in het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans
op beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg is
ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de
airconditioning kan er water onder uit de auto
lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
We raden aan om een samengesteld interieurfilter
te gebruiken. Het speciale actieve additief
biedt bescherming tegen vervuilende gassen en
onaangename geuren.
► Voor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over hetStop & Start-systeem.
Plug-in hybrideauto's
Intensief gebruik van de airconditioning
beperkt de actieradius van de auto in de
elektrische modus.
51
Ergonomie en comfort
03
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtstroom (2) en de luchtverdeling
(3) gedurende een bepaalde tijd in het interieur te
regelen. Deze tijd is afhankelijk van de laadtoestand
van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Automatische
airconditioning met
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem
automatisch ingeschakeld en worden de temperatuur,
luchtstroom en luchtverdeling in het interieur
automatisch geregeld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor, maar de
aanjager en bedieningsfuncties ervan blijven werken
bij ingeschakeld contact.
Druk op de toets van de Klimaat-app om de
pagina met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
1.Temperatuurregeling
2.Regeling luchtstroom
3.Regeling luchtverdeling
4.Airconditioning aan / uit
5.Automatische airconditioning aan / uit en
instelling (AUTO ZACHT/AUTO NORMAAL/AUTO
HARD)
6.Synchronisatie van de temperatuur voor
bestuurder / passagier voorin
7.Clean Cabin-functie
8.De functie "Rear"
Afstandsbediening blokkeren
9.Ontwasemen / ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
10.Luchtrecirculatie in het interieur
11.Achterruitverwarming
12.Systeem uitschakelen
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
► Druk op een van de toetsen (1) (+ of -) of beweeg
uw vinger in verticale richting over het scherm om de
waarde te verhogen of te verlagen.
Door Laag of Hoog te selecteren kunt u de minimum-
en maximumwaarden overschrijden.
We raden u aan om het verschil tussen de instellingen
links en rechts op maximaal 3 °C te houden.
Temperatuursynchronisatie
De temperatuurinstelling aan de kant van de
bestuurder wordt toegepast op de kant van de
passagier.
► Druk op toets 6-SYNC om de functie in of uit te
schakelen.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn/haar kant bedient.
Automatische airconditioning
Deze automatische stand zorgt voor een optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
► Druk op toets 5-AUTO om de automatische
stand van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
De intensiteit van de automatische airconditioning
kan worden geregeld door een van de volgende
instellingen te kiezen:
– AUTO ZACHT: voor een aangename en stille werking
door de luchtopbrengst te beperken.
– AUTO NORMAAL: voor het beste compromis tussen
een comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).
– AUTO HARD: voor een dynamische en efficiënte
luchtverdeling.
Druk om de AUTO-stand te wijzigen herhaaldelijk op
toets 5-AUTO.
52
Ergonomie en comfort
03
Gebruik instellingen AUTO NORMAAL en AUTO HARD
om ervoor te zorgen dat passagiers op de achterbank
zich comfortabel voelen.
Om de toevoer van koude lucht in de auto bij
koud weer en een koude motor te beperken
neemt de luchtopbrengst geleidelijk toe totdat de
gewenste comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
comfortwaarde, heeft het geen zin om de
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem
corrigeert het temperatuurverschil automatisch
en zo snel mogelijk.
Handmatige instellingen van de
automatische airconditioning
Het is mogelijk om een of meerdere van deze functies
handmatig in te stellen terwijl het systeem de andere
functies automatisch blijft regelen:
– Regeling van de luchtopbrengst.
– Regeling van de luchtverdeling.
Het controlelampje van de toets "AUTO" gaat uit
wanneer een instelling is gewijzigd.
► Druk nogmaals op toets 5-AUTO om de
automatische airconditioning opnieuw in te
schakelen.
Regeling van de luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 2 (ventilator) of
beweeg uw vinger horizontaal over het scherm om de
luchtopbrengst te verhogen of te verlagen.
Het is ook mogelijk om rechtstreeks op een van de
waarden te drukken.
Het airconditioningssysteem uitschakelen
Als de luchtstroom tot een minimum is
beperkt, stopt de ventilatie.
"OFF" wordt naast de ventilator weergegeven.
Regeling van de luchtverdeling
► Druk op de toetsen 3 om de luchtstroomverdeling
in het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Er wordt een animatie geactiveerd om de
aanwezigheid van geblazen lucht in de aangegeven
richting weer te geven.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken voor
een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur.
Clean Cabin-functie
Dit omvat de AQS-functie (Air Quality System).
► Druk op toets 7 om de functie in / uit te schakelen.
Deze functie gebruikt een
buitenluchtvervuilingssensor en activeert
automatisch de luchtrecirculatie in het interieur
wanneer een bepaald vervuilingsniveau in de
buitenlucht wordt gedetecteerd.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt de
recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes te
detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als
de ruitensproeiers van de voorruit worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5 °C om te voorkomen dat de voorruit en
zijruiten beslaan.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten:
– Het systeem verlaagt 's zomers de temperatuur in
het interieur.
– Het systeem zorgt er in de winter voor dat de ruiten
bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller worden
ontwasemd.
► Druk op toets 4-A/C om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wijzigt de
kleur van "A/C".
De airconditioning werkt niet als de
luchtstroom is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna de
toevoer van buitenlucht weer in.
53
Ergonomie en comfort
03
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
De functie "Rear"
Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt
de aanjager van de achterste ventilatieroosters
ingeschakeld.
► Kies het tabblad Achter in de app
Klimaatop het touchscreen.
► Druk op de regel Klimaat achterin activeren om de
functie in / uit te schakelen.
Afstandsbediening
Wanneer de functie "Rear" is ingeschakeld en
de afstandsbediening is ontgrendeld, kunnen de
achterpassagiers de airconditioning bedienen via
het bedieningspaneel aan de achterzijde van de
middenconsole. De instellingen op het scherm worden
dan ook aangepast.
1.Regeling van de luchtstroom
2.Automatisch comfortprogramma
3.Regeling van de temperatuur
Afstandsbediening blokkeren
U kunt ervoor zorgen dat de passagiers achterin niet
bij deze instellingen kunnen komen.
► Kies het tabblad Achter in de app
Klimaatop het touchscreen.
► Druk op de regel "Bediening klimaat achterin
vergrendelen" om de afstandsbediening te
vergrendelen of te ontgrendelen.
Op het scherm van de airconditioning achter
verschijnt een hangslot.
Airconditioningssysteem
uitschakelen
► Druk op toets 12-OFF.
Het controlelampje van de toets gaat branden
en alle andere controlelampjes van het
airconditioningssysteem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en
vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden / doven
van het controlelampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
In deze stand worden de airconditioning, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer automatisch
geregeld en wordt de ventilatie optimaal verdeeld
tussen de voorruit en zijruiten.
De luchtopbrengst kan handmatig worden aangepast
zonder deze stand uit te schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u
sneeuw of ijs van de voorruit rond de camera
verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan apparatuur die de camera gebruikt
mogelijk niet goed werken.
54
Ergonomie en comfort
03
Achterruitverwarming
Het ontwasemen/ontdooien werkt alleen als de motor
draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd/ontdooid.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door het branden /
doven van het controlelampje).
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Schakel de achterruitverwarming uit
wanneer u deze niet meer nodig hebt;
wanneer het stroomverbruik daalt, daalt het
energieverbruik ook.
Voorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt dit systeem de onderzijde van
de voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijl links.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze functie
ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller loskomen
van de voorruit als ze zijn vastgevroren en helpt de
functie een opeenhoping van sneeuw door de werking
van de ruitenwissers te voorkomen.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door een
controlelampje).
De functie wordt geactiveerd als de
buitentemperatuur daalt tot minder dan 0 °C en
automatisch uitgeschakeld wanneer de motor wordt
afgezet.
Voorverwarmen/voorkoelen
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd (ongeveer
21 °C) is bereikt voordat u in de auto stapt. U kunt de
dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet wordt
opgeladen.
Programmeren
Kies het tabblad Voorcondition. in de app
Klimaatop het touchscreen.
► Druk op + om een programma toe te voegen.
► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en
de gewenste dagen. Druk op OK.
► Druk op ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming / -koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd terwijl de
auto is aangesloten (20 minuten wanneer deze
niet is aangesloten) en wordt 10 minuten daarna
gehandhaafd.
Dit controlelampje gaat permanent branden als
er een cyclus voor voorverwarming / -koeling
is geprogrammeerd. Het knippert als de
voorverwarming / -koeling bezig is.
U kunt meerdere programma's instellen.
Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
55
Ergonomie en comfort
03
We raden u aan om een programma te starten
wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten
om de elektrische actieradius te optimaliseren.
Met de MyDS App-app kan het programmeren
ook met een smartphone worden uitgevoerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand bedienbare aanvullende functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het
voorverwarmen / -koelen geluid maakt.
Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het contact
is afgezet en de auto is vergrendeld.
– Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
dan wordt de functie alleen geactiveerd als de
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 20% is.
– Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten, er
een herhaald programma is geactiveerd (bijvoorbeeld
van maandag tot en met vrijdag) en er twee cycli voor
voorverwarmen/-koelen zijn uitgevoerd zonder dat de
auto is gebruikt, dan wordt het programma gestopt.
Voorzieningen vóór
1.Handgreep
2.Zonneklep
3.Dashboardkastje met verlichting
4.Portiervakken
5.Smartphonehouder
Opbergruimte of draadloze oplader voor
smartphone
USB-aansluitingen
12V-aansluiting (120W)
6.Bekerhouder
7.Armsteun vóór met opbergvak
8.Opbergruimte of Touchscreen achter
USB-aansluitingen
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het
interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken - kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Zonneklep
► Open de afdekklep terwijl het contact aan
staat. De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden (afhankelijk van de uitvoering).
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het
opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
► Beweeg de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Als het contact aan is, is het dashboardkastje verlicht
wanneer het geopend is.
Afhankelijk van de uitvoering heeft het ook een
afsluitbare ventilatieopening. Via deze opening wordt
dezelfde gekoelde lucht als die voor het interieur
aangevoerd.
In het dashboardkastje bevindt zich ook de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit.
Bij hard remmen kan dit letsel tot gevolg hebben.
56
Ergonomie en comfort
03
Aansteker / 12V-aansluiting(en)
► Aansteker gebruiken: druk de aansteker in en
wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf
naar buiten springt.
► Verwijder de aansteker en sluit een geschikte
adapter aan als u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120W) wilt gebruiken.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door de fabrikant is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden
tot storingen in de werking van de elektrische
systemen van de auto, zoals een slechte
radio-ontvangst of storingen in de weergave van
de displays.
USB-aansluitingen
Deze symbolen bepalen waarvoor de USB-aansluiting
kan worden gebruikt:
Voeding en opladen.
Hetzelfde, maar ook met apps op uw
smartphone op het touchscreen.
Op de USB-aansluitingen kunt u draagbare apparatuur
aansluiten.
De USB-aansluiting aan de linkerzijde
kan ook worden gebruikt om een
smartphone via Android Auto
®
of CarPlay
®
te
verbinden, zodat u bepaalde apps van uw smartphone
via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en rondom
het stuurwiel of de bedieningselementen van het
audiosysteem worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting
wordt het draagbare apparaat automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de delen over de audio- en telematicasystemen
voor meer informatie over het gebruik van deze
apparatuur.
Opbergruimte
► Druk op het midden aan de voorzijde om de
opbergruimte te openen.
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kunt u apparaten zoals een
smartphone draadloos opladen volgens het principe
57
Ergonomie en comfort
03
van magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van een
compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze door
de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de smartphone.
Bij het Sleutelloos instap- en startsysteem-systeem
kan de werking van de lader kort worden onderbroken
als er een portier wordt geopend of als het contact
wordt uitgeschakeld.
Opladen
► Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat
in het midden plaatsen.
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden. Het
lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om meerdere
apparaten tegelijkertijd op te laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen (zoals
munten, sleutels of afstandsbediening van de
auto) in het laadgedeelte liggen tijdens het
opladen van een apparaat - kans op oververhitting
of onderbreking van het opladen!
Wanneer apparaten langere tijd worden
gebruikt in combinatie met draadloos laden,
kunnen sommige smartphones overschakelen op
een thermische beveiliging, waardoor sommige
functies worden geblokkeerd.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de werking
van de lader aan.
Status van
controlelampje
Betekenis
UitMotor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen, permanentDetectie van een compatibel
apparaat.
Laden bezig.
Status van
controlelampje
Betekenis
Knipperend
oranje
Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent oranjeStoring in de accumeter van
het draagbare apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
Als het controlelampje permanent oranje brandt:
– Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het
midden van het oplaadgedeelte.
of
– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier
later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op
met een dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Middenarmsteun voor
De armsteun bevat een opbergvak.
58
Ergonomie en comfort
03
Openen
► Til de hendel onder het deksel op.
Het deksel opent in twee delen.
Sluiten
► Klap de twee delen van het deksel terug.
Hi-Fi System FOCAL Electra®
De auto is voorzien van een hifi-geluidsinstallatie van
het Franse merk FOCAL
®
.
Dankzij de 14 luidsprekers met exclusieve
technologieën van FOCAL
®
kunt u genieten van een
puur en verfijnd geluid in de auto:
– Middelste luidspreker / satellietluidsprekers
met middenbereik en polyglass-technologie:
onderdompeling en spatialisatie van geluid.
– Woofers / middenbereik met polyglass-technologie
en hoge excursie: balans, dynamica en precisie van
geluid.
– Aluminium TNF-tweeter met omgekeerde kegel:
optimale geluidsverspreiding, gedetailleerde hoge
tonen.
– Actieve 12-kanaalsversterker - 515 W:
hybridetechnologie klasse AB / klasse D voor volle en
verfijnde hoge tonen en krachtige bassen.
– Subwoofer met Power Flower
TM
-technologie
met hoge excursie en drievoudige spoel: volle,
gecontroleerde weergave van lage frequenties.
Matten
Bevestigen
Gebruik bij het monteren aan de bestuurderszijde
alleen de bevestigingsogen in de mat (een klik
betekent een goede vergrendeling).
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen / terugplaatsen
► Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen:
schuif de bestuurdersstoel naar achteren en maak de
bevestigingen los.
► Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat en
druk deze omlaag om hem te bevestigen.
► Controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
– Gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik van
deze bevestigingen is verplicht.
– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
59
Ergonomie en comfort
03
Bij gebruik van niet door de fabrikant
goedgekeurde matten kunnen de bediening van de
pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer worden gehinderd.
De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Aanraakgevoelige
plafonniers
1.Aanraakgevoelige plafonnier vóór
2.Aanraakgevoelige leeslampjes vóór
3.Aanraakgevoelige leeslampjes achter
Aanraakgevoelige plafonnier
De plafonnier gaat geleidelijk aan:
– als de auto wordt ontgrendeld.
– als het contact wordt afgezet.
– als een van de portieren wordt geopend.
– als er op de vergrendeltoets van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De plafonnier gaat uit:
– als de auto wordt vergrendeld.
– als het contact wordt aangezet.
– 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
De aanraakgevoelige kaartleeslampjes voor en achter
gaan samen met de plafonnier aan en uit.
Wanneer er lang op de aanraakgevoelige
plafonnier voorin wordt gedrukt, wordt de
lamp volledig uitgeschakeld (wat wordt bevestigd
met het symbool "OFF").
De aanraakgevoelige leeslampjes voorin en
achterin blijven werken.
Aanraakgevoelige leeslampjes
► Druk bij aangezet contact op het betreffende
leeslampje.
Sfeerverlichting
De sfeerverlichting geeft een zachte, gekleurde
verlichting in het interieur wanneer er weinig licht is.
Standaard is de kleur van de sfeerverlichting
gekoppeld aan dat van de schermen, afhankelijk van
de geselecteerde rijstand.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de
lichtsterkte ervan aanpassen via Instellingen
> Helderheid op het touchscreen.
De kleur wordt geselecteerd via Instellingen >
Aanpassingenop het touchscreen.
Voorzieningen achter
USB-aansluitingen
Elke USB-aansluiting is uitsluitend bestemd voor de
voeding en het opladen van draagbare apparatuur.
60
Ergonomie en comfort
03
Armsteun achter
De armsteun bevat twee bekerhouders en een
opbergruimte.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren
van lange voorwerpen.
Openen
► Zet de armsteun achter omlaag en open het luik
door de hendel omlaag te trekken.
► Steek de voorwerpen vanuit de bagageruimte door
het skiluik.
Lounge-armsteun achter
De armsteun is verlicht. De steun heeft 2 USB-
aansluitingen voor het opladen van draagbare
apparaten, een opbergruimte en 2 bekerhouders.
Voorzieningen bagageruimte
1.Verlichting bagageruimte
2.Sjorogen
3.Opbergruimten aan de zijkant, met net
(afhankelijk van de uitvoering)
4.Opbergvak / Gereedschapskist onder de vloer
Aan de sjorogen kunt u verschillende soorten
bagagenetten bevestigen om bagage op zijn
plaats te houden.
Deze bagagenetten zijn als accessoire leverbaar.
Neem voor meer informatie contact op met een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
61
Ergonomie en comfort
03
Opbergbak
► Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de opbergbak:
– Een bandenreparatieset met gereedschapsset.
– De laadkabels van de tractiebatterij.
Verlichting bagageruimte
De verlichting gaat automatisch branden zodra de
achterklep wordt geopend en gaat automatisch uit
zodra deze wordt gesloten.
De tijd dat de bagageruimteverlichting brandt, hangt
af van de situatie:
– Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
– In de eco-modus: ongeveer 30 seconden.
– Bij draaiende motor: onbeperkt.
62
Verlichting en zicht
04
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlichten
Dimlicht of grootlicht
Overschakelen van dim- naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de parkeerlichten
zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal met het
grootlicht geven door de lichtschakelaar naar u toe
te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent branden,
wordt er een melding weergegeven en klinkt er een
geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht of
het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om deze
functies in of uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld ("AUTO"), blijven de mistlampen en het
dimlicht branden.
Als de mistachterlichten worden ingeschakeld, kan de
miststand van de functie Adaptive Frontlight System
aan de voorkant worden geactiveerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het Adaptive Frontlight System.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval
(de regels kunnen per land verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen
zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting inschakelen na het afzetten
van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren,
draai de ring in de stand AUTO en vervolgens in de
gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-modus).
Uitschakelen van de verlichting bij het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve de dimlichten
als de automatische "follow me home"-verlichting
is geactiveerd.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
63
Verlichting en zicht
04
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van
ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland
De dimlichten van uw auto zijn zo ontworpen
dat de afstelling niet gewijzigd hoeft te worden als
u de auto gaat gebruiken in een land waarin het
verkeer aan de andere kant van de weg rijdt.
Maar bij uitvoeringen met DS ACTIVE LED VISION-
koplampen moet de functie Adaptive Frontlight
System niet worden geactiveerd omdat u dan
tegenliggers verblindt.
Dagrijverlichting/Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voor- en achterzijde van de
auto gaan automatisch branden wanneer de motor
wordt gestart.
Ze hebben de volgende functies:
– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand "AUTO"
bij voldoende omgevingslicht).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand "AUTO" bij
weinig omgevingslicht of in stand "Parkeerlicht" of
"Dim-/groot licht").
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan
20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld,
neemt het knippergeluid bij een snelheid van meer
dan 80 km/h automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder
deze door de weerstand te drukken. De betreffende
richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatige afstelling van de
xenonlampen
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van
de belading van uw auto om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
0Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
(basisinstelling)
15 personen
25 personen + lading in de bagageruimte
3Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
4 5 6Niet gebruikt
Automatische DS ACTIVE
LED VISION afstelling van de
koplampen
Dit systeem past automatisch de hoogte van de
koplampen aan de lading van de auto aan.
64
Verlichting en zicht
04
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste stand.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Raak de DS ACTIVE LED VISION-koplampen
niet aan - gevaar van elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat en de regen- / zonnesensor weinig buitenlicht
detecteert, dan worden de parkeerlichten en het
dimlicht automatisch ingeschakeld, onder dat
de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook
gaan branden als er regen wordt waargenomen;
de ruitenwissers worden dan ook automatisch
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of nadat de
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor gaat
de verlichting van de auto branden en gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden in combinatie met een geluidssignaal en / of
een melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/lichtsensor
ten onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan en
ervoor zorgen dat de regen-/lichtsensor niet
goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet
u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Automatisch
Met de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
en bij weinig licht gaat het dimlicht automatisch
branden wanneer het contact wordt afgezet.
U kunt de follow me home-verlichting
inschakelen / uitschakelen en de duur ervan
aanpassen in de app Instellingen> Voertuigvan het
touchscreen.
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u
toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig
omgevingslicht is en de functie Automatische
verlichting is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch het volgende in:
– Buiten: parkeerlichten, dimlichten en
instapverlichting buitenspiegels.
– Binnen: plafonniers en verlichting beenruimte.
U kunt de instapverlichting inschakelen/
uitschakelen en de duur ervan aanpassen in
de app Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Instapverlichting buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de voorportieren
zodat u gemakkelijker kunt instappen.
65
Verlichting en zicht
04
De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld:
– als de auto wordt ontgrendeld.
– als een van de portieren wordt geopend.
– als er een verzoek van de afstandsbediening wordt
ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische
verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken
een detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:
– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
– Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen of
afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
– Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
– Weggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
– Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
– Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en koude
weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak van
de auto liggen omdat de camera daardoor kan
worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Raadpleeg de algemene adviezen voor
automatische verlichtingssystemen voor
meer informatie.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht-
en verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem werkt bij snelheden hoger dan
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt
deze functie niet meer.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
66
Verlichting en zicht
04
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het grootlicht gaat automatisch
branden. Op het instrumentenpaneel
gaan deze controlelampjes branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of gebruik
van het grootlicht door de verkeerssituatie niet
mogelijk is:
– De dimlichten blijven branden. Op
het instrumentenpaneel gaan deze
controlelampjes branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de mistlampen
worden ingeschakeld of het systeem omstandigheden
met slecht zicht detecteert (zoals mist, zware
regenval of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld of
wanneer het zicht verbetert, dan wordt de functie
automatisch weer ingeschakeld.
Dit controlelampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de
verlichting omschakelen.
► Schakel de koplampen handmatig tussen dimlicht
en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht" branden,
schakelt het systeem over op het grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
► U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera
gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Adaptive Frontlight System
Alleen verkrijgbaar bij uitvoeringen met DS ACTIVE
LED VISION-koplampen.
Deze functie heeft verschillende verlichtingsmodi die
bij bepaalde rijomstandigheden horen.
De lichtsterkte en de richting van de koplampen en
modules worden aangepast om het bereik van de
verlichting te vergroten of te verkleinen.
De modules scharnieren en kantelen om de
lichtbundel te verbreden en te richten, en zo de
zijkanten van de weg meer of minder te verlichten.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De
bestuurder moet de verlichting van zijn auto
aanpassen aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer.
Inschakelen / uitschakelen
► Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO".
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Werking
Stand "Stad"
De koplampen geven een lichtsterkte van gemiddelde
intensiteit, aangevuld door de naar buiten gerichte
modules.
De breedte van de lichtbundel wordt vergroot zodat u
beter gevaarlijke situaties aan de zijkant van de weg
kan waarnemen (voetgangers, kruispunten).
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 230m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer er langer
dan 3 seconden bij een snelheid van 0 tot 50 km/h
met de auto wordt gereden.
67
Verlichting en zicht
04
Stand "Weg"
Deze verlichting geeft een grotere lichtbundel, een
grotere lichtsterkte van de koplampen en een kleinere
lichtsterkte van de modules.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 240m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer er langer
dan 2 seconden bij een snelheid van 50 tot 110 km/h
met de auto wordt gereden.
Stand "Autosnelweg"
De koplampen en modules geven een lichtkegel met
een verhoogde bundel, geschikt voor snelle wegen.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 280m.
Deze stand wordt geactiveerd als de auto langer dan 5
seconden harder dan 110 km/h rijdt en gedeactiveerd
als de auto langer dan 5 seconden bij een snelheid
lager dan 90 km/h rijdt.
Stand "Regen"
Deze stand wordt geactiveerd als de auto met een
snelheid tussen 0 en 70 km/h rijdt, en 2 minuten na
het activeren van de ruitenwissers.
De lichtbundel wordt verbreed. De lichtsterkte van de
modules wordt vergroot zodat de bestuurder beter de
witte lijnen kan waarnemen, terwijl de lichtsterkte
van de koplampen wordt verminderd ter verbetering
van het zicht van de bestuurder (daarbij rekening
houdend met de weerspiegeling van een nat wegdek).
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 220m.
Bij een snelheid hoger dan 70 km/h schakelt de
functie over op de stand "weg" of "snelweg", zelfs als
de ruitenwissers worden geactiveerd.
Stand "Mist"
Deze stand wordt geactiveerd als de auto met
een snelheid tussen 0 en 70 km/h rijdt, en de
mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 180m.
Bij een snelheid hoger dan 70 km/h schakelt de
functie over op de stand "weg" of "snelweg", zelfs als
de mistachterlichten worden geactiveerd.
Dynamische
bochtverlichting
Alleen verkrijgbaar bij uitvoeringen met Full
LED-koplampen.
De koplampen volgen de koers van de auto in bochten
voor beter zicht in het donker.
68
Verlichting en zicht
04
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een bepaalde
stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
– bij een geringe stuuruitslag.
– als de achteruit is ingeschakeld.
DS NIGHT VISION
Het systeem identificeert en signaleert de
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig licht,
met behulp van een infraroodcamera aan de voorkant
van de auto.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision" om
het beeld van de infraroodcamera constant op
het instrumentenpaneel weer te geven. Wanneer
er aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt er
een waarschuwing gegeven bij een kans op een
aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het
contract wordt afgezet of als er niet aan de
voorwaarden wordt voldaan.
Dit systeem is een rijhulpsysteem voor de
bestuurder, maar de bestuurder moet te allen
tijde zijn of haar aandacht goed op het verkeer
blijven houden.
Onder sommige omstandigheden zijn de
temperatuurverschillen onvoldoende en kan
het systeem niet alle gevaren detecteren of,
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs de
weg geparkeerde vrachtwagens).
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van het
Stop & Start-systeem.
– Bij weinig licht met naar behoren werkend dimlicht
ingeschakeld.
– Temperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
– Snelheid lager dan 160km/u.
– Detectie van dieren groter dan 0,5 meter.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het
display op het instrumentenpaneel en de
waarschuwingen zijn niet beschikbaar (functie "Night
Vision" actief), gaat het controlelampje grijs branden.
Als er aan alle werkingsvoorwaarden is
voldaan, gaat het controlelampje groen
branden: de weergave op het instrumentenpaneel (als
de functie "Night Vision" is geselecteerd) en de
activering van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als aan bepaalde werkingsvoorwaarden
(snelheid of temperatuur) niet wordt voldaan,
gaat het controlelampje oranje branden: alleen de
weergave op het instrumentenpaneel is beschikbaar
(functie "Night Vision" actief).
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de dimlichten
niet zijn ingeschakeld, zijn de waarschuwingen niet
beschikbaar.
69
Verlichting en zicht
04
Het detectiebereik van de camera ligt tussen 15m
(voor voetgangers) en 200m, afhankelijk van het
zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij warme
objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op een
aanrijding met een voetganger of een
dier waarneemt, geeft het een waarschuwing: midden
in het weergavevenster verschijnt een symbool. Het
silhouet van de voetganger of het dier wordt rood
omkaderd.
Als de functie "Night Vision" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk
minder goed of helemaal niet:
– Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist).
– De camera wordt bedekt door sneeuw, modder of
stof.
– De camera is bekrast door het herhaaldelijk wassen
van de auto in een wasstraat met draaiende borstels.
– Zeer hoge buitentemperatuur.
– Aan de top of de voet van een steile helling.
– Op zeer bochtige wegen.
– In een bocht.
– Na een aanrijding waardoor de instellingen van de
camera verstoord zijn of de camera beschadigd is.
– Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet door
het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik van de
ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de camera
niet bedekt raakt met modder, ijs of sneeuw.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel oranje branden en
wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse
omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een droge
voorruit. Bij zeer hoge of lage temperaturen
moet u controleren of de ruitenwissers niet aan de
voorruit vastzitten voordat u de ruitenwissers
inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was,
kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken. U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
70
Verlichting en zicht
04
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog
of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
neerslag)
Intervalstand (in verhouding tot de rijsnelheid)
Uitschakelen
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende deel.
In stand 1 of 2 wordt de wisfrequentie
automatisch verlaagd als de snelheid van de
auto lager is dan 5km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt dan 10km/h,
wordt de oorspronkelijke wisfrequentie (snel of
normaal) weer aangehouden.
Als het contact is afgezet terwijl de
ruitenwissers ingeschakeld zijn, dan moet u
de ruitenwisserschakelaar opnieuw bedienen om
de ruitenwissers in te schakelen nadat het contact
is aangezet (tenzij het contact minder dan een
minuut was afgezet).
Als het contact is afgezet, kunnen de
ruitenwissers iets bewegen aan de onderkant
van de voorruit.
Eén keer wissen
► Trek de hendel kort naar u toe.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog een
laatste wisslag gemaakt.
De ruitensproeiers voor de voorruit zijn in de
punt van elke ruitenwisserarm geïntegreerd.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele
lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit
gesproeid. Dit verbetert het zicht en zorgt dat er
minder ruitensproeiervloeistof wordt gebruikt.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg
is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico
is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit;
hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen.
Gebruik tijdens de winter producten die geschikt
zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers van de
voorruit automatisch en passen ze zich aan de
intensiteit van de regenval aan.
Er wordt een regen- / lichtsensor gebruikt, die
middenboven tegen de voorruit is geplaatst, achter de
binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers uit
en zet het contact af als de auto wordt gewassen
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Inschakelen
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen
te bevestigen.
71
Verlichting en zicht
04
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en er verschijnt een melding.
Uitschakelen
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de
hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is
afgezet, moet u de automatische
ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel
één keer omlaag te duwen.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het reinigen
of vervangen van de wisserbladen. De stand kan ook
bij winters weer (ijs en sneeuw) worden gebruikt om
de ruitenwisserbladen los van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de ruitenwissers
raden wij u het volgende aan:
– Ga er voorzichtig mee om.
– Reinig ze regelmatig met zeepsop.
– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel direct na het
uitschakelen van het contact bedient, gaan de
wisserbladen in een verticale positie staan.
► U kunt vervolgens de gewenste procedure
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad voor
de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Aan de voorzijde verwijderen/
monteren
► Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u
af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte en
beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Pak de ruitenwisserarmen niet vast bij de
sproeierkoppen.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op
onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen - kans op beschadiging van de
voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten van
het type "Rain X".
72
Verlichting en zicht
04
► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los
en verwijder het.
► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op
de ruitenwisserarm.
► Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
► Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u;
houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
73
Veiligheid
05
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identificatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto
contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. Het erkende
dealernetwerk is in staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan
de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde
van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires:
– Het monteren van elektrische
uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van de fabrikant voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen in het
elektrische systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het erkende dealernetwerk voor meer
informatie over het aanbod aan goedgekeurde
accessoires met een artikelnummer.
– Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de
diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de
elektronische systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het erkende dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats waar de
beschikking is over geschikt gereedschap (kans
op storingen in de elektronische systemen die
kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De
fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld
als dit voorschrift niet wordt opgevolgd.
– Wijzigingen of aanpassingen die niet door
de fabrikant zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen
van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het erkende dealernetwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/
EG).
Conformiteitsverklaring voor
radioapparatuur
De relevante certificaten zijn beschikbaar op de
website Website van het merk:
http://service.dsautomobiles.com
Alarmknipperlichten
► Wanneer u op deze toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate
van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door op de toets
te drukken.
74
Veiligheid
05
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers
Dit systeem waarschuwt voetgangers wanneer u in
de stand Electric(100% elektrisch) rijdt.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
het voertuig rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en afhankelijk van de technische beperkingen van
het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van de systemen "eCall (SOS)" en DS ASSISTANCE.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor
uw land.
Noodoproep of
pechhulpoproep
1.eCall (SOS)
2.DS ASSISTANCE
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien van
het systeem eCall (SOS).
Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de
hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd.
Dit contact gaat automatisch via de sensoren die in
de auto zijn geïntegreerd of door op de toets (1) te
drukken.
Afhankelijk van het land van verkoop komt het
systeem eCall(SOS) overeen met de systemen PE112,
ERAGLONASS, 999 enz.
Het systeem eCall(SOS) is standaard geactiveerd.
► Wanneer u handmatig een noodoproep wilt
maken, houd de toets (1) langer dan 2 seconden
ingedrukt.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht
bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is
verstuurd*.
Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto
en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de
autogegevens worden verzonden en blijft branden
wanneer de communicatie tot stand is gebracht.
Wanneer de sensoren in de auto een ernstig
ongeval detecteren, bijvoorbeeld door de
elektronische eenheid airbags, wordt er
automatisch een noodoproep gedaan.
Het systeem eCall (SOS) is een gratis
openbare dienst.
75
Veiligheid
05
Werking van het systeem
– Het systeem werkt goed als het controlelampje bij
het aanzetten van het contact een paar seconden
brandt en vervolgens uit gaat.
– Het controlelampje knippert rood: de noodbatterij
is leeg. Deze is na een paar minuten rijden weer
opgeladen.
– Het controlelampje brandt permanent rood:
er is een storing in het systeem. De nood- en
pechhulpdiensten werken mogelijk niet.
– Als het controlelampje niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet, is er ook een
systeemstoring.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats als het probleem zich
blijft voordoen.
Een storing in het systeem betekent niet dat
de auto niet meer kan rijden.
Wanneer een geïntegreerd systeem wordt
bijgewerkt, dan is de functie eCall (SOS) niet
beschikbaar.
Gegevensverwerking
De verwerking van persoonsgegevens door
de functie eCall (SOS) voldoet aan het kader voor
bescherming van persoonsgegevens volgens
Verordening 2016/679 (Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG)) en Richtlijn
2002/58/EC van het Europees Parlement en de
Europese Raad, en is specifiek bedoeld om de
belangen van het onderwerp van de gegevens te
beschermen, in overeenstemming met Artikel 6
(1) d) AVG.
De verwerking van persoonsgegevens is strikt
beperkt tot de vereisten van de functie eCall (SOS)
die wordt gebruikt met het noodnummer voor
Europa, 112.
De functie eCall (SOS) kan alleen de volgende
gegevens van de auto verzamelen en verwerken:
VIN-nummer, type voertuig (personenauto of
bedrijfsauto), type brandstof of aandrijflijn, de drie
meest recente locaties en rijrichting, het aantal
passagiers en een logbestand met tijdstempel van
de automatische activering van het systeem.
De verwerkte gegevens worden ontvangen door
noodoproepcentra die door de relevante nationale
autoriteiten zijn aangewezen in het gebied waarin
zij zich bevinden, met ontvangst op prioriteit en
verwerking van oproepen naar het noodnummer
112.
Gegevensopslag
Gegevens in het geheugen van het systeem
zijn alleen buiten het systeem toegankelijk als er
een oproep wordt gemaakt. Het systeem is niet
traceerbaar en wordt bij normaal gebruik niet
continu in de gaten gehouden.
De gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu gewist.
Alleen de drie meest recente locaties van de
auto's, die noodzakelijk zijn voor de normale
werking van het systeem, worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan,
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 uur
opgeslagen.
Toegang tot gegevens
U hebt het recht op toegang tot gegevens
en kunt waar nodig een verzoek indienen voor het
rectificeren, wissen of beperking bij verwerking
van persoonsgegevens die niet worden verwerkt in
overeenstemming met de bepalingen van de AVG.
Derden waaraan gegevens bekend zijn gemaakt,
worden op de hoogte gebracht bij het rectificeren,
wissen of beperken in overeenstemming met
de AVG, tenzij dit onmogelijk is of buitensporige
inspanningen vereist.
U hebt ook het recht om een klacht in te dienen bij
de relevante gegevensbeschermingsautoriteit.
Als u uw bovengenoemde rechten wilt laten
gelden, neem dan via e-mail contact met ons op
via: privacyrights@stellantis.com.
Ga voor informatie over uw contactgegevens naar
onze website en bekijk het privacy- en cookie-
beleid op de website van het merk.
76
Veiligheid
05
DS ASSISTANCE
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd
met een spraakbericht*).
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen hoeveel
er wordt gedeeld (gegevens en/of locatie)
tussen uw auto en DS AUTOMOBILES.
Dit kunt u instellen in de app Instellingenvan het
touchscreen.
Wanneer u uw auto niet bij een dealer
aangesloten bij het dealernetwerk hebt
gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij een dealer te laten controleren
en eventueel configureren. In een land waar
meerdere talen worden gesproken kunnen de
diensten worden geconfigureerd voor gebruik van
de officiële nationale taal naar keuze.
Om technische redenen, zoals het verbeteren
van de kwaliteit van telematicadiensten voor
klanten, behoudt de fabrikant zich het recht voor
om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te wijzigen.
* Afhankelijk van de geografische dekking van de systemen "eCall (SOS)" en DS ASSISTANCEen van de officiële landstaal die is gekozen door de eigenaar van de auto.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor
uw land.
Tijdens een update van het geïntegreerde
telematicasysteem van de auto is het DS
ASSISTANCE-systeem niet beschikbaar.
Indien uw auto is uitgerust met de DS
CONNECT BOX met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende
diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
– Noodremassistentie (BAS).
– Antispinregeling (ASR).
– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
– Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS) /
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
rijgedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
► Wanneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd die druk
vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het
rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit waarschuwingslampje blijft branden,
duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met
een matige snelheid.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als dit waarschuwingslampje samen met de
waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
77
Veiligheid
05
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto
zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem beperkt de afstand bij een noodstop door
de remdruk te optimaliseren.
Het wordt geactiveerd in verhouding tot de
snelheid waarmee het rempedaal wordt ingedrukt.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) /
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen
om te voorkomen dat een of meerdere wielen
gaan spinnen. Bovendien verbetert dit systeem de
koersstabiliteit van de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op
het motorkoppel en remt een of meerdere wielen af
zodat de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre dit
binnen de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een
probleem met de grip of de koers van de auto
(het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
E-TENSE 4X4 360
De dynamische stabiliteitsregeling is
geoptimaliseerd om later op deze auto te reageren.
Uitschakelen / weer inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als de
auto vastzit in de modder of sneeuw, of als de auto in
mul zand rijdt) kan het nuttig zijn om de DSC- / ASR-
systemen uit te schakelen zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer voldoende
grip is.
Het ASR-systeem is uitgeschakeld /
ingeschakeld in de toepassing ADAS op het
touchscreen.
Het uit- / inschakelen van het ASR-systeem
wordt bevestigd door het branden / doven van
het controlelampje op het instrumentenpaneel en een
melding.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld telkens als het contact wordt aangezet
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet handmatig
opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat de
bestuurder meer risico's mag nemen of hard mag
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
van het grootste belang dat de systemen altijd
zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken als de
aanbevelingen van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van
het remsysteem en elektronische onderdelen, en
de montageprocedures die door een dealer worden
toegepast worden gevolgd.
78
Veiligheid
05
We raden het gebruik van winter- of all season-
banden aan om ervoor te zorgen dat deze
systemen ook onder winterse omstandigheden
goed blijven werken. Alle vier de wielen moeten
worden voorzien van banden die zijn goedgekeurd
voor uw auto.
Alle bandenspecificaties staan op de banden-/
laksticker vermeld. Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over de identificatie.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit
systeem de kans op slingeren van de auto en de
aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Het elektronische stabiliteitssysteem (ESC) moet
storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 60 en 160km/h liggen.
Als het systeem detecteert dat de aanhanger
slingert, worden de remmen ingeschakeld om
de aanhanger te stabiliseren en wordt indien nodig
het motorvermogen verlaagd om de snelheid van de
auto te verlagen (dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat knipperen en de remlichten
gaan branden).
Zie voor meer informatie over gewichten en
aanhangergewichten het deel Technische gegevens
en aanhangergewichten of het kentekenbewijs van
uw auto.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over veilig rijden met een trekhaak.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Verlaag de snelheid en rijd voorzichtig wanneer u
verder wilt rijden met de aanhanger.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Het stabiliteitscontrolesysteem voor de
aanhanger biedt extra veiligheid onder
normale rijomstandigheden, wanneer de
aanbevelingen voor gebruik van aanhangers en de
geldende wetgeving in uw land in acht worden
genomen. Dit moet de bestuurder niet
aanmoedigen om extra risico's te nemen, zoals op
een onjuiste manier een aanhanger gebruiken
(bijvoorbeeld met te veel belasting, een te hoge
kogeldruk, versleten banden, banden met een lage
bandenspanning of een defect remsysteem) of te
snel rijden.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet waar
dat de aanhanger gaat slingeren, vooral met een
lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek rijdt, kan
het systeem niet voorkomen dat de aanhanger
slingert.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch
aanpast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij
niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de
kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en
deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje
wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische
gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden
getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de gordel
tegen het lichaam van de inzittenden wordt getrokken
en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer
de gordelspanners worden geactiveerd, kan er
79
Veiligheid
05
wat onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen
zijn voorzien van een gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
De gordelsluiting van de middelste zitplaats wordt
door een elastische riem horizontaal gehouden als de
middelste veiligheidsgordel niet wordt gebruikt.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
► Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte
/ niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt / niet vastgemaakt
Dit lampje gaat rood branden op zowel het
instrumentenpaneel als het display met
waarschuwingslampjes voor de airbag vóór aan
passagierszijde en veiligheidsgordels, als het systeem
heeft gedetecteerd dat een van de veiligheidsgordels
is losgemaakt of niet is vastgemaakt.
Controlelampje losgemaakte / niet vastgemaakte
veiligheidsgordels
De rode controlelampjes op het display geven aan
welke veiligheidsgordels niet vastgemaakt of
losgemaakt zijn.
Niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaan het
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
en de betreffende controlelampjes branden als
de bestuurder en/of een van de passagiers de
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen deze
waarschuwingslampjes ongeveer twee minuten
in combinatie met een steeds harder wordend
geluidssignaal. Na twee minuten blijven deze
waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels voorin niet zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin (afhankelijk van de
uitvoering)
Wanneer het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20km/h, gaan
het waarschuwingslampje en de betreffende
controlelampjes gedurende 1 minuut branden als
één of meerdere veiligheidsgordels achter niet zijn
vastgemaakt.
Losgemaakt
Als het contact is aangezet, gaan het
waarschuwingslampje en de betreffende
80
Veiligheid
05
controlelampjes branden als de bestuurder en/of één
of meer passagiers hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen deze
waarschuwingslampjes ongeveer twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal. Hierna blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te
controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht de
reistijd en de plaats waar u in de auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting moet
u voor het vastmaken van de gordel controleren
of er geen vreemde voorwerpen aanwezig zijn in
de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op de
juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
– moet deze in een vloeiende beweging naar voren
worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid
raakt.
– mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
– mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
– mag er niets aan de gordel worden gewijzigd om
te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats, om te garanderen
dat de werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen en de middelste
zitplaatsen achterin bij ernstige aanrijdingen te
verhogen. De airbags vullen de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden
blootgesteld:
– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
81
Veiligheid
05
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
– Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.
In deze situaties bieden alleen de veiligheidsgordels
bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op het
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact is
ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de airbags niet meer
geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A.Impactzone vóór
B.Impactzone opzij
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Wanneer een of meerdere airbags worden
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische
lading in het systeem een geluid en een kleine
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier
voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de kans
op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de
airbags vóór adaptief zijn: Ze worden minder
hard opgeblazen bij een kleine inzittende, als de
stoel verder naar voren is geplaatst.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan
passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld*, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin
en het dashboard om te verhinderen dat deze naar
voren wordt geslingerd.
Zijairbags
Dit systeem beschermt de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding
82
Veiligheid
05
om de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen de
heup en de schouder, te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde bij een
ernstige aanrijding van opzij tegen een deel van de of
de gehele impactzone (B).
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de borstkas van
de inzittende en het betreffende portierpaneel.
Centrale airbag
Dit systeem beschermt de inzittenden voorin bij
een ernstige aanrijding van opzij om de kans op
hoofdletsel te beperken.
De centrale airbag is geïntegreerd in het frame van de
rugleuning van de bestuurdersstoel, aan de zijde van
de middelconsole.
Deze wordt samen met de zij-airbag voorin
geactiveerd bij een ernstige aanrijding van opzij tegen
een deel van de of de gehele impactzone (B).
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste achterpassagier) te
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De window-airbags zijn in de stijlen en
hemelbekleding aangebracht.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende zijruiten.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden. Neem contact op met
een dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over
de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet
worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze goed
is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan
zorgen als de airbags afgaan.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de
airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het
afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
83
Veiligheid
05
Zijairbags/middelste airbag
Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen die
compatibel zijn met deze airbags. Voor informatie
over stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot een dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden
dat deze sensoren niet meer goed werken. In dat
geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
– Conform de Europese wetgeving dienen kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter in
goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht geschikte
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-
bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd.
– Volgens de statistieken is de achterbank van uw
auto de veiligste plaats voor het vervoeren van een
kind.
– Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug in de
rijrichting in het voertuig worden geplaatst, op de
voorstoel of een achterzitplaats van het voertuig.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de
achterzitplaatsen van het voertuig te
vervoeren:
– tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting".
– vanaf 3 jaar "met het gezicht in de rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is
bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto
is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in
gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel
wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel
verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar voren
schuiven.
Verwijder de hoofdsteun voordat u een kinderzitje
met rugleuning op een passagierszitplaats
bevestigt.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een zittingverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
84
Veiligheid
05
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de portierruiten
achter per ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterportierruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen nooit:
– een kind alleen en zonder toezicht in de auto
achter;
– een kind of een dier in een auto achter wanneer
alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat;
– de sleutels binnen bereik van de kinderen achter
in de auto.
Kinderzitje achterin
Met het gezicht of de rug in de rijrichting
► Zet de voorstoel van de auto naar voren en zet
de rugleuning rechtop, zodat de benen van het kind
in een kinderzitje met het gezicht of de rug in de
rijrichting de voorstoel van de auto niet raken.
► Controleer of de rugleuning van een kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting zich zo dicht mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats achter in de auto
is geplaatst en het optimaal raakt.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste
zitplaats achter worden bevestigd.
Kinderzitje op de passagiersstoel
voor
► Zet de voorpassagiersstoel in de hoogste stand en
helemaal naar achteren, met de rugleuning rechtop.
"Gezicht in de rijrichting"
De voorpassagiersairbag moet ingeschakeld
zijn.
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet
worden uitgeschakeld als u een kinderzitje
“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel
plaatst. Wanneer u dat niet doet, dan kan het kind
ernstig of dodelijk letsel oplopen als de airbag
wordt opgeblazen.
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
85
Veiligheid
05
U moet zich aan het volgende voorschrift houden, dat
ook op de waarschuwingssticker aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde wordt vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is
INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan
het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit als
u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op
de voorstoel plaatst. Anders kan het kind ernstig
of dodelijk gewond raken wanneer de airbag wordt
geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/
inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op dodelijk
of ernstig letsel bij het afgaan van de airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit- of
inschakelen
Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar zich
in het dashboardkastje.
Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand "OFF" om de airbag uit te
schakelen.
► Draai de sleutel in de stand "ON" om de airbag
weer in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en
blijft branden om aan te geven dat de airbag is
uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1
minuut branden om aan te geven dat de
airbag is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX 2R"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van uw
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de buitenste
zitplaatsen achter.
De hoofdsteun van de stoel moet worden
verwijderd.
86
Veiligheid
05
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de
voorpassagiersstoel of op de buitenste zitplaatsen
achter.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen
die worden aangegeven door een markering:
– Twee ringen (A) tussen de rugleuning en de zitting
van de stoel.
De 2 vergrendelingen van ISOFIX-kinderzitjes worden
hieraan verankerd.
– Eén ring(B) aan de achterzijde van de stoel wordt
de TOP TETHER genoemd en is bedoeld om zitjes met
een bovenste riem te bevestigen.
Voorstoel
Achterbank
Dit systeem voorkomt dat het kinderzitje naar voren
kantelt bij een frontale aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje
veilig, degelijk en snel in de auto worden gemonteerd.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
► Verwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop
u het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun
op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
weer is verwijderd).
► Voer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen de
openingen voor de pennen van de hoofdsteun door.
► Maak de haak van de bovenste riem aan ring B
vast.
► Trek de bovenste riem strak.
Voordat u een ISOFIX-kinderzitje op de
linkerzitplaats van de achterbank plaatst,
moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter
naar het midden van de auto verplaatsen zodat
deze gordel normaal gebruikt kan blijven worden.
87
Veiligheid
05
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto
is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften
die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het
kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie
over de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg de montage-instructies van de
fabrikant voor het aanbrengen en verwijderen
van het kinderzitje.
"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan
de ogen (A) wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare
steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de
zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Alleen geschikt voor plaatsing met het gezicht in
de rijrichting.
Het wordt aan de ringen (A) en (B), en met de
bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje
met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van
de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo
af dat de voeten van het kind de rugleuning niet
kunnen raken.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B.
– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
88
Veiligheid
05
Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes plaatsen
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes (a) met de
veiligheidsgordel en van de grootste ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van ISOFIX-verankeringspunten.
Stoelnummer
Voorstoelen
(h)
Achterbank
(h)
13456
31456
Airbag vóór aan passagierszijdeUitgeschakeld "OFF"
(b)
Ingeschakeld "ON" (c)
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje
nee ja (e)(i)ja (e)(j)ja nee ja
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitjenee ja (k)ja nee ja
Plaats voorzien van een Top Tether-haaknee ja ja nee ja
Kinderzitje van het type reiswiegnee nee ja nee ja
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichtingnee R3 (d)(k)nee R3 (f)(g)nee R3 (f)(g)
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting
nee F3 (k)F3 nee F3
Kinderzitje met zitverhogernee B3 (d)(k)B3nee B3
89
Veiligheid
05
Regels:
– Een plaats die geschikt is voor i-Size is ook geschikt
voor R1, R2 en F2X, F2, B2.
– Een plaats die geschikt is voor R2 is ook geschikt
voor R1.
– Een plaats die geschikt is voor R3 is ook geschikt
voor R1 en R2.
– Een plaats die geschikt is voor F3 is ook geschikt
voor F2X en F2.
– Een plaats die geschikt is voor B3 is ook geschikt
voor B2.
(a)Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b)Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren, dan
moet de airbag vóór aan passagierszijde worden
uitgeschakeld ("OFF").
(c)Op deze plaats mag alleen een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld ("ON").
(d)Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren.
(e)Stel een stoel met hoogteverstelling in op
de hoogste stand en zet deze volledig naar
achteren.
(f)Zet de bestuurdersstoel in de hoogste stand.
(g)Zet de passagiersstoel vóór in de voorste stand.
(h)Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze zitplaats bevestigt.
(i)Voor een universeel kinderzitje "met de rug
in de rijrichting" en/of "met het gezicht in de
rijrichting" (U) in de categorie 0, 0+, 1, 2 of 3.
(j)Voor een universeel kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" (UF) in categorie 1, 2 of 3.
(k)Zet de rugleuning in een stand van 45° en
bevestig het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze contact
met de rugleuning van het kinderzitje maakt.
Belangrijk
Plaatsen waar geen kinderzitje mag worden
geïnstalleerd.
90
Veiligheid
05
Airbag vóór aan passagierszijde
uitgeschakeld.
Airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een universeel goedgekeurd kinderzitje
dat met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de
rug en/of het gezicht in de rijrichting (U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een kinderzitje met de veiligheidsgordel
en universeel goedgekeurd met het gezicht in de
rijrichting (UF) alleen voor de groepen 1, 2 en 3.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een
i-Size-kinderzitje.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting.
Aanwezigheid van een Top Tether-
verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
Aanwezigheid van een Top Tether-
verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting kan worden
gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting:
– R1: ISOFIX-kinderzitje voor een baby.
– R2: ISOFIX-kinderzitje met kleiner formaat.
– R3: ISOFIX-kinderzitje met groot formaat.
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
– F2X: ISOFIX-kinderzitje voor peuters.
– F2: ISOFIX-kinderzitje met lagere hoogte.
– F3: ISOFIX-kinderzitje met volledige hoogte.
Zitverhoger:
– B2: lage zitverhoger.
– B3: hoge zitverhoger.
ISOFIX-kinderzitje van het type
reiswieg:
– L1: naar links gericht.
– L2: naar rechts gericht.
Zie de tabel "Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes
plaatsen" voor het afstellen van de stoel.
Elektrisch kinderslot
Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen
worden geopend met de binnenhandgrepen en dat de
elektrische achterruiten kunnen worden bediend.
Activeren/Deactiveren
► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets
om de kinderbeveiliging in of uit te schakelen.
Er wordt een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven, om het in- en uitschakelen van de
kinderbeveiliging te bevestigen.
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld,
kunnen de deuren nog altijd van buitenaf
worden geopend en kunnen de elektrische
achterruiten met de bediening bij de bestuurder
worden bediend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd
de stand van de kinderbeveiliging.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische
kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld,
zodat de achterpassagiers de auto kunnen
verlaten.
91
Rijden
06
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
► Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
► Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand van
de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
► Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
► Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een
slecht geventileerde, afgesloten ruimte.
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Risico op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem.
Risico op oververhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit
draaien op een brandbare ondergrond (zoals
droog gras en dode bladeren).Het uitlaatsysteem
van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het
afzetten van de motor nog enkele minuten warm.
Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie
zijn bedekt (zoals hoog gras, dode bladeren,
gewassen en vuil), zoals op een akker, een
plattelandsweg die met struiken is dichtgegroeid
of bermen met veel gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem of
andere systemen van de auto die zeer heet worden
komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het
interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende
motor achter. Als u uw auto met draaiende
motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan
en zet de automatische transmissie in stand N of
P.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto
achter.
E-TENSE 4X4 360
Wanneer er herhaaldelijk hard met de auto
wordt geremd, kunt u harde geluiden horen; dat is
volledig normaal.
Rijd verder, maar rem minder hard, zodat het
remsysteem kan afkoelen.
Het remsysteem blijft normaal werken.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
► Controleer of het water nergens meer dan 15cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
92
Rijden
06
Starten / afzetten van de
motor
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".
De verlichte animaties van de knop "START/
STOP" geven aan of de elektronische sleutel
wel of niet in het interieur is gedetecteerd.
Wegrijden
► Trap het rempedaal helemaal in en druk ongeveer
2seconden op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit
controlelampje gaat branden om aan te geven
dat het plug-in hybridesysteem is ingeschakeld
(bevestigd door een geluidssignaal).
► Zet bij een plug-in hybride-uitvoering de
keuzeschakelaar in de stand 4WD (afhankelijk van de
uitvoering).
► Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten
afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10km/h.
► Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt,
wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane
aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto:gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens 1000
kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u
aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair te
laten draaien voordat u de motor afzet, zodat de
motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en de
aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste
waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en de
hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele trekhaak wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
► Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat er
minder warmte wordt gegenereerd.
► Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met een
aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere
remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto moet
worden herkend voordat deze kan worden gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een dealer.
93
Rijden
06
Starten / afzetten van de
motor
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".
De verlichte animaties van de knop "START/
STOP" geven aan of de elektronische sleutel
wel of niet in het interieur is gedetecteerd.
Wegrijden
► Trap het rempedaal helemaal in en druk ongeveer
2seconden op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit
controlelampje gaat branden om aan te geven
dat het plug-in hybridesysteem is ingeschakeld
(bevestigd door een geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt
uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters (laadniveau
batterij of buitentemperatuur) bepaalt het systeem of
het nodig is om de benzinemotor te starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment wijzigen
met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand
start, maakt de auto geen geluid.
Let met name op voetgangers en fietsers, omdat
zij de auto wellicht niet aan komen horen, ondanks
het geluidssignaal voor voetgangers.
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn plaats
te houden.
► Selecteer standPvan de automatische
transmissie.
► Druk op de toets "START/STOP".
► Controleer bij een plug-in hybrideauto voordat u de
auto verlaat of het controlelampje READY niet brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan het stuurwiel
te draaien om de stuurkolom te vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT8) kan de stuurkolom niet worden
vergrendeld, maar wordt de transmissie in stand P
vergrendeld.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet
afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto
kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de auto
achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder de
motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken
zonder een van de pedalen in te trappen om het
contact aan te zetten zonder de motor te starten.
► Druk nogmaals op deze toets om het contact af te
zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als het
systeem de sleutel niet waarneemt in de detectiezone
of als de batterij van de elektronische sleutel leeg is.
94
Rijden
06
► Houd de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer.
► Selecteer stand Pvan de automatische
transmissie en trap het rempedaal in.
► Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de
motor
Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd
of zich niet meer in de detectiezone bevindt,
verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel
wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt om het afzetten van de motor te
bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd
worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra de
auto stilstaat.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en
zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.
Altijd met draaiende motor:
► Trek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
► Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel te
duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Deze automatische werking kan in bepaalde situaties
worden uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel het
instrumentenpaneel als de bediening om te
bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in
combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgegeven, in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgegeven".
Het controlelampje knippert in reactie op een verzoek
om de parkeerrem handmatig in of uit te schakelen.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, moet u uit
veiligheidsoverwegingen de auto tegen wegrollen
beschermen door het meegeleverde wielblok
tegen een van de wielen te plaatsen.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
95
Rijden
06
Controleer voordat u de auto verlaat of de
parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op een
steile helling, de auto zwaar beladen is of als
een aanhanger wordt getrokken
Draai de wielen naar de stoeprand toe en zet de
transmissie in stand P.
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, mag
het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger
zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
► Trap het rempedaal in.
► Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op de
hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► Trek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat knipperen om
het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
► Trap het rempedaal in.
► Selecteer standD/B ofR.
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de rem niet automatisch wordt vrijgezet,
controleer dan of de voorportieren goed zijn
gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor,
trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
In de automatische stand kan de parkeerrem
op elk moment handmatig met de hendel
worden aangetrokken of vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn plaats
houden
Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende
motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u af
om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door het wielblok
tegen een van de wielen te plaatsen.
Stand P wordt automatisch geselecteerd als
het contact wordt afgezet. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de vrijloop.
96
Rijden
06
Impulsselectiehendel
A.Toets P
Om de parkeerstand in te schakelen.
B.Toets Unlock
Om de transmissie te deblokkeren en, met
ingetrapt rempedaal, vanuit stand P een andere
stand te selecteren of stand Rte selecteren.
Houd deze toets ingedrukt voordat u de
selectiehendel beweegt.
C.Controlelampjes voor de transmissiestand (R, N,
D/B)
Wanneer u de parkeerstand wilt
uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is ingeschakeld, dan klinkt er een
geluidssignaal en wordt stand P ingeschakeld. Het
geluidssignaal stopt wanneer het
bestuurdersportier is gesloten.
Automatische werking
uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij
zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger
of bij slepen, moet de automatische werking van het
systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor.
► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
► Laat het rempedaal volledig los.
► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
► Laat de hendel los.
► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
inschakelen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
► Herhaal deze procedure voor het inschakelen van
de automatische werking (bevestigd door het doven
van het controlelampje op het instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra
de hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
Bij een storing in het systeem van de noodremfunctie
verschijnt de melding "Parkeerrem defect" op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door het
branden van een of beide waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
► Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft
door de hendel van de elektrische parkeerrem
herhaaldelijk aan te trekken en los te laten totdat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Geëlektrificeerde
automatische transmissie
(e-EAT8)
Automatische transmissie met 8 versnellingen, een
selectiehendel en functie voor regeneratief remmen.
Standen van de selectiehendel
P.Parkeerstand
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
R.Achteruitversnelling
N.Neutraalstand
Om de auto te verplaatsen met afgezet contact:
in bepaalde wasstraten, bij het slepen van de
auto enz.
D/B.Automatisch vooruit rijden (D) of automatisch
vooruit rijden met regeneratief remmen (B)
De transmissie schakelt zelf de juiste
versnelling in, op basis van uw rijstijl, het
wegprofiel en de belading van de auto. Als de
functie regeneratief remmen is geactiveerd,
regelt de transmissie ook het remmen als het
gaspedaal wordt losgelaten.
97
Rijden
06
Impulsselectiehendel
A.Toets P
Om de parkeerstand in te schakelen.
B.Toets Unlock
Om de transmissie te deblokkeren en, met
ingetrapt rempedaal, vanuit stand P een andere
stand te selecteren of stand Rte selecteren.
Houd deze toets ingedrukt voordat u de
selectiehendel beweegt.
C.Controlelampjes voor de transmissiestand (R, N,
D/B)
Wanneer u de parkeerstand wilt
uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
In standD/B kan de bestuurder met de
schakelflippers aan de stuurkolom schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk om de
neutraalstand of de achteruitversnelling in te
schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
► Beweeg flipper "+" of "-" kort naar u toe om naar
een hogere of lagere versnelling te schakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt de
status van de transmissie op het instrumentenpaneel
weergegeven:
P: parkeren.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1 t/m D8: automatisch vooruit rijden.
B1 t/m B8: automatisch vooruit rijden met
regeneratief remmen geactiveerd.
Bij volledig elektrisch rijden wordt de ingeschakelde
versnelling niet aangegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de stand van de
transmissie nog enkele seconden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Werking
Als het rempedaal bij draaiende motor moet worden
ingetrapt en/of de toets Unlock moet worden
ingedrukt om van stand te veranderen, wordt dit
aangegeven met een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van de stand
die correct uitvoerbaar zijn, worden uitgevoerd.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem de stand R of D/B wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging zonder
dat u het gaspedaal hoeft in te trappen.
Druk het gaspedaal en het rempedaal nooit
gelijktijdig in. Hierdoor kan de
versnellingsbak beschadigd raken!
Plaats bij een lege accu altijd de met het
boordgereedschap meegeleverde wielblokken
tegen een van de wielen om de auto op zijn plaats
te houden.
Deblokkeren van de transmissie
– Vanuit stand P:
► Trap het rempedaal volledig in.
98
Rijden
06
Regeneratief remmen met het rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen
door het rempedaal in te trappen om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft
geen effect op het aangegeven laadniveau.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand N wordt stand P echter na een vertraging van
5 seconden ingeschakeld (tijd om de vrijloopstand in
te schakelen).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
ingeschakeld; zo niet, schakel de parkeerrem dan
handmatig in.
De betreffende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en op de
hendel van de elektrische parkeerrem, en de
controlelampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100km/h waar dat is toegestaan.
► Druk op de toets Unlock.
► Selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
– Als de neutraalstand N is geselecteerd en bij een
snelheid lager dan 5km/u:
► Trap het rempedaal volledig in.
► Selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Inschakelen van de achteruitversnelling
► Breng de auto volledig tot stilstand.
► Trap het rempedaal in en druk daarna op de toets
Unlock.
► Blijf op de toets drukken en kies standR.
Afzetten van het contact
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Vrijloop
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt er een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra u
het bestuurdersportier sluit.
Bijzonderheden van de automatische stand
De transmissie selecteert de versnelling die
de beste prestaties levert op basis van de
omgevingstemperatuur, het wegprofiel, de belading
van de auto en de rijstijl.
Trap voor een maximale acceleratie het gaspedaal
volledig in (kickdown). De transmissie schakelt
automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Met de schakelflippers kan de bestuurder tijdelijk zelf
schakelen als de rijsnelheid en het motortoerental dit
toelaten.
Starten van de auto
Vanuit stand P:
► Trap het rempedaal volledig in.
► Start de motor.
► Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de toets
Unlock.
► Duw de hendel een of twee keer naar achteren om
de automatische stand D te selecteren of naar voren
om de achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N:
► Trap het rempedaal volledig in.
► Start de motor.
► Houd het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de automatische
stand D te selecteren of naar voren terwijl u de toets
Unlock indrukt om de achteruitversnelling R in te
schakelen.
En daarna vanuit stand D of R:
► Laat het rempedaal los.
► Geef geleidelijk gas om de elektrische parkeerrem
automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Regeneratief remmen (remfunctie)
De functie voor regeneratief remmen bootst het
afremmen op de motor na en laat de auto afremmen
zonder dat de bestuurder het rempedaal hoeft in
te trappen. Wanneer de bestuurder het gaspedaal
loslaat, vertraagt de auto sneller.
De energie die wordt teruggewonnen bij het
loslaten van het gaspedaal wordt gebruikt om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden.
Het gedeeltelijk opladen heeft geen effect op
het aangegeven laadniveau.
De auto remt af, maar de remlichten gaan
niet branden.
► Beweeg de hendel vanuit stand D/B naar achteren
om de functie in of uit te schakelen.
D op het instrumentenpaneel wordt vervangen door B.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij
een volledig opgeladen tractiebatterij of
extreme temperaturen) kan de mate van
regeneratief remmen tijdelijk worden beperkt
waardoor de auto minder sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer letten
en waar nodig altijd onmiddellijk het rempedaal
kunnen intrappen.
99
Rijden
06
Regeneratief remmen met het rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen
door het rempedaal in te trappen om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft
geen effect op het aangegeven laadniveau.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand N wordt stand P echter na een vertraging van
5 seconden ingeschakeld (tijd om de vrijloopstand in
te schakelen).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
ingeschakeld; zo niet, schakel de parkeerrem dan
handmatig in.
De betreffende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en op de
hendel van de elektrische parkeerrem, en de
controlelampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100km/h waar dat is toegestaan.
Overschakelen van de transmissie op het
noodprogramma
Stand D wordt geblokkeerd in de derde versnelling.
De flippers op het stuur werken niet.
U kunt een hevige schok voelen als de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit is niet
schadelijk voor de transmissie.
Storing in de selectiehendel
Kleine storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Rijd voorzichtig.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de controlelampjes
van de selectiehendel niet meer branden, maar
wordt de status van de transmissie nog wel op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Ernstige storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS ACTIVE SCAN
SUSPENSION
Dit systeem past de ophanging van de auto aan de
conditie en het profiel van de weg, de belasting van de
auto, de rijstijl en de gekozen rijstand aan.
Het systeem maakt gebruik van een computer en
sensoren die het optimale niveau van schokdemping
bepalen voor elke schokdemper afzonderlijk.
Bij het systeem hoort ook een camera die boven aan
de voorruit is geplaatst en die voortdurend de staat
van de weg in de gaten houdt. Aan de hand van de
informatie die door de camera wordt verzonden,
anticipeert het systeem op mogelijke oneffenheden
in het wegdek.
De werking van het systeem hangt af van de gekozen
rijstand (afhankelijk van de uitvoering).
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de rijstanden.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Rijstanden
Welke rijstanden beschikbaar zijn is afhankelijk van
de motor en uitvoering van de auto.
De rijstanden kunnen met de volgende schakelaar
worden geselecteerd:
100
Rijden
06
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand
Sport gecombineerd met de stand Sport van
de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
E-TENSE 4X4 360
De elektrische energie wordt gebruikt
om de benzinemotor te ondersteunen of de
tractiebatterij op te laden, afhankelijk van de
rijstijl.
Deze stand is geoptimaliseerd met specifieke
instellingen, die ervoor zorgen dat de dynamische
prestaties van deze auto optimaal worden
gebruikt (stuurbekrachtiging, gevoeligheid
gaspedaal, ESC).
Comfort
(Afhankelijk van de uitvoering)
Combineert de stand Hybride en de standComfort
van de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Voor een zachte schokdemping om het rijcomfort op
een slecht wegdek te verbeteren.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
overDS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
4WD (vierwielaandrijving)
(Afhankelijk van de uitvoering)
Verbetert de grip van de auto bij lage en gemiddelde
snelheden door alle de wielen permanent aan te
drijven.
► Druk op de schakelaar om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
► Druk nogmaals op de schakelaar om de stand te
wijzigen.
De geselecteerde stand wordt meteen geactiveerd.
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de rijstand Electric geselecteerd.
Electric
In deze stand rijdt de auto 100% elektrisch. De
maximumsnelheid is ongeveer 135km/h.
Als de stand Electric bij het starten van de auto door
de omstandigheden niet kan worden geactiveerd
of gehandhaafd, wordt de melding "Elektrische
stand momenteel niet beschikbaar" op het
instrumentenpaneel weergegeven. De auto gaat
automatisch over op de stand Hybride.
Als er een lampje onder de binnenspiegel gaat
branden, zichtbaar vanaf de buitenkant van de auto,
rijdt u in de stand Electric (afhankelijk van het land
waarin de auto wordt verkocht).
Het lampje kan worden uitgeschakeld door de
punt van een paperclip of een ander voorwerp
in de opening onder de spiegel te steken.
Activeringsvoorwaarden
– De laadtoestand van de tractiebatterij is voldoende.
Het wordt daarom aanbevolen om de auto na elke rit
op te laden. De stand Electric is beschikbaar zolang
de laadtoestand van de tractiebatterij voldoende is.
– Buitentemperatuur tussen ongeveer -5°C en 45°C.
Handmatig de stand verlaten
► Trap het gaspedaal volledig in, of
► Selecteer een andere stand.
Wanneer u de auto langere tijd niet hebt
gebruikt (meerdere maanden), kan het
voorkomen dat de benzinemotor wordt gestart,
zelfs als de tractiebatterij is opgeladen.
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand
Electric gecombineerd met de stand Normaal
van de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
Wanneer de verbrandingsmotor meerdere
keren wordt gestart zonder dat de
temperatuur voldoende stijgt, kan het zijn dat de
stand Electric tijdelijk niet beschikbaar is
(natuurlijk fenomeen van verdunning van
brandstof in de olie). De melding "Elektrische
modus niet beschikbaar: automatische werking
bezig" wordt dan op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Wanneer u de normale elektrische werking weer
wilt inschakelen, moet u ongeveer 80km onder
"snelwegomstandigheden" of ongeveer 200km
binnen de bebouwde kom rijden.
Dit fenomeen veroorzaakt geen mechanische of
elektrische schade. Tijdens de levensduur van de
auto kan dit meerdere keren voorkomen.
Hybride
Wordt gebruikt om het brandstofverbruik van de
auto te optimaliseren door beide typen motoren
afwisselend of gelijktijdig te gebruiken, afhankelijk
van de rijomstandigheden en de rijstijl.
In de stand Hybride is het mogelijk om in de 100%
elektrische stand te rijden als het laadniveau van de
batterij voldoende is en er matig wordt geaccelereerd.
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand
Hybride gecombineerd met de stand Normaal
van de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
Sport
Maakt dynamischer rijden mogelijk om te profiteren
van de maximale prestaties van de auto.
Er wordt elektrisch vermogen gebruikt om
de benzinemotor te ondersteunen zolang de
tractiebatterij voldoende is opgeladen.
101
Rijden
06
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand
Sport gecombineerd met de stand Sport van
de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
E-TENSE 4X4 360
De elektrische energie wordt gebruikt
om de benzinemotor te ondersteunen of de
tractiebatterij op te laden, afhankelijk van de
rijstijl.
Deze stand is geoptimaliseerd met specifieke
instellingen, die ervoor zorgen dat de dynamische
prestaties van deze auto optimaal worden
gebruikt (stuurbekrachtiging, gevoeligheid
gaspedaal, ESC).
Comfort
(Afhankelijk van de uitvoering)
Combineert de stand Hybride en de standComfort
van de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Voor een zachte schokdemping om het rijcomfort op
een slecht wegdek te verbeteren.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
4WD (vierwielaandrijving)
(Afhankelijk van de uitvoering)
Verbetert de grip van de auto bij lage en gemiddelde
snelheden door alle de wielen permanent aan te
drijven.
4WD-stand (vierwielaandrijving) is met name
geschikt voor het rijden op besneeuwde wegen en
moeilijk begaanbaar terrein (bjv. modder, zand)
evenals voor doorwaadbare plaatsen, met gematigde
snelheid.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en het
laadniveau van de batterij kan er in de stand 4WD
100% elektrisch worden gereden.
Als het systeem na 300 meter rijden niet heeft
gedetecteerd dat er wielen doorslippen of dat er
weinig grip is, schakelt het over op de stand Hybride.
Deze stand kan optimaal worden gebruikt als
de auto is voorzien van geschikte banden,
zoals winterbanden.
De grip kan worden verbeterd tot 135km/h met
behulp van de elektromotoren; boven deze snelheid
wordt de auto alleen door de voorwielen aangedreven.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden op een
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In
die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende
voorwaarden:
– De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat de
Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem handmatig
aan. Controleer vervolgens of het controlelampje
van de parkeerrem en het controlelampjeP in de
hendel van de elektrische parkeerrem permanent
branden.
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem wordt
aangetrokken om de auto op zijn plaats te houden,
wordt de werking van de functie onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even
op zijn plaats gehouden wanneer de bestuurder het
rempedaal loslaat:
– Als stand D of B is geselecteerd bij een
geëlektrificeerde automatische transmissie.
102
Rijden
06
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de
volgende gevallen:
– Op een steile helling (omhoog of omlaag).
– Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
– Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand
niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de
STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
– Met de transmissie in stand D/B: als het rempedaal
wordt losgelaten.
– Met de transmissie in stand N en het rempedaal
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D/B wordt
gezet.
– Met de transmissie in stand P en het rempedaal
ingetrapt: als de transmissie in stand R, N ofD/B
wordt gezet.
– Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto
even op zijn plaats gehouden als de bestuurder het
rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk af
(STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enzovoort). De motor wordt automatisch opnieuw
gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de stad
en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename
rust in het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functies van de auto, zoals met name het
remsysteem.
Uitschakelen / weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
De weergave van een melding op het
instrumentenpaneel bevestigt de wijziging van de
status.
Als de functie wordt uitgeschakeld terwijl de motor
in de STOP-stand staat, wordt deze direct opnieuw
gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd: motor in stand-by
(STOP-stand)
Functie uitgeschakeld of storing
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch opnieuw
starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn
vastgemaakt.
– Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
– De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
liggen.
De motor in stand-by (STOP-stand) zetten
De motor wordt automatisch in de stand-bystand
gezet als de bestuurder aangeeft te willen stoppen:
– Met de transmissie in stand D of B, met het
rempedaal ingetrapt tot de auto stilstaat.
– Met de transmissie in stand N, wanneer de auto
stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bystand
tijdens de rit is gebruikt. Elke keer wanneer u het
contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul
gezet.
103
Rijden
06
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de
volgende gevallen:
– Op een steile helling (omhoog of omlaag).
– Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
– Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand
niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de
STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
– Met de transmissie in stand D/B: als het rempedaal
wordt losgelaten.
– Met de transmissie in stand N en het rempedaal
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D/B wordt
gezet.
– Met de transmissie in stand P en het rempedaal
ingetrapt: als de transmissie in stand R, N of D/B
wordt gezet.
– Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als er
weer aan de voorwaarden voor de werking is voldaan
en in het volgende geval:
– Bij een automatische transmissie in stand N: als de
rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
In dat geval knippert dit controlelampje een
paar seconden, waarna het uit gaat.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en gaat het vervolgens
permanent branden, in combinatie met de weergave
van een melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de motor
met de toets START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bandenspanningscontrole-
systeem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een
of meerdere banden spanning verliezen.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren
van de wielen met de referentiewaarden die elke keer
nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden gereset.
Het houdt rekening met de laatste waarde die tijdens
het verzoek tot resetten zijn opgeslagen. Het is
daarom van groot belang dat de bandenspanning
tijdens het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is een
hulpmiddel en vervangt de waakzaamheid
van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning
regelmatig controleren. Doe dit vooral voordat u
een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral
onder zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit):
– heeft een negatief effect op de wegligging,
– verlengt de remweg,
– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de banden,
– verhoogt het energieverbruik.
104
Rijden
06
Rij- en parkeerhulpsystemen
- Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht hebben en
moet te allen tijde in staat zijn om de controle weer
over te nemen. De bestuurder moet de snelheid
aanpassen aan de weersomstandigheden, het
verkeer en de staat van de weg.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om het verkeer en de afstand en
de relatieve snelheid van andere voertuigen
in de gaten te houden en om te anticiperen op
handelingen van andere weggebruikers voordat
de richtingaanwijzer wordt gebruikt en er van
rijstrook wordt gewisseld.
Deze systemen maken het niet mogelijk dat
natuurkundige wetten worden overschreden.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen op
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten dicht
bij de pedalen houden en iedere twee uur pauze
nemen.
De voorgeschreven bandenspanning voor de
auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de identificatie van de auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10km met een gematigde snelheid
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de spanning op
de sticker met 0,3 bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset), controleer dan de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
► Gebruik in het geval van een lekke band de
bandenreparatieset.
Wanneer er te langzaam wordt gereden, dan
werkt het controlesysteem mogelijk niet
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd
wanneer de bandenspanning plotseling daalt of
bij een klapband. Het kan namelijk enkele minuten
duren om de waarden van de snelheidssensoren
van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40km/h of
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Resetten
► Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meerdere wielen, moet u het systeem resetten.
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw DS 9 - 2023 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van DS 9 - 2023 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 5.87 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Stel vragen via chat aan uw handleiding
Stel uw vraag over deze PDF
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.