11
❖❖
❖❖
❖
Dutch
L-2230D Onderhoud
P-8: Optionele pompmonitor
Elite kan met een optionele temperatuursensor worden
voorzien, die wordt gebruikt om de temperatuur van de
koelslang te bewaken. De sensor wordt in het
contactpunt van de sensor “SERVICE/H20” gestoken
en P-8 wordt voor een temperatuur tussen 100 en
150° F (37,8 en 65,6° C) geprogrammeerd, e.e.a.
afhankelijk van de temperatuur van het zeewater en
het systeemtype. Als de temperatuur van de koelslang
boven de geprogrammeerde waarde stijgt zullen de
pomp en de compressor uitgeschakeld worden en
wordt “PLF” knipperend in het display weergegeven.
Sluit de watersensor aan de uitgang van de koelslang
aan en isoleer dit. Merk op dat de verhogingen in °F
orden weergegeven, zelfs als de besturing op het
weergeven in °C is ingesteld.
P-9: Helderheid bedieningspaneel
De helderheid van het display kan worden aangepast
om aan de omgevingsvoorwaarden van de
cabineverlichting te voldoen. De toegestane weergave
is van 4 tot 18, waarbij 4 de meest gedimde stand is
en 18 de helderste stand. In het algemeen zal een
donkere cabine een instelling van 4 of 5 vragen. Een
zeer lichte cabine zal een instelling van 12 tot 18
vragen.
P-10: Keuze tussen Fahrenheit of Celsius
De eenheid kan worden ingesteld om of Fahrenheit of
Celsius weer te geven. Het programmeren van °F
selecteert graden in Fahrenheit en het programmeren in
°C geeft het aantal graden in Celsius weer. De
standaardinstelling is °F. Als graden in Celsius (°C) is
geselecteerd zullen de uitlezingen in tienden worden
weergegeven, bijv. 22,2°.
P-11: Cyclische pomp met compressor
Om de levensduur van de pomp te verlengen en
elektriciteit te besparen kan de pomp worden
geprogrammeerd om de cyclus in combinatie met de
compressor te laten functioneren. De pomp kan tevens
worden geprogrammeerd om in combinatie de compres-
sor voortdurend te functioneren als het systeem
ingeschakeld is. Om de pomp voor een ononderbroken
werking in te stellen, moet P-11 op “con” worden.
P-12: Omkeer van automatische
ventilatiesnelheden tijdens verwarmen
De automatische ventilatiesnelheden kunnen in de
modus Verwarmen worden omgekeerd om in een koeler
klimaat een betere warmteopbrengst te geven. De
ventilatiesnelheid wordt verlaagd als de spreiding van
de temperatuur stijgt. Als de ingestelde temperatuur is
bereikt zal de ventilatie op een hogere snelheid werken.
Het verlagen van de ventilatiesnelheid als de cabine
koud is, verhoogt de kopdruk en verhoogt de
toegevoerde temperatuur. Het verhogen van de
ventilatiesnelheid op het moment dat de ingestelde
temperatuur wordt benaderd, verlaagd tevens onnodige
hoge druk storingen. De ventilatie schakelt naar aan
lagere snelheid als de ingestelde temperatuur is bereikt
en de compressorcyclus uitschakelt. De ventilatie kan
worden geprogrammeerd om op eenzelfde wijze te
functioneren als bij het koelen, door P-12 op “nor” in te
stellen, hetgeen de standaard ventilatiewerking tijdens
de omkeercyclus - verwarmen weergeeft.
P-13: Omkeercyclus of elektrisch
verwarmen
Aan eenheden die niet zijn voorzien van een
omkeercyclus kan een elektrische verwarmer worden
toegevoegd. Programmeer parameter “ELE” voor de
optie elektrisch verwarmen.
P-14: Keuze van de ventilatiemotor
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE
EINDGEBRUIKER:
Standaard eenheden zijn voorzien van een Shaded
Pole (SP) ventilatiemotor; de door de fabriek ingestelde
standaard parameter “SP” is de juiste instelling voor
standaard eenheden. Echter, 24.000 BTU/u (24K)
modellen en eenheden met Hogesnelheidblazers (HV)
zijn voorzien van een samengestelde condensatormotor
(SC). Dit programma moet aangepast worden als u
een 24K of HV-eenheid hebt. Een 24K-eenheid wordt
in de benaming van het model of het typenummer
weergegeven als “24” (bijv., VCD24K). Een
hogesnelheidseenheid heeft geen uitstekende motor
omdat de motor in de blazer is ingebouwd, het
modelnummer geeft “HV” weer. Als uw airconditioner
een van de twee modellen is moet u parameter
P-14 wijzigen naar “SC”, voordat u de apparatuur
in werking stelt.. Deze wijziging als een nieuwe
standaardinstelling opslaan door voordat de
programmeermodus wordt verlaten, gelijktijdig de
knoppen Omhoog en Omlaag in te drukken en
ingedrukt te houden. Registreer de nieuwe
standaardinstelling in de Programmeerbare parameters.
P-15: Gememoriseerde
standaardinstellingen herstellen
De standaard programmeerparameters kunnen hersteld
worden door naar de programmeermodus te gaan en de
instelling “rSt” te selecteren. Hierdoor worden de
standaardwaarden van de programmeerbare parameters
hersteld. De standaard parameters zoals weergegeven
in de tabel Programmeerbare parameters kunnen door
de installerende dealer of de eindgebruiker worden
aangepast. Zodra nieuwe standaardinstellingen
ingevoerd en opgeslagen zijn worden de door de
Elite controls_NL2.pmd 8/1/2005, 5:03 PM11