Wanneer de controlelamp
van het remsysteem tijdens
het rijden gaat branden,
duidt dit op een storing in een van
beide remcircuits. Controleer het
remvloeistofniveau. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 247).
WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de
controlelamp van het ABS of de
stabiliteitsregeling gaat branden,
duidt dit op een storing. Breng de
auto zo snel mogelijk tot stilstand
wanneer dit veilig kan en laat dit
controleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
De controlelamp van de
automatische
snelheidsregeling gaat
branden wanneer u een rijsnelheid
met behulp van het systeem hebt
ingesteld. Zie Snelheidsregeling
(cruise control) (bladzijde 188). Bij
wagens met adaptieve
snelheidsregeling gaat de indicator
branden wanneer de ACC is
ingeschakeld. Zie Adaptieve
snelheidsregeling (ACC)
(bladzijde 190).
Richtingaanwijzers
De controlelamp van de
richtingaanwijzers knippert
wanneer u de
richtingaanwijzers inschakelt. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie waarschuwt voor
een defecte gloeilamp.
Controlelamp motor
Wanneer de controlelamp
van de motor bij draaiende
motor gaat branden, duidt
dit op een storing. Wanneer deze
tijdens het rijden knippert, minder
dan onmiddellijk snelheid. Blijft
de lamp knipperen, vermijd dan snel
optrekken en krachtig afremmen. De
motor blijft draaien maar levert
minder vermogen. Laat dit
onmiddellijk controleren.
Controlelamp elektrische
parkeerrem (EPB)
De controlelamp van de EPB
gaat branden wanneer een
EPB waarschuwing op het
informatiedisplay wordt
weergegeven. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 172).
Forward alert indicator
De forward alert indicator
brandt wanneer dit systeem
is ingeschakeld. Zie
Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 195).
90
Instrumenten