479564
56
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/266
Pagina verder
FORD KUGA Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue
productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder
moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en
door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal
vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: (CG3542nl) 08/2011 20110725132020
Inleiding
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht van symbolen.................................7
Onderdelen en accessoires..........................8
In één oogopslag
In één oogopslag ............................................10
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes........................................................18
Plaatsing van kinderzitjes............................19
Stoelverhogers ................................................21
ISOFIX verankeringspunten........................22
Kindersloten.....................................................23
Bescherming van
inzittenden
Werking..............................................................24
Veiligheidsgordels vastmaken..................26
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.........................................................26
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel.........................................27
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap..............................................27
Passagiersairbag uitschakelen..................27
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties.........................................29
Programmeren van de
afstandsbediening....................................29
Batterij van afstandsbediening
vervangen.....................................................29
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen...................31
Sleutelloze toegang......................................34
Centrale vergrendeling.................................36
Motorstartblokkering
Werking..............................................................38
Gecodeerde sleutels.....................................38
Immobilisatiesysteem inschakelen.........38
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......38
Alarm
Alarm inschakelen.........................................39
Alarm uitschakelen.......................................39
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen.........................................41
Audiobediening................................................41
Spraaksturing..................................................42
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers...............................................43
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers................................................43
Voorruitsproeiers............................................44
Achterruitwissers en -sproeiers................44
Koplampsproeiers.........................................45
Ruitenwisserbladen controleren..............45
Ruitenwisserbladen vervangen................46
Verlichting
Verlichtingsbediening..................................48
Dagrijlicht..........................................................48
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting.....................................................49
Voorste mistlampen.....................................49
Mistachterlichten...........................................49
Koplamphoogte afstellen..........................50
Waarschuwingsknipperlichten.................50
Adaptieve koplampen ..................................51
Richtingaanwijzers.........................................52
Interieurverlichting.........................................52
Een koplamp verwijderen...........................53
Gloeilampen vervangen..............................54
1
Inhoudsopgave
Gloeilampentabel.........................................60
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten......................62
Buitenspiegels.................................................63
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.............................................64
Automatisch dimmende spiegel..............65
Instrumentenpaneel
Meters................................................................66
Waarschuwings- en
indicatielampen..........................................67
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties.....................................................70
Infodisplays
Algemene informatie.....................................71
Tripcomputer...................................................74
Persoonlijke instellingen..............................76
Infoberichten....................................................78
Klimaatregeling
Werking..............................................................85
Ventilatieroosters...........................................85
Handmatige klimaatregeling....................86
Automatische klimaatregeling.................88
Verwarmde ruiten en spiegels..................90
Extra verwarming..........................................90
Stoelen
De juiste zitpositie innemen.......................95
Hoofdsteunen.................................................95
Handmatig verstelbare stoelen...............96
Elektrisch verstelbare stoelen...................97
Achterbank.......................................................97
Verwarmde stoelen......................................98
Gemaksfuncties
Zonnekleppen ..............................................100
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting..........100
Bekerhouders................................................100
Aansteker.........................................................101
Extra voedingsaansluitingen ....................101
Opbergruimtes..............................................102
Glashouder.....................................................103
Paslezer tolwegen........................................103
CD-wisselaar.................................................103
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
.........................................................................103
USB-poort......................................................104
Houder satelliet-navigatie-unit..............105
Vloermatten...................................................105
Motor starten en stoppen
Algemene informatie..................................106
Sleutelloos starten......................................106
Dieselroetfilter...............................................108
Motor uitschakelen......................................109
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen..............................110
Brandstofkwaliteit - Benzine....................110
Brandstofkwaliteit - Diesel........................110
Tankklep.............................................................111
Katalysator.......................................................112
Tanken................................................................113
Brandstofverbruik..........................................113
Technische specificatie...............................113
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.........115
Automatische transmissie.........................115
Aandrijving op alle wielen..........................118
Remmen
Werking.............................................................119
Tips voor rijden met ABS ...........................119
2
Inhoudsopgave
Parkeerrem......................................................119
Stabiliteitsregeling
Werking............................................................120
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.....................................121
Parkeerhulp
Werking.............................................................122
Gebruik maken van de parkeerhulp.......122
Achteruitkijkcamera
Werking.............................................................124
Achteruitkijkcamera gebruiken................124
Snelheidsregeling (Cruise
Control)
Werking.............................................................127
Gebruik maken van
snelheidsregeling......................................127
Transport
Algemene informatie..................................129
Bagageverankeringspunten......................129
Bagageafdekkingen.....................................129
Opbergruimte onder vloer achterin.......130
Dakrekken en bagagedragers....................131
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger.....................134
Trekhaak .........................................................134
Tips voor het rijden
Inrijden..............................................................138
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden..........................138
Door water rijden..........................................138
Wat te doen bij pech
Eerstehulpset.................................................139
Gevarendriehoek..........................................139
Staat na een aanrijding
Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer.....................................140
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders.....................141
Een zekering vervangen...............................141
Specificatie-overzicht zekeringen..........142
Bergen van de auto
Sleeppunten...................................................147
Auto op vier wielen slepen........................147
Onderhoud
Algemene informatie..................................149
De motorkap openen en sluiten.............150
Overzicht motorruimte - 2,5 l Duratec
(VI5)...............................................................151
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .................153
Oliepeilstaaf - 2,5 l Duratec (VI5)..........155
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ............................................................155
Motorolie controleren.................................155
Motorkoelvloeistof controleren..............156
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem................................................157
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren..................................................157
Ruitensproeiervloeistof controleren......157
Technische specificatie..............................158
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.................160
Reinigen van binnenzijde auto..................161
Kleine lakschade repareren.......................161
Accu van de auto
Starten met hulpstartkabels ..................162
3
Inhoudsopgave
Velgen en banden
Algemene informatie..................................164
Een wiel vervangen......................................164
Bandenreparatieset....................................169
Run flat banden.............................................173
Verzorging van banden...............................174
Gebruik van winterbanden........................175
Gebruik van sneeuwkettingen.................175
Bandenspanningcontrolesysteem.........175
Technische specificatie..............................176
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje......................179
Voertuigidentificatienummer...................179
Inhouden en specificaties
Technische specificatie.............................180
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie...................183
Overzicht audio-installatie
Overzicht audio-installatie.......................184
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode...........................................187
Beveiligingscode vergeten.........................187
Beveiligingscode invoeren.........................187
Onjuiste beveiligingscode..........................187
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen.......................................................188
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets..................................................190
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling........................................................190
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling..............................190
Bediening van de audio-installatie.......190
Golfband toets..............................................192
Voorkeuzetoetsen........................................192
Autostore toets.............................................193
Regeling functie verkeersinformatie......193
Station afstemtoetsen...............................195
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling................197
Digitale signaalverwerking (DSP)..........197
Reductie geluidsvervorming (CLIP).......197
Alternatieve frequenties............................198
Regionale modus (REG)...........................199
Nieuwsberichten..........................................199
CD-speler
CD's aanbrengen..........................................201
Nummer selecteren.....................................201
CD's in CD-wisselaar aanbrengen.........201
CD's uit CD-wisselaar verwijderen ......202
CD afspelen...................................................202
Versneld vooruit/achteruit.......................203
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)..................................203
CD-nummers comprimeren....................203
CD-nummers herhalen.............................204
CD-nummers scannen..............................204
CD's uitwerpen.............................................205
MP3-bestand afspelen.............................205
MP3 weergave-opties...............................205
Afspelen CD beëindigen...........................206
Ingangsaansluiting (AUX
IN)
Ingangsaansluiting (AUX IN)..................207
4
Inhoudsopgave
Storingen verhelpen audio-
installatie
Storingen verhelpen
audio-installatie......................................208
Telefoon
Algemene informatie..................................210
Setup telefoon...............................................210
Setup Bluetooth.............................................211
Bedieningselementen telefoon...............212
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem .....................212
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ...........................215
Spraaksturing
Werking............................................................218
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.....................................................218
Commandos audio-unit ..........................219
Commandos telefoon...............................229
Commandos navigatiesysteem............233
Commandos klimaatregeling.................233
Verbinding
Algemene informatie.................................236
Extern apparaat aansluiten .....................237
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth....................................................238
USB-apparaat gebruiken ........................238
iPod gebruiken ..............................................241
Introductie navigatie
Rijveiligheid ...................................................245
Navigatiesysteem
Introductie .....................................................246
Bijlagen
Typegoedkeuringen....................................248
Typegoedkeuringen....................................248
Typegoedkeuringen....................................248
Elektromagnetische compatibiliteit.....249
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford.
We adviseren u, enige tijd te nemen om
met uw auto kennis te maken door deze
handleiding te lezen. Hoe meer u van uw
auto afweet, des te beter kunt u ermee
omgaan en dat komt de veiligheid en het
rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend bij
het gebruiken en bedienen van de
bedieningselementen en functies van
uw auto.
N.B.: Deze handleiding beschrijft
productkenmerken en opties die voor het
programma leverbaar zijn, soms nog voordat
deze algemeen verkrijgbaar zijn. Soms
worden opties beschreven waarmee uw
auto niet is uitgerust.
N.B.: Sommige van de afbeeldingen in deze
handleiding worden voor verschillende
modellen gebruikt, waardoor ze er anders
kunnen uitzien dan in uw auto. De essentiële
informatie in de afbeeldingen is echter altijd
correct.
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en voorschriften.
N.B.: Deze handleiding dient bij de auto te
blijven wanneer deze wordt verkocht. Het
vormt een integraal onderdeel van de auto.
Deze auto is goedgekeurd door de
internationaal erkende testorganisatie TÜV
voor wat betreft de allergievriendelijke
eigenschappen ervan.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÜV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra pollenfilter
de passagiers tegen allergie opwekkende
deeltjes in de buitenlucht.
Neem voor meer informatie contact op
met TÜV via www.tuv.com.
OVERZICHT VAN SYMBOLEN
Symbolen in dit instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit waarschuwingssymbool
wordt geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
7
Inleiding
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw
Ford onderdelen Ford onderdelen
zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford Onderdelen
verzekert dat uw auto in de oorspronkelijke
staat wordt teruggebracht en zijn
maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan de
strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten
aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
Motorkap
Portieren
Achterklep
E98931
Bumper, radiateurgrille, spatscherm
en bovenste achterklep
Radiateurgrille
Voor- en achterbumper
Spatscherm
Bovenste achterklep
8
Inleiding
E98917
Buitenspiegel
E98918
Ruit
Achterruit
Zijruiten
Voorruit
E89939
Verlichting
Achterlichtunits
Mistachterlicht
Koplampen
E98920
9
Inleiding
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
C DA B E F G H I J K
T S R Q P O N M L
E78209
10
In één oogopslag
Stuur rechts
E78210
I HG J K C E D F B A
O N M L S Q R P T
Bediening verlichting. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 48). Mistlampen.
Zie Voorste mistlampen (bladzijde 49). Mistachterlicht. Zie
Mistachterlichten (bladzijde 49).
A
Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels Zie Koplamphoogte
afstellen (bladzijde 50).
B
Multifunctionele hendel: bediening informatiedisplay. Richtingaanwijzers. Zie
Richtingaanwijzers (bladzijde 52). Grootlicht. Zie Verlichtingsbediening
(bladzijde 48).
C
11
In één oogopslag
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 66). Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 67).
D
Claxon.E
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
43).
F
Kaarthouder.G
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 85).H
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten
(bladzijde 50).
I
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 106).J
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
90).
K
Schakelaar achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 90).
L
Toetsen van klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 85).M
Audiosysteem. Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 184).N
Navigatiecomputer. Zie de afzonderlijke handleiding.N
Schakelaar voorstoelverwarming. Zie Verwarmde stoelen (bladzijde 98).O
Contactslot.P
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 41).Q
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (bladzijde 127).
R
Bediening audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 41).S
Regelknop instrumentenverlichting. Zie Dimmer
instrumentenpaneelverlichting (bladzijde 100).
T
12
In één oogopslag
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto ontgrendelen
E71963
A
B
C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Achterklep ontgrendelenC
Druk de ontgrendeltoets eenmaal in om
de auto te ontgrendelen. Zie
Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 29).
Druk de ontgrendelknop in en houd hem
drie seconden ingedrukt om de auto te
ontgrendelen en de ruiten te openen
(integraal openen)*.
Druk eenmaal op de vergrendelknop om
de centrale vergrendeling en de
alarminstallatie in te schakelen.
Druk binnen drie seconden tweemaal op
de vergrendelkop om het dubbel
vergrendelingssysteem en de
interieursensoren te activeren.
Druk de vergrendelingstoets in en houd
hem drie seconden ingedrukt om de auto
vergrendelen en de ruiten te sluiten
(integraal sluiten)*.
Druk binnen drie seconden tweemaal op
de ontgrendelknop van de achterklep om
de bagageruimte te ontgrendelen.
Houd de ontgrendelknop van de achterklep
ingedrukt om de bovenste achterklep te
ontgrendelen.
* alleen in combinatie met vier elektrisch
bediende ruiten.
Achterklep openen
Druk op schakelaar A om de primaire
achterklep te openen. Het
bestuurdersportier moet zijn ontgrendeld.
Druk op schakelaar B om de bovenste
achterklep te openen.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 31).
13
In één oogopslag
Sleutelloze toegang
E78276
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passive key
nodig die zich in de omgeving van een van
de drie externe detectiezones bevindt.
Auto ontgrendelen
E78278
Trek een portierkruk uit om alle portieren
en de kofferdeksel/ achterklep te
ontgrendelen en het alarmsysteem uit te
schakelen.
Auto vergrendelen
E87384
Op ieder voorportier zijn
vergrendelknoppen aangebracht.
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 34).
Keyless starten
E85766
Druk de startknop in.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 106).
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Verstel het stuurwiel nooit wanneer
de auto in beweging is.
14
In één oogopslag
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 41).
Handmatige klimaatregeling
Voorruit ontdooien en ontwasemen
E71382
Snel verwarmen van het interieur
E71377
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 86).
Automatische klimaatregeling
E78730
E D
C
BA
Voorruit ontdooien/
ontwasemen
A
Wisselen tussen de mono modus
aan en uit
B
Airconditioning UITC
15
In één oogopslag
Gerecirculeerde luchtD
Airconditioning AANE
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 88).
Automatische inschakeling van de
verlichting
E73840
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde
48).
Richtingaanwijzers
E71098
Indien de hendel licht naar boven of naar
beneden wordt bewogen knipperen de
richtingaanwijzers driemaal.
Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 52).
Automatisch wissen
E71014
B
Beweeg de hendel één stand naar boven.
De regensensor meet voortdurend de
hoeveelheid water op de voorruit en stelt
de wissnelheid van de voorruitwissers
automatisch af.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in.
Zie Voorruitwissers (bladzijde 43).
Airbag
E69213
16
In één oogopslag
WAARSCHUWING
Om het risico van fataal letsel of
ernstige verwonding te vermijden,
mag nooit een kinderzitje
achterwaarts op een voorstoel worden
geplaatst, tenzij de airbag is uitgeschakeld.
Zie Veiligheidsuitrusting voor
kinderen (bladzijde 18).
Zie Passagiersairbag uitschakelen
(bladzijde 27).
Handgeschakelde versnellingsbak
Achteruitversnelling
6-versnellingsbak
E99067
Zie Handgeschakelde versnellingsbak
(bladzijde 115).
De Land Rover op vier wielen
slepen
LET OP
Voor bepaalde motor- en
transmissiecombinaties wordt
aangeraden de auto niet te slepen
met de aandrijfwielen op de grond.
Zie Auto op vier wielen slepen
(bladzijde 147).
17
In één oogopslag
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter
plaatsnemen in een geschikt
goedgekeurd kinderzitje dat op de
achterbank is bevestigd.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht in
uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, dient u het
kinderzitje door een hiertoe opgeleide
monteur te laten controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03
(of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en
goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een
aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (Groep 0+)
dat op de achterbank is bevestigd.
18
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (Groep 1), dat op de
achterbank is bevestigd.
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer voor
de laatste informatie betreffende
door Ford aanbevolen kinderzitjes.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede stoelenrij met een steun
gebruikt, let er dan op dat de steun
stevig op het paneel van de opbergruimte
onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u
het schuimrubber vulstuk correct binnen
het opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
LET OP
Het kinderzitje moet stevig tegen de
stoel aan rusten. De hoofdsteun moet
wellicht worden opgetild of
verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde
95).
N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de
voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren te
verschuiven. Als het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel moeilijk vast te zetten is
zonder dat er speling overblijft, zet de
rugleuning dan recht omhoog en zet de stoel
in een hogere stand. Zie Stoelen (bladzijde
95).
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Plaatsen voor kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Plaats
3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UF¹UF¹UF¹XX
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
Voorstoel aan passa-
gierszijde met airbag
UIT
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op
de achterbank is geplaatst.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd
kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX-kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Plaats
10+
Naar voren gericht
Naar achteren
gericht
9 - 18 kgTot 13 kg
Niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseVoorstoel
Stoeltype
A, B, B1, C, D
1
C, D, E
1
Maatklasse
Achterste zitplaats opzij,
ISOFIX
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Gewichtsgroepen
Plaats
10+
Naar voren gericht
Naar achteren
gericht
9 - 18 kgTot 13 kg
IL,
2
IUF
3
IL
2
Stoeltype
Niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseMiddelste achterstoel
Stoeltype
IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel.
Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.
IUF Geschikt voor ISOFIX naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie universeel
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep en ISOFIX maatklasse.
*
De ISOFIX maatklasse voor universele en semi-universele kinderzitjes is gedefinieerd
door de hoofdletters A t/m G. Deze letters staan vermeld op ISOFIX kinderzitjes.
**
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax Roemer
Baby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door
Ford aanbevolen kinderzitjes.
***
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax Roemer
Duo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford
aanbevolen kinderzitjes.
STOELVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder de
arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop
zitten.
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram, maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op de
achterbank gebruikt, zorg dan dat het
kinderzitje stevig tegen de stoel rust.
De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 95).
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderzitje (Groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
Zitverhoger (Groep 3)
E68924
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
E68945
U kunt ISOFIX kinderzitjes op de ISOFIX
verankeringspunten bevestigen.
Uw wagen is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de achterbank tussen de rugleuning en
de zitting worden bevestigd.
Voor kinderzitjes met een veiligheidsriem
aan de bovenzijde is uw auto voorzien van
een derde verankeringspunt, voor gebruik
van een kinderzitje in voorwaartse richting.
Het verankeringspunt voor de
veiligheidsgordel aan de bovenzijde van
het kinderzitje bevindt zich op de vloer in
de bagageruimte.
De veiligheidsgordel moet onder de
uitgetrokken hoofdsteun door naar het
verankeringspunt in de bagageruimte
worden geleid. Het verankeringspunt is te
herkennen aan een pictogram.
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Na het aanbrengen van het
kinderveiligheidszitje moet de
veiligheidsgordel volgens de richtlijnen van
de fabrikant worden aangetrokken.
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het ISOFIX
systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een
steun aan de onderzijde aan.
Een kinderzitje met een
veiligheidsgordel aan de
bovenzijde bevestigen
E78828
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan de
bovenzijde aan geen ander punt dan
aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
Geleid de gordel naar het
verankeringspunt. Bevestig de
veiligheidsgordel volgens de instructies van
de fabrikant.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de veiligheidsriem
aan de bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
Controleer of de rugleuning van de
zitplaats achterin stevig vastzit en
goed is vergrendeld.
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren niet
van binnenuit worden geopend.
E112197
Linkerzijde
Draai linksom om te vergrendelen en
rechtsom om te ontgrendelen.
Rechterzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen en
linksom om te ontgrendelen.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen op
geen enkele wijze. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 95).
Laat reparaties aan het stuurwiel, de
stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou de airbags
kunnen beschadigen en nadelige gevolgen
kunnen hebben voor het ontvouwen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit
is normaal.
N.B.: Reinig de panelen van de airbags met
een vochtige doek.
Front-airbags aan bestuurders- en
passagierszijde
E74302
De frontairbags treden in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbags worden
in enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra zij in contact
komen met de lichamen van de
inzittenden, waardoor de voorwaartse
beweging wordt opgevangen. Bij lichte
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van opzij of van
achteren worden de frontairbags niet
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
24
Bescherming van inzittenden
De zijairbags bevinden zich in de zijkant van
de rugleuningen van de voorstoelen. Een
label op de rugleuning geeft aan dat uw
auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij zware
zijdelingse aanrijdingen. Alleen de airbag
aan de zijde van de aanrijding wordt
geactiveerd. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
zij bescherming bieden aan de omgeving
van borst en schouder. Bij lichte
aanrijdingen van opzij, het over de kop
slaan van de auto, aanrijdingen van voren
of van achteren worden de zijairbags niet
geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen is
uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. Alleen de
airbag aan de zijde van de aanrijding wordt
geactiveerd. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt weer
leeg zodra hij in contact komt met het
lichaam van de inzittende, waardoor hij
bescherming biedt aan het hoofd. Bij lichte
zijdelingse aanrijdingen, frontale
aanrijdingen, aanrijdingen van achteren of
het over de kop slaan van de auto worden
de side curtains niet geactiveerd.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden en zijn
maximale bescherming bieden. Zie De
juiste zitpositie innemen (bladzijde 95).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimaal
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De veiligheidsgordelsluitingen van de
bestuurdersstoel en de passagiersstoel zijn
uitgerust met een gordelspanner. De
gordelspanners hebben een lagere
activeringsdrempel dan de airbags. Bij
lichte aanrijdingen is het mogelijk dat
alleen de gordelspanners worden
geactiveerd.
25
Bescherming van inzittenden
Status na aanrijding
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een correct
hiertoe opgeleide monteur worden
uitgevoerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
E74124
E85817
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling staat.
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E87511
26
Bescherming van inzittenden
N.B.: Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
Druk voor het hoger of lager stellen de
vergrendelknop op het verstelmechanisme
in en beweeg deze zonodig.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Het veiligheidssysteem voor
inzittenden biedt alleen optimale
veiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer de
veiligheidsgordel van de voorstoel aan
bestuurders- of passagierszijde niet is
omgedaan en de auto sneller rijdt dan een
relatief lage snelheid. De lamp gaat tevens
branden wanneer de veiligheidsgordel van
de voorstoel aan bestuurders- of
passagierszijde niet is omgedaan als met
de auto wordt gereden. Het akoestisch
signaal wordt na vijf minuten
uitgeschakeld, maar de lamp van het
herinneringssysteem blijft branden tot de
veiligheidsgordel van de voorstoel aan
bestuurders- of passagierszijde is
omgedaan.
Herinneringssysteem uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel over de
heupen liggen aan de onderzijde van uw
zwangere buik. Leg de schoudergordel
tussen uw borsten, boven en aan de zijkant
van uw zwangere buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel voorin
plaatst.
27
Bescherming van inzittenden
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.: De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op het
instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 67). Verwijder het kinderzitje en
laat het systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op de
passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
28
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met een
klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en
alarmsystemen). Wanneer de frequenties
worden gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
Hierdoor worden eventuele
frequentieblokkeringen voorkomen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd). Vraag uw dealer om
instructies.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze weggooit.
Zoek advies m.b.t. de plaatselijke
regels m.b.t. recycling.
1
2
E78284
1. Schuif het ontgrendelplaatje in de
richting van de pijl.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105064
3
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
29
Sleutels en afstandsbediening
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
30
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
U kunt de portieren alleen centraal
vergrendelen wanneer alle portieren zijn
gesloten.
N.B.: Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
Dubbel vergrendelen
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden. Wanneer
de dubbele vergrendeling is ingeschakeld
kunnen de portieren niet van binnenuit
worden ontgrendeld.
E71961
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel
worden vergrendeld.
Bevestiging van het vergrendelen
en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers tweemaal.
N.B.: De richtingaanwijzers knipperen
tweemaal wanneer u het centraal
vergrendelingssysteem inschakelt. Wanneer
u de vergrendelingstoets op de
afstandsbediening een tweede keer indrukt
of de sleutel een tweede keer omdraait om
de dubbele vergrendeling te activeren,
knipperen de richtingaanwijzers niet
opnieuw.
Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel richting
de voorzijde van de auto om het portier te
vergrendelen. Draai de bovenzijde van de
sleutel richting de achterzijde van de auto
om het portier te ontgrendelen.
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de stand vergrendelen om de
portieren dubbel te vergrendelen.
31
Sloten
Portieren en achterklep
vergrendelen en ontgrendelen met
de afstandsbediening
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Bagageruimte ontgrendelenC
Portieren en achterklep vergrendelen
met de afstandsbediening
Druk toets B eenmaal in.
Portieren en achterklep dubbel
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets B tweemaal binnen drie
seconden in.
De portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
Bestuurdersportier
A
B
E99606
Alle portieren vergrendelenA
Alle portieren ontgrendelenB
Passagiersportieren voor en achter
E99607
Druk om de passagiersportieren voor en
achter afzonderlijk te vergrendelen op
toets en sluit het portier bij het verlaten
van de auto.
32
Sloten
Kofferdeksel/ achterklep
Achterklep openen
Primaire achterklepA
Bovenste achterklepB
Primaire achterklep openen met de
afstandsbediening
Druk toets C op de afstandsbediening
tweemaal binnen drie seconden in.
Bovenste achterklep openen met de
afstandsbediening
Houd knop C van de afstandsbediening
ingedrukt.
De kofferdeksel/ achterklep sluiten
Bovenste achterklep
E99410
Primaire achterklep
E99470
Automatisch opnieuw
vergrendelen
De portieren worden automatisch opnieuw
vergrendeld wanneer u niet binnen 45
seconden na het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent. De
portieren worden vergrendeld en de
alarminstallatie keert terug in de vorige
stand.
33
Sloten
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.: Wanneer u de ontgrendeltoets indrukt
worden alle portieren ontgrendeld of
worden alleen het bestuurdersportier en het
kofferdeksel ontgrendeld. Door opnieuw op
de ontgrendeltoets te drukken worden alle
portieren ontgrendeld.
Houd de ontgrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen. Zie
Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 29).
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
SLEUTELLOZE TOEGANG
Algemene informatie
WAARSCHUWING
Het keyless entry systeem werkt
misschien niet wanneer de sleutel
zich dicht bij metalen voorwerpen of
elektronische apparaten, zoals mobiele
telefoons, bevindt.
N.B.: Als er binnen een kort tijdsbestek
herhaaldelijk aan de portierkrukken wordt
getrokken zonder dat er een geldige passive
key aanwezig is, wordt het systeem
gedurende 30 seconden geblokkeerd.
Het passive entry systeem werkt niet
indien:
De frequenties van de passive key
worden verstoord.
De batterij in de passive key leeg is.
N.B.: Wanneer het passive entry systeem
niet werkt, moet u voor het vergrendelen en
ontgrendelen van uw wagen de sleutelbaard
gebruiken.
Het keyless entry systeem maakt het
gebruik van een sleutel of
afstandsbediening overbodig.
E78276
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passive key
nodig die zich in de omgeving van een van
de drie externe detectiezones bevindt.
Deze zones bevinden zich op ongeveer
anderhalve meter afstand van de
portierkrukken aan bestuurders- en
passagierszijde en de achterklep.
Passive key
De wagen kan met de passive key worden
ontgrendeld en vergrendeld. De passieve
key kan tevens als afstandsbediening
worden gebruikt. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 31).
34
Sloten
Auto vergrendelen
E87384
WAARSCHUWING
De wagen wordt niet automatisch
vergrendeld. Indien er geen
vergrendelknop wordt ingedrukt blijft
de auto ontgrendeld.
Op ieder voorportier zijn
vergrendelknoppen aangebracht.
Activeren van centraal
vergrendelingssysteem en alarminstallatie:
Druk een vergrendeltoets eenmaal in.
Dubbele vergrendeling, alarminstallatie en
interieursensoren activeren:
Druk een vergrendeltoets tweemaal
binnen drie seconden in.
N.B.: Eenmaal geactiveerd, blijft de wagen
gedurende drie seconden vergrendeld.
Hierdoor is het mogelijk een portierkruk uit
te trekken om te controleren of de auto is
vergrendeld. Na de vertragingsperiode
kunnen de portieren weer worden
ontgrendeld, op voorwaarde dat de passive
key zich binnen het detectiegebied bevindt.
Kofferdeksel/ achterklep
N.B.: Als de passive key zich in de
bagageruimte bevindt, kan de kofferdeksel/
achterklep niet worden gesloten en komt
deze weer omhoog.
N.B.: Indien zich een tweede geldige passive
key binnen het detectiegebied van de
kofferdeksel/ achterklep bevindt, kan de
bagageruimte niet worden afgesloten.
Auto ontgrendelen
N.B.: Indien de wagen langer dan drie dagen
niet wordt ontgrendeld, schakelt het key
free systeem over op een energiebesparende
modus. Hierdoor wordt voorkomen dat de
accu leegraakt. Wanneer de auto in deze
modus wordt ontgrendeld kan de reactietijd
enigszins langer zijn dan normaal. Nadat de
auto na eenmaal is ontgrendeld, wordt de
energiebesparende modus uitgeschakeld.
E78278
Trek een van de portierkrukken of de
hendel van de kofferdeksel/ achterklep uit.
N.B.: De passive key moet zich binnen het
detectiegebied van dat portier bevinden.
Een lang lichtsignaal van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren, de bagageruimte en de
tankvulklep zijn ontgrendeld en dat de
alarminstallatie is uitgeschakeld.
35
Sloten
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is
geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld (
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 29). ), let
dan op het volgende:
Als het bestuurdersportier als eerste wordt
geopend blijven de andere portieren en de
bagageruimte vergrendeld. Alle andere
portieren kunnen vanuit het interieur
worden ontgrendeld door gebruik te maken
van de toets naast de portierkruk op het
bestuurdersportier. De portieren kunnen
afzonderlijk worden ontgrendeld door
vanuit het interieur de portierkruk van het
betreffende portier uit te trekken.
Als het portier aan passagierszijde of een
van de achterportieren als eerste wordt
geopend, worden alle portieren en het
bagagecompartiment ontgrendeld.
Uitgeschakelde sleutels
In de wagen achtergebleven sleutels
worden uitgeschakeld bij het vergrendelen
van de wagen.
Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer
worden gebruikt voor het aanzetten van
het contact of het starten van de motor.
Om deze passive keys opnieuw te kunnen
gebruiken moeten ze opnieuw worden
geactiveerd.
Ontgrendel de wagen met behulp van een
passive key of de afstandsbediening om
al uw passive keys te activeren.
Bij het aanzetten van het contact of
wanneer de motor met een geldige sleutel
wordt gestart worden alle passive keys
worden geactiveerd.
Portieren met de sleutelbaard
vergrendelen en ontgrendelen
1
2
E78284
1. Duw de ontgrendelschuif in de richting
van de pijl en trek de sleutelbaard met
de duim naar buiten.
2. Verwijder de sleutelbaard en steek hem
in het slot.
CENTRALE VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de elektrisch
bedienbare ruiten bedienen met behulp
van de functie integraal openen en sluiten.
N.B.: Het integraal sluiten werkt alleen als
het geheugen voor elke ruit afzonderlijk
correct is ingesteld. Zie Elektrisch
bedienbare ruiten (bladzijde 62).
36
Sloten
Comfortontgrendeling
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendel toets en houd deze minstens
drie seconden ingedrukt. Druk nogmaals
op de vergrendel of de ontgrendel toets
om het openen te onderbreken.
Comfortvergrendeling
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.
Druk in een noodsituatie op de knop
op het bestuurdersportier om de
beweging te stoppen.
N.B.: Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de toets op de
kruk op het bestuurdersportier. Integraal
openen en sluiten kan ook worden
geactiveerd met de toetsen op de passive
key.
E99679
E87384
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendeltoets en houd deze minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
37
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met een
onjuist gecodeerde sleutel kan starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de ontvanger
uw sleutel niet herkennen als geldige sleutel.
N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,
laat dan de code bij al uw overige sleutels
wissen. Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie. Laat de vervangingssleutels
samen met uw overige sleutels opnieuw
coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer
het sleutelnummer door, dat op het plaatje
staat dat met de originele sleutels is
geleverd. U kunt ook extra sleutels bij uw
Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
De controlelamp in de instrumentengroep
brandt ongeveer drie seconden en gaat
vervolgens uit. Wanneer de controlelamp
langer dan een minuut blijft branden of
knipperen en vervolgens met
onregelmatige intervallen gaat branden,
dan is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
38
Motorstartblokkering
ALARM INSCHAKELEN
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
auto is vergrendeld en beschermt uw auto
tegen indringers die trachten de portieren,
de motorkap of het bagagecompartiment
te openen of de audio-installatie te
verwijderen.
Wanneer door onbevoegden een portier,
de bagageruimte of de motorkap wordt
geopend, klinkt het alarmsignaal 30
seconden. De
waarschuwingsknipperlichten knipperen
vijf minuten.
Bij elke poging de auto zonder een geldige
sleutel te starten of om de audio-installatie
te verwijderen gaat het alarm opnieuw af.
Automatische vertraging van het
inschakelen
De vertraging van 20 seconden treedt in
werking zodra de motorkap, de
bagageruimte en alle portieren gesloten
zijn.
Interieursensoren
E71401
WAARSCHUWING
Dit systeem kan alleen correct
functioneren wanneer alle ruiten
volledig zijn gesloten. Bovendien
mogen de sensoren in de
interieurverlichting niet zijn afgedekt. Het
systeem moet niet worden geactiveerd
indien zich personen, dieren of andere
bewegende voorwerpen in de auto
bevinden.
Dit systeem beschermt uw auto tegen
indringers door elke beweging in de auto
met behulp van sensoren te registreren.
Bij het onbevoegd binnendringen in het
interieur wordt het alarm op dezelfde wijze
geactiveerd als het anti-diefstalsysteem.
De sensoren bevinden zich in de unit van
de interieurverlichting.
Alle landen behalve Groot Brittannië
en Ierland
De bewegingssensor in het interieur wordt
tegelijk met de dubbele vergrendeling
ingeschakeld.
Alleen Groot Brittannië en Ierland
De bewegingssensor in het interieur wordt
tegelijk met de centrale vergrendeling
ingeschakeld.
Druk op de schakelaar naast de portierkruk
aan bestuurderszijde om de
interieursensoren te deactiveren.
ALARM UITSCHAKELEN
Het systeem kan te allen tijde worden
uitgeschakeld (zelfs wanneer het alarm
afgaat) door de auto van buitenaf te
ontgrendelen.
Het systeem wordt in de volgende gevallen
gedeactiveerd:
Wanneer een geldige passive key zich
binnen het detectiebereik bevindt;
Wanneer de ontgrendelknop op de
afstandsbediening wordt ingedrukt;
Wanneer een geldige passive key zich
in het interieur bevindt en het
koppelingspedaal (handgeschakelde
versnellingsbak) of het rempedaal
(automatische transmissie) wordt
ingetrapt.
Wanneer de sleutelbaard in de
sleutelhouder wordt gestoken.
39
Alarm
Het systeem voor de achterklep wordt in
de volgende gevallen gedeactiveerd:
Wanneer een geldige passive key zich
binnen het detectiebereik bevindt;
Wanneer de ontgrendelknop van de
achterklep wordt ingedrukt.
Alleen Groot Brittannië en Ierland
Wanneer de auto wordt ontgrendeld met
behulp van de sleutelbaard, klinkt
gedurende 12 seconden een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Gedurende deze periode wordt de
alarminstallatie uitgeschakeld.
40
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit.
Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde
95).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
Kies de radio, CD of cassette modus op de
audio-installatie.
De volgende functies kunnen met de
afstandsbediening worden bediend:
Volume
E78046
Hoger volume: druk op de bovenste toets
op de achterzijde van de
afstandsbediening.
Minder volume: druk op de onderste toets
op de achterzijde van de
afstandsbediening.
41
Stuurwiel
Seek (zoekfunctie)
E78047
Beweeg de hendel naar boven of naar
beneden:
In de radio modus wordt het
eerstvolgende radiostation op een
hogere of lagere frequentie opgezocht.
In de CD modus wordt het volgende
of het vorige nummer gekozen.
Modus
E78048
Druk kort op de toets aan de zijkant:
In de radio modus wordt het volgende
in het geheugen opgeslagen
radiostation opgezocht.
In de CD modus wordt de volgende CD
gekozen wanneer een CD-wisselaar is
gemonteerd.
In alle modi om een verkeersbericht
te onderbreken.
Druk de toets aan de zijkant in en houd
deze ingedrukt:
In de radio modus om van golflengte
te veranderen.
SPRAAKSTURING
E78049
Druk, om de spraakbesturing in of uit te
schakelen, op de toets aan de bovenzijde.
Voor meer informatie Zie Spraaksturing
(bladzijde 218).
42
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
E71012
A
B
C
D
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallen of
automatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E71013
C
A
B
Wissen met lange intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met korte intervallenC
Automatisch ruitenwissersysteem
Sommige uitvoeringen zonder een
automatisch ruitenwissersysteem zijn
uitgerust met een snelheidsafhankelijk
ruitenwissersysteem voor de voorruit.
Wanneer de auto tot loopsnelheid of tot
stilstand wordt gebracht, wordt de
ruitenwissersnelheid automatisch naar de
volgende lagere snelheid teruggebracht.
Wanneer de auto in snelheid toeneemt,
keert de ruitenwissersnelheid terug naar
de met de hand gekozen instelling.
Wanneer de ruitenwisserhendel wordt
bediend terwijl het systeem is ingeschakel,
wordt het systeem uitgeschakeld.
Indien de auto opnieuw in snelheid mindert
of tot stilstand wordt gebracht, wordt het
systeem opnieuw geactiveerd.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De regensensor
is bijzonder gevoelig en de
ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden vervangen,
blijft de regensensor continu water op de
voorruit waarnemen. Dit heeft tot gevolg
dat de ruitenwissers in werking treden
terwijl het grootste deel van de voorruit
droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de automatische
wisfunctie selecteert.
43
Ruitenwissers en ruitensproeiers
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
E71013
C
A
B
Lage gevoeligheidA
AanB
Hoge gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas een
wisbeweging nadat water op de voorruit
is geregistreerd. De regensensor meet
daarna continu de hoeveelheid water op
de voorruit en zal de snelheid van de
ruitenwissers automatisch instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid zullen
de ruitenwissers in werking treden wanneer
de sensor een kleine hoeveelheid water op
de voorruit registreert.
VOORRUITSPROEIERS
E71016
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de knop op het uiteinde van de
hendel wordt ingedrukt worden zowel de
sproeiers als de ruitenwissers
ingeschakeld.
Na het loslaten van de knop of de hendel
blijven de ruitenwissers nog kortstondig in
werking.
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E71017
44
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Beweeg de schakelaarhendel naar het
stuurwiel.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld als:
treedt deze automatisch in werking
wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld,
de ruitenwisserhendel in de stand A, B,
C of D staat en
de voorruitwisser is ingeschakeld (in
de stand B).
De achterruitwisser volgt de interval van
de voorruitwissers (bij wissen met
intervallen of normale wissnelheid).
Ruitensproeier, achter
E71018
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken treden zowel de sproeier
als de ruitenwissers in werking.
Zodra de wis/was cyclus is voltooid,
pauzeren de voorruitwissers en maken
vervolgens nog één wisslag om de ruit te
drogen.
Na het loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
KOPLAMPSPROEIERS
Bij ingeschakelde koplampen werken de
koplampsproeiers in combinatie met de
voorruitsproeiers.
N.B.: Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel leegraakt,
werken de koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in werking
worden gesteld.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de rubber
randen van de ruitenwisserbladen op
oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
45
Ruitenwissers en ruitensproeiers
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken van
sneeuw en ijs. De voorruitwissers keren in
hun normale stand terug zodra u het
contact aanzet, u moet er dus voor zorgen
dat de voorruit geheel ontdooid is voordat
u het contact aanzet.
Onderhoudsstand
E85833
E99280
A
1. Zet de auto op contact.
2. Beweeg de ruitenwisserhendel naar
stand A en zet het contact uit wanneer
de ruitenwisserbladen de
onderhoudsstand hebben bereikt.
Ruitenwisserbladen vervangen
Zet de ruitenwissers in de
onderhoudsstand en trek de wisserarmen
omhoog.
E72899
1
2
1. Druk de lip in.
2. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad
goed op zijn plaats komt te zitten.
3. Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
46
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Achterruitwisserblad
1. Til de ruitenwisserarm op.
2
3
4
E86456
2. Draai het ruitenwisserblad onder een
rechte hoek op de ruitenwisserarm.
3. Maak het ruitenwisserblad los van de
wisserarm.
4. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad
goed op zijn plaats komt te zitten.
5. Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
47
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E71094
D
B CAF
E
Off (uit)A
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
VoormistlichtenD
AchtermistlichtenE
ParkeerlichtenF
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Schakel het contact uit.
Druk de lichtschakelaar in en draai hem in
stand F.
Grootlicht en dimlicht
E71095
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om tussen grootlicht en dimlicht te
wisselen.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er klinkt
kort een signaal. Bij een geopende deur
gaan de koplampen automatisch na drie
minuten uit, of 30 seconden nadat de
laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
AAN te zetten.
DAGRIJLICHT
De lampen gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
48
Verlichting
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
WAARSCHUWING
Onder slechte
weersomstandigheden kan het nodig
zijn uw koplampen handmatig in te
schakelen.
N.B.: Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
E73840
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E71096
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
N.B.: Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld, kunnen de mistlampen,
vóór, niet worden ingeschakeld.
MISTACHTERLICHTEN
E71097
WAARSCHUWING
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
49
Verlichting
N.B.: Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld, kunnen de
mistachterlichten niet worden ingeschakeld.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.: Uitvoeringen met Xenon koplampen
zijn uitgerust met automatische
hoogteregeling van de koplamplichtbundels.
E65990
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de auto.
Aanbevolen regelknopstanden
Regelknopstand
Gewicht in bagage-
ruimte
1
Belading
AchterbankVoorstoelen
0--1-2
1-31-2
1,5Max.31-2
3Max.-1
1
Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 179).
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving
van het land waarin uw wagen
oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de
waarschuwingsknipperlichten wanneer u
krachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie In één
oogopslag (bladzijde 10).
50
Verlichting
ADAPTIEVE KOPLAMPEN
E72897
A
B
A
B
zonder AFSA
met AFSB
Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van
de richting en de snelheid van de wagen
af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden
in het donker en helpt verblinding van
tegenliggers voorkomen.
De koplampen bewegen niet wanneer de
wagen stilstaat en het stuurwiel wordt
gedraaid. Om verblinding van tegemoet
komend verkeer te voorkomen draaien de
lampen alleen in de richting van de
passagierszijde.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting overdag of
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Draai de lichtschakelaar in stand C om het
AFS in te schakelen bij ingeschakelde
verlichting overdag. Zie
Verlichtingsbediening (bladzijde 48).
Bij storingen in het systeem verschijnt een
bericht op het informatiedisplay en
knippert de controlelamp van de
koplampen. Zie Infoberichten (bladzijde
78). De koplampen worden in een vaste
centrale stand of die van het dimlicht
gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren.
51
Verlichting
RICHTINGAANWIJZERS
E71098
N.B.: Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Binnenverlichting
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een portier of het kofferdeksel
/ de achterklep ontgrendelt of opent.
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
De binnenverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. Het gaat
korte tijd later automatisch uit of wanneer
u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u de schakelaar in stand C zet,
gaat de binnenverlichting branden. Deze
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het
contact korte tijd aan om de verlichting
weer in te schakelen.
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
52
Verlichting
Verlichting make-up spiegels
A
B
E72900
UitA
AanB
Wanneer u het contact afzet, gaat de
verlichting van de make-up spiegels korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
EEN KOPLAMP VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
geschoolde monteur vervangen. Er
bestaat kans op een elektrische
schok.
1. Open de motorkap. Zie De motorkap
openen en sluiten (bladzijde 150).
2
3
E99388
2. Verwijder de schroef.
3. Verwijder het bekledingspaneel met
behulp van een geschikt werktuig.
4
E99389
4. Maak de klemmen los.
53
Verlichting
5
6
7
E99390
5. Trek de stekker los.
6. Maak de koplampsproeierslang los.
7. Verwijder de koplamp.
N.B.: Zorg er bij het monteren van de
koplamp voor dat deze volledig in de
klemmen voor de koplamp aangrijpt.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
Laat Xenon gloeilampen door een
geschoolde monteur vervangen. Er
bestaat kans op een elektrische
schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 60).
Koplampen
Richtingaanwijzer
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 53).
E99482
3
2
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Grootlicht en dimlicht
N.B.: Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 53).
3
2
E72260
54
Verlichting
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Stadslicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 53).
E99437
2 3
2. Verwijder het paneeltje.
3. Trek aan de lamphouder en verwijder
deze. Verwijder de gloeilamp.
Dagrijlichten
N.B.: Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
E139892
Zijknipperlichten
1
E99397
1. Verwijder het paneeltje.
2
3
E99398
2. Maak de klem los.
3. Verwijder de gloeilamp en de
lamphouder. Verwijder de gloeilamp.
55
Verlichting
Instapverlichting
1
E72264
N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
1. Steek een schroevendraaier in de
spleet tussen het spiegelhuis en het
spiegelglas maak de metalen klem los.
E72265
2
3
2. Verwijder het lamphuis.
3. Verwijder de gloeilamp.
Voormistlichten
1
2
3
E99405
N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
1. Verwijder de afdekking m.b.v. een
geschikt werktuig.
2. Verwijder de schroeven.
3. Verwijder het lamphuis.
4
E99406
5
4. Trek de stekker los.
56
Verlichting
5. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
Achtermistlichten
3
1
2
E107752
1. Verwijder voorzichtig de lamp.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Achterlichtunits
Richtingaanwijzer en achteruitrijlicht
1
E99407
1. Verwijder het bekledingspaneel.
RichtingaanwijzerA
AchteruitrijlichtB
2. Trek de stekker los.
3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
4. Verwijder de gloeilamp.
Achterlicht en remlamp
3
E99411
1. Verwijder het bekledingspaneel.
57
Verlichting
2
E99412
2. Verwijder de moer.
E99413
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht
N.B.: De LED verlichting kan niet worden
gerepareerd, raadpleeg bij defecten uw
dealer.
Kentekenplaatverlichting
3
2
1
E72789
1. Maak voorzichtig de klemveer los.
2. Verwijder het lamphuis.
3. Verwijder de gloeilamp.
Interieurverlichting
Uitvoeringen zonder interieursensoren
E99452
2
3
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
58
Verlichting
Uitvoeringen met interieursensoren
2
3
E72787
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het glas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen
Uitvoeringen zonder interieursensoren
E99453
2
3
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met interieursensoren
22
1
E72786
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E73939
3
3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting make up spiegel
E72785
59
Verlichting
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting bagagecompartiment
E99429
1 2
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
21H21WRichtingaanwijzer, voor
55H7Grootlicht
55H7Koplampen, dimlicht
5W5WZijknipperlicht
35H8Mistlamp, vóór
5W5WStadslicht
19PSY19WRichtingaanwijzer, achter
21/5W21/5WRemlicht en achterlicht
21P21WMistachterlicht
21P21WAchteruitrijlamp
1,41 x LED-paneelDerde remlicht
5W5WKentekenplaatverlichting
6W6WInterieurverlichting
60
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
5W5WLeeslamp
5W5WVerlichting make up spiegel
10BuislampVerlichting bagagecompartiment
61
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte
tijd vaak worden bediend kan het systeem
een bepaalde tijd buiten werking treden om
schade door oververhitting te voorkomen.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen/sluiten
Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de elektrisch
bedienbare ruiten bij afgezet contact
bedienen. Zie Sloten (bladzijde 31).
Module portier bestuurderszijde
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
E70848
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot het tweede
schakelpunt in of trek hem tot het tweede
schakelpunt omhoog en laat hem los. Druk
de schakelaar opnieuw in of trek hem
opnieuw omhoog om de beweging te
stoppen.
Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
N.B.: U kunt altijd de ruiten achterin vanaf
het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze beschermingsfunctie
opheffen en verwonding tot gevolg
hebben.
62
Ruiten en spiegels
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde keer
sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand is,
bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgt
te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer automatisch
sluiten. De ruit zal de weerstand
overbruggen en u kunt de ruit volledig
sluiten.
3. Laat de ruit door een deskundige
controleren indien deze na de derde
poging niet sluit.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand tot de ruit volledig
is gesloten.
2. Laat de schakelaar los.
3. Trek de schakelaar opnieuw langer dan
een seconde omhoog.
4. Druk de schakelaar in en houd hem
ingedrukt tot de ruit volledig is
geopend.
5. Laat de schakelaar los.
6. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand tot de ruit volledig
is gesloten.
7. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
8. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit
en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
63
Ruiten en spiegels
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
Off (uit)B
Rechter spiegelC
Richtingen waarin de spiegel kan
worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een verwarmingselement
dat het spiegelglas ontdooit en
ontwasemt. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 90).
Elektrisch inklapbare
buitenspiegels
N.B.: Wanneer de spiegels gedurende korte
tijd vaak worden bediend, kan het systeem
tijdelijk buiten bedrijf zijn om schade door
oververhitting te voorkomen.
N.B.: De schakelaar moet in de stand B
staan.
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
E122706
Druk op de toets om de spiegels in of uit te
klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in de
oorspronkelijke stand terug.
64
Ruiten en spiegels
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
65
Ruiten en spiegels
METERS
E98738
A B C
E
D
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofpeilmeterC
SnelheidsmeterD
InformatiedisplayE
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Alle modelvarianten
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het centrale gedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
66
Instrumentenpaneel
Wanneer de wijzer in het rode gebied komt,
is de motor oververhit. Zet de motor af, zet
het contact af en stel de oorzaak vast
zodra de motor is afgekoeld. Zie
Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 156).
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de
benzinepomp duidt aan, aan welke zijde
zich de brandstofvulklep bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt aangezet:
Airbag
Oliedruk
ABS
Stabiliteitsregeling (ESP)
Motor
Niet goed gesloten portier(en)
Remsysteem
Vorst
Stuurbekrachtiging
Laadstroom
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet, duidt
dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Controlelamp ABS
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit op
een storing. De normale
remwerking blijft gehandhaafd (zonder
ABS). Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp airbag
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit op
een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Remsysteemlamp
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de parkeerrem niet is
ingeschakeld. Als de parkeerrem niet is
ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
De controlelamp gaat branden
wanneer u een snelheid heeft
ingesteld met behulp van de
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (bladzijde 127).
67
Instrumentenpaneel
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie waarschuwt voor een
defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 54).
Controlelamp niet goed gesloten
portieren
Deze lamp gaat branden
wanneer het contact wordt
aangezet en blijft branden als
een portier, de motorkap of de
bagageruimte niet goed is gesloten.
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
LET OP
Als de controlelamp motor brandt in
combinatie met een bericht, laat het
systeem dan zo snel mogelijk
controleren.
Controlelamp mistlampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistlampen, vóór
inschakelt.
Controlelamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
De lamp brandt oranje wanneer
de buitentemperatuur tussen 4
ºC en 1 ºC ligt. De lamp brandt
rood wanneer de temperatuur lager is dan
1 ºC.
Controlelamp voorgloeibougie
Zie (bladzijde 106).
Controlelamp koplampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u het dimlicht van de
koplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit op
een storing. Schakel alle
onnodige stroomverbruikers uit. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Controlelamp laag brandstofpeil
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
68
Instrumentenpaneel
Controlelamp grootlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 78).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af. Controleer
het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 155).
Controlelamp stuurbekrachtiging
De lamp gaat branden om een
storing van het
stuurbekrachtigingssysteem aan
te geven. De auto blijft bestuurbaar, maar
hiervoor is meer kracht vereist. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Controlelamp mistachterlichten
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
27).
Controlelamp schakeling
De controlelamp brandt om aan
te geven dat schakelen naar een
hogere versnelling zuiniger is en
zorgt voor een lagere CO2-uitstoot. De
controlelamp brandt niet tijdens perioden
van hoge acceleraties, remmen of
intrappen van het koppelingspedaal.
Controlelamp stabiliteitsregeling
(ESP)
Wanneer het systeem tijdens het
rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het systeem
zo snel mogelijk door een goed opgeleide
en vakkundige monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt of
wanneer u het contact afzet.
69
Instrumentenpaneel
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
Automatische transmissie
Indien de keuzehendel niet in de stand P
staat weerklinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt bij de
volgende weersomstandigheden:
+4ºC of lager. waarschuwing voor
bevriezing
0ºC of lager. gevaar van bevroren
wegdek.
Sleutel niet in auto
Uitvoeringen met keyless entry
systeem
Indien de motor draait en er niet langer een
passive key in het interieur wordt
waargenomen, weerklinkt een akoestisch
signaal zodra het portier wordt gesloten.
Sleutel in contact
Behalve auto's met sleutelloze
toegang
Er weerklinkt een waarschuwingssignaal
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend indien:
de sleutel zich in het contact bevindt.
Uitvoeringen met keyless entry
systeem
Er weerklinkt een waarschuwingssignaal
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend indien:
het contact nog steeds aan staat
de reservesleutel zich in het contact
bevindt.
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
de buitenverlichting niet is uitgeschakeld,
klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal.
Laag brandstofpeil
Een waarschuwingssignaal klinkt bij de
volgende afstanden: 80 km, 40 km, 20 km,
0 km.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde 27).
70
Instrumentenpaneel
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet wanneer de
auto in beweging is.
N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende enkele
minuten aan.
Verschillende systemen van uw auto
kunnen worden aangestuurd met behulp
van de multifunctionele hendel op de
stuurkolom. De bijbehorende informatie
verschijnt op het informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde instructies
de betreffende handleiding.
Toetsen
E73265
Gebruik de draaiknop:
om door de displays van de
boordcomputer te scrollen
om door de opties van een menu te
scrollen en deze te selecteren.
N.B.: Houd, om automatisch te scrollen, de
draaiknop in de bovenste of onderste stand.
E73266
Druk op de toets SET/RESET:
voor het navigeren naar het hoofdmenu
vanuit de displays van de tripcomputer.
voor het navigeren naar een submenu.
voor het verlaten van een menu.
voor het kiezen en bevestigen van een
instelling.
N.B.: Indien de geluidssignalen zijn
geactiveerd, weerklinkt een kort
geluidssignaal elke keer dat de knop wordt
ingedrukt.
71
Infodisplays
Menustructuur
Dagteller
Gem.verbruik
Gem.snelheid
Alle
Klok inst.
24/h-modus
A B C
E98875
Normaal
Sport
Comfort
Altijd uit
Help-scherm
Scherm
Configureren
NAV-info
Bij aanw
Altijd aan
Reset teller
Meldingen
Stuur
ESP
Klok
Instellingen
72
Infodisplays
B C
E98876
English
Talen
Meeteenheid
Deutsch
Italiano
Français
Español
Türkçe
Pyccкий
Nederlands
Polski
Svenska
Português
Metrisch
Brits
Geluiden
Hulpverwarming, Hulpverwarm.
WeinigBrndst
Alg. waarsch.
Alg. Info.
73
Infodisplays
A
E98884
Tijd 1 aan
Eenm. inst.
Nu actief
Stel tijd 1 in
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Tijd 2 aan
Stel tijd 1 in
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Parkeerverw
TRIPCOMPUTER
Type 2 en 3
E74428
6,3
Gem.Verbruik
10:20
234,2 km
123456 km
l
100km
A
B
C
A: Tripcomputer
B: Kilometerteller
C: Dagteller
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Dagteller
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde zal variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Momentaan brandstofverbruik
Duidt het momentane gemiddelde
brandstofverbruik aan.
74
Infodisplays
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Ford ECO-modus
Opent het menu ECO-modus.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
Houd 'SET' ingedrukt om de
bandenspanning in te stellen.
Herkalibreert het systeem naar de actuele
spanning van de banden. Zie
Bandenspanningcontrolesysteem
(bladzijde 175).
Menu
Toont het hoofdmenu. Zie Algemene
informatie (bladzijde 71).
Dagteller
Actierad. Tot
Verbruik
Brandst.verbr.
Gem. snelheid
Ford ECO Mode
Buitentemp.
Druk 'SET' om
Menu
E121684
Gebruik de draaiknop om langs de displays
van de tripcomputer te bladeren.
N.B.: De positie van het display van de
boordcomputer kan variëren afhankelijk van
de getoonde informatie.
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Reset Trip (tripcomputer
terugstellen).
3. Druk op de SET/RESET toets.
4. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
75
Infodisplays
5. Houd de SET/RESET toets ingedrukt.
Om alle drie de displays te resetten,
selecteert u All (alle) en houdt u de
SET/RESET toets ingedrukt.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Druk op de SET/RESET toets om een
submenu te kiezen en de instellingen
in te voeren.
ESP
Selecteer deze optie om ESP te activeren
of te deactiveren.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer ESP en druk op de toets
SET/RESET.
3. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
Stuurinrichting
N.B.: Om veiligheidsredenen kunnen
wijzigingen in het menu Stuur alleen worden
uitgevoerd bij stilstaande auto. Als dit menu
of een van de submenu's hiervan openstaat
terwijl de auto begint te rijden, verlaat het
informatiedisplay automatisch het menu
Stuur.
N.B.: Bij stilstaande auto wordt de
stuurbekrachtiging in alle drie instellingen
geoptimaliseerd en zal er weinig verschil
merkbaar zijn.
Normaal: De standaard instelling geschikt
voor alle rijstijlen.
Sport: De stuurbekrachtiging wordt
gereduceerd. Dit past bij een wat
sportievere rijstijl door het grotere contact
met het wegdek via het stuurwiel. De
sport-instelling biedt tevens voordelen
wanneer zich ijs of sneeuw op het wegdek
bevindt.
Comfort: De stuurbekrachtiging wordt
versterkt. Het sturen voelt lichter aan en u
hoeft minder kracht op het stuurwiel uit te
oefenen.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Stuur en druk op de toets
SET/RESET.
3. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
4. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
Tijd instellen
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Klok en druk op de toets
SET/RESET.
3. Selecteer Klok inst. en druk op de
toets SET/RESET. De uren beginnen
te knipperen.
4. Gebruik de draaiknop om de uren in de
gewenste instelling te zetten.
5. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen. De minuten
beginnen te knipperen.
6. Ga voor de minutenaanduiding en de
datum op dezelfde wijze te werk.
7. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
8. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
76
Infodisplays
Helpscherm en navigatie-
informatie
Het helpscherm verschijnt enkele
seconden wanneer u het contact aan zet.
Wanneer het navigatiesysteem is
ingeschakeld, verschijnt informatie over dit
systeem op het informatiedisplay.
Zo selecteert u welke informatie op het
informatiedisplay verschijnt:
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Instellingen en druk op de
toets SET/RESET.
3. Selecteer Scherm en druk op de toets
SET/RESET.
4. Selecteer Configureren en druk op de
toets SET/RESET.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
6. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
Navigatie-informatie
U kunt ook kiezen op welk moment de
navigatie-informatie op het
informatiedisplay verschijnt. Er zijn drie
mogelijkheden:
Altijd uit: Er verschijnt geen
navigatie-informatie op het
informatiedisplay.
Bij aanw.: De navigatie-informatie
verschijnt alleen wanneer het
navigatiesysteem een instructie wil
doorgeven. Deze functie is alleen bij
enkele navigatiesystemen beschikbaar.
Altijd aan: Navigatie-informatie
verschijnt altijd op het
informatiedisplay wanneer het
navigatiesysteem is ingeschakeld.
Instelling wanneer navigatie-informatie
moet worden weergegeven:
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Instellingen en druk op de
toets SET/RESET.
3. Selecteer Scherm en druk op de toets
SET/RESET.
4. Selecteer Configureren en druk op de
toets SET/RESET.
5. Selecteer NAV-info en druk op de
toets SET/RESET.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
7. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
Taal instellen
Er kan uit elf talen worden gekozen.
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Instellingen en druk op de
toets SET/RESET.
3. Selecteer Scherm en druk op de toets
SET/RESET.
4. Selecteer Talen en druk op de toets
SET/RESET.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
6. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
Maateenheden
Metrische of Engelse eenheden kiezen:
77
Infodisplays
Het wisselen tussen de maateenheden
met dit dispaly heeft invloed op de
volgende displays:
Resterende afstand tot tank leeg is
Gemiddeld brandstofverbruik
Momentaan brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
Omgevingstemperatuur
Het temperatuurdisplay in de
automatische klimaatregeling.
N.B.: De eenheden voor de
buitentemperatuur en de automatische
klimaatregeling kunnen onafhankelijk van
elkaar met andere displays worden
gewijzigd. Wanneer de buitentemperatuur
wordt weergegeven, houdt dan de toets
SET/RESET kort ingedrukt.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Instellingen en druk op de
toets SET/RESET.
3. Selecteer Scherm en druk op de toets
SET/RESET.
4. Selecteer Meeteenheid en druk op de
toets SET/RESET.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
6. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
Gong uitschakelen
De volgende geluidssignalen kunnen
worden uitgeschakeld:
Brandstofniveau laag
Algemene waarschuwingsberichten.
Algemene informatieberichten.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Instellingen en druk op de
toets SET/RESET.
3. Selecteer Geluiden en druk op de
toets SET/RESET.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
5. Selecteer Terug en druk herhaaldelijk
op de toets SET/RESET om naar het
hoofdmenu terug te keren.
INFOBERICHTEN
E73265
E73266
Druk om te bevestigen en om enkele
berichten van het informatiedisplay te
verwijderen op SET/RESET. Andere
berichten worden korte tijd later
automatisch verwijderd.
Bij instrumentenpaneel, type 2 en 3 moeten
enkele berichten worden bevestigd voordat
u de menu's kunt binnengaan.
78
Infodisplays
Berichtenindicator
De berichtenindicator licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden tot de oorzaak
van het bericht is verholpen.
Berichtsymbolen
Zie het instructieboekje.
Laat het systeem bij de volgende
onderhoudsbeurt controleren.
Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan.
Actuele berichten bekijken
1. Druk op de toets SET/RESET om in
het hoofdmenu te geraken.
2. Scroll met de draaiknop naar de
berichtendisplay en druk op de
SET/RESET toets.
3. Draai de draaiknop om langs de
beschikbare berichten te bladeren.
4. Druk tweemaal op de toets
SET/RESET om het menu te verlaten.
Aandrijving op alle wielen
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Er kan nog steeds met het voertuig
worden gereden, maar het
systeem moet zo snel mogelijk
worden gecontroleerd door een
goed opgeleide en vakkundige
monteur.
oranjeAWD oververhit nu uitgeschak.
Laat uw auto door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
roodAWD storing
Niet goed gesloten portier(en)
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodDeur bestuurder open
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodPortier open achter bestuur
79
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodDeur passagier open
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodPortier open achter bijrijd
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodBagageruimte open
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodMotorkap open
Auto is niet in beweging. Sluiten.oranjePort. open Sluit port.
Sleutelloze toegang
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
roodFunctiestoring startblokkering
U kunt uw auto MAXIMAALvijf
keer opnieuw starten of binnen
een periode van 56 uur, waarna
de auto niet kan worden gestart.
Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
roodFunctiestoring stuurinrichting
Zie Sleutelloze toegang (blad-
zijde 34).
oranjeSleutel niet herkend
Zie Sleutelloze toegang (blad-
zijde 34).
oranjeSleutel niet in auto
Zie Batterij van afstandsbedie-
ning vervangen (bladzijde 29).
oranjeSleutel batt. leeg
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
-Functiestoring stuurinrichting
80
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Zie Sleutelloos starten (blad-
zijde 106).
-Druk rem in om te starten
Zie Sleutelloos starten (blad-
zijde 106).
-Bedien koppel. om te starten
Verlichting
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Remlichtschakelaar. Er kan
normaal met de auto worden
gereden. Cruise control kan echter
niet worden ingeschakeld. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
roodRemlicht storing
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
oranjeAdaptieve kopl - storing
Onderhoud
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
roodMotortemp. te hoog
Zie Controle vloeistofpeil
koppeling en remsysteem
(bladzijde 157).
roodLaag niveau remvloeistof
Stop zodra dit veilig kan en zet de
motor onmiddellijk af. Laat het
systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur contro-
leren.
roodStoring in motor
81
Infodisplays
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Elektronische acceleratieregeling
(EAC). Er kan met de auto worden
gereden maar het acceleratiever-
mogen is aanzienlijk verminderd.
De maximum snelheid wordt
gehandhaafd. Laat het systeem
zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
roodAcceleratie beperkt
Alleen bij voertuigen die zijn uitge-
rust met koplampsproeiers. Het
peil van de ruitensproeiervloeistof
is laag. Controleer het peil van de
ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 157).
oranjeRuitenwater- peil laag
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
-Ververs olie
Stuurbekrachtiging
Te verrichten handelingControlelampMededeling
De auto blijft bestuurbaar, maar
hiervoor is meer kracht vereist.
Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
oranjeStoring servobesturing
Stabiliteitsregeling (ESP)
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
oranjeESP- storing
82
Infodisplays
Transmissie
Te verrichten handelingControlelampMededeling
Automatische transmissie. Er kan
nog steeds met het voertuig
worden gereden, maar het
systeem moet zo snel mogelijk
worden gecontroleerd door een
goed opgeleide en vakkundige
monteur.
oranjeBeperkte werking transmissie
Onder bepaalde rijomstandig-
heden kunnen de koppelingen in
de transmissie oververhit raken.
Onder dergelijke omstandigheden
moet het rempedaal worden
ingetrapt en de auto worden stil-
roodTransm. te heet. druk rem in
gezet om beschadiging van de
transmissie te voorkomen. Selec-
teer N (NEUTRAL) of P (PARK)
en bedien de parkeerrem tot de
transmissie is afgekoeld en het
bericht uit de display is verdwenen.
De transmissie is oververhit. Onder
deze extreme omstandigheden
schakelt de transmissie de
aandrijving uit om beschadiging te
voorkomen. U kunt pas weer met
de auto rijden wanneer de trans-
missie is afgekoeld.
roodTransmissie te heet
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
oranjeStoring in transmissie
Bij lage buitentemperaturen kan
het na het starten van de motor
enkele seconden duren voordat de
transmissie R (REVERSE) of D
(DRIVE) inschakelt. Houd het
rempedaal ingetrapt tot deze
berichten uit de display zijn
verdwenen.
-
Rijstand wordt ingeschakeld
rempedaal indrukken
Zie Automatische transmissie
(bladzijde 115). Zie Motor starten
en stoppen (bladzijde 106).
-Versnellings- pook naar P
83
Infodisplays
Bandenspanningcontrolesysteem
Te verrichten handelingControlelampMededeling
De spanning in een van de banden
is gedaald. Controleer de spanning
zo snel mogelijk.
oranjeControleer de bandenspanning
Permanente storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur contro-
leren.
oranjeStoring bandensp. sys.
84
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld, kunnen
de ruiten beslaan. Wanneer de ruiten
beslaan, stel dan de standen in om de
voorruit te ontdooien en te ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht
de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4 °C.
N.B.: Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om de
ruiten wasemvrij te houden wordt vocht
aan de lucht onttrokken. Het condens
wordt naar buiten afgevoerd en daarom is
het normaal dat zich een klein plasje water
onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
E77930
85
Klimaatregeling
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Luchtverdeelknop
A
F B
C
D
E
E71379
VoorruitA
Beenruimte en voorruitB
BeenruimteC
Hoofdniveau en beenruimteD
HoofdniveauE
Hoofdniveau en voorruitF
De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
Aanjager
E75470
A
UitA
N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Luchtrecirculatie
E73059
Druk op de toets om te kiezen
tussen toevoer van buitenlucht
en het recirculeren van de in het
interieur aanwezige lucht.
Interieur snel verwarmen
E71377
86
Klimaatregeling
Ventilatie
E71378
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,
de aanjager en luchtroosters naar wens in.
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
Wanneer u de aanjager
uitschakelt, wordt ook de
airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E71380
Interieur snel afkoelen
E71381
Voorruit ontdooien en ontwasemen
E71382
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand A zet, blijft de A/C
ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand A staat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
90).
N.B.: Zet, om de achterste zijruiten te
ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- en ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 85).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E71383
87
Klimaatregeling
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
E91390
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de hoeveelheid en verdeling
van de lucht en past deze aan de rij- en
weersomstandigheden aan. Door eenmaal
op de AUTO toets te drukken wordt de
auto modus ingeschakeld.
Uw auto is uitgerust met een automatisch
klimaatregelsysteem met twee zones.
Wanneer het systeem in de mono modus
staat, worden alle temperatuurzones
gekoppeld aan de zone aan
bestuurderszijde. Wanneer u de mono
modus uitschakelt, kunt u met het twee
zone systeem verschillende temperaturen
instellen voor de bestuurder en passagier
voorin.
N.B.: Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het in de auto extreem
warm of koud is. De automatische
klimaatregeling past zich automatisch aan
de actuele omstandigheden aan. Voor een
correcte werking van het systeem moeten
de midden- en zijroosters volledig zijn
geopend.
N.B.: De zonnesensor bevindt zich bovenop
het instrumentenpaneel. Bedek de
zonnesensor niet.
N.B.: Als het systeem bij lage
buitentemperaturen in de auto modus staat,
wordt de lucht zolang de motor koud is naar
de voorruit en de zijruiten geleid.
N.B.: Voor informatie over de automatische
klimaatregeling in auto's met een
gecombineerd navigatie- en
klimaatregelingssysteem, verwijzen wij naar
de aparte handleiding.
Temperatuur instellen
E91391
U kunt de temperatuur tussen 15,5 °C en
29,5 °C in stappen van 0,5 °C instellen. In
de stand LO, 15 °C, schakelt het systeem
over op permanente koeling. In de stand
HI, 30 °C, schakelt het systeem over op
permanente verwarming.
N.B.: Als stand LO of HI wordt
geselecteerd, dan regelt het systeem geen
stabiele temperatuur.
88
Klimaatregeling
Mono modus
In de mono modus zijn de
temperatuurinstellingen voor de
bestuurder en de passagier aan elkaar
gekoppeld. Wanneer u de temperatuur met
de draaiknop aan bestuurderszijde
verandert, wordt dezelfde instelling voor
de passagierszijde doorgevoerd. In de
mono modus, verschijnt MONO op het
display van de airconditioning.
Mono modus uitschakelen
Selecteer met de draaiknop aan
passagierszijde een temperatuur voor de
passagierszijde. De mono modus wordt
uitgeschakeld en MONO verdwijnt van het
display. De temperatuur voor de
bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kunt
nu de temperatuur voor de
bestuurderszijde en de passagierszijde
onafhankelijk van elkaar instellen. De
temperatuurinstellingen voor beide zijden
worden op het display weergegeven. U
kunt een temperatuurverschil van
maximaal 4 ºC instellen.
N.B.: Wanneer het temperatuurverschil
groter is dan 4 ºC, wordt de temperatuur
aan de andere zijde bijgesteld zodat het
verschil 4 ºC blijft.
N.B.: Wanneer voor één zijde de stand HI
of LO wordt geselecteerd, wordt voor beide
zijden de stand HI of LO ingesteld.
Mono modus weer inschakelen
E70306
Om de mono modus weer in te
schakelen drukt u op de MONO
toets. MONO verschijnt op het
display en de temperatuur aan
passagierszijde wordt aangepast aan de
temperatuur aan bestuurderszijde.
Ventilator
Stel het aanjagertoerental met
de toetsen in.
De ventilatorinstelling wordt op het display
weergegeven.
Druk om terug te keren naar de auto modus
op de AUTO toets.
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om de
luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
tegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
A B C
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest schakelen A, B en C
automatisch uit en wordt de
airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. U kunt de
recirculatiestand niet selecteren.
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E91392
Druk de knop voorruit ontdooien
en ontwasemen in. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. De
airconditioning wordt automatisch
ingeschakeld. Zolang de luchtverdeling in
deze stand blijft staan, kunt u de
recirculatiestand niet selecteren.
89
Klimaatregeling
Het ventilatortoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de auto modus
op de AUTO toets.
Airconditioning in- en uitschakelen
E91393
Druk op de A/C toets om de
airconditioning in of uit te
schakelen. A/C OFF verschijnt
op het display wanneer de airconditioning
is uitgeschakeld.
A/C ON verschijnt op het display wanneer
de airconditioning wordt ingeschakeld.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de recirculatietoets om
de lucht te laten recirculeren.
N.B.: In de auto modus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Wanneer de ingestelde
temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert
het systeem automatisch toevoer van
buitenlucht.
Automatische airconditioning
uitschakelen
E91394
Druk op de OFF toets.
Het verwarmings-, ventilatie- en
airconditioningsysteem wordt
uitgeschakeld en de recirculatiestand
ingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.: De ruitverwarming werkt alleen bij een
draaiende motor.
Voorruitverwarming
E72506
Achterruitverwarming
E72507
Verwarmbare buitenspiegels
IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Wanneer u de achterruitverwarming
inschakelt, worden deze elementen
automatisch ingeschakeld.
EXTRA VERWARMING
Parkeerverwarming
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerverwarming uit
tijdens het tanken, wanneer u zich in
een omgeving bevindt met
brandbare dampen of stoffen en in
gesloten ruimten.
De parkeerverwarming moet het
gehele jaar minimaal eenmaal per
maand ongeveer tien minuten
worden ingeschakeld. Hierdoor wordt
voorkomen dat de vloeistofpomp en de
aanjagermotor gaan vastzitten.
90
Klimaatregeling
N.B.: De parkeerverwarming werkt alleen
wanneer er zich minimaal 7,5 liter brandstof
in de tank bevindt en de buitentemperatuur
lager is dan 15 °C. De parkeerverwarming
werkt niet wanneer de accu slecht geladen
is.
N.B.: De verwarming werkt afhankelijk van
de buitentemperatuur.
N.B.: Wanneer de parkeerverwarming is
ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen
onder de zijkanten van de wagen uitkomen.
Dit is normaal.
N.B.: Bij auto's met hanbediende
klimaatregeling is de verwarming van het
interieur afhankelijk van de instelling van de
temperatuur, luchtverdeling en aanjager.
De parkeerverwarming werkt onafhankelijk
van de verwarming van de auto door het
koelvloeistofcircuit van de motor te
verwarmen. Hij wordt door de
brandstoftank van energie voorzien. U kunt
het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Wanneer de parkeerverwarming correct
wordt gebruikt, biedt deze de volgende
voordelen:
Het interieur wordt voorverwarmd.
De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en
condensatie wordt voorkomen.
De koude start wordt vermeden
waardoor de motor eerder op
bedrijfstemperatuur is.
Om te voorkomen dat de accu wordt
ontladen:
Nadat de parkeerverwarming een
verwarmingscyclus heeft doorlopen,
zal de volgende geprogrammeerde
verwarmingscyclus alleen worden
uitgevoerd indien de motor tussentijds
is gestart.
Rijd met de auto na een
verwarmingscyclus minimaal een
verwarmingscyclus.
Programmeerbare parkeerverwarming
N.B.: De geprogrammeerde tijd is de tijd
waarop u wilt dat de auto warm is en klaar
is om weg te rijden, niet de tijd waarop de
verwarming inschakelt.
N.B.: U moet de tijden minimaal 70 minuten
ten opzichte van de tijd die u wilt instellen
vooruit programmeren.
N.B.: U moet de tijd en de datum correct
invoeren.
Verwarmingstijden programmeren:
E73265
E73266
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
91
Klimaatregeling
2. Selecteer Parkeerverw. en druk op de
toets SET/RESET.
E74467
Eenmalig
Tijd 1
Tijd 2
Nu actief
Parkeerverw
Met de functies Tijd 1 en Tijd 2 kunt u
twee verwarmingscycli per dag
programmeren. Deze tijden blijven in
het geheugen opgeslagen en de
verwarming schakelt elke dag van de
week op deze tijden in.
Met de functie Eenmalig aan kunt u
een verwarmingscyclus voor één
specifieke dag programmeren.
De functie Nu actief schakelt de
verwarming automatisch in.
De functies Tijd 1 en Tijd 2
programmeren
E74468
Vrijdag
Donderdag
Dinsdag
Maandag
Woensdag
[07:55]
Tijd 1
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Tijd 1 en druk op de toets
SET/RESET.
3. Selecteer de dag waarop de
verwarming de wagen moet
verwarmen.
4. Druk op de toets SET/RESET om de
keuze te bevestigen. In het vak naast
de dag verschijnt een kruis om aan te
duiden dat deze dag is geselecteerd.
5. Ga op dezelfde wijze te werk om alle
dagen te selecteren waarop de
verwarming de wagen moet
verwarmen.
6. Selecteer, om de tijd in te stellen
waarop de auto moet zijn verwarmd,
de tijd aan de bovenzijde van het
display en druk op de toets
SET/RESET. De uren beginnen te
knipperen.
7. Gebruik de draaiknop om de uren in de
gewenste instelling te zetten.
8. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen. De minuten
beginnen te knipperen.
92
Klimaatregeling
9. Gebruik de draaiknop om de minuten
in de gewenste instelling te zetten.
10. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
11. Druk op de toets SET/RESET om het
menu te verlaten.
E74469
07:55
01:12:2006
Parkeerverw
Tijd 1
OK=bevestig
U kunt met de functie Tijd 2 een tweede
cyclus invoeren, bijvoorbeeld verschillende
tijden op verschillende dagen of twee
tijden op dezelfde dag. De procedure van
programmeren is hetzelfde voor de functie
Tijd 1.
De functie Eenmalig aan
programmeren
1. Selecteer Eenmalig aan en druk op
de toets SET/RESET. De uren
beginnen te knipperen.
2. Gebruik de draaiknop om de uren in de
gewenste instelling te zetten.
3. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen. De minuten
beginnen te knipperen.
4. Gebruik de draaiknop om de minuten
in de gewenste instelling te zetten.
5. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
6. Druk op de toets SET/RESET om het
menu te verlaten.
Nu actief
1. Selecteer Nu actief en druk op de
toets SET/RESET. In het vak naast de
functie verschijnt een kruis om aan te
duiden dat de verwarming is
geactiveerd.
Selecteer, om de verwarming uit te
schakelen, Nu actief en druk nogmaals op
de toets SET/RESET.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
Deze extra verwarming (PTC elektrische
verwarming) helpt bij het verwarmen van
de motor en het interieur bij auto's met
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
De parkeerverwarming helpt bij het
verwarmen van de motor en het interieur
bij wagens met een benzine- of
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld, tenzij u het hebt
uitgeschakeld. Wanneer de
parkeerverwarming in werking is verschijnt
een bericht op het informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 71).
Parkeerverwarming uitschakelen:
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Instellingen en druk op de
toets SET/RESET.
93
Klimaatregeling
3. Selecteer Hulp verwarm. en druk op
de toets SET/RESET. Wanneer de
verwarming is ingeschakeld verschijnt
in het vak ernaast een kruis.
4. Druk op de toets SET/RESET om het
menu te verlaten.
94
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze u
in een zodanige positie houden dat
de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal bescherming
bieden. Wij raden aan dat u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met
de onderzijde van uw rug zover mogelijk
naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGEN
Trek de achterste hoofdsteun
omhoog wanneer iemand achterin
plaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel van de
tweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd de
hoofdsteun van die stoel.
E66539
Stel de hoofdsteun zo in, dat de bovenzijde
ervan gelijkligt met de bovenzijde van uw
hoofd.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
95
Stoelen
HANDMATIG VERSTELBARE
STOELEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Breng geen extra stoelhoezen aan
die niet speciaal zijn ontwikkeld voor
het gebruik op stoelen met
zij-airbags. Laat het aanbrengen van deze
stoelhoezen over aan de gedegen
getrainde monteurs.
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Stoelen naar voren of naar achteren
schuiven
E70728
Trek aan de hendel. Beweeg de stoel heen
en weer zodat hij goed vergrendelt.
Lendensteun afstellen
E78058
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen
E70730
Bij elke beweging omhoog of omlaag van
de hendel komt de stoel een stukje
omhoog of omlaag.
96
Stoelen
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen
E70731
Wanneer de stoelen volledig naar voren
worden geschoven kunnen de rugleuningen
in horizontale stand worden gekanteld.
ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN
In zes richtingen elektrisch verstelbare stoel
E78060
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
97
Stoelen
Rugleuningen neerklappen
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken.
1
2
1
E86611
1. Druk de ontgrendelknoppen naar
beneden en houd ze in deze stand.
2. Druk de rugleuning naar voren.
Een vlakke laadvloer maken
WAARSCHUWING
Controleer of de rode indicator niet
te zien is wanneer u de stoelen in de
vergrendelingen drukt.
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken.
2
1
3
2
E86612
1. Steek uw vingers tussen de zitting en
de rugleuning en klap de zitting naar
voren.
2. Druk de ontgrendelknoppen naar
beneden en houd ze in deze stand.
3. Druk de rugleuning naar voren.
Omhoog klappen van de
rugleuningen
WAARSCHUWING
Zorg er bij het omhoog klappen van
de rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
De verwarmbare voorstoelen worden
bediend met de draaiknoppen op het
instrumentenpaneel. Positie van
onderdeel: Zie In één oogopslag
(bladzijde 10).
98
Stoelen
De maximum temperatuur wordt bereikt
na vijf tot zes minuten. De temperatuur
wordt door een thermostaat geregeld.
De stoelverwarming werk alleen met
ingeschakeld contact.
99
Stoelen
ZONNEKLEPPEN
Panoramadak
E91500
Het scherm bestaat uit twee delen. Trek
aan de hendel aan de voor- of achterzijde
van het panoramadak en trek het
gewenste deel geheel uit.
Trek, om het scherm te openen, de hendel
iets tegen het veermechanisme in en druk
hem naar boven zodat hij van de haken
loskomt.
N.B.: Ieder deel van het scherm kan tot het
midden van het panoramadak worden
uitgetrokken.
DIMMER INSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
E70454
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
Tafeltjes op de rugleuningen
WAARSCHUWING
Gebruik de tafeltjes niet tijdens het
rijden. Controleer voordat u wegrijdt
of de tafeltjes in de onderste stand
zijn vergrendeld.
100
Gemaksfuncties
E72630
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
N.B.: De aansteker werkt alleen bij aangezet
contact. De aansteker kan nog 30 minuten
nadat het contact is afgezet worden
gebruikt.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met een
maximum vermogen van 15 ampère. Gebruik
alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt
zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde
aansluitingen.
E72972
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met een
maximum vermogen van 10 ampère. Gebruik
alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt
zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde
aansluitingen.
E78056
De extra elektrische aansluitpunten
bevinden zich in de middenconsole en de
bagageruimte.
Omvormer
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Wanneer de LED voortdurend
knippert, plaats dan de plug of
schakel het contact uit en weer in.
101
Gemaksfuncties
LET OP
De omvormer wordt uitgeschakeld
wanneer de temperatuur hoger is dan
85 °C. De LED knippert eenmaal.
Wanneer de omvormer is afgekoeld, dan
wordt deze automatisch ingeschakeld.
Overschrijd het maximale
motorvermogen niet. Gebeurt dit wel,
dan knippert de LED twee maal.
Verwijder de plug en plaats deze opnieuw.
Wanneer de LED drie of vier maal
knippert, moet het systeem worden
gecontroleerd door een geschoolde
monteur.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 230 volt accessoires met een
maximum vermogen van 150 watt.
E98199
OPBERGRUIMTES
Opbergvak op dashboard
E99181
N.B.: Berg geen warmtegevoelige
voorwerpen of vloeistoffen op in het
opbergvak op het dashboard.
Opbergruimte onder de achterbank
E99182
102
Gemaksfuncties
Klap de kussens van de achterbank
omhoog voor toegang tot de opbergruimte.
Zie Achterbank (bladzijde 97).
N.B.: Belaad de opbergruimtes onder
achterbank niet te zwaar. Zorg dat de
kussens van de achterbank compleet
kunnen worden omgeklapt.
GLASHOUDER
E75193
PASLEZER TOLWEGEN
E99272
40
13
70
120
Bij auto's met een warmtewerende voorruit
moet de transponder zoals afgebeeld
worden aangebracht (alle maten zijn in
millimeters weergegeven), anders kan de
chipkaart bij de tolpoorten niet goed
worden afgelezen.
De transponder moet aan passagierszijde
worden aangebracht om te voorkomen dat
het zicht van de bestuurder wordt
belemmerd (bijv. verkeerslichten).
CD-WISSELAAR
Deze bevindt zich onder de voorste
passagiersstoel.
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
103
Gemaksfuncties
E91511
E92035
USB-POORT
Zie USB-apparaat gebruiken (bladzijde
238).
E91511
E99438
104
Gemaksfuncties
HOUDER SATELLIET-
NAVIGATIE-UNIT
Houder instellen
E112711
1
3
2
1. Ontgrendelen
2. Stel de gewenste positie van de houder
in.
3. Vergrendelen
N.B.: Zorg dat de houder van de
navigatie-unit in de juiste positie wordt
vergrendeld.
VLOERMATTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de vloermatten worden
gebruikt, zorg dan dat de
vloermatten correct worden
vastgemaakt met de correcte
bevestigingselementen, zodat de matten
geen invleod hebben op de bediening van
de pedalen.
105
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over het
starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende ca.
8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Starten met
hulpstartkabels (bladzijde 162).
SLEUTELLOOS STARTEN
WAARSCHUWINGEN
Het is mogelijk dat het keyless
startsysteem niet werkt wanneer de
sleutel zich te dicht bij metalen
voorwerpen of elektronische apparaten,
zoals een mobiele telefoon, bevindt.
Controleer altijd voordat u probeert
uw wagen in beweging te brengen of
het stuurslot is uitgeschakeld.
N.B.: Om het contact aan te zetten en de
motor te starten moet zich een geldige
passive key in de wagen bevinden.
N.B.: Druk het rempedaal of
koppelingspedaal, afhankelijk van het type
versnellingsbak, volledig in om de motor te
starten.
E85766
Contact aan
Druk eenmaal de startknop in. Alle
elektrische circuits zijn operationeel, de
waarschuwings- en controlelampen
branden.
Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie
N.B.: Door tijdens het starten het
rempedaal op te laten komen, wordt de
startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Druk de startknop kortstondig in.
Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak
N.B.: Door tijdens het starten het
koppelingspedaal op te laten komen, wordt
de startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk de startknop kortstondig in.
Een dieselmotor starten
N.B.: De startmotor kan pas worden
ingeschakeld wanneer de het voorgloeien
is voltooid. Onder extreem koude
omstandigheden kan dit enkele seconden
duren.
106
Motor starten en stoppen
N.B.: Houd het koppelings- of rempedaal
ingetrapt tot de motor wordt gestart.
Motor slaat niet aan.
Het startsysteem met passive key werkt
niet indien:
De frequenties van de passive key
worden verstoord.
De batterij in de passive key leeg is.
Volg de volgende procedure wanneer de
motor niet kan worden gestart.
E99666
1. Houd de passive key precies zoals is
weergegeven naast de stuurkolomkap.
2. Met de passive key in deze stand kunt
u de startknop gebruiken om het
contact aan te zetten en de motor te
starten.
Volg de volgende procedure wanneer de
motor nog steeds niet kan worden gestart.
E87381
1. Werk voorzichtig de kap los.
2. Verwijder de sleutelbaard. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 34).
E99586
3. Steek de sleutelbaard in de
sleutelhouder.
4. Met de sleutelbaard in deze stand kunt
u de startknop gebruiken om het
contact aan te zetten en de motor te
starten.
De motor afzetten bij stilstaande
auto
N.B.: Het contact, alle elektrische circuits,
waarschuwings- en controlelampen worden
uitgeschakeld.
107
Motor starten en stoppen
Druk bij stilstaande wagen op de startknop
om de motor af te zetten. Het contact, alle
elektrische circuits, waarschuwings- en
controlelampen worden uitgeschakeld.
Handgeschakelde versnellingsbak
Druk de startknop in.
Automatische transmissie
1. Zet de keuzehendel in de stand P.
2. Druk de startknop in.
Motor uitschakelen bij rijdende
auto
WAARSCHUWING
Afzetten van de motor terwijl nog
met de auto wordt gereden, leidt tot
verlies van rem- en
stuurbekrachtiging. De stuurinrichting
wordt niet geblokkeerd, maar er is meer
stuurkracht vereist. Wanneer het contact
wordt uitgeschakeld, kunnen ook sommige
elektrische circuits, waarschuwings- en
controlelampjes uitgeschakeld worden.
Houd de startknop twee seconden
ingedrukt of druk er driemaal binnen drie
seconden op.
DIESELROETFILTER
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en
na het afzetten van de motor en tijdens en
na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
LET OP
U dient te voorkomen dat de
brandstof opraakt.
N.B.: Tijdens regeneratie bij een laag
toerental of stationaire motor kan een hete
metaalachtige lucht worden geroken en is
wellicht een klikkend metaalachtig geluid
hoorbaar. Dit wordt veroorzaakt door de
tijdens de regeneratie bereikte hoge
temperaturen en dit is normaal.
N.B.: Nadat de motor is afgezet draaien de
ventilatoren wellicht nog een korte periode
door.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is het
DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige rijomstandigheden
moet u echter het regeneratieproces
ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uw
tijdens het rijden regelmatig stopt en start
(met verhoogd accelereren en
decelereren), dan zal een enkele keer rijden
onder de volgende omstandigheden het
regeneratieproces ondersteunen:
108
Motor starten en stoppen
Rijd tot 20 minuten met een constante
snelheid, bij voorkeur op een hoofdweg
of snelweg.
Voorkom langdurig stationair draaien
en neem altijd snelheidslimieten en het
type wegdek in acht.
Zet de auto niet van contact.
Kies zo nodig een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een hoger
motortoerental te verkrijgen.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
109
Motor starten en stoppen
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden
dat de brandstof overstroomt. Het morsen
van brandstof kan gevaarlijk zijn voor
andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of andere
toevoegingen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of een
equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe. Deze
kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of de
betreffende nationale specificatie.
N.B.: We adviseren alleen brandstof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
N.B.: Het gebruik van niet door Ford
goedgekeurde additieven of andere
motorbehandelingen worden door Ford
afgeraden.
N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Opslaan voor de lange termijn
De meeste dieselbrandstoffen bevatten
biodiesel; wanneer uw voertuig lange tijd
niet wordt gebruikt (meer dan twee
maanden), dan wordt aanbevolen de tank
enkel met diesel op aardoliebasis (indien
beschikbaar) te vullen of een antioxidant
aan de biodiesel toe te voegen. Uw dealer
kan u helpen met een geschikte
antioxidant.
110
Brandstof en tanken
TANKKLEP
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat tijdens het tanken
brandstof wordt gemorst, die zich in
het vulpistool bevindt.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de brandstofvulklep vanaf
een afstand van niet minder dan 200
millimeter.
E86613
1. Open de klep volledig tot hij
vergrendelt.
E139202
A
A
N.B.: Wanneer u het vulpistool plaatst,
opent een veerbelaste klep wanneer de
correcte vulpistooldiameter wordt
geregistreerd. Hierdoor wordt voorkomen
dat onjuiste brandstof wordt getankt.
2. Breng het vulpistool tot en met de
eerste nok op het vulpistool A in. Laat
het rusten op de afdekking van de
vulbuis.
WAARSCHUWING
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden
dat de brandstof overstroomt. Het morsen
van brandstof kan gevaarlijk zijn voor
andere weggebruikers.
111
Brandstof en tanken
E139203
A
B
Incorrecte positieA
Correcte positieB
3. Til tijdens het tanken het vulpistool niet
op. Dit kan de brandstofstroom
beïnvloeden en het vulpistool afsluiten
voordat de brandstoftank vol is.
E139205
4. Bedien het vulpistool binnen de
getoonde gebieden.
WAARSCHUWINGEN
Wij raden aan het vulpistool
langzaam uit de vulbuis te halen,
zodat alle achtergebleven brandstof
in de brandstoftank kan stromen. Er kan
ook 10 seconden worden gewacht alvorens
het vulpistool uit de vulbuis te halen.
Verwijder tijdens de gehele
tankprocedure het vulpistool niet uit
de volledig geplaatste positie.
E119081
5. Til het vulpistool licht op om het te
verwijderen.
Tanken met een jerrycan
Gebruik de trechter in het
handschoenenkastje.
KATALYSATOR
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik
van de motor en na het afzetten van de
motor straalt het uitlaatsysteem veel
warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
112
Brandstof en tanken
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie Starten
met hulpstartkabels (bladzijde 162).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger, enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Handgeschakelde 6-versnellingsbak - 2WD
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1545,9 (47,9)5,0 (56,5)7,4 (38,2)2.0L Duratorq-TDCi fase V
113
Brandstof en tanken
Automatische 5-versnellingsbak - AWD
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
24410,3 (27,4)7,8 (36,2)14,6 (19,3)2,5 l Duratec
Handgeschakelde 6-versnellingsbak - AWD
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1596,0 (47,1)5,1 (55,4)7,6 (37,2)2.0L Duratorq-TDCi fase V
2349,9 (28,5)7,6 (37,2)13,9 (20,3)2,5 l Duratec
Automatische 6-versnellingsbak - AWD
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1796,8 (41,5)5,8 (48,7)8,5 (33,2)2.0L Duratorq-TDCi fase V
114
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag omhoog
worden gebracht tijdens inschakelen van
de achteruit.
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE
Standen van transmissiehendel
E80836
S
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Sportmodus en handmatig
schakelen
S
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
N.B.: Een koude motor heeft een hoger
stationair toerental. Daarom heeft de auto
meer de neiging te gaan kruipen wanneer
u een rijstand hebt ingeschakeld.
Druk de knop op de keuzehendel in om de
achteruit of de parkeerstand in te
schakelen.
De stand van de keuzehendel wordt op het
informatiedisplay weergegeven.
115
Versnellingsbak/transmissie
Parkeren
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen in
wanneer de auto stilstaat.
Trek voordat u de auto verlaat de
handrem aan en schakel de
parkeerstand in. Controleer of de
keuzehendel is vergrendeld.
N.B.: Wanneer u het bestuurdersportier
opent en de parkeerstand is niet
ingeschakeld, klinkt er een akoestisch
waarschuwingssignaal.
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht en de
transmissie is geblokkeerd. Wanneer de
keuzehendel in deze stand staat kunt u de
motor starten.
Achteruit
WAARSCHUWING
Schakel de achteruit alleen in
wanneer de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Neutraal
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht, maar
de transmissie is niet geblokkeerd.
Wanneer de keuzehendel in deze stand
staat kunt u de motor starten.
Rijden
Schakel de rijstand in om automatisch
gebruik te maken van alle voorwaartse
versnellingen.
De transmissie schakelt de juiste
versnelling in voor optimale prestaties
gebaseerd op de omgevingstemperatuur,
de hellingshoek van het wegdek, de
belading van de auto en de inbreng van de
bestuurder.
Handmatig schakelen - Auto's met
5-traps transmissie
WAARSCHUWING
Houd de keuzehendel niet
permanent in of +.
LET OP
De transmissie schakelt automatisch
terug wanneer het motortoerental te
laag is en schakelt automatisch op
wanneer het motortoerental te hoog is.
N.B.: Het schakelen vindt alleen plaats bij
bepaalde rijsnelheden en motortoerentallen.
N.B.: In de modus Select wordt de huidige
versnelling (1, 2, 3, 4 of 5) weergegeven in
het instrumentenpaneel.
Zet de keuzehendel in de stand S.
Druk de keuzehendel naar voren om terug
te schakelen en trek hem naar achteren
om op te schakelen.
U kunt versnelling overslaan door de
keuzehendel met korte intervallen
herhaaldelijk te bewegen.
De handmatige modus beschikt ook over
een kickdown functie. Zie Kickdown.
Sportmodus en handmatig
schakelen - Auto's met 6-traps
transmissie
N.B.: Het schakelen vindt alleen plaats bij
bepaalde rijsnelheden en motortoerentallen.
N.B.: In de modus Sport werkt de
transmissie normaal, maar worden
versnellingen sneller gekozen bij hogere
motortoerentallen.
N.B.: In de modus Sport wordt S
weergegeven in het instrumentenpaneel.
116
Versnellingsbak/transmissie
Sportmodus
Activeer de modus Sport door de
keuzehendel in de stand S te plaatsen. De
modus Sport blijft actief tot handmatig
wordt op- of teruggeschakeld of de
keuzehendel in de stand D wordt geplaatst.
Handmatig schakelen
WAARSCHUWING
Houd de keuzehendel niet
permanent in of +.
LET OP
De transmissie schakelt automatisch
terug wanneer het motortoerental te
laag is en schakelt automatisch op
wanneer het motortoerental te hoog is.
Druk de keuzehendel naar voren om terug
te schakelen en trek hem naar achteren
om op te schakelen.
U kunt versnelling overslaan door de
keuzehendel met korte intervallen
herhaaldelijk te bewegen.
De handmatige modus beschikt ook over
een kickdown functie. Zie Kickdown.
Aanwijzingen voor het rijden met
een automatische transmissie
Wegrijden
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Schakel de parkeerrem in.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat om voor
optimale prestaties de eerstvolgende
lagere versnelling in te schakelen. Laat het
gaspedaal los wanneer kickdown niet
langer gewenst is.
Voorziening voor het ontgrendelen
van de keuzehendel
Gebruik de hefboom om bij een elektrische
storing of bij een lege accu de keuzehendel
uit de parkeerstand te zetten.
1
3
2
4
S
E125156
1. Steek een dun gereedschap in de
opening.
2. Draai het gereedschap 90 graden rond.
3. Druk het gereedschap naar beneden
om het frame los te drukken van het
bekledingspaneel.
117
Versnellingsbak/transmissie
4. Druk het frame naar beneden zodat de
hendel loskomt en beweeg de
keuzehendel uit de parkeerstand.
5. Trek de kap omhoog tot het frame in
het bekledingspaneel aangrijpt.
N.B.: Wanneer de keuzehendel opnieuw in
de stand P wordt geplaatst, moet deze
procedure worden herhaald.
AANDRIJVING OP ALLE
WIELEN
LET OP
Uitvoeringen met vierwielaandrijving
moeten worden gesleept met ALLE
wielen op het wegdek of ALLE wielen
van het wegdek. Zie Bergen van de auto
(bladzijde 147).
De vierwielaandrijving waarmee bepaalde
uitvoeringen met voorwielaandrijving zijn
uitgerust, brengt automatisch het
aandrijfkoppel over naar de achterwielen
wanneer het wegdek glad is geworden
door regen, sneeuw, ijs, enz.
118
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET ABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
WAARSCHUWING
Bij auto's met automatische
transmissie moet de keuzehendel
altijd in de stand P (Park) staan.
Druk het rempedaal krachtig in.
Trek de handremhendel krachtig en
zover mogelijk aan.
Druk de ontgrendelknop tijdens het
aantrekken niet in.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
opwaartse richting, schakel dan de
eerste versnelling of P (Park) in en
draai het stuurwiel van de trottoirband
af.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
neerwaartse richting, schakel dan de
achteruit of P (Park) in en draai het
stuurwiel naar de trottoirband toe.
Druk, om de handrem los te zetten, het
rempedaal krachtig in, trek de hefboom
iets omhoog, druk de ontgrendelknop in en
laat de hefboom zakken.
119
Remmen
WERKING
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
WAARSCHUWING
ESP houdt niet in dat u niet langer
voorzichtig en aandachtig hoeft te
rijden.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
zonder ESPA
met ESPB
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van de
auto wanneer deze dreigt uit te breken. Dit
wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
aandrijfregeling (traction control) door het
motorkoppel te verlagen en afzonderlijke
wielen af te remmen wanneer de wielen
bij het accelereren beginnen door te
draaien. Het verbetert de mogelijkheden
om op gladde of losse oppervlakken te
kunnen optrekken en het verbetert het
comfort door wielspin in haarspeldbochten
te beperken.
Waarschuwingslamp
stabiliteitsregeling (ESP)
De waarschuwingslamp van het ESP
knippert wanneer het systeem is
geactiveerd. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 67).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
De noodremassistent is niet bedoeld
om de bestuurder te ontheffen van
zijn plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
De noodremassistent kan een
noodstopsituatie herkennen aan de
snelheid waarmee u het rempedaal
indrukt. Hij zorgt voor een maximale
remdruk zolang het rempedaal wordt
ingedrukt. De noodremassistent kan de
remweg in kritieke situaties reduceren.
Aanhangerstabiliteitsregeling
WAARSCHUWING
De aanhangerstabiliteitsregeling is
niet bedoeld om de bestuurder te
ontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden met een aanhanger voorzichtig
en oplettend te zijn.
120
Stabiliteitsregeling
Aanhangerstabiliteitsregeling is een
uitbreidingsfunctie van ESP die
automatisch registreert wanneer een
gekoppelde aanhanger begint te slingeren.
Als dit het geval is, dan remt het systeem
automatisch de afzonderlijke wielen af om
de stabiliteit van de aanhanger en het
voertuig te herstellen. Als er overmatig
slingeren wordt geregistreerd, dan wordt
het motorkoppel verlaagd en neemt de
snelheid van het voertuig automatisch af.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
N.B.: Telkens wanneer u het contact aan
zet wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Het systeem uit- en inschakelen. Zie
Infodisplays (bladzijde 71).
121
Stabiliteitsregeling
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Uitvoeringen met een trekhaakmodule
die niet door ons is goedgekeurd,
kunnen obstakels niet correct
detecteren.
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen met
een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter
(8 inch).
N.B.: Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons goedgekeurde
trekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal
registreert dat op dezelfde frequentie wordt
uitgezonden als de sensoren gebruiken, of
wanneer de auto maximaal is beladen, kan
een vals signaal worden gegeven.
N.B.: De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie seconden
constant blijft, wordt het akoestisch signaal
uitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnen
de binnenste sensoren objecten achter de
auto detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
Parkeerhulp in- en uitschakelen
N.B.: De parkeerhulp schakelt automatisch
uit wanneer u de motor start of wanneer de
rijsnelheid hoger is dan 16 km/h (10 mph).
N.B.: De sensoren aan de voor- en
achterzijde worden altijd samen in- of
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is standaard uitgeschakeld.
Druk de schakelaar op het
instrumentenpaneel in of schakel de
achteruit in om de parkeerhulp in te
schakelen.
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
122
Parkeerhulp
Manoeuvreren met de parkeerhulp
E72902
N.B.: Wanneer een hoge, harde
waarschuwingstoon drie seconden lang
klinkt en het lampje in de schakelaar
knippert, duidt dit op een storing. Het
systeem wordt uitgeschakeld. Laat het
systeem door goed opgeleide monteurs
controleren.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en een
obstakel ongeveer 150 cm bedraagt, 80
cm tussen een obstakel en de voorbumper
of 50 cm aan de zijkanten. Wanneer de
afstand kleiner wordt, volgen de signalen
elkaar sneller op. Bij een afstand van
minder dan 30 cm klinkt een
ononderbroken signaal.
U hoort een wisselend signaal wanneer de
obstakels aan de voor- en achterzijde
minder dan 30 centimeter van de voor- of
achterbumper zijn verwijderd.
123
Parkeerhulp
WERKING
De camera is een visueel hulpmiddel bij
achteruitrijden.
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw wagen te wassen,
spuit dan kort op de camera vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter.
Oefen geen druk op de camera uit.
N.B.: Houd de camera vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de camera niet met scherpe
voorwerpen, ontvetter, was of organische
producten. Gebruik alleen een zachte doek.
Tijdens de bediening worden in de display
hulplijnen weergegeven die de route van
de wagen en de geschatte afstand vanaf
voorwerpen aan de achterzijde voorstellen.
ACHTERUITKIJKCAMERA
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
De bediening van de camera varieert
afhankelijk van de
buitentemperatuur, de
rij-omstandigheden van de auto en het
type weg.
De in de display weergegeven
afstanden kunnen verschillen van de
werkelijke afstand.
Plaats geen voorwerpen voor de
camera.
De camera is aangebracht op de
achterklep (bij de handgreep).
E99105
Achteruitkijkcamera activeren
LET OP
Het kan voorkomen dat de camera
voorwerpen die zich te dicht bij de
auto bevinden niet kan registreren.
Schakel de achteruitversnelling in met
ingeschakeld audiosysteem en contact.
De afbeelding wordt op het scherm
weergegeven.
De camera werkt wellicht niet correct
onder de volgende omstandigheden:
Donkere gebieden.
Fel licht.
Als de buitentemperatuur snel toe- of
afneemt.
Als de camera nat is (bijvoorbeeld
tijdens regen of een hoge vochtigheid).
Als het zicht van de camera is
geblokkeerd (bijvoorbeeld door
modder).
124
Achteruitkijkcamera
Display gebruiken
LET OP
Voorwerpen boven de camera worden
niet weergegeven. Controleer indien
nodig het gebied achter de auto.
Markeringen worden alleen gebruikt
als algemene richtlijn en worden
berekend voor auto's met een
maximale belading op een egaal wegdek.
De lijnen geven een geprojecteerde route
van de auto (gebaseerd op de huidige
stuurwielhoek) en de afstand vanaf de
buitenspiegels en de achterbumper aan.
E99458
A
B
C
D E
A
B
C
D
Speling buitenspiegel - 0,1 meterA
Rood - 0,3 meterB
Oranje - 1 meterC
125
Achteruitkijkcamera
Oranje - 2 meterD
Oranje - middenlijn van de
geprojecteerde route van de
auto
A
N.B.: Bij achteruitrijden met een aanhanger
geven de lijnen op het scherm de
autorichting aan en niet de richting van de
aanhanger.
Achteruitkijkcamera deactiveren
N.B.: Schakel een vooruitversnelling in. De
display blijft een korte periode aan alvorens
deze wordt uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de voertuigsnelheid
ongeveer 15 km/u is.
Auto's met parkeerhulp
In de display wordt tevens een gekleurde
afstandsbalk getoond. Deze geeft de
afstand van de achterbumper naar het
geregistreerde object aan.
De volgende kleurcodes zijn van
toepassing:
Groen - 0,8 tot 1,5 meter.
Oranje - 0,3 tot 0,8 meter.
Rood - 0,3 meter of minder.
126
Achteruitkijkcamera
WERKING
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Met cruise control (automatische
snelheidsregeling) kunt u met behulp van
de schakelaars op het stuurwiel de
rijsnelheid instellen. U kunt cruise control
gebruiken bij snelheden hoger dan
ongeveer 30 km/u.
GEBRUIK MAKEN VAN
SNELHEIDSREGELING
WAARSCHUWING
Schakel onder drukke
verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E75456
N.B.: Het systeem is gereed op de snelheid
in te stellen.
Snelheid instellen
E75452
Druk de schakelaar in om de huidige
snelheid op te slaan en aan te houden. De
controlelamp van de cruise control gaat
branden. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 67).
Ingestelde snelheid veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de
snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakel
terug en druk op de SET- schakelaar om
het systeem te helpen de ingestelde
snelheid te handhaven.
N.B.: Wanneer u het gaspedaal indrukt,
verandert de ingestelde snelheid niet.
Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de
auto weer met de eerder ingestelde snelheid
rijden.
127
Snelheidsregeling (Cruise Control)
E95393
A
B
Accelereren (versnellen)A
Decelereren (vertragen)B
Ingestelde snelheid uitschakelen
E75453
Druk het rempedaal of de RES schakelaar
in.
N.B.: Het systeem regelt niet langer de
rijsnelheid. De controlelamp van de cruise
control gaat niet branden, maar de laatst
ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen
E75453
De controlelamp van de cruise control gaat
branden en het systeem zal proberen de
auto met de eerder door u ingestelde
snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E75455
De eerder door u ingestelde snelheid blijft
niet in het geheugen opgeslagen. De
controlelamp van de cruise control gaat
niet branden.
128
Snelheidsregeling (Cruise Control)
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander voorwerpen
zo laag mogelijk en zo ver mogelijk
naar voren in de bagageruimte of de
laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
179).
Zware ladingen bestemd voor de
passagiersruimte moeten worden
geplaatst op een neergeklapte
achterbank (zie de afbeelding). Zie
Achterbank (bladzijde 97).
LET OP
Laat geen items in contact komen
met de achterruiten.
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
E97377
BAGAGEVERANKE-
RINGSPUNTEN
E86913
BAGAGEAFDEKKINGEN
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op de
afdekking van de bagageruimte.
129
Transport
E112571
Trek de afdekking naar buiten tot deze in
de bevestigingspunten vastklikt.
E112572
Maak de afdekking los uit de
bevestigingspunten door onder de
handgreep te drukken. Laat de afdekking
langzaam in de behuizing terugrollen.
E112588
Druk een van de uiteinden van de behuizing
naar binnen om de afdekking te
verwijderen of aan te brengen.
Afdekking bagageruimte opbergen
- voertuigen met
bandenreparatieset
Er is ruimte vrijgemaakt in de opbergruimte
onder de bagageruimtevloer.
OPBERGRUIMTE ONDER
VLOER ACHTERIN
WAARSCHUWING
Wanneer een kinderzitje met
steunpoot wordt gebruikt, zorg dan
dat het schuimrubberen vulstuk
correct in de opbergruimte wordt
aangebracht en dat de afdekking correct
wordt geplaatst.
130
Transport
E78097
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 75 kg inclusief de
imperiaal niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit en
zet de bevestigingen als volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Dakdragers aanbrengen
WAARSCHUWING
Verdeel de lading gelijkmatig over de
laadvloer en houd het zwaartepunt
zo laag mogelijk. Zet de lading goed
vast om te voorkomen dat deze gaat
glijden. Plaats nooit de lading direct op het
dakpaneel.
LET OP
Verwijder de dakdragers voordat u een
automatische wasstraat binnenrijdt.
N.B.: De zijrails zijn zodanig ontworpen dat
dakdragers (voor fietssteunen, skiklemmen,
enz.) uit het Ford Accessoires Programma
kunnen worden aangebracht.
N.B.: Reinig, voordat de dakdragers worden
aangebracht, de zijrails met een in water
gedrenkte spons.
N.B.: Positioneer de dakdragers zoals
afgebeeld.
A B
E98206
110 mmA
700 mmB
131
Transport
4 Nm
21
E98207
1. Trek de hendel naar buiten.
2. Draai de hendel rechtsom om de
dakdrager tegen de rail te laten komen.
3
E98222
A
N.B.: Zorg dat er zich geen opening tussen
de dakdrager en de rail bevindt (A).
3. Draai de hendel minimaal 3,5
omwentelingen.
E98208
4. Druk de hendel naar binnen. Draai de
sleutel rechtsom om te vergrendelen.
5. Verwijder de sleutel.
Toegang verkrijgen tot de T-nok
1
2
3
E98209
1. Trek de hendel naar buiten.
2. Laat de afdekking zakken.
3. Verwijder de schuifbalk.
Fietsendrager
LET OP
De bevestigingen van de fietsendrager
mogen alleen worden aangebracht
op de primaire achterklep.
132
Transport
133
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWINGEN
Overschrijd het maximaal
toelaatbaar treingewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat
niet. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
179).
Rijd niet harder dan 100 km/h (62
mph).
De bandenspanningen achter
moeten worden vermeerderd met
0,2 bar (3 psi) boven de specificatie.
Zie Technische specificatie (bladzijde
176).
LET OP
Overschrijd nooit de maximale
toegestane kogeldruk, d.w.z. het
verticale gewicht op de trekhaakkogel,
van 100 kilogram voor auto's met een
dieselmotor of 105 kilogram voor auto's
met een benzinemotor.
We raden u aan een trekhaakset bij
uw dealer aan te schaffen. Indien u dit
niet doet, kan dit tot schade aan de
motor leiden.
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van een
trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer na.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
De stabiliteit van de auto-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf hoogten
van 1.000 meter het maximum toelaatbaar
gewicht voor iedere 1.000 meter met 10%
worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
TREKHAAK
WAARSCHUWINGEN
Wanneer de trekhaak niet wordt
gebruikt, berg dan de trekhaakkogel
stevig vastgezet in het
bagagecompartiment op.
Het aanbrengen van de afneembare
trekhaakkogel moet bijzonder
zorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor de
veiligheid van uw wagen en de aanhanger.
Gebruik geen gereedschap voor het
aanbrengen of verwijderen van de
afneembare trekhaakkogel. Wijzig
de aanhangerkoppeling niet. Demonteer
of repareer de trekhaakkogel niet.
E71328
134
Aanhangers trekken
Trekhaakkogel ontgrendelen
E99477
1
2
1. Maak de beschermkap van het
sleutelgat los.
2. Breng de sleutel aan en draai deze
linksom om te ontgrendelen (1).
3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel naar buiten en draai het
rechtsom tot het klikt (2).
4. Het rode merkteken op het kartelwiel
moet in lijn liggen met het witte
merkteken op de trekhaakkogel.
5. Laat het kartelwiel los. De
trekhaakkogel is nu ontgrendeld.
Trekhaakkogel aanbrengen
WAARSCHUWING
Breng de trekhaakkogel alleen aan
wanneer de koppeling volledig is
ontgrendeld.
E99484
1
3
2
1. Maak de stekker los (1).
2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de
opening tot hij aangrijpt (2). Houd uw
hand niet in de omgeving van het
kartelwiel.
3. Het groene merkteken op het
kartelwiel moet in lijn liggen met de
witte stip op de trekhaakkogel.
4. Draai de sleutel naar rechts om te
vergrendelen en verwijder de sleutel
(3).
5. Breng de beschermkap van het
sleutelgat aan.
135
Aanhangers trekken
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
Het groene merkteken op het
kartelwiel in lijn ligt met de witte stip
op de trekhaakkogel.
het kartelwiel (A) correct op de
trekhaakkogel is aangebracht.
of u de sleutel (B) hebt verwijderd.
de trekhaakkogel stevig vastzit. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Trekhaakkogel verwijderen
WAARSCHUWING
Ontgrendel de trekhaakkogel nooit
terwijl een aanhanger is
aangekoppeld.
E99485
4
1
3
2
1. Koppel de aanhanger af.
2. Maak de beschermkap van het
sleutelgat los.
3. Breng de sleutel aan en draai deze
linksom om te ontgrendelen (1).
4. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel uit, draai het rechtsom tot
tegen de aanslag (2), verwijder de
trekhaakkogel (3).
5. Laat het kartelwiel los.
Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze
wordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijde
worden aangebracht.
Breng de stekker in de houder aan (4).
Onderhoud
WAARSCHUWING
Verwijder voordat u uw auto met een
hogedrukreiniger reinigt de
afneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
136
Aanhangers trekken
Houd het systeem schoon. Smeer de
lagerpunten, glij-oppervlakken en
vergrendelingskogels met harsvrij vet of
olie. Smeer het slot met grafiet.
Noteer het sleutelnummer. In geval van
verlies kunnen vervangingssleutels onder
vermelding van het sleutelnummer met
drie cijfers bij de fabrikant worden besteld.
137
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer. Gedurende deze periode
kan de auto een andere rijkarakteristiek
vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer in de stad en gedurende de
eerste 1500 kilometer op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd niet te snel gedurende de eerste
1500 kilometer. Varieer uw snelheid
regelmatig en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR KOUDE
WEERSOMSTANDIGHEDEN
De werking van sommige componenten
en systemen kan worden beïnvloed bij
temperaturen lager dan -30 °C.
DOOR WATER RIJDEN
Door water rijden
LET OP
Rijd alleen door water in noodgevallen
en niet als normaal wordt gereden.
LET OP
De motor kan beschadigd raken als
water het luchtfilter binnendringt.
In noodsituaties kan de auto met een
maximumsnelheid van 10 km/u (6 mph)
door water met een maximale diepte van
200 mm (8") rijden. Tijdens rijden door
stromend water moet extra worden
opgelet.
Houd tijdens rijden in water een lage
snelheid aan en zet de auto niet stil. Voer
na het rijden door water de volgende
procedures uit als de situatie dit toelaat:
Trap het rempedaal licht in en
controleer of volledige remwerking
wordt verkregen.
Controleer of de claxon werkt.
Controleer of de verlichting van de auto
volledig werkt.
Controleer de stuurbekrachtiging.
138
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Er is ruimte vrijgemaakt in de opbergruimte
onder de vloer. Zie Opbergruimte onder
vloer achterin (bladzijde 130).
GEVARENDRIEHOEK
Er is ruimte vrijgemaakt in de opbergruimte
onder de vloer. Zie Opbergruimte onder
vloer achterin (bladzijde 130).
139
Wat te doen bij pech
ONDERBREKINGS-
SCHAKELAAR
BRANDSTOFTOEVOER
Uitvoeringen met een Duratec
motor
E72531
De brandstoftoevoer kan worden
onderbroken als gevolg van een aanrijding
of plotselinge trillingen (bijvoorbeeld
wanneer u tijdens het parkeren ergens
tegenaan rijdt).
De schakelaar bevindt zich in het zijpaneel
voor het bestuurdersportier.
Schakelaar terugstellen
WAARSCHUWING
Stel de veiligheidsschakelaar niet
terug wanneer u brandstof ruikt of
ziet weglekken.
Draai de contactsleutel in de stand 0.
Controleer het brandstofsysteem op
lekkage.
Als u geen lekkage hebt geconstateerd,
kunt u de knop op de
veiligheidsschakelaar indrukken (zie
afbeelding).
Draai de contactsleutel in de stand II.
Wacht enkele seconden en draai de
sleutel terug in de stand I.
Controleer het brandstofsysteem
opnieuw op lekkage.
140
Staat na een aanrijding
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in de
motorcompartiment
E78332
Zekeringkast in de
passagiersruimte
1. Verwijder de schroeven in het
instrumentenpaneel onder het
handschoenenkastje en laat het
bekledingspaneel zakken.
2. Draai de schroeven los.
3. Laat de zekeringenkast zakken en trek
deze naar u toe.
Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
EEN ZEKERING VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
uw auto op geen enkele wijze. Laat
reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes door
goed getrainde monteurs uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
elektrische onderdelen uit voordat u
probeert een zekering te vervangen
of deze aanraakt.
LET OP
Vervang een doorgeslagen zekering
door een exemplaar met hetzelfde
vermogen.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterktes, zijn zogenaamde
steekzekeringen.
N.B.: In het deksel van de zekeringenkast
in de motorruimte bevindt zich een
zekeringentrekker.
141
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in de motorcompartiment
E79716
19
6
7
8
10
9
12
11
14
13
16
15
29 36
28
34
35
33
22
25
32
5
4
3
2
1
20
17
18
24
21
30
31
23
26
27
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Koelventilateur401
Stuurbekrachtiging802
Aansluitkast passagierszijde, voeding 1603
Aansluitkast passagierszijde, voeding 2604
PTC-verwarming805
Gloeibougies (alleen dieselmotor)606
ESP-pomp307
ESP-kleppen208
Regeleenheid aandrijfaggregaat209
Aanjager klimaatregeling3010
Contactslot2011
142
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Relais ontsteking 1514012
Solenoïde startmotor2013
Voorruitverwarming, rechterzijde4014
Niet in gebruik-15
Voorruitverwarming, linkerzijde4016
Niet in gebruik-17
Vermogensomvormer3018
ESP-module1019
Claxon1520
Extra verwarming2021
Module stuurbekrachtiging1022
Koplampsproeiers3023
Verwarmingselement dieselolie1524
Contact, relais1025
Automatische transmissie1526
Koppeling van compressor airconditioning1027
Regeleenheid voorgloeien (alleen diesel)1028
Climate Control met twee zones1029
Regeleenheid aandrijfaggregaat330
Accusensor snel laden1031
Verstuivers (alleen benzinemotor)1032
Verwarmde lambdasondes (alleen benzinemotoren)1033
Bobines, kleppen1034
Computer motorregeling, kleppen, solenoïdes1035
Regeleenheid aandrijfaggregaat1036
143
Zekeringen
Zekeringkast in de passagiersruimte
100
101
102
103
104
138
139
140
141
142
143
105
111
117
123
130
132
133
129
134
135136137
131
106
112
118
124
109
115
121
127
110
116
122
128
107
113
119
125
108
114
120
126
E88709
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Voeding vanaf contactslot
elektronische modules
10100
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
20101
Verwarmingsregeling,
ontvanger afstandsbedie-
ning
10102
Voeding verlichting10103
Accusaver, interieurverlich-
ting
10104
Verwarmde achterruit25105
Keyless starten20106
Voeding instrumentengroep,
on-board diagnostics
10107
Accessoire van instrumen-
tengroep (audio- en naviga-
tiesysteem)
7,5108
144
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Aansteker, extra aansluit-
punt achter
20109
Voeding vanaf contactslot
schakelaar verlichting
overdag
10110
Brandstofpomp (alleen
dieselmotor)
5111
Brandstofpomp (alleen
benzinemotor)
15111
Voeding audiomodules15112
Verlichting overdag
(parkeerlichten)
10113
Voeding instrumentengroep
vanaf contactschakelaar,
immobiliteitssysteem
10114
Voeding verlichting vanaf
contactslot
7,5115
Mistlampen20116
Kentekenplaatverlichting7,5117
Portiermodule, linksachter20118
Extra voedingsaansluiting
bagageruimte
15119
Extra voedingsaansluiting
bagageruimte (auto's met
trekhaakmodule)
25119
Portiermodule, rechtsachter20120
Verwarmbare voorstoelen20121
Airbagmodule10122
Verwarmbare buitenspie-
gels
7,5123
Parkeerlichten, zijverlichting,
achterlichten (linkerzijde)
7,5124
145
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Parkeerlichten, zijverlichting,
achterlichten (rechterzijde)
7,5125
Key free systeem20126
Niet in gebruik-127
Niet in gebruik-128
Ruitenwissers20129
AWD-module10130
Achterruitwisser15131
Remlichten15132
Relais centrale vergrende-
ling, portiermodule passa-
gierszijde
25133
Relais centrale vergrende-
ling, portiermodule bestuur-
derszijde
20134
Dagverlichting20135
Ruitensproeierpomp,
verwarmbare ruitensproeiers
15136
Voeding achteruitrijsignaal10137
Computer motorregeling,
gaspedaal, automatische
transmissie, IGN-monitor
module sleutelloze toegang
10138
Grootlicht, rechts10139
Grootlicht, links10140
Achteruitrijlamp10141
Dimlicht, rechts15142
Dimlicht, links15143
146
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Sleepoog, voor
E99490
Sleepoog, achter
E99491
N.B.: Bij wagens met een trekhaak kan het
sleepoog aan de achterzijde niet worden
aangebracht. Gebruik de trekhaak voor het
slepen van een auto.
Locatie sleepoog
E99468
Het afneembare sleepoog is aangebracht
in de bagageruimte (naast de
reservewielkast).
Het sleepoog moet altijd in de wagen
worden meegenomen.
Werk het paneel los en breng het sleepoog
aan.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle modelvarianten
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
147
Bergen van de auto
WAARSCHUWINGEN
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende auto.
Bevestig aan het sleepoog aan de
voorzijde geen trekstang.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
Auto's met AWD: Bij een mechanische
storing aan de transmissie van uw
auto moet deze worden gesleept met
ALLE wielen op het wegdek of met ALLE
wielen van het wegdek.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
LET OP
Wanneer uw auto met snelheden
boven 20 km/u en over afstanden van
meer dan 20 kilometer moet worden
gesleept, moet deze worden
getransporteerd terwijl alle vier wielen vrij
zijn van het wegdek.
Er wordt aanbevolen niet te slepen
met de aandrijfwielen op de grond.
Als echter de auto moet worden
weggehaald bij een gevaarlijke situatie,
sleep dan niet met een snelheid hoger dan
20 km/u of verder dan 20 km.
Sleep uw auto niet achterwaarts.
LET OP
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat deze
vrij zijn van het wegdek.
Sleep de auto niet wanneer de
omgevingstemperatuur lager is dan
0 ºC.
148
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford Erkende
Reparateurs ter beschikking die u met hun
professionele expertise ter zijde kunnen
staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn
het best gekwalificeerd om het onderhoud
aan uw auto snel en vakkundig uit te
voeren. Bovendien beschikken zij over
gereedschappen en apparatuur die
speciaal zijn ontwikkeld om het onderhoud
aan uw auto uit te voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende motor
niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
LET OP
Zorg tijdens het uitvoeren van
onderhoudscontroles dat de
vuldoppen stevig zijn aangebracht.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Interieurverlichting.
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 155).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 157).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 157).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 176).
Staat van de banden. Zie Verzorging
van banden (bladzijde 174).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 156).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 157).
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
176).
149
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
De motorkap openen
WAARSCHUWING
Verwijder, om schade of verlies van
de sleutel te voorkomen, de sleutel
onmiddellijk na het openen van de
motorkap en draai het Ford logo terug.
N.B.: Gebruik bij auto's met sleutelloze
toegang de reservesleutel. Zie Sleutelloze
toegang (bladzijde 34).
1
E78141
E78142
2
3
5
4
E78143
De motorkap sluiten
N.B.: Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 30 cm dichtvallen.
150
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,5 L DURATEC (VI5)
E78890
I
FEDCBA
H G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
*
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 157).
A
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 156).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 157).
C
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 155).D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 157).
E
151
Onderhoud
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 162).F
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 141).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 155).I
1
Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
152
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
E78893
I
FEDCBA
H G
153
Onderhoud
I
F
E
D
C
B
A
H
G
E125377
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
*
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 157).
A
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 156).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 157).
C
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 155).D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 157).
A
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 162).F
154
Onderhoud
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 141).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 155).I
1
Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
OLIEPEILSTAAF - 2,5 L
DURATEC (VI5)
E95542
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,0 L
DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL
E95543
B
A
MINA
MAXB
MOTOROLIE CONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren
bereikt zijn normale waarden na ongeveer
5000 kilometer.
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en de MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat de motor
wordt gestart.
N.B.: De auto moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
155
Onderhoud
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 158).
Draai de vuldop er weer op. Draai hem tot
u sterke weerstand voelt.
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer de
motor heet is. Laat de motor eerst
afkoelen.
Onverdunde koelvloeistof is
brandbaar en kan ontbranden
wanneer deze wordt gemorst op een
hete uitlaat.
LET OP
In een noodgeval kan water in het
koelsysteem worden bijgevuld om een
tankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistof
met een incorrecte mengverhouding
kan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistof
en water (50/50) op basis van vloeistof
die voldoet aan de Ford specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde 158).
156
Onderhoud
CONTROLE VLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het gebruik van een andere vloeistof
dan de aanbevolen remvloeistof kan
de werking van het remsysteem
reduceren en voldoet niet aan de
prestatiestandaard van Ford.
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
Als het vloeistofpeil is gezakt tot de
markering MIN, laat het systeem dan
zo snel mogelijk controleren door een
goed opgeleide monteur.
N.B.: Bewaar remvloeistof schoon en droog.
Vervuiling door vuil, water,
petroleumproducten of andere materialen
kunnen leiden tot beschadiging en mogelijk
het defect raken van het remsysteem.
N.B.: Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 158).
STUURBEKRACHTI-
GINGSVLOEISTOF
CONTROLEREN
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 158).
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
Gebruik voor het bijvullen een mengsel van
sproeiervloeistof en water om bevriezing
bij koude weersomstandigheden te
voorkomen en het reinigende effect te
verbeteren. We adviseren alleen
sproeiervloeistof van hoge kwaliteit te
gebruiken.
Raadpleeg de productinstructies voor
informatie over vloeistofverdunning.
157
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
Aanbevolen vloeistofSpecificatieOnderdeel
Castrol Engine Oil
*
WSS-M2C913-CMotorolie
Ford of Motorcraft Power
Steering Fluid
WSS-M2C204-A2Vloeistof stuurbekrachtiging
Motorcraft SuperPlus anti-
vries
WSS-M97B44-DKoelvloeistof
Motorcraft of Ford DOT 4 LV
High Performance remvloei-
stof
WSS-M6C65-A2 of ISO
4925 klasse 6
Remvloeistof
*
U kunt tevens Ford Engine Oil motorolie of een andere motorolie gebruiken wanneer
deze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-C.
N.B.: Wanneer u uw auto gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet u geen SAE
10W-40 motorolie gebruiken.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie
WSS-M2C913-C, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE 5W-40 of SAE 10W-40
gebruiken die voldoet aan de specificatie ACEA A1/B1 (aanbevolen) of ACEA A3/B3.
Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben dat de motor minder snel aanslaat,
minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Castrol motorolie wordt aanbevolen.
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merktekenVloeistof stuurbekrachtigingAlle
ongeveer 8,6 (1,9)KoelsysteemAlle
4,0 (0,9)VoorruitsproeiersAlle
65 (14,3)Brandstoftank2,0L Duratorq-TDCi (DW)
66 (14,5)Brandstoftank2.5L Duratec (VI5)
158
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
5,5 (1,2)Motorolie - inclusief filter2,0L Duratorq-TDCi (DW)
5,0 (1,1)Motorolie - exclusief filter2,0L Duratorq-TDCi (DW)
5,8 (1,3)Motorolie - inclusief filter2.5L Duratec (VI5)
5,5 (1,2)Motorolie - exclusief filter2.5L Duratec (VI5)
159
Onderhoud
REINIGEN VAN BUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het wassen
in een autowasserette in de was
wordt gezet, verwijder dan de was
van de voorruit.
LET OP
Controleer eerst de geschiktheid van
de autowasserette voor uw auto,
voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige onderdelen
van uw auto worden beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen te
reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
160
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN BINNENZIJDE
AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
Achterruiten
LET OP
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een
grote keuze aan producten. Lees en volg
nauwkeurig de instructies van de fabrikant
op.
161
Verzorging van de auto
STARTEN MET
HULPSTARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
C
D
E99387
Wagen met de lege accuA
Wagen met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
162
Accu van de auto
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A (kabel
C).
4. Verbind de massa-aansluiting (-) van
auto B met de massa-aansluiting aan
de linkerzijde van de
schokdempertoren van auto A (kabel
D).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen in aanraking
kunnen komen.
Motor starten
1. Start de motor van auto B en laat deze
met een matig hoog toerental draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels los
te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens het
loskoppelen van de hulpstartkabels
in. Door de spanningspiek kunnen de
gloeilampen doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde volgorde
los.
163
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan schade
aan de auto tot gevolg hebben en kan de
typegoedkeuring ongeldig maken.
Wanneer u banden met een andere
diameter laat monteren dan die van
de in de fabriek gemonteerde banden,
geeft de snelheidsmeter niet meer de juiste
snelheid aan. Breng uw wagen naar uw
dealer en laat het motor
managementsysteem opnieuw
programmeren.
Wanneer u banden met een andere
diameter dan de in de fabriek
gemonteerde banden wilt
aanbrengen, controleer dan bij uw dealer
of deze geschikt zijn.
N.B.: Controleer de bandenspanningen
regelmatig voor een optimaal
brandstofverbruik.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een plaatje met de
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij een
temperatuur waarin u gaat rijden en
wanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw dealer
een vervangings dopsleutel en vervangings
slotmoeren verkrijgen.
Uitvoeringen met een
ruimtebesparend reservewiel
WAARSCHUWINGEN
Wanneer de maat van het
reservewiel afwijkt van de andere
gemonteerde wielen, moet u zich aan
de volgende regels houden:
Rijd niet harder dan 80 km/h (50
mph).
Leg zo kort mogelijke afstanden af.
Monteer nooit meer dan één
reservewiel tegelijk.
Monteer op dit wiel geen
sneeuwketting.
Rijd met dit wiel niet een
automatische wasstraat in.
Voer geen bandenreparaties uit aan
een thuisbrenger.
LET OP
De bodemvrijheid van de auto wordt
verminderd. Wees voorzichtig tijdens
het parkeren naast een stoeprand.
N.B.: De auto kan enige ongewone
rij-eigenschappen vertonen.
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw auto
wordt geleverd mag alleen worden
gebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet is beschadigd
of vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is van verontreinigingen.
U mag nooit iets tussen de krik en de
grond of de krik en de auto plaatsen.
164
Velgen en banden
N.B.: Auto's met een bandenreparatieset
of run flat banden zijn niet uitgerust met een
boordkrik en een wielmoersleutel.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de
zomerbanden door winterbanden vervangt.
N.B.: Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop met
een diameter van minimaal 80 mm (3,1
inch).
Uitvoeringen zonder reparatieset of
run flat banden
De krik, de wielmoersleutel, het
afneembare sleepoog en de
wieldopverwijderaar zijn aangebracht in
de reservewielkuip.
Kriksteunpunten
LET OP
Gebruik uitsluitend de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, de
motor, het remsysteem of de
brandstofleidingen beschadigen.
E92658
A
B
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
165
Velgen en banden
E93184
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden de
kriksteunpunten aan.
E92932
E93020
Uitvoeringen met zijskirts
E95345
Wielmoersleutel monteren
Type 1
WAARSCHUWING
Let erop dat uw vingers niet vast
komen te zitten wanneer de
verlenging van de wielmoersleutel in
de originele positie wordt teruggebracht.
N.B.: Zorg dat de wielmoersleutel volledig
is verlengd.
E122546
Verleng de wielmoersleutel.
Type 2
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
166
Velgen en banden
E122502
Steek het afneembare sleepoog in de
wielmoersleutel.
Wieldop verwijderen
Type 1
Steek het platte einde van de
wielmoersleutel tussen de velg en de
wieldop en verwijder de wieldop
voorzichtig.
Type 2
E122314
2
1
1. Breng de wieldopverwijderaar aan.
2. Verwijder de wieldop.
N.B.: Zorg dat de wieldopverwijderaar
onder een rechte hoek ten opzichte van de
wieldop wordt aangetrokken.
Wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto dusdanig dat u,
noch het verkeer hinder ondervindt
of gevaar loopt.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en schakel de
parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'
wanneer deze met een automatische
transmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk door
een deskundige in de juiste richting
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit onder
een auto die alleen wordt
ondersteund door een krik.
167
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
N.B.: Het reservewiel bevindt zich onder het
paneel in het bagagecompartiment.
1. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
E121887
1
2
2. Draai de wielmoeren een slag los.
3. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
4. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig. Zie Technische specificatie
(bladzijde 176).
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van
de wielmoeren naar de velg is gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
168
Velgen en banden
1
2
3
4
5
E75442
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegeven
volgorde definitief vast. Zie
Technische specificatie (bladzijde
176).
7. Breng de wieldop aan met de bal van
uw hand.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
BANDENREPARATIESET
Deze auto is niet uitgerust met een
reservewiel, maar met een
bandenreparatieset, die kan worden
gebruikt voor het repareren van één lekke
band.
De bandenreparatieset bevindt zich in de
bergruimte onder de vloer. Zie
Opbergruimtes (bladzijde 102).
N.B.: Verwijder de schroeven van de
opbergruimte onder de vloer (indien
aangebracht).
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging kunnen
sommige banden slechts gedeeltelijk
of geheel niet worden gedicht. Een te lage
bandenspanning kan het weggedrag van
de auto beïnvloeden, waardoor u de macht
over het stuur kunt verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd is
door het rijden met een te lage
bandenspanning.
Gebruik de bandenreparatieset niet
bij run flat banden.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in de
bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u de
meeste gaatjes dichten [tot een diameter
van zes millimeter], waarna u tijdelijk
verder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik van de
set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen, vooral
wanneer de auto zwaar is beladen of
tijdens het rijden met een aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/h (50 mph).
169
Velgen en banden
Houd de set buiten het bereik van
kinderen.
Gebruik de set bij
omgevingstemperaturen van 30 °C
tot +70 °C.
Gebruik van de bandenreparatieset
WAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zich
gedragen als een explosief of
drijfmiddel.
Laat de bandenreparatieset tijdens
het gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OP
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten draaien.
N.B.: Gebruik de bandenreparatieset alleen
bij auto's die ermee zijn uitgerust.
Parkeer uw auto zodanig langs de kant
van de weg dat u het verkeer niet
belemmert en dat u in staat bent de
set te gebruiken zonder in gevaar te
komen.
Trek, zelfs wanneer u op een vlakke
ondergrond geparkeerd staat, de
handrem aan om te waarborgen dat
de auto niet in beweging kan komen.
Probeer geen vreemde voorwerpen,
zoals spijkers of schroeven, uit de band
te verwijderen.
Laat, wanneer u de set gebruikt, de
motor draaien, maar niet wanneer de
auto in een gesloten of slecht
geventileerde ruimte staat (bijv. in een
gebouw). Zet in dergelijke gevallen de
compressor aan zonder de motor te
starten.
Vervang de fles met het afdichtmiddel
door een nieuwe voordat de
houdbaarheidsdatum (zie de
bovenzijde van de fles) is bereikt.
Informeer andere gebruikers van de
auto dat de band tijdelijk is gerepareerd
met de bandenreparatieset en stel hen
op de hoogte van de speciale
rijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat u
het afdichtmiddel in de band pompt.
Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de band
op te pompen.
Ga niet vlak naast de band staan
wanneer de compressor draait.
Sla de bandwang gade. Wanneer u
scheuren, knobbels en dergelijke ziet
verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met de
aflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verder
met deze band.
Het afdichtmiddel bevat natuurlijk
latex. Voorkom contact met huid,
ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffende
lichaamsdeel dan direct met veel water
schoon en neem contact op met uw
huisarts.
Wanneer de bandenspanning binnen
zeven minuten lager wordt dan 1,8
bar (26 psi), kan de band ernstig zijn
beschadigd, waardoor een tijdelijke
reparatie onmogelijk is. Vervolg in een
dergelijk geval uw reis niet met deze band.
170
Velgen en banden
LET OP
Wanneer de fles in de houder wordt
gedraaid, wordt de afdichting van de
fles verbroken. Draai de fles niet uit de
houder omdat dan het afdichtmiddel
ontsnapt.
E94973
B
J
I
F
E
C
K
A
G
H
D
BeschermkapA
AflaatklepB
SlangC
Oranje dopD
FlessenhouderE
DrukmeterF
Stekker met kabelG
CompressorschakelaarH
LabelI
FlessendopJ
Fles afdichtmiddelK
1. Open het deksel van de
bandenreparatieset.
2. Trek het label I waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/h
(50 mph) vermeld staat van het huis
en maak het binnen het gezichtsveld
van de bestuurder vast op het
instrumentenpaneel. Het label mag
niets belangrijks aan het oog
onttrekken.
3. Haal de slang C en de stekker met
kabel G uit de set.
4. Draai de oranje dop D en de flessendop
J los.
5. Draai de fles afdichtmiddel K stevig
rechtsom in de flessenhouder E.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band eraf.
7. Verwijder de beschermdop A van de
slang C en draai de slang C stevig op
het ventiel van de lekke band.
8. De compressorschakelaar H moet in
de stand 0 staan.
9. Sluit de stekker G aan op de aansluiting
van de aansteker of het extra elektrisch
aansluitpunt. Zie Aansteker (bladzijde
101). Zie Extra
voedingsaansluitingen (bladzijde
101).
10. Start de motor.
11. Zet de compressorschakelaar H in de
stand 1.
171
Velgen en banden
12. Pomp de band niet langer dan zeven
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar (26 psi) en een maximum
druk van 2,5 bar (51 psi). Zet de
compressorschakelaar H in de stand
0 en controleer de huidige
bandenspanning met de drukmeter
F.
13. Neem de stekker G uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14. Draai de slang C snel van het ventiel
los en breng de beschermdop A aan.
Draai het ventieldopje vast.
15. Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten.
16. Zorg ervoor dat de set, de flessendop
en de oranje dop veilig worden
opgeborgen, maar makkelijk
bereikbaar zijn. De set kan weer nodig
zijn wanneer u de bandenspanning
controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie
kilometer (twee mijl) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in de band
wordt gepompt, kan de druk toenemen tot
6 bar (87 psi) maar deze neem na ca. 30
seconden weer af.
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de bandenspanning
opnieuw. Wanneer de bandenspanning
lager is dan 1,3 bar (19 psi) of wanneer er
scheuren, knobbels of dergelijke zichtbaar
zijn, hervat dan uw reis niet met deze band.
Bandenspanning controleren
1. Stop na ongeveer drie kilometer (twee
mijl) te hebben gereden. Controleer en
corrigeer zo nodig de spanning van de
beschadigde band.
2. Sluit de set aan en lees de
bandenspanning af op de drukmeter
F.
3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi)
of hoger is, breng de band dan op de
voorgeschreven spanning. Zie
Technische specificatie (bladzijde
176).
4. Herhaal de procedure om de band weer
op spanning te brengen.
5. Controleer de bandenspanning
nogmaals met de drukmeter F.
Wanneer de spanning te hoog is, laat
dan de spanning afnemen met behulp
van de aflaatklep B.
6. Zodra u de band op de juiste spanning
hebt gebracht: zet de
compressorschakelaar H in de stand
0, trek de stekker G uit de contactdoos,
draai de slang C los, draai het
ventieldopje vast en breng de
beschermdop A weer aan.
7. Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten en bewaar de
set veilig op zijn oorspronkelijke plaats.
8. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de beschadigde
band te laten vervangen. Vertel,
voordat de band van de velg wordt
afgenomen, de bandenspecialist dat
de band een afdichtmiddel bevat.
Vervang de set zo snel mogelijk na
eenmalig gebruik.
N.B.: Bedenk dat een bandenreparatieset
slechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt.
Voorschriften aangaande bandreparatie na
gebruik van de bandenreparatieset kunnen
per land verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
172
Velgen en banden
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de band de
voorgeschreven bandenspanning
hebben. Zie Technische
specificatie (bladzijde 176). Controleer
voortdurend de bandenspanning tot de
band is vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
RUN FLAT BANDEN
Werkingsprincipe
Standard band
B
A
C
E75207
Plaats van de velg bij correcte
bandenspanning
A
Plaats van de velg bij een te lage
bandenspanning
B
BandC
Run flat band
B
D
C
A
E87667
Plaats van de velg bij correcte
bandenspanning
A
Plaats van de velg bij een te lage
bandenspanning
B
BandC
Verzwaarde bandwangD
Wanneer de spanning in een standaard
band aanzienlijk afneemt, brengt de velg
het volledige wagengewicht over op de
ingezakte bandwangen. U kunt nauwelijks
sturen met de wagen en de band wordt
vernield.
Run flat banden hebben stugge,
verzwaarde bandwangen die de velg
dragen wanneer de spanning in de band
afneemt of verloren gaat.
Wat te doen wanneer een run flat
band lek raakt
Door de run flat eigenschappen van deze
banden merkt u misschien niet dat de band
lek is. Uw wagen heeft een
bandenspanningscontrolesysteem, dat u
waarschuwt wanneer de bandenspanning
daalt. Zie Technische specificatie
(bladzijde 176).
Wanneer een band lek raakt:
173
Velgen en banden
minder onmiddellijk snelheid tot
maximaal 80 km/h (50 mph)
voorkom plotselinge of abrupte rem-
en stuurmanoeuvres en wees vooral
voorzichtig bij het nemen van bochten
leg geen afstanden van meer dan 80
km (50 mijl) af nadat het defect is
vastgesteld
laat de defecte band zo spoedig
mogelijk repareren.
Run flat banden vervangen
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de werkplaats op de
hoogte is dat uw wagen is uitgerust
met speciale run flat banden.
Repareer run flat banden die zijn
beschadigd of waarop in lekke
toestand is gereden niet, gebruik ze
niet opnieuw.
Wanneer een run flat band moet worden
vervangen, laat dat de betreffende velg op
beschadiging controleren.
Gebruik geen run flat banden en
standaard banden door elkaar. Bij
een wagen met run flat banden kan
in uitzonderingsgevallen tijdelijk een
standaard band worden gebruikt. Aan de
bestuurder moet worden verteld dat de
standaard band geen run flat
eigenschappen heeft.
Monteer geen run flat banden op
wagens die er niet oorspronkelijk
mee waren uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie met betrekking
tot de compatibiliteit.
Run flat banden mogen uitsluitend worden
verkocht en gemonteerd door speciaal
opgeleide en gecertificeerde
bandenspecialisten.
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
Om ervoor te zorgen dat de banden van de
voor- en achterwielen van uw auto
gelijkmatig slijten en een langere
levensduur hebben, adviseren we de wielen
met regelmatige intervallen tussen 5000
en 10000 kilometer van voor naar achter
en vice versa te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs stoepbanden
schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het
dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage kan betekenen dat
de wieluitlijning niet meer aan de
specificaties voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het reservewiel)
wanneer de banden koud zijn.
174
Velgen en banden
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische specificatie
(bladzijde 176).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet sneller dan 40 km/u
wanneer gebruik wordt gemaakt van
14 mm sneeuwkettingen of 50 km/u
wanneer gebruik wordt gemaakt van 10
mm sneeuwkettingen.
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
Breng alleen sneeuwkettingen aan
op 235/60 R16 of 215/65 R16
banden.
LET OP
Wanneer uw wagen is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine
schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
Uitvoeringen met
stabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)
kunnen een wat ongebruikelijke
rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan
worden voorkomen door het systeem uit
te schakelen. Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 121).
BANDENSPANNINGCON-
TROLESYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het systeem ontheft u niet van de
verantwoording om regelmatig de
bandenspanning te controleren.
Het systeem waarschuwt u alleen
voor een lage bandenspanning. Het
pompt de banden niet op.
Rijd niet met een aanzienlijk te lage
bandenspanning. Hierdoor kunnen
de banden oververhit raken en
worden beschadigd. Een te lage
bandenspanning verhoogt het
brandstofverbruik, verkort de levensduur
van de banden en heeft een nadelige
invloed op de rijeigenschappen.
LET OP
Buig of beschadig de ventielen niet
wanneer u de banden oppompt.
Laat banden door goed opgeleide
monteurs monteren.
175
Velgen en banden
Het detectiesysteem
bandenspanningsverlies waarschuwt
ingeval van een luchtdrukwijziging in een
van de banden. Dit vindt plaats via de
ABS-sensoren die de rollende omtrek van
de wielen registreren. Wanneer de rollende
omtrek verandert, dan geeft dit een lage
spanning aan in een band. Er wordt een
waarschuwingsbericht weergegeven in de
informatiedisplay en de
berichtencontrolelamp gaat branden. Zie
Infoberichten (bladzijde 78).
Naast een te lage bandenspanning of een
beschadigde band kunnen de volgende
situaties van invloed zijn op de rollende
omtrek:
Ongelijke wagenbelading.
Gebruik van een aanhangwagen of een
heuvel op en af rijden.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Rijden op zachte ondergrond zoals
sneeuw of modder.
N.B.: Het systeem functioneert naar
behoren, maar de detectietijd kan wellicht
toenemen.
Wanneer een waarschuwingsbericht voor
een lage bandenspanning op het
informatiedisplay wordt weergegeven,
controleer dan de bandenspanning zo
spoedig mogelijk en breng deze op de
voorgeschreven waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 176).
Wanneer dit regelmatig voorkomt, laat dan
zo snel mogelijk de oorzaak vaststellen en
verhelp de storing.
Systeem resetten
N.B.: Reset het systeem niet wanneer met
de auto wordt gereden.
N.B.: Het systeem moet worden gereset na
een afstelling van de bandenspanning of
een bandenwissel.
N.B.: Zet het contact aan.
Instrumentenpaneel, type 2
1. Navigeer met behulp van de
multifunctionele hendel naar 'SET' >
T. Pres.
2. Houd de SET/RESET toets ingedrukt
tot het bericht Tyre Pressure set
(bandenspanning ingesteld)
verschijnt.
Instrumentenpaneel, type 3
1. Navigeer met behulp van de
multifunctionele hendel naar hold
'SET' to set Tyre Pres..
2. Houd de SET/RESET toets ingedrukt
tot het bericht Tyre Pressure set
(bandenspanning ingesteld)
verschijnt.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Wieltype
130 (96)Alle
Bandenspanning (koude banden)
176
Velgen en banden
Tot 80 km/h (50 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T135/90 R 17Alle
Tot 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,2 (32)215/65 R16Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,2 (32)235/60 R16Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,2 (32)235/55 R17Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,2 (32)235/55 RF17Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,2 (32)2,1 (31)235/50 R18Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,2 (32)2,1 (31)235/45 R19Alle
Snelheid continu hoger dan 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)215/65 R16Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)235/60 R16Alle
177
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)235/55 R17Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)235/55 RF17Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)235/50 R18Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)235/45 R19Alle
178
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
N.B.: Het ontwerp van het
identificatieplaatje kan afwijken van het
getoonde plaatje.
N.B.: De informatie op het
identificatieplaatje is afhankelijk van de
vereisten per land.
E85610
C
B
E
D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het voertuigidentificatienummer (VIN) en
de maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het rechter
voorportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer
(chassisnummer) is rechtsvoor naast de
voorstoel in de bodemplaat ingeslagen.
Het is ook op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
179
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen trekhaak
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
4443 (174,9)Totale lengte
2128 (83,8)Totale breedte inclusief buitenspiegels
1655 - 1677 (65,2 - 66)
Totale hoogte - EC rijklaargewicht zonder dwarspro-
fielen dakrails
1687 - 1710 (66,4 - 67,3)
Totale hoogte - EC rijklaargewicht met dwarsprofielen
dakrails
2690 (105,9)Wielbasis
1574 - 1580 (62 - 62,2)Spoorbreedte, voor
1584 - 1590 (62,4 - 62,6)Spoorbreedte, achter
180
Inhouden en specificaties
Afmetingen trekhaak
A
B
G
F
E
C
D
E99436
181
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingPunt
98 (3,9)Bumper achterzijde trekhaakkogelA
87 (3,4)Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
918 (36,1)Hart wiel hart trekhaakkogelC
518 (20,4)Hart trekhaakkogel langsbalkD
1031 (40,6)Afstand tussen de langsbalkenE
446 (17,6)
Hart trekhaakkogel hart 1e bevestigings-
punt
F
746 (29,4)
Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigings-
punt
G
182
Inhouden en specificaties
BELANGRIJKE AUDIO-
INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Door technische verschillen kunnen
opneembare CDs (CD-R's) en
opnieuw beschrijfbare CDs
(CD-RW's) mogelijk niet correct
functioneren.
Op deze toestellen kunnen CD's
worden afgespeeld die aan de
International Red Book standaard
audiospecificatie voldoen. CDs met
kopieerbeveiliging van sommige
fabrikanten voldoen niet aan deze
standaard; het correct afspelen ervan kan
dan ook niet worden gegarandeerd.
Dual format, dubbelzijdige CD's
(DVD Plus, CD-DVD format), die door
de muziekindustrie worden gebruikt,
zijn dikker dan normale CD's; het correct
afspelen ervan kan dan ook niet worden
gegarandeerd en bovendien kunnen ze
klemraken. CDs met een onregelmatige
vorm en CDs met krasbescherming of
zelfklevende etiketten mogen niet worden
gebruikt. Garantieclaims, waarbij dit type
CD in een audiotoestel wordt aangetroffen
dat voor reparatie wordt aangeboden,
worden niet geaccepteerd.
Alle toestellen behalve Sony CD
(maar niet de 6CD) zijn uitsluitend
bedoeld voor het afspelen van
commercieel geperste 12 cm audio-CD's.
De Sony CD-speler kan 8 cm CD's afspelen
wanneer een door Sony goedgekeurde
adapter is aangebracht (CSA-8).
Het audiotoestel kan worden
beschadigd wanneer voorwerpen als
creditcards of munten in de CD-sleuf
worden geduwd.
Labels op het audiotoestel
E66256
CD etiketten
Audio-CD
E66254
MP3
E66255
183
Inleiding audio-installatie
6000CD
A
B
C
D
E
O
G
N
E138367
F
H
G
M
I
L
J
K
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 201).A
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 201).B
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 205).C
Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 190).D
Golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 192).E
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 188).F
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 192).G
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 193).H
Oproep aannemen en telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 210).I
Opwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 195).J
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 190).K
Neerwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 195).L
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 190).
M
184
Overzicht audio-installatie
Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling
(bladzijde 190).
N
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 207).O
Sony CD en Sony CD DAB
E138370
G
H
I
J
S
R
Q
P
C
D
A
B
E
F
K
M
O
N
L
Scannen. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 195). Zie CD-nummers
scannen (bladzijde 204).
A
Informatie. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 190). Zie Menu's
audio-installatie (bladzijde 197). Zie CD-speler (bladzijde 201). Zie Storingen
verhelpen audio-installatie (bladzijde 208).
B
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 192).C
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 201).D
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 188).E
DSP selecteren. Zie Digitale signaalverwerking (DSP) (bladzijde 197).F
Automatisch opslaan. Zie Autostore toets (bladzijde 193).G
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 190).H
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 193).I
Aan/uit-regeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 190).J
185
Overzicht audio-installatie
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 190).
K
Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 210).L
Volumeregeling, navigatietoetsen en keuzetoets.M
Oproep beantwoorden. Zie Telefoon (bladzijde 210).N
Toonregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling (bladzijde 190).O
Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 210).P
Radio en golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 192).Q
Extra ingang en CD selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde
207). Zie CD-speler (bladzijde 201).
R
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 205).S
186
Overzicht audio-installatie
BEVEILIGINGSCODE
Elk toestel bevat een unieke code die moet
worden ingevoerd voordat het toestel kan
worden gebruikt.
Is de accu losgekoppeld of is het toestel
uit de auto verwijderd geweest, dan moet
de code opnieuw worden ingevoerd
voordat het toestel kan worden gebruikt.
BEVEILIGINGSCODE
VERGETEN
Raakt u uw unieke code kwijt, neem dan
contact op met uw dealer en geef hem de
gegevens van uw audiotoestel en overleg
een identiteitsbewijs.
BEVEILIGINGSCODE
INVOEREN
Verschijnt CODE - - - -, CODE 0000 of
ENTER KEYCODE in het display wanneer
u het audiotoestel inschakelt, dan moet u
met behulp van de
stationsvoorkeuzetoetsen de unieke code
invoeren.
6000CD, Sony en Sony DAB
1. Voer de unieke code in met behulp van
de stationsvoorkeuzetoetsen.
2. Maakt u een fout bij het invoeren van
de code, voer de cijfers dan opnieuw in
door de toetsen 0-9 te blijven
gebruiken. Het display gaat van
cijferpositie 1 naar 4 en vervolgens weer
terug.
3. Zorg ervoor dat de complete code
correct is voordat u op de
voorkeuzetoets * of de toets tussen de
navigatietoetsen drukt om uw selectie
te bevestigen.
ONJUISTE BEVEILIGINGSCODE
Maximaal zijn 10 invoerpogingen van de
unieke code toegestaan, met verschillende
consequenties indien u een fout maakt.
Het aantal pogingen wordt in het display
weergegeven.
Wanneer in het display CODE verschijnt,
kan meteen een nieuwe poging worden
gedaan.
Wanneer in het display WAIT 30
verschijnt, wordt het toestel 30 minuten
lang geblokkeerd. Wacht dan tot de timer
tot nul heeft afgeteld. Wanneer CODE in
het display verschijnt, voert u de correcte
code in.
N.B.: Na 10 mislukte pogingen wordt het
toestel permanent uitgeschakeld en wordt
LOCKED in het display weergegeven. Neem
contact op met uw Ford dealer.
187
Beveiliging van uw audio-installatie
TIJD EN DATUM VAN DE
AUDIO-INSTALLATIE
INSTELLEN
6000CD
Datum en tijd veranderen
Druk op de CLOCK toets om de datum en
tijd weer te geven.
N.B.: Wanneer u binnen 30 seconden na
het indrukken van de CLOCK toets niet op
een andere toets drukt, keert het display
naar de eerdere instelling terug.
1. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de datum en
de tijd te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
2. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om extra datum-
en tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen.
4. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
5. Druk op de CLOCK toets om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
N.B.: Wanneer u niet binnen 30 seconden
na het veranderen van een datum- of
tijdwaarde op de CLOCK toets drukt, wordt
het instellen beëindigd en worden de nieuwe
waarden automatisch opgeslagen.
N.B.: Druk op de CLOCK toets en houd deze
langer dan twee seconden ingedrukt om de
uurwaarde voor het instellen van winter- of
zomertijd te selecteren.
12/24 uurs modus
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony en Sony DAB
Datum en tijd veranderen
1. Druk op de CLOCK toets.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets totdat de datum- of
tijdwaarde die u wenst te veranderen
in het display knippert.
3. Gebruik de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om de gekozen datum- of tijdwaarde
te veranderen.
4. Gebruik de linker of rechter
navigatietoets om extra datum- en
tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
5. Herhaal de stappen drie of vier indien
nodig.
6. Druk op de CLOCK toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
12/24 uurs modus
1. Druk op de MENU toets.
2. Druk op de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
188
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
189
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
AAN/UIT TOETS
Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het
toestel nog een uur nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
Na een uur schakelt het radiotoestel
automatisch uit.
BASS/TREBLE (LAGE/HOGE
TONEN) REGELING
De bass-functie wordt gebruikt om de
lage-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
De treble-functie wordt gebruikt om de
hoge-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
Alle behalve Sony en Sony DAB
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de BASS/TRE toets
voor de lage-tonenweergave en
tweemaal voor de
hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
Sony en Sony DAB
N.B.: U kunt deze instellingen afzonderlijk
aanpassen voor CD, radio en Aux.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de TONE toets voor
de lage-tonenweergave en tweemaal
voor de hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de navigatietoets opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken om de
gewenste aanpassingen door te
voeren.
BALANCE/FADE (BALANS
LINKS/RECHTS,
VOOR/ACHTER) REGELING
De balansfunctie wordt gebruikt om de
geluidsverdeling tussen de linker en rechter
luidsprekers aan te passen.
De fade-functie wordt gebruikt voor het
aanpassen van de geluidsverdeling van
voor naar achter in auto's die met
luidsprekers achterin zijn uitgerust.
Druk eenmaal op de FAD/BAL toets voor
de fade-functie en tweemaal voor de
balansfunctie.
Alle behalve Sony en Sony DAB
Gebruik de volumeregeling, of bij bepaalde
toestellen de toetsen opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken, om de gewenste
aanpassingen door te voeren.
Sony en Sony DAB
Gebruik de navigatietoetsen opwaarts of
neerwaarts in voor het aanpassen van de
fade-instelling en de navigatietoetsen links
en rechts voor het aanpassen van de
balansinstelling.
Het gekozen niveau wordt in het display
weergegeven.
BEDIENING VAN DE AUDIO-
INSTALLATIE
Gebruik de MENU toets om toegang te
verkrijgen tot functies die niet direct via een
van de bedieningstoetsen gekozen kunnen
worden. Druk op de MENU toets voor
functies op het eerste niveau, of op de
MENU toets en houd deze ingedrukt voor
functies op het tweede niveau (niet
leverbaar op Sony of Sony DAB toestellen).
190
Werking van de audio-installatie
6000CD
Menufuncties
Tweede niveauEerste niveau
Tijdens alle functiesTijdens het afspelen
van een CD
Tijdens het afspelen
van een cassette
Tijdens radio-
ontvangst
Lokale of algemene
verkeersberichten
Scannen12/24 uurHandmatig
afstemmen
AF
**
Shuffle
AVC
*
Scanfunctie
REGHerhalenMenu ADV12/24 uur
NieuwsKlomp-
AVC
*
CLIP12/24 uur-Menu ADV
VID
AVC
*
--
Bluetooth aan/uitMenu ADV--
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel
of het voertuig.
N.B.: Functies op het tweede niveau (geavanceerd) kunnen ook ingevoerd worden door
het ADV menu in het menu van het eerste niveau te selecteren.
*
Automatische volumeregeling.
**
Alternatieve frequenties.
Sony CD en Sony CD DAB
Menufuncties
Tijdens het afspelen van een CDTijdens radio-ontvangst
12/24 uur12/24 uur
CLIP AAN/UITCLIP AAN/UIT
Nieuws AAN/UITNieuws AAN/UIT
AVC
1
AVC
1
AF
2
AF
2
191
Werking van de audio-installatie
Menufuncties
Tijdens het afspelen van een CDTijdens radio-ontvangst
TA
3
volumeTA
3
volume
Lokale of algemene verkeersberichtenLokale of algemene verkeersberichten
ShuffleRegionaal AAN/UIT
Herhalen-
Comp AAN/UIT-
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel
of het voertuig.
*
Automatische volumeregeling.
2
Alternatieve frequenties.
3
Verkeersberichten.
Sony CD en Sony CD DAB met
Bluetooth
Door op de PHONE toets gevolgd door de
MENU toets te drukken, wordt toegang
verkregen tot de volgende opties:
Geen actieve telefoon of Actieve
telefoon
BT-apparaat ontkoppelen
Oproepen weigeren AAN/UIT
Bluetooth AAN/UIT
GOLFBAND TOETS
N.B.: Wanneer een andere geluidsbron is
ingeschakeld kan deze keuzetoets ook
worden gebruikt om weer over te schakelen
naar de radio.
Alle behalve Sony en Sony DAB
Druk op de AM/FM toets om een keuze
uit de beschikbare golfbanden te maken.
Sony en Sony DAB
Druk op de RADIO toets om een keuze uit
de beschikbare golfbanden te maken.
VOORKEUZETOETSEN
Met deze voorziening kunt u uw favoriete
radiostations opslaan, zodat u later direct
hierop kunt afstemmen door de juiste
golfband te selecteren en op de
betreffende voorkeuzetoets te drukken.
1. Kies een golfband.
2. Stem af op het gewenste radiostation.
3. Houd een van de voorkeuzetoetsen
ingedrukt. De geluidsweergave wordt
onderbroken. Zodra het geluid weer
wordt weergegeven, is het radiostation
opgeslagen.
Dit kan op elke golfband en voor iedere
voorkeuzetoets worden herhaald.
192
Werking van de audio-installatie
N.B.: Wanneer u naar een ander deel van
het land rijdt, worden FM RDS (radio data
system) radiostations die op alternatieve
frequenties uitzenden onder de
voorkeuzetoetsen opgeslagen.
AUTOSTORE TOETS
N.B.: Met deze functie worden de eerder
onder Autostore opgeslagen
voorkeuzestations overschreven.
N.B.: Deze functie kan ook worden gebruikt
om radiostations handmatig op te slaan op
dezelfde wijze als andere golfbanden.
N.B.: De krachtigste beschikbare signalen
op de gekozen golfband worden
opgeslagen.
De geluidsweergave wordt onderbroken
en AUTOSTORE wordt in het display
weergegeven terwijl het toestel de
frequenties afzoekt.
Wanneer het zoeken voltooid is, wordt de
geluidsweergave hersteld en worden de
krachtigste signalen onder de
voorkeuzetoetsen van Autostore
opgeslagen.
6000CD
Druk op de AM/FM toets en houd deze
ingedrukt.
Sony CD
Druk op de AST of RADIO toets en houd
deze ingedrukt.
REGELING FUNCTIE
VERKEERSINFORMATIE
Veel radiostations die op de FM-band
uitzenden hebben een TP-code die
aangeeft dat deze verkeersinformatie
uitzenden.
Verkeersberichten inschakelen
Voordat u verkeersberichten kunt
ontvangen, moet u op de TA toets drukken.
TA-D dan wel TA-L wordt in het display
weergegeven om aan te geven dat de
functie is ingeschakeld.
Indien u reeds heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie
uitzendt, wordt ook TP in het display
weergegeven. Anders zoekt het toestel
naar een verkeersprogramma en wordt
tijdens het zoeken TP SEEK weergegeven.
Kan het toestel een dergelijk radiostation
niet vinden, dan wordt NOT FOUND in het
display weergegeven.
TP verschijnt in een venster in het display
wanneer u heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie levert
via een geschakeld RDS (radio data
system) of EON (enhanced other network)
radiostation.
Wanneer verkeersinformatie wordt
uitgezonden, onderbreekt deze
automatisch de normale radio-, cassette
of CD-weergave; TRAFFIC of NEWS wordt
dan in het display weergegeven.
Wanneer het verkeersinformatiesignaal
zwakker wordt, knippert TP in het display.
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken (de linker of rechter
navigatietoets op Sony of Sony DAB
audiotoestellen) om een ander
radiostation te zoeken.
N.B.: Wanneer dit tijdens het afspelen van
een CD of een apparaat in de
AUX-aansluiting gebeurt of, bij bepaalde
modellen, wanneer het radiovolume op 0 is
gezet, dan zal het toestel automatisch op
een ander radiostation afstemmen dat
verkeersinformatie uitzendt.
193
Werking van de audio-installatie
Indien een radiostation wordt gekozen of
met behulp van de voorkeuzetoetsen
wordt opgeroepen dat geen
verkeersinformatie uitzendt, dan blijft het
toestel op dat radiostation afgestemd
tenzij TA uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld wordt.
N.B.: Wanneer TA is ingeschakeld en u kiest
een voorkeuzezender of stemt handmatig
af op een radiostation dat geen
verkeersinformatie (TA) uitzendt, dan wordt
geen verkeersinformatie weergegeven.
Lokale of algemene
verkeersinformatie
Omdat in sommige gebieden het aantal
RDS of EON verkeersberichten erg hoog
kan zijn, kan worden gekozen tussen lokale
of algemene verkeersinformatie.
6000CD
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat TA in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om lokale (TA
LOCAL) dan wel algemene (TA DIST)
verkeersinformatie te selecteren.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
N.B.: TA-L dan wel TA-D wordt in het
display weergegeven.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets en gebruik de
opwaarts of neerwaarts navigatietoets
om de TA display te selecteren.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Volume van de verkeersberichten
Verkeersberichten onderbreken de normale
geluidsweergave met een
voorgeprogrammeerd volume dat
gewoonlijk hoger is dan het gebruikelijke
luistervolume.
Instellen van het
voorgeprogrammeerde volume
6000CD
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Stel het gewenste volume met de
draaiknop in.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Sony CD
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te kiezen.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht gaat
het audiotoestel weer door met zijn
normale werking. Om een verkeersbericht
voortijdig af te breken, drukt u tijdens het
verkeersbericht op TA.
194
Werking van de audio-installatie
N.B.: Indien u op een ander tijdstip op TA
drukt, worden alle berichten uitgeschakeld.
STATION AFSTEMTOETSEN
DAB-service linking
N.B.: De DAB-service linking is standaard
uitgeschakeld.
N.B.: Via service linking zijn kruisreferenties
naar andere betreffende frequenties van
hetzelfde radiostation mogelijk, bijvoorbeeld
FM en andere DAB-ensembles.
N.B.: Het systeem schakelt automatisch
naar een ander corresponderend
radiostation indien het huidige radiostation
niet beschikbaar is, bijvoorbeeld tijdens het
verlaten van het dekkingsgebied.
DAB service linking in- en uitschakelen
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat DIGITAL RADIO
SERVICE LINK in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om AUTO of OFF te
selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
Zoeken
6000CD
Kies een golfband en druk kort op de toets
voor opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken. Het toestel stopt bij het eerste
radiostation dat in de door u gekozen
richting wordt gevonden.
Sony CD
Kies een golfband en druk kort op de
navigatietoets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken. Het toestel stopt bij
het eerste radiostation dat in de door u
gekozen richting wordt gevonden.
Handmatig afstemmen
6000CD
1. Kies een golfband en druk op de toets
MENU totdat MAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de golfband
in kleine stappen omhoog of omlaag
af te zoeken of houd de toets ingedrukt
om de golfband in grotere stappen af
te zoeken totdat u een radiostation
vindt waarnaar u wilt luisteren.
Sony CD
Kies een golfband en druk kort op de
navigatietoets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken om in kleine stappen
de golfband omhoog of omlaag af te
zoeken. Het display geeft de gekozen
frequentie weer.
Sony DAB
N.B.: Ensembles zijn groepen radiostations.
Druk kort op de navigatietoets omhoog of
omlaag om de ensembles omhoog of
omlaag af te zoeken.
Scanfunctie
Met de SCAN functie kunt u elk gevonden
station 10 seconden lang beluisteren.
195
Werking van de audio-installatie
6000CD
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gekozen
golfband omhoog of omlaag af te
zoeken.
3. Afhankelijk van het audiotoestel drukt
u op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken of op de MENU
toets om verder te luisteren naar een
radiostation.
Sony en Sony DAB
1. Druk op de SCAN toets. SCAN knippert
of SCANNING wordt in het display
weergegeven.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om binnen een golfband
te zoeken.
3. Druk opnieuw op SCAN om naar een
radiostation te blijven luisteren.
196
Werking van de audio-installatie
AUTOMATISCHE
VOLUMEREGELING
Indien van toepassing, past de
automatische volumeregeling (AVC) het
geluidsvolume aan, om geluiden van de
motor en het wegdek te compenseren.
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AVC in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets SEEK UP of SEEK
DOWN om de AVC instelling bij te
stellen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony en Sony DAB
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Gebruik de navigatietoets omhoog of
omlaag om AVC te selecteren.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
DIGITALE
SIGNAALVERWERKING (DSP)
DSP voor bezette zitplaatsen
Deze functie houdt rekening met de
verschillen in afstand tot de diverse
luidsprekers in de auto ten opzichte van de
zitplaatsen. Kies de zitplaats waarvoor het
audiosignaal moet worden gecorrigeerd.
DSP-equalizer
Kies de muziekcategorie waarnaar u bij
voorkeur luistert. Het audiosignaal
verandert om de weergave van de specifiek
gekozen muziekstijl te verbeteren.
DSP-instellingen wijzigen
1. Druk eenmaal op de DSP toets voor
bezette zitplaatsen en tweemaal voor
de equalizer. Positie van onderdeel: Zie
Overzicht audio-installatie
(bladzijde 184).
2. Gebruik de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om de gewenste instelling te kiezen.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
bevestigen.
REDUCTIE
GELUIDSVERVORMING (CLIP)
De CLIP functie (indien van toepassing)
detecteert automatisch
geluidsvervormingen en verlaagd het
volume tot de vervorming is opgeheven.
Dit betekent dat wanneer u het volume
handmatig verhoogt de waarde op het
display verandert, maar het geluid mogelijk
niet toeneemt.
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat CLIP in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
197
Menu's audio-installatie
Sony en Sony DAB
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Gebruik de navigatietoets omhoog of
omlaag om CLIP te selecteren.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
ALTERNATIEVE FREQUENTIES
Veel programma's die op de FM band
worden uitgezonden hebben een
programma-identificatie (PI) code, die
door de audio-installatie kan worden
herkend.
Wanneer bij uw radio alternatieve
frequenties (AF) is ingeschakeld en u rijdt
van het ene naar het andere
ontvangstgebied, dan zoekt deze functie
naar een krachtiger stationssignaal en
stemt daarop af zodra het is gevonden.
Onder bepaalde omstandigheden kan door
het afstemmen op alternatieve frequenties
(AF) de normale ontvangst tijdelijk worden
onderbroken.
Het toestel evalueert continu de
signaalsterkte en, indien een beter signaal
beschikbaar komt, schakelt het toestel
over naar dat alternatief. De
geluidsweergave wordt onderbroken terwijl
het toestel de lijst met alternatieve
frequenties controleert en, zo nodig, de
golfband eenmaal afzoekt naar een
alternatieve frequentie.
Wanneer een radiostation wordt gevonden
wordt de weergave van het geluid hervat;
wanneer er geen radiostation wordt
gevonden, stemt het systeemautomatisch
af op de oorspronkelijke frequentie. Op
bepaalde toestellen wordt NOT FOUND in
het display weergegeven.
Wanneer AF-MAN is gekozen, werkt het
toestel op dezelfde wijze als bij AF-AUTO
of AF-ON, maar er wordt dan alleen naar
alternatieve frequenties gezocht wanneer
op een voorkeuzetoets wordt gedrukt.
Wanneer AF-OFF is gekozen, blijft het
toestel op de oorspronkelijk gekozen
frequentie afgestemd. In deze modus
wordt AF-OFF telkens wanneer het toestel
wordt ingeschakeld, weergegeven.
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AF in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony en Sony DAB
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
198
Menu's audio-installatie
REGIONALE MODUS (REG)
De regionale modus (REG) regelt het
gedrag van AF door tussen regionale
netwerken van een hoofdzender te
schakelen. Een zender kan over een groot
netwerk beschikken dat in een groot
gedeelte van het land te ontvangen is. Op
verschillende tijden van de dag kan dit
grote netwerk worden onderverdeeld in
een aantal kleinere regionale netwerken,
die bijvoorbeeld in grotere plaatsen of
steden zijn gevestigd. Wanneer het
netwerk niet in regionale zenders wordt
opgesplitst, zendt het complete netwerk
hetzelfde programma uit.
Regionale modus AAN: Dit voorkomt het
schakelen naar andere regionale
netwerken, die niet hetzelfde programma
uitzenden.
Regionale modus OFF (uit): Hiermee kan
een groter gebied worden ontvangen
wanneer naburige regionale netwerken
hetzelfde programma uitzenden, maar kan
leiden tot overschakelen wanneer dit niet
het geval is.
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REG in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony en Sony DAB
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Gebruik de navigatietoets omhoog of
omlaag om REGIONAL te selecteren.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
NIEUWSBERICHTEN
Sommige radiotoestellen onderbreken de
normale ontvangst voor nieuwsberichten
van radiostations op de FM band of RDS
of EON geschakelde stations op dezelfde
wijze als bij verkeersberichten.
Tijdens nieuwsberichten wordt afwisselend
de stationsnaam en NEWS in het display
weergegeven. Het nieuwsbericht
onderbreekt de geluidsweergave met
hetzelfde voorgeprogrammeerde volume
als bij verkeersberichten.
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat NEWS in het display
wordt weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat NEWS in het
display wordt weergegeven.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
maken.
199
Menu's audio-installatie
4. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
5. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
200
Menu's audio-installatie
CD'S AANBRENGEN
6000CD, Sony en Sony DAB
Controleer altijd dat de CD-sleuf leeg is
alvorens een CD in te brengen.
Breng een CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel in.
LOADING, READING CD en AUDIO CD
of MP3 CD wordt in het display
weergegeven, en het afspelen start
automatisch.
NUMMER SELECTEREN
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk eenmaal op de SEEK UP toets
om naar het volgende nummer te gaan
of druk meerdere keren om naar de
daaropvolgende nummers te gaan.
2. Druk eenmaal op de SEEK DOWN
toets om het huidige nummer te
herhalen. Wanneer binnen twee
seconden vanaf het begin van een
nummer op deze toets wordt gedrukt,
dan wordt het vorige nummer gekozen.
3. Druk meerdere keren op de SEEK
DOWN toets om voorafgaande
nummers te selecteren.
Sony en Sony DAB
1. Druk eenmaal op de navigatietoets
voor opwaarts zoeken om naar het
volgende nummer te gaan of druk er
meerdere malen op om naar
daaropvolgende nummers te gaan.
2. Druk eenmaal op de navigatietoets
voor neerwaarts zoeken om het huidige
nummer te herhalen. Wanneer binnen
twee seconden vanaf het begin van
een nummer op deze toets wordt
gedrukt, dan wordt het vorige nummer
gekozen.
3. Druk meerdere malen op de
navigatietoets voor neerwaarts zoeken
om voorafgaande nummers te kiezen.
CD'S IN CD-WISSELAAR
AANBRENGEN
LET OP
Plaats niet meer dan één CD in elke
sleuf.
Houd het portier gesloten wanneer
het magazijn wordt aangebracht.
N.B.: De unit accepteert alleen
conventionele CD's.
Positie van onderdeel: Zie CD-wisselaar
(bladzijde 103).
201
CD-speler
E66144
1. Open het portier.
2. Druk de toets.
3. Verwijder het magazijn.
4. Breng in elke sleuf een CD met het label
naar boven gekeerd aan. Er is een
duidelijke klik hoorbaar ter bevestiging
van correct laden.
5. Breng het magazijn in de door de pijl
aangegeven richting aan. Er is een
duidelijke klik hoorbaar ter bevestiging
van correct laden.
6. Sluit het portier.
CD'S UIT CD-WISSELAAR
VERWIJDEREN
LET OP
Houd het portier gesloten wanneer
het magazijn wordt aangebracht.
1. Open het portier.
2. Druk op de toets.
3. Verwijder het magazijn.
4. Trek de betreffende CD-houder met
behulp van de hendel aan de zijkant uit
het magazijn.
5. Verwijder de CD en sluit de CD-houder.
6. Herhaal stap vier en vijf om de
resterende CD's te verwijderen.
7. Breng het magazijn in de door de pijl
aangegeven richting aan. Er is een
duidelijke klik hoorbaar ter bevestiging
van correct laden.
8. Sluit het portier.
CD AFSPELEN
N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het
nummer en de tijd die is verstreken sinds de
start van het nummer in het display
weergegeven.
N.B.: Wanneer bij CD wisselaars twee of
meer CD's na elkaar worden geladen, begint
het afspelen met de CD die het laatst is
geladen.
6000CD
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD om het afspelen van de CD te
starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
Sony en Sony CD DAB
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD/AUX om het afspelen van de
CD te starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
Afspelen CD-wisselaar
6000CD
Druk tweemaal op de CD toets om de
CD-wisselaar af te spelen.
N.B.: Als op de CD toets wordt gedrukt
wanneer geen CD's zijn geladen, dan wordt
NO CDS weergegeven in de display.
202
CD-speler
Sony en Sony CD DAB
Druk tweemaal op de CD/AUX toets om
de CD-wisselaar af te spelen.
N.B.: Als op de CD/AUX toets wordt
gedrukt wanneer geen CD's zijn geladen,
dan wordt NO CDS weergegeven in de
display.
VERSNELD
VOORUIT/ACHTERUIT
Alle behalve Sony en Sony DAB
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken en houd deze ingedrukt
om voorwaarts of achterwaarts binnen de
nummers van de CD te zoeken.
Sony en Sony DAB
Druk op de linker of rechter navigatietoets
en houd deze ingedrukt om voorwaarts of
achterwaarts te zoeken binnen de
nummers van de CD.
SHUFFLE/RANDOM (DOOR
ELKAAR/WILLEKEURIG)
Door het willekeurig afspelen van
nummers, ook wel "shuffle" genaamd,
worden alle nummers op een CD in
willekeurige volgorde afgespeeld.
6000CD
N.B.: Wanneer SHUFF CD is gekozen,
worden alleen de nummers van de huidige
CD in willekeurige volgorde afgespeeld.
Wanneer SHUF ALL is gekozen, worden de
nummers van alle CD's in willekeurige
volgorde afgespeeld.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SHUF in het display wordt
weergegeven.
2. Scroll met de toets voor opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken door het
display totdat SHUF ALL of SHUFF CD
in het display wordt weergegeven.
3. Gebruik indien nodig de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om het volgende nummer te kiezen.
N.B.: Wanner de functie is ingeschakeld
verschijnt telkens wanneer een nieuw
nummer wordt gekozen SHUFFLE in het
display.
Sony CD en Sony CD DAB
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat SHUFFLE in het
display wordt weergegeven.
3. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
N.B.: Wanneer een MP3-CD wordt
afgespeeld, bestaan de opties uit SHUFF
CD voor de hele CD of SHUF ALL voor alle
nummers in de map.
CD-NUMMERS COMPRIMEREN
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
wordt zacht opgenomen muziek luider
weergegeven en hard opgenomen muziek
minder luid weergegeven, om het
herhaaldelijk corrigeren van het volume te
beperken.
203
CD-speler
Alle behalve Sony en Sony DAB
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat COMP in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat COMP in het
display wordt weergegeven.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
maken.
4. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
5. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
CD-NUMMERS HERHALEN
6000CD
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REPEAT in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de SEEK UP of SEEK DOWN
toets om te kiezen tussen OFF en TRK.
Sony en Sony DAB
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat REPEAT in het
display wordt weergegeven.
3. Kies met behulp van de linker of rechter
navigatietoetsen REPEAT TRACK of
REPEAT OFF.
4. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
N.B.: Wanneer een MP3 CD wordt
afgespeeld, zijn de mogelijkheden REPEAT
TRACK, REP FOLDER en REPEAT OFF.
CD-NUMMERS SCANNEN
Met behulp van de SCAN functie kunt u elk
nummer ongeveer 10 seconden lang
beluisteren.
6000CD
N.B.: Na de selectie verschijnt SCAN kort
in het display aan het begin van elk nummer.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om SCAN CD
dan wel SCAN ALL te kiezen.
3. Druk nogmaals op de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om een nummer verder te beluisteren.
Sony en Sony DAB
N.B.: Er zijn verschillende scanmodi
mogelijk, afhankelijk van het type CD dat
wordt afgespeeld.
1. Druk eenmaal op de SCAN toets om
ieder nummer op een audio CD, of de
eerste 10 seconden van ieder nummer
of iedere map op een MP3 CD te
scannen.
2. Druk opnieuw op de SCAN toets om
SCAN OFF (audio CD) te selecteren,
of bij een MP3 om alle nummers van
een map te scannen.
204
CD-speler
CD'S UITWERPEN
N.B.: De radio-ontvangst wordt
automatisch hervat wanneer op de toets
EJECT wordt gedrukt.
N.B.: Wanneer onbedoeld op de EJECT
toets wordt gedrukt, kunt u het uitwerpen
annuleren door nogmaals op de toets te
drukken.
N.B.: Als de CD niet wordt verwijderd, dan
wordt deze weer terug de audio-unit
ingetrokken.
6000CD
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD.
Sony CD
N.B.: Is geen CD geladen wanneer op de
EJECT toets wordt gedrukt, dan wordt NO
CD in het display weergegeven.
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD. EJECTING en
PLEASE REMOVE wordt in het display
weergegeven.
MP3-BESTAND AFSPELEN
N.B.: Sommige audiobestanden met een
kopieerbeveiliging kunnen wellicht niet
worden gelezen door de CD-speler.
De CD-speler ondersteunt tevens
audiobestanden van het formaat MP3 en
WMA.
Wanneer een CD met audio in de CD-speler
wordt geplaatst, wordt de mapstructuur
van de CD ingelezen. Het kan even duren
voordat wordt begonnen met afspelen
(afspelen is afhankelijk van de kwaliteit
van de CD).
MP3 nummers kunnen op verschillende
manieren op een CD worden opgenomen.
Ze kunnen allemaal in de hoofdmap
worden geplaatst, net als bij een normale
audio-CD, of ze kunnen in een bepaalde
map worden geplaatst, die bijvoorbeeld
bedoeld is voor een album, een artiest of
een bepaald genre.
Een multi session CD afspelen
De normale afspeelvolgorde bij CDs met
meerdere mappen is eerst de nummers in
de bovenliggende map, dan de nummers
in de eerste onderliggende map, vervolgens
de nummers in de tweede onderliggende
map, etc. Wanneer bijvoorbeeld folder 1 de
folders 1a en 1b bevat, en folder 2 bevat
folder 2a, is de afspeelvolgorde folder 1, 1a,
1b, 2, 2a.
Wanneer het afspelen van een bestand is
voltooid, wordt verder gegaan met het
afspelen van de andere bestanden in
dezelfde map. De map wordt automatisch
gewijzigd wanneer alle bestanden in de
huidige map zijn afgespeeld.
MP3 WEERGAVE-OPTIES
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,
kan bepaalde informatie die gecodeerd in
elke opname is opgenomen, worden
weergegeven. Deze informatie omvat
meestal:
De bestandsnaam
De naam van de map
ID3 informatie die op het album kan
staan of de naam van de artiest.
Gewoonlijk wordt de naam van het
bestand dat wordt afgespeeld
weergegeven. Druk om een van de andere
informatie-items te selecteren
herhaaldelijk op de INFO toets tot het
benodigde item wordt weergegeven in de
display.
205
CD-speler
N.B.: Wanneer de gekozen ID3 informatie
niet beschikbaar is, verschijnt NO MP3 TAG
op het display.
Opties weergave CD tekst
Wanneer een audio CD met CD tekst wordt
afgespeeld, kan een beperkte hoeveelheid
informatie, die aan elk nummer is
toegevoegd, worden weergegeven. Deze
informatie omvat meestal:
De naam van de CD
De naam van de artiest
De naam van het nummer.
N.B.: Deze display-opties kunnen op
dezelfde wijze worden gekozen als bij MP3
CDs. NO DISC NAME of NO TRACK NAME
wordt weergegeven in de display als geen
informatie is gecodeerd.
AFSPELEN CD BEËINDIGEN
Alle behalve Sony en Sony DAB
Druk op de AM/FM toets.
N.B.: Hierdoor wordt niet de CD
uitgeworpen; het weergeven van de CD
wordt alleen onderbroken op de plaats waar
de weergave van de radio werd hervat.
Druk opnieuw op de CD toets om het
afspelen van de CD te hervatten.
Sony en Sony DAB
Druk de RADIO toets in.
N.B.: Hierdoor wordt niet de CD
uitgeworpen; het weergeven van de CD
wordt alleen onderbroken op de plaats waar
de weergave van de radio werd hervat.
Druk opnieuw op de CD/AUX toets om
het afspelen van de CD te hervatten.
206
CD-speler
N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het
afspelen van een extra apparaat het volume
daarvan hoog. Hierdoor worden storingen
gereduceerd wanneer het apparaat wordt
aangesloten op de aansluiting voor de
sigarenaansteker in de auto.
Via de extra ingang (AUX IN), indien
aanwezig, kan een extra apparaat zoals
een MP3-speler op het audiotoestel van
de auto worden aangesloten. Het geluid
kan via de autoluidsprekers worden
weergegeven.
Sluit het extra apparaat met conventionele
3,5 mm audiostekkers aan op de AUX IN
aansluiting.
Kies de extra ingang door middel van de
AUX toets en het extra apparaat wordt via
de autoluidsprekers afgespeeld. AUX
wordt in het display weergegeven. Volume,
hoge en lage tonen kunnen zoals
gewoonlijk via het audiotoestel worden
geregeld.
De toetsen van het audiotoestel kunnen
ook worden gebruikt om de weergave van
het audiotoestel te hervatten, terwijl het
extra apparaat aangesloten blijft.
207
Ingangsaansluiting (AUX IN)
RemedieDisplay van het audiotoestel
Algemeen storingsbericht voor storingen tijdens het
afspelen van een CD, bijv.: kan CD niet aflezen, data-CD
aangebracht. Kan ook wijzen op een storing in het
audiotoestel. Controleer of de CD correct geladen is,
reinig de CD en laad deze opnieuw of vervang de CD
door een voor u bekende muziek-CD. Zie CD's
uitwerpen (bladzijde 205). Zie CD's aanbrengen
(bladzijde 201). Wanneer de storing blijft bestaan. Neem
contact op met uw Ford dealer.
CD ERROR
PLEASE CHECK CD
CDC ERROR
Bericht dat aangeeft dat zich geen CD's in het audiotoe-
stel of de CD-wisselaar bevinden. Breng een CD aan.
Zie CD's aanbrengen (bladzijde 201).
NO CD
NO CDS
NO CD #
Omgevingstemperatuur te hoog CD-speler werkt niet
totdat deze is afgekoeld.
HIGH TEMP
CD DRIVE HIGH TEMP
Bericht dat aangeeft dat zich reeds een CD in de sleuf
bevindt. Werp de CD uit de gekozen sleuf uit alvorens
te proberen een CD aan te brengen, of kies een andere
sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 201).
SLOT FULL
Bericht dat aangeeft dat alle sleuven van het audiotoe-
stel reeds bezet zijn. Zie CD's uitwerpen (bladzijde
205).
CDC FULL
Er is een ongeschikte CD aangebracht, bijvoorbeeld
geen audio-CD. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 205).
DATA CD
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 187).
CODE ----
Bericht dat u vraagt, te wachten tot de volgende poging
kan worden ondernomen om de Keycode in te geven.
Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde 187).
WAIT
Bericht dat het aantal verkeerd ingegeven Keycodes
aangeeft. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
187).
TRIES
Bericht dat aangeeft dat de systeembeveiliging het
toestel heeft geblokkeerd nadat herhaaldelijk onjuiste
Keycodes zijn ingegeven. Neem contact op met uw Ford
dealer.
LOCKED
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 187).
KEYCODE....
ENTER KEYCODE....
208
Storingen verhelpen audio-installatie
RemedieDisplay van het audiotoestel
Bericht dat u informeert dat de ingegeven Keycode
onjuist is. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
187).
INCORRECT
209
Storingen verhelpen audio-installatie
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van het handsfree systeem
voor de Bluetooth mobiele telefoon
beschreven.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij uw
mobiele telefoon vast te houden.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetooth
apparaten implementeren. Daardoor is het
mogelijk dat een telefoon niet compatible
met een handsfree systeem is, waardoor
in sommige gevallen de prestaties van het
systeem aanzienlijk worden beperkt. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
SETUP TELEFOON
Telefoonboek
Na het opstarten kan het al naar gelang de
grootte enkele minuten duren voordat u
toegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadres
kunnen verschillende categorieën op de
audiounit worden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
ThuisH
FaxF
N.B.: Adressen kunnen met of zonder
toevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon worden
weergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
E87994
Fax
210
Telefoon
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst wordt
gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon bij het
systeem is aangemeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
Selecteer de telefoon in het menu van de
actieve telefoon.
Wanneer het contact en het audio- of
navigatiesysteem weer worden
ingeschakeld, wordt de koppeling aan de
laatste actieve telefoon door het systeem
hersteld.
N.B.: In sommige gevallen moet de
Bluetooth verbinding ook op de telefoon
worden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audiounit toegankelijk.
N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten
worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth
apparaten zijn gekoppeld, moet er één
worden ontkoppeld om een nieuw apparaat
te kunnen koppelen.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruiken
moet deze worden gekoppeld aan het
telefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienen
Er kunnen maximaal zes Bluetooth
apparaten aan het systeem in de auto
worden gekoppeld.
N.B.: Wanneer met de telefoon die als de
nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd
een gesprek wordt gevoerd, wordt het
gesprek doorgeschakeld naar het
audiosysteem in de auto.
N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan een
systeem in de auto is gebonden, kan deze
nog op de gebruikelijke wijze worden
gebruikt.
Eisen voor een Bluetooth
verbinding
Het volgende is vereist voordat met een
Bluetooth telefoon een verbinding tot
stand kan worden gebracht.
1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijn
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de
menu-optie Bluetooth in de audiounit
op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor
meer informatie over
telefooninstellingen de handleiding van
uw mobiele telefoon.
2. Zoek in het Bluetooth menu van uw
telefoon naar Ford Audio en selecteer
deze optie.
3. Voer het op de voertuigdisplay
weergegeven codenummer in met
behulp van de toetsen van de telefoon.
Wanneer geen codenummer wordt
weergegeven op de display, voer dan
het Bluetooth PIN nummer 0000 in
met behulp van de toetsen van de
telefoon. Voer nu het op de
voertuigdisplay weergegeven
Bluetooth PIN-nummer in.
4. Als de mobiele telefoon om
goedkeuring van de automatische
verbinding vraagt, selecteer dan JA.
211
Telefoon
N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld,
wordt een telefoongesprek verbroken.
Wanneer de contactsleutel in de stand '0'
wordt gezet, blijft de telefoonverbinding
behouden.
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Afstandsbediening
Voice en mode toets
2
1
E87661
Voice toets1
Mode toets2
Oproepen kunnen worden beantwoord
door eenmaal op de toets MODE te
drukken. Druk de toets opnieuw in om de
oproep te beëindigen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten
door op de CD, AM/FM of AUX toets te
drukken.
Bellen
Een nummer kiezen m.b.v.
spraakbesturing
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Commandos telefoon (bladzijde 229).
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Houd de MENU toets ingedrukt tot
PHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om het
gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt om naar
de volgende letter van het alfabet te gaan.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het geselecteerde
telefoonnummer te bellen.
212
Telefoon
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek - Sony radio
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de zoektoets tot het
telefoonboek wordt weergegeven.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen ingedrukt
om naar de volgende letter van het alfabet
te gaan.
4. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het geselecteerde
telefoonnummer te bellen.
Een nummer kiezen m.b.v. het
telefoontoetsenblok
Als u over een audiounit met
telefoontoetsenblok beschikt (toetsen
0-9, * en #):
1. Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
op de toets PHONE als u een Sony
radio hebt.
2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'.
N.B.: Als u bij het kiezen van een
telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,
druk dan op de toets 'naar links zoeken' om
het laatste cijfer te wissen. Wanneer de
toets lang wordt ingedrukt, wordt de
complete serie cijfers gewist.
Houd de 0 ingedrukt om een + in te toetsen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigd door
op de toets 'weigeren' te drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek beëindigen door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken of door op de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst
CALL IN. Selecteer op bepaalde
audiounits de lijst GEMISTE,
INKOMENDE of UITGAANDE
gesprekken.
N.B.: Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het gewenste
telefoonnummer te bellen.
Een nummer opnieuw kiezen - Sony
radio
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de zoektoets tot de gewenste
lijst wordt weergegeven.
N.B.: Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
213
Telefoon
4. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
telefoonnummer te kiezen.
Laatst gekozen nummer opnieuw
kiezen - Sony radio
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Druk nogmaals op de toets
'beantwoorden' om het nummer te
kiezen.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de toets
PHONE of de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunnen worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek weigeren door op
PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er
een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in
de wachtstand plaatsen en het tweede
inkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets PHONE of de
toets MODE op de afstandsbediening te
drukken.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken. Bij audio-units zonder
telefoontoetsenblok kunt u ook een
tweede inkomend gesprek weigeren door
op de toets CD of de toets AM/FM te
drukken.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het dempen
verschijnt er een bevestiging op het display.
Audio-units met een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie uit
te schakelen.
Audio-units zonder een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'omhoog- of
omlaagzoeken'. Druk nogmaals op de toets
om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
Met behulp van de voorkeuzetoetsen
N.B.: Deze procedure geldt alleen voor
audio-units met een telefoontoetsenbord.
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets
(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
214
Telefoon
Met behulp van het menu op de
audio-unit
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de ACTIVE PHONE optie
op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende opgeslagen
telefoons om de gekoppelde telefoons
weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die de actieve
telefoon moet worden.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de optie DEBOND op de
audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om de
te ontkoppelen telefoon weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die moet worden
ontkoppeld.
Een gekoppelde telefoon
ontkoppelen - Sony radio
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen tot u
de optie ONTKOPPELEN bereikt.
3. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om de
te ontkoppelen telefoon weer te geven.
4. Druk op de toets OK om te
ontkoppelen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S MET
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van het navigatiesysteem
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van het
navigatiesysteem voor meer informatie over
de bediening.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs als uw telefoon met het
navigatiesysteem is verbonden, kan deze
nog steeds op normale wijze worden
gebruikt.
Bellen
Een nummer kiezen
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Spraaksturing (bladzijde 218).
215
Telefoon
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunt u beëindigen door op de
toets BEËINDIGEN, de toets MODE op
de afstandsbediening of de toets
AAN/UIT op het navigatiesysteem te
drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Kies NUMMER HERHALEN.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de toets
MODE op de afstandsbediening of de
toets PHONE op het apparaat te drukken
of door de optie AANNEMEN in het menu
te gebruiken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunt u weigeren
door op de toets 'weigeren' of de toetsen
CD of AM/FM op het apparaat te drukken
of door de optie WEIGEREN in het menu
te gebruiken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede oproep
beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets MODE op de
afstandsbediening of de toets PHONE op
het apparaat te drukken of door de optie
AANNEMEN in het menu te gebruiken.
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken of op een van de volgende toetsen
op het apparaat: CD, AM/FM.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het dempen
verschijnt er een bevestiging op het display.
SD-navigatie-units
Druk op de toets 'dempen' (doorgestreept
microfoonsymbool). Druk nogmaals op de
toets om deze functie uit te schakelen.
CD-navigatiesystemen
Druk op de toets 'microfoon dempen'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie uit
te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
216
Telefoon
2. Selecteer met behulp van de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu de
actvieve telefoon in de lijst.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer de optie BT-INSTELLINGEN
in het menu.
3. Selecteer de AFMELDEN optie in het
menu.
4. Selecteer de telefoon in de lijst.
217
Telefoon
WERKING
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeem
bedienen zonder dat uw aandacht van de
weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld
instellingen te veranderen of om reacties
van het systeem te lezen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels gebruikt,
zet het spraakbesturingssysteem uw
spraaklabel om in een bedieningssignaal
voor het systeem. Uw spraaklabels nemen
de vorm aan van dialogen of commando's.
U wordt door mededelingen of vragen door
deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
het systeem voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat gebruiken.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
Bluetooth telefoon
radio
CD-speler/ CD-wisselaar
extern apparaat (USB)
extern apparaat (iPod)
automatische klimaatregeling
navigatiesysteem (raadpleeg de
afzonderlijke navigatiehandleiding).
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord. Het
spraakbesturingssysteem herhaalt elk
gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Een gedetailleerde uitleg
over alle mogelijke gesproken commando's
kunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten de
auto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor iedere
functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
218
Spraaksturing
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
CD-speler/CD-wisselaar "DISC" en
"TRACK"
automatische klimaatregeling:
"TEMPERATURE", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON" en
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
radio: "TUNE NAME"
extern apparaat (USB): "TRACK"
extern apparaat (iPod): "TRACK"
SD-kaart: "TRACK".
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE of de MODE
toets drukken en wachten tot het systeem
met een piep antwoordt. Zie
Spraaksturing (bladzijde 42).
Druk de toets opnieuw in om de
spraakbesturing uit te schakelen.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen
aan items zoals favoriete radiozenders en
persoonlijke telefooncontacten. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 219).
Zie Commandos telefoon (bladzijde 229).
Zie Commandos navigatiesysteem
(bladzijde 233).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3
seconden.
COMMANDOS AUDIO-UNIT
CD-speler
U kunt het afspelen direct met
spraakbesturing bedienen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
**
219
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de CD
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle alles
Random afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
220
Spraaksturing
CD-wisselaar
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CD CHANGER"
"HELP"
"PLAY"
"DISC"
*
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE CD"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT CD"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kunt u
het nummer van de CD kiezen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"DISC NUMBER PLEASE"
"DISC"
*
2
221
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"DISC <nummer>""<een getal tussen 1 en 6>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de CD
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle CD
Random afspelen binnen de CD-inhoud
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"SHUFFLE CD"2
Radio
De gesproken commando's ondersteunen
de radiofuncties en u kunt met Voice
Control op radiostations afstemmen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.
"RADIO"
"HELP"
"AM"
222
Spraaksturing
"RADIO"
"FM"
"TUNE NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>"
"<frequentie>"
*
3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaande
voor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van
0,1
"Eighty nine point nine" (89,9)
"Ninety" (90,0)
"One hundred point five" (100,5)
"One zero one point one" (101,1)
"One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen
van 9
AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen
van 1
"Five thirty one" (531)
"Nine hundred" (900)
"Fourteen forty" (1440)
"Fifteen zero three" (1503)
"Ten eighty" (1080)
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam in
het bestand opslaan.
223
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een opgeslagen
radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
*
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
224
Spraaksturing
Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Afspelen
Met deze functie schakelt de audiobron
over op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
Auxiliary ingang
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
apparaat met auxiliary ingang.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"LINE IN""LINE IN"2
225
Spraaksturing
Externe apparaten - USB
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
extern USB-apparaat dat op de audiounit
kan worden aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "USB"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"FOLDER"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 236).
Afspelen USB
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
USB-apparaat.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
226
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"USB""USB"2
"PLAY"3
USB-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op het
USB-apparaat kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
*
4
* Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Externe apparaten - iPod
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
iPod die op de audiounit kan worden
aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
227
Spraaksturing
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 236).
iPod-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
4
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4",
"5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
iPod-afspeellijst
U kunt direct een afspeellijst in de iPod
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"PLAYLIST NUMBER PLEASE"
"PLAYLIST"
*
3
"PLAYLIST <nummer>""<een getal tussen 1 en 10>"4
* Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen
worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 236).
228
Spraaksturing
COMMANDOS TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"
*
"DIAL NUMBER"
*
"DIAL NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Telefoonfuncties
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
229
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
*
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
*
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REDIAL"
"REDIAL"
*
2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
230
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)
Met deze functie worden gesproken
getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor
bijvoorbeeld het op afstand bedienen van
het antwoordapparaat bij u thuis of voor
het invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Bedien de toets
VOICE en wacht op de systeemprompt.
Kan alleen worden gebruikt op auto's met
een aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze functie kan worden gebruikt
voor het kiezen van een nummer door de
naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
231
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
232
Spraaksturing
Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Hoofdinstellingen
Oproepen weigeren
Oproepen kunnen zo worden ingesteld dat
ze met spraakbesturing automatisch
worden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS"
"ACCEPT CALLS"
*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
COMMANDOS
NAVIGATIESYSTEEM
Raadpleeg de afzonderlijke handleiding
van het navigatiesysteem voor meer
informatie over de commandomenu's.
COMMANDOS
KLIMAATREGELING
Airconditioning
Met gesproken commando's voor de
klimaatregeling kunnen het
aanjagertoerental, de temperatuur en de
modus worden ingesteld. Niet alle functies
zijn in alle autotypen beschikbaar.
233
Spraaksturing
Overzicht Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"
*
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
*
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
*
"TEMPERATURE"
*
"AUTO MODE"
*
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
Aanjager
Met deze functie kunt u het
aanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE"
"FAN"
a
2
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3
"FAN <getal>""<een getal tussen 1 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
234
Spraaksturing
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING ON/DEMISTING ON"
"DEFROSTING ON/DEMISTING
ON"
*
2
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
*
* Kan als short cut worden gebruikt.
Temperatuur
Met deze functie kunt u de temperatuur
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE"
"TEMPERATURE"
*
2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3
"TEMPERATURE <getal>"
"<een getal tussen 15 en 29 °C met
stappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Automatische functie
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE"
"AUTO MODE"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere
temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
235
Spraaksturing
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Ga voorzichtig te werk bij het omgaan
met externe apparaten met
blootliggende stekkers (zoals de
USB-plug). Vervang altijd de
beschermkap/beschermplaat (indien
mogelijk). Er bestaat kans op
elektrostatische ontlading, wat tot schade
aan het apparaat kan leiden.
Raak de USB-aansluiting in de auto
niet aan of voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de
aansluiting af wanneer deze niet wordt
gebruikt.
Maak alleen gebruik van
USB-massaopslagapparaten.
Zet de audio-unit altijd op een andere
bron (bijvoorbeeld de radio) alvorens
het USB-apparaat te ontkoppelen.
Breng geen USB-hubs of -splitters
aan.
N.B.: Het systeem is alleen ontworpen voor
het herkennen en lezen van geschikte
audiobestanden van een USB-apparaat dat
voldoet aan de klasse voor
USB-massaopslagapparaten of een iPod.
Er kan niet worden gegarandeerd dat alle
beschikbare USB-apparaten met het
systeem kunnen worden gecombineerd.
N.B.: Er kan gebruik worden gemaakt van
compatibele apparaten met een
USB-adapterkabel en apparaten die
rechtstreeks kunnen worden aangesloten
op de USB-aansluiting van de auto
(bijvoorbeeld USB-geheugensticks en Pen
Drives).
N.B.: Het kan voorkomen dat sommige
USB-apparaten met een hoger
stroomverbruik incompatibel zijn
(bijvoorbeeld sommige grotere harde
schijven).
N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de
bestanden van het externe apparaat
variëren afhankelijk van factoren zoals de
bestandsstructuur, de grootte van het
bestand en de inhoud van het apparaat.
Het systeem ondersteunt een aantal
externe apparaten voor een volledige
integratie met de audio-unit via de
USB-aansluitingen en extra aansluitingen.
Eenmaal aangesloten kan het externe
apparaat worden aangestuurd via de
audio-unit.
Hieronder staat een lijst met veel
voorkomende compatibele apparaten:
USB-geheugensticks
USB-draagbare harde schijven
Enkele MP3-spelers met
USB-aansluiting
iPod mediaspelers (ga naar
www.ford-mobile-connectivity.com
voor de nieuwste compatibiliteitslijst).
Het systeem is USB 2.0 Full Speed
compatibel, USB 1.1 Host Compliant en
ondersteunt FAT 16/32 bestandssystemen.
Informatie over audiobestands-
structuren voor externe apparaten
USB
Maak alleen een enkele partitie op het
USB-apparaat.
Als afspeellijsten worden gemaakt, dan
dienen deze de correcte bestandspaden
gerefereerd aan het USB-apparaat te
bevatten. Er wordt aanbevolen de
afspeellijst te maken nadat de
audiobestanden zijn overgedragen naar
het USB-apparaat.
Afspeellijsten moeten worden gemaakt in
.m3u formaat.
Audiobestanden moeten worden gemaakt
in .mp3 formaat.
236
Verbinding
Houd u aan het volgende:
1000 items per map (bestanden,
mappen en afspeellijsten)
5000 mappen met USB-apparaat
(inclusief afspeellijsten)
8 submapniveau's.
Volg de onderstaande procedure voor het
inschakelen van spraakregeling voor
aangepaste afspeellijsten en mappen:
Maak mappen met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen
1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3" zonder
extensie.
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfer
tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed
"Ford5.m3u" zonder spatie tussen
"Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste mappen en
afspeellijsten worden geselecteerd met
behulp van spraakregeling. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 219).
iPod
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1
en 10 is voor het inschakelen van
spraakregeling voor aangepaste
afspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7" zonder
spatie tussen "Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten
worden geselecteerd met behulp van
spraakregeling. Zie Commandos
audio-unit (bladzijde 219).
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN
WAARSCHUWING
Zorg dat het externe apparaat stevig
in de auto is bevestigd en dat
bijbehorende aansluitingen de
bedieningselementen voor het rijden niet
blokkeren.
Externe apparaten kunnen worden
aangesloten met behulp van de extra
ingangsaansluiting en de USB-poort. Zie
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
(bladzijde 103). Zie USB-poort (bladzijde
104).
Aansluiting
Sluit het apparaat aan en bevestig het
indien nodig om bewegen in de auto te
voorkomen.
Een iPod aansluiten
Voor een optimaal gebruiksgemak en een
optimale audiokwaliteit wordt aangeraden
een bijpassende eenpolige kabel aan te
schaffen bij uw dealer.
De iPod kan tevens worden aangesloten
met behulp van de standaard iPod
USB-kabel en een aparte 3,5 mm
audiokabel. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van deze methode moet het
volume van de iPod op maximum worden
gezet en de equalizerinstellingen worden
uitgeschakeld alvorens de aansluitingen
te maken:
Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de
iPod aan op de AUX IN aansluiting.
Sluit de USB-kabel van de iPod aan op
de USB-aansluiting van de auto.
237
Verbinding
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN - AUTO'S MET
BLUETOOTH
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten
LET OP
Omdat er verschillende standaarden
bestaan, kunnen fabrikanten een
groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Hierdoor kan incompatibiliteit ontstaan
tussen het Bluetooth apparaat en het
systeem, wat in sommige gevallen de
systeemfunctionaliteit kan beperken. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen apparaten worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
Apparaat aansluiten op
(voertuig)systeem
N.B.: Sommige audio- en navigatie-units
beschikken over een afzonderlijk Bluetooth
audio-menu. Dit menu kan worden gebruikt
voor toegang tot de setup en de bediening.
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 211).
Het apparaat bedienen
Selecteer Bluetooth audio als de actieve
bron.
Toegang tot nummers kan worden
verkregen door vooruit en achteruit te
navigeren met behulp van de knoppen op
het stuur of rechtstreeks via de knoppen
van de audio-unit.
USB-APPARAAT GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100029
USB-apparaat is de actieve bron
E100022
Map
E100023
Afspeellijst
E100024
Album
E100025
Artiest
E100026
Bestandsnaam
E100027
Titel van nummer
E100028
Informatie niet beschikbaar
Sony radio
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door herhaaldelijk op de
CD/AUX toets te drukken tot "USB" in de
display verschijnt. Nadat het
USB-apparaat is aangesloten, wordt het
eerste nummer van de eerste map
automatisch afgespeeld. Vervolgens wordt
na het wijzigen van de audiobron de
afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
238
Verbinding
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van het apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de mapstructuur omhoog of
omlaag te bladeren. Druk op de OK toets
om afspelen te selecteren nadat het
gewenste nummer of de gewenste
afspeellijst of map is gemarkeerd.
N.B.: Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van het USB-apparaat wilt
navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het USB-menu. De functies willekeurig
afspelen (shuffle) en herhaald afspelen
(repeat) kunnen worden ingeschakeld voor
wat betreft de mappen en afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om het gehele
apparaat, de huidige map of een
afspeellijst te scannen (indien actief).
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te drukken,
kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot "DEVICES" in de display
verschijnt. Selecteer DEVICES en selecteer
vervolgens USB uit de beschikbare
apparatenlijst. Nadat het USB-apparaat
is aangesloten, wordt het eerste nummer
van de eerste map automatisch
afgespeeld. Vervolgens wordt na het
wijzigen van de audiobron de
afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk eenmaal op de SELECT toets om
door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
239
Verbinding
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de draaiknop voor
scrollen/selecteren om door lijsten te
bladeren. Druk op de toets om de inhoud
uit te breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of map of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op ESC
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze
in om door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om
de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor wat
betreft mappen en afspeellijsten. Er
kunnen verschillende opties worden
weergegeven, afhankelijk van het feit of
een afspeellijst al dan niet actief is.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
SD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot de USB-toets aan de linkerzijde
van de display verschijnt. Selecteer USB
uit de beschikbare apparatenlijst.
N.B.: Sommige apparaten worden getoond,
maar kunnen niet worden geselecteerd
(afhankelijk van het feit of het apparaat al
dan niet is aangesloten).
Nadat het USB-apparaat is aangesloten,
wordt het eerste nummer van de eerste
map automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron de
afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
scrollen om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
240
Verbinding
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de scroll-toetsen
om door lijsten te bladeren. Druk op de
toets om de inhoud uit te breiden binnen
de gemarkeerde afspeellijst of map of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op de pijltjestoets naar links
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de schuifbalk
om door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om
de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor wat
betreft mappen en afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
IPOD GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100030
iPod is de actieve bron
E100031
Afspeellijst iPod
E100032
Artiest iPod
E100033
Album iPod
E100034
Genre iPod
E100035
Nummer iPod
E100036
Algemene categorie iPod
E100037
Algemeen mediabestand iPod
Sony radio
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 237).
Selecteer de iPod als de audiobron door
herhaaldelijk op de CD/AUX toets te
drukken tot "iPod" in de display verschijnt.
241
Verbinding
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de
radiodisplay. Bladeren door de inhoud is
gebaseerd op hetzelfde principe als voor
het gebruik van een stand-alone iPod
(bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.).
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de structuur omhoog of omlaag
te bladeren. Druk op de OK toets om
afspelen te selecteren nadat het gewenste
nummer, album, genre of de gewenste
afspeellijst of artiest is gemarkeerd.
N.B.: Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van de iPod wilt navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van de
iPod te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te drukken,
kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 237).
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot
"DEVICES" in de display verschijnt.
Selecteer DEVICES en selecteer vervolgens
iPod uit de beschikbare apparatenlijst.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken
op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de
SELECT toets om door de inhoud van de
iPod te bladeren.
242
Verbinding
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de draaiknop voor
scrollen/selecteren om door lijsten te
bladeren. Druk op de toets om de inhoud
uit te breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of artiest, het gemarkeerde
album of genre of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op ESC
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze in
om door de inhoud van de iPod te
bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
SD-navigatie-units
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 237).
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot de
iPod-toets aan de linkerzijde van de display
verschijnt. Selecteer iPod uit de
beschikbare apparatenlijst.
N.B.: Sommige apparaten worden getoond,
maar kunnen niet worden geselecteerd
(afhankelijk van het feit of het apparaat al
dan niet is aangesloten).
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken
op artiest, titel enz.). Druk op de
pijltjestoets omhoog/omlaag scrollen om
door de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
243
Verbinding
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de scroll-toetsen om door
lijsten te bladeren. Druk op de toets om de
inhoud uit te breiden binnen de
gemarkeerde afspeellijst of artiest, het
gemarkeerde album of genre of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op de pijltjestoets naar links
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de schuifbalk
om door de inhoud van de iPod te
bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
244
Verbinding
RIJVEILIGHEID
WAARSCHUWINGEN
Het systeem levert informatie
waarmee u veilig en snel uw
bestemming kunt bereiken.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het systeem alleen bij
stilstaande wagen programmeren.
Het systeem biedt geen hulp met
betrekking tot stopborden,
verkeerslichten of
wegwerkzaamheden en biedt evenmin
andere belangrijke veiligheidsinformatie.
Gebruik het systeem niet voordat u
zich vertrouwd hebt gemaakt met de
bediening ervan.
Bekijk de systeemdisplay alleen
wanneer de rijomstandigheden dit
toelaten.
Veiligheidsinformatie
Lees de volgende veiligheidsmaatregelen
en volg deze op. Wanneer u dit nalaat
wordt de kans op een aanrijding en
lichamelijk letsel verhoogd. Ford Motor
Company is niet aansprakelijk voor schade
die voortvloeit uit het niet opvolgen van
deze richtlijnen.
Wanneer de route-instructies nauwkeurig
moeten worden bekeken, zet de wagen
dan op een veilig moment aan de kant en
parkeer deze.
Gebruik het navigatiesysteem niet om
hulpdiensten te lokaliseren.
Maak altijd gebruik van de nieuwste
navigatie-informatie voor een zo efficiënt
en veilig mogelijk gebruik van het systeem.
Uw dealer is gaarne bereid u hierbij
behulpzaam te zijn.
245
Introductie navigatie
INTRODUCTIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
N.B.: Aan het versturen en ontvangen van
tekstberichten zijn kosten verbonden.
N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw
telefoon voor alle telefoonfuncties en de
werking van de functies.
N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt
op de gebruikershandleiding) op een veilige
plaats.
N.B.: Bewaar het tekstbericht voor
activering in het postvak IN van uw mobiele
telefoon.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetooth
apparaten implementeren. Daardoor is het
mogelijk dat een telefoon niet compatible
met een handsfree systeem is, waardoor
in sommige gevallen de prestaties van het
systeem aanzienlijk worden beperkt. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com voor
volledige gegevens.
Micro SD-kaart installeren
1
2
E114212
1. Verwijder de micro SD-kaart uit de
adapter.
2. Plaats de micro SD-kaart in de mobiele
telefoon.
Navigatiesysteem mobiele
telefoon activeren
N.B.: De radio moet zijn ingeschakeld
alvorens de mobiele telefoon aan te sluiten
op de GPS-ontvanger in de auto.
N.B.: De Ford Mobile Navigation moet
worden geïnstalleerd en geactiveerd op uw
mobiele telefoon.
N.B.: Er kunnen maximaal drie telefoons
worden geactiveerd.
N.B.: Gedetailleerde instructies vindt u op
de micro SD-kaart en op
www.ford-mobile-connectivity.com.
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 211).
1. Schakel de radio in.
246
Navigatiesysteem
E114213
2. Schakel uw mobiele telefoon in en start
de Ford Mobile Navigation.
3. Kies Selecteer navigatie.
4. Kies Adres.
5. Wijzig de route-opties indien nodig en
start de routebegeleiding.
6. De bochtinformatie wordt
weergegeven in de voertuigdisplay. De
gesproken instructies zijn hoorbaar via
de voertuigluidsprekers.
N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige
positie weer.
7. U kunt de applicatie verlaten en verder
gaan met de routebegeleiding na het
herstarten van de applicatie.
247
Navigatiesysteem
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: WJLRX-42
IC: 7847A-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteitsverklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan de
vereisten van Council Directive 1999/5/EC.
Een kopie van de Conformiteitsverklaring
kunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG
Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
TYPEGOEDKEURINGEN
iPod is een handelsmerk van Apple Inc.
TYPEGOEDKEURINGEN
E114214
© 2008 NAVTEQ B.V. Alle rechten
voorbehouden.
248
Bijlagen
E114220
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw auto is getest en gecertificeerd
volgens de wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of
andere geldende lokale vereisten). U dient
ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft
gemonteerd voldoet aan de betreffende
lokale wetgeving. Laat apparatuur door
goed geschoolde monteurs monteren.
WAARSCHUWINGEN
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw auto worden gemonteerd wanneer
deze voldoen aan de in onderstaande tabel
vermelde parameters. Er zijn geen
bijzondere voorzieningen of voorwaarden
voor het monteren of gebruiken ervan.
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in het ontvouwbereik van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aan de
originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de auto.
249
Bijlagen
WAARSCHUWINGEN
Houd antenne- en voedingskabels
op een afstand van tenminste 10
WAARSCHUWINGEN
centimeter van elektronische modules en
airbags.
E85998
1 2 3 4
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen in
watt (piek RMS)
Frequentieband
MHz
3, 450 W1 30
1, 2, 350 W30 54
1, 2, 350 W68 87,5
1, 2, 350 W142 176
1, 2, 350 W380 512
1, 2, 310 W806 940
1, 2, 310 W1200 1400
1, 2, 310 W1710 1885
1, 2, 310 W1885 2025
N.B.: Controleer na het aanbrengen van een
RF zender of deze niet de overige elektrische
uitrusting in de wagen stoort, zowel in de
standby- als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
250
Bijlagen
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender in
het interieur van de auto worden opgewekt
niet de grenzen overschrijden waaraan het
menselijk lichaam mag worden
blootgesteld.
251
Bijlagen
252
A
A/C
Zie: Klimaatregeling............................................85
Aan/uit toets..................................................190
Aandrijving op alle wielen..........................118
Aanhangers trekken.....................................134
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..........................................................................103
Aansteker.........................................................101
ABS
Zie: Remmen.........................................................119
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires........................8
Accu van de auto..........................................162
Achterbank.......................................................97
Een vlakke laadvloer maken............................98
Omhoog klappen van de
rugleuningen.....................................................98
Rugleuningen neerklappen..............................98
Achterruitwissers en -sproeiers................44
Ruitensproeier, achter........................................45
Wissen met intervallen......................................44
Wissen tijdens achteruitrijden.........................45
Achteruitkijkcamera.....................................124
Werking...................................................................124
Achteruitkijkcamera gebruiken................124
Achteruitkijkcamera activeren.......................124
Achteruitkijkcamera deactiveren..................126
Auto's met parkeerhulp...................................126
Display gebruiken................................................125
Adaptieve koplampen ..................................51
AFS
Zie: Adaptieve koplampen ................................51
Afspelen CD beëindigen...........................206
Alle behalve Sony en Sony DAB..................206
Sony en Sony DAB............................................206
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening..........................................29
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling............................................85
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties......................................................70
Automatische transmissie................................70
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel..............................................70
Laag brandstofpeil..............................................70
Sleutel in contact.................................................70
Sleutel niet in auto...............................................70
Verlichting ingeschakeld....................................70
Vorst..........................................................................70
Alarm..................................................................39
Alarm inschakelen.........................................39
Automatische vertraging van het
inschakelen........................................................39
Interieursensoren.................................................39
Alarm uitschakelen.......................................39
Alleen Groot Brittannië en Ierland.................40
Algemene informatie over
radiofrequenties..........................................29
Alternatieve frequenties............................198
Alle behalve Sony en Sony DAB...................198
Sony en Sony DAB.............................................198
Audiobediening................................................41
Modus.......................................................................42
Seek (zoekfunctie)..............................................42
Volume......................................................................41
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding.....................................188
Automatisch dimmende spiegel..............65
Automatische klimaatregeling.................88
Airconditioning in- en uitschakelen..............90
Automatische airconditioning
uitschakelen.....................................................90
Gerecirculeerde lucht.........................................90
Luchtverdeling......................................................89
Mono modus.........................................................89
Mono modus uitschakelen...............................89
Mono modus weer inschakelen.....................89
Temperatuur instellen........................................88
Ventilator................................................................89
Voorruit ontdooien en ontwasemen............89
253
Index
Automatische transmissie.........................115
Aanwijzingen voor het rijden met een
automatische transmissie...........................117
Handmatig schakelen - Auto's met 5-traps
transmissie........................................................116
Sportmodus en handmatig schakelen -
Auto's met 6-traps transmissie................116
Standen van transmissiehendel....................115
Voorziening voor het ontgrendelen van de
keuzehendel......................................................117
Automatische volumeregeling................197
Alle behalve Sony en Sony DAB....................197
Sony en Sony DAB..............................................197
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.................................................43
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting......................................................49
Auto op vier wielen slepen........................147
Alle modelvarianten...........................................147
Uitvoeringen met automatische
transmissie......................................................148
Autostore toets.............................................193
6000CD.................................................................193
Sony CD..................................................................193
AWD
Zie: Aandrijving op alle wielen........................118
B
Bagageafdekkingen.....................................129
Afdekking bagageruimte opbergen -
voertuigen met
bandenreparatieset......................................130
Bagageverankeringspunten......................129
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling...............................190
Alle behalve Sony en Sony DAB...................190
Sony en Sony DAB.............................................190
Bandenreparatieset....................................169
Algemene informatie........................................169
Bandenspanning controleren.........................172
Band oppompen.................................................170
Gebruik van de bandenreparatieset............170
Bandenspanningcontrolesysteem.........175
Systeem resetten................................................176
Bandenspanningen
Zie: Technische specificatie............................176
Banden
Zie: Velgen en banden......................................164
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling.........................................................190
Alle behalve Sony en Sony DAB...................190
Sony en Sony DAB.............................................190
Batterij van afstandsbediening
Zie: Batterij van afstandsbediening
vervangen...........................................................29
Batterij van afstandsbediening
vervangen.......................................................29
Bedieningselementen telefoon...............212
Afstandsbediening.............................................212
Bediening van de audio-installatie.......190
Sony CD en Sony CD DAB met
Bluetooth..........................................................192
Bekerhouders................................................100
Tafeltjes op de rugleuningen.........................100
Belangrijke audio-informatie...................183
CD etiketten..........................................................183
Labels op het audiotoestel.............................183
Bergen van de auto......................................147
Bescherming van inzittenden....................24
Werking....................................................................24
Beveiligingscode...........................................187
Beveiligingscode invoeren.........................187
6000CD, Sony en Sony DAB..........................187
Beveiligingscode vergeten.........................187
Beveiliging van uw
audio-installatie.........................................187
Bijlagen............................................................248
Brandstof en tanken....................................110
Technische specificatie.....................................113
Brandstofkwaliteit - Benzine....................110
Brandstofkwaliteit - Diesel........................110
Opslaan voor de lange termijn.......................110
Brandstofverbruik..........................................113
Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie.............................113
Buitenspiegels.................................................63
Handmatig inklapbare spiegels......................63
C
CD's aanbrengen..........................................201
6000CD, Sony en Sony DAB.........................201
CD's in CD-wisselaar aanbrengen.........201
CD's uit CD-wisselaar verwijderen ......202
254
Index
CD's uitwerpen.............................................205
6000CD................................................................205
Sony CD................................................................205
CD afspelen...................................................202
6000CD................................................................202
Afspelen CD-wisselaar....................................202
Sony en Sony CD DAB.....................................202
CD-nummers comprimeren....................203
Alle behalve Sony en Sony DAB..................204
Sony en Sony DAB............................................204
CD-nummers herhalen.............................204
6000CD................................................................204
Sony en Sony DAB............................................204
CD-nummers scannen..............................204
6000CD................................................................204
Sony en Sony DAB............................................204
CD-speler........................................................201
CD-wisselaar.................................................103
Centrale vergrendeling.................................36
Comfortontgrendeling........................................37
Comfortvergrendeling.........................................37
Commandos audio-unit ...........................219
Auxiliary ingang..................................................225
CD-speler...............................................................219
CD-wisselaar........................................................221
Externe apparaten - iPod................................227
Externe apparaten - USB................................226
Radio.......................................................................222
Commandos klimaatregeling.................233
Airconditioning....................................................233
Commandos navigatiesysteem............233
Commandos telefoon...............................229
Een telefoonboek aanleggen.........................231
Hoofdinstellingen..............................................233
Telefoon.................................................................229
Telefoonfuncties................................................229
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren............156
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren...............................155
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.................................................157
Cruise Control
Zie: Snelheidsregeling (Cruise Control).......127
D
Dagrijlicht..........................................................48
Dakrekken en bagagedragers....................131
Dakdragers aanbrengen....................................131
Fietsendrager........................................................132
Imperiaal.................................................................131
De juiste zitpositie innemen.......................95
De motorkap openen en sluiten.............150
De motorkap openen........................................150
De motorkap sluiten..........................................150
Dieselroetfilter...............................................108
Regeneratie..........................................................108
Digitale signaalverwerking (DSP)..........197
DSP-equalizer......................................................197
DSP-instellingen wijzigen................................197
DSP voor bezette zitplaatsen.........................197
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting...........100
Door water rijden..........................................138
Door water rijden................................................138
DPF
Zie: Dieselroetfilter............................................108
DRL
Zie: Dagrijlicht........................................................48
E
Een koplamp verwijderen...........................53
Een wiel vervangen......................................164
Boordkrik...............................................................164
Kriksteunpunten.................................................165
Uitvoeringen met een ruimtebesparend
reservewiel.......................................................164
Wiel aanbrengen................................................168
Wieldop verwijderen..........................................167
Wielmoersleutel monteren............................166
Wielslotmoeren..................................................164
Wiel verwijderen..................................................167
Een zekering vervangen...............................141
Eerstehulpset.................................................139
Elektrisch bedienbare ruiten......................62
Antiklemfunctie....................................................62
Geheugen van de elektrisch bedienbare
ruiten opnieuw instellen...............................63
Integraal openen/sluiten...................................62
Module portier bestuurderszijde....................62
Ruiten automatisch openen en
sluiten..................................................................62
Veiligheidsschakelaar voor de achterste
ruiten....................................................................62
255
Index
Elektrische portiersloten
Zie: Vergrendelen en ontgrendelen................31
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels..............................................64
Elektrisch inklapbare buitenspiegels............64
Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld...........................................................64
Elektrisch verstelbare stoelen...................97
In zes richtingen elektrisch verstelbare
stoel......................................................................97
Elektromagnetische
compatibiliteit...........................................249
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.....................................................238
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten........................................................238
Extern apparaat aansluiten .....................237
Aansluiting............................................................237
Extra verwarming..........................................90
Extra verwarming diesel (afhankelijk van
het land).............................................................93
Parkeerverwarming.............................................90
Extra voedingsaansluitingen ....................101
Omvormer..............................................................101
G
Gebruik maken van de parkeerhulp.......122
Manoeuvreren met de parkeerhulp.............123
Parkeerhulp in- en uitschakelen....................122
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ............................215
Actieve telefoon afmelden..............................217
Bellen.......................................................................215
Een inkomend gesprek ontvangen..............216
Een tweede oproep ontvangen.....................216
Microfoon dempen............................................216
Van actieve telefoon veranderen..................216
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ......................212
Actieve telefoon afmelden..............................215
Bellen.......................................................................212
Een gekoppelde telefoon ontkoppelen -
Sony radio.........................................................215
Een inkomend gesprek ontvangen...............214
Een tweede oproep ontvangen.....................214
Microfoon dempen.............................................214
Van actieve telefoon veranderen..................214
Gebruik maken van
snelheidsregeling.......................................127
Cruise control inschakelen...............................127
Cruise control uitschakelen............................128
Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen......................................................128
Ingestelde snelheid uitschakelen.................128
Ingestelde snelheid veranderen.....................127
Snelheid instellen................................................127
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling......................................121
Gebruik van sneeuwkettingen..................175
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling
(ESP)..................................................................175
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap...............................................27
Gebruik van winterbanden........................175
Gecodeerde sleutels.....................................38
Gemaksfuncties...........................................100
Gevarendriehoek..........................................139
Glashouder.....................................................103
Gloeilampentabel.........................................60
Gloeilampen vervangen..............................54
Achterlichtunits.....................................................57
Achtermistlichten.................................................57
Dagrijlichten...........................................................55
Derde remlicht......................................................58
Instapverlichting...................................................56
Interieurverlichting...............................................58
Kentekenplaatverlichting..................................58
Koplampen.............................................................54
Leeslampen............................................................59
Verlichting bagagecompartiment.................60
Verlichting make up spiegel.............................59
Voormistlichten....................................................56
Zijknipperlichten...................................................55
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen............................54
Golfband toets..............................................192
Alle behalve Sony en Sony DAB....................192
Sony en Sony DAB..............................................192
H
Handgeschakelde versnellingsbak.........115
256
Index
Handmatige klimaatregeling....................86
Aanjager..................................................................86
Airconditioning......................................................87
Interieur snel verwarmen..................................86
Luchtrecirculatie..................................................86
Luchtverdeelknop................................................86
Ventilatie..................................................................87
Handmatig verstelbare stoelen...............96
Alle uitvoeringen..................................................96
Handrem
Zie: Parkeerrem....................................................119
Hoofdsteunen.................................................95
Hoofdsteun instellen..........................................95
Hoofdsteun verwijderen....................................95
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen..........................................................26
Houder satelliet-navigatie-unit..............105
Houder instellen.................................................105
Hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ................162
I
Immobilisatiesysteem inschakelen.........38
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering..................................38
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......38
In één oogopslag ............................................10
Airbag........................................................................16
Automatische inschakeling van de
verlichting............................................................16
Automatische klimaatregeling.........................15
Automatisch wissen............................................16
De Land Rover op vier wielen slepen.............17
Handgeschakelde versnellingsbak.................17
Handmatige klimaatregeling............................15
Keyless starten.......................................................14
Overzicht instrumentenpaneel........................10
Richtingaanwijzers...............................................16
Sleutelloze toegang.............................................14
Stuurwiel instellen................................................14
Vergrendelen en ontgrendelen.........................13
Infoberichten....................................................78
Aandrijving op alle wielen.................................79
Actuele berichten bekijken...............................79
Bandenspanningcontrolesysteem................84
Berichtenindicator................................................79
Berichtsymbolen..................................................79
Niet goed gesloten portier(en).......................79
Onderhoud..............................................................81
Sleutelloze toegang............................................80
Stabiliteitsregeling (ESP).................................82
Stuurbekrachtiging..............................................82
Transmissie............................................................83
Verlichting................................................................81
Infodisplays........................................................71
Algemene informatie...........................................71
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays......................................................71
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................207
Inhouden en specificaties ........................180
Technische specificatie...................................180
Inleiding audio-installatie..........................183
Inleiding.................................................................7
Inrijden..............................................................138
Banden...................................................................138
Motor.......................................................................138
Remmen en koppeling.....................................138
Instrumentenpaneel.....................................66
Interieurverlichting.........................................52
Binnenverlichting..................................................52
Leeslampen............................................................52
Verlichting make-up spiegels..........................53
Introductie .....................................................246
Compatibiliteit van
telefoontoestellen........................................246
Micro SD-kaart installeren.............................246
Navigatiesysteem mobiele telefoon
activeren..........................................................246
Introductie navigatie ..................................245
iPod-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..................237
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................238
iPod gebruiken ..............................................241
CD-navigatie-units............................................242
SD-navigatie-units............................................243
Sony radio..............................................................241
iPod
Zie: iPod gebruiken ............................................241
257
Index
ISOFIX verankeringspunten........................22
Een kinderzitje met een veiligheidsgordel
aan de bovenzijde bevestigen....................23
K
Katalysator.......................................................112
Rijden met een auto met katalysator...........113
Kindersloten.....................................................23
Linkerzijde................................................................23
Rechterzijde............................................................23
Kinderzitjes........................................................18
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen..............................................18
Kleine lakschade repareren.......................161
Klimaatregeling..............................................85
Werking....................................................................85
Koplamphoogte afstellen..........................50
Aanbevolen regelknopstanden......................50
Koplampsproeiers.........................................45
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers.................131
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters........................................85
M
Menu's audio-installatie............................197
Meters................................................................66
Brandstofpeilmeter.............................................67
Koelvloeistoftemperatuurmeter....................66
Mistachterlichten...........................................49
Mistlampen - Achter
Zie: Mistachterlichten.........................................49
Mistlampen - Voor
Zie: Voorste mistlampen...................................49
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten...........150
Motorkoelvloeistof controleren..............156
Bijvullen..................................................................156
Koelvloeistofpeil controleren.........................156
Motorolie controleren.................................155
Bijvullen..................................................................156
Het oliepeil controleren....................................155
Motorstartblokkering....................................38
Werking....................................................................38
Motor starten en stoppen ........................106
Algemene informatie........................................106
Motor uitschakelen......................................109
Auto's met turbocompressor........................109
MP3-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..................237
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................238
MP3-bestand afspelen.............................205
Een multi session CD afspelen.....................205
MP3 weergave-opties...............................205
Opties weergave CD tekst.............................206
N
Navigatiesysteem .......................................246
Nieuwsberichten..........................................199
Alle behalve Sony en Sony DAB...................199
Sony en Sony DAB.............................................199
Nummer selecteren.....................................201
Alle behalve Sony en Sony DAB...................201
Sony en Sony DAB.............................................201
O
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel .............................................................155
Oliepeilstaaf - 2,5 l Duratec (VI5)..........155
Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer......................................140
Uitvoeringen met een Duratec motor.........140
Onderdelen en accessoires..........................8
Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen...........................................................8
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn.................8
Onderhoud......................................................149
Algemene informatie........................................149
Technische specificatie....................................158
Onjuiste beveiligingscode..........................187
Opbergruimte onder vloer achterin.......130
Opbergruimtes..............................................102
Opbergruimte onder de achterbank...........102
Opbergvak op dashboard...............................102
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht audio-installatie.......................184
258
Index
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel ..................153
Overzicht motorruimte - 2,5 l Duratec
(VI5)................................................................151
Overzicht van symbolen.................................7
Symbolen in dit instructieboekje.......................7
Symbolen op uw auto...........................................7
P
Parkeerhulp ....................................................122
Werking...................................................................122
Parkeerrem......................................................119
Paslezer tolwegen........................................103
Passagiersairbag uitschakelen..................27
Airbag aan passagierszijde
inschakelen........................................................28
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen......................................................28
Schakelaar voor airbag aan passagierszijde
monteren............................................................28
Persoonlijke instellingen..............................76
ESP.............................................................................76
Gong uitschakelen...............................................78
Helpscherm en navigatie-informatie............77
Maateenheden.......................................................77
Navigatie-informatie............................................77
Stuurinrichting.......................................................76
Taal instellen...........................................................77
Tijd instellen...........................................................76
Plaatsen zekeringenhouders.....................141
Zekeringenkast in de
motorcompartiment.....................................141
Zekeringkast in de passagiersruimte............141
Plaatsing van kinderzitjes............................19
......................................................................................19
Programmeren van de
afstandsbediening......................................29
R
Reductie geluidsvervorming (CLIP).......197
Alle behalve Sony en Sony DAB....................197
Sony en Sony DAB.............................................198
Regeling functie
verkeersinformatie....................................193
Instellen van het voorgeprogrammeerde
volume...............................................................194
Lokale of algemene
verkeersinformatie........................................194
Verkeersberichten beëindigen.......................194
Verkeersberichten inschakelen.....................193
Volume van de verkeersberichten...............194
Regionale modus (REG)...........................199
Alle behalve Sony en Sony DAB...................199
Sony en Sony DAB.............................................199
Reinigen van binnenzijde auto..................161
Achterruiten...........................................................161
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen................161
Veiligheidsgordels...............................................161
Reinigen van buitenzijde auto.................160
Achterruit reinigen.............................................160
Chromen onderdelen reinigen.......................160
Koplampen reinigen..........................................160
Onderhoud van de lak......................................160
Remmen...........................................................119
Werking...................................................................119
Richtingaanwijzers.........................................52
Rijveiligheid ...................................................245
Veiligheidsinformatie.......................................245
Ruiten en spiegels..........................................62
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers...........43
Ruitensproeiervloeistof
controleren...................................................157
Ruitenwisserbladen controleren..............45
Ruitenwisserbladen vervangen................46
Achterruitwisserblad...........................................47
Voorruitwisserbladen.........................................46
Ruitenwissers en ruitensproeiers.............43
Run flat banden.............................................173
Run flat banden vervangen.............................174
Wat te doen wanneer een run flat band lek
raakt....................................................................173
Werkingsprincipe.................................................173
S
Setup Bluetooth.............................................211
Eisen voor een Bluetooth verbinding............211
Telefoons bedienen.............................................211
259
Index
Setup telefoon...............................................210
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden........................................................211
Telefoonboek.......................................................210
Telefoonboekcategorieën...............................210
Van een telefoon een actieve telefoon
maken..................................................................211
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)...................................203
6000CD................................................................203
Sony CD en Sony CD DAB..............................203
Sleeppunten...................................................147
Sleutelloos starten......................................106
Contact aan.........................................................106
De motor afzetten bij stilstaande
auto.....................................................................107
Een dieselmotor starten..................................106
Motor slaat niet aan...........................................107
Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie.........................106
Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak.........106
Motor uitschakelen bij rijdende auto..........108
Sleutelloze toegang......................................34
Algemene informatie..........................................34
Auto ontgrendelen...............................................35
Auto vergrendelen................................................35
Passive key..............................................................34
Portieren met de sleutelbaard vergrendelen
en ontgrendelen..............................................36
Uitgeschakelde sleutels....................................36
Sleutels en afstandsbediening.................29
Sloten...................................................................31
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen...............175
Snelheidsregeling (Cruise Control)
Zie: Gebruik maken van
snelheidsregeling...........................................127
Snelheidsregeling (Cruise Control)........127
Werking...................................................................127
Specificatie-overzicht zekeringen..........142
Zekeringenkast in de
motorcompartiment....................................142
Zekeringkast in de passagiersruimte..........144
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels........................................62
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels................90
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken......................................................218
Spraaklabel...........................................................219
Werking van het systeem................................218
Spraaksturing..................................................42
Werking...................................................................218
Staat na een aanrijding..............................140
Stabiliteitsregeling.......................................120
Werking..................................................................120
Standverwarming
Zie: Extra verwarming........................................90
Starten met hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ................162
Starten met hulpstartkabels ..................162
Hulpstartkabels aansluiten............................162
Motor starten.......................................................163
Station afstemtoetsen...............................195
DAB-service linking............................................195
Handmatig afstemmen...................................195
Scanfunctie..........................................................195
Zoeken....................................................................195
Stoelen...............................................................95
Stoelverhogers ................................................21
Kinderzitje (Groep 2)...........................................22
Zitverhoger (Groep 3).........................................22
Storingen verhelpen
audio-installatie.......................................208
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren...................................................157
Bijvullen...................................................................157
Stuurwiel afstellen.........................................41
Stuurwiel............................................................41
T
Tanken................................................................113
Tankklep.............................................................111
Tanken met een jerrycan...................................112
Technische specificaties
Zie: Inhouden en specificaties ......................180
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ................................215
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ..........................212
Telefoon...........................................................210
Algemene informatie........................................210
260
Index
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen........................................................188
6000CD.................................................................188
Sony en Sony DAB.............................................188
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS .........................119
Tips voor het rijden......................................138
Tips voor rijden met ABS ...........................119
Transport.........................................................129
Algemene informatie........................................129
Trekhaak .........................................................134
Onderhoud............................................................136
Rijden met een aanhanger..............................136
Trekhaakkogel aanbrengen............................135
Trekhaakkogel ontgrendelen.........................135
Trekhaakkogel verwijderen.............................136
Trekken van een aanhanger.....................134
Steile hellingen....................................................134
Tripcomputer....................................................74
Type 2 en 3..............................................................74
Typegoedkeuringen....................................248
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.............248
RX-42 - Conformiteitsverklaring.................248
U
USB-apparaat gebruiken ........................238
CD-navigatie-units............................................239
SD-navigatie-units............................................240
Sony radio.............................................................238
USB-poort......................................................104
USB
Zie: USB-apparaat gebruiken ......................238
V
Veiligheidsgordels vastmaken..................26
Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken................26
Veiligheidsmaatregelen..............................110
Veiligheidsuitrusting voor kinderen..........18
Velgen en banden........................................164
Algemene informatie........................................164
Technische specificatie....................................176
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling............................................85
Ventilatieroosters...........................................85
Verbinding......................................................236
Algemene informatie.......................................236
Vergrendelen en ontgrendelen...................31
Automatisch opnieuw vergrendelen.............33
Bevestiging van het vergrendelen en
ontgrendelen......................................................31
Centrale vergrendeling........................................31
De portieren van binnenuit vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................32
Dubbel vergrendelen............................................31
Kofferdeksel/ achterklep...................................33
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.................................................34
Portieren en achterklep vergrendelen en
ontgrendelen met de
afstandsbediening..........................................32
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen.......................................................31
Portieren met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen......................................................31
Verlichtingsbediening..................................48
Grootlicht en dimlicht........................................48
Home safe verlichting........................................48
Lichtsignaal............................................................48
Parkeerlichten.......................................................48
Standen van de lichtschakelaar....................48
Verlichting.........................................................48
Versneld vooruit/achteruit.......................203
Alle behalve Sony en Sony DAB..................203
Sony en Sony DAB............................................203
Versnellingsbak/transmissie.....................115
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie..................115
Verwarmde ruiten en spiegels..................90
Verwarmbare buitenspiegels..........................90
Verwarmbare ruiten............................................90
Verwarmde stoelen......................................98
Verwarming
Zie: Klimaatregeling............................................85
Verzorging van banden...............................174
Verzorging van de auto..............................160
VIN
Zie: Voertuigidentificatienummer.................179
Vloermatten...................................................105
Voertuigidentificatienummer...................179
Voertuigidentificatieplaatje......................179
Voertuigidentificatie....................................179
Voorkeuzetoetsen........................................192
261
Index
Voorruitsproeiers............................................44
Voorruitwissers...............................................43
Automatisch ruitenwissersysteem................43
Wissen met intervallen......................................43
Voorste mistlampen.....................................49
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden...........................138
W
Waarschuwings- en
indicatielampen...........................................67
Berichtenindicator...............................................69
Controlelamp 'Vorst'..........................................68
Controlelamp ABS...............................................67
Controlelamp airbag...........................................67
Controlelamp automatische
snelheidsregeling.............................................67
Controlelamp grootlicht....................................69
Controlelamp koplampen................................68
Controlelamp laadstroom...............................68
Controlelamp laag brandstofpeil..................68
Controlelamp mistachterlichten...................69
Controlelamp mistlampen...............................68
Controlelamp motor...........................................68
Controlelamp niet goed gesloten
portieren.............................................................68
Controlelamp oliedruk.......................................69
Controlelamp schakeling..................................69
Controlelamp stabiliteitsregeling
(ESP)...................................................................69
Controlelamp stuurbekrachtiging.................69
Controlelamp voorgloeibougie.......................68
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel.............................................69
Remsysteemlamp................................................67
Richtingaanwijzers..............................................68
Waarschuwingsknipperlichten.................50
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..........................................27
Herinneringssysteem uitschakelen................27
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...............160
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...............160
Wat te doen bij pech ..................................139
Werking van de audio-installatie...........190
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden......................175
Z
Zekeringen........................................................141
Zonnekleppen ..............................................100
Panoramadak......................................................100
262
Index
(CG3542nl)
56

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Ford-Kuga
  • Geen geluid parkeer sensoren, op het display zie je wel dat de sensoren werken maar er is geen geluid bij. Ford kuga 2014 Gesteld op 23-10-2024 om 20:18

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Waar zit de olie druk sensor bij een Ford kuga 2017 Gesteld op 12-6-2024 om 11:23

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • De achterklep sluit tot ongeveer 10 cm en stopt dan daarna weer volledig open en dat diverse keren totdat je je klep handmatig helpt ford kuga 2028 Gesteld op 17-1-2024 om 11:49

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Opzoeken van campings in het buitenland. Welke routing moet er toegepast worden. Krijg het niet voor elkaar.
    Voorbeeld Vanaf woonplaats naar camping De Nevers in Nevers Frankrijk
    Alvast bedankt voor de hulp. PS het betreft geen camperplaatsen, maar camping voor caravan. Gesteld op 24-8-2023 om 17:33

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • crouse kontrole instellen ford kuga plugin hybride 2023 Gesteld op 21-8-2023 om 16:08

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • CruiseControl (verder CC) omvat zoveel instellingen dat je best je vraag verduidelijkt op welk punt je niet weet wat doen.
      Welke software heeft jou wagen. CC is nog iets anders dan Adaptieve CC....
      Dus wat meer uitleg bij je vraag zou wel helpen.
      Geantwoord op 21-8-2023 om 16:13

      Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • Net Kuga Vignale 2017 gekocht. Verliest telkens zijn Bluetooth koppelingen met de smartphones . Fordsync 3 .Iemand oplossing? Gesteld op 15-5-2023 om 09:34

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
6
  • Mijn achterklep gaat automatisch open en sluit onmiddellijk Gesteld op 25-4-2023 om 21:05

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ford kuga st line 2019 heeft schuifdak probleem gaat niet meer open/en dicht ? Heb gekeken of de zekering goed is, maar is prima in orde, ook het zonnescherm doet het heel vreemd.

    Wi heeft er een antwoord gr Fam Dimmedal Gesteld op 13-2-2023 om 15:44

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Hallo,
    Ik heb net mijn Kuga Vignale 2.5i PHEV 225pk/165kW - HF45 ontvangen, uitgerust met Winter Pack en Driver Assistance Pack. De optie stemherkenning werkt voor alle Audio, maar niet voor Klimaatregeling. Wat doe ik fout?
    Dank voor je reactie.
    Gesteld op 22-1-2023 om 15:56

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Heeft de Kuga normaal verlichting in de toetsen op het stuur voor de cruisecontrol etc. ? Bij mijn Kuga uit 2010 is er geen verlichting in het stuur waarneembaar. Dit is erg lastig in de nacht op de autobaan. Gesteld op 17-8-2022 om 14:07

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Waarom hebben gelijkwaardige Ford Kuga’s ST line met 150 pk verschillende trekgewichten. De een 1500 kg en de ander 2000 kg? Gesteld op 11-8-2022 om 19:54

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Net onze Ford Kuga 2018 ST Line opgehaald helaas geen beschrijvingen en vind de stuur bekrachtiging wat zwaarder dan dan onze Ford Focus uit 2008 nu hoorde ik dat deze verstelbaar is maar hoe gaat dat Gesteld op 31-1-2022 om 15:15

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
12
18
24
  • Hoe kan ik mijn automat bestuurder losmaken voor te stofzuigen?ford fiesta Gesteld op 29-12-2020 om 12:37

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik ben van iPhone 6 overgegaan op iPhone 8. Sindsdien heb ik geen naam/nummerherkenning meer via sync. Ik kan dus telefoon niet meer met stembediening gebruiken... iemand een oplossing? Gesteld op 23-10-2020 om 10:28

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik heb een kuga 2018. Een passagierstoel kan tot welk gewicht een persoon dragen. Kan een stoel een persoon van 140 kilo dragen Gesteld op 1-7-2020 om 19:36

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • ik kan met behulp van de sleutel mijn motorkap van mijn ford kuga niet meer ontgrendelen Gesteld op 28-3-2020 om 09:44

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Hoe zet je het waarschuwingssignaal uit als de verlichting op automatisch staat en de motor al uit is Gesteld op 24-10-2019 om 19:48

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Als de lichtschakelaar op automatisch staat gaat er bij mijn kuga geen signaal. De koplampen blijven nog ongeveer een minuut branden en doven dan. Maar als u een geluidssignaal hoort zal dit waarschijnlijk stoppen bij het sluiten van de portieren. Probeer het maar eens met geopend portierraam. Geantwoord op 4-11-2019 om 14:15

      Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • Wij hebben onze Ford Kuga vorig jaar 2e hands gekocht. Er staan heel veel radiozenders ingesteld onder de 3 regels Presets van de vorige eigenaar. Wij krijgen het niet voor elkaar deze te verwijderen. Ook de garage kan ons dit niet vertellen en adviseert ons de handleiding door te nemen, maar ook via de handleiding worden we niet wijzer. Er wordt alleen gesproken over hoe je een voorkeurradiozender erin kunt zetten (sommigen staan er, door het steeds maar uitproberen zenders te verwijderen, wel 10x in nu)), maar we krijgen de voorkeurzenders niet verwijderd. (een zender toevoegen lukt wel) Iemand de oplossing? Gesteld op 18-8-2019 om 19:20

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
30
  • WAAR KAN IK DE HANDLEIDING VOOR DE NAVIGATIE VINDEN VAN DE fORD kUGA 2018 Gesteld op 13-3-2019 om 14:20

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Deze is vele pagina 's in het instructieboekje. De laatste versie van het navigatie systeem is ook verouderd. Besteed hier geen geld aan en koop een losse uitvoering. Met de laatste up-date stuurde zij mij over het volleybalveld van de camping. Gesloten verklaringen en zandpaden vindt zij geen probleem namelijk. Ford Europa is niet thuis voor klachten. Rijden op coördinaten kan maar die moet je van het Amerikaanse systeem omrekenen naar het Europeese. Succes. Geantwoord op 4-11-2019 om 14:26

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • hoe kan ik mijn voorste vloermatten losmaken om ze te stofzuigen Gesteld op 18-1-2019 om 10:51

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • hoe kan men de matten vooraan los maken om ze te stofzuigen, ze zijn vast met ronde zwarte klips Gesteld op 18-1-2019 om 10:45

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Gewoon aan trekken, dan klikt het los. Voor vast te maken gewoon erin duwen. De klips blijven vastzitten onder de vloerbekleding. Geen schrik hebben om te trekken, is er voor gemaakt. Geantwoord op 10-2-2019 om 13:28

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Boordcomputer geeft aan bandenspanning controleren reeds twee maal gedaan
    toch komt de melding steeds terug. Gesteld op 14-12-2018 om 12:15

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Je brengt je banden op spanning. Dan ga in het menu naar instellingen en zoekt bandenspanning. Dan geef je daar oke, en dan zou het signaal weg moeten zijn. Geantwoord op 4-11-2019 om 14:30

      Waardeer dit antwoord (4) Misbruik melden
  • Mijn achterklep gaat wel automatisch open maar niet meer dicht. Hoe kan ik dat oplossen? Gesteld op 28-6-2018 om 12:17

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • In mijn audiosysteem Ford Kuga kom je bij gekuidsinstellingen tegen "adaptief volume". Wat kun je er mee? Gesteld op 12-3-2018 om 08:46

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Als je harder gaat rijden, neemt de ruis toe. In deze stand zal automatisch ook het volume mee omhoog gaan. Ook weer automatisch naar beneden bij lagere snelheid. Geantwoord op 1-8-2019 om 12:59

      Waardeer dit antwoord (5) Misbruik melden
36
42
  • Wat is er aan de hand als er motorstoring in het display komt, Gesteld op 15-7-2013 om 14:02

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • mijn kuga geeft sinds enkele dagen ook motorstoring aan, waarbij mijn cruise control uitvalt. Soms verdwijnt die melding weer en dan werkt de cruise control weer.
      Geen idee ?? Geantwoord op 17-9-2013 om 13:09

      Waardeer dit antwoord (90) Misbruik melden
  • Mijn Ford Kuga geeft ook een motorstoring op display + oranje motortje op frontplaat.
    Is binnen geweest en men heeft aan de kabels gewerkt, maar blijkbaar vindt men het euvel niet (dikke factuur betaalt). Kan nog de sensor zijn zei men. Ik had gevraagd deze dan maar te vervangen.(Maar men heeft dit niet gedaan en op de kabels gegokt) Mijn motor heeft geen vermogen verlies en oliepeil is OK.
    Ik rij dan maar en hoop dat het een signalisatiefout is. Wat een service?!? Geantwoord op 13-8-2019 om 17:22

    Waardeer dit antwoord (11) Misbruik melden
  • waar kan ik de handleiding vinden om automatisch in te parkeren Gesteld op 6-6-2013 om 16:23

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Ford Kuga bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Ford Kuga in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 33,36 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info