7
Voorpaneel en veiligheidsrooster niet aanraken
terwijl het toestel in werking is – gevaar om
brandwonden op te lopen
Controleer of het toestel in een behoorlijke staat
verkeert en of de dichting op de flesafsluiter
aanwezig is. Geen bijkomende dichtingen
gebruiken.
Het toestel mag alleen worden gebruikt mits een
tussengeschakelde drukregelaar met een
toegestane uitgangsdruk, zie kenplaat en
fabrieksafstelling.
De slang mag niet worden geknikt of verdraaid.
Bij het in gebruik nemen en ontsteken beslist
te werk gaan zoals beschreven in de handleiding.
5. Aansluiten op de gasfles (fig. 5)
Voor het aansluiten van het toestel hebt u de
volgende delen nodig:
in de handel gebruikelijke gasfles
vast instelbare door EN 12864 goedgekeurde
drukregelaar, max. 1,5 kg/u passend bij de
gebruikte gasfles werkdruk zie fabrieksafstelling
Door EN 1763-1 goedgekeurde slangleiding van
voldoende lengte (0,6 m) die een knikvrije
montage mogelijk maakt.
(Bestanddeel van het toestel)
Door DVGW goedgekeurde lekspray of
schuimvormend middel
Let op! Veiligheidsinstructies (hoofdstuk 4 en
4.1) in acht nemen.
Aanwijzing: De gasfles dient in de bak te worden
geplaatst zodat de slangleiding niet wordt geknikt en
verdraaid, niet op spanning staat en geen warme
plaatsen van het toestel raakt.
1. Wartelmoer (D) van de drukregelaar (E) verbin-
den met de schroefdraad van de flesafsluiter (G)
door de moer met de hand naar links te draaien.
Geen gereedschap gebruiken – de dichting van
de flesafsluiter kan worden beschadigd en de
dichtheid is dan niet meer gewaarborgd.
2. De slangleiding (N) linksomdraaiend verbinden
met de uitlaatschroefdraad (K) van de drukregel-
aar mits gebruikmaking van een gepaste platte
open sleutel SW 17. Daarbij dient u in elk geval
met een tweede platte open sleutel van
overeenkomstige nominale wijdte tegen te
houden op de sleutelvlakken van de drukregel-
aar die daarvoor zijn voorzien om te voorkomen
dat de regelaar meedraait of dat ontoelaatbare
kracht wordt overgebracht. De dichtheid wordt tot
stand gebracht door de schroefkoppeling met het
hierboven genoemde gereedschap aan te halen.
3. Met een gaslek detectiemiddel dienen alle
verbindingsplaatsen onder werkdruk op dichtheid
te worden gecontroleerd. De dichtheid is
gewaarborgd als er zich geen gasbellen meer
voordoen. Een dichtheidscontrole met open vlam
is ontoelaatbaar. Poreuze of beschadigde
slangleidingen en fittings dienen onmiddellijk te
worden vervangen.
4. Plaats de gasfles in de opstelruimte die ervoor is
voorzien. Plaats de gasfles nooit met de
aansluitingen naar beneden in de opstelruimte.
6. Vervangen van de gasfles
Let op! Veiligheidsinstructies (hoofdstuk 4 en 4.1) in
acht nemen.
1. Kies een plaats die verwijderd is van elke
ontstekingsbronnen.
2. Flesafsluiter dichtdraaien.
3. Wartelmoer van de drukregelaar losdraaien.
4. Drukregelaar van de fles verwijderen.
5. Schroefdraad van de flesklep van een
beschermkap voorzien.
6. Nieuwe fles aansluiten zoals beschreven in
hoofdstuk 5.
7. Inbedrijfstelling
Aanwijzingen:
Controleer voor de inbedrijfstelling, vooral nadat
u het toestel en tijdje niet hebt gebruikt, de gas
voerende onderdelen op verstoppingen door
insecten of dergelijks. Als gasleidingen verstopt
zijn geraakt kan de vlam gevaarlijk terugslaan.
Het verwarmingstoestel pas in gebruik nemen als
u er zich van hebt vergewist dat alle gas voerende
verbindingen dicht zijn (zie hoofdstuk 7.1).
Het verwarmingstoestel is voorzien van een
beveiliging tegen tekort aan zuurstof die het
toestel vanzelf uitschakelt zodra het CO2-gehalte
van de kamerlucht onder 1 % daalt.
Minieme verkleuringen van de behuizing tijdens
het bedrijf zijn normaal en betekenen geen
gebrek.
7.1 Dichtheidscontrole
Spuit lekdetectiespray op alle door u tot stand
gebrachte schroefverbindingen bij geopende afsluiter
op de gasfles en gesloten drukregelaar teneinde deze
plaatsen op lekkage te testen. Bij een lekkage zullen
NL