531142
3
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/328
Pagina verder
FORD FOCUS Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue
productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder
moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en
door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal
vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: (CG3568nl) 08/2011 20110622084336
Inleiding
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht van symbolen.................................7
Onderdelen en accessoires...........................7
In één oogopslag
In één oogopslag ............................................10
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes........................................................18
Plaatsing van kinderzitjes............................19
Stoelverhogers ................................................21
ISOFIX verankeringspunten........................22
Kindersloten.....................................................23
Bescherming van
inzittenden
Werking..............................................................25
Veiligheidsgordels vastmaken...................27
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.........................................................27
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel.........................................27
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.............................................28
Passagiersairbag uitschakelen.................28
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties.........................................30
Programmeren van de
afstandsbediening....................................30
Batterij van afstandsbediening
vervangen.....................................................30
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen..................33
Sleutelloze toegang......................................35
Centrale vergrendeling.................................38
Motorstartblokkering
Werking..............................................................40
Gecodeerde sleutels.....................................40
Immobilisatiesysteem inschakelen........40
Immobilisatiesysteem uitschakelen......40
Alarm
Werking...............................................................41
Alarm inschakelen.........................................42
Alarm uitschakelen........................................42
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen........................................44
Audiobediening...............................................44
Spraaksturing..................................................45
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers...............................................46
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers...............................................46
Voorruitsproeiers............................................47
Achterruitwissers en -sproeiers................48
Koplampsproeiers.........................................48
Ruitenwisserbladen controleren..............49
Ruitenwisserbladen vervangen................49
Verlichting
Verlichtingsbediening....................................51
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting......................................................52
Automatische grootlichtregeling ............52
Voorste mistlampen.....................................54
Mistachterlichten...........................................54
Koplampen afstellen - Auto's met
Adaptieve verlichting, voor/Xenon
koplampen...................................................55
Koplamphoogte afstellen...........................55
Waarschuwingsknipperlichten.................56
Richtingaanwijzers........................................56
1
Inhoudsopgave
Zijrichtingaanwijzers.....................................56
Interieurverlichting.........................................57
Een koplamp verwijderen...........................59
Gloeilampen vervangen..............................59
Gloeilampentabel..........................................67
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten......................68
Buitenspiegels................................................69
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.............................................70
Automatisch dimmende spiegel...............71
Monitor dode hoek .........................................71
Instrumentenpaneel
Meters.................................................................75
Waarschuwings- en
indicatielampen..........................................77
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties.....................................................79
Infodisplays
Algemene informatie.....................................81
Tripcomputer...................................................88
Persoonlijke instellingen.............................89
Infoberichten...................................................89
Klimaatregeling
Werking.............................................................101
Ventilatieroosters..........................................101
Handmatige klimaatregeling...................102
Automatische klimaatregeling...............104
Verwarmde ruiten en spiegels.................107
Elektrisch zonnedak.....................................107
Extra verwarming..........................................110
Stoelen
De juiste zitpositie innemen.......................113
Handmatig verstelbare stoelen...............113
Hoofdsteunen.................................................114
Elektrisch verstelbare stoelen..................116
Achterbank.......................................................117
Verwarmde stoelen......................................118
Gemaksfuncties
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting...........119
Klok.....................................................................119
Aansteker.........................................................119
Extra voedingsaansluitingen ....................119
Bekerhouders.................................................120
Glashouder.....................................................120
Kinder observatiespiegel............................121
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..........................................................................121
USB-poort........................................................121
Houder satelliet-navigatie-unit................121
Vloermatten....................................................122
Motor starten en stoppen
Algemene informatie...................................123
Contactslot.....................................................123
Stuurwielblokkering.....................................123
Een benzinemotor starten........................124
Een benzinemotor starten - Flex Fuel (FF,
ethanol).......................................................125
Een dieselmotor starten............................125
Sleutelloos starten.......................................126
Dieselroetfilter................................................127
Motor uitschakelen......................................128
Motorblokverwarming ...............................128
Start/stop knop
Werking............................................................130
Start/stop knop gebruiken.......................130
Eco-modus
Werking.............................................................132
Eco-modus gebruiken.................................132
2
Inhoudsopgave
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen..............................133
Brandstofkwaliteit - Benzine....................133
Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol).......................................................133
Brandstofkwaliteit - Diesel.......................134
Katalysator......................................................134
Tankklep...........................................................134
Tanken...............................................................137
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..............137
Brandstofverbruik.........................................137
Technische specificatie..............................137
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak........139
Automatische transmissie........................139
Remmen
Werking.............................................................142
Tips voor rijden met ABS ..........................142
Parkeerrem......................................................142
Stabiliteitsregeling
Werking............................................................143
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...................................144
Regeling voor bergop rijden
Werking............................................................145
Regeling voor bergop rijden
gebruiken.....................................................145
Parkeerhulp
Werking.............................................................147
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp achteruit......147
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp voor en achter
.........................................................................148
Achteruitkijkcamera
Werking..............................................................151
Achteruitkijkcamera gebruiken.................151
Actieve parkeerhulp
Werking............................................................154
Actieve parkeerhulp gebruiken ...............154
Snelheidsregeling (Cruise
Control)
Werking.............................................................157
Gebruik maken van
snelheidsregeling......................................157
Adaptieve snelheidsregeling
(ACC)
Werking............................................................159
Adaptieve cruise control gebruiken .......161
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert)..........................................163
Snelheidsbegrenzer
Werking............................................................165
Snelheidsbegrenzer gebruiken................165
Bestuurderswaarschuwing
Werking.............................................................167
Bestuurderswaarschuwing
gebruiken.....................................................167
Waarschuwing rijden buiten
baan
Werking............................................................169
Waarschuwing rijden buiten baan
gebruiken.....................................................170
Systeem hulp bij blijven rijden
op rijstrook
Werking.............................................................172
Systeem hulp bij blijven rijden op rijstrook
gebruiken......................................................173
3
Inhoudsopgave
Verkeersbordherkenning
Werking.............................................................175
Verkeersbordherkenning gebruiken.......175
Active City Stop
Werking.............................................................177
Active City Stop -toiminnon käyt........178
Transport
Algemene informatie...................................179
Bagageverankeringspunten......................179
Bagageafdekkingen.....................................179
Bagagenetten................................................180
Hondenrek........................................................181
Dakrekken en bagagedragers..................183
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger.....................185
Afneembare trekhaakkogel .....................185
Trekhaak .........................................................188
Tips voor het rijden
Inrijden...............................................................191
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden...........................191
Door water rijden...........................................191
Wat te doen bij pech
Eerstehulpset.................................................192
Gevarendriehoek..........................................192
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders....................193
Een zekering vervangen.............................194
Specificatie-overzicht zekeringen..........195
Bergen van de auto
Sleeppunten..................................................203
Auto op vier wielen slepen.......................203
Onderhoud
Algemene informatie.................................205
De motorkap openen en sluiten............206
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma).............207
Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost
SCTi (Sigma)............................................208
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ..................210
Overzicht motorruimte - 2,0 l Duratec-HE
(MI4)...............................................................211
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .................213
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma)........................................................214
Oliepeilstaaf - 1,6L EcoBoost SCTi
(Sigma)........................................................214
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE
(MI4).............................................................214
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel /2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ............................................................214
Motorolie controleren.................................215
Motorkoelvloeistof controleren...............215
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem................................................216
Ruitensproeiervloeistof controleren......216
Technische specificatie...............................217
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.................220
Reinigen van binnenzijde auto.................221
Kleine lakschade repareren.......................221
Accu van de auto
Starten met hulpstartkabels ..................222
Accu vervangen............................................223
Aansluitpunten van de accu ...................223
Velgen en banden
Algemene informatie.................................224
Een wiel vervangen.....................................224
4
Inhoudsopgave
Bandenreparatieset....................................229
Verzorging van banden..............................233
Gebruik van winterbanden.......................234
Gebruik van sneeuwkettingen................234
Bandenspanningcontrolesysteem........234
Technische specificatie.............................235
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje.....................239
Voertuigidentificatienummer.................240
Inhouden en specificaties
Technische specificatie..............................241
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie..................245
Overzicht audio-installatie
Overzicht audio-installatie......................246
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode..........................................252
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets..................................................253
Volumeknop..................................................253
Golfband toets..............................................253
Station afstemtoetsen..............................253
Voorkeuzetoetsen.......................................254
Autostore toets............................................254
Regeling functie verkeersinformatie.....254
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling...............256
Digitale signaalverwerking (DSP).........256
Nieuwsberichten..........................................256
Alternatieve frequenties...........................256
Regionale modus (REG)...........................257
CD-speler
CD afspelen...................................................258
Nummer selecteren....................................258
Versneld vooruit/achteruit.......................258
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)..................................258
CD-nummers herhalen.............................258
CD-nummers scannen..............................259
MP3-bestand afspelen.............................259
MP3 weergave-opties...............................260
Afspelen CD beëindigen...........................260
Ingangsaansluiting (AUX
IN)
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................261
Storingen verhelpen audio-
installatie
Storingen verhelpen
audio-installatie.......................................262
Telefoon
Algemene informatie.................................263
Setup Bluetooth...........................................263
Setup telefoon..............................................264
Bedieningselementen telefoon..............265
Gebruik maken van de telefoon ............265
Spraaksturing
Werking...........................................................268
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken....................................................268
Commandos audio-unit .........................269
Commandos telefoon................................277
Commandos klimaatregeling................282
Verbinding
Algemene informatie.................................284
5
Inhoudsopgave
Extern apparaat aansluiten ....................285
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth...................................................286
USB-apparaat gebruiken ........................286
iPod gebruiken .............................................287
Introductie navigatie
Algemene informatie.................................290
Rijveiligheid ..................................................290
Overzicht navigatie-unit
Overzicht navigatie-eenheid...................292
Navigatiedata laden...................................296
Introductie navigatie
Introductie navigatie ..................................297
Systeeminstellingen
Systeeminstellingen .................................300
Navigatiesysteem
Menu route-opties .....................................303
Routeweergaven ........................................304
Traffic Message Channel
(verkeersberichtenkanaal)
Werking...........................................................306
TMC gebruiken ............................................306
Kaartupdates
Kaartupdates ...............................................307
Bijlagen
Typegoedkeuringen....................................308
Typegoedkeuringen....................................308
Typegoedkeuringen....................................308
Typegoedkeuringen....................................309
Typegoedkeuringen....................................309
Typegoedkeuringen.....................................310
Elektromagnetische compatibiliteit......310
6
Inhoudsopgave
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford.
We adviseren u, enige tijd te nemen om
met uw auto kennis te maken door deze
handleiding te lezen. Hoe meer u van uw
auto afweet, des te beter kunt u ermee
omgaan en dat komt de veiligheid en het
rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend
wanneer u de bedieningselementen
en functies van uw auto bedient.
N.B.: Deze handleiding beschrijft
productkenmerken en opties die voor het
programma leverbaar zijn, soms nog voordat
deze algemeen verkrijgbaar zijn. Soms
worden opties beschreven waarmee uw
auto niet is uitgerust.
N.B.: Sommige van de afbeeldingen in deze
handleiding worden voor verschillende
modellen gebruikt, waardoor ze er anders
kunnen uitzien dan in uw auto. De essentiële
informatie in de afbeeldingen is echter altijd
correct.
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.: Deze handleiding dient bij de auto te
blijven wanneer deze wordt verkocht. Het
instructieboekje is een onderdeel van de
auto.
OVERZICHT VAN SYMBOLEN
Symbolen in dit instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit waarschuwingssymbool
wordt geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw
Ford onderdelen Ford onderdelen
zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford Onderdelen
verzekert dat uw auto in de oorspronkelijke
staat wordt teruggebracht en zijn
maximale restwaarde behoudt.
7
Inleiding
Originele Ford Onderdelen voldoen aan de
strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten
aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
Motorkap
Portieren
Achterklep
E132325
Bumper en radiateurgrille
Radiateurgrille
Voor- en achterbumper
E132326
Buitenspiegel
E132340
Ruit
Achterruit
Zijruiten
Voorruit
8
Inleiding
E132327
Verlichting
Achterlichten
Koplampen
E132328
9
Inleiding
Overzicht voorzijde exterieur
E133220
F
E
H
A B
C
D
G
Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 33). Zie Sleutelloze toegang
(bladzijde 35).
A
Zie Automatische grootlichtregeling (bladzijde 52). Zie
Bestuurderswaarschuwing (bladzijde 167). Zie Waarschuwing rijden buiten
baan (bladzijde 169). Zie Systeem hulp bij blijven rijden op rijstrook
(bladzijde 172). Zie Verkeersbordherkenning (bladzijde 175). Zie Active City
Stop (bladzijde 177).
B
Zie Ruitenwisserbladen vervangen (bladzijde 49).C
10
In één oogopslag
Zie Onderhoud (bladzijde 205).D
Zie Sleeppunten (bladzijde 203).E
Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 59).F
Bandenspanning. Zie Technische specificatie (bladzijde 235).G
Zie Een wiel vervangen (bladzijde 224).H
Overzicht interieur
E133222
FG
I
H
A B C D
E
11
In één oogopslag
Zie Versnellingsbak/transmissie (bladzijde 139).A
Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 33).B
Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 68). Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 70).
C
Zie Hoofdsteunen (bladzijde 114).D
Zie Veiligheidsgordels vastmaken (bladzijde 27).E
Zie Achterbank (bladzijde 117).F
Zie Handmatig verstelbare stoelen (bladzijde 113). Zie Elektrisch
verstelbare stoelen (bladzijde 116).
G
Zie Parkeerrem (bladzijde 142).H
Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 206).I
12
In één oogopslag
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
E132738
H IGFEDCBA
W V U T S R P O
N
Q
KLM J
13
In één oogopslag
Stuur rechts
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 101).A
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 56). Grootlicht. Zie
Verlichtingsbediening (bladzijde 51).
B
Auto's met stuur links en spraakbesturing - Bediening informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 81).
C
Auto's met stuur links zonder spraakbesturing - Bediening informatiedisplay.
Zie Infodisplays (bladzijde 81).
C
Auto's met stuur rechts en spraakbesturing - Bediening informatie- en
entertainment-display.
C
Auto's met stuur rechts zonder spraakbesturing - Bediening informatiedisplay.
Zie Infodisplays (bladzijde 81).
C
14
In één oogopslag
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 75). Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 77).
D
Auto's met links en spraakbesturing - Bediening informatie- en
entertainment-display.
E
Auto's met stuur links zonder spraakbesturing - Bediening audiosysteem. Zie
Audiobediening (bladzijde 44).
E
Auto's met stuur rechts met spraakbesturing - Bediening informatiedisplay.
Zie Infodisplays (bladzijde 81).
E
Auto's met stuur rechts zonder spraakbesturing - Bediening audiosysteem. Zie
Audiobediening (bladzijde 44).
E
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
46).
F
Informatie- en entertainmentdisplay.G
Audiosysteem. Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 246).H
Portiervergrendelingsknop. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde
33).
I
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten
(bladzijde 56).
J
Schakelaar parkeerhulp. Zie Parkeerhulp (bladzijde 147).K
Schakelaar actieve parkeerhulp. Zie Actieve parkeerhulp (bladzijde 154).L
Start/stop-schakelaar. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 130).M
Schakelaar achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 107).
N
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
107).
O
Bedieningselementen klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 101).P
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 126).Q
Contactslot. Zie Contactslot (bladzijde 123).R
Bediening audiosysteem. Zie Audiobediening (bladzijde 44). Spraakbesturing.
Zie Spraaksturing (bladzijde 45). Bediening telefoon. Zie
Bedieningselementen telefoon (bladzijde 265).
S
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 44).T
Claxon.U
15
In één oogopslag
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (bladzijde 157). Schakelaars adaptieve snelheidsregeling
(ACC). Zie Adaptieve cruise control gebruiken (bladzijde 161). Schakelaars
snelheidsbegrenzer. Zie Snelheidsbegrenzer gebruiken (bladzijde 165).
V
Bediening verlichting. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 51). Mistlampen,
vóór. Zie Voorste mistlampen (bladzijde 54). Mistachterlicht. Zie
Mistachterlichten (bladzijde 54). Bediening koplampafstelling. Zie
Koplamphoogte afstellen (bladzijde 55). Regelknop instrumentenverlichting.
Zie Dimmer instrumentenpaneelverlichting (bladzijde 119).
W
Overzicht achterzijde exterieur
E133221
D
E
G
BA C
H
F
16
In één oogopslag
Zie Ruitenwisserbladen vervangen (bladzijde 49).A
Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 59).B
Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 59).C
Zie Tankklep (bladzijde 134).D
Zie Een wiel vervangen (bladzijde 224).E
Bandenspanning. Zie Technische specificatie (bladzijde 235).F
Zie Sleeppunten (bladzijde 203).G
Zie Eerstehulpset (bladzijde 192). Zie Gevarendriehoek (bladzijde 192). Zie
Bandenreparatieset (bladzijde 229). Reservewiel. Zie Een wiel vervangen
(bladzijde 224). Boordkrik. Zie Een wiel vervangen (bladzijde 224).
Wielmoersleutel. Zie Een wiel vervangen (bladzijde 224). Sleepoog. Zie
Sleeppunten (bladzijde 203). Brandstoftrechter. Zie Tankklep (bladzijde 134).
H
17
In één oogopslag
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter
plaatsnemen in een geschikt
goedgekeurd kinderzitje dat op de
achterbank is bevestigd.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht in
uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, dient u het
kinderzitje door een hiertoe opgeleide
monteur te laten controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03
(of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en
goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een
aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (Groep 0+)
dat op de achterbank is bevestigd.
18
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (Groep 1), dat op de
achterbank is bevestigd.
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer voor
de laatste informatie betreffende
door Ford aanbevolen kinderzitjes.
WAARSCHUWINGEN
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Wanneer een kinderzitje met
steunpoot wordt gebruikt, dan moet
de steunpoot stevig op de vloer
rusten.
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
LET OP
Het kinderzitje moet stevig tegen de
stoel aan rusten. De hoofdsteun moet
wellicht worden opgetild of
verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde
114).
N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de
voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren te
verschuiven. Als het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel moeilijk vast te zetten is
zonder dat er speling overblijft, zet de
rugleuning dan recht omhoog en zet de stoel
in een hogere stand. Zie Stoelen (bladzijde
113).
Gewichtsgroepen
Plaats 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF¹UF¹UF¹XX
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
UUUUU
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
UIT
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd
kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank wordt geplaatst.
ISOFIX-kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Plaats
10+
Naar voren gericht
Naar achteren
gericht
9 - 18 kgTot 13 kg
Niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseVoorstoel
Stoeltype
A, B, B1, C, D
1
C, D, E
1
Maatklasse
Achterste zitplaats opzij,
ISOFIX
IL, IUF
3
IL
2
Stoeltype
Niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseMiddelste achterstoel
Stoeltype
IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel.
Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.
IUF Geschikt voor ISOFIX naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie universeel
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep en ISOFIX maatklasse.
*
De ISOFIX maatklasse voor universele en semi-universele kinderzitjes is gedefinieerd
door de hoofdletters A t/m G. Deze letters staan vermeld op ISOFIX kinderzitjes.
**
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax Roemer
Baby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door
Ford aanbevolen kinderzitjes.
***
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax Roemer
Duo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford
aanbevolen kinderzitjes.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
STOELVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder de
arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop
zitten.
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram, maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op de
achterbank gebruikt, zorg dan dat het
kinderzitje stevig tegen de stoel rust.
De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 114).
Kinderzitje (Groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
Zitverhoger (Groep 3)
E68924
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het ISOFIX
systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde of met
een voet aan.
N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is
voor de gewichtsgroep van uw kind en dat
de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de
plaats waar het zitje wordt aangebracht.
Zie Plaatsing van kinderzitjes (bladzijde
19).
Uw wagen is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de achterbank tussen de rugleuning en
de zitting worden bevestigd. Ook kunnen
kinderzitjes met een veiligheidsgordel aan
de bovenzijde worden aangebracht.
Verankeringspunten aan de
bovenzijde - alle auto's
E132902
Verankeringspunten aan de
bovenzijde - 4-deurs auto's
E132903
De verankeringspunten aan de bovenzijde
bevinden zich onder een klep.
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderzitje met een
veiligheidsriem aan de bovenzijde
bevestigen
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan de
bovenzijde aan geen ander punt dan
aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.: Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie Bagageafdekkingen
(bladzijde 179).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de gordel aan de
bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
1. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
E87145
2. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
3. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren niet
van binnenuit worden geopend.
Handmatig bediende kindersloten
N.B.: Gebruik bij auto's met sleutelloze
toegang de reservesleutel. Zie Sleutelloze
toegang (bladzijde 35).
E78298
Linkerzijde
Draai linksom om te vergrendelen en
rechtsom om te ontgrendelen.
Rechterzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen en
linksom om te ontgrendelen.
Elektrisch bediende kindersloten
N.B.: Door op de schakelaar te drukken
worden tevens de schakelaars voor de
elektrisch bediende achterruit
gedeactiveerd.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
E124779
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de auto op
geen enkele wijze. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats nooit een
kinderzitje achterwaarts op een stoel
waarvóór zich een airbag bevindt!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 113).
Laat reparaties aan het stuurwiel, de
stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Hierdoor zou de airbags
kunnen beschadigen en nadelige gevolgen
kunnen hebben voor het ontvouwen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit
is normaal.
N.B.: Reinig de panelen van de airbags met
een vochtige doek.
Voorairbags
E74302
De frontairbags en de voorste
gordelspanners treden in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbags worden
in enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra zij in contact
komen met de lichamen van de
inzittenden, waardoor de voorwaartse
beweging wordt opgevangen. Bij lichte
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van opzij of van
achteren worden de frontairbags niet
geactiveerd.
Zij- en gordijnairbag
Bij aanzienlijke aanrijdingen van opzij
treden alleen de airbags aan de
betreffende zijde en de voorste
gordelspanners in werking. De airbags
worden in enkele milliseconden
opgeblazen en stromen weer leeg zodra
zij in contact komen met de lichamen van
de inzittenden, waardoor zij bescherming
bieden aan het lichaam. De zijairbags en
gordijnairbags worden niet geactiveerd bij
lichte aanrijdingen van opzij, aanrijdingen
van voren of van achteren, of het over de
kop slaan van de auto.
25
Bescherming van inzittenden
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant van
de rugleuningen van de voorstoelen. Een
label op de rugleuning geeft aan dat uw
auto is uitgerust met zijairbags.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de auto is
uitgerust met side curtains.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden en zijn
maximale bescherming bieden. Zie De
juiste zitpositie innemen (bladzijde 113).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimaal
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De veiligheidsgordelsystemen van de
bestuurdersstoel en de passagiersstoel zijn
uitgerust met een gordelspanner. De
gordelspanners hebben een lagere
activeringsdrempel dan de airbags. Bij
lichte aanrijdingen is het mogelijk dat
alleen de gordelspanners worden
geactiveerd.
Status na aanrijding
WAARSCHUWINGEN
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een correct
hiertoe opgeleide monteur worden
uitgevoerd.
26
Bescherming van inzittenden
WAARSCHUWINGEN
Als een gordelspanner is geactiveerd,
dan moet de veiligheidsgordel
worden vervangen.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
E74124
E85817
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling staat.
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E87511
N.B.: Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
Druk voor het hoger of lager stellen de
vergrendelknop op het verstelmechanisme
in en beweeg deze zonodig.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Het veiligheidssysteem voor
inzittenden biedt alleen optimale
veiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
27
Bescherming van inzittenden
De waarschuwingslamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer de
veiligheidsgordel van de voorstoel aan
bestuurders- of passagierszijde niet is
omgedaan en de auto sneller rijdt dan een
relatief lage snelheid. De lamp gaat tevens
branden wanneer de veiligheidsgordel van
de voorstoel aan bestuurders- of
passagierszijde niet is omgedaan als met
de auto wordt gereden. Het akoestisch
signaal wordt na enkele minuten
uitgeschakeld, maar de lamp van het
herinneringssysteem blijft branden tot de
veiligheidsgordel van de voorstoel aan
bestuurders- of passagierszijde is
omgedaan.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel achter
WAARSCHUWING
Als meerdere gordels binnen enkele
seconden na elkaar worden
losgemaakt, is slechts één
akoestisch signaal hoorbaar.
N.B.: Druk op de OK knop van de
bedieningselementen op het stuur om het
bericht te bevestigen.
Er wordt een visuele herinnering van de
gordelstatus weergegeven op de display
van het instrumentepaneel nadat de motor
is gestart en nogmaals wanneer een gordel
wordt losgemaakt tijdens het rijden.
Vastgemaakte gordels worden
aangegeven door een afvinksymbool.
Als een gordel wordt losgemaakt tijdens
het rijden, dan wordt het scherm voor de
gordelstatus weergegeven en worden de
betreffende stoelen gemarkeerd met een
uitroepteken. Er is tevens een akoestisch
signaal hoorbaar.
Herinneringssysteem uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel over de
heupen liggen aan de onderzijde van uw
zwangere buik. Leg de schoudergordel
tussen uw borsten, boven en aan de zijkant
van uw zwangere buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel voorin
plaatst.
28
Bescherming van inzittenden
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.: De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en in de
dakconsole wordt een controlelamp
aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 77). Verwijder het kinderzitje en
laat het systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op de
passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
29
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met een
klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en
alarmsystemen). Wanneer de frequenties
worden gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
Hierdoor worden eventuele
frequentieblokkeringen voorkomen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd).
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren
1. Steek de sleutel in het contactslot.
2. Draai de sleutel van stand 0 naar II en
vervolgens terug naar 0. Doe dit vier
keer binnen zes seconden.
3. Houd de sleutel in stand 0 en druk
binnen 10 seconden op een willekeurige
toets van de afstandsbediening. Via
een signaal of LED ontvangt u
bevestiging dat het programmeren is
voltooid.
N.B.: Tijdens deze fase kunnen meerdere
afstandsbedieningen worden
geprogrammeerd.
4. Druk binnen 10 seconden op een
willekeurige toets van iedere extra
afstandsbediening.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.: Wanneer u de ontgrendeltoets op de
afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te drukken
worden alle portieren ontgrendeld.
Houd de ontgrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze weggooit.
Zoek advies m.b.t. de plaatselijke
regels m.b.t. recycling.
30
Sleutels en afstandsbediening
Afstandsbediening met inklapbaar
sleutelblad
E128809
2
1
1. Plaats een schroevendraaier op de
afgebeelde positie en druk de klem
voorzichtig in.
2. Druk de klem naar beneden om het
batterijkapje te ontgrendelen.
E128810
3. Verwijder voorzichtig de kapje.
E128811
4. Draai de afstandsbediening om om de
batterij te verwijderen.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar boven
gekeerd.
6. Vervang het batterijkapje.
Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
1
2
1
E87964
1. Houd de drukknoppen in de randen
ingedrukt om de afdekking te
ontgrendelen. Verwijder voorzichtig de
kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105362
3
3. Draai de platte schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
31
Sleutels en afstandsbediening
E119190
4
4. Steek de schroevendraaier voorzichtig
in de afgebeelde positie om de
afstandsbediening te openen.
E125860
5
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
5. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
6. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
7. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
8. Breng het sleutelblad aan.
32
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
LET OP
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
N.B.: Laat uw sleutels niet in de auto liggen.
Vergrendelen
Met sleutel vergrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel in de
richting van de voorzijde van de auto.
Met afstandsbediening vergrendelen
N.B.: Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden vergrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.: De auto kan worden vergrendeld met
een geopend achterportier. Het portier wordt
vergrendeld als deze wordt gesloten.
Druk de toets.
Dubbel vergrendelen
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de wagen bevinden. De
portieren kunnen niet van binnenuit worden
ontgrendeld indien de dubbele
vergrendeling is ingeschakeld.
N.B.: Als u de auto dubbel vergrendelt vanaf
de binnenzijde, schakel dan het contact in
om de portieren in de stand voor enkele
vergrendeling te zetten.
N.B.: De auto kan dubbel worden
vergrendeld met een geopend achterportier.
Het portier wordt dubbel vergrendeld als
deze wordt gesloten.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen.
Met sleutel dubbel vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de vergrendelstand.
Met afstandsbediening dubbel
vergrendelen
Druk de toets tweemaal binnen
drie seconden in.
Ontgrendelen
Met sleutel ontgrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel in de
richting van de achterzijde van de auto.
Met afstandsbediening ontgrendelen
N.B.: Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.: Als de auto meerdere weken
vergrendeld blijft, wordt de
afstandsbediening uitgeschakeld. De auto
moet met de sleutel ontgrendeld en de
motor met de sleutel gestart worden. Door
de auto op deze manier te ontgrendelen en
te starten, wordt de afstandsbediening weer
ingeschakeld.
Druk de toets.
33
Sloten
Automatisch opnieuw vergrendelen
Wanneer u niet binnen 45 seconden na het
ontgrendelen met de afstandsbediening
een portier, de achterklep of het
koffersdeksel opent, of het contact
inschakelt, dan worden de portieren
automatisch opnieuw vergrendeld. De
portieren worden vergrendeld en het alarm
wordt in de voorgaande status geschakeld.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan zodanig worden
geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld (
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 30). ).
Bevestiging van vergrendelen en
ontgrendelen
N.B.: Als uw auto dubbele vergrendeling
heeft, knipperen de richtingaanwijzers
eenmaal nadat u de centrale vergrendeling
heeft geactiveerd, gevolgd door nog
tweemaal knipperen na dubbel
vergrendelen.
Wanneer u de portieren vergrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren dubbel
vergrendelt, knipperen de
richtingaanwijzers driemaal.
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
De portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
E102566
Druk de toets. Voor locatie: Zie
In één oogopslag (bladzijde
10).
Kofferdeksel/achterklep
Achterklep openen met de
afstandsbediening
Druk de toets tweemaal binnen
drie seconden in.
Kofferdeksel/achterklep sluiten
E133536
Portieren afzonderlijk met de
sleutel vergrendelen
N.B.: Als de centrale vergrendeling niet
werkt, dan kunnen de portieren afzonderlijk
met de sleutel in de afgebeelde positie
worden vergrendeld.
34
Sloten
E112203
Linkerzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen.
Rechterzijde
Draai linksom om te vergrendelen.
Ontgrendelen
N.B.: Als de kindersloten ook geactiveerd
zijn, wordt door het omhoog trekken van de
interne pal alleen de noodvergrendeling
gedeactiveerd en niet de kindersloten. De
portieren kunnen alleen worden geopend
door vanaf de buitenzijde de portierkruk uit
te trekken.
N.B.: Als de portieren met deze methode
ontgrendeld zijn, dan moeten de portieren
afzonderlijk vergrendeld worden tot de
centrale vergrendeling is gerepareed.
Ontgrendel het bestuurdersportier met de
sleutel. De overige portieren kunnen
afzonderlijk worden ontgrendeld door
vanuit het interieur de portierkruk van het
betreffende portier uit te trekken.
SLEUTELLOZE TOEGANG
Algemene informatie
WAARSCHUWING
De sleutelloze toegang werkt
misschien niet wanneer de sleutel
zich dicht bij metalen voorwerpen of
elektronische apparaten, zoals mobiele
telefoons, bevindt.
Het passive entry systeem werkt niet
indien:
De accu van de auto leeg is.
De frequenties van de passieve sleutel
worden verstoord.
De batterij in de passieve sleutel leeg
is.
N.B.: Wanneer het passive entry systeem
niet werkt, moet u voor het vergrendelen en
ontgrendelen van uw auto de sleutelbaard
gebruiken.
De sleutelloze toegang maakt het gebruik
van een sleutel of afstandsbediening
overbodig.
E78276
35
Sloten
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passieve
sleutel nodig die zich in de omgeving van
een van de drie externe detectiezones
bevindt. Deze zones bevinden zich op
ongeveer anderhalve meter afstand van
de portierhandgrepen aan bestuurders- en
passagierszijde en het kofferdeksel/de
achterklep.
Passieve sleutel
De auto kan met de passieve sleutel
worden ontgrendeld en vergrendeld. De
passieve sleutel kan tevens als
afstandsbediening worden gebruikt. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 33).
Auto vergrendelen
WAARSCHUWING
De auto wordt niet automatisch
vergrendeld. Als de vergrendelfunctie
niet is geactiveerd, blijft de auto
ontgrendeld.
N.B.: Het contact wordt automatisch
afgezet wanneer de auto vanaf de
buitenzijde wordt vergrendeld. Dit om te
voorkomen dat de voertuigaccu wordt
ontladen.
N.B.: Kom niet aan de portierhandgreep.
E87384
Raak een vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep aan om de auto te
vergrendelen.
Activeren van centraal
vergrendelingssysteem en alarminstallatie:
Raak eenmaal een vergrendelsensor
van de voorportierhandgreep aan.
Activeren van dubbele vergrendeling en
alarminstallatie:
Raak een vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep tweemaal
binnen drie seconden aan.
N.B.: Er moet even worden gewacht tussen
iedere aanraking van de portierhandgreep.
N.B.: Eenmaal geactiveerd, blijft de auto
gedurende drie seconden vergrendeld. Na
de vertragingsperiode kunnen de portieren
weer worden ontgrendeld, op voorwaarde
dat de passieve sleutel zich binnen het
detectiegebied bevindt.
Twee korte knippersignalen van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en het kofferdeksel/de
achterklep zijn vergrendeld en dat de
alarminstallatie is ingeschakeld.
Kofferdeksel/achterklep
N.B.: Als de passieve sleutel zich bij
gesloten portieren in de auto bevindt, kan
het kofferdeksel/de achterklep niet worden
gesloten en komt deze weer omhoog.
N.B.: Indien zich een tweede geldige
passieve sleutel binnen het detectiegebied
van de achterzijde bevindt, kan het
kofferdeksel/de achterklep niet worden
afgesloten.
36
Sloten
Auto ontgrendelen
N.B.: Indien de auto langer dan drie dagen
niet wordt ontgrendeld, schakelt de
sleutelloze toegang over op een
energiebesparende modus. Hierdoor wordt
voorkomen dat de accu leegraakt. Wanneer
de auto in deze modus wordt ontgrendeld
kan de reactietijd enigszins langer zijn dan
normaal. Nadat de auto na eenmaal is
ontgrendeld, wordt de energiebesparende
modus uitgeschakeld.
N.B.: Als de auto meerdere weken
vergrendeld blijft, wordt het sleutelloze
systeem uitgeschakeld. De auto moet
worden ontgrendel met behulp van de
sleutelbaard. Door de auto eenmaal te
ontgrendelen, wordt het sleutelloze systeem
ingeschakeld.
N.B.: Raak de vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep niet aan bij het
openen van een portier.
E78278
Open een willekeurig portier.
N.B.: De passieve sleutel moet zich binnen
het detectiegebied van dat portier bevinden.
Een lang lichtsignaal van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en het kofferdeksel/de
achterklep zijn ontgrendeld en dat de
alarminstallatie is uitgeschakeld.
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is
geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier en het kofferdeksel/de
achterklep worden ontgrendeld ( Zie
Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 30). ), let
dan op het volgende:
Als het bestuurdersportier als eerste wordt
geopend blijven de andere portieren
vergrendeld. Alle andere portieren kunnen
vanuit het interieur worden ontgrendeld
door de ontgrendeltoets op het
instrumentenpaneel in te drukken. Voor
locatie: Zie In één oogopslag (bladzijde
10). De portieren kunnen afzonderlijk
worden ontgrendeld door vanuit het
interieur de portierhandgreep van het
betreffende portier uit te trekken.
Uitgeschakelde sleutels
In de auto achtergebleven sleutels worden
uitgeschakeld bij het vergrendelen van de
auto.
Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer
worden gebruikt voor het aanzetten van
het contact of het starten van de motor.
Om deze passieve sleutels opnieuw te
kunnen gebruiken moeten ze opnieuw
worden geactiveerd.
Ontgrendel de auto met behulp van een
passieve sleutel of de afstandsbediening
om al uw passieve sleutel te activeren.
Bij het aanzetten van het contact of
wanneer de motor met een geldige sleutel
wordt gestart worden alle passieve
sleutels worden geactiveerd.
37
Sloten
Portieren met de sleutelbaard
vergrendelen en ontgrendelen
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard en steek hem
in het slot.
N.B.: Alleen de handgreep van het
bestuurdersportier is uitgerust met een
slotcilinder.
CENTRALE VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de elektrisch
bedienbare ruiten bedienen met behulp
van de functie integraal openen en sluiten.
N.B.: Het integraal sluiten werkt alleen als
het geheugen voor elke ruit afzonderlijk
correct is ingesteld. Zie Elektrisch
bedienbare ruiten (bladzijde 68).
Comfortontgrendeling
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendeltoets van de
afstandsbediening en houd deze minstens
drie seconden ingedrukt. Druk op de
vergrendel- of ontgrendeltoets om de
openingsfunctie te stoppen.
Comfortvergrendeling
Uitvoeringen zonder sleutelloze
toegang
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.
Druk in een noodgeval onmiddellijk
op de vergrendel- of ontgrendeltoets
om te stoppen.
38
Sloten
E71956
Druk, om alle ruiten te sluiten, op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening en houd deze minstens
drie seconden ingedrukt. Druk op de
vergrendel- of ontgrendeltoets om de
sluitfunctie te stoppen. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
Uitvoeringen met sleutelloze toegang
E87384
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.
Raak in een noodgeval de
vergrendelsensor van een
portierhandgreep aan om te stoppen.
N.B.: Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de
bestuurdersportierhandgreep. Integraal
openen en sluiten kan ook worden
geactiveerd met de toetsen op de passieve
sleutel.
Houd om alle ruiten te sluiten de
bestuurdersportierhandgreep minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
39
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met een
onjuist gecodeerde sleutel kan starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de ontvanger
uw sleutel niet herkennen als geldige sleutel.
N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,
laat dan de code bij al uw overige sleutels
wissen. Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie. Laat de vervangingssleutels
samen met uw overige sleutels opnieuw
coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer
het sleutelnummer door, dat op het plaatje
staat dat met de originele sleutels is
geleverd. U kunt ook extra sleutels bij uw
Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
40
Motorstartblokkering
WERKING
Alarmsysteem
Uw wagen kan zijn uitgerust met één van
de volgende alarminstallaties:
Perimeter alarminstallatie.
Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren.
Categorie 1 alarm met
interieursensoren en sirene met
afzonderlijke accu.
Perimeter alarminstallatie
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligt ook de
audio-installatie.
Interieursensoren
E129005
WAARSCHUWING
De sensoren in de interieurverlichting
mogen niet worden afgedekt.
Schakel het alarm niet in indien zich
personen, dieren of andere bewegende
voorwerpen in de auto bevinden.
Dit sensoren zijn een afschrikmiddel voor
indringers door elke beweging in de auto
met behulp van sensoren te registreren.
Sirene met afzonderlijke accu
De sirene met afzonderlijke accu is een
extra alarmsysteem dat de sirene
inschakelt wanneer het alarm wordt
geactiveerd. Deze wordt direct
ingeschakeld bij het afsluiten van de
wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en
wordt ingeschakeld zodra iemand de
accukabels of de accu van de sirene zelf
loskoppelt.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
Wanneer iemand een portier, de
achterklep of de motorkap opent
zonder geldige sleutel of
afstandsbediening.
Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I, II of III wordt
gezet.
Wanneer de interieursensoren
bewegingen in de wagen registreren.
Bij wagens met een sirene met
afzonderlijke accu, wanneer iemand de
accukabels of de accu van de sirene
zelf loskoppelt.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
het alarmsignaal gedurende 30 seconden
en knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
Volledige en gereduceerde
beveiliging
Volledige beveiliging
Volledige beveiliging is de standaard
instelling.
41
Alarm
Bij volledige beveiliging worden de
interieursensoren geactiveerd bij het
inschakelen van het alarm.
N.B.: Dit kan resulteren in een vals alarm
wanneer dieren of bewegende voorwerpen
in de auto aanwezig zijn.
N.B.: Een valse alarm kan ook worden
geactiveerd door de hulpverwarming Zie
Extra verwarming (bladzijde 110). Als u de
hulpverwarming gebruikt, leid de
luchtstroom dan naar de beenruimte.
Gereduceerde beveiliging
Bij verminderde beveiliging worden de
interieursensoren gedeactiveerd bij het
inschakelen van het alarm.
N.B.: U kunt de gereduceerde beveiliging
slechts gedurende één contactcyclus
inschakelen. De volgende keer dat u het
contact aanzet, zal het alarm worden
teruggesteld naar volledige beveiliging.
Vragen bij het verlaten van de wagen
U kunt de informatiedisplay zodanig
instellen, dat telkens wordt gevraagd welk
beveiligingsniveau u wilt instellen.
Wanneer u Ask on Exit selecteert,
verschijnt telkens wanneer u het contact
afzet het bericht Reduced guard? op de
display in de instrumentengroep.
Wanneer u de gereduceerde beveiliging
wilt instellen, drukt u op de OK toets
wanneer dit bericht verschijnt.
Wanneer u de volledige beveiliging wilt
instellen, verlaat dan de auto zonder op de
OK te drukken.
Volledige of gereduceerde beveiliging
selecteren
N.B.: Door Reduced te selecteren wordt de
alarminstallatie niet permanent in de
gereduceerde beveiligingsmodus gezet. De
installatie wordt slechts één contactcyclus
in de gereduceerde modus geschakeld.
Wanneer u regelmatig de alarminstallatie
in de gereduceerde beveiligingsmodus zet,
selecteer dan Ask on Exit.
U kunt volledige of gereduceerde
beveiliging selecteren m.b.v. het
informatie-display. Zie Algemene
informatie (bladzijde 81).
Informatiemededelingen
Zie Infoberichten (bladzijde 89).
ALARM INSCHAKELEN
Alarminstallatie inschakelen, wagen
vergrendelen. Zie Sloten (bladzijde 33).
ALARM UITSCHAKELEN
Uitvoeringen zonder keyless entry
systeem
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan of
ontgrendel de portieren of de achterklep
met de afstandsbediening.
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel binnen
12 seconden aan of ontgrendel de portieren
of de achterklep met de
afstandsbediening.
42
Alarm
Uitvoeringen met keyless entry
systeem
N.B.: Voor keyless entry moet zich binnen
het detectiegebied van dat portier een
geldige passive key bevinden. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 35).
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact aan, of
ontgrendel de portieren of de achterklep
met de afstandsbediening.
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact binnen 12
seconden aan, of ontgrendel de portieren
of de achterklep met de
afstandsbediening.
43
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit.
Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde
113).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
Selecteer de gewenste bron op de
audio-unit.
De volgende functies kunnen met de
afstandsbediening worden bediend:
Type 1
E129462
B
D
C
A
E
Volume hogerA
Opwaarts zoeken of volgendeB
Volume lagerC
Neerwaarts zoeken of vorigeD
ModusE
Druk de modus toets in om de audiobron
te kiezen.
44
Stuurwiel
Type 2
E129463
C
D
A
B
Volume hogerA
Opwaarts zoeken of volgendeB
Volume lagerC
Neerwaarts zoeken of vorigeD
Zoeken, volgende of vorige
Druk de seek toets in om:
op het volgende of vorige radiostation
af te stemmen
het volgende of vorige nummer af te
spelen
Druk de seek toets in en houd deze
ingedrukt om:
af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
door een nummer te zoeken
SPRAAKSTURING
E129464
Trek aan de toets om de spraakbesturing
in of uit te schakelen. Zie Spraaksturing
(bladzijde 268).
45
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
E128444
A
C
D
B
Enkele wisslagA
Wissen met intervallen of
automatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Wissen met hoge snelheidD
Intervalwissen
C
A
B
E128445
Wissen met korte intervallenA
IntervalwissenB
Wissen met lange intervallenC
De intervalwerking kan met de
draaischakelaar worden ingesteld.
Automatisch ruitenwissersysteem
Sommige uitvoeringen zonder een
automatisch ruitenwissersysteem zijn
uitgerust met een snelheidsafhankelijk
ruitenwissersysteem voor de voorruit.
Wanneer de auto tot loopsnelheid of tot
stilstand wordt gebracht, wordt de
ruitenwissersnelheid automatisch naar de
volgende lagere snelheid teruggebracht.
Wanneer de auto in snelheid toeneemt,
keert de ruitenwissersnelheid terug naar
de met de hand gekozen instelling.
Wanneer de ruitenwisserhendel wordt
bediend terwijl het systeem is ingeschakel,
wordt het systeem uitgeschakeld.
Indien de auto opnieuw in snelheid mindert
of tot stilstand wordt gebracht, wordt het
systeem opnieuw geactiveerd.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De regensensor
is bijzonder gevoelig en de
ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden vervangen,
blijft de regensensor continu water op de
voorruit waarnemen. Dit heeft tot gevolg
dat de ruitenwissers in werking treden
terwijl het grootste deel van de voorruit
droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de automatische
wisfunctie selecteert.
46
Ruitenwissers en ruitensproeiers
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
N.B.: Als de automatische verlichting is
ingeschakeld in combinatie met de
automatische wisfunctie, dan wordt het
dimlicht automatisch ingeschakeld wanneer
de regensensor de continue wisfunctie van
de ruitenwissers activeert.
C
A
B
E128445
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas een
wisbeweging nadat water op de voorruit
is geregistreerd. De regensensor meet
daarna continu de hoeveelheid water op
de voorruit en zal de snelheid van de
ruitenwissers automatisch instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid zullen
de ruitenwissers in werking treden wanneer
de sensor een kleine hoeveelheid water op
de voorruit registreert.
VOORRUITSPROEIERS
E129188
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken treden zowel de sproeier
als de ruitenwissers in werking.
Na het loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
47
Ruitenwissers en ruitensproeiers
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Intervalwissen
E129193
A
B
IntervalwissenA
Wissen met lage snelheidB
Druk op de toets op het uiteinde van de
hendel om te navigeren tussen
uitschakelen, intervalwissen en wissen met
lage snelheid.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser wordt automatisch
geactiveerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, mits de
achterruitwisser niet reeds is ingeschakeld
en de voorruitwisser werkt.
Ruitensproeier, achter
E129194
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel van het stuurwiel
wordt geduwd, treden zowel de sproeier
als de ruitenwissers in werking.
Na het loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
KOPLAMPSPROEIERS
Bij ingeschakelde koplampen werken de
koplampsproeiers in combinatie met de
voorruitsproeiers.
N.B.: Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel leegraakt,
werken de koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in werking
worden gesteld.
48
Ruitenwissers en ruitensproeiers
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de rubber
randen van de ruitenwisserbladen op
oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken van
sneeuw en ijs. De voorruitwissers keren in
hun normale stand terug zodra u het
contact inschakelt, u moet er dus voor
zorgen dat de buitenzijde van de voorruit
geheel vrij is van sneeuw en ijs voordat u
het contact inschakelt.
Onderhoudsstand
E75184
E129986
A
Zet het contact af en zet binnen drie
seconden de ruitenwisserhendel in de
stand A. Laat de hendel los wanneer de
ruitenwissers in de onderhoudsstand
staan.
Ruitenwisserbladen vervangen
Zet de ruitenwissers in de
onderhoudsstand en trek de wisserarmen
omhoog.
E72899
1
2
Breng de eerder verwijderde onderdelen in
omgekeerde volgorde aan.
N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad
goed op zijn plaats komt te zitten.
49
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Achterruitwisserblad
1. Til de ruitenwisserarm op.
2
3
4
E86456
2. Draai het ruitenwisserblad onder een
rechte hoek op de ruitenwisserarm.
3. Maak het ruitenwisserblad los van de
wisserarm.
4. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad
goed op zijn plaats komt te zitten.
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
50
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E132706
A CB
Off (uit)A
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
WAARSCHUWING
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Schakel het contact uit.
Beide zijden
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Een zijde
E130139
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E130140
Druk de hendel naar voren om te schakelen
tussen grootlicht en dimlicht.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
51
Verlichting
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er klinkt
kort een signaal. Bij een geopende deur
gaan de koplampen automatisch na drie
minuten uit, of 30 seconden nadat de
laatste deur is gesloten.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
AAN te zetten.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
WAARSCHUWING
Onder slechte
weersomstandigheden kan het nodig
zijn uw koplampen handmatig in te
schakelen.
N.B.: Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het groot licht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
N.B.: Als de automatische verlichting is
ingeschakeld in combinatie met de
automatische wisfunctie, dan wordt het
dimlicht automatisch ingeschakeld wanneer
de regensensor de continue wisfunctie van
de ruitenwissers activeert.
E132707
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
De koplampen blijven branden gedurende
een bepaalde periode nadat het contact
is afgezet. De tijdvertraging kan worden
afgesteld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 81).
AUTOMATISCHE
GROOTLICHTREGELING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn. Een
handmatige deactivering kan nodig zijn
indien het systeem het grootlicht niet in-
of uitschakelt.
Een handmatige deactivering kan
nodig zijn bij het naderen van andere
weggebruikers, zoals fietsers.
Gebruik het systeem niet in de mist.
52
Verlichting
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het mogelijk
dat het systeem niet werkt. In
dergelijke gevallen kan handmatige
deactivering nodig zijn.
Reflecterende verkeersborden kunnen
als tegemoetkomend verkeer worden
herkend en de koplampen kunnen dan
in de dimstand worden geschakeld.
Indien de lampen van
tegemoetkomende voertuigen achter
obstakels verborgen zijn (bijvoorbeeld
vangrails), is het mogelijk dat het systeem
het grootlicht niet deactiveert.
Breng altijd Originele Ford Onderdelen
aan wanneer gloeilampen voor de
koplampen worden vervangen.
Andere gloeilampen kunnen de prestaties
van het systeem verminderen.
Controleer en vervang
ruitenwisserbladen regelmatig om
ervoor te zorgen dat de camerasensor
vrij zicht door de voorruit heeft.
Vervangende ruitenwisserbladen moeten
de juiste lengte hebben.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
Het systeem schakelt automatisch
grootlicht in indien het voldoende donker
is en er geen ander verkeer is. Indien het
system de koplampen of achterlichten van
een naderend voertuig waarneemt, of de
straatverlichting vóór de auto, schakelt het
systeem het grootlicht uit voordat het
andere weggebruikers kan verblinden.
Dimlicht blijft ingeschakeld.
Een camerasensor is centraal achter de
voorruit van de auto gemonteerd en
controleert continu de omstandigheden
om te beslissen wanneer het grootlicht
moet worden uit- en ingeschakeld.
Zodra het systeem actief is, wordt het
grootlicht ingeschakeld indien:
het voldoende donker is om het gebruik
van grootlicht nodig te maken en
er geen verkeer of straatverlichting vóór
het voertuig is en
de rijsnelheid hoger is dan 40 km/u.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld indien:
Het omgevingslicht voldoende is om
grootlicht overbodig te maken.
De koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
ontdekt.
Straatverlichting wordt ontdekt.
De rijsnelheid minder wordt dan 25
km/u.
De camerasensor te heet is of versperd
is.
Het systeem activeren
Schakel het systeem in m.b.v. de
informatiedisplay en de automatisch
inschakelende koplampen. Zie
Infodisplays (bladzijde 81). Zie
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting (bladzijde 52).
E132707
Zet de schakelaar in de stand van de
automatisch inschakelende koplampen.
53
Verlichting
N.B.: Het systeem kan enige tijd nodig
hebben om te initialiseren na eerst het
contact in te scahekelen, met name in zeer
donkere omstandigheden. Het grootlicht
wordt gedurende deze periode niet
automatisch ingeschakeld.
De gevoeligheid van het systeem
instellen.
Het systeem heeft drie
gevoeligheidsniveaus die toegankelijk zijn
via de informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 81).
De gevoeligheid bepaalt de snelheid
waarmee het grootlicht wordt hersteld
nadat ontdekt verkeer het zichtveld heeft
verlaten.
Het systeem handmatig
onderbreken
E133632
Druk tegen of trek aan de hendel om te
wisselen tussen groot- en dimlicht.
N.B.: Dit is een tijdelijke onderbreking en
het systeem keert na een korte periode naar
automatische werking terug.
Om het systeem permanent te
deactiveren, gebruikt u de
informatiedisplaymenu of schakelt u de
lichtschakelaar van automatisch
inschakelende koplampen naar
koplampen.
VOORSTE MISTLAMPEN
WAARSCHUWING
Gebruik de mistlampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
E132709
MISTACHTERLICHTEN
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
54
Verlichting
E132710
KOPLAMPEN AFSTELLEN -
AUTO'S MET ADAPTIEVE
VERLICHTING, VOOR/XENON
KOPLAMPEN
Ga naar uw dealer voor het instellen van
de koplampen voor rechts- of linksrijdend
verkeer.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.: Uitvoeringen met Xenon koplampen
zijn uitgerust met automatische
hoogteregeling van de koplamplichtbundels.
1. Druk om de knop omhoog te brengen.
E132711
1
2
2
2. Draai de knop naar de gewenste
instelling.
3. Druk de knop weer naar binnen.
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de auto.
Aanbevolen regelknopstanden
Stand regelknopLading in bagagecom-
partiment
Belading
Zitplaatsen, tweede
zitrij
Voorstoelen
0--1-2
1-32
2
Max
1
32
3
Max
1
-1
1
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 239).
55
Verlichting
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
E71943
Voor locatie: Zie In één oogopslag
(bladzijde 10).
RICHTINGAANWIJZERS
E130141
N.B.: Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
ZIJRICHTINGAANWIJZERS
E72898
B
A
B
A
56
Verlichting
Lichtbundel van koplampA
Lichtbundel van bochtverlichtingB
Bij het nemen van een bocht verlicht de
bochtverlichting de binnenzijde van de
bocht.
INTERIEURVERLICHTING
Binnenverlichting
N.B.: Lampen kunnen afzonderlijk van
elkaar worden ingeschakeld, maar niet
afzonderlijk worden uitgeschakeld als de
bestuurder alle lampen heeft ingeschakeld.
N.B.: Alle andere lampen kunnen niet
worden geschakeld of alleen met
afzonderlijke leeslamp- of
interieurverlichtingsfunctie.
De lampen gaan branden wanneer u een
portier of de achterklep ontgrendelt of
opent. Wanneer u het contact afzet, gaan
alle lampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
Zijdelings gemonteerde lamp
BC
E139419
A
Aan/uit-schakelaar leeslampA
PortierfunctieschakelaarB
Aan/uit-schakelaar alle lampenC
Als u op B drukt blijven alle lampen
uitgeschakeld wanneer het portier
geopend wordt. Druk nogmaals op de
schakelaar om dit ongedaan te maken.
U kunt alle lampen bedienen m.b.v.
schakelaar C.
57
Verlichting
Centraal gemonteerde lamp
E139420
C
D
A
B
Aan/uit-schakelaar leeslamp
rechterzijde
A
Aan/uit-schakelaar leeslamp
linkerzijde
B
PortierfunctieschakelaarC
Aan/uit-schakelaar alle lampenD
Als u op C drukt blijven alle lampen
uitgeschakeld wanneer het portier
geopend wordt. Druk nogmaals op de
schakelaar om dit ongedaan te maken.
U kunt alle lampen bedienen m.b.v.
schakelaar D.
Sfeerverlichting
Wanneer u het contact afzet, gaan de
sfeerverlichtingslampen korte tijd later
automatisch uit om te voorkomen dat de
accu leegraakt.
Wanneer het donker is, zijn de
sfeerverlichtingslampen actief als het
contact en de koplampen ingeschakeld
zijn.
Type 1
De sfeerverlichting verlicht diverse
plaatsen, bijv. beenruimtes, bekerhouders
en portieren met een bepaalde kleur. Deze
verlichting kan in- en uitgeschakeld worden
via het menu in de informatiedisplay. Zie
Algemene informatie (bladzijde 81).
Gebruik de dimschakelaars van de
instrumentenverlichting om de gewenste
helderheid af te stellen. Zie Dimmer
instrumentenpaneelverlichting
(bladzijde 119).
Type 2
E133092
De sfeerverlichting verlicht diverse
plaatsen, bijv. beenruimtes, bekerhouders
en portieren met een keuze uit diverse
kleuren. De bedieningsschakelaar van de
sfeerverlichting bevindt zich in de
dakconsole.
Draai de regelknop om de sfeerverlichting
te activeren en de gewenste helderheid af
te stellen. Gebruik de linker schakelaar om
de kleurkeuzes te bekijken. Gebruik de
rechter schakelaar om alle
sfeerverlichtingsplaatsen en
interieurlampen te activeren.
58
Verlichting
EEN KOPLAMP VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
geschoolde monteur vervangen. Er
bestaat kans op een elektrische
schok.
1. Open de motorkap. Zie De motorkap
openen en sluiten (bladzijde 206).
E133215
2
2
4
3
2. Verwijder de schroeven.
3. Trek de koplamp zover mogelijk naar
de voorzijde van de auto om deze los
te maken van het onderste
bevestigingspunt.
4. Trek de buitenzijde van de koplamp
omhoog en verwijder hem.
E133750
5
5. Trek de stekker los.
N.B.: Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat de stekker
correct wordt aangesloten.
N.B.: Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat het onderste
bevestigingspunt van de koplamp goed op
zijn plaats komt te zitten.
N.B.: Bij het monteren van de koplamp
moet de schroef in de koplamprand zitten
alvorens u deze aanbrengt.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting en vervolgens
het contact uit.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur vervangen.
Er bestaat kans op een elektrische
schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
59
Verlichting
LET OP
Breng alleen gloeilampen met de
juiste specificaties aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 67).
N.B.: De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen in
omgekeerde volgorde van verwijderen aan,
tenzij anders is voorgeschreven.
Koplampen
N.B.: Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
E133102
A B C D
StadslichtA
Koplamp, dimlichtB
GrootlichtC
RichtingaanwijzerD
Richtingaanwijzer
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 59).
E133104
2
3
2. Verwijder het paneel.
3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
4. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Grootlicht
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 59).
E133105
2 4
2. Verwijder het paneel.
3. Trek de stekker los.
60
Verlichting
4. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Koplamp, dimlicht
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 59).
E133106
2 4
2. Verwijder het paneel.
3. Trek de stekker los.
4. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Stadslicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 59).
E133103
2
3
2. Verwijder het paneel.
3. Verwijder de lamphouder.
4. Verwijder de gloeilamp.
Zijknipperlicht
E133426
1
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
61
Verlichting
E133427
2. Maak de bevestigingsklem m.b.v. een
geschikt werktuig los.
E133108
3. Verwijder voorzichtig het zijknipperlicht.
E133109
4. Verwijder de lamphouder.
5. Verwijder de gloeilamp.
Naderingslicht
LET OP
Voorkom dat het spiegelglas tijdens
het verwijderen breekt.
N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
E133110
62
Verlichting
1. Steek uw vingers in de opening tussen
de spiegelbehuizing en het spiegelglas
en trek voorzichtig aan het spiegelglas
om dit te verwijderen.
E133717
2
2. Verwijder het lamphuis.
E133718
3
3. Verwijder de gloeilamp.
Voormistlichten
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 59).
2
E133107
3
N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
2. Trek de stekker los.
3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
Achterlichten - 5-deurs
E133111
1. Verwijder het bekledingspaneel.
63
Verlichting
E133112
2
2. Verwijder de vleugelmoeren en maak
de klem los.
3. Verwijder het lamphuis.
E133127
4
4. Trek de stekker los.
E133113
D
B
C
A
5. Verwijder de lamphouder.
6. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
A. Remlicht
B. Achteruitrijlamp
C. Achterlicht en mistachterlicht
D. Richtingaanwijzer
Achterlichten - 4-deurs
Richtingaanwijzer, achter- en mistlicht
E133702
1. Verwijder het bekledingspaneel.
64
Verlichting
2
E133703
2. Verwijder de vleugelmoeren en maak
de klem los.
3. Verwijder het lamphuis.
E133713
4
4. Trek de stekker los.
A
B
E133714
5. Verwijder de lamphouder.
6. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
A. Achterlicht en mistachterlicht
B. Richtingaanwijzer
Rem- en achteruitrijlicht
1. Open het kofferdeksel.
x10
2
E133724
2. Verwijder het bekledingspaneel van het
kofferdeksel.
3
E133725
LET OP
Maak eerst de buitenzijde los uit de
klemmen.
65
Verlichting
3. Verwijder de vleugelmoer en maak de
2 klemmen los.
4. Verwijder het lamphuis.
5
E133726
5. Trek de stekker los.
E133727
A
B
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
A. Remlicht
B. Achteruitrijlamp
Derde remlicht
N.B.: Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
Kentekenplaatverlichting
N.B.: Deze items kunnen niet worden
gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer
wanneer deze defect raken.
Interieurverlichting
Auto's met LED-lampen
N.B.: De LED verlichting kan niet worden
gerepareerd, raadpleeg bij defecten uw
dealer.
E125092
Bagageruimteverlichting,
beenruimteverlichting en
achterlicht
E72784
66
Verlichting
1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Grootlicht
55
1
H7Koplamp, dimlicht
55H1Bochtverlichting
55H11Mistlamp, vóór
5W5WStadslicht
5WY5WZijknipperlicht
5W5WNaderingslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht
5W5WAchterlicht
21P21WMistachterlicht
16W16WAchteruitrijlamp
5W5WVerlichting bagagecompartiment
1
Vervang een doorgebrande zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
67
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte
tijd vaak worden bediend kan het systeem
een bepaalde tijd buiten werking treden om
schade door oververhitting te voorkomen.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen/sluiten
Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de elektrisch
bedienbare ruiten bij afgezet contact
bedienen. Zie Sloten (bladzijde 33).
Module portier bestuurderszijde
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
E70848
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot het tweede
schakelpunt in of trek hem tot het tweede
schakelpunt omhoog en laat hem los. Druk
de schakelaar opnieuw in of trek hem
opnieuw omhoog om de beweging te
stoppen.
Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
WAARSCHUWING
Bij sommige auto's worden door
drukken op de schakelaar tevens de
achterportieren van binnenuit
vergrendeld. Zie Kindersloten (bladzijde
23).
N.B.: U kunt altijd de ruiten achterin vanaf
het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
68
Ruiten en spiegels
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze beschermingsfunctie
opheffen en verwonding tot gevolg
hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
WAARSCHUWING
Wanneer u de ruit voor de derde keer
sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand is,
bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgt
te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer automatisch
sluiten. De ruit zal de weerstand
overbruggen en u kunt de ruit volledig
sluiten.
3. Laat de ruit door een deskundige
controleren indien deze na de derde
poging niet sluit.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
N.B.: Bij uitvoeringen met een convertible
kap, moeten de kap en de portieren volledig
worden gesloten voordat de volgende
procedure kan worden uitgevoerd.
1. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand tot de ruit volledig
is gesloten.
2. Laat de schakelaar los.
3. Trek de schakelaar opnieuw langer dan
een seconde omhoog.
4. Druk de schakelaar in en houd hem
ingedrukt tot de ruit volledig is
geopend.
5. Laat de schakelaar los.
6. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand tot de ruit volledig
is gesloten.
7. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
8. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit
en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
69
Ruiten en spiegels
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
Off (uit)B
Rechter spiegelC
Richtingen waarin de spiegel kan
worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een verwarmingselement
dat het spiegelglas ontdooit en
ontwasemt. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 107).
Elektrisch inklapbare
buitenspiegels
Automatisch inklappen en uitklappen
N.B.: Als de spiegels zijn ingeklapt met
behulp van de toets handmatig inklappen,
dan kunnen deze alleen worden uitgeklapt
met behulp van de toets handmatig
inklappen.
De spiegels klappen automatisch uit
wanneer u de auto vergrendelt met behulp
van de sleutel, de afstandsbediening of
een verzoek van de sleutelloze toegang.
De spiegels klappen uit wanneer u de auto
ontgrendelt met behulp van de sleutel, de
afstandsbediening, een verzoek van de
sleutelloze toegang, de binnenhandgreep
van het bestuurdersportier of door de
motor te starten.
70
Ruiten en spiegels
Handmatig inklappen en uitklappen
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
N.B.: U kunt de spiegels nog gedurende
enkele minuten na het afzetten van het
contact bedienen (kantelen en inklappen).
Zodra een portier wordt geopend wordt het
mechanisme uitgeschakeld.
E72623
Druk op de toets om de spiegels in of uit te
klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in de
oorspronkelijke stand terug.
N.B.: Wanneer de spiegels gedurende korte
tijd vaak worden bediend, kan het systeem
tijdelijk buiten bedrijf zijn om schade door
oververhitting te voorkomen.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
MONITOR DODE HOEK
Informatiesysteem dode hoek
(BLIS)
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet ontworpen om
contact met andere auto's of
voorwerpen te voorkomen. Het
systeem dient alleen als een
waarschuwing om te helpen bij het
registreren van auto's in blinde hoeken. Het
systeem registreert geen voorwerpen,
voetgangers, motorrijders of fietsers.
Gebruik het systeem niet als
vervanging van de zijspiegels en de
achteruitkijkspiegels en het over de
schouder kijken alvorens van rijstrook te
veranderen. Het systeem is geen
vervanging voor voorzichtig rijden en mag
alleen worden gebruikt als hulpmiddel.
71
Ruiten en spiegels
Het systeem is een comfortfunctie die de
bestuurder helpt bij het registreren van
auto's die de blinde hoek zijn
binnengereden (A). Het registratiegebied
bevindt zich aan beide zijden van de auto
en loopt vanaf de buitenspiegels tot
ongeveer 3 meter achter de bumper. Het
systeem geeft tijdens het rijden een
waarschuwing af wanneer bepaalde auto's
de blinde hoek binnenrijden.
A
A
E124788
Gebruik van het systeem
Het systeem geeft een gele indicator weer
die is aangebracht in de buitenspiegels.
E124736
N.B.: Nadat het contact is aangezet
branden beide indicatoren kort ter
bevestiging dat het systeem operationeel
is.
N.B.: Bij auto's met automatische
transmissie is het systeem alleen actief in
stand S, D en N.
Het systeem is alleen actief vanaf
rijsnelheden van 10 km/u. Het systeem
wordt tijdelijke gedeactiveerd wanneer de
achteruitrijversnelling wordt gekozen.
Systeemregistratie en -
waarschuwingen
Het systeem activeert de waarschuwing
voor auto's die de blinde hoek binnenrijden
vanaf de achterzijde of de zijkant. Voor
auto's die worden ingehaald of auto's die
de blinde hoek vanaf de voorzijde
binnenrijden wordt de waarschuwing
alleen geactiveerd wanneer de auto een
korte periode in de blinde hoek blijft rijden.
N.B.: Voor auto's die snel door de blinde
hoek rijden (meestal minder dan 2
seconden) wordt de waarschuwing niet
geactiveerd.
Het systeem bestaat uit twee
radarsensoren die zijn aangebracht achter
de achterwielen (weggewerkt achter de
bumpers).
LET OP
Breng geen voorwerpen zoals
bumperstickers aan in dit gebied.
Reparaties aan deze gebieden met
behulp van carrosserievulmiddel
hebben een nadelige invloed op de
prestaties van het systeem.
72
Ruiten en spiegels
E124741
Situaties waarin het naderingsalarm
niet werkt
Het kan voorkomen dat auto's die de
blinde hoek binnenrijden en uitrijden niet
worden geregistreerd.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
Vuilophoping op de
achterbumperpanelen in het gebied
van de sensoren.
Bepaalde manoeuvres van auto's die
de blinde hoek binnenrijden en uitrijden.
Auto's die met hoge snelheid door de
blinde hoek rijden.
Slechte weersomstandigheden.
Verschillende auto's die kort na elkaar
door de blinde hoek rijden.
Valse waarschuwingen
N.B.: Valse waarschuwingen zijn tijdelijk en
worden automatisch gecorrigeerd.
Het kan voorkomen dat het systeem een
waarschuwing afgeeft wanneer er geen
auto in de blinde hoek aanwezig is.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
Vangrails.
Betonmuren bij de snelweg.
Gebieden in aanleg.
Scherpe bochten rond een gebouw.
Struiken en bomen.
Fietsers en motorrijders.
Stoppen met een auto erachter en erg
dichtbij.
Systeem in- en uitschakelen
N.B.: De stand aan of uit blijft behouden
tot deze handmatig wordt gewijzigd.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 81).
Er worden geen meldingen ontvangen
nadat het systeem is uitgeschakeld. De
BLIS-controlelamp gaat branden. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 77).
Registratiefouten
N.B.: De waarschuwingsindicator in de
spiegel brandt niet.
Als het systeem een storing bij een sensor
heeft geregistreerd, gaat het
waarschuwingssymbool van het systeem
branden en dooft niet. De
informatiedisplay bevestigt de storing en
geeft aan of de linker- of rechterzijde is
betroffen.
Geblokkeerde sensor
WAARSCHUWING
Voordat het systeem een blokkering
heeft geregistreerd en een
waarschuwing afgeeft, neemt het
aantal gemiste voorwerpen toe.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde auto's
niet 'zien'.
73
Ruiten en spiegels
N.B.: Houd de achterbumper in het gebied
van de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw.
Als een sensor geblokkeerd raakt, kunnen
de prestaties van het systeem afnemen.
Een bericht m.b.t. een geblokkeerde sensor
kan worden weergegeven.
Het systeem keert automatisch terug naar
de normale werking nadat twee andere
voertuigen aan beide zijden zijn
geregistreerd.
Valse waarschuwing trekhaak
LET OP
Auto's met een trekhaakmodule die
niet door ons is goedgekeurd kunnen
wellicht niet correct worden
geregistreerd. Schakel het systeem uit om
valse waarschuwingen te voorkomen. Zie
Infodisplays (bladzijde 81).
Als de auto is uitgerust met een
trekhaakmodule die door ons is
goedgekeurd, registreert het systeem een
aangesloten aanhangwagen en wordt
gedeactiveerd. Op de informatiedisplay
verschijnt ter bevestiging een mededeling.
Zie Infoberichten (bladzijde 89). De
BLIS-controlelamp gaat branden. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 77).
74
Ruiten en spiegels
METERS
Type 1
BCEF
A
E132065
D
Informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 81).A
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
Terugsteltoets dagtellerD
BrandstofpeilmeterE
ToerentellerF
75
Instrumentenpaneel
Type 2 en 3
BCDE
A
E130149
Informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 81).A
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
BrandstofpeilmeterD
ToerentellerE
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Alle modelvarianten
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het centrale gedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de wijzer in het rode gebied komt,
is de motor oververhit. Schakel de motor
uit, schakel het contact uit en stel de
oorzaak vast zodra de motor is
afgekoeld. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 215).
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de
benzinepomp duidt aan, aan welke zijde
zich de brandstofvulklep bevindt.
76
Instrumentenpaneel
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt aangezet:
Airbag
ABS
Stabiliteitsregeling (ESP)
Laag brandstofpeil
Remsysteem
Vorst
ESP uit
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Waarschuwingslamp ABS
Als deze lamp brandt onder het
rijden, dan duidt dit op een
storing. De normale remwerking
blijft gehandhaafd (zonder ABS). Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Waarschuwingslamp airbag
Als deze lamp brandt onder het
rijden, dan duidt dit op een
storing. Laat het systeem door
een goed opgeleide monteur controleren.
Indicator dodehoekmonitor
E124823
Deze brandt wanneer deze
functie wordt gedeactiveerd of
in combinatie met een bericht.
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 71).
Zie Infoberichten (bladzijde 89).
Lamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de parkeerrem niet is
ingeschakeld. Als de parkeerrem niet is
ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
De controlelamp gaat branden
wanneer u een snelheid heeft
ingesteld met behulp van de
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (bladzijde 157).
Richtingaanwijzers
Knippert tijdens werking. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een
defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 59).
Waarschuwingslamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel accelereren en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
77
Instrumentenpaneel
LET OP
Als de waarschuwingslamp motor
brandt vergezeld van een bericht, dan
moet het systeem zo snel mogelijk
worden gecontroleerd.
Controlelamp Forward Alert
Deze brandt wanneer deze
functie wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht.
Zie Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 163).
Controlelamp mistlampen, vóór
Brandt wanneer u de
mistlampen vóór inschakelt.
Waarschuwingslamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven +4ºC (39°F) stijgt, is dit nog
geen garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Deze lamp brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur tussen
+4 °C en 0 °C. Het brandt en
kleurt rood wanneer de temperatuur lager
dan 0 °C is.
Controlelamp voorgloeibougies
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 125).
Controlelamp koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten inschakelt.
Waarschuwingslamp laadstroom
Als deze lamp brandt onder het
rijden, dan duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Waarschuwing voor verlaten
rijstrook (lane departure)
Deze brandt wanneer deze
functie wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht.
Zie Waarschuwing rijden buiten baan
(bladzijde 169).
Waarschuwingslamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Waarschuwingslamp lage
bandenspanning
Zie
Bandenspanningcontrolesysteem
(bladzijde 234).
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Berichtsymbolen
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen op de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 89).
78
Instrumentenpaneel
Waarschuwingslamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en schakel de motor uit.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 215).
Controlelamp mistachterlicht
Brandt wanneer u de
mistachterlichten inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
27).
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
Wanneer het systeem tijdens het
rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
inschakelen van het contact deze lamp
niet brandt of indien het tijdens het rijden
continu brandt, dan duidt dit op een
storing. Bij storingen schakelt het systeem
uit. Laat het systeem zo snel mogelijk door
een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Wanneer u het
aandrijfregelsysteem (traction
control) uitschakelt, gaat de
waarschuwingslamp branden. De lamp
gaat uit wanneer u het systeem weer
inschakelt of wanneer u het contact
uitschakelt.
Start/stop-indicatielamp
Deze lamp brandt om u te
informeren over wanneer de
motor wordt uitgeschakeld of in
combinatie met een bericht. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde
130). Zie Infoberichten (bladzijde 89).
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
U kunt bepaalde akoestische signalen op
de informatiedisplay deactiveren met
behulp van de stuurwielbediening. Voor
locatie: Zie In één oogopslag (bladzijde
10).
Type gong instellen:
1. Druk op de linker pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Instellingen met de op- en
neer-pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3. Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
79
Instrumentenpaneel
4. Selecteer Information of Warning en
druk op de toets OK om het
gongsignaal in en uit te schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het menu
te verlaten. Houd de linker pijltoets
ingedrukt om terug te keren naar de
weergave van het hoofdmenu.
Automatische transmissie
Indien de keuzehendel niet in de stand P
staat klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven +4ºC (39°F) stijgt, is dit nog
geen garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt onder de
volgende weersomstandigheden:
+4°C (39°F) of lager:
vorstwaarschuwing.
0°C (32°F) of lager: gevaar voor ijzel.
Sleutel buiten auto
Uitvoeringen met sleutelloze toegang
Als de motor draait en er geen passieve
sleutel meer in het interieur gedetecteerd
wordt, klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal.
Portier niet goed gesloten
Er klinkt een waarschuwingssignaal
wanneer er een portier geopend wordt als
het voertuig een relatief lage snelheid
overschrijdt.
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
de buitenverlichting niet is uitgeschakeld,
klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal.
Laag brandstofpeil
Er klinkt een waarschuwingssignaal
wanneer de resterende brandstof minder
dan ca. 6 liter is.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde 27).
80
Instrumentenpaneel
ALGEMENE INFORMATIE
N.B.: De informatiedisplay blijft nadat u het
contact hebt afgezet gedurende enkele
minuten aan.
Verschillende systemen van uw auto
kunnen worden aangestuurd met behulp
van de bedieningstoetsen
informatiedisplay op de stuurkolom. De
bijbehorende informatie verschijnt op de
informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde instructies
de betreffende handleiding.
Lijst met componenten
Het pictogram verandert om de gebruikte
functie aan te duiden.
CD-speler
Radio
Auxiliary ingang
Telefoon
Instellingen
Bedieningstoetsen
Druk op de pijltoetsen omhoog en omlaag
om door de opties in het menu te scrollen
en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltoets om een
submenu op te vragen.
Druk op de linker pijltoets om een menu
te verlaten.
Houd telkens de linker pijltoets ingedrukt
wanneer u naar het hoofdmenu wilt
terugkeren (escape toets).
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Menustructuur informatiedisplay
Alle modelvarianten
U verkrijgt toegang tot het menu met
behulp van de bedieningstoetsen
informatiedisplay. Voor locatie: Zie In één
oogopslag (bladzijde 10).
81
Infodisplays
Boordcomputer
Dagteller
Actieradius
Huidigverbruik
Ø-verbruik
Ø-snelheid
Buitentemp.
Fabrieksinstelling
Tractiecontrole
Forward alert
BLIS
City Stop
Hellingstart
Lane departure
Verk.borden
Bestuurd. ass.
Bandenspann. contr.
Gordels
Auto StartStop
Driver Alert
Verk.borden
Ford EcoMode
Dimmen
Auto regenverl.
Interieurverl.
Auto groot licht
Verlichting
Automatisch
Handmatig
Instellen
Schakelen
Anticiperen
Snelheid
Ford EcoMode
Hoge gevoel.
Norm. gevoel.
Lage gevoel.
Uit
Herkenning
Snelh.waarsch.
Gevoeligheid
Intensiteit
Uitstapverlicht. Handmatig
20 seconden
40 seconden
60 seconden
Informatie
Instellingen
BA
E133367
Driver alert
Aan
Gevoeligheid
82
Infodisplays
Attentiegel.
Comfort
Parkeerhulp
Een waarschuwing
Informatie
Extra verw.
Standverwarm.
Alarminstall.
Tijd 1
Tijd 2
Eén keer
Nu verwarmen
Voll. beveiligd
Bep. beveil.
Vragen
Systeemcontrole
BA
E133368
Engels
Deutsch
Italiano
Français
Español
Türkçe
Pyccкий
Nederlands
Polski
Português
Svenska
Taalgegevens voor
Maateenheid
Display
l/100km
Mijl/gallon
Altijd aan
On demand
Altijd uit
Navigatie-info
Temp.eenh.
°Celsius
°Fahrenheit
83
Infodisplays
Menustructuur informatie- en
entertainmentdisplay
U heeft toegang tot het menu met behulp
van de toetsen op het audio- of
navigatiesysteem.
Alle modelvarianten
cd
FM-
FM AST
DAB1
DAB2
AM
Adaptief volume
iPOD
USB
Bluetooth audio
Audio-ingang
AM AST
Radio
Aux
Nummer kiezen
Telefoonboek
Bellijsten
Bluetooth
Nr. herhalen
Telefoon kiezen
Alles weigeren
Telefoon
Audio
Klank
Nav-audio-mix
DSP-instelling
DSP-equalizer
Nieuws
Alt. frequentie
RDS regional
DAB-servicelink
Bluetooth
Tijd
Klok
Datum
GPS-tijd
Tijdzone
Zomertijd
24-uurs
Menu
E130532
84
Infodisplays
Menustructuur informatie- en
entertainmentdisplay
U verkrijgt toegang tot het menu met
behulp van de bedieningstoetsen
informatie- en entertainmentdisplay. Voor
locatie: Zie In één oogopslag (bladzijde
10).
85
Infodisplays
Auto's met navigatiesysteem
Navigatie
Route
Routelijst
Omleiding
Best. invoeren
Gedeelte vrijgev
Gedeelte vrijgev
Eco
Snel
Kort
Altijd vragen
Rustig
Normaal
Snel
Rijstijl
Actieve routegel
Stad/PC
Straat
Stadsdeel
Start routegeleiding
Land
Verkeersinformatie
TMC-berichten
Omleiding
Routelijst
TA
Spec. bestemm
In omgeving best
Langs snelweg
Adres
Naam zoeken
In de buurt
Eigen adres
Laatste best
Adres wijzigen
Start routegeleiding
Routeopties
Route
Toerenplanning
Bewaarde tochten
Positie opslaan
Nieuwe tocht
Favorieten
Favorieten (a-z)
B CA
E130534
86
Infodisplays
CD
Speciale functies
Aanhanger
Dakkoffer
Eco instelling
Snelweg
Tunnel
Veer/autotrein
Tol
Seizoenswegen
Dynamisch
Vignet
Zie de afzonderlijke menustructuur
de radio
Zie de afzonderlijke menustructuur
Aux
Zie de afzonderlijke menustructuur
Telefoon
Zie de afzonderlijke menustructuur
Menu
Navigatie
Systeeminfo
Positie invoeren
Demo-modus
GPS-informatie
Rijstijl
Eco instelling
Dynamisch
Snelweg
Tunnel
Veer/autotrein
Tol
Seizoenswegen
Route
Vignet
Routeopties
Pijlen op kaart
Weerg. reistijd
In rijrichting
Altern. kleuren
Kaartinhoud
Kaartweergave
B C
CB
A
E130535
87
Infodisplays
Audio
Klok
Borden/rijstrook
Max. snelheden
Nav-pijl in lijsten
Laatste best. wissen
Favorieten wissen
Eigen adres wissen
Alles wissen
Hulpfuncties
Pers. gegevens
Instellingen terug
Zie de afzonderlijke menustructuur
Zie de afzonderlijke menustructuur
B C
E130536
TRIPCOMPUTER
Tripcomputer
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de brandstoftank
leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde zal variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Momentaan brandstofverbruik
Duidt het momentane gemiddelde
brandstofverbruik aan.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Tripcomputer resetten
Een bepaald display terugstellen:
1. Selecteer Boordcomputer met de op
en neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
3. Houd de OK toets ingedrukt.
88
Infodisplays
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
Taal instellen
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
Maateenheden
Blader naar dit display en druk op de
OK-toets om te wisselen tussen metrische
en Engelse eenheden.
Het wisselen tussen de maateenheden
met dit dispaly heeft invloed op de
volgende displays:
Resterende afstand tot tank leeg is
Gemiddeld brandstofverbruik
Momentaan brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
Temperatuureenheden
Blader naar dit display en druk op de
OK-toets om te wisselen tussen metrische
en Engelse eenheden.
Het wisselen naar andere
temperatuureenheden via dit display heeft
invloed op de volgende displays:
Omgevingstemperatuur
Het temperatuurdisplay in de
automatische klimaatregeling.
Gong uitschakelen
De volgende geluidssignalen kunnen
worden uitgeschakeld:
Waarschuwingsmeldingen.
Informatiemeldingen.
INFOBERICHTEN
N.B.: Afhankelijk van het type
instrumentenpaneel kunnen bepaalde
berichten worden afgekort of ingekort.
E130248
Druk op de toets OK om te bevestigen en
om enkele berichten van de
informatiedisplay te verwijderen. Andere
berichten worden na korte tijd automatisch
verwijderd.
Bepaalde berichten moeten worden
bevestigd voordat toegang tot de menu's
wordt verkregen.
Berichtsymbolen
De berichtenindicator licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden totdat de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Sommige berichten worden aangevuld
door een systeemspecifiek symbool met
een berichtenindicator.
89
Infodisplays
Active City Stop
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Zie Active City Stop -toiminnon käyttö (blad-
zijde 178).
oranjeActive City Stop Sensor
geblokkeerd Ruit
schoonmaken
Zie Active City Stop -toiminnon käyttö (blad-
zijde 178).
oranjeActive City Stop niet
beschikbaar
Zie Active City Stop -toiminnon käyttö (blad-
zijde 178).
-Active City Stop Auto-
matisch remmen
Airbag
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
airbag storing service
nu
Alarminstallatie
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Zie Alarm (bladzijde 41).oranje
alarm afgegaan check
voertuig
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
-
Alarmsysteem, Storing,
Onderhoud zsm
Automatische grootlichtregeling
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
De sensor van de frontcamera heeft verminderd
zicht. Reinig de voorruit.
oranjeFrontcamera Vermin-
derd zicht Ruit schoon-
maken
De sensor van de frontcamera heeft een storing.
Laat dit zo snel mogelijk controleren.
oranjeFrontcamera Storing
Onderhouds zsm
90
Infodisplays
Accu en laadsysteem
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en
schakel het contact uit. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
rood
Overspanning elek-
trisch systeem. Stop
veilig.
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Accu, Spanning laag,
Zie handboek
Controlefunctie blinde hoek
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 71).oranje
BLIS Vermonderd zicht
Zie handboek
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
BLIS: storing rechter
sensor, Onderhoud zsm
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
BLIS: storing linker
sensor, Onderhoud zsm
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 71).oranje
BLIS, Niet beschikbaar
wegens aanhanger
Elektrisch bediend kinderslot
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Elektrisch kinderslot,
Storing, Onderhoud
zsm
91
Infodisplays
Klimaatregeling
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Zie Extra verwarming (bladzijde 110).oranjeHulpverwarming aan
Zie Extra verwarming (bladzijde 110).-Hulpverwarming uit
Cruise control en adaptieve cruise control (ACC)
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
(bladzijde 159).
oranjeVoorste radar-sensor
geblokkeerd Zie hand-
boek
Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
(bladzijde 159).
oranjeForward Alert niet
beschikbaar
Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
(bladzijde 159).
oranje
ACC niet beschikbaar
Portieren open
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit het
portier.
roodBestuurderspo. open
Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit het
portier.
rood
Achterportier bestuur-
dersz. open
Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit het
portier.
roodPassag.portier open
Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit het
portier.
rood
Achterportier passa-
gierszijde open
Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit het
portier.
roodKofferbak open
Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit het
portier. Zie De motorkap openen en sluiten
(bladzijde 206).
roodmotorkap open
92
Infodisplays
Bestuurderswaarschuwing
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en
pauzeer.
roodWaarschuwing Chauf-
feur moe Rusten nu!
Neem gauw een pauze.
oranjeWaarschuwing Chauf-
feur moe Rust aanbe-
volen!
Startblokkeringssysteem
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Uw sleutel is niet herkend. Neem de sleutel uit het
slot en probeer het nogmaals.
oranje
Startonderbreking
actief, Zie handboek
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Startonderbreking,
Storing, Onderhoud
zsm
Hellingstart
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranje
Hellingstart niet
beschikbaar
Keyless entry (sleutelloze toegang)
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 35).rood
Ford KeyFree, Sleutel
niet in auto
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 35).oranje
Ford KeyFree, Sleutel in
auto
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 35).-
Ford KeyFree Steek
sleutel in sleutelhouder
93
Infodisplays
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 35).-
Ford KeyFree, Sleutel
niet herkend
Zie Batterij van afstandsbediening vervangen
(bladzijde 30).
-
Sleutel, Batterij leeg,
Vervangen
Zie Stuurwielblokkering (bladzijde 123).-
Stuurslot geactiveerd,
Stuur draaien
Lane keeping aid
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranjeLane keeping aid
storing Onderhoud zsm
Verlichting
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Koplamp, Storing,
Onderhoud zsm
Een of beide gloeilampen van de remlichten is of
zijn defect. Controleer de gloeilampen van de
remlichten. Zie Gloeilampen vervangen (blad-
zijde 59).
-Remlicht, Lamp defect
Een of meer gloeilampen van de stadslichten of
achterlichten is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de stadslichten en achterlichten.
Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 59).
-
Parkeerlicht, Lamp
defect
Een of beide gloeilampen van de mistachterlichten
is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de
mistachterlichten. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 59).
-
Mistachterlicht, Lamp
defect
Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of
zijn defect. Controleer de gloeilampen van het
dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde
59).
-Dimlicht, Lamp defect
94
Infodisplays
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Een of beide gloeilampen van de remlichten van
uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger.
-
Remlicht aanhanger,
Lamp defect
Een of beide gloeilampen van de richtingaanwij-
zers van uw aanhanger is of zijn defect. Controleer
de gloeilampen van de richtingaanwijzers van uw
aanhanger.
-
Knipperl. aanhang.,
Lamp defect
Onderhoud
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en
schakel het contact uit. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
rood
Motortemperatuur te
hoog, Veilig stoppen!
Controleer het remvloeistofniveau. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 216).
rood
Laag niveau, Remvloei-
stof, Onderhoud nu
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan.
Laat het systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
rood
Remsysteem, Storing,
Veilig stoppen
Stop zodra dit veilig kan en zet de motor onmiddel-
lijk af. Laat het systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
rood
Motor Storing Onder-
houd nu!
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Water geregistreerd in
brandstof, onderhoud
nodig
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Motor Storing Onder-
houd nu!
Controleer het peil van de ruitensproeiervloeistof.
Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 216).
-
Vloeistofpeil ruiten-
sproeier laag
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
-Motorolie verversen
95
Infodisplays
Bescherming van de inzittenden
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
-Gordelalarm Service
zsm
Vooruit- en achteruitrijbeveiliging
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranjeInparkeerhulp Storing
Onderhoud zsm
Handrem
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Zie Parkeerrem (bladzijde 142).roodHandrem aangetrokken
Zie Parkeerrem (bladzijde 142).oranjeHandrem aangetrokken
96
Infodisplays
Stuurbekrachtiging
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en
schakel het contact uit. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
rood
Stuurslot Storing Veilig
stoppen
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en
schakel het contact uit. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
rood
Besturing uitgevallen
Veilig stoppen!
Stuurbekrachtiging. De auto blijft bestuurbaar,
maar hiervoor is meer kracht vereist. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide
en vakkundige monteur controleren.
oranje
Stuurbekrachtiging
Storing Onderhoud zsm
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranje
Besturing, Storing,
Onderhoud nu
Stabiliteitsregeling (ESP)
Te verrichten handelingControle-
lamp
Mededeling
Zie Algemene informatie (bladzijde 81).oranjeTraction control uit
De motor inschakelen
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 126).rood
Ford KeyFree, contact
afzetten, op POWER
drukken
Zie Dieselroetfilter (bladzijde 127).oranje
Rijden reinigt uitlaat-
filter Zie handboek
Zie Dieselroetfilter (bladzijde 127).oranje
Motor Storing Onder-
houd nu!
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 126).-
Rem indrukken om te
starten
97
Infodisplays
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 126).-
Koppeling indrukken
om te starten
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 126).-
Rem en koppeling
indrukken om te
starten
Zie Een dieselmotor starten (bladzijde 125).-motor voorgloeien
Zie Dieselroetfilter (bladzijde 127).-
Uitlaatfilter wordt
gereinigd
Zie Dieselroetfilter (bladzijde 127).-Reinigen filter voltooid
Start/stop
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Schakel het contact uit voordat u uit het voertuig
stapt als het systeem de motor uitgeschakeld
heeft. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde
130).
rood
Auto StartStop Ontste-
king uitschakelen
Laat het systeem door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranje
Auto StartStop Storing
Onderhoud zsm
De motor moet weer worden gestart; trap het
koppelingspedaal in om te starten. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde 130).
-
Auto StartStop Om te
starten Kopp. indrukken
Selecteer neutraal om het systeem de motor weer
te laten starten. Zie Start/stop knop gebruiken
(bladzijde 130).
-
Auto StartStop
Versnelling in vrij zetten
Het systeem werkt niet. Er moet handmatig
worden gestart.
-
Auto StartStop Hand-
matig starten vereist
98
Infodisplays
Transmissie
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Onder bepaalde rijomstandigheden kunnen de
koppelingen in de transmissie oververhit raken.
Onder dergelijke omstandigheden moet het
rempedaal worden ingetrapt en de auto worden
stilgezet om verdere oververhitting. Selecteer N
(NEUTRAL) of P (PARK) en bedien het rempe-
daal en de parkeerrem tot de transmissie is afge-
koeld en het bericht uit de display is verdwenen.
Als met de auto wordt gereden met dit actieve
bericht, dan kan als oververhittingswaarschuwing
schokken van de auto voorkomen.
rood
Transmissie te heet,
Remped. indrukken
Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
rood
Transmissie, Storing,
Onderhoud nu
De transmissie is oververhit. Onder deze extreme
omstandigheden schakelt de transmissie de
aandrijving uit om beschadiging als gevolg van
oververhitting te voorkomen. U kunt pas weer met
de auto rijden wanneer de transmissie is afgekoeld.
Selecteer N (NEUTRAL) of P (PARK) en bedien
het rempedaal en de parkeerrem tot de trans-
missie is afgekoeld en het bericht uit de display is
verdwenen.
rood
Transmissie te heet,
Veilig stoppen!
Onder bepaalde rijomstandigheden kunnen de
koppelingen in de transmissie oververhit raken.
Onder dergelijke omstandigheden moet het
rempedaal worden ingetrapt en de auto worden
stilgezet om verdere oververhitting. Selecteer N
(NEUTRAL) of P (PARK) en bedien het rempe-
daal en de parkeerrem tot de transmissie is afge-
koeld en het bericht uit de display is verdwenen.
Als met de auto wordt gereden met dit actieve
bericht, dan kan als oververhittingswaarschuwing
schokken van de auto voorkomen.
oranje
Transmissie te heet,
Remped. indrukken
Sommige versnellingen zijn mogelijk niet beschik-
baar. Laat het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide en vakkundige monteur contro-
leren.
oranje
Transmissie beperkte
functie, Zie handboek
99
Infodisplays
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
Bij lage buitentemperaturen kan het na het starten
van de motor enkele seconden duren voordat de
transmissie R (REVERSE) of D (DRIVE)
inschakelt. Houd het rempedaal ingetrapt tot deze
berichten uit de display zijn verdwenen.
-
Transmissie warmt op,
Even wachten
Zie Automatische transmissie (bladzijde 139).
Zie Motor starten en stoppen (bladzijde 123).
-
Automaat niet in
parkeerstand, Selecteer
P
Zie Automatische transmissie (bladzijde 139).
Zie Motor starten en stoppen (bladzijde 123).
-
om te starten druk
rempedaal in
Zie Automatische transmissie (bladzijde 139).-Rempedaal indrukken
Bandenspanningcontrolesysteem
Te verrichten handeling
Berichtsym-
bolen
Mededeling
De spanning in een van de banden is gedaald.
Controleer de spanning zo snel mogelijk.
oranje
Controleer bandenspan-
ning!
Permanente storing. Laat uw auto door een goed
opgeleide en vakkundige monteur controleren.
oranje
Bandenspann.sys.,
Storing, Onderhoud
zsm
100
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld, kunnen
de ruiten beslaan. Wanneer de ruiten
beslaan, stel dan de standen in om de
voorruit te ontdooien en te ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht
de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4 °C.
N.B.: Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om de
ruiten wasemvrij te houden wordt vocht
aan de lucht onttrokken. Het condens
wordt naar buiten afgevoerd en daarom is
het normaal dat zich een klein plasje water
onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
Middelste luchtroosters
E132995
101
Klimaatregeling
Luchtrooster aan de zijkant
E132996
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Toetsen voor luchtverdeling
E74660
A
C
B
D
E
HoofdniveauA
Hoofdniveau en beenruimteB
BeenruimteC
Beenruimte en voorruitD
VoorruitE
De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
102
Klimaatregeling
Ventilator
E75470
A
Off (uit)A
N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Gerecirculeerde lucht
E73059
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het recirculeren
van de in het interieur aanwezige lucht.
Interieur snel verwarmen
E129884
Ventilatie
E129885
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,
de aanjager en luchtroosters naar wens in.
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E129886
Interieur snel afkoelen
E129887
103
Klimaatregeling
Met de verwarmingsregeling in deze stand
worden de airconditioning en de
gerecirculeerde lucht automatisch
ingeschakeld.
De airconditioning en gerecirculeerde lucht
kunnen worden in- en uitgeschakeld.
Voorruit ontdooien en ontwasemen
E129888
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan voorruit zet, blijft de A/C
ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand voorruit
staat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
107).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E129889
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
E133114
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de hoeveelheid en verdeling
van de lucht en past deze aan de rij- en
weersomstandigheden aan. Door eenmaal
op de AUTO toets te drukken wordt de
auto modus ingeschakeld.
104
Klimaatregeling
Uw auto is uitgerust met een automatisch
klimaatregelsysteem met twee zones.
Wanneer het systeem in de mono modus
staat, worden alle temperatuurzones
gekoppeld aan de zone aan
bestuurderszijde. Wanneer u de mono
modus uitschakelt, kunt u met het twee
zone systeem verschillende temperaturen
instellen voor de bestuurder en passagier
voorin.
N.B.: Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het in de auto extreem
warm of koud is. De automatische
klimaatregeling past zich automatisch aan
de actuele omstandigheden aan. Voor een
correcte werking van het systeem moeten
de midden- en zijroosters volledig zijn
geopend.
N.B.: De zonnesensor bevindt zich bovenop
het instrumentenpaneel. Bedek de
zonnesensor niet.
N.B.: Als het systeem bij lage
buitentemperaturen in de auto modus staat,
wordt de lucht zolang de motor koud is naar
de voorruit en de zijruiten geleid.
Temperatuur instellen
E133115
U kunt de temperatuur tussen 15,5 °C en
29,5 °C in stappen van 0,5 °C instellen. In
de stand LO, 15 °C, schakelt het systeem
over op permanente koeling. In de stand
HI, 30 °C, schakelt het systeem over op
permanente verwarming.
N.B.: Als stand LO of HI wordt
geselecteerd, dan regelt het systeem geen
stabiele temperatuur.
Mono modus
In de mono modus zijn de
temperatuurinstellingen voor de
bestuurder en de passagier aan elkaar
gekoppeld. Wanneer u de temperatuur met
de draaiknop aan bestuurderszijde
verandert, wordt dezelfde instelling voor
de passagierszijde doorgevoerd. In de
mono modus verschijnt MONO in de
display.
Mono modus uitschakelen
Selecteer met de draaiknop aan
passagierszijde een temperatuur voor de
passagierszijde. De mono modus wordt
uitgeschakeld en MONO verdwijnt van de
display. De temperatuur voor de
bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kunt
nu de temperatuur voor de
bestuurderszijde en de passagierszijde
onafhankelijk van elkaar instellen. De
temperatuurinstellingen voor beide zijden
worden in de display weergegeven. U kunt
een temperatuurverschil van maximaal 4
°C instellen.
N.B.: Wanneer het temperatuurverschil
groter is dan 4 °C, wordt de temperatuur
aan de andere zijde bijgesteld zodat het
verschil 4 °C blijft.
N.B.: Wanneer voor één zijde de stand HI
of LO wordt geselecteerd, wordt voor beide
zijden de stand HI of LO ingesteld.
Mono modus weer inschakelen
E133120
105
Klimaatregeling
Druk op de knop AUTO en houd deze
ingedrukt om de mono-modus weer in te
schakelen. MONO verschijnt in de display
en de temperatuur aan passagierszijde
wordt aangepast aan de temperatuur aan
bestuurderszijde.
Ventilator
Stel het aanjagertoerental met de toetsen
in.
De ventilatorinstelling wordt in de display
weergegeven.
Druk om terug te keren naar de auto modus
op de AUTO toets.
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om de
luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
tegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
A B C
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest schakelen A, B en C
automatisch uit en wordt de
airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. U kunt de
recirculatiestand niet selecteren.
Interieur snel afkoelen
E133122
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E91392
Druk de knop voorruit ontdooien en
ontwasemen in. Buitenlucht stroomt nu
het interieur in. De airconditioning wordt
automatisch ingeschakeld. Zolang de
luchtverdeling in deze stand blijft staan,
kunt u de recirculatiestand niet selecteren.
Het ventilatortoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de auto modus
op de AUTO toets.
Airconditioning in- en uitschakelen
E91393
Druk op de A/C toets om de
airconditioning in of uit te schakelen. A/C
OFF verschijnt in de display wanneer de
airconditioning is uitgeschakeld.
A/C ON verschijnt in de display wanneer
de airconditioning wordt ingeschakeld.
106
Klimaatregeling
Gerecirculeerde lucht
Druk op de recirculatietoets om de lucht
te laten recirculeren.
N.B.: In de auto modus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Wanneer de ingestelde
temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert
het systeem automatisch toevoer van
buitenlucht.
Automatische airconditioning
uitschakelen
E133093
Druk de toets.
Het verwarmings-, ventilatie- en
airconditioningsysteem wordt
uitgeschakeld en de recirculatiestand
ingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.: De ruitverwarming werkt alleen bij een
draaiende motor.
Verwarmde voorruit
E72506
Verwarmde achterruit
E72507
Auto's zonder extra verwarming
Als de omgevingstemperatuur lager is dan
5 °C en de temperatuur van de
motorkoelvloeistof lager is dan 65 °C, dan
worden de verwarmde voorruit en
achterruit automatisch ingeschakeld. Het
systeem wordt automatisch uitgeschakeld.
Verwarmbare buitenspiegels
In de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Wanneer u de achterruitverwarming
inschakelt, worden deze elementen
automatisch ingeschakeld.
ELEKTRISCH ZONNEDAK
WAARSCHUWING
Controleer voordat u het elektrisch
bedienbare schuifdak bedient, of
deze vrij is van obstructies en
overtuig u ervan dat zich geen kinderen
en/of huisdieren in de nabijheid van de
schuifdakopening bevinden. Het nalaten
hiervan kan ernstig lichamelijk letsel tot
gevolg hebben. Het is in eerste instantie
de verantwoording van de toeziende
volwassenen dat een kind nooit alleen in
de auto blijft; laat nooit de sleutels in de
auto achter.
N.B.: Wanneer de schakelaars gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
107
Klimaatregeling
N.B.: Het elektrisch bedienbare schuifdak
kan bij afgezet contact worden bediend via
de functie integraal openen/sluiten. Zie
Centrale vergrendeling (bladzijde 38).
Het schuifdak kan op twee manieren
worden geopend - de achterzijde van het
schuifdak kan omhoog worden gekanteld
of het schuifdak kan horizontaal naar
achteren worden geschoven. Wanneer de
schakelaar wordt ingedrukt opent of sluit
het schuifdak.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare schuifdak te openen of te
sluiten.
De schakelaar van het elektrisch
bedienbare schuifdak bevindt zich tussen
de zonnekleppen.
Schuifdak openen en sluiten
E72188
Schuifdak kantelen
E72189
Schuifdak automatisch openen en
sluiten
N.B.: Bij het automatisch openen stopt het
schuifdak op ongeveer 8 cm van de volledig
geopende stand. Deze stand reduceert het
dreunende geluid dat soms bij volledig
geopend schuifdak hoorbaar is. Het
schuifdak stopt alleen automatisch in deze
stand wanneer het automatisch wordt
geopend.
Druk, om het schuifdak automatisch te
openen of te sluiten, de betreffende zijde
van de schakelaar tot de tweede aanslag
in en laat hem vervolgens los. Druk de
schakelaar opnieuw in om de beweging te
stoppen.
Het schuifdak stopt automatisch wanneer
de gesloten stand is bereikt.
Antiklemfunctie van het schuifdak
WAARSCHUWINGEN
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld. Het
onzorgvuldig sluiten van de ruit kan
verwondingen tot gevolg hebben.
108
Klimaatregeling
WAARSCHUWINGEN
Het onvoorzichtig sluiten van het
elektrisch bedienbare schuifdak kan
de antiklemfunctie teniet doen en
verwondingen tot gevolg hebben.
Wanneer het schuifdak tijdens het sluiten
met een obstakel in aanraking komt, stopt
het automatisch en schuift het een stukje
terug.
Ga, om de antiklemfunctie op te heffen
wanneer er sprake is van weerstand, bijv.
in de winter, als volg te werk:
WAARSCHUWING
Wanneer het schuifdak voor de derde
maal wordt gesloten, wordt de
antiklemfunctie uitgeschakeld. Let
erop dat er tijdens het sluiten van het
schuifdak geen obstakels in de weg kunnen
zitten.
Sluit het schuifdak voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie is uitgeschakeld en het
schuifdak kan niet automatisch worden
gesloten. Het schuifdak zal de weerstand
overwinnen en kan vervolgens volledig
worden gesloten.
Laat het schuifdak door een deskundige
controleren indien het na de derde poging
niet sluit.
Veiligheidsmodus van het
schuifdak
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet. Let erop dat er
tijdens het sluiten van het schuifdak
geen obstakels in de weg kunnen zitten.
Wanneer het systeem een storing vaststelt,
treedt de veiligheidsmodus in werking. Het
schuifdak beweegt dan slechts gedurende
ca. 0,5 seconden per keer en stopt
vervolgens. Sluit het schuifdak door
opnieuw de schakelaar in te drukken
wanneer het schuifdak stopt. Wanneer de
achterzijde van het schuifdak omhoog is
gekanteld, laat dan het schuifdak volledig
omhoogkantelen en sluit het vervolgens.
Laat het systeem onmiddellijk door een
deskundige controleren.
Leerprocedure schuifdak
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet. Let erop dat er
tijdens het sluiten van het schuifdak
geen obstakels in de weg kunnen zitten.
Wanneer het schuifdak niet langer meer
correct sluit, voer dan deze 'leerprocedure'
uit:
Kantel de achterzijde van het schuifdak
zover mogelijk omhoog. Laat de
schakelaar los.
Druk de schakelaar opnieuw in en houd
deze 30 seconden ingedrukt tot u het
schuifdak ziet bewegen.
Laat de schakelaar los en druk deze
onmiddellijk opnieuw in. Het schuifdak
sluit, schuift volledig open en schuift
vervolgens weer dicht. Laat de
schakelaar niet los voordat het
schuifdak de gesloten stand voor de
tweede keer heeft bereikt.
Wanneer de schakelaar niet constant
wordt ingedrukt, wordt de leerprocedure
afgebroken. Begin van voren af aan
opnieuw met de procedure.
109
Klimaatregeling
EXTRA VERWARMING
Parkeerverwarming
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerverwarming uit
tijdens het tanken, wanneer u zich in
een omgeving bevindt met
brandbare dampen of stoffen en in
gesloten ruimten.
De parkeerverwarming moet het
gehele jaar minimaal eenmaal per
maand ongeveer tien minuten
worden ingeschakeld. Hierdoor wordt
voorkomen dat de vloeistofpomp en de
aanjagermotor gaan vastzitten.
N.B.: De parkeerverwarming werkt alleen
wanneer er zich minimaal 7,5 liter brandstof
in de tank bevindt en de buitentemperatuur
lager is dan 15 °C. De parkeerverwarming
werkt niet wanneer de accu slecht geladen
is.
N.B.: De verwarming werkt afhankelijk van
de buitentemperatuur.
N.B.: Wanneer de parkeerverwarming is
ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen
onder de zijkanten van de wagen uitkomen.
Dit is normaal.
N.B.: Bij auto's met hanbediende
klimaatregeling is de verwarming van het
interieur afhankelijk van de instelling van de
temperatuur, luchtverdeling en aanjager.
De parkeerverwarming werkt onafhankelijk
van de verwarming van de auto door het
koelvloeistofcircuit van de motor te
verwarmen. Hij wordt door de
brandstoftank van energie voorzien. U kunt
het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Wanneer de parkeerverwarming correct
wordt gebruikt, biedt deze de volgende
voordelen:
Het interieur wordt voorverwarmd.
De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en
condensatie wordt voorkomen.
De koude start wordt vermeden
waardoor de motor eerder op
bedrijfstemperatuur is.
Om te voorkomen dat de accu wordt
ontladen:
Nadat de parkeerverwarming een
verwarmingscyclus heeft doorlopen,
zal de volgende geprogrammeerde
verwarmingscyclus alleen worden
uitgevoerd indien de motor tussentijds
is gestart.
Rijd met de auto na een
verwarmingscyclus minimaal een
verwarmingscyclus.
Programmeerbare parkeerverwarming
N.B.: De geprogrammeerde tijd is de tijd
waarop u wilt dat de auto warm is en klaar
is om weg te rijden, niet de tijd waarop de
verwarming inschakelt.
N.B.: U moet de tijden minimaal 70 minuten
ten opzichte van de tijd die u wilt instellen
vooruit programmeren.
N.B.: U moet de tijd en de datum correct
invoeren. Zie Klok (bladzijde 119).
Verwarmingstijden programmeren:
1. Gebruik de pijltoetsen op het stuurwiel
voor toegang tot het hoofdmenu. Zie
Infodisplays (bladzijde 81).
2. Selecteer de optie standverwarming.
110
Klimaatregeling
E136301
Eén keer
Tijd 1
Tijd 2
Nu verwarmen
Parkeerverw
Met de twee tijdfuncties kunt u tot
twee verwarmingscycli voor elke dag
van de week programmeren. Deze
tijden blijven in het geheugen
opgeslagen en de verwarming schakelt
elke dag van de week op deze tijden in.
Met de functie once (eenmaal) kunt u
een verwarmingscyclus voor één
specifieke dag programmeren.
Met de functie Heat now (nu
verwarmen) wordt de verwarming
automatisch ingeschakeld.
De functies Tijd 1 en Tijd 2
programmeren
E74468
Vrijdag
Donderdag
Dinsdag
Maandag
Woensdag
[07:55]
Tijd 1
1. Gebruik de pijltoetsen op het stuurwiel
voor toegang tot het hoofdmenu.
2. Selecteer de eerste programmatijdlijst.
3. Selecteer de dag waarop de
verwarming de auto moet verwarmen.
4. Druk op de toets OK.
5. Ga op dezelfde wijze te werk om alle
dagen te selecteren waarop de
verwarming de auto moet verwarmen.
6. Selecteer, om de tijd in te stellen
waarop de auto moet zijn verwarmd,
de tijd aan de bovenzijde van het
display en druk op de toets OK. De uren
beginnen te knipperen.
7. Pas zo nodig de uren en minuten aan.
U kunt de tweede programmatijdlijst
gebruiken om een tweede cyclus in te
stellen, bijvoorbeeld verschillende tijden
op verschillende dagen of tweemaal op
dezelfde dag. De programmeerprocedure
is hetzelfde als voor de eerste
programma-timer.
Geprogrammeerde verwarming
deactiveren
1. Gebruik de pijltoetsen op het stuurwiel
voor toegang tot het hoofdmenu.
2. Actieve programmasessie
deselecteren.
Verwarming voor enkele cyclus
programmeren
1. Selecteer Eenmaal en druk op de
rechter pijltoets.
2. Druk op de toets OK en stel de
gewenste tijd en datum in.
3. Druk op OK om de ingestelde tijd en
datum te bevestigen.
111
Klimaatregeling
Verwarming handmatig activeren
Markeer Nu verwarmen en druk op de
toets OK. Wanneer de verwarming is
ingeschakeld verschijnt in het vak ernaast
een kruis.
Deselecteer de functie Nu verwarmen om
de verwarming te deactiveren.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
WAARSCHUWING
Schakel de verwarming op brandstof
uit tijdens het tanken, wanneer u zich
in een omgeving bevindt met
brandbare dampen of stoffen en in
gesloten ruimten.
De standverwarming helpt bij het
verwarmen van de motor en het interieur
bij auto's met een dieselmotor. Het
systeem wordt afhankelijk van de
buitenluchttemperatuur, de
koelvloeistoftemperatuur en de belasting
van de dynamo automatisch in- of
uitgeschakeld, tenzij u het hebt
uitgeschakeld.
Parkeerverwarming uitschakelen:
1. Markeer Extra verwarming en druk
op de toets OK. Wanneer de
verwarming is ingeschakeld verschijnt
in het vak ernaast een kruis.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
Deze extra verwarming (PTC elektrische
verwarming) helpt bij het verwarmen van
de motor en het interieur bij auto's met
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld.
112
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze u
in een zodanige positie houden dat
de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal bescherming
bieden. Wij raden aan dat u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met
de onderzijde van uw rug zover mogelijk
naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
HANDMATIG VERSTELBARE
STOELEN
Stoelen naar voren en achteren
schuiven
E130249
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om ervoor te zorgen dat
de stoel weer goed wordt vergrendeld.
113
Stoelen
Lendensteun instellen
E78058
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen
E70730
Hellingshoek van de rugleuning
instellen
E130250
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGEN
Trek de achterste hoofdsteun
omhoog wanneer iemand achterin
plaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel van de
tweede of derde stoelenrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd de
hoofdsteun van die stoel.
E66539
114
Stoelen
E135437
E135401
Stel de hoofdsteun zo in, dat de bovenzijde
ervan gelijkligt met de bovenzijde van uw
hoofd.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
115
Stoelen
ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN
E78060
116
Stoelen
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
Rugleuningen naar voren klappen
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 114).
1
2
1
E135629
1. Druk de ontgrendelknoppen in en houd
deze ingedrukt.
2. Druk de rugleuning naar voren.
E135628
3
N.B.: Zorg dat de veiligheidsgordel volledig
in het oprolmechanisme wordt opgerold.
3. Maak de veiligheidsgordels vast in de
klemmen op het bekledingspaneel aan
de buitenzijde.
Zitting en rugleuning achterbank
naar voren klappen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de rode indicator niet
is te zien wanneer u de bank in de
sloten drukt.
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 114).
Wanneer u uw vingers tussen het
zitkussen en de rugleuning steekt, zorg
dan dat u niet met uw vingers vast
komt te zitten in de
ISOFIX-verankeringspunten en de steunen.
Zie ISOFIX verankeringspunten
(bladzijde 22).
117
Stoelen
2
1
3
2
E135646
N.B.: Houd de rand van het zitkussen tegen
om de ISOFIX-verankeringspunten en
steunen mijden.
1. Steek uw vingers tussen de zitting en
de rugleuning en klap de zitting naar
voren.
2. Druk de ontgrendelknoppen in en houd
deze ingedrukt.
3. Druk de rugleuning naar voren.
E135647
4
N.B.: Zorg dat de veiligheidsgordel volledig
in het oprolmechanisme wordt opgerold.
4. Maak de veiligheidsgordels vast in de
klemmen op het bekledingspaneel aan
de buitenzijde.
Rugleuningen opklappen
WAARSCHUWING
Zorg er bij het opklappen van de
rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E130471
De maximum temperatuur wordt bereikt
na vijf tot zes minuten. De temperatuur
wordt door een thermostaat geregeld.
De stoelverwarming werk alleen met
ingeschakeld contact.
118
Stoelen
DIMMER INSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
E132712
Druk herhaaldelijk of houd ingedrukt tot
het gewenste niveau is bereikt.
N.B.: Als de accu losgekoppeld wordt, leeg
is of een nieuwe accu wordt aangebracht,
dan stelt de verlichte componenten
automatisch op de maximale instelling in.
KLOK
Zie Infodisplays (bladzijde 81).
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met een
maximum vermogen van 10 ampère. Gebruik
alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt
zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde
aansluitingen.
E132415
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met een
maximum vermogen van 10 ampère. Gebruik
alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt
zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde
aansluitingen.
119
Gemaksfuncties
E78056
De extra elektrische aansluitpunten
bevinden zich in de middenconsole en de
bagageruimte.
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
Armleuning achterbank
E132505
GLASHOUDER
E75193
E91508
120
Gemaksfuncties
KINDER OBSERVATIESPIEGEL
E75192
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
E132422
Zie Ingangsaansluiting (AUX IN)
(bladzijde 261).
USB-POORT
E132423
Zie Verbinding (bladzijde 284).
HOUDER SATELLIET-
NAVIGATIE-UNIT
Houder instellen
E112711
1
3
2
1. Ontgrendelen
2. Stel de gewenste positie van de houder
in.
121
Gemaksfuncties
3. Vergrendelen
N.B.: Zorg dat de houder van de
navigatie-unit in de juiste positie wordt
vergrendeld.
VLOERMATTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de vloermatten worden
gebruikt, zorg dan dat de
vloermatten correct worden
vastgemaakt met de correcte
bevestigingselementen, zodat de matten
geen invleod hebben op de bediening van
de pedalen.
122
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over het
starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende ca.
8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Starten met
hulpstartkabels (bladzijde 222).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel in de stand 0
of I terug zolang de auto nog in
beweging is.
E72128
0 Contact uitgeschakeld.
I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang in
deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings-
en controlelampen branden. Dit is de stand
waarin de sleutel moet staan tijdens het
rijden. U moet deze stand ook kiezen
wanneer de auto wordt gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u probeert
uw auto in beweging te brengen of
het stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder sleutelloos
startsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Draai het stuurwiel.
Uitvoeringen met sleutelloos
startsysteem
N.B.: Het stuurslot wordt niet geactiveerd
bij ingeschakeld contact of wanneer met de
auto wordt gereden.
Uw auto is uitgerust met een elektronisch
bediend stuurslot. Deze werkt
automatisch.
Korte tijd nadat u de auto heeft geparkeerd
en de passieve sleutel zich buiten de auto
bevindt, of nadat u de auto vergrendelt,
wordt het stuurslot geactiveerd. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 35).
Stuurslot deactiveren
Schakel het contact in of:
123
Motor starten en stoppen
Uitvoeringen met automatische
transmissie
Trap het rempedaal in.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Koude of warme motor
Alle auto's
LET OP
Zet bij temperaturen lager dan -20°C
het contact tenminste één seconde
aan alvorens de motor te starten.
Hierdoor zorgt u ervoor dat de maximale
benzinedruk wordt opgebouwd voordat de
motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Auto's met automatische transmissie
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
Alle auto's
Wacht even wanneer de motor niet binnen
15 seconden aanslaat, en probeer het
opnieuw.
Is de motor na drie startpogingen nog niet
aangeslagen, wacht dan tien seconden en
ga te werk zoals is beschreven onder
Verzopen motor.
Levert het starten bij temperaturen lager
dan -25°C problemen op, druk het
gaspedaal dan ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Auto's met automatische transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle auto's
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait, is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
124
Motor starten en stoppen
Het stationaire toerental neemt langzaam
tot normaal af zodra de katalysator
opwarmt.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
Voor algemene informatie bij het starten
van een benzinemotor. Zie Een
benzinemotor starten (bladzijde 124).
Starten bij lage
buitentemperaturen
Indien de buitentemperatuur lager is dan
-10°C en de tank E85 bevat, moet een
motorblokverwarming worden gebruikt om
het starten te vergemakkelijken. Zie
Motorblokverwarming (bladzijde 128).
Gebeurt dit niet, dan kan de motor niet
worden gestart.
Indien de buitentemperatuur lager dan
-10°C blijft, is het raadzaam ongelode
benzine met een octaangetal van 95 bij te
tanken indien de tank niet geheel gevuld
is. Ongeveer 10 liter benzine brengt de
verhouding bio-ethanol E85 in een ¾
gevulde tank van 85% naar 70% terug,
waardoor de koude-starteigenschappen
aanzienlijk worden verbeterd.
Indien bij zeer lage buitentemperaturen de
tank alleen is gevuld met E85 en er geen
motorblokverwarming kan worden
gebruikt, kunt u moeilijkheden ondervinden
bij het starten van de motor.
Indien de motor niet wil aanslaan, ga dan
als volgt te werk:
1. Trap het gaspedaal volledig in.
2. Zet de contactsleutel in stand III.
LET OP
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
3. Laat het gaspedaal langzaam
opkomen nadat de motor vijf seconden
draait of terwijl het motortoerental
toeneemt.
Als de motor niet wordt gestart, herhaal
dan stap 1, 2 en 3 of sluit een
motorblokverwarming gedurende twee
uren aan alvorens de motor te starten.
Tijdens het starten worden de
inspuitventielen buiten werking gesteld
zolang het gaspedaal is ingedrukt. Dit kan
worden gebruikt om het teveel aan
brandstof na enkele mislukte
startpogingen uit het inlaatspruitstuk te
verwijderen.
Indien de accu losgekoppeld is geweest of
nadat een ander soort brandstof is getankt,
kan de motor met een onregelmatig
stationair toerental draaien. Dit herstelt
zich na 10 tot 30 seconden.
EEN DIESELMOTOR STARTEN
Koude of warme motor
Alle auto's
N.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan
-15°C, mag u de startmotor 25 seconden
achtereen inschakelen.
N.B.: Schakel de startmotor in totdat de
motor aanslaat.
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht tot
de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
125
Motor starten en stoppen
Auto's met automatische transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
SLEUTELLOOS STARTEN
WAARSCHUWINGEN
Het is mogelijk dat het keyless
startsysteem niet werkt wanneer de
sleutel zich te dicht bij metalen
voorwerpen of elektronische apparaten,
zoals een mobiele telefoon, bevindt.
Controleer altijd voordat u probeert
uw auto in beweging te brengen of
het stuurslot is uitgeschakeld. Zie
Stuurwielblokkering (bladzijde 123).
N.B.: Het contact wordt na bepaalde tijd
automatisch uitgeschakeld als de auto met
ingeschakeld contact is achtergelaten. Dit
is om te voorkomen dat de accu van de auto
leegraakt.
N.B.: Om het contact aan te zetten en de
motor te starten moet zich een geldige
passieve sleutel in de auto bevinden.
N.B.: Druk het rempedaal of
koppelingspedaal, afhankelijk van het type
versnellingsbak, volledig in om de motor te
starten.
E85766
Contact aan
Druk eenmaal de startknop in. Alle
elektrische circuits zijn operationeel, de
waarschuwings- en controlelampen
branden.
Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie
N.B.: Door tijdens het starten het
rempedaal op te laten komen, kan de
startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Druk de startknop in.
Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak
N.B.: Door tijdens het starten het
koppelingspedaal op te laten komen, wordt
de startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk de startknop in.
Een dieselmotor starten
N.B.: De startmotor kan pas worden
ingeschakeld wanneer het voorgloeien is
voltooid. Onder extreem koude
omstandigheden kan dit enkele seconden
duren.
N.B.: Houd het koppelings- of rempedaal
ingetrapt tot de motor wordt gestart.
Motor slaat niet aan.
Het startsysteem met passieve sleutel
werkt niet indien:
De frequenties van de passieve sleutel
worden verstoord.
De batterij in de passieve sleutel leeg
is.
126
Motor starten en stoppen
Volg de volgende procedure wanneer de
motor niet kan worden gestart.
E87381
1. Werk voorzichtig de kap los.
E85767
2. Steek de sleutel in de sleutelhouder.
3. Met de passieve sleutel in deze stand
kunt u de startknop gebruiken om het
contact aan te zetten en de motor te
starten.
De motor afzetten bij stilstaande
auto
N.B.: Het contact, alle elektrische circuits,
waarschuwings- en controlelampen worden
uitgeschakeld.
Handgeschakelde versnellingsbak
Druk de startknop in.
Automatische transmissie
1. Zet de keuzehendel in de stand P.
2. Druk de startknop in.
De motor afzetten bij rijdende auto
WAARSCHUWING
Afzetten van de motor terwijl nog
met de auto wordt gereden, leidt tot
verlies van rem- en
stuurbekrachtiging. De stuurinrichting
wordt niet geblokkeerd, maar er is meer
moeite nodig. Als het contact is
uitgeschakeld, kunnen sommige
elektrische circuits en waarschuwings- en
controlelampen worden uitgeschakeld
(OFF).
Houd de startknop twee seconden
ingedrukt of druk hier tweemaal binnen
twee seconden op.
DIESELROETFILTER
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
127
Motor starten en stoppen
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en
na het afzetten van de motor en tijdens en
na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
LET OP
U dient te voorkomen dat de
brandstof opraakt.
N.B.: Tijdens regeneratie bij een laag
toerental of stationaire motor kan een hete
metaalachtige lucht worden geroken en is
wellicht een klikkend metaalachtig geluid
hoorbaar. Dit wordt veroorzaakt door de
tijdens de regeneratie bereikte hoge
temperaturen en dit is normaal.
N.B.: Nadat de motor is afgezet draaien de
ventilatoren wellicht nog een korte periode
door.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is het
DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige rijomstandigheden
moet u echter het regeneratieproces
ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uw
tijdens het rijden regelmatig stopt en start
(met verhoogd accelereren en
decelereren), dan zal een enkele keer rijden
onder de volgende omstandigheden het
regeneratieproces ondersteunen:
Rijd tot 20 minuten met een constante
snelheid, bij voorkeur op een hoofdweg
of snelweg.
Voorkom langdurig stationair draaien
en neem altijd snelheidslimieten en het
type wegdek in acht.
Zet de auto niet van contact.
Kies zo nodig een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een hoger
motortoerental te verkrijgen.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
MOTORBLOKVERWARMING
LET OP
Onkoppel de voedingskabel van de
aansluiting van de motorverwarming
alvorens weg te rijden.
N.B.: De aansluiting van de
motorverwarming is aangebracht in de
voorbumper.
128
Motor starten en stoppen
E135813
Sluit de motorverwarming twee tot drie
uur aan, voordat u de motor start.
129
Motor starten en stoppen
WERKING
LET OP
Voor auto's met
start/stop-schakelaar verschillen de
accuvereisten. De accu moet worden
vervangen door een accu met exact
dezelfde specificatie als de originele.
Het systeem verlaagt het
brandstofverbruik en de CO2-emissies
door de motor uit te schakelen wanneer
de auto stationair draait, bijvoorbeeld bij
verkeerslichten. De motor wordt
automatisch opnieuw gestart wanneer de
bestuurder het koppelingspedaal intrapt
of wanneer een voertuigsysteem dit
aanvraagt, bijvoorbeeld voor het laden van
de accu.
Om maximaal voordeel uit het systeem te
halen, moet de keuzehendel in de neutrale
stand worden gezet en het
koppelingspedaal bij een stop van langer
dan drie seconden worden losgelaten.
START/STOP KNOP
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
Indien het systeem dit vereist, kan de
motor automatisch opnieuw worden
gestart. Zie Werking (bladzijde 130).
Schakel het contact uit voordat de
motorkap wordt geopend of
onderhoudswerkzaamheden worden
uitgevoerd.
Schakel altijd het contact uit voordat
u uit de auto stapt, want het systeem
kan de motor wel uitgeschakeld
hebben, maar het contact is nog steeds
ingeschakeld.
N.B.: Het systeem werkt alleen wanneer de
motor de normale bedrijfstemperatuur heeft
bereikt en de buitentemperatuur tussen 0
°C en 30 °C ligt.
N.B.: Als u de motor laat afslaan en
vervolgens binnen een paar seconden het
koppelingspedaal intrapt, dan wordt de
motor automatisch opnieuw gestart.
N.B.: De start/stop-indicatielamp brandt
groen wanneer de motor wordt
uitgeschakeld. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 77).
N.B.: De start/stop-indicatielamp knippert
oranje, wat aanduidt dat u neutraal moet
selecteren of het koppelingspedaal moet
intrappen. Hierbij wordt een bericht op de
display weergegeven.
N.B.: Als het systeem een storing heeft
geregistreerd wordt dit uitgeschakeld. Laat
het systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
N.B.: Wanneer u het systeem heeft
uitgeschakeld, is de schakelaar verlicht.
N.B.: Het systeem is standaard
ingeschakeld. Druk op de schakelaar in het
instrumentenpaneel om het systeem uit te
schakelen. Het systeem wordt alleen
gedeactiveerd gedurende de huidige
contactcyclus. Druk nogmaals op de
schakelaar om het systeem in te schakelen.
Voor locatie. Zie In één oogopslag
(bladzijde 10).
Motor afzetten
1. Stop de auto.
2. Zet de keuzehendel in de
neutraalstand.
3. Laat het koppelingspedaal los.
4. Laat het gaspedaal los.
130
Start/stop knop
Het systeem zet de motor wellicht niet af
onder bepaalde omstandigheden,
bijvoorbeeld:
Om het interieurklimaat te behouden.
Lage accuspanning.
De buitentemperatuur is te laag of te
hoog.
Het bestuurdersportier is geopend.
Lage bedrijfstemperatuur motor.
Weinig vacuüm in remsysteem.
Als een snelheid van 5 km/u niet is
overschreden.
Motor starten
N.B.: De keuzehendel moet in de
neutraalstand staan.
Druk het koppelingspedaal in.
Het systeem kan de motor onder bepaalde
omstandigheden weer starten,
bijvoorbeeld:
Lage accuspanning.
Om het interieurklimaat te behouden.
131
Start/stop knop
WERKING
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het efficiënter rijden door voortdurend de
karakteristieken van het schakelen, het
anticiperen op verkeersomstandigheden
en de snelheid op autosnelwegen en
buitenwegen te controleren.
N.B.: Deze rendementswaarden resulteren
niet in een vaste brandstofverbruikswaarde.
Deze kan namelijk variëren aangezien deze
niet alleen samenhangt met de
rijgewoonten, maar ook wordt beïnvloed
door veel andere factoren zoals korte ritten
en een koude start.
N.B.: Regelmatige korte ritten, waarbij de
motor niet volledig op bedrijfstemperatuur
komt, zullen het brandstofverbruik ook doen
toenemen.
De waarde van deze karakteristieken wordt
aangeduid door de bloemblaadjes in het
display, waarbij vijf bloemblaadjes het
efficiëntste is. Hoe efficiënter u rijdt, hoe
beter deze waarde en hoe lager het totale
brandstofverbruik.
Type 1
E121813
A
B
C
SchakelenA
AnticipatieB
Efficiënte snelheidC
Schakelen
Door de hoogst mogelijke versnelling voor
de betreffende rijomstandigheden te
gebruiken, verbetert het brandstofverbruik.
Anticipatie
Door uw rijsnelheid aan te passen en de
afstand tot voertuigen voor u aan te
passen zodat hard remmen of versnellen
niet nodig is, verbetert het
brandstofverbruik.
Efficiënte snelheid
Bij een hogere snelheid wordt meer
brandstof verbruikt. Door uw kruissnelheid
op buitenwegen te verlagen, verbetert het
brandstofverbruik.
Type 2 en 3
De relevante informatie wordt in het
informatiedisplay weergegeven.
ECO-MODUS GEBRUIKEN
Toegang tot het systeem wordt verkregen
m.b.v. het relevante
informatiedisplaymenu. Zie Infodisplays
(bladzijde 81).
Eco-modus resetten
Reset het gemiddelde brandstofverbruik.
N.B.: Het berekenen van nieuwe waarden
kan even duren.
132
Eco-modus
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden
dat de brandstof overstroomt. Het morsen
van brandstof kan gevaarlijk zijn voor
andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of andere
toevoegingen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of een
equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT - FLEX
FUEL (FF, ETHANOL)
WAARSCHUWINGEN
Breng geen wijzigingen aan het
brandstofsysteem of onderdelen
ervan aan.
WAARSCHUWINGEN
Vervang het brandstofsysteem of
componenten ervan niet door
onderdelen die niet specifiek zijn
ontworpen voor gebruik van E85.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik geen methanol in plaats van
E85.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of andere
toevoegingen.
N.B.: Tijdens gebruik van E85 kan het
brandstofverbruik hoger zijn.
N.B.: De auto functioneert naar behoren op
commerciële ongelode benzine met
octaangetal 95. E85 van een hoge kwaliteit
levert echter dezelfde bescherming en
prestaties.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of een
equivalent. U kunt tevens een mengsel van
ongelode benzine en E85 gebruiken.
Opslaan voor de lange termijn
Vanwege kleine hoeveelheden
corrosiebevorderende verontreinigingen in
E85 wordt aanbevolen de tank alleen te
vullen met ongelode benzine met een
octaangetal van 95 alvorens de auto voor
een langere periode niet te gebruiken.
133
Brandstof en tanken
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe. Deze
kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of de
betreffende nationale specificatie.
N.B.: We adviseren alleen brandstof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
N.B.: Het gebruik van niet door Ford
goedgekeurde additieven of andere
motorbehandelingen worden door Ford
afgeraden.
N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Opslaan voor de lange termijn
De meeste dieselbrandstoffen bevatten
biodiesel; wanneer uw voertuig lange tijd
niet wordt gebruikt (meer dan twee
maanden), dan wordt aanbevolen de tank
enkel met diesel op aardoliebasis (indien
beschikbaar) te vullen of een antioxidant
aan de biodiesel toe te voegen. Uw dealer
kan u helpen met een geschikte
antioxidant.
KATALYSATOR
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik
van de motor en na het afzetten van de
motor straalt het uitlaatsysteem veel
warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie Starten
met hulpstartkabels (bladzijde 222).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
TANKKLEP
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat tijdens het tanken
brandstof wordt gemorst, die zich in
het vulpistool bevindt.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
134
Brandstof en tanken
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de brandstofvulklep vanaf
een afstand van niet minder dan 200
millimeter.
Type 1
E135934
Type 2
E135935
1. Druk op de klep om deze te openen.
Open de klep volledig tot hij
vergrendelt.
E139202
A
A
N.B.: Wanneer u het vulpistool plaatst,
opent een veerbelaste klep wanneer de
correcte vulpistooldiameter wordt
geregistreerd. Hierdoor wordt voorkomen
dat onjuiste brandstof wordt getankt.
2. Breng het vulpistool tot en met de
eerste nok op het vulpistool A in. Laat
het rusten op de afdekking van de
vulbuis.
WAARSCHUWING
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, waardoor de brandstof zou
kunnen overstromen. Het morsen van
brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere
weggebruikers.
135
Brandstof en tanken
E139203
A
B
Incorrecte positieA
Correcte positieB
3. Til tijdens het tanken het vulpistool niet
op. Dit kan de brandstofstroom
beïnvloeden en het vulpistool afsluiten
voordat de brandstoftank vol is.
Type 1
E139204
Type 2
E139205
4. Bedien het vulpistool binnen de
getoonde gebieden.
WAARSCHUWINGEN
Wij raden aan het vulpistool
langzaam uit de vulbuis te halen,
zodat alle achtergebleven brandstof
in de brandstoftank kan stromen. Er kan
ook 10 seconden worden gewacht alvorens
het vulpistool uit de vulbuis te halen.
Verwijder tijdens de gehele
tankprocedure het vulpistool niet uit
de volledig geplaatste positie.
E119081
5. Til het vulpistool licht op om het te
verwijderen.
136
Brandstof en tanken
Tanken met een jerrycan
Gebruik de trechter in het
handschoenenkastje.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
TANKEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Laat de motor na het tanken 5 minuten
met een rijsnelheid van boven de 48 km/h
werken om het risico van een langere
herstarttijd van de motor te verkleinen.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger, enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Focus
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1365,9 (47,9)4,7 (60,1)8 (35,3)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT -
Sigma fase V, 5-deurs, alle
auto's behalve met DPS6
automatische transmissie
137
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1396 (47,1)4,8 (58,9)8,1 (34,9)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT -
Sigma fase V, 4-deurs en
stationwagon, alle auto's
behalve met DPS6 automa-
tische transmissie
1496,4 (44,1)4,8 (58,9)9,3 (30,4)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT -
Sigma fase V, auto's met
DPS6 automatische trans-
missie
1446,2 (45,6)5 (56,5)8,3 (34)
1.6L EcoBoost - Sigma fase
V, auto's zonder start/stop-
systeem
1396 (47,1)5 (56,5)7,7 (36,7)
1.6L EcoBoost - Sigma fase
V, auto's met start/stop-
systeem
1496,7 (42,2)5 (56,5)9,6 (29,4)
2.0L Duratec-HE - MI4 fase
V, auto's met handgescha-
kelde versnellingsbak
1566,4 (44,1)4,9 (57,6)9,1 (31)
2.0L Duratec-HE - MI4 fase
V, auto's met automatische
transmissie
1174,5 (62,8)3,7 (76,3)5,7 (49,6)
1.6L Duratorq-TDCi - DV
fase V, auto's zonder
start/stop-systeem
1094,2 (67,3)3,7 (76,3)5,1 (55,4)
1.6L Duratorq-TDCi - DV
fase V, auto's met
start/stop-systeem
1295 (56,5)4,2 (67,3)6,3 (44,8)
2.0L Duratorq-TDCi - DW
fase V, auto's met handge-
schakelde versnellingsbak
1395,3 (53,3)4,4 (64,2)6,8 (41,5)
2.0L Duratorq-TDCi - DW
fase V, auto's met automati-
sche transmissie
138
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
De achteruit inschakelen
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag omhoog
worden gebracht tijdens inschakelen van
de achteruit.
Auto's met handgeschakelde
5-versnellingsbak
LET OP
Druk het koppelingspedaal geheel in
en wacht drie seconden voordat u de
achteruit inschakelt.
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE
Keuzehandelstanden
E133124
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Sportmodus en handmatig
schakelen
S
Handmatig opschakelen+
Handmatig terugschakelen-
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
Druk de knop op de keuzehendel in om een
andere stand in te schakelen.
De stand van de keuzehendel wordt op het
informatiedisplay weergegeven.
139
Versnellingsbak/transmissie
Parkeren
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen in
wanneer de auto stilstaat.
Trek voordat u de auto verlaat de
parkeerrem aan en schakel de
parkeerstand in. Controleer of de
keuzehendel is vergrendeld.
N.B.: Wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend en u de parkeerstand niet hebt
ingeschakeld, klinkt een akoestisch signaal.
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht en de
transmissie is geblokkeerd. Wanneer de
keuzehendel in deze stand staat kunt u de
motor starten.
Achteruit
WAARSCHUWINGEN
Schakel de achteruit alleen in
wanneer de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Zorg altijd dat de auto volledig stil
staat voordat er vanuit de
achteruitversnelling naar een andere
versnelling wordt geschakeld.
Selecteer de achteruitversnelling om het
voertuig achteruit te laten rijden.
Neutraal
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht, maar
de transmissie is niet geblokkeerd.
Wanneer de keuzehendel in deze stand
staat kunt u de motor starten.
Rijden
N.B.: Het schakelen vindt alleen plaats bij
bepaalde rijsnelheden en motortoerentallen.
N.B.: U kunt de actueel geselecteerde
versnelling tijdelijk uitschakelen m.b.v. de
knoppen + en -.
Schakel de rijstand in om automatisch
gebruik te maken van alle voorwaartse
versnellingen.
De transmissie schakelt de juiste
versnelling in voor optimale prestaties
gebaseerd op de omgevingstemperatuur,
de hellingshoek van het wegdek, de
belading van de auto en de inbreng van de
bestuurder.
Sportmodus en handmatig
schakelen
Sportmodus
N.B.: In de modus Sport werkt de
transmissie normaal, maar worden
versnellingen sneller gekozen bij hogere
motortoerentallen.
N.B.: In de modus Sport wordt S
weergegeven in het instrumentenpaneel.
Activeer de modus Sport door de
keuzehendel in de stand S te plaatsen. De
Sport-modus blijft actief tot u handmatig
op- of terugschakelt m.b.v. + en -, of de
keuzehendel weer in stand D zet.
Handmatig schakelen
WAARSCHUWING
Houd de knoppen niet constant in
of +.
LET OP
De transmissie schakelt automatisch
terug wanneer het motortoerental te
laag is.
Druk op de knop - om terug te schakelen
en op de knop + om op te schakelen.
140
Versnellingsbak/transmissie
Er worden mogelijk versnellingen
overgeslagen wanneer er herhaaldelijk
binnen korte intervallen op de knoppen
wordt gedrukt.
De handmatige modus beschikt ook over
een kickdown functie. Zie Kickdown.
Aanwijzingen voor het rijden met
een automatische transmissie
LET OP
Laat de motor niet langdurig
achtereen stationair draaien met een
ingetrapt rempedaal in de stand D.
Wegrijden
1. Zet de parkeerrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Selecteer neutraal of park.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat om voor
optimale prestaties de eerstvolgende
lagere versnelling in te schakelen. Laat het
gaspedaal los wanneer kickdown niet
langer gewenst is.
Voorziening voor het ontgrendelen
van de keuzehendel
Gebruik de hefboom om bij een elektrische
storing of bij een lege accu de keuzehendel
uit de parkeerstand te zetten.
E133128
13 2
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de borgklem.
3. Verwijder het zijpaneel van de
middenconsole.
E133129
4
N.B.: De hendel is wit van kleur.
4. Druk het rempedaal in. Houd de hendel
m.b.v. een geschikte gereedschapspers
naar voren gedrukt terwijl u de
keuzehendel vanuit de parkeerstand in
de neutraalstand trekt.
141
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving
van het land waarin uw auto oorspronkelijk
is gebouwd, knipperen de remlichten
wanneer u krachtig remt.
N.B.: Zo nu en dan kunnen remgeluiden
hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet
op een storing. Bij de normale werking
kunnen er zo nu en dan piep- of
kraakgeluiden vanaf het systeem hoorbaar
zijn wanneer de remmen worden bediend.
Dergelijke geluiden worden meestal
veroorzaakt door externe invloeden, zoals
kou, warmte, vocht, stof op de weg, zout of
modder.
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET ABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
WAARSCHUWING
Bij auto's met automatische
transmissie moet de keuzehendel
altijd in de stand P (Park) staan.
Druk het rempedaal krachtig in.
Trek de handremhendel krachtig en
zover mogelijk aan.
Druk de ontgrendelknop tijdens het
aantrekken niet in.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
opwaartse richting, schakel dan de
eerste versnelling of P (Park) in en
draai het stuurwiel van de trottoirband
af.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
neerwaartse richting, schakel dan de
achteruit of P (Park) in en draai het
stuurwiel naar de trottoirband toe.
Druk, om de handrem los te zetten, het
rempedaal krachtig in, trek de hefboom
iets omhoog, druk de ontgrendelknop in en
laat de hefboom zakken.
142
Remmen
WERKING
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
WAARSCHUWING
ESP houdt niet in dat u niet langer
voorzichtig en aandachtig hoeft te
rijden.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
zonder ESPA
met ESPB
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van de
auto wanneer deze dreigt uit te breken. Dit
wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
aandrijfregeling (traction control) door het
motorkoppel te verlagen en afzonderlijke
wielen af te remmen wanneer de wielen
bij het accelereren beginnen door te
draaien. Het verbetert de mogelijkheden
om op gladde of losse oppervlakken te
kunnen optrekken en het verbetert het
comfort door wielspin in haarspeldbochten
te beperken.
Waarschuwingslamp
stabiliteitsregeling (ESP)
De waarschuwingslamp van het ESP
knippert wanneer het systeem is
geactiveerd. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 77).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
De noodremassistent is niet bedoeld
om de bestuurder te ontheffen van
zijn plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
De noodremassistent kan een
noodstopsituatie herkennen aan de
snelheid waarmee u het rempedaal
indrukt. Hij zorgt voor een maximale
remdruk zolang het rempedaal wordt
ingedrukt. De noodremassistent kan de
remweg in kritieke situaties reduceren.
Aanhangerstabiliteitsregeling
WAARSCHUWING
De aanhangerstabiliteitsregeling is
niet bedoeld om de bestuurder te
ontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden met een aanhanger voorzichtig
en oplettend te zijn.
143
Stabiliteitsregeling
Aanhangerstabiliteitsregeling is een
uitbreidingsfunctie van ESP die
automatisch registreert wanneer een
gekoppelde aanhanger begint te slingeren.
Als dit het geval is, dan remt het systeem
automatisch de afzonderlijke wielen af om
de stabiliteit van de aanhanger en het
voertuig te herstellen. Als er overmatig
slingeren wordt geregistreerd, dan wordt
het motorkoppel verlaagd en neemt de
snelheid van het voertuig automatisch af.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
N.B.: Telkens wanneer u het contact aan
zet wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Het systeem uit- en inschakelen. Zie
Infodisplays (bladzijde 81).
144
Stabiliteitsregeling
WERKING
Het systeem maakt het eenvoudiger op te
trekken wanneer de auto op een helling
staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik
te maken van de parkeerrem.
Wanneer het systeem actief is, dan blijft
de auto korte tijd op de helling stil staan
nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende
deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het
rempedaal te halen, het gaspedaal in te
drukken en op te trekken. De remmen
worden automatisch gelost zodra de motor
voldoende vermogen heeft opgebouwd
om weg te rijden. Zo wordt voorkomen dat
de auto op een helling kan terugrollen. Dit
is een voordeel wanneer u op een helling
moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf een
helling van een parkeerplaats, bij
verkeerslichten of tijdens het achteruit
tegen een helling inparkeren.
WAARSCHUWING
Het systeem vervangt niet de
parkeerrem. Trek altijd de handrem
aan en schakel de eerste versnelling
of de achteruit in wanneer u de auto
verlaat.
REGELING VOOR BERGOP
RIJDEN GEBRUIKEN
Het systeem wordt automatisch
geactiveerd als de auto op een helling van
meer dan 3% wordt stilgezet. Het systeem
werkt als de auto met de neus bergaf staat
gericht met ingeschakelde
achteruitversnelling en als de auto bergop
staat gericht met ingeschakelde
vooruitversnelling.
Alleen auto's met
handgeschakelde versnellingsbak
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Algemene
informatie (bladzijde 81).
Het systeem activeren
WAARSCHUWINGEN
U dient in de auto te blijven zitten
nadat het systeem is geactiveerd.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in en uitschakelen van het
systeem.
Als een storing is geregistreerd
wanneer het systeem actief is, dan
wordt het systeem gedeactiveerd en
wordt een bericht weergegeven op de
display. Zie Infoberichten (bladzijde 89).
U kunt het systeem alleen activeren als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De motor loopt.
Het systeem is ingeschakeld.
Bij wagens met een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
is ingedrukt.
Er geen sprake is van storingen.
Activeren van het systeem:
1. Druk het rempedaal in om de wagen
volledig tot stilstand te brengen. Houd
het rempedaal ingedrukt.
2. Als de sensoren registreren dat de auto
op een helling staat, dan wordt het
systeem automatisch geactiveerd.
3. Wanneer u uw voet van het rempedaal
neemt, blijft de auto een korte periode
op de helling staan zonder achteruit te
rollen. Deze periode wordt automatisch
verlengd als u bezig bent weg te rijden.
145
Regeling voor bergop rijden
4. Rijd op de normale manier weg. De
remmen worden automatisch gelost.
Het systeem deactiveren
Voer voor het activeren van het systeem
één van de volgende stappen uit:
Wacht even tot het systeem
automatisch gedeactiveerd wordt.
Wanneer een vooruitversnelling was
ingeschakeld toen het systeem actief
werd, schakel dan de achteruit in.
Wanneer de achteruitversnelling was
ingeschakeld toen het systeem actief
werd, schakel dan een
vooruitversnelling in.
146
Regeling voor bergop rijden
WERKING
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
LET OP
Uitvoeringen met een trekhaakmodule
die niet door ons is goedgekeurd,
kunnen obstakels niet correct
detecteren.
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen met
een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de auto af bewegen.
Deze worden alleen kort nadat zij
opnieuw naar de auto toe bewegen
gedetecteerd.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter
(8 inches).
De parkeerhulp stuurt signalen via het
door Ford aangebrachte en
goedgekeurde audiosysteem. Werkt
dit niet, dan werkt het parkeerhulpsysteem
niet naar behoren.
N.B.: Bij auto's met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
achter automatisch uitgeschakeld wanneer
een van de aanhangerlampen (of
verlichting) wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door Ford goedgekeurde
trekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal
registreert dat op dezelfde frequentie wordt
uitgezonden als de sensoren gebruiken, of
wanneer de auto maximaal is beladen, kan
een vals signaal worden gegeven.
N.B.: De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie seconden
constant blijft, wordt het akoestisch signaal
uitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnen
de binnenste sensoren objecten achter de
auto detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP - AUTO'S MET
PARKEERHULP ACHTERUIT
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
E77927
De parkeerhulp wordt automatisch
geactiveerd wanneer u bij aangezet
contact de achteruit inschakelt.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en een
obstakel ca. 150 cm bedraagt of ca. 50 cm
aan de zijkanten. Wanneer de afstand
kleiner wordt, volgen de signalen elkaar
sneller op.
147
Parkeerhulp
E130178
A
Indicator afgelegde weg.A
Als de afgelegde weg korter wordt, dan
beweegt de indicator richting de auto.
Een voortdurend signaal weerklinkt op een
afstand van minder dan 30 centimeter tot
de achterbumper.
N.B.: Bij auto's met een trekhaak die door
Ford is goedgekeurd, klinkt het continue
signaal op een afstand van 45 centimeter
vanaf de achterbumper.
E130179
A
Storingsindicatielamp.A
N.B.: Als een storing wordt aangegeven,
wordt het systeem uitgeschakeld. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
E130180
Een aanhangersymbool geeft aan dat een
aanhanger is aangekopppeld, waarna het
systeem wordt uitgeschakeld.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP - AUTO'S MET
PARKEERHULP VOOR EN
ACHTER
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
Parkeerhulp in- en uitschakelen
De parkeerhulp is standaard uitgeschakeld.
Schakel de achteruitversnelling in of druk
de schakelaar op het instrumentenpaneel
in, om de parkeerhulp in te schakelen.
Positie van onderdeel: Zie In één
oogopslag (bladzijde 10).
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
148
Parkeerhulp
Manoeuvreren met de parkeerhulp
E130381
A B
D C
1
2
Achteruitversnelling
geselecteerd
1
Neutraal of vooruitversnelling
geselecteerd
2
Display en toonA
Display en toonB
Alleen displayC
Display en toonD
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en een
obstakel ca. 150 cm bedraagt, 80 cm
tussen een obstakel en de voorbumper of
50 cm aan de zijkanten. Wanneer de
afstand kleiner wordt, volgen de signalen
elkaar sneller op. Een voortdurend signaal
weerklinkt op een afstand van minder dan
30 centimeter tot de voor- of
achterbumper.
N.B.: Bij auto's met een trekhaak die door
Ford is goedgekeurd, klinkt het continue
signaal op een afstand van 45 centimeter
vanaf de achterbumper.
U hoort een wisselend signaal wanneer de
obstakels aan de voor- en achterzijde
minder dan 30 centimeter van de voor- of
achterbumper zijn verwijderd.
E130382
A
Indicator afgelegde weg.A
Als de afgelegde weg korter wordt, dan
beweegt de indicator richting de auto.
E130383
A
Storingsindicatielamp.A
N.B.: Als een storing wordt aangegeven,
wordt het systeem uitgeschakeld. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
149
Parkeerhulp
E130180
Een aanhangersymbool geeft aan dat een
aanhanger is aangekopppeld, waarna de
achterste sensoren worden uitgeschakeld.
150
Parkeerhulp
WERKING
De camera is een visueel hulpmiddel bij
achteruitrijden.
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw wagen te wassen,
spuit dan kort op de camera vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter.
Oefen geen druk op de camera uit.
N.B.: Houd de camera vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de camera niet met scherpe
voorwerpen, ontvetter, was of organische
producten. Gebruik alleen een zachte doek.
Tijdens de bediening worden in de display
hulplijnen weergegeven die de route van
de wagen en de geschatte afstand vanaf
voorwerpen aan de achterzijde voorstellen.
ACHTERUITKIJKCAMERA
GEBRUIKEN
WAARSCHUWINGEN
De bediening van de camera varieert
afhankelijk van de
buitentemperatuur, de
rij-omstandigheden van de auto en het
type weg.
De in de display weergegeven
afstanden kunnen verschillen van de
werkelijke afstand.
Plaats geen voorwerpen voor de
camera.
De camera is aangebracht op de
achterklep (bij de handgreep).
E99105
Achteruitkijkcamera activeren
LET OP
Het kan voorkomen dat de camera
voorwerpen die zich te dicht bij de
auto bevinden niet kan registreren.
Met het contact en het audiosysteem
ingeschakeld:
1. Druk op de parkeerhulpschakelaar op
het instrumentenpaneel. Voor locatie:
Zie In één oogopslag (bladzijde 10).
Of,
2. Schakel de achteruitversnelling in.
De afbeelding wordt op het scherm
weergegeven.
De lamp in de schakelaar gaat branden
wanneer het systeem wordt geactiveerd.
De camera werkt wellicht niet correct
onder de volgende omstandigheden:
Donkere gebieden.
Fel licht.
Als de buitentemperatuur snel toe- of
afneemt.
151
Achteruitkijkcamera
Als de camera nat is (bijvoorbeeld
tijdens regen of een hoge vochtigheid).
Als het zicht van de camera is
geblokkeerd (bijvoorbeeld door
modder).
Display gebruiken
LET OP
Voorwerpen boven de camera worden
niet weergegeven. Controleer indien
nodig het gebied achter de auto.
Markeringen worden alleen gebruikt
als algemene richtlijn en worden
berekend voor auto's met een
maximale belading op een egaal wegdek.
De lijnen geven een geprojecteerde route
van de auto (gebaseerd op de huidige
stuurwielhoek) en de afstand vanaf de
buitenspiegels en de achterbumper aan.
E99458
A
B
C
D E
A
B
C
D
Speling buitenspiegel - 0,1 meterA
Rood - tot 0,3 meterB
Oranje - 0,3 tot 0,6 meterC
152
Achteruitkijkcamera
Groen - 0,6 tot 0,9 meterD
Oranje - middenlijn van de
geprojecteerde route van de
auto
A
N.B.: De groene lijn wordt verlengd van 0,9
meter tot een afstand van 3,2 meter.
N.B.: Wanneer er met een aanhanger
achteruit wordt gereden, dan worden de
lijnen niet op het scherm getoond. De
camera geeft de voertuigrichting en niet de
aanhanger weer.
Achteruitkijkcamera deactiveren
N.B.: Schakel een vooruitversnelling in. De
display blijft een korte periode aan alvorens
deze wordt uitgeschakeld.
N.B.: Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de voertuigsnelheid
ongeveer 15 km/u is.
Druk op de parkeerhulpschakelaar op het
instrumentenpaneel. Voor locatie: Zie In
één oogopslag (bladzijde 10).
Auto's met parkeerhulp
In de display wordt tevens een gekleurde
afstandsbalk getoond. Deze geeft de
afstand van de achterbumper naar het
geregistreerde object aan.
De volgende kleurcodes zijn van
toepassing:
Groen - 0,6 tot 1,8 meter
Oranje - 0,3 tot 0,6 meter
Rood - 0,3 meter of minder.
153
Achteruitkijkcamera
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in- en uitschakelen van het
systeem.
U dient er op te letten dat de gekozen
ruimte te allen tijde tijdens de
manoeuvre vrij blijft van obstakels.
Auto's met overhangende lading,
voorwerpen op straat en andere
voorwerpen mogen niet door het
systeem herkend worden. U dient te
controleren of de gekozen ruimte geschikt
is voor parkeren.
Gebruik het systeem niet als er een
aanhanger aan de auto is bevestigd.
Gebruik het systeem niet als er een
fietsenrek achterop de auto is
bevestigd.
Gebruik het systeem niet als er een
overhangend voorwerp op het dak is
bevestigd.
Als de manoeuvre onderbroken
wordt voordat deze voltooid is, dan
wordt het systeem uitgeschakeld. De
stuurpositie geeft niet de werkelijke positie
van het stuur aan en u dient de besturing
van de auto over te nemen.
Zorg dat loszittende kleding, uw
handen of uw armen het draaiende
stuurwiel niet belemmeren.
Het systeem detecteert een geschikte
ruimte voor fileparkeren en parkeert de
auto. Het systeem regelt de besturing
terwijl de bestuurder het gaspedaal, de
transmissie en de remmen bedient. De
manoeuvre kan op elk willekeurig moment
gestopt worden door het stuurwiel vast te
houden of op de schakelaar van de actieve
parkeerhulp te drukken. Zie In één
oogopslag (bladzijde 10).
Het systeem geeft de bestuurder tijdens
de hele procedure audiovisuele instructies
om de auto veilig te parkeren.
ACTIEVE PARKEERHULP
GEBRUIKEN
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen met
een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De sensoren registreren wellicht geen
stoeprand.
N.B.: Als het aandrijfregelsysteem wordt
uitgeschakeld, dan is de actieve parkeerhulp
niet beschikbaar. Zie Algemene informatie
(bladzijde 81).
Het systeem lijnt de auto niet correct uit
als:
Een reserveband of een band die meer
is versleten dan de andere banden
wordt gebruikt;
De in de fabriek aangebrachte banden
niet bij de auto zijn gebruikt;
De banden doorslippen;
154
Actieve parkeerhulp
U de auto laat rollen;
De weersomstandigheden slecht zijn
(zware regenval, sneeuw, mist enz.).
Rijd naar voren met een maximale snelheid
van 30 km/u. Druk op de schakelaar van
de actieve parkeerhulp. Zie In één
oogopslag (bladzijde 10). Gebruik de
richtingaanwijzerhendel om zoeken aan
de linker- of rechterzijde van de auto te
selecteren.
N.B.: Als geen selectie wordt gemaakt met
behulp van de richtingaanwijzerhendel, dan
gebruikt het systeem standaard de
passagierszijde van de auto.
A
E130107
N.B.: Uitschakelen van de akoestische
signalen: Zie Persoonlijke instellingen
(bladzijde 89).
De informatie- en entertainmentdisplay
informeert u en een akoestisch signaal is
hoorbaar wanneer een geschikte
parkeerplaats is gevonden. Volg om het
voertuig te parkeren de instructies op de
informatie- en entertainmentdisplay.
N.B.: De pijlsymbolen of afbeeldingen op
de display laten zien aan welke zijde van het
voertuig het systeem parkeert. De display
geeft ook aan wanneer u de
achteruitversnelling dient te selecteren.
Rem af, stop ongeveer op positie A en volg
hierna de instructies van het systeem.
E130108
155
Actieve parkeerhulp
WAARSCHUWING
Als een snelheid van 10 km/u wordt
overschreden, dan wordt het
systeem uitgeschakeld en dient u de
volledige besturing van de auto over te
nemen.
Rijd voorzichtig met de auto achteruit met
behulp van het gaspedaal en het
rempedaal om de auto te besturen. Er zijn
waarschuwingssignalen voor de
parkeerhulp hoorbaar. Stop de auto
wanneer u een continu signaal hoort.
U kunt de manoeuvre overnemen door het
stuur vast te nemen. Er kan een bericht
worden weergegeven dat het systeem kan
worden hervat. Druk op de schakelaar voor
de actieve parkeerhulp om dit bericht te
accepteren. Zie In één oogopslag
(bladzijde 10).
E130109
Rijd met de auto vooruit. Stop de auto
wanneer u een continu signaal hoort.
Herhaal de bovenstaande stappen tot de
auto naar tevredenheid is geparkeerd. De
display geeft aan wanneer het systeem de
manoeuvre heeft voltooid.
156
Actieve parkeerhulp
WERKING
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Met cruise control (automatische
snelheidsregeling) kunt u met behulp van
de schakelaars op het stuurwiel de
rijsnelheid instellen. U kunt cruise control
gebruiken bij snelheden hoger dan
ongeveer 30 km/u.
GEBRUIK MAKEN VAN
SNELHEIDSREGELING
WAARSCHUWING
Schakel onder drukke
verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E130072
N.B.: Het systeem is gereed op de snelheid
in te stellen.
Snelheid instellen
Druk op de SET+ of de SET- schakelaar
om de snelheid in het geheugen op te slaan
en met de actuele snelheid te blijven rijden.
De waarschuwingslamp van de cruise
control gaat branden. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 77).
Ingestelde snelheid veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de
snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakel
terug en druk op de SET- schakelaar om
het systeem te helpen de ingestelde
snelheid te handhaven.
N.B.: Wanneer u het gaspedaal indrukt,
verandert de ingestelde snelheid niet.
Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de
auto weer met de eerder ingestelde snelheid
rijden.
E130073
A
B
Accelereren (versnellen)A
Decelereren (vertragen)B
157
Snelheidsregeling (Cruise Control)
Cruise control uitschakelen
Druk het rempedaal in of bedien de CAN
schakelaar.
N.B.: Het systeem regelt niet langer de
rijsnelheid. De waarschuwingslamp van de
cruise control gaat niet branden, maar de
laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Cruise control opnieuw
inschakelen
Bedien de RES schakelaar.
De waarschuwingslamp van de cruise
control gaat branden en het systeem zal
proberen de auto met de eerder door u
ingestelde snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E130072
De eerder door u ingestelde snelheid blijft
niet in het geheugen opgeslagen. De
waarschuwingslamp van de cruise control
gaat niet branden.
158
Snelheidsregeling (Cruise Control)
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is geen
aanrijdingswaarschuwings- of
aanrijdingsvoorkomingssysteem. De
afzonderlijke forward alert functie
waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt
de rijsnelheid. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing (forward
alert) (bladzijde 163). U moet zelf ingrijpen
wanneer het systeem geen verkeer voor u
waarneemt.
Tijdens het rijden bent u
verantwoordelijk voor het handhaven
van de juiste afstand en snelheid, ook
wanneer adaptive cruise control is
ingeschakeld. U moet altijd oplettend in
het verkeer blijven en ingrijpen wanneer
adaptive cruise control niet de juiste
snelheid of afstand aanhoudt.
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem remt niet voor
langzame of stilstaande auto's,
voetgangers, objecten op de weg,
tegemoetkomende auto's of kruisende
auto's.
LET OP
Gebruik adaptive cruise control alleen
wanneer de verkeerssituatie dit
toelaat, bijvoorbeeld op snelwegen
en hoofdwegen waarop het verkeer blijft
doorstromen.
Gebruik ACC niet bij slecht zicht,
vooral niet bij mist, zware regenval,
opspattend water en sneeuw.
Gebruik ACC niet op bevroren of
gladde wegen.
Gebruik het systeem niet wanneer u
een snelweg oprijdt of verlaat.
LET OP
De radarsensor heeft een beperkt
gezichtsveld. In sommige situaties kan
het een andere wagen dan verwacht
registeren of helemaal geen.
N.B.: Wanneer adaptive cruise control is
ingeschakeld, kunt u ongebruikelijke
geluiden horen wanneer automatisch wordt
afgeremd. Dit is normaal en het wordt
veroorzaakt door het automatische
remsysteem.
N.B.: Houd de voorzijde van de wagen vrij
van vuil, metalen badges of voorwerpen,
inclusief beschermers tegen steenslag en
extra lampen die de werking van de sensor
kunnen belemmeren.
Het systeem is ontwikkeld om u te helpen
de afstand tot de auto voor u gelijk te
houden of een rijsnelheid in te stellen
wanneer er zich geen langzamer rijdend
verkeer voor u bevindt. Het systeem is
bedoeld om het rijden te veraangenamen
wanneer u andere auto's volgt die op
dezelfde rijstrook in dezelfde richting rijden.
Het systeem is gebaseerd op het gebruik
van een radarsensor, die een stralenbundel
direct vóór de auto projecteert. Binnen het
bereik van het systeem zien deze
stralenbundel alle auto's vóór u.
De radarsensor is achter de grille
aangebracht.
159
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Onverwachte reacties
E71621
Onverwachte reacties kunnen optreden:
bij voertuigen die zich op uw rijbaan
voegen en alleen kunnen worden
'gezien' wanneer ze zich volledig op de
rijbaan bevinden (A). Motorfietsen
kunnen soms laat of in het geheel niet
worden 'gezien'. (B)
bij voertuigen voor u bij het in- en
uitrijden van een bocht (C). De
stralenbundel volgt geen scherpe
bochten van de weg.
In dergelijke gevallen remt het systeem
laat of onverwacht. U moet alert blijven en
zo nodig ingrijpen.
Automatisch remmen met ACC
WAARSCHUWINGEN
U dient dan onmiddellijk te reageren,
omdat adaptive cruise control
onvoldoende remt om een veilige
afstand tot uw voorligger aan te houden.
In sommige gevallen kan de
waarschuwing ontbreken of vertraag
worden. U moet altijd remmen indien
dit nodig is.
Wanneer u een auto volgt dan remt
adaptive cruise control niet
automatisch tot stilstand af.
Het systeem remt automatisch voor u, om
de ingestelde afstand tussen uw auto en
uw voorligger te handhaven. Het
remvermogen is beperkt tot ongeveer 30%
van de totale remcapaciteit zodat de
wagen soepel en comfortabel blijft rijden.
Wanneer sterker dan dit moet worden
afgeremd, en u grijpt zelf niet in, klinkt er
een alarmsignaal en verschijnt er een
waarschuwingssymbool in de
instrumentengroep.
160
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
ADAPTIEVE CRUISE CONTROL
GEBRUIKEN
Het systeem wordt bediend met de
toetsen op het stuurwiel.
E133195
A
B
F
C
D
E
Snelheidstoename instellenA
Snelheidsafname instellenB
ACC aan/uitC
ACC afstand vergrotenD
ACC afstand verkleinenE
ACC annuleren/hervattenF
Het systeem inschakelen
Druk op schakelaar C. Het systeem wordt
in de stand-by modus geschakeld.
Snelheid instellen
N.B.: Het systeem moet in de
standby-modus staan.
Druk op schakelaar A of schakelaar B om
de gewenste snelheid te selecteren. De
snelheid wordt op de informatiedisplay
weergegeven en opgeslagen als de
ingestelde snelheid.
Ingestelde snelheid veranderen
N.B.: De rijsnelheid kan in stappen van 5
km/u of 5 mph worden verhoogd of
verlaagd.
N.B.: Wanneer het systeem niet op deze
wijzigingen reageert, kan de reden zijn dat
de ingestelde afstand tot uw voorligger
voorkomt dat de rijsnelheid kan toenemen.
Druk op schakelaar A voor het verhogen
of schakelaar B voor het verlagen van de
ingestelde snelheid tot de gewenste
snelheidsinstelling op de informatiedisplay
wordt weergegeven. De voertuigsnelheid
zal geleidelijk in de gekozen snelheid
veranderen.
Afstand tot uw voorligger instellen
LET OP
Pas een afstand toe die in
overeenstemming is met de
plaatselijke regelgeving.
N.B.: De ingestelde afstand is tijdafhankelijk
en daarom zal de afstand automatisch de
rijsnelheid aanpassen. Wanneer
bijvoorbeeld de afstand wordt ingesteld op
vier balken, bedraagt de tijdsafstand 1,8
seconden. Dit houdt in dat bij een snelheid
van 100 km/u (62 mph) de afstand tot uw
voorligger wordt gehandhaafd op 50 meter
(164 feet).
N.B.: Wanneer het gaspedaal kortstondig
wordt ingedrukt, bijvoorbeeld om in te halen,
wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld en
weer ingeschakeld wanneer het gaspedaal
wordt losgelaten. Er verschijnt een bericht
op de informatiedisplay.
N.B.: De afstand blijft ongewijzigd tijdens
ontstekingscycli.
161
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
E82311
De afstand tussen u en uw voorligger wordt
door een variabele instelling gehandhaafd.
Deze bestaat uit vijf stappen, die met
horizontale balken op de informatiedisplay
worden weergegeven. Een balk komt
overeen met de kleinste afstand en vijf
balken met de grootste. Deze balken zijn
leeg tijdens de stand-by modus en
gekleurd tijdens de ingeschakelde modus.
Wanneer geen voorligger wordt
geregistreerd, wordt alleen uw auto op de
informatiedisplay onder de balken
weergegeven. Het systeem houdt de
ingestelde snelheid aan zolang de
omstandigheden dat toelaten. De
ingestelde afstand wordt gehandhaafd en
weergegeven.
Wanneer een voertuig door de sensor
wordt geregistreerd. geeft de display een
ander voertuig boven de horizontale balken
weer:
E82312
dit is de volgmodus en het systeem
versnelt of vertraagt zo nodig om de
ingestelde afstand tot de voorligger te
handhaven.
Bedien schakelaar E om de afstand te
laten afnemen of schakelaar D om de
afstand te laten toenemen. De ingestelde
afstand wordt door het aantal balken op
de display weergegeven.
N.B.: De aanbevolen afstand is vier tot vijf
balken.
Systeem tijdelijk deactiveren
N.B.: Het systeem wordt gedeactiveerd
wanneer de versnellingshendel naar een
neutrale stand wordt gezet of wanneer het
gaspedaal of het koppelingspedaal een
langere periode wordt ingetrapt.
Trap op het rempedaal of bedien
schakelaar F om het systeem te annuleren.
Het systeem gaat naar de standby-modus,
waarna u alle functies handmatig kunt
bedienen. De ingestelde snelheid en de
afstand blijven in het geheugen
opgeslagen.
Bedien schakelaar F nogmaals om te
hervatten. Het systeem hervat de eerder
ingestelde snelheid en afstand als de
omstandigheden dit toelaten.
Systeem uitschakelen
Druk op schakelaar C om het systeem uit
te schakelen.
N.B.: Bij deactiveren van het systeem door
op schakelaar C te drukken, wordt de
opgeslagen snelheid niet behouden.
Automatisch uitschakelen
N.B.: Wanneer het motortoerental te laag
wordt, verschijnt een mededeling op de
informatiedisplay dat u moet
terugschakelen (alleen handgeschakelde
versnellingsbak). Wanneer u deze
aanbeveling niet opvolgt, gaat het systeem
automatisch naar de uitgeschakelde modus.
N.B.: Het systeem werkt niet als het
aandrijfregelsysteem (traction control)
uitgeschakeld is.
162
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Het systeem is afhankelijk van diverse
andere veiligheidssystemen, zoals ABS en
ESP. Wanneer een van deze systemen niet
goed werkt of reageert op een noodsituatie
wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld.
Bij een automatische uitschakeling klinkt
een signaal en verschijnt het bericht op de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 89).U moet dan ingrijpen en uw
rijsnelheid en de afstand tot uw voorligger
aanpassen.
Een automatische uitschakeling kan
plaatsvinden wanneer:
de snelheid afneemt tot onder 30 km/u
(20 mph)
de wielen de grip op het wegdek
verliezen
de temperatuur van de remmen te
hoog is, bijvoorbeeld tijdens het rijden
door de bergen of over heuvelachtige
wegen
het motortoerental te laag is
de radarsensor bedekt is
de parkeerrem wordt ingeschakeld.
FUNCTIE VOORGANGER-
WAARSCHUWING (FORWARD
ALERT)
WAARSCHUWINGEN
Wacht nooit tot een waarschuwing
voor een aanrijding. Tijdens het rijden
bent u verantwoordelijk voor het
handhaven van de juiste afstand en
snelheid, ook wanneer het systeem is
ingeschakeld.
Het systeem reageert alleen op
voertuigen die vóór u in dezelfde
richting rijden en reageert niet op
langzaam rijdende of stilstaande
voertuigen.
WAARSCHUWINGEN
Rijd nooit op een zodanige manier
dat het systeem wordt geactiveerd.
Het systeem is uitsluitend bedoeld
om in noodsituaties te assisteren.
LET OP
Waarschuwingen kunnen laat, niet of
onnodig gegeven worden door
onverwachte reacties m.b.t. de
stralenbundel. Zie Werking (bladzijde 159).
Het systeem maakt gebruik van
dezelfde radarsensor als de adaptive
cruise control en heeft daardoor
dezelfde beperkingen. Zie Werking
(bladzijde 159).
N.B.: De ondersteuning van het remsysteem
reduceert alleen de snelheid waarmee de
aanrijding plaatsvindt wanneer u
onmiddellijk na de waarschuwing remt.
N.B.: Wanneer het rempedaal voldoende
snel is ingedrukt treden de remmen met
volle kracht in werking, ook al wordt het
rempedaal licht ingedrukt.
N.B.: De ondersteuning van het remsysteem
bereidt het remsysteem voor op snel
remmen en de remmen komen soepel in
aangrijping, hetgeen als een lichte schok
kan worden ervaren.
N.B.: De waarschuwing voor een aanrijding
vindt alleen plaats wanneer het systeem is
ingeschakeld; de ondersteuning van het
remsysteem is altijd ingeschakeld en kan
niet worden uitgeschakeld.
N.B.: Het systeem kan met zonder
geactiveerde adaptive cruise control
gebruikt worden.
Het systeem helpt u door te waarschuwen
voor het risico op een aanrijding met de
auto voor u.
163
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Het systeem waarschuwt u met
gonggeluiden en een visuele waarschuwing
in het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 89).
De remondersteuning wordt geactiveerd
om een maximale remwerking te verkrijgen
en de ernst van de aanrijding met de auto
voor u te beperken.
Het systeem in- en uitschakelen
N.B.: Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, blijft een
waarschuwingslampje in het
informatiedisplay branden. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 77).
N.B.: De systeemstatus en instellingen
blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay.
Zie Algemene informatie (bladzijde 81).
Gevoeligheid voor de
waarschuwingen instellen
U kunt de gevoeligheid van het
waarschuwingssysteem instellen met de
knoppen op het stuurwiel. Zie Algemene
informatie (bladzijde 81). Hiermee wordt
geregeld hoe snel de visuele en
akoestische waarschuwing wordt
geactiveerd.
164
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
WERKING
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de
snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
bedient de remmen niet, maar geeft een
waarschuwing af.
Via het systeem kan een snelheid worden
ingesteld waar de auto vervolgens op
wordt begrensd. De ingestelde snelheid
wordt de effectieve maximumsnelheid van
de auto, maar met als optie deze snelheid
indien nodig tijdelijk te overschrijden.
SNELHEIDSBEGRENZER
GEBRUIKEN
N.B.: De ingestelde snelheidslimiet kan
gedurende een korte periode doelbewust
worden overschreven (bijvoorbeeld tijdens
inhalen).
Het systeem wordt bediend met de
toetsen op het stuurwiel.
E133198
A
B
C
D
Snelheidstoename instellenA
Snelheidsbegrenzer aan/uitB
Snelheidsafname instellenC
Snelheidsbegrenzer
annuleren/hervatten
D
Het systeem in- en uitschakelen
Druk op schakelaar B. De informatiedisplay
vraagt een snelheid in te stellen.
Snelheidslimiet instellen
Gebruik de cruise control schakelaars om
de instelling van de maximumsnelheid te
wijzigen.
Druk op schakelaar A of schakelaar C om
de gewenste snelheidslimiet te selecteren.
De snelheid wordt op de informatiedisplay
weergegeven en opgeslagen als de
ingestelde snelheid.
Bedien schakelaar D om de werking van
de begrenzer te annuleren en deze in de
standby-modus te zetten. De
informatiedisplay bevestigt deactivering
door de ingestelde snelheid doorgekruist
weer te geven.
Bedien schakelaar D om de werking van
de begrenzer te hervatten. De
informatiedisplay bevestigt dat het
systeem actief is door de ingestelde
snelheid opnieuw weer te geven.
Ingestelde snelheidslimiet
doelbewust overschrijden
Trap het gaspedaal volledig in om het
systeem tijdelijk te deactiveren. Het
systeem wordt opnieuw geactiveerd nadat
de voertuigsnelheid onder de ingestelde
snelheid is gedaald.
Systeemwaarschuwingen
Als de ingestelde limiet per ongeluk wordt
overschreden (bijvoorbeeld bergafwaarts
rijden), dan knippert de ingestelde snelheid
in de informatiedisplay en wordt een
hoorbare waarschuwing afgegeven.
165
Snelheidsbegrenzer
Als de ingestelde snelheidslimiet
doelbewust wordt overschreden, dan geeft
de informatiedisplay de ingestelde
snelheid doorgekruist weer.
166
Snelheidsbegrenzer
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in- en uitschakelen van het
systeem.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
Neem regelmatig de vereiste
rustpauzes en wacht niet totdat het
systeem u waarschuwt indien u
vermoeidheid voelt.
Neem rustpauzes uitsluitend op
plekken waar dit veilig kan.
Bepaalde rijstijlen en -gedrag kan
erin resulteren dat het systeem een
waarschuwing afgeeft, ook al voelt
u geen vermoeidheid.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het mogelijk
dat het systeem niet werkt. Regen,
sneeuw, opspattend water en grote
contrasten in verlichting kunnen de sensor
allemaal beïnvloeden.
Het systeem werkt niet indien de
sensor de rijstrookmarkeringen niet
kan registreren.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt in gebieden met
wegwerkzaamheden.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt op wegen met scherpe bochten
of smalle rijstroken.
LET OP
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde
wielophangingsset, is het mogelijk dat
het systeem niet naar behoren werkt.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.: Het systeem is bedoeld als
hulpmiddel voor de bestuurder op snelle
hoofdwegen en snelwegen.
N.B.: Het systeem berekent een
alertheidsniveau bij rijsnelheden boven ca.
65 km/u.
Het systeem controleert automatisch uw
rijgedrag aan de hand van verschillende
inputs incl. de voorste camerasensor.
Indien het systeem ontdekt dat u slaperig
wordt of dat uw rijstijl verslechtert,
waarschuwt het systeem u.
BESTUURDERS-
WAARSCHUWING GEBRUIKEN
Het systeem in- en uitschakelen
N.B.: De systeemstatus blijft onveranderd
tijdens ontstekingscycli.
Activeer het systeem m.b.v. het
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 81).
Eenmaal geactiveerd berekent het systeem
uw alertheidsniveau aan de hand van uw
uw rijgedrag ten opzichte van de
rijstrookmarkeringen, en andere factoren.
Systeemwaarschuwingen
N.B.: Het systeem geeft geen
waarschuwingen onder ca. 65 km/u.
167
Bestuurderswaarschuwing
Het waarschuwingssysteem werkt in twee
fasen. In eerste instantie geeft het systeem
een tijdelijke waarschuwing dat een
rustpauze moet worden genomen. Dit
bericht verschijnt slechts gedurende een
korte periode. Wordt geen rustpauze
genomen, dan kan een tweede
waarschuwing worden gegeven die in het
informatiedisplay blijft weergegeven totdat
ze geannuleerd wordt. Zie Infoberichten
(bladzijde 89).
Druk op OK op de stuurwielbediening om
de waarschuwing te verwijderen.
Systeemdisplay
Wanneer het systeem actief is, loopt het
automatisch op de achtergrond en geeft
het uitsluitend indien nodig
waarschuwingen. U kunt de status te allen
tijde bekijken m.b.v. het informatiedisplay.
Zie Algemene informatie (bladzijde 81).
Het alertheidsniveau wordt in zes stappen
op een gekleurde balk weergegeven.
E131358
Alertheidsniveau is in orde, geen rustpauze
nodig.
E131359
Alertheidsniveau is kritisch, hetgeen
betekent dat - zo snel als dit veilig kan -
een rustpauze moet worden genomen.
De statusbalk verloopt van links naar
rechts met het afnemen van het berekende
alertheidsniveau. Zodra het
rustpauze-icoon wordt genaderd,
verandert de kleur van groen naar geel en
uiteindelijk rood, wanneer een rustpauze
moet worden genomen.
Groen - Geen rustpauze vereist.
Geel - Eerste (tijdelijke) waarschuwing.
Rood - Tweede waarschuwing.
N.B.: Het alertheidsniveau wordt grijs
weergegeven als de camerasensor de
rijstrookmarkeringen niet kan registeren of
als de voertuigsnelheid lager is dan ca. 65
km/u.
Systeem resetten
U kunt het systeem als volgt resetten:
Schakel de contactspanning uit en in.
Stop de auto en open en sluit het
bestuurdersportier.
168
Bestuurderswaarschuwing
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in- en uitschakelen van het
systeem.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
Het is mogelijk dat
rijstrookmarkeringen niet altijd goed
gevolgd worden door de sensor.
Andere structuren of voorwerpen kunnen
soms verkeerd als rijstrookmarkering
gedetecteerd worden, hetgeen kan
resulteren in een valse of gemiste
waarschuwing.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het mogelijk
dat het systeem niet werkt. Regen,
sneeuw, opspattend water en grote
contrasten in verlichting kunnen de sensor
allemaal beïnvloeden.
Het systeem werkt niet indien de
sensor de rijstrookmarkeringen niet
kan registreren.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt in gebieden met
wegwerkzaamheden.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt op wegen met scherpe bochten
of smalle rijstroken.
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
LET OP
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde
wielophangingsset, is het mogelijk dat
het systeem niet naar behoren werkt.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.: Het systeem is bedoeld als
hulpmiddel voor de bestuurder op snelle
hoofdwegen en snelwegen.
N.B.: Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt tijdens hard remmen of accelereren
en wanneer u de auto met opzet verkeerd
bestuurt.
N.B.: Het systeem werkt met minimaal een
geregistreerde rijstrookmarkering.
N.B.: Het systeem werkt alleen boven
rijsnelheden van ca. 65 km/u.
Er is een sensor gemonteerd achter de
binnenspiegel. Deze controleert continu
de omstandigheden om u te waarschuwen
voor onbedoeld afdrijven van het midden
van de rijstrook bij hoge snelheden.
Het systeem registreert en volgt
automatisch de rijstrookmarkeringen op
de weg. Indien het registreert dat de auto
onbedoeld naar de rijstrookgrenzen afdrijft,
wordt een visuele waarschuwing
weergegeven in het informatiedisplay. Ook
wordt een waarschuwing gegeven in de
vorm van een trilling die in het stuurwiel
voelbaar is.
169
Waarschuwing rijden buiten baan
WAARSCHUWING RIJDEN
BUITEN BAAN GEBRUIKEN
Het systeem in- en uitschakelen
N.B.: Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, blijft een
waarschuwingslamp op de
informatiedisplay branden. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 77).
N.B.: De systeemstatus en instellingen
blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli.
E132099
Activeer en deactiveer het systeem m.b.v.
de knop op de richtingaanwijzerhendel.
Druk op de knop om het systeem uit te
schakelen. Druk tweemaal op de knop om
het systeem in te schakelen.
Trillingsniveau in stuurwiel
afstellen
Het systeem heeft drie intensiteitsniveaus
die m.b.v. de informatiedisplay kunnen
worden ingesteld. Zie Algemene
informatie (bladzijde 81).
De gevoeligheid van het systeem
instellen.
U kunt instellen hoe snel het systeem u
voor een gevaarlijke situatie waarschuwt.
Het systeem heeft twee
gevoeligheidsniveaus die m.b.v. de
informatiedisplay kunnen worden
ingesteld. Zie Algemene informatie
(bladzijde 81).
Systeemwaarschuwingen
E132651
Een kolom wordt weergegeven aan
weerszijden van een tekening van de auto,
die de rijstrookmarkeringen voorstellen.
De rijstrookmarkeringen hebben de
volgende kleurcode:
Groen - Het systeem is gereed om u te
waarschuwen voor onbedoeld
overschrijden van de
rijstrookmarkeringen.
Rood - De auto nadert of is te dicht bij
de gedetecteerde rijstrookgrens.
Onderneem meteen veilig actie om de
auto in de juiste positie te brengen.
Grijs - De betreffende rijstrookgrens
wordt onderdrukt.
Gevallen waarin een rijstrookgrens kan
worden onderdrukt:
Het is mogelijk dat rijstrookmarkeringen
op de weg niet door de sensor worden
gedetecteerd.
De richtingaanwijzer voor die zijde van
de auto is ingeschakeld.
Tijdens hard accelereren of remmen of
indien scherp wordt ingestuurd.
De voertuigsnelheid ligt buiten de
bedrijfslimieten.
170
Waarschuwing rijden buiten baan
Bij tussenkomst van het ABS of de
stabiliteitsregeling (ESP).
Smalle rijstrookbreedte.
Indien de rijstrookmarkeringen rood
worden of indien een trilling in het stuurwiel
voelbaar is, moet u meteen veilige actie
ondernemen om de auto in het juiste spoor
te brengen en onbedoeld afdrijven te
corrigeren.
171
Waarschuwing rijden buiten baan
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in- en uitschakelen van het
systeem.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
Het is mogelijk dat
rijstrookmarkeringen niet altijd goed
gevolgd worden door de sensor.
Andere voorwerpen of objecten kunnen
soms incorrect worden gedetecteerd als
een rijstrookmarkering, wat leidt tot een
valse of gemiste waarschuwing in
combinatie met een valse of gemiste
stuurinterventie.
Houd altijd het stuurwiel vast voor
het geval u moet ingrijpen.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het mogelijk
dat het systeem niet werkt. Regen,
sneeuw, opspattend water en grote
contrasten in verlichting kunnen de sensor
allemaal beïnvloeden.
Het systeem werkt niet indien de
sensor de rijstrookmarkeringen niet
kan registreren.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt in gebieden met
wegwerkzaamheden.
Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt op wegen met scherpe bochten
of smalle rijstroken.
LET OP
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde
wielophangingsset, is het mogelijk dat
het systeem niet naar behoren werkt.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.: Het systeem is bedoeld als
hulpmiddel voor de bestuurder op snelle
hoofdwegen en snelwegen.
N.B.: Het is mogelijk dat het systeem niet
werkt tijdens hard remmen of accelereren,
en wanneer u het voertuig met opzet
verkkeerd bestuurt.
N.B.: Het systeem werkt met minimaal een
geregistreerde rijstrookmarkering.
N.B.: Het systeem werkt alleen bij een
rijsnelheid tussen ca. 65 km/h en 180 km/h.
N.B.: Als het systeem geen actieve
besturing door de bestuurder detecteert,
dan wordt het tijdelijk gedeactiveerd tot u
de controle overneemt. Het systeem
waarschuwt u met een akoestisch signaal
en een bericht op de display.
Er is een sensor gemonteerd achter de
binnenspiegel. Deze controleert continu
de omstandigheden om u te waarschuwen
voor onbedoeld afdrijven van het midden
van de rijstrook bij hoge snelheden.
172
Systeem hulp bij blijven rijden op rijstrook
Het systeem registreert en volgt
automatisch de rijstrookmarkeringen op
de weg. Indien het registreert dat de auto
onbedoeld naar de rijstrookgrenzen afdrijft,
wordt een visuele waarschuwing
weergegeven op de informatiedisplay. Het
systeem past ook automatisch een
stuurkoppel toe om het pad van de auto
te corrigeren. Als het systeem het pad van
de auto niet kan corrigeren, dan wordt een
waarschuwing voor het verlaten van de
rijstrook gegeven. Zie Waarschuwing
rijden buiten baan gebruiken (bladzijde
170).
SYSTEEM HULP BIJ BLIJVEN
RIJDEN OP RIJSTROOK
GEBRUIKEN
Het systeem in- en uitschakelen
N.B.: Het systeem is standaard
uitgeschakeld.
N.B.: Wanneer het systeem ingeschakeld
is, is de waarschuwing voor het verlaten van
de rijstrook (lane departure) standaard
ingeschakeld.
E132099
Activeer en deactiveer het systeem m.b.v.
de knop op de richtingaanwijzerhendel.
Druk driemaal op de knop om het systeem
in te schakelen. Druk nogmaals op de knop
om het systeem uit te schakelen.
Systeemwaarschuwingen
E132651
Een kolom wordt weergegeven aan
weerszijden van een tekening van de auto,
die de rijstrookmarkeringen voorstellen.
De rijstrookmarkeringen hebben de
volgende kleurcode:
Groen - Het systeem is gereed om in te
grijpen bij het onbedoeld overschrijden
van de rijstrookmarkeringen.
Geel - Het systeem past automatisch
een stuurkoppel toe om het pad van
de auto en onbedoeld afdrijven van het
midden van de rijstrook te corrigeren.
Rood - De auto nadert of is te dicht bij
de gedetecteerde rijstrookgrens. Er
wordt een waarschuwing gegeven in
de vorm van trillingen via het stuurwiel.
Onderneem meteen veilig actie om de
auto in de juiste positie te brengen.
Grijs - De betreffende rijstrookgrens
wordt onderdrukt.
Gevallen waarin een rijstrookgrens kan
worden onderdrukt:
Het is mogelijk dat rijstrookmarkeringen
op de weg niet door de sensor worden
gedetecteerd.
De richtingaanwijzer voor die zijde van
de auto is ingeschakeld.
173
Systeem hulp bij blijven rijden op rijstrook
Tijdens hard accelereren of remmen of
indien scherp wordt ingestuurd.
De voertuigsnelheid ligt buiten de
bedrijfslimieten.
Bij tussenkomst van het ABS of de
stabiliteitsregeling (ESP).
Smalle rijstrookbreedte.
N.B.: Het systeem kan op elk willekeurig
moment uitgeschakeld worden door het
stuurwiel te draaien.
174
Systeem hulp bij blijven rijden op rijstrook
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in- en uitschakelen van het
systeem.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het mogelijk
dat het systeem niet werkt. Regen,
sneeuw, opspattend water en grote
contrasten in verlichting kunnen de sensor
allemaal beïnvloeden.
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde
wielophangingsset, is het mogelijk dat
het systeem niet naar behoren werkt.
Breng altijd Originele Ford Onderdelen
aan wanneer gloeilampen voor de
koplampen worden vervangen.
Andere gloeilampen kunnen de prestaties
van het systeem verminderen.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.: Het systeem registreert mogelijk niet
alle verkeersborden.
N.B.: Het systeem is ontworpen om
verkeersborden te herkennen conform het
Verdrag van Wenen.
Er is een sensor gemonteerd achter de
binnenspiegel. Het systeem registreert
voortdurend verkeersborden en geeft
waarschuwingen m.b.t. de wettelijke
snelheidslimiet en inhaalregelgeving.
Het systeem detecteert automatisch
herkenbare verkeersborden, bijv. borden
met snelheidslimiet, borden voor niet
inhalen en borden voor einde
snelheidslimiet.
VERKEERSBORDHERKENNING
GEBRUIKEN
Het systeem in- en uitschakelen
N.B.: De systeemstatus en instellingen
blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay.
Zie Algemene informatie (bladzijde 81).
Snelheidswaarschuwing systeem
instellen
Het systeem heeft een aantal
snelheidswaarschuwingsniveaus die m.b.v.
het informatiedisplay kunnen worden
ingesteld. Zie Algemene informatie
(bladzijde 81).
Systeemdisplay
E132994
Het systeem kan twee verkeersborden
parallel weergeven.
U kunt de status te allen tijde bekijken
m.b.v. het informatiedisplay.
175
Verkeersbordherkenning
De weergave van het systeem vindt in vier
fasen plaats:
1. Alle nieuwe herkenbare verkeersborden
worden met meer helderheid in het
display weergegeven dan de overige
waarschuwingsborden.
2. Na een vooraf bepaalde tijd worden ze
normaal weergegeven.
3. Na een vooraf bepaalde afstand
worden ze grijs weergegeven.
4. Na nog een vooraf bepaalde afstand
worden ze gewist.
Als een aanvullend verkeersbord wordt
gedetecteerd, bijv. een gereduceerde
snelheidslimiet bij een nat wegdek, dan
wordt dit niet weergegeven, maar als een
leeg vak onder het betreffende bord
aangeduid.
176
Verkeersbordherkenning
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
U blijft te allen tijde verantwoordelijk
voor het besturen van de auto en het
zo nodig in- en uitschakelen van het
systeem.
Kijk nooit direct of met welk type
voorwerp dan ook in de sensor. Er
bestaat een risico op oogletsel.
Indien de sensor versperd raakt, is
het mogelijk dat het systeem niet
werkt.
Voor het verkrijgen van maximale
systeemprestaties moet ervoor
gezorgd worden dat het remsysteem
ingelopen is. Zie Inrijden (bladzijde 191).
De prestaties van het systeem
kunnen variëren, afhankelijk van het
voertuig en de
verkeersomstandigheden.
Het systeem reageert niet op
voertuigen die in een andere richting
rijden.
Het systeem reageert niet op fietsen,
motors, mensen of dieren.
Wanneer het contact ingschakeld is,
dan verstuurt de sensor voortdurend
een laserstraal.
Het systeem werkt niet tijdens hard
versnellen.
LET OP
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het mogelijk
dat het systeem niet werkt. Regen,
sneeuw, mist en ijs kunnen de sensor
beïnvloeden.
LET OP
Voer geen voorruitreparaties uit in de
directe omgeving van de sensor.
Indien uw auto is uitgerust met een
niet door ons goedgekeurde voorruit,
dan is het mogelijk dat het systeem
niet naar behoren werkt.
Als de motor stopt nadat het systeem
geactiveerd is, dan worden de
waarschuwingsknipperlichten
geactiveerd.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.: Houd de motorkap vrij van ijs en
sneeuw, want het systeem werkt anders
niet naar behoren.
Er is een sensor gemonteerd achter de
binnenspiegel. De sensor controleert
voortdurend de omstandigheden om te
bepalen wanneer er ingegrepen moet
worden.
Het systeem is ontworpen om u te helpen
bij het reduceren van aanrijdingen met
voorgangers bij lage snelheden. Het helpt
u ook bij het reduceren van
aanrijdingsschade of het volledig
voorkomen van de aanrijding.
Het systeem werkt bij snelheden tot ca. 30
km/u door bediening van de remmen
wanneer de sensor een waarschijnlijke
aanrijding detecteert.
U moet het rempedaal intrappen om de
volledige remkracht te verkrijgen.
Wanneer het systeem remt of de remmen
automatisch heeft bediend, dan wordt er
een bericht in de display weergegeven.
Voor informatie en gegevens m.b.t. de
lasersensor: Zie Typegoedkeuringen
(bladzijde 308).
177
Active City Stop
ACTIVE CITY STOP -
TOIMINNON KÄYTTÖ
WAARSCHUWING
Kijk nooit direct of met welk type
voorwerp dan ook in de sensor. Er
bestaat een risico op oogletsel.
Het systeem in- en uitschakelen
N.B.: Het systeem is standaard
ingeschakeld.
N.B.: In bepaalde situaties wordt
aanbevolen het systeem te deactiveren,
bijvoorbeeld tijdens off-road rijden wanneer
objecten de voorruit kunnen bedekken.
Activeer en deactiveer het systeem m.b.v.
het informatiedisplay. Zie Algemene
informatie (bladzijde 81).
178
Active City Stop
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander voorwerpen
zo laag mogelijk en zo ver mogelijk
naar voren in de bagageruimte of de
laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
239).
Zware ladingen bestemd voor de
passagiersruimte moeten worden
geplaatst op een neergeklapte
achterbank (zie de afbeelding). Zie
Achterbank (bladzijde 117).
LET OP
Laat geen items in contact komen
met de achterruiten.
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
E97377
BAGAGEVERANKE-
RINGSPUNTEN
E132901
Til de klep op voor toegang tot het
verankeringspunt.
BAGAGEAFDEKKINGEN
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op de
afdekking van de bagageruimte.
179
Transport
E72969
Trek het afdekpaneel uit en zet het in de
bevestigingspunten vast.
Maak hem uit de bevestigingspunten los
en laat hem in de houder oprollen. Zet de
haak op de houder vast.
E72970
Druk een van de uiteinden van de behuizing
naar binnen om de afdekking te
verwijderen of aan te brengen.
BAGAGENETTEN
Bagagenet
WAARSCHUWING
Bij de stationwagon zijn geen
verankeringspunten voor het
bagagenet achter de eerste stoelrij
aangebracht, maar wel achter de tweede
stoelrij.
Cassette met bagage-scheidingsnet
aanbrengen:
Verwijder de bagageafdekhoes.
Druk de geleiders op de cassette naar
elkaar toe en schuif de telescopische
pennen in de uitsparingen achter de
rugleuningen van de achterstoelen.
Zorg ervoor dat de kappen op het uiteinde
met de borgpennen op correcte wijze in de
zijbekledingpanelen worden aangebracht.
E78834
180
Transport
Trek het net omhoog en breng de uiteinden
van de stang aan in de houders tegen het
dak.
Zorg ervoor dat de stang in het smalle
gedeelte van de houders komt te zitten.
WAARSCHUWING
Druk, nadat de cassette is
aangebracht, de voorste rand van de
bagageafdekhoes in zijn
oorspronkelijke stand (naar voren) om te
voorkomen dat het zicht naar achteren
wordt belemmerd.
Breng de bagageafdekhoes weer aan.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
Bagagenet
E78835
A
B
Met sjorogenA
Zonder sjorogenB
Het bagagenet kan worden gebruikt om te
voorkomen dat voorwerpen door de wagen
schuiven.
Bevestig de haken op de hoeken aan de
vier sjorogen op de laadvloer.
HONDENREK
LET OP
Houd een afstand van minimaal een
centimeter aan tussen het hondenrek
en de stoelen ervoor.
Aanbrengen achter de
voorstoelen.
E86848
1. Druk de uiteinden van de bovenste
stang op het rooster naar elkaar toe en
breng ze aan in de houders tegen het
dak. Druk de stang naar voren in het
smalle deel van de houders.
181
Transport
E87782
2. Bevestig het hondenrek aan de
onderste bevestigingspunten. Zet de
schroeven niet vast.
E87783
3. Zet het rek met behulp van de
kartelwielen vast op de onderste stang.
Zet de kartelwielen niet vast.
4. Zet de schroeven bij de onderste
bevestigingspunten vast.
5. Draai de kartelwielen vast.
Aanbrengen achter de achterbank
E86848
1. Druk de uiteinden van de bovenste
stang op het rooster naar elkaar toe en
breng ze aan in de houders tegen het
dak. Druk de stang naar voren in het
smalle deel van de houders.
E104424
182
Transport
2. Maak de twee bouten los van beide
bevestigingspunten voor de bagage.
Zie Bagageverankeringspunten
(bladzijde 179).
3. Zet de onderste stang met behulp van
de kartelwielen vast op het rek. Zet de
kartelwielen niet vast.
4. Bevestig de onderste stang van het
scheidingshek voor de hond aan de
bevestigingspunten voor de bagage
met behulp van de nieuwe
meegeleverde bouten.
5. Draai de kartelwielen vast.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 75 kg (inclusief de
imperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit en
zet de bevestigingen als volgt vast:
Voordat er wordt gestart.
Na 50 kilometer te hebben gereden.
Met intervallen van 1.000 kilometer.
Als de rails in dwarsrichting niet worden
gebruikt, moeten ze worden verwijderd om
het brandstofverbruik te verlagen.
Dakdragers aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Verdeel de lading gelijkmatig over de
laadvloer en houd het zwaartepunt
zo laag mogelijk. Zet de lading goed
vast om te voorkomen dat deze kan
verschuiven. Plaats nooit de lading direct
op het dakpaneel.
Verwijder de dakdragers voordat u
een automatische wasstraat
binnenrijdt.
N.B.: De zijrails zijn zodanig ontworpen dat
dakdragers (voor fietssteunen, skiklemmen,
enz.) uit het Ford Accessoires Programma
kunnen worden aangebracht.
N.B.: Reinig, voordat de dakdragers worden
aangebracht, de zijrails met een in water
gedrenkte spons.
N.B.: Positioneer de dakdragers zoals
afgebeeld.
A B
E135136
515 mmA
750 mmB
E135137
183
Transport
N.B.: Er is zelfklevend schuimrubber
meegeleverd om schudden door windstoten
te voorkomen.
N.B.: Zorg dat het oppervlak van de
dwarsdragers schoon is alvorens het
zelfklevende schuimrubber te bevestigen.
1. Verwijder de achterzijde en bevestig
het zelfklevende schuimrubber op de
dwarsdragers op de aangegeven
posities.
3
E135138
4
2
2. Breng de sleutel aan. Draai de sleutel
linksom.
3. Verwijder het paneel.
4. Draai de schroeven los.
E135140
A
B
5. Breng de rubberen strips in de
afgebeelde posities aan.
E135139
4N
m
4 Nm
7
A
N.B.: Er mag geen opening aanwezig zijn
tussen de dwarsdrager en rail (A).
6. Breng de dwarsdragers aan.
7. Haal de bouten aan tot u een duidelijke
klik hoort.
8. Breng het paneeltje aan. Draai de
sleutel rechtsom om te vergrendelen.
9. Verwijder de sleutel.
Dakbox aanbrengen
E135141
Zorg dat het zelfklevende schuimrubber
niet in contact komt met de
bevestigingsbout.
184
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 100 km/u (62
mph).
De bandenspanningen achter
moeten worden vermeerderd met
0,2 bar (3 psi) boven de specificatie.
Zie Technische specificatie (bladzijde
235).
Overschrijd het maximaal
toelaatbaar treingewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat
niet. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
239).
LET OP
Overschrijd nooit het maxiamale
toegestane kogeldruk, d.w.z. het
verticale gewicht op de trekhaakkogel,
van 75 kilogram.
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van een
trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer na.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
De stabiliteit van de auto-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In streken op grotere hoogte boven 1000
meter moet het opgegeven maximaal
toelaatbaar treingewicht met 10% worden
verminderd voor elke extra 1000 meter.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
AFNEEMBARE
TREKHAAKKOGEL
WAARSCHUWING
U hoort een waarschuwingssignaal
wanneer de trekhaakkogel niet in een
van de vergrendelstanden staat. Het
waarschuwingssignaal wordt na 30
seconden uitgeschakeld. Als u het signaal
niet hoort wanneer de trekhaakkogel wordt
verplaatst of bij activering van het systeem,
gebruik de trekhaak dan niet en laat dit
door een gekwalificeerde monteur
controleren.
LET OP
Beweeg de trekhaakkogel alleen met
uw hand. Gebruik nooit uw voet of
gereedschap omdat dan het
mechanisme kan worden beschadigd.
E139283
A
B
185
Aanhangers trekken
De auto is uitgerust met een 13-pins
aanhangeraansluiting A onder de
achterbumper naast de trekhaakkogel B.
Trekhaakkogel ontgrendelen
LET OP
Raak de trekhaakkogel niet aan
tijdens de ontgrendelprocedure.
N.B.: Als de ontgrendelprocedure wordt
onderbroken (bijv. door een obstakel of een
onderbreking van de voeding), dient u het
systeem te resetten. Om het systeem te
resetten dient de ontgrendelprocedure
herhaald te worden.
N.B.: De lamp in de schakelaar gaat
branden wanneer het systeem wordt
geactiveerd.
Voordat de trekhaakkogel wordt
ontgrendeld, moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan:
De achterklep/het kofferdeksel moet
geopend zijn.
Het contact moet zijn uitgeschakeld.
Er mag geen stekker op de 13-pens
aanhangeraansluiting zijn aangesloten.
De accuspanning moet hoger dan 11
volt zijn.
E132909
1. Druk op de knop om het systeem te
activeren.
2. Druk binnen vier seconden nogmaals
op de knop om de trekhaakkogel te
ontgrendelen.
E139284
De trekhaakkogel wordt automatisch in de
lage stand gezwenkt.
Als de trekhaakkogel niet ontgrendelt, druk
de knop dan nogmaals 15 seconden in.
WAARSCHUWING
Als de trekhaakkogel hierna nog
steeds niet ontgrendelt, gebruik de
trekhaak dan niet en laat deze door
een gekwalificeerde monteur controleren.
Trekhaakkogel naar buiten toe
zwenken
E75179
186
Aanhangers trekken
Plaats de trekhaakkogel in de
bedrijfsstand. De trekhaakkogel wordt
automatisch in de bedrijfsstand
vergrendeld. De vergrendelprocedure is
duidelijk hoorbaar en het
waarschuwingssignaal wordt gestopt.
Trekhaakkogel naar binnen toe
zwenken
LET OP
Voordat de trekhaakkogel naar binnen
toe wordt gezwenkt, moet de
aanhanger altijd ontkoppeld worden
of moeten het rek/de drager en de
bijbehorende bevestigingen gedemonteerd
worden. Maak bevestigingen voor
stabilisatiesystemen los. Verwijder de
stekker voor de voeding van de aanhanger
en de adapter uit de stekkerdoos. Doet u
dit niet, dan kan de bumper worden
beschadigd.
1. Ontgrendel de trekhaakkogel. Zie
Trekhaakkogel ontgrendelen.
E139284
2. De trekhaakkogel wordt automatisch
in de lage stand gezwenkt.
E75177
3. Plaats de trekhaakkogel tot de aanslag
in de opbergstand. De trekhaakkogel
wordt automatisch in de opbergstand
vergrendeld. De vergrendelprocedure
is duidelijk hoorbaar en het
waarschuwingssignaal wordt gestopt.
Storingen
Als de ontgrendelknop van de
trekhaakkogel oplicht of u een
waarschuwingssignaal hoort wanneer het
contact in de stand II staat, herhaal dan
de ontgrendelprocedure.
Als u tijdens de ontgrendelprocedure aan
de trekhaakkogel trekt, dan wordt het
systeem gestopt om een overbelasting te
voorkomen. Om het systeem te resetten
moet de ontgrendelknop 15 seconden
worden ingedrukt.
Rijden met een aanhanger
WAARSCHUWINGEN
In het geval van pech onderweg
moet de aanhanger eerst worden
losgekoppeld voordat de auto wordt
gesleept.
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
187
Aanhangers trekken
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
er geen waarschuwingssignaal klinkt
nadat de vergrendelingsprocedure is
voltooid
de trekhaakkogel is vergrendeld. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Onderhoud
LET OP
De trekhaak en het mechanisme zijn
onderhoudsvrij. Smeer ze niet met olie
of vet.
Alleen de fabrikant mag aan de
trekhaak reparaties uitvoeren of hem
demonteren.
Als u een hogedrukreiniger gebruikt
om uw auto te wassen, richt de
waterstraal dan niet op het
zwenkmechanisme van de trekhaakkogel.
TREKHAAK
WAARSCHUWINGEN
Wanneer de trekhaak niet wordt
gebruikt, berg de trekhaakkogel dan
stevig vastgezet in het
bagagecompartiment op.
Het aanbrengen van de afneembare
trekhaakkogel moet bijzonder
zorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor de
veiligheid van uw auto en de aanhanger.
Gebruik geen gereedschap voor het
aanbrengen of verwijderen van de
afneembare trekhaakkogel. Wijzig
de aanhangerkoppeling niet. Demonteer
of repareer de trekhaakkogel niet.
E71328
Een 13 pins stekkerdoos en het
bevestigingspunt voor de trekhaakkogel
bevinden zich onder de achterbumper.
Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in
zijn eindstand wordt vergrendeld.
Trekhaakkogel ontgrendelen
E71329
2
1
3
1. Verwijder de beschermkap (1). Steek
de sleutel in het slot en draai hem
rechtsom om hem te ontgrendelen (2).
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel naar buiten en draai het
rechtsom tot het klikt (3).
3. Het rode merkteken op kartelwiel moet
tegenover het groene merkteken op de
trekhaakkogel staan.
4. Laat de kartelwiel los. De
trekhaakkogel is nu ontgrendeld.
188
Aanhangers trekken
Trekhaakkogel aanbrengen
1
2
E71330
WAARSCHUWING
Breng de trekhaakkogel alleen aan
wanneer de koppeling volledig is
ontgrendeld.
1. Verwijder de dop.
2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de
opening tot hij aangrijpt (1). Houd uw
hand niet in de omgeving van het
kartelwiel.
3. Het groene merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene merkteken
op de trekhaakkogel staan.
4. Draai de sleutel linksom om de
trekhaakkogel te vergrendelen en
verwijder de sleutel (2).
5. Trek de beschermkap van de sleutel
en steek deze in het slot.
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
de groene merktekens tegenover elkaar
staan
de draaiknop (A) correct aan de
trekhaakkogel bevestigd is
of u de sleutel (B) heeft verwijderd
De trekhaakkogel stevig vastzit. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
189
Aanhangers trekken
Trekhaakkogel verwijderen
3
1
E71332
2
1. Koppel de aanhanger af.
2. Verwijder de beschermkap. Schuif de
kap op de sleutel. Steek de sleutel in
het slot en ontgrendel deze (1).
3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel uit, draai het rechtsom tot
tegen de aanslag (2), verwijder de
trekhaakkogel (3).
4. Laat het kartelwiel los.
Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze
wordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijde
worden aangebracht.
Rijden zonder aanhanger
E94771
1
1. Verwijder de trekhaakkogel.
2. Steek de stekker in de houder (1).
WAARSCHUWING
Ontgrendel de trekhaakkogel nooit
terwijl een aanhanger is
aangekoppeld.
Onderhoud
WAARSCHUWING
Verwijder voordat u uw auto met een
hogedrukreiniger reinigt de
afneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer de
lagerpunten, glij-oppervlakken en
vergrendelingskogels met harsvrij vet of
olie. Smeer het slot met grafiet.
In geval van verlies kunnen
vervangingssleutels onder vermelding van
het nummer op de slotcilinder.
190
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer. Gedurende deze periode
kan de auto een andere rijkarakteristiek
vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer in de stad en gedurende de
eerste 1500 kilometer op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd niet te snel gedurende de eerste
1500 kilometer. Varieer uw snelheid
regelmatig en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR KOUDE
WEERSOMSTANDIGHEDEN
De werking van sommige componenten
en systemen kan worden beïnvloed bij
temperaturen lager dan -30 °C.
DOOR WATER RIJDEN
Door water rijden
LET OP
Rijd alleen door water in noodgevallen
en niet als normaal wordt gereden.
LET OP
De motor kan beschadigd raken als
water het luchtfilter binnendringt.
In noodsituaties kan de auto met een
maximumsnelheid van 10 km/u (6 mph)
door water met een maximale diepte van
200 mm (8") rijden. Tijdens rijden door
stromend water moet extra worden
opgelet.
Houd tijdens rijden in water een lage
snelheid aan en zet de auto niet stil. Voer
na het rijden door water de volgende
procedures uit als de situatie dit toelaat:
Trap het rempedaal licht in en
controleer of volledige remwerking
wordt verkregen.
Controleer of de claxon werkt.
Controleer of de verlichting van de auto
volledig werkt.
Controleer de stuurbekrachtiging.
191
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Er is ruimte vrijgemaakt in de
bagageruimte.
GEVARENDRIEHOEK
Er is ruimte vrijgemaakt in de
bagageruimte.
192
Wat te doen bij pech
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in motorruimte
Deze zekeringenkast is aangebracht in de
motorruimte. Zie Onderhoud (bladzijde
205).
Zekeringkast in de
passagiersruimte
E130170
E130171
1. Knijp in de klemmen om de afdekking
los te maken.
2. Laat de zekeringenkastafdekking
zakken en trek deze naar u toe.
Breng de eerder verwijderde onderdelen in
omgekeerde volgorde aan.
Zekeringenkast laadruimte
4-deurs
E135336
5-deurs
E135337
193
Zekeringen
Stationwagon
E135338
EEN ZEKERING VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
de wagen op geen enkele wijze. Laat
reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes door
een goed opgeleide monteur uitvoeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af en schakel alle
stroomverbruikers uit voordat u een
zekering aanraakt of probeert te
vervangen.
LET OP
Breng een vervangingszekering met
hetzelfde vermogen aan als van de
verwijderde zekering.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterkten, zijn
steekzekeringen.
N.B.: Er zit een zekeringentrekker in de
zekeringenkast van de motorruimte.
194
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in motorruimte
Beveiligde circuitsAmperageZekering
ABSpomp, pomp elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP)
407
Klep elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)308
Verwarmde achterruit309
Verwarmingsaanjager4010
Module start/stop-systeem3011
Motormanagementsystemen3012
Startmotorrelais3013
Voorruitverwarming, rechterzijde4014
Regeleenheid transmissie2515
195
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Voorruitverwarming, linkerzijde4016
Extra verwarming2017
Ruitenwissers2018
ABS, module elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)519
Claxon1520
Remlichtschakelaar521
Accubewakingssysteem1522
Relaisspoelen, schakelaarmodule verlichtingsregeling523
Voedingsuitgang achter2024
Elektrisch verstelbare buitenspiegels1025
Regeleenheid transmissie1526
Koppeling van compressor airconditioning1527
Adaptieve snelheidsregeling (cruise control)528
Koplampsproeiers2029
Computer motorregeling (PCM)530
Niet in gebruik-31
EGR-klep, wervelregelkleppen, lambdasonde (motorrege-
ling)
1032
Motorregelkleppen1033
Verstuivers1034
Actieve afsluitklep radiateurgrille (benzinemotor)535
Actieve afsluitklep radiateurgrille en filterverwarming
(dieselmotor)
1535
Computer motorregeling (PCM)1036
Niet in gebruik-37
Computer motorregeling (PCM), transmissieregelmodule1538
Regeleenheid koplamp539
Elektronische stuurbekrachtiging540
196
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Carrosserieregeleenheid2041
Achterruitwisser1542
Hoogteverstelling koplamplichtbundels1543
Adaptieve snelheidsregeling (cruise control)544
Verwarmde spuitmonden1045
Elektrisch bedienbare ruiten (voor)2546
Verwarmbare buitenspiegels7,547
Verdamper1548
197
Zekeringen
Zekeringkast in de passagiersruimte
E129926
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Voeding brandstofpomp2056
198
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Niet in gebruik-57
Niet in gebruik-58
Voeding passieve elektronische startbeveiliging (PATS)559
Interieurverlichting, schakelaargroep bestuurdersportier,
dashboardkastje, sfeerverlichting (ambient), elektrisch
schuifdakpaneel
1060
Aansteker, achterste voedingsaansluiting2061
Module regensensor, vochtsensor, automatisch dimmende
binnenspiegel
562
Adaptieve snelheidsregeling (cruise control)1063
Niet in gebruik-64
Ontgrendeling kofferdeksel1065
Bestuurdersportierslot, dubbele vergrendeling2066
Informatie- en entertainment-display, GPS, BVC7,567
Stuurkolomslot1568
Instrumentengroep569
Centrale vergrendeling2070
Airconditioning1071
Regeleenheid stuurwiel7,572
Sirene met afzonderlijke accu (alarmsysteem), boorddia-
gnosesysteem
573
Grootlicht1574
Voormistlichten1575
Achteruitrijlamp1076
Sproeierpomp2077
Contactslot of startknop578
Knoppen radio, waarschuwingsknipperlichten en portier-
vergrendeling
1579
Elektrisch schuifdak2080
199
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Interieurbewegingssensoor, RF-ontvanger581
Massa sproeierpomp2082
Massa centrale vergrendeling2083
Massa bestuurdersportierslot en dubbele vergrendeling2084
Verwarming klimaatregeling, schakelaar deactivering
passagiersairbag, schakelaar stoelverwarming, extra
verwarming, module verwarming handmatig bediende
airconditioning
7,585
Veiligheidssysteem, deactiveringssysteem passa-
giersairbag
1086
Niet in gebruik-87
Niet in gebruik-88
Niet in gebruik-89
Zekeringenkast laadruimte
E129927
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Niet in gebruik-1
Keyless-module102
Portierhandgrepen sleutelloos voertuigsysteem53
200
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Portiermodule (linksvoor) (elektrisch bedienbare ruiten,
centrale vergrendeling, elektrisch inklapbare spiegels,
buitenspiegelverwarming)
254
Portiermodule (rechtsvoor) (elektrisch bedienbare ruiten,
centrale vergrendeling, elektrisch inklapbare spiegels,
buitenspiegelverwarming)
255
Portiermodule (linksachter) (elektrisch bedienbare ruiten)256
Portiermodule (rechtsachter) (elektrisch bedienbare
ruiten)
257
Alarmsysteem108
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel259
Niet in gebruik-10
Niet in gebruik-11
Module airconditioning (met module start/stop-systeem)1012
Instrumentenpaneel (met module start/stop-systeem)513
Informatie- en entertainment-display, GPS-module (met
module start/stop-systeem)
7,514
Audio-installatie, bedieningspaneel audio-installatie (met
module start/stop-systeem)
1515
Niet in gebruik-16
Niet in gebruik-17
Niet in gebruik-18
Niet in gebruik-19
Niet in gebruik-20
Niet in gebruik-21
Niet in gebruik-22
Niet in gebruik-23
Niet in gebruik-24
Niet in gebruik-25
Aanhangermodule4026
201
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmperageZekering
Niet in gebruik-27
Niet in gebruik-28
Dodehoekmonitor, lane keeping aid (hulp bij blijven rijden
op rijstrook), active city stop (veiligheidssysteem tegen
kop-staartbotsingen), achteruitkijkcamera (zonder
module start/stop-systeem)
529
Module parkeerhulp530
Niet in gebruik-31
Niet in gebruik-32
Niet in gebruik-33
Verwarming bestuurdersstoel1534
Verwarming passagiersstoel, voor1535
Niet in gebruik-36
Elektrisch schuifdak537
Niet in gebruik-38
Niet in gebruik-39
Niet in gebruik-40
Inklapbare trekhaakkogel541
Niet in gebruik-42
Niet in gebruik-43
Niet in gebruik-44
Niet in gebruik-45
Dodehoekmonitor, lane keeping aid (hulp bij blijven rijden
op rijstrook), achteruitkijkcamera (met module start/stop-
systeem)
1046
202
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Locatie sleepoog
Het afneembare sleepoog bevindt zich in
het bagagecompartiment.
Het sleepoog moet altijd in de wagen
worden meegenomen.
Sleepoog aanbrengen
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
N.B.: Bij wagens met een trekhaak kan het
sleepoog aan de achterzijde niet worden
aangebracht. Gebruik de trekhaak voor het
slepen van een auto.
Sleepoog, voor
E78367
Sleepoog, achter
E78368
Steek een geschikt voorwerp in het gat aan
de onderzijde van het paneel en trek het
paneel los.
Breng het sleepoog aan.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle modelvarianten
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
203
Bergen van de auto
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende auto.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
In geval van pech of een mechanische
storing mag niet gebruik worden
gemaakt van afzonderlijke asdragers.
De auto moet worden gesleept met ALLE
wielen op het wegdek of worden vervoerd
met ALLE wielen van het wegdek op een
vlakke ondergrond.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
LET OP
Wanneer uw auto met snelheden
boven 20 km/u en over afstanden van
meer dan 20 kilometer moet worden
gesleept, moet deze worden
getransporteerd terwijl ALLE wielen vrij
zijn van het wegdek.
Het wordt aanbevolen de auto niet te
slepen met de aandrijfwielen op het
wegdek. Als het echter nodig is om de
auto van een gevaarlijk plaats te
verwijderen, sleep uw auto dan niet sneller
dan 20 km/u of over een afstand van meer
dan 20 kilometer.
Sleep uw auto niet achterwaarts.
In geval van een mechanische storing
bij de transmissie mag niet gebruik
worden gemaakt van afzonderlijke
asdragers. ALLE wielen moeten vrij zijn
van het wegdek op een vlakke ondergrond.
Sleep uw auto niet als de
omgevingstemperatuur lager is dan
0 °C.
204
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford Erkende
Reparateurs ter beschikking die u met hun
professionele expertise ter zijde kunnen
staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn
het best gekwalificeerd om het onderhoud
aan uw auto snel en vakkundig uit te
voeren. Bovendien beschikken zij over
gereedschappen en apparatuur die
speciaal zijn ontwikkeld om het onderhoud
aan uw auto uit te voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende motor
niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
LET OP
Zorg tijdens het uitvoeren van
onderhoudscontroles dat de
vuldoppen stevig zijn aangebracht.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Binnenverlichting
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 215).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 216).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 216).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 235).
Staat van de banden. Zie Velgen en
banden (bladzijde 224).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 215).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
235).
205
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
De motorkap openen
E73698
E133239
Verplaats de gele pal naar rechts.
E87786
Open de motorkap en ondersteun deze
met de steunstang.
De motorkap sluiten
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 30 cm dichtvallen.
206
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATEC-16V TI-VCT
(SIGMA)
E130030
A B C D E F
GHI
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 215).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
B
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).C
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
D
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 222).E
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 193).F
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.G
207
Onderhoud
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).H
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
*
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 216).
I
1
Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA)
E132729
A
I H FG
B
C
D E
208
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
C
Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 222).D
Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 193).A
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 216).
H
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 215).I
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd.
209
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
E130031
A
B
C
D
E
F
GHI
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 215).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
B
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).C
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
D
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 222).E
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 193).F
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.G
210
Onderhoud
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).H
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
*
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 216).
I
1
Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4)
E139960
A B D EC
FGHI
211
Onderhoud
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 215).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
B
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).C
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
D
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 222).E
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 193).F
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.G
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).H
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
*
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 216).
I
1
Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
212
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
E130032
A B C D E F
GHI
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 215).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
B
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).C
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 216).
D
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 222).E
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 193).F
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.G
213
Onderhoud
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 215).H
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
*
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 216).
I
1
Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
OLIEPEILSTAAF - 1,6 L
DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA)
E95540
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,6L
ECOBOOST SCTI (SIGMA)
A
B
E134114
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,0 L
DURATEC-HE (MI4)
E134040
A
B
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,6 L
DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
/2,0 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
E95543
B
A
MINA
MAXB
214
Onderhoud
MOTOROLIE CONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren
bereikt zijn normale waarden na ongeveer
5000 kilometer.
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en de MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat de motor
wordt gestart.
N.B.: De auto moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 217).
Draai de vuldop er weer op. Draai hem tot
u sterke weerstand voelt.
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
215
Onderhoud
WAARSCHUWINGEN
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer de
motor heet is. Laat de motor eerst
afkoelen.
Onverdunde koelvloeistof is
brandbaar en kan ontbranden
wanneer deze wordt gemorst op een
hete uitlaat.
LET OP
In een noodgeval kan water in het
koelsysteem worden bijgevuld om een
tankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistof
met een incorrecte mengverhouding
kan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistof
en water (50/50) op basis van vloeistof
die voldoet aan de Ford specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde 217).
CONTROLE VLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het gebruik van een andere vloeistof
dan de aanbevolen remvloeistof kan
de werking van het remsysteem
reduceren en voldoet niet aan de
prestatiestandaard van Ford.
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
Als het vloeistofpeil is gezakt tot de
markering MIN, laat het systeem dan
zo snel mogelijk controleren door een
goed opgeleide monteur.
N.B.: Bewaar remvloeistof schoon en droog.
Vervuiling door vuil, water,
petroleumproducten of andere materialen
kunnen leiden tot beschadiging en mogelijk
het defect raken van het remsysteem.
N.B.: Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 217).
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
216
Onderhoud
Gebruik voor het bijvullen een mengsel van
sproeiervloeistof en water om bevriezing
bij koude weersomstandigheden te
voorkomen en het reinigende effect te
verbeteren. We adviseren alleen
sproeiervloeistof van hoge kwaliteit te
gebruiken.
Raadpleeg de productinstructies voor
informatie over vloeistofverdunning.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
LET OP
Gebruik geen vloeistoffen die niet aan de gedefinieerde specificaties of eisen voldoen.
Gebruik van een ongeschikte vloeistof kan beschadiging tot gevolg hebben, hetgeen
niet onder de Garantie valt.
Aanbevolen vloeistofSpecificatiePunt
Castrol of Ford motorolieWSS-M2C913-C
Motoroliesoorten - Benzine-
en dieselmotoren
Castrol motorolieWSS-M2C925-B
Alternatieve motorolie -
alleen benzinemotoren
Motorcraft SuperPlus anti-
vries
WSS-M97B44-DAntivries
Motorcraft of Ford DOT 4 LV
High Performance remvloei-
stof
WSS-M6C65-A2 of ISO
4925 klasse 6
Remvloeistof
Uw auto is ontworpen voor gebruik van Castrol en Ford motorolie voor een gunstig
brandstofverbruik met behoud van de duurzaamheid van de motor.
Alleen voor benzinemotoren hebben Ford en Castrol een lage wrijvingsolie SAE-5W-20
ontwikkeld voor een gunstiger brandstofverbruik dan de standaard SAE-5W-30 olie. Als
deze olie niet beschikbaar is, wordt aanbevolen tijdens onderhoud olie met specificatie
WSS-M2C913-C bij te vullen.
Olie bijvullen: Als u geen olie kunt vinden die voldoet aan de specificatie gedefinieerd
door WSS-M2C913-C of WSS-M2C925-B (alleen benzinemotoren), dan dient u SAE
5W-30 te gebruiken die voldoet aan de specificatie gedefinieerd door ACEA A5/B5.
Het gebruik van olie voor bijvullen in plaats van de gespecificeerde olie kan tot gevolg
hebben dat de motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof
verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Castrol motorolie wordt aanbevolen.
217
Onderhoud
E115472
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
55 (12,1)Brandstoftank
Auto's met een benzine-
motor
53 (11,7)Brandstoftank1.6L Duratorq-TDCi - DV
60 (13,2)Brandstoftank2.0L Duratorq-TDCi - DW
4,5 (1)
Ruitensproeiersysteem -
met koplampsproeiers
Alle
3 (0,7)
Ruitensproeiersysteem -
zonder koplampsproeiers
Alle
4,1 (0,9)Motorolie - inclusief filter
1.6L Duratec-16V Ti-VCT -
Sigma
3,75 (0,8)Motorolie - exclusief filter
1.6L Duratec-16V Ti-VCT -
Sigma
ongeveer 5,8 (1,3)Koelsysteem
1.6L Duratec-16V Ti-VCT -
Sigma
4,1 (0,9)Motorolie - inclusief filter1.6L EcoBoost - Sigma
3,75 (0,8)Motorolie - exclusief filter1.6L EcoBoost - Sigma
ca. 6,3 (1,4)Koelsysteem1.6L EcoBoost - Sigma
4,3 (1)Motorolie - inclusief filter2.0L Duratec-HE - MI4
3,9 (0,9)Motorolie - exclusief filter2.0L Duratec-HE - MI4
ca. 6,5 (1,4)Koelsysteem2.0L Duratec-HE - MI4
3,8 (0,8)Motorolie - inclusief filter1.6L Duratorq-TDCi - DV
3,5 (0,8)Motorolie - exclusief filter1.6L Duratorq-TDCi - DV
ongeveer 7,3 (1,6)Koelsysteem1.6L Duratorq-TDCi - DV
5,7 (1,3)Motorolie - inclusief filter2.0L Duratorq-TDCi - DW
5,4 (1,2)Motorolie - exclusief filter2.0L Duratorq-TDCi - DW
218
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
ca. 8,5 (1,9)Koelsysteem2.0L Duratorq-TDCi - DW
Vulhoeveelheden motorolie
Vulhoeveelheid in liter
(gallons)
Motor
0,8 (0,2)1.6L Duratec-16V Ti-VCT - Sigma
0,8 (0,2)1.6L EcoBoost - Sigma
0,9 (0,2)2.0L Duratec-HE - MI4
1,6 (0,4)1.6L Duratorq-TDCi - DV
1,8 (0,4)2.0L Duratorq-TDCi - DW
219
Onderhoud
REINIGEN VAN BUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het wassen
in een autowasserette in de was
wordt gezet, verwijder dan de was
van de voorruit.
LET OP
Controleer eerst de geschiktheid van
de autowasserette voor uw auto,
voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige onderdelen
van uw auto worden beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen te
reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
220
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN BINNENZIJDE
AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
Achterruiten
LET OP
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een
grote keuze aan producten. Lees en volg
nauwkeurig de instructies van de fabrikant
op.
221
Verzorging van de auto
STARTEN MET
HULPSTARTKABELS
WAARSCHUWING
Gebruik brandstofleidingen,
motorafdekkingen of inlaatspruitstuk
nooit als massapunten.
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
C
D
E102925
Auto met de lege accuA
Auto met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide auto's af en
schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A (kabel
C).
4. Verbind de min (-) pool van auto B met
de massa-aansluiting van auto A
(kabel D). Zie Aansluitpunten van
de accu (bladzijde 223).
222
Accu van de auto
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen en onderdelen
van het brandstoftoevoersysteem in
aanraking kunnen komen.
Motor starten
1. Start de motor van auto B en laat deze
met een matig hoog toerental draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels los
te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens het
loskoppelen van de hulpstartkabels
in. Door de spanningspiek kunnen de
gloeilampen doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde volgorde
los.
ACCU VERVANGEN
LET OP
Voor auto's met
start/stop-schakelaar verschillen de
accuvereisten. De accu moet worden
vervangen door een accu met exact
dezelfde specificatie als de originele.
N.B.: Indien nodig moet de Keycode van de
audio-installatie opnieuw worden
geprogrammeerd.
De accu is aangebracht in de motorruimte.
Zie Onderhoud (bladzijde 205).
AANSLUITPUNTEN VAN DE
ACCU
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen accu.
E130431
Het massaverbindingspunt bevindt zich
rechts van de accu bij de zekeringenkast
in de motorruimte.
223
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan schade
aan de auto tot gevolg hebben en kan de
typegoedkeuring ongeldig maken.
Wanneer u banden met een andere
diameter laat monteren dan die van
de in de fabriek gemonteerde banden,
geeft de snelheidsmeter niet meer de juiste
snelheid aan. Breng uw wagen naar uw
dealer en laat het motor
managementsysteem opnieuw
programmeren.
Wanneer u banden met een andere
diameter dan de in de fabriek
gemonteerde banden wilt
aanbrengen, controleer dan bij uw dealer
of deze geschikt zijn.
N.B.: Controleer de bandenspanningen
regelmatig voor een optimaal
brandstofverbruik.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een plaatje met de
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij een
temperatuur waarin u gaat rijden en
wanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw dealer
een vervangings dopsleutel en vervangings
slotmoeren verkrijgen.
Uitvoeringen met een reservewiel
Als het reservewiel exact hetzelfde type is
en dezelfde afmeting heeft als de andere
aangebrachte wielen, dan kan het
bestaande wiel worden vervangen door
het reservewiel en kan worden verder
gereden op de normale wijze.
Als het reservewiel verschilt van de andere
wielen, dan is er een geel label
aangebracht met de betreffende
snelheidslimiet.
Raadpleeg de volgende informatie
alvorens het wiel te verwisselen.
WAARSCHUWINGEN
Leg zo kort mogelijke afstanden af.
Monteer nooit meer dan één
reservewiel tegelijk.
Voer geen bandenreparaties uit aan
een reservewiel.
Rijd met dit wiel niet een
automatische wasstraat in.
Als u niet zeker bent van het type
reservewiel, rijd dan niet sneller dan
80 km/u.
Breng alleen sneeuwkettingen aan
op gespecificeerde banden. Zie
Technische specificatie (bladzijde
235).
LET OP
De bodemvrijheid van de auto wordt
wellicht verminderd. Wees voorzichtig
tijdens het parkeren naast een
stoeprand.
N.B.: De auto kan enige ongewone
rij-eigenschappen vertonen.
224
Velgen en banden
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw auto
wordt geleverd mag alleen worden
gebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet is beschadigd
of vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is van verontreinigingen.
U mag nooit iets tussen de krik en de
grond of de krik en de auto plaatsen.
N.B.: Auto's met een bandenreparatieset
zijn niet uitgerust met een boordkrik en een
wielmoersleutel.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de
zomerbanden door winterbanden vervangt.
N.B.: Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop met
een diameter van minimaal 80 mm (3,1
inch).
Uitvoeringen zonder
bandenreparatieset
De krik, de wielmoersleutel, het
afneembare sleepoog en de
wieldopverwijderaar zijn aangebracht in
de reservewielkuip.
Kriksteunpunten
LET OP
Gebruik uitsluitend de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, de
motor, het remsysteem of de
brandstofleidingen beschadigen.
225
Velgen en banden
E92658
A
B
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
E93302
A
Kleine pijlvormige markeringen op de
dorpels A duiden de kriksteunpunten aan.
E92932
226
Velgen en banden
E93020
Wielmoersleutel monteren
Type 1
WAARSCHUWING
Let erop dat uw vingers niet vast
komen te zitten wanneer de
verlenging van de wielmoersleutel in
de originele positie wordt teruggebracht.
N.B.: Zorg dat de wielmoersleutel volledig
is verlengd.
E122546
Verleng de wielmoersleutel.
Type 2
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
E122502
Steek het afneembare sleepoog in de
wielmoersleutel.
Wieldop verwijderen
Type 1
Steek het platte einde van de
wielmoersleutel tussen de velg en de
wieldop en verwijder de wieldop
voorzichtig.
Type 2
E122314
2
1
1. Breng de wieldopverwijderaar aan.
2. Verwijder de wieldop.
227
Velgen en banden
N.B.: Zorg dat de wieldopverwijderaar
onder een rechte hoek ten opzichte van de
wieldop wordt aangetrokken.
Wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto dusdanig dat u,
noch het verkeer hinder ondervindt
of gevaar loopt.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en schakel de
parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'
wanneer deze met een automatische
transmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk door
een goed opgeleide monteur in de juiste
richting monteren.
Voer geen werkzaamheden uit onder
een auto die alleen wordt
ondersteund door een krik.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
N.B.: Het reservewiel bevindt zich onder het
paneel in het bagagecompartiment.
1. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
E121887
1
2
2. Draai de wielmoeren een slag los.
3. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
4. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
228
Velgen en banden
Wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig. Zie Technische specificatie
(bladzijde 235).
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.: De wielmoeren voor lichtmetalen
velgen en stalen spaakvelgen kunnen
gedurende korte tijd worden gebruikt voor
het vastzetten van de stalen velg van het
reservewiel (maximaal twee weken).
N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van
de wielmoeren naar de velg is gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
1
2
3
4
5
E75442
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegeven
volgorde definitief vast. Zie
Technische specificatie (bladzijde
235).
7. Breng de wieldop aan met de bal van
uw hand.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
BANDENREPARATIESET
Uw wagen heeft eventueel geen
reservewiel. In dat geval is er een
bandenreparatieset aan boord, waarmee
u één lekke band kunt repareren.
De bandenreparatieset bevindt zich in de
reservewielkuip.
229
Velgen en banden
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging kunnen
sommige banden slechts gedeeltelijk
of soms geheel niet worden gedicht. Een
te lage bandenspanning kan het
weggedrag van de wagen beïnvloeden,
waardoor u de macht over het stuur kunt
verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd is
door het rijden met een te lage
bandenspanning.
Gebruik de bandenreparatieset niet
bij run flat banden.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in de
bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u de
meeste gaatjes dichten [tot een diameter
van zes millimeter], waarna u tijdelijk
verder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik van de
set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen, vooral
wanneer de wagen zwaar is beladen
of tijdens het rijden met een aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/h (50 mph).
Houd de set buiten het bereik van
kinderen.
Gebruik de set bij
omgevingstemperaturen van 30 °C
tot +70 °C.
Gebruik van de bandenreparatieset
WAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zich
gedragen als een explosief of
drijfmiddel.
Laat de bandenreparatieset tijdens
het gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OP
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten draaien.
N.B.: Gebruik de bandenreparatieset alleen
bij wagens die ermee zijn uitgerust.
Parkeer uw wagen zodanig langs de
kant van de weg dat u het verkeer niet
belemmert en dat u in staat bent de
set te gebruiken zonder in gevaar te
komen.
Trek, zelfs wanneer u op een vlakke
ondergrond geparkeerd staat, de
handrem aan om te waarborgen dat
de auto niet in beweging kan komen.
Probeer geen vreemde voorwerpen,
zoals spijkers of schroeven, uit de band
te verwijderen.
Laat, wanneer u de set gebruikt, de
motor draaien, maar niet wanneer de
wagen in een gesloten of slecht
geventileerde ruimte staat (bijv. in een
gebouw). Zet in dergelijke gevallen de
compressor aan zonder de motor te
starten.
230
Velgen en banden
Vervang de fles met het afdichtmiddel
door een nieuwe voordat de
houdbaarheidsdatum (zie de
bovenzijde van de fles) is bereikt.
Informeer andere gebruikers van de
wagen dat de band tijdelijk is
gerepareerd met de
bandenreparatieset en stel hen op de
hoogte van de speciale rijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat u
het afdichtmiddel in de band pompt.
Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de band
op te pompen.
Ga niet vlak naast de band staan
wanneer de compressor draait.
Sla de bandwang gade. Wanneer u
scheuren, knobbels en dergelijke ziet
verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met de
aflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verder
met deze band.
Het afdichtmiddel bevat natuurlijk
latex. Voorkom contact met huid,
ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffende
lichaamsdeel dan direct met veel water
schoon en neem contact op met uw
huisarts.
Wanneer de bandenspanning binnen
zeven minuten lager wordt dan 1,8
bar (26 psi), kan de band ernstig zijn
beschadigd, waardoor een tijdelijke
reparatie onmogelijk is. Vervolg in een
dergelijk geval uw reis niet met deze band.
LET OP
Wanneer de fles op de houder wordt
gedraaid, wordt de afdichting van de
fles verbroken. Draai de fles niet uit de
houder omdat dan het afdichtmiddel
ontsnapt.
E94973
B
J
I
F
E
C
K
A
G
H
D
BeschermkapA
AflaatklepB
SlangC
Oranje dopD
FlessenhouderE
231
Velgen en banden
DrukmeterF
Stekker met kabelG
CompressorschakelaarH
LabelI
FlessendopJ
Fles afdichtmiddelK
1. Open het deksel van de
bandenreparatieset.
2. Trek het label I waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/h
(50 mph) vermeld staat van het huis
en maak het binnen het gezichtsveld
van de bestuurder vast op het
instrumentenpaneel. Het label mag
niets belangrijks aan het oog
onttrekken.
3. Haal de slang C en de stekker met
kabel G uit de set.
4. Draai de oranje dop D en de flessendop
J los.
5. Draai de fles afdichtmiddel K stevig
rechtsom in de flessenhouder E.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band eraf.
7. Verwijder de beschermdop A van de
slang C en draai de slang C stevig op
het ventiel van de lekke band.
8. De compressorschakelaar H moet in
de stand 0 staan.
9. Sluit de stekker G aan op de aansluiting
van de aansteker of het extra elektrisch
aansluitpunt. Zie Aansteker (bladzijde
119). Zie Extra
voedingsaansluitingen (bladzijde
119).
10. Start de motor.
11. Zet de compressorschakelaar H in de
stand 1.
12. Pomp de band niet langer dan zeven
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar (26 psi) en een maximum
druk van 2,5 bar (51 psi). Zet de
compressorschakelaar H in de stand
0 en controleer de huidige
bandenspanning met de drukmeter
F.
13. Neem de stekker G uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14. Draai de slang C snel van het ventiel
los en breng de beschermdop A aan.
Draai het ventieldopje vast.
15. Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten.
16. Zorg ervoor dat de set, de flessendop
en de oranje dop veilig worden
opgeborgen, maar makkelijk
bereikbaar zijn. De set kan weer nodig
zijn wanneer u de bandenspanning
controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie
kilometer (twee mijl) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in de band
wordt gepompt, kan de druk toenemen tot
6 bar (87 psi) maar deze neemt na ca. 30
seconden weer af.
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de bandenspanning
opnieuw. Wanneer de bandenspanning
lager is dan 1,3 bar (19 psi) of wanneer er
scheuren, knobbels of dergelijke zichtbaar
zijn, hervat dan uw reis niet met deze band.
232
Velgen en banden
Bandenspanning controleren
1. Stop na ongeveer drie kilometer (twee
mijl) te hebben gereden. Controleer en
corrigeer zo nodig de spanning van de
beschadigde band.
2. Sluit de set aan en lees de
bandenspanning af op de drukmeter
F.
3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi)
of hoger is, breng de band dan op de
voorgeschreven spanning. Zie
Technische specificatie (bladzijde
235).
4. Herhaal de procedure om de band weer
op spanning te brengen.
5. Controleer de bandenspanning
nogmaals met de drukmeter F.
Wanneer de spanning te hoog is, laat
dan de spanning afnemen met behulp
van de aflaatklep B.
6. Zodra u de band op de juiste spanning
hebt gebracht: zet de
compressorschakelaar H in de stand
0, trek de stekker G uit de contactdoos,
draai de slang C los, draai het
ventieldopje vast en breng de
beschermdop A weer aan.
7. Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten en bewaar de
set veilig op zijn oorspronkelijke plaats.
8. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de beschadigde
band te laten vervangen. Vertel,
voordat de band van de velg wordt
afgenomen, de bandenspecialist dat
de band een afdichtmiddel bevat.
Vervang de set zo snel mogelijk na
eenmalig gebruik.
N.B.: Bedenk dat een bandenreparatieset
slechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt.
Voorschriften aangaande bandreparatie na
gebruik van de bandenreparatieset kunnen
per land verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de band de
voorgeschreven bandenspanning
hebben. Zie Technische
specificatie (bladzijde 235). Controleer
voortdurend de bandenspanning tot de
band is vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
Om ervoor te zorgen dat de banden van de
voor- en achterwielen van uw auto
gelijkmatig slijten en een langere
levensduur hebben, adviseren we de wielen
met regelmatige intervallen tussen 5000
en 10000 kilometer van voor naar achter
en vice versa te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs stoepbanden
schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het
dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
233
Velgen en banden
Controleer de banden regelmatig op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage kan betekenen dat
de wieluitlijning niet meer aan de
specificaties voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het reservewiel)
wanneer de banden koud zijn.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische specificatie
(bladzijde 235).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/u (30
mhp).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
Breng alleen sneeuwkettingen aan
op gespecificeerde banden. Zie
Technische specificatie (bladzijde
235).
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine
schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
Uitvoeringen met
stabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)
kunnen een wat ongebruikelijke
rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan
worden verminderd door het
aandrijfregelsysteem (traction control) uit
te schakelen. Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 144).
BANDENSPANNINGCON-
TROLESYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het systeem ontheft u niet van de
verantwoording om regelmatig de
bandenspanning te controleren.
Het systeem waarschuwt u alleen
voor een lage bandenspanning. Het
pompt de banden niet op.
Rijd niet met een aanzienlijk te lage
bandenspanning. Hierdoor kunnen
de banden oververhit raken en
worden beschadigd. Een te lage
bandenspanning verhoogt het
brandstofverbruik, verkort de levensduur
van de banden en heeft een nadelige
invloed op de rijeigenschappen.
LET OP
Buig of beschadig de ventielen niet
wanneer u de banden oppompt.
Laat banden door goed opgeleide
monteurs monteren.
234
Velgen en banden
Het detectiesysteem
bandenspanningsverlies waarschuwt
ingeval van een luchtdrukwijziging in een
van de banden. Dit vindt plaats via de
ABS-sensoren die de rollende omtrek van
de wielen registreren. Wanneer de rollende
omtrek verandert, dan geeft dit een lage
spanning aan in een band. Er wordt een
waarschuwingsbericht weergegeven in de
informatiedisplay en de
berichtencontrolelamp gaat branden. Zie
Infoberichten (bladzijde 89).
Wanneer een waarschuwingsbericht voor
een lage bandenspanning op de
informatiedisplay wordt weergegeven,
controleer dan de bandenspanning zo
spoedig mogelijk en breng deze op de
voorgeschreven waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 235).
Wanneer dit regelmatig voorkomt, laat dan
zo snel mogelijk de oorzaak vaststellen en
verhelp de storing.
Naast een te lage bandenspanning of een
beschadigde band kunnen de volgende
situaties van invloed zijn op de rollende
omtrek:
Ongelijke belading.
Gebruik van een aanhanger of een
heuvel op en af rijden.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Rijden op zachte ondergrond zoals
sneeuw of modder.
N.B.: Het systeem functioneert naar
behoren, maar de detectietijd kan wellicht
toenemen.
Systeem resetten
N.B.: Reset het systeem niet wanneer met
de auto wordt gereden.
N.B.: Het systeem moet worden gereset na
een afstelling van de bandenspanning of
een bandenwissel.
N.B.: Zet het contact aan.
1. Navigeer m.b.v. de
informatiedisplaybediening naar
Instelingen > Bestuurd. ass. >
Band.sp. contr.
2. Houd de knop OK ingedrukt tot er een
bevestiging verschijnt.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Velgtype
130 (96)Alle
235
Velgen en banden
Bandenspanning (koude banden)
Tot 80 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T125/80 R 16Alle
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T125/90 R 16Alle
Tot 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)
205/55 R 16
*
Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)
215/55 R 16
*
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
EcoBoost - Sigma,
2.0L Duratec-HE -
MI4, 1.6L Duratorq-
TDCi - DV
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,3 (33)
215/55 R 16
*
2.0L Duratorq-TDCi
- DW
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)215/50 R 17
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
EcoBoost - Sigma,
2.0L Duratec-HE -
MI4, 1.6L Duratorq-
TDCi - DV
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,3 (33)215/50 R 17
2.0L Duratorq-TDCi
- DW
236
Velgen en banden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)235/40 R 18
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
EcoBoost - Sigma,
2.0L Duratec-HE -
MI4, 1.6L Duratorq-
TDCi - DV
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,3 (33)235/40 R 18
2.0L Duratorq-TDCi
- DW
*
Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
Snelheid continu hoger dan 160 km/u (100 mph)
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)205/55 R 16
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
Duratorq-TDCi - DV
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,2 (32)205/55 R 16
1.6L EcoBoost -
Sigma,
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)215/55 R 16
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
EcoBoost - Sigma,
2.0L Duratec-HE -
MI4, 1.6L Duratorq-
TDCi - DV
2,8 (41)2,6 (38)2,1 (31)2,3 (33)215/55 R 16
2.0L Duratorq-TDCi
- DW
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)215/50 R 17
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
EcoBoost - Sigma,
2.0L Duratec-HE -
MI4, 1.6L Duratorq-
TDCi - DV
237
Velgen en banden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
2,8 (41)2,6 (38)2,1 (31)2,3 (33)215/50 R 17
2.0L Duratorq-TDCi
- DW
2,8 (41)2,4 (35)2,1 (31)2,1 (31)235/40 R 18
1.6L Duratec-16V Ti-
VCT - Sigma, 1.6L
EcoBoost - Sigma,
2.0L Duratec-HE -
MI4, 1.6L Duratorq-
TDCi - DV
2,8 (41)2,6 (38)2,1 (31)2,3 (33)235/40 R 18
2.0L Duratorq-TDCi
- DW
238
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
N.B.: Het ontwerp van het
identificatieplaatje kan afwijken van het
getoonde plaatje.
N.B.: De informatie op het
identificatieplaatje is afhankelijk van de
vereisten per land.
E135662
B C ED
F
G
H
I
A
ModelA
UitvoeringB
MotorbenamingC
EmissieniveauD
VoertuigidentificatienummerA
Maximaal toelaatbare totaalgewichtF
Maximaal toelaatbaar treingewichtG
Maximale voorasbelastingH
Maximale achterasbelastingI
Het voertuigidentificatienummer (VIN) en
de maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het rechter portier.
239
Voertuigidentificatie
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer
(chassisnummer) is rechtsvoor naast de
voorstoel in de bodemplaat ingeslagen.
Het is ook op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
240
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de wagen
4-deurs
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
4534 (178,5)Totale lengte
2010 (79,1)Totale breedte inclusief buitenspiegels
1451 - 1484 (57,1 - 58,4)Totale hoogte - EC rijklaargewicht
2648 (104,3)Wielbasis
1544 - 1559 (60,8 - 61,4)Spoorbreedte, voor
1534 - 1549 (60,4 - 61)Spoorbreedte, achter
5-deurs
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
4358 - 4412 (171,6 - 173,7)Totale lengte
2010 (79,1)Totale breedte inclusief buitenspiegels
1451 - 1484 (57,1 - 58,4)Totale hoogte - EC rijklaargewicht
2648 (104,3)Wielbasis
1544 - 1559 (60,8 - 61,4)Spoorbreedte, voor
1534 - 1549 (60,4 - 61)Spoorbreedte, achter
Stationwagon
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
4556 - 4606 (179,4 - 181,3)Totale lengte
2010 (79,1)Totale breedte inclusief buitenspiegels
1472 - 1505 (58 - 59,3)Totale hoogte - EC rijklaargewicht
2648 (104,3)Wielbasis
1544 - 1559 (60,8 - 61,4)Spoorbreedte, voor
241
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmeting
1534 - 1549 (60,4 - 61)Spoorbreedte, achter
Afmetingen trekhaak
A
B
G
F
E
C
D
E132737
242
Inhouden en specificaties
4-deurs
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingPunt
77 - 80 (3 - 3,1)Bumper midden van trekhaakkogelA
5 (0,2)Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
1068 - 1071 (42 - 42,2)Hart wiel hart trekhaakkogelC
518 (20,4)Hart trekhaakkogel langsbalkD
1037 (40,8)Afstand tussen de langsbalkenA
450 (17,7)
Hart trekhaakkogel hart 1e bevestigings-
punt
F
750 (29,5)
Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigings-
punt
G
5-deurs
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingPunt
81 - 83 (3,2 - 3,3)Bumper midden van trekhaakkogelA
5 (0,2)Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
896 - 898 (35,3 - 35,4)Hart wiel hart trekhaakkogelC
518 (20,4)Hart trekhaakkogel langsbalkD
1036 (40,8)Afstand tussen de langsbalkenA
420 (16,5)
Hart trekhaakkogel hart 1e bevestigings-
punt
F
720 (28,3)
Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigings-
punt
G
Stationwagon
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingPunt
81 (3,2)Bumper midden van trekhaakkogelA
76 (3)Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
1094 (43,1)Hart wiel hart trekhaakkogelC
243
Inhouden en specificaties
Afmeting in mmBeschrijving van afmetingPunt
590 (23,2)Hart trekhaakkogel langsbalkD
1179 (46,4)Afstand tussen de langsbalkenA
474 (18,7)
Hart trekhaakkogel hart 1e bevestigings-
punt
F
719 (28,3)
Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigings-
punt
G
244
Inhouden en specificaties
BELANGRIJKE AUDIO-
INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Door technische verschillen kunnen
opneembare CDs (CD-R's) en
opnieuw beschrijfbare CDs
(CD-RW's) mogelijk niet correct
functioneren.
Deze radio / CD-spelers spelen CD's
af die voldoen aan de standaard
audiospecificaties van het
International Red Book. CDs met een
kopieerbeveiliging van sommige
fabrikanten voldoen niet aan deze
standaard en het afspelen ervan kan niet
worden gegarandeerd.
Dual format, dubbelzijdige CD's
(DVD Plus, CD-DVD format), die door
de muziekindustrie worden gebruikt,
zijn dikker dan normale CD's en het
afspelen ervan kan daardoor niet worden
gegarandeerd en ze kunnen klemraken.
CDs met een onregelmatige vorm en CDs
met krasbescherming of zelfklevende
etiketten mogen niet worden gebruikt.
Garantieclaims, waarbij dit type CD in een
audio-installatie wordt aangetroffen die
voor reparatie wordt aangeboden, worden
niet geaccepteerd.
Alle CD-spelers zijn alleen bedoeld
om commercieel geperste 12 cm
audio CD's af te spelen.
Uw audio-installatie kan worden
beschadigd wanneer voorwerpen als
creditcards of munten door de
opening van de CD-speler naar binnen
worden geduwd.
Labels op de audio-installatie
E66256
E66257
CD etiketten
Audio CD
E66254
MP3
E66255
245
Inleiding audio-installatie
N.B.: Audio-units zijn voorzien van een
geïntegreerd multifunctioneel display boven
de CD-sleuf. Hierop wordt belangrijke
informatie weergegeven over de bediening
van de audio-unit. Daarnaast bevinden zich
rondom het display diverse pictogrammen
die oplichten wanneer een functie actief is
(bijvoorbeeld CD, Radio of Aux.)
Type 1
A B ED
FO
G
K
L
M
N
J H
I
C
E130324
CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 258).A
Navigatiepijlen.B
CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 258).C
OK.D
Informatie.E
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 254).F
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 254).G
246
Overzicht audio-installatie
Opwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde
253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258).
H
Aan/uit en volumeknop.I
Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde
253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258).
J
Menu selecteren.K
Klanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 253).L
Extra ingang selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
(bladzijde 121). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 261).
M
Radio en golfband selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde
253).
N
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 258).O
Type 2
E104157
A
1 2 3 4
Beschrijvingen voor
functietoetsen 1-4
A
247
Overzicht audio-installatie
A B ED
T
H
F
G
P
Q
R
S
MO N
J IK
L
C
E130142
CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 258).A
Navigatiepijlen.B
CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 258).C
OK.D
Informatie.E
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 254).F
Klanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 253).G
Telefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Gebruik maken van
de telefoon (bladzijde 265). Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 254).
H
Functie 4.I
Functie 3.J
Opwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde
253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258).
K
248
Overzicht audio-installatie
Aan/uit en volumeknop.L
Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde
253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258).
M
Functie 2.N
Functie 1.O
Menu selecteren.P
Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 263).Q
Extra ingang, USB en iPod selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX
IN) (bladzijde 121). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 261). Zie
Verbinding (bladzijde 284).
R
Radio en golfband selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde
253).
S
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 258).T
Functietoetsen 1 tot en met 4 zijn
contextafhankelijk en wijzigen als functie
van de huidige audio-unitmodus.
Beschrijvingen voor de functies worden
aan de onderzijde van het display
weergegeven.
Type 3
E104157
A
1 2 3 4
Beschrijvingen voor
functietoetsen 1-4
A
249
Overzicht audio-installatie
E129074
A
CB
F
E
Y
I
G
H
J
L
K
T
U
W
X
V
Q
S
R
N
M
O
P
D
Aan/uit regeling.A
Display selecteren.B
Telefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Gebruik maken van
de telefoon (bladzijde 265). Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 254).
C
CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 258).D
Navigatiepijlen.E
DSP selecteren. Zie Digitale signaalverwerking (DSP) (bladzijde 256).F
CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 258).G
Informatie.H
Klok.I
Opwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Oproep beëindigen. Zie Station
afstemtoetsen (bladzijde 253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258). Zie
Gebruik maken van de telefoon (bladzijde 265).
J
Geluid uitschakelen.K
250
Overzicht audio-installatie
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 254).L
Functie 4.M
Klanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 253).N
Functie 3.O
OK.P
Functie 2.Q
Menu selecteren.R
Functie 1.S
Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 263).T
Extra ingang selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
(bladzijde 121). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 261).
U
Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Oproep beantwoorden. Zie Station
afstemtoetsen (bladzijde 253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258). Zie
Gebruik maken van de telefoon (bladzijde 265).
V
Radio en golfband selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde
253).
W
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 258).X
Volumeregeling.Y
Functietoetsen 1 tot en met 4 zijn
contextafhankelijk en wijzigen als functie
van de huidige audio-unitmodus.
Beschrijvingen voor de functies worden
aan de onderzijde van het display
weergegeven.
251
Overzicht audio-installatie
BEVEILIGINGSCODE
Elke installatie heeft een unieke code die
gekoppeld is aan het chassisnummer
(VIN). Het systeem controleert
automatisch of de audio-installatie en de
auto overeenkomen, voordat het gebruik
wordt toegestaan.
Als een veiligheidscodemelding verschijnt,
neem dan contact op met uw dealer.
252
Beveiliging van uw audio-installatie
AAN/UIT TOETS
Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het
toestel nog een uur nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
Na een uur schakelt het radiotoestel
automatisch uit.
VOLUMEKNOP
Zo kunt u de volume-instellingen
aanpassen (bijvoorbeeld bas en hoge
tonen).
1. Druk de klanktoets in.
2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenste
instelling te selecteren.
3. Gebruik de pijltjestoetsen links/rechts
om de vereiste aanpassing uit te
voeren. Het display geeft de gekozen
instelling weer.
4. Druk op de OK toets om de nieuwe
instelling te bevestigen.
GOLFBAND TOETS
Druk op de toets RADIO om een van de
beschikbare frequentiebanden te
selecteren.
Wanneer een andere geluidsbron is
ingeschakeld kan deze keuzetoets ook
worden gebruikt om weer over te
schakelen naar de radio.
Of druk op de linker pijltjestoets om de
beschikbare frequentiebanden weer te
geven. Blader naar de gewenste
frequentieband en druk op OK.
STATION AFSTEMTOETSEN
DAB-service linking
N.B.: De DAB service linking is standaard
uitgeschakeld.
N.B.: Via service linking zijn kruisreferenties
mogelijk naar andere betreffende
frequenties van hetzelfde radiostation
(bijvoorbeed FM en andere
DAB-ensembles).
N.B.: Het systeem schakelt automatisch
naar een ander betreffend radiostation als
het huidige radiostation niet beschikbaar is
(bijvoorbeeld tijdens het verlaten van het
dekkingsgebied).
DAB service linking in- en uitschakelen. Zie
Algemene informatie (bladzijde 81).
Zoeken
Selecteer een frequentieband en druk kort
op een van de zoektoetsen. Het toestel
stopt bij het eerste radiostation dat in de
door u gekozen richting wordt gevonden.
Handmatig afstemmen
Type 1
1. Druk op de MENU toets.
2. Selecteer de modus RADIO en
vervolgens MANUAL TUNE.
3. Druk op de linker en rechter
pijltjestoetsen om de frequentieband
in kleine stappen omlaag of omhoog
af te zoeken of houd de toets ingedrukt
om snel te zoeken tot u een
radiostation vindt waarnaar u wilt
luisteren.
4. Druk op OK om naar een radiostation
te blijven luisteren.
Type 2 en 3
1. Druk op functietoets 2.
253
Werking van de audio-installatie
2. Druk op de linker en rechter
pijltjestoetsen om de frequentieband
in kleine stappen omlaag of omhoog
af te zoeken of houd de toets ingedrukt
om snel te zoeken tot u een
radiostation vindt waarnaar u wilt
luisteren.
3. Druk op OK om naar een radiostation
te blijven luisteren.
Scanfunctie
SCAN laat u elk gevonden radiostation
enkele seconden horen.
Type 1
1. Druk op de MENU toets.
2. Selecteer de modus RADIO en
vervolgens SCAN.
3. Gebruik de zoektoetsen om de
geselecteerde frequentieband op- of
neerwaarts af te zoeken.
4. Druk op OK om naar een radiostation
te blijven luisteren.
Type 2 en 3
1. Druk op functietoets 3.
2. Gebruik de zoektoetsen om de
geselecteerde frequentieband op- of
neerwaarts af te zoeken.
3. Druk opnieuw op functietoets 3 of OK
om naar een radiostation te blijven
luisteren.
VOORKEUZETOETSEN
Met deze voorziening kunt u uw favoriete
radiostations opslaan, zodat u later hierop
direct kunt afstemmen door de juiste
golfband te selecteren en de betreffende
voorkeuzetoets in te drukken.
1. Selecteer een golfband.
2. Stem af op het gewenste radiostation.
3. Houd een van de voorkeuzetoetsen
ingedrukt. Er verschijnen een
voortgangsbalk en een melding.
Wanneer de voortgangsbalk vol is, is
het radiostation opgeslagen. Tevens
wordt ter bevestiging de
geluidsweergave kort onderbroken.
Dit kan op elke golfband en voor iedere
voorkeuzetoets worden herhaald.
N.B.: Wanneer u naar een ander deel van
het land rijdt, wordt de informatie van FM
en DAB radiostations die op een andere
frequentie uitzenden en onder een
voorkeuzetoets zijn opgeslagen,
automatisch geactualiseerd met de correcte
frequentie en stationsnaam voor dat gebied.
AUTOSTORE TOETS
N.B.: Autostore slaat maximaal de 10
sterkste beschikbare signalen op (AM- of
FM-golfband) en overschrijft daarbij de
eerder opgeslagen radiostations. Autostore
kan, net als bij de andere golfbanden, ook
worden gebruikt om radiostations
handmatig op te slaan.
N.B.: Bij type 3 moet u FM AST of AM AST
selecteren om deze functie te gebruiken.
Houd functietoets 1 of de toets RADIO
ingedrukt.
Wanneer het zoeken is voltooid, wordt
het geluid weer ingeschakeld en de
sterkste signalen worden onder de
voorkeuzetoetsen van Autostore
opgeslagen.
REGELING FUNCTIE
VERKEERSINFORMATIE
Veel radiostations die op de FM-band
uitzenden hebben een TP-code die
aanduidt dat deze verkeersinformatie
uitzenden.
254
Werking van de audio-installatie
Verkeersberichten inschakelen
Voordat u verkeersberichten kunt
ontvangen, moet u op de TA of TRAFFIC
toets drukken. TA verschijnt op de display
om aan te duiden dat de functie is
ingeschakeld.
Wanneer u reeds op een radiostation had
afgestemd dat verkeersinformatie uitzendt,
verschijnt ook 'TP' op de display. Anders
gaat de unit zoeken naar een station dat
verkeersinformatie uitzendt.
Wanneer verkeersinformatie wordt
uitgezonden, wordt de normale weergave
van radio of CD automatisch onderbroken
en verschijnt 'TA - Traffic mededeling' op
de display.
Wanneer met behulp van de
voorkeuzetoetsen een radiostation wordt
gekozen dat geen verkeersinformatie
uitzendt, dan blijft het radiotoestel op dit
station afgestemd, tenzij TA of TRAFFIC
wordt uitgeschakeld en vervolgens weer
wordt ingeschakeld.
N.B.: Als TA ingeschakeld is en u een
voorkeuzetoets selecteert voor (of
handmatig afstemt op) een radiostation
dat geen verkeersinformatie (TA) uitzendt,
dan hoort u geen verkeersinformatie.
N.B.: Wanneer u naar een radiostation
luistert dat geen verkeersinformatie (TA)
uitzendt en u TA uitschakelt en weer
inschakelt, dan wordt er gezocht naar TP.
Volume van de verkeersberichten
Verkeersberichten onderbreken de normale
geluidsweergave met een
voorgeprogrammeerd volume dat
gewoonlijk hoger is dan het gebruikelijke
luistervolume.
Instellen van het voorgeprogrammeerde
volume:
Gebruik de volumeknop om het
gewenste volume in te stellen tijdens
een inkomende TA-uitzending. De
display geeft het geselecteerde niveau
weer.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht gaat
de audio-installatie weer door met zijn
normale werking. Om een verkeersbericht
voortijdig af te breken, drukt u tijdens het
verkeersbericht op TA of TRAFFIC.
N.B.: Indien op een ander tijdstip op TA of
TRAFFIC wordt gedrukt, wordt de functie
uitgeschakeld.
255
Werking van de audio-installatie
AUTOMATISCHE
VOLUMEREGELING
Indien van toepassing, past de
automatische volumeregeling (AVC) het
geluidsvolume aan, om geluiden van de
motor en het wegdek te compenseren.
1. Druk op de MENU toets en kies AUDIO.
2. Kies AVC LEVEL of ADAPTIVE VOL.
3. Druk op de linker of rechter pijltjestoets
om de instelling bij te stellen.
4. Druk op de OK toets om uw keuze te
bevestigen.
5. Druk op de MENU toets om terug te
gaan.
DIGITALE
SIGNAALVERWERKING (DSP)
DSP voor bezette zitplaatsen
Deze functie houdt rekening met de
verschillen in afstand tot de diverse
luidsprekers in de auto ten opzichte van de
zitplaatsen. Selecteer de zitplaats
waarvoor het audiosignaal moet worden
gecorrigeerd.
DSP-equalizer
Selecteer de muziekcategorie waarnaar u
bij voorkeur luistert. Het audiosignaal
verandert om de weergave van de specifiek
gekozen muziekstijl te verbeteren.
DSP-instellingen wijzigen
1. Druk op de MENU toets.
2. Selecteer AUDIO of AUDIO SETTINGS.
3. Blader naar de gewenste DSP-functie.
4. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenste
instelling te selecteren.
5. Druk op de OK toets om uw keuze te
bevestigen.
6. Druk op de toets MENU om terug te
keren.
NIEUWSBERICHTEN
Sommige radiotoestellen onderbreken de
normale ontvangst voor nieuwsberichten
van radiostations op de FM band of RDS
of EON geschakelde stations op dezelfde
wijze als bij verkeersberichten.
Tijdens nieuwsuitzendingen zal het display
aangeven dat er een binnenkomend bericht
is. Het nieuwsbericht onderbreekt de
geluidsweergave met hetzelfde
voorgeprogrammeerde volume als bij
verkeersberichten.
1. Druk op de MENU toets.
2. Selecteer AUDIO of AUDIO SETTINGS.
3. Scroll naar NEWS, in- of uitschakelen
met de OK toets.
4. Druk op de MENU toets om terug te
gaan.
ALTERNATIEVE FREQUENTIES
Veel programma's die op de FM-band
worden uitgezonden hebben een
programma-identificatie (PI) code, die
door de audio-installatie kan worden
herkend.
Als bij uw radio AF is ingeschakeld en u rijdt
vanuit het ene ontvangstgebied naar een
ander, zoekt deze functie naar een
krachtiger radiosignaal en stemt daarop
af wanneer het wordt gevonden.
Onder bepaalde omstandigheden kan door
het afstemmen op alternatieve frequenties
(AF) de normale ontvangst tijdelijk worden
onderbroken.
256
Menu's audio-installatie
De installatie evalueert continu de
signaalsterkte en, indien een beter signaal
beschikbaar komt, schakelt de installatie
over naar dat alternatief. De
geluidsweergave wordt onderbroken terwijl
het toestel de lijst met alternatieve
frequenties controleert en, zo nodig, de
golfband eenmaal afzoekt naar een
alternatieve frequentie.
Wanneer een radiostation wordt gevonden
wordt de weergave van het geluid hervat;
wanneer er geen radiostation wordt
gevonden, stemt het systeemautomatisch
af op de oorspronkelijke frequentie.
Indien geselecteerd wordt 'AF' op het
display weergegeven.
1. Druk op de MENU toets.
2. Selecteer AUDIO of AUDIO MENU.
3. Blader naar ALTERNAT FREQ. of
ALTERNATIVE FREQ. en schakel dit in
of uit met de OK toets.
4. Druk op de toets MENU om terug te
keren.
REGIONALE MODUS (REG)
De regionale modus (REG) regelt het
gedrag van AF door tussen regionale
netwerken van een hoofdzender te
schakelen. Een zender kan over een groot
netwerk beschikken dat in een groot
gedeelte van het land te ontvangen is. Op
verschillende tijden van de dag kan dit
grote netwerk worden onderverdeeld in
een aantal kleinere regionale netwerken,
die bijvoorbeeld in grotere plaatsen of
steden zijn gevestigd. Wanneer het
netwerk niet in regionale zenders wordt
opgesplitst, zendt het complete netwerk
hetzelfde programma uit.
Regionale modus AAN: Dit voorkomt het
schakelen naar andere regionale
netwerken, die niet hetzelfde programma
uitzenden.
Regionale modus OFF (uit): Hiermee kan
een groter gebied worden ontvangen
wanneer naburige regionale netwerken
hetzelfde programma uitzenden, maar kan
leiden tot overschakelen wanneer dit niet
het geval is.
1. Druk op de MENU toets.
2. Selecteer AUDIO of AUDIO SETTINGS.
3. Blader naar RDS REGIONAL en schakel
dit in of uit met de toets OK.
4. Druk op de toets MENU om terug te
keren.
257
Menu's audio-installatie
CD AFSPELEN
N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het
nummer en de verstreken tijd van het
nummer op het display weergegeven.
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD om de CD-weergave te
starten.
Het afspelen start onmiddellijk wanneer
een CD wordt geladen.
NUMMER SELECTEREN
Druk eenmaal op de toets opwaarts
zoeken om naar het volgende nummer
te gaan of druk meerdere keren om
naar de daaropvolgende nummers te
gaan.
Druk eenmaal op de toets neerwaarts
zoeken om het huidige nummer te
herhalen. Wanneer deze toets binnen
twee seconden vanaf het begin van
een nummer wordt ingedrukt, dan
wordt het vorige nummer geselecteerd.
Druk meerdere keren op de toets
neerwaarts zoeken om voorafgaande
nummers te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen omhoog of
omlaag en selecteer het gewenste
nummer met de OK toets.
Type 2 en 3
Het gewenste nummer kan worden
ingevoerd met de cijfertoetsen. Kies het
gewenste nummer volledig (bijvoorbeeld
1 gevolgd door 2 voor nummer 12) of kies
het nummer en druk direct op OK.
VERSNELD
VOORUIT/ACHTERUIT
Houd de zoeken omlaag of omhoog toets
ingedrukt om achteruit of vooruit binnen
de nummers op de CD te gaan.
SHUFFLE/RANDOM (DOOR
ELKAAR/WILLEKEURIG)
Door het willekeurig afspelen van
nummers, ook wel bekend als shuffle,
worden alle opnames op de CD in
willekeurige volgorde afgespeeld.
Type 1
1. Druk op de toets MENU en selecteer
CD MODE.
2. Selecteer SHUFFLE waarna de functie
kan worden in- of uitgeschakeld.
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,
bestaan de opties uit SHUFFLE voor de
hele CD of voor alle nummers in de map.
Type 2 en 3
Druk op functietoets 2.
N.B.: Wanneer een MP3-CD wordt
afgespeeld, bestaan de opties uit SHUFFLE
voor de hele CD of voor alle nummers in de
map. Door meerdere keren op functietoets
2 te drukken wordt tussen deze opties
gewisseld.
Gebruik de zoektoetsen omhoog/omlaag
om desgewenst het volgende willekeurige
nummer te selecteren.
CD-NUMMERS HERHALEN
Type 1
1. Druk op de toets MENU en selecteer
CD MODE.
258
CD-speler
2. Selecteer REPEAT waarna de functie
kan worden in- of uitgeschakeld. Het
nummer wordt na afloop herhaald.
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,
bestaan de opties uit HERHALEN van het
nummer of van alle nummers in de map.
Type 2 en 3
Druk op functietoets 1.
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,
bestaan de opties uit HERHALEN van het
nummer of van alle nummers in de map.
Door meerdere keren op functietoets 1 te
drukken wordt tussen deze opties
gewisseld.
CD-NUMMERS SCANNEN
Met de functie SCAN kunt u van elk
nummer circa 5 seconden laten afspelen.
Type 1
Er zijn verschillende scanmodi mogelijk,
afhankelijk van het type CD dat wordt
afgespeeld.
1. Druk op de toets MENU en selecteer
CD MODE.
2. Selecteer SCAN waarna de functie kan
worden in- of uitgeschakeld.
N.B.: Wanneer een MP3-CD wordt
afgespeeld, bestaan de opties uit SCANNEN
van de hele CD of van alleen de nummers
in de map.
3. Druk op de toets OK om de scanmodus
te stoppen.
Type 2 en 3
1. Druk op functietoets 3.
N.B.: Wanneer een MP3-CD wordt
afgespeeld, bestaan de opties uit SCANNEN
van de hele CD of van alleen de nummers
in de map. Door meerdere keren op
functietoets 3 te drukken wordt tussen deze
opties gewisseld.
2. Druk op functietoets 3 om de
scanmodus te stoppen.
MP3-BESTAND AFSPELEN
N.B.: Sommige audiobestanden met een
kopieerbeveiliging kunnen wellicht niet
worden gelezen door de CD-speler.
De CD-speler ondersteunt tevens
audiobestanden van het formaat MP3 en
WMA.
Wanneer een CD met audio in de CD-speler
wordt geplaatst, wordt de mapstructuur
van de CD ingelezen. Het kan even duren
voordat wordt begonnen met afspelen
(afspelen is afhankelijk van de kwaliteit
van de CD).
MP3 nummers kunnen op verschillende
manieren op een CD worden opgenomen.
Ze kunnen allemaal in de hoofdmap
worden geplaatst, net als bij een normale
audio-CD, of ze kunnen in een bepaalde
map worden geplaatst, die bijvoorbeeld
bedoeld is voor een album, een artiest of
een bepaald genre.
Een multi session CD afspelen
De normale afspeelvolgorde bij CDs met
meerdere mappen is eerst de nummers in
de bovenliggende map, dan de nummers
in de eerste onderliggende map, vervolgens
de nummers in de tweede onderliggende
map, etc. Wanneer bijvoorbeeld folder 1 de
folders 1a en 1b bevat, en folder 2 bevat
folder 2a, is de afspeelvolgorde folder 1, 1a,
1b, 2, 2a.
259
CD-speler
Wanneer het afspelen van een bestand is
voltooid, wordt verder gegaan met het
afspelen van de andere bestanden in
dezelfde map. De map wordt automatisch
gewijzigd wanneer alle bestanden in de
huidige map zijn afgespeeld.
MP3 WEERGAVE-OPTIES
Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld,
kan bepaalde informatie die gecodeerd in
elke opname is opgenomen, worden
weergegeven. Deze informatie omvat
meestal:
De bestandsnaam
De naam van de map
ID3 informatie die op het album kan
staan of de naam van de artiest.
Gewoonlijk wordt de naam van het
bestand dat wordt afgespeeld
weergegeven. Druk om een van de andere
informatie-items te selecteren
herhaaldelijk op de INFO toets tot het
benodigde item wordt weergegeven in de
display.
N.B.: Wanneer de gekozen ID3 informatie
niet beschikbaar is, verschijnt NO MP3 TAG
op het display.
Opties weergave CD tekst
Wanneer een audio CD met CD tekst wordt
afgespeeld, kan een beperkte hoeveelheid
informatie, die aan elk nummer is
toegevoegd, worden weergegeven. Deze
informatie omvat meestal:
De naam van de CD
De naam van de artiest
De naam van het nummer.
N.B.: Deze display-opties kunnen op
dezelfde wijze worden gekozen als bij MP3
CDs. NO DISC NAME of NO TRACK NAME
wordt weergegeven in de display als geen
informatie is gecodeerd.
AFSPELEN CD BEËINDIGEN
Om de radioweergave bij alle typen te
hervatten:
Druk de RADIO toets in.
N.B.: Hierdoor wordt niet de CD
uitgeworpen; het weergeven van de CD
wordt alleen onderbroken op de plaats waar
de weergave van de radio werd hervat.
Druk nogmaals op de CD toets om het
afspelen van de CD te hervatten.
260
CD-speler
N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het
afspelen van een extra apparaat het volume
daarvan hoog. Hierdoor worden storingen
gereduceerd wanneer het apparaat wordt
aangesloten op de aansluiting voor de
sigarenaansteker in de auto.
Via de extra ingang (AUX IN), indien
aanwezig, kan een extra apparaat zoals
een MP3-speler op de audio-installatie van
de auto worden aangesloten. Het geluid
kan via de luidsprekers in de auto worden
weergegeven.
Sluit het extra apparaat met conventionele
3,5 mm audiostekkers aan op de AUX IN
aansluiting.
Selecteer de extra ingang met de toets
AUX en het geluid wordt weergegeven via
de luidsprekers in de auto. Op het display
van de audiounit verschijnt LINE IN of LINE
IN ACTIVE. Volume, hoge en lage tonen
kunnen zoals gewoonlijk via de
audio-installatie worden ingesteld.
De toetsen van de audio-installatie kunnen
tevens worden gebruikt om de weergave
van de audio-installatie te hervatten terwijl
het extra apparaat aangesloten blijft.
261
Ingangsaansluiting (AUX IN)
RectificatieDisplay van de audio-installatie
Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelen
van een CD, zoals 'cannot read the CD' (kan CD niet
lezen), 'data-CD inserted' (data-CD aangebracht), enz.
Controleer of de CD is aangebracht met de juiste zijde
naar boven is gekeerd. Reinig de CD of reinig deze
opnieuw of vervang de CD door een exemplaar met
voor u bekende muziek. Neem contact op met uw dealer
wanneer de storing blijft bestaan.
CONTROLEER CD
Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelen
van een CD, zoals een mogelijke storing in het mecha-
nisme.
STORING CD-LOOPWERK
Omgevingstemperatuur te hoog CD-speler werkt niet
tot deze is afgekoeld.
CD-DRIVE TE WARM
Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelen
van een iPod, zoals het niet kunnen lezen van de data.
Zorg dat de iPod correct is geplaatst. Neem contact op
met uw dealer wanneer de storing blijft bestaan.
IPOD FOUT BIJ LEZEN APPA-
RAAT
262
Storingen verhelpen audio-installatie
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van het handsfree systeem
voor de Bluetooth mobiele telefoon
beschreven.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij uw
mobiele telefoon vast te houden.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetooth
apparaten implementeren. Daardoor is het
mogelijk dat een telefoon niet compatible
met een handsfree systeem is, waardoor
in sommige gevallen de prestaties van het
systeem aanzienlijk worden beperkt. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruiken
moet deze worden gekoppeld aan het
telefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienen
Er kunnen maximaal zes Bluetooth
apparaten aan het systeem in de auto
worden gekoppeld.
N.B.: Wanneer met de telefoon die als de
nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd
een gesprek wordt gevoerd, wordt het
gesprek doorgeschakeld naar het
audiosysteem in de auto.
N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan een
systeem in de auto is gebonden, kan deze
nog op de gebruikelijke wijze worden
gebruikt.
Eisen voor een Bluetooth
verbinding
Het volgende is vereist voordat met een
Bluetooth telefoon een verbinding tot
stand kan worden gebracht.
1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijn
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de
menu-optie Bluetooth in de audiounit
op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor
meer informatie over
telefooninstellingen de handleiding van
uw mobiele telefoon.
2. Zoek in het Bluetooth menu van uw
telefoon naar Ford Audio en selecteer
deze optie.
263
Telefoon
3. Voer het op de voertuigdisplay
weergegeven codenummer in met
behulp van de toetsen van de telefoon.
Wanneer geen codenummer wordt
weergegeven op de display, voer dan
het Bluetooth PIN nummer 0000 in
met behulp van de toetsen van de
telefoon. Voer nu het op de
voertuigdisplay weergegeven
Bluetooth PIN-nummer in.
4. Als de mobiele telefoon om
goedkeuring van de automatische
verbinding vraagt, selecteer dan JA.
N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld,
wordt een telefoongesprek verbroken.
Wanneer de contactsleutel in de stand '0'
wordt gezet, blijft de telefoonverbinding
behouden.
SETUP TELEFOON
Telefoonboek
N.B.: Wellicht moet toegang tot het
telefoonboek via het Bluetooth systeem
worden bevestigd via de mobiele telefoon.
Na het opstarten kan het al naar gelang de
grootte enkele minuten duren voordat u
toegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
Telefoonboekcategorieën
De categorie wordt als pictogram
weergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
N.B.: Wanneer met de telefoon die als de
nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd
een gesprek wordt gevoerd, wordt het
gesprek doorgeschakeld naar het
audiosysteem in de auto.
Wanneer het systeem voor het eerst wordt
gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Na het inschakelen van het contact en de
audiounit moet de Bluetooth telefoon aan
het systeem worden gekoppeld. Zie Setup
Bluetooth (bladzijde 263).
Nadat een Bluetooth telefoon bij het
systeem is aangemeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
Selecteer de telefoon in het menu van de
actieve telefoon.
Wanneer het contact en de radio weer
wordt aangezet, wordt de verbinding met
de laatst actieve telefoon door het
systeem hersteld.
N.B.: In sommige gevallen moet de
Bluetooth verbinding ook op de telefoon
worden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audiounit toegankelijk.
N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten
worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth
apparaten zijn gekoppeld, moet er één
worden ontkoppeld om een nieuw apparaat
te kunnen koppelen.
264
Telefoon
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Afstandsbediening
E129649
B
D
E
A
C
Volume hogerA
Voice toetsB
Oproep beëindigenC
Volume lagerD
Oproep ontvangenE
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON
N.B.: Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen. Zie Overzicht
audio-installatie (bladzijde 246).
N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten
door te drukken op de toets CD, RADIO of
AUX.
N.B.: Indien er naar wordt verwezen kunnen
de pijltjestoetsen omhoog/omlaag, de
toetsen omhoog/omlaag zoeken en de OK
toets worden gebruikt op het stuur of de
audio-unit.
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
Bellen
Een nummer kiezen m.b.v.
spraakbesturing
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Commandos telefoon (bladzijde 277).
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag tot PHONEBOOK
wordt weergegeven.
3. Druk op de toets OK.
N.B.: U kunt tevens het telefoontoetsenblok
gebruiken om de eerste letter van de
gewenste invoer te selecteren. Druk
herhaaldelijk op het betreffende nummer
dat overeenkomt met de letter tot de
gewenste letter wordt weergegeven.
4. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag ingedrukt om voor- of
achterwaarts te gaan in het telefoonboek.
5. Druk op de toets OK om het
geselecteerde telefoonnummer te
kiezen.
Een nummer kiezen m.b.v. het
telefoontoetsenblok
1. Druk op de toets PHONE.
265
Telefoon
2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.
3. Druk op de toets OK.
N.B.: Als u bij het kiezen van een
telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,
druk dan op functietoets 3 om het laatste
cijfer te wissen. Wanneer de toets lang
wordt ingedrukt, wordt de complete serie
cijfers gewist.
Een gesprek beëindigen
Geprekken kunnen worden beëindigd door:
te drukken op de toets omhoog zoeken.
te drukken op de OK toets.
te drukken op functietoets 4.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag tot CALL LISTS
wordt weergegeven.
3. Druk op de toets OK.
N.B.: Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
4. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
om de gewenste lijst met gekozen
nummers te selecteren.
5. Druk op de toets OK.
6. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
7. Druk op de toets OK.
Laatst gekozen nummer opnieuw
opbellen
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag tot REDIAL wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets OK.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunnen worden
beantwoord door op de toets omlaag
zoeken of de OK toets te drukken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende oproepen kunnen worden
geweigerd door:
te drukken op de toets omhoog zoeken,
of
te drukken op de pijltjestoets omlaag
om REJECT te markeren en vervolgens
te drukken op de OK toets.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er
een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in
de wachtstand plaatsen en het tweede
inkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
N.B.: Het eerste inkomende gesprek wordt
verbroken en vervangen door het tweede
inkomende gesprek.
Tweede inkomende gesprekken kunnen
worden beantwoord door op de toets
omlaag zoeken op het stuur of de
audio-unit of de OK toets op de audio-unit
te drukken.
266
Telefoon
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Tweede inkomende gesprekken kunnen
worden geweigerd door:
te drukken op de toets omhoog zoeken,
of
te drukken op de pijltjestoets omlaag
om REJECT te markeren en vervolgens
te drukken op de OK toets.
Tweede inkomende gesprekken kunnen
worden geweigerd door te drukken op
functietoets 4.
Microfoon dempen
N.B.: Het is mogelijk om tijdens een gesprek
de microfoon te dempen. Tijdens het
dempen verschijnt er een bevestiging op het
display.
Druk op functietoets 1. Druk nogmaals op
de toets om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
tot SELECT PHONE wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets OK.
4. Blader met de toetsen
omhoog/omlaag door de verschillende
opgeslagen telefoons om de
gekoppelde telefoons weer te geven.
5. Druk op de toets OK om de telefoon te
selecteren die de actieve telefoon moet
worden.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
tot SELECT PHONE wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets OK.
4. Druk op de toetsen omhoog/omlaag
om de gewenste telefoon te markeren.
5. Druk op functietoets 1.
267
Telefoon
WERKING
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeem
bedienen zonder dat uw aandacht van de
weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld
instellingen te veranderen of om reacties
van het systeem te lezen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels gebruikt,
zet het spraakbesturingssysteem uw
spraaklabel om in een bedieningssignaal
voor het systeem. Uw spraaklabels nemen
de vorm aan van dialogen of commando's.
U wordt door mededelingen of vragen door
deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
het systeem voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat gebruiken.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
Bluetooth telefoon
radio
CD-speler
extern apparaat (USB)
extern apparaat (iPod)
automatische klimaatregeling
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord. Het
spraakbesturingssysteem herhaalt elk
gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Een gedetailleerde uitleg
over alle mogelijke gesproken commando's
kunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten de
auto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor iedere
functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
268
Spraaksturing
telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
automatische klimaatregeling:
"TEMPERATURE", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON" en
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
radio: "TUNE NAME"
extern apparaat (USB): "TRACK"
extern apparaat (iPod): "TRACK"
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE toets
drukken en wachten tot het systeem met
een piep antwoordt. Zie Spraaksturing
(bladzijde 45).
Druk de toets opnieuw in om de
spraakbesturing uit te schakelen.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen
aan items zoals favoriete radiozenders en
persoonlijke telefooncontacten. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 269).
Zie Commandos telefoon (bladzijde 277).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3
seconden.
COMMANDOS AUDIO-UNIT
CD-speler
U kunt het afspelen direct met
spraakbesturing bedienen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
269
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de CD
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle alles
Random afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
Radio
De gesproken commando's ondersteunen
de radiofuncties en u kunt met Voice
Control op radiostations afstemmen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.
270
Spraaksturing
"RADIO"
"HELP"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>"
"<frequentie>"
*
3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaande
voor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van
0,1
"Eighty nine point nine" (89,9)
"Ninety" (90,0)
"One hundred point five" (100,5)
"One zero one point one" (101,1)
"One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen
van 9
AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen
van 1
"Five thirty one" (531)
"Nine hundred" (900)
"Fourteen forty" (1440)
271
Spraaksturing
"Fifteen zero three" (1503)
"Ten eighty" (1080)
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam in
het bestand opslaan.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een opgeslagen
radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
*
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
272
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Afspelen
Met deze functie schakelt de audiobron
over op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
273
Spraaksturing
Auxiliary ingang
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
apparaat met auxiliary ingang.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"LINE IN""LINE IN"2
Externe apparaten - USB
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
extern USB-apparaat dat op de audiounit
kan worden aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "USB"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"FOLDER"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 284).
274
Spraaksturing
Afspelen USB Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
USB-apparaat.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"PLAY"3
USB-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op het
USB-apparaat kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
4
* Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Externe apparaten - iPod
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
iPod die op de audiounit kan worden
aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
275
Spraaksturing
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 284).
iPod-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
4
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4",
"5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
Afspeellijst iPod
U kunt direct een afspeellijst in de iPod
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"PLAYLIST NUMBER PLEASE"
"PLAYLIST"
*
3
276
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PLAYLIST <nummer>""<een getal tussen 1 en 10>"4
* Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen
worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 284).
COMMANDOS TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"
*
"DIAL NUMBER"
*
"DIAL NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
277
Spraaksturing
Telefoonfuncties
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
*
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
*
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
278
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"REDIAL"
"REDIAL"
*
2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)
Met deze functie worden gesproken
getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor
bijvoorbeeld het op afstand bedienen van
het antwoordapparaat bij u thuis of voor
het invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Bedien de toets
VOICE en wacht op de systeemprompt.
Kan alleen worden gebruikt op auto's met
een aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
279
Spraaksturing
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze functie kan worden gebruikt
voor het kiezen van een nummer door de
naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
280
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Hoofdinstellingen
Oproepen weigeren
Oproepen kunnen zo worden ingesteld dat
ze met spraakbesturing automatisch
worden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS"
"ACCEPT CALLS"
*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
281
Spraaksturing
COMMANDOS
KLIMAATREGELING
Airconditioning
Met gesproken commando's voor de
klimaatregeling kunnen het
aanjagertoerental, de temperatuur en de
modus worden ingesteld. Niet alle functies
zijn in alle autotypen beschikbaar.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"
*
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
*
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
*
"TEMPERATURE"
*
"AUTO MODE"
*
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
Aanjager
Met deze functie kunt u het
aanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE"
"FAN"
a
2
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3
"FAN <getal>""<een getal tussen 1 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
282
Spraaksturing
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING ON/DEMISTING ON"
"DEFROSTING ON/DEMISTING
ON"
*
2
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
*
* Kan als short cut worden gebruikt.
Temperatuur
Met deze functie kunt u de temperatuur
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE"
"TEMPERATURE"
*
2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3
"TEMPERATURE <getal>"
"<een getal tussen 15 en 29 °C met
stappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Automatische functie
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE"
"AUTO MODE"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere
temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
283
Spraaksturing
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Ga voorzichtig te werk bij het omgaan
met externe apparaten met
blootliggende stekkers (zoals de
USB-plug). Vervang altijd de
beschermkap/beschermplaat (indien
mogelijk). Er bestaat kans op
elektrostatische ontlading, wat tot schade
aan het apparaat kan leiden.
Raak de USB-aansluiting in de auto
niet aan of voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de
aansluiting af wanneer deze niet wordt
gebruikt.
Maak alleen gebruik van
USB-massaopslagapparaten.
Zet de audio-unit altijd op een andere
bron (bijvoorbeeld de radio) alvorens
het USB-apparaat te ontkoppelen.
Breng geen USB-hubs of -splitters
aan.
N.B.: Het systeem is alleen ontworpen voor
het herkennen en lezen van geschikte
audiobestanden van een USB-apparaat dat
voldoet aan de klasse voor
USB-massaopslagapparaten of een iPod.
Er kan niet worden gegarandeerd dat alle
beschikbare USB-apparaten met het
systeem kunnen worden gecombineerd.
N.B.: Er kan gebruik worden gemaakt van
compatibele apparaten met een
USB-adapterkabel en apparaten die
rechtstreeks kunnen worden aangesloten
op de USB-aansluiting van de auto
(bijvoorbeeld USB-geheugensticks en Pen
Drives).
N.B.: Het kan voorkomen dat sommige
USB-apparaten met een hoger
stroomverbruik incompatibel zijn
(bijvoorbeeld sommige grotere harde
schijven).
N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de
bestanden van het externe apparaat
variëren afhankelijk van factoren zoals de
bestandsstructuur, de grootte van het
bestand en de inhoud van het apparaat.
Het systeem ondersteunt een aantal
externe apparaten voor een volledige
integratie met de audio-unit via de
USB-aansluitingen en extra aansluitingen.
Eenmaal aangesloten kan het externe
apparaat worden aangestuurd via de
audio-unit.
Hieronder staat een lijst met veel
voorkomende compatibele apparaten:
USB-geheugensticks
USB-draagbare harde schijven
Enkele MP3-spelers met
USB-aansluiting
iPod mediaspelers (ga naar
www.ford-mobile-connectivity.com
voor de nieuwste compatibiliteitslijst).
Het systeem is USB 2.0 Full Speed
compatibel, USB 1.1 Host Compliant en
ondersteunt FAT 16/32 bestandssystemen.
Informatie over audiobestands-
structuren voor externe apparaten
USB
Maak alleen een enkele partitie op het
USB-apparaat.
Als afspeellijsten worden gemaakt, dan
dienen deze de correcte bestandspaden
gerefereerd aan het USB-apparaat te
bevatten. Er wordt aanbevolen de
afspeellijst te maken nadat de
audiobestanden zijn overgedragen naar
het USB-apparaat.
Afspeellijsten moeten worden gemaakt in
.m3u formaat.
Audiobestanden moeten worden gemaakt
in .mp3 formaat.
284
Verbinding
Houd u aan het volgende:
1000 items per map (bestanden,
mappen en afspeellijsten)
5000 mappen met USB-apparaat
(inclusief afspeellijsten)
8 submapniveau's.
Volg de onderstaande procedure voor het
inschakelen van spraakregeling voor
aangepaste afspeellijsten en mappen:
Maak mappen met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen
1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3" zonder
extensie.
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfer
tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed
"Ford5.m3u" zonder spatie tussen
"Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste mappen en
afspeellijsten worden geselecteerd met
behulp van spraakregeling. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 269).
iPod
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1
en 10 is voor het inschakelen van
spraakregeling voor aangepaste
afspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7" zonder
spatie tussen "Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten
worden geselecteerd met behulp van
spraakregeling. Zie Commandos
audio-unit (bladzijde 269).
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN
WAARSCHUWING
Zorg dat het externe apparaat stevig
in de auto is bevestigd en dat
bijbehorende aansluitingen de
bedieningselementen voor het rijden niet
blokkeren.
Externe apparaten kunnen worden
aangesloten met behulp van de extra
ingangsaansluiting en de USB-poort. Zie
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
(bladzijde 121). Zie USB-poort (bladzijde
121).
Aansluiting
Sluit het apparaat aan en bevestig het
indien nodig om bewegen in de auto te
voorkomen.
Een iPod aansluiten
Voor een optimaal gebruiksgemak en een
optimale audiokwaliteit wordt aangeraden
een bijpassende eenpolige kabel aan te
schaffen bij uw dealer.
De iPod kan tevens worden aangesloten
met behulp van de standaard iPod
USB-kabel en een aparte 3,5 mm
audiokabel. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van deze methode moet het
volume van de iPod op maximum worden
gezet en de equalizerinstellingen worden
uitgeschakeld alvorens de aansluitingen
te maken:
Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de
iPod aan op de AUX IN aansluiting.
Sluit de USB-kabel van de iPod aan op
de USB-aansluiting van de auto.
285
Verbinding
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN - AUTO'S MET
BLUETOOTH
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten
LET OP
Omdat er verschillende standaarden
bestaan, kunnen fabrikanten een
groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Hierdoor kan incompatibiliteit ontstaan
tussen het Bluetooth apparaat en het
systeem, wat in sommige gevallen de
systeemfunctionaliteit kan beperken. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen apparaten worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
Apparaat aansluiten op
(voertuig)systeem
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 263).
Het apparaat bedienen
N.B.: De zoektoetsen en de
bestandsinformatie werken alleen bij
bepaalde telefoons en apparaten.
Selecteer Bluetooth audio als de actieve
bron.
1. Selecteer AUX.
2. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenste
functie te selecteren.
3. Druk op de toets OK.
Toegang tot nummers kan worden
verkregen door vooruit en achteruit te
navigeren met behulp van de knoppen op
het stuur of rechtstreeks via de knoppen
van de audio-unit.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de toetsen opwaarts/neerwaarts
zoeken om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Druk op de toets INFO of functietoets 4
om het volgende weer te geven:
Titel.
Artiest.
Album.
Bestandsnaam.
USB-APPARAAT GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100029
USB-apparaat is de actieve bron
E100022
Map
E100023
Afspeellijst
E100024
Album
E100025
Artiest
286
Verbinding
E100026
Bestandsnaam
E100027
Titel van nummer
E100028
Informatie niet beschikbaar
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als audiobron
door herhaaldelijk op de toets AUX te
drukken tot het scherm USB op het display
verschijnt. Nadat het USB-apparaat is
aangesloten, wordt het eerste nummer van
de eerste map automatisch afgespeeld.
Vervolgens wordt na het wijzigen van de
audiobron de afspeelpositie op het
USB-apparaat onthouden.
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van het apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van het USB-apparaat de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de mapstructuur omhoog of
omlaag te bladeren. Druk op de OK toets
om afspelen te selecteren nadat het
gewenste nummer of de gewenste
afspeellijst of map is gemarkeerd.
N.B.: Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van het USB-apparaat wilt
navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de toetsen opwaarts/neerwaarts
zoeken om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Gebruik de functietoetsen om willekeurig
afspelen, herhaald afspelen en scannen in
te schakelen voor het gehele apparaat,
mappen en afspeellijsten.
Druk op de toets INFO of functietoets 4
om het volgende weer te geven:
titel
artiest
album
mapnaam
bestandsnaam.
IPOD GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100030
iPod is de actieve bron
287
Verbinding
E100031
Afspeellijst iPod
E100032
Artiest iPod
E100033
Album iPod
E100034
Genre iPod
E100035
Nummer iPod
E100036
Algemene categorie iPod
E100037
Algemeen mediabestand iPod
Bediening
Sluit de iPod aan. Zie Extern apparaat
aansluiten (bladzijde 285).
Selecteer de iPod als audiobron door
herhaaldelijk op de toets AUX te drukken
tot het scherm iPod op de display
verschijnt.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de
radiodisplay. Bladeren door de inhoud is
gebaseerd op hetzelfde principe als voor
het gebruik van een stand-alone iPod
(bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.).
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de inhoud
van de iPod de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de structuur omhoog of omlaag
te bladeren. Druk op de OK toets om
afspelen te selecteren nadat het gewenste
nummer, album, genre of de gewenste
afspeellijst of artiest is gemarkeerd.
N.B.: Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van de iPod wilt navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de toetsen opwaarts/neerwaarts
zoeken om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de toetsen ingedrukt om snel
achteruit/vooruit door een nummer te
gaan.
Gebruik de functietoetsen om willekeurig
afspelen en herhaald afspelen in te
schakelen voor afspeellijsten.
Druk op functietoets 3 om het volledige
apparaat of een afspeellijst te scannen
wanneer dit/deze actief is.
288
Verbinding
Druk op de toets INFO of functietoets 4
om het volgende weer te geven:
titel
artiest
album.
289
Verbinding
ALGEMENE INFORMATIE
Druk op de betreffende toets op het front
in om toegang te krijgen tot de
systeemfuncties. Hierdoor komt u in de
geselecteerde modus.
Een uur modus
Om de accu niet te ontladen, kan het
systeem in een één uur modus worden
bediend. Druk bij afgezet contact op de
ON/OFF toets om het systeem in te
schakelen. Na een uur schakelt het
systeem automatisch uit.
Opmerkingen m.b.t. het systeem
WAARSCHUWINGEN
Het glas van het LCD scherm kan
breken wanneer het met een hard
voorwerp in aanraking komt. Raak
de vloeibare kristallen niet aan wanneer
het glas mocht breken. Reinig de huid
onmiddellijk met water en zeep wanneer
deze met de kristallen in aanraking is
gekomen.
De unit is een hoogwaardig
laserproduct dat gebruikmaakt van
een zichtbare laserstraal. Wanneer
hiermee onjuist wordt omgegaan kan deze
gevaarlijke straling veroorzaken. Probeer
niet via openingen in de unit te kijken.
LET OP
CDs met een onregelmatige vorm en
CDs met krasbescherming of
zelfklevende etiketten mogen niet
worden gebruikt. Garantieclaims, waarbij
dit type CD in een audio-installatie wordt
aangetroffen die voor reparatie wordt
aangeboden, worden niet geaccepteerd.
Reinig de unit niet met oplosmiddelen
of spuitbussen. Gebruik alleen een
vochtige doek.
LET OP
Steek geen vreemde voorwerpen in
de unit of sleuf voor de mediakaart.
Breng niet meer dan één CD tegelijk
aan.
Gebruik uitsluitend 12 cm of 8 cm CD's
met geschikte adapter.
Probeer niet de unit te openen.
Raadpleeg uw dealer wanneer de unit
defect is.
Incorrect gebruik van andere in deze
handleiding beschreven instellingen
en aansluitingen kan tot beschadiging
leiden van de unit.
Zet het contact niet aan en start de
motor niet terwijl de software wordt
bijgwerkt.
Gebruik het systeem wanneer de
contactsleutel in de accessoirestand staat
of de motor draait. Wanneer het systeem
regelmatig bij stilstaande motor wordt
gebruikt moet erop worden gelet dat de
accu niet leeg raakt.
RIJVEILIGHEID
WAARSCHUWINGEN
Het systeem levert informatie
waarmee u veilig en snel uw
bestemming kunt bereiken.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het systeem alleen bij
stilstaande wagen programmeren.
Het systeem biedt geen hulp met
betrekking tot stopborden,
verkeerslichten of
wegwerkzaamheden en biedt evenmin
andere belangrijke veiligheidsinformatie.
Gebruik het systeem niet voordat u
zich vertrouwd hebt gemaakt met de
bediening ervan.
290
Introductie navigatie
WAARSCHUWINGEN
Bekijk de systeemdisplay alleen
wanneer de rijomstandigheden dit
toelaten.
Veiligheidsinformatie
Lees de volgende veiligheidsmaatregelen
en volg deze op. Wanneer u dit nalaat
wordt de kans op een aanrijding en
lichamelijk letsel verhoogd. Ford Motor
Company is niet aansprakelijk voor schade
die voortvloeit uit het niet opvolgen van
deze richtlijnen.
Wanneer de route-instructies nauwkeurig
moeten worden bekeken, zet de wagen
dan op een veilig moment aan de kant en
parkeer deze.
Gebruik het navigatiesysteem niet om
hulpdiensten te lokaliseren.
Maak altijd gebruik van de nieuwste
navigatie-informatie voor een zo efficiënt
en veilig mogelijk gebruik van het systeem.
Uw dealer is gaarne bereid u hierbij
behulpzaam te zijn.
291
Introductie navigatie
OVERZICHT NAVIGATIE-
EENHEID
E104157
A
1 2 3 4
Beschrijvingen voor
functietoetsen 1-4
A
Functietoetsen 1 tot en met 4 zijn
contextafhankelijk en wijzigen als functie
van de huidige audio-unitmodus.
Beschrijvingen voor de functies worden
aan de onderzijde van het display
weergegeven.
292
Overzicht navigatie-unit
Auto's met CD-SD navigatiesysteem
A
B
E
F
D
G
H
K
I
J
Q
R
T
U
V
S
P
O
MN
L
C
E129241
CD-uitwerptoets.A
Navigatiepijlen.B
CD-sleuf.C
OK.D
Informatie.E
Kaart selecteren. Zie Routeweergaven (bladzijde 304).F
Menu selecteren. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).G
Telefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Werking van de
audio-installatie (bladzijde 253). Zie Menu's audio-installatie (bladzijde
256). Zie Telefoon (bladzijde 263).
H
Klok. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).I
293
Overzicht navigatie-unit
Verkeersberichten. Zie Traffic Message Channel (verkeersberichtenkanaal)
(bladzijde 306).
J
Functie 4.K
Functie 3.L
Opwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde
253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258).
M
Aan/uit en volumeknop. Zie Aan/uit toets (bladzijde 253).N
Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde
253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258).
O
Functie 2.P
Functie 1.Q
Telefoon selecteren. Zie Telefoon (bladzijde 263).R
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 261).S
Radio selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 253). Zie
Menu's audio-installatie (bladzijde 256).
T
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 258).U
Navigatie selecteren. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).V
294
Overzicht navigatie-unit
Auto's met Sony CD-SD navigatiesysteem
A
CB
F
E
Y
I
G
H
J
L
K
T
U
W
X
V
Q
S
R
N
M
O
P
D
E129242
Aan/uit regeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 253).A
Navigatie selecteren. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).B
Telefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Werking van de
audio-installatie (bladzijde 253). Zie Menu's audio-installatie (bladzijde
256). Zie Telefoon (bladzijde 263).
C
CD-sleuf.D
Navigatiepijlen.E
Kaart selecteren. Zie Routeweergaven (bladzijde 304).F
CD-uitwerptoets.G
Informatie.H
Klok. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).I
295
Overzicht navigatie-unit
Opwaarts zoeken. CD-nummer selecteren, oproep beëindigen. Zie Station
afstemtoetsen (bladzijde 253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258). Zie
Gebruik maken van de telefoon (bladzijde 265).
J
Home selecteren. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).K
Verkeersberichten. Zie Traffic Message Channel (verkeersberichtenkanaal)
(bladzijde 306).
L
Functie 4.M
Geluid selecteren. Zie Volumeknop (bladzijde 253).N
Functie 3.O
OK.P
Functie 2.Q
Menu selecteren. Zie Systeeminstellingen (bladzijde 300).R
Functie 1.S
Telefoon selecteren. Zie Telefoon (bladzijde 263).T
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 261).U
Neerwaarts zoeken. CD-nummer selecteren, oproep beantwoorden. Zie Station
afstemtoetsen (bladzijde 253). Zie Nummer selecteren (bladzijde 258). Zie
Gebruik maken van de telefoon (bladzijde 265).
V
Radio selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 253). Zie
Menu's audio-installatie (bladzijde 256).
W
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 258).X
Volumeregeling.Y
NAVIGATIEDATA LADEN
Navigatiedata laden
E129900
1. Plaats de SD-navigatiekaart in de
opening.
2. Druk op de NAV toets. De
waarschuwing verkeersveiligheid wordt
weergegeven in de display.
3. Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenste
functie te selecteren.
4. Druk op de OK toets om uw keuze te
bevestigen.
Raadpleeg uw dealer voor nieuwe uitgaven
van kaarten en het opwaarderen van het
systeem.
296
Overzicht navigatie-unit
Auto's met mobiel
navigatiesysteem
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
N.B.: Aan het versturen en ontvangen van
tekstberichten zijn kosten verbonden.
N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw
telefoon voor alle telefoonfuncties en de
werking van de functies.
N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt
op de gebruikershandleiding) op een veilige
plaats.
N.B.: Bewaar het tekstbericht voor
activering in het postvak IN van uw mobiele
telefoon.
Compatibiliteit van telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetooth
apparaten implementeren. Daardoor is het
mogelijk dat een telefoon niet compatible
met een handsfree systeem is, waardoor
in sommige gevallen de prestaties van het
systeem aanzienlijk worden beperkt. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com voor
volledige gegevens.
Micro SD-kaart installeren
1
2
E114212
1. Verwijder de micro SD-kaart uit de
adapter.
2. Plaats de micro SD-kaart in de mobiele
telefoon.
Navigatiesysteem mobiele telefoon
activeren
N.B.: De radio moet zijn ingeschakeld
alvorens de mobiele telefoon aan te sluiten
op de GPS-ontvanger in de auto.
N.B.: De Ford Mobile Navigation moet
worden geïnstalleerd en geactiveerd op uw
mobiele telefoon.
N.B.: Er kunnen maximaal drie telefoons
worden geactiveerd.
N.B.: Gedetailleerde instructies vindt u op
de micro SD-kaart en op
www.ford-mobile-connectivity.com.
Volg voor het aansluiten van het apparaat
op het systeem dezelfde procedure als
voor Bluetooth handsfree telefoons. Zie
Setup Bluetooth (bladzijde 263).
1. Schakel de radio in.
297
Introductie navigatie
E114213
2. Schakel uw mobiele telefoon in en start
de Ford Mobile Navigation.
3. Kies Selecteer navigatie.
4. Kies Adres.
5. Wijzig de route-opties indien nodig en
start de routebegeleiding.
6. De bochtinformatie wordt
weergegeven in de voertuigdisplay. De
gesproken instructies zijn hoorbaar via
de voertuigluidsprekers.
N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige
positie weer.
7. U kunt de applicatie verlaten en verder
gaan met de routebegeleiding na het
herstarten van de applicatie.
Auto's met CD-SD
navigatiesysteem of Sony CD-SD
navigatiesysteem
Het systeem beschikt over een groot
aantal functies die makkelijk en intuïtief
zijn te gebruiken. Routebegeleiding wordt
weergegeven op het scherm. Het
beeldscherm geeft alle informatie voor het
bedienen van het systeem door
gebruikmaking van menu's, tekstpagina's
en displays. Schermselecties worden
gemaakt door te navigeren door de menu's
met behulp van de pijltoetsen omhoog,
omlaag, naar links en naar rechts en op de
toets OK te drukken om de gewenste
instelling te activeren.
Basiswerking
1. Druk op de toets NAV of MENU voor
toegang tot de menustructuur.
2. Gebruik de pijltoetsen omhoog,
omlaag, naar links en naar rechts en
navigeer door de verschillende
keuzelijsten.
3. Druk op de OK toets om de keuze te
activeren.
Keuzelijsten
Op diverse schermen wordt een lijst met
beschikbare opties weergegeven.
1. Selecteer de gewenste optie; als deze
niet op het scherm wordt weergegeven,
gebruik dan de pijltoetsen omhoog en
omlaag om de rest van de keuzelijst te
bekijken.
2. Druk op de OK toets om uw keuze te
bevestigen.
Alfanumeriek toetsenbord
Wanneer een adres moet worden
opgegeven, verschijnt een toetsenbord en
wordt u uitgenodigd een postcode,
plaatsnaam of straat in te voeren.
1. Gebruik de pijltoetsen omhoog,
omlaag, naar links en naar rechts om
de gewenste letter of het gewenste
nummer te selecteren.
N.B.: Wanneer u de letters invoert,
verschijnt het resultaat in de display.
N.B.: Het systeem beperkt uw invoer
doordat alleen letters kunnen worden
ingevoerd, waarmee een geldig adres kan
worden gevormd.
2. Druk op de OK toets om de keuze te
activeren.
298
Introductie navigatie
Voorbeeld van een route invoeren
Hoofdscherm navigatie
Druk op de toets NAV om het
navigatiesysteem te selecteren. De
waarschuwing wordt weergegeven.
Lees de waarschuwing en druk op de
OK toets om het systeem te gebruiken.
Scherm voor het invoeren van de
bestemming
Gebruik de pijltoetsen omhoog en
omlaag en navigeer naar Best.
invoeren.
Druk op de OK toets om de keuze te
activeren.
N.B.: Er wordt een lijst met verschillende
opties weergegeven.
Begin vanaf de bovenzijde. Kies het
land, gevolgd door de postcode als
deze beschikbaar is of de naam van de
plaats en de straat.
Voer met het alfanumerieke
toetsenbord en de keuzelijst uw
adresgegevens in.
Navigeer nadat voldoende informatie
is ingevoerd naar Start
routebegeleiding en druk op de toets
OK om uw keuze te activeren.
N.B.: Wanneer u bijvoorbeeld slechts naar
het centrum van een stad wilt navigeren,
hoeven niet de volledige adresgegevens te
worden ingevoerd.
De route wordt vervolgens berekend
en het scherm keert terug naar het
hoofdnavigatiescherm met instructies
hoe u moet rijden.
Volg de schermaanwijzingen en de
aanwijzingen via gesproken tekst om
uw reisdoel te bereiken.
299
Introductie navigatie
De meest belangrijke instellingen van uw
navigatiesysteem zijn via de MENU of NAV
toets bereikbaar. In de volgende rubriek
worden de diverse opties en het gebruik
ervan beschreven.
Voor menustructuren: Zie Infodisplays
(bladzijde 81).
Menustructuur - Informatie- en
entertainmentdisplay - Auto's met
navigatiesysteem
Route
Via deze functie kunt u de route aanpassen
aan uw specifieke reisvereisten
(bijvoorbeeld verdergaan met
routebegeleiding, blokkeren van specifieke
delen van de route of selecteren van
specifieke delen van een route).
Best. invoeren
Via deze functie kunt u de
reisdoelgegevens invoeren (bijvoorbeeld
stadsnamen of straatnamen invoeren of
een plaats op een kaart uitzoeken).
Verkeersinformatie
Via deze functie kunt u aanpassen hoe
verkeersinformatie wordt ontvangen
(bijvoorbeeld verkeersberichten bekijken
en sorteren, uw route bekijken of delen van
uw route blokkeren).
Eigen adres
Via deze functie kunt u de routebegeleiding
naar uw eigen adres starten of de gegevens
van uw eigen adres wijzigen.
N.B.: Druk bij auto's met een Sony CD-SD
navigatiesysteem op de HOME toets,
waarna het systeem de routebegeleiding
naar het thuisadres in de lijst automatisch
start.
Laatste best.
Hiermee kunt u snel toegang krijgen tot
eerdere reisdoelen die in het systeem zijn
ingevoerd. Een gedetailleerde display toont
de volledige opgeslagen informatie
inclusief een overzichtskaart. Selecteer het
gewenste reisdoel uit de lijst.
Favorieten
Via deze functie kunt u een persoonlijk
adresboek aanleggen en bijvoorbeeld aan
adressen en reisdoelen een door u
gedefinieerde naam geven. Een
gedetailleerde display toont de volledige
opgeslagen informatie inclusief een
overzichtskaart. Selecteer het gewenste
reisdoel uit de lijst.
Spec. bestemm.
Via deze functie kunt u de route aanpassen
aan uw specifieke reisvereisten
(bijvoorbeeld een museum op de route of
een specifieke speciale bestemming in de
buurt van uw reisdoel selecteren).
Toerenplanning
Via deze functie kunt u een aantal
verschillende reisdoelen invoeren en tevens
de volgorde selecteren waarin u de
reisdoelen wilt bezoeken. U kunt tevens
een bestaande reis wijzigen of een vorige
reis opvragen. Het systeem berekent
automatisch de door u gekozen reis en
geeft deze weer.
Positie opslaan
Via deze functie kunt u uw huidige positie
opslaan en benoemen.
300
Systeeminstellingen
Routeopties
Via deze functie kunt u de route aanpassen
aan uw specifieke reisvereisten
(bijvoorbeeld de snelste of meest
economische route selecteren of een route
selecteren waarbij tunnels, seizoenswegen
en tolwegen worden vermeden).
Speciale functies
Via deze functie kunt u GPS- en
systeeminformatie of een demonstratie
van de systeemfunctionaliteit selecteren.
Kaartweergave
Via deze functie kunt u de weergave van
het kaartscherm wijzigen (bijvoorbeeld
heldere 2D- of 3D-weergave) en
display-informatie voor uw reis aanpassen
(bijvoorbeeld tijd tot aankomst en
rijstrookbegeleiding).
Hulpfuncties
Via deze functie kunt u display-informatie
voor uw reis aanpassen (bijvoorbeeld
borden, rijstroken en snelheidslimieten).
Pers. gegevens
Via deze functie kunt u persoonlijke
gegevens wijzigen en verwijderen
(bijvoorbeeld uw thuisadres).
Instellingen terug
Via deze functie kunt u de
navigatie-instellingen resetten.
Menustructuur - Informatie- en
entertainmentdisplay - Alle auto's
Audio-instellingen
Adaptief volume
Via deze functie kunt u het volume
aanpassen ter compensatie van motor-
en verkeersgeluiden. U kunt deze functie
in- en uitschakelen.
Klank
Via deze functie kunt u de
volume-instellingen aanpassen
(bijvoorbeeld bas en hoge tonen).
Nav-audio-mix
Via deze functie kunt het volume tussen
de gesproken begeleiding van het
navigatiesysteem en de audiobron
instellen.
DSP-instelling
Via deze functie kunt u de luidsprekers
aanpassen aan de betreffende
stoelposities.
DSP-equalizer
Via deze functie kunt u de muziekcategorie
selecteren waarnaar u bij voorkeur luistert.
Het audiosignaal verandert om de
weergave van de specifiek gekozen
muziekstijl te verbeteren.
Nieuws
Via deze functie kunt u nieuwsberichten
ontvangen van radiostations op de FM
band of RDS of EON geschakelde stations
op dezelfde wijze als bij verkeersberichten.
U kunt deze functie in- en uitschakelen.
Alternatieve frequenties
Via deze functie kunt u zoeken en
schakelen naar het sterkste zendersignaal
tijdens navigeren van het ene zendergebied
naar het andere.
Alt. frequentie
Deze functie regelt het gedrag van AF door
tussen regionale netwerken van een
hoofdzender te schakelen.
301
Systeeminstellingen
DAB-servicelink
Via deze functie kunt u stations selecteren
die worden uitgezonden op de
DAB-kanalen.
Bluetooth
Via deze functie kunt u Bluetooth in- of
uitschakelen.
Klokinstellingen
Tijd
Via deze functie kunt u de tijd handmatig
instellen.
Datum instellen
Via deze functie kunt u de datum, de
maand en het jaar handmatig instellen.
GPS-tijd
Via deze functie kunt u in een geschikt
dekkingsgebied automatisch de datum en
de tijd instellen met behulp van GPS.
Tijdzone
Via deze functie kunt u een specifieke
tijdzone selecteren.
Zomertijd
Via deze functie kunt u het systeem zo
instellen, dat de zomer- en wintertijd
automatisch worden ingesteld.
N.B.: GPS-tijd moet zijn geselecteerd.
24-uurs
Via deze functie kunt u het systeem
instellen op de 12- en 24-uurs modus.
302
Systeeminstellingen
MENU ROUTE-OPTIES
U kunt een aantal opties invoeren die de
geplande route veranderen.
Met behulp van de pijltoetsen omhoog,
omlaag, naar links en naar rechts kunt u in
de lijst selecteren welke verkeersfuncties
moeten worden vermeden of worden
opgenomen in de route door de functie in
of uit te schakelen.
Route
Eco
Via deze optie wordt prioriteit gegeven aan
de meest economische route naar uw
reisdoel.
Sportief
Via deze optie wordt prioriteit gegeven aan
de snelste route naar uw reisdoel.
Kort
Via deze optie wordt prioriteit gegeven aan
de kortste route naar uw reisdoel.
Altijd vragen
Gebruik deze functie om te zorgen dat u
altijd het routetype voor uw reis kunt
kiezen.
Rijstijl
Rustig
Via deze optie wordt prioriteit gegeven aan
de route voor een bestuurder met een
rustige rijstijl naar uw reisdoel.
Normaal
Via deze optie wordt prioriteit gegeven aan
de route voor een bestuurder met een
normale rijstijl naar uw reisdoel.
Sportief
Via deze optie wordt prioriteit gegeven aan
de route voor een bestuurder met een
sportieve rijstijl naar uw reisdoel.
Eco instelling
Aanhanger
Gebruik deze functie om de
economy-instellingen van uw reis te
wijzigen afhankelijk van het feit of al dan
niet een aanhanger is aangekoppeld
(indien dit het geval is, wordt rekening
gehouden met de aanhangergrootte).
Dakkoffer
Gebruik deze functie om de
economy-instellingen van uw reis te
wijzigen met betrekking tot het gebruik van
een dakkoffer.
Dynamisch
Wanneer deze functie is ingeschakeld en
het toestel ontvangt een geldig traffic
message channel (TMC) signaal, wordt de
route automatisch herzien en wordt
rekening gehouden met
verkeersongevallen en files.
N.B.: Deze functie kan vertraging en
oponthoud tijdens het rijden voorkomen.
Snelweg
Als het systeem is ingeschakeld, zoekt dit
naar snelwegen op uw route en worden de
totale afstand en de reistijd automatisch
bijgewerkt.
N.B.: Deze functie kan vertraging en
oponthoud tijdens het rijden voorkomen.
303
Navigatiesysteem
Veer/autotrein
Als het systeem is ingeschakeld, zoekt dit
naar faciliteiten met veerboten en
autotreinen op uw route en worden de
totale afstand en de reistijd automatisch
bijgewerkt.
Tol
Als het systeem is ingeschakeld, zoekt dit
naar tolwegen op uw route en worden de
totale afstand en de reistijd automatisch
bijgewerkt.
Seizoenswegen
Als het systeem is ingeschakeld, zoekt dit
naar seizoenswegen op uw route en
worden de totale afstand en de reistijd
automatisch bijgewerkt.
N.B.: Deze functie kan vertraging en
oponthoud tijdens het rijden voorkomen.
Vignet
Als het systeem is ingeschakeld, selecteert
dit automatisch tolwegen en worden de
totale afstand en de reistijd automatisch
bijgewerkt.
ROUTEWEERGAVEN
Kaartweergave
Druk op de toets MAP voor een
kaartweergave.
Op dit scherm wordt de huidige locatie van
uw auto in het midden door middel van
een pijl binnen een cirkel aangeduid. De pijl
wijst in de rijrichting.
De informatie op de bovenste regel omvat
de naam van de actuele straat of van de
volgende straat die moet worden genomen
als er moet worden afgeslagen.
U kunt de wijze waarop de kaart wordt
weergegeven veranderen, door in- of uit te
zoomen en de oriëntatie-instellingen te
wijzigen. Druk op de betreffende
functietoetsen om de schaalverdeling van
de kaart te wijzigen en gebruik de linker en
rechter pijltoetsen om in of uit te zoomen.
De actuele schaalverdeling wordt op de
display weergegeven.
De schaalverdeling kan tussen 50 meter
en 500 kilometer (of tussen 0,05 mijl en
500 mijl) worden ingesteld, met een
automatische instelling geheel naar links.
De automatische instelling verandert de
schaalverdeling voortdurend op basis van
het type weg waarop gereden wordt.
Kruispuntzoom
Deze functie zorgt ervoor dat automatisch
op de kaartweergave wordt ingezoomd bij
een afslag of het maken van ingewikkelde
manoeuvres. Kort hierna wordt de normale
weergave hervat.
Selecteer AUTO om de kruisingszoom te
activeren.
Navigatiedisplay
Wanneer met een navigatieroute is
begonnen, is het standaard scherm het
hoofdnavigatiescherm:
Zodra u via een geactiveerde route rijdt,
worden via het scherm en d.m.v. gesproken
tekst aanwijzingen gegeven. Naar welke
audiobron u ook wilt luisteren, primair
wordt iedere afslag en de informatie over
de afstand op het scherm weergegeven in
de vorm van een grafische inzet. U hoeft
het toestel niet op het
hoofdnavigatiesysteem te laten staan
wanneer u langs een route navigeert. Zo
nodig is wat meer gedetailleerde
informatie over de route beschikbaar via
het hoofdnavigatiescherm.
304
Navigatiesysteem
WAARSCHUWING
Vertrouw tijdens het navigeren niet
op de aanwijzingen op het scherm.
Luister altijd naar de navigatiestem
en houd uw aandacht bij de weg voor u.
305
Navigatiesysteem
WERKING
Traffic Message Channel (TMC)
radiostations zenden op de FM-band uit.
TMC is een systeem dat verkeersberichten
ontvangt, die kunnen worden gebruikt voor
het plannen van alternatieve routes en het
voorkomen van oponthoud.
TMC GEBRUIKEN
Druk op de TA of TRAFFIC toets om het
Traffic menu weer te geven.
Verkeersberichten
Verkeersberichten (TA) kunnen via dit
menu worden in- of uitgeschakeld.
Wanneer het systeem is ingeschakeld
wordt een TA indicator aan de onderzijde
van de statusbalk weergegeven.
Stations die programma's met
verkeersinformatie (TP) op de FM-band
uitzenden kunnen worden herkend aan de
letters TP die op het display worden
weergegeven. Wanneer TA is ingeschakeld
beantwoordt het toestel deze berichten
en onderbreekt het de muziekweergave.
Nadat het bericht is beëindigd, wordt de
muziekweergave weer hervat.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht
hervat de installatie weer zijn normale
werking. Om een verkeersbericht voortijdig
af te breken, drukt u tijdens het
verkeersbericht op deTA, TRAFFIC,
RADIO of CD toets.
TMC berichten gebruiken
Selecteer het gewenste item om een lijst
met TMC berichten weer te geven. Zie
Algemene informatie (bladzijde 81). Dit
is slechts een overzicht met
basisinformatie. Selecteer het bericht
waarover u meer informatie wilt en een
ander scherm met het volledige bericht
met details de plaats van het incident, enz.
wordt weergegeven.
U kunt een scherm kiezen dat alleen
berichten toont die betrekking hebben op
uw geprogrammeerde route of een scherm
dat alle ontvangen berichten toont. Druk
op functietoets 1 om de weergave te
veranderen.
306
Traffic Message Channel (verkeersberichtenkanaal)
Het netwerk van wegen verandert
voortdurend door de aanleg van nieuwe
wegen, verandering van de classificatie,
enz. Daardoor is het mogelijk dat de
klantgegevens in het systeem niet altijd
exact overeenkomen met de werkelijkheid.
De wegenkaartinformatie wordt regelmatig
bijgewerkt, maar alle gebieden zijn niet tot
op hetzelfde niveau gedekt. Sommige
wegen, vooral privé wegen, zijn soms niet
in de database verwerkt. Gebruik altijd de
nieuwste DVDs om uw navigatiesysteem
zo nauwkeurig te laten werken. Uw dealer
is gaarne bereid u hierbij behulpzaam te
zijn.
307
Kaartupdates
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: WJLRX-42
IC: 7847A-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteitsverklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan de
vereisten van Council Directive 1999/5/EC.
Een kopie van de Conformiteitsverklaring
kunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG
Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
TYPEGOEDKEURINGEN
iPod is een handelsmerk van Apple Inc.
TYPEGOEDKEURINGEN
E114214
© 2008 NAVTEQ B.V. Alle rechten
voorbehouden.
308
Bijlagen
E114220
TYPEGOEDKEURINGEN
E97713
E97714
Het SD-logo is een handelsmerk.
TYPEGOEDKEURINGEN
Lasersensor
E132582
309
Bijlagen
WAARSCHUWINGEN
Onzichtbare laserstraal. Kijk niet
direct met optische instrumenten
(vergrootglazen). Klasse 1M
laserproduct.
WAARSCHUWINGEN
IEC 60825-1: 1993 + A2:2001.
Conform FDA-prestatiestandaard
voor laserproducten m.u.v. afwijking
in overeenstemming met laserkennisgeving
(Laser Notice) nr. 50, d.d. 26 juli 2001.
SpecificatiePunt
45mWMax. gemiddeld vermogen
33nsPulsduur
905nmGolflengte
TYPEGOEDKEURINGEN
EU-verklaring
Valeo verklaart hierbij dat dit korte
bereik-apparaat voldoet aan de
noodzakelijke vereisten en andere
relevante bepalingen in Directive
1999/5/EC.
Certificaat voor Verenigde
Arabische Emiraten
E125209
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw auto is getest en gecertificeerd
volgens de wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of
andere geldende lokale vereisten). U dient
ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft
gemonteerd voldoet aan de betreffende
lokale wetgeving. Laat apparatuur door
goed geschoolde monteurs monteren.
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw auto worden gemonteerd wanneer
deze voldoen aan de in onderstaande tabel
vermelde parameters. Er zijn geen
bijzondere voorzieningen of voorwaarden
voor het monteren of gebruiken ervan.
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in het ontvouwbereik van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aan de
originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de auto.
310
Bijlagen
WAARSCHUWINGEN
Houd antenne- en voedingskabels
op een afstand van tenminste 10
WAARSCHUWINGEN
centimeter van elektronische modules en
airbags.
E85998
1 2 3 4
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen in
watt (piek RMS)
Frequentieband
MHz
3, 450 W1 30
1, 2, 350 W30 54
1, 2, 350 W68 87,5
1, 2, 350 W142 176
1, 2, 350 W380 512
1, 2, 310 W806 940
1, 2, 310 W1200 1400
1, 2, 310 W1710 1885
1, 2, 310 W1885 2025
N.B.: Controleer na het aanbrengen van een
RF zender of deze niet de overige elektrische
uitrusting in de wagen stoort, zowel in de
standby- als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
311
Bijlagen
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender in
het interieur van de auto worden opgewekt
niet de grenzen overschrijden waaraan het
menselijk lichaam mag worden
blootgesteld.
312
Bijlagen
A
A/C
Zie: Klimaatregeling...........................................101
Aan/uit toets..................................................253
Aanhangers trekken....................................185
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
...........................................................................121
Aansluitpunten van de accu ...................223
Aansteker.........................................................119
ABS
Zie: Remmen........................................................142
ACC
Zie: Adaptieve cruise control gebruiken ......161
ACC
Zie: Adaptieve snelheidsregeling (ACC).....159
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires.........................7
Accu van de auto..........................................222
Accu vervangen............................................223
Achterbank.......................................................117
Rugleuningen naar voren klappen.................117
Rugleuningen opklappen.................................118
Zitting en rugleuning achterbank naar voren
klappen...............................................................117
Achterruitwissers en -sproeiers................48
Intervalwissen.......................................................48
Ruitensproeier, achter........................................48
Wissen tijdens achteruitrijden........................48
Achteruitkijkcamera......................................151
Werking....................................................................151
Achteruitkijkcamera gebruiken.................151
Achteruitkijkcamera activeren........................151
Achteruitkijkcamera deactiveren..................153
Auto's met parkeerhulp...................................153
Display gebruiken................................................152
Actieve parkeerhulp.....................................154
Werking..................................................................154
Actieve parkeerhulp gebruiken ...............154
Active City Stop..............................................177
Werking....................................................................177
Active City Stop -toiminnon käyt........178
Het systeem in- en uitschakelen...................178
Adaptieve cruise control gebruiken .......161
Afstand tot uw voorligger instellen..............161
Automatisch uitschakelen..............................162
Het systeem inschakelen.................................161
Ingestelde snelheid veranderen.....................161
Snelheid instellen................................................161
Systeem tijdelijk deactiveren.........................162
Systeem uitschakelen.......................................162
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Zie: Adaptieve cruise control gebruiken ......161
Adaptieve snelheidsregeling
(ACC).............................................................159
Werking..................................................................159
Afneembare trekhaakkogel .....................185
Onderhoud...........................................................188
Rijden met een aanhanger..............................187
Storingen................................................................187
Trekhaakkogel naar binnen toe
zwenken.............................................................187
Trekhaakkogel naar buiten toe
zwenken............................................................186
Trekhaakkogel ontgrendelen.........................186
Afspelen CD beëindigen...........................260
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening..........................................30
Afstelling koplampen
Zie: Koplampen afstellen - Auto's met
Adaptieve verlichting, voor/Xenon
koplampen.........................................................55
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling...........................................101
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties.......................................................79
Automatische transmissie...............................80
De gongsignalen in- en uitschakelen............79
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel.............................................80
Laag brandstofpeil..............................................80
Portier niet goed gesloten................................80
Sleutel buiten auto.............................................80
Verlichting ingeschakeld...................................80
Vorst.........................................................................80
Alarm...................................................................41
Werking.....................................................................41
Alarm inschakelen.........................................42
313
Index
Alarm uitschakelen........................................42
Uitvoeringen met keyless entry
systeem...............................................................43
Uitvoeringen zonder keyless entry
systeem...............................................................42
Algemene informatie over
radiofrequenties..........................................30
Alternatieve frequenties...........................256
Audiobediening...............................................44
Type 1........................................................................44
Type 2.......................................................................45
Automatisch dimmende spiegel...............71
Automatische grootlichtregeling ............52
De gevoeligheid van het systeem
instellen..............................................................54
Het systeem activeren........................................53
Het systeem handmatig onderbreken.........54
Automatische klimaatregeling...............104
Airconditioning in- en uitschakelen.............106
Automatische airconditioning
uitschakelen.....................................................107
Gerecirculeerde lucht........................................107
Interieur snel afkoelen......................................106
Luchtverdeling....................................................106
Mono modus........................................................105
Mono modus uitschakelen.............................105
Mono modus weer inschakelen....................105
Temperatuur instellen......................................105
Ventilator...............................................................106
Voorruit ontdooien en ontwasemen...........106
Automatische transmissie........................139
Aanwijzingen voor het rijden met een
automatische transmissie..........................141
Keuzehandelstanden........................................139
Sportmodus en handmatig
schakelen.........................................................140
Voorziening voor het ontgrendelen van de
keuzehendel.....................................................141
Automatische volumeregeling...............256
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.................................................46
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting.......................................................52
Auto op vier wielen slepen.......................203
Alle modelvarianten.........................................203
Uitvoeringen met automatische
transmissie.....................................................204
Autostore toets............................................254
B
Bagageafdekkingen.....................................179
Bagagenetten................................................180
Bagagenet.............................................................180
Bagageverankeringspunten......................179
Bandenreparatieset....................................229
Algemene informatie.......................................230
Bandenspanning controleren........................233
Band oppompen.................................................231
Gebruik van de bandenreparatieset..........230
Bandenspanningcontrolesysteem........234
Systeem resetten...............................................235
Bandenspanningen
Zie: Technische specificatie...........................235
Banden
Zie: Velgen en banden......................................224
Batterij van afstandsbediening
Zie: Batterij van afstandsbediening
vervangen..........................................................30
Batterij van afstandsbediening
vervangen......................................................30
Afstandsbediening met inklapbaar
sleutelblad..........................................................31
Afstandsbediening zonder inklapbaar
sleutelblad..........................................................31
Bedieningselementen telefoon..............265
Afstandsbediening............................................265
Bekerhouders.................................................120
Armleuning achterbank...................................120
Belangrijke audio-informatie..................245
CD etiketten.........................................................245
Labels op de audio-installatie......................245
Bergen van de auto.....................................203
Bescherming van inzittenden....................25
Werking....................................................................25
Bestuurderswaarschuwing.......................167
Werking...................................................................167
Bestuurderswaarschuwing
gebruiken.......................................................167
Het systeem in- en uitschakelen...................167
Systeemdisplay..................................................168
Systeem resetten...............................................168
Systeemwaarschuwingen...............................167
Beveiligingscode..........................................252
Beveiliging van uw
audio-installatie........................................252
Bijlagen...........................................................308
314
Index
Brandstof en tanken....................................133
Technische specificatie.....................................137
Brandstofkwaliteit - Benzine....................133
Brandstofkwaliteit - Diesel.......................134
Opslaan voor de lange termijn......................134
Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol).........................................................133
Opslaan voor de lange termijn.......................133
Brandstofverbruik.........................................137
Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie............................137
Buitenspiegels.................................................69
Handmatig inklapbare spiegels.....................69
C
CD afspelen...................................................258
CD-nummers herhalen.............................258
Type 1......................................................................258
Type 2 en 3...........................................................259
CD-nummers scannen..............................259
Type 1......................................................................259
Type 2 en 3...........................................................259
CD-speler.......................................................258
Centrale vergrendeling.................................38
Comfortontgrendeling.......................................38
Comfortvergrendeling........................................38
Commandos audio-unit .........................269
Auxiliary ingang...................................................274
CD-speler.............................................................269
Externe apparaten - iPod................................275
Externe apparaten - USB................................274
Radio.......................................................................270
Commandos klimaatregeling................282
Airconditioning....................................................282
Commandos telefoon................................277
Een telefoonboek aanleggen........................280
Hoofdinstellingen...............................................281
Telefoon.................................................................277
Telefoonfuncties................................................278
Contactslot.....................................................123
Contactslot
Zie: Contactslot...................................................123
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren.............215
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren...............................215
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.................................................216
Cruise Control
Zie: Snelheidsregeling (Cruise Control)......157
D
Dakrekken en bagagedragers..................183
Dakdragers aanbrengen...................................183
Imperiaal................................................................183
De juiste zitpositie innemen.......................113
De motorkap openen en sluiten............206
De motorkap openen.......................................206
De motorkap sluiten........................................206
Dieselroetfilter................................................127
Regeneratie...........................................................128
Digitale signaalverwerking (DSP).........256
DSP-equalizer.....................................................256
DSP-instellingen wijzigen...............................256
DSP voor bezette zitplaatsen.......................256
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.............119
Door water rijden...........................................191
Door water rijden.................................................191
DPF
Zie: Dieselroetfilter..............................................127
E
Eco-modus......................................................132
Werking...................................................................132
Eco-modus gebruiken.................................132
Eco-modus resetten..........................................132
Een benzinemotor starten........................124
Koude of warme motor....................................124
Stationair toerental na het starten..............124
Verzopen motor...................................................124
Een benzinemotor starten - Flex Fuel
(FF, ethanol)................................................125
Starten bij lage buitentemperaturen...........125
Een dieselmotor starten............................125
Koude of warme motor....................................125
Een koplamp verwijderen...........................59
315
Index
Een wiel vervangen.....................................224
Boordkrik...............................................................225
Kriksteunpunten.................................................225
Uitvoeringen met een reservewiel...............224
Wiel aanbrengen................................................229
Wieldop verwijderen.........................................227
Wielmoersleutel monteren............................227
Wielslotmoeren..................................................224
Wiel verwijderen.................................................228
Een zekering vervangen.............................194
Eerstehulpset.................................................192
Elektrisch bedienbare ruiten......................68
Antiklemfunctie....................................................69
Geheugen van de elektrisch bedienbare
ruiten opnieuw instellen...............................69
Integraal openen/sluiten..................................68
Module portier bestuurderszijde....................68
Ruiten automatisch openen en
sluiten..................................................................68
Veiligheidsschakelaar voor de achterste
ruiten....................................................................68
Elektrische portiersloten
Zie: Vergrendelen en ontgrendelen...............33
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels..............................................70
Elektrisch inklapbare buitenspiegels............70
Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld............................................................70
Elektrisch verstelbare stoelen..................116
Elektrisch zonnedak.....................................107
Antiklemfunctie van het schuifdak.............108
Leerprocedure schuifdak................................109
Schuifdak automatisch openen en
sluiten................................................................108
Schuifdak kantelen...........................................108
Schuifdak openen en sluiten.........................108
Veiligheidsmodus van het schuifdak..........109
Elektromagnetische
compatibiliteit............................................310
Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.....................................................286
Bluetooth audio-apparaat
aansluiten........................................................286
Extern apparaat aansluiten ....................285
Aansluiting...........................................................285
Extra verwarming..........................................110
Extra verwarming diesel (afhankelijk van
het land).............................................................112
Parkeerverwarming............................................110
Extra voedingsaansluitingen ....................119
F
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert)............................................163
Gevoeligheid voor de waarschuwingen
instellen.............................................................164
Het systeem in- en uitschakelen..................164
G
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp achteruit.......147
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp voor en achter
..........................................................................148
Manoeuvreren met de parkeerhulp.............149
Parkeerhulp in- en uitschakelen...................148
Gebruik maken van de telefoon ............265
Actieve telefoon afmelden.............................267
Bellen.....................................................................265
Een inkomend gesprek ontvangen.............266
Een tweede oproep ontvangen...................266
Microfoon dempen............................................267
Van actieve telefoon veranderen.................267
Gebruik maken van
snelheidsregeling.......................................157
Cruise control inschakelen..............................157
Cruise control opnieuw inschakelen...........158
Cruise control uitschakelen............................158
Ingestelde snelheid veranderen....................157
Snelheid instellen................................................157
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.....................................144
Gebruik van sneeuwkettingen................234
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling
(ESP).................................................................234
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap..............................................28
Gebruik van winterbanden.......................234
Gecodeerde sleutels.....................................40
Gemaksfuncties.............................................119
Gevarendriehoek..........................................192
316
Index
Glashouder.....................................................120
Gloeilampentabel..........................................67
Gloeilampen vervangen..............................59
Achterlichten - 4-deurs.....................................64
Achterlichten - 5-deurs......................................63
Bagageruimteverlichting,
beenruimteverlichting en
achterlicht.........................................................66
Derde remlicht......................................................66
Interieurverlichting..............................................66
Kentekenplaatverlichting.................................66
Koplampen............................................................60
Naderingslicht.......................................................62
Voormistlichten....................................................63
Zijknipperlicht.........................................................61
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen............................59
Golfband toets..............................................253
H
Handgeschakelde versnellingsbak........139
De achteruit inschakelen.................................139
Handmatige klimaatregeling...................102
Airconditioning....................................................103
Gerecirculeerde lucht........................................103
Interieur snel verwarmen.................................103
Toetsen voor luchtverdeling...........................102
Ventilatie................................................................103
Ventilator...............................................................103
Handmatig verstelbare stoelen...............113
Hellingshoek van de rugleuning
instellen..............................................................114
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen............................................................114
Lendensteun instellen.......................................114
Stoelen naar voren en achteren
schuiven..............................................................113
Handrem
Zie: Parkeerrem...................................................142
Hill launch assist (HLA)
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken..........................................................145
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden....................145
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken..........................................................145
Hondenrek........................................................181
Aanbrengen achter de achterbank..............182
Aanbrengen achter de voorstoelen..............181
Hoofdsteunen.................................................114
Hoofdsteun instellen..........................................114
Hoofdsteun verwijderen....................................115
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen...........................................................27
Houder satelliet-navigatie-unit................121
Houder instellen...................................................121
Hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ................222
I
Immobilisatiesysteem inschakelen........40
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering.................................40
Immobilisatiesysteem
uitschakelen.................................................40
In één oogopslag ............................................10
Overzicht achterzijde exterieur........................16
Overzicht instrumentenpaneel........................13
Overzicht interieur..................................................11
Overzicht voorzijde exterieur............................10
317
Index
Infoberichten...................................................89
Accu en laadsysteem..........................................91
Active City Stop....................................................90
Airbag.......................................................................90
Alarminstallatie....................................................90
Automatische grootlichtregeling...................90
Bandenspanningcontrolesysteem..............100
Berichtsymbolen..................................................89
Bescherming van de inzittenden...................96
Bestuurderswaarschuwing..............................93
Controlefunctie blinde hoek.............................91
Cruise control en adaptieve cruise control
(ACC)...................................................................92
De motor inschakelen.........................................97
Elektrisch bediend kinderslot...........................91
Handrem.................................................................96
Hellingstart.............................................................93
Keyless entry (sleutelloze toegang).............93
Klimaatregeling.....................................................92
Lane keeping aid..................................................94
Onderhoud.............................................................95
Portieren open.......................................................92
Stabiliteitsregeling (ESP)..................................97
Start/stop...............................................................98
Startblokkeringssysteem..................................93
Stuurbekrachtiging..............................................97
Transmissie............................................................99
Verlichting...............................................................94
Vooruit- en achteruitrijbeveiliging.................96
Infodisplays.......................................................81
Algemene informatie...........................................81
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays.....................................................81
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................261
Inhouden en specificaties .........................241
Technische specificatie....................................241
Inleiding audio-installatie.........................245
Inleiding.................................................................7
Inrijden...............................................................191
Banden....................................................................191
Motor........................................................................191
Remmen en koppeling......................................191
Instrumentenpaneel......................................75
Interieurverlichting.........................................57
Binnenverlichting..................................................57
Sfeerverlichting.....................................................58
Introductie navigatie ..................................297
Algemene informatie.......................................290
Auto's met CD-SD navigatiesysteem of
Sony CD-SD navigatiesysteem...............298
Auto's met mobiel navigatiesysteem........297
iPod-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..................285
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................286
iPod gebruiken .............................................287
Bediening..............................................................288
Bediening van de audio-installatie.............288
iPod
Zie: iPod gebruiken ...........................................287
ISOFIX verankeringspunten........................22
Kinderzitje met een veiligheidsriem aan de
bovenzijde bevestigen...................................23
Verankeringspunten aan de bovenzijde -
4-deurs auto's..................................................22
Verankeringspunten aan de bovenzijde -
alle auto's...........................................................22
K
Kaartupdates ...............................................307
Katalysator......................................................134
Rijden met een auto met katalysator.........134
Kinder observatiespiegel............................121
Kindersloten.....................................................23
Elektrisch bediende kindersloten...................23
Handmatig bediende kindersloten................23
Kinderzitjes........................................................18
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen..............................................18
Kleine lakschade repareren.......................221
Klimaatregeling..............................................101
Werking...................................................................101
Klok.....................................................................119
Koplampen afstellen - Auto's met
Adaptieve verlichting, voor/Xenon
koplampen.....................................................55
Koplamphoogte afstellen...........................55
Aanbevolen regelknopstanden.......................55
Koplampsproeiers.........................................48
318
Index
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers................183
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters........................................101
M
Menu's audio-installatie...........................256
Menu route-opties .....................................303
Dynamisch...........................................................303
Eco instelling.......................................................303
Rijstijl......................................................................303
Route......................................................................303
Seizoenswegen..................................................304
Snelweg................................................................303
Tol...........................................................................304
Veer/autotrein....................................................304
Vignet.....................................................................304
Meters.................................................................75
Brandstofpeilmeter.............................................76
Koelvloeistoftemperatuurmeter.....................76
Mistachterlichten...........................................54
Mistlampen - Achter
Zie: Mistachterlichten.........................................54
Mistlampen - Voor
Zie: Voorste mistlampen...................................54
Monitor dode hoek .........................................71
Gebruik van het systeem...................................72
Informatiesysteem dode hoek (BLIS)...........71
Registratiefouten..................................................73
Systeem in- en uitschakelen............................73
Systeemregistratie en
-waarschuwingen............................................72
Motorblokverwarming ...............................128
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten..........206
Motorkoelvloeistof controleren...............215
Bijvullen..................................................................215
Koelvloeistofpeil controleren.........................215
Motorolie controleren.................................215
Bijvullen..................................................................215
Het oliepeil controleren....................................215
Motorstartblokkering...................................40
Werking....................................................................40
Motor starten en stoppen .........................123
Algemene informatie.........................................123
Motor uitschakelen......................................128
Auto's met turbocompressor........................128
MP3-aansluiting
Zie: Extern apparaat aansluiten ..................285
Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met
Bluetooth.........................................................286
MP3-bestand afspelen.............................259
Een multi session CD afspelen.....................259
MP3 weergave-opties...............................260
Opties weergave CD tekst.............................260
N
Navigatiedata laden...................................296
Navigatiedata laden.........................................296
Navigatiesysteem .......................................303
Nieuwsberichten..........................................256
Nummer selecteren....................................258
Type 2 en 3...........................................................258
O
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma).........................................................214
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel /2,0 l Duratorq-TDCi (DW) diesel
..........................................................................214
Oliepeilstaaf - 1,6L EcoBoost SCTi
(Sigma).........................................................214
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE
(MI4)...............................................................214
Onderdelen en accessoires...........................7
Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen...........................................................8
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn..................7
Onderhoud.....................................................205
Algemene informatie.......................................205
Technische specificatie.....................................217
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht audio-installatie......................246
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)..............207
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ...................210
Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost
SCTi (Sigma).............................................208
319
Index
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratec-HE (MI4).......................................211
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel ..................213
Overzicht navigatie-eenheid...................292
Auto's met CD-SD navigatiesysteem........293
Auto's met Sony CD-SD
navigatiesysteem..........................................295
Overzicht navigatie-unit ...........................292
Overzicht van symbolen.................................7
Symbolen in dit instructieboekje.......................7
Symbolen op uw auto...........................................7
P
Parkeerhulp ....................................................147
Werking...................................................................147
Parkeerrem......................................................142
Passagiersairbag uitschakelen.................28
Airbag aan passagierszijde
inschakelen........................................................29
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen......................................................29
Schakelaar voor airbag aan passagierszijde
monteren............................................................29
Persoonlijke instellingen.............................89
Gong uitschakelen...............................................89
Maateenheden.....................................................89
Taal instellen.........................................................89
Temperatuureenheden......................................89
Plaatsen zekeringenhouders....................193
Zekeringenkast in motorruimte.....................193
Zekeringenkast laadruimte.............................193
Zekeringkast in de passagiersruimte..........193
Plaatsing van kinderzitjes............................19
Programmeren van de
afstandsbediening.....................................30
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren.................................................30
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.................................................30
R
Regeling functie
verkeersinformatie...................................254
Verkeersberichten beëindigen......................255
Verkeersberichten inschakelen....................255
Volume van de verkeersberichten...............255
Regeling voor bergop rijden
gebruiken......................................................145
Alleen auto's met handgeschakelde
versnellingsbak...............................................145
Het systeem activeren......................................145
Het systeem deactiveren.................................146
Regeling voor bergop rijden......................145
Werking...................................................................145
Regionale modus (REG)...........................257
Reinigen van binnenzijde auto.................221
Achterruiten..........................................................221
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen...............221
Veiligheidsgordels...............................................221
Reinigen van buitenzijde auto.................220
Achterruit reinigen.............................................220
Chromen onderdelen reinigen......................220
Koplampen reinigen.........................................220
Onderhoud van de lak.....................................220
Remmen...........................................................142
Werking...................................................................142
Richtingaanwijzers........................................56
Rijveiligheid ..................................................290
Veiligheidsinformatie........................................291
Routeweergaven ........................................304
Kaartweergave...................................................304
Kruispuntzoom...................................................304
Navigatiedisplay................................................304
Ruiten en spiegels.........................................68
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers..........46
Ruitensproeiervloeistof
controleren...................................................216
Ruitenwisserbladen controleren..............49
Ruitenwisserbladen vervangen................49
Achterruitwisserblad..........................................50
Voorruitwisserbladen.........................................49
Ruitenwissers en ruitensproeiers.............46
320
Index
S
Schuifdak
Zie: Elektrisch zonnedak..................................107
Setup Bluetooth...........................................263
Eisen voor een Bluetooth verbinding.........263
Telefoons bedienen..........................................263
Setup telefoon..............................................264
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden......................................................264
Telefoonboek......................................................264
Telefoonboekcategorieën..............................264
Van een telefoon een actieve telefoon
maken...............................................................264
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)...................................258
Type 1......................................................................258
Type 2 en 3...........................................................258
Sleeppunten..................................................203
Locatie sleepoog...............................................203
Sleepoog aanbrengen.....................................203
Sleutelloos starten.......................................126
Contact aan..........................................................126
De motor afzetten bij rijdende auto.............127
De motor afzetten bij stilstaande
auto......................................................................127
Een dieselmotor starten..................................126
Motor slaat niet aan..........................................126
Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie.........................126
Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak..........126
Sleutelloze toegang......................................35
Algemene informatie..........................................35
Auto ontgrendelen...............................................37
Auto vergrendelen...............................................36
Passieve sleutel....................................................36
Portieren met de sleutelbaard vergrendelen
en ontgrendelen..............................................38
Uitgeschakelde sleutels.....................................37
Sleutels en afstandsbediening.................30
Sloten..................................................................33
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen..............234
Snelheidsbegrenzer gebruiken................165
Het systeem in- en uitschakelen..................165
Ingestelde snelheidslimiet doelbewust
overschrijden...................................................165
Snelheidslimiet instellen.................................165
Systeemwaarschuwingen...............................165
Snelheidsbegrenzer.....................................165
Werking..................................................................165
Snelheidsregeling (Cruise Control)
Zie: Gebruik maken van
snelheidsregeling...........................................157
Snelheidsregeling (Cruise Control)........157
Werking...................................................................157
Specificatie-overzicht zekeringen..........195
Zekeringenkast in motorruimte.....................195
Zekeringenkast laadruimte...........................200
Zekeringkast in de passagiersruimte..........198
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels.......................................68
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels...............107
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.....................................................268
Spraaklabel.........................................................269
Werking van het systeem...............................268
Spraaksturing..................................................45
Werking.................................................................268
Stabiliteitsregeling.......................................143
Werking...................................................................143
Standverwarming
Zie: Extra verwarming........................................110
Start/stop knop gebruiken.......................130
Motor afzetten.....................................................130
Motor starten.........................................................131
Start/stop knop............................................130
Werking..................................................................130
Starten met hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ................222
Starten met hulpstartkabels ..................222
Hulpstartkabels aansluiten............................222
Motor starten.......................................................223
Station afstemtoetsen..............................253
DAB-service linking...........................................253
Handmatig afstemmen...................................253
Scanfunctie..........................................................254
Zoeken...................................................................253
Stoelen...............................................................113
321
Index
Stoelverhogers ................................................21
Kinderzitje (Groep 2)............................................21
Zitverhoger (Groep 3)..........................................21
Storingen verhelpen
audio-installatie........................................262
Stuurwiel afstellen........................................44
Stuurwielblokkering.....................................123
Uitvoeringen met sleutelloos
startsysteem....................................................123
Uitvoeringen zonder sleutelloos
startsysteem....................................................123
Stuurwiel...........................................................44
Systeem hulp bij blijven rijden op
rijstrook gebruiken.....................................173
Het systeem in- en uitschakelen...................173
Systeemwaarschuwingen...............................173
Systeem hulp bij blijven rijden op
rijstrook...........................................................172
Werking...................................................................172
Systeeminstellingen .................................300
Audio-instellingen..............................................301
Klokinstellingen..................................................302
Menustructuur - Informatie- en
entertainmentdisplay - Alle auto's.........301
Menustructuur - Informatie- en
entertainmentdisplay - Auto's met
navigatiesysteem.........................................300
T
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..............137
Tanken...............................................................137
Tankklep...........................................................134
Tanken met een jerrycan..................................137
Technische specificaties
Zie: Inhouden en specificaties ......................241
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon ..........265
Telefoon..........................................................263
Algemene informatie.......................................263
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS ........................142
Tips voor het rijden.......................................191
Tips voor rijden met ABS ..........................142
TMC gebruiken ............................................306
TMC berichten gebruiken...............................306
Verkeersberichten.............................................306
Verkeersberichten beëindigen.....................306
Traffic Message Channel
(verkeersberichtenkanaal) ..................306
Werking.................................................................306
Transport..........................................................179
Algemene informatie.........................................179
Trekhaak .........................................................188
Onderhoud...........................................................190
Rijden met een aanhanger.............................189
Rijden zonder aanhanger................................190
Trekhaakkogel aanbrengen............................189
Trekhaakkogel ontgrendelen.........................188
Trekhaakkogel verwijderen............................190
Trekken van een aanhanger.....................185
Steile hellingen....................................................185
Tripcomputer...................................................88
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is............................................................................88
Buitentemperatuur.............................................88
Gemiddeld brandstofverbruik........................88
Gemiddelde snelheid.........................................88
Kilometerteller......................................................88
Momentaan brandstofverbruik......................88
Tripcomputer.........................................................88
Tripcomputer resetten.......................................88
Typegoedkeuringen....................................308
Certificaat voor Verenigde Arabische
Emiraten............................................................310
EU-verklaring.......................................................310
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE............308
Lasersensor.........................................................309
RX-42 - Conformiteitsverklaring.................308
U
USB-apparaat gebruiken ........................286
Bediening..............................................................287
Bediening van de audio-installatie.............287
USB-poort........................................................121
USB
Zie: USB-apparaat gebruiken ......................286
V
Veiligheidsgordels vastmaken...................27
Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken.................27
Veiligheidsmaatregelen..............................133
Veiligheidsuitrusting voor kinderen..........18
322
Index
Velgen en banden........................................224
Algemene informatie........................................224
Technische specificatie...................................235
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling...........................................101
Ventilatieroosters..........................................101
Luchtrooster aan de zijkant............................102
Middelste luchtroosters....................................101
Verbinding......................................................284
Algemene informatie.......................................284
Vergrendelen en ontgrendelen..................33
Bevestiging van vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................34
De portieren van binnenuit vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................34
Dubbel vergrendelen...........................................33
Kofferdeksel/achterklep....................................34
Ontgrendelen.........................................................33
Portieren afzonderlijk met de sleutel
vergrendelen.....................................................34
Vergrendelen..........................................................33
Verkeersbordherkenning gebruiken.......175
Het systeem in- en uitschakelen...................175
Snelheidswaarschuwing systeem
instellen..............................................................175
Systeemdisplay...................................................175
Verkeersbordherkenning............................175
Werking...................................................................175
Verlichtingsbediening....................................51
Grootlicht en dimlicht..........................................51
Home safe verlichting.........................................52
Lichtsignaal.............................................................51
Parkeerlichten.........................................................51
Standen van de lichtschakelaar......................51
Verlichting..........................................................51
Versneld vooruit/achteruit.......................258
Versnellingsbak/transmissie...................139
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie.................139
Verwarmde ruiten en spiegels.................107
Verwarmbare buitenspiegels.........................107
Verwarmbare ruiten...........................................107
Verwarmde stoelen......................................118
Verwarming
Zie: Klimaatregeling...........................................101
Verzorging van banden..............................233
Verzorging van de auto..............................220
VIN
Zie: Voertuigidentificatienummer...............240
Vloermatten....................................................122
Voertuigidentificatienummer.................240
Voertuigidentificatieplaatje.....................239
Voertuigidentificatie...................................239
Volumeknop..................................................253
Voorkeuzetoetsen.......................................254
Voorruitsproeiers............................................47
Voorruitwissers...............................................46
Automatisch ruitenwissersysteem...............46
Intervalwissen.......................................................46
Voorste mistlampen.....................................54
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden............................191
W
Waarschuwing rijden buiten baan
gebruiken......................................................170
De gevoeligheid van het systeem
instellen.............................................................170
Het systeem in- en uitschakelen...................170
Systeemwaarschuwingen...............................170
Trillingsniveau in stuurwiel afstellen...........170
Waarschuwing rijden buiten baan.........169
Werking..................................................................169
323
Index
Waarschuwings- en
indicatielampen............................................77
Berichtsymbolen..................................................78
Controlelamp automatische
snelheidsregeling.............................................77
Controlelamp Elektronisch Stabiliteits
Programma (ESP)..........................................79
Controlelamp Forward Alert............................78
Controlelamp grootlicht....................................78
Controlelamp koplampen.................................78
Controlelamp mistachterlicht.........................79
Controlelamp mistlampen, vóór....................78
Controlelamp voorgloeibougies.....................78
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel..............................................79
Indicator dodehoekmonitor..............................77
Lamp remsysteem................................................77
Richtingaanwijzers...............................................77
Start/stop-indicatielamp..................................79
Waarschuwingslamp 'Vorst'............................78
Waarschuwingslamp ABS.................................77
Waarschuwingslamp airbag.............................77
Waarschuwingslamp laadstroom.................78
Waarschuwingslamp laag
brandstofniveau...............................................78
Waarschuwingslamp lage
bandenspanning..............................................78
Waarschuwingslamp motor.............................77
Waarschuwingslamp oliedruk.........................79
Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane
departure)..........................................................78
Waarschuwingsknipperlichten.................56
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..........................................27
Herinneringssysteem uitschakelen...............28
Herinneringssysteem veiligheidsgordel
achter...................................................................28
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto..............220
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto..............220
Wat te doen bij pech ..................................192
Werking van de audio-installatie...........253
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden....................234
Z
Zekeringen.......................................................193
Zijrichtingaanwijzers.....................................56
324
Index
(CG3568nl)
3

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Ford Focus - aug 2011 - jan 2012 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Ford Focus - aug 2011 - jan 2012 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 7,06 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Ford Focus - aug 2011 - jan 2012

Ford Focus - aug 2011 - jan 2012 Aanvulling / aanpassing - Nederlands - 2 pagina's

Ford Focus - aug 2011 - jan 2012 Snelstart handleiding - Nederlands, Deutsch - 18 pagina's

Ford Focus - aug 2011 - jan 2012 Aanvulling / aanpassing - Deutsch - 2 pagina's

Ford Focus - aug 2011 - jan 2012 Snelstart handleiding - Deutsch - 18 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info