138
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
“EERSTE WAARSCHUWINGSCYCLUS”
(lampje
<
op het instrumentenpaneel brandt)
Het lampje
<
signaleert niet goed omgelegde
veiligheidsgordels op de zitplaatsen voor en brandt:
❒
constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid en een van de veiligheidsgordels NIET is
omgelegd;
❒
constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid en een van de veiligheidsgordels wordt
losgemaakt (behalve wanneer zich ten minste een van
de omstandigheden voordoet die staan beschreven in
de volgende paragraaf “Signaleringscyclus” (indien
aanwezig): in dat geval knippert het lampje).
Het lampje moet doven als tijdens het rijden alle
veiligheidsgordels zijn omgelegd, en moet gedoofd
blijven als alle veiligheidsgordels worden omgelegd
voordat de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid.
“SIGNALERINGSCYCLUS”
(lampje
<
brandt en akoestisch signaal)
(indien aanwezig)
Als met niet omgelegde veiligheidsgordel en de
contactsleutel in stand MAR, zich ten minste een van
de volgende omstandigheden voordoet:
❒ ongeveer 1 minuut verstreken na het losmaken van
de veiligheidsgordel en met een snelheid van de
auto die hoger is dan 10 km/h (2,5 km/h voor
uitvoeringen zonder ABS);
❒ snelheid van de auto hoger dan 25 km/h;
❒ afgelegde afstand zonder omgelegde
veiligheidsgordel meer dan 500 m (125 m voor
uitvoeringen zonder ABS);
❒ dan wordt gedurende 90 seconden een “signale-
ringscyclus” geactiveerd die bestaat uit het
knipperen van het lampje
<
op het instrumenten-
paneel (om aan te geven dat een van de veiligheids-
gordels voor niet goed is omgelegd) en een
akoestisch signaal.
De cyclus wordt onmiddellijk onderbroken (lampje
dooft en akoestisch signaal stopt) in een van de
volgende gevallen:
❒
als de veiligheidsgordel wordt omgelegd;
❒
als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid.