Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 221).
Controlelamp
mistachterlichten
Brandt wanneer u de
mistachterlichten aanzet.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
31).
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3.
Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4.
Selecteer de gong en druk op de OK
toets om de gong in en uit te
schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
83
Instrumenten