8
verlengkabel onvermijdelijk, zorg dan voor een onbeschadigd,
goedgekeurd verlengkabel met aarding en met een minimale
doorsnee van 4x2,5 mm² en een minimaal toegestaan vermogen
van 6000 Watt. Rol de verlengkabel altijd geheel af om
oververhitting te voorkomen.
11. Sluit het apparaat alleen aan op een vast stopcontact.
12. Tijdens het gebruik kan de stekker lauw aanvoelen; dat is normaal.
Is hij echt warm, dan mankeert er waarschijnlijk wat aan het
stopcontact. Neem contact op met uw elektricien.
13. Schakel het apparaat altijd eerst uit met de hoofdschakelaar en
neem dan de stekker uit het stopcontact. Nooit het apparaat d.m.v.
de stekker uitschakelen!
14. Voorkom dat vreemde voorwerpen door de straling/ventilatie- of
uitblaasopeningen het apparaat binnendringen. Dit kan een
elektrische schok, brand of beschadiging veroorzaken.
15. Laat een werkend apparaat nooit zonder toezicht achter maar
schakel het apparaat éérst uit en neem vervolgens de stekker uit
het stopcontact.
16. Altijd stekker uit het stopcontact als dit apparaat niet in gebruik is!
Pak de stekker daartoe in de hand; trek nooit aan de elektrokabel!
17. Dit apparaat wordt heet tijdens het gebruik. Raak het apparaat niet
aan tijdens of kort na het gebruik: dat veroorzaakt brandwonden.
18. Bedien het apparaat nooit met natte handen.
Wie mag het apparaat gebruiken
1. Kinderen, jonger dan 3 jaar dienen uit de buurt te worden
gehouden, tenzij er continu toezicht op hen is.
2. Kinderen tussen de 3 en 8 jaar mogen het apparaat uitsluitend aan-
of uitschakelen als het apparaat op zijn normale werkplek is
opgesteld of is geïnstalleerd en wanneer er toezicht op hen wordt
gehouden of wanneer zij instructies hebben ontvangen aangaande
het op veilige wijze gebruiken van het apparaat en begrijpen welke
gevaren eraan verbonden zijn. Kinderen tussen de 3 en 8 jaar
mogen niet de stekker in het stopcontact steken, niet het apparaat
regelen of reinigen en er geen gebruikersonderhoud aan uitvoeren.
3. Dit apparaat kan door kinderen vanaf 8 jaar en ouder en personen
met verminderde fysieke, zintuiglijke of geestelijke vaardigheden of
gebrek aan ervaring en kennis worden gebruikt wanneer er toezicht
op hen wordt gehouden of wanneer zij instructies hebben
ontvangen aangaande het op veilige wijze gebruiken van het
apparaat en begrijpen welke gevaren eraan verbonden zijn.