Wanneer de wijzer in het rode gebied
komt, is de motor oververhit. Zet de
motor af, zet het contact af en stel de
oorzaak vast zodra de motor is
afgekoeld. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 150).
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de
benzinepomp duidt aan, aan welke zijde
zich de brandstofvulklep bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt aangezet:
•
Airbag
•
Oliedruk
•
ABS
•
Stabiliteitsregeling (ESP)
•
Motor
•
Niet goed gesloten portier(en)
•
Remsysteem
•
Vorst
•
Stuurbekrachtiging
•
Laadstroom
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Controlelamp ABS
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. De normale
remwerking blijft gehandhaafd (zonder
ABS). Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp airbag
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Remsysteemlamp
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat
branden, controleer dan of de parkeerrem
niet is ingeschakeld. Als de parkeerrem
niet is ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling