84
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
De regensensor is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen en zich hieraan
automatisch aan te passen:
❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil,
enz.);
❒ waterstrepen veroorzaakt door versleten
wisserrubbers;
❒ verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet
als de hendel in stand (B) is blijven staan. Voor het
inschakelen van de regensensor moet de hendel in
stand (A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt
ingeschakeld, wordt ten minste één wisslag uitgevoerd,
ook bij een droge ruit.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.
ATTENTIE
Als de voorruit gereinigd moet worden, controleer dan altijd of de regensensor is
uitgeschakeld.