het rechter
voorportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER (VIN)
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer
(chassisnummer) is rechtsvoor naast de
voorstoel in de bodemplaat ingeslagen.
Het is ook op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
259
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de auto
D
A
E
B
C
E87089
4-deurs
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
4 850Maximale lengte - zonder
bumper-stylingset
A
4866Maximale lengte - met
bumper-stylingset
A
2.092Totale breedte inclusief
buitenspiegels
B
260
Technische specificaties
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
1.460-1.500Totale hoogte bij EC
rijklaargewicht
C
2.850WielbasisD
1.579-1.589Spoorbreedte, voorE
1.595-1.605Spoorbreedte, achterE
5-deurs
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
4.784Maximale lengte - zonder
bumper-stylingset
A
4800Maximale lengte - met
bumper-stylingset
A
2.092Totale breedte inclusief
buitenspiegels
B
1.460-1.500Totale hoogte bij EC
rijklaargewicht
C
2.850WielbasisD
1.579-1.589Spoorbreedte, voorE
1.595-1.605Spoorbreedte, achterE
Stationwagon
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
4.837Maximale lengte - zonder
bumper-stylingset
A
4858Maximale lengte - met
bumper-stylingset
A
2.092Totale breedte inclusief
buitenspiegels
B
1.472-1.512Totale hoogte bij EC
rijklaargewicht zonder
dwarsprofielen dakrails
C
261
Technische specificaties
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
1.508-1.548Totale hoogte bij EC
rijklaargewicht met dwars-
profielen dakrails
C
2.850WielbasisD
1.579-1.589Spoorbreedte, voorE
1.595-1.605Spoorbreedte, achterE
Afmetingen trekhaak
C
A
F
G
D
B
E
E87092
4-deurs
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
102Bumper achterzijde trek-
haakkogel
A
262
Technische specificaties
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
1Bevestigingspunt hart
trekhaakkogel
B
1.150Hart wiel hart trekhaak-
kogel
C
438Hart trekhaakkogel langs-
balk
D
876Binnenzijde langsbalkE
434Hart trekhaakkogel hart 1e
bevestigingspunt
F
707Hart trekhaakkogel hart
2e bevestigingspunt
G
5-deurs
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
100Bumper achterzijde trek-
haakkogel
A
98Bumper einde van trek-
haakkogel (met sport-
bumper)
A
1Bevestigingspunt hart
trekhaakkogel
B
1.080Hart wiel hart trekhaak-
kogel
C
438Hart trekhaakkogel langs-
balk
D
876Binnenzijde langsbalkE
364Hart trekhaakkogel hart 1e
bevestigingspunt
F
637Hart trekhaakkogel hart
2e bevestigingspunt
G
263
Technische specificaties
Stationwagon
Afmeting in mmBeschrijvingvanafmetingItem
100Bumper einde van trek-
haakkogel (zonder
bumperstylingset)
A
95Bumper einde van trek-
haakkogel (met bumpersty-
lingset)
A
113Bumper einde van trek-
haakkogel (zonder
bumperstylingset, met
niveauregeling)
A
108Bumper einde van trek-
haakkogel (met bumpersty-
lingset, met niveauregeling)
A
1Bevestigingspunt hart
trekhaakkogel
B
1.135-1.140Hart wiel hart trekhaak-
kogel
C
438Hart trekhaakkogel langs-
balk
D
876Binnenzijde langsbalkE
419-429Hart trekhaakkogel hart 1e
bevestigingspunt
F
692-702Hart trekhaakkogel hart
2e bevestigingspunt
G
264
Technische specificaties
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van het handsfree
systeem voor de Bluetooth mobiele
telefoon beschreven.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij uw
mobiele telefoon vast te houden.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Daardoor is het mogelijk dat een telefoon
niet compatible met een handsfree
systeem is, waardoor in sommige
gevallen de prestaties van het systeem
aanzienlijk worden beperkt. Om dit te
voorkomen moeten alleen aanbevolen
telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
SETUP TELEFOON
Telefoonboek
Na het opstarten kan het al naar gelang
de grootte enkele minuten duren voordat
u toegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadres
kunnen verschillende categorieën op de
audiounit worden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
ThuisH
FaxF
N.B.:
Adressen kunnen met of zonder
toevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon worden
weergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
E87994
Fax
265
Telefoon
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst
wordt gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon bij het
systeem is aangemeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
Selecteer de telefoon in het menu van de
actieve telefoon.
Wanneer het contact en het audio- of
navigatiesysteem weer worden
ingeschakeld, wordt de koppeling aan de
laatste actieve telefoon door het systeem
hersteld.
N.B.:
In sommige gevallen moet de
Bluetooth verbinding ook op de telefoon
worden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audiounit toegankelijk.
N.B.:
Er kunnen maximaal zes apparaten
worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth
apparaten zijn gekoppeld, moet er één
worden ontkoppeld om een nieuw
apparaat te kunnen koppelen.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruiken
moet deze worden gekoppeld aan het
telefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienen
Er kunnen maximaal zes Bluetooth
apparaten aan het systeem in de auto
worden gekoppeld.
N.B.:
Wanneer met de telefoon die als
de nieuwe actieve telefoon wordt
geselecteerd een gesprek wordt
gevoerd, wordt het gesprek
doorgeschakeld naar het audiosysteem
in de auto.
N.B.:
Zelfs wanneer uw telefoon aan een
systeem in de auto is gebonden, kan
deze nog op de gebruikelijke wijze
worden gebruikt.
Eisen voor een Bluetooth
verbinding
Het volgende is vereist voordat met een
Bluetooth telefoon een verbinding tot
stand kan worden gebracht.
1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijn
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de
menu-optie Bluetooth in de audiounit
op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor
meer informatie over
telefooninstellingen de handleiding van
uw mobiele telefoon.
2. Zoek in het Bluetooth menu van uw
telefoon naar Ford Audio en
selecteer deze optie.
3. Voer het op de voertuigdisplay
weergegeven codenummer in met
behulp van de toetsen van de
telefoon. Wanneer geen codenummer
wordt weergegeven op de display,
voer dan het Bluetooth PIN nummer
0000 in met behulp van de toetsen
van de telefoon. Voer nu het op de
voertuigdisplay weergegeven
Bluetooth PIN-nummer in.
4. Als de mobiele telefoon om
goedkeuring van de automatische
verbinding vraagt, selecteer dan JA.
266
Telefoon
N.B.:
Als de audiounit wordt
uitgeschakeld, wordt een telefoongesprek
verbroken. Wanneer de contactsleutel in
de stand '0' wordt gezet, blijft de
telefoonverbinding behouden.
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Afstandsbediening
Voice, accept en reject toets
E87662
2
1
Voice toets1
Accept en reject toets2
Met de VOICE toets wordt de
spraakbesturing in- of uitgeschakeld.
Bij auto's met een toets voor
beantwoorden en weigeren (accept en
reject) kunnen telefoongesprekken
worden beantwoord of geweigerd door
op de juiste toets te drukken.
N.B.:
Sommige audio-installaties hebben
de toets beantwoorden en weigeren op
het front. Deze werken op dezelfde wijze.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S
ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.:
Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig
zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.:
U kunt het telefoonmenu verlaten
door op de CD, AM/FM of AUX toets te
drukken.
Bellen
Een nummer kiezen m.b.v.
spraakbesturing
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Commando’s telefoon (bladzijde 284).
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets.
3.
Houd de MENU toets ingedrukt tot
PHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om het
gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.:
Houd de zoektoets ingedrukt om
naar de volgende letter van het alfabet te
gaan.
5.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
geselecteerde telefoonnummer te
bellen.
267
Telefoon
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek - Sony radio
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1.
Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de zoektoets tot het
telefoonboek wordt weergegeven.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.:
Houd de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen ingedrukt
om naar de volgende letter van het alfabet
te gaan.
4.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
geselecteerde telefoonnummer te
bellen.
Een nummer kiezen m.b.v. het
telefoontoetsenblok
Als u over een audiounit met
telefoontoetsenblok beschikt (toetsen
0-9, * en #):
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
Druk op de toets PHONE als u een
Sony radio hebt.
2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'.
N.B.:
Als u bij het kiezen van een
telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,
druk dan op de toets 'naar links zoeken'
om het laatste cijfer te wissen. Wanneer
de toets lang wordt ingedrukt, wordt de
complete serie cijfers gewist.
Houd de 0 ingedrukt om een + in te
toetsen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigd
door op de toets 'weigeren' te drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek beëindigen door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken of door op de toets MODE op
de afstandsbediening te drukken.
Een nummer herhalen
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets.
3.
Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst
CALL IN. Selecteer op bepaalde
audiounits de lijst GEMISTE,
INKOMENDE of UITGAANDE
gesprekken.
N.B.:
Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het gewenste
telefoonnummer te bellen.
Een nummer opnieuw kiezen-Sony
radio
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de zoektoets tot de
gewenste lijst wordt weergegeven.
N.B.:
Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
268
Telefoon
4.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
telefoonnummer te kiezen.
Laatst gekozen nummer opnieuw
kiezen - Sony radio
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Druk nogmaals op de toets
'beantwoorden' om het nummer te
kiezen.
Een inkomend gesprek
ontvangen
Een inkomend gesprek
beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de
toets PHONE of de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunnen worden
geweigerd door op de toets 'weigeren'
te drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek weigeren door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken.
Een tweedeoproep ontvangen
N.B.:
De functie tweede inkomend
gesprek op uw telefoon moet zijn
geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er
een 'piep' en kunt u het actieve gesprek
in de wachtstand plaatsen en het tweede
inkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets PHONE of de
toets MODE op de afstandsbediening te
drukken.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan
worden geweigerd door op de toets
'weigeren' te drukken. Bij audio-units
zonder telefoontoetsenblok kunt u ook
een tweede inkomend gesprek weigeren
door op de toets CD of de toets AM/FM
te drukken.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het
dempen verschijnt er een bevestiging op
het display.
Audio-units met een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie
uit te schakelen.
Audio-units zonder een groene
toets 'beantwoorden'
Druk op de toets 'omhoog- of
omlaagzoeken'. Druk nogmaals op de
toets om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon
veranderen
N.B.:
Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
269
Telefoon
Met behulp van de
voorkeuzetoetsen
N.B.:
Deze procedure geldt alleen voor
audio-units met een telefoontoetsenbord.
1.
Druk op de PHONE toets op de
audio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets
(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
Met behulp van het menu op de
audio-unit
N.B.:
Nadat een telefoon aan het
systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon.
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3.
Selecteer de ACTIVE PHONE optie
op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende opgeslagen
telefoons om de gekoppelde
telefoons weer te geven.
5.
Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die de actieve
telefoon moet worden.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3.
Selecteer de optie DEBOND op de
audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om
de te ontkoppelen telefoon weer te
geven.
5.
Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die moet
worden ontkoppeld.
Een gekoppelde telefoon
ontkoppelen - Sony radio
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1.
Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen tot u
de optie ONTKOPPELEN bereikt.
3. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om
de te ontkoppelen telefoon weer te
geven.
4. Druk op de toets OK om te
ontkoppelen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S MET
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van het navigatiesysteem
beschreven.
N.B.:
Raadpleeg de handleiding van het
navigatiesysteem voor meer informatie
over de bediening.
Er moet een actieve telefoon aanwezig
zijn.
Zelfs als uw telefoon met het
navigatiesysteem is verbonden, kan deze
nog steeds op normale wijze worden
gebruikt.
270
Telefoon
Bellen
Een nummer kiezen
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Spraaksturing (bladzijde 273).
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunt u beëindigen door op
de toets BEËINDIGEN, de toets MODE
op de afstandsbediening of de toets
AAN/UIT op het navigatiesysteem te
drukken.
Een nummer herhalen
1.
Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2.
Kies NUMMER HERHALEN.
Een inkomend gesprek
ontvangen
Een inkomend gesprek
beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de
toets MODE op de afstandsbediening of
de toets PHONE op het apparaat te
drukken of door de optie AANNEMEN
in het menu te gebruiken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunt u weigeren
door op de toets 'weigeren' of de toetsen
CD of AM/FM op het apparaat te
drukken of door de optie WEIGEREN in
het menu te gebruiken.
Een tweedeoproep ontvangen
N.B.:
De functie tweede inkomend
gesprek op uw telefoon moet zijn
geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede
oproep beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets MODE op de
afstandsbediening of de toets PHONE
op het apparaat te drukken of door de
optie AANNEMEN in het menu te
gebruiken.
N.B.:
Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan
worden geweigerd door op de toets
'weigeren' te drukken of op een van de
volgende toetsen op het apparaat: CD,
AM/FM.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het
dempen verschijnt er een bevestiging op
het display.
SD-navigatie-units
Druk op de toets 'dempen'
(doorgestreept microfoonsymbool). Druk
nogmaals op de toets om deze functie
uit te schakelen.
CD-navigatiesystemen
Druk op de toets 'microfoon dempen'.
Druk nogmaals op de toets om deze
functie uit te schakelen.
271
Telefoon
Van actieve telefoon
veranderen
N.B.:
Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
N.B.:
Nadat een telefoon aan het
systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon.
1.
Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer met behulp van de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu de
actvieve telefoon in de lijst.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1.
Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu.
3.
Selecteer de AFMELDEN optie in het
menu.
4. Selecteer de telefoon in de lijst.
272
Telefoon
WERKING
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeem
bedienen zonder dat uw aandacht van
de weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld
instellingen te veranderen of om reacties
van het systeem te lezen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels
gebruikt, zet het
spraakbesturingssysteem uw spraaklabel
om in een bedieningssignaal voor het
systeem. Uw spraaklabels nemen de
vorm aan van dialogen of commando's.
U wordt door mededelingen of vragen
door deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
het systeem voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat
gebruiken.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
Bluetooth telefoon
radio
CD-speler/ CD-wisselaar
extern apparaat (USB)
extern apparaat (iPod)
automatische klimaatregeling
navigatiesysteem (raadpleeg de
afzonderlijke navigatiehandleiding).
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord.
Het spraakbesturingssysteem herhaalt
elk gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Een gedetailleerde uitleg
over alle mogelijke gesproken
commando's kunt u op de volgende
bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten
de auto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM
GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor
iedere functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
273
Spraaksturing
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
CD-speler/CD-wisselaar "DISC" en
"TRACK"
automatische klimaatregeling:
"TEMPERATURE", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON" en
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
radio: "TUNE NAME"
extern apparaat (USB): "TRACK"
extern apparaat (iPod): "TRACK"
SD-kaart: "TRACK".
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE of de
MODE toets drukken en wachten tot het
systeem met een piep antwoordt. Zie
(bladzijde 273).
Druk de toets opnieuw in om de
spraakbesturing uit te schakelen.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen
aan items zoals favoriete radiozenders en
persoonlijke telefooncontacten. Zie
Commando’s audio-unit (bladzijde
274). Zie Commando’s telefoon
(bladzijde 284). Zie Commando’s
navigatiesysteem (bladzijde 289).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot
3 seconden.
COMMANDO’SAUDIO-UNIT
CD-speler
U kunt het afspelen direct met
spraakbesturing bedienen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
**
274
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
CD kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle alles
Random afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
275
Spraaksturing
CD-wisselaar
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"CD CHANGER"
"HELP"
"PLAY"
"DISC"
*
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE CD"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT CD"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kunt
u het nummer van de CD kiezen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"DISC NUMBER PLEASE"
"DISC"
*
2
276
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"DISC <nummer>""<een getal tussen 1 en 6>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
CD kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle CD
Random afspelen binnen de CD-inhoud
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"SHUFFLE CD"2
Radio
De gesproken commando's
ondersteunen de radiofuncties en u kunt
met Voice Control op radiostations
afstemmen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.
"RADIO"
"HELP"
277
Spraaksturing
"RADIO"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op
radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>"
"<frequentie>"
*
3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg
onderstaande voor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van
0,1
"Eighty nine point nine" (89,9)
"Ninety" (90,0)
"One hundred point five" (100,5)
"One zero one point one" (101,1)
"One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen
van 9
AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen
van 1
"Five thirty one" (531)
"Nine hundred" (900)
"Fourteen forty" (1440)
"Fifteen zero three" (1503)
"Ten eighty" (1080)
278
Spraaksturing
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam
in het bestand opslaan.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een
opgeslagen radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
*
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
279
Spraaksturing
Bestand afspelen
Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Afspelen
Met deze functie schakelt de audiobron
over op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
Auxiliary ingang
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
apparaat met auxiliary ingang.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
280
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"LINE IN""LINE IN"2
Externe apparaten - USB
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
extern USB-apparaat dat op de audiounit
kan worden aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "USB"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"FOLDER"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 292).
Afspelen USB
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
USB-apparaat.
281
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"PLAY"3
USB-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op het
USB-apparaat kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
*
4
* Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Externe apparaten - iPod
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
iPod die op de audiounit kan worden
aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE PLAYLIST"
282
Spraaksturing
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 292).
iPod-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
4
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4",
"5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
iPod-afspeellijst
U kunt direct een afspeellijst in de iPod
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"PLAYLIST NUMBER PLEASE"
"PLAYLIST"
*
3
"PLAYLIST <nummer>""<een getal tussen 1 en 10>"4
* Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 292).
283
Spraaksturing
COMMANDO’S TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"
*
"DIAL NUMBER"
*
"DIAL NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Telefoonfuncties
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden
gekozen.
284
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
*
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden
gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
*
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REDIAL"
"REDIAL"
*
2
285
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)
Met deze functie worden gesproken
getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor
bijvoorbeeld het op afstand bedienen van
het antwoordapparaat bij u thuis of voor
het invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.:
DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Druk op de
toets VOICE en wacht op de
systeemprompt.
Kan alleen worden gebruikt op auto's met
een aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
286
Spraaksturing
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze functie kan worden gebruikt
voor het kiezen van een nummer door de
naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
287
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Hoofdinstellingen
Oproepen weigeren
Oproepen kunnen zo worden ingesteld
dat ze met spraakbesturing automatisch
worden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS"
"ACCEPT CALLS"
*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
288
Spraaksturing
COMMANDO’S
NAVIGATIESYSTEEM
Raadpleeg de afzonderlijke handleiding
van het navigatiesysteem voor meer
informatie over de commandomenu's.
COMMANDO’S
KLIMAATREGELING
Airconditioning
Met gesproken commando's voor de
klimaatregeling kunnen het
aanjagertoerental, de temperatuur en de
modus worden ingesteld. Niet alle functies
zijn in alle autotypen beschikbaar.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"
*
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
*
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
*
"TEMPERATURE"
*
"AUTO MODE"
*
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
Aanjager
Met deze functie kunt u het
aanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE"
"FAN"
a
2
289
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3
"FAN <getal>""<een getal tussen 1 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING ON/DEMISTING ON"
"DEFROSTING ON/DEMISTING
ON"
*
2
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
*
* Kan als short cut worden gebruikt.
Temperatuur
Met deze functie kunt u de temperatuur
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE"
"TEMPERATURE"
*
2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3
"TEMPERATURE <getal>"
"<een getal tussen 15 en 29 °C met
stappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt.
290
Spraaksturing
Automatische functie
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE"
"AUTO MODE"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere
temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
291
Spraaksturing
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Ga voorzichtig te werk bij het
omgaan met externe apparaten met
blootliggende stekkers (zoals de
USB-plug). Vervang altijd de
beschermkap/beschermplaat (indien
mogelijk). Er bestaat kans op
elektrostatische ontlading, wat tot schade
aan het apparaat kan leiden.
Raak de USB-aansluiting in de auto
niet aan of voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de
aansluiting af wanneer deze niet wordt
gebruikt.
Maak alleen gebruik van
USB-massaopslagapparaten.
Zet de audio-unit altijd op een andere
bron (bijvoorbeeld de radio) alvorens
het USB-apparaat te ontkoppelen.
Breng geen USB-hubs of -splitters
aan.
N.B.:
Het systeem is alleen ontworpen
voor het herkennen en lezen van
geschikte audiobestanden van een
USB-apparaat dat voldoet aan de klasse
voor USB-massaopslagapparaten of een
iPod. Er kan niet worden gegarandeerd
dat alle beschikbare USB-apparaten met
het systeem kunnen worden
gecombineerd.
N.B.:
Er kan gebruik worden gemaakt
van compatibele apparaten met een
USB-adapterkabel en apparaten die
rechtstreeks kunnen worden aangesloten
op de USB-aansluiting van de auto
(bijvoorbeeld USB-geheugensticks en
Pen Drives).
N.B.:
Het kan voorkomen dat sommige
USB-apparaten met een hoger
stroomverbruik incompatibel zijn
(bijvoorbeeld sommige grotere harde
schijven).
N.B.:
De toegangstijd voor het lezen van
de bestanden van het externe apparaat
variëren afhankelijk van factoren zoals de
bestandsstructuur, de grootte van het
bestand en de inhoud van het apparaat.
Het systeem ondersteunt een aantal
externe apparaten voor een volledige
integratie met de audio-unit via de
USB-aansluitingen en extra aansluitingen.
Eenmaal aangesloten kan het externe
apparaat worden aangestuurd via de
audio-unit.
Hieronder staat een lijst met veel
voorkomende compatibele apparaten:
USB-geheugensticks
USB-draagbare harde schijven
Enkele MP3-spelers met
USB-aansluiting
iPod mediaspelers (ga naar
www.ford-mobile-connectivity.com
voor de nieuwste compatibiliteitslijst).
Het systeem is USB 2.0 Full Speed
compatibel, USB 1.1 Host Compliant en
ondersteunt FAT 16/32
bestandssystemen.
Informatie over
audiobestandsstructuren voor
externe apparaten
USB
Maak alleen een enkele partitie op het
USB-apparaat.
292
Verbinding
Als afspeellijsten worden gemaakt, dan
dienen deze de correcte bestandspaden
gerefereerd aan het USB-apparaat te
bevatten. Er wordt aanbevolen de
afspeellijst te maken nadat de
audiobestanden zijn overgedragen naar
het USB-apparaat.
Afspeellijsten moeten worden gemaakt
in .m3u formaat.
Audiobestanden moeten worden
gemaakt in .mp3 formaat.
Houd u aan het volgende:
1000 items per map (bestanden,
mappen en afspeellijsten)
5000 mappen met USB-apparaat
(inclusief afspeellijsten)
8 submapniveau's.
Volg de onderstaande procedure voor
het inschakelen van spraakregeling voor
aangepaste afspeellijsten en mappen:
Maak mappen met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen
1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3"
zonder extensie.
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfer
tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed
"Ford5.m3u" zonder spatie tussen
"Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste mappen en
afspeellijsten worden geselecteerd met
behulp van spraakregeling. Zie
Commando’s audio-unit (bladzijde
274).
iPod
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1
en 10 is voor het inschakelen van
spraakregeling voor aangepaste
afspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7"
zonder spatie tussen "Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten
worden geselecteerd met behulp van
spraakregeling. Zie Commando’s
audio-unit (bladzijde 274).
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN
WAARSCHUWING
Zorg dat het externe apparaat
stevig in de auto is bevestigd en dat
bijbehorende aansluitingen de
bedieningselementen voor het rijden niet
blokkeren.
Externe apparaten kunnen worden
aangesloten met behulp van de extra
ingangsaansluiting en de USB-poort. Zie
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX
IN) (bladzijde 141). Zie USB-poort
(bladzijde 141).
Aansluiting
Sluit het apparaat aan en bevestig het
indien nodig om bewegen in de auto te
voorkomen.
Een iPod aansluiten
Voor een optimaal gebruiksgemak en een
optimale audiokwaliteit wordt aangeraden
een bijpassende eenpolige kabel aan te
schaffen bij uw dealer.
De iPod kan tevens worden aangesloten
met behulp van de standaard iPod
USB-kabel en een aparte 3,5 mm
audiokabel. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van deze methode moet het
volume van de iPod op maximum worden
gezet en de equalizerinstellingen worden
uitgeschakeld alvorens de aansluitingen
te maken:
293
Verbinding
Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de
iPod aan op de AUX IN aansluiting.
Sluit de USB-kabel van de iPod aan
op de USB-aansluiting van de auto.
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN - AUTO'S MET
BLUETOOTH
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten
LET OP
Omdat er verschillende standaarden
bestaan, kunnen fabrikanten een
groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Hierdoor kan incompatibiliteit ontstaan
tussen het Bluetooth apparaat en het
systeem, wat in sommige gevallen de
systeemfunctionaliteit kan beperken. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen apparaten worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
Apparaat aansluiten op
(voertuig)systeem
N.B.:
Sommige audio- en navigatie-units
beschikken over een afzonderlijk
Bluetooth audio-menu. Dit menu kan
worden gebruikt voor toegang tot de
setup en de bediening.
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 266).
Het apparaat bedienen
Selecteer Bluetooth audio als de actieve
bron.
Toegang tot nummers kan worden
verkregen door vooruit en achteruit te
navigeren met behulp van de knoppen
op het stuur of rechtstreeks via de
knoppen van de audio-unit.
USB-APPARAAT
GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100029
USB-apparaat is de actieve
bron
E100022
Map
E100023
Afspeellijst
E100024
Album
E100025
Artiest
E100026
Bestandsnaam
E100027
Titel van nummer
E100028
Informatie niet beschikbaar
294
Verbinding
Sony radio
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door herhaaldelijk op de
CD/AUX toets te drukken tot "USB" in
de display verschijnt. Nadat het
USB-apparaat is aangesloten, wordt het
eerste nummer van de eerste map
automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron
de afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van het apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van het USB-apparaat de
pijltjestoets omhoog/omlaag om door de
lijsten te bladeren en de pijltjestoets
links/rechts om binnen de mapstructuur
omhoog of omlaag te bladeren. Druk op
de OK toets om afspelen te selecteren
nadat het gewenste nummer of de
gewenste afspeellijst of map is
gemarkeerd.
N.B.:
Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van het USB-apparaat wilt
navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van
het apparaat te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het USB-menu. De functies willekeurig
afspelen (shuffle) en herhaald afspelen
(repeat) kunnen worden ingeschakeld
voor wat betreft de mappen en
afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om het gehele
apparaat, de huidige map of een
afspeellijst te scannen (indien actief).
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te
drukken, kan door deze displays worden
genavigeerd.
295
Verbinding
CD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot "DEVICES" in de display
verschijnt. Selecteer DEVICES en
selecteer vervolgens USB uit de
beschikbare apparatenlijst. Nadat het
USB-apparaat is aangesloten, wordt het
eerste nummer van de eerste map
automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron
de afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk eenmaal op de SELECT toets om
door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van het USB-apparaat de
draaiknop voor scrollen/selecteren om
door lijsten te bladeren. Druk op de toets
om de inhoud uit te breiden binnen de
gemarkeerde afspeellijst of map of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op ESC om één niveau
vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze
in om door de inhoud van het apparaat
te bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets
om de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor
wat betreft mappen en afspeellijsten. Er
kunnen verschillende opties worden
weergegeven, afhankelijk van het feit of
een afspeellijst al dan niet actief is.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
296
Verbinding
SD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot de USB-toets aan de
linkerzijde van de display verschijnt.
Selecteer USB uit de beschikbare
apparatenlijst.
N.B.:
Sommige apparaten worden
getoond, maar kunnen niet worden
geselecteerd (afhankelijk van het feit of
het apparaat al dan niet is aangesloten).
Nadat het USB-apparaat is aangesloten,
wordt het eerste nummer van de eerste
map automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron
de afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
scrollen om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van het USB-apparaat de
scroll-toetsen om door lijsten te bladeren.
Druk op de toets om de inhoud uit te
breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of map of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op de
pijltjestoets naar links om één niveau
vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de
schuifbalk om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets
om de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor
wat betreft mappen en afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
IPOD GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
297
Verbinding
E100030
iPod is de actieve bron
E100031
Afspeellijst iPod
E100032
Artiest iPod
E100033
Album iPod
E100034
Genre iPod
E100035
Nummer iPod
E100036
Algemene categorie iPod
E100037
Algemeen mediabestand iPod
Sony radio
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 293).
Selecteer de iPod als de audiobron door
herhaaldelijk op de CD/AUX toets te
drukken tot "iPod" in de display verschijnt.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de
radiodisplay. Bladeren door de inhoud is
gebaseerd op hetzelfde principe als voor
het gebruik van een stand-alone iPod
(bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.).
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van de iPod de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de structuur omhoog of
omlaag te bladeren. Druk op de OK toets
om afspelen te selecteren nadat het
gewenste nummer, album, genre of de
gewenste afspeellijst of artiest is
gemarkeerd.
N.B.:
Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van de iPod wilt navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van de
iPod te bladeren.
298
Verbinding
Druk op de MENU toets voor toegang
tot het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te
drukken, kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 293).
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot
"DEVICES" in de display verschijnt.
Selecteer DEVICES en selecteer
vervolgens iPod uit de beschikbare
apparatenlijst.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld
zoeken op artiest, titel enz.). Druk
eenmaal op de SELECT toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van de iPod de draaiknop voor
scrollen/selecteren om door lijsten te
bladeren. Druk op de toets om de inhoud
uit te breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of artiest, het gemarkeerde
album of genre of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op ESC
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze
in om door de inhoud van de iPod te
bladeren.
299
Verbinding
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
SD-navigatie-units
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 293).
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot de
iPod-toets aan de linkerzijde van de
display verschijnt. Selecteer iPod uit de
beschikbare apparatenlijst.
N.B.:
Sommige apparaten worden
getoond, maar kunnen niet worden
geselecteerd (afhankelijk van het feit of
het apparaat al dan niet is aangesloten).
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld
zoeken op artiest, titel enz.). Druk op de
pijltjestoets omhoog/omlaag scrollen om
door de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van de iPod de scroll-toetsen om
door lijsten te bladeren. Druk op de toets
om de inhoud uit te breiden binnen de
gemarkeerde afspeellijst of artiest, het
gemarkeerde album of genre of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op de pijltjestoets naar links
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de
schuifbalk om door de inhoud van de iPod
te bladeren.
300
Verbinding
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
301
Verbinding
RIJVEILIGHEID
WAARSCHUWINGEN
Het systeem levert informatie
waarmee u veilig en snel uw
bestemming kunt bereiken.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het systeem alleen bij
stilstaande wagen programmeren.
Het systeem biedt geen hulp met
betrekking tot stopborden,
verkeerslichten of
wegwerkzaamheden en biedt evenmin
andere belangrijke veiligheidsinformatie.
Gebruik het systeem niet voordat u
zich vertrouwd hebt gemaakt met
de bediening ervan.
Bekijk de systeemdisplay alleen
wanneer de rijomstandigheden dit
toelaten.
Veiligheidsinformatie
Lees de volgende veiligheidsmaatregelen
en volg deze op. Wanneer u dit nalaat
wordt de kans op een aanrijding en
lichamelijk letsel verhoogd. Ford Motor
Company is niet aansprakelijk voor
schade die voortvloeit uit het niet
opvolgen van deze richtlijnen.
Wanneer de route-instructies nauwkeurig
moeten worden bekeken, zet de wagen
dan op een veilig moment aan de kant en
parkeer deze.
Gebruik het navigatiesysteem niet om
hulpdiensten te lokaliseren.
Maak altijd gebruik van de nieuwste
navigatie-informatie voor een zo efficiënt
en veilig mogelijk gebruik van het
systeem. Uw dealer is gaarne bereid u
hierbij behulpzaam te zijn.
302
Introductie navigatie
INTRODUCTIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
N.B.:
Aan het versturen en ontvangen
van tekstberichten zijn kosten verbonden.
N.B.:
Raadpleeg de handleiding bij uw
telefoon voor alle telefoonfuncties en de
werking van de functies.
N.B.:
Bewaar de activeringscode
(afgedrukt op de gebruikershandleiding)
op een veilige plaats.
N.B.:
Bewaar het tekstbericht voor
activering in het postvak IN van uw
mobiele telefoon.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Daardoor is het mogelijk dat een telefoon
niet compatible met een handsfree
systeem is, waardoor in sommige
gevallen de prestaties van het systeem
aanzienlijk worden beperkt. Om dit te
voorkomen moeten alleen aanbevolen
telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com voor
volledige gegevens.
Micro SD-kaart installeren
1
2
E114212
1. Verwijder de micro SD-kaart uit de
adapter.
2. Plaats de micro SD-kaart in de
mobiele telefoon.
Navigatiesysteem mobiele
telefoon activeren
N.B.:
De radio moet zijn ingeschakeld
alvorens de mobiele telefoon aan te
sluiten op de GPS-ontvanger in de auto.
N.B.:
De Ford Mobile Navigation moet
worden geïnstalleerd en geactiveerd op
uw mobiele telefoon.
N.B.:
Er kunnen maximaal drie
telefoons worden geactiveerd.
N.B.:
Gedetailleerde instructies vindt u
op de micro SD-kaart en op
www.ford-mobile-connectivity.com.
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 266).
1. Schakel de radio in.
303
Navigatiesysteem
E114213
2. Schakel uw mobiele telefoon in en
start de Ford Mobile Navigation.
3. Kies Selecteer navigatie.
4. Kies Adres.
5. Wijzig de route-opties indien nodig en
start de routebegeleiding.
6. De bochtinformatie wordt
weergegeven in de voertuigdisplay.
De gesproken instructies zijn hoorbaar
via de voertuigluidsprekers.
N.B.:
Uw mobiele telefoon geeft uw
huidige positie weer.
7. U kunt de applicatie verlaten en verder
gaan met de routebegeleiding na het
herstarten van de applicatie.
304
Navigatiesysteem
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA
NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: WJLRX-42
IC: 7847A-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteits-
verklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan
de vereisten van Council Directive
1999/5/EC. Een kopie van de
Conformiteitsverklaring kunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth
SIG Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
TYPEGOEDKEURINGEN
E114214
© 2008 NAVTEQ B.V. Alle rechten
voorbehouden.
305
Bijlagen
E114220
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw auto is getest en gecertificeerd
volgens de wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of
andere geldende lokale vereisten). U dient
ervoor te zorgen dat apparatuur die u
heeft gemonteerd voldoet aan de
betreffende lokale wetgeving. Laat
apparatuur door goed geschoolde
monteurs monteren.
WAARSCHUWINGEN
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw wagen worden gemonteerd, wanneer
deze volledig voldoen aan de parameters
die in de onderstaande tabel zijn
weergegeven. Er zijn geen bijzondere
voorzieningen of voorwaarden voor het
monteren of gebruik.
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in de ontvouwruimte van
de airbags.
306
Bijlagen
WAARSCHUWINGEN
Bevestig geen antennekabels aan
de originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de wagen.
WAARSCHUWINGEN
Houd antennekabels en
stroomdraden minimaal 100 mm
weg van elektronische modules en
airbags.
E85998
1 2 3 4
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogenin
watt (piek RMS)
Frequentie-
band MHz
3. 450 W1 30
1. 2. 350 W30 54
1. 2. 350 W68 87,5
1. 2. 350 W142 176
1. 2. 350 W380 512
1. 2. 310 W806 940
1. 2. 310 W1200 1400
1. 2. 310 W1710 1885
1. 2. 310 W1885 2025
307
Bijlagen
N.B.:
Controleer na het monteren van
een RF zender of deze niet de overige
elektrische uitrusting in de wagen stoort,
zowel in de standby- als in de
zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender
binnen het passagierscompartiment
worden opgewekt niet de grenzen
overschrijdt waaraan het menselijk
lichaam mag worden blootgesteld.
308
Bijlagen
A
A/C
Zie: Klimaatregeling.....................................114
Aanhangers trekken............................200
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
................................................................141
Aansluitpunten van de accu ..............243
Aansteker...............................................136
ABS
Zie: Remmen...............................................163
ACC
Zie: Adaptieve snelheidsregeling (ACC)...177
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires..................8
ACC
Zie: Gebruik maken van ACC...................178
Accu van de auto.................................242
Accu vervangen....................................243
Achterbank.............................................132
Een vlakke laadvloer maken.....................132
Omhoog klappen van de
rugleuningen...........................................133
Rugleuningen neerklappen.......................132
Achterruitwissers en -sproeiers...........54
Ruitensproeier..............................................55
Wissen met intervallen................................54
Wissen tijdens achteruitrijden.....................54
Achteruitkijkcamera...............................172
Werking........................................................172
Achteruitkijkcamera gebruiken...........172
Achteruitkijkcamera activeren..................172
Achteruitkijkcamera deactiveren.............174
Auto's met parkeerhulp.............................174
Display gebruiken.......................................173
Actieve schokdemperregeling ...........169
Werking........................................................169
Actieve vering
Zie: Gebruik van de actieve
schokdemperregeling ..........................169
Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS).......................................................63
Bochtverlichting............................................64
Adaptieve snelheidsregeling
(ACC).....................................................177
Werking.........................................................177
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Zie: Gebruik maken van ACC...................178
Afneembare trekhaakkogel................200
Onderhoud.................................................203
Rijden met een aanhanger.......................202
Rijden zonder aanhanger.........................203
Trekhaakkogel aanbrengen......................201
Trekhaakkogel ontgrendelen...................201
Trekhaakkogel verwijderen......................202
AFS
Zie: Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)...........................................................63
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening...................................35
Afstelling koplampen
Zie: Koplampen afstellen - Auto's met
Adaptieve verlichting, voor/Xenon
koplampen................................................62
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling.....................................114
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties.........................................89
De gongsignalen in- en uitschakelen........89
Alarm.........................................................47
Werking..........................................................47
Alarm inschakelen...................................49
Alarm uitschakelen.................................49
Uitvoeringen met keyless entry
systeem.....................................................50
Uitvoeringen zonder keyless entry
systeem.....................................................49
Algemene informatie over
radiofrequenties...................................35
Algemene punten bij het rijden - Auto's
met Sportophanging.........................204
Asbak.......................................................137
Asbak, achterin...........................................137
Asbak, voorin...............................................137
Audiobediening........................................51
Modus.............................................................51
Zoekfunctie...................................................52
Automatisch dimmende spiegel..........80
Automatische grootlichtregeling .........59
De gevoeligheid van het systeem
instellen.......................................................61
Het systeem activeren................................60
Het systeem handmatig
onderbreken..............................................61
309
Index
Automatische klimaatregeling..............117
Airconditioning in- en uitschakelen...........119
Automatische airconditioning
uitschakelen.............................................119
Gerecirculeerde lucht.................................119
Luchtverdeling.............................................119
Mono modus................................................118
Mono modus uitschakelen........................118
Mono modus weer inschakelen...............118
Temperatuur instellen.................................118
Ventilator.......................................................118
Voorruit ontdooien en ontwasemen........119
Automatische transmissie...................160
Aanwijzingen voor het rijden met een
automatische transmissie.....................162
Keuzehendelstanden................................160
Noodvoorziening voor het ontgrendelen
van de keuzehendel..............................162
Rijmodi...........................................................161
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.........................................53
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting...............................................59
Auto op vier wielen slepen...................219
Alle uitvoeringen..........................................219
Wagens met automatische
transmissie..............................................220
B
Bagageafdekkingen.............................194
Afdekking bagageruimtevloer opbergen
- Stationwagon zonder reserveband
van volledige afmeting...........................195
Bagagenetten........................................195
Bagagenet...................................................195
Bagageverankeringspunten................191
4- en 5-deurs..............................................192
Wagon...........................................................191
Bandenreparatieset ............................249
Algemene informatie.................................249
Bandenspanning controleren..................252
Band oppompen.......................................250
Gebruik van de bandenreparatieset......250
Bandenspanningcontrolesysteem.....254
Bandenspanning controleren..................255
Belading instellen.......................................255
Bandenspanningen
Zie: Technische specificatie.....................255
Banden
Zie: Velgen en banden..............................244
Batterij van afstandsbediening
Zie: Batterij van afstandsbediening
vervangen.................................................35
Batterij van afstandsbediening
vervangen..............................................35
Afstandsbediening met inklapbaar
sleutelblad.................................................36
Afstandsbediening zonder inklapbaar
sleutelblad.................................................36
Bedieningselementen telefoon..........267
Afstandsbediening.....................................267
Bekerhouders........................................138
Bergen van de auto..............................219
Bescherming van inzittenden...............30
Werking..........................................................30
Bestuurderswaarschuwing.................186
Werking........................................................186
Bestuurderswaarschuwing
gebruiken.............................................186
Het systeem in- en uitschakelen.............186
Systeemdisplay...........................................187
Systeem resetten.......................................187
Systeemwaarschuwingen.........................187
Bevestigingspunten voor lading ........198
De ladingsteun monteren.........................199
Ladingsteunen monteren.........................198
Bijlagen...................................................305
Brandstof en tanken.............................152
Technische specificatie.............................155
Brandstofkwaliteit - Benzine................152
Brandstofkwaliteit - Diesel...................152
Opslaan voor de lange termijn.................153
Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol).................................................152
Opslaan voor de lange termijn.................152
Brandstofverbruik .................................155
Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie......................155
Buitenspiegels.........................................78
Handmatig inklapbare spiegels..................78
C
CD-wisselaar...........................................141
310
Index
Centrale vergrendeling...........................41
Integraal openen...........................................41
Integraal sluiten.............................................41
Commando’s audio-unit .....................274
Auxiliary ingang...........................................280
CD-speler....................................................274
CD-wisselaar...............................................276
Externe apparaten - iPod.........................282
Externe apparaten - USB..........................281
Radio............................................................277
Commando’s klimaatregeling............289
Airconditioning............................................289
Commando’s navigatiesysteem........289
Commando’s telefoon........................284
Een telefoonboek aanleggen..................287
Hoofdinstellingen.......................................288
Telefoon.......................................................284
Telefoonfuncties.........................................284
Contactslot.............................................142
Contactslot
Zie: Contactslot...........................................142
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren........235
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren........................234
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem........................................235
Cruise control
Zie: Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)........................................175
D
Dagrijlicht..................................................59
Dakrekken en bagagedragers............196
Imperiaal.......................................................196
Dashboardkastje...................................138
Gekoeld handschoenenkastje.................138
De juiste zitpositie innemen.................129
Zie: De motorkap openen en sluiten......222
D
De motorkap openen en sluiten........222
Motorkap openen......................................222
Motorkap sluiten........................................222
De motor starten...................................142
Algemene informatie..................................142
Dieselroetfilter (DPF).............................147
Regeneratie.................................................147
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.........136
Door water rijden..................................204
Door water rijden.......................................204
DPF
Zie: Dieselroetfilter (DPF)...........................147
E
Eco-modus.............................................151
Werking.........................................................151
Eco-modus gebruiken..........................151
Eco-modus resetten..................................151
Een benzinemotor starten...................145
Koude of warme motor.............................145
Stationair toerental na het starten...........146
Verzopen motor..........................................145
Een benzinemotor starten - Flex Fuel
(FF, ethanol).........................................146
Starten bij lage buitentemperaturen........146
Een dieselmotor starten.......................147
Koude of warme motor.............................147
Een koplamp verwijderen......................66
Een wiel vervangen..............................244
Boordkrik.....................................................244
Een wiel aanbrengen................................248
Een wiel verwijderen..................................247
Kriksteunpunten.........................................245
Uitvoeringen met een ruimtebesparend
reservewiel.............................................244
Wieldop verwijderen..................................247
Wielmoersleutel monteren.......................246
Wielslotmoeren..........................................244
Een zekering vervangen......................207
Eerstehulpset........................................205
311
Index
Elektrisch bedienbare ruiten..................76
Antiklemfunctie..............................................77
Geheugen van de elektrisch bedienbare
ruiten opnieuw instellen...........................78
Integraal openen en sluiten........................76
Ruiten automatisch openen en
sluiten.........................................................77
Schakelaar op het
bestuurdersportier...................................76
Schakelaars op het voor- en achterportier
aan passagierszijde.................................76
Veiligheidsmodus.........................................78
Veiligheidsschakelaar voor de achterste
ruiten...........................................................77
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.......................................78
Elektrisch inklapbare spiegels....................79
Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld...................................................79
Spiegel kantelen tijdens
achteruitrijden...........................................79
Elektrisch verstelbare stoelen.............130
In acht richtingen elektrisch verstelbare
stoel...........................................................131
In twee richtingen elektrisch verstelbare
stoel..........................................................130
Elektrisch zonnedak..............................125
Antiklemfunctie van het schuifdak...........127
Leerprocedure schuifdak..........................127
Schuifdak automatisch openen en
sluiten.......................................................126
Schuifdak kantelen.....................................126
Schuifdak openen en sluiten....................126
Veiligheidsmodus van het schuifdak.......127
Elektromagnetische
compatibiliteit......................................306
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.............................................294
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten................................................294
Extern apparaat aansluiten ................293
Aansluiting...................................................293
Extra verwarming..................................120
Afstandsbediening programmeren.........124
Batterij van afstandsbediening
vervangen................................................123
Extra verwarming diesel (afhankelijk van
het land)...................................................124
Feedback tijdens starten en
uitschakelen............................................123
Op afstand starten in combinatie met
directe start of timer..............................123
Standverwarming.......................................120
Starten op afstand......................................122
Extra voedingsaansluitingen................137
F
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert)......................................182
Gevoeligheid voor de waarschuwingen
instellen....................................................183
Het systeem in- en uitschakelen.............183
G
Gebruik maken van ACC......................178
Afstand tot uw voorligger instellen..........180
Automatisch uitschakelen..........................181
Het systeem inschakelen..........................179
Ingestelde snelheid veranderen...............179
Snelheid instellen........................................179
Systeem tijdelijk deactiveren.....................181
Systeem uitschakelen................................181
Gebruik maken van de
parkeerhulp..........................................170
Manoeuvreren met de parkeerhulp.........171
Parkeerhulp in- en uitschakelen...............170
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem .....................270
Actieve telefoon afmelden.......................272
Bellen............................................................271
Een inkomend gesprek ontvangen.........271
Een tweede oproep ontvangen...............271
Microfoon dempen.....................................271
Van actieve telefoon veranderen............272
312
Index
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ................267
Actieve telefoon afmelden.......................270
Bellen............................................................267
Een gekoppelde telefoon ontkoppelen -
Sony radio...............................................270
Een inkomend gesprek ontvangen........269
Een tweede oproep ontvangen..............269
Microfoon dempen....................................269
Van actieve telefoon veranderen............269
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control).....................................175
Cruise control inschakelen........................175
Cruise control opnieuw inschakelen.......176
Cruise control uitschakelen.......................176
Ingestelde snelheid veranderen...............175
Snelheid instellen........................................175
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...............................164
Uitvoeringen met schakelaar
stabiliteitsregeling (ESP)........................164
Uitvoeringen zonder schakelaar
stabiliteitsregeling (ESP)........................165
Gebruik van de actieve
schokdemperregeling ......................169
Een instelling selecteren............................169
Storing in het systeem...............................169
Gebruik van sneeuwkettingen...........253
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling
(ESP)........................................................254
Gebruik van startkabels.......................242
Hulpstartkabels aansluiten.......................242
Motor starten..............................................242
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap......................................33
Gebruik van winterbanden.................253
Gecodeerde sleutels..............................46
Geheugenfunctie..................................139
Een opgeslagen stoelstand
oproepen.................................................140
Een stand in het geheugen opslaan.......139
Geheugen opnieuw programmeren.......140
Gemaksfuncties....................................136
Gevarendriehoek..................................205
4- en 5-deurs.............................................205
Stationwagon en auto's met
bandenreparatieset..............................205
Geventileerde stoelen..........................134
Temperatuur automatisch verhogen en
verlagen...................................................134
Temperatuur handmatig verhogen en
verlagen...................................................135
Glashouder .............................................141
Gloeilampentabel....................................74
Gloeilampen vervangen.........................67
Achterlichtunits..............................................71
Dagrijlichten...................................................69
Derde remlicht...............................................71
Instapverlichting............................................69
Interieurverlichting........................................72
Kentekenplaatverlichting.............................72
Koplampen....................................................68
Leeslampen...................................................73
Mistlampen, vóór..........................................70
Verlichting bagagecompartiment..............74
Verlichting make-up spiegel.......................73
Zijknipperlicht................................................69
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen.......................67
H
Handgeschakelde
versnellingsbak....................................160
Handmatige klimaatregeling................115
Airconditioning.............................................116
Gerecirculeerde lucht.................................115
Interieur snel verwarmen...........................116
Toetsen voor luchtverdeling......................115
Ventilatie........................................................116
Ventilator.......................................................115
Handmatig verstelbare stoelen..........129
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen..................................................130
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen..................................................130
Lendensteun afstellen...............................130
Stoelen naar voren en achteren
schuiven...................................................129
Handrem
Zie: Parkeerrem..........................................163
Hill launch assist (HLA)
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken.................................................166
313
Index
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden..............166
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken.................................................166
Hondenrek ............................................196
Aanbrengen achter de achterbank.........197
Aanbrengen achter de voorstoelen........197
Hoofdsteunen........................................132
Hoofdsteun instellen..................................132
Hoofdsteun verwijderen............................132
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen..................................................33
Hulpstartkabels
Zie: Gebruik van startkabels.....................242
I
Immobilisatiesysteem inschakelen......46
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering............................46
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....46
Infoberichten..........................................103
Accu en laadsysteem................................106
Actief veersysteem....................................104
Actuele berichten bekijken........................104
Airbag...........................................................104
Alarmsignaal................................................105
Automatische grootlichtregeling,
waarschuwingssysteem verlaten
rijstrook en waarschuwingssysteem
bestuurder...............................................105
Bandenspanningscontrolesysteem.........112
Berichtsymbolen.........................................103
Bescherming van de inzittenden..............110
Cruise control en adaptieve cruise control
(ACC)........................................................107
Dodehoekmonitor......................................106
Elektrisch bediend kinderslot....................106
Handrem.......................................................110
Hellingstart...................................................108
Keyless systeem........................................108
Klimaatregeling............................................107
Onderhoud...................................................110
Portieren open............................................107
Spraakbesturing..........................................113
Stabiliteitsregeling (ESP)..............................111
Start/stop.......................................................111
Startblokkeringssysteem..........................108
Stuurbekrachtiging.......................................111
Transmissie...................................................112
Verlichting.....................................................109
Infodisplays..............................................90
Algemene informatie...................................90
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays............................................90
Inleiding........................................................7
Inrijden....................................................204
Banden........................................................204
Motor...........................................................204
Remmen en koppeling.............................204
Instrumenten...........................................84
Interieurverlichting...................................65
Instapverlichting............................................65
LED-interieurverlichting...............................65
Leeslampen..................................................65
Verlichting make-up spiegels.....................66
314
Index
Introductie .............................................303
Compatibiliteit van
telefoontoestellen..................................303
Micro SD-kaart installeren........................303
Navigatiesysteem mobiele telefoon
activeren.................................................303
Introductie navigatie ............................302
iPod-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..............293
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth................................................294
iPod gebruiken .....................................297
CD-navigatie-units.....................................299
SD-navigatie-units.....................................300
Sony radio...................................................298
iPod
Zie: iPod gebruiken ...................................297
ISOFIX verankeringspunten...................27
Kinderzitje met een veiligheidsriem aan de
bovenzijde bevestigen............................27
Verankeringspunten bovenste
gordel.........................................................27
K
Katalysator..............................................153
Rijden met een auto met
katalysator...............................................153
Kindersloten.............................................28
Elektrisch bediende kindersloten..............29
Handmatig bediende kindersloten............28
Kinderzitjes...............................................23
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen.....................................23
Kleine lakschade repareren.................241
Klimaatregeling.......................................114
Werking.........................................................114
Klok..........................................................136
Koplampen afstellen - Auto's met
Adaptieve verlichting, voor/Xenon
koplampen............................................62
Koplamphoogte afstellen......................62
Aanbevolen regelknopstanden.................62
Koplampsproeiers..................................55
Kort overzicht............................................11
Achteruitkijkcamera......................................21
Automatische grootlichtregeling................16
Automatische klimaatregeling....................19
Automatische transmissie..........................20
Automatisch in-/uitschakelde
verlichting...................................................16
Automatisch wissen.....................................15
Buitenspiegels naar beneden kantelen bij
achteruitrijden............................................17
De auto op vier wielen slepen....................22
Dieselroetfilter (DPF).....................................19
Driver alert......................................................21
Elektrisch bedienbare ruiten........................17
Elektrische kinderveiligheidssloten............14
Elektrisch inklapbare buitenspiegels..........17
Handbediende klimaatregeling...................18
Handgeschakelde versnellingsbak...........20
Informatiedisplays.........................................18
Informatiesysteem dode hoek (BLIS)........17
Keyless entry (sleutelloze toegang)..........14
Keyless starten..............................................19
Klep van brandstofvulopening...................20
Overzicht instrumentenpaneel - stuur
links..............................................................11
Overzicht instrumentenpaneel - stuur
rechts..........................................................12
Ruitenwisserbladen vervangen..................15
Snelheidsbegrenzer.....................................21
Stationair toerental na het starten..............19
Stuurwiel verstellen.......................................15
Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane
departure).................................................22
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers..........196
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters.................................114
M
Meters.......................................................84
Brandstofmeter............................................86
Koelvloeistoftemperatuurmeter................85
Mistachterlichten.....................................61
315
Index
Mistlamp
Zie: Voorste mistlampen..............................61
Monitor dode hoek ................................80
Gebruik van het systeem............................81
Informatiesysteem dode hoek (BLIS).......80
Registratiefouten..........................................82
Systeem in- en uitschakelen......................82
Systeemregistratie en
-waarschuwingen.....................................81
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten......222
Motorkoelvloeistof controleren..........235
Bijvullen........................................................235
Koelvloeistofpeil controleren...................235
Motorolie controleren..........................234
Bijvullen........................................................234
Het oliepeil controleren.............................234
Motorstartblokkering..............................46
Werking..........................................................46
Motor uitschakelen...............................148
Auto's met turbocompressor...................148
Motorverwarming..................................148
MP3-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..............293
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth................................................294
N
Navigatiesysteem ................................303
Nooduitrusting......................................205
O
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma).................................................233
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel /2,0 l Duratorq-TDCi (DW) diesel
/2,2 l Duratorq-TDCi (DW) diesel
..............................................................234
Oliepeilstaaf - 1,6L EcoBoost SCTi
(Sigma).................................................233
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE
(MI4)/2,3 l Duratec-HE (MI4)............233
Oliepeilstaaf - 2,0 l EcoBoost SCTi
(MI4).....................................................233
Onderdelen en accessoires....................8
Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen..................................................8
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn............8
Onderhoud.............................................221
Algemene informatie..................................221
Technische specificatie.............................237
Opbergruimte onder vloer
achterin.................................................194
Uitvoeringen met een uitschuifbare
laadvloer...................................................194
Uitvoeringen zonder uitschuifbare
laadvloer...................................................194
Opbergruimtes......................................138
Over deze handleiding..............................7
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)............223
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ...............229
Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost
SCTi (Sigma)........................................224
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratec-HE (MI4)...............................225
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel ..............230
Overzicht motorruimte - 2,0 l EcoBoost
SCTi (MI4)............................................226
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel ..............232
Overzicht motorruimte - 2,3 l
Duratec-HE (MI4)...............................227
Overzicht van symbolen...........................7
Symbolen in dit instructieboekje..................7
Symbolen op uw auto....................................7
P
Parkeerhulp
Zie: Gebruik maken van de
parkeerhulp.............................................170
Parkeerhulp............................................170
Werking........................................................170
Parkeerrem............................................163
Handrem aantrekken.................................163
Handrem vrijzetten.....................................163
Op een helling parkeren............................163
316
Index
Passagiersairbag uitschakelen.............34
Airbag aan passagierszijde
inschakelen...............................................34
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen..............................................34
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren......................34
Persoonlijke instellingen........................101
Helpscherm, informatie met betrekking tot
de radio, het navigatiesysteem en de
telefoon.....................................................101
Maateenheden...........................................102
Navigatie-informatie....................................101
Taal................................................................102
Plaatsen zekeringenhouders..............206
Centrale zekeringenkast..........................206
Zekeringenkast achterin - 4- en
5-deurs....................................................206
Zekeringenkast achterin - Wagon..........207
Zekeringenkast in de
motorcompartiment.............................206
Plaatsing van kinderzitjes.......................25
Programmeren van de
afstandsbediening................................35
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren.........................................35
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.........................................35
R
Regeling voor bergop rijden
gebruiken.............................................166
Het systeem activeren...............................167
Het systeem deactiveren..........................168
Regeling voor bergop rijden................166
Werking........................................................166
Reinigen van binnenzijde auto............241
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen..........241
Veiligheidsgordels.......................................241
Reinigen van buitenzijde auto.............240
Achterruit reinigen.....................................240
Chromen onderdelen reinigen................240
Koplampen reinigen..................................240
Onderhoud van de lak..............................240
Remmen.................................................163
Werking........................................................163
Richtingaanwijzers..................................64
Rijveiligheid ............................................302
Veiligheidsinformatie..................................302
Ruiten en spiegels...................................76
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers.......53
Ruitensproeiervloeistof
controleren..........................................236
Ruitenwisserbladen controleren..........55
Ruitenwisserbladen vervangen............55
Achterruitwisserblad....................................56
Voorruitwisserbladen...................................55
Ruitenwissers en ruitensproeiers.........53
S
Schuifbare laadvloer ............................192
Opbergvak...................................................193
Schuifdak
Zie: Elektrisch zonnedak...........................125
Setup Bluetooth....................................266
Eisen voor een Bluetooth
verbinding...............................................266
Telefoons bedienen...................................266
Setup telefoon......................................265
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden..............................................266
Telefoonboek.............................................265
Telefoonboekcategorieën........................265
Van een telefoon een actieve telefoon
maken.....................................................266
Sleeppunten...........................................219
Locatie sleepoog........................................219
Sleepoog aanbrengen...............................219
Sleutelloos starten.................................142
Contact aan.................................................143
Een dieselmotor starten............................143
Motor slaat niet aan....................................143
Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie.....................143
Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde
versnellingsbak.......................................143
Motor stoppen bij stilstaande auto..........144
Motor uitschakelen bij rijdende auto.......144
317
Index
Sleutelloze toegang................................42
Algemene informatie...................................42
Auto ontgrendelen.......................................44
Auto vergrendelen.......................................43
Passive key...................................................43
Portieren met de sleutelbaard
vergrendelen en ontgrendelen..............45
Uitgeschakelde sleutels..............................44
Sleutels en afstandsbediening..............35
Sloten........................................................38
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen.........253
Snelheidsbegrenzer gebruiken...........184
De snelheidslimiet doelbewust
overschrijden...........................................185
Snelheidslimiet instellen.............................184
Systeemwaarschuwingen........................185
Snelheidsbegrenzer .............................184
Werking........................................................184
Snelheidsregeling (cruise control)......175
Werking........................................................175
Snelheidsregeling
Zie: Snelheidsregeling (cruise control).....175
Specificatie-overzicht zekeringen.....208
Centrale zekeringenkast...........................213
Zekeringenkast achterin............................215
Zekeringenkast in motorruimte...............208
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels.................................76
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels..........120
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.............................................273
Spraaklabel..................................................274
Werking van het systeem.........................273
Spraaksturing........................................273
Werking........................................................273
Stabiliteits controle
Zie: Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...................................164
Stabiliteitsregeling..................................164
Werking........................................................164
Standverwarming
Zie: Extra verwarming................................120
Start/stop knop gebruiken...................149
Motor afzetten............................................149
Motor starten..............................................150
Start/stop knop......................................149
Werking........................................................149
Starten met hulpstartkabels
Zie: Gebruik van startkabels.....................242
Stoelen....................................................129
Stoelgeheugenfunctie
Zie: Geheugenfunctie................................139
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren..........................................236
Bijvullen........................................................236
Stuurwiel afstellen....................................51
Stuurwielblokkering...............................144
Uitvoeringen met keyless
startsysteem...........................................145
Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem...........................................144
Stuurwiel....................................................51
T
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........155
Tanken.....................................................154
Tankklep..................................................153
Technische specificaties.....................260
Technische specificatie.............................260
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem .........................270
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...................267
Telefoon.................................................265
Algemene informatie.................................265
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS....................163
Tips voor het rijden...............................204
Tips voor rijden met ABS......................163
Transport.................................................191
Algemene informatie..................................191
Trekken van een aanhanger...............200
Steile hellingen............................................200
Tripcomputer...........................................99
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is..................................................................99
Buitentemperatuur.......................................99
Dagteller.........................................................99
Gemiddeld brandstofverbruik....................99
Gemiddelde snelheid..................................99
Kilometerteller...............................................99
Type 1 en 2...................................................100
Type 3...........................................................100
318
Index
Typegoedkeuringen.............................305
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.........305
RX-42 - Conformiteitsverklaring..............305
U
USB-apparaat gebruiken ...................294
CD-navigatie-units.....................................296
SD-navigatie-units......................................297
Sony radio...................................................295
USB-poort...............................................141
USB
Zie: USB-apparaat gebruiken .................294
V
Veiligheidsgordels vastmaken..............32
Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken............32
Veiligheidsuitrusting voor kinderen......23
Velgen en banden................................244
Algemene informatie.................................244
Technische specificatie.............................255
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling.....................................114
Ventilatieroosters....................................114
Luchtroosters, achter.................................115
Luchtroosters, voor....................................114
Verbinding..............................................292
Algemene informatie.................................292
Vergrendelen en ontgrendelen............38
Achterklep.....................................................40
Automatisch opnieuw vergrendelen.........41
Bevestiging van vergrendelen en
ontgrendelen............................................38
Centrale vergrendeling................................38
De portieren van binnenuit vergrendelen
en ontgrendelen......................................40
Dubbele vergrendeling................................38
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren..........................................41
Portieren en achterklep vergrendelen en
ontgrendelen met de
afstandsbediening...................................39
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen............................................39
Portieren met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen............................................39
Verlichtingsbediening.............................58
Grootlicht en dimlicht...................................58
Home safe verlichting..................................59
Lichtsignaal....................................................58
Parkeerlichten...............................................58
Standen van de lichtschakelaar.................58
Verlichting.................................................58
Versnellingsbak/transmissie................160
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie..............160
Verwarmde ruiten en spiegels............120
Verwarmbare buitenspiegels...................120
Verwarmbare ruiten...................................120
Verwarmde stoelen..............................133
Temperatuur automatisch verhogen en
verlagen...................................................134
Temperatuur handmatig verhogen en
verlagen...................................................134
Verwarming
Zie: Klimaatregeling.....................................114
Verzorging van banden.......................253
Verzorging van de auto.......................240
Vloermatten ...........................................141
Voertuigidentificatienummer
(VIN)......................................................259
Voertuig Identificatie Nummer (VIN)
Zie: Voertuigidentificatienummer (VIN)....259
Voertuigidentificatieplaatje..................259
Voertuigidentificatie..............................259
Voorruitsproeiers.....................................54
Voorruitwissers........................................53
Wissen met intervallen................................53
Voorste mistlampen................................61
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden....................204
W
Waarschuwing rijden buiten baan
gebruiken.............................................189
De gevoeligheid van het systeem
instellen....................................................189
Het systeem in- en uitschakelen.............189
Systeemwaarschuwingen........................189
Trillingsniveau in stuurwiel afstellen..........189
Waarschuwing rijden buiten baan......188
Werking........................................................188
319
Index
Waarschuwings- en
indicatielampen.....................................86
Berichtenindicator........................................88
Controlelamp 'Vorst'....................................87
Controlelamp grootlicht..............................88
Controlelampje Forward Alert....................87
Controlelampje koplampen........................87
Controlelampje mistachterlicht..................88
Controlelampje mistlampen, vóór.............87
Controlelampje schakelen..........................88
Controlelampje voorgloeibougies.............87
Controlelamp oliedruk.................................88
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel......................................88
Indicator dodehoekmonitor........................86
Lamp remsysteem......................................86
Richtingaanwijzers........................................87
Start/stop-indicatielamp.............................89
Waarschuwingslampje ABS.......................86
Waarschuwingslampje airbag....................86
Waarschuwingslampje laadstroom...........87
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau.......................................88
Waarschuwingslampje motor....................87
Waarschuwingslampje stabiliteitsregeling
(ESP)..........................................................88
Waarschuwingslamp
koelvloeistoftemperatuur.......................86
Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane
departure).................................................88
Waarschuwingsknipperlichten..............64
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel...................................33
Herinneringssysteem uitschakelen...........33
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto..........240
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto..........240
Wegenkaartopbergvakken.................139
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden...............253
Z
Zekeringen.............................................206
Zitverhogers.............................................24
Kinderzitje (groep 2)....................................24
Zitverhoger (groep 3)..................................25
Zonneschermen ...................................136
320
Index
Feel the difference
(CG3536nl)
6

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Ford Mondeo - feb 2011 - okt 2011 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Ford Mondeo - feb 2011 - okt 2011 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 11,65 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Ford Mondeo - feb 2011 - okt 2011

Ford Mondeo - feb 2011 - okt 2011 Snelstart handleiding - Nederlands - 18 pagina's

Ford Mondeo - feb 2011 - okt 2011 Aanvulling / aanpassing - Nederlands - 2 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info