60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar -
indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel,
waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en
droge trajecten en bij weinig verandering
in de rij-omstandigheden (bijv. snel-
wegen), met een constante en vooraf
ingestelde snelheid blijft rijden zonder
het gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van dit systeem biedt geen voor-
delen in druk verkeer. Gebruik dit
systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
fig. 61
Draai de draaiknop A in stand ON.
Het systeem kan niet worden ingescha-
keld in de 1e versnelling of de achteruit.
Het is raadzaam het systeem alleen te
gebruiken in de 4
e
of hogere versnelling.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde
cruise-control de snelheid iets oplopen
ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Het systeem is ingeschakeld als het
lampje
Ü
op het instrumentenpaneel
brandt en het betreffende bericht ver-
schijnt.
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒
zet de draaiknop A in stand ON en
trap het gaspedaal in tot de auto met
de gewenste snelheid rijdt;
❒
plaats de hendel ten minste 1 secon-
de omhoog (+) en laat vervolgens de
hendel los: de snelheid van de auto is
opgeslagen en het gaspedaal kan
worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid simpel verhoogd wor-
den door het intrappen van het gaspe-
daal: als u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt teruggekeerd naar de opgeslagen
snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de opgeslagen
snelheid op de volgende manier worden
opgeroepen:
❒
geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de opge-
slagen snelheid;
❒
schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid;
❒
druk op de knop RES B.
fig. 61
F0L0033m