530132
200
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/206
Pagina verder
NEDER-
LANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment
de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de FIAT-dealer wenden.
603.45.278
INSTRUCTIEBOEKJE
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.278 - XI/2000 - 1e Editie - Gedrukt door: Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
Eindredactie Satiz S.p.A.
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Diesel
liter kg liter kg liter kg
Motorcarter 5 4,5 5,4 4,9
Motorcarter en filter 5,25 4,7 6,0 5,4
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Diesel
Inhoud brandstoftank 80 80 80
Brandstofreserve 8÷10 8÷10 8÷10
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal ten minste 95 RON.
Tank bij deze auto uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590.
Bandenmaat
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
205/75 R16”C (110/108 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
215/75 R16”C (113/111 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
Onbelast en volbeladen
Voor Achter
33
4,1 4,5
33
4,1 4,5
4,1 4,5
55
4,1 4,5
55
4,1 4,5
55
4,5 4,5
5,5 5,5
4,5 4,5
5,5 5,5
Uitvoering
10
Alle uitvoeringen
alleen voor Panorama en Ambulance 2.8 JTD
4x4 (2.0)
4x4 (2.8 D - 2.8 JTD)
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
14
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
MAXI
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional 141
Alle uitvoeringen optional 143
Importeur voor België:
FIAT AUTO BELGIO
Genèvestraat 175
1140 Brussel
Importeur voor Nederland:
FIAT AUTO NEDERLAND B.V.
Hullenbergweg 1-3
1101 BW Amsterdam Zuidoost
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOFTANK
Benzinemotoren: Tank bij deze auto uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.
Dieselmotoren: Tank bij deze auto uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan
Europese specificaties EN590.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig
in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:
benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes m
en ¢ doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet
boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
K
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de
accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte
installaties aanraden die de accu niet uitputten.
CODE-card
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de
CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de
auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatie-
kosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik,veilig rijden en het onderhoud
van uw auto. Besteed vooral aandacht aan de informatie bij de symbolen " (veiligheid van personen)
# (bescherming van het milieu) (conditie van de auto).
WELKOM AAN BOORD VAN DE DUCATO
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Ducato. Met deze
bedrijfsauto bent u verzekerd van een groot laadvermogen, veiligheid en rijplezier. Bovendien is de Ducato een auto
met respect voor het milieu. De doelmatigheid van elk detail, zijn veelzijdigheid, de prestaties van de motor, de vele
accessoires en optionals, de veiligheidssystemen en de recycleerbare onderdelen maken de Ducato tot een unieke
bedrijfsauto.
U zult het merken zodra u met de Ducato begint te rijden.
En ook daarna, want u zult ontdekken dat deze auto door zijn hoge kwaliteitsniveau u alles zal bieden wat u ver-
langt, zelfs onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden.
Voordat u vertrekt, raden we u aan dit boekje aandachtig te lezen. Het is een onmisbare gids waarmee u ieder
aspect van uw Ducato leert kennen. Ook leest u hoe u uw Ducato het beste kunt gebruiken. Bovendien biedt dit
boekje u belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust auto-
rijden.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
• het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
• een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier, goede reis... en veel plezier in uw werk!
1
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN
Veiligheid, respect voor het milieu en optimalisering van het laadvermogen zijn de uitgangspunten geweest bij
het ontwerpen van de Ducato.
Zowel de nieuwe motoren, de veiligheidsvoorzieningen en het grote comfort voor de bestuurder en zijn mede-
inzittenden, als het grote gebruiksgemak dragen ertoe bij om de persoonlijkheid van uw Ducato te waarderen.
En ook daarna, want u zult ontdekken dat naast de karakteristieke stijl en het temperament, door nieuwe pro-
ductietechnieken de onderhoudskosten laag zullen blijven.
Wij willen u er bovendien aan herinneren dat de Ducato niet alleen een milieubewuste auto is tijdens het ge-
bruik, maar ook daarna. Fiat heeft hard gewerkt om een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling.Aan het
einde van zijn lange levensduur kan de Ducato eenvoudig ontmanteld en al zijn onderdelen gerecycleerd worden.
Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe
grondstoffen nodig.
2
De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra
aandacht voor vragen.
Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het
gaat:
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO
Veiligheid van de inzittenden.
Attentie. Het niet of gedeeltelijk op-
volgen van deze instructies kan gevaar
opleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu.
Aanwijzing voor het juiste gedrag,
zodat het gebruik van de auto zo min
mogelijk schade aan het milieu op-
levert.
Conditie van de auto.
Attentie. Het niet of gedeeltelijk op-
volgen van deze instructies schaadt de
conditie van de auto en zal in veel ge-
vallen ook de garantie doen vervallen.
3
Bobine
Hoge spanning.
Accu
Corrosieve vloeistof.
Accu
Ontploffingsgevaar.
Ventilateur
Kan automatisch in-
schakelen bij stilstaande
motor.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele on-
derdelen van uw Ducato zijn specifiek
gekleurde plaatjes aangebracht met
daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen
aangeven die u in acht moet nemen als
u met het betreffende onderdeel te
maken krijgt.
Hierna volgen kort samengevat de
symbolen die vermeld staan op de
plaatjes die op uw Ducato zijn aange-
bracht met daarnaast het onderdeel
waarop het symbool betrekking heeft.
Bovendien zijn de symbolen naar
betekenis in groepen onderverdeeld:
gevaar, verbod, waarschuwing en ver-
plichting.
SYMBOLEN DIE GEVAAR
AANDUIDEN
Expansiereservoir
Draai de dop niet los als
de koelvloeistof nog heet
is.
4
Remcircuit
De vloeistof in het reser-
voir mag het maximum
niveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die is
aangegeven in de “Vullingstabel”.
Stuurbekrachtiging
De vloeistof in het reser-
voir mag het maximum
niveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die is
aangegeven in de “Vullingstabel”.
Katalysator
Parkeer niet boven
brandbare materialen.
Raadpleeg het hoofdstuk:
“Voorzorgsmaatregelen voor het
behoud van de emissiereductiesyste-
men”.
Accu
Niet dichtbij komen met
open vuur.
Accu
Houd kinderen op af-
stand.
Hitteschilden -
riemen - poelies -
ventilateur
Niet aanraken.
Slangen van de
airconditioning
Niet openen.
Gas onder hoge druk.
Riemen en poelies
Bewegende delen; niet
dichtbij komen met
lichaamsdelen of kleding-
stukken.
VERBODSSYMBOLEN
5
WAARSCHUWINGS-
SYMBOLEN
Accu Krik
Raadpleeg het instruc-
tieboekje.
Accu
Bescherm de ogen.
Ruitenwissers
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
Motor
Gebruik uitsluitend de
smeermiddelen die zijn
aangegeven in de “Vullings-
tabel”.
Auto rijdt op
milieuvriendelijke
benzine
Tank uitsluitend loodvrije benzine
met een octaangetal van 95 R.O.N.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN
6
Auto rijdt op diesel
Tank uitsluitend diesel-
brandstof.
Expansiereservoir
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
DIESEL
7
WEGWIJS IN UW AUTO
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
TECHNISCHE GEGEVENS
ACCESSOIRES MONTEREN
ALFABETISCH REGISTER
INHOUD
INSTRUMENTEN .............................................................. 27
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES ..... 28
VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 32
AIRCONDITIONING ....................................................... 35
EXTRA VERWARMING .................................................... 37
HENDELS AAN HET STUUR ......................................... 41
BEDIENINGSKNOPPEN ................................................. 43
BRANDSTOF-NOODSCHAKELAAR........................... 44
TACHOGRAAF .................................................................. 45
INTERIEURUITRUSTING ................................................ 46
PORTIEREN ........................................................................ 49
MOTORKAP ....................................................................... 53
KOPLAMPEN ..................................................................... 54
ABS ....................................................................................... 56
AIRBAG ............................................................................... 58
AUTORADIO ..................................................................... 60
VOORBEREIDING VOOR
IMPERIAAL/SKIDRAGER.................................................. 61
TANKEN MET DE DUCATO ......................................... 61
BESCHERMING VAN HET MILIEU ............................... 63
8
Wij raden u aan dit hoofdstuk te lezen terwijl u
comfortabel in uw nieuwe Ducato zit. Zo kunt u de in
dit boekje beschreven delen direct herkennen en alles
proberen.
Op deze manier raakt u in korte tijd vertrouwd met
de bedieningsknoppen en de installaties waarmee uw
Ducato is uitgerust. Wanneer u de motor start en de
weg op gaat, zult u nog veel meer aardige eigenschap-
pen van uw nieuwe auto ontdekken.
FIAT CODE ........................................................................ 9
START-/CONTACTSLOT.................................................. 11
ZITPOSITIE INSTELLEN .................................................. 12
VEILIGHEIDSGORDELS .................................................. 15
KINDEREN VEILIG VERVOEREN ................................... 18
GORDELSPANNERS ........................................................ 22
DASHBOARD .................................................................... 23
INSTRUMENTENPANEEL .............................................. 25
WEGWIJS IN UW AUTO
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming
tegen diefstal is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering (Fiat
CODE). Het systeem schakelt auto-
matisch in als de start-/contactsleutel
wordt uitgenomen. In de handgreep
van de sleutels zit een elektronisch
component gemonteerd dat bij het
starten van de motor een signaal ont-
vangt via een speciale antenne die in
het start-/contactslot is ingebouwd.
Dit signaal wordt omgezet in een ge-
codeerd signaal en vervolgens aan de
regeleenheid van de Fiat CODE ge-
zonden, die, als de code wordt her-
kend, het starten van de motor mo-
gelijk maakt.
DE SLEUTELS
Bij de auto worden geleverd:
– een sleutel A-fig. 1 en twee sleu-
tels B.
De sleutel A met bordeauxrode
handgreep, waarvan u één exemplaar
hebt ontvangen, is de hoofdsleutel.
Deze sleutel is onmisbaar voor de
Fiat-dealer omdat hij dient voor het
opslaan van de codes van de andere
sleutels B bij verlies of beschadiging.
Deze sleutel is ook onmisbaar voor
het aanvragen van duplicaatsleutels.Wij
raden u aan de sleutel op een veilige
plaats te bewaren (niet in de auto) en
alleen in uitzonderlijke gevallen te ge-
bruiken.
Bij verlies van de hoofdsleutel is
het niet meer mogelijk werk-
zaamheden aan de Fiat CODE en
de regeleenheid van de motor (of
inspuitpomp bij uitvoeringen met
dieselmotor) uit te voeren.
Sleutel B, waarvan u twee exempla-
ren hebt ontvangen, is voor het nor-
male gebruik en dient voor:
– het starten
– de voorportieren
– de zijschuifdeuren
– de achterdeur
– de dop van de brandstoftank.
Samen met de sleutels hebt u een
CODE-card fig. 2 ontvangen waarop
staat aangegeven:
A - de elektronische code voor het
uitvoeren van een noodstart (zie
“Noodstart” in het hoofdstuk
“Noodgevallen”)
fig. 1
P3P00231
fig. 2
P3P00232
9
10
B - de mechanische code van de
sleutels die bij aanvraag van duplicaat-
sleutels aan de Fiat-dealer moet
worden overhandigd.
C - vakjes voor het aanbrengen van
eventuele codestickers.
De CODE-card en de sleutel met
bordeauxrode handgreep moeten op
een veilige plaats worden opgeborgen.
Wij raden u aan de elektronische
code van de CODE-card altijd bij u te
hebben omdat deze onmisbaar is voor
het uitvoeren van een noodstart.
DUPLICAATSLEUTELS
Bedenk dat bij aanvraag van extra
sleutels, zowel de nieuwe sleutels als
de reeds in uw bezit zijnde sleutels
opnieuw in het geheugen (tot een
maximum van 7 sleutels) moeten wor-
den ingevoerd.Wendt u met de bor-
deauxrode sleutel, alle overige sleutels
en de CODE-card tot de Fiat-dealer.
Als tijdens het opslaan van een
nieuwe sleutelcode de reeds op-
geslagen sleutelcodes niet op-
nieuw worden ingevoerd,worden
ze uit het geheugen gewist, zodat
eventueel verloren sleutels niet
meer gebruikt kunnen worden
voor het starten van de motor.
WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel in
stand STOP of PARK uitneemt,
schakelt het beveiligingssysteem de
startblokkering in.
Draai bij het starten van de motor de
contactsleutel in stand MAR.
1) Als de code wordt herkend, gaat
het lampje ¢ - fig. 3 op het instru-
mentenpaneel kort knipperen;het be-
veiligingssysteem heeft de door de
sleutel gezonden code herkend en de
startblokkering wordt opgeheven.
Draai de sleutel in stand AVV om de
motor te starten.
2) Als het controlelampje ¢ blijft
branden, wordt de code niet herkend.
In dat geval raden wij u aan de sleutel
in stand STOP en vervolgens in MAR
te draaien; als de motor geblokkeerd
blijft, probeer het dan opnieuw met de
andere geleverde sleutels.
Als de auto wordt ver-
kocht, moet de sleutel
met de bordeauxrode
handgreep (naast de andere sleu-
tels) en de CODE-card aan de
nieuwe eigenaar worden over-
handigd.
11
Als de motor nog niet aanslaat,
dient u contact op te nemen met
de Fiat-dealer.
Tijdens het rijden met de contact-
sleutel in stand MAR:
1) Als het controlelampje ¢ gaat
branden, betekent dit dat het systeem
zichzelf controleert (bijv. bij een ver-
mindering van de spanning).Als u het
systeem wilt controleren moet u de
auto stilzetten, de motor afzetten en
de contactsleutel in stand STOP en
vervolgens opnieuw in stand MAR
draaien: het controlelampje ¢ gaat
branden en moet na ongeveer 1 se-
conde doven.Als het controlelampje
blijft branden, dan moet de gehele pro-
cedure herhaald worden, waarbij de
contactsleutel ten minste 30 seconden
in stand STOP moet blijven.Als het
controlelampje blijft branden, dient u
contact op te nemen met de Fiat-
dealer
2) Als het lampje ¢ knippert, be-
tekent dit dat de auto niet wordt be-
veiligd door de startblokkering. Neem
onmiddellijk contact op met een Fiat-
dealer om alle sleutels in het geheu-
gen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij krachtige stoten
kunnen de elektronische componen-
ten in de sleutel beschadigd worden.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft
een eigen code die verschillend is van
alle andere codes. Deze code moet
worden opgeslagen in de regeleenheid
van het systeem.
START-/
CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen worden
gedraaid fig. 4
STOP: motor uit, sleutel uitneem-
baar, stuurslot geblokkeerd.
MAR: contact aan. Alle elektrische
installaties werken.
AVV: starten van de motor.
PARK: motor uit, parkeerverlichting
aan, sleutel uitneembaar, stuurslot ge-
blokkeerd.Druk om de sleutel in stand
PARK te kunnen draaien, op knop A.
fig. 3
P3P00441
fig. 4
P3P00373
Verwijder de sleutel al-
tijd uit het start-/contact-
slot als u de auto verlaat,
om onvoorzichtig gebruik van de
bedieningsknoppen te voorko-
men.Vergeet de auto niet op de
handrem te zetten. Schakel de
eerste versnelling in als de auto
op een helling omhoog staat;
schakel hem in zijn achteruit als
hij op een helling omlaag staat.
Laat kinderen nooit alleen achter
in de auto.
12
Verstel de stoelen alleen
als de auto stilstaat.
Verwijder de sleutel
nooit uit het contactslot
als de auto nog in bewe-
ging is. Bij de eerste stuuruitslag
blokkeert het stuur automatisch.
Dit geldt in alle gevallen, ook als
de auto gesleept wordt.
Als het start-/contact-
slot is geforceerd (bijv. bij
een poging tot diefstal)
moet u, voordat u weer met de
auto gaat rijden, de werking van
het slot laten controleren bij een
Fiat-dealer.
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in stand
STOP of PARK,trek de sleutel uit
het start-/contactslot en draai het
stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen: draai het stuur iets
heen en weer, terwijl u de sleutel in
stand MAR draait.
ZITPOSITIE
INSTELLEN
Zitplaatsen voor
fig. 5
P3P00430
Verstellen in lengterichting
Trek hendel A-fig. 5 omhoog en
schuif de stoel naar voren of naar ach-
teren.
13
Hoogteverstelling
(indien aanwezig)
Trek hendel B-fig. 6 omhoog om het
voorste gedeelte van de zitting te
verhogen.Trek hendel C omhoog om
het achterste gedeelte van de zitting te
verhogen. Om de zitting te laten
zakken, moet u de hendels naar bene-
den drukken.
BELANGRIJK De zitting kan alleen
omhoog geplaatst worden als de stoel
ombelast is, en alleen omlaag geplaatst
worden als u op de bestuurdersstoel
zit.
Verstellen van de rugleuning
(indien aanwezig)
Draai knop D-fig. 5.
Verstellen van de rugleuning
van de passagiersstoelen
(Panorama-uitvoering)
Draai knop E-fig. 7.
HOOFDSTEUNEN
De stoelen zijn voorzien van vaste
hoofdsteunen fig. 8 om de juiste on-
dersteuning te bieden aan volwassen
inzittenden ongeacht het postuur.
fig. 6
P3P00403
fig. 7
P3P00224
fig. 8
P3P00208
Laat de hendel los en
controleer of de stoel
goed geblokkeerd is door
naar voren en naar achteren te
schuiven.
Als de stoel niet goed geblok-
keerd is, kan deze onverwachts
verschuiven waardoor een ge-
vaarlijke situatie kan ontstaan.
14
BINNENSPIEGEL
(indien van toepassing)
De binnenspiegel is verstelbaar met
hendel A-fig. 9.
1 - normale stand
2 - anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veilig-
heidsvoorziening:de spiegel springt tij-
dens een botsing los.
BUITENSPIEGELS
Handbediende verstelling:
Bedien met de hand één van de twee
spiegelglazen van spiegel A-fig. 10.
Het spiegeloppervlak
aan de onderkant van de
spiegel is parabolisch
waardoor het blikveld wordt ver-
groot. Dit heeft tot gevolg dat de
omvang van de objecten die men
in de spiegel ziet, kleiner lijken.
Hierdoor kan de indruk ontstaan
dat deze objecten verder verwij-
derd zijn dan in werkelijkheid.
Als de breedte van de
spiegels in een nauwe
doorgang problemen
oplevert, dan kunnen de spiegels
van stand 1 in stand 2 worden
geklapt.
fig. 9
P3P00436
fig. 10
P3P00439
Ç spiegel rechts
Å spiegel links
Ñ groothoekspiegel rechts
É groothoekspiegel links
Nadat u de knop in een stand hebt
gezet, kunt u de gekozen spiegel ver-
stellen door de knop in de richting van
de pijlen te bewegen.
Elektrisch verstelbaar
(indien aanwezig)
De elektrische verstelling is alleen
mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
U kunt de spiegel verstellen door knop
B-fig. 11 in één van de vier standen te
zetten:
fig. 11
P3P00481
15
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Gebruik van de veiligheids-
gordels (een- of tweezits
bijrijdersbank in de cabine
fig. 13 en zijzitplaatsen achter
indien aanwezig)
Trek de veiligheidsgordel geleidelijk
uit.Als de oprolautomaat blokkeert,
laat dan de gordel een stukje teruglo-
pen en trek hem vervolgens weer ge-
leidelijk uit.
Veiligheidsgordel vastmaken:druk
gesp C-fig. 12 in sluiting E totdat hij
hoorbaar blokkeert.
Veiligheidsgordel losmaken:druk
op knop D.
Begeleid de gordel tijdens het terug-
lopen om te voorkomen dat de gor-
delband draait.
Deze gordels hoeft u niet met de
hand af te stellen.
Via de rolautomaat wordt de lengte
van de gordel automatisch aangepast
aan het postuur van de drager, waarbij
er voldoende bewegingsruimte over-
blijft.Als de auto op een steile helling
staat, kan de rolautomaat blokkeren;
dit is een normaal verschijnsel.
Bovendien blokkeert de rolautomaat
als u de gordel snel uittrekt. Hij
blokkeert ook bij hard remmen, bot-
singen en bij hoge snelheden in boch-
ten.
Pas de hoogte van de geleidebeugel
van de veiligheidsgordels altijd aan het
postuur van de inzittende aan. Zo
wordt de kans op letsel bij een onge-
val verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij
over de schouder halverwege tussen
nek en uiteinde van de schouder ligt.
fig. 12
P3P00431
fig. 13
P3P00432
Voor maximale veilig-
heid moet u de rugleu-
ning rechtop zetten, te-
gen de leuning aan gaan zitten en
de gordel goed laten aansluiten
op borst en bekken.
De veiligheidsgordels
mogen alleen worden
versteld als de auto stil-
staat.
Hoogteverstelling van de veilig-
heidsgordels:
16
Bedenk dat passagiers
op de zitplaatsen achter
(uitvoeringen Panorama,
Combi en Dubbele Cabine) die
geen gordel dragen tijdens een
ernstig ongeval, ook gevaar op-
leveren voor de voorpassagiers.
Omhoog
Trek de geleidebeugel A-fig. 14
omhoog in de gewenste stand. De ge-
leidebeugel A kan in 5 standen wor-
den gezet.
Omlaag
Druk op knop B-fig. 14 en schuif
tegelijkertijd beugel A omlaag in de
gewenste stand.
Controleer na het instellen altijd of
beugel A goed vergrendeld is door
hem naar beneden te duwen zonder
knop B in te drukken.
Controleer na het in-
stellen altijd of de beugel
goed vergrendeld is in
één van de vaste punten.
GEBRUIK VAN DE HEUP-
GORDEL VAN DE ZIT-
PLAATSEN IN HET MIDDEN
(Zitplaatsen middenachter in
de Panorama- en Combi-
uitvoering)
Gordel vastmaken: druk gesp A-fig.
15 in sluiting B totdat hij hoorbaar
blokkeert.
Gordel losmaken: druk op knop C.
Gordel afstellen:stel de gordel af met
klem D.Trek aan deel E om de gor-
del te verkorten en aan deel F om te
verlengen.
BELANGRIJK De gordel is correct
afgesteld als hij goed aansluit op het
bekken.
fig. 14
P3P00433
fig. 15
P3P00351
17
Algemene opmerkingen over
het gebruik van de veiligheids-
gordels
Draag altijd veiligheids-
gordels zowel voorin als
achterin. Rijden zonder
veiligheidsgordels vergroot het
risico op ernstig letsel of dode-
lijke afloop bij een ongeval.
De gordelband mag
nooit gedraaid zijn. Het
diagonale gordelgedeelte
moet via het midden van de
schouder schuin over de borst lig-
gen. Het horizontale gordelge-
deelte moet over het bekken en
niet over de buik liggen, zodat
wordt voorkomen dat u tijdens
een botsing onder de gordel uit-
schuift fig. 16. Draag geen voor-
werpen (sieraden, gespen enz.)
die een goed aansluiten van de
gordel op het lichaam van de pas-
sagier verhinderen.
De gebruikers van de auto dienen
zich aan de wettelijke voorschriften te
houden van het land waarin zij met de
auto rijden, wat betreft de verplichtin-
gen met betrekking tot het gebruik van
veiligheidsgordels.
Bedenk dat passagiers
op de zitplaatsen achter
die geen gordel dragen
tijdens een ernstig ongeval, ook
gevaar opleveren voor de voor-
passagiers.
fig. 16
P3P00202
Gebruik de gordel niet
voor een kind dat bij een
volwassene op schoot zit,
waarbij de gordel beiden zou
moeten beschermen fig. 17.
fig. 17
P3P00230
18
Ook vrouwen die in verwachting zijn
moeten een gordel dragen: ook voor
hen (zowel voor de aanstaande moe-
der als het kind) is de kans op letsel bij
een ernstig ongeval groter als ze geen
gordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrou-
wen het onderste deel van de gordel
meer naar beneden omleggen, zodat
de gordel onder de buik langs loopt
fig. 18.
KINDEREN
VEILIG
VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een
ongeval moeten alle inzittenden zit-
tend reizen en beschermd worden
door goedgekeurde veiligheidssyste-
men.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is in
verhouding met de rest van het li-
chaam groter en zwaarder dan dat van
volwassenen, terwijl spieren en bot-
structuur nog niet volledig zijn
ontwikkeld. Daarom moeten kleine
kinderen door andere systemen be-
schermd worden dan door de veilig-
heidsgordels.
fig. 18
P3P00351
fig. 19
P3P00352
De resultaten van het onderzoek over
de optimale bescherming van kleine kin-
deren zijn opgenomen in de Europese
ECE/R44-voorschriften die wettelijk
verplicht zijn. De systemen zijn onder-
verdeeld in vier groepen fig. 19:
Groep 0 gewicht: 0-10 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke
overlapping tussen de groepen; daarom
zijn er in de handel systemen verkrijg-
baar die geschikt zijn voor verschil-
lende gewichtsgroepen.
Alle systemen moeten zijn voorzien
van de typegoedkeuring en een goed
vastgehecht plaatje met het controle-
merk, dat absoluut niet mag worden
verwijderd.
In de figuur worden
slechts aanwijzingen ge-
geven voor de montage.
Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instruc-
ties. De fabrikant is verplicht
deze instructies bij te leveren.
19
Kinderen met een gewicht boven
36 kg of met een lengte van meer dan
1,50 m worden, met betrekking tot de
veiligheidssystemen, gelijkgesteld met
volwassenen en moeten dan ook nor-
maal de veiligheidsgordels omleggen.
In het Fiat Lineaccessori-programma
zijn kinderzitjes opgenomen voor elke
gewichtsgroep, die speciaal ontworpen
en ontwikkeld zijn voor de Fiat-
modellen.
GROEP 0
Baby’s tot 10 kg moeten in wiegjes
worden vervoerd die achterstevoren
zijn geplaatst, waardoor het achter-
hoofd wordt gesteund en bij abrupte
snelheidswisselingen de nek niet wordt
belast.
Het wiegje moet door de veiligheids-
gordel van de auto op zijn plaats wor-
den gehouden, zoals is afgebeeld in fig.
20, terwijl de baby beschermd moet
worden door de gordels van het
wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht vanaf 9 kg
moeten worden vervoerd in kinder-
zitjes met een kussen fig. 21 die naar
voren zijn gekeerd, waarbij de veilig-
heidsgordel van de auto zowel het
kinderzitje als het kind op zijn plaats
moet houden.
fig. 20
P3P00353
fig. 21
P3P00354
Wij raden u aan kinde-
ren altijd op de zitplaat-
sen achter te vervoeren
omdat die plaatsen bij een on-
geval de meeste bescherming
bieden.
In de figuur worden
slechts aanwijzingen ge-
geven voor de montage.
Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instruc-
ties. De fabrikant is verplicht
deze instructies bij te leveren.
20
fig. 23
P3P00356
Er bestaan kinderzitjes
die geschikt zijn voor de
gewichtsgroepen 0 en 1.
Deze kinderzitjes kunnen wor-
den bevestigd aan de veiligheids-
gordels achter en hebben zelf
gordels om het kind te bescher-
men. Vanwege het gewicht kan
het gevaarlijk zijn als ze verkeerd
worden gemonteerd, waarbij een
kussen tussen het kinderzitje en
de veiligheidsgordels van de auto
wordt geplaatst. Houdt u voor de
montage van het kinderzitje aan
de instructies. De fabrikant is ver-
plicht deze instructies bij te leve-
ren.
GROEP 2
Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct
door de veiligheidsgordels van de auto
worden beschermd. Kinderen moeten
zo in de kinderzitjes worden geplaatst,
dat het diagonale gordelgedeelte
schuin over de borst en niet langs de
nek moet liggen. Het horizontale gor-
delgedeelte moet over het bekken en
niet over de buik van het kind liggen
fig. 22.
GROEP 3
Vanaf 22 kg kunnen kinderen op een
kussen vervoerd worden fig. 23.
De borstomvang is dan van dien aard
dat de kinderen gewoon tegen de rug-
leuning kunnen steunen en niet meer
in een kinderzitje hoeven te worden
vervoerd.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m
kunnen net zoals volwassenen de
veiligheidsgordels omleggen.
fig. 22
P3P00355
In de figuur worden
slechts aanwijzingen ge-
geven voor de montage.
Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instruc-
ties. De fabrikant is verplicht
deze instructies bij te leveren.
21
Hieronder zijn de richtlijnen
voor een veilig vervoer van kin-
deren aangegeven, waaraan u
zich dient te houden.
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur
op één van de zitplaatsen achter om-
dat deze plaatsen bij een ongeval de
meeste bescherming bieden.
2) In het figuur worden slechts
aanwijzingen gegeven voor de mon-
tage.Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze instructies
bij te leveren. Bewaar de instructies
samen met de autopapieren en het in-
structieboekje in de auto. Monteer
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
3) Controleer of de gordels goed zijn
vastgemaakt door aan de gordelband
te trekken.
4) In elk kinderzitje kan slechts één
kind vervoerd worden; vervoer nooit
twee kinderen in één zitje.
5) Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
6) Zorg er tijdens de rit voor dat het
kind geen afwijkende houding aan-
neemt of de gordels losmaakt.
7) Vervoer kinderen nooit in uw
armen, ook geen pasgeboren kinderen.
Niemand is sterk genoeg om ze bij een
ongeval vast te houden.
8) Na een ongeval moet het zitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
HOE U DE VEILIGHEIDS-
GORDELS IN OPTIMALE
STAAT HOUDT
1) Zorg dat de gordel goed uit-
getrokken en niet gedraaid is; contro-
leer ook of de oprolautomaat zonder
haperingen werkt.
2) Ve r vang de gordels na een on-
geval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet
beschadigd.
3) U kunt de gordels met de hand
wassen met warm water en een neu-
trale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de
schaduw drogen. Gebruik geen bijten-
de, blekende of kleurende middelen.
Vermijd het gebruik van alle chemische
producten die het weefsel kunnen aan-
tasten.
4)Voorkom dat er vocht in de oprol-
automaat komt; de werking van de
oprolautomaten is alleen gegaran-
deerd, als ze niet nat zijn geweest.
22
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescher-
ming zijn bij de Ducato-uitvoeringen
met airbag de veiligheidsgordels van de
bestuurdersstoel en de buitenste pas-
sagierszitplaats voorzien van gordel-
spanners. Dit systeem wordt bij een
heftige botsing door een sensor in
werking gesteld en trekt de gordel
enige centimeters aan.
Op deze wijze worden de inzitten-
den veel beter op hun plaats gehouden
en wordt de voorwaartse beweging
beperkt.
Het blokkeren van de veiligheids-
gordel geeft aan dat de gordelspanner
in werking is geweest;de gordel wordt
niet meer opgerold, ook niet als hij
wordt begeleid.
De gordelspanner behoeft geen enkel
onderhoud of smering. Elke verande-
ring van de oorspronkelijke staat zal
de doelmatigheid verminderen.
Als de gordelspanner door extreme
natuurlijke omstandigheden (over-
stromingen, zeestormen) met water
en modder in contact is geweest, dan
moet hij worden vervangen.
Voor een maximale bescherming
door de gordelspanners moet de
veiligheidsgordel zo worden omgelegd
dat hij goed aansluit op borst en
bekken.
De gordelspanner kan
slechts één keer worden
gebruikt. Als de gordel-
spanner heeft gewerkt, moet u
zich tot een Fiat-dealer wenden
om de gordelspanner te laten
vervangen. Het systeem heeft
een geldigheid van 10 jaar vanaf
de productiedatum die op een
sticker staat vermeld. Na deze
periode moet de gordelspanner
worden vervangen.
Het is streng verboden de
gordelspanners open te
maken en/of onderdelen
te demonteren.Als er iets aan de
gordelspanners moet gebeuren,
dient u contact op te nemen met
de Fiat-dealer.
Werkzaamheden waar-
bij stoten, sterke trillingen
of verhitting (maximaal
100°C gedurende ten hoogste
6 uur) optreden, kunnen de
gordelspanners beschadigen of
activeren: bij die omstandigheden
horen niet trillingen die voortge-
bracht worden door een slecht
wegdek of door contacten met
kleine obstakels zoals trottoirs.
Als er iets aan de gordelspanners
moet gebeuren, dient u contact
op te nemen met de Fiat-dealer.
DASHBOARD
1 Schakelaarpaneel - 2 Luchtrooster - 3 Bedieningshendel richtingaanwijzers - 4 Bedieningshendel grootlicht - 5 Instrumen-
tenpaneel - 6 Bedieningshendel ruitenwissers - 7 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 8 Inbouwplaats luidspreker -
9 Dashboardkastje/opbergvak - 10 Bedieningsknoppen verwarming en ventilatie - 11 Aansteker - 12 Inbouwplaats autoradio
- 13 Asbak - 14Versnellingshendel - 15 Controle-/waarschuwingslampjes - 16 Claxon - 17 Hendel voor ontgrendelen motor-
kap - 18 Hendel voor verstellen buitenspiegels - 19 Afstelling koplampen - 20 Bedieningsknop buitenverlichting en verlich-
ting instrumentenpaneel
23
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
P3P00489
fig. 24
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1 Luchtrooster - 2 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 3 Bedieningshendel richtingaanwijzers - 4 Bedieningshendel groot-
licht - 5 Instrumentenpaneel - 6 Bedieningshendel ruitenwissers - 7 Schakelaarpaneel - 8 Hendel voor verstellen buitenspiegels
- 9 Inbouwplaats luidspreker - 10 Afstelling koplampen - 11 Bedieningsknop buitenverlichting en verlichting instrumentenpaneel
- 12 Hendel voor ontgrendelen motorkap - 13 Claxon - 14 Controle-/waarschuwingslampjes - 15 Versnellingshendel -
16 Asbak - 17 Inbouwplaats autoradio - 18 Aansteker - 19 Bedieningsknoppen verwarming en ventilatie - 20 Dashboard-
kastje/opbergvak
24
P3P00484
fig. 25
INSTRUMENTENPANEEL
UITVOERING STUUR LINKS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en kilometer-
teller
25
fig. 26
P3P00479
fig. 27
P3P00480
UITVOERING STUUR
RECHTS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en mijlteller
26
UITVOERING STUUR LINKS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en kilometer-
teller
D - Toerenteller
fig. 28
P3P00487
fig. 29
P3P00488
UITVOERING STUUR
RECHTS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en mijlenteller
D - Toerenteller
BRANDSTOFMETER
Het waarschuwingslampje A-fig. 32
gaat branden als er nog 8 tot 10 liter
brandstof in de tank aanwezig is.
Rijd nooit met een bijna lege tank:
door een onregelmatige brandstof-
toevoer kan de katalysator beschadi-
gen.
fig. 31
P3P00445
fig. 32
P3P00406
INSTRUMENTEN
SNELHEIDSMETER
KILOMETERTELLER fig. 30
A - Snelheidsmeter.
B - Totaal kilometerteller.
C - Dagteller.
D - Druktoets voor het op nul zet-
ten van de dagteller. Indrukken voor
het op nul zetten.
SNELHEIDSMETER
MIJLENTELLER fig. 31
A - Snelheidsmeter.
B - Totaal mijlteller.
C - Dagteller.
D - Druktoets voor het op nul zet-
ten van de dagteller. Indrukken voor
het op nul zetten.
fig. 30
P3P00405
27
ACCU WORDT
NIET VOLDOENDE
opgeladen (rood)
Als er een defect is in het laadcircuit
van de dynamo.Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Het moet doven nadat de
motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets
later dooft.
Neem onmiddellijk contact op met
de Fiat-dealer om te voorkomen dat
de accu ontlaadt.
w
KOELVLOEISTOFTEMPE-
RATUURMETER fig. 33
Onder normale omstandigheden
staat de wijzernaald van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter ongeveer in het
midden van de schaal.
Als de wijzernaald in het rode gebied
komt,betekent dit dat de motor over-
belast wordt en dat er gas moet wor-
den teruggenomen.
De wijzernaald kan ook in het rode
gebied komen, terwijl u met hoge
buitentemperaturen langzaam rijdt.
Het is in dat geval raadzaam te stop-
pen en de motor uit te zetten. Start
vervolgens opnieuw en trap het gas-
pedaal iets in.
Zet de motor uit als het
lampje ondanks de ge-
nomen maatregelen blijft
branden, en neem contact op
met de Fiat-dealer.
TOERENTELLER fig. 34
BELANGRIJK De regeleenheid van
de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als
de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen
zal afnemen.
CONTROLE-
EN WAARSCHU-
WINGSLAMPJES
De lampjes branden in de volgende
gevallen:
28
fig. 34
P3P00468
fig. 33
P3P00407
TE HOGE KOEL-
VLOEISTOF-
TEMPERATUUR
(rood)
Als de temperatuur van de koel-
vloeistof de maximum waarde over-
schrijdt.
29
TE LAGE MOTOR-
OLIEDRUK (rood)
Als de motoroliedruk on-
der de normale waarde zakt.Als u de
contactsleutel in stand MAR draait,
gaat het lampje branden. Het moet
doven nadat de motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets la-
ter dooft.Als de motor zwaar belast
is, kan het lampje gaan knipperen als
de motor stationair draait. Het moet
doven zodra u iets gas geeft.
v
STORING IN
INSPUITSYSTEEM
(rood)
Als er een storing is in het inspuit-
systeem.
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait,gaat het lampje branden.Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Als het lampje constant blijft branden
of als het lampje tijdens het rijden gaat
branden, dan werkt het inspuitsysteem
niet correct, waardoor de prestaties
kunnen verminderen, de auto slecht
rijdt en veel brandstof verbruikt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de
motor te eisen of met hoge snelheid
te rijden. Neem zo snel mogelijk con-
tact op met de Fiat-dealer.
Als u te lang doorrijdt met een bran-
dend waarschuwingslampje kan dat
schade veroorzaken, vooral als de
motor onregelmatig draait of over-
slaat. Rijd slechts korte tijd en met een
laag toerental.
Als het lampje onregelmatig en kort
brandt, duidt dit niet op een storing.
Als het lampje gaat
branden tijdens het rij-
den, moet de motor wor-
den uitgezet en dient u contact
op te nemen met de Fiat-dealer.
u
FIAT CODE (geel)
In drie gevallen (met de con-
tactsleutel in stand MAR):
1. Eén maal knipperen - code van de
sleutel herkend. Het is mogelijk de
motor te starten.
2.Constant branden - code van de
sleutel niet herkend. Voer voor het
starten van de motor een noodstart
uit (zie hoofdstuk “Noodgevallen”).
3. Knipperend - de auto wordt niet
beveiligd door het systeem. Het is mo-
gelijk de motor te starten.
¢
g
30
MISTACHTER-
LICHTEN (geel)
Als de mistachterlichten
zijn ingeschakeld.
NIVEAU VAN DE
KOELVLOEISTOF
(rood)
(indien aanwezig)
Als het niveau van de koelvloeistof in
de radiateur onder de minimum waar-
de is gedaald.
STORING AIRBAG
(rood)
(indien van toepassing)
Als het systeem niet goed werkt.
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het
moet na ongeveer 4 seconden
doven. Als het waarschuwings-
lampje niet gaat branden, con-
stant blijft branden of als het gaat
branden tijdens het rijden, moet
u onmiddellijk stoppen en con-
tact opnemen met de Fiat-
dealer.
4
WAARSCHUWING
REMSYSTEEM (rood)
In vier gevallen:
1 – als de handrem is aangetrokken
2 – als het remvloeistofniveau onder
het minimum is gedaald
3 – als de remblokken versleten zijn.
4 – tegelijkertijd met het lampje
>
om een storing aan te geven in de elek-
tronische remdrukverdeling EBD.
x
Als het lampje
x
tijdens
het rijden gaat branden,
controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.
Als het lampje blijft branden en
de handrem is niet aangetrokken,
moet u onmiddellijk stoppen en
contact opnemen met de Fiat-
dealer.
û
n
WATER IN
DIESELFILTER
(geel)
(dieseluitvoeringen)
Als er water in het dieselfilter zit.Als
u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na
enkele seconden moet het lampje
doven.
c
De aanwezigheid van
water in de dieselbrand-
stof kan ernstige schade
aan het brandstofsysteem van de
motor veroorzaken.Wendt u zo
snel mogelijk tot een Fiat-dealer
als het lampje gaat branden.
31
STORING IN
ANTI-BLOKKEER-
SYSTEEM (ABS)
(geel)
Als het ABS niet goed werkt. Het
conventionele remsysteem blijft wer-
ken. Neem echter zo spoedig mogelijk
contact op met de Fiat-dealer.
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden.
Na ongeveer twee seconden moet het
lampje doven.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje > gaat
branden, dan is er een storing in
het ABS-systeem. In dat geval
werkt het conventionele remsys-
teem op de normale manier,
terwijl geen gebruik wordt ge-
maakt van het anti-blokkeersys-
teem. Onder deze omstandig-
heden kan ook de werking van
het EBD-systeem verminderen.
Ook in dit geval raden wij u aan
onmiddellijk en zeer voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer te rijden, om het systeem
te laten controleren.
RICHTING-
AANWIJZERS
(knipperend) (groen)
Als u de hendel van de richting-
aanwijzers bedient.
>
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD).Als
bij een draaiende motor te-
gelijkertijd de waarschuwings-
lampjes > en x gaan branden,
dan is er een storing in het EBD-
systeem; in dat geval kunnen bij
hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor
de auto kan gaan slippen. Rijd
zeer voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Fiat-dealer om het sys-
teem te laten controleren.
BUITEN-
VERLICHTING
(groen)
Als de buitenverlichting en het dimlicht
zijn ingeschakeld.
VOORGLOEI-
INSTALLATIE (geel)
(diesel-uitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait. Het lampje dooft als de voor-
gloeibougies de juiste temperatuur
hebben bereikt.
m
GROOTLICHT (blauw)
Als het grootlicht is inge-
schakeld.
y
3
1
32
VERWARMING EN VENTILATIE
A - Luchtrooster voor ontwasemen
of ontdooien van de voorruit.
B - Vast luchtrooster voor ontwase-
men of ontdooien van de zijruiten
voor.
C - Verstelbaar luchtrooster zijkant.
D - Verstelbaar luchtrooster in het
midden.
E - Uitstroomopening in het midden
onder het dashboard voor luchttoe-
voer naar de beenruimte van de inzit-
tenden voor.
fig. 35
P3P00485
33
VERSTELBARE EN REGEL-
BARE LUCHTROOSTERS
fig. 36 en fig. 37
A - Draaiknop voor het regelen van
de luchtopbrengst:
in stand ¥ = luchtrooster open
in stand ç = luchtrooster dicht
B - regelschuif voor het richten van
de luchtstroom.
C - vast luchtrooster voor zijruiten.
De roosters kunnen naar boven en
naar beneden gekanteld worden.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 38
A - Draaiknop voor inschakeling van
de aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van war-
me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-
ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-
teem in te schakelen, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt.
Panorama-uitvoeringen: er kun-
nen twee extra kachels zijn gemon-
teerd; één standaard en één als optio-
nal.
Combi-uitvoeringen: de enkele
extra kachel is als optional leverbaar.
Druk voor het inschakelen op toets
G-fig. 39.
Druk nogmaals op de toets voor het
uitschakelen.
fig. 36
P3P00435
fig. 37
P3P00434
fig. 39
P3P00470
fig. 38
P3P00469
34
VERWARMING
Standen voor een snelle verwarming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager:
schakel de gewenste snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling
in stand:
- bij lage buitentemperatuur of
voor een grote luchttoevoer voor
ontwaseming
O voor normale verwarming
M voor verwarming van de been-
ruimte, waarbij de luchtstroom op het
gelaat koel blijft (“bilevel”-stand)
N voor verwarming van de been-
ruimte van de inzittenden voor
Q bij niet extreem lage buiten-
temperatuur en ontwaseming
ONTWASEMING EN/OF
ONTDOOIING VAN DE
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
VOOR
Standen voor een snelle ontwase-
ming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager:
schakel de maximale snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand -.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan
een stand gekozen worden waarbij het
zicht optimaal blijft.
BELANGRIJK Als de auto is uitge-
rust met airconditioning, wordt het
ontwasemen van de ruiten versneld
door naast de bovengenoemde instel-
lingen ook knop in te drukken.
ONTWASEMING EN/OF
ONTDOOIING VAN DE
ACHTERRUITEN
Druk op knop (.
Zodra de achterruiten ontwasemd
zijn, is het raadzaam de verwarming
weer uit te schakelen.
VENTILATIE
Standen voor ventilatie.
1) Zij- en middenroosters: geheel
open.
2) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het blauwe vlak.
3) Schuif voor de luchtrecirculatie: in
stand Ú.
4) Draaiknop voor de aanjager:
schakel de gewenste snelheid in.
5) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand O.
35
RECIRCULATIE
Als u de schuif voor de recirculatie in
stand Ò zet, circuleert alleen de
lucht in het interieur.
BELANGRIJK Dit systeem is voor-
al bruikbaar bij geconcentreerde lucht-
vervuiling (in de file, in tunnels, enz.).
Het is niet raadzaam dit systeem lang-
durig te laten werken, vooral niet als u
met meer personen in de auto zit, om-
dat dan de ruiten kunnen beslaan.
BELANGRIJK
Uitsluitend bij de uitvoering met 2.8
JTD-motor is de functie van de schuif
omgekeerd:
– aan de rechterkant stand Ò
luchtrecirculatie;
– aan de linkerkant stand Ú lucht-
toevoer van buiten.
AIRCONDI-
TIONING (indien
aanwezig)
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 40
A - Draaiknop voor inschakeling van
de aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van war-
me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-
ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-
teem in te schakelen, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt.
BELANGRIJK De lucht in het in-
terieur koelt sneller af als bij zomer-
se temperaturen de luchtrecirculatie
wordt ingeschakeld. Ook is dit systeem
bruikbaar bij geconcentreerde lucht-
vervuiling (in de file, in tunnels enz.).
Het is niet raadzaam dit systeem lang-
durig te laten werken, vooral niet als u
met meer personen in de auto zit.
E - Schakelaar voor in-/uitschakeling
van de airconditioning.
De Panorama- en Combi-uitvoering
zijn voorzien van een airconditioning
die bestaat uit een hoofd-airconditio-
ning en een extra airconditioning (als
optional).
fig. 40
P3P00471
36
Voor het inschakelen van de extra air-
conditioning moet draaiknop F-fig. 41,
op het kanaal onder het dak, bediend
worden. Deze werkt alleen als de hoofd-
airconditioning is ingeschakeld.
AIRCONDITIONING
(KOELING)
Standen voor een snelle koeling:
1) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het blauwe vlak.
2) Airconditioning: druk op de
schakelaar
3) - Schuif om het recirculatiesys-
teem in te schakelen in stand Ò.
4) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand O.
5) Draaiknop voor de aanjager:
schakel de gewenste snelheid in.
Voor een gematigde koeling: zet de
schuif in stand Ú,verhoog de tem-
peratuur en verlaag de snelheid van de
aanjager.
Schakel de airconditioning niet in tij-
dens het verwarmen en ventileren,
maar gebruik daarvoor de basis-func-
ties van het verwarmings- en ventila-
tiesysteem (zie voorgaande hoofd-
stuk).
BELANGRIJK De airconditioning
kan goed gebruikt worden om de
ruiten sneller te ontwasemen, omdat
de lucht droger wordt. Zet hiervoor
de bedieningsknoppen op ontwase-
men en schakel de airconditioning in
door de schakelaar in te drukken.
Het systeem gebruikt
het milieuvriendelijke
koelmiddel R134a. Bij
lekkage is dit middel niet schade-
lijk voor het milieu. Gebruik in
geen geval het middel R12, omdat
dit middel de componenten van
het systeem beschadigt.
fig. 41
P3P00574
37
EXTRA VERWAR-
MING (indien
aanwezig)
De extra verwarming werkt volledig
onafhankelijk van de werking van de
motor en zorgt ervoor dat:
– het interieur van de auto wordt op-
gewarmd als de motor uit staat;
– de ruiten worden ontdooid;
– de koelvloeistof van de motor en
dus de motor zelf voor het starten
wordt opgewarmd.
Het systeem bestaat uit:
– een kachel voor het verwarmen
van het water, met een geluidgedemp-
te uitlaat;
– een doseerpomp verbonden met
de brandstofleidingen van de auto
voor brandstoftoevoer naar de kachel;
– een warmtewisselaar verbonden
met de slangen van het koelsysteem
van de motor;
– een regeleenheid verbonden met
het verwarmings-/ventilatiesysteem
van het interieur, die de automatische
werking ervan mogelijk maakt;
– een elektronische regeleenheid
voor controle en regeling van de in de
verwarming geïntegreerde brander;
– een digitale timer voor het hand-
matig inschakelen van de verwarming
of om het inschakeltijdstip te pro-
grammeren.
De extra verwarming werkt (tijdens
het koude seizoen) volledig automa-
tisch, verwarmt het interieur, houdt
het op temperatuur en laat geduren-
de een vastgestelde tijd de koelvloei-
stof van de motor circuleren. Bij het
starten van de motor bent u zo ver-
zekerd van een optimale temperatuur
van de motor en van het interieur.
De extra verwarming kan automa-
tisch worden geprogrammeerd met
behulp van de digitale timer of hand-
matig door op de toets “directe
verwarming” van de timer te drukken.
Nadat de verwarming hetzij hand-
matig hetzij automatisch is geactiveerd,
schakelt de elektronische regeleenheid
de circulatiepomp in en wordt de
brander ontstoken op een vastgestel-
de en gecontroleerde manier.
De opbrengst van de circulatiepomp
wordt ook gecontroleerd door de
elektronische regeleenheid, zodat de
opwarmperiode tot een minimum be-
perkt blijft.Als de vloeistof een tem-
peratuur bereikt van 30°C, schakelt de
regeleenheid de aanjager in van het
verwarmingssysteem in het interieur.
Als de temperatuur 72°C bereikt,
vermindert de elektronische regel-
eenheid het vermogen van de kachel.
Als de temperatuur 76,5 °C bereikt,
wordt de werking onderbroken maar
blijft het systeem ingeschakeld. Daar-
naast geeft de timer aan dat het sys-
teem in werking is en blijven de cir-
culatiepomp en de aanjager van het
verwarmingssysteem in het interieur
ingeschakeld.Als de vloeistoftempera-
tuur onder 71°C daalt, schakelt de
regeleenheid automatisch de brander
weer in.
38
BELANGRIJK De extra verwar-
ming is uitgerust met een thermische
beveiliging die de brander uitschakelt
bij oververhitting door te weinig of
lekkende koelvloeistof.Als dit het ge-
val is moet na het repareren van het
defect in het koelsysteem en/of het bij-
vullen van de koelvloeistof en voordat
de verwarming weer wordt inge-
schakeld, de programma-keuzetoets
worden ingedrukt.
De verwarming kan spontaan uitgaan
door gebrek aan brandstof of als tij-
dens de werking de vlam dooft.Voer in
dat geval de procedure uit voor het
uitschakelen en probeer de stand-
verwarming weer in te schakelen; als
de verwarming dan nog niet werkt,
dient u contact op te nemen met de
Fiat-dealer.
Inschakelen van de
verwarming
Voordat de verwarming wordt inge-
schakeld moet worden gecontroleerd
of:
– de draaiknop voor het regelen van
de luchttemperatuur in het interieur
in de stand “warme lucht” staat;
– de draaiknop voor het regelen van
de aanjagersnelheid in het interieur in
stand “2” staat.
Digitale timer fig. 42
1) Branderindicatie
2) Displayverlichting
3) Voorkeuzenummer
4) Toets klokje
5) Toets voor vooruitzetten tijd
6) Programma-keuzetoets
7) Toets voor terugzetten tijd
8) Toets voor directe inschakeling
verwarming
9) Controlelampje voor het instel-
len/aflezen van de tijd
fig. 42
P3P001W
39
Directe inschakeling
van de verwarming fig. 43
Druk op toets 8 van de timer als u
handmatig het systeem wilt inschake-
len; het display en het controlelampje
1 worden verlicht en blijven verlicht
zolang het systeem in werking is.
Geprogrammeerde inschakeling
van de verwarming
Voordat de inschakeling van het sys-
teem wordt geprogrammeerd, moet
de klok op tijd worden gezet.
Instellen van de juiste tijd
– Druk op toets 4:het display en het
controlelampje 9-fig. 44 schakelen dan
in.
– Druk binnen 10 seconden op toets
5 of 7 totdat de juiste tijd is geselec-
teerd.
Als toets 5 of 7 ingedrukt wordt
gehouden, verspringen de cijfers van
het klokje sneller voor- of achteruit.
Aflezen van de juiste tijd
fig. 44
Druk om de juiste tijd af te lezen op
toets 4: de tijd verschijnt ongeveer 10
seconden op het display en gelijktijdig
wordt het controlelampje 9 verlicht.
Programmeren van de
inschakeltijd fig. 45
De inschakeltijd kan van 1 minuut tot
24 uur van te voren worden gepro-
grammeerd. U kunt drie verschillen-
de inschakeltijden kiezen, waarvan er
echter slechts één kan worden geacti-
veerd.
Programmeren van de inschakeltijd:
– druk op toets 6:op het display wor-
den het symbool 10 of de juist inge-
stelde tijd en het nummer 3 van de
daarvoor ingestelde tijd 10 seconden
verlicht;
fig. 43
P3P0002W
fig. 44
P3P0003W
fig. 45
P3P0004W
40
BELANGRIJK Als u de andere
vooraf ingestelde tijden wilt oproepen,
druk dan binnen 10 seconden één of
meer keren op toets 6.
– druk binnen 10 seconden op toets
5 of 7 totdat de gewenste inschakel-
tijd is geselecteerd.
BELANGRIJKAls de inschakeltijd van
het display verdwijnt, het nummer 3 van
de vooraf ingestelde tijd aanwezig is en
het display verlicht is,betekent dit dat de
tijd in het geheugen is opgeslagen.
Uitschakelen van de geprogram-
meerde inschakeltijd fig. 46
Om de geprogrammeerde inschakel-
tijd te wissen, moet kort op toets 6
worden gedrukt: de verlichting van het
display gaat uit en het nummer 3 van
de vooraf ingestelde tijd verdwijnt.
Oproepen van een van de
geprogrammeerde inschakel-
tijden fig. 46
Druk een of meerdere keren op
toets 6 totdat op het display het num-
mer 3 verschijnt. Na 10 seconden
verdwijnt de tijd van het display maar
blijft in het geheugen opgeslagen en
worden het nummer 3 en het display
verlicht.
BELANGRIJK De geprogram-
meerde inschakeltijd kan worden ver-
anderd of gewist volgens de hiervoor
beschreven instructies.
Uitschakelen van de verwarming
Het systeem kan, afhankelijk van de
manier waarop het is ingeschakeld
(automatisch of handmatig) op twee
manieren worden uitgezet:
automatisch, aan het eind van de
vastgestelde inschakeltijd (60 minuten
met rood verlicht display);
handmatig, door opnieuw op de
knop “directe verwarming” van de
timer te drukken.
In beide gevallen doven het contro-
lelampje van de verwarming, de ver-
lichting van het display, schakelt de
aanjager van het verwarmingssysteem
in het interieur uit en wordt de ver-
branding onderbroken.
De vloeistof-circulatiepomp blijft nog
ongeveer 2 minuten werken om de
grootste warmte van de verwarming
af te voeren; ook in deze fase is het
mogelijk de verwarming weer in te
schakelen.
fig. 46
P3P0005W
De extra verwarming
verbruikt, hoewel in ge-
ringe mate, evenals de
motor brandstof. Om mogelijke
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de standver-
warming nooit, ook niet voor een
korte periode, worden inge-
schakeld in een afgesloten ruimte
zoals een garage of werkplaats
die niet is uitgerust met een af-
zuigsysteem voor uitlaatgassen.
41
– Zet de extra verwarming altijd uit
tijdens het tanken van brandstof en in
de nabijheid van tankstations om
brand- of explosiegevaar te voor-
komen.
– Parkeer de auto niet boven brand-
bare materialen zoals papier, gras of
droge bladeren: brandgevaar!
– De temperatuur in de nabijheid
van de verwarming mag niet boven
120°C komen (na spuitwerkzaamhe-
den kan de temperatuur van de car-
rosserie in een moffeloven boven deze
waarde uitstijgen). Hogere tempera-
turen kunnen de componenten van de
elektronische regeleenheid beschadi-
gen.
Tijdens de werking bij een stil-
staande motor verbruikt de verwar-
ming elektrische energie van de accu;
daarom is een goede werking van de
dynamo bij draaiende motor nood-
zakelijk om de accu weer voldoende
op te laden.
– Houdt u voor de controle van het
niveau van de koelvloeistof aan het-
geen beschreven staat in dit instruc-
tieboekje. Het water in het mo-
torkoelsysteem moet minimaal 10%
anti-vries bevatten.
Wendt u voor onderhoud en repa-
raties uitsluitend tot de Fiat-dealer
en gebruik uitsluitend originele on-
derdelen.
ONDERHOUD
Laat de extra verwarming regelmatig
(in ieder geval voor het winterseizoen)
controleren door de Fiat-dealer om
verzekerd te zijn van een veilige en
economische werking en een lange le-
vensduur van de verwarming.
HENDELS AAN
HET STUUR
HENDEL LINKSONDER fig. 47
Plaats de onderste linker hendel naar
beneden om het grootlicht in te
schakelen. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje 1 branden.
Voor het grootlichtsignaal moet u de
hendel naar het stuur trekken (stand
zonder vergrendeling).
Het grootlicht werkt uitsluitend als
de contactsleutel in stand MAR staat,
en als de lichtschakelaar reeds in stand
2-fig. 53 staat.
fig. 47
P3P00559
42
fig. 49
P3P00216
HENDEL LINKSBOVEN fig. 48
Met de hendel linksboven schakelt u
de richtingaanwijzers (pijlen) in. De
richtingaanwijzers werken uitsluitend
als de contactsleutel in stand MAR
staat.
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richting-
aanwijzer ingeschakeld;
naar beneden - linker richting-
aanwijzer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje y knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als de auto weer
rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven
(bijv. bij het wisselen van rijbaan), druk
de hendel dan iets naar boven of naar
beneden zonder dat de hendel ver-
grendelt. Zodra u de hendel loslaat,
gaat deze automatisch terug.
HENDEL RECHTS fig. 49
Ruitenwissers/-sproeiers
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MAR staat.
Standen:
A - ruitenwissers uitgeschakeld
B - wissen met interval
C - langzaam continu wissen
D - snel continu wissen
Als u de hendel vanuit één van de
standen naar het stuur trekt, schakelt
de ruitensproeier in.
fig. 48
P3P00217
Het gebruik van de
waarschuwingsknipper-
lichten is afhankelijk van
de verkeersvoorschriften in het
land waarin u rijdt. U dient zich
aan de voorschriften te houden.
C - In-/uitschakeling koplampwis-/was-
installatie.
43
CENTRAAL SCHAKELAAR-
PANEEL fig. 51
B - In-/uitschakeling waarschuwings-
knipperlichten.
Onafhankelijk van de stand van de
contactsleutel, gaan door het in-
drukken van de schakelaar alle rich-
tingaanwijzers en de controlelampjes
r en y knipperen.
BEDIENINGS-
KNOPPEN
DRUKKNOPPEN fig. 50
Een eerste schakelaarpaneel bevindt
zich aan de linkerzijde van het instru-
mentenpaneel.
De drukknoppen werken uitsluitend
als de contactsleutel in stand MAR
staat.
A - In-/uitschakeling mistlampen voor
(indien aanwezig).
C - In-/uitschakeling mistachter-
lichten.
D - In-/uitschakeling achterruit-
verwarming.
Panorama- en Combi-
uitvoering fig. 52
A - In-/uitschakeling verlichting pas-
sagiersruimte.
B - In-/uitschakeling waarschuwings-
knipperlichten.
C - In-/uitschakeling koplampwis-/was-
installatie.
fig. 50
P3P00415
fig. 51
P3P00414
fig. 52
P3P00446
44
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstof-
systeem lekt, druk dan de schake-
laar niet weer terug, zodat brand
wordt voorkomen.
DRAAIKNOP VOOR
INSCHAKELING
VERLICHTING fig. 53
Zet voor het inschakelen van de
buitenverlichting de draaiknop op:
3 om de buitenverlichting (stads-
licht) in te schakelen
2 om de dimlichten in te schakelen
0 verlichting uitgeschakeld
BRANDSTOF-
NOODSCHAKE-
LAAR
Deze veiligheidsschakelaar is in de
motorruimte op het schutbord ge-
plaatst fig. 54 en springt omhoog bij
een ongeval,waardoor de toevoer van
brandstof wordt gestopt en de motor
afslaat.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om te voorkomen dat de accu
ontlaadt.
fig. 54
P3P00350
fig. 53
P3P00483
Als u geen brandstoflekkage waar-
neemt en de auto kan nog verder rij-
den, druk dan op knop A-fig. 54 zoals
op de afbeelding is aangegeven, om de
brandstoftoevoer weer te herstellen.
45
Open de tachograaf al-
leen als de auto stilstaat.
Zie voor de beschrijving
van de werking van de tachograaf
de documentatie die bij het ap-
paraat geleverd wordt.
Bij de documentatie die bij de auto
wordt geleverd,ontvangt u ook de ge-
bruiksaanwijzing van de tachograaf in-
clusief schijven en sleutels voor het
openen fig. 56; raadpleeg de gebruiks-
aanwijzing voor het gebruik.
Ten minste iedere zes jaar moet de
nauwkeurigheid worden geijkt. In
enkele landen zijn deze limieten veel
strikter.
TACHOGRAAF (indien aanwezig)
– zeven cijfers voor het totaal aantal
kilometers;
– elektronische beveiliging bij te hoge
spanning en van het ingangssignaal; op
de diagramschijf worden eventuele
storingen aangegeven.
– nachtverlichting;alle cijfers,de scha-
len en de wijzers worden verlicht.
De bezitter van de auto waarop de
tachograaf is geïnstalleerd,moet het in-
strument regelmatig laten keuren.Het
systeem moet ten minste iedere twee
jaar gekeurd en getest worden op de
juiste werking.
fig. 55
P3P00412
fig. 56
P3P00413
BELANGRIJK Iedere verandering
aan het controle-instrument of aan het
signaaloverbrengingssysteem die in-
vloed heeft op de registratie door het
controle-instrument, vooral als dit be-
doeld is om te frauderen,kan strafbaar
zijn.
BESCHRIJVING SYSTEEM
Met de tachograaf fig. 55 kunnen de
wettelijke normen worden nagekomen
die gelden voor de rijtijden van de be-
stuurder.
Hieronder staan enkele kenmerken
van het apparaat vermeld:
– automatische registratie op de
schijf van de snelheid, de afstand, de
verschillende rijtijden en andere infor-
matie zoals: motortoerental en brand-
stofverbruik;
46
fig. 60
P3P00422
INTERIEUR-
UITRUSTING
DASHBOARDKASTJE/
OPBERGVAK
Om het kastje te openen, moet u de
twee drukknoppen fig. 57 tegelijk in-
drukken.
In de klep zitten uitsparingen om een
pen en potlood in te leggen. Als de
auto stilstaat kunt u er ook bekers en
blikjes in plaatsen.
In het dashboardkastje bevindt zich
het zekeringenkastje.
Rijd niet met een ge-
opend dashboardkastje:
dit kan de inzittende voor
verwonden bij een ongeval.
fig. 57
P3P00447
fig. 58
P3P00410
Opbergvak
Naast de bestuurdersstoel fig. 58
bevindt zich een opbergvak voor
documenten en kleine voorwerpen.
Bij uitvoeringen met een tweezits bij-
rijdersbank bevindt zich onder de bij-
rijdersbank eveneens een opbergvak
fig. 59.
In de portierpanelen bevinden zich
bovendien opbergvakken en flessen-
houders.
INTERIEURVERLICHTING
De lampjes gaan automatisch bran-
den als u één van de voorportieren
opent.
fig. 59
P3P00409
47
ASBAK EN AANSTEKER
U gebruikt deze als volgt:
1) trek de asbak voor gebruik naar
buiten A-fig. 63.
2) druk op knop B om de aansteker
in te schakelen; na ongeveer 15 se-
conden springt de knop automatisch
terug en is de aansteker gereed voor
gebruik.
3) druk om de asbak uit te nemen op
lipje C en trek de asbak in de richting
van de pijl.
fig. 63
P3P00245
Bij gesloten of geopende portieren
kunt u beide lampjes uitschakelen door
op knop A-fig. 60 te drukken.
Om alleen het rechter lampje in te
schakelen, moet u op knop C
drukken. Om alleen het linker lampje
in te schakelen, moet u op knop B
drukken.
In de laadruimte bevindt zich boven de
achterdeur een tweede plafondverlich-
ting.
U kunt dit lampje inschakelen door
op de korte zijde van het lampenglas
te drukken, zoals aangegeven in fig. 61.
DIGITAAL KLOKJE fig. 62
Het display geeft 24 uur aan.
De lichtsterkte van de cijfers wordt
ter verbetering van de leesbaarheid
automatisch verhoogd als u de buiten-
verlichting inschakelt.
Uren afstellen: druk op knop A.
Minuten afstellen: druk op knop B.
Elke keer als u het knopje indrukt,
verspringt het klokje een eenheid.
Als u het knopje even ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch
snel door.Als u dichtbij de juiste tijd
bent, laat u het knopje los en stelt u de
exacte tijd in door het knopje telkens
in te drukken en los te laten.
fig. 61
P3P00472
fig. 62
P3P00411
Attentie. De aansteker
wordt erg heet. Gebruik
de aansteker voorzichtig
en voorkom dat hij gebruikt
wordt door kinderen: risico op
brand of brandwonden.
48
fig. 65
P3P00295
Gebruik de asbak niet
als prullenbak: papiertjes
en dergelijke kunnen
door peuken in brand raken.
ZONNEKLEPPEN fig. 64
De zonnekleppen zitten aan beide zij-
den naast de achteruitkijkspiegel. Ze
kunnen alleen voor de voorruit wor-
den gedraaid.
Op de achterkant van de zonneklep,
zowel aan de bestuurders- als de pas-
sagierszijde, is een documentenhouder
geplaatst en aanwijzingen voor het snel
ontwasemen van de voor- en zijruiten.
Bij de Panorama-uitvoering zijn de
asbakken voor de passagiers tussen de
middelste en zij-stoelen van de ach-
terste rij geplaatst.
BELANGRIJK Controleer altijd of
de aansteker na het indrukken ook uit-
schakelt.
SCHUIFZIJRUITEN IN
HET MIDDEN EN ACHTER
(Panorama- en
Combi-uitvoering fig. 65)
(indien aanwezig)
De schuifzijruiten in het midden kun-
nen in horizontale richting worden
verschoven.
Voor het openen moet u op de knop
drukken, zoals is aangegeven op de af-
beelding.
fig. 64
P3P00438
Verplaats de auto niet
met geopende zijdeuren.
Openen: zoals beschreven bij het
portier van de bestuurderscabine.
In geheel geopende stand wordt de
deur door een vangmechanisme open-
gehouden: druk de deur, om deze een-
voudig te blokkeren, tegen de aanslag.
Druk voor het ontgrendelen de deur
eerst iets naar achteren (in de richting
van de pijl 1-fig. 67a) en vervolgens
naar voren (in de richting van de pijl 2-
fig. 67a).
Zorg er in ieder geval voor dat de
deur op de juiste wijze is vastgehaakt
aan het vangmechanisme.
49
SCHUIFDEUR
ZIJKANT
Voordat u de auto
parkeert met geopende
schuifdeuren, moet altijd
gecontroleerd worden of de deu-
ren goed vergrendeld zijn.
fig. 67
P3P00335
fig. 67a
P3P00492
Van binnenuit met de hand
openen
Trek knopje A-fig. 67 omhoog en
trek aan handgreep B.
Van binnenuit met de hand
vergrendelen
Sluit het portier en druk op knopje
A.
PORTIEREN
Controleer voordat u
een portier opent of u dit
op een veilige manier
kunt doen.
PORTIEREN VAN DE
BESTUURDERSCABINE
Van buitenaf met de hand
ontgrendelen
Draai de sleutel in stand 2-
fig. 66 en trek de handgreep in de rich-
ting van de pijl.
Van buitenaf met de hand
vergrendelen
Draai de sleutel in stand 1-
fig. 66.
fig. 66
P3P00334
Linker deur met de hand
vergrendelen (1-fig. 68)
Sluit de deur en duw de hendel in
stand 1 C-fig 70.
De twee achterdeuren zijn ieder
voorzien van een klemveer die het
openen van de deur tot 90° beperkt.
Het systeem van klem-
veren is ontwikkeld voor
een beter gebruikscom-
fort; bij een plotselinge botsing of
een windstoot kunnen de veren
loshaken en kunnen de deuren
onverwachts dichtvallen.
50
fig. 69
P3P00262
Rechter deur van binnenuit
met de hand ontgrendelen
(2-fig. 68)
Trek knopje A-fig. 69 omhoog en
trek aan hendel B.
Linker deur met de hand
openen (1-fig. 68)
Trek hendel C-fig 70 in de aangege-
ven richting (stand 2).
Rechter deur van binnenuit
met de hand vergrendelen
(2-fig. 68)
Sluit de deur en druk op knopje A-
fig. 69.
Als de auto op een steile
helling omlaag gepar-
keerd staat, laat dan de
auto niet met geopende deur in
vergrendelde stand staan: als u
tegen de deur stoot, kan deze los-
raken en naar voren schuiven.
DUBBELE ACHTERDEUR
Rechter deur van buitenaf met
de hand ontgrendelen (2-fig. 68)
Draai de sleutel in stand 2-
fig. 66 en trek de handgreep in de
richting van de pijl.
Rechter deur van buitenaf met
de hand vergrendelen (2-fig. 68)
Draai de sleutel in stand 1-
fig. 66.
fig. 68
P3P00463
Verplaats de auto niet
met geopende achter-
deuren.
51
Sluiten van de deur:
– trek de deur los van de magneti-
sche strips
– haak de klemveer vast en sluit de
deur.
Om de magnetische
strips in goede staat te
houden, moeten de con-
tactvlakken van de strips altijd
schoon worden gehouden, zowel
op de deur als op de zijkant van
de auto.
fig. 71
P3P00002
DUBBELE ACHTERDEUR DIE
VOLLEDIG GEOPEND KAN
WORDEN 270° (optional)
Open en sluit de dubbele achterdeur
zoals hiervoor staat beschreven.
Volledig openen van de deur:
– haak de klemveer A-fig. 71
– open de deur volledig totdat deze
tegen de zijkant van de auto steunt; de
twee magnetische strips B-fig.72 hou-
den de deur geopend.
fig. 70
P3P00337
Het is mogelijk de openingshoek van
de twee deuren te vergroten om
makkelijker in en uit te laden.
Hiervoor moeten de klemverenA-fig.
71 worden losgehaakt, waardoor de
deuren ongeveer 180° kunnen worden
geopend.
Als de deuren 180° ge-
opend zijn, zijn ze niet
meer vergrendeld. Open
de deuren niet 180° als de auto
op een helling staat of bij veel
wind.
fig. 72
P3P00416
Onzorgvuldig gebruik
van de elektrische ruitbe-
diening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdens
het sluiten van een ruit altijd of
de passagiers niet verwond kun-
nen worden door de beweging
van de ruit zelf of door in bewe-
ging gebrachte voorwerpen.
52
Verwijder altijd de sleu-
tel uit het contact als u de
auto verlaat, om te voor-
komen dat een onverwachtse in-
schakeling van de elektrische
ruitbediening gevaar oplevert
voor de achtergebleven passa-
giers.
CENTRALE PORTIER-
VERGRENDELING
(indien aanwezig)
Van buitenaf:
Sluit de portieren, steek de sleutel
in het slot van één van de portieren
van de bestuurderscabine, en draai de
sleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk het knopje
op één van de portieren van de be-
stuurderscabine naar beneden (ver-
grendelen) of trek het knopje omhoog
(ontgrendelen).
BELANGRIJK De centrale por-
tiervergrendeling werkt niet als een
van de cabineportieren niet goed ge-
sloten is of als er een storing in het
systeem is. Na enkele pogingen scha-
kelt het systeem ongeveer 2 minuten
uit. In deze 2 minuten kunt u de por-
tieren met de hand ver- en ontgren-
delen, zonder dat het elektrische sys-
teem werkt. Na de 2 minuten is het
systeem weer gereed.Als de oorzaak
van de storing is opgelost, werkt het
systeem weer normaal.Anders scha-
kelt het systeem na enkele pogingen
opnieuw uit.
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
VOORPORTIEREN
(indien aanwezig)
In de armsteun van het portier aan
de bestuurderszijde fig. 73 zijn twee
drukschakelaars gemonteerd. Met de
sleutel in stand MAR bedient u de zij-
ruiten:
A - sluiten linker zijruit
B - openen linker zijruit
C - sluiten rechter zijruit
D - openen rechter zijruit.
In de armsteun aan de passagierszijde
zit een drukschakelaar om aan die zijde
de ruit te bedienen.
fig. 73
P3P00214
Wees voorzichtig als u
werkzaamheden in de
motorruimte moet ver-
richten en de motor nog warm
is, om brandwonden te voor-
komen.Wacht totdat de motor is
afgekoeld.
Controleer altijd of de
motorkap vergrendeld is,
om te voorkomen dat hij
tijdens het rijden open gaat.
Pas op als u sjaals, das-
sen of loszittende kle-
dingstukken draagt: deze
kunnen door de bewegende on-
derdelen worden gegrepen.
Voer deze handeling al-
leen uit als de auto stil-
staat.
– Trek hendel A-fig. 74 links van de
stuurkolom in de richting van de pijl.
– Open de motorkap aan de voor-
zijde door hendel B-fig. 75 omhoog
te trekken.
Trek de steunstang uit klem C-fig.
76 en steek het uiteinde van de stang
in zitting D op de motorkap.
53
Attentie. Als de steun-
stang verkeerd geplaatst
wordt, kan de motorkap
onverwachts dichtvallen.
Motorkap sluiten:
1) Houd de motorkap met een hand
omhoog, trek met de andere hand de
stang fig. 76 uit de zitting D en plaats
de stang terug in klem C.
2) Laat de motorkap vanaf een hoog-
te van ongeveer 20 cm dichtvallen: hij
vergrendelt nu automatisch.
fig. 75
P3P00553
MOTORKAP
Motorkap openen:
fig. 74
P3P00528
fig. 76
P3P00342
Controleer de afstelling
van de koplampen tel-
kens als het gewicht van
de lading wijzigt.
54
U kunt de koplampen afstellen door
draaiknop A-fig. 78 in een stand te
zetten die overeenkomt met de op de
volgende pagina aangegeven beladings-
omstandigheden.
BELANGRIJK Bij de Bestel-, de
Pick-up- en de Chassis/cabine-uit-
voeringen mogen de standen in
de tabel met de zin “niet ge-
bruiken”, niet worden gebruikt.
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn be-
langrijk voor het comfort en de veilig-
heid van uzelf en de overige wegge-
bruikers.
Bovendien zijn er wettelijke voor-
schriften.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid
moeten de koplampen op de juiste wij-
ze zijn afgesteld.
Neem voor controle of afstelling
contact op met de Fiat-dealer.
Als de auto beladen is, helt hij achter-
over. Het gevolg is dat de lichtbundel
van de koplampen meer naar boven
schijnt. De stand van de koplampen
moet nu worden gecorrigeerd.
KOPLAMPEN
MISTLAMPEN VOOR
AFSTELLEN
Met schroef A-fig. 77 kunt u de
mistlampen voor afstellen.
Voor controle of afstelling dient u
contact op te nemen met de Fiat-
dealer.
fig. 78
P3P00482
fig. 77
P3P00455
55
Uitvoering
Bestel (10- 14)
Camping Car (10 - 14)
Bestel en camping car (MAXI)
Panorama en Combi (10)
Panorama en Combi (14)
Panorama 4x4 (10)
met max. 550 kg in de bagageruimte.
Minibus - Schoolbus (MAXI) - Ambulance
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (10 en 14)
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (MAXI)
Verlaagd chassis
Stand 0
alleen bestuurder
alleen bestuurder
alleen bestuurder
1, 2 of 3 personen op
de zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen op
de zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen op
de zitplaatsen voor
alle beladingsomstandig-
heden
alleen bestuurder
alleen bestuurder
alleen bestuurder
Stand 1
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
alle zitplaatsen bezet
zitplaatsen voor
+ eerste rij bezet
alle zitplaatsen bezet
+ laatste rij bezet
alle zitplaatsen bezet
zitplaatsen voor
+ laatste rij bezet
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
Stand 3
volbeladen
niet gebruiken
niet gebruiken
bestuurder
+ max. laadvermogen
op achteras
alle zitplaatsen bezet
+ max. belasting op
achteras
bestuurder + max.
belasting op achteras
alle zitplaatsen bezet
max. belasting op
achteras
bestuurder + max.
belasting op achteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
volbeladen
met oversteek
van meer dan 1800 mm
Stand 2
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
alle zitplaatsen bezet
+ max. belasting op
achteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
volbeladen
met oversteek
tot aan 1800 mm
56
ABS (indien
aanwezig)
De auto is uitgerust met een anti-
blokkeerremsysteem (ABS). Het sys-
teem voorkomt dat de wielen blokke-
ren, waardoor de beschikbare grip op-
timaal wordt benut en de auto ook
tijdens een noodstop bestuurbaar en
stabiel blijft.
Als het ABS in werking is getreden,
merkt de bestuurder dit aan een tril-
ling in het rempedaal,die gepaard gaat
met enig geluid.
Dit betekent niet dat het remsysteem
niet goed werkt, maar geeft aan dat het
ABS in werking treedt. Het geeft aan
dat grip op de weg verminderd is. Het
is daarom noodzakelijk uw snelheid
aan te passen aan de conditie van de
weg.
Het ABS is een aanvulling op het con-
ventionele remsysteem;bij een storing
schakelt het ABS zichzelf automatisch
uit, waarna alleen het conventionele
remsysteem werkt.
Voor het beste gebruik van het anti-
blokkeersysteem, is het raadzaam de
volgende aanwijzingen op te volgen:
Als bij een storing niet meer op het
anti-blokkeersysteem kan worden
gerekend, zal de remcapaciteit van de
auto absoluut niet minder zijn.
Als u niet eerder in een auto met
ABS hebt gereden,raden wij u aan het
systeem eerst een paar keer uit te pro-
beren op een glad wegdek.Verlies hier-
bij de veiligheid niet uit het oog en
houdt u aan de wetgeving van het land
waarin u zich bevindt. Bovendien ra-
den wij u aan de volgende aanwijzin-
gen aandachtig te lezen.
Het voordeel van het ABS ten op-
zichte van het traditionele remsysteem
is dat de auto optimaal bestuurbaar
blijft doordat het blokkeren van de
wielen wordt voorkomen, ook bij een
noodstop en in omstandigheden waar-
bij de grip op het wegdek beperkt is.
Het gebruik van het ABS leidt niet al-
tijd tot een kortere remweg: als er bijv.
ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan
de remweg langer zijn.
Het ABS maakt zoveel
mogelijk gebruik van de
beschikbare grip maar
kan deze niet verhogen. Daarom
moet op gladde weggedeelten al-
tijd voorzichtig worden gereden
en mogen er geen onnodige risi-
co’s worden genomen.
Als het ABS in werking
treedt, betekent dit dat
de grip van de banden op
het wegdek beperkt is;u dient uw
snelheid te verlagen en aan te
passen aan de beschikbare grip.
57
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD).Als
bij een draaiende motor tege-
lijkertijd de waarschuwings-
lampjes > en x gaan branden,
dan is er een storing in het EBD-
systeem; in dat geval kunnen bij
hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor
de auto kan gaan slippen. Rijd
zeer voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Fiat-dealer om het sys-
teem te laten controleren.
Als het waarschuwings-
lampje x voor te laag
remvloeistofniveau gaat
branden,stop dan onmiddellijk de
auto en raadpleeg een Fiat-
dealer. Als er vloeistof lekt uit het
hydraulische systeem, wordt de
werking van zowel het conventio-
nele remsysteem als het ABS in
gevaar gebracht.
Als bij een draaiende mo-
tor alleen het waarschu-
wingslampje >gaat bran-
den, dan is er een storing in het
ABS-systeem. In dat geval werkt
het conventionele remsysteem op
de normale manier,terwijl geen ge-
bruik wordt gemaakt van het an-
ti-blokkeersysteem. Onder deze
omstandigheden kan ook de
werking van het EBD-systeem ver-
minderen. Ook in dit geval raden
wij u aan onmiddellijk en zeer voor-
zichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer te rijden,om het systeem te
laten controleren.
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje >
op het instrumenten-
paneel branden. Rijd met aan-
gepaste snelheid naar een Fiat
dealer en laat het systeem volle-
dig repareren.
Wees voorzichtig bij het remmen in
bochten, ook als de auto is voorzien
van ABS.
Het allerbelangrijkste advies is ech-
ter het volgende:
Als het ABS in werking
treedt, merkt u dat aan
een trilling in het rempe-
daal. Verlaag de remdruk niet
maar houd het rempedaal juist
goed ingedrukt; op deze manier
hebt u, afhankelijk van de condi-
tie van het wegdek, de kortste
remweg.
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult
u onder alle omstandigheden de rem-
men het beste benutten.
BELANGRIJK Op auto’s die met
ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend
door de fabriek voorgeschreven velgen,
banden en remblokken gemonteerd
worden.
Het systeem wordt gecompleteerd
met een elektronische remdrukregelaar
EBD (Electronic Brake Distributor) die
via de regeleenheid en de sensoren van
het ABS de prestaties van het remsys-
teem verhoogt.
58
Direct daarna loopt het kussen weer
leeg.
De airbag voor is een veiligheids-
voorziening die in werking treedt van-
af een middelzware frontale botsing.
Bij botsingen van achteren, zijdelingse
of kleine aanrijdingen (waarbij de veilig-
heidsgordel de inzittende op zijn plaats
houdt), is het niet noodzakelijk dat de
airbag in werking treedt.Als de airbag
in deze gevallen niet geactiveerd
wordt, betekent dit niet dat het sys-
teem niet goed functioneert.
Bij een ongeval kan een inzittende die
geen veiligheidsgordel heeft omgelegd
in contact komen met een airbag die
nog niet volledig opgeblazen is, waar-
door de inzittende minder beschermd
wordt.
De airbag is geen vervanging
voor de veiligheidsgordels, maar
een aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels. Bovendien is
het dragen van veiligheidsgordels
wettelijk verplicht in Europa (en
in de meeste landen daarbuiten).
Als de airbag in werking treedt, ont-
snapt er een beetje rook. Deze rook
is niet schadelijk en duidt niet op
brand.
De conditie van de airbag wordt con-
stant gecontroleerd door een elek-
tronische regeleenheid.
Als het lampje ¬- fig. 80 tijdens het
rijden gaat branden (melding van een
storing), moet u onmiddellijk contact
opnemen met de Fiat-dealer om de
storing te laten verhelpen.
AIRBAG (indien
aanwezig)
BESCHRIJVING
EN WERKING
De airbag is een veiligheidsvoorzie-
ning (optional) voor de bestuurder, die
onmiddellijk in werking treedt bij een
frontale botsing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar
luchtkussen dat in het midden van het
stuurwiel is geplaatst.
Bij een ongeval zorgt een vertra-
gingssensor ervoor dat het mechanis-
me in werking treedt. Het kussen
blaast onmiddellijk op, waardoor het
lichaam wordt opgevangen en de kans
op letsel beperkt wordt fig. 79.
fig. 79
P3P00314
fig. 80
P3P00448
59
De airbag heeft een geldigheid van 10
jaar. Als deze termijn verstreken is,
dient u contact op te nemen met de
Fiat-dealer.
BELANGRIJK Na een ongeval
waarbij de airbag in werking is getre-
den, dient u contact op te nemen met
de Fiat-dealer om de airbag,de veilig-
heidsgordels en het eventuele kinder-
zitje te laten vervangen.
Alle controlewerkzaamheden, repa-
raties en vervanging van de airbag
moeten worden uitgevoerd door een
Fiat-dealer.
Aan het einde van de lange levens-
duur van uw auto, moet u contact
opnemen met een Fiat-dealer om
het systeem buiten werking te laten
stellen.
Bij verkoop van de auto moet de
nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld
worden van het gebruik en de in-
structies, en moet hij het instructie-
boekje ontvangen.
Laat bij diefstal of een
poging tot diefstal, bij be-
schadiging of als de auto
bij een overstroming onder
water is geweest, de airbag door
een Fiat-dealer controleren.
Plak geen stickers of an-
dere voorwerpen op het
stuur. Reis niet met
voorwerpen op schoot en houd
vooral geen pijp, potlood, enz in
de mond. Bij een ongeval waarbij
de airbag in werking treedt, kan
dit ernstig letsel veroorzaken.
Rijd altijd met beide
handen op de stuurwiel-
rand, zodat bij het in
werking treden van de airbag, het
systeem niet wordt gehinderd
door obstakels die ernstig letsel
kunnen veroorzaken. Rijd niet
met voorover gebogen lichaam
maar ga goed rechtop zitten en
steun tegen de rugleuning.
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat
het lampje û branden.
Het moet na ongeveer 4 secon-
den doven. Als het lampje niet
gaat branden, blijft branden of als
het gaat branden tijdens het rij-
den, stop dan onmiddellijk en
neem contact op met de Fiat-
dealer.
De airbag is geen ver-
vanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een
aanvulling. De inzittenden wor-
den uitsluitend door de veilig-
heidgordels beschermd bij fron-
tale botsingen bij lage snelheid,bij
zijdelingse aanrijdingen en als de
auto over de kop slaat.De gordels
moeten dus altijd gedragen wor-
den.
60
fig. 81
P3P00449
Achter het vakje zitten de voedings-
kabels, de aansluitkabels voor de luid-
sprekers en de antenne.
Opmerking De kabels zijn om ram-
melen te voorkomen met plakband
aan de kabelbundel van de verwarming
bevestigd.
De luidsprekers voor moeten in de
zittingen aan het uiteinde van het dash-
board worden gemonteerd fig. 82:
A - zitting voor linker luidspreker
B - zitting voor rechter luidspreker.
Montage: maak de bekleding aan de
onderkant van het dashboard los en
monteer de luidspreker in de zitting.
AUTORADIO (optional)
Het pakket bestaat uit:
– inbouwpakket (zie vorige paragraaf)
– stereo radio/cassettespeler met af-
neembaar front (zie voor de eigen-
schappen en werking het bijgevoegde
supplement “Autoradio”).
MONTAGEVOORBEREIDING
Alle uitvoeringen zijn standaard uit-
gerust met:
– voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers in het
dashboard
– een inbouwplaats voor de auto-
radio
– antennekabel.
De autoradio wordt ingebouwd op
de plek die met het aflegvakje is afge-
dekt. U verwijdert het vakje door op
de borglippen A-fig. 81.
AUTORADIO
fig. 82
P3P00261
Als u direct na aankoop
van de auto een autoradio
wilt installeren, moet u
eerst contact opnemen met de
Fiat-dealer; deze zal u instructies
geven om de levensduur van de
accu te verlengen. Als de accu
bij uitgezette motor langdurig
wordt ingeschakeld, beschadigt
de accu en dat kan het vervallen
van de garantie op de accu tot
gevolg hebben.
61
fig. 85
P3P00218
fig. 84
P3P00272
TANKEN MET
DE DUCATO
MET BENZINEMOTOR
Door de toepassing van emissie-
reductiesystemen in de Ducato mag
u uitsluitend loodvrije benzine tanken.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor
loodhoudende benzine er niet in
past.
Het octaangetal van de benzine moet
minimaal 95 R.O.N. zijn.
ANTENNE
Montage:
1) verwijder de kunststof dop C-
fig. 83 op het dak van de auto
2) schroef de antenne vast.
Zie het hoofdstuk
“Accessoires monteren”
voor de elektrische be-
drading om beschadiging van het
systeem te voorkomen.
VOORBEREIDING
VOOR
IMPE-
RIAAL/SKIDRAGER
Gebruik de speciale bevestigingspun-
ten in de dakranden om de imperiaal
te bevestigen fig. 84
Auto’s met een lange wielbasis heb-
ben acht bevestigingspunten, en auto’s
met korte of standaard wielbasis zes.
Er zijn twee soorten bevestigings-
punten voor de montage van de im-
periaal/skidrager:
A - bevestigingspunt voor bestel-uit-
voeringen met normaal of verhoogd dak
B - boutgat afgedekt met een
schroefplug voor een imperiaal op be-
stel-uitvoeringen met extra hoog dak.
fig. 83
P3P00450
62
dieselbrandstof geleverd die speciaal
voor de zomer of voor de winter is
ontwikkeld.
Bij buitentemperaturen die tussen de
0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld
in het voor- en najaar),kan de door het
tankstation geleverde dieselbrandstof
niet toereikend blijken te zijn.
Gebruik in die omstandigheden, en
vooral als de motor regelmatig wordt
afgezet en gestart wordt bij lage bui-
tentemperaturen (bijv. in de bergen),
dieselbrandstof die speciaal voor de
winter is ontwikkeld; in alle andere ge-
vallen raden wij aan de dieselbrandstof
te mengen met het vorstbeveiligings-
middel DIESEL MIX (of een soort-
gelijk product) in de verhouding die in
de gebruiksaanwijzing van het middel
is aangegeven.Vul de tank eerst met
het middel en voeg daarna de diesel-
brandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel
DIESEL MIX door de dieselbrand-
stof mengen voordat de dieselbrand-
stof door de kou van samenstelling is
veranderd. Het naderhand toevoegen
heeft geen enkel effect.
Tank met de Ducato
nooit, niet in noodgeval-
len en ook niet een klein
beetje, loodhoudende benzine. U
zou de katalysator onherstelbaar
beschadigen.
Een beschadigde kataly-
sator laat schadelijke stof-
fen in het uitlaatgas
achter, waardoor het milieu
wordt vervuild.
MET DIESELMOTOR
De dieselmotoren zijn
uitsluitend geschikt voor
dieselbrandstof voor mo-
torvoertuigen (Europese specifi-
caties EN590). Het gebruik van
andere producten of mengsels
kan de motor onherstelbaar be-
schadigen en het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben.Mocht
u onverhoopt een ander type
brandstof tanken, dan mag de
motor niet worden gestart en
moet de brandstoftank worden
afgetapt. Ook als de motor slechts
kort heeft gedraaid, moet naast
de brandstoftank, ook alle brand-
stof uit de brandstofleidingen
worden afgetapt.
Bij lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van
paraffine, waardoor het dieselfilter
verstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen
wordt er, afhankelijk van het seizoen,
63
Kom niet dicht bij de vulopening
met open vuur of een brandende
sigaret: brandgevaar. Houd uw
hoofd ook niet dichtbij de vul-
opening om te voorkomen dat u
schadelijke dampen inademt.
de ontwikkeling en productie van de
Ducato. Het resultaat is zichtbaar in
het gebruik van de materialen en de
toepassing van systemen om de scha-
delijke effecten te voorkomen of dra-
stisch te beperken.
De emissiereductiesystemen voor
benzinemotoren zijn:
– drieweg-katalysator (katalysator);
– lambdasonde;
benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voor
dieselmotoren zijn:
– oxidatiekatalysator;
– uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.).
De Ducato is klaar voor de start,met
een ruime voorsprong op de strengste
internationale milieu-eisen.
fig. 87
P3P00497
BESCHER-
MING VAN
HET MILIEU
De bescherming van het milieu is het
uitgangspunt geweest in alle fasen van
DOP VAN DE
BRANDSTOFTANK
Druk op het door de pijl aangegeven
punt om klepje A-fig. 86 te openen.
Gebruik de sleutel om de dop van de
brandstoftank te open.
Door de hermetische afsluiting van
de tank kan de druk in de tank iets
verhoogd zijn.
Het is daarom normaal als u bij het
losdraaien van de tankdop een sissend
geluid hoort.
Plaats de dop tijdens het tanken in de
uitsparing op het klepje A-fig. 87.
BELANGRIJK Ver vang de tankdop
zonodig alleen door een ander exem-
plaar van hetzelfde type, anders kan de
werking van het benzinedamp-opvang-
systeem in gevaar worden gebracht.
fig. 86
P3P00275
MOTOR STARTEN............................................................. 65
PARKEREN ......................................................................... 68
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK ...................... 69
VEILIG RIJDEN ................................................................... 69
KOSTENBESPARING ....................................................... 74
AANWIJZINGEN VOOR HET LADEN ........................ 76
MILIEUVRIENDELIJK RIJDEN.......................................... 77
TREKKEN VAN AANHANGERS ................................... 79
SNEEUWKETTINGEN .................................................... 79
AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................... 80
PERIODIEKE CONTROLES
EN VOOR LANGE REIZEN ............................................. 80
EXTRA ACCESSOIRES...................................................... 81
SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES ........ 81
64
Dit hoofdstuk dient om de Ducato optimaal te ge-
bruiken, hem niet te beschadigen en al zijn capaciteiten
volledig te benutten.Wij geven u aanbevelingen “wat te
doen, wat te laten en wat te vermijden” bij het rijden
met de Ducato.
In de meeste gevallen gaat het om zaken die ook voor
andere auto’s belangrijk zijn. In andere gevallen gaat het
specifiek om de werking van de Ducato. Daarom
vragen wij ook voor dit hoofdstuk uw aandacht, zodat
u de rij-eigenschappen en de werking leert kennen. Zo
haalt u het beste uit uw Ducato.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Raak de hoogspannings-
kabels (bougiekabels)
nooit aan als de motor
draait.
MOTOR STARTEN
Belangrijk Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan als de motor
stilstaat.
Voor het starten van de motor van
de minibus- en schoolbus-uitvoeringen
moet op de startonderbreker worden
gedrukt, zoals wordt beschreven in het
supplement dat bij dit instructieboekje
wordt geleverd. De startonderbreker
bevindt zich op het schakelaarpaneel
links van het stuurwiel.
Het is gevaarlijk om de
motor in een afgesloten
ruimte te laten draaien.
De motor verbruikt zuurstof en
produceert koolmonoxide en
andere giftige stoffen.
BENZINEMOTOR STARTEN
BELANGRIJK Het gaspedaal mag
pas worden ingetrapt nadat de motor
is gestart.
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Tr ap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in stand
AVV en laat hem los zodra de motor
aanslaat.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand
MAR het controlelampje ¢ blijft
branden, raden wij u aan de sleutel in
stand STOP te draaien en vervolgens
weer in stand MAR; als het lampje
nog steeds blijft branden, probeer het
dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, dient
u contact op te nemen met de Fiat-
dealer.
65
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Tr ap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in stand
MAR. Op het instrumentenpaneel
gaan de waarschuwingslampjes m en
¢ branden.
5) Wacht tot het lampje ¢ gedoofd
is.
6) Wacht tot het lampje m ge-
doofd is. Hoe warmer de motor, hoe
korter dit duurt.
7) Draai de contactsleutel in stand
AVV onmiddellijk nadat lampje m
gedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voor-
gloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand
MAR het controlelampje ¢ blijft
branden, raden wij u aan de sleutel in
stand STOP te draaien en vervolgens
weer in stand MAR; als het lampje
nog steeds blijft branden, probeer het
dan met de andere geleverde sleutels.
66
Als de auto wordt ge-
bruikt bij gematigde
buitentemperaturen, ra-
den wij het gebruik aan van
SELENIA 20K (benzinemotoren)
of SELENIA TURBO DIESEL
(dieselmotoren). Als de auto
voornamelijk wordt gebruikt bij
extreem lage buitentemperatu-
ren, raden wij het gebruik aan
van SELENIA PERFORMER
(benzinemotoren) of SELENIA
WR DIESEL (dieselmotoren).
Als het lampje m ge-
durende 60 seconden
gaat branden na het star-
ten of tijdens een langduriger
startpoging, betekent dit dat er
een storing is in het voorgloeisys-
teem. Als de motor aanslaat,
kunt u de auto op de gewone ma-
nier gebruiken, maar neem zo
snel mogelijk contact op met de
Fiat-dealer.
Inlaatluchtvoorverwarming
(Heat Flange)
Op de 2.8 JTD-uitvoeringen is op het
inlaatspruitstuk luchtvoorverwarming
gemonteerd om het starten bij lage
temperaturen te vergemakkelijken.
Dit systeem schakelt automatisch in
als u de contactsleutel in stand MAR
draait.
Deze verwarming is gemonteerd op
alle uitvoeringen 2.8 JTD met EGR; en
kan als optional op alle overige JTD-
uitvoeringen worden geleverd.
De startprocedure wijzigt niet; ook
niet als deze voorverwarming is ge-
monteerd.
ALGEMEEN
Als de motor nog niet aanslaat, dient
u contact op te nemen met de Fiat-
dealer.
BELANGRIJK Bij lage buitentem-
peraturen start een koude motor
sneller als het smeersysteem is gevuld
met een dunnere motorolie. Houdt u
zich daarom in de winter strikt aan
de aanwijzingen in de paragraaf
“Specificaties van de smeermiddelen
en vloeistoffen”.
BELANGRIJK Laat de contact-
sleutel niet in stand MAR staan als de
motor stilstaat.
Voor het starten van de motor van
de minibus- en schoolbus-uitvoeringen
moet op de startonderbreker worden
gedrukt, zoals wordt beschreven in het
supplement dat bij dit instructieboekje
wordt geleverd. De startonderbreker
bevindt zich op het schakelaarpaneel
links van het stuurwiel.
MOTOR OPWARMEN
NA HET STARTEN
(benzine en diesel)
– Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en trap
het gaspedaal niet bruusk in.
Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties.We raden u aan
te wachten tot de wijzernaald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter begint
te bewegen.
NOODSTART
Als de regeleenheid van de Fiat
CODE de via de contactsleutel ge-
zonden code niet herkent (controle-
lampje ¢ op het instrumentenpaneel
brandt constant) kan een noodstart
worden uitgevoerd met de code die
op de CODE-card vermeld staat.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Op
die wijze kan er onverbrande
brandstof in de katalysator te-
rechtkomen, waardoor hij onher-
stelbaar zal beschadigen.
67
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aange-
slagen, waardoor meer kracht
nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
Laat kinderen nooit
alleen achter in de auto.
Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brand-
stof en is, vooral voor motoren
met turbo-compressor, schade-
lijk.
68
HANDREM
De handrem is aan de linkerzijde van
de bestuurdersstoel geplaatst.
Om de handrem in te schakelen,
moet u de hendel geheel omhoog
trekken.Als de contactsleutel in stand
MAR staat, gaat op het instrumen-
tenpaneel het waarschuwingslampje
x branden.
BELANGRIJK De auto hoort ge-
blokkeerd te zijn als de handrem drie
of vier tanden is aangetrokken.Als dit
niet het geval is, laat dan een Fiat-
dealer de handrem afstellen.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog en
druk op de ontgrendelknop A-fig. 1;
2) Houd de knop ingedrukt en laat
de hendel zakken. Het waarschuwings-
lampje x dooft.
3) Om onverwachtse bewegingen
van de auto te voorkomen, moet bij
het bedienen van de handrem het
rempedaal worden ingetrapt.
fig.1
P3P00451
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op
adem” te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor kan
de temperatuur in de motorruimte
dalen.
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand
STOP terwijl de motor stationair
draait.
PARKEREN
Zet de motor uit, trek de handrem aan,
schakel een versnelling in (1e als de weg
omhoog loopt, in achteruit als de weg
omlaag loopt) en zet de voorwielen iets
uitgestuurd.Als de auto op een steile hel-
ling staat, blokkeer de wielen dan met
stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand
MAR staan omdat hierdoor de accu
ontlaadt.
Neem de sleutel altijd uit het con-
tactslot als u de auto verlaat.
69
Om op juiste wijze te
schakelen moet u het
koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets
onder het pedaal liggen dat dit
kan verhinderen. Let erop dat ex-
tra vloermatten altijd goed vast-
zitten en niet de slag van de pe-
dalen beperken.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGS-
BAK
Om de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in één van de in het schema
aangegeven standen fig. 2 plaatsen
(dit schema staat ook op de knop van
de pook).
Om de achteruit in te schakelen (R),
moet de auto stilstaan en de pook
vanuit de “vrij”-stand naar rechts en
vervolgens naar achteren worden ver-
plaatst.
De achteruit kan alleen bij een volle-
dig stilstaande auto worden inge-
schakeld. Wacht bij een stationair
fig. 2
P3P00464
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van de
Ducato heeft Fiat veel aandacht be-
steed aan de optimale veiligheid voor
de inzittenden. Desalniettemin blijft
het gedrag van de bestuurder van
doorslaggevende betekenis voor de
veiligheid op de weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige
tips en aanbevelingen om in diverse
omstandigheden veilig te rijden.
Hoewel u de meeste natuurlijk al kent,
is het toch de moeite waard ze aan-
dachtig te lezen.
draaiende motor met geheel ingetrapt
koppelingspedaal 2 seconden voordat
u de achteruit inschakelt, om bescha-
diging aan de versnellingsbak te voor-
komen.
70
Draag altijd veiligheids-
gordels, zowel voorin als
achterin (Panorama-,
Minibus-, Combi- en Dubbele-
cabine-uitvoeringen). Zonder
gordels rijden vergroot het risico
op ernstig letsel of dodelijke
afloop bij een ongeval.
VOOR U WEGRIJDT
– Controleer of de verlichting goed
werkt.
– Zet de stoel, het stuur en de
achteruitkijkspiegels in de juiste stand.
– Controleer of de slag van de pe-
dalen niet beperkt wordt (door mat-
ten enz.).
– Controleer of eventuele kinder-
zitjes (stoeltjes, wiegjes, enz.) goed be-
vestigd zijn.
– Stuw eventuele bagage zorgvuldig
in de laadruimte om te voorkomen
dat bij bruusk remmen voorwerpen
door het interieur schieten.
– Gebruik geen zware maaltijden
voor een reis. Een lichte maaltijd
draagt ertoe bij goede reflexen te
behouden.Vermijd vooral het gebruik
van alcohol. Het gebruik van bepaalde
medicijnen kan de rijvaardigheid beïn-
vloeden: lees aandachtig de bijgesloten
gebruiksaanwijzing.
Voer regelmatig controles uit. Zie
hiervoor de paragraaf “Periodieke
controles en voor lange reizen” in dit
hoofdstuk.
TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden is
voorzichtigheid.
Voorzichtigheid houdt ook in, dat u
alert bent op fouten en onvoorzichtig-
heden van anderen.
– Houdt u altijd strikt aan de gel-
dende verkeersregels van elk land
waarin u rijdt en houdt u vooral aan
de maximum snelheden.
– Zorg er altijd voor dat naast uzelf
ook alle overige inzittenden de veilig-
heidsgordel dragen en dat kinderen in
passende zitjes worden vervoerd.
Dieren dienen bij voorkeur in een van
het interieur gescheiden gedeelte te
worden vervoerd.
– Lange reizen moeten in optimale
conditie worden gestart.
Rijden onder invloed van
alcohol, verdovende mid-
delen, of bepaalde medi-
cijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf
en voor anderen.
71
Let op de dikte van
eventuele extra vloer-
matten: zelfs een gering
defect in het remsysteem kan tot
gevolg hebben, dat het rem-
pedaal dieper dan normaal moet
worden ingetrapt.
Water, sneeuw en strooi-
zout op wegen kunnen
zich afzetten op de rem-
schijven waardoor de gewenste
remvertraging iets later wordt
bereikt.
– Rijd niet te lang achter elkaar, maar
las pauzes in en gebruik die om een
beetje te bewegen en weer op krach-
ten te komen.
– Zorg voor een constante luchtver-
versing in het interieur.
– Rijd nooit van een helling af met
een afgezette motor: u kunt dan niet
op de motor afremmen en de rem- en
stuurbekrachtiging werken niet, waar-
door de bediening van de rem en het
stuur meer kracht vereist.
In het donker rijden
Enkele belangrijke tips voor het rij-
den in het donker:
– Rijd extra voorzichtig: rijden in het
donker vergt veel meer concentratie.
– Beperk de snelheid, vooral op on-
verlichte wegen.
– Stop bij de eerste tekenen van sla-
perigheid: doorrijden levert gevaar op
voor uzelf en voor anderen. Ga pas
weer rijden na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, van de auto’s die voor u
rijden. Het is moeilijk om de snelheid
van andere auto’s te schatten als alleen
de lichten te zien zijn.
– Controleer of de koplampen goed
staan afgesteld: als ze te laag staan,
wordt uw zicht beperkt en raakt u
sneller vermoeid.Als ze te hoog staan,
kunnen ze andere weggebruikers hin-
deren. Houd bij het afstellen van de
koplampen rekening met de beladings-
graad.
– Gebruik het grootlicht alleen bui-
ten de stad en als u zeker weet dat u
andere weggebruikers niet hindert.
Rijd niet met voorwer-
pen op de vloer voor de
bestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussen
de pedalen komen waardoor het
onmogelijk is te accelereren of te
remmen.
72
Doof het grootlicht (indien inge-
schakeld) als u een tegenligger ziet en
passeer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op overste-
kende dieren: als er zich loslopende
dieren langs de weg bevinden, dient u
de snelheid te minderen om het risico
op een aanrijding te beperken.
Met regen rijden
Regen en natte wegen leveren gevaar
op. Op natte wegen zijn alle manoeu-
vres moeilijker, omdat de wrijving tus-
sen de banden en het wegdek aan-
zienlijk minder is. Het gevolg is dat de
remweg aanmerkelijk langer is en dat
de grip op het wegdek minder is.
Enkele tips voor het rijden met
regen:
– Beperk de snelheid en bewaar een
grotere afstand van de auto’s die voor
u rijden.
Als het erg hard regent, wordt ook
het zicht beperkt. Ontsteek in dat ge-
val, ook overdag, het dimlicht, om de
zichtbaarheid voor anderen te ver-
groten.
– Rijd niet met hoge snelheid door
plassen en houd het stuur stevig vast.
Als u met hoge snelheid door een plas
rijdt, kunt u door verminderde grip of
een slecht wegdek de controle over
de auto verliezen (aquaplaning).
– Zet de bedieningsknoppen van de
ventilatie op ontwasemen (zie hoofd-
stuk “Wegwijs in uw auto”), zodat u
een goed zicht houdt.
– Controleer regelmatig de conditie
van de ruitenwisserbladen.
IN DE MIST RIJDEN
Vermijd, indien mogelijk, het rijden
in dichte mist.
Tips bij nevel, mist of kans op mist-
banken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dim-
licht, de mistachterlichten of de even-
tuele mistlampen voor. Gebruik niet
het grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukken
met goed zicht de mistachterlichten
om de weggebruikers achter u niet te
hinderen.
– Denk eraan dat mist de wegen ook
nat maakt, waardoor manoeuvres
moeilijker uit te voeren zijn en de
remweg langer is.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
Voorkom zoveel mogelijk abrupte
snelheidswisselingen.
Vermijd zoveel mogelijk het inhalen
van andere voertuigen.
Als u plotseling moet stoppen (bij
een defect, door sterke vermindering
73
van het zicht, enz.), tracht dan toch
buiten de rijstrook te stoppen. Zet
vervolgens de waarschuwingsknipper-
lichten aan en, zo mogelijk, de dim-
lichten. Druk in een rustig ritme op de
claxon als u een andere auto denkt te
zien.
In de bergen rijden
– Controleer de vloeistofniveaus
(motorolie, remvloeistof, motorkoel-
vloeistof) en de conditie van de ban-
den, voordat u in de bergen gaat
rijden.
– Rem zoveel mogelijk op de motor
af en rijd in een lage versnelling als u
bergafwaarts rijdt. Daarmee voorkomt
u dat de remmen oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afge-
zette motor of met de versnellings-
pook in de vrij-stand, en absoluut
nooit met uitgenomen contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid en
vermijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts
inhalen veel langzamer gaat en dat de
weg daarom langer vrij moet zijn. Als
u wordt ingehaald terwijl u berg-
opwaarts rijdt, geef de passerende
auto dan de ruimte.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN
Enkele tips voor het rijden met
sneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer sneeuwkettingen als u op
besneeuwde wegen rijdt.
– Blijf niet te lang met een draaiende
motor stilstaan in diepe sneeuw: de
sneeuw kan de afvoer van uitlaatgas
verhinderen, waardoor dit in het in-
terieur terecht kan komen.
– Rem bij voorkeur op de motor af
en vermijd bruusk remmen.
Als uw auto niet voorzien is van
ABS, pas dan op dat de wielen niet
blokkeren. U voorkomt dit door de
druk op het rempedaal zorgvuldig te
doseren.
Vermijd snel optrekken en plotse-
ling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar
droge wegen toch ijs liggen. Let daar-
om vooral goed op de delen van de
weg die door de aanwezigheid van bo-
men of rotsen weinig zon krijgen,
waardoor ijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
Met ABS rijden
Het ABS is een voorziening op het
remsysteem dat twee belangrijke
voordelen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren en
daarmee het slippen van de wielen bij
een noodstop en in omstandigheden
waarbij de grip op het wegdek be-
perkt is.
2) Het houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen van richting ver-
anderen.
74
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij vermin-
derde grip voelt u een lichte trilling in
het rempedaal: dit is het signaal dat het
ABS werkt. Laat het pedaal niet los,
maar blijf het ingetrapt houden zodat
het remsysteem continu werkt.
– Het ABS houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen obstakels
ontwijken door van richting te veran-
deren.
– Het ABS voorkomt het blokkeren
van de wielen, maar verhoogt de grip
van de banden op het wegdek niet.
Houd daarom ook met auto’s met
ABS een veilige afstand van de auto’s
die voor u rijden en beperk de
snelheid voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuur-
baarheid van de auto te verbeteren, en
niet om harder te rijden.
KOSTENBESPARING
Banden
Controleer regelmatig, ten minste
één keer per maand, de spanning van
de banden.Als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe. Bovendien slijten
hierdoor de banden sneller en ver-
slechtert de wegligging van de auto,
waardoor de veiligheid in gevaar
wordt gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de wieluitlijning hebben grote
invloed op het brandstofverbruik en
de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager
als u ze niet meer gebruikt. Ze ver-
minderen de aërodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer
van volumineuze voorwerpen bij
voorkeur een aanhanger.
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo
laag mogelijk blijven en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel moge-
lijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levens-
duur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Laat daarom de bougies, de vloeistof-
niveaus, de lucht-/brandstoffilters, de
inspuitventielen, enz, regelmatig con-
troleren en eventueel afstellen, zoals
in het onderhoudsschema is aange-
geven.
75
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties al-
leen als u ze nodig hebt. De achter-
ruitverwarming, de verstralers, de rui-
tenwissers en de aanjager van het ven-
tilatie-/verwarmingssysteem vragen
veel stroom, waardoor het brandstof-
verbruik toeneemt (tot aan 25% in
stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor de motor zwaar
wordt belast en het brandstofverbruik
sterk toeneemt. Gebruik wanneer de
buitentemperatuur het toelaat bij
voorkeur de functies van het ventila-
tiesysteem.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat
niet warmdraaien met stationair toe-
rental en ook niet met een hoog toe-
rental: onder deze omstandigheden
warmt de motor veel langzamer op,
terwijl het verbruik en de schadelijke
uitlaatgasemissie toenemen. Het is be-
ter om rustig weg te rijden en geen
hoge toerentallen te gebruiken. Op
deze manier warmt de motor sneller
op.
Overbodige handelingen
Tr ap het gaspedaal niet in als u stil-
staat voor een verkeerslicht of voor-
dat u de motor afzet. Deze handeling
heeft evenals het overschakelen met
tussengas geen enkele nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het
toelaten de hoogste versnelling. Het in-
schakelen van een lage versnelling voor
een snelle acceleratie, verhoogt het
brandstofverbruik. Op dezelfde wijze
neemt bij het oneigenlijke gebruik van
een te hoge versnelling,het verbruik en
de schadelijke uitlaatgasemissie toe.
Bovendien slijt de motor hierdoor snel-
ler.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-
zienlijk toe bij een hogere snelheid: als
de snelheid wordt verhoogd van 90
naar 120 km/h, neemt het brandstof-
verbruik toe. Rijd daarom zoveel mo-
gelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en op-
trekken. Dit kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan
om rustig te rijden en een veilige af-
stand te bewaren van de auto’s die
voor u rijden, waardoor u tijdig kunt
reageren op gevaarlijke situaties (bijv.
kettingbotsingen).
Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij de
motor met hoge toerentallen draait,
kost veel brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Het is beter geleidelijk op te trekken
en het toerental waarbij de motor het
maximum koppel levert, niet te ver te
overschrijden.
Bij onregelmatigheden
in het wegdek of bij
bruusk remmen, kan de
lading verschuiven en gevaar
opleveren voor de bestuurder en
de passagiers: zorg er daarom
voor dat de lading goed vastzit
voordat u vertrekt. Hiervoor
kunnen de haken op de laadvloer
fig. 3 gebruikt worden. Gebruik
voor het vastzetten van de lading
metalen kabels, touwen of rie-
men, die stevig genoeg zijn om
de lading op zijn plaats te hou-
den.
Alle opgegeven maxi-
mum gewichten mogen
NOOIT WORDEN OVER-
SCHREDEN. Let in het bijzonder
op het maximum toegestaan
gewicht op de voor- en achteras
bij het laden van campers en
andere bijzondere opbouwcon-
structies.
76
fig. 3
P3P00305
GEBRUIKSOMSTANDIG-
HEDEN
Koude start
Bij regelmatig koud starten, bereikt
de motor niet de optimale bedrijfs-
temperatuur. Hierdoor neemt niet al-
leen het brandstofverbruik toe (van 15
tot aan 30% in stadsverkeer) maar
ook de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen.
Verkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij
filerijden, waarbij overwegend lage ver-
snellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten be-
vinden, zal het brandstofverbruik aan-
zienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (stop-
lichten, spoorwegovergangen), is het
raadzaam de motor uit te zetten.
AANWIJZINGEN
VOOR HET
LADEN
De door u gebruikte Ducato-uitvoe-
ring is ontworpen en goedgekeurd op
basis van vastgestelde maximum ge-
wichten (zie de tabellen “Gewichten”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”).
– leeggewicht
– nuttig laadvermogen
– maximum totaalgewicht
– maximum voorasbelasting
– maximum achterasbelasting
– aanhangergewicht
77
Als u reservebrandstof
in een jerrycan wilt ver-
voeren, houdt u dan aan
de geldende wetgeving. Gebruik
alleen een goedgekeurde jerry-
can en bevestig deze op de juiste
wijze aan de bevestigingspunten.
Toch zal bij een ongeval de kans
op brand groter zijn.
Ook als de auto schuin
staat of op een helling,
kunnen bij het openen
van de achterdeuren of van de
zijdeur losse voorwerpen on-
verwachts naar buiten schuiven.
Naast deze voorzorgsmaatregelen
van algemene aard, kan door het op-
volgen van enkele eenvoudige tips de
veiligheid, het rijcomfort en de levens-
duur van de auto verbeterd worden:
– verdeel de lading gelijkmatig over
de laadvloer: indien de lading op één
plaats geconcentreerd is, gebruik dan
de laadvloer tussen de twee assen;
– bedenk dat hoe lager de lading ligt,
hoe lager het zwaartepunt van de auto
komt te liggen Hierdoor rijdt u vei-
liger. Plaats daarom altijd de zwaarste
lading onderop;
– bedenk tenslotte dat het dyna-
mische rijgedrag van de auto beïn-
vloed wordt door het vervoerde
gewicht: hoe hoger het gewicht des te
langer de remweg van de auto, vooral
bij hoge snelheid.
MILIEU-
VRIENDELIJK
RIJDEN
De bescherming van het milieu is
een van de uitgangspunten geweest bij
de ontwikkeling van de Ducato. Het is
niet voor niets dat resultaten van zijn
emissiereductiesystemen boven de
geldende normen liggen.
Het milieu heeft recht op maximale
aandacht van iedereen. De automobi-
list kan door enkele simpele aanwij-
zingen op te volgen, voorkomen dat
hij/zij onnodig schade aan het milieu
toebrengt. Vaak wordt door die
aanwijzingen ook het brandstofver-
bruik beperkt.
Over dit onderwerp vindt u hierna
diverse nuttige tips, die een geheel
vormen met de tips met het symbool
#, die u in diverse hoofdstukken van
dit boekje kunt vinden.We vragen uw
aandacht voor al deze tips.
Onder normale bedrijfs-
omstandigheden bereikt
de katalysator hoge tem-
peraturen. Parkeer daarom niet
boven brandbare materialen
(gras, droge bladeren, dennen-
naalden enz.): brandgevaar.
78
Het negeren van deze
aanwijzingen kan brand-
gevaar opleveren.
Monteer geen andere hitteschilden
en verwijder de op de katalysator en
uitlaat gemonteerde schilden niet.
Maak bij een noodstart uitsluitend
gebruik van een hulpaccu.
Als de motor tijdens het rijden
“slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zo-
dat de motor zo min mogelijk wordt
belast en raadpleeg snel een Fiat-
dealer.
Als het waarschuwingslampje van de
brandstofreserve brandt, tank dan zo
snel mogelijk. Een laag brandstofniveau
kan een onregelmatige brandstoftoe-
voer veroorzaken, waardoor de tem-
peratuur van de uitlaatgassen stijgt;
hierdoor kan de katalysator ernstig
beschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met losgenomen
bougiekabels draaien.
Laat de motor voor vertrek niet
warmdraaien met stationair toerental,
behalve als de buitentemperaturen
zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste
geval moet u de motor niet langer dan
30 seconden laten warmdraaien.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR HET BEHOUD VAN DE
EMISSIEREDUCTIE-
SYSTEMEN
De correcte werking van deze sys-
temen is niet alleen belangrijk voor
het milieu, maar ook voor het rende-
ment van de auto.
Het in goede conditie houden van de
systemen is de belangrijkste voor-
waarde voor milieubewust en econo-
misch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allen
tijde houdt aan het geprogrammeerd
onderhoud.
Gebruik voor de benzinemotoren
uitsluitend loodvrije benzine.
Als het starten problemen oplevert,
blijf dan niet proberen.Vermijd aan-
duwen, aanslepen of rollend starten: al
deze handelingen kunnen de katalysa-
tor beschadigen.
Spuit geen reinigings- of
beschermingsmiddelen
op de katalysator, de
lambdasonde en het uitlaatsys-
teem.
Voer in geen geval mo-
dificaties aan het remsys-
teem van de auto uit. Het
remsysteem van de aanhanger
moet geheel onafhankelijk van
het hydraulisch remsysteem van
de auto worden bediend.
79
TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens
of caravans moet de auto uitgerust zijn
met een trekhaak van een goedgekeurd
type en een adequate elektrische instal-
latie. De montage van de trekhaak moet
door gespecialiseerd personeel worden
uitgevoerd. Ook moet documentatie
worden overhandigd m.b.t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zonodig speciale achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan
de geldende wetgeving.
Let er op dat het maximum klimver-
mogen van de auto door het gewicht van
een aanhanger of caravan wordt beperkt,
de remweg langer wordt en dat u langer
de tijd nodig hebt om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens
het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op
de trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van de
auto.
Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht (aangegeven op de typegoed-
keuring) niet overschrijdt, moet u er
rekening mee houden dat het maxi-
mum betrekking heeft op het totale
gewicht van de aanhangwagen of ca-
ravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden.
U mag in geen geval harder rijden dan
100 km/h.
Het ABS waarmee de
auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsys-
teem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen
op de voorwielen gemonteerd wor-
den (aangedreven wielen).
Controleer na enkele meters rijden
of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
Houd bij gemon-
teerde sneeuwket-
tingen een matige
snelheid aan; rijd niet harder dan
50 km/h. Vermijd kuilen, stoep-
randen en andere obstakels en
rijd, om de banden, de wielop-
hanging en de stuurinrichting
niet te beschadigen, geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen.
Wij raden u het gebruik aan van
sneeuwkettingen uit het Fiat
Lineaccessori-programma.
80
PERIODIEKE
CONTROLES
EN VOOR LANGE
REIZEN
Controleer regelmatig:
– bandenspanning en conditie van de
banden;
– niveau van het elektrolyt van de
accu;
– niveau van de motorolie;
– niveau van de koelvloeistof en de
conditie van het koelsysteem;
– niveau van de remvloeistof;
– niveau van de ruitensproeiervloei-
stof;
– niveau van de olie van de stuur-
bekrachtiging.
– Reinig en conserveer de glim-
mende metalen delen met daarvoor
geschikte middelen;
– Smeer de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser in
met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje
open.
– Dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoes, om-
dat het in en op de auto aanwezige
vocht dan niet kan verdampen.
– Breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regel-
matig.
Tap het koelsysteem van de motor
niet af.
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto enkele maanden niet wordt ge-
bruikt:
– Zet de auto in een overdekte,
droge en zo mogelijk goed geventi-
leerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Maak de accukabels los van de
accu (koppel altijd eerste de minkabel
los) en controleer de acculading.
Gedurende het stallen, moet deze
controle iedere maand worden
herhaald. Laad de accu op als de span-
ning lager is dan 12,5 Volt.
– Controleer of de handrem vrij is.
– Maak de gespoten delen schoon en
behandel ze met een beschermende
was;
81
BELANGRIJK Door het gebruik
van een mobiele telefoon, een 27 mc-
zender of gelijksoortige apparaten in
de auto (zonder buitenantenne) ont-
staan elektromagnetische velden die,
als ze worden versterkt door de
reflectie in het interieur, niet alleen
schadelijk voor de gezondheid van de
inzittenden kunnen zijn, maar ook
storingen in de elektrische systemen
van de auto kunnen veroorzaken.
Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar
gebracht. Bovendien wordt de zend-
en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschap-
pen van de carrosserie.
EXTRA
ACCESSOIRES
RADIOZEND-
APPARATUUR
EN MOBIELE
TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radio-
zendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc)
mogen alleen in de auto worden ge-
bruikt als er een aparte antenne aan
de buitenkant van de auto wordt ge-
monteerd.
SUGGESTIES
VOOR NUTTIGE
ACCESSOIRES
Onafhankelijk van de wettelijk ver-
plichtingen, raden wij u aan het vol-
gende aan boord te hebben fig. 4:
– verbandtrommel met niet alcoho-
lische, desinfecterende deppers, ste-
riele gaascompressen, verbandgaas,
pleisters, enz.;
– een brandblusser;
– een schaar met afgeronde punten;
– werkhandschoenen.
De afgebeelde en beschreven
voorwerpen zijn opgenomen in het
Fiat Lineaccessori-programma.
fig. 4
P3P00486
NOODSTART .................................................................... 83
STARTEN MET EEN HULPACCU ................................. 84
ROLLEND STARTEN ........................................................ 85
EEN LEKKE BAND ........................................................... 85
DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................ 88
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING .......................... 94
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING .......................... 95
EEN LEGE ACCU .............................................................. 101
OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 102
SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 103
BIJ EEN ONGEVAL ........................................................... 104
82
Wie in een noodsituatie verkeert, heeft directe en
concrete hulp nodig.
De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt om u zo-
nodig te helpen.
Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemen
behandeld; voor elk wordt beschreven wat u zelf kunt
doen om het probleem te verhelpen. Bij eventuele
grotere problemen is het echter nodig een Fiat-dealer
te raadplegen.
Wij willen u eraan herinneren, dat u bij het instructie-
boekje ook de “SERVICE- EN GARANTIEHAND-
LEIDING” hebt ontvangen. Hierin staat exact beschre-
ven welke service u in probleemsituaties van Fiat mag
verwachten.
Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan kunt u de
informatie als het nodig is, snel vinden.
NOODGEVALLEN
NOODSTART
DIESELUITVOERINGEN
Bij dieseluitvoeringen is het niet mo-
gelijk een noodstart uit te voeren;
raadpleeg direct een Fiat-dealer.
BENZINE-UITVOERINGEN
Als de Fiat CODE er niet in slaagt om
de startblokkering op te heffen,blijven
het controlelampje ¢ en het waar-
schuwingslampje van het inspuitsys-
teem branden en start de motor niet.
Voor het starten van de motor is het
nodig een noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan om eerst de in-
structies goed te lezen voordat u
de motor op deze wijze start. Als
er tijdens deze noodstartprocedure
een vergissing wordt gemaakt,moet de
contactsleutel in stand STOP worden
gedraaid en de gehele procedure van-
af het begin (punt 1) worden herhaald.
1) Lees de 5-cijferige elektronische
code die op de CODE-card vermeld
staat.
2) Draai de contactsleutel in stand
MAR.
3) Tr ap het gaspedaal geheel in en
houd het ingetrapt. Het waarschu-
wingslampje van het inspuitsysteem
gaat ongeveer 8 seconden branden.
Zodra het lampje is gedoofd, moet u
het gaspedaal loslaten. Het waarschu-
wingslampje begint te knipperen.
4) Als het lampje evenveel keer heeft
geknipperd als het eerste cijfer van de
code op uw CODE-card, moet u het
gaspedaal intrappen en ingetrapt hou-
den totdat het lampje van het inspuit-
systeem 4 seconden heeft gebrand.
Zodra het lampje is gedoofd, moet u
het gaspedaal loslaten.
5) Het waarschuwingslampje van het
inspuitsysteem gaat weer knipperen:als
het lampje evenveel keer heeft geknip-
perd als het tweede cijfer van de code
op uw CODE-card, moet u het gaspe-
daal intrappen en ingetrapt houden.
6) Herhaal deze procedure voor
de overige cijfers van de code op uw
CODE-card.
7) Houd bij het laatste cijfer het gas-
pedaal ingetrapt. Het waarschuwings-
lampje van het inspuitsysteem gaat
4 seconden branden. Zodra het lampje
is gedoofd, moet u het gaspedaal los-
laten.
8) Als het waarschuwingslampje van
het inspuitsysteem ongeveer 4 secon-
den snel gaat knipperen, is de proce-
dure op de juiste wijze uitgevoerd.
9) Start de motor door de contact-
sleutel van stand MAR in stand AVV
te draaien.
Als het lampje blijft branden, draai
dan de contactsleutel in stand STOP
en herhaal de procedure vanaf punt 1).
BELANGRIJK Bij elke volgende
startpoging van de motor moet deze
noodstartprocedure worden herhaald.
Wij raden u daarom aan om na het uit-
voeren van een noodstart een Fiat-
dealer te raadplegen.
83
Voer deze procedure
niet uit als u er geen er-
varing mee hebt. Onjuiste
handelingen kunnen leiden tot
vonken en ernstige beschadiging
van de accu en de elektrische in-
stallatie. De vloeistof in de accu
is giftig en corrosief.Vermijd het
contact met de huid of de ogen.
Kom ook niet dicht bij een accu
met open vuur of een brandende
sigaret en veroorzaak geen
vonken. brand- en ontploffings-
gevaar.
STARTEN MET
EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu, die
ten minste dezelfde capaciteit moet
hebben als de lege accu (zie hoofdstuk
“Technische gegevens”).
Ga als volgt te werk fig. 1:
1) Verbind de pluspolen 1 en 2
(+ teken nabij de pool) van de beide
accu’s met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aan op
de minpool 3 (teken nabij de pool)
van de hulpaccu en op de massa-aan-
sluiting 4 (E) op de motor of op de
versnellingsbak van de auto die gestart
moet worden;
BELANGRIJKVerbind de minpolen
van de twee accu’s niet rechtstreeks:
eventuele vonken kunnen het explo-
sieve gas ontsteken dat uit de accu kan
ontsnappen.Als de hulpaccu is geïn-
stalleerd aan boord van een andere
auto, mogen tussen deze auto en de
auto met de lege accu niet per ongeluk
metalen delen met elkaar in verbinding
staan.
3) Start de motor.
4) Neem als de motor draait, de ka-
bels in de omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, blijf dan niet proberen maar
raadpleeg een Fiat-dealer.
Het gebruik van een
acculader voor een nood-
start moet beslist worden
afgeraden: Hierdoor kunnen de
elektronische systemen worden
beschadigd, in het bijzonder de
regeleenheden die de ontsteking
en de inspuiting regelen.
84
fig. 1
P3P00259
Voor het verwisselen
van het wiel en voor het
juiste gebruik van de krik
moeten de onderstaande voor-
zorgsmaatregelen in acht wor-
den genomen.
Als de auto een aanhan-
ger trekt, ontkoppel dan
eerst de aanhanger en
krik dan de auto op.
Als de krik niet juist ge-
plaatst wordt, kan de op-
gekrikte auto van de krik
vallen.
Start de motor niet als
de auto is opgekrikt.
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur.
Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Op
die wijze kan er onverbrande
benzine in de katalysator te-
rechtkomen, waardoor hij onher-
stelbaar zal beschadigen.
ROLLEND
STARTEN
EEN LEKKE BAND
Algemene aanwijzingen
85
De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een wiel van de auto
waarbij hij geleverd is of voor
auto’s van hetzelfde model. Ge-
bruik de krik niet voor het op-
krikken van andere auto’s. Ge-
bruik de krik in geen enkel geval
voor het uitvoeren van werk-
zaamheden onder de auto.
2. PAK HET GEREEDSCHAP,
DE KRIK EN HET RESERVE-
WIEL
Het gereedschap is opgeborgen na-
bij één van de stoelen in de cabine.
Het is nodig te weten dat:
– de krik 4,2 kg moet wegen,
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen,
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van het-
zelfde type,
– buiten het verlengstuk en de ratel-
sleutel die staan afgebeeld in deze
paragraaf, geen enkel ander gereed-
schap op de krik gemonteerd mag
worden.
Het reservewiel bevindt zich aan de
achterzijde onder de laadvloer. Het
reservewiel uitnemen:
86
Smeer de schroefdraad
van de wielbouten niet
met vet in voordat u ze
monteert: de bouten kunnen los-
lopen.
Controleer regelmatig
de spanning van de ban-
den, ook van het reser-
vewiel en houdt u daarbij aan de
waarden die in het hoofdstuk
“Technische gegevens” zijn aan-
gegeven.
1. ZET DE AUTO STIL
– Stop de auto op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt ge-
bracht en in alle veiligheid het wiel kan
worden verwisseld. Zet de auto zo
mogelijk op een vlakke en stevige on-
dergrond. Kies als het donker is bij
voorkeur een verlichte plaats.
– Zet de motor uit en trek de hand-
rem aan.
– Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
Attendeer het overige verkeer op
de stilstaande auto m.b.v. de waar-
schuwingsknipperlichten, de gevaren-
driehoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een wiel
moeten alle inzittenden uit de auto
zijn, en op een veilige afstand van het
verkeer wachten, totdat het wiel
verwisseld is.
Als de auto op een helling of op een
slecht wegdek staat, blokkeer de wie-
len dan met stenen of andere voor-
werpen.
Op een sticker op de
krik is het maximum hef-
vermogen aangegeven; de
krik mag nooit voor een zwaar-
dere last worden gebruikt.
– haak de reservewielhouder los
door de sleutel E-fig. 5 in opening L-
fig. 4,aan de linkerzijde van de steun,
te steken en laat het reservewiel
zakken.
Gebruik de wielsleutel om het los-
/vasthaken van de reservewielhouder
te vergemakkelijken.
3.VERWISSEL HET WIEL
1) Draai de wielbouten van het te
verwisselen wiel ongeveer één slag los.
2) Draai het kartelwiel van de krik
D-fig. 5 zo, dat hij iets omhoog komt.
3) Zet de krik onder de kriksteun zo
dicht mogelijk bij het te verwisselen
wiel.
4) Waarschuw eventuele omstan-
ders dat de auto wordt opgekrikt; zorg
ervoor dat ze zich niet in de nabijheid
van de auto bevinden en de auto voor-
al niet aanraken totdat deze weer
geheel op de grond staat.
5) Steek het verlengstuk F-fig. 5 op
de krik, bevestig vervolgens ratelsleu-
tel B en krik de auto op, totdat het
wiel enkele centimeters los van de
grond is. Als u de ratelsleutel draait,
moet u zorgen voor voldoende werk-
ruimte, zodat u geen schaafwonden
aan uw hand oploopt door contact
met de grond.
87
fig. 2
P3P00235
fig. 4
P3P00236
fig. 5
P3P00476
– verwijder de twee kunststof dop-
pen A-fig. 2;
– draai met de ratelsleutel B en het
verlengstuk F-fig.5 de twee zichtbaar
geworden bouten C-fig. 2 los;
– draai de twee bouten C-fig. 3 aan
de binnenkant van de bumper los (uit-
voeringen chassis/cabine en pick-up)
fig. 3
P3P00321
Ook de bewegende delen van de krik
(schroefdraad en scharnieren) kunnen
letsel veroorzaken: vermijd contact
met deze onderdelen. Reinig uw han-
den zorgvuldig als deze met vet in con-
tact zijn geweest.
6) Draai met sleutel E-fig. 6 de
5 wielbouten helemaal los en verwij-
der het wiel.
7) Monteer het reservewiel, waarbij
de gaten G-fig. 7 over de pennen H
moeten vallen. Zorg ervoor dat de
boutgaten en alle contactvlakken van
het reservewiel schoon zijn en geen
onzuiverheden bevatten, omdat hier-
door na verloop van tijd de wielbouten
kunnen loslopen.
8) Draai de 5 wielbouten vast.
9) Draai de ratelsleutel zodat de au-
to zakt, en verwijder de krik.
10) Draai de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die aangegeven is
op het schema in fig. 7.
Ter afsluiting:
– plaats het verwisselde wiel op de
reservewielhouder;
– haak met behulp van sleutel E de
houder weer vast;
– draai de twee bouten weer vast en
monteer de twee kunststof doppen;
– berg de krik en het gereedschap op
in de zak en plaats deze onder één van
de stoelen in de cabine.
DEFECTE BUITEN-
VERLICHTING
88
fig. 7
P3P00239
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische in-
stallatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand-
gevaar veroorzaken.
fig. 6
P3P00238
Wij raden u aan defecte
gloeilampen, indien mo-
gelijk, door de Fiat-dealer
te laten vervangen. De juiste
werking en afstelling van de bui-
tenverlichting zijn van essentieel
belang voor de rijveiligheid en
bovendien wettelijk verplicht.
Halogeenlampen mag u
uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte.Als
u de bol met uw vingers aan-
raakt, zal de lichtopbrengst van
de lamp teruglopen en kan ook
de levensduur beperkt worden.
Als u de bol per ongeluk toch
hebt aangeraakt, moet u hem
schoonwrijven met een doekje
met alcohol en daarna laten dro-
gen.
Halogeenlampen bevat-
ten gas onder druk. Bij
breuk kunnen er glas-
splinters wegschieten.
Controleer voordat u een defecte lamp
vervangt of de contacten niet zijn geoxi-
deerd.Vervang een defecte lamp door
een exemplaar van hetzelfde type en ver-
mogen. Een lamp met een te laag ver-
mogen geeft te weinig licht;een lamp met
een te hoog vermogen verbruikt te veel
energie.Als u een gloeilamp in de kop-
lamp hebt vervangen, controleer dan al-
tijd of de afstelling nog goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 8
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfit-
ting. Verwijder de lampen door ze uit
de houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfit-
ting
Verwijder de lampen door ze iets in
te drukken, linksom te draaien en uit
de houder te trekken.
C. Buislampen
Verwijder de lampen door ze uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borgveer
los te haken.
89
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Als een lampje niet brandt, contro-
leer dan eerst of de zekering niet
doorgebrand is, voordat u de lamp ver-
vangt.
Zie voor de plaats van de zekeringen
de paragraaf “Een doorgebrande zeke-
ring” in dit hoofdstuk.
fig. 8
P3P00320
GROOTLICHT
EN DIMLICHT
Halogeenlamp vervangen:
1) Tr ek stekker A-fig. 9 los en
verwijder de rubberen manchet B.
2) Haak de twee borgveren C-fig.10
los en verwijder lamp D
3) Plaats de nieuwe lamp in de
juiste positie.
4) Haak de borgveren weer vast,
monteer de rubberen manchet en de
stekker.
90
fig. 9
P3P00240
fig. 10
P3P00241
W
60/55
60/55
5
21
5
21
21
5
21
21
10
15
5
TYPE
H4
H4
R5W
P21W
W5W
PY21W
P21W
W5W
P21W
P21/4W
CW10
CW15
CW5
(fig. 8)
D
D
B
B
A
B
B
A
B
B
C
C
B
GLOEILAMP
GROOTLICHT
DIMLICHT
PARKEERLICHTEN VOOR
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
RICHTINGAANW. OP VOORSPATBORD
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER
REMLICHTEN
DERDE REMLICHT
ACHTERUITRIJLICHTEN
MISTACHTERL./ACHTERLICHTEN
PLAFONDVERLICHTING VOOR
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
KENTEKENPLAATVERLICHTING
91
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Draai lamphouder D-fig. 11 iets
en trek hem uit de zitting.
2) Verwijder de gloeilamp.
3) Plaats de nieuwe lamp en monteer
de lamphouder.
RICHTINGAANWIJZERS
VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Haak de borgveer los A-fig. 12
2) Verwijder de richtingaanwijzerunit
uit de voorzijde van de auto.
3) Lamphouder B is bevestigd aan de
unit. Draai hem iets om hem los te
maken.
4) Verwijder de lamp door hem iets
in te drukken en linksom te draaien.
5) Ver vang de lamp en monteer de
lamphouder in de unit.
6) Plaats de unit terug, waarbij de lip-
pen C in de geleiders aan de zijkant
van de koplamp moeten vallen.
7) Haak borgveer A weer vast.
RICHTINGAANWIJZERS OP
VOORSPATBORD
Gloeilamp vervangen:
1) Duw de lichtunit in de aangegeven
richting fig. 13
2) Verwijder de lamphouder door
hem iets te draaien en vervang de
lamp.
fig. 11
P3P00234
fig. 12
P3P00242
fig. 13
P3P00569
fig. 17
P3P00263
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
Halogeenlamp vervangen:
1) Draai de twee schroeven A-fig.
14 op de bumper los.
2) Draai de twee schroeven B-fig.
15 los en verwijder het rubber deksel.
3) Haak borgveer C-fig. 16 los en
verwijder lamp D.
4) Voer voor de montage de boven-
staande handelingen in omgekeerde vol-
gorde uit.
ACHTERLICHTUNIT
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-
draaier de twee schroeven A-fig. 17.
2) Verwijder de achterlichtunit en
trek stekker B los.
3) Draai de twee schroeven C-fig.
18 los en verwijder het lampenhuis:
D - 12V-21/5W-duplogloeilamp van
mistachterlicht en achterlicht
92
fig. 16
P3P00453
fig. 14
P3P00454
fig. 15
P3P00452
93
E - 12V/21W-gloeilamp van achter-
uitrijlicht
F - 12V/21W-gloeilamp van richting-
aanwijzer (oranje)
G - 12V/21W-gloeilamp van remlicht
4)Verwijder de gloeilampen door ze
iets in te drukken en linksom te
draaien.
5) Ver vang de lamp, monteer het
lampenhuis in de achterlichtunit, maak
stekker B weer vast en monteer het
geheel door de schroeven, zonder te
forceren, goed vast te draaien.
Voor pick-up en chassis/cabine-uit-
voeringen:
Draai de vier schroeven H-fig. 19 los
en vervang de lampen:
I - 2V/21W-gloeilamp van achteruit-
rijlicht (rechterkant)
- 12V/21W-gloeilamp van mist-
achterlicht (linkerkant)
L - 12V/5W-gloeilampen (2) van ach-
terlicht
M - 12V/21W-gloeilamp van remlicht
N - 12V/21W-gloeilamp van richting-
aanwijzer.
DERDE REMLICHT fig. 20
Eén of meer gloeilampen vervangen:
1) Draai schroef A-fig. 21 los en til
het deksel van lamphouder B.
fig. 18
P3P00264
fig. 19
P3P00258
fig. 20
P3P00456
fig. 21
P3P00417
94
fig. 26
P3P00419
2)Ver vang de geklemde lamp C-fig.
22.
Monteer het deksel van de lamphou-
der en vergrendel het met schroef A.
Dit geldt ook voor de lampen op de
andere helft van de dubbele achter-
deur.
DEFECTE
INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-
draaier het geklemde lampenglas
A-fig. 26, zoals in het figuur is aange-
geven.
2) Til deksel B-fig. 27 omhoog en
verwijder de defecte lamp C.
fig. 24
P3P00474
KENTEKENPLAAT-
VERLICHTING
Ver vang lamp D-fig. 25 op de vol-
gende wijze: steek een schroeven-
draaier in zitting A-fig. 24 en druk de
lichtunit naar rechts.Verwijder vervol-
gens lamphouder B door op lip C te
drukken; het glasfittinglampje D heeft
een klemfitting.
fig. 25
P3P00475
fig. 22
P3P00418
fig. 23
P3P00465
95
Sluit vervolgens deksel B en plaats
lampenglas A.
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-
draaier het geklemde lampenglas A-
fig. 28, zoals in het figuur is aange-
geven.
2) Til deksel B-fig. 29 omhoog en
verwijder de defecte lamp.
Sluit vervolgens deksel B en plaats
lampenglas A.
Dit geldt ook voor de plafondver-
lichting in de passagiersruimte (Pano-
rama- en Combi-uitvoering).
fig. 27
P3P00420
fig. 29
P3P00427
fig. 28
P3P00426
EEN DOORGE-
BRANDE ZEKERING
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door
zekeringen beveiligd: de zekering
brandt door bij een storing of bij on-
eigenlijk gebruik van het systeem.
Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, controleer dan eerst of de
zekering niet is doorgebrand. De ver-
bindingsstrip fig. 30 mag niet onder-
broken zijn. Is dit wel het geval, dan
moet u de zekering vervangen door
een exemplaar met hetzelfde ampèra-
ge (zelfde kleur).
A - Zekering in goede staat
B - Zekering met doorgebrande strip.
fig. 30
P3P00304
96
Controleer voordat u
een zekering vervangt of
de contactsleutel uit het
contactslot is genomen en alle
stroomgebruikers uit staan en/of
zijn uitgeschakeld.
HOOFDZEKERING VAN HET
ELEKTRISCHE SYSTEEM
De kabels van het elektrische sys-
teem die direct door de accu worden
gevoed, worden door een zekering
met een hoog ampèrage (175A) be-
schermd. Deze zekering bevindt zich
tussen de accu en het verdeelblok.
BELANGRIJK Als deze zekering
doorbrandt, wordt het hele elektrische
systeem uitgeschakeld. Probeer niet
zelf de storing te verhelpen,maar raad-
pleeg een Fiat-dealer.
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringenkast bevindt zich in het
dashboardkastje.
Om het te bereiken, moet u deksel
A-fig. 31 verwijderen door met een
schroevendraaier op het voorste be-
vestigingslipje te drukken.
De grafische symbolen die de belang-
rijkste elektrische componenten aange-
ven die door de betreffende zekering
worden beveiligd, staan op de binnen-
zijde van het deksel A.
Ver vang een defecte
zekering nooit door an-
der materiaal. Gebruik
altijd een zekering met dezelfde
kleur.
fig. 31
P3P00267
Ver vang een zekering
nooit door een zekering
met een hoger ampèrage:
BRANDGEVAAR!
De componenten die door de zeke-
ringen worden beveiligd, staan in de
tabellen op de volgende pagina’s aan-
gegeven.
Als de zekering opnieuw
doorbrandt, raadpleeg
dan een Fiat-dealer.
97
18
1
10
9
11
2
12
8
7
12
30 A
15 A
10 A
10 A
15 A
7,5 A
25 A
10A
10 A
10 A
25 A
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
Onder het dashboard
fig. 32
fig. 32
fig. 32
Zekeringen in de zekeringenkast
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
+ accu voeding inspuitsysteem
+ gemeenschappelijke voeding instrumenten
Grootlicht rechts
Grootlicht links
Aansteker
Voeding koplampsproeiers (optional)
Elektrische ruitbediening met/zonder portiervergrendeling (optional)
Airbag
Dimlicht rechts
Dimlicht links
Claxon
fig. 32
P3P00421
98
1
2
6
13
4
1
5
5
1
4
16
11
11
11
6
6
15
4
7
15 A
20 A
30 A
7,5 A
7,5 A
7,5 A
30 A
10 A
20 A
15 A
15 A
7,5 A
7,5 A
15 A
7,5 A
10 A
10 A
15 A
15 A
15 A
7,5 A
7,5 A
25 A
10 A
10 A
fig. 32
Onder het dashboard
Onder het dashboard
fig. 32
fig. 32
Achter de tachograaf
fig. 32
fig. 32
Onder het dashboard
Onder het dashboard op
relais mistlampen
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
Onder het dashboard
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
Blow-by
Aircocompressor
Airconditioning achter
Tachograaf (optional)
Tachograaf (optional)
Tachograaf (optional)
Aanjager
Hulpverwarming (optional) (uitvoeringen met verwarming)
Hulpverwarming (optional) (uitvoeringen met airconditioning)
Mistlampen voor (optional)
Fiat CODE
Verlichting bedieningsknoppen verwarmingssysteem
Verlichting schakelaars
Verlichting klokje
Anti-blokkeerremsysteem
Stuurimpuls voor het relais achterruitverwarming/elekt. bedienbare spiegels
Traagheidsschakelaar (bediening motorstop)
Verlichting cabine
Verlichting laadruimte
Verlichting achter (minibus/Panorama/Combi)
Verlichting aansteker
Parkeerlicht rechtsvoor
Aanjager achter (minibus)
Toetsen airco en hulpverwarming
Motoren van koplampverstelling
99
7
5
5
6
6
17
12
1
17
1
14
6
15
3
1
11
17
3
11
18
15
3
1
1
9
6
1
10 A
7,5 A
7,5 A
7,5 A
7,5 A
15 A
25 A
15 A
15 A
15 A
7,5 A
7,5 A
25 A
15 A
15 A
15 A
10 A
15 A
15 A
30 A
25 A
15 A
15 A
15 A
10 A
7,5 A
15 A
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
Voeding bediening koplampverstelling
Parkeerlicht linksvoor
Achterlicht rechts
Achterlicht links
Instrumentenpaneelverlichting
Remlichten
Remlichten (minibus)
Richtingaanwijzers
Waarschuwingsknipperlichten
Achteruitrijlichten
Mistachterlichten
Kentekenplaatverlichting
Achterruitverwarming (optional en elektrisch bedienbare spiegels)
Motor van de ruitenwissers
Klokje (+ relais)
Klokje (+ accu)
Klokje (minibus + accu)
Ruitensproeierpomp
Autoradio
Brandstofvoorverwarming
Verwarming elektrisch bedienbare spiegels (optional)
Stoelverwarming (optional)
Waterdetectiesensor in brandstoffilter
Demping
Controlelampje grootlicht
Controlelampje parkeerlichten
Controlelampje richtingaanwijzers
100
40 A
50 A
40 A
60 A
15 A
60 A
10 A
15 A
rechterzijde
rechterzijde
rechterzijde
rechterzijde
rechterzijde
rechterzijde
linkerzijde
rechterzijde
17
14
1
1
16
1
15 A
7,5 A
15 A
15 A
10 A
15 A
25 A
1A
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
fig. 32
Onder het dashboard
Onder het dashboard
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
Controlelampje waarschuwingsknipperlichten
Controlelampje mistachterlichten
Waarschuwingslampje water in brandstoffilter
Waarschuwingslampje storing in anti-blokkeersysteem (optional)
Thermostarter
Webasto (led)
Webasto (aanjager)
Webasto (minitimer)
Zekeringen in de motorrruimte Ampèrage Plaats
Elektroventilateur 1 van motorkoelsysteem (verwarming)
Elektroventilateur 1 van motorkoelsysteem (airconditioning)
Elektroventilateur 2 van motorkoelsysteem (verwarming/airconditioning)
ABS (optional)
Elektrische brandstofpomp
Voorverwarming (2800 cc zonder turbo)
Lambdasonde
Webasto (regeleenheid)
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu” in dit
hoofdstuk.
101
Laat deze procedure
door gespecialiseerd per-
soneel uitvoeren. On-
juiste handelingen kunnen leiden
tot vonken en ernstige beschadi-
ging van de accu.
Het gebruik van een ac-
culader voor een nood-
start moet beslist worden
afgeraden: de elektronische sys-
temen kunnen beschadigen; in
het bijzonder de regeleenheden
van de ontsteking en de inspui-
ting.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief.Vermijd
het contact met de huid
of de ogen. Het opladen van de
accu moet worden uitgevoerd in
een goed geventileerde ruimte,
ver verwijderd van open vuur en
vonkvormende apparaten:brand-
en ontploffingsgevaar.
EEN LEGE ACCU
Wij raden u aan in het hoofdstuk
“Onderhoud van de auto” de voor-
zorgsmaatregelen door te lezen om
een lege accu te voorkomen en om
een lange levensduur van de accu te
garanderen.
ACCU OPLADEN
Wij raden u aan de accu langzaam en
met een laag ampèrage gedurende
ca. 24 uur op te laden. Als u de accu
langer oplaadt, kan hij worden be-
schadigd.
Ga als volgt te werk:
1) Maak de accuklemmen los van de
accupolen.
2) Sluit de klemmen van de acculader
aan op de accupolen.
3) Schakel de acculader in.
4) Aan het einde van het opladen:
schakel eerst de acculader uit en kop-
pel dan de accu los.
5) Sluit de accuklemmen weer aan
op de accupolen. Let daarbij op de po-
lariteit.
Probeer nooit een be-
vroren accu op te laden:
eerst moet de accu ont-
dooid worden, anders loopt u het
risico dat de accu ontploft.Als de
accu bevroren is geweest, moet
worden gecontroleerd of de cel-
len niet beschadigd zijn (risico op
kortsluiting) en of de bak geen
scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan
weglekken.
102
Als de auto een aanhan-
ger trekt, ontkoppel dan
eerst de aanhanger en
krik dan de auto op.
Start de motor niet als
de auto is opgekrikt.
Het is nodig te weten dat:
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen,
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van het-
zelfde type,
– buiten het verlengstuk en de ratel-
sleutel die staan afgebeeld in de para-
graaf “Een lekke band”, geen enkel an-
der gereedschap op de krik gemon-
teerd mag worden.
OPKRIKKEN
VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Een lekke band” in
dit hoofdstuk.
Op een sticker op de
krik is het maximum hef-
vermogen aangegeven; de
krik mag nooit voor een zwaar-
dere last worden gebruikt.
De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een wiel van de auto
waarbij hij geleverd is. Andere
werkzaamheden zoals het op-
krikken van een andere auto zijn
absoluut verboden. Gebruik de
krik in geen enkel geval voor het
uitvoeren van werkzaamheden
onder de auto.
Als de krik niet juist ge-
plaatst wordt, kan de op-
gekrikte auto van de krik
vallen.
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur. Gebruik voor
het slepen geen elastische kabels
en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of
de sleepkabel geen carrosserie-
delen kan beschadigen.
103
Draai voor het slepen de
sleutel in stand MAR en
vervolgens in stand STOP
zonder de contactsleutel uit het
slot te verwijderen. Als de con-
tactsleutel uit het contactslot
wordt genomen, schakelt auto-
matisch het stuurslot in waar-
door het onmogelijk wordt de
auto te besturen.
MET DE GARAGEKRIK
De onbeladen auto kan met de ga-
ragekrik vanaf de zijkant worden op-
gekrikt door de krik op de in fig. 33
aangegeven punten te plaatsen.
MET EEN HEFBRUG
De auto moet zo opgekrikt worden
dat de uiteinden van de hefarmen
zich op de in fig. 33 aangegeven pun-
ten bevinden.
fig. 34
P3P00279
SLEPEN VAN
DE AUTO
De auto is voorzien van twee sleep-
ogen om een sleepkabel aan te beves-
tigen fig. 34.
A - sleepoog voor
B - sleepoog achter (om een ande-
re auto te slepen).
Houdt u bij het slepen
van een auto aan de wet-
telijke voorschriften. Dit
geldt zowel voor het slepen zelf
als voor het gedrag naar andere
weggebruikers.
fig. 33
P3P00299
104
ALS ER GEWONDEN ZIJN
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook de
personen die niet direct bij het onge-
val betrokken zijn, zijn verplicht hulp
te bieden.
– Blijf niet om de gewonde heen
staan.
– Stel de gewonde gerust over het
tijdig komen van de hulp. Blijf bij de
gewonde om eventuele paniekaanval-
len te vermijden.
– Maak of snijd de veiligheidsgordel
los, die de gewonde op zijn plaats
houdt.
– Geef niets te drinken aan de
gewonde.
– De gewonde mag nooit worden
verplaatst behalve in de gevallen die bij
het volgende punt worden behandeld.
– Haal de gewonde uitsluitend uit de
auto bij gevaar voor brand, verdrinking
of naar beneden storten. Als u een
gewonde uit de auto haalt: trek niet
aan de ledematen, buig nooit het hoofd
en houd, voor zover mogelijk, het
lichaam in horizontale positie.
BIJ EEN ONGEVAL
– Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
Als u niet direct bij het ongeval
betrokken bent, stopt u dan op een
afstand van ten minste een tiental
meters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelweg
zo mogelijk in de berm en laat de
vluchtstrook vrij.
– Zet de motor uit en schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
Verlicht als het donker is met de
koplampen de plaats van het ongeval.
Wees voorzichtig, voorkom het
risico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de geva-
rendriehoek goed zichtbaar en op de
wettelijk voorgeschreven afstand te plaat-
sen.
– Probeer bij geblokkeerde portie-
ren de auto niet te verlaten door de
gelaagde voorruit in te slaan. De zij-
ruiten en de achterruit kunnen makke-
lijker worden ingeslagen.
Waarschuw de hulpinstanties en
geef zo duidelijk mogelijke informatie.
Gebruik op de snelweg de daarvoor
bestemde praatpalen.
– Bij kettingbotsingen, in het bijzon-
der bij mist, is het risico om bij vol-
gende botsingen betrokken te raken
groot. Verlaat onmiddellijk de auto en
zoek bescherming achter de vangrail.
– Neem bij de betrokken auto’s de
contactsleutel uit.
Als u brandstof of andere chemi-
sche producten ruikt, rook dan niet en
doof sigaretten.
Gebruik voor het blussen van
branden, zelfs als deze klein zijn, de
brandblusser, een wollen deken, zand
of grond. Gebruik nooit water.
VERBANDTROMMEL
De verbandtrommel moet ten min-
ste bevatten fig. 35
– steriele gaasdeppers, om de wond
te bedekken en schoon te maken;
– verschillende soorten verband;
pleisters van verschillende af-
metingen;
– hechtpleister;
– een pak hydrofiele watten;
– jodium;
– een pak zakdoekjes;
– een schaar met afgeronde punten;
– een pincet;
– twee bloedstelpende zwachtels.
Wij raden u aan om naast de ver-
bandtrommel ook een brandblusser
en een deken aan boord te hebben.
Zowel de verbandtrommel als de
brandblusser zijn opgenomen in het
Fiat Lineaccessori-programma.
105
fig. 35
P3P00311
De Ducato is volledig nieuw, ook wat betreft het on-
derhoud.
Bijvoorbeeld, dank zij het productieproces is de in-
spectiebeurt bij 1.500 km vervallen en is de eerste ge-
programmeerde onderhoudsbeurt bij uitvoeringen met
benzinemotor pas bij 20.000 km en bij uitvoeringen met
dieselmotor pas bij 30.000 km. De verversingsinterval
voor de motorolie is afhankelijk van het motortype. Het
blijft echter altijd nuttig om regelmatig wat aandacht aan
de auto te schenken, bijvoorbeeld door het systemati-
sch controleren van de vloeistofniveaus en de spanning
van de banden.
Denk er altijd aan dat een goed onderhoud van de
auto de beste manier is om de prestaties en de veilig-
heid van de auto gedurende langere tijd te garanderen.
Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de ex-
ploitatiekosten laag.
Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden van
de onderhoudsnormen die aangegeven zijn met het
symbool de noodzakelijke voorwaarden vormen
om de garantie te behouden.
106
ONDERHOUD VAN DE AUTO
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ....................... 107
ONDERHOUDSSCHEMA .............................................. 108
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ....................... 112
NIVEAUS CONTROLEREN ........................................... 114
LUCHTFILTER..................................................................... 121
POLLENFILTER .................................................................. 122
DIESELFILTER ..................................................................... 122
ACCU .................................................................................. 123
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN ........................ 125
BOUGIES ............................................................................. 125
WIELEN EN BANDEN .................................................... 126
RUBBER SLANGEN .......................................................... 128
RUITENWISSERS................................................................ 128
AIRCONDITIONING ....................................................... 130
CARROSSERIE ................................................................... 130
INTERIEUR ......................................................................... 133
GEPROGRAM-
MEERD ON-
DERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levensduur,
de beste prestaties en een zo zuinig
mogelijk gebruik van de auto. Om dit te
realiseren heeft Fiat een reeks contro-
lebeurten en onderhoudswerkzaam-
heden samengesteld die iedere 20.000
km moeten worden uitgevoerd bij uit-
voeringen met benzinemotor en iedere
30.000 km bij uitvoeringen met diesel-
motor, waarbij de verversingsinterval
van de motorolie in de dieselmotoren
afhankelijk is van het motortype.
Onthoud echter dat het “Gepro-
grammeerd Onderhoud” niet volledig
toereikend is om de auto in optimale
staat te houden: zowel in de begin-
periode voor de servicebeurt bij
20.000 of 30.000 kilometer als daarna,
tussen twee servicebeurten in, moet
er regelmatig wat aandacht aan de
auto worden geschonken. Controleer
bijvoorbeeld regelmatig de banden-
spanning en de vloeistofniveaus en vul
deze laatste zonodig bij.
Het niet uitvoeren van deze service-
beurten kan het vervallen van de ga-
rantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het gepro-
grammeerd onderhoud kunnen door
alle Fiat-dealers tegen vaste tarief-
tijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het ge-
programmeerd onderhoud worden
uitsluitend na toestemming van de
klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het verdient aan-
beveling eventuele kleine defecten
onmiddellijk door de Fiat-dealer te
laten verhelpen en daarmee niet te
wachten tot de volgende servicebeurt.
107
Als de auto vaak wordt
gebruikt voor het slepen
van aanhangers, moeten
er kortere intervallen worden
aangehouden voor de werk-
zaamheden van het geprogram-
meerd onderhoud.
ONDERHOUDSSCHEMA
UITVOERINGEN MET BENZINEMOTOR
108
●●●● ●●
●●●● ●●
●●
●●●● ●●
●●
●●●● ●●
●● ●●
●●
●●
x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180
Banden op conditie en slijtage controleren
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken
van de schijfremmen voor controleren
Remschoenen achter op conditie en
slijtage controleren (trommelremmen)
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaat-
bescherming en uitlaat, brandstof- en remleidingen
- Rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
- Rem- en brandstofleidingen
Spanning en conditie van diverse aandrijfriemen controleren
en eventueel afstellen
Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren/afstellen
Uitlaatgasemissie controleren
Brandstoffilter vervangen
Luchtfilter vervangen
109
●●●● ●●
●●
●● ●●
●● ●●
●●
●● ●●
●●●● ●●
●●●● ●●
●●
●●●● ●●
x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem
, stuurbekrachtiging, accu, ruitensproeiers, enz.)
Getande distributieriem controleren
Getande distributieriem en verschillende
aandrijfriemen vervangen (of iedere 48 maanden)
Bougies vervangen
Werking regeleenheid motor controleren
(m.b.v. diagnosestekker)
Oliepeil versnellingsbak/differentieel controleren
Olie versnellingsbak-haakse tussenreductie-achterdifferentieel verversen
(uitvoering 4x4)
Motorolie verversen
Motoroliefilter vervangen
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of iedere 12 maanden)
x 1000 km 30 60 90 120 150 180
Banden op conditie en slijtage controleren
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken
van de schijfremmen voor controleren
Remschoenen achter op conditie en
slijtage controleren (trommelremmen)
Visueel de conditie controleren van:
- Buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming en
uitlaat, brandstof- en remleidingen
- Rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
- Rem- en brandstofleidingen
Spanning en conditie van diverse aandrijfriemen controleren
en eventueel afstellen
Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren/afstellen
Klepspeling controleren/afstellen
Inspuitstukken reinigen en afstellen (alleen uitvoering 2.8 D)
Uitlaatgasemissie controleren
Brandstoffilter vervangen
110
●●●●●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●●●●
UITVOERINGEN MET DIESEL-MOTOR
111
●●●●●●
●●●●●●
●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
x 1000 km 30 60 90 120 150 180
Luchtfilter vervangen
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem
, stuurbekrachtiging, accu, ruitensproeiers, enz.)
Getande distributieriem controleren
Getande distributieriem en verschillende
aandrijfriemen vervangen (of iedere 48 maanden)
Werking regeleenheid motor controleren
(m.b.v. diagnosestekker)
Oliepeil versnellingsbak/differentieel controleren
Olie versnellingsbak-haakse tussenreductie-
achterdifferentieel verversen (uitvoering 4x4)
Motoroliefilter vervangen (*)
Motoroliefilter vervangen (*)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of iedere 12 maanden)
(*) Bij de uitvoeringen 2.8 D is de verversingsinterval iedere 10.000 km
Bij de uitvoeringen 1.9 D - 1.9 TD moet de verversing iedere 15.000 km worden uitgevoerd
AANVULLENDE
WERKZAAM-
HEDEN
Iedere 1.000 km of voor een lange
reis controleren en eventueel bijvullen:
– niveau van de koelvloeistof
– niveau van de remvloeistof
– niveau van de olie van de stuur-
bekrachtiging
– niveau van het elektrolyt in de accu
– niveau van de ruitensproeiervloei-
stof
– conditie en spanning van de
banden.
Iedere 3.000 km of voor een lange
reis controleren en eventueel bijvul-
len:
– niveau van de motorolie
Iedere 10.000 km (alleen diesel-
motoren):
– condens uit brandstoffilter aftap-
pen.
112
BELANGRIJK- Luchtfilter
Als de auto op stoffige wegen rijdt,
moet het luchtfilter vaker worden ver-
vangen.
Raadpleeg bij twijfel over de vervan-
gingsinterval van motorolie en lucht-
filter in relatie tot het gebruik van de
auto de Fiat-dealer.
BELANGRIJK - Pollenfilter
(indien aanwezig)
Als de auto veel over stoffige wegen
rijdt of bij geconcentreerde luchtver-
vuiling, moet het pollenfilter vaker
worden vervangen; dit is vooral raad-
zaam als een beperking in de capaci-
teit van de ventilatie wordt geconsta-
teerd.
Gebruik bij voorkeur producten van
de FL groep die speciaal zijn afgestemd
op de Fiat-modellen (zie “Vullings-
tabel” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
BELANGRIJK - Motorolie
Ver vang de motorolie vaker dan in
het onderhoudsschema staat aange-
geven als de auto overwegend onder
zware bedrijfsomstandigheden rijdt,
zoals:
– trekken van aanhangers of caravans
– rijden op stoffige wegen
– veel korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
nul
– veel langdurig stationair draaiende
motor of lange ritten bij lage snel-
heden (bijv. huis-aan-huis bezorging).
113
BELANGRIJK - Dieselfilter
Door het gebruik van dieselbrand-
stof van mindere kwaliteit kan het
noodzakelijk zijn het brandstoffilter
vaker te vervangen dan in het onder-
houdsschema is aangegeven. Een hor-
tende motor kan een indicatie zijn dat
het filter vervangen moet worden.
BELANGRIJK - Voorgloei-
bougies
(uitvoeringen 1.9 D - 1.9 TD - 2.8 D)
Als regelmatig met hoge snelheid bij
volle belading wordt gereden, dan
moeten de voorgloeibougies elke
60.000 km worden vervangen.
BELANGRIJK - Accu
Wij raden u aan de acculading voor
het begin van de winter te controle-
ren, om de mogelijkheid van bevriezing
van het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de
auto overwegend voor korte trajec-
ten wordt gebruikt, of als er acces-
soires zijn gemonteerd die permanent,
ook bij uitgeschakeld contact, stroom
verbruiken. Dit geldt in het bijzonder
voor achteraf aangebrachte acces-
soires.
Controleer de acculading (elektrolyt)
vaker dan is voorgeschreven in
het “Geprogrammeerd Onderhouds-
schema” in dit hoofdstuk, als de auto
wordt gebruikt in warme klimaten of
onder zeer zware bedrijfsomstandig-
heden.
Vertrouw het onder-
houd in principe toe aan
de Fiat-dealer.Als u toch
zelf onderhoud of kleine repara-
ties verricht, controleer dan of u
over het juiste speciale gereed-
schap en de noodzakelijke origi-
nele Fiat-onderdelen en de voor-
geschreven bedrijfsvloeistoffen
beschikt. Voer niet zelf onder-
houdswerkzaamheden uit, als u
daarmee geen ervaring hebt.
114
fig. 1 - Uitvoering met benzinemotor
P3P00300
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Koel-
vloeistof - 6. Olie van de stuurbekrachtiging (indien aanwezig)
Belangrijk. Tijdens het
bijvullen mogen de vloei-
stoffen met verschillende
specificaties niet gemengd wor-
den: als de specificaties van de
vloeistoffen verschillen, kan de
auto ernstig beschadigd worden.
Rook nooit tijdens werk-
zaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezig
zijn; brandgevaar.
Pas op als u sjaals, das-
sen of loszittende kleding-
stukken draagt: deze kun-
nen door de bewegende onder-
delen worden gegrepen.
NIVEAUS
CONTROLEREN
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-
stof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5.
Motorkoelvloeistof - 6. Olie van de
stuurbekrachtiging (indien aanwezig)
fig. 3 - Uitvoering 1.9 TD
P3P00560
fig. 2 - Uitvoering 1.9 D
P3P00565
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-
stof - 4. Ruitensproeiervloeistof -
5. Motorkoelvloeistof
115
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-
stof - 4. Ruitensproeiervloeistof -
5. Koelvloeistof - 6. Olie van de stuur-
bekrachtiging (indien aanwezig)
116
fig. 5 - Uitvoeringen 2.8 JTD
P3P00498
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-
stof - 4. Ruitensproeiervloeistof -
5. Motorkoelvloeistof
fig. 4 - Uitvoering 2.8 D
P3P00561
Wees bij het uitvoeren
van werkzaamheden in
de motorruimte extra
voorzichtig als de motor nog
warm is: gevaar voor verbran-
ding. Onthoud dat bij een warme
motor de elektroventilateur on-
verwachts kan inschakelen: kans
op verwonding.
MOTOROLIE
Fig. 6: uitvoering 2.0
Fig. 7: uitvoering 1.9 D
Fig. 8: uitvoering 1.9 TD
Fig. 9: uitvoering 2.8 D
Fig. 10: uitvoering 2.8 JTD
Controleer het olieniveau als de auto
op een vlakke ondergrond staat en de
motor nog warm is (ongeveer 10
minuten nadat de motor is uitgezet).
Het oliepeil moet altijd tussen het
MIN- en MAX-merkteken op de
oliepeilstok staan.
Het verschil tussen het MIN- en
MAX-merkteken komt overeen met
ongeveer 2,3 liter.
117
Als het olieniveau dicht bij of onder
het MIN-merkteken staat, moet er via
de olievulopening motorolie tot aan
het MAX-merkteken worden bijge-
vuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-
merkteken overschrijden.
fig. 6
P3P00283
fig. 7
P3P00564
fig. 10
P3P00499
fig. 9
P3P00563
fig. 8
P3P00562
118
Afgetapte motorolie en
gebruikte oliefilters bevat-
ten stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu Het is raad-
zaam om het verversen van de
motorolie en het vervangen van
het oliefilter door de Fiat-dealer te
laten uitvoeren. De Fiat-dealer be-
schikt over de uitrusting voor het
op milieuvriendelijke wijze en
conform de wettelijke bepalingen
verwerken van afgewerkte olie en
oliefilters.
KOELVLOEISTOF VAN HET
MOTORKOELSYSTEEM fig.11
Een te laag niveau bijvullen door
langzaam via de vulopening A van het
expansiereservoir een mengsel van
50% gedestilleerd water en 50%
Paraflu
11
van de FL Groep te gieten,
totdat het niveau dicht bij het MAX-
merkteken staat.
Een mengsel van Paraflu
11
en gedes-
tilleerd water in een mengverhouding
van 50% beveiligt tot een temperatuur
van –35°C.
Vul nooit motorolie bij
met andere specificaties
dan de olie waarmee de
motor is gevuld.
fig.11
P3P00285
Draai bij een warme
motor de dop van het ex-
pansiereservoir nooit los:
gevaar voor verbranding.
Het niveau van de koelvloeistof moet
gecontroleerd worden bij een koude
motor en moet tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het expansie-
reservoir staan.
BELANGRIJK Na het bijvullen of
het verversen van de olie de motor
enige seconden laten draaien, vervol-
gens de motor uitzetten en na enige
minuten het olieniveau controleren.
MOTOROLIEVERBRUIK
De motor van een nieuwe auto
moet nog worden ingereden. Dit be-
tekent dat het motorolieverbruik pas
na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabi-
liseert.
BELANGRIJK Het motoroliever-
bruik hangt af van de rijstijl en de ge-
bruiksomstandigheden van de auto.
Iedere 3.000 km of voor een lange
reis controleren en eventueel bijvul-
len: motoroliepeil
Het koelsysteem staat
onder druk. Vervang de
dop zonodig alleen door
een exemplaar van hetzelfde
type, anders kan de werking van
het systeem in gevaar worden ge-
bracht.
119
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
fig. 12
Ruitensproeiervloeistof bijvullen: trek
de dop A van het reservoir en giet
langzaam een mengsel van water en
DPI, in het reservoir, in de volgende
mengverhouding:
– 30% DPI en 70% water in de
zomer.
– 50% DPI en 50% water in de
winter.
Bij temperaturen onder –20°C DPI
onverdund gebruiken.
Enkele in de handel ver-
krijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ont-
vlambaar. Als de vloeistoffen in
contact komen met de warme
delen van de motor kunnen ze
ontbranden.
OLIE VAN DE STUUR-
BEKRACHTIGING fig. 13
De olie van de stuurbekrachtiging
moet bij een koude motor iets onder
het merkteken op het oliereservoir
staan.
Bij zeer warme olie kan het niveau
boven het merkteken staan.
Zonodig kan het niveau worden bij-
gevuld met olie, die dezelfde specifica-
ties moet hebben als de reeds in het
systeem aanwezige olie.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is zeer
laag; als na het bijvullen
de olie binnen korte tijd weer
moet worden bijgevuld, moet het
systeem door een Fiat-dealer op
eventuele lekkage worden ge-
controleerd.
fig. 12
P3P00520
fig. 13
P3P00286
Voorkom dat de olie
voor de stuurbekrachti-
ging in contact komt met
de warme delen van de motor:
de olie is licht ontvlambaar.
Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir:
de ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor
een optimaal zicht.
Remvloeistof is giftig en
corrosief. Als er per on-
geluk remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddel-
lijk worden gewassen met water
en zeep en daarna met veel
water worden afgespoeld. Bij in-
slikking dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
120
REMVLOEISTOF fig. 14
Controleer of het remvloeistofniveau
nog op het maximum niveau staat.
Controleer regelmatig de werking van
het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel: door (met de con-
tactsleutel in stand MAR) op het dek-
sel van het reservoir te drukken; het
waarschuwingslampje x moet dan
gaan branden.
Voor het bijvullen mag uitsluitend
remvloeistof worden gebruikt die vol-
doet aan de “DOT 4”-specificaties.
Het verdient aanbeveling Tutela
PLUS 4 remvloeistof te gebruiken;
dezelfde remvloeistof, waarmee het
remsysteem door de fabriek is gevuld.
Voorkom contact tussen
de zeer corrosieve rem-
vloeistof en de lak.Als er
remvloeistof wordt gemorst,
moet de lak onmiddellijk met
water worden afgespoeld.
Het symbool π op het
reservoir geeft aan dat er
synthetische remvloeistof
en geen minerale vloeistof moet
worden gebruikt. Het gebruik van
vloeistoffen met andere specifi-
caties moet absoluut worden ver-
meden, omdat de rubbers in het
remsysteem door deze vloeistof-
fen kunnen worden beschadigd.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (het trekt water aan).
Daarom verdient het aanbeveling, als
de auto overwegend wordt gebruikt
in gebieden met een hoge luchtvoch-
tigheid, de remvloeistof vaker te ver-
vangen dan in het onderhoudsschema
staat aangegeven.
fig. 14
P3P00284
121
LUCHTFILTER
VERVANGEN
Fig. 15 en 16: uitvoeringen met
dieselmotor (atmosferische aanzui-
ging).
Haak de veren A en klem B los en
verwijder slang C.
Draai vleugelmoer D los en neem
het te vervangen filterelement uit.
Fig. 17 en 18: uitvoering met ben-
zine- en dieselmotor (Turbo).
Haak de veren A-fig. 17 los en
verwijder deksel E.
Neem het te vervangen filterelement
F-fig. 18 uit.
fig. 17
P3P00291
fig. 18
P3P00292
fig. 16
P3P00290
fig. 15
P3P00289
122
DIESELFILTER
CONDENS AFTAPPEN
Als op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje c gaat branden,
moet het condens uit het dieselfilter
worden afgetapt.
Draai de knop A-fig. 19 enige sla-
gen los en draai de knop weer vast als
er uitsluitend brandstof zonder water
uitstroomt.
Het verdient aanbeveling dit door
een Fiat-dealer te laten doen.
Verontreinig het milieu
niet met water dat is ver-
mengd met dieselbrand-
stof.Wij raden u aan om de con-
dens te laten aftappen bij de Fiat-
dealer omdat deze beschikt over
de uitrusting voor het op milieu-
vriendelijke wijze en conform de
wettelijke bepalingen, verwerken
van milieuverontreinigende pro-
ducten.
fig. 19
P3P00293
Als het condens niet op
de juiste wijze wordt af-
getapt en als er geen
voorzorgsmaatregelen zijn geno-
men, dan kan de veiligheid van de
auto in gevaar komen en kan er
gevaarlijke brandstoflekkage op-
treden.
POLLENFILTER
(indien aanwezig)
Het vervangen van het filter is op-
genomen in het geprogrammeerd on-
derhoudsschema.
Laat het filter vervangen door de
Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de auto veel
over stoffige wegen rijdt of bij gecon-
centreerde luchtvervuiling, moet het
pollenfilter vaker worden vervangen;
dit is vooral raadzaam als een be-
perking in de capaciteit van de venti-
latie wordt geconstateerd.
Probeer nooit een be-
vroren accu op te laden:
eerst moet de accu ont-
dooid worden, anders loopt u het
risico dat de accu ontploft.Als de
accu bevroren is geweest, moet
worden gecontroleerd of de cel-
len niet beschadigd zijn (risico op
kortsluiting) en of de bak geen
scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan
weglekken.
Als u de auto langere tijd
stalt in extreem koude
omstandigheden moet,
om bevriezing te voorkomen, de
accu worden verwijderd en op een
verwarmde plaats worden be-
waard.
123
Onoordeelkundige mon-
tage van elektrische en
elektronische apparatuur
kan ernstige schade toebrengen
aan de auto.
VLOEISTOFNIVEAU VAN DE
ACCU CONTROLEREN
(elektrolyt)
Het vloeistofniveau moet worden
gecontroleerd (en eventueel bijgevuld)
overeenkomstig de intervallen die
staan aangegeven in het “On-
derhoudsschema” in dit hoofdstuk.
Laat deze handelingen door de Fiat-
dealer uitvoeren.
Accu’s bevatten zeer
schadelijke stoffen voor
het milieu. Het verdient
aanbeveling een defecte accu
door de Fiat-dealer te laten ver-
vangen, omdat deze beschikt
over de uitrusting voor het op
milieuvriendelijke wijze en con-
form de wettelijke bepalingen,
verwerken van defecte accu’s.
ACCU
De accu van de Ducato is “onder-
houdsarm”: onder normale gebruiks-
omstandigheden is het niet nodig ge-
destilleerd water bij te vullen.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet
een originele accu met dezelfde spe-
cificaties worden geïnstalleerd.Als de
accu vervangen wordt door een accu
met andere specificaties, vervallen de
onderhoudsintervallen die in het On-
derhoudsschema in dit hoofdstuk
staan aangegeven; voor het onderhoud
van de nieuwe accu dient u zich strikt
te houden aan de aanwijzingen van de
fabrikant van de accu.
BELANGRIJK Controleer bij het
loskoppelen en weer installeren van
de accu of deze goed is bevestigd.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief.Vermijd
het contact met de huid
of de ogen. Houd open vuur en
vonkvormende apparaten ver-
wijderd van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
Accu van
60 Ah
70 Ah
95 Ah
124
Als u na aanschaf van uw auto ac-
cessoires wilt monteren die constante
voeding nodig hebben (diefstalalarm,
handsfree mobiele telefoon, navigatie-
systeem met anti-diefstal-satelliet-
bewaking, enz.), raden wij u aan con-
tact op te nemen met de Fiat-dealer.
Deze kan u de meest geschikte instal-
laties aanraden en controleren of het
noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
Deze stroomverbruikers blijven con-
tinu stroom verbruiken ook bij een
uitgenomen contactsleutel (gepar-
keerde auto, motor uitgezet), waar-
door de accu geleidelijk kan ontladen.
Het totale energieverbruik van deze
accessoires (standaard en achteraf ge-
monteerd accessoires) moet minder
zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu),
zoals in de volgende tabel staat ver-
meld:
Wij herinneren u er bovendien aan
dat de door u ingeschakelde grote
stroomverbruikers zoals:flessenwar-
mer, stofzuiger, mobiele telefoon, koel-
box, enz.) bij een uitgezette motor, de
accu sneller zullen ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord van
de auto extra systemen moeten wor-
den geïnstalleerd, moet goed op de
juiste aansluitingen worden gelet. Niet
correcte elektrische verbindingen kun-
nen gevaarlijk zijn, vooral voor de ele-
mentaire elektronische systemen.
Maximum
stroomverbruik
bij stilstaande motor
36 mA
42 mA
57 mA
PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE ACCU
TE VERLENGEN
Wanneer u de auto parkeert, con-
troleer dan of de portieren goed ge-
sloten zijn. De interieurverlichting
moet gedoofd zijn.
Voorkom zoveel mogelijk het ge-
bruik van stroomverbruikers als de
motor uit staat (bijv. autoradio, waar-
schuwingsknipperlichten enz.).
BELANGRIJK Een accu die gedu-
rende langere tijd minder dan 50% ge-
laden is, raakt door sulfatering be-
schadigd. Hierdoor loopt de capaciteit
en het startvermogen terug. Ook is de
accu dan gevoeliger voor bevriezing
(bij temperaturen onder -10°C).
Als u de auto langere tijd niet ge-
bruikt, zie “Auto langere tijd stallen” in
het hoofdstuk “Correct gebruik van
de auto”.
125
ELEKTRONISCHE
REGELEENHEDEN
Bij een normaal gebruik van de auto
zijn speciale voorzorgsmaatregelen
niet nodig.
Het is echter nodig de volgende
aanwijzingen nauwkeurig op te volgen
bij werkzaamheden aan de elektrische
installatie of bij een noodstart:
– Koppel de accu nooit los van de
elektrische installatie bij een draaiende
motor.
– Koppel de accuklemmen los al-
vorens de accu met een acculader op
te laden.
– Gebruik nooit een acculader voor
het starten van de motor, maar ge-
bruik een hulpaccu.
– Let op een goede aansluiting tus-
sen de accu en de elektrische installa-
tie, zowel wat betreft de juiste aan-
sluitwijze als de juiste verbinding tus-
sen de polen en de kabeluiteinden.
– Neem de stekkers van de regel-
eenheden nooit los en sluit ze nooit
aan als de contactsleutel in stand
MAR staat.
– Controleer de polariteit niet door
middel van vonken.
– Neem de stekkers van de regel-
eenheden los voor het uitvoeren van
laswerkzaamheden aan de carrosserie.
Verwijder de regeleenheden als de
temperatuur boven de 80°C stijgt (bij-
zondere werkzaamheden aan de car-
rosserie, enz.).
BELANGRIJK Een niet correcte
installatie van een radio en/of diefstal-
alarm kan tot storingen in de elektro-
nische regeleenheden leiden.
BOUGIES
Schone en goede bougies met de
juiste warmtegraad zijn van doorslag-
gevend belang voor een goede wer-
king van de motor en een lage uit-
stoot van schadelijke stoffen van de
motor.
De informatie die de bougie fig. 21
levert aan een deskundige is een be-
langrijke bron voor het opsporen van
de storing, ook als deze niet door de
ontsteking wordt veroorzaakt.
Het is daarom belangrijk dat bij sto-
ringen in de motorwerking de bougies
worden gecontroleerd door een Fiat-
dealer.
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische in-
stallatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand-
gevaar veroorzaken.
fig. 21
P3P00273
126
De bougies moeten bij
de kilometerstanden
worden vervangen die in
het onderhoudsschema zijn aan-
gegeven.
Gebruik uitsluitend bougies van
het voorgeschreven type. Bougies
met een afwijkende warmte-
graad kunnen motorstoringen
veroorzaken.
WIELEN
EN BANDEN
BANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclusief
het reservewiel, moet regelmatig, om
de twee weken en voor een lange rit,
worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude
banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de banden-
spanning toe (een natuurlijk verschijn-
sel). Houd er daarom rekening mee,
dat bij een controle of oppompen van
warme banden de spanning 0,3 bar
hoger moet zijn dan bij koude banden.
Zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning ver-
oorzaakt een onregelmatige slijtage
van de banden fig. 22:
A - Juiste spanning: gelijkmatige slij-
tage van het loopvlak.
B - Te lage spanning: te grote slijtage
van de zijkanten van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slijtage
in het midden van het loopvlak.
Bougietype
2.0 Champion RC9YCC
Eyquem RFC52LS
Bedenk dat ook de weg-
ligging afhankelijk is van
een juiste bandenspan-
ning.
fig. 22
P3P00316
127
Door een te lage ban-
denspanning wordt de
band te heet, waardoor er
onherstelbare inwendige schade
aan de band kan ontstaan.
Rijd nooit met een te zwaar beladen
auto. Hierdoor kunnen de banden en
de velgen ernstig beschadigd worden.
Stop zo snel mogelijk bij een lekke
band en verwissel het wiel om be-
schadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting te
voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij wei-
nig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in
het loopvlak en op de wangen geven
aan dat de band verouderd is. Banden
die langer dan zes jaar onder een auto
gemonteerd zijn, moeten dan ook
door een specialist worden gecontro-
leerd. Dit geldt in het bijzonder voor
het reservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst on-
bekend is.
De Ducato is voorzien van tubeless
banden zonder binnenband. In dit type
band mag nooit een binnenband wor-
den gemonteerd.
Bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd wor-
den.
Om een gelijke slijtage van de ban-
den op de vooras en de achteras te
verkrijgen, is het raadzaam de banden
om de 10.000 - 15.000 km van as te
verwisselen. Hierbij moeten de ban-
den aan dezelfde zijde van de auto ge-
monteerd blijven, zodat een omkering
van de draairichting wordt voor-
komen.
Banden moeten worden vervangen
als de profieldiepte van het loopvlak
minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter
altijd aan de bepalingen van het land
waarin u rijdt.
BELANGRIJK Voorkom bruusk
remmen, met spinnende wielen op-
trekken, enz.
Vermijd ook harde contacten tussen
banden en stoepranden, kuilen, en an-
dere obstakels. Het langdurig rijden op
een slecht wegdek kan de banden be-
schadigen.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of
slijtplekken op het loopvlak. Raadpleeg
zonodig de Fiat-dealer.
Verwissel de banden
niet kruiselings, waarbij
de banden van de rech-
terzijde aan de linkerzijde en
omgekeerd worden gemonteerd.
128
fig. 23
P3P00303
RUBBER
SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van
het rem-, stuurbekrachtigings- en
brandstofsysteem zeer nauwkeurig de
voorschriften van het geprogram-
meerd onderhoudsschema aan.
Ozon, hoge temperaturen en het ge-
durende langere tijd ontbreken van
vloeistof in een systeem zorgen er-
voor dat de slangen uitdrogen en
scheuren, waardoor het betreffende
systeem gaat lekken. Daarom is zorg-
vuldige controle noodzakelijk.
RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig
schoon met een schoonmaakmiddel;
wij raden DPI aan.
Ver vang de wisserbladen als het rub-
ber vervormd of versleten is. Het ver-
dient aanbeveling ten minste één maal
per jaar de wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaat-
regelen is het mogelijk beschadigingen
van het rubber te voorkomen.
Wanneer de temperatuur onder
0°C is gedaald, moet er gecontroleerd
worden of er geen ijs tussen wisser-
blad en ruit zit:Verwijder zonodig het
ijs met antivries.
Verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de voorruit om de wis-
serbladen te beschermen en over-
verhitting van de ruitenwissermotor
te voorkomen.
– Schakel de ruitenwissers niet in op
een droge ruit.
Wisserbladen vervangen.
1) Tr ek de wisserarm A-fig. 23 van
de voorruit en plaats het wisserblad
onder een hoek van 90 ° ten opzichte
van de arm.
Rijden met versleten
ruitenwisserbladen is ge-
vaarlijk, omdat ze het
zicht onder extreme atmosferi-
sche omstandigheden aanzienlijk
beperken.
129
2) Druk op de lip B van de veerklem
in het wisserblad en druk het wisser-
blad naar beneden uit de arm A.
3) Monteer het nieuwe blad, waarbij
de lip in de zitting op de wisserarm
moet vallen. Controleer of het wis-
serblad geborgd is.
Wisserblad koplampwissers
vervangen
1) Kantel dopje A-fig. 24 omhoog
en verwijder de arm door de bevesti-
gingsmoer los te draaien.
2) Plaats de nieuwe wisserarm in de
juiste stand en draai moer B stevig
vast.
3) Kantel dopje A dicht.
RUITENSPROEIERS
Ruitensproeiers
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst het niveau in het
ruitensproeiertankje: zie “Niveaus con-
troleren” in dit hoofdstuk. Controleer
vervolgens of de sproeiermonden
fig. 25 niet verstopt zijn. Deze kunnen
zonodig met een speld worden door-
geprikt. De stralen van de ruiten-
sproeiers kunnen worden afgesteld.
Stel de sproeiermonden zodanig af
dat de stralen de ruit raken op het
hoogste punt in de slag van de ruiten-
wissers.
Koplampsproeiers
Als de koplampsproeiers niet
werken, controleer dan eerst of de
sproeiermonden fig. 26 niet verstopt
zijn. Deze kunnen zonodig met een
speld worden doorgeprikt.
fig. 25
P3P00280
fig. 26
P3P00429
fig. 24
P4P00428
– Het gebruik van verzinkte plaatde-
len met een hoge corrosiebestendig-
heid.
– Het aanbrengen van een gespoten
beschermende waslaag op de onder-
zijde, in de wielkuipen, in de motor-
ruimte en verschillende holle ruimtes,
met een hoog beschermend ver-
mogen.
– Het aanbrengen van een bescher-
mende kunststof laag op kwetsbare
delen: onderzijde van de portieren,
binnenzijde van de spatborden, naden,
randen, enz.
Toepassing van “open” holle ruim-
tes om condensvorming te voor-
komen en binnendringend water af te
voeren, waardoor roest van binnenuit
wordt voorkomen.
130
AIRCONDITIO-
NING
Schakel in de winter de airconditio-
ning 1 keer per maand gedurende 10
minuten in.
Laat voor het zomerseizoen de
werking van de airconditioning con-
troleren door de Fiat-dealer
Het systeem gebruikt
koelmiddel R134a. Bij
lekkage is dit middel niet
schadelijk voor het milieu. Ge-
bruik in geen geval het middel
R12, omdat dit middel de com-
ponenten van het systeem be-
schadigt en omdat dit middel
CFK’s (chloorfluorkoolwaterstof-
fen) bevat.
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN AT-
MOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest
zijn:
– luchtverontreiniging
– zoutgehalte in de lucht en lucht-
vochtigheid (gebieden aan zee, warm
en vochtig klimaat)
– omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende
elementen, zoals stoffige omgeving,
opwaaiend zand, modder en steenslag
op de lak en de onderzijde moet niet
worden onderschat.
Fiat heeft voor de Ducato de beste
technologische oplossingen toegepast
om de carrosserie efficiënt tegen
roest te beschermen.
De belangrijkste zijn:
– De toepassing van aangepaste
spuittechnieken en lakproducten die
de auto de benodigde weerstand
tegen roest en schurende elementen
verlenen.
TIPS VOOR HET BEHOUD
VAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische
functie ook een beschermende func-
tie.
Daarom moeten beschadigingen van
de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk
worden bijgewerkt om roestvorming
te voorkomen.
Het bijwerken dient met de originele
lak te worden uitgevoerd (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
Het normale onderhoud van de auto
beperkt zich tot wassen, waarbij de
frequentie afhankelijk is van het ge-
bruik van de auto en van de omgeving.
131
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de Ducato is de carrosserie tegen
doorroesten van alle originele com-
ponenten van de carrosserie en van
alle dragende delen gegarandeerd.
Voor de specifieke voorwaarden van
deze garantie wordt verwezen naar de
“SERVICE- EN GARANTIEHAND-
LEIDING”.
Het is raadzaam de auto vaker te
wassen bij:
– sterke luchtvervuiling;
– het rijden over wegen met strooi-
zout;
– het parkeren onder bomen waar
harsdruppels vanaf kunnen vallen.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen op
een plaats waar het afvalwater
direct wordt opgevangen en ge-
zuiverd.
132
De juiste wasmethode:
1) Spoel de auto eerst met een
waterstraal onder lage druk af.
2) Was de auto met een zachte
spons met een oplossing van neutrale
zeep; spoel daarbij de spons regelmatig
uit.
3) Spoel de auto af met schoon
water en droog de auto met warme
lucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de
randen van de portieren, achterdeur
en motorkap en de koplampranden
moeten niet vergeten worden, omdat
daar water kan blijven staan. Het ver-
dient aanbeveling de auto na het was-
sen niet onmiddellijk binnen te zetten,
maar de auto nog even buiten te laten
staan, zodat waterresten buiten kun-
nen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of als
de motorkap nog warm is, omdat dan
de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kun-
nen op dezelfde wijze worden gewas-
sen als de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen,
aangezien harsdruppels bij langere
inwerking de lak kunnen beschadigen,
waardoor de kans op roestvorming
wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen
dienen zo snel en zo goed mogelijk
van de lak verwijderd te worden, om-
dat door de agressieve bestanddelen
de lak kan beschadigen.
Om de lak te beschermen verdient
het aanbeveling de auto af en toe de
poetsen met een beschermende was.
Als de laklaag door de aanhechting
van smog dof is geworden, kan de lak
met een speciale polish worden
behandeld, die niet alleen een be-
schermende laag aanbrengt maar de
lak ook polijst.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van
de ruiten een daarvoor geschikt
schoonmaakmiddel. Gebruik een
schone, zachte doek om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoon-
maken van de binnenzijde van de ruiten
van de achterdeuren (indien aanwezig)
op dat de elektrische weerstandsdraden
van de achterruitverwarming niet wor-
den beschadigd.Veeg voorzichtig in de
richting van de draden.
Bewaar nooit spuitbus-
sen in de auto. Ontplof-
fingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet bloot worden gesteld
aan temperaturen boven 50°C. In
de zomer kan de temperatuur in
het interieur ver boven deze
waarde oplopen.
Gebruik nooit ontvlam-
bare producten zoals
petroleum of wasbenzine
voor het reinigen van de inte-
rieurdelen van de auto. De elek-
trostatische lading die tijdens het
reinigen door het wrijven ont-
staat, kan brand veroorzaken.
133
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motor-
ruimte na het winterseizoen zorgvul-
dig te laten uitspuiten. Laat dit verzor-
gen door een gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten
van de motorruimte moet de motor
koud zijn en de contactsleutel in stand
STOP staan. Controleer na het reini-
gen of de verschillende beschermingen
( rubberkappen, deksels enz.) nog op
hun plaats zitten en niet beschadigd
zijn.
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder de
vloerbedekking geen water is blijven
staan (dooiwater van sneeuwresten
aan schoenen, lekkende paraplu’s enz.),
waardoor roestvorming op de bodem
veroorzaakt zou kunnen worden.
STOELEN EN STOFFEN BE-
KLEDING REINIGEN
Verwijder stof met een zachte bor-
stel of een stofzuiger.
– Reinig de zittingen met een voch-
tige spons en een oplossing van neu-
trale zeep.
Voor het oplossen van eventuele
vetvlekken, raden wij het gebruik van
speciale reinigingsproducten aan.
KUNSTSTOF
INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmiddelen
om het visuele effect van de compo-
nenten niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit al-
cohol of benzine om het glas van het
instrumentenpaneel schoon te maken.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de motor-
ruimte bij voorkeur worden uit-
gespoten op een plaats waar het
afvalwater direct wordt opgevan-
gen en gezuiverd.
TECHNISCHE GEGEVENS
134
De mensen die uit liefhebberij of vanwege hun be-
roep, zeer geïnteresseerd zijn in motoren en techniek
zullen waarschijnlijk op dit punt met lezen beginnen.
Het volgende hoofdstuk is een rijke bron van gegevens,
cijfers, formules en tabellen. Het is feitelijk het tech-
nische “menu” van de Ducato. Het menu, dat in techni-
sche taal, alle eigenschappen en specificaties behandelt
van een auto die ontworpen is om de automobilist vol-
ledig tevreden te stellen.
IDENTIFICATIEGEGEVENS............................................. 135
MOTORCODES
CARROSSERIE-UITVOERINGEN ................................. 137
MOTOR ............................................................................... 154
TRANSMISSIE ..................................................................... 157
REMMEN ............................................................................. 159
WIELOPHANGING ......................................................... 159
STUURINRICHTING ....................................................... 159
WIELEN ............................................................................... 160
ELEKTRISCHE INSTALLATIE ......................................... 162
PRESTATIES ........................................................................ 163
AFMETINGEN ................................................................... 164
GEWICHTEN BESTEL ...................................................... 168
GEWICHTEN PANORAMA............................................ 171
GEWICHTEN COMBI ...................................................... 173
GEWICHTEN PICK-UP.................................................... 176
GEWICHTEN PICK-UP/DUBBELE CABINE............... 179
VULLINGSTABEL .............................................................. 180
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN
EN VLOEISTOFFEN .......................................................... 182
BRANDSTOFVERBRUIK .................................................. 184
IDENTIFICATIE-
GEGEVENS
CHASSISNUMMER fig. 1
Het chassisnummer is ingeslagen in
de wielkuip naast de passagiersstoel.
Het is bereikbaar nadat het kunststof
klepje in de bekleding van de wielkuip
is opgetild. Het chassisnummer bestaat
uit:
– type van de auto: ZFA 230.000
– oplopend productienummer.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblok
ingeslagen en bestaat uit het motor-
type en een oplopend productienum-
mer.
Zie voor de typecodes van de motor
en de code van de carrosserie-uitvoe-
ring de volgende pagina’s.
TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje fig. 2 bevat de vol-
gende identificatiegegevens:
A - Naam van de fabrikant
B - Nummer typegoedkeuring
C - Identificatiecode van het auto-
type
D - Chassisnummer
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht
van de auto
135
fig. 1
P3P00276
kg
E
F
kg
1-
G
kg
2-
H
kg
VERSIONE
L
MOTORE
I
M
B
A
CD
fig. 2
P3P00312
F - Max. toelaatbaar totaalgewicht
van de auto met aanhanger
G - Max. toelaatbare voorasbelasting
H - Max. toelaatbare achterasbelas-
ting
I - Motortype
L - Code van de carrosserie-uitvoe-
ring
M - Correctiewaarde voor de uit-
laatrookgasmeting (bij dieselmotoren).
Het typeplaatje is op de fronttra-
verse in de motorruimte aangebracht
A-fig. 3.
PLAATJE MET INFORMATIE
OVER DE CARROSSERIELAK
Het plaatje A-fig. 4 is aan de
linkerkant in de motorruimte aange-
bracht.
Het bevat de volgende informatie
fig. 5:
A - Fabrikant van de lak
B - Kleurbenaming
C - Kleurcode
D - Kleurcode voor bijwerken en
overspuiten.
136
fig. 4
P3P00458
fig. 3
P3P00457
fig. 5
P3P00313
MOTORCODES
CARROSSERIE-UITVOERINGEN
137
Uitvoering 10 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Panorama 8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 AGMPA 00E
Panorama korte wielb. laag dak 2 0BZ RFW 230 AGMPA 00H
Panorama korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMPA 31
Panorama korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMPA 31C
Panorama korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMPA 38
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9D DJY 230 AMMQA 36
Combi korte wielb. laag dak 1.9D DJY 230 AMMQA 36C
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9TD DHX 230 ANMQA 32
Combi korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMQA 32C
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9D DJY 230 AMMQB 37
Combi medium wielb. laag dak 1.9D DJY 230 AMMQB 37C
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9TD DHX 230 ANMQB 33
Combi medium wielb. laag dak 1.9TD DHW 230 ANMQB 33C
Bestel korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 AGMFA 00
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 AGMFA 0D
Bestel korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 AGMFA 0B
Bestel korte wielb. hoog dak Camping Car 2.0 RFW 230 AGMFA 0F
Bestel korte wielb.“city centre” 2.0 RFW 230 EGMFA
Bestel korte wielb. laag dak 1.9 D DJY 230 AMMFA 0A
Uitvoering 10 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9 D DJY 230 AMMFA 0E
Bestel korte wielb. laag dak “city centre” 1.9D DJY 230 EMMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9 D DJY 230 EMMFA 0E
Bestel korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMFA 0E
Bestel korte wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA AX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA BX
Bestel korte wielb. hoog dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA CX
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA DX
Bestel medium wielb. laag dak “city centre” 1.9 D DJY 230 EMMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak “city centre” Camping Car 1.9 D DJY 230 EMMFB 0E
Bestel medium wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 AIMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 AIMFB 0E
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 AIMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 AIMNB 0E
Bestel ambulance-ombouw 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMTA AX
Pick-up korte wielb. 1.9D DJY 230 AMMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 1.9D DJY 230 AMMDA 0E
Pick-up korte wielb.“city centre” 1.9D DJY 230 EMMDA 0A
Pick-up korte wielb.“city centre” Camping Car 1.9D DJY 230 EMMDA 0E
Pick-up korte wielb. 1.9 TD DHX 230 ANMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 ANMDA 0E
138
139
Uitvoering 10 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Pick-up medium wielb. 1.9 TD DHX 230 ANMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMDB 0E
Pick-up medium wielb.“city centre” Camping Car 1.9 TD DHX 230 ENMDB 0E
Chassis/cabine korte wielb. 1.9 D DJY 230 AMMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9D DJY 230 AMMAA 0E
Chassis/cabine korte wielb.“city centre” 1.9D DJY 230 EMMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb.“city centre” Camping Car 1.9D DJY 230 EMMAA 0E
Chassis/cabine korte wielb. 1.9TD DHX 230 ANMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb.“city centre” Camping Car 1.9TD DHX 230 ENMAA 0E
Chassis/cabine medium wielb. 1.9TD DHX 230 ANMAB 0A
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMAB 0E
Platformchassis/cabine korte wielb. 1.9TD DHX 230 ANMCA 0A
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMCA 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. 1.9 TD DHX 230 ANMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 ANMCB 0E
Chassis korte wielb. 1.9TD DHX 230 ANMBA 0A
Chassis korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMBA 0E
140
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Panorama medium wielb. hoog zijpaneel - 8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMPB 19E
Panorama medium wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 BGMPB 19H
Panorama hoog zijpaneel medium wielb. 8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMPB 30
Panorama hoog zijpaneel medium wielb. 9 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMPB 30B
Panorama hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMPB 30E
Panorama medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8040.43 S 230 BPMPB 41
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMQA 03E
Combi korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMQA 03H
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9TD DHX 230 BNMQA 34
Combi korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 BNMQA AX
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQA 28
Combi korte wielb. laag dak 9 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQA 28B
Combi korte wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMQA AX
Combi korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMQA 39
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMQB 04M
Combi medium wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMQB 04T
Combi medium wielb. hoog dak 2.0 RFW 230 BGMQB 04U
Combi medium wielb. hoog zijpaneel - 5-6-8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMQB 04N
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9 TD DHX 230 BNMQB 35
141
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Combi medium wielb. laag dak 1.9 TD DHX 230 BNMQB 35C
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQB 29
Combi medium wielb. laag dak 9 zitplaatsen 2.8 D 8140.63 230 BIMQB 29B
Combi medium wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMQB AX
Combi hoog zijpaneel medium wielb. 5-6-8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQB 29C
Combi medium wielb. hoog zijpaneel 9 zitplaatsen 2.8 D 8140.63 230 BIMQB 29D
Combi hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMQB BX
Combi medium wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMQB 40
Combi medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMQB 40B
Bestel korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMFA 00
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 BGMFA 0D
Bestel korte wielb. hoog dak 2.0 RFW 230 BGMFA 0B
Bestel korte wielb. hoog dak Camping Car 2.0 RFW 230 BGMFA 0F
Bestel korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 BNMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMFA 0E
Bestel verhoogd korte wielb. 1.9TD DHX 230 BNMFA 0C
Bestel verhoogd korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMFA 0G
Bestel korte wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMFA 0E
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 D 8140.63 230 BIMFA 0C
Bestel korte wielb. hoog dak Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMFA 0G
Bestel korte wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA AX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA BX
Bestel korte wielb. hoog dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA CX
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA DX
142
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Bestel medium wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMFB 00
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 BGMFB 0D
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 BGMNB 00
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 BGMNB 0D
Bestel medium wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 BNMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMFB 0E
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. 1.9TD DHX 230 BNMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMNB 0E
Bestel medium wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMFB 0E
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMNB 0E
Bestel medium wielb. laag zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFB AX
Bestel medium wielb. laag zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFB BX
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNB AX
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNB BX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 BGMNC 00
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 BGMNC 0D
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMNC 0A
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMNC 0E
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMNC 0A
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMNC 0E
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNC AX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNC BX
Bestel ambulance-ombouw 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMTB
143
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Pick-up korte wielb. 2.0 RFW 230 BGMDA 00
Pick-up korte wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMDA 0D
Pick-up korte wielb.1.9TD DHX 230 BNMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 BNMDA 0E
Pick-up korte wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMDA 0E
Pick-up korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDA AX
Pick-up korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDA BX
Pick-up medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMDB 00
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMDB 0D
Pick-up medium wielb. 1.9 TD DHX 230 BNMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMDB 0E
Pick-up medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMDB 0E
Pick-up medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDB AX
Pick-up medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDB BX
Pick-up lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMDC 00
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMDC 0D
Pick-up lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMDC 0A
Pick-up lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMDC 0E
Pick-up lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMDC 0A
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMDC 0E
Pick-up lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDC AX
Pick-up lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDC BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMGB 00
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGB 0D
144
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMGB 0A
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMGB 0E
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGB BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMGC 00
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGC 0D
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGC BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMGC 0A
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMGC 0E
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMGC BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGC BX
Chassis/cabine korte wielb. 2.0 RFW 230 BGMAA 00
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMAA 0D
Chassis/cabine korte wielb. 1.9TD DHX 230 BNMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMAA 0E
Chassis/cabine korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAA AX
Chassis/cabine korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAA BX
Chassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMAB 00
145
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMAB 0D
Chassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAB AX
Chassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAB BX
Chassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMAC 00
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMAC 0D
Chassis/cabine lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMAC 0A
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMAC 0E
Chassis/cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMAC 0A
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMAC 0E
Chassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAC AX
Chassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAC BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMHB 00
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMHB 0D
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMHB 0A
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMHB 0E
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHB BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 280 BGMHC 00
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 280 BGMHC 0D
146
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 280 BGMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 280 BGMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMHC 0A
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMHC 0E
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHC BX
Platformchassis/cabine korte wielb. 1.9 TD DHX 230 BNMCA 0A
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 BNMCA 0E
Platformchassis/cabine korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCA AX
Platformchassis/cabine korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCA BX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMCB 00
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMCB 0D
Platformchassis/cabine medium wielb. 1.9TD DHX 230 BNMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMCB 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMCB 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCB AX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCB BX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMCC 00
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMCC 0D
Platformchassis/cabine lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMCC 0A
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMCC 0E
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMCC 0A
147
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-
van de motor uitvoering
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMCC 0E
Platformchassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCC AX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCC BX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 D 8140.63 230 BIMAG 0A
Platformchassis/cabine wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMAG 0E
Platformchassis/cabine wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAG AX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAG BX
Chassis korte wielb. 2.0 RFW 230 BGMBA 00
Chassis korte wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMBA 0D
Chassis korte wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMBA 0A
Chassis korte wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMBA 0E
Chassis korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBA AX
Chassis korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBA BX
Chassis medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMBB 00
Chassis medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMBB 0D
Chassis medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMBB 0A
Chassis medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBB AX
Chassis medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBB BX
Chassis lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMBC 00
Chassis lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMBC 0D
Chassis lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBC AX
Chassis lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBC BX
Chassis wielb. 4050 2.8 D 8140.63 230 BIMBG DA
Chassis wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMBG DE
Chassis wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBG AX
Chassis wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBG BX
148
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserie
van motor uitvoering
Bestel korte wielb. laag dak “city centre” 2.0 RFW 230 EGMFA 00
Bestel korte wielb. laag dak “city centre” Camping Car 2.0 RFW 230 EGMFA 0D
Bestel korte wielb. hoog dak “city centre” 2.0 RFW 230 EGMFA 0B
Bestel korte wielb. hoog dak “city centre” Camping Car 2.0 RFW 230 EGMFA 0F
Bestel korte wielb.“gepantserd” laag dak 2.0 RFW 230 CGMFA 00
Bestel korte wielb.“gepantserd” laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 CGMFA 0D
Bestel korte wielb.“gepantserd” hoog dak 2.0 RFW 230 CGMFA 0B
Bestel korte wielb.“gepantserd” hoog dak Camping Car 2.0 RFW 230 CGMFA 0F
Bestel korte wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA AX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA BX
Bestel korte wielb. hoog dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA CX
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA DX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0E
Bestel verhoogd korte wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0C
Bestel verhoogd korte wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0G
Bestel medium wielb. laag dak 2.8 D 8140.63 230 CIMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMFB 0E
Bestel medium wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFB AX
Bestel medium wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFB BX
Bestel medium wielb. laag zijpaneel 2.0 RFW 230 CGMNB 00
Bestel medium wielb. laag zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNB 0D
Bestel medium wielb. extra verhoogd 2.0 RFW 230 CGMNB 0B
Bestel medium wielb. extra verhoogd Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNB 0F
149
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserie
van motor uitvoering
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 D 8140.63 230 CIMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNB 0E
Bestel extra hoog medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMNB 0C
Bestel extra hoog medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNB 0G
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB AX
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB BX
Bestel medium wielb. extra verhoogd (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB CX
Bestel medium wielb. extra verhoogd 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB DX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 CGMNC 00
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNC 0D
Bestel lange wielb. extra verhoogd 2.0 RFW 230 CGMNC 0B
Bestel lange wielb. extra verhoogd Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNC 0F
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0A
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0E
Bestel extra hoog lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0C
Bestel extra hoog lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0G
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC AX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC BX
Bestel lange wielb. extra verhoogd (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC CX
Bestel lange wielb. extra verhoogd 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC DX
Pick-up medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMDB 00
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMDB 0D
150
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserie
van motor uitvoering
Pick-up medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMDB 0E
Pick-up medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDB AX
Pick-up medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDB BX
Pick-up lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMDC 00
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMDC 0D
Pick-up lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMDC 0A
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMDC 0E
Pick-up lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDC AX
Pick-up lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDC BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMGB 00
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGB 0D
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8D 8140.43 230 CIMGB 0A
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.43 230 CIMGB 0E
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.43 230 CIMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.43 230 CIMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMGB BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMGC 00
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGC 0D
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGC BX
151
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserie
van motor uitvoering
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMGC 0A
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMGC 0E
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMGC BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPPMGC BX
Chassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMAB 00
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMAB 0D
Chassis/cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMAB 0A
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMAB 0E
Chassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAB AX
Chassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAB BX
Chassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMAC 00
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMAC 0D
Chassis/cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMAC 0A
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMAC 0E
Chassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAC AX
Chassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAC BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMHB 00
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHB 0D
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMHB 0A
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMHB 0E
152
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserie
van motor uitvoering
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHB BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMHC 00
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHC 0D
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMHC 0A
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMHC 0E
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHC BX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMCB 00
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMCB 0D
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMCB 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCB AX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCB BX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMCC 00
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMCC 0D
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMCC 0A
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMCC 0E
153
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserie
van motor uitvoering
Platformchassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCC AX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCC BX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 D 8040.63 230 CIMAG 0A
Platformchassis/cabine wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8040.63 230 CIMAG 0E
Platformchassis/cabine wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAG AX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAG BX
Chassis medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMBB 0A
Chassis medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMBB 0E
Chassis medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBB AX
Chassis medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBB BX
Chassis lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMBC 0A
Chassis lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMBC 0E
Chassis lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBC AX
Chassis lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBC BX
Chassis wielb. 4050 2.8 D 8040.63 230 CIMBG 0A
Chassis wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMBG 0E
Chassis wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBG AX
Chassis wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBG BX
154
2.0
RFW
Otto
4 in lijn
86 x 86
1998
9,2
80
110
5500
168
17,1
3440
43°
40°
0,15
0,20
MOTOR
1.9 TD
DHX
Diesel
4 in lijn
83 x 88
1905
21,8
66
90
4000
196
20
2250
35°
43°
0,15 ± 0,08
0,30 ± 0,08
1.9 D
DJY
Diesel
4 in lijn
83 x 88
1905
23
50
68
4600
120
12,2
2000
35°
43°
0,15 ± 0,08
0,15 ± 0,08
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
kW (EU)
Max. vermogen pk (DIN)
bijbehorend toerental min
-1
Nm (EU)
Max. koppel kgm(DIN)
bijbehorend toerental min
-1
DISTRIBUTIE
Inlaat: opent voor B.D.P.
sluit na O.D.P.
Uitlaat: opent voor O.D.P.
sluit na B.D.P.
Klepspeling bij koude motor:
inlaat mm
uitlaat mm
155
2.8 JTD
8140.43 S
Diesel
4 in lijn
94,4 x 100
2800
18
93,5
127
3600
300
30,6
1800
37°
48°
0,50 ± 0,05
0,50 ± 0,05
2.8D
8140.63
Diesel
4 in lijn
94,4 x 100
2800
21,7
64
87
3800
180
18,3
2000
48°
48°
0,50 ± 0,05
0,50 ± 0,05
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
kW (EU)
Max. vermogen pk (DIN)
bijbehorend toerental min
-1
Nm (EU)
Max. koppel kgm (DIN)
bijbehorend toerental min
-1
DISTRIBUTIE
Inlaat: opent voor B.D.P.
sluit na O.D.P.
Uitlaat: opent voor O.D.P.
sluit na B.D.P.
Klepspeling bij koude motor:
inlaat mm
uitlaat mm
156
INSPUITING/
ONTSTEKING
Benzine-uitvoering
Geïntegreerde elektronische “full
group” inspuiting (gelijktijdige inspui-
ting van de 4 inspuitventielen) en ont-
steking: één regeleenheid regelt zowel
inspuitduur van de inspuiting (ben-
zinedosering) als de ontstekingsver-
vroeging.
– Type: Multipoint.
– Luchtfilter: droog met verwissel-
baar papieren element en thermo-
statisch geregelde luchttoevoer.
– In brandstoftank ondergedompelde
elektrische brandstofpomp.
– Inspuitdruk: 3 bar.
– Meetmethode voor de hoeveelheid
inlaatlucht:“Speed-density” (*)
– Mengselcorrectie: “closed loop”
(informatie over het verloop van de
verbranding via een lambdasonde).
– Stationair toerental: 850 ± 50 min
-
1
– Ontstekingsvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2.
• Stationair toerental: 750±25 min
-1
– Droog luchtfilter.
Verwisselbaar brandstoffilter in mo-
torruimte.
Dieseluitvoeringen (turbo)
– Indirecte dieselinspuiting (directe
inspuiting bij de 2.8 JTD).
– Roterende inspuitpomp met
Min/Max-regulateur en automatische
inspuitmomentversneller.
Afstelling inspuitmoment op begin
opbrengst:
• Inspuitvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2
• Openingsdruk inspuitstukken: 150
bar
• Stationair toerental: 750±25 min
-1
– Droog luchtfilter.
– Brandstoffilter met verwisselbaar
element.
– Door uitlaatgas aangedreven
turbocompressor met overdrukklep
(waste-gate).
– Basis-ontstekingsvervroeging bij
stationair toerental: 13° ± 3°
– Bougies: Champion RC9YCC
Eyquem RFC52LS
– Elektrode-afstand (mm): 0,8
(*) Analytische methode, d.m.v. de
elektronische verwerking van gege-
vens die door de toerentalsensor van
de motor (speed) en de temperatuur-
sensor en de absolute-druksensor in
het inlaatspruitstuk (density) worden
gemeten.
BRANDSTOFSYSTEEM
Dieseluitvoeringen
(atmosferische aanzuiging)
– Indirecte dieselinspuiting.
– Roterende inspuitpomp met
Min/Max-regulateur en automatische
inspuitmomentversneller.
Afstelling inspuitmoment op begin
opbrengst:
• Inspuitvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2
• Openingsdruk inspuitstukken: 125
bar
157
– Turbodruk:
• 1.9 TD . . . . . . . . . . . . . . 0,8 bar
• 2.8 JTD . . . . . . . . . . . . . 1 bar
– E.G.R.-systeem (indien aanwezig).
Modificaties of repara-
ties aan het brandstofsys-
teem die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand-
gevaar veroorzaken.
TRANSMISSIE
KOPPELING
Mechanisch bediende koppeling met
koppelingspedaal zonder vrije slag.
Stand van het koppelingspedaal is af-
stelbaar.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
EN DIFFERENTIEEL
Vijf gesynchroniseerde versnellingen
vooruit en één versnelling achteruit.
SMEERSYSTEEM
Smering onder druk d.m.v. een tand-
wieloliepomp met ingebouwde olie-
drukregelklep.
Tandwieloliepomp: aangedreven via
een getande riem.
Reiniging van de motorolie in een
fullflow-oliefilterelement.
Koelvloeistofgekoelde oliekoeler: om
de maximum temperatuur van de
motorolie te begrenzen.
KOELSYSTEEM
Koelsysteem met radiateur, centrifu-
gale waterpomp en expansiereservoir.
Thermostaat met “by-pass”-regeling
in het secundaire circuit voor de re-
circulatie van de motor naar de radia-
teur.
Elektroventilateur voor het koelen
van de radiateur, geregeld d.m.v. een
thermoschakelaar in de radiateur.
158
Rechte eindoverbrenging en diffe-
rentieel ingebouwd in het versnellings-
bakhuis.
Aandrijving van de voorwielen m.b.v.
aandrijfassen die via homokinetische
koppelingen verbonden zijn met het
differentieel en de wielen.
De overbrengingsverhoudingen zijn:
Rechte eindreductie Aantal tanden
10 - 1.9 D 5,615 13/73
10/14 - 1.9 TD 5,357 14/75
10/14 - 2.8 JTD 4,933 15/74
10/14 - 2.8 D 5,615 13/73
MAXI - 2.8 JTD 5,231 13/68
MAXI - 2.8 D 6,385 13/83
10/14 - 2.0 5,615 13/73
MAXI - 2.0 6,386 13/83
De overbrengingsverhoudingen zijn:
10 10/14 10/14 10/14 MAXI MAXI 10/14 MAXI
1.9 D 1.9 TD 2.8 JTD 2.8 D 2.8 JTD 2.8 D 2.0 2.0
in 1
e
versn. 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727
in 2
e
versn. 1,944 1,783 1,952 1,783 1,952 1,952 1,944 1,952
in 3
e
versn. 1,370 1,194 1,281 1,194 1,281 1,281 1,370 1,281
in 4
e
versn. 0,969 0,875 0,884 0,795 0,884 0,884 0,969 0,953
in 5
e
versn. 0,767 0,673 0,603 0,609 0,603 0,642 0,767 0,717
achteruit 3,154 3,154 3,417 3,154 3,417 3,417 3,154 3,417
159
REMMEN
VOETREM EN NOODREM
Voor: schijfremmen met zwevende
remtangen, twee remcilinders per wiel
en waarschuwingslampje versleten
remvoeringen.
Achter: zelfcentrerende remschoe-
nen en micrometrisch mechanisme
voor het afstellen van de speling.
Diagonaal gescheiden hydraulisch
remsysteem.
Onderdrukrembekrachtiger van: 11”
Remdrukregelaar in het hydraulische
remcircuit van de achterremmen.
Water, sneeuw en
strooizout op wegen kun-
nen zich afzetten op de
remschijven waardoor de gewens-
te remvertraging iets later wordt
bereikt.
HANDREM
De handrem werkt mechanisch
d.m.v. een handremhefboom op de
remschoenen van de achterwielen.
WIELOPHANGING
VOOR
Onafhankelijke wielophanging, type
McPherson.
Telescopische schokdempers met
behulp van een elastische verbinding
aan de carrosserie bevestigd en met
rubberen stofhoezen.
Coaxiaal ten opzichte van de schok-
demper geplaatste schroefveren met
aanslagrubbers.
Triangel wieldraagarm met behulp
van een dubbelconische bus aan de
carrosserie bevestigd en voorzien van
een fuseekogel.
ACHTER
Starre achteras.
Stalen enkelbladsveren in lengterichting.
Verticaal geplaatste telescopische
schokdempers die in de wielkuip aan
de carrosserie zijn bevestigd.
Aanslagrubbers bevestigd aan de
chassisbalk.
Aansluiting voor de remdrukregelaar.
STUURINRICHTING
Samendrukbare, energie-absorbe-
rende stuurkolom en stuurwiel.
“For life” gesmeerd tandheugel-
stuurhuis.
Hydraulische stuurbekrachtiging.
Minimum draaicirkel:
– korte wielbasis . . . . . . . 11 m
– medium wielbasis . . . . . 12,1 m
– lange wielbasis . . . . . . . 13,7 m
Aantal stuuromwentelingen
van aanslag tot aanslag . . . . 3,65
Houd het stuurwiel niet
langer dan 15 seconden
tegen de aanslag bij maxi-
mum stuuruitslag: anders ont-
staan er geluiden en er bestaat
de mogelijkheid dat de stuurin-
richting beschadigt.
160
RESERVEWIEL
Geperst stalen velg.
Tubeless band gelijk aan de standaard
onder de auto gemonteerde banden.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen
met een geringe dikte, zie hoofdstuk
“Sneeuwkettingen”.
WIELUITLIJNING
Toespoor gemeten tussen de velg-
randen van de voorwielen:-2 ± 1 mm.
De waarden zijn van toepassing op
een auto in rijklare staat.
185 = Nominale breedte
(afstand in mm tussen de
flanken).
60 = Hoogte/breedte-verhouding
(percentage).
R =Radiaalband.
14 = Diameter van de velg (in inch).
82 = Draagvermogen.
H = Maximale snelheid.
Snelheidscodering
Q = tot aan 160 km/h.
R = tot aan 170 km/h.
S = tot aan 180 km/h.
T = tot aan 190 km/h.
U = tot aan 200 km/h.
H = tot aan 210 km/h.
V =boven 210 km/h.
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen velgen met ventilatie-
openingen.
Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn boven-
dien alle goedgekeurde banden aange-
geven.
BELANGRIJK Als de gegevens in
het instructieboekje afwijken van die
van de typegoedkeuring, dient u zich
altijd aan de gegevens van de type-
goedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het nood-
zakelijk dat u zich aan de voorge-
schreven afmetingen houdt en dat al-
le wielen zijn voorzien van banden van
hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden
mogen geen binnenbanden gebruikt
worden.
VERKLARING VAN DE
CODERING OP DE BANDEN
Bijvoorbeeld
185/60 R 14 82 H
161
Bandenspanning (bar)
Onbelast en volbeladen
Voor Achter
33
4,1 4,5
33
4,1 4,5
4,1 4,5
55
4,1 4,5
55
4,1 4,5
55
4,5 4,5
5,5 5,5
4,5 4,5
5,5 5,5
Bandenmaat
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
205/75 R16”C (110/108 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
215/75 R16”C (113/111 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
Velgmaat
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
Uitvoering
10
Alle uitvoeringen
alleen Panorama en
Ambulance 2.8 JTD
4x4 (2.0)
4x4 (2.8 D - 2.8 JTD)
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
14
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
MAXI
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
* Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde.
162
ELEKTRISCHE
INSTALLATIE
Spanning van de elektrische installa-
tie: 12 Volt.
ACCU
Met min aan massa.
Voor bepaalde landen kunnen zwaar-
dere accu’s zijn gemonteerd.
Modificaties of reparaties
aan de elektrische installa-
tie die niet correct worden
uitgevoerd en waarbij geen reke-
ning wordt gehouden met de
technische specificaties van het sys-
teem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar ver-
oorzaken.
Startstroom in
koude toestand (-18°)
320 A
400 A
400 A
580 A
580 A (*)
Dynamo
Gelijkrichter met 9 diodes en inge-
bouwde elektronische spanningsrege-
laar. Het laden van de accu begint zo-
dra de motor is aangeslagen.
Nominale maximum laadstroom:
– Bij benzine- en dieseluitvoeringen:
12 V - 80 A (**)
– Bij uitvoeringen met airconditioning:
• 2.0 ................................ 12 V - 90 A
• 1.9 D - 1.9 TD ............ 12 V - 120 A
• 2.8 D .......................... 12 V - 120 A
• 2.8 JTD ...................... 12V - 150 A
(**) Minibus- en Panorama-uitvoering: 85 A
STARTMOTOR
Met vrijlooprondsel. Inschakeling
d.m.v. solenoïde via start-/contactslot
bediend.
– 2.0-motor ................ 1,1 kW ()
– Bij motor
1.9 D - 1.9 TD...... 1,7 kW (▲▲)
– Bij motor
2.8 D - 2.8 JTD ................ 2,6 kW
() voor bepaalde markten 1.4 kW
(▲▲) voor bepaalde markten 2,2 kW
Capaciteit bij ontlading
in 20 uur
60 Ah
70 Ah
70 Ah
95 Ah
95 Ah
2.0
1.9D
1.9 TD
2.8D
2.8JTD
(*) voor bepaalde markten: 650 A
163
Uitvoeringen/motoren 1
e
2
e
3
e
4
e
5
e
*5
e
** AR
10 - 2.0 34 65 93 131 140÷144 140 40
10 - 1.9 D 27 51 73 103 123 120 32
10 - 1.9 TD 24 51 76 104 136÷130 130 29
10 - 2.8 D 22 46 69 103 133÷129 26
10 - 2.8 JTD 24 45 69 100 150÷152 26
14 - 2.0 34 65 93 131 140÷144 135 40
14 - 1.9 TD 24 51 76 104 136÷130 130 29
14 - 2.8 D 22 46 69 103 133÷129 128 26
14 - 2.8 JTD 24 45 69 100 148÷152 26
MAXI - 2.0 33 63 95 128 132 130 36
MAXI - 2.8 D 21 41 61 90 131÷123 125 23
MAXI - 2.8 JTD 24 46 70 101 146÷152 26
* Alle bestel-uitvoeringen-Afhankelijk van de uitvoering ** Alle Pick-up-uitvoeringen
PRESTATIES
Maximum snelheid na de inrijpe-
riode van de auto in km/h
164
fig. 6
P3P00459
AFMETINGEN
BESTEL-UITVOERING fig. 6
De hoogte heeft betrekking op een
onbelaste auto.
165
Uitvoeringen 10 14 MAXI
KorteMedium Korte Medium Lange Medium Lange
wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis
A 1720 1720 1720 1720 1720 1720 1720
B 1710 1710 1710 1710 1710 1710 1710
C 2104÷2450 2130 2150÷2470 2140÷2465 2455÷2465 2470÷2475 2470
D 4655 5005 4655 5005 5505 5005 5505
E 2850 3200 2850 3200 3700 3200 3700
F 1998 1998 1998 1998 1998 1998 1998
G 1449 1449÷1769 1449 1449÷1769 1769 1449÷1769 1769
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen
166
fig. 7
P3P00460
PICK-UP-UITVOERING fig. 7
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste
auto.
167
Uitvoeringen 10 14 MAXI
KorteKorte Medium Lange Medium Lange
wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis
A 1720 1720 1720 1720 1720 1720
B 1710 1710 1710 1710 1710 1710
C 2086,5 2092,5 2093÷2090 2092÷2096 2124 2119÷2130
D 4770 4770 5120 5620 5120 5620
E 2850 2850 3200 3700 3200 3700
F 2000 2000 2000 2000 2000 2000
G 2517 2517 2867 3435 2867 3435
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen
168
GEWICHTEN BESTEL
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak,trekhaak,enz.),dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met laag zijpaneel.
2.0
1635 ÷ 1675
1020 ÷ 1080
1460
1460
2800
2000
750
100
1.9 D
1665 ÷ 1705
1020 ÷ 1080
1460
1460
2800
1600
750
100
1.9 TD
1695 ÷ 1735
1020 ÷ 1065
1460
1460
2800
1600
750
100
2.8 D
1760 ÷ 1795
875 ÷ 1040
1460
1460
2800
2000
750
100
1.9 TD
City centre
1695 ÷ 1735
755 ÷ 795
1460
1460
2490
1600
750
100
Gewichten (kg)
Uitvoering 10 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
169
2.0
1635 ÷ 1755
1465 ÷ 1365
1650
1750
3250
2000
750
100
1.9 TD
1695 ÷ 1745
1365 ÷ 1440
1690
1750
3250
1600
750
100
2.8 D
1760 ÷ 1880
1370 ÷ 1455
1690
1750
3250
2000
750
100
2.8 JTD
1790 ÷ 1910
1425 ÷ 1340
1690
1750
3250
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met laag
zijpaneel.
Gewichten (kg)
Uitvoering 14 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
170
2.0
1705 ÷ 1805
1795 ÷ 1730
1850
2120
3500
2000
750
100
2.8 D
1860 ÷ 1950
1570 ÷ 1640
1850
2120
3500
2000
750
100
2.8 JTD
1890 ÷ 1960
1610 ÷ 1540
1850
2120
3500
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met laag
zijpaneel.
Gewichten (kg)
Uitvoering MAXI (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
171
2.0
1815
8P + 435
1460
1460
2850
2000
750
100
1.9 TD
1785
8P + 465
1460
1460
2850
1600
750
100
2.8 JTD
1970
8P + 330
1600
1600
2900
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
GEWICHTEN PANORAMA
Gewichten (kg)
Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
172
2.8 D
2080
8P + 570
1690
1750
3250
2000
750
100
2.0
1955
8P + 695
1650
1750
3250
2000
750
100
2.8 JTD
2110
8P + 540
1690
1750
3250
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)
Uitvoering medium wielbasis
GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
173
2.8 JTD
1880
5P + 995
1690
1750
3250
2000
750
100
2.0
1725
5P + 1150
1690
1750
3250
2000
750
100
1.9 TD
1825 ÷1875
5P +650÷600
1460
1460
2850
1600
750
100
2.8 D
1785÷1825
5P + 1090÷1050
1460
1460
2850
2000
750
100
GEWICHTEN
COMBI
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)
Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
174
2.0
1765
5P + 1110
1690
1750
3250
2000
750
100
1.9 TD
1825
5P + 1050
1690
1750
3250
1600
750
100
2.8 D
1850÷1990
5P + 1025÷885
1690
1750
3250
2000
750
100
2.8 JTD
1920
5P + 955
1690
1750
3250
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)
Uitvoering medium wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
175
2.8 D
1850÷1990
5P + 1025÷885
1680
1750
3250
2000
750
100
2.0
1865
5P + 1010
1690
1750
3250
2000
750
100
2.8 JTD
2020
5P + 855
1690
1750
3250
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)
Uitvoering 14 medium wielbasis
GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
176
1.9 D
1665
1025
1460
1460
2800
1600
750
100
1.9 TD
1695
1025
1460
1460
2800
1600
750
100
GEWICHTEN
PICK-UP
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op een chassis met standaard laadbak en medium wielbasis.
Gewichten (kg)
Uitvoering 10 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
177
2.0
1635÷1710
1335÷1475
1690
1750
3200
2000
750
100
1.9 TD
1695÷1730
1335÷1430
1690
1750
3200
1600
750
100
2.8 D
1760÷1835
1340÷1400
1690
1750
3200
2000
750
100
2.8 JTD
1790÷1865
1335÷1375
1690
1750
3200
2000
750
110
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op een chassis met standaard laadbak en medium wielbasis.
Gewichten (kg)
Uitvoering 14 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
178
2.0
1720÷1760
1740÷1780
1850
2120
3500
2000
750
100
2.8 D
1845÷1885
1615÷1655
1850
2120
3500
2000
750
100
2.8 JTD
1875÷1915
1585÷1625
1850
2120
3500
2000
750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op een chassis met standaard laadbak en medium wielbasis.
Gewichten (kg)
Uitvoering MAXI (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger)
179
GEWICHTEN PICK-UP/
DUBBELE CABINE
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
14
2.8 D
1925÷1965
1120÷1200
1690
1750
3200
2000
750
100
14
2.8 JTD
1955÷1995
1125÷1205
1690
1750
3200
2000
750
100
MAXI
2.8 D
1975÷2015
1460÷1485
1850
2120
3500
2000
750
100
MAXI
2.8 JTD
2005÷2045
1465÷1455
1850
2120
3500
2000
750
100
Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht (2)
– vooras:
– achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
– ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
2000 BZ
Liter kg
80
8 ÷ 10
9–
5 4,5
2,0 1,8
2,45 2,2
1,3
0,59
0,62
0,62
0,66
4,2
180
VULLINGSTABEL
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Loodvrije superbenzine met
octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
Mengsel van gedestil. water en 50%
PARAFLU
11
SELENIA 20K ()
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en DPI
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel:
Uitvoeringen 10-14
Uitvoeringen MAXI
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:
Uitvoeringen 10-14
Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit met ABS:
Uitvoeringen 10-14
Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers:
() Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
181
1905 D - TDS
Liter kg
80
8 ÷ 10
10 (DS)
9 (TDS)
––
5,25 4,7
2,1 1,9
1,3
0,59
0,62
0,59
0,62
4,2
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Diesel voor motorvoertuigen
(Specificatie EN590)
Mengsel van gedestil. water en 50%
PARAFLU
11
SELENIA TURBO DIESEL ()
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en DPI
2800 D - 2800 JTD
Liter kg
80
8 ÷ 10
11(DS)
10 (TDS)
5,4 4,9
6,0 5,4
2 1,8
1,3
0,59
0,62
0,59
0,62
4,2
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Handgeschakelde versnellingsbak
en differentieel:
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:
Uitvoeringen 10-14
Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit met
ABS:
Uitvoeringen 10-14
Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers:
() Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40.
182
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Toepassing
P3P00473
SAE 10W-40
SAE 5W-30
SAE 5W-40
Gebruik
Smering
voor benzinemotoren
Smering
voor dieselmotoren
Als de auto wordt gebruikt bij gematigde buitentemperaturen, raden wij het gebruik aan van Selenia 20K (benzinemotoren)
of SELENIA TURBO DIESEL (dieselmotoren). Als de auto voornamelijk wordt gebruikt bij extreem lage buitentemperaturen,
raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER (benzinemotoren) of SELENIA WR DIESEL (dieselmotoren).
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen
voor een correct functioneren van de auto
Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis; vol-
doet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3 - 96 CCMC G5
en API SJ
Motorolie SAE 5W40 op synthetische basis voldoet ruim-
schoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ
Aanbevolen bij temperaturen onder –20°C
Multigrade motorolie SAE 10W40 op synthetische basis; voldoet
ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD
Multigrade motorolie SAE 5W40 op synthetische basis voldoet
ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF
Aanbevolen bij temperaturen onder –15°C
Aanbevolen smeer-
middelen en vloeistoffen
SELENIA 20K
SELENIA
PERFORMER
SELENIA
TURBO DIESEL
SELENIA
WR DIESEL
183
Aanbevolen smeermid-
delen en vloeistoffen
TUTELA CAR
ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA
TOP 4
PARAFLU
11
DIESEL MIX
DP1
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen
voor een correct functioneren van de auto
SAE 75W-80 EP olie.Voldoet ruimschoots aan de specificaties
API GL-5 en MIL L-2105D LEV
Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W
Synthetische remvloeistof, NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925,
SAE J-1703, CUNA NC 956 - 01
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycol-mo-
noethyleen, corrosiewerend CUNA NC 956 - 16
To evoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking
voor dieselmotoren (te gebruiken bij buitentemperaturen onder
0°C)
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen
CUNA NC 956 - 11
Toepassing
Mechanische versnellings-
bakken en differentieels
Hydraul.
stuurbekrachtiging
Hydr. remsysteem/
koppelingbediening
Mengverhouding:
50% tot –35°C
Vermengen met
dieselolie
(25 cm per 10 liter)
Onverdund of met water
gebruiken
Gebruik
Olie en vetten
voor kracht-
overbrengingen
Vloeistof voor
hydr. remsysteem
Anti-vries voor
radiateur
To evoeging voor
dieselbrandstof
Vloeistof voor
ruitensproeiers
184
BELANGRIJK
Hoewel de normen voor het vast-
stellen van het brandstofverbruik be-
doeld zijn om een zo realistisch mo-
gelijk beeld te geven, blijft het erg
moeilijk om te bepalen welke invloed
de volgende factoren op het brand-
stofverbruik hebben:
Rijstijl en gebruiksomstandig-
heden hoge snelheid, veelvuldig acce-
lereren, frequent gebruik versnellings-
bak, huis-aan-huis bezorging, enz.
Verkeersdrukte en wegconditie,
fileverkeer bochtige trajecten, sterke
hellingen, slechte en onverharde
wegen, enz.
Temperaturen en weersom-
standigheden
lage temperaturen, ijle lucht, wind,
regen, enz.
De staat waarin de auto ver-
keert
slecht onderhoud (bandenspanning, fil-
ters, bougies, enz), carrosserie in
slechte staat, enz.
Lading
vervoer van zware voorwerpen, niet
goed verdeelde lading, volumineuze
goederen op de imperiaal, enz.
Inschakeling van stroomver-
bruikers
airconditioning, verwarming en elek-
trische apparaten in het algemeen, enz.
Bijzondere voorwerpen en om-
standigheden
imperiaal, aanhangers, rijden met ge-
opende ruiten, type banden, enz.
Uitrustingsniveau en speciale
uitvoeringen
caravan, kampeerauto, mega-box, dek-
zeilen, enz.
Enkele van deze omstandigheden
worden in het figuur op de volgende
pagina afgebeeld.
Voor meer informatie wordt verwe-
zen naar de paragraaf “Economisch en
milieubewust rijden” in het hoofdstuk
“Correct gebruik van de auto”.
BRANDSTOFVERBRUIK
INVLOED VAN RIJOMSTANDIGHEDEN EN GEBRUIK OP HET BRANDSTOFVERBRUIK
(voorbeelden en gegevens hebben betrekking op de uitvoeringen voor goederenvervoer)
185
+80÷100%
+35÷45%
+10÷15%
Topsnelheid (volledig
ingetrapt gaspedaal)
SOS
P3P00360P3P00361P3P00364
Stadsverkeer
Bergachtige trajecten
P3P00365P3P00363P3P00362
Ingeschakelde
airconditioning
+5%
+10÷15%
Imperiaal of half-
geopende ruiten
+5%
Camperopbouw of
andere carrosserie-
ombouwingen
186
AUTORADIO ..................................................................... 187
TREKHAAK ........................................................................ 189
ACCESSOIRES MONTEREN
De originele Fiat accessoires zijn eenvoudig in het
gebruik, betrouwbaar en functioneel, zodat zowel het
gebruikscomfort als de veiligheid onder alle omstandig-
heden zijn gegarandeerd.
U vindt alle leverbare accessoires terug in de speciale
catalogus bij uw Fiat-dealer. Het personeel van Fiat staat
klaar om al uw vragen uitgebreid te beantwoorden.
Op de volgende pagina’s zijn schema’s en beschrijvin-
gen opgenomen voor het juist monteren van een aan-
tal accessoires. De montage moet altijd door deskun-
dige personen worden uitgevoerd. Fiat heeft het per-
soneel van de dealer via speciale trainingen voor de
Ducato opgeleid.
AUTORADIO
SCHEMA VOOR DE
VOORBEREIDE
ELEKTRISCHE
BEDRADING EN EXTRA
AANSLUITINGEN fig. 1
A - Luidspreker rechtsvoor
B - Zekeringenkast
C - Antenne
D - Luidspreker linksvoor
E - Autoradio.
Kleuren van de kabels:
N – Zwart
R – Rood
S – Roze
BN – Wit-Zwart
RN – Rood-Zwart
fig. 1
P3P00308
187
OPSTELLING VAN DE COMPONENTEN OP DE AUTO
A - Luidspreker rechtsvoor
B - Zekeringenkast
C - Antenne
D - Luidspreker linksvoor
E - Autoradio.
188
fig. 2
P3P00461
TREKHAAK
De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige EU-normen 94/20
en daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet een
trekhaak worden gebruikt die geschikt
is voor het maximale aanhangergewicht
van de auto waarop de trekhaak wordt
bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moet
een gestandaardiseerde stekker wor-
den gebruikt die kan worden bevestigd
op de daarvoor bestemde steun op de
trekhaak.
Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekker-
verbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-
normen) worden gebruikt, waarbij
eventuele aanwijzingen van de fabri-
kant van de auto en/of van de fabrikant
van de trekhaak moeten worden op-
gevolgd.
De elektrische aansluitingen moeten
afgetakt worden zoals is aangegeven in
fig. 4.
189
fig. 3
P3P00462
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecia-
liseerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richt-
lijnen die hierna zijn opgenomen,
moeten worden aangehouden. Deze
richtlijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabrikant
van de trekhaak.
Een eventuele elektrisch geregelde
rem (of bijv. een elektrische lier) moet
rechtstreeks op de accu worden aan-
gesloten met een kabel met een dia-
meter van 2,5 mm
2
.
Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aansluiting
voor een eventuele elektrisch ge-
regelde rem toegestaan en één voor
een 15W-gloeilamp voor de binnen-
verlichting van de caravan.
AANSLUITSCHEMA VAN DE
ELEKTRISCHE BEDRADING
fig. 4
1 - Knipperautomaat met dubbele
capaciteit
2 - 7-polige stekkerdoos
3 - Stekker tussen dashboardkabels
en kabels achter
4 - Remlichtschakelaar
5 - Schakelaar achteruitrijlichten
190
fig. 4
P3P00309
Kleuren van de kabels:
B - Wit
G - Geel
L - Lichtblauw
M - Bruin
N - Zwart
R - Rood
V - Groen
GN - Geel-Zwart
HG - Grijs-Geel
LN - Lichtblauw-Zwart
RN - Rood-Zwart
MONTAGESCHEMA
Bestel-uitvoeringen - fig. 5
De trekhaak moet op de punten aan-
gegeven met Ø bevestigd worden met
in totaal 6 bouten (gebruik dezelfde
gaten als voor de montage van de
veerhanden maar vervang de originele
bouten door andere met de juiste
lengte en sterkte).
Het is toegestaan een andere ver-
lengde trekhaak te monteren als deze
op dezelfde plaats wordt bevestigd als
het eerste type, maar met de volgende
afmetingen:
(1) mm 400
(2) mm 0
Pick-up- en Cabine/chassis-uit-
voeringen - fig. 6
De trekhaak voor de Pick-up- en
Cabine/chassis-uitvoeringen staat afge-
beeld in fig. 6.De trekhaak moet op de
punten aangegeven met Ø bevestigd
worden met in totaal 12 M10 bouten.
Bij de montage van de trekhaak moet
de steunbalk voor de achterlichten in
de oorspronkelijke stand blijven; als
deze traverse wordt weggehaald, moet
hij worden vervangen door een exem-
plaar met dezelfde sterkte.
191
fig. 5
P3P00317
Grond
Midden van de auto
Bevestigingspunten wielophanging
Hart van de kogel
Volbeladen
auto
Achteras
BELANGRIJK Het is verplicht om
op dezelfde hoogte als de trekkogel
een (goed zichtbaar) plaatje van vol-
doende afmetingen en kwaliteit aan te
brengen met de volgende tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING
100 kg.
Na de montage van de
trekhaak moeten de
boutgaten worden afge-
dicht om te voorkomen dat uit-
laatgassen in het interieur kun-
nen dringen.
192
fig. 6
P3P00322
Aan te brengen gaten
Bestaande gaten
Midden van de auto
N. 2 afstands-
stukken
N. 2 afstands-
stukken
Aan te brengen gaten
193
- opstelling van de componenten op de
auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .188
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . .76
Banden
- bandenspanning . . . . . . . . . . . . . .161
-onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .126
- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . .160
- wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . .85
Bescherming van het milieu . . . . . . .63
Bij een ongeval . . . . . . . . . . . . . . . .104
Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . .125-156
Brandstof
- brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . .27
- vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . . .180
Brandstof-noodschakelaar . . . . . . . .44
Brandstofverbruik . . . . . . . . . . . . .184
Buitenverlichting
- algemene aanwijzingen . . . . . . . . .89
- typen gloeilampen . . . . . . . . . . . . .89
Buitenverlichting
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44
- gloeilamp achter vervangen . . . . .92
- gloeilamp voor vervangen . . . . . .91
Carrosserie
-onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .130
- uitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . .137
Centrale portiervergrendeling . . . . .52
Controle- en waarschuwingslampjes 28
Correct gebruik van de auto . .64
Dashboard . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23
Dashboardkastje/opbergvak . . . . . .46
Derde remlicht . . . . . . . . . . . . . . . . .93
Dieselfilter (condens aftappen) . . .122
Differentieel . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
Digitaal klokje . . . . . . . . . . . . . . . . .47
Dimlicht
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .90
Dop van de brandstoftank . . . . . . . .63
Drukknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
- Inschakeling waarschuwingsknipper-
lichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
Dynamo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
Elektrische installatie . . . . . . . . . . .162
Elektrische ruitbediening . . . . . . . . .52
Elektronische regeleenheden . . . . .125
Extra verwarming . . . . . . . . . . . . . . .37
Extra accessoires . . . . . . . . . . . . . . .81
ALFABETISCH
REGISTER
Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
Aanwijzingen voor het laden . . . . . .76
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
Accessoires monteren . . . . . .186
Accu
- niveau van de vloeistof . . . . . . . .123
- opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101
- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . .162
- starten met een hulpaccu . . . . . . .84
- wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . .122
Achterruitverwarming (bediening) . .43
Achteruitrijlichten . . . . . . . . . . . . . .92
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164
Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .58
Airconditioning
- airconditioning (koeling) . . . . . . .36
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35
- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .130
Asbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
Auto langere tijd stallen . . . . . . . . . .80
Autoradio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
- antenne . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61
- elektrisch schema voor inbouw .187
- inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . .60
194
Fiat-Code startblokkering . . . . . . . .9
Gebruik van de vloeistoffen . . . .182
Gebruiksomstandigheden . . . . . . . . .76
Gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168
Gloeilampen
- gloeilampen van buitenverlichting ver-
vangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .88
- gloeilampen van interieurverlichting
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
- typen gloeilampen . . . . . . . . . . . . .89
Gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . .22
Grootlicht
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .90
- grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . .41
Handrem . . . . . . . . . . . . . . . .68-159
Hendels aan het stuur
- hendel links . . . . . . . . . . . . . . . . .41
- hendel rechts . . . . . . . . . . . . . . . .42
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Identificatiegegevens . . . . . . . . . . .135
Imperiaal/skidrager . . . . . . . . . . . . .61
Instrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . .27
Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . .25
Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . .46
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .94
Interieurverlichting
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .94
- inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
Kentekenplaatverlichting . . . . . . . .94
Kilometerteller . . . . . . . . . . . . . . . .27
Koelvloeistoftemperatuurmeter . . .28
Koplampen
- mistlampen voor afstellen . . . . . .54
Koplampwisserbladen . . . . . . . . . .129
Koppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
Kostenbesparing . . . . . . . . . . . . . . . .74
Krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
Lak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .131-136
Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121
Luchtrecirculatie . . . . . . . . . . . . . . .35
Luchtroosters, verstelbaar en
regelbaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33
Mijlteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27
Mistachterlicht
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .92
- knop voor inschakeling/-
uitschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . .43
Mistlampen voor
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .92
- knop voor inschakeling/-
uitschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
Mobiele telefoon . . . . . . . . . . . . . . .81
Motor
- distributie . . . . . . . . . . . . . . . . . .154
- inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . .156
- inspuiting . . . . . . . . . . . . . . . . . .156
- koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . .157
- motorcode . . . . . . . . . . . . . . . . .137
- smeersysteem . . . . . . . . . . . . . .157
- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . .154
Motor starten
- benzinemotor starten . . . . . . . . .65
- dieselmotor starten . . . . . . . . . . .66
- motor opwarmen na het starten .67
- motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . .68
- noodstart . . . . . . . . . . . . . . . .67-83
-rollend starten . . . . . . . . . . . . . . . .85
- start-/contactslot . . . . . . . . . . . . .11
- starten met een hulpaccu . . . . . . .84
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53
Motorolie
- oliepeil controleren . . . . . . . . . .117
- technische specificaties . . . . . . .182
- verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
Motorruimte (reinigen) . . . . . . . . .133
Niveau van de brandstof . . . . . . . .27
195
Niveau van de koelvloeistof . . . . . .118
Niveau van de motorolie . . . . . . . .117
Niveau van de olie van de stuurbekrach-
tiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
Niveau van de remvloeistof . . . . . .120
Niveau van de
ruitensproeiervloeistof . . . . . . . . .119
Niveaus controleren . . . . . . . . . . .114
Noodgevallen . . . . . . . . . . . . . .82
Onderhoud van de auto
- aanvullende werkzaamheden . . .112
- geprogrammeerd onderhoud . .107
- onderhoudsschema . . . . . . . . . .108
Ontwasemen/ontdooien
- achterruit . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
- voorruit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
- zijruiten voor . . . . . . . . . . . . . . . .34
Opkrikken van de auto . . . . . . . . .102
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
Periodieke controles . . . . . . . . . . . .80
Pollenfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121
Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49
- 270º openen . . . . . . . . . . . . . . . . .51
- dubbele achterdeur . . . . . . . . . . .50
- zijschuifdeur . . . . . . . . . . . . . . . . .49
Prestaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .163
Remlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
Remmen
- niveau van de remvloeistof . . . . .120
- voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . .159
Richtingaanwijzers (pijlen)
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
- gloeilamp achter vervangen . . . . .92
- gloeilamp op voorspatbord
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91
- gloeilamp voor vervangen . . . . . .91
Rijden met respect voor het milieu .77
Rijstijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75
Rubber slangen . . . . . . . . . . . . . . .128
Ruiten (reinigen) . . . . . . . . . . . . . .132
Ruitensproeiers
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
- niveau van de vloeistof . . . . . . . .119
- sproeiermonden . . . . . . . . . . . . .129
Ruitenwissers
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
- ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . .129
- wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . .128
Slepen van de auto . . . . . . . . . . .103
Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9
Smeermiddelen . . . . . . . . . . . . . . .182
Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . .79-160
Snelheid (maximum) . . . . . . . . . . .163
Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . . . .27
Spanning van de banden . . . . . . . . .161
Specificaties van de smeermiddelen 182
Spiegels
- binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . .14
- buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . .14
-met elektrische bediening . . . . . .14
Start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . .11
Startblokkering Fiat-Code . . . . . . . . .9
Startmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
Stoelen verstellen . . . . . . . . . . . . . . .12
Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
- reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
Stuurbekrachtiging
- niveau van de olie . . . . . . . . . . . .119
Stuurinrichting . . . . . . . . . . . . . . . .159
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Suggesties voor nuttige accessoires .81
Tachograaf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45
Technische gegevens . . . . . . .134
Transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
Trekken van aanhangers
- trekhaak monteren . . . . . . . . . .189
- voorzorgsmaatregelen . . . . . . . . .79
196
Veilig rijden
- in de bergen rijden . . . . . . . . . . . .73
- in de mist rijden . . . . . . . . . . . . . .72
- in het donker rijden . . . . . . . . . . .71
- met ABS rijden . . . . . . . . . . . . . . .73
-met regen rijden . . . . . . . . . . . . . .72
- met sneeuw en ijs rijden . . . . . . .73
-tijdens de rit . . . . . . . . . . . . . . . . .70
- voor u wegrijdt . . . . . . . . . . . . . .70
Veiligheidsgordels
- algemene richtlijnen . . . . . . . . . . .17
- gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15
- gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . .22
- hoogteverstelling . . . . . . . . . . . . .15
- kinderen vervoeren . . . . . . . . . . . .18
- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . .21
Ventilatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
Verbandtrommel . . . . . . . . . . . . . . .105
Verlichting laadruimte
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .95
- inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
Versnellingsbak
- gebruik van de versnellingsbak . . .69
- overbrengingsverhoudingen . . . .158
Verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
- bedieningsknoppen . . . . . . . . . . . .33
- luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . . . .33
Vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . .61-180
Waarschuwingsknipperlichten . . .43
Wegwijs in uw auto . . . . . . . . . .8
Wielen
- bandenmaten . . . . . . . . . . . . . . . .160
- reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
- wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . .85
Wielophanging . . . . . . . . . . . . . . . .159
Wieluitlijning . . . . . . . . . . . . . . . . .160
Wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . .128
Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
Zijruiten middenachter . . . . . . . . . .48
Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . .48
197
NOTITIES
198
OLIE VERVERSEN?
DE EXPERTS
ADVISEREN
SELENIA.
Uw auto is ontwikkeld met de
producten van de FL Group.
Fiat adviseert u dan ook om bij de
eerstvolgende olieverversing Selenia
motorolie te gebruiken.
35.000 Motorexperts in Europa
adviseren Selenia voor een maxi-
male bescherming van de motor
in uw auto.
VRAAG UW DEALER
NAAR SELENIA.
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie
motoren en dank zij de uitstekende chemische stabili-
teit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd
tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is ge-
garandeerd.
SELENIA 20K REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
SELENIA. DE KRACHT ACHTER MODERNE MOTOREN
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia
20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest
geavanceerde internationale specificaties.
Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor en
garandeert optimale prestaties en maximale bescherming.
SELENIA 20K
Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-
specificaties voor normale, turbo- of multiklepsben-
zinemotoren.
Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij
hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER
Olie voor benzinemotoren die specifiek is ontwikkeld
voor een optimale motorwerking onder zeer extreme
klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
SELENIA TURBO DIESEL
Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met of zon-
der turbocompressor.Voordelen:
• uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen
• maximale stabiliteit bij hoge temperaturen
• optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL
Olie voor normale diesel-, turbodiesel- of multi-
klepsdieselmotoren die specifiek is ontwikkeld voor een
optimale motorwerking onder zeer extreme klimato-
logische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:
VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*)
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO
16
14
12
10
8
6
4
2
0
25000 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000
%
km
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.278 - XI/2000 - 1e Editie - Gedrukt door: Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
Eindredactie Satiz S.p.A.
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Diesel
liter kg liter kg liter kg
Motorcarter 5 4,5 5,4 4,9
Motorcarter en filter 5,25 4,7 6,0 5,4
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Diesel
Inhoud brandstoftank 80 80 80
Brandstofreserve 8÷10 8÷10 8÷10
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal ten minste 95 RON.
Tank bij deze auto uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590.
Bandenmaat
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
205/75 R16”C (110/108 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
215/75 R16”C (113/111 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
Onbelast en volbeladen
Voor Achter
33
4,1 4,5
33
4,1 4,5
4,1 4,5
55
4,1 4,5
55
4,1 4,5
55
4,5 4,5
5,5 5,5
4,5 4,5
5,5 5,5
Uitvoering
10
Alle uitvoeringen
alleen voor Panorama en Ambulance 2.8 JTD
4x4 (2.0)
4x4 (2.8 D - 2.8 JTD)
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
14
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
MAXI
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional 141
Alle uitvoeringen optional 143
Importeur voor België:
FIAT AUTO BELGIO
Genèvestraat 175
1140 Brussel
Importeur voor Nederland:
FIAT AUTO NEDERLAND B.V.
Hullenbergweg 1-3
1101 BW Amsterdam Zuidoost
NEDER-
LANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment
de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de FIAT-dealer wenden.
603.45.278
INSTRUCTIEBOEKJE
200

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Fiat-Ducato-230
  • welke zekering is van de verlichting van de Bedieningsknoppen verwarming en ventilatie fiat ducato Gesteld op 21-11-2024 om 16:07

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • In de motorruimte hangt een rubber slangetje los, dat afkomstig is van de vacuümpomp. Waar moet de nadere kant worden aangesloten (hij is vermoedelijk losgeschoten)? Gesteld op 2-3-2024 om 19:36

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Fiat ducato 130 bj 2018
    De accessoire functie werkt niet.
    Bij motorstop valt radio/12v stopcontact ook uit.
    Zekeringen zijn heel.

    Gesteld op 9-5-2023 om 20:46

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Goede middag
    heb een vraag heeft iemand soms voor me een paar foto's van de stuur pomp van een fiat ducato 230 1995 heb nu geen stuur bekrachtigd maar heb een set gekocht der voor maar zie niet hoe de pomp moet plaatsen hoor het graag

    Met vriendelijke groet dennis Gesteld op 23-4-2023 om 13:05

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Schuifdeur gaar niet meer van binnenuit open. Wat is hiervan de oorzaak? Gesteld op 12-4-2023 om 10:47

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Hoe moet de ring met opstaand nokje die onder het stuur zit, die richtingaanwijzer terug zet staan onder boven links of rechts? Fiat ducato 230 bj 2000. Gesteld op 21-4-2022 om 08:02

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
6
  • dashboardverlichting werkt niet meer van mijn ducato 230 1996 bellini 570 camper Gesteld op 7-10-2021 om 08:34

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Zijlichten van de camper werken niet alde zekeringen nagezien vroeg me af of er nog mensen zijn die dit meegemaakt en opgelost hebben gedaan.
    Mvg Gesteld op 23-9-2021 om 12:44

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik heb een Fiat Ducato 230 (camper) van 1995 en in de witte voorbumper ontbreken 2 afdekdoppen.
    Dit zijn gaten in de bumper om de bouten los te draaien aan de voorzijde, maar ik ben op zoek naar die witte afdekdoppen.

    Heeft iemand een tip waar ik die zou kunnen kopen? Gesteld op 22-9-2021 om 15:52

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Iemand zoeken met 3d printer , heb ik ook gedaan Geantwoord op 17-7-2024 om 10:12

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • hallo bij aansluiten radio navi groot scherm ineens geen constante + meer op de stekker van fiat ducato camper
    Zekeringen zijn goed in ieder geval

    Las ergens iets over een schakelaar bij de 12v sigaretten aansluiting maar kan daar niks vinden helaas. Gesteld op 23-6-2021 om 02:14

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Hallo iedereen, ik heb een vraag over de dashbord lampjes. Hoe kan ik deze veranderen, mijn hele dashbord is in het donker gehuld! Alvast bedankt! Gesteld op 21-12-2020 om 08:22

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • In mijn camper, Fiat Ducato 1.9 td, lekt de verwarming/aanjager behuizing, in de cabine.
    Wat kan ik nog meer doen, als alleen lekvloeistof in de koelradiateur toevoegen?
    (Lieber1@live.nl) Gesteld op 20-12-2020 om 13:16

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
12
  • Heeft iemand voor mij een handleiding van de Fiat Ducato 230 1998? Ik heb een camper. Gesteld op 27-10-2020 om 15:55

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • start niet meer na een week stilstaan accu is nog vol denk afsluiter diesel? Gesteld op 27-10-2020 om 15:14

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • kroonmoer dop voor de vijfde versnelling vast te zetten van een Fiat ducato Gesteld op 10-9-2020 om 12:21

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Het gele lampje met code erop knippert en de motor slaat niet aan
    Gesteld op 15-7-2020 om 16:21

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Waar zit de opening om olie bij te vullen in de versnellingsbak bij een fiat ducato type 230 van het jaar 1994 het is een 5-bak Gesteld op 30-1-2020 om 18:53

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Hallo,

      Je kunt deze eventueel bij vullen in het peilstok gaatje of in het gaat je waar een plastic dopje zit. Die zit in boven op de versnellingsbak bak. Even goed zoeken.
      Ik had iets met een buisje en een slangetje, die je dan in het gaatje stopte ( is heel klein) , gemaakt zodat je ter hoogte van het reserve wiel kon bijvullen.
      Succes ermee. Groet Richard Geantwoord op 24-3-2020 om 21:28

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Wat is er mis als het lampje van de voorgloei installatie tijdens het rijden knipperend aan gaat maar ook weer uit gaat? Gesteld op 13-1-2020 om 14:06

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
18
  • Hoe demonteer je de bestuurders. En bijrijders. Stoel i.v.m. Nieuwe bekleding Gesteld op 18-9-2019 om 10:39

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Hallo
    Ik wil graag mijn glouibougies van de 2.5tdi 1996 Fiat 230 Gendt vervangen. Waar zitten deze precies Gesteld op 30-4-2019 om 23:58

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Laat, kom er niet achter dat ik een vlamstart heb... Geantwoord op 1-5-2019 om 08:53

    Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • Onze fiat ducato van 1997 wil niet meer starten. Volgens ons zit de accu nog vol. We hebben er ook al een start accu bij gehad maar dat lukt ook niet. Er zit totaal geen leven in. Er branden ook geen lichtjes.
    Wat kan dit zijn ???? Gesteld op 28-3-2019 om 16:53

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Gebeurd dat marterachtigen de bekabeling aanvreet ,zodat er een slechte verbinding ontstaat. Maar meestal is het gewoon een slechte verbinding door corrosie. Geantwoord op 28-3-2019 om 17:56

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Ik denk niet dat het de massa kabel is. Het vreemde is dat de alarm lichten en de radio het wel doen. De gewone lichten niet. En ook geen enkel lichtje op het dashboard brand. Geantwoord op 28-3-2019 om 18:44

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Dan zou het kunnen zijn dat er een relais kapot is. Waardoor er geen contact gemaakt wordt. Geantwoord op 28-3-2019 om 19:45

    Waardeer dit antwoord (4) Misbruik melden
  • Heb je ook enig idee waar zo'n relais zit?
    En zijn er één of meerdere relais?

    Geantwoord op 28-3-2019 om 19:53

    Waardeer dit antwoord (4) Misbruik melden
  • Zou ik zo niet kunnen zeggen. Ik neem aan in de zekering kast. Normaal als je contact maak hoor je het relais klikken. Mijn camper staat nog onder 1 meter sneeuw. Dus ik kan ook niet even gaan kijken
    Geantwoord op 28-3-2019 om 20:02

    Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • We gaan morgen weer verder zoeken. Bedankt voor het meedenken. Geantwoord op 28-3-2019 om 20:19

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Misschien is het relais voor de koude start defect.
    Zit boven de startaccu normaliter ook zonder dit relais starten tot omstreeks 0 grC
    Is bij mij NIET aangesloten ivm storing. Je weet maar nooit.
    Suic6
    . Geantwoord op 28-3-2019 om 21:57

    Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • Ik blijk een ABS lampje te hebben in het dashboard naast de waarschuwingsschakelaar. Nu brand deze niet en de camper staat voor de apk. Deze blijkt onklaar te zijn gemaakt en de led is uit het lampje verwijderd. Camper is vorig jaar nog apk gekeurd? Nu ben ik zelf op zoek naar een nieuw lampje, het gekke is dat ik voor het bouwjaar van de fiat ducato camper (1999) helemaal niet kan vinden dat er abs op geleverd kon worden. Iemand hierover iets bekend? Gesteld op 15-4-2018 om 13:30

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Hallo, ook onze Knaus-Travelliner met een 2.8TDid motor uit april 1999 is voorzien van een ABS.
      Ze bestaan dus wel. Hebben gelukkig geen probleem hiermee; succes gewenst met uw camper. Geantwoord op 15-5-2018 om 16:23

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Bij camper fiat ducato 2.3 staat de temperatuurwijzer/naald vaker helemaal boven of onderin. Heb de sensor met stekkertje aan het motorblok laten vernieuwen. Hele tijd goed gegaan, maar bij laatste rit doet het probleem zich weer voor (of helemaal boven of helemaal onderin). Bij die rit viel me op dat bij inschakeling en uitschakeling van dim- of groot licht de wijzer/naald helemaal omhoog of omlaag gaat. Wat is hier het euvel? Gesteld op 12-4-2018 om 13:52

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Massa van accu en sensor gecontroleerd en goed bevonden. Stekker achter instrumentenpaneel ingespoten, maar blijkt ook geen oplossing. Geantwoord op 15-4-2018 om 12:46

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Waar zit het pollen of interieur filter in een fiat ducato type 230 diesel type tdi van 1996, en hoe moet dit indien aanwezig vervangen of reinigen.? Gesteld op 12-1-2018 om 13:37

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Denk dat die er niet is, ook in jaren later niet aanwezig. Zelf een filter plaatsen bij de aanzuig zoals bij een afzuigkap. Geantwoord op 15-5-2018 om 16:28

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
24
  • Luchtfilter. Is alles Geantwoord op 17-5-2018 om 16:31

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • hoe vervang ik het mistlicht relais,zit onder het daschbord. Gesteld op 11-4-2017 om 21:49

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • dit zit onder het dasboard aan de passagiers kant schroefjes eruit in dasboard kastje een rechts enb links en dan kan hij omlaag Geantwoord op 15-4-2017 om 18:05

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Hallo ,

    ik heb een 2de hands fiat ducato camper aangekocht bwj 1993 benzine -lpg
    Daar is geen instructieboekje bij of te vinden op het net ook gaan vragen bij een Fiat dealer steeds zonder resultaat .
    Kan er iemand een site of een copy bezorgen .
    ik heb een aantal vragen die ik niet kan oplossen .
    Gegroet
    M Gesteld op 9-1-2017 om 19:41

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • ik wil de kachel en het gasfornuis aandoen via gas welke handelingen moet ik doen Gesteld op 27-11-2016 om 17:58

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Bij starten fiat ducato 2.5 tdi camper 1997 gaat relais tikken en ook lampje van voorgloeien aan en en uit in snel tempo Gesteld op 15-11-2016 om 11:09

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Bij mij gebeurde hetzelfde omstreeks 2 jr terug.
      Je kunt het relais het beste loskoppelen.
      Je kunt het relais vinden ergens boven de startaccu.

      Nadeel: Je kunt niet meer voorgloeien. Tot omstreeks 0 gr.C is dat ook geen probleem gebleken. Tja als je naar de wintersport ga, zal reparatie noodzakelijk worden.

      Voordeel: Het lampje werkt niet meer. Dure reparatie is niet noodzakelijk.

      Voor een betere oplossing houd ik mij aanbevolen !

      Succces Geantwoord op 15-11-2016 om 20:27

      Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • harstikke bedankt voor de tip mfgr Geantwoord op 15-11-2016 om 21:12

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • hallo ik heb dit ook gehad en bij mij loog het aan slechte massa van de batterij naar het chassis.
    alle relais tikte als zot en ook mijn lichten branden niet volop, ik heb een nieuwe draad gelegd naar het chassis en het was opgelost ! Geantwoord op 6-2-2017 om 18:35

    Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • Relais vervangen zijn nat of vuil!!







    Geantwoord op 17-5-2018 om 16:43

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Waar zit het ruitewisservloeistof reservoir van een ducato 230?

    Gesteld op 1-8-2016 om 18:14

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Mijn Fiat Ducato 230 bouwjaar 1995heeft een probleem dat de ventilateur continu draait, weet iemand de oorzaak Gesteld op 12-6-2016 om 04:33

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Zoals vanmorgen al gemeld via mijn smartphone is de oorzaak m.i. een vastzitttend relais, dat eenvoudig kan worden vervangen. IK heb 2 ventilatoren dus 2 relais, De 1e kleinste ventilator(rechts) opent bj 90 grC en de 2e grootste (midden) bij 100grC. Het relaiskastje zit aan de binnenzijde/bovenzijde aan het ventiatorhuis en kan worden geopend door de 2 boutjes los te draaien. Ik liet beide relais vervangen (nadat ik de oorzaak zelf vond en het relais schoonmaakte) bij een FIATdaeler. Helaas -bleek later in de Pyreneen bij 30 grC.)- dat de daeler verkeerde relais had geplaatst en nooit had gekontroleerd of het systeem in orde was. Naast koelstofverlies bleek het naderhand noodzakelijk een lekke waterpomp te vervangen.
      Dus oppassen en kontroleren alvorens op verre reis te gaan..
      Succes

      Ps.Mijn motor is een 250TDI (Interkoeler) 116 PK

      A.J. Mink
      Nrd.Scharw. Geantwoord op 12-6-2016 om 21:37

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
30
  • ik wil aandrijfas voor links en achter vervangen maar ik weet het niet mijn wagen heeft abs system of niet ducato 1995
    Gesteld op 10-5-2016 om 16:11

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Wanneer je aandrijassen bij Augustin Fiat in DL besteld krijg je nieuwe assen met ABS. Deze kun je gewoon monteren, ook al heb je geen ABS. Geantwoord op 13-5-2016 om 11:36

      Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • probleem met ruitensproeier. hapert by aanklikken op het stuur.doet het dan wel maar meestal niet. water zit er genoeg in. kan het een zekering zyn. of het motertje hapert. ik weet het niet. misschien iemand raad mee. Gesteld op 5-3-2016 om 16:06

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Dat is een euvel van deze fiat ook ik heb het maar even stekker schoonmaken inspuiten met contactspray en hij doet het de laatste tijd perfect. Geantwoord op 11-7-2016 om 15:48

      Waardeer dit antwoord (1) Misbruik melden
  • achter hangt scheef (as een kant meer doorgezakt als andere kant) wat aan te doen (camper) Gesteld op 4-3-2016 om 11:02

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Wat voor een achter as zit er onder
      torsie as ?
      Of blad veren,bij blad veren ,kan de spiraalveer gebroken zijn
      als er een gebroken is, moet je ze allebei de kanten vervangen
      2 spiralen kosten ongeveer 100€ met montage 160€ Geantwoord op 4-3-2016 om 15:33

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Het is een torsie as die er onder zit Geantwoord op 6-3-2016 om 10:20

    Waardeer dit antwoord (12) Misbruik melden
  • Mijn FIAT 230 TDI komt witte rook uit de uitlaat. Na 300 meter rijden is dit weg. En hij start ook moeizaam bij een koude start. Wat zou dit kunnen zijn???? Ik zelf denk een lekke koppakking. Gesteld op 16-2-2016 om 18:24

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Bij koud weer heb je meer condens (rook) uit de uitlaat.Is de uitlaat warm (bv na 300 m)
      lost dit vanzelf op. Een lekke koppakking kan diverse bijverschijnselen hebben o.a. een troebele oliepeilstok door vermenging van water en olie.
      Ik weet niet hoe oud de auto is m.n de accu. Die van mij startte ook minder goed, nwe accu
      deed wonderen. ook heb ik een accu-onderbreker tussen de pluspool geplaatst, ideaal en voorkomt lekstroom vermindering. Uiteraard bij een diesel zou het nog de gloeiindicatoren kunnen zijn. Onregelmatig lopen kan ook een bobine zijn. Accu onderbreker kost plm 17,00 o.a bij Conrad Geantwoord op 16-2-2016 om 18:46

      Waardeer dit antwoord (5) Misbruik melden
  • Het kan zijn dat de gloei spiralen slecht zijn
    Je kunt controleren of de koppakking stuk is, door de peilstok er uit te halen
    als de peilstok beige van kleur is dan zit er water bij de olie en dan is hij lek
    maar die witte rook ontstaat door slechte verbranding
    en is er weinig aan de hand denk ik Geantwoord op 16-2-2016 om 18:53

    Waardeer dit antwoord (2) Misbruik melden
  • Ik heb een gloei probleem met mijn FIAT ducat 140 2.3 td uit 1996. Ik zelf denk zelf dat het de gloeirelai is en waar zit hij. Gesteld op 11-2-2016 om 13:52

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • 2.3 td ??
      die bestaat niet van BJ 1996 volgens mij, die zijn er vanaf 2003 met nieuw type dashboard
      het is dan een 2.5td of tdi een 2.8 td of tdi
      heb er zelf een drie gehad Geantwoord op 11-2-2016 om 14:37

      Waardeer dit antwoord (5) Misbruik melden
  • DIE ZIT BOVEN DE ACCU Geantwoord op 24-1-2023 om 14:05

    Waardeer dit antwoord Misbruik melden
  • Waar zitten alle motorsteunen van een Fiat Ducato 230 Gesteld op 1-2-2016 om 15:00

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Als je voor de motor kap staat zit er een rechts achter onder de lucht filter
      en links op de zelfde plaats als de rechter zijde
      Als je er voor onder de camper kruipt ,dan zitten er 2 achter de versnelling bak
      meestal zijn de achterste 2 versleten
      Kun je zelf makkelijk doen sleutel 19 en 22 heb je nodig en dop 19 22
      kosten zijn het kleine drie hoek is 30€ de grote 40€
      Veel succes !! Geantwoord op 11-2-2016 om 14:50

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden
36
  • Waar zit de accu hoe kom ik erbij om te vervangen en hoe kan ik hen opladen mocht hij leeg zijn en niet zou kunnen starten. Gesteld op 15-10-2015 om 13:43

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Ik heb een probleem met de achteruirij verlichting van mijn FIAT 2,8 j d t van 2004. Die gaat vaak pas heel laat branden als ik achteruit rij. Mijn vraag is komt dit door een relais en waar kan ik die vinden. Ik hoop dat er iemand is die mij er mee kan helpen anders krijg ik problemen bij de APK keuring. Gesteld op 16-8-2015 om 13:18

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Fiat Ducato 230 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Fiat Ducato 230 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 3,99 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info